Veel woorden schrijf je met
één medeklinker aan het eind. Een paar hebben er twee en er zijn erbij die je met
niet minder dan drie medeklinkers aan het eind schrijft. Zoals de woorden: markt
en barst.
Als u een eindje naar beneden
'scrollt' ziet u in voorbeeld 1 hoe jonge Nederlandse basisschoolleerlingen
deze bijzondere woorden leren kennen en leren lezen. De juf helpt hen daarbij
met behulp van een bladzijde uit een leesmethode. De kinderen leren enkele
k/m/k/k/k/-woorden (k = klinker en m = medeklinker). De kinderen leren die
woorden in een kort verhaaltje met tekeningetjes. Het is de bedoeling dat de
kinderen straks - kijkend naar de plaatjes - vragen kunnen lezen en
beantwoorden als: Wie klimt het hoogst?
Vaak, niet altijd, is het
leren lezen op school moeilijk. Maar soms wordt het erg leuk. Bijvoorbeeld
wanneer je met woorden spelletjes kunt doen. In voorbeeld 2 heeft een wel heel
dom iemand de cijfers en letters verwisseld. Hij schrijft: ik d8 dat het half zeven was, maar het was
pas half 6! Je kunt ook zinnetjes bedenken die onzin zijn en helemaal niet
kunnen, zoals: de zwaan leest de krant en de kraai zwemt in de vijver. Want
zulke dieren bestaan helemaal niet. Maar je kunt er wel om lachen natuurlijk.
Bij het leren lezen op school
hoort ook het voorlezen, het luisteren naar verhalen, het zelf schrijven van
woorden en zinnen, maar ook het toneelspelen en het zingen. In voorbeeld 3 ziet
u een bladzijde uit een prentenboek dat ook bij de leesmethode hoort. We zien
hoe Lotte samen met haar grootvader een appeltaart gaat bakken. (Het recept is
van grootmoeder.) De juffrouw leest de tekst (links beneden) en legt de
moeilijke woorden op de verpakking uit. Wat is "zelfrijzend bakmeel"?
Wat betekent: "1 liter"? Het mooiste komt nog. Straks komen er een
paar vaders en moeders op school om samen met de klas een echte appeltaart te
gaan bakken!
Tot de mooiste herinneringen
uit mijn beroepsleven horen de momenten waarop het ons lukte theorie en
praktijk met elkaar te verbinden. Zodanig dat grote mensen (de juf op school)
en kleine mensen (de kinderen op school) ervan profiteren. Zo heb ik
(theoreticus die iets van het leren lezen afweet) jarenlang samengewerkt met
een team van leerkrachten en schrijvers (lieden die de praktijk van het
leesonderwijs van haver tot gort kenden) bij het ontwikkelen van een goede leesmethode
waarmee de juf de kinderen kon leren lezen. En hoe groot was de voldoening
wanneer de juffen tegen mij zeiden: "Heus, meneer Terra, als u eens wist
hoe zeer wij genieten van deze manieren van lezen leren!" Dan kon ik, een
van de auteurs en bedenkers van deze leesmethode, niets beters doen dan
bevestigend te knikken en mij terug te trekken in een hoekje om vol trots en
verlegenheid te genieten van het succes.
Een goede theorie alleen is
niet voldoende. Het is de kunst van het vak een goede theorie uit te werken in
een goedwerkende praktijk. En aan de andere kant is er niets zo praktisch als
een goede theorie.
Naschrift: De leesmethode waarover het hier gaat heet
"De Leessleutel". Niet de enige in het Nederlands/Vlaamse taalgebied,
maar zonder twijfel een van de beste.
Gullivers reis naar Lilliput,
Jona in de walvis, het paard van Troje, Ali Baba en de veertig rovers: allemaal
verhalen die we klassiek kunnen noemen. Mooie verhalen die we niet vaak genoeg
kunnen horen.
Behalve deze min of meer
internationale wereldverhalen bestaan er ook binnen onze kleine regionale
gezichtskring klassieke verhalen. Wanneer we op een winteravond bij kennissen
op bezoek zijn, luisteren we graag naar deze oude, bekende stories, ook al horen
we die voor de 102de keer. Verhalen waarin bekende mensen uit heden
en verleden spannende avonturen of iets grappigs ongewoons beleven. Weet je
nog van Karel Pardijs uit de Achterstraat die in de barre winter van 56 op
blote voeten over het ijs liep? Zon soort verhaal. We kennen het van haver
tot gort, maar we kunnen er altijd nog van genieten.
Een paar dagen geleden hoorde
ik voor de zoveelste keer het verhaal van Anna. Het verhaal speelt in de tijd
dat de moderne elektronica ook in de boerderij van Anna en haar man intree
deed. In dit geval was dat de komst van de telefoon. Hoe vreemd en beangstigend
was het voor Anna om de stem van haar dochter uit de stad te horen die zomaar
uit de hoorn tot haar kwam! Alles went, zei de man van de PTT (Post,
Telegraaf, Telefoon) die haar alles uitlegde, over een poosje weet je niet
beter.
Hij heeft makkelijk praten,
dacht Anna. Maar ik zit er maar mee. Hoe zeer ze ermee zat, bleek een dag later
toen de nieuwe telefoon plotseling met veel kabaal en gerinkel overging. Neem
hem maar op, zei haar man die blij was dat hij het zelf niet hoefde te doen.
Anna knikte en verdween meteen naar de keuken om gauw een schoon schort voor te
doen en om haar haar voor de spiegel nog vlug even te fatsoeneren. Waar blijf
je nou? vroeg haar man bij de twaalfde rinkel, schiet toch een beetje op!
Rustig maar, zei Anna, nog
even haar schort recht trekkend en met haar vingers een haartje gladstrijkend,
je weet immers niet wie er aan de andere kant van de lijn is. Het kan de
burgemeester wel zijn. En je weet dat ik er altijd piekfijn uit wil zien als er
bezoek komt!
Die verhalen bedoel ik.
Honderd maal gehoord en honderd keer verteld en iedere keer moeten we er
smakelijk om lachen. Als het ons zélf betreft als een boer met kiespijn.
Als u mij een 'ouwe snoeper'
zou noemen, zou ik zonder dralen antwoorden: als je 'ouwe' even weglaat en de
uitdrukking niet bedoeld als een verwijzing naar een oude bok die nog wel een
jong blaadje lust, dan heb je gelijk. Ik snoep al sinds de eerste dag die ik
mij herinner en ben dat mijn hele leven blijven doen. Tot op de huidige dag.
Niet dat ik overmatig véél
snoep. Of dat ik onmenselijk veel snoep met zakken tegelijk naar binnen werk. Want dat
is niet het geval. Maar als u een schoteltje versnaperingen neerzet op de tafel
waar ik iedere dag langs loop om ergens te komen waar ik moet zijn, hebt u
grote kans dat het schoteltje aan het eind van de dag leeg is. "In het
voorbijgaan nam hij telkens even een toffeetje," zou er in de krant kunnen
staan. En dat is ook zo. Binnen de snoeperij neemt het drop - zoet zowel als
zout - een prominente plaats in. Mijn favoriete kleur is natuurlijk zwart, maar
een kleurig Engels dropje is ook niet te versmaden.
Vroeger woonden we tegenover
een drogist annex schoenmaker. Onze buurman runde de drogisterij en een medewerker
met twee rechterhanden zorgde ervoor dat uw bijna versleten schoenen uitstekend
verzoold werden. In het straatgedeelte van de winkel rook het naar
apotheekspullen, lysol en dergelijke vreemdsoortige vloeistoffen, alsook naar
drop. Achter in de winkel, waar u de gerepareerde schoenen kon ophalen, rook
het naar lijm, bisonkit, leer en pikant zweet. Deze buurman/drogist verkocht
het drop waaraan ik alleen met de grootste achting kan terugdenken. Sterker,
als ik het woord 'kruisdrop' alleen al uitspreek, loopt mij het water in de mond.
