Misschien hebt u op dit blog in
een van de verhaaltjes wel eens een stukje van mijn hand gelezen over het
verschijnsel dat we aanduiden met de ingewikkelde term synchroniciteit. Dat lijkt inderdaad moeilijk te begrijpen en
ingewikkeld te vatten, maar het tegendeel is het geval. Het is een fenomeen dat
u en ik herhaaldelijk ontmoeten. Het verschil is dat het u niet, en mij wél
opvalt.
Waar gaat het om? Om twee
gebeurtenissen die op zich niets met elkaar van doen hebben, die zich in twee verschillende
contexten afspelen en die vaak op twee verschillende plaatsen op deze wereld
plaatsvinden. Het punt is wel dat zij precies op hetzelfde moment geschieden.
Dat noemen we synchroniciteit: het gelijktijdig plaats vinden van in feite twee
afzonderlijke gebeurtenissen.
Zonder een pakkend voorbeeld
blijft dit verhaal wollig en onbegrijpelijk. Ik voldoe aan uw verzoek en
presenteer u een pakkend voorbeeld. Het is mij ongeveer een maand geleden
overkomen. Ik schilder u eerst even de contexten.
(1) Op een donderdagavond,
pas geleden, het was de 20ste september 2012, dacht ik eraan dat ik de volgende
morgen niet vergeten moest een e-mailtje te sturen aan mijn oudste zoon om hem
te feliciteren met zijn verjaardag. De naam van mijn zoon is Michiel.
(2) Af en toe ontvang je al
surfend over het wereldwijde internet een reclame voor het een-of-ander. Zoals
voor een nieuwe i-pad die de firme Apple ons wil voorzetten. In die reclame zie
je bijvoorbeeld hoe zo'n i-pad ook heel goed als agenda of notitieblok gebruikt
kan worden.
Dit zijn de twee contexten.
Het een heeft niets met het ander te maken behalve dat het in beide gevallen
gaat om een e-mailtje. Maar nu komt het bijzondere waarin beide gevallen op een
niet na te vertellen manier aan elkaar gekoppeld worden.
Op vrijdagmorgen, 21
september is het intussen, zet ik mij om tien uur 's ochtends voor mijn monitor
met de bedoeling om als de computer klaar is met opstarten het eerst een
mailtje te sturen aan mijn jarige zoon. Tijdens dat opstarten en surfen verschijnen
allerlei reclames op mijn monitor. Opvallend is een reclame van Apple voor een
nieuw uitgekomen i-pad die met korting te koop is. Je kunt deze i-pad ook goed
als notitieblok gebruiken, zegt men. En wat zie ik op het begeleidende plaatje?
Een foto van een i-padscherm. Daarop een i-pad met de notitie: vandaag:
Michiels verjaardag!!! Nota bene!
De firma Apple herinnert mij
eraan dat ik niet moet vergeten mijn zoon te feliciteren met zijn verjaardag.
Maar hoe weet Apple dat ik een zoon heb? Hoe weet men dat deze zoon Michiel
heet? En hoe ter wereld weten de Amerikaanse i-padmakers dat mijn Nederlandse zoon
uitgerekend vandaag jarig is? Op deze 21ste september?
Dit nu is een mooi voorbeeld
van synchroniciteit. Heel bijzonder en heel vreemd. Als je er tenminste
gevoelig voor bent. Beslist u zelf: is dit nu toeval of kan dit geen
toeval zijn?
Het meervoud van enkel is
enkels. De enkelen die dat zouden willen ontkennen worden op hun wenken bediend
met een voorbeeld. - Na twaalf jaar eredivisievoetbal en na dertig aanslagen
op mijn enkels hou ik het voor gezien, zei de spits en vertrok met de
noorderzon. - Einde citaat.
Enkel of dubbel, wat maakt
het uit. Je hebt dubbele begonias en dubbelblind onderzoek. Enkel de
aangepasten overleven, zegt de darwinist optimistisch. Dit quiltje is
provisorisch vastgezet met een enkele steek, zegt mijn eega. Enkel en dubbel
hebben beide recht van bestaan. De enige dubbele die met onmiddellijke werking
moet worden afgeschaft is de dubbele fout bij de tennisservice. Bij geen enkele
andere sport krijg je de gelegenheid een verprutste eerste opslag nog eens
dunnetjes over te doen, zelfs niet bij rugby of waterpolo. Onbegrijpelijk conservatief gedrag
van de Old England Club, maar economisch wel te verantwoorden. Want een dubbele
fout garandeert in ieder geval waar voor je geld, althans in tijd gemeten.
Niemand gaat met een vrolijk gezicht naar huis wanneer een potje tennis al na
twintig minuten klaar is met veertig aces en geen enkele dubbele fout (want die
hebben we immers afgeschaft), terwijl de toegangsprijs onverminderd eveneens veertig
euro betreft.
Een heel apart geval is de
enkel/dubbel-discussie bij bloemen en planten. Ik heb er weinig verstand van,
maar wel veel oog voor. Vaak vind ik dubbele bloemen een typisch staaltje van
als het veel is, is het goed. Terwijl het spreekwoord terecht luidt: niet
het vele is goed, maar het goede is veel. Een dubbele geranium wordt protserig
door haar overdaad en hetzelfde geldt voor onze klaprozen die nu overal om ons
huis in twee dagen tijds hun schoonheid laten zien. Kijkt u zelf hoe oneindig
veel mooier een enkele klaproos is vergeleken met zijn dubbele naamgenoot. Tenzij
u er anders over denkt.
Wij hebben in onze
woon/zit/leefkamer een nieuwe tafel. Dat is natuurlijk geen wereldschokkend
nieuws, ware het niet dat de tafel op een bijzondere manier tot stand gekomen
is. Een manier die zelfs hoogwaardigheidsbekleders deed opkijken!
Het verhaal begint met een
oude boom, een es, achter onze boerderij, die ten gevolge van ruilverkavelingen
en andere misères het loodje heeft moeten leggen. Nu is de es een bijzondere
boom, (volgens de oude Germanen zelfs een heilige,) maar dat was niet de reden
dat mijn schoonvader jaren geleden de stam in acht tot twaalf centimeter dikke
planken heeft laten zagen. Lengte drie-en-een-halve meter en zo'n veertig
centimeter breed. Deze planken hebben zeker dertig jaar bij ons in een achterafschuurtje
liggen drogen, totdat wij besloten een al lang geopperd plan te doen uitvoeren:
we laten van dat essenhout een grote tafel maken voor onze huis/woon/leefkamer.
Zo'n tafel waar je zonder van elkaar last te hebben de complete krant opengevouwen
kunt lezen en op zon- en feestdagen met z'n achten kunt aanschuiven om te
dineren.
Dit voornemen is al die
afgelopen jaren niet tot uitvoering gekomen. Totdat een vriend van onze jongste
zoon er lucht van krijgt. Die vriend is in zijn vrije tijd een hartstochtelijk
meubelmaker. Hij biedt aan voor een schappelijk prijsje de tafel wel te willen
maken.
Zo gezegd, zo gedaan. Wij lenen
van de buurman een bestelbusje en sjorren met veel pijn en moeite de lange,
zware brede planken op het dak. In plastic verpakt en goed vastgegespt. Daarna
in een vliegende storm over de autoweg op weg naar de Wageningse fabriekshal
waar onze amateur-meubelmaker z'n werkplaats heeft ingericht.
Enkele weken later bericht de
maker ons dat de tafel klaar is en opgehaald kan worden. En nog weer een paar
dagen later wordt de uit elkaar genomen tafel naar de plaats van bestemming
gebracht, vakkundig in elkaar gezet, waarna wij met rode oortjes van verbazing
en bewondering naar een magnifieke essenhouten eettafel staan te kijken
(afmetingen 2 bij 1 meter en 75 cm. hoog)die vanaf heden onze woon/huis/leefkamer verfraait. We kunnen niet
anders zeggen: de maker heeft eer van zijn werk. Op een foto ziet u hoe mijn
jongste zoon en hijzelf bij een kopje koffie aan een keukentafel napraten over
de gang van zaken. Let u even ophet
gezicht van de maker, rechts.
Want dat gezicht ziet u ook
op de laatste foto, samen met dat van onze nu demissionaire minister-president
Mark Rutte en de rector-magnificus van een Nederlandse universiteit. Ik wed dat
zij net als wij met bewondering en verbazing naar onze nieuwe tafel staan te
kijken.
