Je hebt volk en je hebt
paardenvolk. Dat zijn lieden die zowel paarden houden als ván paarden houden.
Vroeger gebruikte je een paard vooral om zijn trekkracht. Het paard voor de
wagen spannen, of voor de mestkar, voor de ploeg, voor een voer hooi of een vracht
rogge. Mijn grootvader van vaders kant was een paardenman in hart en nieren. s
Morgens spande hij zijn zwarte paard voor de lijkwagen, want hij had als een
van zijn vele bijbaantjes de taak van lijkwagenkoetsier op zich genomen. In de
namiddag kon je het span dan op de akker bezig zien het haverland te slichten.
Dat is Achterhoeks voor eggen.
Om iets te kunnen trekken
heeft een paard een haam nodig. Dat is een aan de bovenkant beweegbaar,
ovaalvormig stuk hout, met een opening aan de onderkant. Aan de binnenkant met zacht
leer bekleed. De bedoeling is dat een paard zijn hoofd en zijn hals erdoor
steekt, zodat het ovaal tegen zijn borst en schouderpartij aan ligt. Daarom is
het haam van leer voorzien, zodat het paard geen pijn lijdt. Aan het haam maak
je vervolgens allerlei kettingen vast die aan de andere kant aan een ploeg, aan
een kar of aan een lijkwagen vastzitten. Zo trekt dus een paard. Vaak is een
haam kunstig versierd met houtsnijwerk, pluimen en belletjes. Want het oog wil
ook wat. Ook een paardenoog.
Op een foto hieronder ziet u
zon haam. Door mij gefotografeerd in een van de bijgebouwtjes rond onze
boerderij. Het is wel in een deplorabele staat, maar dat komt doordat het
tientallen jaren niet is gebruikt en ergens in de schuur in een hoekje heeft gestaan.
De muizen hebben er hun nesten in gebouwd, net als de houtwormen en spinnen.
Maar de oorspronkelijke vorm en functie is met een beetje goede wil nog goed
zichtbaar. Wat opvalt is de geringe grootte. Om te kunnen vergelijken heb ik er
een 5kilo-gewicht naast gezet. Moet hier een paard zijn hoofd en hals door
steken? Of is dit misschien een haam voor een pony?
De oplossing komt als
geroepen. Het is, houd u even vast, geen haam voor een paard, het is een haam
voor een koe. Inderdaad, het is een koehaam.
Je zult maar koe zijn op zon
keuterboerderijtje ergens in de Achterhoek. Daar waar de zandgrond schraal en
het leven hard is. Je geeft de familie melk, waarna de vrouw des huizes er
boter, kaas en zelfs karnemelkse pap van maakt. Na je afsterven wordt van je
hele lichaam geprofiteerd. De huid, het vlees, zelfs je gebeente, alles wordt
gebruikt. En dan zou je bij leven en welzijn ook nog dienst moeten doen als
last- en trekdier? Van ossen, van slag geraakte stieren, kunnen wij het ons
voorstellen, want die zijn van nature oersterk. Maar onze melkkoe, die wij de
mooie naam Emma 13 geven, die wij liefkozen, verwennen met een lekkere
voederbiet of een bodempje lijnmeel, haar spannen wij toch niet voor ons
karretje?
Déze koe, die u op een andere
foto hieronder ziet, trekt een kar vol bietenloof naar huis. Om haar hals
draagt zij een koehaam. Wat u op haar rug ziet (en waarachter de boer zich
tevergeefs probeert te verbergen zodat alleen zijn hoofd te zien is) is het zadel. Met hulp van een brede riem die
over dat zadel loopt, worden de twee bomen van de kar gedragen.
Nu weet u wat 1 KK betekent:
1 koekracht, vergelijkbaar met 1 P(aarden)Kracht. Maar het kan nog erger: behalve
1 PK en 1 KK bestaat er ook 1 MK, één menskracht. Dat is bijvoorbeeld het geval
bij mevrouw Olde Salemink (geboren Jentink) die zich door haar man laat
vervoeren
Ze gaat zo te zien naar een
feestelijke gelegenheid, een bruiloft misschien, want ze heeft haar prachtige
wit-gesteven knipmuts op, compleet met het zwarte ondermutsje om het wit te
vrijwaren van het vette hoofdhaar. Verder heeft zij haar zwarte, zelfgehaakte
omslagdoek om en haar gepoetste zondagse schoenen aan. En waarom niet per fiets
met zon handig transportbakje voorop? Zo, dwars gezeten als een Achterhoekse
amazone, geniet ze van het voorbijflitsende landschap en kan ze commentaar
geven op alles wat ze ziet. Ziej dat Hendrik, bi-j de Akkermaote steet de
rogge dr mooi bi-j.
Hendrik,
haar echtgenoot, moppert dat ze niet zo veel moet praten en stil moet zitten.
Want van al dat gepraat gaat de fiets slakkern.
Dat is Achterhoeks voor slingeren.
In de streek waar ik woon
zijn de grootschalige bruiloften (van koper, zilver, goud en andere edele en onedele metalen) uit
de mode geraakt. Bruiloften met enkele honderd genode gasten en dito bruiloften
met een polonaise.
Ik haat de polonaise. Tot in
het diepst van mijn hart. Op het gevaar af dat u mij een spelbederver of een zeurpiet
noemt, ik blijf er bij. Zelfs als u mij ervan beschuldigt een blaaskaak en een
snob te zijn, u brengt mij niet van mijn a
propos af.De polonaise was met
afstand het meest onplezierige onderdeel van wat ooit zo prettig begon: een feestelijke
gebeurtenis. Op een teken van iemand die zich ceremoniemeester noemde, verzamelde
oud en jong zich op de dansvloer, vormde met de handen op elkaars schouders, in
paren of eenpersoons, een langwerpige rij en marcheerde onder de meest
afschuwelijke marsmuziek die u zich maar kunt bedenken stampvoetend van
genoegen door de zaal, waarbij af en toe kunstzinnig gedachte figuren werden
gevormd. Zoals een poortje waar ik met mijn partner geacht werd vrolijk onder
door te lopen. Het hoogtepunt kwam aan het einde van de rit wanneer het
bruidspaar op een paar stoelen werd gezet en - omringd door een kring bruisende
feestgangers zich hoog liet leven. Lang zullen ze leven, zij wel, maar mij
niet gezien, niet op déze manier.
