Een goed bericht veur alle liefhebbers van verhalen in de
streektaal!
Verschenen is: Schoppendag & zommerraegen - korte
verhalen in de streektaal
Eschreven deur Theodoor Boland
Een uutgave van de ADW, de Oudheidkundige Werkgemeenschap
Aalten-Dinxperlo-Wisch
De schriever hef zien archief dr nog s op nao-ekekken en
uut zien verzameling korte verhalen een bloemlaezing samen-esteld.
Zon viefteg korte en heel korte verhalen, meestal met een
(kleuren)foto of een plaatjen drbi-j, verteld in t Zuud-Achterhoekse
Nedersaksische dialect: samen in één buuksken!
Op-eschreven met behulp van de WALD-spelling.
Persoonleke herinneringen, Achterhoekse gewoontes en
gebeurtenissen, Dinxperse verhalen, hertaalde olde sprookjes, kolderieke
verhaaltjes: veur iederene is tr wel wat bi-j.
De pries van t boek is 6.80. Vanaf 16-11-2020 is t boek te
koop.
Belangstellenden in binnen- of butenland könt ook een mailtjen
met daorin eur postadres - sturen an theodoorboland@gmail.comDan kump t ook veur mekare.
Twee keer per jaar, in het
voorjaar rond maart en eind oktober nog een keer, komt hij langs. De
tijdverzetter. Hij komt onherroepelijk, net als de Sint en de kerstman. Hij
spijbelt nooit eens een keer. Hij komt op vaste, gezette tijden. Je kunt er de
klok op gelijk zetten. Hij gaat van huis tot huis, van blad naar boom naar laan
naar bos en laat overal zijn sporen achter. Hij ontziet niets en niemand. Hij
is de gerechtigheid in eigen persoon en doet zulks allemaal in zijn eigen tijd.
Dezelfde twee keer per jaar
is mijn huis in rep en roer. Mijn tekstverwerker had eigenlijk willen schrijven
dat .. er de pleuris uitbreekt, maar dat vond zelfs ík te vergaand. Op de hoogte
gebracht door krant en tv-gids en gemaand door de zaterdagse nieuwslezer van
het 8-uur journaal trekken wij de ochtend erop door het gehele huis om alle
uurwerken de juiste tijd te laten aanwijzen. Wintertijd: dan moet de klok een
uur vooruit of was het nu achteruit? Vroeger had je in ieder geval altijd nog
dat hilarische heerschap (pardon, die Heerschop) bij Kopspijkers dat ons uit de
droom hielp, maar nu moeten we het zonder hem stellen. Wat te doen als de
wintertijd aanbreekt? Óf je zet de klok een uurtje stil (om drie uur in de
nacht!) óf je draait alle wijzers een uurtje terug (wat je bij onze mechanische
klokken nooit moet doen!).
Wij weten niet hoe de
toestand bij u is, maar bij mij thuis wemelt het van uurwerken in alle mogelijk
denkbare maten en soorten. Bijna letterlijk ontelbaar. Van het historische
stukje vakwerk van een streekgebonden klokkenmaker tot digitale vlekjes
getallen op magnetrons, smartfoons en ipods. In iedere kamer is er wel iets dat
ons de tijd van de dag verraadt.
Genoeg. Genoeg over
uurwerken, over metingen van tijd, over pogingen de tijd te stabiliseren en
vast te houden in een opmerking als: bij de volgende piep is het precies zeven
voor half zes. Ja, en?
Als afbeelding toon ik u ook
nog even een mannenlinkerpols. Het is, met permissie, mijn eigen lichaamsdeel.
Ooit droeg het een polshorloge, maar nadat ik merkte hoezeer de tijd beslag
ging leggen op mijn leven, heb ik het horloge, inclusief de metalen
schakelarmband, voor eeuwig afgedaan. En u zult mij sindsdien nooit kunnen
betrappen op het dragen van een uurwerk. Waarom ook? Overal waar ik kom is met
een beetje goede wil een uurwerk te vinden waarop ik de tijd zou kunnen aflezen
als ik dat wilde. En voor sommige situaties, noodgevallen, waarbij ik absoluut
niet te laat mág komen, heb ik een klein smartfoontje in mijn broekzak. Ooit
was ik slaaf van de tijd. Nu is de tijd mijn dienaar.
Ondertussen ben ik nog geen
draad verder met het op wintertijd zetten van alle uurwerken. Wij denken ondertussen
wel aan een definitieve oplossing van het probleem. Ik schaf twee sets van uurwerken aan. Al onze klokken
en wekkertjes tezamen worden in twee groepen verdeeld. De ene groep noemen wij
de zomertijdwijzers. Zij doen dienst van eind maart tot eind
oktober. Dan worden zij één voor één van de wand gehaald om vervangen te worden
door een exemplaar uit de wintertijdcollectie. Geen gedoe meer
van het vooruit of achteruit zetten. Wij vinden het zelf een grandioos idee. De
eerbiedwaardige Chronos en zijn handlanger Tijdverzetter zullen dat met ons
eens moeten zijn.
Wanneer ik een schilder vraag het
buitenwerk van mijn huis van een nieuw verfje te voorzien moet ik niet raar
opkijken als deze na volbrachte arbeid mij een al dan niet gepeperde rekening
stuurt. Want voor wat hoort wat. Maar wat te doen - wat mij wel eens is
overkomen - als een docent van een of andere onderwijsinstelling in een uithoek
van het land mij vraagt om een lezing te komen houden over een onderwerp waar
ik toevallig veel van af weet?
"Nou," zei de directeur
van het instituut waar ik destijds werkte, "dan doe je hetzelfde."
Want voor niks gaat de zon op, zei hij er ook nog bij. Vanaf die dag werden wij
geacht na een verleende dienst een fikse rekening in te dienen. Het batig saldo
was niet voor ons, wij hadden immers een vast salaris, maar voor ons
instituut.
Het was ook de tijd dat wij
begonnen tijd te schrijven. Noteren waar je je werkzame uren aan besteedt. Per
jaar moest je een aantal declarabele dagen kunnen aantonen; dagen waarinje werk deed waarvoor je een rekening kon
indienen. Voor mij was dat geen probleem want ik deed ik die dagen nogal wat
advieswerk in binnen- en buitenland dat prima vergoed werd.
Ik geef het toe: ik had een tamelijk gruwelijke hekel
aan dat tijdschrijven. Voor mij waren alle werkdagen, ook die waar ik geen
rekening voor indiende, declarabel. Want ik had nuttig, aangenaam en prettig
werk waar ik iedere dag fluitend naar toe ging.
Samen met mijn vriend en collega
Jos zat ik wel eens te mopperen over dat tijdschrijfgedoe en die declarabele
dagenterreur. Ik mopperde dan en schreef er dit stukje over. Mijn vriend Jos maakte
er prachtige tekeningen bij.
Ergens bij ons in de woonkamer
staat een vitrinekast. U weet wel: een kast met glazen wanden waarin u alle
kostbare pronkstukken te kijk zet. Bij mij zijn het overigens geen dure,
kostbare pronkjuwelen, maar voorwerpen van relatief weinig waarde, maar
allemaal met min of meer dierbare herinneringen. Dingen met een verhaal.
