Kruissteken met dubbel-s
horen thuis in de wereld van de nuttige handwerken met een artistiek randje; de
fascinerende wereld van smyrnakussens, telpatronen, borduurwerkjes, merklappen
en antimakassars. Je moet streng in de leer zijn, hetgeen in deze context
betekent dat je secuur en nauwkeurig moet kunnen werken. Je hebt er een
stramienachtige ondergrond voor nodig, strengen garen in vele kleuren en
natuurlijk naald en draad. Een kruissteek, zo heb ik mij laten vertellen, is in
de borduurwereld wat één-recht-één-averecht is in de breiwereld: een
basisbewerking zonder welke borduren (of breien in het tweede geval) volstrekt
ondenkbaar is.
Ma begon pas te borduren toen
ze bezig was aan de tweede helft van haar leven. De aanleiding om ermee te
beginnen schiet me niet meer te binnen, maar het zou me niet verwonderen dat ze
zich heeft laten inspireren door haar eerste dochter, mijn oudste zus, die op
een goede dag met het lumineuze idee thuiskwam om met smyrnawol en dito haak
een compleet vloerkleed te knopen. Ik zie me nog wol om een latje wikkelen om
later met een scheermes draadjes van gelijke lengte te snijden. In ieder geval
heeft Ma toen haar kinderen nog klein waren, nooit geborduurd, maar wel gebreid.
Sokken in alle maten en kleuren.
In den beginne is er de volledig blanco ondergrond,
het gekleurde borduurgaren en het borduurgereedschap. Ooit heeft Ma een
voorbedrukt stramien gebruikt, maar dat was eens maar nooit weer. Een rood
kruisje op een ondergrond-in-dezelfde-kleur borduren kan immers iedereen, daar
is geen kunst aan.
Hoe Ma begint? Ergens in het lege veld slaat zij om zo
te zeggen eerst een paar piketpaaltjes: zij zet met donker garen op vaste
afstanden hier en daar een beginkruisje. De juiste plaats bepaalt zij door
eenvoudig te tellen. Daarna verbindt Ma de beginkruisjes met elkaar zodat er
vormen, lijnen, vierkanten, recht- en veelhoeken ontstaan. Symmetrie mág, maar
hoeft niet per se. Liever niet. Soms begint zij met twee diagonalen. De zo
ontstane door kruissteken afgebakende vormenworden vervolgens opgevuld zodat
er veelkleurige vlakken ontstaan. Wanneer het gehele stramien gevuld is, werkt
Ma het geheel af met een gehaakt randje. Het eindresultaat kan van alles zijn:
een lopertje op tafel, een kussenovertrek, een vloerkleedje, een antimakassar
op de stoelrug of een wandversiering.
Zo bijzonder als haar
borduurwerkjes waren, was Ma eigenlijk zelf ook. Ma had tamelijk veel lak aan
voorschriften en conventies, behalve wanneer zij ze zelf had bedacht. Behalve
wijs was Ma ook eigenwijs. Normaliter werd door huisvrouwen in ons grensdorp de
maandag besteed aan de witte en bonte was. Zo niet door Ma: je moest niet raar
staan te kijken dat pas op vrijdag de waslijn volhing met kledingstukken van pa
en ma, in de loop der jaren aangevuld met kleren van vijf kinderen. Even
normaal is het dat je binnen een afzienbare periode na afloop van een geslaagde
middagmaaltijd (Ma kon heel goed koken) de vaat ontdoet van etensresten. Maar
Mawachtte daar vaak mee tot een uur of
vier, want dan had ze in tussentijd gelegenheid haar boek verder uit te lezen.
En de buitenboel doen? Ma zou zeggen: die stof regent er wel vanzelf af. Het
was maar goed dat er elke vrijdag een dienstmeisje kwam, anders waren we
onherroepelijk met zijn allen zwaar vervuild.
Op iedere goed bedoelde
kritische vraag (Ma, hoe kun je nou die rok met die blouse
combineren?) had Ma een laconiek antwoord klaar in de trant van: nou èn, dat
valt wel mee, dat ziet toch niemand, dat denk je maar. Ze zei het met zoveel
stelligheid dat het leek of ze gelijk had.
Ma had veel oog en oor voor
haar medemens, vooral voor de noodlijdende. Zij was de goedheid zelve. Op
oudejaarsavond liep Ma naar het huisje van een oude zwerver ergens in het dorp
om hem een zakje eigengebakken oliebollen te brengen. Typisch Ma.
Af en toe liepen Mas
borduurwerkjes uit de hand. Vooral toen ze bij het hoofdstuk vloerkleedjes
aangekomen waren. Overal in haar kamer in het verzorgingstehuis waar ze aan het
eind van haar leven woonde, lagen haar vloerkleedjes. Het waren er tenslotte
zoveel dat we er wat van zeiden. Bijvoorbeeld dat ze gevaarlijk waren: Straks
val je erover en breek je je heup of nog erger! Wat dan weer een typisch
Ma-antwoord opleverde: Nee hoor, dat zal mij niet overkomen, dat is immers nog
nooit gebeurd, waarna de discussie gesloten was.
Ma bewoonde de naar haar
zeggen mooiste kamer van het verzorgingstehuis (toen nog rusthuis geheten). Dat
was de kamer naast de centrale ingang. Om beter te kunnen zien wie er in- en
uitging, zat Ma graag op de leuning van haar stoel bij het raam. Af en toe
zwaaide ze vriendelijk naar een passerende kennis. Onder de stoel stond haar
borduurmandje met het opgerolde half-affe kleedje en de strengetjes wol. Toen
ze hoogbejaard was geworden, kwam als vanzelf het ogenblik dat het kleedje niet
meer afgemaakt werd. Het zou voor altijd on-af blijven.
Het is al bijna twintig jaar geleden
dat Ma gestorven is. Maar er gaat praktisch geen dag voorbij dat ik niet aan
haar denk. Dat komt ook doordat wij thuis een aantal van haar kruissteekwerkjes
op de overloop hebben opgehangen. Telkens als ik via trap en overloop opstijg
naar mijn slaapkamer zie ik ze en denk daarbij aan Ma. Uniek en origineel zijn
ze, die borduurjuweeltjes, net als de maakster.
Tot op de huidige dag maak ik
de diverse leerkrachten van scholen die ik heb bezocht: respectievelijk de
kleuterschool, de lagere school, de middelbare school voor (m)ulo en de
kweekschool voor aankomende onderwijzers grote verwijten over het feit dat ze
mij volstrekt onvoldoende geïnformeerd, voorgelicht en bijgepraat hebben over
bepaalde kernfiguren uit de christelijke traditie, te weten engelen.
Excuses voor deze veel te
lange openingszin, maar het moest eens gezegd worden. Natuurlijk hebben wij om
een voorbeeld te geven - de juffrouw van klas twee horen vertellen van de engel
bij het graf in de tuin van Jozef van Arimathea. U weet wel, de engel die op
Pasen bij het geopende graf van Jezus zat. Maar verder bleven wij behoorlijk in
het ongewisse. Hoe oud was deze engel? Man of vrouw, beide of geen van beide?
Wij wisten dat engelen vleugels hebben, maar hoe groot was hun spanwijdte?
Ook had men ons verteld dat
er binnen de engelenpopulatie rangen en standen zijn: je had engelen en
aartsengelen. Net als vaders en aartsvaders. De aartsengelen heetten Gabriël,
Michaël en Rafaël; de aartsvaders droegen namen als Abraham, Izak en Jacob. Er
bestonden blijkbaar behalve gewone engelen ook nog beschermengelen, maar dat wist
je alleen van horen zeggen.
Dat kinderen van de openbare lagere
school het nog slechter getroffen hadden zij wisten niet van het bestaan van
engelen af en lieten dat ook blijken, daarbij Ron Brandsteder de loef afstekend
door luidkeels te zingen: engelen bestaan niet, maar, dacht ik, daar
zijn hun ouders ook debet aan. Moeten ze maar niet zo halsstarrig openbaar
zijn. Met ontzag en jaloersheid luisterden wij echter naar de verhalen van de
rooms-katholieke kinderen in ons dorp die breeduit vertelden van de Maagd Maria
en de begeleidende engelenschaar. Ons zeer calvinistische hoofd-der-school
durfde het woord maagd nog niet eens in de mond te nemen, kunt u nagaan.
In de loop van de jaren ben
ik er wel achtergekomen dat engelen bijzondere wezens zijn. Maar het fijne weet
ik er nog steeds niet van. Door veel te lezen en te kijken en door verhalen van
ooggetuigen wordt, brokstukje voor beetje, het beeld van de engel compleet.
Tamelijk recent heb ik een van de heersende meningen over engelen kunnen
verduidelijken en verifiëren. Dat is de opvatting dat engelen over buitengewoon
veel, zeg maar abnormaal veel geduld beschikken. Is dat werkelijk zo?
Engelen hebben bijzonder
veel geduld. Dat denken wij, omdat
wij spreken van een engelengeduld. Betekent dit dat engelen bereid zijn drie
uur op de bus te wachten, terwijl wij er al na vijf minuten de brui aan geven?
Hoe zit het precies? De volgende parabel helpt ons uit de brand. Kijk even naar
de Matterhorn hier beneden en lees dan verder.
Zien jullie daar die berg
in de verte? Met die spitse, rotsachtige top? Ja, die. Iedere honderd jaar komt
daar een roodborstje op zitten en slijpt er zijn snaveltje op af. Daarbij komt
er natuurlijk een beetje bergslijpsel vrij dat wegwaait in de wind. Op de lange
duur is de hele berg afgeslepen.
Als dát het geval is, is er
één seconde van de eeuwigheid voorbij en zó lang kan een engel wachten.
Ongemerkt hebben we antwoord
gekregen op de gestelde vraag. We weten nu hoe lang de eeuwigheid duurt en we
weten nu dat engelen inderdaad buitengewoon veel geduld hebben. Weer een stukje
van de engellegpuzzel gevuld.
Wij ik spreek nu even over
de Nederlanders als medelandgenoten - over Vlamingen, Walen en Duitstalige Belgen
durf ik mij geen oordeel aan te matigen - wij, Nederlanders, zijn niet alleen
een volk van kankeraars en criticasters, maar eerst en vooral een volk van
plakkers. Niet zozeer in de vorm van sijsjeslijmers en bumperklevers, alhoewel,
maar ik zit meer te denken aan onze fobie of manie om bij iedere gelegenheid en
in elke supermarkt zegeltjes te willen verzamelen om die later thuis gezellig op een spaarkaart te kunnen
plakken. Wij zijn een volk van zegeltjesplakkers. Ontegenzeggelijk.
Weet u overigens wat échte
plakkers zijn? Dat zijn, en nu houdt alle ironie even op, armzalige
vluchtelingen in Zuid-Afrika die uit buurlanden komen waar het de mensen nóg
beroerder gaat. (Inderdaad, het zijn díe mensen waarop zich nu, anno 2015, de
volkswoede richt.) Ze trekken naar ZA, bouwen ergens van afvalhout, golfplaten,
plastic en blik een hutje. Wanneer zij erin slagen rook uit een geïmproviseerde
schoorsteen te laten opstijgen vóór zonsondergang, mogen zij blijven wonen. Dat zegt tenminste
het heersende recht. Plakkers wonenmet
zijn duizenden in plakkerskampen. Als alles meezit is er een lokale overheid
die voor stroom en water zorgt.