Wat is de bovenste kleur van een wapperende
Nederlandse vlag?
a)rood
b)wit
c)blauw
d)oranje
Dit zou een item kunnen zijn uit een van de talloze quizzes
die ons televisiebestel onveilig maken. Het is een niet al te moeilijke multiple-choice vraag. Het goede
antwoord is gegeven, de vraag is alleen: welk van de vier? Iemand die een
beetje van wanten weet, kent het goede antwoord. Het is ook een eerlijk item,
want de vraag is zinnig en de kwisdeelnemer wordt nergens op het verkeerde been
gezet. Zelfs met een zweempje humor. Een grapje. Want of de vlag wappert of
niet heeft immers geen invloed op het antwoord.
Het probleem voor een iedere deelnemer die echt niets van vlaggen
en kleuren weet en verder ook van weinig toeten en blazen, is het achterhalen
van het goede antwoord. Dat kan op twee manieren: gewoon gokken, dan heb je bij vier antwoorden in
ieder geval 25% kans (en dat is volgens Linda de Mol
héél véél). Een andere mogelijkheid waaraan slechts weinigen denken is het
hardop en luid uitspreken van de vier alternatieven. U moest eens weten hoezeer
de klank van wat je leest bijdraagt aan het opsporen van de betekenis!
Het derde procédé wordt veel toegepast: het is de methode van het elimineren of
afstrepen. Je loopt alle antwoorden stuk voor stuk na en besluit welk
alternatief te zot is voor woorden en om die reden afvalt als zijnde het goede
antwoord. Dus een streep erdoor.Uiteindelijk blijft het goede antwoord over.
Wat de vraag over de bovenste kleur van de Nederlandse vlag
betreft volgt hier de plausibele redenering van deelnemer meneer Jansen, een
gepensioneerde ex-vutter met de schaapjes op het droge. Hij zegt: Antwoord (a)
rood kan het niet zijn, want dat had ik wel geweten; (b) wit is
een onschuldige, onopvallende kleur, die stoppen ze nooit in een vlag, (c) blauw,
weet ik zo een-twee-drie niet, maar het zou best kunnen of niet soms? (d)
oranje is een voetbalclub, die is het zeker niet. Wat de volgende woorden betekenen
weet ik niet, maar aldus eliminerend en
deducerend kom ik toch uit bij alternatief
(c).
Het antwoord blijkt helaas slechts bijna goed te
zijn. Dus gaat de heer J. terug naar huis met een rood hoofd van schaamte, een
troostprijs van 1000 euro en een lot voor een goedgelijkend doel.
Terug naar het spelletje. Wij verheugen ons natuurlijk mee
met de spelers die iets winnen en overladen met mensen die zo stom zijn het
verkeerde alternatief te kiezen met spot en hoon. Zelf kijk ik graag naar de
manier waarop alternatieven worden bedacht. Want dat is een kunst op zich. Stel
dat je de volgende vraag wilt stellen: welke maand heeft nóg minder dagen dan
september? Dan moet je bij het goede antwoord (februari, ik help u even) drie
alternatieven zien te vinden die even aantrekkelijk zijn als het goede
antwoord. Want naar een spelletje met alternatieven die kant noch wal raken kijkt
geen hond. Ik stel twee mogelijkheden voor, en u zegt maar aan welke
mogelijkheid u de voorkeur geeft.
I. Welke maand heeft
minder dagen dan september?
-kerstmis als oma op bezoek komt
-februari in een jaar dat de elfstedentocht wordt
gehouden
-ramadan als voorganger van het suikerfeest
-augustus in een natte zomer
II. Welke maand heeft
minder dagen dan september?
-januari
-februari
-maart
-april
Methode I valt af, want hier voelt iedereen zich zwaar in de
maling genomen en dat pikt op den duur niemand. Als u kiest voor mogelijkheid
II zit u waarschijnlijk goed, maar daar zit geen kraak of smaak aan. Nee, het
vinden van goede alternatieven is geen peulenschil.
Vroeger liet ik mijn studenten zélf wel eens een
tentamenvraag maken (en die natuurlijk ook beantwoorden). Ik denk namelijk dat
het zelf kunnen bedenken van een zinvolle
vraag over de studiestof niet mogelijk is wanneer je de stof onvoldoende
beheerst. Daarom ten slotte een niet helemaal serieus te nemen experimentje. Ik
geef u vier alternatieven waaronder het goede antwoord. Aan u de opdracht een vraag te bedenken niveau gemiddelde
blogger/lezer - die bij één (en slechts één) van de vier antwoordmogelijkheden
past. Onder de goede oplossers verloten wij een gratis lot van de
Miljoenen-lotto. Succes!
Iedereen
die wel eens met het openbare vervoer reist, kent de volgende situatie. Je zit
bij het raam (van de trein, van de bus) zittend in de rijrichting (dus niet met
je rug naar je bestemming) en kijkt naar het voorbijschuivende landschap. Je
ziet het landschap dichtbij veel vlugger voorbijschieten dan landschap verder
weg: het lijkt wel of dat laatstgenoemde landschap het landschap dichterbij aan
het inhalen is! (Dit even terzijde.)
Voor het
volgende is het nodig je even een dubbele persoonlijkheid aan te meten. Je ene
ik is degene die aan het raampje zit en naar buiten kijkt. Het andere ik
bevindt zich buiten de trein, evenwijdig eraan en staande op een vreemdsoortig
soort skis. U kent ongetwijfeld waterskiërs die, aan een lijn door een bootje
voortgetrokken, zich al wedelend over het water voortbewegen. Hetzelfde
gebeurt hier: uw andere ik zit met onzichtbare draden aan de trein verbonden,
niet erachter zoals bij het waterskiën, maar dwars erop. Uw ene ik (die binnen
zit) bestuurt met behulp van radiografische besturing uw andere ik (buiten) als
de trein zich in beweging zet. Uw andere ik heeft nagenoeg dezelfde snelheid
als de trein; dat kan dus een sukkeldrafje zijn van 10 km/uur, maar voor
hetzelfde geld een topsnelheid van 140. Uw andere ik staat op skis die zelf
weer boven het aardoppervlak zweven door middel van luchtdruk. Inderdaad, uw
andere ik is even een hovercraft. Hij kan zich voortbewegen op diverse
oppervlakken: water, weiland, een bospad, de spoordijk, alles is mogelijk. Vanuit
de trein bestuurt uw ene ik uw andere ik. U kunt de snelheid enigszins
manipuleren: even iets langzamer dan de trein en dan weer inhalen, dat kan. U
kunt ook variëren in de afstand tot de trein: dichtbij, dichterbij of verder
weg. De radiografische besturing reikt tot ongeveer 150 meter bezijden de
spoorbaan. Door te spelen met de afstand-tot-de-trein kunt u obstakels
vermijden en de juiste koers bepalen.
Kunt u
het tot dusver volgen? Dan is de rest een peulenschil. Drie zaken dienen nog te
worden genoemd. Allereerst de mogelijkheid sprongen te maken. U beschikt in de
trein over een joystick waarmee u uw andere-ik-buiten sprongen kunt laten maken
over dingen die in de weg liggen. Zoals omheiningen om weilanden, kruisende
verkeerswegen, walnotenhouten hekjes en afrasteringen. Denkt u eraan dat u
hoogstens anderhalve meter hoog kunt springen en dat de lengte van uw sprong
natuurlijk direct verband houdt met de snelheid van de trein. Met 100 km op de teller kunt u
in het weiland achter de Wieringermeerpolder sprongen maken van wel 40 meter! Ten tweede wil
ik u adviseren gebruik te maken van al aanwezige parallelwegen langs
spoorlijnen. Zoals een spoordijk, een bospad onderaan het talud of een autoweg
die evenwijdig aan de spoorlijn loopt. U kunt zich wellicht voorstellen hoe het
is over de A73 te skiën tussen alle autos-in-de-file door! Vaak zult u
verwezen worden naar de spoordijk zelf, bijvoorbeeld in de bebouwde kom waar
het ondoenlijk is fatsoenlijk over de weg mee te skiën. Tenslotte vraag ik u
als beginner de mogelijkheid te overwegen om te oefenen. Te beginnen in de
weilanden, bijvoorbeeld langs de route Wolvega-Heerenveen. U kunt vaart maken
op grasland, slootje springen en boerderijen links of rechts passeren.Past u bij dat laatste wel op dat u niet in
botsing komt met de boer die uitgerekend op dát moment met zijn trekker de hoek
om komt!