In die dagen was ik tien en
kreeg iedere week (meestal op vrijdag of zaterdag) zakgeld van mijn moeder.
Voor het gemak een gemakkelijk te onthouden bedrag, namelijk precies één gulden.
Dat schreef je zó: f. 1,00 of soms fl. 1,--. Van die ene gulden werd
onmiddellijk na de ontvangst ervan 40 cent gebruikt voor het kopen van 100 gram
kruisdrop bij de drogist aan de overkant. Een kruisdropje is een smaakvol
vierkant dropje met de afbeelding van het Rode Kruis in plechtig zwart. Ik
hoefde bij binnenkomst nooit te zeggen waar ik voor kwam, want men was op de
hoogte. Met grote ogen keek ik naar de geoefende handen van de drogist die uit
een grote voorraadbus met een zilverkleurige schep een naar schatting ons drop
omhoog tilde en die liet verdwijnen in een bruingrauwe papieren puntzak. Ik
betaalde mijn vier dubbeltjes en verdween met mijn dropschat uit de winkel.
Buiten gekomen naam ik meteen een handjevol en stopte dat in mijn wachtende mond.
Soms was het zo veel dat ik er bijna in stikte. Het dropschuim omspoelde mijn
tanden en mengde zich met mijn speeksel tot een fluimende massa.
Nog altijd ben ik een
dropliefhebber. Hoe vaak anderen ook zeggen dat veel drop eten schadelijk is
voor je gezondheid, en dat geloof ik ook meteen, ergens in ons huis staat tot
op de dag van vandaag een keuls-aardewerken potje met drop. Soms katjesdrop,
vaak kruisdrop, meestal zout/zout gemengd. Een enkele keer Engels drop.
Heel soms, als vergeten is de
dropvoorraad te controleren en wij tegenover een lege droppot staan, nemen wij
onze toevlucht tot een noodoplossing. Dat is in ons geval een kristalglazen
kommetje gevuld met kleine chocolade-koffieboontjes. Bij gebrek aan beter.
Misschien weet u het nog, waarschijnlijk
heb ik het u al eens verteld, maar graag herhaal ik dat ik dol ben op kleine
audiospeeltjes. Een voorwaarde is wel dat ze van geen of weinig nut zijn en navenant
weinig of niets kosten. Ik heb zelfs een verzameling van onnutte dingen. Het
zal u niet verbazen dat ik het apparaatje dat ik u laat zien met alle geweld
aan mijn verzameling wilde toevoegen. Ik zag het in de speciale aanbiedingenkist
in het middenpad van een grote Duitse supermarkt, bij ons net over de grens,
waar mijn vrouw mij mee naartoe had getroond. Bij thuiskomst heb ik het terstond
gefotografeerd, anders had u mij wellicht niet geloofd. Kijk en verwonder u
over wat ik voor een habbekrats heb gekocht.
Om te beginnen zijn alle
ingrediënten zo luchtdicht en quasi-deugdelijk ingepakt (natuurlijk geseald),
voor de eeuwigheid verzegeld mag je wel zeggen, dat ik slechts met de grootste
moeite de verpakking kan verwijderen. Maar de inhoud maakt dat weer goed. In
het pakket zit/zitten:
·twee als aparte
koptelefoontjes vermomde luidsprekertjes die aan elkaar verbonden zijn (tot de
dood hen scheidt) met een zwartkleurig kabeltje; beide met afstelbare oorhaken;
·een linker
luidsprekertje met ruimte voor één AAA-alkaline batterijtje (niet bijgeleverd,
tot mijn spijt);
·een rechter speakertje dat een complete MP3-speler
(Flash Memory 256MB) herbergt, ook te gebruiken als USB-geheugenstickje. Op
de bovenkant in piepkleine nochtans duidelijke tekens een viertal
functieaanwijzingen: trackje vooruit-achteruit, volume plus/min, mode en een minuscuul
aan/uit- knopje;
·een smaakvol,
zwart stoffen opberghoesje;
·een clip om
loshangende draden op je mouw en aan je kraag te spelden;
·een USB-kabeltje om
geluiden vanuit je pc naar het apparaat te transporteren;
·een inlegvel in
rose met aanwijzingen om de levensduur van je batterij te verlengen;
·een extra
inlegvel in charmant crème om problemen met het clipje de baas te worden; en last
but not least
·een cd-rom met
daarop in niet minder dan acht talen de complete gebruiksaanwijzing. Plus een driver voor de prehistorische gebruikers
van Windows-98.
Ongelooflijk, maar alles is
nóg niet gezegd. De cd-rom biedt de mogelijkheid om spraakgestuurde instructies
te laden. Kunt u zich dat voorstellen? Een hoorbare
gebruiksaanwijzing! Je voert niet alleen alle aanbevolen handelingen uit, maar je
krijgt daar ook commentaar bij. Zoals een stem die zegt: De stroom is nu
afgesloten, als je het luisterdingetje uitzet. Of: Tijd om de batterij te
vervangen, vindt u ook niet?
U begrijpt dat ik met angst
en beven dit wonder der techniek heb uitgepakt, van haver tot gort heb
bestudeerd, heb aangesloten aan mijn pc, een nummertje sprankelende volksmuziek
heb gekopieerd naar mijn luisteroortjes, en daarna barstens vol spanning op het
vervolg heb zitten wachten, en Niet
wat u denkt: het apparaat werkt wel degelijk. Toen ik zover was dat de beide
kussentjes zich met behulp van de verstelbare oorhaken tegen mijn (flap)oren
vleiden en ik het apparaat aanzette, hoorde ik een stem van ergens tussen mijn
oren (daar zit het altijd) zeggen dat de stroom aangesloten was. Waarop
vervolgens sprankelende muziek weerklonk! Tweezijdig, in stereo.
Niet te geloven waarop de
nieuwe (digitale) hoor- en luistertechniek ons steeds weer opnieuw trakteert.
En dat alles (van een gerenommeerd merk bovendien) voor het luttele bedrag van
10.-- ! Tien euro voor zon grandioos ontwerp, dat kun je niet laten schieten.
Weliswaar draag je het ding niet, want wie loopt er nu te koop met zulke op den
duur knellende, achterlijke oordingen? Maar voor je verzameling onnutte dingen
van weinig waarde is het onbetaalbaar.
Het kan nog
net. Nu ons na een vorstperiode van veertien dagen strenge nachtvorsten en
matige vorst overdag door allerhande weerprofeten dooi wordt voorspeld, is het
goed nog even te kijken naar twee prachtige etsen van Rembrandt uit 1634. Hij ziet
- ergens in de weilanden rond Leiden - de eerste boer verkleumd uitroepen: "'t
Is vinnig koud!" Waarop de aangesproken tweede boer antwoordt met "Dat's
niet." (In de betekenis van 'helemaal niet!')