Er bestaan ook zegeltjes die
je niet hoeft te plakken. Ik vond ze bij het opruimen van een oude kast. Het
zijn zegeltjes om uit te knippen, het zijn bonkaarten. Van na de oorlog, zegt
iedereen die ze kent, toen nog veel spullen op de bon waren. Ze stammen uit de tijd
van de distributie. In verband met de heersende schaarste werden de beschikbare
goederen eerlijk verdeeld. Een vriendelijke ambtenaar op het distributiekantoor
deelde per hoofd van de bevolking de bonnen uit. En in de plaatselijke krant
stond welke bon je nodig had om deze week een half pond suiker te kunnen kopen.
Ik heb heel lang in de overtuiging geleefd dat bonnen betaalmiddelen waren,
maar dat was een misverstand, zei de kruidenier. Het was én én: je moest bonnen
inleveren én je moest met geld betalen. In de bonnentijd was ik nog heel jong,
maar toen al overtuigd van de gerechtigheid van het systeem. Zonder bonnen zou
immers iemand met veel geld alles kunnen weg- en opkopen? Zodat er voor de
minder bedeelden niets meer over was? Voor de bonnenwet was ieder gelijk, en zo
hoorde het ook.
Op een dag, kort na de
oorlog, heeft het bonnennoodlot mijn moeder getroffen. Ma had voor een periode
van een maand voor het hele gezin bonnen ingeslagen voor de noodzakelijke
boodschappen. Om onverklaarbare redenen is zij toen de hele bonnenvoorraad
kwijtgeraakt. Verloren. U begrijpt dat Leiden echt in last was, hoewel we daar
niet woonden. Want zonder bonnen was er niets te koop van wat er in de winkel
lag, dus dreigden dorst en hongersnood. En ook Pa kon naar zijn geliefde tabak
fluiten.
Met behulp van de
vriendelijke distributieambtenaar en mede doordat(1) Ma bij de plaatselijke dorpsbevolking
geen kwaad kon doen en (2) Pa gemeenteambtenaar was, werd er een kleine
inzamelingsactie georganiseerd. Iedereen die een bonnetje over had kon dat
inleveren bij het distributiekantoor. Aan het eind van de actiedag kon de ambtenaar
Ma een complete set bonnen overhandigen. Ma was buitengewoon geroerd door al
die vrijgevigheid.
Bonnenacties. Ze bestaan nog
steeds. Het zijn nu zegeltjesacties bij de super, waarbij je bij twee halen er
drie moet betalen met als compensatie dubbele zegels. Om thuis gezellig op te
plakken.
Wie, zoals ik, prachtig maar
afgelegen en alleen in de Achterhoekse binnenlanden woont heeft relatief
weinig aanspraak. Daarom is het ook niet te verwonderen dat ik af en toe met
mijn alter-ego een tweegesprek voer. Zoals enkele weken gelegen op een
prachtige maartmorgen. We zitten om iets over elf buiten onder het afdak een
verlaat kopje morgenkoffie te drinken. De hemel is stralend blauw, geen wolkje
te bekennen, en alom maakt de natuur zich op het voorjaar te beginnen. Plotseling
zie ik hoog in de lucht een vliegtuig passeren dat achtervolgd wordt door
melkwitte condensstrepen. Even later wordt het geluid van de straalmotoren
hoorbaar.
Ik zeg: - Dat is een
KLM-toestel. Die is een kwartier geleden begonnen aan de vlucht van Schiphol
naar Doha.
Mijn alter-ego daarop: - Je
praat net of het de half-twaalf-trein naar Arnhem is! Hoe weet jij nou welk
vliegtuigtype en welke maatschappij dit is?
Wil je mij misschien ook wijsmaken dat je weet op welke hoogte het vliegtuig
zich bevindt en hoe hard het vliegt?
Zeker, - zeg ik, - Dit is
vlucht KL441. Vertrek 11.12 uur. Aankomst 19.08 uur plaatselijke tijd. Het
vliegt momenteel 8543 meter hoog met een snelheid van 870 km/uur. -
Op de eerste foto beneden
ziet u het betreffende vliegtuig. (Een camera heb ik altijd in de buurt.) Alle
hierboven genoemde feiten kloppen. Ik zal het bewijzen met een tweede voorbeeld
(tweede foto).
Dit is een Boeing 747. Van de
Lufthansa, vlucht LH422. Vanaf het vliegveld van Frankfurt om 11.18 opgestegen
en nu op weg naar Boston (USA) waar het hopelijk om 13.36 uur plaatselijke tijd
zal aankomen. Vlieghoogte momenteel 10.063 meter; snelheid 872 km/uur. Wanneer
het vliegtuig zich precies boven mijn hoofd bevindt is het op de kop af 11.43
uur. Van Frankfurt naar de Gelderse Achterhoek in 25 minuten! Niet te geloven!
Je weet veel van het
vliegtuig, maar niet alles. Je weet niet hoe de gezagvoerder met zijn voornaam
heet. Je weet ook niet de achternaam van de dame op de derde rij, helemaal
links bij het raam. Maar de vlieggegevens kun je heel gemakkelijk met je app opvragen. Je ziet een landkaart op
je tabletscherm met daarop bewegende vliegtuigjes. Klik erop en je weet alles.
Misschien is het maar goed
dat je niet alles weet. Ik kom nu bij de macabere, tot nadenken stemmende
bijgedachten. Bijvoorbeeld dat nauwelijks een week later de copiloot op een
German Wings vlucht zijn Airbus320 met 150 passagiers te pletter laat vliegen
tegen een Franse Alpenbergwand. Uitgerekend op de dag dat a) mijn zus en haar
zoon van Düsseldorf naar Gothenburg vliegen en b) dat mijn zwager en
schoonzuster al vliegend terugkeren van een vakantieweekje Canarische Eilanden.
Je moet er niet aan denken.
Parallel aan de grote Nederlandse Boekenweek vindt
van 7 tot 14 maart 2015 de streektaalboekenweek plaats. In dit verband heeft de
streektaal betrekking op het Achterhoeks, de taal die in Oost-Gelderland gesproken
wordt. Twee activiteiten verdienen het genoemd te worden.
Allereerst de toekenning van de eervolle titel: Streektaalboek
2015. (Te vergelijken met de AKO- of Libris-Literatuurprijs, maar dan een
graadje minder belangrijk.) Uit vijf nominaties werd door de jury gekozen: Tante Rikies onmundig mooie verhalenboek.
Een hoogst origineel kinderboek, prachtig geïllustreerd, met korte verhalen in
het Achterhoeks, geschreven door 22 gerenommeerde auteurs, onder redactie van
Gijs Jolink. Het boek is geschreven om op school samen met de kinderen te
lezen.
Verder bestaat er, zoals het betaamt, ook een boekenweekgeschenk.
Bij aankoop van een boek in de streektaal ontvangt de koper Flonkergood: een boekje met 24 heel
korte bijdragen die allemaal rondom het thema vrijheid cirkelen.
Eén van die korte Flonkergood-verhalen staat
hieronder. Het is geschreven in de streektaal die in Dinxperlo gesproken wordt.
Ens
in de zovölle tied geef ik t mooiste en dierbaorste wak hebbe op en begeve
mi-j willens en wettens in onvri-jheid. Ik bedoele mienen gang naor de kapper.
Meestal zo elke vief waeke aoverwin ik mi-jzelf, maak een afspraak met mienen
vasten kapper en fietse naor de dames- en herenkapsalon in A. um mienen haordos
- of wat daor nog van aover is - te laoten fatsoeneren. Maor weer net zo
knippen as altied? vrug de kapper. En zoas altied knikke ik in- en
toestemmend.
Op
t moment daj in de kapstoel plaats nemt begunt de ellende. De kapper trapt de
stoel op de goeie heugte, bundt ow een wit laken um dn hals en krig zien
tasjen met knip- en scheerattributen. Met schere en kam, met tondeuze en
scheermes wordt aovertollige heurkes vakkundig verwijderd. Maor ik, onder t
witte laken, met de kappershande en knipspullen op mien heufd, liede zwaor onder
t besef mien vri-jheid, waork zo trots op bunne, te hebben uut-eleend an de
kapper. Veur een tiental minuten in elk geval.
Aj
eknipt wordt, moj stille zitten, is t gezegde. Zo is t: i-j könt gin kante
meer uut. Ij zit kwasi vaste an de stoel. Um ow een holding te geven praot i-j
met de kapper aover t weer en aover andere luchtige zaken die gebeurd bunt. In
feite denk ik maor an één ding: an t gelukzalige moment dat de kapper zien
gereedschap in zien tasjen opbörg, owwen stoel löt zakken, t laken verwijdert,
wat loslopende heurkes van ow jas strik en zeg: now köj dr weer een hötjen
tegen. Ij hebt owwen vri-jheid herwonnen. I-j bunt weer ow eigen baas. En dat
veur 15 euro. Gin geld natuurlek veur ziets weerdevols as ow vri-jheid.
Zoals het iedere dorpsgemeenschap
betaamt had ook mijn geboortedorp een gymnastiekvereniging. Twee zelfs: eentje
waarbij protestants-christelijke waarden geacht werden in acht te worden
genomen en eentje waarbij die waarden niet met naam en toenaam werden genoemd.
De algemeen humanistische turnvereniging (om zo even te noemen) heette SVD en
de christelijke KEV. SVD was de gymnastische tak van de Sport Vereniging
Dinxperlo die vooral uit voetballers bestond; KEV was een afkorting van Kracht & Vriendschap: eigenschappen
die men toentertijd hoogachtte. Omdat ik een tamelijk vriendelijk jongetje was,
maar over weinig kracht beschikte, vonden mijn ouders het wenselijk dat ik toetrad
tot de KEV-gelederen. Van mijn zesde tot mijn achttiende was ik lid en mijn
moeder zorgde ervoor dat ik trouw mijn contributie betaalde. Al die jaren dat
ik lid ben geweest hebben er helaas niet voor kunnen zorgen dat mijn
lichaamskracht beduidend is toegenomen, en hetzelfde kon men achteraf zeggen
van het vriendschapsgehalte van mijn karakter. Maar veel belangrijker was dat
ik met veel plezier naar de gymnastiek ging, want ik deed het vooral voor de
gezelligheid.
Wekelijks werd er een
uurtje hard geturnd om het kracht- en vriendschapsniveau te verhogen. Wij
kwamen om half zeven tezamen in Zaal Trip, gekleed in gymschoenen en passende bovenbedekking.
Tot half acht werd er geturnd: aan de brug met gelijke leggers, aan het paard,
aan de rekstok, aan de ringen en op de lange mat die daarbij schuin door de
zaal lag. Maar niet nadat wij eerst rek- en strekoefeningen hadden doorstaan
die nodig waren om op temperatuur te komen. Al naar gelang de leeftijd waren er
groepen: men begon bij de Jeugd I, dan de Jeugd II om vervolgens via de Junior
Heren bij de echte Heren terecht te komen. Enkele leden wisten niet van
ophouden en verzamelden zich in de groep Senior Heren. Voor de meisjes c.q.
dames was er een vergelijkbare indeling. Hoewel dames en heren apart oefenden
en turnden was KEV één gemengde vereniging, een echte turnfamilie.
