Kruissteken met dubbel-s
horen thuis in de wereld van de nuttige handwerken met een artistiek randje; de
fascinerende wereld van smyrnakussens, telpatronen, borduurwerkjes, merklappen
en antimakassars. Je moet streng in de leer zijn, hetgeen in deze context
betekent dat je secuur en nauwkeurig moet kunnen werken. Je hebt er een
stramienachtige ondergrond voor nodig, strengen garen in vele kleuren en
natuurlijk naald en draad. Een kruissteek, zo heb ik mij laten vertellen, is in
de borduurwereld wat één-recht-één-averecht is in de breiwereld: een
basisbewerking zonder welke borduren (of breien in het tweede geval) volstrekt
ondenkbaar is.
Ma begon pas te borduren toen
ze bezig was aan de tweede helft van haar leven. De aanleiding om ermee te
beginnen schiet me niet meer te binnen, maar het zou me niet verwonderen dat ze
zich heeft laten inspireren door haar eerste dochter, mijn oudste zus, die op
een goede dag met het lumineuze idee thuiskwam om met smyrnawol en dito haak
een compleet vloerkleed te knopen. Ik zie me nog wol om een latje wikkelen om
later met een scheermes draadjes van gelijke lengte te snijden. In ieder geval
heeft Ma toen haar kinderen nog klein waren, nooit geborduurd, maar wel gebreid.
Sokken in alle maten en kleuren.
In den beginne is er de volledig blanco ondergrond,
het gekleurde borduurgaren en het borduurgereedschap. Ooit heeft Ma een
voorbedrukt stramien gebruikt, maar dat was eens maar nooit weer. Een rood
kruisje op een ondergrond-in-dezelfde-kleur borduren kan immers iedereen, daar
is geen kunst aan.
Hoe Ma begint? Ergens in het lege veld slaat zij om zo
te zeggen eerst een paar piketpaaltjes: zij zet met donker garen op vaste
afstanden hier en daar een beginkruisje. De juiste plaats bepaalt zij door
eenvoudig te tellen. Daarna verbindt Ma de beginkruisjes met elkaar zodat er
vormen, lijnen, vierkanten, recht- en veelhoeken ontstaan. Symmetrie mág, maar
hoeft niet per se. Liever niet. Soms begint zij met twee diagonalen. De zo
ontstane door kruissteken afgebakende vormen
worden vervolgens opgevuld zodat
er veelkleurige vlakken ontstaan. Wanneer het gehele stramien gevuld is, werkt
Ma het geheel af met een gehaakt randje. Het eindresultaat kan van alles zijn:
een lopertje op tafel, een kussenovertrek, een vloerkleedje, een antimakassar
op de stoelrug of een wandversiering.
Zo bijzonder als haar
borduurwerkjes waren, was Ma eigenlijk zelf ook. Ma had tamelijk veel lak aan
voorschriften en conventies, behalve wanneer zij ze zelf had bedacht. Behalve
wijs was Ma ook eigenwijs. Normaliter werd door huisvrouwen in ons grensdorp de
maandag besteed aan de witte en bonte was. Zo niet door Ma: je moest niet raar
staan te kijken dat pas op vrijdag de waslijn volhing met kledingstukken van pa
en ma, in de loop der jaren aangevuld met kleren van vijf kinderen. Even
normaal is het dat je binnen een afzienbare periode na afloop van een geslaagde
middagmaaltijd (Ma kon heel goed koken) de vaat ontdoet van etensresten. Maar
Ma wachtte daar vaak mee tot een uur of
vier, want dan had ze in tussentijd gelegenheid haar boek verder uit te lezen.
En de buitenboel doen? Ma zou zeggen: die stof regent er wel vanzelf af. Het
was maar goed dat er elke vrijdag een dienstmeisje kwam, anders waren we
onherroepelijk met zijn allen zwaar vervuild.
Op iedere goed bedoelde
kritische vraag (Ma, hoe kun je nou die rok met die blouse
combineren?) had Ma een laconiek antwoord klaar in de trant van: nou èn, dat
valt wel mee, dat ziet toch niemand, dat denk je maar. Ze zei het met zoveel
stelligheid dat het leek of ze gelijk had.
Ma had veel oog en oor voor
haar medemens, vooral voor de noodlijdende. Zij was de goedheid zelve. Op
oudejaarsavond liep Ma naar het huisje van een oude zwerver ergens in het dorp
om hem een zakje eigengebakken oliebollen te brengen. Typisch Ma.
Af en toe liepen Mas
borduurwerkjes uit de hand. Vooral toen ze bij het hoofdstuk vloerkleedjes
aangekomen waren. Overal in haar kamer in het verzorgingstehuis waar ze aan het
eind van haar leven woonde, lagen haar vloerkleedjes. Het waren er tenslotte
zoveel dat we er wat van zeiden. Bijvoorbeeld dat ze gevaarlijk waren: Straks
val je erover en breek je je heup of nog erger! Wat dan weer een typisch
Ma-antwoord opleverde: Nee hoor, dat zal mij niet overkomen, dat is immers nog
nooit gebeurd, waarna de discussie gesloten was.
Ma bewoonde de naar haar
zeggen mooiste kamer van het verzorgingstehuis (toen nog rusthuis geheten). Dat
was de kamer naast de centrale ingang. Om beter te kunnen zien wie er in- en
uitging, zat Ma graag op de leuning van haar stoel bij het raam. Af en toe
zwaaide ze vriendelijk naar een passerende kennis. Onder de stoel stond haar
borduurmandje met het opgerolde half-affe kleedje en de strengetjes wol. Toen
ze hoogbejaard was geworden, kwam als vanzelf het ogenblik dat het kleedje niet
meer afgemaakt werd. Het zou voor altijd on-af blijven.
Het is al bijna twintig jaar geleden
dat Ma gestorven is. Maar er gaat praktisch geen dag voorbij dat ik niet aan
haar denk. Dat komt ook doordat wij thuis een aantal van haar kruissteekwerkjes
op de overloop hebben opgehangen. Telkens als ik via trap en overloop opstijg
naar mijn slaapkamer zie ik ze en denk daarbij aan Ma. Uniek en origineel zijn
ze, die borduurjuweeltjes, net als de maakster.


|