Zo ligt er een houten schaaltje
met allerlei frutseltjes. Zoals: een oeroude tinnen lepel van mijn
schoongrootmoeder of een knoop van de Zuid-Afrikaanse Boland rugbyclub. Van ver
af lijkt het niks bijzonders en dat is inderdaad zo. Maar bij nadere beschouwing
vallen enkele zaken op. Waarom ligt er bijvoorbeeld zo'n raar wit stokje?
Laten we nog een beetje dichterbij
komen. Op het witte stokje zijn letters zichtbaar: met een beetje moeite lezen
we de woorden Lucky Strike. Dat is t sigarettenmerk dat ik vroeger jarenlang
heb gerookt. Ik kocht ze bij de mölder, de plaatselijke molenaar, die naast
zijn broodwinning als vermaler van gerst en rogge de kost verdiende met de
handel in vloeibare brandstoffen als benzine, lpg en stookolie en tevens met de
verkoop van kruidenierswaren. Hij, die molenaar, moest ze speciaal voor mij
bestellen want ik was de enige in de verre omtrek die deze soort rookte.
Lucky Strikes waren zware
Amerikaanse sigaretten met een apart geurtje. Ze zaten met zn twintigen samen
in een pakje en kostten toentertijd éénvijftig (zegge f. 1.50). Ik was destijds
student in Nijmegen en kocht ze op weg daarnaartoe. Dat heb ik jaren
volgehouden ook toen ik van werkplaats veranderde en mijn Lelijke Eend (2CV)
ingewisseld had voor een Citroen BX.
Ik heb gerookt totdat de vriendelijke
cardioloog in het Winterswijkse ziekenhuis, na mijn eerste hartprobleem, tegen
me zei dat ik toch maar beter kon stoppen. Dat deed ik getrouw. (Mijn vrouw was
solidair en stopte even abrupt.) Wij hebben nadien geen enkele sigaret meer
aangeraakt, laat staan een zware Lucky Strike.
Deze oude, witte Lucky Strike is
de laatste sigaret uit het laatste pakje dat ik twintig jaar geleden heb
gekocht. Deze ene bewaar ik. Om niet te vergeten hoe slecht roken is voor mijn
en uw gezondheid. Daarom ligt hij hier op dit houten schaaltje in mijn glazen
vitrinekast. Om achter zijn geheim en dat van de andere tentoongestelde
frutseltjes te komen moet u wel een beetje dichterbij komen.
Je hebt voor-, hoofd- en
nagerechten. Het voorgerecht dient om de smaakzintuigen in de goede stemming te
brengen, het nagerecht om ze weer een beetje in de pas te laten lopen na al die
ophef in het hoofdgerecht.
Laten we voor de verandering
eens de schijnwerper niet richten op het hoofdgerecht, (dat krijgt sowieso te veel overdreven aandacht,) en
ook niet op het voorgerecht dat door sommige tv-koks-met-witte-mutsen geheel ten
onrechte een amuse wordt genoemd.
Neen, laten we ons vandaag eens grondig verdiepen in het nagerecht, het dessert
oftewel het toetje. Toespijs in
oudtestamentisch Nederlands. Hoog tijd om de vraag na te gaan waarom voor veel,
vooral jonge eters, het toetje zonder enige twijfel het hoogtepunt van de
maaltijd is.
Natuurlijk is een
overheerlijk puddinkje, meer dan het trosje druiven of de coupe Melba, het ultieme voorbeeld van een geslaagd toetje.
Tegenwoordig koop je van die eenpersoonstoetjes in een plastic behuizing. Met
veel moeite verwijder je het deksel, en met nog meer zorg en moeite stulp je de
inhoud omgekeerd op een maagdelijk leeg dessertbordje. Met enig geluk blijft
een glibberig tulbandje staan, waarbij het sap, dat eerst op de bodem verbleef,
door het stulpen plotseling van boven langs de zijnaden langzaam maar zeker
naar beneden druipt.
De lekkerste puddinkjes zijn
de zelfgemaakte. Dat is waar, ware het niet dat niet iedereen het talent bezit
om uit diverse grondstoffen met kunde, kennis, raffinement en een scheutje
vakmanschap een puddingte voorschijn te
toveren waarbij zelfs het meest geslaagde machinaal vervaardigde toetje niet in
de schaduw kan staan. Zelf ben ik wat dit betreft een volstrekte zero, een nul. Mijn echtgenote
daarentegen had het in haar vingers. Zij erfde het van haar moeder en tante die
tot in de verre omtrek beroemd waren om hun mokkapuddingen.
Nu ik het toch over
bijzondere puddinkjes heb, moet ik nog even wijzen op de twee succesnummers van
Ma, mijn moeder. Om te beginnen de chocoladepudding. Vanzelfsprekend
zelfgemaakt, bestemd voor de zondagse dis, en niet gemaakt van gesmolten chocoladerepen,
maar van cacaopoeder. Het smaakte inderdaad naar pure chocolade, en de jeugd
aan tafel vond het maar niks: veel te bitter. Nee, dan de halfdoorzichtige,
beroemde gelatinepudding waarmee Ma ons dacht een plezier te doen. Zon
geelachtige massa in tulbandvorm waar je dwars doorheen kon kijken om op de
staartklok aan de overkant van de eetkamer te kunnen zien hoe laat het was.
Volgens mijn herinnering zat er weinig kraak of smaak aan. Interessant vond ik
wel dat je de pudding met vork en mes kon eten.
Tenslotte vermeld ik nog even
het nagerecht dat door Dr. Harald Eichelberger, een behulpzame collega uit Wenen (waar men op
culinair gebied toegegeven toch wel iets gewend is) het beste Nederlandse
exportproduct is genoemd. Ik bedoel de dubbelvla oftewel de dag-
en nachtvla. In één pak, bruin en geel, maar bij voorkeur in twee
afzonderlijke pakken en die dan tegelijk je dessertbakje binnen laten stromen.
Buitengewoon lekker en voedzaam volgens de makers. Dat vind ik ook.
Wat karnemelksgortepap (één
van mijn overige favorieten) en dubbelvla gemeen hebben is dat je er met je lepel de
mooiste figuren in kunt draaien. Zowel positief als negatief. Kijk hieronder maar
eens.
Vraag: Kent u het regelmatig en als het kan maandelijks
verschijnend muziektijdschrift Hoor &
Wederhoor?
Antwoord: Natuurlijk. Het is
de opvolger van het roemruchte Melodie
& Menskracht. Nagenoeg alle aspecten van de populaire en klassieke
muziek hier te lande en omstreken worden op passende, muzikale wijze uit de
doeken gedaan. Het eerste wat ik doe, nadat ik H&W uit de brievenbus heb
gehaald, is pagina 56 opzoeken. Vanaf die plek wordt de lezer in de rubriek
Veel gestelde vragen verlost van alle klemmende onzekerheid op muzikaal
gebied. Het is verbazingwekkend hoe redacteur Frans Mondharpje er steeds weer
in slaagt passende antwoorden te vinden op onmogelijke vragen. In deze bijdrage
een kleine, leerzame bloemlezing.