Eens per jaar toonden de
leden van KEV aan het volk wat zij in hun mars hadden. Dat deden we tijdens de
jaarlijks uitvoering. Daartoe werd Zaal Trip omgebouwd tot een heuse arena. De
herenleden (Junioren en Senioren) bouwden met latten, palen en planken tribunes
langs de zijkanten zodat iedere bezoeker een prima uitzicht had op het
gebodene. Men zat ook op het podium hoewel daar een stukje vrije ruimte
gereserveerd moest blijven voor de D-Boys (maar daarover later meer).
Iedere uitvoering van KEV begon
met een indrukwekkende opmars. Alle leden, van jong tot oud, verzamelden zich
in het cafégedeelte van het zalencomplex. Allemaal uniform gekleed: de heren in
witte bloes, korte witte broek en witte gymnastiekschoenen. De dames droegen een
flatteus wit rokje. Het was een heidens karwei om de gymschoenen zo wit te
krijgen dat ze pasten bij de rest. Ik deed dat een paar dagen vóór de grote
dag. Met een soort helderwit krijtpapje smeerde ik de buitenkanten in om de
schoenen daarna bij de kachel te laten drogen.
KEV had, behalve een bestuur
en leden, ook een leider. Dat was destijds de geachte heer Haverkamp. Overdag
vertegenwoordiger in het een en ander; s avonds instructeur en leider van KEV.
Hij was een meester in het creëren van een passende choreografie bij de opmars.
Wat moet u daaronder verstaan? Wanneer de muziek begon te spelen liepen de
leden van KEV in ganzenpas achter elkaar de zaal in. Na één rondje, wanneer
iedereen binnen was, begon het wonder. De toeschouwers zagen dan hoe de rij
gymnasten zich begon te splitsen en weer bij elkaar kwam, afwisselend linksaf
en rechtsaf door de zaal begon te lopen; ze zagen hoe de rij kringetjes en
ringen en cirkels maakte, en ook hoe de kringen zich als vanzelf weer oplosten.
Men zag rijen van twee, rijen van vier en zelfs rijen van acht op de tonen van
marsmuziek vrolijk rondmarcheren. Leider Haverkamp stond aan de kant om
eventueel een jongen die de weg kwijt was geraakt weer op het juiste spoor te
zetten.
Tenslotte, na zon tien
minuten, stond iedereen netjes geordend in rijen van tien die de hele zaal in
beslag namen. Nu kwam het moment waarop de voorzitter, normaliter een
procuratiehouder op een grote fabriek, zijn kans schoon zag en het feest
officieel opende. Dat deed hij door een kort gebed uit te spreken, iedereen te
vragen het bondslied uit volle borst mee te zingen, en de gekomen ouders,
vrienden en bekenden een genoeglijke avond te wensen.
Tenslotte, op de eerste tonen
van de muziek, begon men aan de afmars. Ditmaal rechttoe rechtaan terug naar
het café. Waarna de eigenlijke voorstelling kon beginnen.
Het programma zou er zó
hebben kunnen uitzien.
1.Opmars met
opening door de voorzitter.
2.Jongens Jeugd I -
vrije oefening
3.Dames -ringen (slingeren)
4.Junioren Heren -
brugoefeningen
5.Meisjes Jeugd II
baloefening
6.Heren Lange mat
7. ..
Het vervolg kunt u zelf
invullen. Inderdaad, een zeer gevarieerd programma waarbij iedereen aan zijn
trekken kwam. Alle leden kwamen minstens één keer in actie en alle facetten van
de edele turnsport werden gedemonstreerd. Het hoogtepunt vóór de pauze was
wellicht de knotsoefening door de combinatie van de Junior-Dames en de echte
Dames. Het hoogtepunt ná de pauze was het optreden van mijn neef Johan H. die
als enige van de Heren de reuzendraai aan de rekstok liet zien (luid applaus).
Iedere uitvoering werd, hoe
kan het ook anders, in gezamenlijkheid afgesloten. Weer met een opmars en een
afmars, maar nu zonder speciale choreografie. De voorzitter wenste iedereen een
behouden thuiskomst en sprak de hoop uit dat men elkaar over een jaar weer zou
zien. De toeschouwers gingen met een blij gemoed huiswaarts. Ikzelf met een
hoofd vol marsmuziek die niet ophield te dreunen.
Een blog over een
KEV-gymnastiekuitvoering is onvolledig wanneer ook niet het aandeel van de
D-Boys ter sprake komt. De D-Boys is een uit vier personen bestaande band, te
weten de twee gebroeders M., waarvan de één de accordeon en de ander virtuoos de
altsaxofoon bespeelt, dan de heer te B. die welluidend de tenorsaxofoon blaast,
en tenslotte mijn favoriet de heer Hendrik D. die voor het slagwerk zorgt. De
rest van het jaar speelt de band op bruiloften en partijen Engelse en Weense
walsen, alsmede (slow)foxtrotten, maar tijdens de gymnastiekuitvoering is
alleen marsmuziek nodig. Voor de begeleiding bij de op- en afmarsen. Het
kwartet (de letter D uit de naam verwijst naar hun en mijn woonplaats) zit op
de vrije ruimte op het podium. Slagwerker D. speelt daarbij op de kleine trom,
bedient met zijn voeten de grote trom, slaat af en toe op een stel bekkens vóór
hem en zorgt zodoende voor het juiste ritme, onmisbaar voor gymnasten bij wie
enig maatgevoel ver te zoeken is. Men speelt vooral bekende topnummers zoals
Alte Kameraden en Koning Voetbal. Die kennen ze langzamerhand zo goed uit hun
hoofd dat ze geen lessenaars met bladmuziek nodig hebben.
Na afloop bergen de D-Boys
hun instrumenten op, roken een sigaretje (North State) en drinken een pilsje
(Grolsch). Hun werk zit er weer op, althans voor dit jaar.
Hieronder ziet u a) de D-Boys,
voor de uitzondering ditmaal niet in de zaal maar buiten op straat; b) de
meisjes van KEV die tonen hoe sierlijk zij met hun armen kunnen zwaaien.
Misschien herinnert u zich
het nog: Prins Claus, de geliefde echtgenoot van onze eveneens geliefde
oud-koningin Beatrix, die voor de ogen van het ganse volk zijn stropdas begint
te ontknopen en die vervolgens voor zijn voeten op de grond werpt met de woorden:
"Laten wij om te beginnen onszelf onze vrijheid teruggeven". Of
woorden van gelijke strekking. De stropdas als metafoor voor onze zelfopgelegde
dwang en onvrijheid.
Ongeveer vijftien was ik,
toen ik mijn eerste stropdas aangemeten kreeg. En als spoedig kon ik met behulp
van de moeilijke Windsor-knooptechniek een lang smal stuk textiel veranderen in
een prachtige halsversiering. De meeste mannen laten het knopen van hun
stropdassen over aan hun echtgenoten of andere vrouwelijke familieleden, maar
ik deed en doe het altijd zelf. Zonder problemen en tot in de puntjes.
Een bijzondere soort stropdas
is de vlinderstrik of het vlinderdasje (meestal als verkleinwoord). Een paar
jaar nadat ik mij gewend had aan een traditionele stropdas was de tijd gekomen
voor mijn eerste vlinderdas. Vlinderdasjes moet je eigenlijk ook zelf knopen,
vooral die van fijne zijde, maar dat is mij nooit gelukt omdat we de
gebruiksaanwijzing kwijt waren. Een geluk was dat je vlinderdasjes vóórgeknoopt
kon kopen, waarbij je alleen maar de twee in je nek afhangende slippen aan
elkaar moest knopen. Toch bleef de vlinderdas meestal in de kast liggen; het
was ook geen gezicht.
Veel jaren later deed zich de
tweede gelegenheid voor waarbij ik een vlinderdasje droeg. Dat was bij mijn
promotie en het protocol bij de universiteit waar de promotie plaatsvond eiste
dat de promovendus gekleed was in smoking: in het zwart met een wit vest en een
dito vlinderdasje. Het duurde overigens maar een halve dag en het verhoogde het
plechtige en feestelijke karakter van de promotie zeer (vond iedereen).
Voorlopig de laatste
gelegenheid om met een vlinderdasje te pronken had plaats toen wij veertig
lange jaren gelukkig getrouwd waren. Mijn vrouw had het lumineuze idee van
allerlei kleurige stoffen overblijfselen een vest te fabriceren, inclusief
bijpassend vlinderdasje. Het resultaat ziet u hieronder. Op het feest werd het
resultaat van de noeste vrouwenarbeid zeer bewonderd.
Het pronkstuk van de
collectie komt als slotstuk. Dat is een quilt, eveneens door mijn vrouw
gemaakt, waarbij een aantal vlinderdassen gecombineerd zijn in een vernuftig
patroon. De quilt, die zoals bekend verondersteld mag worden uit drie lagen
bestaat, heeft een toplaag die bestaat uit restanten van enkele van de vele
stropdassen uit mijn in de loop der jaren bijeengegaarde verzameling. Is dat
niet bijzonder? Ik kreeg de quilt als een verjaarsgeschenk en een mooier cadeau
is niet denkbaar.
De door mij zeer heilig geachte
Nicolaas (in dit geval plaatsvervangen door mijn jongste broer) verraste mij op
5 december 2006 met een echte surprise: een stripalbum over een zekere meneer
Pimpelmans die met vakantie gaat. Geschreven en getekend door G. Th. Rotman en
(her)uitgegeven door een kwartet regionale dagbladen. De avonturen van meneer Pimpelmans stonden halverwege de vorige
eeuw in onder andere De Graafschapper,
een krant die wij thuis lazen. Het waren de dagen van Bulletje en Bonestaak die in Het
Vrije Volk furore maakten, maar het was uitgesloten dat een dergelijke rode
krant ooit bij ons op de mat zou vallen. Het was de tijd van de wederopbouw,
van de verstikkende bekrompenheid, van de desintegrerende verzuiling.
Mijnheer Pimpelmans is een veearts in ruste. Hij
geniet van een onbezorgde levensavond, samen met zijn vriendelijke en
hartelijke echtgenote. Hoe meneer Pimpelmans met zijn voornaam heet, weten we
niet. Misschien heeft hij die niet eens. Wel dat hij een ouderwetse monocle draagt,
zon bril zonder pootjes, aan een touwtje, die je op je neus klemt. Het
belangrijkste fysieke kenmerk van meneer Pimpelmans is ongetwijfeld zijn
omvang. Hij weegt schoon aan de haak minstens 250 pond. De eerlijkheid
gebiedt te zeggen dat zijn geliefde echtgenote hem daarbij op de voet volgt.
Maar dit valt allemaal volkomen in het niet als je oog
hebt voor het belangrijkste aan meneer Pimpelmans: hij trekt onheil aan en
roept het over zich af. Dat doet hij ongewild en nooit expres: het overkomt
hem. Het gebeurt per abuis. Hij is de levende Wet van Murphy: alles wat maar
fout kan gaan, gaat in de nabijheid van mijnheer Pimpelmans gegarandeerd fout.
Mijnheer Pimpelmans vervult zijn slachtofferrol met verve. Zijn zonnig gemoed
helpt hem er altijd weer bovenop, hoezeer het onheil hem ook treft.