Stel je niet aan! zegt u. Maar
om aan te tonen dat het nog veel erger is dan u op het eerste gezicht denkt,
laat ik hier nu een potpourri (een
typisch polonaise-woord waar mijn maag van opspeelt, ook dat nog!) volgen van
teksten die onder het marcheren meegebruld werden. Wij beginnen, zei het
vijfmans-orkestje voor bruiloften en politieke partijen, dat zijn kunnen vooral
baseerde op meegebrachte ingeblikte polonaisemuziek-op-cd-rom, met een mars. Alte Kameraden, het zal toch niet waar
zijn! Gevolgd door:
en dat-te-we toffe jongens zijn, dat willen we weten
ouwe taaie, jippie, jippie, jé, hé, hé,
laat nu de klok maar luiden, laat nu de klok maar
slaan,
en hoeperdepoep zat op de stoep en laten we vrolijk
wezen
op een slof en een ouwe voetbalschoen
geef mijn maar Amsterdam (voor de enkele Rotterdammer gevolgd
door)
hand in hand, kameraden,
mijn sariemareis die zakte door het ijs
waar in t bronsgroen eikenhout t nachtegaaltje
zingt,
nachten in Brabant zijn lang
olé, olé, olé, olé, wie aar ze sjempions, wie aar ze
sjempions
en de bruigom durreft zijn bruidje niet te kussen,
falderalderiere!
Lang zullen ze leven! In de gloria!
Hieperdepiep HOERA!
En zoiets maakt deel uit van
de een-of-andere canon van de Nederlandse
volkscultuur! Als ik ingeburgerd moest worden, zou ik absoluut weigeren het zelfs
maar mee te neuriën. Tot aan de Hoge Raad zou ik gaan om mijn gelijk te halen.
Het ligt niet aan de
polonaise an-sich of aan het woord.
Een polonaise is van oorsprong een statige Poolse dans die een modieuze Franstalige
naam heeft aangenomen. Ziet u het voor u? In prachtige volksdracht getooid
loopt het gezelschap in den ronde, de mannen aan de binnenkant, de inner circle, de vrouwen lopen de
buitenbocht. Af en toe staat men stil. Dan maakt de man een buiginkje ende vrouw een knicksje. Voor de vele musici
onder de lezers laat ik hieronder even de grondritmes zien waarop rondgeschreden wordt. Een beetje
hortend en stotend, dat wel, maar dat zou ook aan de Polen kunnen liggen.
Toegift: Het bovenste
van Wikipedia geleende fotootje laat enigszins zien wat ik bedoel. Een rij
vrolijk hossende heren die om wat voor reden dan ook (carnaval? opheffen van de taalgrens? voetbalkampioen?) een
polonaise proberen.
Een verhaal voor jonge lezers en voor hen die dat hun
hele leven willen blijven.
Vier geniale broers uit één
gezin, heb je ooit zoiets gehoord?
Op de eerste foto hieronder
weten ze nog niet dat ze geniaal zijn. Ze zijn boos en verdrietig. Ze zitten maar
een beetje te mokken en te kniezen.
Vader zegt: Trek de wijde
wereld in en leer eerst maar eens een ordentelijk beroep.
Ordentelijk is een moeilijk
woord. Ik weet ook niet wat het betekent.
Op een goeie dag gaan ze weg.
Je kunt vier kanten op: noord oost, zuid en west. Meer kanten zijn er niet.
Vader gaat mee tot het kruispunt. Dag jongens! Tot over een jaar, dan komen
jullie immers terug!
Het jaar vliegt voorbij. Voor
je het weet staan de vier broers weer bij vader op de stoep. Vader vraagt: nou,
vertel maar, heb je een ordentelijk beroep geleerd waarmee je de kost kunt verdienen?
Vertel het mij om de beurt; de oudste begint.
Oudste zoon: Lach niet, maar
ik ben dief geworden. Zakkenroller eerste klas. Ik zal jullie laten
zien dat ik bij een broedende ekster ginds in die boom vier eieren kan weghalen
zonder dat die het merkt. Kijk maar. Hier zijn de vier groengestipte eieren. Ik
leg ze op tafel.
Zoon twee legt op alle vier hoeken
van de tafel een ei. Hij zegt dat hij jager is geworden. Dan pakt hij zijn
jachtgeweer, mikt even goed en schiet met één schot in één keer alle vier
eieren stuk! Je ziet het voor je ogen gebeuren, maar je gelooft het niet!
Vlug! vlug! zegt de derde
zoon. Die is nu kleermaker,
eigenlijk couturier. Je zegt koe-tuu-rie-jee, ongeveer net zo als
hol-la-die-jee. Hij pakt uit een naaigarnituurtje een flinterdunne naald en een
bijna onzichtbare draad en naait alle kapotte eierschalen weer netjes aan
elkaar. De zakkenroller brengt de gerepareerde eitjes terug naar de ekster in
zijn nest. Die zegt later dat hij niets heeft gemerkt.
Ga mee naar buiten, naar de
wei, zegt de jongste zoon die nu aan de beurt is. Ik ben kapper. Geen gewone, maar een vliegende. Ik kan fietsende mensen op
weg naar hun werk knippen, scheren en lekker laten ruiken. Hij laat zien hoe
hij een toevallig langslopende haas inzeept en scheert. Zo glad als een
biljartbal en zonder een sneetje of een druppeltje bloed! Doe hem dat maar eens
na!
Nou, zegt vader, ik ben erg
onder de indruk. Jullie hebben allemaal een ordentelijk beroep geleerd, ik kan
niet anders zeggen.
Dat vinden de vier geniale
broers ook. Alleen zie je hieronder op de tweede foto dat ze nog steeds zitten
te kniezen en mokken. Ze weten nog steeds niet wat ordentelijk betekent.
Terra heeft dit verhaal
vroeger in een dik boek gelezen. Hij weet niet meer precies in welk. Hij
gelooft het sprookjesboek van de geniale broers Grimm.
De mate waarin een traditie
stand houdt, is recht evenredig met het profijt dat men ervan trekt. Veel
minder ingewikkeld geformuleerd: een traditie blijft bestaan wanneer er iets te
halen valt. Dat geldt zeker voor het zogenaamde nieuwjaar winnen*). Een gebruik
dat vroeger en nu - op de eerste dagen van het nieuwe jaar plaats vindt. Hóe precies wij dat deden, lang geleden, leest u in het vervolg van deze bijdrage die ons al bij voorbaat het water in de mond doet lopen.
Het ritueel voltrok zich als
volgt. Met tassen gewapende kinderen liepen alleen of in groepen naar de
huizen van familie en buren en spraken daar aangekomen een nieuwjaarswens uit.
Kinderen uit protestantse nesten riepen: Veel heil en zegen, terwijl
katholieke kinderen het hielden bij het traditionele Zalig Nieuwjaar!