Vraag: In maat 54 van de Nocturne in c-klein, opus 112,
van de heer F. Chopin is de tweede noot in de triool een tweedubbel gestreepte bes. Zou een as daar eigenlijk niet beter op zijn plaats zijn? (Mevr. H. te G-H
te Winterswijk)
Antwoord: U zou best wel eens
gelijk kunnen hebben. Waarschijnlijk weet u dat de nocturne geschreven is toen
Chopin en George Sand op Mallorca lagen te zonnebaden en George haar
parasolletje vergeten was. Kenners, waaronder de Rus Blefsky, veronderstellen
dat dáárdoor een foute noot is genoteerd. De oplossing bestaat hieruit dat de eerste
keer een bes en bij de herhaling
later een as wordt gespeeld.
Vraag: Wir, die
wir wohnachtig sein in Hamburg Harburg, hören vaak dass Niederländer es haben
über ein Flötchen von ein Cent. Wissen Sie missjien wo dieser Ausdruck
vondannen kommt? (Frau Katharine Zehlendorff, HH)
Antwoord: Gut von Sie Frau Z.
dass sie probieren eine Frage zu stellen in die niederländische Taal. Das beklemmtoont
wiederum das internationale Karakter von unzer Zeitschrift. Sehr früher
benutzen die Scheidsrechter beim Fussballspiel in Holland eine goedkaufe
Trillerpfeife mit einem Erbse darin. (Soms auch eine Spliterbse.) Die kostete
(1938) bei der Hema in Amsterdam ein Cent. Sehr gutkauf also. Darum sprechen
wir noch immer von ein Flötchen von einem Cent.
Vraag: Kunt u mij helpen aan het patroon van het
mutsje datde beroemde pianist Friedrich
Gulda (de vooralsnog enige pianist die in het openbaar bekende te zijn
overleden en dat later weer introk) tijdens zijn concerten placht te dragen?
(H. Onderde-wijngaard te Dordt)
Antwoord: Het mutsje is
gemaakt van opgerold koord dat u eerst dient te maken door middel van het
bekende punniken (u weet wel, met een leeg, houten garenklosje met spijkers daarop.)
Het patroon kan gedownload worden bij www punt guldamuts punt de.Rekent u wel op een levertijd van drie weken.
De vraag is groot.
Vraag: Een verre kennis vertelde mij onlangs dat hij
in Wenen een verkleinde midwinterhoorn in leer had gezien die door Beethoven
gebruikt werd als gehoorapparaat. Ik heb altijd in de veronderstelling geleefd
dat Beethoven geen apparaat gebruikte, maar zich behielp met Boheemse
gehoorzalf. Gaarne uw opvatting terzake. (K. de Graal, Berkel zonder Rodenrijs)
Antwoord: Uw kennis heeft ten
dele gelijk. In zijn latere leven bediende Beethoven zich inderdaad van een
hoortoestel (zie afbeelding). Voordien, en dat weten de meesten niet, was hij
Oost-Indisch doof. En daar helpt geen zalfje- noch moedertjelief aan.
Vraag: Kunt u er niet bij de eindredactie van H&W
op aandringen dat het aantal paginas voor uw rubriek wordt verdubbeld? Dit
gezien de brisante relevantie van uw onderwerpen. (H.J. Breedveld te Nieuw-Leuven)
Antwoord: Helaas, ik moet u
teleurstellen. Een verdubbeling zou ten koste gaan van de rubriek Met de diva
op de divan van collega Hongerklop. En die heeft al gedreigd de paginadruk
voelend met een bij zijn naam passende staking. Misschien helpt een mailtje
naar de hoofdredacteur. Voor enkele steekpenningen doet hij wel wat water bij
de wijn, want zoals de beroemde Verdi-tenor Armatore di Capri in Othello zingt: Pecunia non olet! Geld stinkt inderdaad niet! Bis! Bis!
Ik schrijf dit verhaaltje in
de oeverloos nutteloze dagen tussen kerst en oud-en-nieuw. Dagen waarin je het
afgelopen jaar overdenkt en, wanneer je daarmee klaar bent, daarna begint met
het opruimen en opschonen van kasten en laden. Althans, zo is het gebruik bij
ons. Je bekijkt oude fotos, snuffelt in oude documenten, besluit om een aantal
overtolligheden nu eens echt op te ruimen en te verwijderen en besluit meteen
daarna om dat toch maar niet te doen. Omdat het zonde en jammer is en je kunt
maar één keer iets weggooien.
Al doende kom ik terecht bij
een oud identiteitsdocument van mijn vader. Hij draagt een bril: een donker
montuur met ronde glazen. Mijn vader is buitengewoon slechtziend en kan zonder
bril praktisch niets uitrichten.
Dit
is geen paspoort, noch een bewijs van Nederlanderschap waarmee je de grens over
kunt. Dit is een identiteitsbewijs met een geldigheidsduur van een jaar. Dit
document is afgegeven en ausgefertigt,
staat er in twee talen, in der Gemeinde
D. op 24 Sep. 1940. Het is oorlog en de bezetter heeft last gegeven tot het
voortdurend bij je dragen van een bewijs van je identiteit.
Bijzonder
is ook de signatuur. Als u goed kijkt, ziet u dat de handteekening van den drager en die van den aangewezen ambtenaar identiek zijn. Hoe kan dat? Wel, Pa werkt
in die jaren op het gemeentehuis. Hij voorziet bewoners uit de gemeente van
zo'n identiteitskaart en ondertekent die. Maar hij heeft natuurlijk zelf ook
zo'n identiteitsbewijs nodig. Daarom de twee identieke handtekeningen. Later helpt hij documenten te vervalsen voor vluchtelingen
en onderduikers.
In
de la met enige resten van houtworm ligt behalve een stapeltje documenten ook
een bril. Een donker montuur en ronde glazen. Van wie zou deze bril zijn? Zou
dat de bril van Pa zijn?
Onlangs trof ik, al bladerend
in een stapel oude boeken op een boekenmarkt, een boekje aan dat volgens het
titelblad door een (achter)naamgenoot geschreven was. Bijzonder was ook dat
deze mij onbekende naamgenoot geboren werd in hetzelfde grensdorp waar ik
geboren en getogen ben.
Het bleek een wel heel bijzonder
boekje te zijn, namelijk een proefschrift, een echte dissertatie. Geschreven in
1930 door een lerares Duits aan een destijds beroemd Amsterdams gymnasium.
Onderwerp van de studie was een zekere Hermann Löns, een dichter/schrijver uit
Nedersaksen. Eén van de bijgevoegde stellingen over de relatie tussen
spreektaal en schrijftaal wil ik u niet onthouden.
" Afgezien van hun
onschatbare verdiensten van de Gebroeders Grimm is het jammer dat hun sagen en
sprookjes in het Hoogduits opgeschreven zijn en niet in het Platduitse dialect
waarin ze verteld zijn. "
Hier spreekt de geachte
promovenda een waar woord. De oorzaak is dat er voor de verschillende Nedersaksische
dialecten geen uniforme spellingregels bestaan en dat is voor officiële
landstalen wel het geval. Er worden, ook nu nog, pogingen gedaan tot
uniformering, maar die lijden schipbreuk. De meeste auteurs die in de
streektaal schrijven houden er een eigen spelling op na.