In de tijd dat de verhalen
van mijnheer Pimpelmans in de krant te zien en te lezen waren, bevond ik mij in
een wat ontwikkelingspsychologen noemen rustige
periode. Tussen 5 en 11 jaar (om en nabij), tussen de eerste identiteitscrisis
en de woelingen van de opkomende puberteit. Een tijd waarin je de wereld om je
heen in je opzuigt, een tijd waarin je leert hoe de zaken zon beetje in elkaar
zitten. Een tijd ook waarin iets leren geen straf, maar een plezier is. Je luistert
met open oren naar de gesproken verhalen en overleveringen van mensen die het
kunnen weten. En omdat je het op school pas hebt geleerd, gebruik je die nieuwe
vaardigheid om alles te lezen wat los en vast zit. Wat een geluk dat je ouders
ook van die leesfanaten zijn en dat het huis wemelt van gevulde boekenkasten.
De kranten? Wij lazen Trouw. Voor het landelijke en
buitenlandelijke nieuws, gewoon omdat het toen ook al een van de betere kranten
was en niet te vergeten - omdat hij in de oorlog zuiver op de graat was
geweest. Het was immers een verzetsblad. Trouw lazen wij samen met een
buurvrouw, een lieve domineesweduwe die op 250 meter afstand woonde.
s Avonds tegen zevenen rende ik met Trouw naar de buurvrouw, niet zelden op
kousenvoeten omdat je dan ongekende snelheden kon bereiken. Voor de heen- en
terugweg had ik zon 35 seconden nodig. Dat weet ik, omdat ik soms de tijd
opnam en menig record heb verbeterd.
Voor het plaatselijke en
streeknieuws hadden wij De Graafschapper.
Deze krant, later tot ons verdriet omgedoopt tot Zutphens Dagblad (nu De
Stentor), had een grote concurrent, namelijk De Graafschapbode (nu De
Gelderlander). Als je De Graafschapbode zei, zei je ook meteen Misset in
Doetinchem. Daar werd de krant gemaakt. Bijna iedereen in ons dorp las De
Graafschapbode en ik weet nog dat mijn vriendjes raar opkeken toen ze merkten
dat onze krant een andere was dan die zij van thuis kenden. Aanvankelijk lazen
wij thuis ook De Graafschapbode, maar toen een correspondent van dit blaadje
een nogal negatieve recensie schreef over de uitvoering van het zangkoor
waarvan mijn vader voorzitter was, ontstak deze (vader) in woede en stapte over
op de concurrerende periodiek. Achteraf gelukkig, anders had ik nooit kunnen
smullen van mijnheer Pimpelmans escapades. Iedere dag knipten wij de strip uit
en plakten deze met gluton in een verzamelschrift. Het spijt me tot op de dag
van vandaag dat we op een of andere manier het Pimpelmansschrift zijn
kwijtgeraakt. Gelukkig hebben we nu een kopie.
Juist
had hij de koffer dicht, toen zijn vrouw binnen kwam. Ze bracht meteen nog wat
dingen mee, die er ook in moesten. Zelfs de fles hoeststroop, die nog op de
wastafel stond, ging er ook in. De koffer puilde naar alle kanten uit. Maar met
het sluiten hadden ze niet de minste last. Ze gingen er samen boven op staan.
Ik
zal wel zorgen dat ie beneden komt, sprak mijnheer Pimpelmans kordaat. Ga jij
maar vast. Inderdaad zorgde mijnheer Pimpelmans er voor dat de koffer beneden
kwam. Er klonk een hevig rommeldebommel op de trap en mevrouw werd bedolven
onder overhemden, jurken en sokken. Het goede mens wist niet hoe ze het had.
(Originele tekst)
Mijnheer Pimpelmans ten
voeten uit. Alles wat hij onderneemt, loopt verkeerd af. Wij allen thuis, Ma
niet in het minst, moesten hier vreselijk om lachen. Zelf vond ik het af en toe
de spuigaten uitlopen. Waarom moest die arme mijnheer Pimpelmans zo lijden
onder de grillen van het lot? Waarom vergat de schrijver van het verhaal die
dingen te noemen die wél goed gingen? Ik had medelijden met meneer Pimpelmans,
maar ik zag wel hoe zeer iedereen om mij heen genoot van Pimpelmans avonturen,
dus kon het niet anders dan grappig zijn. En dus lachte ik mee. Maar niet
altijd van harte.
Nu ik na zoveel jaar de
tekeningen terugzie en de strip nog weer eens lees, vier ik een feestje van
herkenning. Zoals bij de tekening van de hagelwitte kluit ijs die mijnheer
Pimpelmans, staande op het balkon, laat vallen op de blote rug van mevrouw
Ribbenspek die nietsvermoedend op het terras beneden een kopje thee drinkt. Het
gebeurt allemaal per abuis. En de herinnering aan haar wraak is springlevend:
ze slingert hem niet alleen de heftigste verwijten naar het hoofd, maar ook het
thonetstoeltje. Ook per abuis. Maar wat betekende, wist ik niet toen ik het
verhaal voor het eerst las. Nu nog niet precies, trouwens.
Nu eens - voor de broodnodige variatie - een informatieve tekst waarvan u het een en ander kunt opsteken, maar die u nochtans ook met een korreltje zout kunt nemen.
Want wat is het geval? Vanuit diverse invalshoeken
bereiken mij vragen over het muziektijdschrift "Hoor & Wederhoor". Vragen in de trant van: bestaat het blad nog? En verschijnt het ook nog wel eens? In
een zowel digitale als non-digitale versie? Bekleedt Evert-Jan Vioolsleutel nog
steeds het hoofdredacteurschap? Is de rubriek FAQ-rubriek nog steeds dezelfde
onovertroffen vraagbaak? In het navolgende antwoorden op deze en andere vragen.
Bestaat "Hoor & Wederhoor" nog? Jazeker,
en in volle omvang en glorie. Er was vorig jaar juli sprake van een mogelijke
opheffing, maar niet omdat er te weinig abonnees zouden rondlopen. Integendeel,
het blad ging bijna ten onder aan de vloed van abonnees, interessante artikelen
en goede bedoelingen. Na het stellen van een aantal limieten: niet meer dan 76
paginas, maximaal 20 advertenties en hoogstens 2345 abonnees ligt H&W weer
volledig op stoom en koers. Wij laten u beneden alvast de omslag van het
komende februarinummer zien waarop de befaamde komponist Willibald Glücklich zo
te zien oefent voor een gastoptreden in DWDD.
Inderdaad zit de heer E-J Vioolsleutel als vanouds op
de plaats waar normaliter de hoofdredacteur zit. Hij schrijft nog steeds zijn in
het oog springende columns over vergeten composities en dito componisten.
Bovendien heeft hij een nieuwe aandachttrekkende rubriek geïntroduceerd waarin
musicerende belangstellenden van allerlei kunne een date kunnen afspreken. Hierdoor is bijvoorbeeld de LAT-relatie
tussen de Bach-kenner Klaas Welgemoed en gambaspeelster Katrien Vroeginhetbos
ontstaan. De laatste gloriedaad van Evert-Jan is het verijdelen van de opstand
van de Beethoven-fractie in de H&W-redactie. Gelukkig maar, twitterden
velen.
H&W kan sinds kort zowel analoog als digitaal
gelezen worden. U wordt verzocht voor het adres uw klassieke appstore te raadplegen. Het
abonnementsgeld is overigens wat hoogte betreft niet veranderd. Hoeveel ieder
voor een abonnement moet betalen kunnen wij hier niet bekendmaken. Dit, omdat
iedereen naar draagkracht betaalt en vanwege de privacy.
Zeker, nog immer is de FAQ-rubriek met veelgestelde
vragen en antwoorden het meest gelezen onderdeel van H&W. Velen slaan als
eerste pagina 45 op en proberen de daar gestelde vragen te beantwoorden, niet
voordat zij de antwoorden van de experts hebben gelezen. Soms verschijnt er op
pagina 12 een ingezonden brief van iemand die het oneens is met het antwoord
van een FAQ-man of vakvrouw.
Zo was er een verschil van
mening tussen FAQ-redacteur Henk Groetjes Jr. en de geachte lezer J. de Bruin
uit (niet toevallig) Bruinisse. De heer de Bruin meende dat de hoofdbedekking
van de Vuurwerkcomponist G. F. Händel (H&W, septembernummer 2012) een
afgezakte pruik was, terwijl Groetjes met hand en tand de stelling verdedigde
dat wij hier Händel zien met de slaapmuts die hij op had tijdens het schrijven
van zijn Watermuziek. (Zie de betreffende afbeelding.) De discussie duurt
voort, evenals het voortbestaan van H&W.
Elke dinsdagmiddag, dus ook
vandaag, komt mijn reclamepostbode. s Morgens heeft mijn trouwe ochtendblad de
brievenbus voor zich alleen, maar wanneer ik s avonds nog eens een keer kijk
en de klep open doe, valt een hele lading papieren reclame op de grond. En
omdat wij in het grensgebied tussen Nederland en Duitsland wonen, bevinden zich
onder de reclamefolders ook veel veelkleurige aanbiedingen van-over-de-grens
van winkelketens als daar zijn Edeka, Netto, Penny en natuurlijk de
grootgrutters Lidl en Aldi.
Aan mij hebben de makers van
de supermarktreclames een slechte, want in de meeste gevallen verdwijnt op de
dinsdagavond de hele folderstapel ongelezen in de oud-papier-container.
Ook aan boodschappen doen heb
ik een broertje dood. Het is dat de mens af en toe moet eten om te blijven
leven, anders kwam ik nooit in een supermarkt. Het enige interessante uit zon
winkel zijn de observaties van de bezoekers. Net als zomers op een terrasje
kijk ik graag naar de voorbijslenterende klanten met hun volle boodschappenwagentjes
en luister ik naar hun gesprekken wanneer zij met diezelfde inkoopskarren mij
de weg versperren. Af en toe zie of hoor je in de supermarkt iets waarvan je
denkt: daar moet ik toch eens een blogje over schrijven zodat ook anderen van
mijn ervaring kunnen profiteren.
De volgende, echt waar
gebeurde, gebeurtenis speelde zich vorige week maandagmorgen af toen ik
noodgedwongen de als een olifant zo grote Jumbo bezocht die zich aan de rand
van het dichtstbijzijnde dorp bevindt. Ik ga voor het gemak even over in de
tegenwoordige tijd.
Ik sta net bij de
handsinaasappelen in de groenteafdeling als ik in de korte rij bij kassa 2 iets
bijzonders zie gebeuren. Een wat oudere vrouw onderhandelt met de kassière over
de afhandeling van de aankoop. Achter haar straat een man van zeer middelbare
leeftijd rustig zijn beurt af te wachten. Het schijnt dat de blijkbaar
zwakbegaafde vrouw te weinig geld meegebracht heeft voor het vele dat ze mee
naar huis wil nemen. Met opmerkingen als Heb je dit wel nodig? en Eén pak
frisdrank in plaats van twee kan toch ook wel? probeert de kassière de kosten
van de mee te nemen waren in overeenstemming te brengen met het beschikbare
geld. Maar de oudere mevrouw houdt voet bij stuk en weet van geen wijken. Net
zo min als de vriendelijke kassière die blijft volhouden dat de mevrouw zeven
euro en zeventig cent tekort komt.
Dan gebeurt het wonder: de
middelbare man achter hen komt naar voren en zegt: Zo komen we geen steek
verder. Weet je wat: ik zal de rest wel betalen. Zo, van een tientje krijg ik
zelfs nog twee euro dertig terug.