Wat deze
tak van sport extra interessant maakt is de mogelijkheid met jezelf in
competitie te gaan, vooral als u forenst. Wie herhaaldelijk hetzelfde traject aflegt,
kan proberen zijn eigen record: zo lang mogelijk te blijven skiën, te
verbeteren. Langzamerhand leer je de meest geschikte skiroute te vinden.
Aanvankelijk zult u misschien slechts enkele honderden meters kunnen afleggen
omdat u dan op een obstakel botst dat niet meegeeft. (Dat is overigens niet
erg: u kunt even later zo weer opstappen.) Na enige oefening is het mogelijk
kilometers af te leggen zonder noemenswaardige kleerscheuren.
Heb je
zelf ervaring op dit gebied? vraagt u. Kun je bogen op enkele succeservaringen
of was alles kommer en kwel? Uw vraagt wijst op enige twijfel over het
haalbaarheids- en waarheidsgehalte. Laat ik u dan vertellen dat ik de uitvinder
van deze tak van sport ben en noodgedwongen over de nodige ervaringen beschik.
Mijn grootste succeservaring dateert van september 2004. Ik heb toen praktisch
het gehele NS-traject Wehl-Didam (voor de Vlamingen onder ons: een klein
spoorlijntje in Oost-Nederland) zonder
haperingen, oponthoud of brokken meegeskied. Het grootste ongeluk dat mij ooit
is overkomen gebeurde op de overweg bij het station Driebergen-Zeist (in een
Intercity). Ik botste daar met een noodgang van 121 kilometer schoon
aan de haak tegen de oplegger van een reusachtige vrachtauto die voor het
andreaskruis met knipperlicht stond te wachten. Het was mijn eigen schuld. Ik
had immers kunnen weten dat de intercity naar Arnhem van 13.20 vanaf Utrecht CS
niet in Driebergen-Zeist stopt. Het zal niet meer gebeuren, dat beloof ik.
Staat u mij toe, lieve
lezeressen en hooggeachte lezers, dat ik om te beginnen onze nieuwe vriend
Pauwlus aan u voorstel. (de w in zijn naam is geen tikfout; hij is ermee geboren.) Pauwlus is ongeveer tien dagen geleden aan komen lopen.
Onverwacht en onvoorbereid. Aanvankelijk was hij nog wat bedeesd en voorzichtig
in zijn doen en laten, maar allengs begon hij zich thuis te voelen. Hij draait
zijn rondjes rond onze boerderij, neemt af en toe een hapje van de goede gaven
die de natuur hem voorzet en hij verheugt zich zeer wanneer de heer des huizes
hem een beetje verwent met een handje gemengd graan.
Ik dacht al dat onze nieuwe
gast Pauwlus niet afkomstig was uit het land met de pauwentroon. Integendeel,
ik vermoedde dat hij bij de buurman thuishoorde. Dus toog ik vijfhonderd meter
verder naar diens woonstede en vroeg hem of Pauwlus tot zijn dierenbezit
hoorde. Maar dat bleek niet het geval te zijn. Wel was Pauwlus - die toen nog
Paulus heette - daar in die contreien gezien. "Jammer," zei mijn
buurman, "want ik had hem graag gehouden, want het is een sieraad voor
ieder erf." Wat ik geheel met hem eens ben. Ik vermoed nu dat Pauwlus er
een van het trekkende en reizende soort is. Iemand die komt en gaat. Overal,
maar vooral in die gebieden waar het hem bevalt.
In ieder geval: Pauwlus woont
nu bij ons. Maar het kant best zijn dat hij morgen zijn fraaie biezen pakt en
vertrekt.
Ondertussen is het goed om te
weten dat wij van onze oorspronkelijke vijf kippen (twee heren en drie dames)
er nog slechts één over hebben. Dat is HZN die voluit Haan-Zonder-Naam heet,
zoals u ongetwijfeld nog zult weten. De andere krielen zijn óf door een
roofvogel naar een andere wereld geholpen óf een natuurlijke dood gestorven,
waarna ik ze met krilitaire eer heb begraven.
HZN leeft nog; is zo te zien
kerngezond en monter. Voor hem was de komst van Pauwlus iets om aan te wennen.
Maar zie daar: het wonder
geschiedde. HZN en Pauwlus kunnen samen door één deur. Ze zijn vrienden
geworden. Althans, ze gunnen elkaar het licht van de zon en staan toe dat de
ander ook eens een graantje meepikt. 's Morgens vroeg en 's avonds laat eten ze
samen wat de pot schaft. Overdag lopen ze samen of alleen hun rondjes. Af en
toe kraait HZN met zijn schorre, versleten stem, waarop Pauwlus antwoordt met
een echte pauwenkreet die door merg en been gaat. "Als de pauw schreeuwt,
komt er regen," zeggen mensen die verstand hebben van pauwenkreten.
Een paar dagen geleden liet
Pauwlus voor het eerst zien hoe mooi hij is. Dan zoekt hij eerst een mooi
plekje uit, met een even mooie achtergrond. Vervolgens tilt hij zijn veren ten
hemel en spreidt ze in de lucht. Wel, ik kan u zeggen: zoiets moois hebt u nog
nooit gezien. Dit hemelse blauw en dit goddelijke groen: niet te geloven zo
mooi! Dat vindt HZN ook, maar die zal het uit jaloersheid niet zeggen.
De teleurstelling was van
zijn gezicht af te lezen, vertelde iemand. Wij begrijpen deze zin, omdat wij
ook van mening zijn dat iemands gelaatsuitdrukking boekdelen spreekt. Aan
iemands gezichtsuitdrukking kunnen wij aflezen wat er zich in zijn of haar
binnenste afspeelt. Denken wij te weten.
Ja, dat denken wij. Maar is
dat ook zo? Vroeger, ik bedoel tientallen jaren geleden, toen ik psychologie
studeerde, leerde men mij dat er een gezichtstype bestond onder de naam
"Lombroso-type". Een belangrijk gezichtskenmerk waren de doorlopende
wenkbrauwen. Iemand met een gezichtsuitdrukking als die van Lombroso was, net
als zijn naamgever, niet te vertrouwen. (Lombroso was een beruchte Italiaanse
misdadiger.)
Als u het mij vraagt:
persoonlijk geloof ik hier niets van. Dat 's mensen gezichtsuitdrukking een
weergave is van haar of zijn karakter. Gelooft u dat? Dat je aan iemands
gezicht kan zien of die iemand te vertrouwen is of niet?
Natuurlijk kan ik ook wel van
iemands gezicht iets aflezen. Bijvoorbeeld
of iemand blij of verdrietig is. Maar daarvoor heb je de psychologie niet
nodig. Dat weet je zowiezo.
Voor de oorlog (ik bedoel de
tweede wereldoorlog en niet de tachtigjarige) had je een
populair-wetenschappelijk tijdschrift met de veelzeggende titel LICHT. Mijn
vader had een abonnement en wij hebben een paar jaargangen bewaard. Ergens trof ik een twaalftal foto's aan met
daarop een juffrouw die diverse gelaatsuitdrukkingen laat zien. Voordat u
verder leest zou u eigenlijk naar beneden moeten scrollen om de gezichten te
zien en te proberen bij iedere foto een label te zetten. U zult zien dat het
meer een kwestie van smaak en toeval is dan een wetenschappelijke theorie.
Het onderwerp blijft de
mensen bezighouden. Een dezer dagen las ik dat iemand met een Aziatisch gezicht
anders blij kijkt dan iemand met een blank europees gezicht. Het is maar dat u
het weet. Beneden (plaatjes in kleur) ziet u wat men bedoelt. Links een blank
europees gezicht, rechts een Aziatisch. Van boven naar beneden: blijdschap,
walging en woede. "Bij walging en woede zit het verschil bij de mond en de
ogen" staat er toelichtend bij. Misschien ziet u het. Ik niet.
