Iedereen
die wel eens met het openbare vervoer reist, kent de volgende situatie. Je zit
bij het raam (van de trein, van de bus) zittend in de rijrichting (dus niet met
je rug naar je bestemming) en kijkt naar het voorbijschuivende landschap. Je
ziet het landschap dichtbij veel vlugger voorbijschieten dan landschap verder
weg: het lijkt wel of dat laatstgenoemde landschap het landschap dichterbij aan
het inhalen is! (Dit even terzijde.)
Voor het
volgende is het nodig je even een dubbele persoonlijkheid aan te meten. Je ene
ik is degene die aan het raampje zit en naar buiten kijkt. Het andere ik
bevindt zich buiten de trein, evenwijdig eraan en staande op een vreemdsoortig
soort skis. U kent ongetwijfeld waterskiërs die, aan een lijn door een bootje
voortgetrokken, zich al wedelend over het water voortbewegen. Hetzelfde
gebeurt hier: uw andere ik zit met onzichtbare draden aan de trein verbonden,
niet erachter zoals bij het waterskiën, maar dwars erop. Uw ene ik (die binnen
zit) bestuurt met behulp van radiografische besturing uw andere ik (buiten) als
de trein zich in beweging zet. Uw andere ik heeft nagenoeg dezelfde snelheid
als de trein; dat kan dus een sukkeldrafje zijn van 10 km/uur, maar voor
hetzelfde geld een topsnelheid van 140. Uw andere ik staat op skis die zelf
weer boven het aardoppervlak zweven door middel van luchtdruk. Inderdaad, uw
andere ik is even een hovercraft. Hij kan zich voortbewegen op diverse
oppervlakken: water, weiland, een bospad, de spoordijk, alles is mogelijk. Vanuit
de trein bestuurt uw ene ik uw andere ik. U kunt de snelheid enigszins
manipuleren: even iets langzamer dan de trein en dan weer inhalen, dat kan. U
kunt ook variëren in de afstand tot de trein: dichtbij, dichterbij of verder
weg. De radiografische besturing reikt tot ongeveer 150 meter bezijden de
spoorbaan. Door te spelen met de afstand-tot-de-trein kunt u obstakels
vermijden en de juiste koers bepalen.
Kunt u
het tot dusver volgen? Dan is de rest een peulenschil. Drie zaken dienen nog te
worden genoemd. Allereerst de mogelijkheid sprongen te maken. U beschikt in de
trein over een joystick waarmee u uw andere-ik-buiten sprongen kunt laten maken
over dingen die in de weg liggen. Zoals omheiningen om weilanden, kruisende
verkeerswegen, walnotenhouten hekjes en afrasteringen. Denkt u eraan dat u
hoogstens anderhalve meter hoog kunt springen en dat de lengte van uw sprong
natuurlijk direct verband houdt met de snelheid van de trein. Met 100 km op de teller kunt u
in het weiland achter de Wieringermeerpolder sprongen maken van wel 40 meter! Ten tweede wil
ik u adviseren gebruik te maken van al aanwezige parallelwegen langs
spoorlijnen. Zoals een spoordijk, een bospad onderaan het talud of een autoweg
die evenwijdig aan de spoorlijn loopt. U kunt zich wellicht voorstellen hoe het
is over de A73 te skiën tussen alle autos-in-de-file door! Vaak zult u
verwezen worden naar de spoordijk zelf, bijvoorbeeld in de bebouwde kom waar
het ondoenlijk is fatsoenlijk over de weg mee te skiën. Tenslotte vraag ik u
als beginner de mogelijkheid te overwegen om te oefenen. Te beginnen in de
weilanden, bijvoorbeeld langs de route Wolvega-Heerenveen. U kunt vaart maken
op grasland, slootje springen en boerderijen links of rechts passeren.Past u bij dat laatste wel op dat u niet in
botsing komt met de boer die uitgerekend op dát moment met zijn trekker de hoek
om komt!
Wat deze
tak van sport extra interessant maakt is de mogelijkheid met jezelf in
competitie te gaan, vooral als u forenst. Wie herhaaldelijk hetzelfde traject aflegt,
kan proberen zijn eigen record: zo lang mogelijk te blijven skiën, te
verbeteren. Langzamerhand leer je de meest geschikte skiroute te vinden.
Aanvankelijk zult u misschien slechts enkele honderden meters kunnen afleggen
omdat u dan op een obstakel botst dat niet meegeeft. (Dat is overigens niet
erg: u kunt even later zo weer opstappen.) Na enige oefening is het mogelijk
kilometers af te leggen zonder noemenswaardige kleerscheuren.
Heb je
zelf ervaring op dit gebied? vraagt u. Kun je bogen op enkele succeservaringen
of was alles kommer en kwel? Uw vraagt wijst op enige twijfel over het
haalbaarheids- en waarheidsgehalte. Laat ik u dan vertellen dat ik de uitvinder
van deze tak van sport ben en noodgedwongen over de nodige ervaringen beschik.
Mijn grootste succeservaring dateert van september 2004. Ik heb toen praktisch
het gehele NS-traject Wehl-Didam (voor de Vlamingen onder ons: een klein
spoorlijntje in Oost-Nederland) zonder
haperingen, oponthoud of brokken meegeskied. Het grootste ongeluk dat mij ooit
is overkomen gebeurde op de overweg bij het station Driebergen-Zeist (in een
Intercity). Ik botste daar met een noodgang van 121 kilometer schoon
aan de haak tegen de oplegger van een reusachtige vrachtauto die voor het
andreaskruis met knipperlicht stond te wachten. Het was mijn eigen schuld. Ik
had immers kunnen weten dat de intercity naar Arnhem van 13.20 vanaf Utrecht CS
niet in Driebergen-Zeist stopt. Het zal niet meer gebeuren, dat beloof ik.
Staat u mij toe, lieve
lezeressen en hooggeachte lezers, dat ik om te beginnen onze nieuwe vriend
Pauwlus aan u voorstel. (de w in zijn naam is geen tikfout; hij is ermee geboren.) Pauwlus is ongeveer tien dagen geleden aan komen lopen.
Onverwacht en onvoorbereid. Aanvankelijk was hij nog wat bedeesd en voorzichtig
in zijn doen en laten, maar allengs begon hij zich thuis te voelen. Hij draait
zijn rondjes rond onze boerderij, neemt af en toe een hapje van de goede gaven
die de natuur hem voorzet en hij verheugt zich zeer wanneer de heer des huizes
hem een beetje verwent met een handje gemengd graan.
Ik dacht al dat onze nieuwe
gast Pauwlus niet afkomstig was uit het land met de pauwentroon. Integendeel,
ik vermoedde dat hij bij de buurman thuishoorde. Dus toog ik vijfhonderd meter
verder naar diens woonstede en vroeg hem of Pauwlus tot zijn dierenbezit
hoorde. Maar dat bleek niet het geval te zijn. Wel was Pauwlus - die toen nog
Paulus heette - daar in die contreien gezien. "Jammer," zei mijn
buurman, "want ik had hem graag gehouden, want het is een sieraad voor
ieder erf." Wat ik geheel met hem eens ben. Ik vermoed nu dat Pauwlus er
een van het trekkende en reizende soort is. Iemand die komt en gaat. Overal,
maar vooral in die gebieden waar het hem bevalt.
In ieder geval: Pauwlus woont
nu bij ons. Maar het kant best zijn dat hij morgen zijn fraaie biezen pakt en
vertrekt.
Ondertussen is het goed om te
weten dat wij van onze oorspronkelijke vijf kippen (twee heren en drie dames)
er nog slechts één over hebben. Dat is HZN die voluit Haan-Zonder-Naam heet,
zoals u ongetwijfeld nog zult weten. De andere krielen zijn óf door een
roofvogel naar een andere wereld geholpen óf een natuurlijke dood gestorven,
waarna ik ze met krilitaire eer heb begraven.
HZN leeft nog; is zo te zien
kerngezond en monter. Voor hem was de komst van Pauwlus iets om aan te wennen.