Je kunt de
twee juweeltjes (in het echt zijn ze beide ongeveer 4,5 bij 11 centimeter) ook naast elkaar laten zien. De dialoog wordt dan als volgt
gevoerd:
Nee, er is een fundamenteel verschil
tussen een huisnaam en de naam van een huis. Stel, u loopt door Velp, zoals u
weet het dorp van Jan Siebelink en een van Nederlands mooiste voorsteden, en u
loopt door de Veluwezoomallee met zijn prachtige lindendoorkijkjes. Een
verscheidenheid aan villas schuift aan uw oog voorbij. Huizen met namen als Erica of Carpe Diem. Dit zijn typische namen van huizen, namelijk van
toepassing op welk huis dan ook. Lindenallee 24 heet Fata Morgana, maar het adres had evengoed Bergweg 28 kunnen zijn. Casa Nostra woont aan de Hogeweg nummer
24, maar het had even goed nummer 36 kunnen zijn. Ik bedoel maar: de naam houdt
geen verband met adres, noch met bewoners, behalve dat enkele toenmalige,
toevallige adressanten dit huis deze naam hebben gegeven. En na hun verhuizing
hebben de nieuwe bewoners uit luiheid of gemakzucht de naam op de voorgevel
laten staan.
Huisnamen - de meeste staan
niet eens met letters op muren geschreven - daarentegen dragen sporen van het
verleden en van de bewoners. Het zijn bovendien tekenen des onderscheids, wat
handig is wanneer veel mensen in een bepaalde streek dezelfde naam dragen. En
dat is in onze Achterhoekse boerenstreek het geval. Mijn schoonvader heette
evenals mijn schoongrootvader Westerveld van zijn achternaam. Om het
onderscheid aan te geven zeg je dan bijvoorbeeld: ik bedoel niet de Westerveld
van de Terborgsestraatweg, maar de Westerveld van de Runderlaan.
Of je noemt de huisnaam.
Zoals bij ons. Ons huis heet Beesterni-jhuus
en mijn schoonvader was derhalve Hendrik Westerveld van Beesterni-jhuus. Ikzelf
ben dus eigenlijk Terra van Beesterni-jhuus. Hoewel, als
ik déze naam noem, weten zelfs mijn naaste buren niet wie ik bedoel. Dat is
maar goed ook, want Terra is immers een schuilnaam en een pseudoniem. Maar
Beesterni-jhuus bestaat echt.
Huisnamen komen niet uit de
lucht vallen. Ze vertellen iets over de kenmerken (bijvoorbeeld over de grondslag
waarop het huis is gebouwd,) over de vroeger bewoners (hun naam, hun bijnaam,
hun beroep) of over typische bijzonderheden in of rondom het huis. In het
rijtje huisnamen hieronder, allemaal boerderijen uit onze streek, kunt u soms ontdekken tot welke categorie de naam
behoort. Maar niet zelden is de huisnaam een groot vraagteken. Waarom heet dit
huis De Prange? Wie het weet mag het zeggen.
Het woord bestaat niet in ons dialect, anders had ik er een prangende vraag over
gesteld.
Hesselink, de Linde, de Steeg, de Hónke (Hónkerbós), De
Stand, De Kwerre, Gäönenhuus, De Riete, Schreur, Oldenhof, Raoterink, Ormel,t
Beester, Beesternijhuus, Fi-jenhuus, AorendterMaotshuus, de Welsker, de
Voornekamp, de Steengroeve, Geertshuus, t Barger, Garritshuus, Aaldershuus, de
Meijne, Olfjanshuus, de Klós, de Krul
De Krul, wie
bedenkt nou zoiets? En De Klos, wie
is op het idee gekomen zijn huis en erf zó te noemen? Heet het huis misschien
zo omdat een van de vroegere bewoners ooit domme pech heeft gehad? Vaak is de aanleiding om een huis zó te noemen- in tegenstelling tot de naam zelf - mettertijd
verdwenen. Neem nou De Klós. Een mooi huis, gebouwd in 1840 of daaromtrent. Het
heet misschien zo omdat de eerste bewoonster Hermina Klos heette. Zij is
overigens in 1855 tijdens de eerste emigratiegolf met negen gezinsleden naar
Amerika vertrokken. In die dagen een afscheid voor eeuwig. In ieder geval is
het een huisnaam om nooit te vergeten. Maar dat geldt ook voor de Krul.
Voor iedereen die zoiets leuk
vindt, volgt een kleine toegift. Het gaat over de huisnamen aan wat vroeger een
modderige zandweg was, tegenwoordig een keurig geasfalteerde straatweg. De
straat heet de Nijmansdijk (terwijl erzover het oog reikt geen water van betekenis te zien is).
Aan deze Nijmansdijk staan
veel boerderijen met echte, authentieke huisnamen. Ik noem ze u even: De Stand,
De Kwerre, Gäönenhuus, De Riete, De Hónke, Schreur. De bewoner: eigenaar of
huurder, werd vaak met zijn huisnaam aangesproken. Men zei bijvoorbeeld: Daar
komt De Riete aan. (En iedereen begreep dat de persoon in kwestie Arie
Gosselink was die in de boerderij met de huisnaam De Riete woonde.)
Ruim honderd jaar geleden is
een versje ontstaan dat mondeling is overgeleverd aan volgende generaties. Het
gaat zo:
Bi-j De Stand
hadden ze gebrek an brand;(brand = brandhout)
toem kwam Kwerren Jenne(boerin Jenne die op De
Kwerre woont)
met sprieken in de benne;(sprieken = aanmaakhoutjes;benne = mand)
toen kwam de Gäöne(de boer van Gäönenhuus)
en bracht een karre met späöne;(späöne
= spaanders)
daor kwam De Riete
en zei: dat grei is nat as driete;(drijfnat)
toen kwam De Hónke
en dén sloeg gauw een vónke;
en Schreur,
den hield de hand drveur.
Zo kwammen ze bi-j De Stand
toch weer an brand.
Hieronder twee boerderijen
met huisnamen:
boven 't Beester
(geheel herbouwd in 2003). Daaronder Beesterni-jhuus
(bouwjaar 1896).
Om de een of andere onnaspeurlijke reden heb ik iets met het woord taiga. Ik weet van school dat de taiga een landschapstype is dat veel in Rusland voorkomt. Ik denk dan aan reusachtige steppen met heidevelden en veel berkenbomen met hun slanke, witte stammetjes. Waar het 's winters landklimaat-koud kan worden. En waar je 's zomers van top tot teen door bloeddorstige muggen opgegeten en daarna leeggezogen wordt. Bij het woord 'taiga' denk ik ook aan naar het noorden stromende brede rivieren, zoals de Ob en de Lena, die marsmanniaans traag door oneindige laagvlakten gaan. Typisch dat alle landschappen die op de taiga lijken allemaal op een a eindigen, bedenk ik mij nu. In Hongarije heb je de poesta, in Argentinië de pampa. Dan is er natuurlijk ook nog de paloma, maar daar gaat het nu even niet over.
(1) Iets heel anders nu. Je had vroeger zogenoemde boekenseries. Per jaar verschenen vier prachtige romans, geïllustreerd, gebonden en voorzien van een hard kaft, waarop je een abonnement kon nemen. Bij ons thuis had men in een onoverdacht ogenblik gekozen voor de Spiegel-serie die Zomer & Keuning te Wageningen uitgaf. Ik weet het niet zeker, maar mijn geheugen zegt mij dat het tweede boek dat de postbode ons helemaal vanuit Wageningen bracht de titel Taiga droeg. De rode draad uit het verhaal ben ik kwijt geweest, evenals het boek zelf, maar ik herinner mij de beschrijving van Russische strafkampen en bar koude winters. Naar de auteur heb ik heel internet afgezocht, maar die bleek spoorloos verdwenen, waarschijnlijk in een taigaans moeras verzand. Totdat ik hem onlangs terugvond, net als het boek dat hij schreef. Zijn naam was Hendrik Koster.