Kinderen van ouders die het allemaal niet meer zoveel kon schelen, wensten
iedereen een niet minder welgemeend Gelukkig Nieuwjaar! Als beloning kregen
de kinderen een bruine, papieren zak, gevuld met wat ik voor het gemak maar
even zal noemen: lekkernijen. De
centrale vraag uit deze herinnering is: wat zat er eigenlijk allemaal in die zak?
Bij het antwoord ga ik dus uit van de situatie ruim een halve eeuw geleden.
Sprekend over de inhoud van
de nieuwjaarszak (in ons dialect een ni-jjaorstoete
met een lange oe) is het nuttig te
onderscheiden tussen kwantiteit en kwaliteit, en rekening te houden met zaken
als volume, gewicht en omvang. Ook speelde de smaak van de ontvanger een niet
onbelangrijke rol.
Statistieken liegen, maar
door de bank genomen zat er in een nieuwjaarszak
-een appel
(meestal goudrenet) niet zelden voorzien van enkele beurse plekjes; later meestal
vervangen door een sinaasappel
-een krentebroodje
(zonder tussen-n maar met krenten en rozijnen)
-een oliebol of
pufferken (poffertje)
-een handvol
pindas
-pepernoten
-walnoten of
hazelnoten (alleen als men beschikte over desbetreffende bomen)
-flikjes,
schuimpjes en andere snoepgoed
-een nogablok, in
ruitvorm, verpakt in groenachtig zilverpapier
-gekleurde drolletjes
suikerglazuur op een bedje van biscuit (zogenaamde daisys)
-een reepje
chocolade of kwatta; geen normale reep maar een dunne versie
-koekjes,
biskwietjes en dan vooral opzettertjes. Dat waren koekjes met een voorstelling
als een huisje of een haan met een uitstulping aan de onderkant die paste in
een ronde staander met een gat in het midden, ook van biscuit.
-een pakje kauwgom
(met voetbal- of filmsterplaatjes) of een rolletje drop. De laatste twee zaken
kwamen voor in zakken van meer bevoorrechte lieden.
Wanneer u het rijtje afloopt
dat niet volledig is, maar dat zal u niet verwonderen: dat zijn op
statistieken gebouwde lijstjes nooit kunt u nagaan welk van de genoemde
kwaliteitsaspecten van toepassing is. Bij de appel en krentenbol gaat het
natuurlijk om het volume en het gewicht; bij de chocolade om de kwaliteit en de
smaak. Zo heeft iedere gave wel wat.
Thuisgekomen werden de
ontvangen nieuwjaarsgaven gesorteerd. Wij gebruikten daar moeders inmaakglazen
voor (bedoeld zijn natuurlijk de u welbekende Weckglazen). Eén glas met
pindas, één met chocoladerepen, één met pepernoten en biscuitjes, enzovoort;
zo kreeg alles netjes een plaats. Tenminste, als het niet van tevoren opgegeten
was. Zelf was ik iemand die na enkele dagen in het nieuwe jaar alleen nog maar
lege glazen had. Mijn zusje daarentegen pronkte eind januari nog met haar glas
chocoladerepen. De waarheid gebiedt te zeggen dat ik haar bij het ledigen van
haar glazen wel eens geholpen heb.
*)Nieuwjaar winnen is een wedstrijd. Je hebt gewonnen wanneer je de
nieuwjaarswens éérder uitspreekt dan degene die je plotseling ontmoet.Je zegt dan: ik heb jou het nieuwe jaar
afgewonnen.
Alles wat u hieronder ziet,
zat in de nieuwjaarstoete van 2014. Kant en klaar te koop bij de buurtsuper. De
appelflappen daar weer onder (nog lekkerder dan pufferkes) zijn zelfgebakken.
Vraag mij niet om
het verschil haarfijn uit te leggen, maar een quilt is niet hetzelfde als een
patchwork-werkje en quilten is heel iets anders dan patchworken. Patchwork is
een nuttig vrouwelijk handwerk waarbij lapjes stof (wol, zijde, katoen, noem
maar op) vernuftig aan elkaar worden genaaid. Die lapjes hebben een bijzondere
vorm waarover goed is nagedacht, zodat het uiteindelijke product gezien mag
worden.
Een patchwork is
eigenlijk het vóórstadium van een quilt. (Spreek uit als kwilt, anders heb je
in de quiltgemeente de poppen aan het dansen, want een kilt is een Schots mannenrokje.)
Een echte quilt bestaat uit een aantal lagen, meestal drie: a) de bovenlaag waarvan
het artistieke niveau en het vakvrouwschap duidelijk af te zien is, b) een
tussenlaag van vliseline of iets dergelijks voor de vulling, en c) een stevige
onderlaag. De kunst bestaat hierin om deze drie lagen met veel creativiteit en
handvaardigheid met elkaar te verbinden. Dat gebeurt (met de naaimachine, maar
echte quilters doen het met de hand) met behulp van kleine, fijne rijgsteekjes.
En niet alleen volgens vaste rechte lijnen, maar ook golvend en buigend. Die vloeiende
lijnen van rijgsteekjes geven aan de quilt een bijzondere uitstraling.
Mijn in 2012
overleden vrouw was een fanatiek quilster. Fanatiek in de goede betekenis van
het woord, maar practisch elke vrije minuut werd aan het quilten besteed. Zij
verzamelde van heinde en ver afkomstige stofjes en lapjes van elk denkbaar
materiaal, sorteerde die naar kleur en vorm in dozen, en wanneer de tijd daar
was, werd er een nieuwe quilt op stapel gezet.
Zij was
mede-oprichter van een regionale quiltclub bestaande uit een tiental volgens dezelfde
principes handwerkende dames. Eenmaal per maand kwam deze groep quilters bij
ons thuis bijeen om met elkaar te beraadslagen over nieuwe projecten en om
elkaars werk te bewonderen.
Deze quiltclub heeft
zich ontfermd over de talloze dozen met stofjes en lapjes die mijn vrouw heeft
nagelaten. Het eerste werkstuk dat met dit materiaal is gemaakt bestond uit een
herinneringsquilt. Elk lid van de club heeft haar steentje bijgedragen: ieder heeft
voor een eigen blok gezorgd. In
september 2013 hebben de dames van de quiltclub deze herinneringsquilt aan mij
aangeboden. Sindsdien hangt hij bij mij thuis te pronken in de gang.
Te pronken, ja, want
de quilt is erg mooi en het verhaal erachter eveneens.
Met twee plaatjes
van mijn herinneringsquilt, de complete quilt en een detail, wens ik al mijn
lezeressen en lezers prettige kerstdagen en een gelukkig en gezond nieuwjaar.
