Je staat niet
bepaald bekend om de diepgang in de inhoud van je schrijfsels, weet je dat?
vroeg mijn alter ego aan mij toen ik hem vanochtend in de spiegel zag. En met
de woorden Je bent ook een meester in het vinden van banale, alledaagse en
zelfs onbenullige onderwerpen. Hebben ze je dat wel eens verteld? wreef hij
het zout nog dieper in de wonde. De climax werd bereikt toen hij besloot met: Uit
betrouwbare bron heb ik gehoord dat je zelfs een stukje kunt schrijven over het
toppunt van onnozelheid: over de lucifer! Klopt dat?
Ik deed net
of ik niet gemerkt had hoe beledigend zijn opmerkingen en vragen waren en ging
alleen op het laatste punt in. Een stukje schrijven over een lucifer? Natuurlijk
kan ik dat. En ik voegde meteen de daad bij het woord. Hier komt het.
Van huis uit
ben ik een semi-pyromaan. Ik hou ervan binnen de houtkachel aan te steken en
buiten een stapeltje droog spul te verbranden. Misschien is het erfelijk. Van
mijn vader gaat het verhaal dat hij op negenjarige leeftijd de schuur naast zijn
ouderlijke boerderij in de fik heeft gezet. En van mijn nichtje, die op dezelfde
boerderij geboren en getogen is, weet ik zeker dat zij op een kwade dag het
huis in de gloed heeft gezet. Toen bleek het nut van dikke, zware betonnen
brandmuren. Zelf heb ik ooit op onze kleine houtzolder samen met een
buurvriendje een vuurtje gestookt en dat, omdat het niet vlug genoeg uit wilde
gaan, aan het oog onttrokken door er een turf op te leggen. Gelukkig dat ons
dienstmeisje ons kattenkwaad in de smiezen had, het vuur zag en de rook rook,
en fluks met een emmer water het vuurtje doofde.
Om vuur te
maken heb je lucifers nodig. Ik weet: het kan ook zonder, maar ik kan het niet.
Ooit was ik bij welpen, de junior-padvinders. Oud en groot genoeg geworden ging
je vervolgens naar de verkenners, de senior-padvinders zogezegd. Dáár, vertelde
men mij, leerde je vuur maken zonder lucifers te gebruiken. Door, net als de neanderthalers,
met een stokje tussen je vingers te wrijven en op droog gras te blazen. Die
kunst heb ik nooit beheerst, want tegen de tijd dat ik verkenner had kunnen
worden had ik de hele padvinderij al de rug toegekeerd. (Ik was beginnen te
roken en liep daarom altijd met een doosje lucifers op zak.)
Nee, de
lucifer was en is een geweldige uitvinding. En toch zo simpel in aanleg. Een
stokje waarvan het eind gedoopt is in een stroperige bruine massa waar een
beetje fosfor in zit. Een lucifer aansteken is ook een fascinerend ritueel.
Allereerst de keuze van richting. Sommige strijken consequent van zich af;
anderen zweren bij het afstrijken naar zich toe. Vaak moet je meerdere keren
strijken voordat het stokje aanstalten maakt te gaan branden. En kijk ook eens
naar het uitblazen! Sommige lieden, sigarenrokers met name, tuiten hun lippen tot
een boogje en blazen dan voorzichtig tegen de brandende lucifer aan.
Wij kunnen
van menig verschillen, en het is verre van mij om ergens reclame voor te maken,
maar de zwaluw is verreweg de beste. Dat geldt voor de vogel, dat geldt ook
voor de lucifer. Qua kwaliteit ongeëvenaard. Vroeger zag je dat lucifersdoosje
met die prachtige zwarte zwaluw met zon rare slinger in zn snavel. En je las de
in hoofdletters geschreven woorden SÄKERHETS TÄNDSTICKOR waarvan je totaal niet
wist wat die betekenden, maar die geweldig veel ontzag inboezemden.
Er bestaat
een mooi, waar gebeurd, verhaal over een lucifer dat ik u tenslotte niet wil
onthouden. Tijdens een visite thuis zag ik een al wat oudere oom met een
lucifer een sigaar opsteken, de lucifer uitblazen, en die tot mijn verbazing
terug in het doosje doen. Waarom doe je dat nou? Zon afgebrande lucifer terug
in het doosje! Nou, zei die oom, die laat ik verzolen!
Kijk dat noem
ik nou duurzaam handelen. Gerecyclede (ik bedoel: geriesaikelde) lucifers. Waarom ook eigenlijk niet! zei ik tegen
mijn alter ego, toen die vroeg of ik
mijn verhaaltje over de lucifer al klaar had.


|