Leuk dat iemand die in het
gotische, moeilijk leesbare Hoogduits een dissertatie schrijft dit opmerkt. Nog
leuker is dat zij een naam- en plaatsgenoot blijkt te zijn van wie ik het
bestaan niet wist.
Bent u ook zo iemand die bij
twijfel altijd afgaat op wat zijn verstand
hem ingeeft? Of lijkt u op Katrien die in twijfelgevallen meestal vertrouwt op
haar intuïtie? Hoe reageren mensen
wanneer ze met een dilemma geconfronteerd worden? Kun je zoiets meten? Zijn
daar meetinstrumenten voor? Met die vragen heb ik mij heel vroeger, lang
geleden, wel eens bezig gehouden, tijdens mijn studie psychologie.
Onlangs zag ik ergens op
internet de onderstaande schematische tekening. Een zweem van herkenning kwam
over mij. Want wat zag ik?
-In het midden een
cirkel waar een lijn horizontaal en een lijn verticaal doorheen loopt. De
horizontale lijn geeft aan waar je in een dilemma op vertrouwt. Vanaf het
midden naar rechts is dat het verstand.
Hoe meer naar rechts hoe meer je op je verstand vertrouwt. Naar links het gevoel. Waar de horizontale lijn naar
links de cirkel raakt is het vertrouwen op het gevoel optimaal.
-Door het
middelpunt loopt ook een lijn verticaal, van boven naar beneden. Deze lijn
geeft de sterkte van het vertrouwen
aan.
-Er ontstaan vier
kwadranten:
·Rechtboven: groot vertrouwen op het weten en kennen, op de wetenschap
·Linksboven: groot vertrouwen op je intuïtie
·Linksbeneden: weinig vertrouwen op wat je gelooft, meent of denkt
·Rechtsbeneden: je handelt vooral vanuit je routine en ervaring.
Ingewikkeld? Nee hoor. De
meeste mensen bevinden zich normaliter ergens in het midden. Maar je hebt ook
uitschieters naar alle kanten. Zoals oom Harrie die in twijfelgevallen (wat
neem ik: een e-bike van het merk A of een even dure e-bike van het merk B?) uitsluitend
afgaat op wat hij weet. Terwijl tante Annie bij twijfel uitsluitend afgaat op
haar gevoel. (Ik wist wel dat die keuze oké was, maar ik had er geen goed
gevoel bij dus ik nam die andere.) Persoon P in het voorbeeld zit ergens
linksboven. Hij laat zijn gevoel enigszins prevaleren boven zijn verstand. Hij
vertrouwt op wat zijn intuïtie hem ingeeft. Persoon H daarentegen vertrouwt op
wat hij weet en kent. Zijn gevoel is veel minder belangrijk. In twijfelgevallen
kiest hij de gemakkelijke weg van de routine (Dat weet ik, dat ken ik, dat is
mij vroeger goed bevallen )
Waar bevindt u zich in deze
cirkel? Bent u zo iemand die tegen beter weten in toch op zijn gevoel vertrouwt
en alle goede raad in de wind slaat? Of lijkt u op iemand die in een dilemma meestal
zal kiezen voor de zogenaamd veilige weg van
het verstand?
Nee, ik bedoel niet die
vierkante, rechthoekige of ronde houten platen met vier poten eronder waar u
als kind zo lekker uw ellebogen op kon zetten onder het eten, waarop uw moeder
zei dat je dat moest laten omdat dat niet hoorde. Nee, ik bedoel ook niet de
tafel waar uw toetsenbord of monitor op staat, noch uw eetkamertafel,
salontafel, keukentafel met frutseltjes in de lade of uw ouderwetse
kloostertafel.
Ik bedoel het rijtje sommen
waarbij je een getalletje achtereenvolgens met 1 tot 10 vermenigvuldigt. Je
pakt een getal, zeg 17, en je begint met te zeggen dat één keer zeventien
zeventien is. In cijfers 1x17=17. Vervolgens schuif je een cijfer op en gaat
naar de twee. Inderdaad, 2x17=34. Sommigen zeggen in plaats van keer maal, (zeven maal acht
is zevenenvijftig,) maar dat is natuurlijk helemaal fout. Duitsers doen dat
ook: sieben mal sieben. Fout dus,
net als de Britten die zeggen dat three times three equals almost nine.
Wij spreken over het midden van de vorige eeuw. Meester Konijnendal is dan de
meester van de zesde klas van de lagere school en tegelijkertijd het hoofd der
school. Enkele keren per dag zien wij hem naar de schoolgang lopen om met een
grote pook tegen de daar opgehangen grote metalen ring te slaan. Door de
bakstenen muren en de granieten gang klinkt dat zo hard dat het binnen en
buiten, tot aan het uiterste plekje van het schoolplein, te horen is: de school
gaat aan! (Niet: de school gaat eraan, maar de school begint.)
Meester Konijnendal is
gekleed in een vaal driedelig grijs. Hier en daar zit een witgrijze vlek omdat
de meester soms zijn krijthanden aan zijn pak afveegt. Aan alles kun je zien
dat hij niet voor zijn plezier op school is. Hoeveel liever zou hij niet buiten
gaan ploegen en zaaien of in de werkplaats houten tafels maken, maar hij heeft
nooit een echt vak geleerd.
Meester Konijnendal bedoelt
het goed, maar zijn goede bedoelingen komen niet over. Af en toe wordt hij
boos. Dat pakt hij de grootste deugniet bij zijn oor en sleurt hem naar de gang
opdat die daar een half uur kan afkoelen. Het effect op de rest van de klas is gering.
Dan gaat meester voor de klas staan, haakt zijn duimen in zijn vestje (weer een
krijtvlekje er bij) en maant iedereen vergeefs om stilte.
Soms combineert meester Konijnendal
het nuttige met het leerzame. Dan geeft hij een speciale straf aan kinderen die
niet doen wat hij wil. Een straf waar zij eventueel ook nog iets van zouden
kunnen leren. Zo zegt hij tegen mij, die zich niets van de vraag van de meester
aantrekt om nu eens eindelijk mijn grote mond te houden: nablijven en beginnen met de tafel van 125!
Zo zit ik dan om half vier,
als de school is uitgegaan, met een aantal lotgenoten in de klas. Voor mij ligt
een maagdelijk wit papier. Ik doop mijn kroontjespen in de inktpot en schrijf
al zuchtend en steunend:
1 x 125 = 125
2 x 125 = 250
3 x 125 = 375
4 x 125 = 500
5 x
Denk niet dat ik klaar ben
wanneer ik opgeschreven heb dat 10 keer 125 gelijk is aan 1250. Want na de
tafel van 125 komt die van 126.