Je hebt mensen die verschrikkelijk veel weten. Feitjes, bedoel ik dan, en wel uit hun hoofd. Zaken die wij
vergeten omdat ze van nul en gener waarde zijn, zoals: op welke breedtegraad
ligt Coevorden? schudden zij zo maar even uit hun mouw. Handig voor twee minuten
over twaalf of hoe die quiz ook weer heet, of voor de Vlaamse blokkers onder
ons.
Volgens de boekjes waar al die weetjes in staan, was de
laatste persoon die werkelijk alles wist wat er toentertijd te weten viel de
filosoof en mathematicus Gottfried W. Leibnitz (1646-1716). Nu is het op drie
jaar na driehonderd jaar geleden dat hij gestorven is. Misschien bestond er toen nog niet zo veel weetbaars, maar
dan nog. Iemand die alles weet! Stel je dat eens voor! Leibnitz was dus een man
van weetjes. Hij was echter nog veel meer: hij was ook wiskundige die voor ons
het differentiaalrekenen heeft uitgevonden. Van bewondering en ontzag val ik
met terugwerkende kracht bijna van mijn stoel.
Sorry voor deze wat lang uitgevallen inleiding, maar ik
moest hieraan denken toen ik weer eens geconfronteerd werd met de uitdrukking
op het wat stoppelige gezicht van mijn imaginaire Russische vriend Wassili
Ibramovich. Voor zijn vrienden en mijzelfdus gewoon Wassi.Want Wassi was
indertijd ook zo iemand die alles wist. Hij had wel zijn specialisaties. Omdat
hij van huis uit geoloog was, kon je hem alles vragen over aardrijkskunde,
biologie, fysica, natuurlijke historie en wat dies op het gebied van de
zaakvakken nog meer in huis had.
Wassi heeft op een goed moment zijn baantje als geoloog
vaarwel gezegd om zich te kunnen toeleggen op het exploiteren van zijn
ongekende talenten. Hij reisde in de toenmalige Sovjet Unie stad en land af en
gaf in elke schouwburg die hij kon vinden een avondvullende voorstelling van
zaken. Wassi, het antwoord op al uw
vragen! stond er niet bijster origineel op het affiche.
Laten we in gedachten de schouwburg in Swerdlovsk binnengaan
waar Wassi vorig jaar om deze tijd optrad. De entree bedroeg vijf roebel, maar
je kon de portier ook voor hetzelfde geld omkopen, dan kwam je er ook in. Veel
bezoekers dienden van te voren vragen in, schriftelijk, op een in vieren
gevouwen papiertje zodat Wassi zich niet even kon voorbereiden. Je kon
natuurlijk ook de zaalmicrofoon gebruiken en stante pede een vraag stellen.
De spanning knisperde door de zaal. Die zat bomvol en de
verkoper van pindaatjes en chips deed goede zaken, temeer omdat hij ook
papieren zakdoekjes verkocht die gebruikt konden worden door geëmotioneerde
toeschouwers. Klokslag half acht begon de voorstelling. De balalaikagroep Niet mooi, maar wel hard, die Wassi op
al zijn tournees begeleidde, zorgde voor een aangename stemming. Daarna kwam de
maestro zelf. Wassi dus, gekleed in een donker, onopvallend driedelig grijs.
Hij bleek een melodieuze zachte microfoonstem te hebben die moeiteloos tot in
alle hoeken doordrong. Wie gedacht had, dat de avond zou beginnen met een
aantal relatief gemakkelijke vragen om er in te komen zag zich bedrogen.
Neen, het ging meteen met volle kracht vooruit en Wassi diende hem vanaf het
begin van katoen te geven, om niet nóg meer irritante clichés te gebruiken.
Wat moeten wij ons voorstellen bij de inhoud van de gestelde
vragen? Ik geef enkele sprekende voorbeelden.
Wassili Ibramovich, hoe breed is de Wolga op
zijn smalst? Het antwoord graag in kilometers en meters respectievelijk mijlen
en inches. Bij voorbaat hartelijk dank.
Hoeveel omwentelingen om de aarde maakte
onze gevierde astronout kameraad Yoeri Gagarin tijdens zijn eerste
ruimtevlucht? (Buitengewoon gemakkelijk, want dit leert ieder Russisch kind
al in de tweede klas.)
Zoals u weet hebben alle spinnen acht poten.
Er is echter een gemuteerde en gemankeerde Mongoolse variant met slechts zeven
ledematen. Wat is zijn gewicht (met twee cijfers achter de komma) als hij de
leeftijd van 6 maanden heeft bereikt?
Op
13 oktober 1877 gaf Pjotr I. Tsjaikowski in deze zaal een concert. Welke snaar
brak toen hij verwoestend uithaalde in het derde deel van de Mondscheinsonate?
Dit type vragen kreeg Wassi te beantwoorden. Ogenschijnlijk
vol zelfvertrouwen en steeds vriendelijk ogend deed hij dat. Na ieder goed
antwoord braken golven van applaus los. Gezegd moet worden dat de vragen na de
pauze iets moeilijker waren en meer tijd vergden qua antwoord. Enkele vragen
moesten worden afgewezen omdat zij de privacy van bepaalde mensen aantastten.
Zoals: ..met welke zuipschuit had mijn
nicht Tanja eergisteravond in Riga een blind-date? Nee, op zulke vragen
ging Wassi niet in.
Na aanvankelijk enig succes in de provincie bereikten
Wassis ongekende talenten een grote nationale populariteit. Zijn shows werden
live op tv uitgezonden. Er werd zelfs op hem gewed. Met grote bedragen aan
roebels, want voor minder deed men het niet. En het was niet alleen de Moskouse
penose die meedeed. De vraag was natuurlijk: wie stelt een vraag aan Wassi die
deze NIET kan beantwoorden. Wedden dat het mij lukt? Wedden dat het jou niet
lukt?
Iedereen dacht natuurlijk dat als er zoiets als kennis bestaat,
er ook grenzen aan kennis zijn. Er
zijn grenzen aan macht, er zijn ook grenzen aan de macht-van-het-alles-weten.
Niemand kan alles weten. Echt alles. Leibnitz is al eeuwen dood. Er moet toch
een onderwerp zijn waarop we Wassi kunnen pakken?
Drie maand geleden gebeurde het. Tijdens een voorstelling in
Спасйбо in de zuidflank van de Oeral. Nadat Wassi zoals altijd met superieur
gemak moeilijke weetjes ten beste had gegeven, kwam een oudere bedachtzame man
met deze volgende vraag.
- Wassili
Ibramovich, wat is de meisjesnaam van uw schoonmoeder?
Later op de avond, tijdens een inderhaast ingelaste
persconferentie, sprak een lijkbleke Wassi die zijn einde al voelde naderen. Echt
waar, ik heb jaren nodig gehad om erin te slagen alle kennis omtrent mijn
schoonmoeder te verdringen. En nu wordt dát mij noodlottig.
