Tijdens een zondagmiddagherfstwandeling (oktober 2015) rondom mijn woonomgeving maakte ik deze foto. Het is een van mijn favorieten.
Dat komt natuurlijk door de aanwezigheid van de twee fietsers, juist op het moment dat zij de kruising met de zandweg passeren. Zonder hen is het een min of meer stemmig herfstplaatje en verder ook niet.
Denkt u niet dat dit louter een 'lucky shot' is. Ik zag de mountainbikers van rechts aan komen rijden en maakte vlug na elkaar drie foto's (ééntje voor, ééntje tijdens en ééntje na het passeren van de kruising).
ꞌWeet je dat ik daar ook wel
eens ben geweest?ꞌ zeg ik terloops tegen een kennis. We zitten anno 2006 samen
naar het journaal te kijken en zien de beelden van buiten hun oevers tredende
rivieren die dorpen in het Surinaamse binnenland overstromen. We zien de
president uit die dagen, Ronald Venetiaan, die de situatie uitlegt en Nederland,
het voormalige koloniserende moederland, om enige hulp verzoekt. ꞌHo, ho,ꞌ zegt
mijn kennis die het spoor bijster dreigt te raken, ꞌik heb je niet van dag tot
dag gevolgd, maar volgens mij was je de laatste jaren helemaal niet in
Paramaribo. Bén je ooit wel eens in Suriname geweest?ꞌ vraagt hij wantrouwend.
Het misverstand is snel
opgelost: Ronald Venetiaan, in 2006 president van Suriname, is dat vijftien
jaar geleden al eens eerder geweest. Ik was erbij toen hij in 1991 voor de eerste
keer president werd. Daarvóór was hij Minister van Onderwijs en
Volksontwikkeling. Zijn ministerie, afgekort MINOV, had iemand uit Nederland
gevraagd ter plekke een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een
zogenaamd Core Curriculum. Dat betekent kort door de bocht gezegd het
opstellen van een lijstje van zaken die ieder kind op school in principe zou
moeten hebben kunnen leren. Toentertijd was dat een internationaal zeer gewild
onderwerp en de regering van Suriname wilde niet achterblijven. Zodoende ben ik
twee keer gedurende een maand in Suriname geweest. Niet om er lekker vakantie te
houden, maar om er te werken. Omdat ik een meester ben in het combineren van
vakantie en werk, denk ik nog steeds met buitengewoon veel plezier aan mijn
Surinaamse avontuur terug.
Het gebouw waar ik kom te
werken staat aan de Commewijne-straat. Hier zetelt de Afdeling
Curriculumontwikkeling. Dat is de instantie die bepaalt wat elk Surinaams kind
op school moet kennen en kunnen. Het begin is wat stroef. Het hoofd van de
Afdeling blijkt plotseling minister van economische zaken geworden te zijn en
de collega die me zou bijpraten en inwerken, is er ook niet, want die is lid
geworden van de Assemblee, het Surinaamse parlement. Ik leer snel gebruik te
maken van twee handige Surinaamse deugden: improviseren en regelen. Later leer
ik ook ritselen en hosselen. Men praat met veel ontzag over mijn Nederlandse
voorganger in het project. Deze had de gewoonte vrijwel dagelijks iedereen te
verblijden met talrijke interim- en andere tussenrapporten en verslagen. Hij
schreef zo veel (ik heb het nu even over de kwantiteit) dat iemand van het
instituut er een onnavolgbaar mooie Surinaamse uitdrukking voor bedacht,
namelijk: zijn pen heeft altijd
diarree. Wanneer men merkt dat ik, zijn opvolger, eerst allerlei
katten uit de boom kijk voordat ik iets opschrijf, wordt mijn populariteit bij
de Surinaamse opdrachtgevers allengs minder.
Over de talen van Surinamers
raak je niet uitgepraat. Het Nederlands dat men spreekt, is van een grote, ouderwetse
schoonheid. Een collega met wie ik op vrijdagmiddag naar huis rijd, zegt
plotseling, in de Domineestraat aangekomen: Ik ga even een ruiker
bloemen voor mijn vrouw kopen. Iedereen
spreekt zon mooi, zorgvuldig Nederlands. Ook de mevrouw uit het motel die s
morgens voor mijn ontbijt zorgt. Ach meneer, het spijt me toch zo, maar de
meelfabriek heeft geen grondstoffen en de bakker heeft geen meel, zodat wij
vanochtend geen brood hebben. Na zon zin verbijt ik mijn hongergevoel.
Natuurlijk spreekt iedereen
zijn eigen taal. Hindoestanen, Creolen, Javanen, Chinezen, Indianen, iedereen. Natuurlijk
merk je wel iets van onderhuidse spanningen tussen de diverse culturele
gemeenschappen. En toch: Suriname is een voorbeeld van een geslaagde
multi-culti samenleving, vind ik.
Heel bijzonder is het
sranantongo. Natuurlijk versta ik die taal niet, hoogstens enkele woorden en
flarden. Ik begrijp wel iets van het geschreven sranantongo, zoals in dit gedicht
van de Surinaamse dichter Trefossa.
Mi go me kon,
Sowtwatra bradi.
Tak wan mofo,
Ala mi mati,
Tak wan mofo.
Mgo,
Me kon
Een gedicht over
komen-en-gaan, over het verlangen naar het andere land (bedoeld is natuurlijk Nederland)
waarvan je door het zoute zeewater gescheiden wordt. Van toepassing op bijna
iedere Surinamer, want iedereen heeft wel familie en vrienden in het verre
Nederland. Het geldt ook voor de Surinamers in Nederland die heimwee hebben
naar hun geboorteland.
Het verlangen komt s avonds
terug. Ik luister af en toe naar Radio Apinti, met zijn overlijdensberichten en
zijn verzoekplaatjes. Een zo te horen jong meisje belt de studio. Meneer, ik
wil graag een plaatje aanvragen voor mijn nichtje Sheila en al mijn familie en
vrienden in Nederland. Graag het plaatje Kon ik maar even bij je zijn
van Gordon. Het wordt de achtste keer dat dit plaatje vanavond wordt
gedraaid, want in Suriname is de muziekwens heilig, net als Gordon.
Op de afbeeldingen hieronder ziet u achtereenvolgens de
auteur te midden van zijn Surinaamse collegas, kinderen op een schooltje in
het binnenland, en Gordon, het belangrijke titelpersonage.
Boven de voordeur van het
statige huis, dat u op de bovenste foto hierbeneden ziet, bevindt zich een
gevelsteen met daarin gekerfd de jaartallen 1673 en 1766. In het eerst genoemde
jaar werd dit huis gebouwd; in het tweede werd het voor de eerste keer
gerenoveerd en kreeg het zijn uiteindelijke vorm zoals die nu nog steeds
bestaat. Het is het oudste huis van mijn geboortedorp, ondertussen een monument,
en gelegen in het oude centrum vlakbij de (nog oudere) dorpskerk.
Honderd meter achter dit huis
ben ik geboren en getogen. Tot mijn twintigste, toen ik huis en haard verliet,
waren de twee ongehuwd gebleven dames te Beest, respectievelijk Dora en Stina, die
destijds in het stokoude huis woonden onze naaste buren. Hun huis was niet
alleen oud en groot, het wemelde er ook van geheimzinnige hoekjes en raadselachtige
plekken. Via de achterdeur kwam je op een grote deel met links een deur naar de
kleine keuken en de bijkeuken en rechtdoor een deur naar de prachtige
woonkeuken met wandborden en een even prachtige schouw met witblauwe Delftse tegeltjes.
Rechts was een deur naar de opkamer (boven de kelder) die vooral gebruikt werd
als bloemenkamer. Zondags tegen tien uur nestelden de twee dames zich daar tussen
de cactussen en clivias om door de ramen te kunnen zien wie er naar de kerk
ging. Over de deur naar de bloemenkamer kom ik nog nader te spreken. Op de deel
trof je ook een houten trap aan met behulp waarvan je de zolder en enkele slaapkamers boven
bereikte.
Rondom het huis bevonden zich
twee tuinen: vóor het huis een immense bloementuin met rotspartijen en een keur
van vaste planten; opzij een groentetuin met aspergebedden naast een boomgaard
met de lekkerste appels die er bestonden. De boomgaard grensde aan ons huis.
Het werk werd gedaan door tuinman Hendrik V. die ook bij ons wel eens een
stukje groentetuin omspitte.
Anno 2015 staat het huis
leeg. De dames te Beest uit mijn jeugdjaren zijn al lang gestorven en ook de
latere bewoners leven niet meer. Wanneer U wilt kunt u het huis kopen. Wel twee
zakken met geld meebrengen, namelijk één om het huis te kopen en één om het te
restaureren.
Het is misschien wel veertig
jaar geleden dat ik voor het laatst het huis ben binnengegaan. Maar deze zondag,
de dag waarop in ons land Monumentendag gevierd wordt en veel oude, antieke
gebouwen publiekelijk bezocht kunnen worden, heb ik de gelegenheid te zien hoe
het oude huis de laatste veertig jaren heeft doorstaan.