(2) Waaraan denkt ú bij het lezen van het woord taiga? Je kunt je er ook een beeld bij voorstellen, zoals deze Sovjet-tankbrigade die herdenkt dat morgenstond goud in de mond heeft en dat viert met een feestelijk bad. Het is een schilderij van Boris Fedorow uit 1952, dus midden uit de Koude Oorlog. Als u het mij vraagt een prachtig tijdsbeeld en magnifiek op canvas gezet. De schilder hoort trouwens tot de Socialistische Realistische School, te vergelijken met de Bergense School, maar dan geheel anders. (Nu begrijpt u natuurlijk ook waar Willink zijn Magisch Realisme vandaan heeft.)
(3) Een vijftal jaar geleden liet mijn jongste zoon zich bij een van zijn schaarse thuisbezoeken ontvallen dat hij het dienstverband bij het ICT-bedrijf waar hij werkte, had opgezegd. Samen met een collega was hij van plan om voor zichzelf te beginnen. Hoewel je dat natuurlijk nooit van tevoren met stelligheid kunt zeggen, dacht ik toen al (en naar nu blijkt terecht) dat ze het wel zouden rooien. Dat kan ook moeilijk anders gezien de naam van het bedrijf. Het heet Taiga.
Dit weekend (21/22 januari 2012) verzamelen zich weer duizenden vogelliefhebbers voor de ramen van hun uitkijkposten om gedurende een half uur te speuren naar soorten en aantallen. Het gaat in dit geval om tuinvogels die zich deze winter verblijden over het zachte weer en de dito leefomstandigheden. Zelfs hebben wij al enkele gevederde vriendjes zien uitkijken naar een nestgelegenheid in het komende broedseizoen.
Nee, er wordt dezer dagen weer ijverig vogels geteld. En talrijk zijn de discussies tussen tweetallen vogelkijkers. In de trant van: A: Is dat nou een pimpelmees of een staartmees? B: Geen van beiden, het is een huis, tuin en keuken koolmees. Als er geteld wordt, wordt er ook opgeteld. Met als gevolg een lijstje. En een top-tien. De topvijf van vorig jaar (in de provincie waar ik woon) wil ik U niet onthouden:
Een paar jaar geleden zag ik ergens een ander vogellijstje: welke vogelfluiter fluit volgens u het mooist? Hier was dus niet alleen de kwantiteit (aantal en soort), maar ook de kwaliteit (schoonheid van de zang) in het geding. De topvijf destijds bestond uit:
Hieronder herhaal ik nog even voor U wat Koning Frits (de onbetwiste Koning der vogels) daarvan vond. Goed om nog even te lezen voordat U op SBS6 en Canvas kunt kijken naar de vogelversie van The Voice Of .
Koning Frits tot zijn Minister van Publieke en Culturele Zaken:
Er is een top honderd gekozen door vroege vogels mensen met smaak en met een absoluut gehoor de beste zangers onder de vogels wij staan met stip op vijf de winterkoning staat vijfdes niet slecht hè? vindt u ook niet?
meneer de minister minister van publieke relaties en cultuur zorg er voor dat wij de volgende keer bij de top horen in ieder geval de top drie op het podium
en, meneer de minister, geef morgen de volgende opdracht aan iedereen aan elke winterkoning: een uurtje per dag oefenen tot je een ons weegt want oefening baart kunst
de Minister tot Koning Frits:
Goed majesteit ik geef het persbericht uit dat zal de concurrentie doen schrikken: de merel, de zanglijster en niet te vergeten de nachtegaal en de roodborst met stomheid geslagen - zo is het maar net.
Ik zit geknield voor een
ongeordende berg gezaagd en gekloofd hout met een camera in de hand als mijn
alter-ego me betrapt en me iets vraagt:
- Wat zit jij daar nou te
doen? Ben je een huisaltaartje aan het knutselen om het daarna te fotograferen?
- Nee, ik zit de boeiende
houtstructuren te bekijken. Daar maak ik foto's van.
- Boeiende houtstructuren, ja
dat zal wel! Is dat een bijzonder soort hout soms?
- Zeker! Dit is notenhout.
Van een walnotenboom. Vorig jaar na een rijk leven van 75 jaar doodgegaan en
vorige week gekapt, gezaagd en gekloofd. Dit zijn een paar restanten.
- Wat is er zo mooi aan dood
notenhout?
- Dit notenhout is enkel
geschikt om naar te kijken: zo'n blokje in je hand en later zo'n brandend blokje
in de houtkachel. Maar echt goed notenhout wordt voor van alles gebruikt. Voor
mooie meubels bijvoorbeeld.
- Hoe komt het dat dit hout
zo nat is? In de regen laten liggen? En waar is de schors?
- Niks in de regen laten
liggen. Dit hout is vochtig van nature. Om het als brandhout te kunnen
gebruiken moet je het zeker een jaar of twee laten drogen. En de groene schors
heb ik er afgehaald. Dat gaat nu nog heel gemakkelijk.
- Wat fascineert je zo aan
zo'n stukje walnoot?
- De kleur, de structuur en
het lijnenspel. Maar dat kan ik jou als cultuurbarbaar moeilijk uitleggen.
- Gaan we liggen katten? Laat
eens wat moois zien!
- Nou, kijk dan. Naar de
onverwachte patronen die achter de schors tevoorschijn komen. Naar de golvende
lijnen. Dat laatste plaatje: een fantastisch zeegezicht. Of niet soms?
- En wat doe je als je op het
hout uitgekeken bent?
Tien tegen één dat je niet weet wat een spiegelboek is, zei
ik tegen mijn spiegelbeeld. Wedden om een kratje bier? Dat heb je dan verloren,
antwoordde mijn konterfeitsel met een zegevierend, gespiegeld gezicht.
Natuurlijk weet ik wat een spiegelboek is. Maar je moet het wel met een
hoofdletter schrijven. Een Spiegelboek is en toen kwam het volgende relaas
waar geen speld tussen te krijgen is.
« Er was eens een tijd dat de Nederlandse verzuiling
zichtbaar werd in de dag- en weekbladen die men las. Laten we ons voor het
gemak even beperken tot de wekelijkse leesgenoegens. Lieden van roomsen huize
lazen de Katholieke Illustratie. Mensen met agnostische neigingen die zo
op het oog nergens meer aan deden, waren geabonneerd op Panorama. (Ze
zeiden altijddat ze het deden om de
diepgravende achtergrondartikelen, maar natuurlijk ging het hen om de mooie
platen van de niet minder mooie dames, pin-ups genaamd, en de Lach-moppen
achterin.) Protestanten zoals mijn ouders lazen De Spiegel, volgens de omslag
een Christelijk Nationaal Weekblad. De gehechtheid aan het weekblad was ook
concreet zichtbaar: vaak werd bij ons thuis een complete jaargang De Spiegel
ingebonden en zo voor het nageslacht bewaard. Dát is een Spiegelboek, » besloot
mijn glazen zelfbeeld. Hij had de weddenschap gewonnen en samen hebben we er
een vrolijke avond van gemaakt.
Hoewel er méér in De Spiegel stond, waren voor mij zonder
enige twijfel de zwart-wit beelden het belangrijkst. Honderden malen heb ik ze
bekeken: die fotos uit die oude Spiegels. Gefotografeerde illustraties uit de
politieke en sociale wereld. Geografisch getinte fotos (IJslandse geisers,
wijnvelden in de Dordogne), fotos van mensen bij het werk (theepluksters bij
Bandoeng genietend van een welverdiende rustpauze). Beelden uit de politieke
alledag (de beroemde Belgische minister Paul Henri Spaak) en plaatjes van een
hoog streekromangehalte (dominee Visser uit Kerkambacht die na 45½ jaar trouwe
dienst toegezongen wordt door zijn gemeente en meteen daarna met verdiend
emeritaat gaat).