Maar zie daar: het wonder
geschiedde. HZN en Pauwlus kunnen samen door één deur. Ze zijn vrienden
geworden. Althans, ze gunnen elkaar het licht van de zon en staan toe dat de
ander ook eens een graantje meepikt. 's Morgens vroeg en 's avonds laat eten ze
samen wat de pot schaft. Overdag lopen ze samen of alleen hun rondjes. Af en
toe kraait HZN met zijn schorre, versleten stem, waarop Pauwlus antwoordt met
een echte pauwenkreet die door merg en been gaat. "Als de pauw schreeuwt,
komt er regen," zeggen mensen die verstand hebben van pauwenkreten.
Een paar dagen geleden liet
Pauwlus voor het eerst zien hoe mooi hij is. Dan zoekt hij eerst een mooi
plekje uit, met een even mooie achtergrond. Vervolgens tilt hij zijn veren ten
hemel en spreidt ze in de lucht. Wel, ik kan u zeggen: zoiets moois hebt u nog
nooit gezien. Dit hemelse blauw en dit goddelijke groen: niet te geloven zo
mooi! Dat vindt HZN ook, maar die zal het uit jaloersheid niet zeggen.
De teleurstelling was van
zijn gezicht af te lezen, vertelde iemand. Wij begrijpen deze zin, omdat wij
ook van mening zijn dat iemands gelaatsuitdrukking boekdelen spreekt. Aan
iemands gezichtsuitdrukking kunnen wij aflezen wat er zich in zijn of haar
binnenste afspeelt. Denken wij te weten.
Ja, dat denken wij. Maar is
dat ook zo? Vroeger, ik bedoel tientallen jaren geleden, toen ik psychologie
studeerde, leerde men mij dat er een gezichtstype bestond onder de naam
"Lombroso-type". Een belangrijk gezichtskenmerk waren de doorlopende
wenkbrauwen. Iemand met een gezichtsuitdrukking als die van Lombroso was, net
als zijn naamgever, niet te vertrouwen. (Lombroso was een beruchte Italiaanse
misdadiger.)
Als u het mij vraagt:
persoonlijk geloof ik hier niets van. Dat 's mensen gezichtsuitdrukking een
weergave is van haar of zijn karakter. Gelooft u dat? Dat je aan iemands
gezicht kan zien of die iemand te vertrouwen is of niet?
Natuurlijk kan ik ook wel van
iemands gezicht iets aflezen. Bijvoorbeeld
of iemand blij of verdrietig is. Maar daarvoor heb je de psychologie niet
nodig. Dat weet je zowiezo.
Voor de oorlog (ik bedoel de
tweede wereldoorlog en niet de tachtigjarige) had je een
populair-wetenschappelijk tijdschrift met de veelzeggende titel LICHT. Mijn
vader had een abonnement en wij hebben een paar jaargangen bewaard. Ergens trof ik een twaalftal foto's aan met
daarop een juffrouw die diverse gelaatsuitdrukkingen laat zien. Voordat u
verder leest zou u eigenlijk naar beneden moeten scrollen om de gezichten te
zien en te proberen bij iedere foto een label te zetten. U zult zien dat het
meer een kwestie van smaak en toeval is dan een wetenschappelijke theorie.
Het onderwerp blijft de
mensen bezighouden. Een dezer dagen las ik dat iemand met een Aziatisch gezicht
anders blij kijkt dan iemand met een blank europees gezicht. Het is maar dat u
het weet. Beneden (plaatjes in kleur) ziet u wat men bedoelt. Links een blank
europees gezicht, rechts een Aziatisch. Van boven naar beneden: blijdschap,
walging en woede. "Bij walging en woede zit het verschil bij de mond en de
ogen" staat er toelichtend bij. Misschien ziet u het. Ik niet.
Zonder mij te beroepen op
enige psychologische theorie, laat staat één met aantoonbare betrouwbaarheid en
validiteit, beweer ik dat het niet mogelijk is precies en met 100% procent
zekerheid iemands gemoedsstemming van diens gezicht af te lezen. Het is en
blijft een speeltje van pseudo-psychologen.
(De oplossing van de 12
gelaatsuitdrukkingen: 1 = angst met verrassing; 2 = de angst krijgt de
overhand; 3= ontzetting; 4 = beheerste toorn; 5 = toenemende toorn; 6 = woede;
7 = verdriet; 8 = vreugde; 9 = verwachting; 10, 11 en 12: haat)
Een aanwijzing vooraf: kijk tijdens het lezen af en
toe ook naar de verklarende foto's bij Deel I (nog verder naar beneden) dat over hetzelfde onderwerp gaat.
Beloofd is beloofd. In dit
Deel II geef ik antwoorden op vragen. Bijvoorbeeld op de vraag naar de belangrijkste
spelregels van het kroegspel. Hoe wordt het spel gespeeld en hoe bepaal je wie
winner en wie verliezer is? Vooraf een paar bijzonderheden.
(1) Het ronde gat in de
bovenkant moet precies in het midden
zitten. Hoe groot het gat is, hangt af van de omvang van het pingpongballetje:
dat moet er net doorheen kunnen.
(2) In de achterwand slaat u -
gecentreerd - tien rijen spijkers. Als volgt: de eerste rij met twee spijkers,
de tweede rij met drie, de derde rij met vier, de vierde rij met vijf, de vijfde
rij met zes, de zesde rij met zeven, de zevende rij met zes, de achtste rij met
zeven, de negende rij met zes en de tiende rij ook met zes spijkers in de rij.
De afstanden tussen de spijkers in de rij moeten gelijk zijn. De afstanden
tussen de rijen is ook steeds dezelfde. De spijkers moeten zo rechtop mogelijk
staan en precies onder elkaar. (Zie de foto.) Het gaat erom dat een
pingpongballetje soepel tussen de spijkers door naar beneden kan vallen.
(3) Als u een balletje boven
het gat in de bovenplank loslaat, valt het naar beneden op de middelste spijker
van de tweede rij. Dan gaat het rechts- of linksaf. En vervolgens naar beneden.
Beneden wordt het opgevangen in een bekertje. Er kunnen zeven bekertjes op de
benedenplank naast elkaar staan.
Nu kan bewezen worden dat de
kans dat het balletje ergens in het midden terecht komt groter is dan de kans
dat het helemaal aan een van de zijkanten terecht komt. (Voor de liefhebbers:
bij bijvoorbeeld 100 balletjes ontstaat een curve van Gauss.)
(4) Bij verreweg de meeste
variaties is en blijft het een geluksspelletje. Het is een zestiende-eeuwse
gokkast. Kracht, intelligentie, doorzettingsvermogen: het helpt niet bij winnen
of verliezen. Geluk, dát heb je nodig.
(5) De kast moet stabiel
staan of hangen. Schudden of anderszins bewegen is streng verboden!
Spelregels.
Gemakkelijk genoeg: er
bestaan geen vaste spelregels. De spelers in de kroeg bepalen - net voordat ze
gaan spelen -samen de regels. Er
bestaan wel tientallen variaties.
Variatie 1.
(Waarschijnlijk de oudste en meest originele.) Spel met één bal per ronde en met één blanco beker.
Aantal spelers: wisselend,
tussen twee en tien.
Inzet: bedrag per bal (in de
pot)
Iedere speler bepaalt vooraf
zelf waar zijn beker komt te staan. Hij dropt één balletje. Degene wiens
balletje in de beker terecht komt, wint de pot. Bij een gelijke stand volgt het
zogenaamde kampen (nogmaals spelen door gelijk geëindigden) totdat één enkele winnaar
overblijft. Bij het kampen hoeft niet extra te worden ingezet.
Variatie 2. Spel met een/meer ballen en alle zeven
bekers. Genummerde bekers in de
volgorde 1-2-5-10-5-2-1.
Aantal spelers: wisselend,
tussen twee en tien.