Veel is anders, veel is
hetzelfde. Het huis is leeg, koud en verlaten, maar de indeling klopt nog
steeds. De kelder onder de bloemenkamer is nog immer kil en klam; de raampjes
van de bijkeuken bieden net als vroeger een uitzicht op de nu haveloze
groentetuin. De trap naar de zolder zit er nog en van de delftsblauwe tegeltjes
uit de schouw in de voorkamer ontbreekt maar een enkele. Ook de tekening is er nog.
De tekening (zie hieronder) kunt
u vinden op de deur die vanaf de deel naar de bloemenkamer leidt. Met wit krijt
heeft iemand twee personen getekend. Rechts een Pruisische officier die tegen
de Franse soldaat links zegt: Weisst du
noch von 70? Hij doelt op de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871, beëindigd
met de vrede van Versailles. Boven de spreuk kun je met pijn en moeite de datum
lezen: 2 september 1914, dus aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. Wie de
tekening gemaakt heeft, is onbekend. Iemand heeft uit voorzorg de tekening
verstopt achter doorzichtig plastic. Want het kan zomaar gebeuren dat een Monumentendagbezoeker
per ongeluk een deel van de tekening afwrijft en dat is zonde.
De tekening maakt dat heel
wat herinneringen, die zich ergens in mijn hersenholten daar waar mijn
geheugen zetelt - ophouden, plotseling
weer opduiken. In mijn herinnering was de spreuk boven de tekening
oorspronkelijk geschreven in het hakerige Duitse Süterlin-schrift dat wij niet
konden lezen. Ik denk dat iemand het uitgewist heeft en vervangen door leesbare
tekens. Ook moet ik er plotseling weer aan denken dat, als je het hebt over Weisst du noch von siebzig?, er een
uitgebreidere versie bestaat die luidt: ꞌSiebzig und Einundsiebzig, alles
mitgemachtꞌ. (Oftewel: 70 en 71, alles meegemaakt.) Een uitspraak die wij,
ondeugende buurjongens, veranderden in ꞌSiebzig und Einundsiebzig, alles
natgemiegt.ꞌ (70 en 71, alles natge ..)
Tenslotte zie ik nog voor
mijn ogen hoe op zaterdagmiddagen, wanneer de dames te Beest het huis reinigen
en tenslotte de deel vegen, als laatste een van de dames een wit krijtje pakt,
naar de tekening loopt en een lijntje dat dreigt verloren te gaan natrekt en
zodoende voor de eeuwigheid bewaart.
Schrikt u niet, dit
verhaaltje heeft niets bloederigs, zelfs niet iets pijnlijks. Het gaat ook niet
over het weesmeisje dat voor de ogen van een verbijsterd publiek door een
illusionist in tweeën gezaagd en wonder boven wonder even later weer heelhuids
tevoorschijn komt. Het begon allemaal zo:
Sinds mensenheugenis is
overdreven, maar toch al 46 jaar draag ik een trouwring. Een simpele, smalle
ring, bijna puur goud dat wel, aan de buitenkant glad en zonder enige opsmuk of
versiering, aan de binnenzijde voorzien van de voornaam van mijn echtgenote en
de datum van ons huwelijk.
Ik kan mij geen dag
herinneren dat ik mijn trouwring niet gedragen heb. En als dat eens een keer
het geval was, dan hoogstens gedurende twee minuten. Ook na het overlijden van
mijn vrouw, enkele jaren geleden, ben ik mijn trouwring blijven dragen. Daar is
nu verandering in gekomen.
Het komt door kleine
lichamelijke ongemakken die met het ouder geworden hun kans schoon zien en
toeslaan. Zo begonnen een half jaar geleden plotseling de vingers van eerst
mijn rechter, later ook die van mijn linkerhand van soepele en slanke
grijpstuivers te veranderen in worstvormige aanhangsels. Er was geen dokter
nodig om mij duidelijk te maken dat de artrose in mij een nieuw offer had
gevonden. s Morgens bij het ontwaken en de controle omtrent de aanwezigheid
van mijn ledematen keek ik naar mijn handen en dacht: zijn dit werkelijk MIJN
vingers?
De trouwring aan mijn
rechterringvinger had nog het meest te lijden. Hij was niet meer te bewegen,
een rondje rondom zijn eigen as was onmogelijk evenals een opschuiven naar
boven of naar beneden.
Vorige week heb ik afscheid
genomen van mijn trouwring. Moeten nemen, zei ook de juwelier die ik om advies
vroeg: ꞌmeneer Terra, ik zal hem moeten doorzagen, er zit niets anders op.ꞌ
Vandaag de dag hangt mijn
doorgezaagde trouwring aan een zijden lintje ergens in mijn werkkamer. Hij
hangt op een lief stoffen hartje dat mijn vrouw in een verloren ogenblikje in
elkaar geknutseld heeft. Daar achter een foto van mijn vrouw uit de tijd dat
zij dat nog niet was. De foto is gemaakt in Zweden tijdens een vóórhuwelijkse
vakantiereis. Met haar rechterhand streelt zij de huiskat en met haar ogen
kijkt zij naar de ring aan haar linkerhand.
Je hebt van die begrippenparen die niet zonder elkaar
kunnen. Het een ontleent zijn bestaansrecht aan het ander. Zoals het koppel spaakbeen en ellepijp. Heel af en toe tref je ze apart aan, bijvoorbeeld in het
krantenbericht van de plaatselijke correspondent volgens hetwelk mevrouw K.
ten gevolge van een verkeersongeluk haar spaakbeen heeft gebroken. Maar als je
de zin uit de krant s morgens aan het ontbijt voorleest aan je vrouw, vraagt
die onmiddellijk: Ja, en hoe zit het met de ellepijp?
Sommige woordparen lijken ook qua lengte, vorm en intonatie
op elkaar. Zoals het stel ꞌbrutoꞌ en ꞌnettoꞌ (allebei vijf letters, twee
klinkers waarvan de laatste een /o/, twee lettergrepen). Het inhoudelijk
verschil hebben we vroeger op school geleerd aan de hand van het voorbeeld van
de hagelslag. Het hoopje chocoladehagel op je hand weegt schoon aan de haak 15 gram; dat is netto.
Reken je het dunne verpakkingsvliesje en het omringende kartonnen doosje erbij,
dan weegt het zaakje bij elkaar bruto 25 gram, alzo sprak de meester.
Er zijn begrippenparen in omloop die althans bij mij steeds
een zweem van verwarring oproepen. Neem nou het in zeilkringen ongetwijfeld
bekende en beminde koppel ꞌkrimpenꞌ en ꞌruimenꞌ. Van iemand als ik die geboortig
is op de hoge zandgrond (en in zijn leven weinig anders heeft gezien) is het al
een hele prestatie te weten dat het iets met wind en windrichtingen te maken
heeft. De wind ruimt naar het zuidwesten is een saaie, maar mogelijk ware
uitspraak. Ik bedien mij in dergelijke gevallen altijd van een ezelsbruggetje.
De eerste letter van ruimen is de r en toevallig begint het woord rechtsmet dezelfde letter. Als ik dus een windroos in mijn gedachten neem en de
naald wijst naar boven, naar het noorden, dan ruimt de wind rechtsom, dus via
het noordoosten naar het oosten. Zou de wind krimpen, dan krijgen we eerst
noordwesten- en later westenwind. Ja toch? Of is het andersom?
Het kan geen toeval zijn dat ik zonder lang na te denken nog
zon paartje kan noemen: ꞌstuurboordꞌ en ꞌbakboordꞌ. Het moet iets te maken
hebben met de Hollandse zeevaarders van vroeger die gemakkelijk te begrijpen
zaken nodeloos moeilijk maakten. Volgens mij deden ze dat om de concurrentie de
wind uit de zeilen te nemen. Maar wij in het nabije en verre oosten van het
land plukken daar nu nog de wrange vruchten van. Stel: ik sta aan het roer van
een fraaie platbodem. Zegt de kapitein tegen mij, de stuurman: ietsje meer
bakboord, alsjeblieft! Welke kant moet ik dan op, naar links of naar rechts?
Het moeilijkst te begrijpen woordpaar is zonder twijfel het
stel ꞌvervoegenꞌ en ꞌverbuigenꞌ dat op de middelbare school om de haverklap
opdook in een of andere grammaticaoefening. Wanneer de leraar Nederlands mij
vroeg om het woord kopen te
vervoegen, werd van mij verwacht dat ik onmiddellijk begon te dreunen: ik koop,
jij koopt, hij/zij/het koopt, wij kopen, jullie kopen, zij kopen. Onthoud het
nu eens en voor altijd! zegt mijn leraar Nederlands. Vervoegen doe je met werkwoorden, verbuigen doe je met naamwoorden. Maar hoe dat laatste moet
ben ik vergeten.
Sommige sportievelingen
kunnen méér dan andere: ze kunnen sneller zwemmen, vlugger schaatsen, beter een
berg op fietsen, zwaardere gewichten heffen dan hun collegas die dezelfde
sport beoefenen. Daar zijn diverse redenen voor aan te wijzen. Sommigen hebben
bij de geboorte meer aanleg meegekregen, anderen meer talent. Sommigen trainen
zich het apezuur, anderen gaan drie weken op hoogtestage voordat ze aan de
Ronde van Zuid-Beveland beginnen. Sommigen volbrengen wereldprestaties door veel
macaroni en erwtensoep te eten, anderen nemen voor een belangrijke etappekoers
(rondje om de kerk) nog gauw even een pilletje.
