Ga naar de mieren, gij
luiaard, en word wijs. Zo ongeveer spreekt de Prediker en ik ben geneigd hem
te volgen in zijn oproep. Want van de mieren kunnen we leren hoe belangrijk het
uit-de-mouwen-steken-van-je-handen is. Zij weten immers dat ledigheid des
duivels oorkussen is. Daarom sloven ze zich uit tot zij erbij neervallen. Als
mensen verstandig zijn, volgen zij hun voorbeeld. Op het kleurige plaatje
origineel een van zes alternatieven uit mijn oude blokkendoos dat ik u
beneden laat zien, is een aartsluilak bezig in het vrije veld een overvloedige
maaltijd tot zich te nemen, terwijl zijn achterneef rechts op de akker zich het
apenzuur werkt om te zorgen voor een goed zaaibed en daarmee voor een ruime
oogst die hem de winter door helpt.
En toch. Toch voel ik wel wat
voor het standpunt van de levensgenieter die anderen graag ziet werken. Want
waarom zouden we niet genieten van alle heerlijkheden die het leven biedt?
Waarom zouden we op school een hoog cijfer voor vlijt halen als het ook op een
gemakkelijke manier kan? Nee, de luilak heeft een slechte naam en hij staat in
een kwade geur, maar waarom eigenlijk?
Allemaal hebben we onze eigen
privéverlangens. Iets wat we nog graag zouden bezitten. Een leven zonder stress
of moeitevol werk waar je zó moe van wordt. Als kleine jongen droomde ik vaak van
een intrede in Luilekkerland. Een land, achter de horizon, waar het leven één
groot eetfestijn is. Het land waar de gebraden eend zomaar in je mond vliegt en
het land waar je je wijnglas aan de voorbij stromende wijnrivier vult. Een land
zonder huiswerk, zonder nare pijntjes en gebroken benen, zonder
teleurstellingen. Een land zonder bloed, zweet en tranen.
Het probleem was hoe er te
komen. In Luilekkerland, bedoel ik. Je kwam er, zei men, door je een gang en
een ingang te eten in en dwars door een reusachtige rijstebrijberg die het
tobberige, moeizame leven van het hier-en-nu scheidde van een leven in luiheid,
luxe en nietsdoen. Het eerste probleem was meteen al, dat ik niet wist wat rijstebrij
was. Wij gebruikten thuis het woord brij nooit. Wel hadden we weet van rijstepap,
dat we af en toe als toetje voorgezet kregen. Maar dat een brij hetzelfde is,
maar dan iets meer dichter en vaster van substantie, had niemand mij ooit
verteld.
Anno 2011 kookt mijn vrouw af
en toe rijstebrij. En we eten die het liefst met bruine suiker. Dan smaakt het
verrukkelijk. Al etend denken we dan aan het leven aan de andere kant van de
rijstebrijberg: het voor altijd en eeuwig onbereikbare land. Waar we net zoveel
kunnen eten als we willen. Waar we liever lui dan moe mogen zijn.
|