ꞌWeet je dat ik daar ook wel
eens ben geweest?ꞌ zeg ik terloops tegen een kennis. We zitten anno 2006 samen
naar het journaal te kijken en zien de beelden van buiten hun oevers tredende
rivieren die dorpen in het Surinaamse binnenland overstromen. We zien de
president uit die dagen, Ronald Venetiaan, die de situatie uitlegt en Nederland,
het voormalige koloniserende moederland, om enige hulp verzoekt. ꞌHo, ho,ꞌ zegt
mijn kennis die het spoor bijster dreigt te raken, ꞌik heb je niet van dag tot
dag gevolgd, maar volgens mij was je de laatste jaren helemaal niet in
Paramaribo. Bén je ooit wel eens in Suriname geweest?ꞌ vraagt hij wantrouwend.
Het misverstand is snel
opgelost: Ronald Venetiaan, in 2006 president van Suriname, is dat vijftien
jaar geleden al eens eerder geweest. Ik was erbij toen hij in 1991 voor de eerste
keer president werd. Daarvóór was hij Minister van Onderwijs en
Volksontwikkeling. Zijn ministerie, afgekort MINOV, had iemand uit Nederland
gevraagd ter plekke een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een
zogenaamd Core Curriculum. Dat betekent kort door de bocht gezegd het
opstellen van een lijstje van zaken die ieder kind op school in principe zou
moeten hebben kunnen leren. Toentertijd was dat een internationaal zeer gewild
onderwerp en de regering van Suriname wilde niet achterblijven. Zodoende ben ik
twee keer gedurende een maand in Suriname geweest. Niet om er lekker vakantie te
houden, maar om er te werken. Omdat ik een meester ben in het combineren van
vakantie en werk, denk ik nog steeds met buitengewoon veel plezier aan mijn
Surinaamse avontuur terug.
Het gebouw waar ik kom te
werken staat aan de Commewijne-straat. Hier zetelt de Afdeling
Curriculumontwikkeling. Dat is de instantie die bepaalt wat elk Surinaams kind
op school moet kennen en kunnen. Het begin is wat stroef. Het hoofd van de
Afdeling blijkt plotseling minister van economische zaken geworden te zijn en
de collega die me zou bijpraten en inwerken, is er ook niet, want die is lid
geworden van de Assemblee, het Surinaamse parlement. Ik leer snel gebruik te
maken van twee handige Surinaamse deugden: improviseren en regelen. Later leer
ik ook ritselen en hosselen. Men praat met veel ontzag over mijn Nederlandse
voorganger in het project. Deze had de gewoonte vrijwel dagelijks iedereen te
verblijden met talrijke interim- en andere tussenrapporten en verslagen. Hij
schreef zo veel (ik heb het nu even over de kwantiteit) dat iemand van het
instituut er een onnavolgbaar mooie Surinaamse uitdrukking voor bedacht,
namelijk: zijn pen heeft altijd
diarree. Wanneer men merkt dat ik, zijn opvolger, eerst allerlei
katten uit de boom kijk voordat ik iets opschrijf, wordt mijn populariteit bij
de Surinaamse opdrachtgevers allengs minder.
Over de talen van Surinamers
raak je niet uitgepraat. Het Nederlands dat men spreekt, is van een grote, ouderwetse
schoonheid. Een collega met wie ik op vrijdagmiddag naar huis rijd, zegt
plotseling, in de Domineestraat aangekomen: Ik ga even een ruiker
bloemen voor mijn vrouw kopen. Iedereen
spreekt zon mooi, zorgvuldig Nederlands. Ook de mevrouw uit het motel die s
morgens voor mijn ontbijt zorgt. Ach meneer, het spijt me toch zo, maar de
meelfabriek heeft geen grondstoffen en de bakker heeft geen meel, zodat wij
vanochtend geen brood hebben. Na zon zin verbijt ik mijn hongergevoel.
Natuurlijk spreekt iedereen
zijn eigen taal. Hindoestanen, Creolen, Javanen, Chinezen, Indianen, iedereen. Natuurlijk
merk je wel iets van onderhuidse spanningen tussen de diverse culturele
gemeenschappen. En toch: Suriname is een voorbeeld van een geslaagde
multi-culti samenleving, vind ik.
Heel bijzonder is het
sranantongo. Natuurlijk versta ik die taal niet, hoogstens enkele woorden en
flarden. Ik begrijp wel iets van het geschreven sranantongo, zoals in dit gedicht
van de Surinaamse dichter Trefossa.
Mi go me kon,
Sowtwatra bradi.
Tak wan mofo,
Ala mi mati,
Tak wan mofo.
Mgo,
Me kon
Een gedicht over
komen-en-gaan, over het verlangen naar het andere land (bedoeld is natuurlijk Nederland)
waarvan je door het zoute zeewater gescheiden wordt. Van toepassing op bijna
iedere Surinamer, want iedereen heeft wel familie en vrienden in het verre
Nederland. Het geldt ook voor de Surinamers in Nederland die heimwee hebben
naar hun geboorteland.
Het verlangen komt s avonds
terug. Ik luister af en toe naar Radio Apinti, met zijn overlijdensberichten en
zijn verzoekplaatjes. Een zo te horen jong meisje belt de studio. Meneer, ik
wil graag een plaatje aanvragen voor mijn nichtje Sheila en al mijn familie en
vrienden in Nederland. Graag het plaatje Kon ik maar even bij je zijn
van Gordon. Het wordt de achtste keer dat dit plaatje vanavond wordt
gedraaid, want in Suriname is de muziekwens heilig, net als Gordon.
Op de afbeeldingen hieronder ziet u achtereenvolgens de
auteur te midden van zijn Surinaamse collegas, kinderen op een schooltje in
het binnenland, en Gordon, het belangrijke titelpersonage.


|