Wij zijn nu waar we willen
zijn. Het eigenlijke onderwerp waarover wij het even moeten hebben is doping.
Iedere sportieve prestatie van enig wereldniveau is tegenwoordig, terecht of
niet-terecht, omgeven met een zweem van onnatuurlijk en streng verboden gebruik
van stimulerende middelen. Wanneer Froome op zijn sloffen de Tour de France
wint komt dat, zeggen de beterweters aan de kant, (vaak Fransen), doordat hij
stiekem verboden middelen gebruikt. Reken maar dat hij van zijn teamarts een
pilletje krijgt dat nu nog niet door een gebrekkige dopingcontrole ontdekt
wordt wordt er door de toekijkende beste stuurlui aan wal gezegd. Een paar
lieden gaan zover dat ze hem (Froome) vanaf de kant bekogelen met scheldkanonnades
en fluimen.
Feit is dat inderdaad veel
sportieve prestaties in verleden en heden door dopinggebruik gemanipuleerd
zijn. Veel sporters hebben ondertussen het boetekleed aangetrokken en bekennen
openlijk aan de pil te zijn geweest. Ze hebben epo gebruikt, een ontoelaatbare bloedtransfusie
ondergaan of welk ander middel dan ook gebruikt. Totdat de dopingautoriteit
erachter kwam en hen een schorsing voor enkele jaren of zelfs levenslang oplegde.
Het spijt mij dat vanaf heden
ook ik in het dopingbeklaagdenbankje zal moeten plaatsnemen. Wat is er gebeurd?
In mijn ochtendblad (30 juli 2015) had u zelf ook kunnen lezen dat speler K.
van E. van de voetbalclub Telstar op dopinggebruik is betrapt. Bij hem zijn na
een onverwachte controle en nu komt het sporen van het verboden middel
FUROSEMIDE aangetroffen. Ook de tweede meting, de contra-expertise, leverde een
positieve uitslag op.
Met pijn in het hart beken ik
hier in alle openheid dat ik al jaren FUROSEMIDE slik. En wel een (klein) pilletje
per dag. Het bewijs hiervoor treft u hieronder aan en is in een foto
vastgelegd. Nu weet u ook hoe het komt dat ik
a)eerste werd in
het West-Europese kampioenschaap Mens-erger-je-niet
dat kortelings in Drontheim (N) is gehouden;
b)tijdens de
wedstrijden 25 meter figuurzagen te Winterswijk samen met koppelgenoot Frits
Onderdenboogaard de bronzen medaille won;
c) bij de kampioenschappen
Korte Verhalen Schrijven glansrijk de Oorkonde voor het Beste Korte Verhaal (dít
verhaal dus) in de categorie non-fictie mee naar huis kreeg.
Het moet worden gezegd en het
verdriet mij zeer het te moeten toegeven : alles is gepresteerd met een
dagelijks pilletje furosemide in het lijf. Ik bied mijn oprechte excuses aan.
Het zal niet wéér gebeuren.
In deze tijden van financiële
krimp, waarin sommige broekriemen danig moeten worden aangehaald en veel
teringen naar de nering moeten worden gezet, kom ik u te hulp met een voorstel
dat in uw koffiegebruik/verbruik aanmerkelijke veranderingen kan teweeg
brengen. Veranderingen die de geldvoorraad in uw bescheiden beurs goed zullen doen,
terwijl uw gemoedsrust en gezondheid er helemaal niet onder te hoeven lijden.
Er gaat niets boven een vers zelf
gezet kopje koffie met recent zelfgemalen bonen en water dat net van de kook af
is. Dat weet ik, maar heel af en toe drink ik koffie van een andere orde die
maar half zo duur is en dezelfde inspanning vereist.
Iedereen kent de
senseo-koffiemachine. Een uitvinding van ene meneer Philips in samenwerking met
ene mevrouw Douwe Egbers. Nadat u het waterreservoir bijkans tot de nok gevuld
hebt, legt u een frisse en verse koffiepad in het apparaat en drukt u op de
middenknop opdat het water verwarmd worde. Blijft de middenknop onveranderlijk
rood uitstralen, zet u een bekertje onder de uitstroomopening en duwt u op een
van de zijknoppen. Zijknop links is voor één, zijknop rechts voor twéé koppen
verse warme, geurige, enigszins opgeklopte koffie. In dat laatste geval zet u
twee lege kopjes tegen elkaar op het lekplaatje en doet u twee pads in het
apparaat.
Mijn uitvinding, zo mag ik
het wel noemen, is de mogelijkheid een dubbele hoeveelheid verse koffie te
tappen in één grote beker, met gebruikmaking van de rechter zijknop. U zet één
beker onder de uitstroomopening en duwt op het rechterzijknopje. (Het apparaat
denkt dat u twee kopjes koffie tapt, maar u weet wel beter.) Het resultaat is
een dubbele hoeveelheid lekkere koffie voor de helft van de prijs want u
gebruikt slechts één koffiepad. Tel uit je winst!
Ieder zijn eigen smaak, maar
persoonlijk doe ik, vóórdat ik de grote beker schuin onder uitstroom zet, er
een scheutje koffiemelk in en een snufje suiker. Heerlijk!
Dat deze werkwijze minder
sterke koffie tot gevolg heeft mag duidelijk zijn. Maar soms weegt deze iets mindere
kwaliteit met gemak op tegen de dubbele hoeveelheid vocht! Zegt een echte
koffieleut die ook op de kleintjes let.
Officieel staat het
Nederlandse warmterecord op 38.6 graden Celsius. Gemeten zomer 1946 in
Warnsveld-of-all-places door een
enthousiaste amateur-meteoroloog, medewerker van het KNMI in De Bilt en tevens gerespecteerd
huisarts.
Nu ik dit schrijf is het half
juli en we hebben al twee hittegolven achter de rug. Bij de laatste spande het
erom of het record van 1946 zou worden verbeterd. Dat is niet gebeurd, maar het
kan nog! Want de zomer duurt nog even.
Bij ons thuis wemelt het van barometers,
thermometers, weer-apparaatjes en mini-weerstationnetjes. Zij zouden u kunnen
laten denken dat wij geheel en al geobsedeerd zijn door alles met het weer en
de weersvoorspellingen te maken heeft. Dat is niet het geval. Wij laten alles
wat van boven komt over ons heen komen en dat is ook het geval met Gods water
over Gods akker. Kortom, wij zien wel.
Toch kijk ik tijdens een
hitte- of koudegolf graag naar mijn metertjes om te zien of zij de officiële
KNMI-verwachting bij kunnen houden. Ik tik op mijn oeroude barometer in de
voorkeuken en kijk naar de grote buitenthermometer buiten aan de schuurmuur. Die
denkt dat het bij benadering 38° is. Ik kijk met verbazing naar mijn display op
mijn weerstationnetje in de schuur dat, wonder boven wonder de temperatuur in de toekomst kan voorspellen - en zie
dat het op 19 juli 39.7° zal worden. De thermometer in de groentetuin houdt het
bij 38 graden en nog iets.
Dat is nog niet alles. Op
mijn werkkamer boven, onder het pannendak van de boerderij, hangt een klein
thermometertje dat het verschil laat zien tussen binnen en buiten. Op het
thermometertje lees ik dat het om 11 minuten over vier vóór de monitor en bóven
mijn toetsenbord 32.5 graden is. Maar aan de andere kant van de muur, vlak
onder de pannen van het dak waar nu de mussen (pardon, de mosjes) van af vallen,
is het 41.0 graden. Celsius wel te verstaan. Oftewel tegen de 100 graden
Fahrenheit. Dat slaat alle records.
Er bestaan, zoals u ongetwijfeld
weet, diverse soorten beeldende kunst. Om te beginnen is er het verschil tussen
figuratief en non-figuratief. Bij het beschouwen van een figuratief schilderij
behoeft u niet na te denken over wat het voorstelt: u ziet een brug over de
Seine en het labeltje onderaan vermeldt dat dit inderdaad een brug over de
Seine is, geschilderd in olieverf door een zekere August de la Manière. En het veilinghuis
dat u dit prachtige kunstwerk te koop aanbiedt schrijft er nog bij dat de geschatte
waarde 2,5 miljoen euro bedraagt. Dus te duur om bij u thuis boven de sofa te
hangen (waar het overigens een buitengewoon goed figuur zou slaan.)
Je hebt ook beeldende kunst
die de beschouwer volledig in het ongewisse laat over wat zij denkt te zien. ꞌOnweer
boven Parijsꞌ denkt u? De kunstenaar zelf noemt het: ꞌZonder kraak of smaakꞌ.
Het stelt niets voor: en dat in alle opzichten.
Er worden zelfs
tentoonstellingen van moderne beeldende kunst geopend en gesloten die de
bezoeker bij het verlaten ervan in volstrekte wanhoop achterlaten. Nee, niet
dat enkele schilderijen niet mooi zouden zijn. Ja, omdat niemand, zelfs de
kunstenaar niet, je kan uitleggen wat de bedoeling van het kunstwerk is. En wij
willen allen graag de bedoeling van iets weten, niet dan?