Zonder mij te beroepen op
enige psychologische theorie, laat staat één met aantoonbare betrouwbaarheid en
validiteit, beweer ik dat het niet mogelijk is precies en met 100% procent
zekerheid iemands gemoedsstemming van diens gezicht af te lezen. Het is en
blijft een speeltje van pseudo-psychologen.
(De oplossing van de 12
gelaatsuitdrukkingen: 1 = angst met verrassing; 2 = de angst krijgt de
overhand; 3= ontzetting; 4 = beheerste toorn; 5 = toenemende toorn; 6 = woede;
7 = verdriet; 8 = vreugde; 9 = verwachting; 10, 11 en 12: haat)
Een aanwijzing vooraf: kijk tijdens het lezen af en
toe ook naar de verklarende foto's bij Deel I (nog verder naar beneden) dat over hetzelfde onderwerp gaat.
Beloofd is beloofd. In dit
Deel II geef ik antwoorden op vragen. Bijvoorbeeld op de vraag naar de belangrijkste
spelregels van het kroegspel. Hoe wordt het spel gespeeld en hoe bepaal je wie
winner en wie verliezer is? Vooraf een paar bijzonderheden.
(1) Het ronde gat in de
bovenkant moet precies in het midden
zitten. Hoe groot het gat is, hangt af van de omvang van het pingpongballetje:
dat moet er net doorheen kunnen.
(2) In de achterwand slaat u -
gecentreerd - tien rijen spijkers. Als volgt: de eerste rij met twee spijkers,
de tweede rij met drie, de derde rij met vier, de vierde rij met vijf, de vijfde
rij met zes, de zesde rij met zeven, de zevende rij met zes, de achtste rij met
zeven, de negende rij met zes en de tiende rij ook met zes spijkers in de rij.
De afstanden tussen de spijkers in de rij moeten gelijk zijn. De afstanden
tussen de rijen is ook steeds dezelfde. De spijkers moeten zo rechtop mogelijk
staan en precies onder elkaar. (Zie de foto.) Het gaat erom dat een
pingpongballetje soepel tussen de spijkers door naar beneden kan vallen.
(3) Als u een balletje boven
het gat in de bovenplank loslaat, valt het naar beneden op de middelste spijker
van de tweede rij. Dan gaat het rechts- of linksaf. En vervolgens naar beneden.
Beneden wordt het opgevangen in een bekertje. Er kunnen zeven bekertjes op de
benedenplank naast elkaar staan.
Nu kan bewezen worden dat de
kans dat het balletje ergens in het midden terecht komt groter is dan de kans
dat het helemaal aan een van de zijkanten terecht komt. (Voor de liefhebbers:
bij bijvoorbeeld 100 balletjes ontstaat een curve van Gauss.)
(4) Bij verreweg de meeste
variaties is en blijft het een geluksspelletje. Het is een zestiende-eeuwse
gokkast. Kracht, intelligentie, doorzettingsvermogen: het helpt niet bij winnen
of verliezen. Geluk, dát heb je nodig.
(5) De kast moet stabiel
staan of hangen. Schudden of anderszins bewegen is streng verboden!
Spelregels.
Gemakkelijk genoeg: er
bestaan geen vaste spelregels. De spelers in de kroeg bepalen - net voordat ze
gaan spelen -samen de regels. Er
bestaan wel tientallen variaties.
Variatie 1.
(Waarschijnlijk de oudste en meest originele.) Spel met één bal per ronde en met één blanco beker.
Aantal spelers: wisselend,
tussen twee en tien.
Inzet: bedrag per bal (in de
pot)
Iedere speler bepaalt vooraf
zelf waar zijn beker komt te staan. Hij dropt één balletje. Degene wiens
balletje in de beker terecht komt, wint de pot. Bij een gelijke stand volgt het
zogenaamde kampen (nogmaals spelen door gelijk geëindigden) totdat één enkele winnaar
overblijft. Bij het kampen hoeft niet extra te worden ingezet.
Variatie 2. Spel met een/meer ballen en alle zeven
bekers. Genummerde bekers in de
volgorde 1-2-5-10-5-2-1.
Aantal spelers: wisselend,
tussen twee en tien.
Aantal ballen per beurt:
volgens afspraak
Aantal beurten/rondes:
volgens afspraak
Inzet: geen
Score: totaal aantal beker
punten
Iedere speler dropt een of
meer ballen. De getallen op de bekers waarin de balletjes terecht komen, wordt
opgeteld en genoteerd. Diegene die na het aantal afgesproken beurten/rondes de hoogste score heeft wint.
Variatie 2a: Spelen om de laagste score.
Variatie 2b: Iedere speler
bepaalt zélf de volgorde van de bekers.
Variatie 2c: Spelen met de
gestippelde bal levert dubbele punten op.
Variatie 3. Negentienen.Spel met
een/meer ballen en alle zeven bekers. Genummerde bekers in de volgorde 1-2-5-10-5-2-1.
Aantal spelers: wisselend,
tussen twee en tien.
Aantal ballen: te bepalen
door de speler
Inzet: geen
Score: totaal aantal beker
punten
Iedere speler dropt een
aantal ballen. De bedoeling is om intotaal negentienbekerpunten te scoren of zo dicht mogelijk daarbij. Wie boven
de 19 komt, is af.
Voorbeeld met vier spelers:
A dropt met twee ballen 10 +
5 (en stopt) - Score 15 (voorzichtig)
B dropt met drie ballen 5 +
10 + 1 (en stopt) - Score 16 (minder
voorzichtig)
C dropt met drie ballen 5 + 2
+ 10 + 5 (is af) - geen score (overmoedig)
D dropt met vier ballen 2 +
10 + 2 + 5 (en stopt) - Score 19 (winnaar
van deze ronde)
Wie als eerste driemaal
verliest geeft een rondje.
Dus: maak het spel en speel het. Thuis of in de kroeg. Samen met vriendinnen/vrienden. Veel plezier!
Een aanwijzing vooraf: kijk tijdens het lezen af en
toe naar de verklarende foto's hierboven en hierbeneden.
Wie een beetje handig is,
maakt hem zelf. Je moet wél van te voren weten wát je maakt, waarván je iets
maakt, hoe je iets maakt, wat de bedoeling ervan is en waáróm je iets maakt.
Het 'wanneer' is heel gemakkelijk: zoiets maak je in je vrije tijd.
Wát? Ik maak
een spelletje, een oud kroegspel. Het idee is niet geheel origineel, het stamt
uit de zeventiende eeuw. Toen al werd het in een kroeg gespeeld. Er waren
destijds nog geen gokkasten, maar dit apparaat begint er op te lijken. Het is
een smalle kast (ongeveer 90cm hoog,60cm breed en 10 cm diep) met aan de voorkant plexiglas. Op de
achterwand zie je een aantal rijen spijkers. De bovenkant bevat een ronde
opening. Het plexiglas aan de voorkant is onderaan open. Bij het spel horen een
paar plastic bekertjes al of niet met cijfers erop, plus een drietal
tafeltennisballetjes.
Waarvan? Van
hout uit de bouwmarkt, Van ijzer (voor de spijkers) en van milieuvervuilend
plastic.
Hoe? Simpel,
je zaagt de wanden van het kastje op maat, tekent heel secuur aan waar de
spijkers komen, slaat de spijkers recht in de achterwand en lijmt het geheel
aan elkaar. Frees gleuven in de zijwanden en schuif het plexiglas (of gewoon
glas) in deze gleuven. Zet dan de kast op zijn smalle kant met het plexiglas
naar voren. De pingpongballetjes koop je bij een sportzaak en de plastic
bekertjes maak je van half afgezaagde koffiebekertjes.
Wat doe je nog meer? Zet een aantal stippen op een van de pingpongballetjes. Schrijf met
een viltstift de cijfers 1, 2, 5 en 10 op een aantal bekertjes.
Wat is de feitelijke gang van zaken? Je speelt dit spelletje met z'n tweeën of met meer.
Je zet een aantal de bekertjes onder in de kast in het open gedeelte. Laat een
balletje van boven door het gat naar beneden vallen en kijk in welk bekertje
het balletje tenslotte terecht komt. Noteer het getal dat op dát bekertje
staat. Dat is alles.
