In de VS is de eeuwige
discussie over toelaatbaar privé-wapenbezit weer in alle hevigheid
losgebarsten. Een aanleiding om jezelf eens af te vragen: heb jij zélf wel eens
geschoten? Raak geschoten?
Het schieten begon in de
derde klas met knikkervormige, papieren kogeltjes. Je pakte een kladblaadje,
frommelde dat in elkaar, deed er een kloddertje spuug op en draaide het tussen
je handen tot een hard rond balletje. Met je wijsvinger van de ene gaf je het
op de andere hand liggende balletje vaart en richting zodat Ingrid van de
vierde rij achter haar fraai gevormde oor werd getroffen. Propjes schieten:
langzamerhand waren we zo geoefend dat we meester van de Berg op een haar na konden
raken.
Moeilijker en gevaarlijker
was de katapult. Schieten met de katteprul
zeiden we tegen elkaar als we een rond kiezelsteentje in een elastiek deden
zon rond elastiek dat je moeder gebruikte bij het wecken van appelmoes - en
dat je tussen duim en wijsvinger spande. Trek aan het tussen het elastiek verborgen
steentje en als je eerder goed kon propjes schieten, kon je nu raak schieten
met je katapult. Getrainde katteprulschutters
gebruikten een gevorkt houtje en maken daar hun elastiek aan vast. Na
schooltijd voelde ik mij met mijn katapult David die Goliath met zijn slinger
een steentje voor het voorhoofd schoot zodat deze dodelijk getroffen ter aarde
stortte.
Er bestaan twee manieren van
schieten die aan de buitenkant erg op elkaar lijken, maar in hun bedoeling
fundamenteel verschillen. De eerste manier heeft tot doel iemand te raken, te
verwonden, te doden, uit te schakelen. De jager die een wild zwijn afschiet,
probeert dat op de eerste manier te doen met één schot.
Schiet je op de tweede manier,
dan is mikken, raken en scoren het enige oogmerk. Het jongetje uit de derde
klas schiet op Ingrid om haar te raken, om haar aandacht te trekken, om haar
een beetje te plagen, niet om haar pijn te doen. Natuurlijk niet.
Vroeger schoot ik ook wel eens
met een luchtbuks, een windbuks
zeggen wij. Met die buks schoot ik op een kartonnetje met ringen en cijfers. Het
kleine rondje in het midden heeft het hoogste getal: twaalf. Hoe verder van het
centrum, hoe kleiner het getalletje, hoe lager mijn score. Soms draaide ik de
loop van de buks naar de andere kant. Dan schoot ik een leeg appelmoesblikje
van een paaltje.
Ik heb van mijn leven met
allerlei wapentuig geschoten, maar steeds op de tweede manier. Toen wij in het
leger waren, zei de schietinstructeur wel dat het in tijden van oorlog en
andere narigheid ook nodig was om op de eerste manier te kunnen schieten, maar
dat namen we met een korreltje zout. Je moest er immers niet aan denken.
Het kleinste wapen waarmee ik
heb geschoten was een pistool. Geen revolver waarvan je het magazijn ronddraait
zoals bij Russisch roulette in The Deer
Hunter, maar een pistool met zon houdertje waar een stuk of wat kogels in
gaan. Ga op 25 meter
afstand van de kartonnen schijf staan, schiet vijf keer en probeer vijf
kogelgaatjes te produceren die zo dicht mogelijk bij elkaar liggen, zei
sergeant Janssens. (Janssens met drie essen waarvan twee in het midden.) Hij
noemde dat een groepje. Van twaalf, van tien, van twintig, al naar gelang de
grootste afstand tussen twee gaten. Aan het eind van de middag op de schietbaan
vertelde een andere dienstdoende onderofficier dat soldaat Terra gewonnen had. Bij
mij was de grootste afstand tussen twee kogelgaatjes zes centimeter.
Het grootste wapen dat ik
ooit heb bestuurd, was een 4.2-inch mortier. Een kachelpijp in een loodzwaar
gietijzeren frame waar je van boven een granaat in gooide die er evenzo vrolijk
uit de bovenkant weer uitkwam en vervolgens tien kilometer verder neerstortte.
Ik was degene die moest uitrekenen hoe je die gevaarlijke krengen moest richten
opdat hun brisantgranaten precies terechtkwamen waar je wilde. Het doel was vaak
een middeleeuwse, aftandse tank ergens op de Veluwse hei. Bij een voltreffer
steeg er een gejuich op en trakteerde de kapitein op een extra rondje s avonds
in de kantine.
Schaamte overvalt mij. Want
iemand die met kennelijk plezier vertelt van zijn hoge scores bij het schieten
met een granaatwerper moet in de grond van zijn hart een voos en slecht
karakter hebben. Ook al heb je nog nooit van je leven met een geweer een levend
wezen van dat leven beroofd. Je doet of je een spel speelt, zoals je een
schietspelletje speelt op je x-box, maar in waarheid leidt wapengebruik, ál het
wapengebruik, tot dood, ellende en verderf. Je moest je dood schamen.
Ik kan het niet laten. Heel
af en toe - met de nadruk op heel loop ik naar een van de bijgebouwtjes
achter de boerderij. Ergens aan de houten wand hangt de oude, lichtelijk met
roest overdekte windbuks. En ergens op de richel daaronder staat een doosje met
loden windbukskogeltjes naast een tiental schietkaarten met ringen en getallen.
Dan pak ik de buks, loop naar de boomgaard, trek de loop naar mij toe om te
spannen, loer over het vizier naar het kaartje dat ik op een boomstam heb
getimmerd en druk af. Het geluid lijkt op fletsj. Met enige trots zie ik dat ik een 2½ en een 9
heb geschoten. De 2½ uit de losse pols en de negen opgelegd: de loop steunend
op een stoelleuning. Ik schaam me bijna om het te zeggen, maar ik heb er nog
steeds plezier in. Terwijl iedereen die een wapen oppakt door het wapen zal
vergaan, staat er ergens geschreven. Mensen die met plezier schieten: tuig van
de richel.



|