Nu bestaat, en dat al sedert
tientallen jaren, een tegenbeweging die zijn oorsprong vindt in het Engeland
van de industriële revolutie. We hebben het over een kunststroming die het
begrip kunst probeert te verbinden aan het begrip vakmanschap. Kort door de
bocht gezegd komt het er in deze benadering op neer dat een kunstenaar laat
zien dat zij of hij met eigen handen iets tastbaars en aanraakbaars kan maken
en dat doet op een vernuftige en buitengewoon artistieke manier. Een koppeling
van handvaardigheid en beeldende kunst; dát is het. Omdat men in Engeland het
eerst en het meest van het nut van deze kunstopvatting overtuigd was noemt men deze
stroming "Arts and Crafts". Waarbij ꞌArtsꞌ natuurlijk verwijst naar
het kunstzinnige, het artistieke, en ꞌCraftsꞌ naar het handvaardige. Bij
een onlangs door mij gemaakte wandeling zag ik ergens in een etalage een fraai
voorbeeld van deze A & C dat ik u niet wil onthouden.
Wat is hier aan de hand?
Iemand, de naam van de maker/maakster is mij helaas niet bekend, maar het zou
mij niet verwonderen dat de schepper van dit kunstwerk een vrouw is, heeft de
euvele moed gehad een doodgewoon rijwiel zeg maar gewoon: fiets te omhullen
en omringen met een buitengewoon artistieke wollen bekleding. Wij zien meteen de
twee belangrijkste onderdelen van de A & C-benadering. De vakmanschap (zeg
in dit geval maar liever vakvrouwschap) blijkt uit de ongeëvenaarde breikunst. Zelfs
een volslagen ondeskundige op het gebied van de edele breikunst als ik kan zien
dat hier een topprofessional aan het werk is geweest. En kijkt u eens hoe origineel
en creatief de wielen zijn ingepakt (zomaar een voorbeeld uit talloze andere
mogelijke).
Zonder twijfel zou dit een topstuk uit een
denkbare A & C collectie kunnen worden. Is er dan geen oliesjeik uit Qatar
die hier enkele miljoenen voor over heeft? Als belegging?
Tenslotte ben ik zo vrij u attent
te maken op een aspect dat in veel (moderne) beeldende kunst, figuratief of
niet, volledig ontbreekt. Ik bedoel humor. Je kunt immers niet naar deze wollen
fiets te kijken zonder op zn minst te glimlachen?
Hopelijk kent U Kleef. Al was
het maar van horen zeggen. Een mooie, oude stad in het Duitse Rijnland.
Prachtig gelegen met aan de voorkant de wijde weilanden en uiterwaarden die de
grens met de rivier markeren, en op de achtergrond de beboste heuvels van het
Reichswald dat van hier via Beek en Berg en Dal tot bijna aan de benedenstad
van Nijmegen reikt. Beroemd is de Schwanenburg, de Zoo en Haus Koekoek waar in
de 19e eeuw een van de grootste Nederlandse landschapsschilders met zijn uitgebreide
familie woonde en werkte.
Neen, geen kwaad woord over
Kleef, noch over het uiterlijk voorkomen, laat staan over de inwoners en al
helemaal niet over de taxichauffeurs. Want dit gilde heeft ervoor gezorgd dat
ik ooit een schier hopeloze situatie zag veranderen in een prachtige uitkomst.
Hoezo? zou u kunnen vragen. Ik zal het u uitleggen.
Kiezen kun je, theoretisch
althans. Op een kruising in het westelijk deel van Kleef kun je terugrijden
richting Emmerich of rechtdoor de weg door het Reichswald naar Gennep nemen. Je
kunt ook links afslaan de binnenstad in of rechtsaf via Nütterden, Kranenburg
en Wyler naar Noviomagus (wat, zoals u al vermoedde Nijmegen betekent) rijden.
Dat laatste was mijn opzet en bedoeling.
Want om twee uur (14.00 uur)
stond een belangrijk psychologie-tentamen voor de deur. Alle tweedejaars
psychologiestudenten, waaronder ikzelf, werden hartelijk uitgenodigd hun kennis
betreffende de grondslagen van de ontwikkelingspsychologie op te schrijven en van
deugdelijke argumenten te voorzien. De tijd die iemand daarvoor gegund werd
bedroeg op de kop af twee uur en een kwartier. (Alle gekheid op een stokje: dit
tentamen was veruit het belangrijkste in mijn tweede studiejaar (1978/79). Het
slagen ervoor was een voorwaarde om verder te kunnen.)
Precies om één uur bereikte
ik in mijn trouwe 2CV, de fameuze Citroën-Eend, het kruispunt in Kleef dat ik
zojuist heb beschreven. Nog een half uurtje rijden en dan rustig de tijd nemen
voor een ontspannen en tegelijkertijd geconcentreerde voorbereiding.
Plotseling, ik was net rechts
afgeslagen, gaf mijn eend er de brui aan. Dat wil zeggen: de koppeling was niet
bereid of in staat de auto in een van de vier beschikbare versnellingen (zelfs
niet de achteruit) te bewegen. Ik stapte uit en schoof mijn eend in zijn
vrijloop naar een parkeervak langs de weg. Het was ondertussen 13.10 uur.
Het was 13 uur 30, toen ik,
na een aantal vergeefse liftpogingen, besloot terug te gaan naar de binnenstad.
Daar wilde ik een taxi of een ander vervoermiddel nemen en de bestuurder te
vragen mij METEEN en ONVERWIJLD naar Nijmegen te brengen. Om tien vóór twee
bereikte ik de binnenstad waar mij een vriendelijke mevrouw meedeelde dat de
eerstvolgende taxistandplaats zich een kilometer verderop bevond. Bovendien meldde zij
mij dat de bus naar Kranenburg vijf minuten geleden vertrokken was. Het was al
lang twee uur geweest (14.10 uur om precies te zijn) toen ik langs Garage X
kwam. Net toen ik een pompbediende vroeg of hier een mogelijkheid tot vervoer
aanwezig was, kwam er een als taxi verklede Mercedes de hoek om en stopte voor
mijn neus. De chauffeur was bereid mij voor de somma van twintig Mark, al het
geld dat ik op zak had, naar Nijmegen te brengen. Eerst reden we naar de
parkeerhaven waar de Eend stond met mijn spullen. Toen we daar wegreden stond
de klok op 14.30 uur.
Onderweg legde ik de
taxichauffeur uit in welke moeilijke, bijna uitzichtloze toestand ik mij
bevond. Waarop deze zijn snelheid opvoerde en alle verkeersregels aan zijn
laars lappend mij naar Nijmegen bracht. Het was 15.00 uur (zegge drie uur) toen
ik de examenzaal binnenging. Een paar collega-studenten begroetten mij zwijgend,
maar je kon hen horen denken: waar bleef je nou zo lang?
Ik las de tentamenvragen en
opgaven, besloot daaruit een keuze te maken, en ging aan het werk. Kwart over
vier was het toen ik de dienstdoende professor een blad met geschreven
antwoorden plus toegevoegde argumenten en opmerkingen overhandigde.
De volgende dag sleepten een
collega en ik mijn gestrande eend terug naar mijn huisgarage waar het euvel
gerepareerd werd. Veertien dagen later las ik op een van de grote
uitslagenborden in de aula dat de student met het nummer 76 .. voor het
tentamen ꞌOnwikkelingspsychologie I en IIꞌ geslaagd was. Nog later hoorde ik
dat de betreffende student veel aftrek had gekregen door het onbeantwoord laten
van enkele vragen en opdrachten, maar de rest was blijkbaar goed genoeg om het
geheel met een ꞌvoldoendeꞌ te honoreren.
Is dit voorval een speling
van het lot? Of een kwestie van toeval? Of gewoon een geluk bij een ongeluk? U
mag het zeggen.
Drie fotos laat ik u hier beneden
zien: fotos van oude huizen, huizen van voorouders. Allemaal boerderijen: een
grote en een kleine. In dit soort huizen woonden mijn opa en oma. In het ene
huis die van mijn vaders kant, in het andere die van mijn vrouws vaders kant.
De bovenste twee fotos laten
u Aaldershuis zien. Zo heet de
boerderij. Oorspronkelijk heeft hier een zekere Alert gewoond en naar hem is
het huis genoemd. Alerts huis werd in de loop van de jaren Aaldershuis.
Mijn grootvader en
grootmoeder hebben hier jaren gewoond maar opa is er niet geboren. Die kwam van
een boerderij uit Duitsland, een paar kilometer verderop. Opa is er zogezegd
bij ingetrouwd.
De tweede foto van
Aaldershuis stamt uit de tijd toen er nog echte winters met veel sneeuw waren.
Aaldershuis, met in het midden het mooie voorhuis, rechts het bijgebouw (het
spieker) en links de grote schuur, lijkt zich bijna achter de sneeuwbergen te
willen verstoppen. Aaldershuis was de eerste boerderij buiten de bebouwde kom
van mijn woonplaats. Wij vonden het altijd een mooi visitekaartje wanneer je
van de andere kant het dorp binnenkwam.
De laatste boerderij is
Beesterni-jhuus. (Alle zich respecterende boerderijen in onze contreien hebben
zogenaamde huisnamen.) Voorbeelden te over: t Broeker, de Steengroeve, t
Beester, de Fökkert, te veel om allemaal op te noemen. Beesterni-jhuus is maar een
klein keuterboerderijtje. Je begrijpt niet dat er tijden zijn geweest dat er
twee gezinnen in woonden als je rekent dat er ook ruimte moest zijn voor het
vee (koeien, kalveren, varkens en kippen) en veevoer (hooi, stro,
voederbieten). We denken dat ze hutje mutje op elkaar woonden.