Waarom? In
mijn studententijd heb ik bij mijn studie psychologie onderzoek gedaan naar het
spelgedrag van kinderen. Mijn vraag was: spelen kinderen wel met dit soort
spelletjes? En: bij elk spel horen spelregels. Kunnen kinderen zelf spelregels
bij dit spel (dat ze nog nooit eerder hebben gezien) bedenken?
VRAAGJE:
Bij dit spel kun je winnen en
verliezen. Hoe weet je wie gewonnen heeft? Dat is voor u een vraag en voor mij
een weet. Denkt u er maar eens goed over na hoe het spelletje precies gespeeld
wordt en wie er uiteindelijk als winnaar uit de bus komt.
Bedenkt u zelf maar eens een
paar spelregels. Over een week kom ik met Deel II van dit verhaal. Met de
oplossing en antwoorden.
Wat een aneurysma is, weet u
waarschijnlijk wel. Het is, grofweg gezegd, een plotseling optredend scheurtje
in een (slag)ader waardoor het hart belemmerd wordt in zijn functioneren. Zo'n
scheurtje kan fatale gevolgen hebben, vertelt men. Dat mag dan wel waar zijn,
maar zolang men gezond is en zich gezond voelt, verwijst men (wijzelf bedoel ik
natuurlijk) deze belangrijke informatie naar de achtergrond. Totdat de
werkelijkheid je onverhoeds inhaalt.
Enkele weken geleden is mijn
jongere broer plotseling overleden. Tijdens het bezoekje van een vriendin werd
hij onwel, ging even op de bank liggen en verloor enkele minuten later het
bewustzijn. De kordate vriendin alarmeerde 112 en samen met de toegesnelde
buurvrouw begeleidden zij mijn broer naar het ziekenhuis. Daar overleed hij
enige uren later. De dokter zei tegen mij dat een aneurysma de vermoedelijke
doodsoorzaak was.
Mijn broer was een paar jaar
jonger dan ik. Hij was niet getrouwd, had geen partner en leefde alleen in een
van de Nederlandse provinciehoofdsteden. In zijn werkzame leven was hij
redacteur/boekverzorger bij enkele gerenommeerde Nederlandse
(wetenschappelijke) uitgeverijen.
"Je moet je dat zó
voorstellen", legde hij me uit. "Stel, jij hebt een belangwekkend
boek geschreven over een even belangwekkend medisch onderwerp. Bijvoorbeeld
over het ontstaan van een aneurysma. Je wilt dat deze kennis in boekvorm
beschikbaar komt voor een breed publiek. Dan ga je naar uitgeverij X te Y en je
vraagt daar naar mij. Samen met jou maak ik daar een prachtig boek van." Dat soort werk. Van een
stapel gedrukte of geschreven teksten een prachtig boek maken. Mooi werk dus.
Voor het overige was mijn
broer een dichter, een filosoof, een natuurmens, een poezenvriend, een
muziekminnaar met als bijzondere voorliefde de opera, een brievenschrijver, een
groot kenner en liefhebber van de schone kunsten - in het bijzonder de
schilderkunst - en daarnaast een aangename, aimabele en lieve tijdgenoot.
Hoewel hij alleen leefde - bij tijd en wijle was hij graag alleen - had hij
een grote schare van vrienden en kennissen met wie hij een uitgebreide
correspondentie voerde. Bovendien had hij een goed stel zorgzame buren met wie
hij 's avonds graag een goed glas wijn dronk.
Omdat wij tamelijk ver uit
elkaar woonden zagen mijn broer en ik elkaar weinig: hooguit enkele keren per jaar.
Maar wij legden bijna dagelijks e-mailcontacten. Ik mocht mijn broer en hij
mij. Dat is in alle verleden jaren hetzelfde gebleven. Ook uiterlijk gingen wij
op elkaar lijken. Men zei: hoe ouder je wordt, hoe meer je op je broer gaat
lijken. Dat zei men zowel tegen mijn broer als tegen mij. Dat de gelijkenis
groot was blijkt uit het volgende waar gebeurde verhaal.
Enige dagen na het overlijden
van mijn broer waren mijn vrouw en ik opnieuw naar zijn woonplaats gereden om
daar enkele dringende zaken te regelen. U weet hoe dat gaat. Bij het weggaan
staat mijn vrouw bij de buurman op de stoep om afscheid te nemen. Ikzelf sta op
het trottoir naast het geopende autoportier. Plotseling komt een (andere)
overbuurman achter mij langs naar zijn huis lopen en zegt in het voorbijgaan
tegen mij: "Dag buurman! Bent u weer een beetje hersteld? We zagen woensdag
de ambulance voor uw huis staan en vroegen ons af hoe het met u zou gaan."
Waarop ik zei: "Sorry buurman. Ik was het niet. Ik ben zijn broer. Uw
buurman is vorige week gestorven." De buurman schrok zeer, condoleerde mij
en haastte zich met duizend verontschuldigingen.
Hieronder ziet u mijn broer
die aan mijn vrouw de geheimen van zijn nieuwe digitale camera uitlegt. Men
zegt: hij lijkt erg op jou.
Dus zo zie ik er uit. Zo
ongeveer. Maar alleen uiterlijk natuurlijk.
Veel woorden schrijf je met
één medeklinker aan het eind. Een paar hebben er twee en er zijn erbij die je met
niet minder dan drie medeklinkers aan het eind schrijft. Zoals de woorden: markt
en barst.
Als u een eindje naar beneden
'scrollt' ziet u in voorbeeld 1 hoe jonge Nederlandse basisschoolleerlingen
deze bijzondere woorden leren kennen en leren lezen. De juf helpt hen daarbij
met behulp van een bladzijde uit een leesmethode. De kinderen leren enkele
k/m/k/k/k/-woorden (k = klinker en m = medeklinker). De kinderen leren die
woorden in een kort verhaaltje met tekeningetjes. Het is de bedoeling dat de
kinderen straks - kijkend naar de plaatjes - vragen kunnen lezen en
beantwoorden als: Wie klimt het hoogst?
Vaak, niet altijd, is het
leren lezen op school moeilijk. Maar soms wordt het erg leuk. Bijvoorbeeld
wanneer je met woorden spelletjes kunt doen. In voorbeeld 2 heeft een wel heel
dom iemand de cijfers en letters verwisseld. Hij schrijft: ik d8 dat het half zeven was, maar het was
pas half 6! Je kunt ook zinnetjes bedenken die onzin zijn en helemaal niet
kunnen, zoals: de zwaan leest de krant en de kraai zwemt in de vijver. Want
zulke dieren bestaan helemaal niet. Maar je kunt er wel om lachen natuurlijk.
Bij het leren lezen op school
hoort ook het voorlezen, het luisteren naar verhalen, het zelf schrijven van
woorden en zinnen, maar ook het toneelspelen en het zingen. In voorbeeld 3 ziet
u een bladzijde uit een prentenboek dat ook bij de leesmethode hoort. We zien
hoe Lotte samen met haar grootvader een appeltaart gaat bakken. (Het recept is
van grootmoeder.) De juffrouw leest de tekst (links beneden) en legt de
moeilijke woorden op de verpakking uit. Wat is "zelfrijzend bakmeel"?
Wat betekent: "1 liter"? Het mooiste komt nog. Straks komen er een
paar vaders en moeders op school om samen met de klas een echte appeltaart te
gaan bakken!
Tot de mooiste herinneringen
uit mijn beroepsleven horen de momenten waarop het ons lukte theorie en
praktijk met elkaar te verbinden. Zodanig dat grote mensen (de juf op school)
en kleine mensen (de kinderen op school) ervan profiteren. Zo heb ik
(theoreticus die iets van het leren lezen afweet) jarenlang samengewerkt met
een team van leerkrachten en schrijvers (lieden die de praktijk van het
leesonderwijs van haver tot gort kenden) bij het ontwikkelen van een goede leesmethode
waarmee de juf de kinderen kon leren lezen. En hoe groot was de voldoening
wanneer de juffen tegen mij zeiden: "Heus, meneer Terra, als u eens wist
hoe zeer wij genieten van deze manieren van lezen leren!" Dan kon ik, een
van de auteurs en bedenkers van deze leesmethode, niets beters doen dan
bevestigend te knikken en mij terug te trekken in een hoekje om vol trots en
verlegenheid te genieten van het succes.
Een goede theorie alleen is
niet voldoende. Het is de kunst van het vak een goede theorie uit te werken in
een goedwerkende praktijk. En aan de andere kant is er niets zo praktisch als
een goede theorie.