Die avond hebben miljoenen roebels hun eigenaar gewisseld.
Sommige Moskovieten en Sintpetersburgers gingen van het ene op het andere
moment bankroet. U kunt hen tegenwoordig zien bij het schoonvegen van het
pleintje voor de metro-ingang.
Met Wassi ging het in razend tempo bergaf. Zijn gezondheid
vertoonde diepe deuken en zijn geheugen begon hem in de steek te laten. Het
einde kwam niet geheel onverwacht. Na zijn overlijden opende men zijn
testament. Daarin stond dat hij zijn brein vermaakte aan het Psychologisch
Laboratorium in Спасйбо. Daar kunt u het nu zien, samen met zijn schedel, het
omhulsel. Als je goed kijkt, zie je tussen de hersenplooien de weetjes nog
zitten.
Een oud sprookje dat best
eens waar zou kunnen zijn.
Er leefden eens, in een land
hier ver vandaan, twee mannen, twee buren: Jan-Willem en Willem-Jan. Ze konden
goed met elkaar overweg, hielpen elkaar waar nodig en hetzelfde gold voor hun beider
gezinnen.
Eenmaal per jaar, op de
tweede dag van het nieuwe jaar (op de eerste hadden ze andere zaken aan hun
hoofd) kwamen de twee mannen bij elkaar om hun goede voornemens uit te
wisselen. Op de voorlaatste dag van het jaar (op oudejaarsdag hadden ze wel
betere dingen te doen) troffen ze elkaar weer om na te gaan wat er van hun goed
bedoelde plannen was terechtgekomen.
Voor dit jaar luidden de
afspraken als volgt.
Willem-Jan beloofde: Iedere
keer wanneer iemand of iets mij erg gelukkig maakt doe ik als herinnering een bruineboon in een leeg bloempotje.
Jan-Willem: Ik hou erg veel
van mijn lieve echtgenote, maar ik kan het niet helpen dat ik ook wel eens een
oogje op andere vrouwen werp. Dit jaar zal ik iedere keer dat ik met begerige
blikken naar een andere vrouw kijk een groene
erwt in een leeg bloempotje doen.
Op de afgesproken dag aan het
eind van het jaar komen de twee vrienden bij elkaar en zetten de meegebrachte
bloempotjes naast elkaar op tafel: één met bruine bonen; één met groene erwten.
Bij het tellen van
Willem-Jans bonen blijkt dat zijn bloempot 75 bruine bonen bevat. Willem-Jan:
Het hadden er met gemak nog veel meer kunnen zijn, zoveel gelukkig makende
zaken heb ik meegemaakt. Zoals: de lach van mijn jongste kind, het prachtige
fluiten van de merel in het topje van de kastanjeboom, Willem-Jan-junior die
slaagt voor zijn rijbewijs, een lied van het mannenkoor, noem maar op.
In Jan-Willems bloempotje
zitten vijf erwten.
Jan-Willem: Ik geef toe dat
ik een paar keer een oogje heb laten vallen op een of andere knappe dame die
toevallig mijn pad kruiste. En ik weet ook wel dat je niet mag begeren wat van
je naaste is. Er zitten nu vijf erwten in het potje. Ik had bijna vergeten te
vertellen dat ik er trouwens dit jaar al wel twee keer erwtensoep van heb
gekookt.
Zoals het betaamt leefden ze
nog lang en gelukkig.
(Lezeressen en lezers die zich
al surfend op het wereldwijde web vergaloppeerd hebben en voor het eerst of per
ongeluk op deze site zijn terechtgekomen en desondanks verbaasd zijn over de
inhoud en het artistieke c.q. literaire niveau van de teksten, raden wij dringend
aan eerst de delen (1) en (2) - welke hieronder zijn afgedrukt - van dit drieluik over meibomen te
lezen.)
Dit drieluik wordt thans besloten met een verhandeling over het meiboomgedicht gevolgd door een
concreet, actueel voorbeeld ervan.
Het onderstaande
meiboomgedicht voldoet aan de elementaire eisen die je aan een meiboomgedicht
kunt stellen. Zoals daar zijn:
1) een meiboomgedicht
bevat een even aantal regels. Hoeveel? Dat hangt af van de kwaliteit van de
dichtader van de maakster/maker;
2) van eventuele rijmvoorschriften
hoeft een meiboomgedicht zich niets aan te trekken. Dus ook niet van zaken als
regellengte, rijmschema of rijmritme;
3) een goed meiboomgedicht
bevat hier en daar (het liefst aan het eind van een regel) een rijmwoord. Daarop
rijmt het laatste woord van de volgende regel;
4) van een meiboomgedicht
wordt verwacht dat het recht uit het hart komt. Van dat hart wordt geen
moordkuil gemaakt;
5) elk meiboomgedicht
wordt op ooghoogte aan de boom bevestigd zodat elkeen het vanaf de stilstaande
fiets kan lezen;
6) meiboomgedichten worden
bewaard totdat de aanleiding en de naam van de dichter(es) niet meer bekend zijn;
7) de naam van de dichter(es)
hoeft niet bekend gemaakt te worden. Wél de afzender: de buurt, de familie of
nog weer een andere groepering.
Bij het navolgende
voorbeeld handelt de gedichte geschiedenis over een zekere Hans en Ellen die
achter hun huis een nieuwe schuur hebben gebouwd (laten bouwen). Na veel
wederwaardigheden en vertragingen is de bouw uiteindelijk zo voorspoedig
verlopen dat de buurt grote moeite heeft gehad boom en gedicht op tijd klaar te
hebben. Het verhaal is gedicht in een fraai Oost-Nederlands dialect dat met
enige moeite door iedereen begrepen en gewaardeerd zal worden. De foto's dienen
als bewijs van echtheid en authenticiteit. Zij tonen de meiboom en een gedeelte
van het geschreven gedicht.
Mo-j, beste buurluu Hans en Ellen,
I-jluu laot ons de hartslag inens versnellen.
Poe, i-j hadden ons haost te grazen,
inens ha'j 't dak dichte, wat ons toch hevig verbazen!
De bouw van een ni-je schure wier zo'n jaor of vief al
rond verteld.
Dat 't nów pas wat is, kump ook umdat de materialen
niet altied kompleet wazzen besteld.
En zo ha'j nog wel meer van die vertragingen,
zo kwam Ellen in de raod veur een positief advies in
de vergaderingen.
De fundering en zo was eigenlijk een fluitjen van een
cent,
met een dag of vier was 't zo hard as een bikkel, den
cement.
Toen kwammen de weekendvakluu an de slag,
't lek haost dat de bouw veur op 't schema lag.