Aantal ballen per beurt:
volgens afspraak
Aantal beurten/rondes:
volgens afspraak
Inzet: geen
Score: totaal aantal beker
punten
Iedere speler dropt een of
meer ballen. De getallen op de bekers waarin de balletjes terecht komen, wordt
opgeteld en genoteerd. Diegene die na het aantal afgesproken beurten/rondes de hoogste score heeft wint.
Variatie 2a: Spelen om de laagste score.
Variatie 2b: Iedere speler
bepaalt zélf de volgorde van de bekers.
Variatie 2c: Spelen met de
gestippelde bal levert dubbele punten op.
Variatie 3. Negentienen.Spel met
een/meer ballen en alle zeven bekers. Genummerde bekers in de volgorde 1-2-5-10-5-2-1.
Aantal spelers: wisselend,
tussen twee en tien.
Aantal ballen: te bepalen
door de speler
Inzet: geen
Score: totaal aantal beker
punten
Iedere speler dropt een
aantal ballen. De bedoeling is om intotaal negentienbekerpunten te scoren of zo dicht mogelijk daarbij. Wie boven
de 19 komt, is af.
Voorbeeld met vier spelers:
A dropt met twee ballen 10 +
5 (en stopt) - Score 15 (voorzichtig)
B dropt met drie ballen 5 +
10 + 1 (en stopt) - Score 16 (minder
voorzichtig)
C dropt met drie ballen 5 + 2
+ 10 + 5 (is af) - geen score (overmoedig)
D dropt met vier ballen 2 +
10 + 2 + 5 (en stopt) - Score 19 (winnaar
van deze ronde)
Wie als eerste driemaal
verliest geeft een rondje.
Dus: maak het spel en speel het. Thuis of in de kroeg. Samen met vriendinnen/vrienden. Veel plezier!
Een aanwijzing vooraf: kijk tijdens het lezen af en
toe naar de verklarende foto's hierboven en hierbeneden.
Wie een beetje handig is,
maakt hem zelf. Je moet wél van te voren weten wát je maakt, waarván je iets
maakt, hoe je iets maakt, wat de bedoeling ervan is en waáróm je iets maakt.
Het 'wanneer' is heel gemakkelijk: zoiets maak je in je vrije tijd.
Wát? Ik maak
een spelletje, een oud kroegspel. Het idee is niet geheel origineel, het stamt
uit de zeventiende eeuw. Toen al werd het in een kroeg gespeeld. Er waren
destijds nog geen gokkasten, maar dit apparaat begint er op te lijken. Het is
een smalle kast (ongeveer 90cm hoog,60cm breed en 10 cm diep) met aan de voorkant plexiglas. Op de
achterwand zie je een aantal rijen spijkers. De bovenkant bevat een ronde
opening. Het plexiglas aan de voorkant is onderaan open. Bij het spel horen een
paar plastic bekertjes al of niet met cijfers erop, plus een drietal
tafeltennisballetjes.
Waarvan? Van
hout uit de bouwmarkt, Van ijzer (voor de spijkers) en van milieuvervuilend
plastic.
Hoe? Simpel,
je zaagt de wanden van het kastje op maat, tekent heel secuur aan waar de
spijkers komen, slaat de spijkers recht in de achterwand en lijmt het geheel
aan elkaar. Frees gleuven in de zijwanden en schuif het plexiglas (of gewoon
glas) in deze gleuven. Zet dan de kast op zijn smalle kant met het plexiglas
naar voren. De pingpongballetjes koop je bij een sportzaak en de plastic
bekertjes maak je van half afgezaagde koffiebekertjes.
Wat doe je nog meer? Zet een aantal stippen op een van de pingpongballetjes. Schrijf met
een viltstift de cijfers 1, 2, 5 en 10 op een aantal bekertjes.
Wat is de feitelijke gang van zaken? Je speelt dit spelletje met z'n tweeën of met meer.
Je zet een aantal de bekertjes onder in de kast in het open gedeelte. Laat een
balletje van boven door het gat naar beneden vallen en kijk in welk bekertje
het balletje tenslotte terecht komt. Noteer het getal dat op dát bekertje
staat. Dat is alles.
Waarom? In
mijn studententijd heb ik bij mijn studie psychologie onderzoek gedaan naar het
spelgedrag van kinderen. Mijn vraag was: spelen kinderen wel met dit soort
spelletjes? En: bij elk spel horen spelregels. Kunnen kinderen zelf spelregels
bij dit spel (dat ze nog nooit eerder hebben gezien) bedenken?
VRAAGJE:
Bij dit spel kun je winnen en
verliezen. Hoe weet je wie gewonnen heeft? Dat is voor u een vraag en voor mij
een weet. Denkt u er maar eens goed over na hoe het spelletje precies gespeeld
wordt en wie er uiteindelijk als winnaar uit de bus komt.
Bedenkt u zelf maar eens een
paar spelregels. Over een week kom ik met Deel II van dit verhaal. Met de
oplossing en antwoorden.
Wat een aneurysma is, weet u
waarschijnlijk wel. Het is, grofweg gezegd, een plotseling optredend scheurtje
in een (slag)ader waardoor het hart belemmerd wordt in zijn functioneren. Zo'n
scheurtje kan fatale gevolgen hebben, vertelt men. Dat mag dan wel waar zijn,
maar zolang men gezond is en zich gezond voelt, verwijst men (wijzelf bedoel ik
natuurlijk) deze belangrijke informatie naar de achtergrond. Totdat de
werkelijkheid je onverhoeds inhaalt.
Enkele weken geleden is mijn
jongere broer plotseling overleden. Tijdens het bezoekje van een vriendin werd
hij onwel, ging even op de bank liggen en verloor enkele minuten later het
bewustzijn. De kordate vriendin alarmeerde 112 en samen met de toegesnelde
buurvrouw begeleidden zij mijn broer naar het ziekenhuis. Daar overleed hij
enige uren later. De dokter zei tegen mij dat een aneurysma de vermoedelijke
doodsoorzaak was.
Mijn broer was een paar jaar
jonger dan ik. Hij was niet getrouwd, had geen partner en leefde alleen in een
van de Nederlandse provinciehoofdsteden. In zijn werkzame leven was hij
redacteur/boekverzorger bij enkele gerenommeerde Nederlandse
(wetenschappelijke) uitgeverijen.
"Je moet je dat zó
voorstellen", legde hij me uit. "Stel, jij hebt een belangwekkend
boek geschreven over een even belangwekkend medisch onderwerp. Bijvoorbeeld
over het ontstaan van een aneurysma. Je wilt dat deze kennis in boekvorm
beschikbaar komt voor een breed publiek. Dan ga je naar uitgeverij X te Y en je
vraagt daar naar mij. Samen met jou maak ik daar een prachtig boek van." Dat soort werk. Van een
stapel gedrukte of geschreven teksten een prachtig boek maken. Mooi werk dus.
Voor het overige was mijn
broer een dichter, een filosoof, een natuurmens, een poezenvriend, een
muziekminnaar met als bijzondere voorliefde de opera, een brievenschrijver, een
groot kenner en liefhebber van de schone kunsten - in het bijzonder de
schilderkunst - en daarnaast een aangename, aimabele en lieve tijdgenoot.
Hoewel hij alleen leefde - bij tijd en wijle was hij graag alleen - had hij
een grote schare van vrienden en kennissen met wie hij een uitgebreide
correspondentie voerde. Bovendien had hij een goed stel zorgzame buren met wie
hij 's avonds graag een goed glas wijn dronk.
Omdat wij tamelijk ver uit
elkaar woonden zagen mijn broer en ik elkaar weinig: hooguit enkele keren per jaar.
Maar wij legden bijna dagelijks e-mailcontacten. Ik mocht mijn broer en hij
mij. Dat is in alle verleden jaren hetzelfde gebleven. Ook uiterlijk gingen wij
op elkaar lijken. Men zei: hoe ouder je wordt, hoe meer je op je broer gaat
lijken. Dat zei men zowel tegen mijn broer als tegen mij. Dat de gelijkenis
groot was blijkt uit het volgende waar gebeurde verhaal.