Het lijkt of een golf van
geluk neerdaalt over de betrokken personen. De oudere mevrouw bedankt de gulle
gever uitbundig en schommelt even later vrolijk met haar volle kar richting
uitgang. De kassière bedankt evenzo hartelijk en vertelt het verhaal aan een
collega die gemerkt heeft dat er wat bijzonders aan de hand is. En ikzelf, nog
altijd geïnteresseerd toekijkend bij de handsinaasappelen, verheug mij zeer omdat
er blijkbaar toch nog steeds mensen op deze wereld rondlopen die iets voor een
ander over hebben. Mijn dag kan niet meer stuk. Dat geldt voor iedereen uit het
verhaal, behalve voor die enkele kniesoor die zijn hoofd schudt bij het idee
dat iemand zo dom kan zijn de schulden van een onbekend iemand in een
supermarkt te betalen. Maar zon soort mensen hou je altijd. Daar halen wij
onze schouders over op.
De combinatie van een pub
(inderdaad: een Engelse eet- en drinkgelegenheid) en een quiz mag u op het
eerste gezicht wat vreemd voorkomen. Maar toch, ook in Nederland doen zich
gelegenheden voor waarbij een aantal teams elkaar in een cafézaaltje proberen
de loef af te steken wat betreft hun kennis van feiten en weetjes. Zo gingen
afgelopen zondag in een dorp niet ver van mijn woonstede niet minder dan 13
teams (bestaande uit minimaal drie personen) met elkaar in het strijdperk. De
dienstdoende DJs, die normaliter de kost verdienen met het draaien van
allerlei opbeurende plaatjes, hadden ook deze keer weer een scala van vragen
opgesteld over de meest verschillende onderwerpen. Zoals daar zijn: actuele
politiek, kunst en cultuur, regionale kennis, sport, popmuziek, koken en
voedsel, noem maar op. Drie rondes werden er gespeeld, elk met 10 vragen,
waarbij die vragen weer onderverdeeld waren in een aantal deelvragen. Het team
dat door goede antwoorden blijkt geeft het meest te weten, verdient de eerste
prijs en is bovendien verzekerd van eeuwige roem.
Een van mijn zonen is samen
met een aantal vrienden en vriendinnen het team heet ꞌKlok en Klepelꞌ - een
enthousiast pubquizdeelnemer. Omdat verleden zondag echter een paar teamleden
(klokken of klepels, dat weet ik niet meer) verhinderd en dus afwezig waren,
had mijn zoon zijn vader, zijn oudere broer en een van zijn neven uitgenodigd om voor één keer de ontbrekenden
te vervangen. Klokslag zondagmiddag vier uur werd de openingsvraag gesteld. De
dertien teams plus hun begeleidende supporters zorgden voor een volle zaal en
een inspirerende stemming. De quiz vond plaats in het zaaltje bij het beroemde
café Schiller. Ongetwijfeld genoemd naar de grote Duitse dichter, zodat bij
voorbaat niet aan de kwaliteit van de gestelde vragen hoefde te worden
getwijfeld.
Voordat ik u het verdere
verloop van deze spannende quizgeschiedenis vertel, even iets anders. Eerder
vorige week had ik als gast op de kerstviering van de plaatselijke
plattelandsvrouwen de eer hen iets te vertellen over buitenlandse
kersttradities. Daarbij kwamen onder andere de Russische Vadertje Vorst, de
schone Zweedse Lucia met haar kaarsenkroon, Papa Noël en de Amerikaanse Santa
Claus op de proppen. Ik vertelde bijvoorbeeld hoe de op de Noordpool wonende Kerstman
Santa Claus, die komische mengeling van de heidense oppergod Wodan, (of Odin,
of Yul, zo u wilt,) Father Christmas en Sint Nicolaas, op een door acht
rendieren getrokken slee door het zwerk zoeft. Om niet helemaal voor schut te
gaan had ik van te voren nog eens goed de kersttraditieliteratuur doorgenomen.
Terug naar de quiz. Nadat de
quizmaster vooraf de deelnemers nog even op het hart had gebonden vooral niet
te ꞌgoogelenꞌ naar antwoorden, begon de eerste ronde. Veel vragen en
onderwerpen kwamen aan de orde en ik merkte al gauw hoe vlug de algemene kennis
van mens en wereld vervliegt. Vaak zat ik nog over een vraag te dubben terwijl
de quizmaster al met de volgende bezig was. Gelukkig konden de andere teamleden
het tempo volgen. Na de eerste ronde werden de antwoordbladen gewisseld zodat
elk team de antwoorden van een ander kon nakijken. Na de eerste ronde
verkondigde de DJ een eerste tussenstand. Het ꞌKlok en Klepelꞌ-team bevond zich
in de voorhoede van het deelnemersveld, maar het peloton zat nog relatief dicht
bij elkaar.
In de tweede ronde gebeurde
iets bijzonders, iets wat mijn jongere broer ongetwijfeld met het begrip synchroniciteit zou hebben bestempeld.
(Van synchroniciteit is sprake wanneer twee geheel op zichzelf staande
gebeurtenissen elkaar in de tijd ontmoeten.)
Wat was er aan de hand? Vraag
3 had betrekking op kersttradities. De vraag was: ꞌSanta Claus vliegt, zoals
wij allen weten, op een door acht rendieren getrokken slee door de lucht. Noem
de voornamen van de acht rendieren. Een punt voor elke goede naam!ꞌ (Rudolph, het
roodneuzige negende rendier dat later is toegevoegd, telde natuurlijk niet
mee.) Later bleek dat alleen de groep ꞌKlok en Klepelꞌ het juiste antwoord had
gegeven. Want volgens Terra heetten de rendieren achtereenvolgens: Dasher, Dancer, Comet, Cupido, Prancer,
Vixen en tenslotte Doner en Blixen (Donder en Bliksem).
Normaliter had ik misschien
twee of drie namen geweten. Alleen door mijn verhalen over US-kersttradities
drie dagen eerder wist ik alle namen. Toeval of ? In elk geval was het zo dat
de quizgroep ꞌKlok en Klepelꞌ hierdoor een voorsprong nam die zij tot het einde
toe behield. De eerste prijs bestond uit een aantal flessen (goede) wijn. Daarbij
natuurlijk begeleid door de bewondering van de hele zaal, plus roem en eer die
aanhouden tot aan het begin van de volgende pubquiz over enkele weken.
Hieronder ziet u een van de
quizgroepen zich mentaal voorbereiden. Omdat de quiz samenviel met Serious Request
(daarom ook de naam: Schillers Request) was de inleg van ieder team bestemd
voor dat goede doel. Daaronder proberen leden van de groep ꞌKlok en Klepelꞌ bij
Ronde II, vraag 3, te ontdekken welke personen op het scherm zijn afgebeeld.
Vandaag, op een van deze donkere
dagen voor Kerst, zet ik u voor de afwisseling een verhaal in de streektaal
voor. Dit dialect wordt gesproken in de zuidelijke Achterhoek, dat is een deel
van de Nederlandse provincie Gelderland.
Dr wazzen, in t Dinxper (Dinxperlo)
van 1949, nauweleks verschillen tussen de grote schole en de zondagschole. t
Gebouw was tzelfde: de schole van Hazenberg an de Terborgseweg en ook de
klassen wazzen dezelfde met de 1e, 2e en 6e
klasse op de begane grond en de klassen 3, 4 en 5 op de eerste verdieping. Ook
de klasgenoten wazzen dezelfden. Veur mi-j zatten - zommer en winter, deur de
waeke en op zondag - Doortje Schuurman van Anna Barink en Gerda ter Horst van
t bruggesken. Hans Rutgers en Hannie Lieftink zag i-j op waekdagen wel, maor zondags
niet, want de kinder van de Vergadering der Gelovigen hadden eur eigen
zondagschole, ergens achter t postkantoor, dichte bi-j t olde kerkhof. Wi-j heurn zondags dezelfde biebelverhalen as
deur de waeke en zongen dezelfde lieder.Wi-j wazzen op zondag net as op maondag dan weer s ondeugend en vrech,
dan weer zute en onderdanig met de arme aover mekare.
Het grote verschil tussen de normale
laegere schole en de zondagschole was - behalve dn dag dan - dat tr gin echte
meisters of juffrouwen veur de klasse stonnen, maor gewone vrouwluu en mansluu
die in de waeke gewone beroepen hadden en gewoon wark deien waor ze gewoon veur
betaald wiern. Leken zogezegd, die zonder enige vorm van opleiding, geacht
wieren um viefendertig kinder in de klassein t gareel te hollen. Sommige zondagschoolmeisters konnen dr met
permissie ezegd niks van en anderen hadden dat orde hollen en dat managen van
een klasse van zichzelf al in de vingers. Die hoeven i-j niks meer te
vertellen, want dat deien ze zelf al.
In de buurtschap De Heurne was dat anders: daor
hadden de gewone meisters en juffrouwen ook op zondag dienst. Niet zo in
Dinxper: daor stond op zondag de timmerman veur de klasse of de jonge mevrouw
die deur de waeke altied bi-j de boerenleenbanke an t loket zat. De gewone
leerkrachten zag i-j op zondag niet. Die hadden t zeker te druk met t
bi-jkommen van de vermoeienissen van de afgelopen waeke.
De zondagschole kennen twee
hoogtepunten. t Eerste was t uutstapjen zommers naor de spöltuin in
Engbergen. Een paar boeren stellen peerd en wagen beschikbaor, de
zondagschoolkinder wiern op-eladen, en daor ging t hen. De melkbusse met ranja
mos ook met, net as de doze met gesmeerde breudjes met keze. Bli-j en voldaon
kwam i-j s aovends weer thuus met een winkelhaok in de ni-je pofbokse en een bratse an de kop umdaj
van de draejmölle wazzen evallen.
t Tweede en eigenlek échte
hoogtepunt was t kerstfeest in de grote dorpskerke. Op een aovend in de waeke
wier t ehollen en um half zes koj de verschillende klassen van de
zondagschole samen de kerke zien binnenkommen, de kinder allemaole schoon
ewassen en ekamd en gewapend met een köpken met een lint um de nekke. Zondags
most i-j in de kerke de mond hollen, maor op t kerstfeest was dr een
geroezemoes van wonder en geweld. Maor dán mocht dat. Tutdat t opperhoofd
van de zondagschool t woord nam en t kerstfeest begon. Dan was iederene
stille en eerbiedig. Onder t zingen van de bekende kerstliederen en t
luusteren naor t kerstevangelie haj gelegenheid de kerke rond te kieken en de
lempkes in de kerstboom te tellen.
Twee verhalen wieren dr verteld. Het
Kerstverhaal en een kerstverhaal. Het eerste verhaal uut Lucas 2 kennen wi-j al
zowat uut de kop, zodat dr weinig verrassing bi-j kwam kieken. t Andere
kerstverhaal, dat nao de pauze verteld wier, ging vake aover iemand den heel
iets naars aoverkommen was, maor dat op t ende toch nog goed afliep.
In de pauze wier deur vri-jwilligers cacao
eschonken en daorbi-j kwam t met-ebrachte köpken goed van pas. Soms met een
kerstkransjen drbi-j. I-j kregen ook nog een sinaasappel, maor meestal pas an t
ende, aj naor huus gingen.
Nao t slotlied Ere zij God kwam
veur mi-j t ultieme, absolute hoogtepunt. Iets waork t hele jaor naor had
uut-ekken. De klassen van de zondagschole kroppen ergens in de kerke bi-j mekare. Zitten wachten op de
juffrouw die uut de konsistoriekamer terugge kwam met een doze vol buke. Ze
ging op een banke staon, nam t baovenste boek van de stapel, laezen de naam op
van degene den op t etiket stond, kek effen rond en gaf t boek an de
gelukkige ontvanger.