Voor sportfotos hoefde je niet bij De Spiegel aan te komen.
Dat was een blinde vlek die wij opvulden door voetbalwedstrijden te bezoeken en
de fotos dan maar zelf te maken.
Veel Spiegelfotos heb ik zo vaak gezien dat ik ze onmiddellijk
herken. Toen in 2003 de Ramp zijn 50-jarig jubileum vierde, werd er nogal eens
teruggegrepen op fotos uit dat jaar. (De beroemdste is die van koningin
Juliana in levensgrote kaplaarzen die het verdronken Zeeland bezoekt.) Ik zie
meteen of het een Spiegelfoto is of niet. Op een of andere manier hebben al die
oude zwart-wit plaatjes een plekje weten te bemachtigen in mijn lange-termijngeheugen.
Tenslotte wil ik u nog even een gewetensvraag voorleggen.
Denkt u ook, zoals mij altijd geleerd is, dat de mens óf
auditief óf visueel ingesteld is? En dat een combinatieuitgesloten moet worden geacht? Ligt het dan aan aangeboren
fysieke kenmerken of worden wij terzake geconditioneerd? Ik bedoel, heeft het
te maken met de ontwikkeling van de laterale frontaalkwab of hoe het deel van
mijn hersenen dat verantwoordelijk is voor de opname en verwerking van visuele
informatie ook mag heten of met het feit dat ik vroeger ben doodgegooid met
Spiegelfotos dat ik denk voornamelijk visueel ingesteld te zijn?
Als u de volgende keer weer eens in de spiegel kijkt, zou u
misschien een ogenblik uw aandacht aan dit probleem kunnen geven. Wedden dat u
tot de slotsom komt dat uzelf in aanleg visueel bent en uw spiegelbeeld
auditief ingesteld is? Of andersom natuurlijk.
Hieronder een voorblad en een stukje reclame uit een Spiegel
van maart 1947.
In onze straat, schuin
tegenover ons huis, stond een kleine fabriek. De oprichter, een schoenmaker,
maakte er met enkele getrouwe personeelsleden voorwerpen van leer. Vooral
riemen en knopen. Dat kwam goed uit, want in die tijd kwamen kakikleurige
jassen met grote leren knopen in de mode. De knopen werden door vlijtige
thuiswerkers gevlochten uit smalle, geurig ruikende stroken leer.In de fabriek werden eerst de stroken op de
juiste lengte, breedte en dikte gebracht. Dan bracht een persoonslid met een
volkswagenbusje het materiaal naar de huizen met thuiswerkers en haalde de gisteren
gemaakte kant en klare knopen meteen op. Terug in de fabriek werden de knopen nog
voorzien van een metalen ringetje, gepoetst en ingepakt. Ze waren dan letterlijk
om door een ringetje te halen.
Ik was veertien, ging naar de
middelbare school en had veertien dagen kerstvakantie. Zoals in meer vakanties
was ik dit keer aan het werk in het knopenfabriekje schuin tegenover ons
ouderlijk huis. 's Morgens om half acht stopte ik mijn kaart in de klok en ging
aan het werk. Met een onderbreking van een uur wegens middagpauze en een
koffiepauze van een kwartier werd er tot vijf uur doorgewerkt.
De eerste dag werd ik door de
voorwerker aan een stansmachine gezet. Met een stevige tred op een pedaal kwam
er een vlijmscherp mes naar beneden dat stroken leer - die ik met mijn twee
handen precies op de goede afstand en de juiste maat gereed hield - doormidden
sneed.Links stond de mand met
ongesorteerd leer, rechts de mand met lange repen leer, alle in de juiste lengte
en breedte, klaar om door de thuiswerkers gebruikt te kunnen worden.
Op de middag van de eerste
dag gebeurde het onvermijdelijke. Mijn voet, al een beetje gewend geraakt aan
het ritme van de tred, had er even niet op gerekend dat mijn handen nog niet zo
ver waren. Met andere woorden: het mes sneed behalve de strook leer ook een
flardje van mijnrechterduim af. De
voorwerker zei dat ik buitengewoon veel geluk had gehad. Ik had mijn hele
rechterduim wel kunnen afhakken! De toegang tot de stansmachine werd mij
ogenblikkelijk streng verboden.
De kersttijd, vlak voor het
einde van het jaar, is de tijd om de balans op te maken. Hoeveel winst is er
dit jaar gemaakt? Hoe groot is de voorraad riemen van het type Blauw A4? Ook
deze vragen dienen te worden beantwoord.
De plaatsvervangend
hulpdirecteur van de fabriek verplaatste mij van de stansmachine naar de zolder
van het bedrijf. Daar lagen bergen leren knopen en stapels riemen in alle
mogelijke maten en soorten. De hulpdirecteur wees naar een berg knopen en zei:
"Ga die maar eens tellen. Schrijf het getal op een briefje en leg dat er
bovenop. Ben je klaar met de ene berg, ga je naar de volgende."
Daar zat ik dan. Op de
ijskoude zolder van een knopenfabriek. Op een dag in december. Te tellen tot ik
een ons woog. Op de eerste berg kwam een briefje met het getal 2356. Ik wist
het zeker, want ik had eerlijk, oprecht en zonder fout geteld.
Drie bergen deed ik die dag.
's Avonds thuis en 's nachts in bed lag ik nóg te tellen: 202, 204, 206, 208.
De volgende morgen begon ik met berg numero 4.
Maar ik had net als Tom Poes
een list verzonnen. Ik pakte een klein ijzeren bakje dat ik in een hoekje van
de zolder had zien staan. Hoeveel knopen zouden er in zo'n bakje kunnen? Een
afgestreken bakje bevatte 78 knopen. Daarna ging ik bakjes vullen, telde in
plaats van het aantal knopen het aantal bakjes, - bij ieder vol bakje een
streepje in het stof - en vermenigvuldigde dat getal met 78. Ik werkte
langzaam, omdat ik niet wilde dat men zou merken hoe ik zo vlug kon tellen.
Na veertien dagen kwam er een
einde aan het tellen. Overal op zolder lagen bergen knopenen stapels riemen met briefjes erop. Alles
was geteld en de voorraad was tot in de puntjes bekend. Alles in kannen en kruiken.
Het nieuwe jaar kon beginnen.
Wat een stelling is, weet u
natuurlijk wel. Dat is een steigerwerk waarmee de buitenschilder zelfs de
bovenste ramen op de derde verdieping bereikt. Een stelling is nog meer: het is
ook een ferme uitspraak met een stellig karakter waarover je prachtig kunt
discussiëren. Vooral ook omdat je een stelling meestal niet kunt bewijzen. Je
bent het ermee eens of niet.
Onlangs promoveerde Drs. Paul
Tangram aan de Technische Hogeschool van Haarlem. Het onderwerp doet niet ter
zake; het was in elk geval iets ingewikkelds. Heel bijzonder was de verzameling
stellingen die hij bij zijn proefschrift had gevoegd. Elke stelling was
bovendien geïllustreerd op een manier die de naam van de bedenker grote eer
aandoet.
Hieronder staan de geschreven
stellingen in een willekeurige volgorde. Daaronder staan de illustraties. Aan u
de eer de juiste uitspraak bij de juiste tangram te zoeken. Een mooi werkje in
deze donkere dagen voor kerst!
(1) De bank die er niet in
slaagt alle zeven onderdelen van een tangram in zijn logo op te nemen, de
ABN-AMRO dus, is geen knip voor de neus waard.