Enige dagen na het overlijden
van mijn broer waren mijn vrouw en ik opnieuw naar zijn woonplaats gereden om
daar enkele dringende zaken te regelen. U weet hoe dat gaat. Bij het weggaan
staat mijn vrouw bij de buurman op de stoep om afscheid te nemen. Ikzelf sta op
het trottoir naast het geopende autoportier. Plotseling komt een (andere)
overbuurman achter mij langs naar zijn huis lopen en zegt in het voorbijgaan
tegen mij: "Dag buurman! Bent u weer een beetje hersteld? We zagen woensdag
de ambulance voor uw huis staan en vroegen ons af hoe het met u zou gaan."
Waarop ik zei: "Sorry buurman. Ik was het niet. Ik ben zijn broer. Uw
buurman is vorige week gestorven." De buurman schrok zeer, condoleerde mij
en haastte zich met duizend verontschuldigingen.
Hieronder ziet u mijn broer
die aan mijn vrouw de geheimen van zijn nieuwe digitale camera uitlegt. Men
zegt: hij lijkt erg op jou.
Dus zo zie ik er uit. Zo
ongeveer. Maar alleen uiterlijk natuurlijk.
Veel woorden schrijf je met
één medeklinker aan het eind. Een paar hebben er twee en er zijn erbij die je met
niet minder dan drie medeklinkers aan het eind schrijft. Zoals de woorden: markt
en barst.
Als u een eindje naar beneden
'scrollt' ziet u in voorbeeld 1 hoe jonge Nederlandse basisschoolleerlingen
deze bijzondere woorden leren kennen en leren lezen. De juf helpt hen daarbij
met behulp van een bladzijde uit een leesmethode. De kinderen leren enkele
k/m/k/k/k/-woorden (k = klinker en m = medeklinker). De kinderen leren die
woorden in een kort verhaaltje met tekeningetjes. Het is de bedoeling dat de
kinderen straks - kijkend naar de plaatjes - vragen kunnen lezen en
beantwoorden als: Wie klimt het hoogst?
Vaak, niet altijd, is het
leren lezen op school moeilijk. Maar soms wordt het erg leuk. Bijvoorbeeld
wanneer je met woorden spelletjes kunt doen. In voorbeeld 2 heeft een wel heel
dom iemand de cijfers en letters verwisseld. Hij schrijft: ik d8 dat het half zeven was, maar het was
pas half 6! Je kunt ook zinnetjes bedenken die onzin zijn en helemaal niet
kunnen, zoals: de zwaan leest de krant en de kraai zwemt in de vijver. Want
zulke dieren bestaan helemaal niet. Maar je kunt er wel om lachen natuurlijk.
Bij het leren lezen op school
hoort ook het voorlezen, het luisteren naar verhalen, het zelf schrijven van
woorden en zinnen, maar ook het toneelspelen en het zingen. In voorbeeld 3 ziet
u een bladzijde uit een prentenboek dat ook bij de leesmethode hoort. We zien
hoe Lotte samen met haar grootvader een appeltaart gaat bakken. (Het recept is
van grootmoeder.) De juffrouw leest de tekst (links beneden) en legt de
moeilijke woorden op de verpakking uit. Wat is "zelfrijzend bakmeel"?
Wat betekent: "1 liter"? Het mooiste komt nog. Straks komen er een
paar vaders en moeders op school om samen met de klas een echte appeltaart te
gaan bakken!
Tot de mooiste herinneringen
uit mijn beroepsleven horen de momenten waarop het ons lukte theorie en
praktijk met elkaar te verbinden. Zodanig dat grote mensen (de juf op school)
en kleine mensen (de kinderen op school) ervan profiteren. Zo heb ik
(theoreticus die iets van het leren lezen afweet) jarenlang samengewerkt met
een team van leerkrachten en schrijvers (lieden die de praktijk van het
leesonderwijs van haver tot gort kenden) bij het ontwikkelen van een goede leesmethode
waarmee de juf de kinderen kon leren lezen. En hoe groot was de voldoening
wanneer de juffen tegen mij zeiden: "Heus, meneer Terra, als u eens wist
hoe zeer wij genieten van deze manieren van lezen leren!" Dan kon ik, een
van de auteurs en bedenkers van deze leesmethode, niets beters doen dan
bevestigend te knikken en mij terug te trekken in een hoekje om vol trots en
verlegenheid te genieten van het succes.
Een goede theorie alleen is
niet voldoende. Het is de kunst van het vak een goede theorie uit te werken in
een goedwerkende praktijk. En aan de andere kant is er niets zo praktisch als
een goede theorie.
Naschrift: De leesmethode waarover het hier gaat heet
"De Leessleutel". Niet de enige in het Nederlands/Vlaamse taalgebied,
maar zonder twijfel een van de beste.
Gullivers reis naar Lilliput,
Jona in de walvis, het paard van Troje, Ali Baba en de veertig rovers: allemaal
verhalen die we klassiek kunnen noemen. Mooie verhalen die we niet vaak genoeg
kunnen horen.
Behalve deze min of meer
internationale wereldverhalen bestaan er ook binnen onze kleine regionale
gezichtskring klassieke verhalen. Wanneer we op een winteravond bij kennissen
op bezoek zijn, luisteren we graag naar deze oude, bekende stories, ook al horen
we die voor de 102de keer. Verhalen waarin bekende mensen uit heden
en verleden spannende avonturen of iets grappigs ongewoons beleven. Weet je
nog van Karel Pardijs uit de Achterstraat die in de barre winter van 56 op
blote voeten over het ijs liep? Zon soort verhaal. We kennen het van haver
tot gort, maar we kunnen er altijd nog van genieten.
Een paar dagen geleden hoorde
ik voor de zoveelste keer het verhaal van Anna. Het verhaal speelt in de tijd
dat de moderne elektronica ook in de boerderij van Anna en haar man intree
deed. In dit geval was dat de komst van de telefoon. Hoe vreemd en beangstigend
was het voor Anna om de stem van haar dochter uit de stad te horen die zomaar
uit de hoorn tot haar kwam! Alles went, zei de man van de PTT (Post,
Telegraaf, Telefoon) die haar alles uitlegde, over een poosje weet je niet
beter.
Hij heeft makkelijk praten,
dacht Anna. Maar ik zit er maar mee. Hoe zeer ze ermee zat, bleek een dag later
toen de nieuwe telefoon plotseling met veel kabaal en gerinkel overging. Neem
hem maar op, zei haar man die blij was dat hij het zelf niet hoefde te doen.
Anna knikte en verdween meteen naar de keuken om gauw een schoon schort voor te
doen en om haar haar voor de spiegel nog vlug even te fatsoeneren. Waar blijf
je nou? vroeg haar man bij de twaalfde rinkel, schiet toch een beetje op!
Rustig maar, zei Anna, nog
even haar schort recht trekkend en met haar vingers een haartje gladstrijkend,
je weet immers niet wie er aan de andere kant van de lijn is. Het kan de
burgemeester wel zijn. En je weet dat ik er altijd piekfijn uit wil zien als er
bezoek komt!
Die verhalen bedoel ik.
Honderd maal gehoord en honderd keer verteld en iedere keer moeten we er
smakelijk om lachen. Als het ons zélf betreft als een boer met kiespijn.
Als u mij een 'ouwe snoeper'
zou noemen, zou ik zonder dralen antwoorden: als je 'ouwe' even weglaat en de
uitdrukking niet bedoeld als een verwijzing naar een oude bok die nog wel een
jong blaadje lust, dan heb je gelijk. Ik snoep al sinds de eerste dag die ik
mij herinner en ben dat mijn hele leven blijven doen. Tot op de huidige dag.
Niet dat ik overmatig véél
snoep. Of dat ik onmenselijk veel snoep met zakken tegelijk naar binnen werk. Want dat
is niet het geval. Maar als u een schoteltje versnaperingen neerzet op de tafel
waar ik iedere dag langs loop om ergens te komen waar ik moet zijn, hebt u
grote kans dat het schoteltje aan het eind van de dag leeg is. "In het
voorbijgaan nam hij telkens even een toffeetje," zou er in de krant kunnen
staan. En dat is ook zo. Binnen de snoeperij neemt het drop - zoet zowel als
zout - een prominente plaats in. Mijn favoriete kleur is natuurlijk zwart, maar
een kleurig Engels dropje is ook niet te versmaden.