Ik weet niet hoe t u vergaat
tijdens deze tweede hittegolf waarbij alle records gebroken worden. In onze
streektaal spreken wij dan van een ꞌdaverhetteꞌ. Ikzelf kom bijna nergens meer
toe. Zelfs het schrijven van een eenvoudig stukje op blogger.be kost mij teveel
moeite. Lichamelijk werk is helemaal uit den boze: bij iedere onwillekeurige of
bedoelde beweging breekt het zweet je uit. Ik doe alleen het hoogstnodige en
dan nog alleen maar wanneer het werkelijk urgent is en geen uitstel toelaat. t
Enige waar ik energie aan besteed is het zoeken naar middelen die verkoeling
brengen.
Maar nu heb ik, denk ik, de
oplossing. Uit mijn uitgebreide fotoverzameling heb ik twee van de denkbaar koudste foto's
opgespoord en één daarvan op mijn computermonitor te kijk gezet. Zo groot mogelijk. Dan ga
ik zon twee meter van het computerscherm af zitten (met de blote voeten in een
met ijsklontjes voorzien gevuld teiltje koud water). Ik blijf net zo lang naar
het scherm kijken totdat een aangenaam verkoelend effect mijn hersens bereikt.
Je weet niet wel een weldadige effect dat sorteert!
Ik laat u hieronder de twee fotos
zien. Het zijn plaatjes rondom mijn voormalige woonboerderij uit de tijd dat er
nog echte winters waren. Ik kijk ernaar en word koud van buiten en warm van
binnen.
Probeer het zelf ook maar
eens. Maar pas op dat je niet te zeer afkoelt!
Vandaag voor de verandering nu eens geen persoonlijke
herinnering, maar een verhaal dat ik tijdens workshops in binnen- en buitenland
vaak heb verteld en waar ik prettige herinneringen aan bewaar. Een voorbeeld van hoe je problemen bij anderen kunt oplossen door er zèlf in te investeren. Het is het
verhaal van de gebroken kamelen.
Lang geleden, in de tijd dat
de beroemde heerser Haroen al Raschid regeerde, leefde er in de delta van
Eufraat en Tigris een oude, met zonen en dochters gezegende veeboer. Iemand die
in alle opzichten een rijk en welvarend man genoemd kon worden.
Af en toe kwam een kalief uit
de naburige stad hem opzoeken. Zij waren van jongs af aan bevriend en hadden
geen geheimen voor elkaar. Deze kalief stond wijd en zijd bekend om zijn wijs
oordeel in moeilijke zaken. Wanneer de oude veeboer raad nodig had, vroeg hij
zijn vriend, de kalief, om advies. Zo had deze hem ervan overtuigd dat het
verstandig was zijn laatste wil in een testament op te laten schrijven. De dood
is immers vaak een plotselinge en ongenode gast.
Wat de wijze kalief had
voorzien, gebeurde. De oude veeboer stierf vrij plotseling en werd dezelfde dag
onder grote belangstelling begraven. De kalief uit de stad was om zeer
dringende redenen verhinderd de begrafenis van zijn vriend bij te wonen. Hij
beloofde zichzelf dat hij de rouwenden zo spoedig mogelijk zou bezoeken.
De familie van de overleden
veeboer - nog steeds in zak en as verkerend zat die ochtend in de schaduw van
de poort die naar hun grote huis leidde, toen een van hen in de verte een man
op een kameel zag naderen. Het was de kalief uit de stad die zijn verdriet over
het overlijden van zijn vriend kwam betuigen. Na de gebruikelijke
plichtplegingen zette hij zich neer in de poortschaduw bij de mannen uit de
familie. Volgens de heersende mores hadden de vrouwen zich bij de komst van de
man uit de stad teruggetrokken in het huis. Er werd thee gedronken en een
handjevol dadels gegeten. Toen de kalief merkte dat de stemming wel bijzonder
gedrukt was, vroeg hij wat eraan schortte. Daarop nam een van de zoons van de
veeboer het woord.
Effendi, ik mag u als oudste
van drie zonen begroeten en aanspreken. Onzeoverleden vader heeft vaak gesproken over uw wijsheid en nu hebben wij
uw raad dringend nodig. Vader heeft ons veel nagelaten dat wij onderling moeten
verdelen. Een probleem doet zich voor bij de verdeling van de grootste rijkdom,
en dat is het aantal kamelen dat wij bezitten. Daarginder ziet u ze staan. Dromedarissen
in dit geval. Vader heeft het in zijn laatste wil op de volgende manier
geregeld willen zien. Kijkt u, effendi, hier is het document waar het staat beschreven:
Te verdelen 19 kamelen, in
de volgende verhouding:
-voor de oudste
zoon: de helft
-voor de tweede
zoon: een vierde
-voor de
jongste zoon: een vijfde
Wijze raadsman, wij staan
voor een onmogelijke opgave. Want zónder breuken mag het niet en mét breuken
vallen er doden en gewonden onder de kamelen. Immers, de helft van 19 is 9½,
maar aan een halve kameel heeft niemand iets. Laat staan aan een vierde deel of
aan een vijfde. Al vier dagen zitten wij hier in de poort te rekenen met
breuken en helen, maar wij komen er niet uit. Als uerin slaagt het probleem op te lossen zullen
wij u rijkelijk belonen en u eeuwig dankbaar zijn.
De kalief zuchtte eens diep
en vroeg daarop om nog een glas thee en een half uur bedenktijd. Toen die
verstreken was, stond hij op, maakte zijn eigen kameel los die hij zo lang aan
een dadelpalm had gebonden en voegde hem bij de kamelen uit de nalatenschap van
zijn gestorven vriend. Vervolgens pakte hij een schrijfstift uit de mouw van
zijn gewaad en schreef op het kleitablet met het testament van zijn vriend de
volgende woorden en zinnen:
Te verdelen 20 kamelen, in
de volgende verhouding:
-voor de oudste
zoon: de helft= 10
-voor de tweede
zoon: een vierde= 5
-voor de
jongste zoon: een vijfde= 4
In totaal 19, zodat ik, de
kalief, mijn eigen kameel in alle rust weer mee naar huis kan nemen.
Na de familie bedankt te
hebben voor de genoten gastvrijheid, voegde de wijze kalief hierop de daad bij
het woord en vertrok. Zijn roem reisde met hem mee.
Dit is zonder enige twijfel
een nagelhoutje. Sommige houtjes zijn om op te bijten, maar dit houtje dient om
te vijlen, te polijsten en om rafels te verwijderen. Deze is toevallig rood/bruin,
maar je hebt ze waarschijnlijk ook in andere kleuren.
Behalve nagelhoutjes heb je
ook nageltakken. Misschien wist u dat niet en dat is geen wonder en nog veel minder
een schande. Want ook het groene en het witte boekje kennen geen nageltak. Zelfs
meneer Van Daale met zijn woordenboek laat ons in het ongewisse. En navraag bij
mevrouw Google levert niets op behalve de wedervraag: een nageltak ken ik niet, maar bedoelde u misschien nagellak?