Toen kwam 't deur raegenachtige zaoterdagen: stene op,
tropenweer, cement op,
dachte wi-j as buurte: ze zit nog lang niet in de top.
As buurte wazze wi-j al één maol bi-j mekare ewest,
"Meiboom zetten wördt nog wel kerstmis, al doet
ze nog zo goed eur best."
Dat ha'w toch niet goed, hals aover kop mot 't now
gebeuren,
iedereen mos ziene plannen bi-jstellen en niet zeuren.
Dus jongens en vrouwluu, een boom: 20 meter lang en
mooi rond,
10 meter baoven en 10 meter in de grond.
En zo hebt wi-j onze plicht edaon,
want eerlijk is eerlijk: veur zo'n mooie schure heurt
een mooien boom te staon.
Völle plezier met owluu mooie schure en wieters kent
i-jluu wel de gebruken,
of niet Hans en Ellen,
a'j 't d'r een kere naor hebt mo'j ons dat maor 's
kommen vertellen.
Voor het daadwerkelijk (rechtop)zetten
van een meiboom heb je twee zaken nodig: een plank en veel handen die licht
werk maken. Dat er veelhelpers nodig
zijn voor het tillen, versjouwen en verplaatsen ligt voor de hand, maar hoezo
een plank? Daarover kom ik straks nog te spreken. Eerst halen we op de
afgesproken avond de boom, die overdag gekapt is, uit het bos. Daar ligt hij,
met zijn lengte van zeg twaalf meter en een stamdoorsnede van 40 centimeter. Hij
wordt door veel handen opgetild en met zijn zware voet op een boerenwagen
gelegd. Dat de top enigszins over de grond sleept, kan weinig kwaad, daar
zorgen wij wel voor. Een tractor brengt wagen met boom naar het huis van de
naaste buurman, de zogenaamde noodnaober. (Zoals het woord al zegt, is
dit een raadgever in moeilijke zaken en een helper in de nood.) Daar wordt de
boom versierd en voorzien van krans en gedicht. (De dichteres uit de buurt die
dagen lang heeft lopen zweten, krijgt van alle kanten pluimpjes voor haar artistieke
hoogstandje.) Voordat de boom op zijnuiteindelijke plek ter aarde wordt besteld, wachten wij totdat het
donker is en nemen voor alle zekerheid even een neutje of twee. De noodnaober
die nuchter moet blijven, neemt spa-blauw.
Het laatste stuk van de tocht
is van een angstaanjagende schoonheid. Er heerst relatieve stilte de bewoners
van het nieuwe huis mogen niet merken dat er zich iets bijzonders rondom hun
nieuwbouw afspeelt. Wij kiezen een plekje uit, zon tien meter voor de nieuwe
voordeur en graven een gat. Niet zomaar een kuil, maar een recht, diep gat met
steile wanden.
En dan komt het wonder van de
plank. Een gladde, zware houten plank wordt vertikaal langs een van de wanden
van het gat geplaatst, voorzichtig om niets te laten instorten. En dan
verzamelen allen die een stukje boom kunnen dragen zich aan weerszijden van de
stam. De zware voet wordt tegen de plank aangezet. Tegelijk wordt de top omhoog
getild. (Dat gebeurt met een ladder, maar is te ingewikkeld om u te vertellen.)
In ieder geval gaat de top steeds verder omhoog terwijl de voet langs de gladde
plank in het graafgat zakt. Net zolang tot de bodem bereikt is en de meiboom
fier rechtop staat. Meteen worden stenen en ander materiaal in het plantgat
gegooid en met palen en balken aangestampt. Opvullen met zand en steeds weer
aanstampen, dat is de remedie. Ondertussen bekijken de stuurlui aan de wal of
de meiboom wel netjes rechtop staat. Hoe groot is de voldoening, wanneer
tenslotte een trotse meiboom zijn slingers laat vieren in de wind en de krans
mooi recht onder de top hangt. Wij hebben eer van ons werk! Dat vinden ook de
nieuwe bewoners die op het lawaai afkomen en de meiboom moeten keuren. Want ook
dat hoort bij de regels: wij kunnen bomen zetten wat we willen, maar de
toekomstige bewoners moeten de boom erkennen als bewijs van hulpvaardigheid en
vriendschap en als zodanig accepteren.
Laten we aannemen dat de
toekomstige bewoners tevreden zijn met onze meiboom. Dan worden enkele
ogenblikken gewijd aan pogingen om bij het licht van een zwakke
zaklantaarn,knipslöchte genaamd,
het meiboomgedicht te lezen. Als alles naar tevredenheid is, worden de
meiboomzetters vriendelijk verzocht even binnen te komen, een drankje en een
hapje te nuttigen en bij te komen van de zware werkzaamheden.
Dat is nog niet het einde. De
traditie wil en daar willen we niet aan tornen, er is al teveel onzekerheid
in deze wereld dat de bewoners eenmaal tot rust gekomen in hun nieuwe huis
hun buren en vrienden nogmaals uitnodigen in een of ander stamcafé teneinde de
meiboom nat te maken, zoals de volksmond zegt. En wat dat betekent hoef ik u
zeker niet uit te leggen.
Wij vinden dat deze traditie
alles in zich heeft om tot in lengte van jaren gekoesterd te blijven. Als er
wat te halen valt, houdt iedere traditie stand. En een huis-in-aanbouw zonder
meiboom ervoor, is toch geen gezicht? Zeg nou zelf.
Hieronder twee foto's. Op de eerste ziet u welk magnifiek
effect er ontstaat wanneer een nieuwbouwhuis wordt omgeven door drie meibomen.
De tweede foto bevat een deel van het meiboomgedicht op één van de drie bomen:
die van de buurt.
Voor de afwisseling nu eens een drieluik. Drie verhalen over
een oud maar nog springlevend gebruik in de Gelderse Achterhoek. Deze eerste
bijdrage leidt het onderwerp bij u in, zodat u enigszins van de hoed en de rand
weet. Deel 2 beschrijft het fascinerende proces van het meiboomzetten zélf. In
deel 3 sluiten wij dit van meibomenhout gemaakte drieluik af met een authentiek
meiboomgedicht.
Af en toe lees je nog wel
eens iets over mensen die gezellig een boom opzetten. Over het nut van een katoenen
onderhemd om het overtollig trimzweet op te vangen bijvoorbeeld of over de
onzin van tolheffingen om het fileprobleem effectief te lijf te gaan. Bomen
opzetten of kortweg bomen doe je met passie en overgave en met behulp
van zinnige argumenten. Bomen opzetten en verhalen vertellen lijken in eerste
aanleg twee gescheiden gebieden, maar dat is schijn. Je kunt een verhaal
vertellen over mensen die bomen opzetten; je kunt ook een boom opzetten over de
kunst van het verhalen vertellen.