Vroeger woonden we tegenover
een drogist annex schoenmaker. Onze buurman runde de drogisterij en een medewerker
met twee rechterhanden zorgde ervoor dat uw bijna versleten schoenen uitstekend
verzoold werden. In het straatgedeelte van de winkel rook het naar
apotheekspullen, lysol en dergelijke vreemdsoortige vloeistoffen, alsook naar
drop. Achter in de winkel, waar u de gerepareerde schoenen kon ophalen, rook
het naar lijm, bisonkit, leer en pikant zweet. Deze buurman/drogist verkocht
het drop waaraan ik alleen met de grootste achting kan terugdenken. Sterker,
als ik het woord 'kruisdrop' alleen al uitspreek, loopt mij het water in de mond.
In die dagen was ik tien en
kreeg iedere week (meestal op vrijdag of zaterdag) zakgeld van mijn moeder.
Voor het gemak een gemakkelijk te onthouden bedrag, namelijk precies één gulden.
Dat schreef je zó: f. 1,00 of soms fl. 1,--. Van die ene gulden werd
onmiddellijk na de ontvangst ervan 40 cent gebruikt voor het kopen van 100 gram
kruisdrop bij de drogist aan de overkant. Een kruisdropje is een smaakvol
vierkant dropje met de afbeelding van het Rode Kruis in plechtig zwart. Ik
hoefde bij binnenkomst nooit te zeggen waar ik voor kwam, want men was op de
hoogte. Met grote ogen keek ik naar de geoefende handen van de drogist die uit
een grote voorraadbus met een zilverkleurige schep een naar schatting ons drop
omhoog tilde en die liet verdwijnen in een bruingrauwe papieren puntzak. Ik
betaalde mijn vier dubbeltjes en verdween met mijn dropschat uit de winkel.
Buiten gekomen naam ik meteen een handjevol en stopte dat in mijn wachtende mond.
Soms was het zo veel dat ik er bijna in stikte. Het dropschuim omspoelde mijn
tanden en mengde zich met mijn speeksel tot een fluimende massa.
Nog altijd ben ik een
dropliefhebber. Hoe vaak anderen ook zeggen dat veel drop eten schadelijk is
voor je gezondheid, en dat geloof ik ook meteen, ergens in ons huis staat tot
op de dag van vandaag een keuls-aardewerken potje met drop. Soms katjesdrop,
vaak kruisdrop, meestal zout/zout gemengd. Een enkele keer Engels drop.
Heel soms, als vergeten is de
dropvoorraad te controleren en wij tegenover een lege droppot staan, nemen wij
onze toevlucht tot een noodoplossing. Dat is in ons geval een kristalglazen
kommetje gevuld met kleine chocolade-koffieboontjes. Bij gebrek aan beter.
Misschien weet u het nog, waarschijnlijk
heb ik het u al eens verteld, maar graag herhaal ik dat ik dol ben op kleine
audiospeeltjes. Een voorwaarde is wel dat ze van geen of weinig nut zijn en navenant
weinig of niets kosten. Ik heb zelfs een verzameling van onnutte dingen. Het
zal u niet verbazen dat ik het apparaatje dat ik u laat zien met alle geweld
aan mijn verzameling wilde toevoegen. Ik zag het in de speciale aanbiedingenkist
in het middenpad van een grote Duitse supermarkt, bij ons net over de grens,
waar mijn vrouw mij mee naartoe had getroond. Bij thuiskomst heb ik het terstond
gefotografeerd, anders had u mij wellicht niet geloofd. Kijk en verwonder u
over wat ik voor een habbekrats heb gekocht.
Om te beginnen zijn alle
ingrediënten zo luchtdicht en quasi-deugdelijk ingepakt (natuurlijk geseald),
voor de eeuwigheid verzegeld mag je wel zeggen, dat ik slechts met de grootste
moeite de verpakking kan verwijderen. Maar de inhoud maakt dat weer goed. In
het pakket zit/zitten:
·twee als aparte
koptelefoontjes vermomde luidsprekertjes die aan elkaar verbonden zijn (tot de
dood hen scheidt) met een zwartkleurig kabeltje; beide met afstelbare oorhaken;
·een linker
luidsprekertje met ruimte voor één AAA-alkaline batterijtje (niet bijgeleverd,
tot mijn spijt);
·een rechter speakertje dat een complete MP3-speler
(Flash Memory 256MB) herbergt, ook te gebruiken als USB-geheugenstickje. Op
de bovenkant in piepkleine nochtans duidelijke tekens een viertal
functieaanwijzingen: trackje vooruit-achteruit, volume plus/min, mode en een minuscuul
aan/uit- knopje;
·een smaakvol,
zwart stoffen opberghoesje;
·een clip om
loshangende draden op je mouw en aan je kraag te spelden;
·een USB-kabeltje om
geluiden vanuit je pc naar het apparaat te transporteren;
·een inlegvel in
rose met aanwijzingen om de levensduur van je batterij te verlengen;
·een extra
inlegvel in charmant crème om problemen met het clipje de baas te worden; en last
but not least
·een cd-rom met
daarop in niet minder dan acht talen de complete gebruiksaanwijzing. Plus een driver voor de prehistorische gebruikers
van Windows-98.
Ongelooflijk, maar alles is
nóg niet gezegd. De cd-rom biedt de mogelijkheid om spraakgestuurde instructies
te laden. Kunt u zich dat voorstellen? Een hoorbare
gebruiksaanwijzing! Je voert niet alleen alle aanbevolen handelingen uit, maar je
krijgt daar ook commentaar bij. Zoals een stem die zegt: De stroom is nu
afgesloten, als je het luisterdingetje uitzet. Of: Tijd om de batterij te
vervangen, vindt u ook niet?
U begrijpt dat ik met angst
en beven dit wonder der techniek heb uitgepakt, van haver tot gort heb
bestudeerd, heb aangesloten aan mijn pc, een nummertje sprankelende volksmuziek
heb gekopieerd naar mijn luisteroortjes, en daarna barstens vol spanning op het
vervolg heb zitten wachten, en Niet
wat u denkt: het apparaat werkt wel degelijk. Toen ik zover was dat de beide
kussentjes zich met behulp van de verstelbare oorhaken tegen mijn (flap)oren
vleiden en ik het apparaat aanzette, hoorde ik een stem van ergens tussen mijn
oren (daar zit het altijd) zeggen dat de stroom aangesloten was. Waarop
vervolgens sprankelende muziek weerklonk! Tweezijdig, in stereo.
Niet te geloven waarop de
nieuwe (digitale) hoor- en luistertechniek ons steeds weer opnieuw trakteert.
En dat alles (van een gerenommeerd merk bovendien) voor het luttele bedrag van
10.-- ! Tien euro voor zon grandioos ontwerp, dat kun je niet laten schieten.
Weliswaar draag je het ding niet, want wie loopt er nu te koop met zulke op den
duur knellende, achterlijke oordingen? Maar voor je verzameling onnutte dingen
van weinig waarde is het onbetaalbaar.
Het kan nog
net. Nu ons na een vorstperiode van veertien dagen strenge nachtvorsten en
matige vorst overdag door allerhande weerprofeten dooi wordt voorspeld, is het
goed nog even te kijken naar twee prachtige etsen van Rembrandt uit 1634. Hij ziet
- ergens in de weilanden rond Leiden - de eerste boer verkleumd uitroepen: "'t
Is vinnig koud!" Waarop de aangesproken tweede boer antwoordt met "Dat's
niet." (In de betekenis van 'helemaal niet!')