Naschrift: De leesmethode waarover het hier gaat heet
"De Leessleutel". Niet de enige in het Nederlands/Vlaamse taalgebied,
maar zonder twijfel een van de beste.
Gullivers reis naar Lilliput,
Jona in de walvis, het paard van Troje, Ali Baba en de veertig rovers: allemaal
verhalen die we klassiek kunnen noemen. Mooie verhalen die we niet vaak genoeg
kunnen horen.
Behalve deze min of meer
internationale wereldverhalen bestaan er ook binnen onze kleine regionale
gezichtskring klassieke verhalen. Wanneer we op een winteravond bij kennissen
op bezoek zijn, luisteren we graag naar deze oude, bekende stories, ook al horen
we die voor de 102de keer. Verhalen waarin bekende mensen uit heden
en verleden spannende avonturen of iets grappigs ongewoons beleven. Weet je
nog van Karel Pardijs uit de Achterstraat die in de barre winter van 56 op
blote voeten over het ijs liep? Zon soort verhaal. We kennen het van haver
tot gort, maar we kunnen er altijd nog van genieten.
Een paar dagen geleden hoorde
ik voor de zoveelste keer het verhaal van Anna. Het verhaal speelt in de tijd
dat de moderne elektronica ook in de boerderij van Anna en haar man intree
deed. In dit geval was dat de komst van de telefoon. Hoe vreemd en beangstigend
was het voor Anna om de stem van haar dochter uit de stad te horen die zomaar
uit de hoorn tot haar kwam! Alles went, zei de man van de PTT (Post,
Telegraaf, Telefoon) die haar alles uitlegde, over een poosje weet je niet
beter.
Hij heeft makkelijk praten,
dacht Anna. Maar ik zit er maar mee. Hoe zeer ze ermee zat, bleek een dag later
toen de nieuwe telefoon plotseling met veel kabaal en gerinkel overging. Neem
hem maar op, zei haar man die blij was dat hij het zelf niet hoefde te doen.
Anna knikte en verdween meteen naar de keuken om gauw een schoon schort voor te
doen en om haar haar voor de spiegel nog vlug even te fatsoeneren. Waar blijf
je nou? vroeg haar man bij de twaalfde rinkel, schiet toch een beetje op!
Rustig maar, zei Anna, nog
even haar schort recht trekkend en met haar vingers een haartje gladstrijkend,
je weet immers niet wie er aan de andere kant van de lijn is. Het kan de
burgemeester wel zijn. En je weet dat ik er altijd piekfijn uit wil zien als er
bezoek komt!
Die verhalen bedoel ik.
Honderd maal gehoord en honderd keer verteld en iedere keer moeten we er
smakelijk om lachen. Als het ons zélf betreft als een boer met kiespijn.
Als u mij een 'ouwe snoeper'
zou noemen, zou ik zonder dralen antwoorden: als je 'ouwe' even weglaat en de
uitdrukking niet bedoeld als een verwijzing naar een oude bok die nog wel een
jong blaadje lust, dan heb je gelijk. Ik snoep al sinds de eerste dag die ik
mij herinner en ben dat mijn hele leven blijven doen. Tot op de huidige dag.
Niet dat ik overmatig véél
snoep. Of dat ik onmenselijk veel snoep met zakken tegelijk naar binnen werk. Want dat
is niet het geval. Maar als u een schoteltje versnaperingen neerzet op de tafel
waar ik iedere dag langs loop om ergens te komen waar ik moet zijn, hebt u
grote kans dat het schoteltje aan het eind van de dag leeg is. "In het
voorbijgaan nam hij telkens even een toffeetje," zou er in de krant kunnen
staan. En dat is ook zo. Binnen de snoeperij neemt het drop - zoet zowel als
zout - een prominente plaats in. Mijn favoriete kleur is natuurlijk zwart, maar
een kleurig Engels dropje is ook niet te versmaden.
Vroeger woonden we tegenover
een drogist annex schoenmaker. Onze buurman runde de drogisterij en een medewerker
met twee rechterhanden zorgde ervoor dat uw bijna versleten schoenen uitstekend
verzoold werden. In het straatgedeelte van de winkel rook het naar
apotheekspullen, lysol en dergelijke vreemdsoortige vloeistoffen, alsook naar
drop. Achter in de winkel, waar u de gerepareerde schoenen kon ophalen, rook
het naar lijm, bisonkit, leer en pikant zweet. Deze buurman/drogist verkocht
het drop waaraan ik alleen met de grootste achting kan terugdenken. Sterker,
als ik het woord 'kruisdrop' alleen al uitspreek, loopt mij het water in de mond.
In die dagen was ik tien en
kreeg iedere week (meestal op vrijdag of zaterdag) zakgeld van mijn moeder.
Voor het gemak een gemakkelijk te onthouden bedrag, namelijk precies één gulden.
Dat schreef je zó: f. 1,00 of soms fl. 1,--. Van die ene gulden werd
onmiddellijk na de ontvangst ervan 40 cent gebruikt voor het kopen van 100 gram
kruisdrop bij de drogist aan de overkant. Een kruisdropje is een smaakvol
vierkant dropje met de afbeelding van het Rode Kruis in plechtig zwart. Ik
hoefde bij binnenkomst nooit te zeggen waar ik voor kwam, want men was op de
hoogte. Met grote ogen keek ik naar de geoefende handen van de drogist die uit
een grote voorraadbus met een zilverkleurige schep een naar schatting ons drop
omhoog tilde en die liet verdwijnen in een bruingrauwe papieren puntzak. Ik
betaalde mijn vier dubbeltjes en verdween met mijn dropschat uit de winkel.
Buiten gekomen naam ik meteen een handjevol en stopte dat in mijn wachtende mond.
Soms was het zo veel dat ik er bijna in stikte. Het dropschuim omspoelde mijn
tanden en mengde zich met mijn speeksel tot een fluimende massa.
Nog altijd ben ik een
dropliefhebber. Hoe vaak anderen ook zeggen dat veel drop eten schadelijk is
voor je gezondheid, en dat geloof ik ook meteen, ergens in ons huis staat tot
op de dag van vandaag een keuls-aardewerken potje met drop. Soms katjesdrop,
vaak kruisdrop, meestal zout/zout gemengd. Een enkele keer Engels drop.
Heel soms, als vergeten is de
dropvoorraad te controleren en wij tegenover een lege droppot staan, nemen wij
onze toevlucht tot een noodoplossing. Dat is in ons geval een kristalglazen
kommetje gevuld met kleine chocolade-koffieboontjes. Bij gebrek aan beter.
Misschien weet u het nog, waarschijnlijk
heb ik het u al eens verteld, maar graag herhaal ik dat ik dol ben op kleine
audiospeeltjes. Een voorwaarde is wel dat ze van geen of weinig nut zijn en navenant
weinig of niets kosten. Ik heb zelfs een verzameling van onnutte dingen. Het
zal u niet verbazen dat ik het apparaatje dat ik u laat zien met alle geweld
aan mijn verzameling wilde toevoegen. Ik zag het in de speciale aanbiedingenkist
in het middenpad van een grote Duitse supermarkt, bij ons net over de grens,
waar mijn vrouw mij mee naartoe had getroond. Bij thuiskomst heb ik het terstond
gefotografeerd, anders had u mij wellicht niet geloofd. Kijk en verwonder u
over wat ik voor een habbekrats heb gekocht.
Om te beginnen zijn alle
ingrediënten zo luchtdicht en quasi-deugdelijk ingepakt (natuurlijk geseald),
voor de eeuwigheid verzegeld mag je wel zeggen, dat ik slechts met de grootste
moeite de verpakking kan verwijderen. Maar de inhoud maakt dat weer goed. In
het pakket zit/zitten:
·twee als aparte
koptelefoontjes vermomde luidsprekertjes die aan elkaar verbonden zijn (tot de
dood hen scheidt) met een zwartkleurig kabeltje; beide met afstelbare oorhaken;
·een linker
luidsprekertje met ruimte voor één AAA-alkaline batterijtje (niet bijgeleverd,
tot mijn spijt);
·een rechter speakertje dat een complete MP3-speler
(Flash Memory 256MB) herbergt, ook te gebruiken als USB-geheugenstickje. Op
de bovenkant in piepkleine nochtans duidelijke tekens een viertal
functieaanwijzingen: trackje vooruit-achteruit, volume plus/min, mode en een minuscuul
aan/uit- knopje;
·een smaakvol,
zwart stoffen opberghoesje;
·een clip om
loshangende draden op je mouw en aan je kraag te spelden;
·een USB-kabeltje om
geluiden vanuit je pc naar het apparaat te transporteren;
·een inlegvel in
rose met aanwijzingen om de levensduur van je batterij te verlengen;
·een extra
inlegvel in charmant crème om problemen met het clipje de baas te worden; en last
but not least
·een cd-rom met
daarop in niet minder dan acht talen de complete gebruiksaanwijzing. Plus een driver voor de prehistorische gebruikers
van Windows-98.