Ieder jaar, ongeveer tegen
moederdag, dus rond de tiende mei, bloeit de sering. Wit of paars. Met
kostelijke bloemtrossen die omringd worden door tere groene bladeren en een bedwelmende
geur. Uit mijn jeugd herinner ik mij de twee grote seringenstruiken in onze
voortuin en wanneer de tijd gekomen was vroeg Ma aan mij of ik bossen seringen wilde
snijden. Waarop ik het keukentrapje uit de schuur haalde en met gevaar voor
lijf en leden de wiebelende trap beklom en met het broodmes de houtige stelen
doorkliefde. Ma sneed dan de stelen schuin door en stelde voor buren, familie,
vrienden en bekenden boeketten samen die dan vervolgens weer door de kinderen
werden bezorgd. Binnen de kortste keren geurde het hele dorp naar Mas
seringen.
Ik zal u nog verder uit de
droom helpen. Hebt u zon seringenbloempje wel eens goed bekeken? Moet je doen,
zei mevrouw Terra tegen mij, dan zie je hoe sprekend zon seringenbloem lijkt
op een nagel. Op een kruidnagel. Kijk maar. (Zie hieronder: 't witte zijn de seringbloempjes, 't donkere zijn de kruidnagels.) Kruid met een d. Kruid van
kruidenier en kruidvat, van kruiderijen en specerijen. Wanneer mevrouw T. rode
kool bereidde, voegde zij er enkele kruidnagelen aan toe. Je moet ze vastpinnen
op een stukje ui, zei ze, want anders raak je ze kwijt en wanneer je er tijdens
de maaltijd per ongeluk eentje in je mond krijgt, schrik je, want ze zijn niet
om te (vr)eten.
Ieder jaar opnieuw om deze
tijd verwonder ik mij over mijn paaseieren. Ik neem ze even voorzichtig uit de
vitrinekast waarin ze staan te pronken, schud ze of ik hun versteende dooier
nog hoor rammelen, maar vooral geniet ik van de ongeëvenaarde figuratieve
kleurenpracht die ze uitstralen.
Ik pronk met andermans veren,
ik geef het toe. Mijn kunstzinnig aangelegde jongste broer heeft ze veertig
jaar geleden in onbewaakte ogenblikken vervaardigd. Sommige eieren heeft hij
eerst uitgeblazen en toen beschilderd. Andere heeft hij oerend hard gekookt,
laten afkoelen en daarna van fraaie bloemmotieven voorzien.
Na zijn overlijden enkele
jaren geleden zijn ze in mijn vitrine terechtgekomen, waar ze het hele jaar
door mooi staan te zijn en de Goede Week vóór Pasen extra aandacht krijgen. Ik
laat er U een paar zien.
Ze zijn ook erg geschikt om u
allen prettige Paasdagen mee te wensen. Wat ik hierbij doe.
Eerst kom je op de veemarkt.
Daar is het op deze ochtend gezellig druk, maar als je werkelijk wat beleven
wilt moet je vroeger opstaan. De veehandelaren met hun kaki stofjassen, petten,
sigaren-in-de-mond, portefeuilles-aan-kettingen en rotan stokjes zijn al vanaf
vijf uur in de weer met hun handel en wandel. Achter de veemarkt is de lapjes-
en groentemarkt. Op deze meimarkt kun je over de koppen lopen en alles kopen
wat een mens nodig heeft of eigenlijk best kan missen.
Omdat ik niet zo goed tegen
een verblijf in een drukke menigte kan, verdwijn ik stiekem even naar de
zijkanten van markt, daar waar het rustig is, ook vandaag, en daar waar de
handelaren op hun vaste klanten wachten, meimarkt of niet.
Ergens heeft iemand een
simpele marktkraam ingericht, bestaande uit een paar schragen met een tafelblad
erop. Links en rechts staat de koopwaar in zijn ingepakte vorm, in het midden
staat een ouderwetse koffergrammofoon. Zo eentje waar een grote hoorn bij
hoort, hier verborgen in een resonantiekist, met daarboven het draaiplateau met
de slinger. Aanvankelijk ben ik de enige die stil blijft staan om te zien wat
voor wonderlijks hier nu weer gebeurt. De uitbater van de negotie schijnt dat
niet te deren. Het is een enigszins artistiek uitziende vijftiger met een dito
hoed. Hij wacht tot er drie mensen naar hem staan te kijken.
Dan begint het wonder. De
man-met-hoed haalt een 78-toeren schellakplaat uit diens bruine papieren His Masters Voice-hoes en legt die voorzichtig
- met je vingers tegen de rand -op de
speeltafel. Hij maakt een aantal slagen met de slinger, waarschijnlijk om
ergens een veer op te winden. Met een bedachtzame beweging zet hij de naald op
de begingroef. Wij horen muziek! Van een Weens salonorkest, of van een of
andere Amsterdamse Politiekapel, of van The
Ramblers met Theo Uden Masman, ik ben het vergeten.
Plotseling pakt de
marktvirtuoos ergens uit een doos een fluitje en begint met de grammofoon mee
te spelen. Zon klein driehoekig bamboe panfluitje is het en de man blijkt een
ware meester te zijn. Hoe vrolijk klinkt plotseling de muziek nu er ergens
hoge, zuivere, doordringende tonen aan worden toegevoegd! Bij het volgende
nummer bespeelt de muzikant zon Ierse metalen blokfluit, maar even virtuoos en
artistiek. Bij het derde nummer legt hij een plakje plastic op zijn tong en
begint fantastische vogelgeluiden te maken die subliem bij de muziek passen.
Van de wind kan niemand leven
en van gratis vogelgeluiden evenmin. Daarom stopt de muzikant zijn
grammofoonspel en doet de inmiddels samengekomen goegemeente de suggestie bij
hem een muziekinstrumentje te kopen. Zon Irish
whisle of een panfluitje, desnoods een tongfluitje. Ik koop een
tongfluitje. Voor vijftig cent het stuk en drie voor een gulden.
Ze zijn er nog. Enkele jaren
geleden zag ik op een zomerse braderie bij ons in het dorp een koopman mooi
houten kinderspeelgoed verkopen. Hij maakte er prachtige vogelgeluiden bij. Ik
zag ze liggen: flinterdunne plakjes plastic, gevouwen tussen rood of wit karton
in de vorm van een halve maan en daar weer omheen een metalen stripje om het
geheel bij elkaar te houden. Leg het gevalletje op je tong, blaas er lucht
langs vanuit je luchtpijp via het plastic op je tong en dan tussen je tanden
door naar buiten. Je kunt nu de mooiste vogelmuziek maken. Voor één euro het
stuk en drie voor twee. Zwaluwgekwetter of een vinkenslag. Bijna net zo mooi
als de hemelse tonen van onze echte zanglijster thuis.
Ik heb een hekel aan kappers.
Ik haat mensen die het weinige haar dat mij nog rest te lijf gaan met tondeuse,
schaar en kam. Dat heb ik van mijn jongste zoon die vanaf de tweede keer de
eerste keer wist hij nog niet wat hem boven het hoofd hing met geen
mogelijkheid te bewegen was in de auto te klimmen wanneer hij ook maar
vermoedde dat we op weg gingen naar de kapper. Terwijl de man zo zijn best deed
hem gerust en op zijn gemak te stellen.