Je kunt de
twee juweeltjes (in het echt zijn ze beide ongeveer 4,5 bij 11 centimeter) ook naast elkaar laten zien. De dialoog wordt dan als volgt
gevoerd:
Nee, er is een fundamenteel verschil
tussen een huisnaam en de naam van een huis. Stel, u loopt door Velp, zoals u
weet het dorp van Jan Siebelink en een van Nederlands mooiste voorsteden, en u
loopt door de Veluwezoomallee met zijn prachtige lindendoorkijkjes. Een
verscheidenheid aan villas schuift aan uw oog voorbij. Huizen met namen als Erica of Carpe Diem. Dit zijn typische namen van huizen, namelijk van
toepassing op welk huis dan ook. Lindenallee 24 heet Fata Morgana, maar het adres had evengoed Bergweg 28 kunnen zijn. Casa Nostra woont aan de Hogeweg nummer
24, maar het had even goed nummer 36 kunnen zijn. Ik bedoel maar: de naam houdt
geen verband met adres, noch met bewoners, behalve dat enkele toenmalige,
toevallige adressanten dit huis deze naam hebben gegeven. En na hun verhuizing
hebben de nieuwe bewoners uit luiheid of gemakzucht de naam op de voorgevel
laten staan.
Huisnamen - de meeste staan
niet eens met letters op muren geschreven - daarentegen dragen sporen van het
verleden en van de bewoners. Het zijn bovendien tekenen des onderscheids, wat
handig is wanneer veel mensen in een bepaalde streek dezelfde naam dragen. En
dat is in onze Achterhoekse boerenstreek het geval. Mijn schoonvader heette
evenals mijn schoongrootvader Westerveld van zijn achternaam. Om het
onderscheid aan te geven zeg je dan bijvoorbeeld: ik bedoel niet de Westerveld
van de Terborgsestraatweg, maar de Westerveld van de Runderlaan.
Of je noemt de huisnaam.
Zoals bij ons. Ons huis heet Beesterni-jhuus
en mijn schoonvader was derhalve Hendrik Westerveld van Beesterni-jhuus. Ikzelf
ben dus eigenlijk Terra van Beesterni-jhuus. Hoewel, als
ik déze naam noem, weten zelfs mijn naaste buren niet wie ik bedoel. Dat is
maar goed ook, want Terra is immers een schuilnaam en een pseudoniem. Maar
Beesterni-jhuus bestaat echt.
Huisnamen komen niet uit de
lucht vallen. Ze vertellen iets over de kenmerken (bijvoorbeeld over de grondslag
waarop het huis is gebouwd,) over de vroeger bewoners (hun naam, hun bijnaam,
hun beroep) of over typische bijzonderheden in of rondom het huis. In het
rijtje huisnamen hieronder, allemaal boerderijen uit onze streek, kunt u soms ontdekken tot welke categorie de naam
behoort. Maar niet zelden is de huisnaam een groot vraagteken. Waarom heet dit
huis De Prange? Wie het weet mag het zeggen.
Het woord bestaat niet in ons dialect, anders had ik er een prangende vraag over
gesteld.
Hesselink, de Linde, de Steeg, de Hónke (Hónkerbós), De
Stand, De Kwerre, Gäönenhuus, De Riete, Schreur, Oldenhof, Raoterink, Ormel,t
Beester, Beesternijhuus, Fi-jenhuus, AorendterMaotshuus, de Welsker, de
Voornekamp, de Steengroeve, Geertshuus, t Barger, Garritshuus, Aaldershuus, de
Meijne, Olfjanshuus, de Klós, de Krul
De Krul, wie
bedenkt nou zoiets? En De Klos, wie
is op het idee gekomen zijn huis en erf zó te noemen? Heet het huis misschien
zo omdat een van de vroegere bewoners ooit domme pech heeft gehad? Vaak is de aanleiding om een huis zó te noemen- in tegenstelling tot de naam zelf - mettertijd
verdwenen. Neem nou De Klós. Een mooi huis, gebouwd in 1840 of daaromtrent. Het
heet misschien zo omdat de eerste bewoonster Hermina Klos heette. Zij is
overigens in 1855 tijdens de eerste emigratiegolf met negen gezinsleden naar
Amerika vertrokken. In die dagen een afscheid voor eeuwig. In ieder geval is
het een huisnaam om nooit te vergeten. Maar dat geldt ook voor de Krul.
Voor iedereen die zoiets leuk
vindt, volgt een kleine toegift. Het gaat over de huisnamen aan wat vroeger een
modderige zandweg was, tegenwoordig een keurig geasfalteerde straatweg. De
straat heet de Nijmansdijk (terwijl erzover het oog reikt geen water van betekenis te zien is).
Aan deze Nijmansdijk staan
veel boerderijen met echte, authentieke huisnamen. Ik noem ze u even: De Stand,
De Kwerre, Gäönenhuus, De Riete, De Hónke, Schreur. De bewoner: eigenaar of
huurder, werd vaak met zijn huisnaam aangesproken. Men zei bijvoorbeeld: Daar
komt De Riete aan. (En iedereen begreep dat de persoon in kwestie Arie
Gosselink was die in de boerderij met de huisnaam De Riete woonde.)
Ruim honderd jaar geleden is
een versje ontstaan dat mondeling is overgeleverd aan volgende generaties. Het
gaat zo:
Bi-j De Stand
hadden ze gebrek an brand;(brand = brandhout)
toem kwam Kwerren Jenne(boerin Jenne die op De
Kwerre woont)
met sprieken in de benne;(sprieken = aanmaakhoutjes;benne = mand)
toen kwam de Gäöne(de boer van Gäönenhuus)
en bracht een karre met späöne;(späöne
= spaanders)
daor kwam De Riete
en zei: dat grei is nat as driete;(drijfnat)
toen kwam De Hónke
en dén sloeg gauw een vónke;
en Schreur,
den hield de hand drveur.
Zo kwammen ze bi-j De Stand
toch weer an brand.
Hieronder twee boerderijen
met huisnamen:
boven 't Beester
(geheel herbouwd in 2003). Daaronder Beesterni-jhuus
(bouwjaar 1896).
Om de een of andere onnaspeurlijke reden heb ik iets met het woord taiga. Ik weet van school dat de taiga een landschapstype is dat veel in Rusland voorkomt. Ik denk dan aan reusachtige steppen met heidevelden en veel berkenbomen met hun slanke, witte stammetjes. Waar het 's winters landklimaat-koud kan worden. En waar je 's zomers van top tot teen door bloeddorstige muggen opgegeten en daarna leeggezogen wordt. Bij het woord 'taiga' denk ik ook aan naar het noorden stromende brede rivieren, zoals de Ob en de Lena, die marsmanniaans traag door oneindige laagvlakten gaan. Typisch dat alle landschappen die op de taiga lijken allemaal op een a eindigen, bedenk ik mij nu. In Hongarije heb je de poesta, in Argentinië de pampa. Dan is er natuurlijk ook nog de paloma, maar daar gaat het nu even niet over.
(1) Iets heel anders nu. Je had vroeger zogenoemde boekenseries. Per jaar verschenen vier prachtige romans, geïllustreerd, gebonden en voorzien van een hard kaft, waarop je een abonnement kon nemen. Bij ons thuis had men in een onoverdacht ogenblik gekozen voor de Spiegel-serie die Zomer & Keuning te Wageningen uitgaf. Ik weet het niet zeker, maar mijn geheugen zegt mij dat het tweede boek dat de postbode ons helemaal vanuit Wageningen bracht de titel Taiga droeg. De rode draad uit het verhaal ben ik kwijt geweest, evenals het boek zelf, maar ik herinner mij de beschrijving van Russische strafkampen en bar koude winters. Naar de auteur heb ik heel internet afgezocht, maar die bleek spoorloos verdwenen, waarschijnlijk in een taigaans moeras verzand. Totdat ik hem onlangs terugvond, net als het boek dat hij schreef. Zijn naam was Hendrik Koster.
