Tot op de huidige dag maak ik
de diverse leerkrachten van scholen die ik heb bezocht: respectievelijk de
kleuterschool, de lagere school, de middelbare school voor (m)ulo en de
kweekschool voor aankomende onderwijzers grote verwijten over het feit dat ze
mij volstrekt onvoldoende geïnformeerd, voorgelicht en bijgepraat hebben over
bepaalde kernfiguren uit de christelijke traditie, te weten engelen.
Excuses voor deze veel te
lange openingszin, maar het moest eens gezegd worden. Natuurlijk hebben wij om
een voorbeeld te geven - de juffrouw van klas twee horen vertellen van de engel
bij het graf in de tuin van Jozef van Arimathea. U weet wel, de engel die op
Pasen bij het geopende graf van Jezus zat. Maar verder bleven wij behoorlijk in
het ongewisse. Hoe oud was deze engel? Man of vrouw, beide of geen van beide?
Wij wisten dat engelen vleugels hebben, maar hoe groot was hun spanwijdte?
Ook had men ons verteld dat
er binnen de engelenpopulatie rangen en standen zijn: je had engelen en
aartsengelen. Net als vaders en aartsvaders. De aartsengelen heetten Gabriël,
Michaël en Rafaël; de aartsvaders droegen namen als Abraham, Izak en Jacob. Er
bestonden blijkbaar behalve gewone engelen ook nog beschermengelen, maar dat wist
je alleen van horen zeggen.
Dat kinderen van de openbare lagere
school het nog slechter getroffen hadden zij wisten niet van het bestaan van
engelen af en lieten dat ook blijken, daarbij Ron Brandsteder de loef afstekend
door luidkeels te zingen: engelen bestaan niet, maar, dacht ik, daar
zijn hun ouders ook debet aan. Moeten ze maar niet zo halsstarrig openbaar
zijn. Met ontzag en jaloersheid luisterden wij echter naar de verhalen van de
rooms-katholieke kinderen in ons dorp die breeduit vertelden van de Maagd Maria
en de begeleidende engelenschaar. Ons zeer calvinistische hoofd-der-school
durfde het woord maagd nog niet eens in de mond te nemen, kunt u nagaan.
In de loop van de jaren ben
ik er wel achtergekomen dat engelen bijzondere wezens zijn. Maar het fijne weet
ik er nog steeds niet van. Door veel te lezen en te kijken en door verhalen van
ooggetuigen wordt, brokstukje voor beetje, het beeld van de engel compleet.
Tamelijk recent heb ik een van de heersende meningen over engelen kunnen
verduidelijken en verifiëren. Dat is de opvatting dat engelen over buitengewoon
veel, zeg maar abnormaal veel geduld beschikken. Is dat werkelijk zo?
Engelen hebben bijzonder
veel geduld. Dat denken wij, omdat
wij spreken van een engelengeduld. Betekent dit dat engelen bereid zijn drie
uur op de bus te wachten, terwijl wij er al na vijf minuten de brui aan geven?
Hoe zit het precies? De volgende parabel helpt ons uit de brand. Kijk even naar
de Matterhorn hier beneden en lees dan verder.
Zien jullie daar die berg
in de verte? Met die spitse, rotsachtige top? Ja, die. Iedere honderd jaar komt
daar een roodborstje op zitten en slijpt er zijn snaveltje op af. Daarbij komt
er natuurlijk een beetje bergslijpsel vrij dat wegwaait in de wind. Op de lange
duur is de hele berg afgeslepen.
Als dát het geval is, is er
één seconde van de eeuwigheid voorbij en zó lang kan een engel wachten.
Ongemerkt hebben we antwoord
gekregen op de gestelde vraag. We weten nu hoe lang de eeuwigheid duurt en we
weten nu dat engelen inderdaad buitengewoon veel geduld hebben. Weer een stukje
van de engellegpuzzel gevuld.


|