Je kunt ook letterlijk een boom opzetten: een
meiboom. Oorspronkelijk een overblijfsel uit Germaanse en middeleeuwse riten is
het nu in het kleine stukje Nederlandse Achterhoek waar wij wonen een teder
gekoesterd gebruik bij de inwijding van een nieuw huis. U moet zich niets
aantrekken van het noemen van de bloeimaand; een meiboom past in ieder seizoen
en op elke dag van het jaar. Ik geef u om te beginnen enkele kenmerken van een
goede meiboom.
a)Het is een lange,
rechte, dunne, nochtans stevige dennenboom; de onderste takken zijn verwijderd
zodat er slechts boven aan de top een plukje naalddragende uitsteeksels zitten.
De boom moet zo lang zijn dat de top boven het dak van het nieuwe huis
uitsteekt.
b)Je kiest een
passende boom uit in een dennenbos, maar laat hem afzagen of anderszins kappen
door deskundigen zoals boswachters of houtvesters. Je hebt bovendien al je
energie nodig voor het vervoer van de meiboom naar het nieuwbouwhuis.
c)De meiboom komt
voor een nieuw te bouwen huis te staan. Dat laatste neem je met een korreltje
zout. Renovatie, het bijbouwen van een schuur of een nieuwe kap op het huis
(compleet met hypotheek) kan een reden zijn voor een meiboom. Wanneer er iets
te vieren valt, is veel toegestaan. Het enige waaraan nooit en te nimmer
getornd wordt, is de eis dat een meiboom er staat vóórdat het dak dicht is.
d)Elke zich
respecterende meiboom is prachtig versierd met crêpepapieren roosjes en
slingers. Zelf mogen wij daar graag enkele in de wind tinkelende voorwerpen
bijhangen, zoals lege bierflesjes. Of een fiets zoals wij bij onze Duitse buren,
net over de grens, hebben gezien,want ook daar kent men de meiboom. Bovendien
hangt onder de top aan drie draden een eveneens versierde stralenkrans om
onheil af te wenden.
e)Wij noemen het
pas nu, maar er moet vanaf het begin rekening mee worden gehouden dat élke
meiboom een gedicht heeft. Dat wordt
in de regel gemaakt door een dichteres uit de buurt en op ooghoogte aan de
meiboom bevestigd.
f)Wie, vraagt u,
heeft het recht om een meiboom te zetten? De traditie kent van oudsher een
alleenrecht toe aan de buurt, de jonge buurt welteverstaan. Dat zijn
alle lieden in de buurt (de naoberschap in ons dialect) die (nog) niet
getrouwd zijn. Met dit voorschrift wordt momenteel zwaar de hand gelicht. Dat
komt omdat er zo weinig jonge buurt over is. Wij komen volk tekort. Daarom
nodigen wij vaak vriend en vijand uit om mee te helpen.
Genoeg
gepraat. Voorlopig althans. Ik zal u hieronder eerst eens een paar plaatjes van
rechtgeaarde meibomen laten zien. In dit geval wordt een nieuw huis gebouwd en
niet minder dan drie partijen hebben er een meiboom bij gezet: de buurt, de
familie van de huiseigenaar en last but not least de vrienden van de
bewoners uit de voetbalclub de toekomstige bewoner is in zijn vrije tijd
begeleider van een pupillenelftal en tevens grensrechter; allen hebben hun boom
bijgedragen.
Voor
een beschrijving van het eigenlijke
proces: het zetten van een meiboom, verwijs ik u graag naar deel 2 van dit
drieluik dat over enkele dagen het licht ziet.
Lang duurt
het niet meer dat de schoolkinderen met hun Kerstrapport thuiskomen. De
intrigerende vraag die ons hier nu bezighoudt, is: waarom krijgen kinderen op
school voor hun prestaties een cijfer? Waarom bijvoorbeeld krijgt Ahmed uit IIb
voor zijn schriftelijke overhoring met veel vijven en zessen een 8 en geen 9?
Of was een 7½ achteraf misschien toch eerlijker geweest? We proberen een
antwoord te vinden op de vraag of het niet beter is onbegrijpelijke cijfers te
vervangen door begrijpelijke woorden. Dat doen we aan de hand van
onbeschrijflijk imaginaire taferelen die zich onlangs in het Limburgse hebben
afgespeeld.
Op 14 mei vloog
de kogel door de kerk en op 14 juli, twee maanden later, brak de pleuris uit.
We hebben het over de gebeurtenissen in Ubach-dichtbij-de-Maas te Limburg en
meer in het bijzonder de voorvallen ten aanzien van de voor velen wereldvreemde
ideeën op de plaatselijke St. Bernadetteschool, waar men besloten had op de
overgangsrapporten voor de zomervakantie geen cijfers meer te vermelden. Maar,
het verhaal is al ingewikkeld genoeg, laat ik u de gebeurtenissen chronologisch
schilderen.
Het idee
kwam van schooldirecteur de heer J. Maertens Kzn (Jaap voor collegas en
meester Jaap voor ouders en kinderen), daarbij gesteund door de schoolbegeleidster
Francoise Molenhoek. Uit Jaaps verantwoording is ons een tweetal argumenten
bijgebleven. In de eerste plaats, zei Jaap, is een eerlijke cijferwaardering voor een geleverde prestatie op school zo
goed als onmogelijk. Waarom krijgt Jan-Jaap een 8 voor zijn vogelnestje aan de
ringen? En waarom verdient Rosita maar een 6 voor een dictee waar ze zó haar
best op heeft gedaan? Cijfers als zodanig
zeggen niets, beweerde Jaap met grote stelligheid. Ook niet wanneer je de
verklarende tekst er bij neemt. Een 6 is blijkbaar voldoende en een 7 ruim
voldoende, en wat dan nog? Laten we verstandig zijn en hier op de St. Bernadetteschool,
te beginnen met het rapport bij de overgang, de cijfers op het rapport
vervangen door woorden: het cijferrapport
wordt een woordrapport. Woorden
zeggen meer dan cijfers, schreef Jaap in het net op tijd verschijnende
schoolkrantje.
Het andere
doorslaggevende argument kwam van juf Ingrid uit Groep 7 (IT-specialist van de
school) die eveneens met hulp van Francoise in EXCEL een stramien had
ontwikkeld waarbij elke leerkracht handig en gemakkelijk de prestaties van de leerlingen in woorden kon
vatten. (Zie onderstaande illustratie.) Het systeem kon bij wijze van spreken
morgen ingevoerd worden, zo sprak zij.