Ongelooflijk, maar alles is
nóg niet gezegd. De cd-rom biedt de mogelijkheid om spraakgestuurde instructies
te laden. Kunt u zich dat voorstellen? Een hoorbare
gebruiksaanwijzing! Je voert niet alleen alle aanbevolen handelingen uit, maar je
krijgt daar ook commentaar bij. Zoals een stem die zegt: De stroom is nu
afgesloten, als je het luisterdingetje uitzet. Of: Tijd om de batterij te
vervangen, vindt u ook niet?
U begrijpt dat ik met angst
en beven dit wonder der techniek heb uitgepakt, van haver tot gort heb
bestudeerd, heb aangesloten aan mijn pc, een nummertje sprankelende volksmuziek
heb gekopieerd naar mijn luisteroortjes, en daarna barstens vol spanning op het
vervolg heb zitten wachten, en Niet
wat u denkt: het apparaat werkt wel degelijk. Toen ik zover was dat de beide
kussentjes zich met behulp van de verstelbare oorhaken tegen mijn (flap)oren
vleiden en ik het apparaat aanzette, hoorde ik een stem van ergens tussen mijn
oren (daar zit het altijd) zeggen dat de stroom aangesloten was. Waarop
vervolgens sprankelende muziek weerklonk! Tweezijdig, in stereo.
Niet te geloven waarop de
nieuwe (digitale) hoor- en luistertechniek ons steeds weer opnieuw trakteert.
En dat alles (van een gerenommeerd merk bovendien) voor het luttele bedrag van
10.-- ! Tien euro voor zon grandioos ontwerp, dat kun je niet laten schieten.
Weliswaar draag je het ding niet, want wie loopt er nu te koop met zulke op den
duur knellende, achterlijke oordingen? Maar voor je verzameling onnutte dingen
van weinig waarde is het onbetaalbaar.
Het kan nog
net. Nu ons na een vorstperiode van veertien dagen strenge nachtvorsten en
matige vorst overdag door allerhande weerprofeten dooi wordt voorspeld, is het
goed nog even te kijken naar twee prachtige etsen van Rembrandt uit 1634. Hij ziet
- ergens in de weilanden rond Leiden - de eerste boer verkleumd uitroepen: "'t
Is vinnig koud!" Waarop de aangesproken tweede boer antwoordt met "Dat's
niet." (In de betekenis van 'helemaal niet!')
Je kunt de
twee juweeltjes (in het echt zijn ze beide ongeveer 4,5 bij 11 centimeter) ook naast elkaar laten zien. De dialoog wordt dan als volgt
gevoerd:
Nee, er is een fundamenteel verschil
tussen een huisnaam en de naam van een huis. Stel, u loopt door Velp, zoals u
weet het dorp van Jan Siebelink en een van Nederlands mooiste voorsteden, en u
loopt door de Veluwezoomallee met zijn prachtige lindendoorkijkjes. Een
verscheidenheid aan villas schuift aan uw oog voorbij. Huizen met namen als Erica of Carpe Diem. Dit zijn typische namen van huizen, namelijk van
toepassing op welk huis dan ook. Lindenallee 24 heet Fata Morgana, maar het adres had evengoed Bergweg 28 kunnen zijn. Casa Nostra woont aan de Hogeweg nummer
24, maar het had even goed nummer 36 kunnen zijn. Ik bedoel maar: de naam houdt
geen verband met adres, noch met bewoners, behalve dat enkele toenmalige,
toevallige adressanten dit huis deze naam hebben gegeven. En na hun verhuizing
hebben de nieuwe bewoners uit luiheid of gemakzucht de naam op de voorgevel
laten staan.
Huisnamen - de meeste staan
niet eens met letters op muren geschreven - daarentegen dragen sporen van het
verleden en van de bewoners. Het zijn bovendien tekenen des onderscheids, wat
handig is wanneer veel mensen in een bepaalde streek dezelfde naam dragen. En
dat is in onze Achterhoekse boerenstreek het geval. Mijn schoonvader heette
evenals mijn schoongrootvader Westerveld van zijn achternaam. Om het
onderscheid aan te geven zeg je dan bijvoorbeeld: ik bedoel niet de Westerveld
van de Terborgsestraatweg, maar de Westerveld van de Runderlaan.
Of je noemt de huisnaam.
Zoals bij ons. Ons huis heet Beesterni-jhuus
en mijn schoonvader was derhalve Hendrik Westerveld van Beesterni-jhuus. Ikzelf
ben dus eigenlijk Terra van Beesterni-jhuus. Hoewel, als
ik déze naam noem, weten zelfs mijn naaste buren niet wie ik bedoel. Dat is
maar goed ook, want Terra is immers een schuilnaam en een pseudoniem. Maar
Beesterni-jhuus bestaat echt.
Huisnamen komen niet uit de
lucht vallen. Ze vertellen iets over de kenmerken (bijvoorbeeld over de grondslag
waarop het huis is gebouwd,) over de vroeger bewoners (hun naam, hun bijnaam,
hun beroep) of over typische bijzonderheden in of rondom het huis. In het
rijtje huisnamen hieronder, allemaal boerderijen uit onze streek, kunt u soms ontdekken tot welke categorie de naam
behoort. Maar niet zelden is de huisnaam een groot vraagteken. Waarom heet dit
huis De Prange? Wie het weet mag het zeggen.
Het woord bestaat niet in ons dialect, anders had ik er een prangende vraag over
gesteld.
Hesselink, de Linde, de Steeg, de Hónke (Hónkerbós), De
Stand, De Kwerre, Gäönenhuus, De Riete, Schreur, Oldenhof, Raoterink, Ormel,t
Beester, Beesternijhuus, Fi-jenhuus, AorendterMaotshuus, de Welsker, de
Voornekamp, de Steengroeve, Geertshuus, t Barger, Garritshuus, Aaldershuus, de
Meijne, Olfjanshuus, de Klós, de Krul
De Krul, wie
bedenkt nou zoiets? En De Klos, wie
is op het idee gekomen zijn huis en erf zó te noemen? Heet het huis misschien
zo omdat een van de vroegere bewoners ooit domme pech heeft gehad? Vaak is de aanleiding om een huis zó te noemen- in tegenstelling tot de naam zelf - mettertijd
verdwenen. Neem nou De Klós. Een mooi huis, gebouwd in 1840 of daaromtrent. Het
heet misschien zo omdat de eerste bewoonster Hermina Klos heette. Zij is
overigens in 1855 tijdens de eerste emigratiegolf met negen gezinsleden naar
Amerika vertrokken. In die dagen een afscheid voor eeuwig. In ieder geval is
het een huisnaam om nooit te vergeten. Maar dat geldt ook voor de Krul.
Voor iedereen die zoiets leuk
vindt, volgt een kleine toegift. Het gaat over de huisnamen aan wat vroeger een
modderige zandweg was, tegenwoordig een keurig geasfalteerde straatweg. De
straat heet de Nijmansdijk (terwijl erzover het oog reikt geen water van betekenis te zien is).
Aan deze Nijmansdijk staan
veel boerderijen met echte, authentieke huisnamen. Ik noem ze u even: De Stand,
De Kwerre, Gäönenhuus, De Riete, De Hónke, Schreur. De bewoner: eigenaar of
huurder, werd vaak met zijn huisnaam aangesproken. Men zei bijvoorbeeld: Daar
komt De Riete aan. (En iedereen begreep dat de persoon in kwestie Arie
Gosselink was die in de boerderij met de huisnaam De Riete woonde.)