(2) Waaraan denkt ú bij het lezen van het woord taiga? Je kunt je er ook een beeld bij voorstellen, zoals deze Sovjet-tankbrigade die herdenkt dat morgenstond goud in de mond heeft en dat viert met een feestelijk bad. Het is een schilderij van Boris Fedorow uit 1952, dus midden uit de Koude Oorlog. Als u het mij vraagt een prachtig tijdsbeeld en magnifiek op canvas gezet. De schilder hoort trouwens tot de Socialistische Realistische School, te vergelijken met de Bergense School, maar dan geheel anders. (Nu begrijpt u natuurlijk ook waar Willink zijn Magisch Realisme vandaan heeft.)
(3) Een vijftal jaar geleden liet mijn jongste zoon zich bij een van zijn schaarse thuisbezoeken ontvallen dat hij het dienstverband bij het ICT-bedrijf waar hij werkte, had opgezegd. Samen met een collega was hij van plan om voor zichzelf te beginnen. Hoewel je dat natuurlijk nooit van tevoren met stelligheid kunt zeggen, dacht ik toen al (en naar nu blijkt terecht) dat ze het wel zouden rooien. Dat kan ook moeilijk anders gezien de naam van het bedrijf. Het heet Taiga.
Dit weekend (21/22 januari 2012) verzamelen zich weer duizenden vogelliefhebbers voor de ramen van hun uitkijkposten om gedurende een half uur te speuren naar soorten en aantallen. Het gaat in dit geval om tuinvogels die zich deze winter verblijden over het zachte weer en de dito leefomstandigheden. Zelfs hebben wij al enkele gevederde vriendjes zien uitkijken naar een nestgelegenheid in het komende broedseizoen.
Nee, er wordt dezer dagen weer ijverig vogels geteld. En talrijk zijn de discussies tussen tweetallen vogelkijkers. In de trant van: A: Is dat nou een pimpelmees of een staartmees? B: Geen van beiden, het is een huis, tuin en keuken koolmees. Als er geteld wordt, wordt er ook opgeteld. Met als gevolg een lijstje. En een top-tien. De topvijf van vorig jaar (in de provincie waar ik woon) wil ik U niet onthouden:
Een paar jaar geleden zag ik ergens een ander vogellijstje: welke vogelfluiter fluit volgens u het mooist? Hier was dus niet alleen de kwantiteit (aantal en soort), maar ook de kwaliteit (schoonheid van de zang) in het geding. De topvijf destijds bestond uit:
Hieronder herhaal ik nog even voor U wat Koning Frits (de onbetwiste Koning der vogels) daarvan vond. Goed om nog even te lezen voordat U op SBS6 en Canvas kunt kijken naar de vogelversie van The Voice Of .
Koning Frits tot zijn Minister van Publieke en Culturele Zaken:
Er is een top honderd gekozen door vroege vogels mensen met smaak en met een absoluut gehoor de beste zangers onder de vogels wij staan met stip op vijf de winterkoning staat vijfdes niet slecht hè? vindt u ook niet?
meneer de minister minister van publieke relaties en cultuur zorg er voor dat wij de volgende keer bij de top horen in ieder geval de top drie op het podium
en, meneer de minister, geef morgen de volgende opdracht aan iedereen aan elke winterkoning: een uurtje per dag oefenen tot je een ons weegt want oefening baart kunst
de Minister tot Koning Frits:
Goed majesteit ik geef het persbericht uit dat zal de concurrentie doen schrikken: de merel, de zanglijster en niet te vergeten de nachtegaal en de roodborst met stomheid geslagen - zo is het maar net.
Ik zit geknield voor een
ongeordende berg gezaagd en gekloofd hout met een camera in de hand als mijn
alter-ego me betrapt en me iets vraagt:
- Wat zit jij daar nou te
doen? Ben je een huisaltaartje aan het knutselen om het daarna te fotograferen?
- Nee, ik zit de boeiende
houtstructuren te bekijken. Daar maak ik foto's van.
- Boeiende houtstructuren, ja
dat zal wel! Is dat een bijzonder soort hout soms?
- Zeker! Dit is notenhout.
Van een walnotenboom. Vorig jaar na een rijk leven van 75 jaar doodgegaan en
vorige week gekapt, gezaagd en gekloofd. Dit zijn een paar restanten.
- Wat is er zo mooi aan dood
notenhout?
- Dit notenhout is enkel
geschikt om naar te kijken: zo'n blokje in je hand en later zo'n brandend blokje
in de houtkachel. Maar echt goed notenhout wordt voor van alles gebruikt. Voor
mooie meubels bijvoorbeeld.
- Hoe komt het dat dit hout
zo nat is? In de regen laten liggen? En waar is de schors?
- Niks in de regen laten
liggen. Dit hout is vochtig van nature. Om het als brandhout te kunnen
gebruiken moet je het zeker een jaar of twee laten drogen. En de groene schors
heb ik er afgehaald. Dat gaat nu nog heel gemakkelijk.
- Wat fascineert je zo aan
zo'n stukje walnoot?
- De kleur, de structuur en
het lijnenspel. Maar dat kan ik jou als cultuurbarbaar moeilijk uitleggen.
- Gaan we liggen katten? Laat
eens wat moois zien!
- Nou, kijk dan. Naar de
onverwachte patronen die achter de schors tevoorschijn komen. Naar de golvende
lijnen. Dat laatste plaatje: een fantastisch zeegezicht. Of niet soms?
- En wat doe je als je op het
hout uitgekeken bent?
Tien tegen één dat je niet weet wat een spiegelboek is, zei
ik tegen mijn spiegelbeeld. Wedden om een kratje bier? Dat heb je dan verloren,
antwoordde mijn konterfeitsel met een zegevierend, gespiegeld gezicht.
Natuurlijk weet ik wat een spiegelboek is. Maar je moet het wel met een
hoofdletter schrijven. Een Spiegelboek is en toen kwam het volgende relaas
waar geen speld tussen te krijgen is.
« Er was eens een tijd dat de Nederlandse verzuiling
zichtbaar werd in de dag- en weekbladen die men las. Laten we ons voor het
gemak even beperken tot de wekelijkse leesgenoegens. Lieden van roomsen huize
lazen de Katholieke Illustratie. Mensen met agnostische neigingen die zo
op het oog nergens meer aan deden, waren geabonneerd op Panorama. (Ze
zeiden altijddat ze het deden om de
diepgravende achtergrondartikelen, maar natuurlijk ging het hen om de mooie
platen van de niet minder mooie dames, pin-ups genaamd, en de Lach-moppen
achterin.) Protestanten zoals mijn ouders lazen De Spiegel, volgens de omslag
een Christelijk Nationaal Weekblad. De gehechtheid aan het weekblad was ook
concreet zichtbaar: vaak werd bij ons thuis een complete jaargang De Spiegel
ingebonden en zo voor het nageslacht bewaard. Dát is een Spiegelboek, » besloot
mijn glazen zelfbeeld. Hij had de weddenschap gewonnen en samen hebben we er
een vrolijke avond van gemaakt.
Hoewel er méér in De Spiegel stond, waren voor mij zonder
enige twijfel de zwart-wit beelden het belangrijkst. Honderden malen heb ik ze
bekeken: die fotos uit die oude Spiegels. Gefotografeerde illustraties uit de
politieke en sociale wereld. Geografisch getinte fotos (IJslandse geisers,
wijnvelden in de Dordogne), fotos van mensen bij het werk (theepluksters bij
Bandoeng genietend van een welverdiende rustpauze). Beelden uit de politieke
alledag (de beroemde Belgische minister Paul Henri Spaak) en plaatjes van een
hoog streekromangehalte (dominee Visser uit Kerkambacht die na 45½ jaar trouwe
dienst toegezongen wordt door zijn gemeente en meteen daarna met verdiend
emeritaat gaat).
Voor sportfotos hoefde je niet bij De Spiegel aan te komen.
Dat was een blinde vlek die wij opvulden door voetbalwedstrijden te bezoeken en
de fotos dan maar zelf te maken.