Beesternijhuus betekent
eigenlijk: ꞌhet nieuwe huis bij t Beesterꞌ. En t Beester is nu nog steeds een
grote boerderij aan de overkant van de weg. Beesternijhuus is een klein
daghuurdersboerderijtje. Opa heeft het gekocht voor enkele duizenden guldens.
Nu een schijntje, maar destijds een rib uit s mensen lijf. Opa moest er bij
enkele plaatselijke welgestelden leningen voor afsluiten.
Ik praat nu weer over oma en
opa. Dit keer zijn het de grootvader en grootmoeder van mijn vrouw. Dus eigenlijk
mijn schoongrootouders.
Er is veel veranderd in al
die jaren. Anno 2015 is Aaldershuis verdwenen. Het heeft plaats moeten maken
voor een nieuwbouwwijk. Maar de naam Aaldershuis bestaat nog. Terug te vinden
in straatnamen zoals de Aaldersbeeklaan.
Beestenijhuus bestaat nog
steeds. Het viert dit jaar zijn 119de verjaardag en verkeert in
goede gezondheid. Af en toe waait er weliswaar een pan van het dak en zakt een
draagbalk door, maar dat is de leeftijd. Ik kan het weten, want ik woon er. Nog
steeds. Nog steeds met plezier.
Wat denkt u dat erger is: (A)
van de ladder vallen bij het aardbeien plukken, of (B) onderuit gaan bij het
kalverschetsen?
Ik zal u een beetje op weg
helpen. (A) is een voorbeeldje van absurde Achterhoekse humor, dus dat zal het
wel niet zijn. (B) daarentegen is ook maar voor een gedeelte waar. Juist is de
bewering dat je op weg naar het
kalverschetsen onderuit kunt gaan. Want dat is mijn vrouw ooit overkomen,
weliswaar jaren geleden, maar toch. In een beijzelde, gladde bocht ging ze met
haar brommertje onderuit. Gelukkig zonder ernstig nadelige gevolgen. En het
werkwoord kalverschetsen bestaat inderdaad. Lees maar verder.
Tegenwoordig moet iedereen
zich kunnen legitimeren, ook de boerderijdieren op het platteland. De schapen
en zelfs de koeien in de mega-stallen. Daarom dragen ze ook van die
afschuwelijke gele oormerken. Binnenkort staat alle informatie digitaal op een
ingeplant chipje, dan zijn die gele flappen ook niet meer nodig. Niet iedereen
weet echter dat ook vroeger iedere koe of kalf al moest beschikken over een
paspoort. En omdat je met een kalfje niet even naar de drogist kunt gaan om een
pasfoto te laten maken, maakte mijn vrouw evenals haar vader, mijn
schoonvader dus - een tekening, een schets.
Ze deed dat voor het rundveestamboek of voor de onderlinge veeverzekering.
Gewapend met een voorbedrukt formulier en tekengereedschap ging ze naar de stal
of een weiland om het pasgeboren nieuw leven te portretteren. Op de grove
omtrek van het dier op het formulier werd ingetekend wat wit en wat zwart was.
Niet tot op de punt en de komma nauwkeurig, en het was ook niet nodig ieder
haartje en rimpeltje te kunnen zien, maar wel zo dat je aan de hand van de
getekende schets uit een kudde van honderd dieren het betreffende kalf kon
herkennen. Dát is m, zie je wel!
Een tweede voorbeeld van een
Achterhoekse schets, zij het van een geheel andere aard, laat ik u hieronder ook
nog even zien. Het is ook geen schets in de strikte betekenis: een vluchtige
tekening met potlood of houtskoolstift. Het is een ets, meer precies een
droge-naald ets. Als u klaar bent met het bewonderen ervan zou u wellicht
kunnen opmerken dat zoiets ook in West-Vlaanderen, de kop van Overijssel of in
de Krimpenerwaard te zien en te (sch)etsen is.
De maker geeft geen
geografische of topografische informatie. Hij benoemt de ets met de woorden opklarend
landschap na onweer. Maar wij herkennen ogenblikkelijk het Achterhoekse land,
ons deel van Gelderland, en de daarbij horende mentaliteit. Dreigend en somber,
op het melancholische af, maar niet zó dat het totaal overheerst. Wij zijn ons
bewust van de gevaren die ons omringen, maar altijd zijn er hoopvolle signalen
zoals het zonnetje dat door de wolken breekt.In het midden zien we de geploegde voren zich naar de einder spoeden,
waardoor we weten dat de boer klaar is met het winterbed. En in het
boerderijtje maakt de boerin voorbereidselen voor de broodmaaltijd in de
namiddag: het vier-uur-eten. Roggebrood met spek.
De ets is gemaakt door mijn
getalenteerde, kunstzinnige jongste broer. Hij (de ets) hangt al jaren op een
opvallende plek in onze woonkamer en hoe langer hij er hangt, hoe mooier hij
wordt. Althans, dat vinden wij. Maar dat vindt u ook van het Gezicht op Leuven
(in olieverf) dat bij u boven de sofa hangt.
Kruissteken met dubbel-s
horen thuis in de wereld van de nuttige handwerken met een artistiek randje; de
fascinerende wereld van smyrnakussens, telpatronen, borduurwerkjes, merklappen
en antimakassars. Je moet streng in de leer zijn, hetgeen in deze context
betekent dat je secuur en nauwkeurig moet kunnen werken. Je hebt er een
stramienachtige ondergrond voor nodig, strengen garen in vele kleuren en
natuurlijk naald en draad. Een kruissteek, zo heb ik mij laten vertellen, is in
de borduurwereld wat één-recht-één-averecht is in de breiwereld: een
basisbewerking zonder welke borduren (of breien in het tweede geval) volstrekt
ondenkbaar is.
Ma begon pas te borduren toen
ze bezig was aan de tweede helft van haar leven. De aanleiding om ermee te
beginnen schiet me niet meer te binnen, maar het zou me niet verwonderen dat ze
zich heeft laten inspireren door haar eerste dochter, mijn oudste zus, die op
een goede dag met het lumineuze idee thuiskwam om met smyrnawol en dito haak
een compleet vloerkleed te knopen. Ik zie me nog wol om een latje wikkelen om
later met een scheermes draadjes van gelijke lengte te snijden. In ieder geval
heeft Ma toen haar kinderen nog klein waren, nooit geborduurd, maar wel gebreid.
Sokken in alle maten en kleuren.
In den beginne is er de volledig blanco ondergrond,
het gekleurde borduurgaren en het borduurgereedschap. Ooit heeft Ma een
voorbedrukt stramien gebruikt, maar dat was eens maar nooit weer. Een rood
kruisje op een ondergrond-in-dezelfde-kleur borduren kan immers iedereen, daar
is geen kunst aan.
Hoe Ma begint? Ergens in het lege veld slaat zij om zo
te zeggen eerst een paar piketpaaltjes: zij zet met donker garen op vaste
afstanden hier en daar een beginkruisje. De juiste plaats bepaalt zij door
eenvoudig te tellen. Daarna verbindt Ma de beginkruisjes met elkaar zodat er
vormen, lijnen, vierkanten, recht- en veelhoeken ontstaan. Symmetrie mág, maar
hoeft niet per se. Liever niet. Soms begint zij met twee diagonalen. De zo
ontstane door kruissteken afgebakende vormenworden vervolgens opgevuld zodat
er veelkleurige vlakken ontstaan. Wanneer het gehele stramien gevuld is, werkt
Ma het geheel af met een gehaakt randje. Het eindresultaat kan van alles zijn:
een lopertje op tafel, een kussenovertrek, een vloerkleedje, een antimakassar
op de stoelrug of een wandversiering.
Zo bijzonder als haar
borduurwerkjes waren, was Ma eigenlijk zelf ook. Ma had tamelijk veel lak aan
voorschriften en conventies, behalve wanneer zij ze zelf had bedacht. Behalve
wijs was Ma ook eigenwijs. Normaliter werd door huisvrouwen in ons grensdorp de
maandag besteed aan de witte en bonte was. Zo niet door Ma: je moest niet raar
staan te kijken dat pas op vrijdag de waslijn volhing met kledingstukken van pa
en ma, in de loop der jaren aangevuld met kleren van vijf kinderen. Even
normaal is het dat je binnen een afzienbare periode na afloop van een geslaagde
middagmaaltijd (Ma kon heel goed koken) de vaat ontdoet van etensresten. Maar
Mawachtte daar vaak mee tot een uur of
vier, want dan had ze in tussentijd gelegenheid haar boek verder uit te lezen.
En de buitenboel doen? Ma zou zeggen: die stof regent er wel vanzelf af. Het
was maar goed dat er elke vrijdag een dienstmeisje kwam, anders waren we
onherroepelijk met zijn allen zwaar vervuild.
Op iedere goed bedoelde
kritische vraag (Ma, hoe kun je nou die rok met die blouse
combineren?) had Ma een laconiek antwoord klaar in de trant van: nou èn, dat
valt wel mee, dat ziet toch niemand, dat denk je maar. Ze zei het met zoveel
stelligheid dat het leek of ze gelijk had.