(2) Het is helemaal niet
belangrijk of een tekst op bloggen.be inhoudelijk iets voorstelt. Als hij maar
virtuoos in elkaar is gezet.
(3) Zolang een hoofddoekje
ook gebruikt kan worden als brillenpoetsdoekje is er niets aan de hand.
(4) Dat zoveel misdrijven
onopgelost blijven, komt doordat de rechercheurs in hun jeugd niet geleerd
hebben hoe ze legpuzzels moeten leggen.
(5) Het verschil tussen een
pers en een siamees is dat de tweede niet als tapijt kan worden gebruikt.
(6) Ook een
minister-president moet af en toe een minister uit zijn kabinet kunnen trappen.
(7) Mijn naam is haas, zei
het konijn en ging vervolgens in het leger.
(8) Alleen opgeborgen in een
doosje is het geheel meer dan de optelsom van de delen.
Zolang ik mij kan herinneren
heb ik gefotografeerd. Niet bijzonder goed, niet buitengewoon slecht,
gemiddeld, zoals veel van mijn doen en laten. Mijn eerste toestel was een Kodak
Brownie, een boxje. Zon rechthoekig doosje met op twee zijden twee glaasjes.
Eén voor het formaat 6*9 (panorama) en het andere voor 9*6 (staand). Het
rolfilmpje dat alleen maar zwart/wit-beelden opsloeg, kon zegge en schrijve acht
fotos aan. Je bedacht je wel honderd keer voordat je een foto nam, want een
mislukte foto kon je je niet permitteren. Na elke opname was het draaien
geblazen aan de enige aanwezige knop, totdat achter een heel klein derde
glaasje een nieuw cijfer verscheen waaraan je kon zien hoeveel fotos je al had
gemaakt.
Ik was veertien, betaalde aan
de fotograaf fl. 28,-- want zoveel kostte het toestelletje. Zelf
verdiend met kerstvakantiewerk. Ontwikkelen en afdrukken liet ik aanvankelijk
ook door de fotograaf doen, maar na een paar jaar nam ik dat werkje van hem
over. De badkamer werd daartoe omgebouwd tot een donkere kamer. Zelf
ontwikkelen, fixeren, drogen, vergroten, afdrukken: als ik mij een beetje
inspan kan ik de zurige geur van de fixeer nog ruiken.
De eerste foto die ik laat
zien is er eentje uit die vroegere tijden. De Kodak Brownie was intussen
vervangen door een heuse kleinbeeldcamera, een Adox. U ziet waarschijnlijk dat
dit de romantische periode is. Nog net geen vurige liefdesverklaringen, maar
verzuchtingen over een onaanraakbaar ideaal. Over het geluk dat zich dáár
bevindt waar jij toevallig net níet bent. En dan meestal verbeeld in
landschappen met veel bomen, struikgewasen modderige bospaden.
Tegenwoordig gaat mijn fotografische
voorkeur vaak uit naar meer van hetzelfde. Afbeeldingen van allemaal dezelfde dingen
en voorwerpen. Een foto met louter drogende walnoten, een rij fietssturen in de
stalling, gemetselde stenen in een muur. Geen wirwar van kleuren en objecten,
maar series en rijen van één-en-hetzelfde. Simpele patronen en dan het liefst
met veel ritmische herhalingen. Vruchten, boomstammen, wolken, golven. Desnoods
ijsberg- of krulsla. Het is niets bijzonders en u moet er ook niets achter
zoeken, dat doe ik zelf ook niet. Ik vind het gewoon en mooi, gewoon mooi.
Wanneer u de moeite neemt om even naar beneden te scrollen, ziet u daar een aantal oude
katoenen beddentijken. Wat een prachtig woord trouwens. Nu schrijf je het met
een tussen-n, zonder n is het nóg mooier: beddetijk.
Het zijn overtreksels ter bescherming en verfraaiing. Mijn echtgenote, mevrouw
Terra dus, kwam ermee aanlopen om er tafellakens van te maken. (Zij vierde onlangs
haar verjaardag en de tafelkleden annex beddetijken op de tafels in de
hobbyschuur dienden tot vergroting van de feestvreugde.)
De tijken zijn naar schatting meer dan vijftig jaar oud.
Sommige zijn veel gebruikt, veel gewassen, en daardoor een beetje bleker dan
hun lotgenoten die in de kast bleven liggen. Mevrouw Terra en ik komen er nu
pas achter dat we beiden in onze jeugd bij het naar bed gaan gebruik gemaakt
hebben van dit soort tijken, maar op verschillende manieren. Op de boerderij
waar mevrouw Terra opgroeide, sliep men aanvankelijk nog op stromatrassen. Dat
waren jute zakken, met stro gevuld en op gezette plaatsen gecapitonneerd met
grote knopen zodat het stro enigszins op zijn plaats bleef. Deze stromatrassen
lagen gewoon op een rij planken. Op die planken lag een ruwe onderdoek en
daarbovenop kwam de stromatras. En weer daarop lag, in een tijk gehuld, een
dunne linnen zak vol donsveren. Je sliep ónder dekens, tússen de lakens en óp
de beddetijk met veren en de stromatras.
In het huis waar ikzelf opgroeide, wist men beter en was men
wel wijzer. Wij hadden thuis van die kolossen van tweepersoonsledikanten (koetsen bedoel ik eigenlijk) met daarin
als beweegbaar, verend element een netwerk van spiralen, ingeklemd in een
gietijzeren frame. Omdat de spiraal loodzwaar was, werd hij alleen bij hoge
uitzondering verplaatst. Soms werd het complete beddengoed buiten gelucht. Een
mooie gelegenheid voor de kinderen in huize Terra Sr. om de spiraal te
gebruiken als trampoline.
Op de spiraal kwam een matrasdek en daar weer bovenop een
matras. De inhoud was kapok en de meester op school beweerde bij hoog en bij
laag dat kapok van de kleine Soenda-eilanden kwam waar het werd verbouwd zoals
de boeren bij ons haver verbouwen. Hoe het ook zij, je sliep er prima op. Waar
blijft nou de beddetijk? zult u vragen nadat ik gezegd heb dat we tussen
blanke, witte lakens sliepen. Wij sliepen niet óp maar ónder de tijk. Onze
familie lag onder een zak met donsveren waaroverheen de beddetijk werd
geschoven. De tijk werd af en toe gewassen en gewisseld. De binnenzak werd op
dezelfde gezette tijden gevuld met nieuwe, verse dons- en andere veren.
Twee zaken zullen mij tot op de jongste dag bijblijven. Het
eerste is de herinnering eraan hoe heerlijk je sliep onder zon veren bed. En
het tweede is de narigheid die je ermee had. Aanvankelijk was er geen vuiltje
aan de lucht. Ma bracht je naar bed en schudde net als wijlen Vrouw Holle eerst
nog even het verenbed op. Van achteren naar voren, en daarna stopte zij de
achterpanden goed in. Jammer was het dat door je slaapbewegingen de veren
echter altijd naar het voeteneinde schoven, zodat je in barre winters s
morgens vroeg vernikkelde van de kou. Dat wil zeggen: van boven.
Sprekend over stromatrassen zal menigeen denken: wat een
armoedig zootje daar! of hoe kan iemand nou op een zak stro slapen? Maar u
vergist zich: strozakken slapen heerlijk!
Dat weet ik uit mijn militaire dienst, toen ik vol bravoure
het vaderland verdedigde. Wij sliepen op authentieke, dienstplichtige strozakken.