Een kerstboek: een mooier
kerstkadootjen köj ow nauweleks veurstellen. En dan t liefste een boek met
een hard kartonnen kaft en ene met völle bladzijden. Anders haj t boek te
gauw uut.
In 1949 kreeg ik t boek Van
verdrukking naar de vrijheid uut-ereikt, een verhaal aover de Franse tied,
eschreven deur een zekeren H. Schouten met plaatjes van Jan Lutz. Een boek met
niet minder dan 92 bladzijden en een hard kaft. Ik was de koning te rieke. t
Boek wier mien uut-ereikt deur zondagschoolmeister Willy Lammers, in die tied
personeelschef bi-j de metaalgaasweverij-e van Hallen en in zien vri-je tied verwoed schaker en veurzitter
van KEV.
Een paar jaor later, in 1954, kreeg
mien latere echtgenote Rikie Westerveld van Beesterni-jhuus op t kerstfeest
van de Heurnse zondagschole Ergens in de wijde wereld eschreven deur de
beroemde W.G. van der Hulst. t Enige jammere was dat t een jongensboek was.
En now, in 2014? In een van onze
boekenkasten, ergens op een planke bi-j mekare, staot nog altied een riege
kerstbuke. Te mooi um weg te doen.
Met dit streektaalkerstverhaal wens
ik al mijn lezers en lezeressen prettige kerstdagen!
Twee fotos laat ik u aan het
einde van dit verhaal zien. De eerste toont de boekenkast in mijn achterkamer
(zelf in elkaar getimmerd, jawel) en op de tweede ziet u twee rijen boeken.
Voor deze gelegenheid op zn kant gezet, zodat u de boektitels kunt lezen. Want
over boeken gaat dit verhaal.
Waarom ik u een aantal
boekruggen laat zien? Noch om mijn belezenheid te bewijzen, noch om te laten
zien hoe smaakvol boeken gearrangeerd kunnen worden. Zomaar, van de weeromstuit
zogezegd, heb ik twee willekeurige planken uit twee evenzo willekeurige
boekenkasten gefotografeerd. Toevallig zijn dit twee planken uit onze
slaapkamerboekenkast. De boeken staan altijd zo; ze zijn niet voor deze
gelegenheid extra rechtop gaan staan. Ook heb ik niet stiekem een boek wat u
niet zou aanstaan of waarvoor ik me schaam even vervangen door een ander
exemplaar met een meer welgezinde titel. Het zijn niet persé mijn
lievelingsboeken, hoewel ik er geen enkele wil missen. Dat zij hier staan, op
déze plank en in déze kast, is louter toeval.
Hoewel wij de gewoonte hebben
te lezen met onze ogen en in het verlengde daarvan met onze hersenen, is het
opvallend dat echte liefhebbers graag neuzen
in eigen en andermans boekenkasten. Het tweede wat ik doe bij een eerste visite
aan een nieuwe kennis (het eerste is voeten vegen) is kijken wat de gastvrouw
of gastheer qua boekenbezit in de aanbieding heeft. En omdat ik vanwege mijn
calvinistische opvoeding niet anders kan, verbind ik daar altijd een
waardeoordeel aan: wel of niet veel soeps. Interessant wordt het als de
gastvrouw van dezelfde soep houdt als de gast: Ja hè, Hella Haasse is hier
onovertroffen! (Net of wij er verstand van hebben.)
Sommigen vinden boekenkasten
sta-in-de-weggen. Anderen conformeren zich aan de heersende opvatting uit de
meubelcatalogi: in godsnaam geen boekenkasten in het binneninterieur, maar ik
vind het bijna een doodzonde als mensen willen leven in een boekloze omgeving.
Een excuus als maar wij hebben toch een digitaal e-boek vind ik eerlijk
gezegd nogal gezocht.
Boeken zijn op hun best in
speciale kasten. De echt mooie, die van vloer tot plafond, met glazen deurtjes
en een laddertje om Gullivers Reizen
van de bovenste plank te kunnen pakken, kunnen wij ons niet veroorloven. Maar onze
kasten hebben weer een ander voordeel. De onze zijn dieper dan normaal zodat
wij boeken waarvoor wij ons eigenlijk schamen ze te bezitten ergens achter de
frontrij aan het gezicht kunnen onttrekken.
Kunt u mij een aangenamere
bezigheid noemen dan het uit de kast pakken van een boek, het liefkozend
betasten en voelen van omslag en papier, het opsnuiven van tussen paginas
opstijgende geuren die vaak zo lang hebben opgesloten gezeten, en het genieten
van de sierlijke, zelfgeschreven eigenaarsnaam, het artistieke ex-libris en de
bijna onleesbare opdracht? (Voor Terra van N. ter herinnering aan 12 september
1979).
Gelooft u mij, wat lezen echt
tot een verrukking maakt is de herhaling. Het voor de tweede keer lezen van een
boek mag men met het cliché een feest der herkenning afdoen, het is wél waar.
Hoe groot immers is niet de voldoening als je bij de herhaalde lezing van een
boek een plot begrijpt die je de eerste keer volledig was ontgaan! Hoe
verassend toch en aanvankelijk onopgemerkt blijkt bij nader inzien de woordkeus
van de auteur te zijn!
Merkwaardig, maar toch waar:
het opperste leesgenot is onafhankelijk van de inhoud. Wát je leest is voor een
himmelhoch jauchzende leeservaring
niet doorslaggevend. Het gaat om de herinnering aan die allereerste keer. Het
is de originele ervaring en het unieke gevoel dat daarbij hoort. Het boek dat
je samen met je geliefde op een zwoel zomeravondterrasje las tijdens de
vakantie in Bergamo,dat
onherroepelijke, irreversibele, door-niets-te-bederven-of-te-overtreffen-gevoel.
Iedere liefhebber van het geschreven woord begrijpt wat ik bedoel. En iedere
keer als je het Bergamo-boek uit de kast pakt, komt dát gevoel terug.
Tussen de bedrijven door wil
ik u nog even voor een voor de hand liggend misverstand behoeden. Leden van
boekenclubs zeggen vaak tegen elkaar: Leer mij uw boeken kennen en ik leer u
kennen. Dat mag zo lijken, maar vergis u niet. Als u denkt dat u uit de titels
van de boeken uit de kast het karakter van de eigenaar kunt afleiden, slaat u
de plank mis. Ik zal het illustreren met een voorbeeld. Op mijn plank ziet u
Toon Tellegens epos Misschien wisten zij
alles staan. U moet daar niet uit concluderen dat ik een encyclopedist ben,
een verzamelaar van feitjes en boulevardnieuwtjes. Integendeel, ik hecht meer
aan onbekommerd inzicht dat zich niets aantrekt van de ervaring van alledag,
maar ook dat kunt u niet zomaar uit mijn boekenkeuze afleiden.
Tenslotte mag ik u nog even
wijzen op enkele bijzonderheden uit mijn getoonde boekenvoorraad.
·U ziet enkele boeken
die direct of indirect verwijzen naar Zuid-Afrika (Breytenbach, Robben Island,
Afrikaanse zinnen, Nuwe stemme, Bobbejane). Dat komt omdat ik er een aantal
jaren geleden wat heb rondgereisd. (En het Afrikaans is méér dan alleen de taal
van de apartheid.)
·Over Sebastian
Haffners Anmerkungen zu Hitler hoef
ik het niet te hebben. Daar is het laatste woord allang over gezegd.
(Aanbevolen.) Duitse boeken zoals dit gedragen zich overigens wat vreemd in de
boekenkast. Je moet ze altijd op hun kop zetten.
·Annie Makkink is
een verre kennis uit de tijd dat ik werkte voor mijn geld. Helden op sokken is een terecht bekroond boek, ook door de mooie
tekeningen van Marit Törnquist. (Kinderboeken worden vaak veel mooier
uitgegeven dan grote-mensen-exemplaren, maar dat verdienen ze ook wel, vind
ik.)
·Boeken over
feitelijkheden (Sachbücher, non-fictie
dus) lees ik graag. Eskimo en IJspret zijn twee van dat soort boeken.
·Met schaamte noem
ik De wijsheid van de genen
(Christopher Wills). Een mooie uitgave van Uitgeverij De Haan (Houten, 1991).
Gekregen van mijn broer op 5 december 1992, lees ik op het voorkaft. (Met
bisschoppelijke groet, heeft hij er bijgeschreven.) De schaamte heeft te maken
met het feit dat ik het boek nooit heb gelezen en waarschijnlijk nooit zal lezen,
hoe mooi het blijkbaar ook is. Ik begin er aan, maar maak het niet af. Ik kom
er aan, maar ik kom er niet toe.
En voor het overige, kies
maar uit wat van uw gading is. Misschien is er wel een boek bij dat ook uw
boekenkast siert.
In deze tijd van het jaar, november,
wanneer de eerste nachtvorsten toeslaan, is het weer de tijd van de in formatie
overvliegende trekvogels. Zij geven er hiertelande de brui aan, verzamelen zich en
vliegen groepsgewijze naar zuidelijker oorden waar zij de winter heelhuids
proberen door te komen. Dat vliegen gebeurt in de traditionele v-vorm:
ergonomisch zeer verantwoord en efficiënt bij het leven. Schuin achter hun
voorganger (waarvan de voorste als leider fungeert) vliegen zij met zo weinig
energieverbruik als maar denkbaar is achter elkaar aan. Af en toe wordt iemand
anders voor een poosje de leider, zodat men niet kan beweren dat maar één vogel
de dienst uitmaakt en de route uitzet. Hier in het buitengebied zijn wij eraan
gewend af en toe formaties kraanvogels of ganzen luid informatie uitwisselend
naar het zuidoosten te zien vliegen. Wanneer het zwanen zijn, die toch veel
liever tamelijk solitair vliegen, lijkt het wel of ik weet niet welke
lawaaischopper bij ons over de zandweg rijdt, zon gezoef en vleugelgeklapper
horen wij dan.
Sinds kort zien we een nieuw
fenomeen aan ons zwerk. Een tot dusver onbekende groep trekvogels die wij
vorige week voor het eerst zagen deed min of meer geslaagde pogingen om in
v-vorm te vliegen. Omdat ik niet meteen ras en soort kon ontdekken, hebben we
eerst onze toevlucht gezocht bij de alwetende wikipedia. Maar die bood geen
soelaas. Tenslotte lazen wij bij toeval een ingezonden brief van de tamelijk
befaamde ornitholoog Klaas van der Zijp Gzn. die over hetzelfde schreef. Het
zou gaan om een tot nu toe onbekende ganzensoort: de rozehartengans.
Het roze slaat op de kleur van het verenpak, en de harten verwijzen naar de
globale vliegvorm. Dat wil zeggen: als zij in v-formatie overvliegen, krijgt hun
uiterlijk hartvormige trekjes.
Het meest bijzondere van de
roze hartengans is toch wel het opschrift. Iedere hartengans heeft tijdens het
vliegen een bericht, zeg maar een message,
op zijn rug staan dat natuurlijk tot lezen uitnodigt. En met een beetje geluk
en doorzettingsvermogen is het mij als voorlopig eerste en enige gelukt de hartenwensen
te lezen en te fotograferen. Het zijn korte éénwoordsuitroepen die niets te
raden overlaten. Ik heb de laatstelijk overgekomen formatie van tien
gefotografeerd en ik kwam bij nader inzien tot kreten als: LIEF! STOP! HALT!
