Soms is het beter de dingen
niet bij hun naam te noemen. Dat geldt vooral bij het noemen van
karaktereigenschappen ofbij geestelijke
of lichamelijke kwalen en gebreken. We zijn langzamerhand heel goed in het verzinnen
van woorden die moeilijk te verteren zaken op een manier weergeven die minder
pijn doet. Vroeger sprak men van een kreupelaar of een mankepoot. Tegenwoordig
hebben we het over mensen met fysieke beperkingen. Vroeger hadden we het over
dorpsgekken, dorpsidioten en overige imbecielen die je in iedere stad of dorp
tegenkwam. Vandaag de dag spreken we over mensen met een geestelijke beperking.
Ik vind dat eigenlijk wel
goed, dat verhullende en verdoezelende taalgebruik. Je kunt ook veel beter
uitgaan van wat mensen wél kunnen en niet van zaken die ze niet kunnen en ook
nooit zullen kunnen. Iemand met een geestelijke beperking zal misschien nooit
zelfstandig boodschappen kunnen doen en efficiënt met geld kunnen omgaan. Maar
daar staat tegenover dat die iemand soms zo vriendelijk en blijmakend is dat
dit alle negatieve zaken overstemt.
Op het fotootje ziet u
Diederik Langenhorst. Hij was debiel, minder begaafd, zwakbegaafd, iemand met
geestelijke beperkingen. Hij zwierf in de jaren voor de oorlog door het hele
dorp en verre omstreken. Iedereen kende hem bij zijn bijnaam: Didi. Hij was
populair door zijn vrolijke en onbekommerde karakter. Enkele keren per jaar
kwam hij bij ons thuis en kreeg dan van mijn moeder een heerlijke dikbelegde
boterham bij een kopje koffie. Dat heb ik allemaal van horen zeggen, want het
gebeurde ver voor mijn tijd.
Frans, Maria en Gert kan ik
mij nog goed herinneren, ook al leven zij al lang niet meer. Het waren net als
Didi allemaal bekende publieke figuren uit ons dorp. Frans H. was de zwakbegaafde
zoon van een bekende fabrikant ter plaatse en altijd aanwezig bij feesten en
festiviteiten. Hij liep steevast mee als de fanfare door het dorp trok, want
hij was bevriend met de muzikant die op de grote trom sloeg.
Maria B., een mongoloïde
meisje van mijn leeftijd, woondeniet
ver van ons vandaan. Op een dag vroeg mijn moeder mij of ik niet eens een
keertje bij Maria thuis wilde komen spelen. Dat heb ik zegge en schrijve één
keer gedaan. Een kwartier, toen wilde ik weer naar huis. Maar ik kon niet naar
huis omdat Maria toch wel zo slim was om de voordeur op slot te doen en de
sleutel te verstoppen. Marias moeder heeft mij tenslotte bevrijd.
Gert L. was meestal te vinden
in de buurt van De Lindeboom, een van de centrale punten van het dorp. Gert was
niet zodanig beperkt van lijf en geest dat hij niet één van de belangrijkste
functies kon uitoefenen die er in een dorp bestaan. Als er namelijk een
begrafenisstoet van de kerk naar het kerkhof trok, werd de klok geluid. Zodra
de stoet bij het kerkhof aangekomen was,
haastte Gert zich via de Hogestraat naar de klokkenluider om te zeggen dat het
klokkenluiden wat hem betrof kon ophouden, want de plaats van aankomst was
bereikt.
Tegenwoordig hebben mensen
met beperkingen hun publiek gezicht verloren. Zij wonen, werken en leven in
aangepaste en beschutte woonvormen. Ze vallen niet meer op. Ze worden op straat
niet meer nageschreeuwd en geplaagd door de schooljongens. Ze leven zo goed en
zo kwaad als het gaat met al hun beperkingen, mogelijkheden en talenten. Net
zoals wij allemaal.