Ma had veel oog en oor voor
haar medemens, vooral voor de noodlijdende. Zij was de goedheid zelve. Op
oudejaarsavond liep Ma naar het huisje van een oude zwerver ergens in het dorp
om hem een zakje eigengebakken oliebollen te brengen. Typisch Ma.
Af en toe liepen Mas
borduurwerkjes uit de hand. Vooral toen ze bij het hoofdstuk vloerkleedjes
aangekomen waren. Overal in haar kamer in het verzorgingstehuis waar ze aan het
eind van haar leven woonde, lagen haar vloerkleedjes. Het waren er tenslotte
zoveel dat we er wat van zeiden. Bijvoorbeeld dat ze gevaarlijk waren: Straks
val je erover en breek je je heup of nog erger! Wat dan weer een typisch
Ma-antwoord opleverde: Nee hoor, dat zal mij niet overkomen, dat is immers nog
nooit gebeurd, waarna de discussie gesloten was.
Ma bewoonde de naar haar
zeggen mooiste kamer van het verzorgingstehuis (toen nog rusthuis geheten). Dat
was de kamer naast de centrale ingang. Om beter te kunnen zien wie er in- en
uitging, zat Ma graag op de leuning van haar stoel bij het raam. Af en toe
zwaaide ze vriendelijk naar een passerende kennis. Onder de stoel stond haar
borduurmandje met het opgerolde half-affe kleedje en de strengetjes wol. Toen
ze hoogbejaard was geworden, kwam als vanzelf het ogenblik dat het kleedje niet
meer afgemaakt werd. Het zou voor altijd on-af blijven.
Het is al bijna twintig jaar geleden
dat Ma gestorven is. Maar er gaat praktisch geen dag voorbij dat ik niet aan
haar denk. Dat komt ook doordat wij thuis een aantal van haar kruissteekwerkjes
op de overloop hebben opgehangen. Telkens als ik via trap en overloop opstijg
naar mijn slaapkamer zie ik ze en denk daarbij aan Ma. Uniek en origineel zijn
ze, die borduurjuweeltjes, net als de maakster.
Tot op de huidige dag maak ik
de diverse leerkrachten van scholen die ik heb bezocht: respectievelijk de
kleuterschool, de lagere school, de middelbare school voor (m)ulo en de
kweekschool voor aankomende onderwijzers grote verwijten over het feit dat ze
mij volstrekt onvoldoende geïnformeerd, voorgelicht en bijgepraat hebben over
bepaalde kernfiguren uit de christelijke traditie, te weten engelen.
Excuses voor deze veel te
lange openingszin, maar het moest eens gezegd worden. Natuurlijk hebben wij om
een voorbeeld te geven - de juffrouw van klas twee horen vertellen van de engel
bij het graf in de tuin van Jozef van Arimathea. U weet wel, de engel die op
Pasen bij het geopende graf van Jezus zat. Maar verder bleven wij behoorlijk in
het ongewisse. Hoe oud was deze engel? Man of vrouw, beide of geen van beide?
Wij wisten dat engelen vleugels hebben, maar hoe groot was hun spanwijdte?
Ook had men ons verteld dat
er binnen de engelenpopulatie rangen en standen zijn: je had engelen en
aartsengelen. Net als vaders en aartsvaders. De aartsengelen heetten Gabriël,
Michaël en Rafaël; de aartsvaders droegen namen als Abraham, Izak en Jacob. Er
bestonden blijkbaar behalve gewone engelen ook nog beschermengelen, maar dat wist
je alleen van horen zeggen.
Dat kinderen van de openbare lagere
school het nog slechter getroffen hadden zij wisten niet van het bestaan van
engelen af en lieten dat ook blijken, daarbij Ron Brandsteder de loef afstekend
door luidkeels te zingen: engelen bestaan niet, maar, dacht ik, daar
zijn hun ouders ook debet aan. Moeten ze maar niet zo halsstarrig openbaar
zijn. Met ontzag en jaloersheid luisterden wij echter naar de verhalen van de
rooms-katholieke kinderen in ons dorp die breeduit vertelden van de Maagd Maria
en de begeleidende engelenschaar. Ons zeer calvinistische hoofd-der-school
durfde het woord maagd nog niet eens in de mond te nemen, kunt u nagaan.
In de loop van de jaren ben
ik er wel achtergekomen dat engelen bijzondere wezens zijn. Maar het fijne weet
ik er nog steeds niet van. Door veel te lezen en te kijken en door verhalen van
ooggetuigen wordt, brokstukje voor beetje, het beeld van de engel compleet.
Tamelijk recent heb ik een van de heersende meningen over engelen kunnen
verduidelijken en verifiëren. Dat is de opvatting dat engelen over buitengewoon
veel, zeg maar abnormaal veel geduld beschikken. Is dat werkelijk zo?
Engelen hebben bijzonder
veel geduld. Dat denken wij, omdat
wij spreken van een engelengeduld. Betekent dit dat engelen bereid zijn drie
uur op de bus te wachten, terwijl wij er al na vijf minuten de brui aan geven?
Hoe zit het precies? De volgende parabel helpt ons uit de brand. Kijk even naar
de Matterhorn hier beneden en lees dan verder.
Zien jullie daar die berg
in de verte? Met die spitse, rotsachtige top? Ja, die. Iedere honderd jaar komt
daar een roodborstje op zitten en slijpt er zijn snaveltje op af. Daarbij komt
er natuurlijk een beetje bergslijpsel vrij dat wegwaait in de wind. Op de lange
duur is de hele berg afgeslepen.
Als dát het geval is, is er
één seconde van de eeuwigheid voorbij en zó lang kan een engel wachten.
Ongemerkt hebben we antwoord
gekregen op de gestelde vraag. We weten nu hoe lang de eeuwigheid duurt en we
weten nu dat engelen inderdaad buitengewoon veel geduld hebben. Weer een stukje
van de engellegpuzzel gevuld.
Wij ik spreek nu even over
de Nederlanders als medelandgenoten - over Vlamingen, Walen en Duitstalige Belgen
durf ik mij geen oordeel aan te matigen - wij, Nederlanders, zijn niet alleen
een volk van kankeraars en criticasters, maar eerst en vooral een volk van
plakkers. Niet zozeer in de vorm van sijsjeslijmers en bumperklevers, alhoewel,
maar ik zit meer te denken aan onze fobie of manie om bij iedere gelegenheid en
in elke supermarkt zegeltjes te willen verzamelen om die later thuis gezellig op een spaarkaart te kunnen
plakken. Wij zijn een volk van zegeltjesplakkers. Ontegenzeggelijk.
Weet u overigens wat échte
plakkers zijn? Dat zijn, en nu houdt alle ironie even op, armzalige
vluchtelingen in Zuid-Afrika die uit buurlanden komen waar het de mensen nóg
beroerder gaat. (Inderdaad, het zijn díe mensen waarop zich nu, anno 2015, de
volkswoede richt.) Ze trekken naar ZA, bouwen ergens van afvalhout, golfplaten,
plastic en blik een hutje. Wanneer zij erin slagen rook uit een geïmproviseerde
schoorsteen te laten opstijgen vóór zonsondergang, mogen zij blijven wonen. Dat zegt tenminste
het heersende recht. Plakkers wonenmet
zijn duizenden in plakkerskampen. Als alles meezit is er een lokale overheid
die voor stroom en water zorgt.
Er bestaan ook zegeltjes die
je niet hoeft te plakken. Ik vond ze bij het opruimen van een oude kast. Het
zijn zegeltjes om uit te knippen, het zijn bonkaarten. Van na de oorlog, zegt
iedereen die ze kent, toen nog veel spullen op de bon waren. Ze stammen uit de tijd
van de distributie. In verband met de heersende schaarste werden de beschikbare
goederen eerlijk verdeeld. Een vriendelijke ambtenaar op het distributiekantoor
deelde per hoofd van de bevolking de bonnen uit. En in de plaatselijke krant
stond welke bon je nodig had om deze week een half pond suiker te kunnen kopen.
Ik heb heel lang in de overtuiging geleefd dat bonnen betaalmiddelen waren,
maar dat was een misverstand, zei de kruidenier. Het was én én: je moest bonnen
inleveren én je moest met geld betalen. In de bonnentijd was ik nog heel jong,
maar toen al overtuigd van de gerechtigheid van het systeem. Zonder bonnen zou
immers iemand met veel geld alles kunnen weg- en opkopen? Zodat er voor de
minder bedeelden niets meer over was? Voor de bonnenwet was ieder gelijk, en zo
hoorde het ook.
Op een dag, kort na de
oorlog, heeft het bonnennoodlot mijn moeder getroffen. Ma had voor een periode
van een maand voor het hele gezin bonnen ingeslagen voor de noodzakelijke
boodschappen. Om onverklaarbare redenen is zij toen de hele bonnenvoorraad
kwijtgeraakt. Verloren. U begrijpt dat Leiden echt in last was, hoewel we daar
niet woonden. Want zonder bonnen was er niets te koop van wat er in de winkel
lag, dus dreigden dorst en hongersnood. En ook Pa kon naar zijn geliefde tabak
fluiten.