Het ligt niet aan het knip- en
scheergereedschap, niet aan het instrumentarium. Het ligt aan de vreemde handen
die, gewapend met dat instrumentarium, aan mijn haren zitten te frunniken. De
vrolijke jonge kapster die mij knipt, is daar buitengewoon bedreven in. Ze doet
alles met enkel schaar en kam. Geen gedoe met zon ronkende, elektrisch
aangedreven tondeuse, nee hoor, louter handwerk. Wanneer zij met haar schaar en
rechterhand de topjes van mijn strengetje haar wegknipt, rust haar kammetje bevallig
tussen de vingers van haar linkerhand die er ook nog voor zorgen dat het
strengetje zodanig strak gespannen is dat de andere hand het kan knippen. Nee,
over het vakmanschap van deze dame hoeft geen enkele twijfel te bestaan. Kijk
maar eens hoe geroutineerd zij kam en schaar verwisselt! Zie hoe bevallig zij aan
het eind van de sessie met voorzichtige streken van het scheermes enkele
weerspannige nekharen verwijdert! Klasse!
Kan ik verder nog iets voor
u doen? vraagt zij tenslotte. Ja hoor, hoort ze mij steunen, geef mij
alsjeblieft mijn vrijheid terug!
Dát is het wat de afkeer en
angst veroorzaakt. Het gevoel aan een ander, de kapster in dit geval,
overgeleverd te zijn. Met huid en haar.
Je kunt ook het heft in eigen
hand nemen. Wat is er tegen om je eigen kapper te zijn? In onze grote boerenschuur
staat nog een knechtenkist. Die ging, gevuld met lijfgoed en toiletgerei, met
je mee wanneer je per 1 mei naar een nieuwe werkgever ging. In een klein apart
vakje, rechts onder het deksel, ligt nog steeds het knip- en scheergerei. Alles
mooi roestbruin van kleur. Tondeuse, scheermes, krabbertje, slijpsteentje,
scheerkwast: alles wat nodig is voor een perfect kapsel en een glad gezicht. Voor
warm water, scheerkom, scheerspiegel, scheerzeep en aluin moet je zelf nog even
zorgen. Maar dan ben je ook het heertje!
In 1930 liet mijn vader een
eigen huis bouwen aan de Kerkstraat. Het vrijstaande huis was ontworpen door een
zekere architect Boland die tot ver in de omtrek bekend stond om zijn gedegen
constructies en zijn voorliefde voor gebroken kappen. De klus werd geklaard
door aannemer Klomps die u op een van de fotos met zijn personeel bezig ziet met
het hangen der dakpannen. Opdat de toekomstige bewoners met hun komende kroost
hun dagen droog zouden kunnen doorbrengen.
Er zitten veel aparte details
aan dit huis, maar dat is bij veel vooroorlogse vrijstaande huizen het geval.
Het meest opmerkelijke aan ons huis was de aanbouw rechts beneden. Naar de kerk
toegewend, met een oppervlakte van twintig vierkante meter, met drie
buitenmuren op de koude kanten en een plat dak dat om die reden ook het
platje werd genoemd. Het was ons kantoor aan huis. Dat kwam zo.
Mijn vader was destijds gemeenteontvanger.
Hij was verantwoordelijk voor de ontvangsten en uitgaven van de gemeente en
voor een ordentelijk beheer. Waar het geld vandaan kwam en waaraan het werd
besteed, was ter beoordeling aan B&W en de gemeenteraad, maar hem kennende
heeft hij er zich intern wel mee bemoeid. Zon gemeentelijke penningmeester is
ook belast met het innen van de gemeentelijke belastingen. Onroerende
(grondbelasting) en ontroerende zaken (hondenbelasting) en meer van dat soort
zaken. Daarvoor was het kantoor aan huis. Dorpelingen kwamen bij ons thuis
soms vol wrevel en gemopper, soms euforisch van vreugde hun belastingschulden
voldoen op tijden waarop het gemeentehuis gesloten was.
Ik heb dit alles van horen
zeggen en het fijne weet ik er ook niet van want de stof der tijd heeft veel
bedekt. Op een gegeven moment was het afgelopen met het kantoortje-spelen-aan-huis
en werd de ruimte omgebouwd tot een extra slaapkamer. Ik heb er jaren gebruik
van gemaakt. Ik sliep op het kantoor, want zo is de kamer blijven heten.
Nu het een beetje wintert
moet ik er nog wel eens aan terugdenken. Bijvoorbeeld toen we de barre winter
van 1956 beleefden. In het kantoor vroor het dat het kraakte en s morgens bij
het opstaan waren de bovenste randen van de beddenlakens keihard doordat de
gecondenseerde uitadem van een slapende jongen was bevroren. Het was maar goed
dat Ma s avonds zon gloeiende zinken warmwaterkruik in bed stopte, anders
waren mijn tenen tot op de huidige dag blijvend bevroren.
Wat ik ook op het kantoor heb
geleerd, is het schaatsen. Schaatsen? Jawel, op die Friese doorlopertjes met de
leren teen- en hielbanden en hun gestrikte linten. Op het platte dak van het
kantoor dat om de haverklap tekenen van lekkage vertoonde, maar daar kunnen
alle eigenaars van platte daken over meepraten - op het platje dus, bleef vaak water staan.
Zon laagje van een paar centimeter. Bij de eerste de beste nachtvorst door en
door bevroren. Na zon eerste vriesnacht trokken wij de trap op naar boven,
naar de overloop, bonden onszelven de schaatsen onder en trokken baantjes op
het platje. Van voren naar achter, van de straatkant naar de achterkant, over
een afstand van vijf meter, meer lopend dan schaatsend, maar zo heeft iedereen
het geleerd. Het was maar goed dat architect Boland in 1930 een soort schutting
om het platje had ontworpen en timmerman Veerbeek die vakkundig heeft
geplaatst. Anders waren we met zijn allen het platje afgeschaatst.
Mijn hele leven al houd ik
van bomen en maak fotos van hen. Het bewijs lever ik u op de voet. Onder dit
verhaal staat twee keer dezelfde boom, een eerbiedwaardige beuk. Hij staat met
een stuk of vijf soortgenoten aan de rand van een groot bos, het Anholtse Broek
genaamd, daar waar het beekje (de zogenoemde zwarte beek) stroomt en de fietser
haar tocht kan vervolgen op de asfaltweg in plaats van op het smalle, rulle
bospaadje. Tussen de zwartwitte en de kleurige foto van dezelfde magistrale
boom ligt om en nabij veertig jaar. De eerste foto is gemaakt met mijn
eenvoudige Adox-kleinbeeldcamera; de tweede met mijn digitale alleskunner.
Bomen hebben niet het eeuwige
leven. Het mag dan waar zijn dat sommige Wodans eiken eeuwen trotseren, maar
onze fruitbomen in de kleine boomgaard hebben nu na tachtig jaar allemaal het
tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Ze zijn dood, ze zijn óp, hun tijd is
definitief voorbij. Tachtig jaar is trouwens ook een mooie leeftijd voor een
goudrenet of voor een stoofperenboom. Populieren (peppels zeggen wij) leven
hoogstens veertig jaar. Dan is het over en uit. Maar geen enkele populier maakt
dat stadium mee. Ze zijn eerder gekapt en verwerkt tot lage of hoge klompen.