Die moest je inslapen, net zoals je
een nieuwe auto moest inrijden. Maar
als die fase achter de rug was (veertien dagen) sliep je als een roos. De
strozak had zich de vormen van jouw lichaam aangemeten.
Af en toe moest je voor de nieuwe lichting, de verse rekruten,
strozakken vullen. Wij togen gezamenlijk naar het strohok en propten daar de
zakken vol nieuw stro. Niet zelden stopte ik daar heel gemeen - een baksteen
bij in.
Zoals u ongetwijfeld weet, is
het zelfportret eenbelangrijk genre in
de beeldende kunst. Iedereen kent de serie zelfportretten van Rembrandt van
Rijn die uitmuntend zijn levensloop weergeeft. Van flamboyante jongeling die de
hele wereld aandurft tot en met de ziekelijke ogende oude man met de vragende
oogopslag. Of wij zien in gedachten hoe Charlie Toorop - om maar iemand te
noemen wier zelfportret tamelijk bekend is - zichzelf in de spiegel aankijkt en
tegelijk die vragende blik in een portret vastlegt waarmee zij de beschouwer
aan het denken zet. Met name schilders hebben zichzelf met genoegen
geportretteerd: alleen of als deelgenoot in een massascène.
Als fotograaf is het een koud
kunstje jezelf te portretteren. Je stelt de zelfontspanner van je camera in
werking, zodanig dat tien seconden nadat je hem op een statief of een ander
vast standpunt hebt verankerd en in zijn blikveld bent gaan staan, de sluiter
open en weer dicht gaat. Al of niet begeleid door een flits van heb ik jou
daar.
Je kunt natuurlijk ook iemand
anders vragen een foto van jou te maken en dan net te doen of jijzelf die foto
hebt gemaakt, maar dat is natuurlijk geen stijl en geen echt zelfportret.
De beste manier is de
volgende. Je neemt de camera achterstevoren vast, strekt je armen, richt de
lens en zoeker op jezelf, geeft de camera gelegenheid om automatisch scherp te
stellen op je neus, en drukt voorzichtig maar vastberaden op de ontspanknop.
Het resultaat is een zelfportret dat niet is om over naar huis te schrijven.
Zelf houd ik er niet van om
gefotografeerd te worden. En zeker niet door mezelf. Dat een fractie van mijn
zelfportret aan het begin van mijn allereerste blog hier op deze site te zien
is, is een welwillende gunst mijnerzijds aan het lezende publiek dat dan
tenminste een béétje weet met wie het te doen heeft.
Wat ik wel leuk vind, is het
fotograferen van mijzelf in tamelijk raadselachtige situaties. Ik maak graag
een zelfportret dat buitengewoon veel te wensen en te raden overlaat. Als
voorbeeld kunnen de twee onderstaande foto's dienen. Kijkt u svp even naar de
bovenste van de twee en zeg mij (virtueel) wat u hier ziet.
De menselijke figuur, in een
decent zwart, ben ik. Aan de rechterkant is het silhouet van een boom te
herkennen. Is dit een zelfportret? Hoezo is dit een zelfportret?
De zaak zit zo. Ik loop met
mijn camera te wandelen langs een sloot. Aan deze kant van de sloot is een
bosrand met daarachter akkers. In deze bosrand staat een boom, déze boom, met
een hoogzit. Vlak bij het hoofd van de menselijke figuur zit u een soort
stoeltje. Daarop kan een jager plaatsnemen om het wild te bespieden. Hij komt
bij die hoogzit via een ijzeren ladder die tegen de boom geleund staat.
Nu komt de oplossing van het
raadsel. Ik klim langs het laddertje naar boven en ben bijna boven gekomen. Met
mijn rechtervoet sta ik op een trede van het laddertje. Mijn linkerbeen zwaait
enigszins door de lucht. De zon schijnt in mijn rug en werpt een schaduw op de
grond voor mij. Ik fotografeer niet mijzelf, ik fotografeer mijn schaduw! Met
enige fantasie ziet u dat ik het fototoestel met twee handen vast en voor mijn
gezicht houd. Ik kijk door de zoeker en zie mijn schaduw. Ik zie mijzelf en
maak een zelfportret.
Zo simpel kan een zelfportret
zijn. Het is de kunst overal ergens iets in te zien.
Fietsers genoeg, hier bij ons
op de grindweg die zich slingerend door het mooie Achterhoekse landschap van A
naar B spoedt. Scholieren, toeristen, dagjesmensen, toerrenners (zoals de leden
van de club De Nijvere Peddelaars)
werknemers van en naar hun arbeid, kortom een gemêleerd gezelschap. Soms voegt
Terra (dat ben ik dus) zich bij hen op zijn hybride rijwiel met vierentwintig
versnellingen, maar zonder kettingkast, vandaar de ordinaire broekklemmen. Met
u verbaast hij zich over het groeiend aantal fietsers dat gebruik maakt van een
elektrische hulpmotor. Zon fiets met accu bedoel ik die alleen helpt wanneer
je zelf ook meetrapt, want voor niets gaat de zon op. Hoe meer je meewerkt, hoe
meer de elektrische aandrijving iets terugdoet. Geloof maar dat het een genot is,
zegt mijn buurman, tegenwindkracht tien kan mij niet meer deren. Ik geloof het
graag.
Vroeger ik heb het nu over
het midden van de vorige eeuw - had je bromfietsen, echte bromfietsen, die je
hielpen de tegenwind te overwinnen. Bij ons thuis deed op een goede dag de Berini
zijn intrede. Ik zie het nog voor me. Ma had besloten dat de tijd voor een
bromfiets gekomen was en gunde de opdracht aan een van de twee fietsenmakers
die dichtbij ons huis woonden. Zij gaf de opdracht aan de fietsenmaker met de
minste klandizie. Want, zei ze, die moet ook eens iets verdienen. Dat de
weinige klandizie ook iets met het vakmanschap te maken had, werd later pas
duidelijk.
Wij kregen een Berini, een
echte Berini. Een hulpmotor boven je voorwiel aan het frame gemonteerd, die je
met een vernuftige hendel op je voorband kon laten zakken. Met een beetje geluk
ging het motortje lopen en dreef daardoor op zijn beurt het voorwiel en dus de
gehele fiets aan. Op een van de foto's ziet u hoe onze Berini er ongeveer
uitzag. Het meest opvallend was de eivormige benzinetank en de uitlaat die
parallel aan de spaken langs het voorwiel naar beneden wees. Gas geven deed je
met een onnozele schuifhendel bij je rechterhand. Liep het ding, dan kon bij
een beetje wind mee de respectabele snelheid van 25 km/uur worden bereikt. Liep
het kreng eens een keer niet, dan kon je de motor optillen van de voorband en
vervolgens op eigen menskracht verder fietsen. De tijd van de Berini was ook
de tijd dat ik per fiets naar de kweekschool reed om mij aldaar te vervelen.
Een enkele keer tijdens de laatste jaren mocht ik van ma de brommer meenemen.
Dat heeft mij bijna voor het gehele leven getekend en dat kwam zo.
Om een of andere reden zat de
uitlaat van onze Berini niet al te stevig vast. Wij hadden het trouwens nooit
over de uitlaat, maar altijd over de knalpijp. Het kon geen kwestie zijn
van slijtage, want zo lang hadden wij de brommer nog niet en zoveel werd hij
niet gebruikt.