Met behulp van de
vriendelijke distributieambtenaar en mede doordat(1) Ma bij de plaatselijke dorpsbevolking
geen kwaad kon doen en (2) Pa gemeenteambtenaar was, werd er een kleine
inzamelingsactie georganiseerd. Iedereen die een bonnetje over had kon dat
inleveren bij het distributiekantoor. Aan het eind van de actiedag kon de ambtenaar
Ma een complete set bonnen overhandigen. Ma was buitengewoon geroerd door al
die vrijgevigheid.
Bonnenacties. Ze bestaan nog
steeds. Het zijn nu zegeltjesacties bij de super, waarbij je bij twee halen er
drie moet betalen met als compensatie dubbele zegels. Om thuis gezellig op te
plakken.
Wie, zoals ik, prachtig maar
afgelegen en alleen in de Achterhoekse binnenlanden woont heeft relatief
weinig aanspraak. Daarom is het ook niet te verwonderen dat ik af en toe met
mijn alter-ego een tweegesprek voer. Zoals enkele weken gelegen op een
prachtige maartmorgen. We zitten om iets over elf buiten onder het afdak een
verlaat kopje morgenkoffie te drinken. De hemel is stralend blauw, geen wolkje
te bekennen, en alom maakt de natuur zich op het voorjaar te beginnen. Plotseling
zie ik hoog in de lucht een vliegtuig passeren dat achtervolgd wordt door
melkwitte condensstrepen. Even later wordt het geluid van de straalmotoren
hoorbaar.
Ik zeg: - Dat is een
KLM-toestel. Die is een kwartier geleden begonnen aan de vlucht van Schiphol
naar Doha.
Mijn alter-ego daarop: - Je
praat net of het de half-twaalf-trein naar Arnhem is! Hoe weet jij nou welk
vliegtuigtype en welke maatschappij dit is?
Wil je mij misschien ook wijsmaken dat je weet op welke hoogte het vliegtuig
zich bevindt en hoe hard het vliegt?
Zeker, - zeg ik, - Dit is
vlucht KL441. Vertrek 11.12 uur. Aankomst 19.08 uur plaatselijke tijd. Het
vliegt momenteel 8543 meter hoog met een snelheid van 870 km/uur. -
Op de eerste foto beneden
ziet u het betreffende vliegtuig. (Een camera heb ik altijd in de buurt.) Alle
hierboven genoemde feiten kloppen. Ik zal het bewijzen met een tweede voorbeeld
(tweede foto).
Dit is een Boeing 747. Van de
Lufthansa, vlucht LH422. Vanaf het vliegveld van Frankfurt om 11.18 opgestegen
en nu op weg naar Boston (USA) waar het hopelijk om 13.36 uur plaatselijke tijd
zal aankomen. Vlieghoogte momenteel 10.063 meter; snelheid 872 km/uur. Wanneer
het vliegtuig zich precies boven mijn hoofd bevindt is het op de kop af 11.43
uur. Van Frankfurt naar de Gelderse Achterhoek in 25 minuten! Niet te geloven!
Je weet veel van het
vliegtuig, maar niet alles. Je weet niet hoe de gezagvoerder met zijn voornaam
heet. Je weet ook niet de achternaam van de dame op de derde rij, helemaal
links bij het raam. Maar de vlieggegevens kun je heel gemakkelijk met je app opvragen. Je ziet een landkaart op
je tabletscherm met daarop bewegende vliegtuigjes. Klik erop en je weet alles.
Misschien is het maar goed
dat je niet alles weet. Ik kom nu bij de macabere, tot nadenken stemmende
bijgedachten. Bijvoorbeeld dat nauwelijks een week later de copiloot op een
German Wings vlucht zijn Airbus320 met 150 passagiers te pletter laat vliegen
tegen een Franse Alpenbergwand. Uitgerekend op de dag dat a) mijn zus en haar
zoon van Düsseldorf naar Gothenburg vliegen en b) dat mijn zwager en
schoonzuster al vliegend terugkeren van een vakantieweekje Canarische Eilanden.
Je moet er niet aan denken.
Parallel aan de grote Nederlandse Boekenweek vindt
van 7 tot 14 maart 2015 de streektaalboekenweek plaats. In dit verband heeft de
streektaal betrekking op het Achterhoeks, de taal die in Oost-Gelderland gesproken
wordt. Twee activiteiten verdienen het genoemd te worden.
Allereerst de toekenning van de eervolle titel: Streektaalboek
2015. (Te vergelijken met de AKO- of Libris-Literatuurprijs, maar dan een
graadje minder belangrijk.) Uit vijf nominaties werd door de jury gekozen: Tante Rikies onmundig mooie verhalenboek.
Een hoogst origineel kinderboek, prachtig geïllustreerd, met korte verhalen in
het Achterhoeks, geschreven door 22 gerenommeerde auteurs, onder redactie van
Gijs Jolink. Het boek is geschreven om op school samen met de kinderen te
lezen.
Verder bestaat er, zoals het betaamt, ook een boekenweekgeschenk.
Bij aankoop van een boek in de streektaal ontvangt de koper Flonkergood: een boekje met 24 heel
korte bijdragen die allemaal rondom het thema vrijheid cirkelen.
Eén van die korte Flonkergood-verhalen staat
hieronder. Het is geschreven in de streektaal die in Dinxperlo gesproken wordt.
Ens
in de zovölle tied geef ik t mooiste en dierbaorste wak hebbe op en begeve
mi-j willens en wettens in onvri-jheid. Ik bedoele mienen gang naor de kapper.
Meestal zo elke vief waeke aoverwin ik mi-jzelf, maak een afspraak met mienen
vasten kapper en fietse naor de dames- en herenkapsalon in A. um mienen haordos
- of wat daor nog van aover is - te laoten fatsoeneren. Maor weer net zo
knippen as altied? vrug de kapper. En zoas altied knikke ik in- en
toestemmend.
Op
t moment daj in de kapstoel plaats nemt begunt de ellende. De kapper trapt de
stoel op de goeie heugte, bundt ow een wit laken um dn hals en krig zien
tasjen met knip- en scheerattributen. Met schere en kam, met tondeuze en
scheermes wordt aovertollige heurkes vakkundig verwijderd. Maor ik, onder t
witte laken, met de kappershande en knipspullen op mien heufd, liede zwaor onder
t besef mien vri-jheid, waork zo trots op bunne, te hebben uut-eleend an de
kapper. Veur een tiental minuten in elk geval.
Aj
eknipt wordt, moj stille zitten, is t gezegde. Zo is t: i-j könt gin kante
meer uut. Ij zit kwasi vaste an de stoel. Um ow een holding te geven praot i-j
met de kapper aover t weer en aover andere luchtige zaken die gebeurd bunt. In
feite denk ik maor an één ding: an t gelukzalige moment dat de kapper zien
gereedschap in zien tasjen opbörg, owwen stoel löt zakken, t laken verwijdert,
wat loslopende heurkes van ow jas strik en zeg: now köj dr weer een hötjen
tegen. Ij hebt owwen vri-jheid herwonnen. I-j bunt weer ow eigen baas. En dat
veur 15 euro. Gin geld natuurlek veur ziets weerdevols as ow vri-jheid.
Zoals het iedere dorpsgemeenschap
betaamt had ook mijn geboortedorp een gymnastiekvereniging. Twee zelfs: eentje
waarbij protestants-christelijke waarden geacht werden in acht te worden
genomen en eentje waarbij die waarden niet met naam en toenaam werden genoemd.
De algemeen humanistische turnvereniging (om zo even te noemen) heette SVD en
de christelijke KEV. SVD was de gymnastische tak van de Sport Vereniging
Dinxperlo die vooral uit voetballers bestond; KEV was een afkorting van Kracht & Vriendschap: eigenschappen
die men toentertijd hoogachtte. Omdat ik een tamelijk vriendelijk jongetje was,
maar over weinig kracht beschikte, vonden mijn ouders het wenselijk dat ik toetrad
tot de KEV-gelederen. Van mijn zesde tot mijn achttiende was ik lid en mijn
moeder zorgde ervoor dat ik trouw mijn contributie betaalde. Al die jaren dat
ik lid ben geweest hebben er helaas niet voor kunnen zorgen dat mijn
lichaamskracht beduidend is toegenomen, en hetzelfde kon men achteraf zeggen
van het vriendschapsgehalte van mijn karakter. Maar veel belangrijker was dat
ik met veel plezier naar de gymnastiek ging, want ik deed het vooral voor de
gezelligheid.
Wekelijks werd er een
uurtje hard geturnd om het kracht- en vriendschapsniveau te verhogen. Wij
kwamen om half zeven tezamen in Zaal Trip, gekleed in gymschoenen en passende bovenbedekking.
Tot half acht werd er geturnd: aan de brug met gelijke leggers, aan het paard,
aan de rekstok, aan de ringen en op de lange mat die daarbij schuin door de
zaal lag. Maar niet nadat wij eerst rek- en strekoefeningen hadden doorstaan
die nodig waren om op temperatuur te komen. Al naar gelang de leeftijd waren er
groepen: men begon bij de Jeugd I, dan de Jeugd II om vervolgens via de Junior
Heren bij de echte Heren terecht te komen. Enkele leden wisten niet van
ophouden en verzamelden zich in de groep Senior Heren. Voor de meisjes c.q.
dames was er een vergelijkbare indeling. Hoewel dames en heren apart oefenden
en turnden was KEV één gemengde vereniging, een echte turnfamilie.
