De voorjaarsvakantie op een
aantal scholen is voorbij, tijd dus voor een studieus onderwerp. U weet
misschien, anders vertel ik het nog even, dat ik een fervent liefhebber ben van
het lokale dialect, zowel wat betreft het spreken als het schrijven ervan. Het
is immers mijn moerstaal die ik onverminderd en van harte koester en in ere
houd. De officiële landstaal, het zogenoemde Algemeen Beschaafd (Nederlands),
waarin ik nu even schrijf, is maar aangeleerd.
Een dialectschrijver heeft te
kampen met tenminste twee problemen. Het eerste betreft het afbakenen van het
terrein waarin een bepaald dialect gesproken wordt. Dat is per definitie
onmogelijk, omdat bij ons op het platteland de dialectgrenzen buitengewoon
vloeiend en grillig verlopen. Daar komt bij dat er niet één, maar honderden
dialecten zijn. Waar houdt het ene op en begint het andere? Ik illustreer dit
even met een simpel voorbeeldje. Een lepel om soep mee te eten noemen wij thuis
een lèpel (met een tamelijk lange è, uit te spreken zoals de e in
rest). Sommige buren, enkele honderden meters verderop, beginnen al te
spreken van een leppel (met een korte e). Een enkele ingeburgerde
westerling op zijn verbouwde boerderijtje nog weer iets verder spreekt nog
altijd van een lépel. Zie daar dus maar eens wijs uit te worden.
Eigenwijs als ik ben heb ik
nog wel eens de neiging om voor bepaalde dialectwoorden een eigen spelling te
bedenken. Dat is niet verstandig. Het Erfgoedcentrum uit Doetinchem (Oost-Gelderland)
heeft een Woordenboek van de Achterhoekse en Sallandse Dialecten (afgekort
WALD) opgesteld waaraan wij ons te houden hebben. Maar soms lappen wij het
WALD-advies aan onze laars en bedenken iets beters. Wat ik ook graag doe, maar
eigenlijk beter kan nalaten, is het annexeren van buitenlandse schrifttekens,
de å of â bijvoorbeeld of zelfs de æ. Een uitzondering vormt de ø of als
hoofdletter geschreven: de Ø. Echter alleen bij hoge uitzondering namelijk
wanneer hij wordt gebruikt in het door Normaal populair geworden woord høken
of beter: HØKEN!!
Om met Monty Python te
spreken: nu even iets heel anders. Kinderspelletjes op het schoolplein hadden
vroeger zo hun eigen wetmatigheden. Ze kwamen en gingen op de meest onverwachte
ogenblikken. s Morgens was er nog niets aan de hand; s middags kwam Jan van
den Brink met een klein zakje knikkers op school en de volgende dag was het
knikkerseizoen geopend waaraan ieder weldenkend schoolkind meedeed. Ooit ben ik
van plan geweest een verhandeling in dialect te schrijven over schoolpleinspelletjes.
Hieronder laat ik een stukje ervan volgen dat op zijn beurt weer wordt
opgevolgd door een Nederlandse vertaling. Dan kunt u meteen zien hoe mooi
dialect is.
Wi-j hadden vrogger een schoolplein in twee stukken.
t Veurste stuk, t dichtste bi-j de veurdeure en de
schoolbelle, was veur de kleinen uut de laegere klassen. Zie deien daor eur
eigen spöllekes zoas lange-riege-vangen, dri-j is te völle en nog meer. An de
andere kante van de schole, dichter bi-j t meistershuus, lag het schoolplein
veur de groten. Daorvan wier t grootste stuk deur de jonges uut de hoogste
klasse gebruukt um te voetballen. A-j
ook mèt wollen doen, most i-j wachten tut a-j in de hoogste klasse zatten. In
tussentied kó-j haktollen, landhakken en meer van die spöllekes. De deerns
wazzen óndertussen an de genge met hinkeln, kaatseballen tegen de mure met
dri-j bälle, en a-j t goed kónnen met vier of met töwkesspringen. Zie zóngen
dr dan altied mooie versjes bi-j van .. Anna
moest eens wachten, wachten op haar man..
Ons schoolplein bestond
vroeger uit twee gedeelten. Het voorste stuk, t dichtst bij de voordeur en de
schoolbel, was het domein van de jongste kinderen uit de lagere klassen. Ze
deden daar hun eigen spelletjes zoals tikkertje, drie-is-teveel, en nog meer.
Aan de andere kant van de school, dichter bij het huis van het
hoofd-der-school, lag het schoolplein voor de grote kinderen. Van dat plein
werd het grootste stuk gebruikt door jongens uit de hoogste klas om te voetballen.
Wie ook mee wilde doen, moest wachten totdat hij in de hoogste (zesde) klas
zat. Intussen kon je (hak)tollen, landhakken en meer van dat soort spelletjes.
De meisjes waren ondertussen bezig met hinkelen, kaatsen (tegen de muur: met
drie ballen en als je het heel goed kon met vier) of met touwtjespringen. Ze
zongen er altijd mooie liedjes bij zoals van
Anna moest eens wachten,
wachten op haar man.
|