Ik kan u vandaag de dag de
plaats nog aanwijzen waar het gebeurde. Op het fietspad tussen Terborg en
Gaanderen, ongeveer daar waar je rechtsaf over het spoor naar Oud-Gaanderen
gaat en rechtdoor via de Hoofdstraat naar Doetinchem. Plotseling werd ik door
een onzichtbare hand met brommer en al hoog opgetild aan het achterwiel,
terwijl het voorwiel met geen mogelijkheid verder wilde. Met andere woorden: ik
sloeg finaal over de kop omdat de uitlaat losraakte en tussen de spaken van het
voorwiel kwam. Golven van medeleven en hulpvaardigheid trokken vervolgens over
het fietspad. Half Gaanderen kwam uitgelopen om te zien hoe het met me ging. Ik
constateerde dat ik weliswaar enkele lappen huid verloren, maar verder
waarschijnlijk niets gebroken had. Waarop ik mij omdraaide, op de brommer ging
zitten en terug naar huis reed. Wonder boven wonder deed de brommer het nog. Vergezeld
van een geweldig kabaal, want het geluid van onze Berini werd niet langer
geblokkeerd door een demper. Jongen, zei mijn moeder toen ik thuis was, je
had wel kunnen verongelukken. Zet de brommer maar in de schuur.
Daar heeft hij
gestaan totdat de rijwielhandelaar hem ophaalde. Hij had er een koper voor
gevonden, zei hij. En de Berini, op de uitlaat na, was immers weinig gebruikt
en nog zo goed als nieuw. Zowel Pa als Ma slaakten zuchten van verlichting toen
hij weg was.
Hieronder ziet u niet minder
dan vier Berinis van het type dat wij thuis hadden. Ze worden op een foto van
Ben van Meerendonk (AHF) uit de serie Het Geheugen van Nederland getest door
Amerikaanse militairen. Typisch Koude Oorlog (1953).
Over verslavingen kunnen we
kort zijn. Het is geen onderwerp om grapjes, of wat daarvoor door moet gaan,
over te maken. Je hebt trouwens ook mildere vormen. Ik noem u als voorbeeld de schrijfverslaving.
Ik weet er het fijne niet van, ik lijd er niet aan, ik heb het ook maar van
horen zeggen, maar naar verluid zijn er mensen voor wie de dag niet geslaagd is
wanneer zij niet op enig ogenblik op dit of ander weblog hebben rondgedwaald en
ergens een schriftelijke bijdrage hebben achtergelaten. Voor hen is alleen al
het idee van een computer- en dus weblogloze dag een verschrikking.
Over verslavingen gesproken,
zelf ben ik jaren lang verslaafd geweest. Aan drop. Voor mij was een dag zonder
greep uit de droppot een verloren dag. Het begon al op jeugdige leeftijd. Van
het wekelijkse zakgeld (fl. 1.00) werd 40 cent gereserveerd voor een gang naar
de drogist aan de overkant. Deze verkocht namelijk het lekkerste drop dat er
bestond en ooit bestaan heeft. Dat is kruisdrop: zwart, plat vierkantig van
vorm, met de beeltenis van het Zwitserse Rode Kruis erin geboetseerd, maar dan
in zwart. Voor het gereserveerde bedrag van vier dubbeltjes kreeg je een ons,
oftewel op de kop af 100 gram. Kenners en liefhebbers zullen ongetwijfeld met
instemming en genoegen aan het beeld herinneren willen worden van iemand die,
buiten gekomen, meteen een greep in het lichtbruine puntzakje doet en een
handjevol drop in zijn mond propt.Het
dropwater loopt je om je tanden!
De dropverslaving is met het
verstrijken van de jaren verminderd, maar niet geheel en al uitgestorven.
Misschien is het mijn maagwand, die langzamerhand met een dikke droplaag moet
zijn bedekt, die parten speelt. Maar u kunt zich niet voorstellen hoe graag ik
nog steeds een ruitvormig stuk drop in mijn handen draai tot het scheurt
waarbij een fantastisch aroma vrijkomt - en dan vervolgens de verscheurde
resten in mijn mond steek totdat ik er bijna ziek van word.
Het behoort niet tot mijn
favorieten, maar, bij gebrek aan beter, koop ik wel eens een zakje gemengde
Engelse drop. Dat bestaat onder vele andere uit lichtbruine dobbelsteentjes
bestrooid met kleine suikertjes, witte stukjes krijt die niet geschikt zijn om
een sommetje op het schoolbord te schrijven maar wel om achter de kiezen te
worden gestoken, ronde toverballetjes die van kleur kunnen verschieten, of
dropsteentjes die uit verschillend gekleurde laagjes zijn opgebouwd. Het is,
met andere woorden, ook een beetje drop om naar te kijken, zo mooi! Om slaaf
van te worden!
Meteen maar met de deur in
huis: ik heb jaren gerookt en niet zo zuinig ook. Ik ben er niet trots op, ik
schaam me diep, ik begrijp niet dat ik geen weerstand heb kunnen bieden aan de
nicotine. En met terugwerkende kracht bied ik mijn vroegere collegas mijn
excuses aan omdat zij, bij het binnengaan van mijn werkkamer, zich eerst met
behulp van de vlinderslag een weg moesten banen door vieze rook-, reuk- en
smaakflarden die je ook nog het uitzicht ontnamen. Mijn (auto)biograaf zal
schrijven dat ik de eerste jaren van mijn leven niet heb gerookt en de
laatste ook niet. (Op de plaats van de puntjes komen straks getallen, maar
daar is het nu nog te vroeg voor.) Wat daartussen zit, is in elk geval blauw
van de rook en zwart van de nicotine.
Wat de zonde tot een
doodzonde maakt is de pijp. Jawel, ik heb een tijdje gehoorzaamd aan een
innerlijke stem die zei dat het de hoogste tijd was de pijp ter hand te nemen.
Nadat ik een keuze gemaakt voor een bepaald type pijp en tabak, waarover later
meer, voltrok zich het grandioze ritueel. Hoe ik de pijp liefkozend uit het
rekje haalde, een plukje tabak uit de doos nam en dat voorzichtig en toch
kordaat in de pijpenkop vlijde als ware het hooi, er met een lucifer (áltijd
met een lucifer, nooit met een aansteker!) de brand in stak, en de eerste
teugen tot mij nam. Wat een genot, die geur en smaak! De rook enigszins laten
golven in je mond en die dan met een gerichte straal naar het plafond
linksboven blazen. Natuurlijk niet inhaleren, want dat is helemaal zonde. Op
een van de fotos laat ik u mijn pijpenverzameling zien. Van alles wat: oud en
jong, groot en klein.
De tabakskeuze was een
verhaal apart. Eerst wilde ik het was in mijn storm-en-drang periode - aan de
karameltabak (van het merk Clan) met
die weeïge geur die u waarschijnlijk wel kent. Maar die tabak was alleen goed
om te ruiken, niet om te roken. Via de Friese
Herenbaai ben ik tenslotte beland bij de Voortrekker. Van Theodorus Niemeyer uit Groningen. Op het pakje
ziet u een Boer met een hoofdletter en een ossewa die naar Transvaal trekt,
onderweg almaar zingend van Bobbejaan en Sarie Marais.
Op een goede dag was het
afgelopen met de pijp. Ook met de sigaret trouwens. Na een waarschuwend
hartinfarct zei mijn cardiologe dat het toch beter was om de pijp aan Maarten
te geven, rigoureus met roken te stoppen. Dat hebben we gedaan, van de ene dag
op de andere, nu al weer jaren geleden. Mijn vrouw was solidair en is ook
gestopt. We zijn tegenwoordig niet-rokers. Maar u zult mij nooit rokers horen
beschimpen of op een andere manier in de verdomhoek zetten. Want ik ben ook
zwart van binnen, onder andere van de Voortrekker. Bovendien heb ik boter op
mijn hoofd.