HELD! KUSJE! (Ik schrijf ze met uitroeptekens, maar ook zonder die zijn ze zeer
indrukwekkend!) Bij een tamelijk achteraan in de rij vliegende gans die
schijnbaar zeer met de tijd was meegegaan, las ik: SMS! De TWEET! heb ik nog niet kunnen ontdekken.
De meest indrukwekkende,
zelfs een beetje ontroerende rugopschriften, omdat ze tot mij persoonlijk
gericht leken, vond ik die van de twee laatste ganzen in de rij. Op de rug van
de op-één-na-achterste stond te lezen DOEI! en op de laatste, die ik toevallig even apart kon nemen: ADIOS! Dat zeg ik
nu ook tegen u.
Ach, zei de nu in
vergetelheid geraakte Nederlandse pedagoog/schrijver/politicus Theo Thijssen (1879-1943)
op de vraag wat voor belangrijks hij eigenlijk vroeger op de lagere school
geleerd had: Lezen, schrijven en nog wat
kleine dingetjes.
Tot die kleine dingetjes
heeft ongetwijfeld ook het oplossen van rekenproblemen behoord. Of de kinderen
goed hebben leren lezen kan ik u niet met voorbeelden bewijzen. Maar dat kinderen
een eeuw geleden op school goed leerden rekenen (vooral cijferen) kan ik bewijzen
met een bladzijde uit het rekenschrift van mijn schoonoom (oom van mijn vrouw) Johan W.
Op de 19e juli in
1913, ruim honderd jaar geleden, tijdens de rekenles op een fraaie, zomerse
schooldag, kregen tienjarige kinderen in som 5 een rekenprobleem voorgelegd
waarbij ze geldbedragen moesten omrekenen naar diverse muntsoorten. In een
zelf-getekende tabel (zie hieronder) met de kolommen gros, cent, stuiver, halve gros, halve
cent, kwartje, mark, halve stuiver moet je bijvoorbeeld laten zien dat 5 gros
hetzelfde waard is als 30 cent, 6 stuiver, 10 halve gros, 60 halve cent, ½
mark, en 12 halve stuiver. Opvallend is natuurlijk het gebruik van oude
muntsoorten als halve centen en stuivers en de munten gros en mark. Destijds,
in 1913, volop in gebruik.
Oom Johan laat zien dat hij
na enig rekenwerk de systematiek beheerst. 588 halve centen zijn evenveel waard
als 294 hele centen en die zijn weer even duur als 4 mark en 54 losse centen.
Heel goed gedaan, Johan!
roepen wij. En dat vindt de meester ook. Hij schrijft met pen en rode inkt zijn
goedkeuring dwars door de sommen heen.
Ook zijn niet minder fameuze prestaties op het gebied van het
(schoon)schrijven kan ik u laten zien. Op de eerste regel van iedere bladzijde
in het schoonschrijfschrift staat een voorbeeld gedrukt. Vaak een spreuk met
een moraliserend tintje. Vanmorgen schrijft oom Johan een aantal keren de
wijsheid: De nederigheid gaat voor de eer
na. Prachtig geschreven, want je kunt nauwelijks verschil zien tussen het
gedrukte voorbeeld bovenaan en de daarop volgende schrijfregels van oom Johan.
De meester mag dan wel aanmerkingen maken op het schrijven van de letter g en
Johan vragen naar het voorbeeld te kijken, voor mij verdient oom Johan voor
deze schrijfkunst een 10 en een zoen van de juffrouw uit de eerste klas.
De enige veranderingen in
Omas slaapkamer - sinds haar komst als bruid op de boerderij in 1940 - zijn de
centrale verwarmingsplaat die veertig jaar later is aangebracht en de quilts
die er recent zijn opgehangen om de muren op te vrolijken. Stelt u zich voor:
een slaapkamer op het noorden en oosten dus op de koude kant - met halfsteens
muren, betengeld met latten en triplex om nog voor een beetje isolatie te
zorgen. Een kamer waar het vocht ervoor zorgt dat het behang langzamerhand naar
beneden komt. Een kamer met een bed, twee nachtkastjes, twee stoelen, een
klerenkast en een ouderwetse wastafel met een opstaande spiegel en een lampetkan.
Ook de attributen die op het
richeltje voor de spiegel staan, zijn sinds tientallen jaren dezelfde. We zien
een aardewerken potje met deksel, waarin een paar oude fietsplaatjes, naast een
rij nog half gevulde eau-de-cologne-flesjes. Een lampetkan van Duits aardewerk,
compleet met bijpassend zeepbakje. In het deksel van het zeepbakje zitten twee
gaatjes. Om de zeepgeur te kunnen ruiken?
Het metalen
fietsplaatje laat de jaren 1934/1935 zien. Het is het bewijs dat de grootvader van
mijn vrouw destijds oprecht en eerlijk zijn rijwielbelasting heeft betaald.
(Ik neem aan dat je zon plaatje na betaling op het belastingkantoor kon meenemen
en het vervolgens om de stang van je fiets moest klemmen.)
Eén van de eau-de-cologne-flesjes
is van het merk Tosca. Niet afkomstig van het beroemde huisnummer 4711 uit
Keulen, maar van de concurrent. Ik zie het voor me: oma die zich klaar maakt om
naar de kerk te gaan en vooraf wat druppels odeklonje op haar witgesteven
schone zondagse zakdoek doet. Nu, in 2014, zou je deze procedure kunnen
herhalen want bij het opendraaien van het flesje komt de typische toscageur je nog steeds tegemoet.
Bij het
rommelen in oude spullen vond ik ergens in een oude boekenkast dit boekje: een
bijna antiek poëziealbum. U weet wel, zon boekje vol met lieve versjes en dito
plaatjes die familieleden, vriendinnetjes, vrienden en bekenden erin hebben
geschreven. Ook de meesters en juffen van school werd gevraagd er een gedicht
in te schrijven. Vroeger had ieder meisje dat zichzelf respecteerde zon
poëziealbum (spreek uit: poeziealbum); voor jongens was zoiets niet weggelegd.
Het wat
beschimmeld ruikende poëziealbum dat ik vond stamt uit de jaren 20 van de
vorige eeuw. De eigenaresse was Johanna, die altijd Hanna werd genoemd. Hanna
was een Duits meisje, van bij ons net over de grens, dat dienstmeisje werd op
een Hollandse boerderij en daar verliefd werd op de buurjongen met wie ze in
1929 trouwde. Die buurjongen was mijn latere schoonvader. Het huwelijk heeft
niet lang standgehouden. Groot was het verdriet toen Hanna in 1936 na een
ernstige ziekte overleed. Later, in 1940, is mijn schoonvader opnieuw getrouwd,
ditmaal met mijn schoonmoeder. Bijzonder is dat die tweede echtgenote ook Hanna
heette.
Thuis doet
een aantal tastbare dingen ons nog steeds aan de eerste Hanna denken. Zoals een
ouderwetse lampetkan met dito nachtkastjes, een rood geverfde klerenkast en
enkele sieraden. De trouwbijbel uit 1929 is er nog en dan ook dit aandoenlijke
poëziealbumpje. Met allemaal versjes (geen plaatjes) in een taal die ik niet
kan lezen noch begrijpen. Het lijkt wel een geheimschrift met rune-achtige
tekens die iemand, zo mooi mogelijk schrijvend, met pen en inkt aan het papier
heeft toevertrouwd. Aan het eind van dit verhaal ziet u een voorbeeld.
De kwestie is
dat deze albumversjes in het zogenoemde Sütterlin-schrift zijn geschreven. Dat
schijnt in het Pruisen van 1900 de gewoonte te zijn geweest. Zó leerden daar
de kinderen op school dus schrijven. (Dat heeft geduurd totdat in de NS-tijd
rond 1930 dit Sütterlinschrift is afgeschaft. Sindsdien leren de Duitse
kinderen op school schrijven in het internationaal gangbare schrift dat wij ook
gebruiken.)
Om deze
poëziealbumversjes te lezen moet je dus twee dingen kunnen: je moet de
Duitse taal machtig zijn én je moet het Sütterlin-schrift beheersen. In
combinatie bovendien. Bovendien moet je wel erg nieuwsgierig van aard zijn om perse
te willen weten wat daar nu precies te lezen is. Dat laatste is bij mij het
geval.
Zo denk ik
dat in het eerste voorbeeld Hannas zuster Berta aan het woord is. Ze schrijft
(en ik vertaal het meteen even voor u) deze behartenswaardige woorden:
Liebe Schwester (Lieve zuster)
Wenn des Lebens Stürme toben (Als de levensstormen woeden)
Richte deinen Blick nach oben (richt je blik naar boven)
Geschrieben von deiner Schwester Berta (geschreven door je zus Berta)
Datum en
plaats worden ook genoemd: Wertherbruch, de 28ste december 1930.
Het lezen en
begrijpen van deze versjes kost dus enig hoofdbrekens. Zeer merkwaardig is dat
het schrijven van een tekst op de
Sütterlin-manier mij heel gemakkelijk afgaat. Aan u de opdracht te achterhalen
hoe het mogelijk is dat ik het tweede voorbeeld in luttele minuten klaar
speel.
Kijkt u maar.
Helemaal beneden staat een klassiek Nederlands poëziealbumvers, geschreven in
het Sütterlin-geheimschrift. Het luidt aldus:
Het is natuurlijk een kwestie
van opvullen. Muurvlakken tussen ramen moeten worden voorzien van een of andere
wandversiering. Dat was al zo bij de ouderwetse beste kamers van oude
Achterhoekse boerderijen. Tussen de ramen bij de voordeur hing meestal de grote
spiegel met zijn fraai bewerkte lijst en daaronder het onvermijdelijke
kammenbakje. Ook de klok, een al of niet Friese staartklok of een regulateur
met een veertiendaags uurwerk, kreeg een prominente plaats evenals de kooi met
de tortelduif boven de voordeur. Wat er dan nog over bleef aan muurvlak werd
vaak gevuld met gravures of lithos met religieuze of anderszins moralistische
voorstellingen. Zoals het echtpaar op de akker dat het Angelus van het
kerkklokje in de verte meebidt.
In de grote kamer in het huis
van mijn schoonouders heeft jarenlang zon fraaie prent gehangen. Ingelijst en
achter glas dat af en toe van vliegenstipjes moest worden bevrijd. Wat zagen
we? Een slapende, min of meer te vondeling gelegde baby, een adelaar die bedreigend
komt aanvliegen en een hond van een onbestemd ras die duidelijk van plan is de
eventuele aanvaller te verjagen. Vigilance
waakzaamheid is de naam van het kunstwerk en als wij dat al niet zo op het
oog zouden zien, dan zouden wij het onderaan op de afbeelding kunnen lezen. Op de schuurzolder heb ik onlangs de zuigeling met waakzame hond en wegvliegende adelaar, alle drie bedekt onder een dikke laag stof, teruggevonden.
Op het Mulo-examen vroeg
iemand mij of ik wist wat een allegorie was. Zonder te begrijpen wat ik zei,
antwoordde ik dat het een zinnebeeldige voorstelling was. Waarop de examinator
uitbarstte in lofgezang omdat tot dus ver geen enkele andere kandidaat dat had
geweten. Vigilance is een allegorie,
neemt u dat maar van mij aan.