Ruim honderd jaar geleden is
een versje ontstaan dat mondeling is overgeleverd aan volgende generaties. Het
gaat zo:
Bi-j De Stand
hadden ze gebrek an brand;(brand = brandhout)
toem kwam Kwerren Jenne(boerin Jenne die op De
Kwerre woont)
met sprieken in de benne;(sprieken = aanmaakhoutjes;benne = mand)
toen kwam de Gäöne(de boer van Gäönenhuus)
en bracht een karre met späöne;(späöne
= spaanders)
daor kwam De Riete
en zei: dat grei is nat as driete;(drijfnat)
toen kwam De Hónke
en dén sloeg gauw een vónke;
en Schreur,
den hield de hand drveur.
Zo kwammen ze bi-j De Stand
toch weer an brand.
Hieronder twee boerderijen
met huisnamen:
boven 't Beester
(geheel herbouwd in 2003). Daaronder Beesterni-jhuus
(bouwjaar 1896).
Om de een of andere onnaspeurlijke reden heb ik iets met het woord taiga. Ik weet van school dat de taiga een landschapstype is dat veel in Rusland voorkomt. Ik denk dan aan reusachtige steppen met heidevelden en veel berkenbomen met hun slanke, witte stammetjes. Waar het 's winters landklimaat-koud kan worden. En waar je 's zomers van top tot teen door bloeddorstige muggen opgegeten en daarna leeggezogen wordt. Bij het woord 'taiga' denk ik ook aan naar het noorden stromende brede rivieren, zoals de Ob en de Lena, die marsmanniaans traag door oneindige laagvlakten gaan. Typisch dat alle landschappen die op de taiga lijken allemaal op een a eindigen, bedenk ik mij nu. In Hongarije heb je de poesta, in Argentinië de pampa. Dan is er natuurlijk ook nog de paloma, maar daar gaat het nu even niet over.
(1) Iets heel anders nu. Je had vroeger zogenoemde boekenseries. Per jaar verschenen vier prachtige romans, geïllustreerd, gebonden en voorzien van een hard kaft, waarop je een abonnement kon nemen. Bij ons thuis had men in een onoverdacht ogenblik gekozen voor de Spiegel-serie die Zomer & Keuning te Wageningen uitgaf. Ik weet het niet zeker, maar mijn geheugen zegt mij dat het tweede boek dat de postbode ons helemaal vanuit Wageningen bracht de titel Taiga droeg. De rode draad uit het verhaal ben ik kwijt geweest, evenals het boek zelf, maar ik herinner mij de beschrijving van Russische strafkampen en bar koude winters. Naar de auteur heb ik heel internet afgezocht, maar die bleek spoorloos verdwenen, waarschijnlijk in een taigaans moeras verzand. Totdat ik hem onlangs terugvond, net als het boek dat hij schreef. Zijn naam was Hendrik Koster.
(2) Waaraan denkt ú bij het lezen van het woord taiga? Je kunt je er ook een beeld bij voorstellen, zoals deze Sovjet-tankbrigade die herdenkt dat morgenstond goud in de mond heeft en dat viert met een feestelijk bad. Het is een schilderij van Boris Fedorow uit 1952, dus midden uit de Koude Oorlog. Als u het mij vraagt een prachtig tijdsbeeld en magnifiek op canvas gezet. De schilder hoort trouwens tot de Socialistische Realistische School, te vergelijken met de Bergense School, maar dan geheel anders. (Nu begrijpt u natuurlijk ook waar Willink zijn Magisch Realisme vandaan heeft.)
(3) Een vijftal jaar geleden liet mijn jongste zoon zich bij een van zijn schaarse thuisbezoeken ontvallen dat hij het dienstverband bij het ICT-bedrijf waar hij werkte, had opgezegd. Samen met een collega was hij van plan om voor zichzelf te beginnen. Hoewel je dat natuurlijk nooit van tevoren met stelligheid kunt zeggen, dacht ik toen al (en naar nu blijkt terecht) dat ze het wel zouden rooien. Dat kan ook moeilijk anders gezien de naam van het bedrijf. Het heet Taiga.
Dit weekend (21/22 januari 2012) verzamelen zich weer duizenden vogelliefhebbers voor de ramen van hun uitkijkposten om gedurende een half uur te speuren naar soorten en aantallen. Het gaat in dit geval om tuinvogels die zich deze winter verblijden over het zachte weer en de dito leefomstandigheden. Zelfs hebben wij al enkele gevederde vriendjes zien uitkijken naar een nestgelegenheid in het komende broedseizoen.
Nee, er wordt dezer dagen weer ijverig vogels geteld. En talrijk zijn de discussies tussen tweetallen vogelkijkers. In de trant van: A: Is dat nou een pimpelmees of een staartmees? B: Geen van beiden, het is een huis, tuin en keuken koolmees. Als er geteld wordt, wordt er ook opgeteld. Met als gevolg een lijstje. En een top-tien. De topvijf van vorig jaar (in de provincie waar ik woon) wil ik U niet onthouden:
Een paar jaar geleden zag ik ergens een ander vogellijstje: welke vogelfluiter fluit volgens u het mooist? Hier was dus niet alleen de kwantiteit (aantal en soort), maar ook de kwaliteit (schoonheid van de zang) in het geding. De topvijf destijds bestond uit:
Hieronder herhaal ik nog even voor U wat Koning Frits (de onbetwiste Koning der vogels) daarvan vond. Goed om nog even te lezen voordat U op SBS6 en Canvas kunt kijken naar de vogelversie van The Voice Of .
Koning Frits tot zijn Minister van Publieke en Culturele Zaken:
Er is een top honderd gekozen door vroege vogels mensen met smaak en met een absoluut gehoor de beste zangers onder de vogels wij staan met stip op vijf de winterkoning staat vijfdes niet slecht hè? vindt u ook niet?
meneer de minister minister van publieke relaties en cultuur zorg er voor dat wij de volgende keer bij de top horen in ieder geval de top drie op het podium
en, meneer de minister, geef morgen de volgende opdracht aan iedereen aan elke winterkoning: een uurtje per dag oefenen tot je een ons weegt want oefening baart kunst
de Minister tot Koning Frits:
Goed majesteit ik geef het persbericht uit dat zal de concurrentie doen schrikken: de merel, de zanglijster en niet te vergeten de nachtegaal en de roodborst met stomheid geslagen - zo is het maar net.
Ik zit geknield voor een
ongeordende berg gezaagd en gekloofd hout met een camera in de hand als mijn
alter-ego me betrapt en me iets vraagt:
- Wat zit jij daar nou te
doen? Ben je een huisaltaartje aan het knutselen om het daarna te fotograferen?
- Nee, ik zit de boeiende
houtstructuren te bekijken. Daar maak ik foto's van.
- Boeiende houtstructuren, ja
dat zal wel! Is dat een bijzonder soort hout soms?
- Zeker! Dit is notenhout.
Van een walnotenboom. Vorig jaar na een rijk leven van 75 jaar doodgegaan en
vorige week gekapt, gezaagd en gekloofd. Dit zijn een paar restanten.
- Wat is er zo mooi aan dood
notenhout?
- Dit notenhout is enkel
geschikt om naar te kijken: zo'n blokje in je hand en later zo'n brandend blokje
in de houtkachel. Maar echt goed notenhout wordt voor van alles gebruikt. Voor
mooie meubels bijvoorbeeld.
- Hoe komt het dat dit hout
zo nat is? In de regen laten liggen? En waar is de schors?
- Niks in de regen laten
liggen. Dit hout is vochtig van nature. Om het als brandhout te kunnen
gebruiken moet je het zeker een jaar of twee laten drogen. En de groene schors
heb ik er afgehaald. Dat gaat nu nog heel gemakkelijk.
- Wat fascineert je zo aan
zo'n stukje walnoot?
- De kleur, de structuur en
het lijnenspel. Maar dat kan ik jou als cultuurbarbaar moeilijk uitleggen.
- Gaan we liggen katten? Laat
eens wat moois zien!
- Nou, kijk dan. Naar de
onverwachte patronen die achter de schors tevoorschijn komen. Naar de golvende
lijnen. Dat laatste plaatje: een fantastisch zeegezicht. Of niet soms?
- En wat doe je als je op het
hout uitgekeken bent?