Eens per jaar toonden de
leden van KEV aan het volk wat zij in hun mars hadden. Dat deden we tijdens de
jaarlijks uitvoering. Daartoe werd Zaal Trip omgebouwd tot een heuse arena. De
herenleden (Junioren en Senioren) bouwden met latten, palen en planken tribunes
langs de zijkanten zodat iedere bezoeker een prima uitzicht had op het
gebodene. Men zat ook op het podium hoewel daar een stukje vrije ruimte
gereserveerd moest blijven voor de D-Boys (maar daarover later meer).
Iedere uitvoering van KEV begon
met een indrukwekkende opmars. Alle leden, van jong tot oud, verzamelden zich
in het cafégedeelte van het zalencomplex. Allemaal uniform gekleed: de heren in
witte bloes, korte witte broek en witte gymnastiekschoenen. De dames droegen een
flatteus wit rokje. Het was een heidens karwei om de gymschoenen zo wit te
krijgen dat ze pasten bij de rest. Ik deed dat een paar dagen vóór de grote
dag. Met een soort helderwit krijtpapje smeerde ik de buitenkanten in om de
schoenen daarna bij de kachel te laten drogen.
KEV had, behalve een bestuur
en leden, ook een leider. Dat was destijds de geachte heer Haverkamp. Overdag
vertegenwoordiger in het een en ander; s avonds instructeur en leider van KEV.
Hij was een meester in het creëren van een passende choreografie bij de opmars.
Wat moet u daaronder verstaan? Wanneer de muziek begon te spelen liepen de
leden van KEV in ganzenpas achter elkaar de zaal in. Na één rondje, wanneer
iedereen binnen was, begon het wonder. De toeschouwers zagen dan hoe de rij
gymnasten zich begon te splitsen en weer bij elkaar kwam, afwisselend linksaf
en rechtsaf door de zaal begon te lopen; ze zagen hoe de rij kringetjes en
ringen en cirkels maakte, en ook hoe de kringen zich als vanzelf weer oplosten.
Men zag rijen van twee, rijen van vier en zelfs rijen van acht op de tonen van
marsmuziek vrolijk rondmarcheren. Leider Haverkamp stond aan de kant om
eventueel een jongen die de weg kwijt was geraakt weer op het juiste spoor te
zetten.
Tenslotte, na zon tien
minuten, stond iedereen netjes geordend in rijen van tien die de hele zaal in
beslag namen. Nu kwam het moment waarop de voorzitter, normaliter een
procuratiehouder op een grote fabriek, zijn kans schoon zag en het feest
officieel opende. Dat deed hij door een kort gebed uit te spreken, iedereen te
vragen het bondslied uit volle borst mee te zingen, en de gekomen ouders,
vrienden en bekenden een genoeglijke avond te wensen.
Tenslotte, op de eerste tonen
van de muziek, begon men aan de afmars. Ditmaal rechttoe rechtaan terug naar
het café. Waarna de eigenlijke voorstelling kon beginnen.
Het programma zou er zó
hebben kunnen uitzien.
1.Opmars met
opening door de voorzitter.
2.Jongens Jeugd I -
vrije oefening
3.Dames -ringen (slingeren)
4.Junioren Heren -
brugoefeningen
5.Meisjes Jeugd II
baloefening
6.Heren Lange mat
7. ..
Het vervolg kunt u zelf
invullen. Inderdaad, een zeer gevarieerd programma waarbij iedereen aan zijn
trekken kwam. Alle leden kwamen minstens één keer in actie en alle facetten van
de edele turnsport werden gedemonstreerd. Het hoogtepunt vóór de pauze was
wellicht de knotsoefening door de combinatie van de Junior-Dames en de echte
Dames. Het hoogtepunt ná de pauze was het optreden van mijn neef Johan H. die
als enige van de Heren de reuzendraai aan de rekstok liet zien (luid applaus).
Iedere uitvoering werd, hoe
kan het ook anders, in gezamenlijkheid afgesloten. Weer met een opmars en een
afmars, maar nu zonder speciale choreografie. De voorzitter wenste iedereen een
behouden thuiskomst en sprak de hoop uit dat men elkaar over een jaar weer zou
zien. De toeschouwers gingen met een blij gemoed huiswaarts. Ikzelf met een
hoofd vol marsmuziek die niet ophield te dreunen.
Een blog over een
KEV-gymnastiekuitvoering is onvolledig wanneer ook niet het aandeel van de
D-Boys ter sprake komt. De D-Boys is een uit vier personen bestaande band, te
weten de twee gebroeders M., waarvan de één de accordeon en de ander virtuoos de
altsaxofoon bespeelt, dan de heer te B. die welluidend de tenorsaxofoon blaast,
en tenslotte mijn favoriet de heer Hendrik D. die voor het slagwerk zorgt. De
rest van het jaar speelt de band op bruiloften en partijen Engelse en Weense
walsen, alsmede (slow)foxtrotten, maar tijdens de gymnastiekuitvoering is
alleen marsmuziek nodig. Voor de begeleiding bij de op- en afmarsen. Het
kwartet (de letter D uit de naam verwijst naar hun en mijn woonplaats) zit op
de vrije ruimte op het podium. Slagwerker D. speelt daarbij op de kleine trom,
bedient met zijn voeten de grote trom, slaat af en toe op een stel bekkens vóór
hem en zorgt zodoende voor het juiste ritme, onmisbaar voor gymnasten bij wie
enig maatgevoel ver te zoeken is. Men speelt vooral bekende topnummers zoals
Alte Kameraden en Koning Voetbal. Die kennen ze langzamerhand zo goed uit hun
hoofd dat ze geen lessenaars met bladmuziek nodig hebben.
Na afloop bergen de D-Boys
hun instrumenten op, roken een sigaretje (North State) en drinken een pilsje
(Grolsch). Hun werk zit er weer op, althans voor dit jaar.
Hieronder ziet u a) de D-Boys,
voor de uitzondering ditmaal niet in de zaal maar buiten op straat; b) de
meisjes van KEV die tonen hoe sierlijk zij met hun armen kunnen zwaaien.
Misschien herinnert u zich
het nog: Prins Claus, de geliefde echtgenoot van onze eveneens geliefde
oud-koningin Beatrix, die voor de ogen van het ganse volk zijn stropdas begint
te ontknopen en die vervolgens voor zijn voeten op de grond werpt met de woorden:
"Laten wij om te beginnen onszelf onze vrijheid teruggeven". Of
woorden van gelijke strekking. De stropdas als metafoor voor onze zelfopgelegde
dwang en onvrijheid.
Ongeveer vijftien was ik,
toen ik mijn eerste stropdas aangemeten kreeg. En als spoedig kon ik met behulp
van de moeilijke Windsor-knooptechniek een lang smal stuk textiel veranderen in
een prachtige halsversiering. De meeste mannen laten het knopen van hun
stropdassen over aan hun echtgenoten of andere vrouwelijke familieleden, maar
ik deed en doe het altijd zelf. Zonder problemen en tot in de puntjes.
Een bijzondere soort stropdas
is de vlinderstrik of het vlinderdasje (meestal als verkleinwoord). Een paar
jaar nadat ik mij gewend had aan een traditionele stropdas was de tijd gekomen
voor mijn eerste vlinderdas. Vlinderdasjes moet je eigenlijk ook zelf knopen,
vooral die van fijne zijde, maar dat is mij nooit gelukt omdat we de
gebruiksaanwijzing kwijt waren. Een geluk was dat je vlinderdasjes vóórgeknoopt
kon kopen, waarbij je alleen maar de twee in je nek afhangende slippen aan
elkaar moest knopen. Toch bleef de vlinderdas meestal in de kast liggen; het
was ook geen gezicht.
Veel jaren later deed zich de
tweede gelegenheid voor waarbij ik een vlinderdasje droeg. Dat was bij mijn
promotie en het protocol bij de universiteit waar de promotie plaatsvond eiste
dat de promovendus gekleed was in smoking: in het zwart met een wit vest en een
dito vlinderdasje. Het duurde overigens maar een halve dag en het verhoogde het
plechtige en feestelijke karakter van de promotie zeer (vond iedereen).
Voorlopig de laatste
gelegenheid om met een vlinderdasje te pronken had plaats toen wij veertig
lange jaren gelukkig getrouwd waren. Mijn vrouw had het lumineuze idee van
allerlei kleurige stoffen overblijfselen een vest te fabriceren, inclusief
bijpassend vlinderdasje. Het resultaat ziet u hieronder. Op het feest werd het
resultaat van de noeste vrouwenarbeid zeer bewonderd.
Het pronkstuk van de
collectie komt als slotstuk. Dat is een quilt, eveneens door mijn vrouw
gemaakt, waarbij een aantal vlinderdassen gecombineerd zijn in een vernuftig
patroon. De quilt, die zoals bekend verondersteld mag worden uit drie lagen
bestaat, heeft een toplaag die bestaat uit restanten van enkele van de vele
stropdassen uit mijn in de loop der jaren bijeengegaarde verzameling. Is dat
niet bijzonder? Ik kreeg de quilt als een verjaarsgeschenk en een mooier cadeau
is niet denkbaar.