Veel Spiegelfotos heb ik zo vaak gezien dat ik ze onmiddellijk
herken. Toen in 2003 de Ramp zijn 50-jarig jubileum vierde, werd er nogal eens
teruggegrepen op fotos uit dat jaar. (De beroemdste is die van koningin
Juliana in levensgrote kaplaarzen die het verdronken Zeeland bezoekt.) Ik zie
meteen of het een Spiegelfoto is of niet. Op een of andere manier hebben al die
oude zwart-wit plaatjes een plekje weten te bemachtigen in mijn lange-termijngeheugen.
Tenslotte wil ik u nog even een gewetensvraag voorleggen.
Denkt u ook, zoals mij altijd geleerd is, dat de mens óf
auditief óf visueel ingesteld is? En dat een combinatieuitgesloten moet worden geacht? Ligt het dan aan aangeboren
fysieke kenmerken of worden wij terzake geconditioneerd? Ik bedoel, heeft het
te maken met de ontwikkeling van de laterale frontaalkwab of hoe het deel van
mijn hersenen dat verantwoordelijk is voor de opname en verwerking van visuele
informatie ook mag heten of met het feit dat ik vroeger ben doodgegooid met
Spiegelfotos dat ik denk voornamelijk visueel ingesteld te zijn?
Als u de volgende keer weer eens in de spiegel kijkt, zou u
misschien een ogenblik uw aandacht aan dit probleem kunnen geven. Wedden dat u
tot de slotsom komt dat uzelf in aanleg visueel bent en uw spiegelbeeld
auditief ingesteld is? Of andersom natuurlijk.
Hieronder een voorblad en een stukje reclame uit een Spiegel
van maart 1947.
In onze straat, schuin
tegenover ons huis, stond een kleine fabriek. De oprichter, een schoenmaker,
maakte er met enkele getrouwe personeelsleden voorwerpen van leer. Vooral
riemen en knopen. Dat kwam goed uit, want in die tijd kwamen kakikleurige
jassen met grote leren knopen in de mode. De knopen werden door vlijtige
thuiswerkers gevlochten uit smalle, geurig ruikende stroken leer.In de fabriek werden eerst de stroken op de
juiste lengte, breedte en dikte gebracht. Dan bracht een persoonslid met een
volkswagenbusje het materiaal naar de huizen met thuiswerkers en haalde de gisteren
gemaakte kant en klare knopen meteen op. Terug in de fabriek werden de knopen nog
voorzien van een metalen ringetje, gepoetst en ingepakt. Ze waren dan letterlijk
om door een ringetje te halen.
Ik was veertien, ging naar de
middelbare school en had veertien dagen kerstvakantie. Zoals in meer vakanties
was ik dit keer aan het werk in het knopenfabriekje schuin tegenover ons
ouderlijk huis. 's Morgens om half acht stopte ik mijn kaart in de klok en ging
aan het werk. Met een onderbreking van een uur wegens middagpauze en een
koffiepauze van een kwartier werd er tot vijf uur doorgewerkt.
De eerste dag werd ik door de
voorwerker aan een stansmachine gezet. Met een stevige tred op een pedaal kwam
er een vlijmscherp mes naar beneden dat stroken leer - die ik met mijn twee
handen precies op de goede afstand en de juiste maat gereed hield - doormidden
sneed.Links stond de mand met
ongesorteerd leer, rechts de mand met lange repen leer, alle in de juiste lengte
en breedte, klaar om door de thuiswerkers gebruikt te kunnen worden.
Op de middag van de eerste
dag gebeurde het onvermijdelijke. Mijn voet, al een beetje gewend geraakt aan
het ritme van de tred, had er even niet op gerekend dat mijn handen nog niet zo
ver waren. Met andere woorden: het mes sneed behalve de strook leer ook een
flardje van mijnrechterduim af. De
voorwerker zei dat ik buitengewoon veel geluk had gehad. Ik had mijn hele
rechterduim wel kunnen afhakken! De toegang tot de stansmachine werd mij
ogenblikkelijk streng verboden.
De kersttijd, vlak voor het
einde van het jaar, is de tijd om de balans op te maken. Hoeveel winst is er
dit jaar gemaakt? Hoe groot is de voorraad riemen van het type Blauw A4? Ook
deze vragen dienen te worden beantwoord.
De plaatsvervangend
hulpdirecteur van de fabriek verplaatste mij van de stansmachine naar de zolder
van het bedrijf. Daar lagen bergen leren knopen en stapels riemen in alle
mogelijke maten en soorten. De hulpdirecteur wees naar een berg knopen en zei:
"Ga die maar eens tellen. Schrijf het getal op een briefje en leg dat er
bovenop. Ben je klaar met de ene berg, ga je naar de volgende."
Daar zat ik dan. Op de
ijskoude zolder van een knopenfabriek. Op een dag in december. Te tellen tot ik
een ons woog. Op de eerste berg kwam een briefje met het getal 2356. Ik wist
het zeker, want ik had eerlijk, oprecht en zonder fout geteld.
Drie bergen deed ik die dag.
's Avonds thuis en 's nachts in bed lag ik nóg te tellen: 202, 204, 206, 208.
De volgende morgen begon ik met berg numero 4.
Maar ik had net als Tom Poes
een list verzonnen. Ik pakte een klein ijzeren bakje dat ik in een hoekje van
de zolder had zien staan. Hoeveel knopen zouden er in zo'n bakje kunnen? Een
afgestreken bakje bevatte 78 knopen. Daarna ging ik bakjes vullen, telde in
plaats van het aantal knopen het aantal bakjes, - bij ieder vol bakje een
streepje in het stof - en vermenigvuldigde dat getal met 78. Ik werkte
langzaam, omdat ik niet wilde dat men zou merken hoe ik zo vlug kon tellen.
Na veertien dagen kwam er een
einde aan het tellen. Overal op zolder lagen bergen knopenen stapels riemen met briefjes erop. Alles
was geteld en de voorraad was tot in de puntjes bekend. Alles in kannen en kruiken.
Het nieuwe jaar kon beginnen.
Wat een stelling is, weet u
natuurlijk wel. Dat is een steigerwerk waarmee de buitenschilder zelfs de
bovenste ramen op de derde verdieping bereikt. Een stelling is nog meer: het is
ook een ferme uitspraak met een stellig karakter waarover je prachtig kunt
discussiëren. Vooral ook omdat je een stelling meestal niet kunt bewijzen. Je
bent het ermee eens of niet.
Onlangs promoveerde Drs. Paul
Tangram aan de Technische Hogeschool van Haarlem. Het onderwerp doet niet ter
zake; het was in elk geval iets ingewikkelds. Heel bijzonder was de verzameling
stellingen die hij bij zijn proefschrift had gevoegd. Elke stelling was
bovendien geïllustreerd op een manier die de naam van de bedenker grote eer
aandoet.
Hieronder staan de geschreven
stellingen in een willekeurige volgorde. Daaronder staan de illustraties. Aan u
de eer de juiste uitspraak bij de juiste tangram te zoeken. Een mooi werkje in
deze donkere dagen voor kerst!
(1) De bank die er niet in
slaagt alle zeven onderdelen van een tangram in zijn logo op te nemen, de
ABN-AMRO dus, is geen knip voor de neus waard.
(2) Het is helemaal niet
belangrijk of een tekst op bloggen.be inhoudelijk iets voorstelt. Als hij maar
virtuoos in elkaar is gezet.
(3) Zolang een hoofddoekje
ook gebruikt kan worden als brillenpoetsdoekje is er niets aan de hand.
(4) Dat zoveel misdrijven
onopgelost blijven, komt doordat de rechercheurs in hun jeugd niet geleerd
hebben hoe ze legpuzzels moeten leggen.
(5) Het verschil tussen een
pers en een siamees is dat de tweede niet als tapijt kan worden gebruikt.
(6) Ook een
minister-president moet af en toe een minister uit zijn kabinet kunnen trappen.
(7) Mijn naam is haas, zei
het konijn en ging vervolgens in het leger.
(8) Alleen opgeborgen in een
doosje is het geheel meer dan de optelsom van de delen.