Het tweede plaatje dat ik u
wil laten zien is geen wandversiering in de letterlijke zin. Het is een
deurversiering. Het is de meer dan honderd jaar oude alkoofdeur in onze
boerderij die toegang geeft tot de gang en verder naar uitgangen naar buiten.
In den beginne was de deur in een Spaans oudrood geschilderd, maar in de loop
van de jaren bedekten nieuwe overschilderingen in andere kleuren het origineel.
Totdat er iemand het idee kwam de deur te beschilderen met een iets
figuratiefs. Een luchtbellen producerende vis in het water, lange, sierlijke
lisdodden op de oever en daarboven tenslotte een wolkdoorbrekende hemelse zon
die alleen al door er naar te kijken voor hittegolven zorgt.
Je hebt van die onverwachte
en onvermoede momenten. Ogenblikken waarop je verf en penseel ter hand neemt en
zomaar begint te schilderen. Op een stokoude alkoofdeur. Je begint met de van
Gogh-zon en al schilderend kom je tenslotte uit bij opstijgende luchtbellen.
Je hebt ook van die momenten
waarop je gaat zitten en denkt: wel, laat ik eens een verhaaltje schrijven over
onze wandversieringen.
Een tijdje
geleden liet een oude bekende mij een even oude foto zien met het portret van
een jonge vrouw. De foto kwam, zo vertelde de oude bekende, uit de nalatenschap
van een wederzijds ver familielid. Men vermoedde, nog steeds volgens de oude
bekende, dat de vrouw op de foto iemand uit mijn familie zou zijn. Mijn moeder
misschien?
Natuurlijk,
dat is ze. Mijn moeder. Op deze dag heeft zij zich, in haar beste kleren gehuld,
aan de fotograaf en daardoor ook aan ons
allen geopenbaard en prijsgegeven. Alleen beeldelijk natuurlijk. Ze laat zien
wie zij is en hoe zij door ons gezien wil worden: een jonge vrouw, een boerendochter.
Zij vindt dat de fotograaf er een echt staatsieportret van heeft gemaakt (en dat
vinden wij natuurlijk ook). Ongetwijfeld heeft de hele familie en de uitgebreide
vriendinnenschaar deze foto gekregen. Net zoals zijzelf van al haar tantes,
nichten en vriendinnen zon foto had.
Nadat de oude
bekende mij de foto had achtergelaten en vertrokken was, zat ik te denken aan
een andere foto van mijn moeder op deze leeftijd. Op die andere foto zien wij
een gemengde zangvereniging. (Even scrollen naar beneden svp.) Mijn moeder zit
ergens op de eerste rij; kijkt u maar eens of u haar vinden kunt. Aan de
ernstige gezichten en de dito kleding te zien was het geen erg vrolijke
bedoening.
Beide fotos
zijn in de oorlogsjaren gemaakt en dan bedoel ik de eerste wereldoorlog, zo
rond 1916. Ze zijn dus bijna een eeuw oud. Mijn moeder was toen zeventien of
achttien jaar. Mensen worden tegenwoordig weliswaar erg oud, maar het lijkt mij
uitgesloten dat er van de geachte dames en heren van het koor nog iemand leeft.
Veel van de afgebeelde koorleden heb ik persoonlijk gekend, daarom kijk ik
graag naar de foto om mij voor de geest te halen wat voor mensen dat ook al
weer waren.
Mij interesseert
ook wát het koor destijds zong. Wat was het repertoire? Waren het uitsluitend geestelijke
liederen of zong men ook wel eens een schlager, een smartlap of een vlot meezingnummertje?
Dat het koor veel geestelijke liederen zong blijkt uit de naam: Soli Deo Gloria. Voor allen die het schoolse
latijn verleerd zijn volgt de vertaling op de voet: Alleen God zij eer.
Nu wil het
toeval dat van enkele uitvoeringen uit die dagen het programma bewaard gebleven
is. Bijvoorbeeld dat van het concert op Nieuwjaarsdag 2016 zoals dat in de
dorpskerk van D. te horen moet zijn geweest. Veel geestelijke liederen, zoals
verwacht, maar ook andere, profane. Opvallend is de variatie. Af en toe wordt
het koorgezang afgewisseld met een solo of een kwartet. Ook de mannelijke leden
van koor krijgen apart de gelegenheid te laten horen wat ze kunnen.
Was het om de
koorleden rust te geven na een aantal inspannende liederen? In ieder geval zien
we op het programma dat het laatste onderdeel van het programma vóór de pauze
opgevuld wordt door een rede. Een of andere hoogmogende hotemetoot uit een
naburige gemeente was opgetrommeld om een referaat te houden over een religieus
onderwerp. En dat voor een gehoor van vrouwen en mannen die aan niets liever
dachten dan aan het gezellig met elkaar kunnen keuvelen over allerlei belangrijke
zaken tijdens de pauze.
Wat wij ook
mogen zeggen: niemand kan beweren dat het concert geen afwisseling bood. Voor
elk wat wils, net wat u zegt. Belangwekkend is ook de mededeling op het
programma dat een toegangskaartje 25 cents kostte. En wilde je een
gereserveerde zitplaats op een strategisch belangrijke plek, dan kostte dat het
dubbele. Wat wij ook graag zien is de strenge waarschuwing dat het roken in de
kerk ten strengste verboden was.
Nu weten wij
wie er zong en wat men zong. Maar hoe zou het geklonken hebben? Voorzichtig
aarzelend, met benepen, omfloerste stemmen of uit volle borst en op volle toon?
Jammer dat we dat nooit zullen weten.
In de VS is de eeuwige
discussie over toelaatbaar privé-wapenbezit weer in alle hevigheid
losgebarsten. Een aanleiding om jezelf eens af te vragen: heb jij zélf wel eens
geschoten? Raak geschoten?
Het schieten begon in de
derde klas met knikkervormige, papieren kogeltjes. Je pakte een kladblaadje,
frommelde dat in elkaar, deed er een kloddertje spuug op en draaide het tussen
je handen tot een hard rond balletje. Met je wijsvinger van de ene gaf je het
op de andere hand liggende balletje vaart en richting zodat Ingrid van de
vierde rij achter haar fraai gevormde oor werd getroffen. Propjes schieten:
langzamerhand waren we zo geoefend dat we meester van de Berg op een haar na konden
raken.
Moeilijker en gevaarlijker
was de katapult. Schieten met de katteprul
zeiden we tegen elkaar als we een rond kiezelsteentje in een elastiek deden
zon rond elastiek dat je moeder gebruikte bij het wecken van appelmoes - en
dat je tussen duim en wijsvinger spande. Trek aan het tussen het elastiek verborgen
steentje en als je eerder goed kon propjes schieten, kon je nu raak schieten
met je katapult. Getrainde katteprulschutters
gebruikten een gevorkt houtje en maken daar hun elastiek aan vast. Na
schooltijd voelde ik mij met mijn katapult David die Goliath met zijn slinger
een steentje voor het voorhoofd schoot zodat deze dodelijk getroffen ter aarde
stortte.
Er bestaan twee manieren van
schieten die aan de buitenkant erg op elkaar lijken, maar in hun bedoeling
fundamenteel verschillen. De eerste manier heeft tot doel iemand te raken, te
verwonden, te doden, uit te schakelen. De jager die een wild zwijn afschiet,
probeert dat op de eerste manier te doen met één schot.
Schiet je op de tweede manier,
dan is mikken, raken en scoren het enige oogmerk. Het jongetje uit de derde
klas schiet op Ingrid om haar te raken, om haar aandacht te trekken, om haar
een beetje te plagen, niet om haar pijn te doen. Natuurlijk niet.
Vroeger schoot ik ook wel eens
met een luchtbuks, een windbuks
zeggen wij. Met die buks schoot ik op een kartonnetje met ringen en cijfers. Het
kleine rondje in het midden heeft het hoogste getal: twaalf. Hoe verder van het
centrum, hoe kleiner het getalletje, hoe lager mijn score. Soms draaide ik de
loop van de buks naar de andere kant. Dan schoot ik een leeg appelmoesblikje
van een paaltje.
Ik heb van mijn leven met
allerlei wapentuig geschoten, maar steeds op de tweede manier. Toen wij in het
leger waren, zei de schietinstructeur wel dat het in tijden van oorlog en
andere narigheid ook nodig was om op de eerste manier te kunnen schieten, maar
dat namen we met een korreltje zout. Je moest er immers niet aan denken.
Het kleinste wapen waarmee ik
heb geschoten was een pistool. Geen revolver waarvan je het magazijn ronddraait
zoals bij Russisch roulette in The Deer
Hunter, maar een pistool met zon houdertje waar een stuk of wat kogels in
gaan. Ga op 25 meter
afstand van de kartonnen schijf staan, schiet vijf keer en probeer vijf
kogelgaatjes te produceren die zo dicht mogelijk bij elkaar liggen, zei
sergeant Janssens. (Janssens met drie essen waarvan twee in het midden.) Hij
noemde dat een groepje. Van twaalf, van tien, van twintig, al naar gelang de
grootste afstand tussen twee gaten. Aan het eind van de middag op de schietbaan
vertelde een andere dienstdoende onderofficier dat soldaat Terra gewonnen had. Bij
mij was de grootste afstand tussen twee kogelgaatjes zes centimeter.
Het grootste wapen dat ik
ooit heb bestuurd, was een 4.2-inch mortier. Een kachelpijp in een loodzwaar
gietijzeren frame waar je van boven een granaat in gooide die er evenzo vrolijk
uit de bovenkant weer uitkwam en vervolgens tien kilometer verder neerstortte.
Ik was degene die moest uitrekenen hoe je die gevaarlijke krengen moest richten
opdat hun brisantgranaten precies terechtkwamen waar je wilde. Het doel was vaak
een middeleeuwse, aftandse tank ergens op de Veluwse hei. Bij een voltreffer
steeg er een gejuich op en trakteerde de kapitein op een extra rondje s avonds
in de kantine.
Schaamte overvalt mij. Want
iemand die met kennelijk plezier vertelt van zijn hoge scores bij het schieten
met een granaatwerper moet in de grond van zijn hart een voos en slecht
karakter hebben. Ook al heb je nog nooit van je leven met een geweer een levend
wezen van dat leven beroofd. Je doet of je een spel speelt, zoals je een
schietspelletje speelt op je x-box, maar in waarheid leidt wapengebruik, ál het
wapengebruik, tot dood, ellende en verderf. Je moest je dood schamen.
Ik kan het niet laten. Heel
af en toe - met de nadruk op heel loop ik naar een van de bijgebouwtjes
achter de boerderij. Ergens aan de houten wand hangt de oude, lichtelijk met
roest overdekte windbuks. En ergens op de richel daaronder staat een doosje met
loden windbukskogeltjes naast een tiental schietkaarten met ringen en getallen.
Dan pak ik de buks, loop naar de boomgaard, trek de loop naar mij toe om te
spannen, loer over het vizier naar het kaartje dat ik op een boomstam heb
getimmerd en druk af. Het geluid lijkt op fletsj.Met enige trots zie ik dat ik een 2½ en een 9
heb geschoten. De 2½ uit de losse pols en de negen opgelegd: de loop steunend
op een stoelleuning. Ik schaam me bijna om het te zeggen, maar ik heb er nog
steeds plezier in. Terwijl iedereen die een wapen oppakt door het wapen zal
vergaan, staat er ergens geschreven. Mensen die met plezier schieten: tuig van
de richel.