Toen wij noodgedwongen van
onze oude fruitbomen afscheid hebben genomen, waren er al plannen voor
vervanging. Want een boomgaard zonder bomen is onbestaanbaar. Dus heb ik bij
een kweker in de buurt een aantal appel-, pruimen- en kersenbomen alsmede
enkele perelaars uitgezocht en geplant. Om ze te behoeden voor omvallen in
hevige herfststormen heb ik bij ieder een steunpaal gezet.
Steunpalen bij pas geplante bomen hebben hun voor- en
tegenstanders. Voorstanders betogen dat een steunpaal nodig is om te voorkomen dat
door onverhoedse bewegingen de tere wortels schade lijden. Bovendien zou de
paal het aanslaan bevorderen. Tegenstanders zeggen dat dit wel waar mag zijn,
maar dat ieder jong levend wezen, dus ook een boom, vanaf het begin geoefend
moet worden in het omgaan met tegenslagen en tegenwind. Dus niet pamperen, geen
in-de-watten-leggerij of vertroeteling.
Sommigen schijnen gesprekken
te voeren met bomen. Dat doe ik persoonlijk zelden, maar ik kan me er wel iets
bij voorstellen. Zelf leg ik graag mijn hand op een beukenstam en verbeeld mij
dat iets van de sapstroom op mij overgaat. En toen onze pas geplante fruitbomen
in de droge zomer van 2005 dreigden te verdrogen, kregen ze van mij iedere
avond elk een gieter water. Dan legde ik mijn hand teder om hun dunne stammetje
en zei: kom op, recht je rug, er komen best wel weer andere tijden.
Het wemelt van spreekwoorden en zegswijzen waarin over
bomen gesproken wordt. Daaraan kun je zien hoe groot de plaats is van de boom
in s mensen leven. Ter afsluiting noem ik er een die tegelijk het leed van de
bomenplanter aangeeft: boompje groot, plantertje dood.
Nee dan mijn grote favoriet Martin Luther. Die sprak
immers de volgende onvergetelijke woorden: ꞌAls ik wist dat ik morgen zou
sterven, zou ik vandaag een kind verwekken en een boom planten.ꞌ Zo mag ik het
horen.
In deze kille donkere
winterdagen helpt een vrolijk muzikaal smokkelverhaal de zinnen te verzetten.
Het betreft een gebeurtenis die plaats vindt op de Heelweg, zoals de weg in Nederland heet, of de Hellweg zoals hij in Duitsland (Pruisen voor degene die het naadje
van de kous wil weten) wordt genoemd. De Heelweg scheidt twee nationale
territoria, maar daar zie je tegenwoordig niets meer van. In ons verenigd
Europa zijn de grenzen vervaagd en niets let mij om even vlug naar de Duitse bakker
te gaan om s morgens mijn harde broodjes te kopen.
Het is wel eens anders
geweest, bijvoorbeeld in de tijd van en na de eerste wereldoorlog, zoals de eerste
foto hieronder laat zien. Een stevige prikkeldraadversperring houdt iedereen tegen
die even over wil steken naar het beloofde land en wanneer je het toch
probeert, heb je binnen de kortste keren de douaniers, de commiezen zeggen wij, op je dak.
De linkerkant op de foto is
Nederland, rechts bevindt zich Duitsland. Duitsland begint niet meteen na het prikkeldraad.
Eerst komt een strook niemandsland. De precieze grens kunt u herkennen aan de
kleine betonnen grenspalen.
Ik ben niet zo oud dat ik mij
deze situatie precies zó voor de geest kan halen, maar oud genoeg om mij vaag
het prikkeldraad (van na de tweede wereldoorlog) te herinneren. Maar wat ik -
en met mij iedere bewoner van het dorp waar de Heelweg doorheen trekt - nooit
zal vergeten zijn de ware en verzonnen avonturen over het smokkelen van waren
van de ene naar de andere kant. Het is een eeuwigdurende strijd van commiezen
die de wet wensen te handhaven en iedere vorm van onwettig warentransport willen
verhinderen contra het vernuft en het boerenverstand van de dorpsbewoners die
telkens weer de commiezen te slim af zijn of zeggen te zijn.
Gelooft u mij: de mooiste
smokkelverhalen zijn bijna allemaal verzonnen.
Toch zijn er enkele fraaie
smokkelgeschiedenissen die kunnen bogen op een zeker waarheidsgehalte. Zoals
dat van de dikke matrone die door commiezen op een koude winterdag meegenomen wordt
naar het douanekantoor. Zij wordt naast de kachel geposteerd waardoor de boter
die in rollen om haar blote lichaam is aangebracht van de weeromstuit begint te
smelten. Of het verhaal van de boer wiens koeien uit de wei zijn gebroken.
Behulpzame commiezen helpen hem de koeien terug in de wei te jagen. Waarbij zij
(die commiezen) even uit het oog verliezen dat het de verkeerde wei aan de
verkeerde kant van de grens is waarheen ze de beesten verjagen.
Misschien is het u opgevallen
dat het op de eerste foto onrustbarend stil en leeg is. Geen mens te zien. Foto
gemaakt tijdens de hoogmis? Of genomen op het moment dat iedereen een
middagdutje aan het doen is? De werkelijke reden is een andere.
Er is namelijk een Amsterdams
draaiorgel gearriveerd bij het gemeentehuis een eindje verderop. Slimme commiezen
(want die zijn er natuurlijk ook) hebben een verdacht luchtje opgesnoven en na
grondig onderzoek blijkt dat het draaiorgel dubbelwandig is. De ruimte tussen
buiten- en binnenwand is volgestouwd met bohnenkaffee
van het beste soort. Koffie en draaiorgel worden in beslag genomen en verbeurd
verklaard. De aanwezige hoofdkommies heeft een beetje medelijden met de
draaiorgelorganist, strijkt over zijn hart en zegt: Geef voor de laatste keer
nog maar eens een mooi concert. Dan laat ik je daarna nog één keer met de pet
rondgaan.
Daarom is het zo stil op de
eerste foto. De hele Heelweg is uitgelopen om het feest mee te maken. Iedereen
geniet van de vrolijke deuntjes van het geconfisqueerde Amsterdamse draaiorgel.
De dorpsfotograaf wordt opgetrommeld en maakt een prachtig afscheidsportret.
Daarop staat ook een paar smokkelvrouwen die straks over de grens naar Pruisen worden
gezet. In een balorige bui en onder de indruk van enkele neutjes bij het
aanpalende café poseren de dames met de hoofddeksels van de commiezen op hun
hoofden. Maar, zo besluit het smokkelverhaal, binnen de kortste keren zijn de
dames terug, ditmaal met verborgen vaatjes margarine.
Naschrift: De Heelweg scheidt het Nederlandse Dinxperlo van het Duitse Süderwick. Tegenwoordig grensoverschrijdend bezig onder de naam Dinxperwick.