Misschien bent u, net als ik,
lid van het Genootschap der Kortzichtigen. Mensen die alles tot een afstand
van, zeg, 30
centimeter, heel goed kunnen lezen zonder enig
hulpmiddel, maar aan hun bril of lens overgeleverd zijn wanneer zij voorwerpen-op-afstand
willen kennen of herkennen.
Ongeveer tien jaar was ik,
toen ik, op aanraden van mijn moeder, mijn eerste brilletje kreeg. Ik zat in de
vierde of vijfde klas. De eerste dagen was het iets bijzonders. Je nam je bril
mee naar school, bewaarde hem daar - goed opgeborgen in zn brillenhuisje in
de lade onder het blad van je schoolbank en wanneer de meester iets op het bord
schreefhaalde ik mijn bril tevoorschijn
en zette die met langzame bewegingen op mijn neus. Er zaten van die lenige
ronde haakpoten aan die je achter je oren kon vouwen.
Mijn bril zette ik op wanneer
het helemaal niet anders kon: wanneer ik op school iets vlekkeloos moest kunnen
zien. Maar wanneer de meester een verhaal vertelde, wij samen met de hele klas
een liedje moesten zingen, bij het spelen op het schoolplein, bij al die
activiteiten liet ik mijn bril in zijn huisje. Want ik had er na één dag genoeg
van en de aanvankelijke belangstellende na-ijver van mijn klasgenoten werd na
drie dagen vervangen door wat ik beschouwde als een scheldwoord. Jij? Jij bent
een rare brillenkijker!
Later droeg ik mijn bril bij
wijze van spreken dag en nacht. Ik stond ermee op en ging ermee naar bed. Thuis
was ik niet de enige. Mijn zusje-boven-mij droeg net zon ziekenfondsbrilletje
als ikzelf. Het zat bij ons waarschijnlijk in de genen. Mijn vader droeg een
bril met uitzonderlijk sterke glazen. Min twaalf of daaromtrent. Hij had een
speciaal brilmontuur waarin zijn speciale glazen pasten. Kijkt u maar naar het
fotootje op zijn identiteitskaart uit 1940.
Lenzen. Wanneer ben je
overgestapt op lenzen? En welke: zachte of harde? Het antwoord is simpel: ik
ben nooit overgestapt op lenzen omdat ik geheel en al tevreden was met mijn
brilletje. Bovendien zag ik er met bril buitengewoon knap uit (grapje). Het was
onmogelijk dat lenzen mij nóg knapper zouden hebben gemaakt.
Nu ik langzamerhand op
leeftijd kom, merk ik dat mijn ogen veranderen. Op dit ogenblik, nu ik dit voor
u schrijf en de zinnen voor mij op het monitorscherm voorbij zie komen, draag
ik geen bril. Geen bril meer, sinds enige jaren. Alleen zaken op afstand bekijk
ik nog steeds door een optimistische échte bril. Maar het zou best kunnen zijn
dat ik over enkele jaren geheel en al buiten een bril kan. Mijn kwalen
bijziendheid en verziendheid zijn dan zo achteruit gegaan dat ik mijn bril voor
eeuwig in zijn brillenhuisje kan opbergen. Maar kortzichtig ben ik dan nog
steeds. Wedden?