Een aantal jaren geleden stonden de Story, de Privé en hoe
al die van pulp gemaakte en met dezelfde substantie gevulde bladen ook mogen
heten, vol van het bericht dat prinses Irene gesprekken voerde met bomen. De in
vorsten en vorstenhuizen geïnteresseerde societyliefhebbers waren meteen in
twee kampen verdeeld: aan de ene kant stonden zij die met Irene meevoelden en anderzijds
zij die hoofdschuddend de paginas van het pulpen gossipblaadje omsloegen. Als
men mij had gevraagd: wat vind jíj ervan? dan had ik als zo vaak geantwoord: ik
weet het zo net nog niet. Want zo lang ik leef, heb ik iets met bomen. Niet met
bossen met bomen als kuddedieren, maar met individuele, onafhankelijke, zelfbewuste,
solitaire bomen. Ik voer er geen gesprekken mee, maar ze laten mij niet koud.
Zeker, mijn hele leven al houd ik van bomen en maak fotos van hen.
Het bewijs lever ik u op de voet. Onder dit verhaal staat twee keer dezelfde
boom, een eerbiedwaardige beuk. Hij staat met een stuk of vijf soortgenoten aan
de rand van een groot bos, het Anholtse Broek genaamd, daar waar het beekje (de
zogenoemde zwarte beek) stroomt en de fietser haar tocht kan vervolgen op de
asfaltweg in plaats van op het smalle, rulle bospaadje. Tussen de zwartwitte en
de kleurige foto van dezelfde magistrale boom ligt om en nabij veertig jaar. De
eerste zwart-witte foto is gemaakt met mijn eenvoudige Adox-kleinbeeldcamera; de kleurige tweede met
mijn digitale alleskunner.
Bomen hebben niet het eeuwige leven. Het mag dan waar zijn
dat sommige Wodanseiken eeuwen trotseren, maar onze fruitbomen in de kleine boomgaard
hebben nu na tachtig jaar allemaal het tijdelijke met het eeuwige verwisseld.
Ze zijn dood, ze zijn óp, hun tijd is definitief voorbij. Tachtig jaar is
trouwens ook een mooie leeftijd voor een goudrenet of voor een stoofperenboom.
Populieren (peppels zeggen wij) leven hoogstens veertig jaar. Dan is het over
en uit. Maar geen enkele populier maakt dat stadium mee. Ze zijn eerder gekapt
en verwerkt tot lage of hoge klompen.
Toen wij noodgedwongen van onze oude fruitbomen afscheid
hebben genomen, waren er al plannen voor vervanging. Want een boomgaard zonder
bomen is onbestaanbaar. Dus heb ik bij een kweker in de buurt een aantal
appel-, pruimen- en kersenbomen alsmede enkele perelaars uitgezocht en geplant.
Om ze te behoeden voor omvallen in hevige herfststormen heb ik bij ieder een
steunpaal gezet.
Steunpalen bij pas
geplante bomen hebben hun voor- en tegenstanders. Voorstanders betogen dat een
steunpaal nodig is om te voorkomen dat door onverhoedse bewegingen de tere
wortels schade lijden. Bovendien zou de paal het aanslaan bevorderen.
Tegenstanders zeggen dat dit wel waar mag zijn, maar dat ieder jong levend
wezen, dus ook een boom, vanaf het begin geoefend moet worden in het omgaan met
tegenslagen en tegenwind. Dus geen pampering, geen in-de-watten-leggerij of
vertroeteling.
Prinses Irene schijnt dus gesprekken te voeren met bomen.
Dat doe ik persoonlijk zelden, maar ik kan me er wel iets bij voorstellen. Zelf
leg ik graag mijn hand op een beukenstam en verbeeld mij dat iets van de
sapstroom op mij overgaat. En toen onze pas geplante fruitbomen in de droge
zomer van 2005 dreigden te verdrogen, kregen ze van mij iedere avond elk een
gieter water. Dan legde ik mijn hand teder om hun dunne stammetje en zei: kom
op, recht je rug, er komen best wel weer andere tijden.
Het wemelt van
spreekwoorden en zegswijzen waarin over bomen gesproken wordt. Daaraan kun je
zien hoe groot de plaats is van de boom in s mensen leven. Ter afsluiting
noem ik er een die tegelijk het leed van de bomenplanter aangeeft: boompje
groot, plantertje dood.
Nee dan mijn grote
favoriet Martin Luther. Die sprak immers de volgende onvergetelijke woorden:
als ik wist dat ik morgen zou sterven, zou ik vandaag een kind verwekken en een
boom planten. Zo mag ik het horen.

|