Wij ik spreek nu even over
de Nederlanders als medelandgenoten - over Vlamingen, Walen en Duitstalige Belgen
durf ik mij geen oordeel aan te matigen - wij, Nederlanders, zijn niet alleen
een volk van kankeraars en criticasters, maar eerst en vooral een volk van
plakkers. Niet zozeer in de vorm van sijsjeslijmers en bumperklevers, alhoewel,
maar ik zit meer te denken aan onze fobie of manie om bij iedere gelegenheid en
in elke supermarkt zegeltjes te willen verzamelen om die later thuis gezellig op een spaarkaart te kunnen
plakken. Wij zijn een volk van zegeltjesplakkers. Ontegenzeggelijk.
Weet u overigens wat échte
plakkers zijn? Dat zijn, en nu houdt alle ironie even op, armzalige
vluchtelingen in Zuid-Afrika die uit buurlanden komen waar het de mensen nóg
beroerder gaat. (Inderdaad, het zijn díe mensen waarop zich nu, anno 2015, de
volkswoede richt.) Ze trekken naar ZA, bouwen ergens van afvalhout, golfplaten,
plastic en blik een hutje. Wanneer zij erin slagen rook uit een geïmproviseerde
schoorsteen te laten opstijgen vóór zonsondergang, mogen zij blijven wonen. Dat zegt tenminste
het heersende recht. Plakkers wonen met
zijn duizenden in plakkerskampen. Als alles meezit is er een lokale overheid
die voor stroom en water zorgt.
Er bestaan ook zegeltjes die
je niet hoeft te plakken. Ik vond ze bij het opruimen van een oude kast. Het
zijn zegeltjes om uit te knippen, het zijn bonkaarten. Van na de oorlog, zegt
iedereen die ze kent, toen nog veel spullen op de bon waren. Ze stammen uit de tijd
van de distributie. In verband met de heersende schaarste werden de beschikbare
goederen eerlijk verdeeld. Een vriendelijke ambtenaar op het distributiekantoor
deelde per hoofd van de bevolking de bonnen uit. En in de plaatselijke krant
stond welke bon je nodig had om deze week een half pond suiker te kunnen kopen.
Ik heb heel lang in de overtuiging geleefd dat bonnen betaalmiddelen waren,
maar dat was een misverstand, zei de kruidenier. Het was én én: je moest bonnen
inleveren én je moest met geld betalen. In de bonnentijd was ik nog heel jong,
maar toen al overtuigd van de gerechtigheid van het systeem. Zonder bonnen zou
immers iemand met veel geld alles kunnen weg- en opkopen? Zodat er voor de
minder bedeelden niets meer over was? Voor de bonnenwet was ieder gelijk, en zo
hoorde het ook.
Op een dag, kort na de
oorlog, heeft het bonnennoodlot mijn moeder getroffen. Ma had voor een periode
van een maand voor het hele gezin bonnen ingeslagen voor de noodzakelijke
boodschappen. Om onverklaarbare redenen is zij toen de hele bonnenvoorraad
kwijtgeraakt. Verloren. U begrijpt dat Leiden echt in last was, hoewel we daar
niet woonden. Want zonder bonnen was er niets te koop van wat er in de winkel
lag, dus dreigden dorst en hongersnood. En ook Pa kon naar zijn geliefde tabak
fluiten.
Met behulp van de
vriendelijke distributieambtenaar en mede doordat (1) Ma bij de plaatselijke dorpsbevolking
geen kwaad kon doen en (2) Pa gemeenteambtenaar was, werd er een kleine
inzamelingsactie georganiseerd. Iedereen die een bonnetje over had kon dat
inleveren bij het distributiekantoor. Aan het eind van de actiedag kon de ambtenaar
Ma een complete set bonnen overhandigen. Ma was buitengewoon geroerd door al
die vrijgevigheid.
Bonnenacties. Ze bestaan nog
steeds. Het zijn nu zegeltjesacties bij de super, waarbij je bij twee halen er
drie moet betalen met als compensatie dubbele zegels. Om thuis gezellig op te
plakken.

|