Aldus
geschiedde. Een gewogen en afgewogen oordeel van het lerarencollege, tot stand
gekomen met instemming van de schoolraad. In een aparte, bijzondere uitgave van
het St. Bernadetje, de schoolkrant
die huis-aan-huis in Ubach wordt bezorgd (ook bij de dragers van NEE-stickers) werden
de ouders en de gehele Ubach-dichtbij-de-Maasse-gemeenschap op de hoogte
gebracht. Al op de dag van verschijnen (12 juli) gonsden de eerste geluiden van
onmin en wrevel over de hoofden van de ouders die om kwart voor twaalf hun
kinderen stonden op te wachten op de parkeerplaats. Die avond ontstond spontaan
een Comité tot Behoud van het Cijferrapport i.o. terwijl zich eveneens diverse
spontane actiegroepen vormden die hun domicilie kozen in een van de talrijke
Ubachse cafés. De misprijzende geluiden waren tussen alle alcoholdampen op
onmiskenbare wijze voortekenen van naderend onheil.
Op 13 juli
te 17.00 uur werd een demonstratieve optocht gehouden, compleet met lawaai,
spandoeken, papieren vlaggetjes en inderhaast door de RK-Vrouwenbond
gefabriceerde T-shirts. De protesterenden, ongeveer 237 in getal, onder leiding
van de beroepsopruier Henk Laplazarus, eisten een plenaire, openbare ouderavond
op korte termijn om de problematiek eens goed aan de orde te stellen.
De alles
beslissende ouderavond vond plaats op 15 juli om 19.30 uur. De aula van de St. Bernadetteschool
was afgeladen vol met ouders en donateurs (zonder stemrecht). Op de foto ziet u
het vrouwelijk smaldeel. (De mannen zaten meer naar rechts, zo dicht mogelijk
bij de tap.) Laat ik u niet vermoeien met allerlei protocollaire handelingen.
Het op één na belangrijkste agendapunt was de korte toespraak van directeur. Hij
gaf het woord aan Juf Straatman, sinds jaar en dag leerkracht in Groep 3. Juf
Annie zoals zij liefdevol werd genoemd, achter in de 50, door de wol geverfd,
zoals alle oudere onderwijzeressen lief en ook een beetje pinnig,was al een kwart eeuw in dienst van de school.
(Overigens een briljante strategische zet van meester Jaap: toen Juf Annie het
woord nam, werd het doodstil in de zaal, want veel ouders hadden vroeger bij
haar in de klas gezeten.) Uit haar zacht gesproken betoog, maar hoorbaar tot in
alle hoeken van de zaal, halen wij de belangrijkste punten.
1.Een beoordeling, of het nu met
cijfers of woorden gebeurt, is tamelijke onzin als je niet van tevoren
afspreekt wat elk kind zon beetje moet kennen en kunnen, bijvoorbeeld aan het
eind van een leerjaar.
2.Voor veel kinderen, vooral voor die
kinderen die langzaam, moeilijk en weinig leren, is een cijferrapport een
steeds terugkerende bevestiging van falen en teleurstelling.
3.Waar we naartoe zouden moeten, is
een soort leerafspraak. De school, de ouders/verzorgers en het kind spreken aan
het begin (van een jaar, van een periode) af waar je aan het eind (van het
jaar, van de periode) wilt uitkomen. Als het blijkt te lukken, steek je de vlag
uit en als het niet lukt, probeer je het op een andere manier.
4.Je moet verschillende kinderen ook
verschillend beoordelen. Van supertalenten vraag je veel meer dan van zogenaamde
kneusjes. (En denk erom! sprak zij met stemverheffing, het woord kneusje wil ik niet meer horen!)
5.De school vraagt aan de ouders om
een beetje te kunnen experimenteren met beoordelingen. Met of zonder punten,
met of zonder grote woorden. En de school verbiedt de talrijke ouders die
minder dan 200 meter
van de school wonen om hun kinderen per auto te brengen en te halen. Zij vormen
immers een gevaar op de weg, vooral tegen twaalf uur.
Precies op
tijd, toen directeur Jaap ontdekte dat juf Annie een punt aan de orde stelde
dat buiten die orde was, en er aarzelend enig rumoer in de zaal ontstond, nam
hij het woord terug. Hij bedankte de juf zeer voor haar wijze woorden. Hoe goed
is het, sprak hij, dat er steeds iemand is die de zaken helder kan voorstellen.
(Dat hij mede zichzelf bedoelde, duiden wij hem niet euvel.)
Tegen half
elf verlieten de aanwezigen de zaal. De meesten moesten nog even langs hun
stamcafé omdat zij daar hun paraplu hadden achtergelaten. De enige die zeer
hoorbaar zijn ontstemming over het verloop van de vergadering liet blijken, was
opruier Laplazarus, maar hij had tegen de juf geen schijn van kans.
Overigens
is het pleit nog niet beslecht. Woorden of cijfers, cijfers of letters, nog
steeds een kwestie van wikken en wegen. Over de definitieve afloop kunnen wij
slechts speculeren, maar wij houden u op de hoogte.
Wie veel loze ruimte heeft,
heeft veel rommel om te bewaren. Ik woon in een oude boerderij met veel
bijgebouwen: een grote schuur, voormalige kippenhokken en diverse ruimtes met
elk een eigen functie. Zoals een fietsenhok, een garage, eenhobbyruimte, een winterbewaarplaats voor
overblijvende bloemen en planten, plus een hokken en schuurtjes inclusief
zolders die nergens meer voor worden gebruikt. Behalve natuurlijk om de antieke
kast van grootmoeder, zwaar onder invloed van de houtworm, in op te slaan. Want
één ding is zoals gezegd zeker: wie veel opslagruimte heeft, bewaart alles. Zo
iemand kan niets met de vuilnis meegeven. Want, zeg je, jammer om de antieke
wasmachine weg te doen. Weet je wat, we zetten hem zo lang in de oude
paardenstal. Daar staat hij niemand in de weg. Ja, als je zo redeneert, kom je
tenslotte om in je eigen overtolligheid.
Soms doe je vreemde
herontdekkingen. Je vindt dingen terug die je zo goed had opgeborgen dat je ze
bijna niet meer terug kunt vinden. Vroeger, zeg ik tegen mezelf, vroeger had jij
een donkere kamer, toen ontwikkelde jij zelf je fotos en vroeger had jij ooit
een vergrotingsapparaat. Daarmee maakte jij vergrotingen op Ilford fotopapier
van 24*36mm kleinbeeldnegatieven. Soms maakte jij een foto met grandioze
afmetingen, wel 30 bij 40
centimeter. Weet je dat niet meer? Lang geleden,
inderdaad, maar niet zo lang als de Gouden Eeuw verleden tijd is. Later, toen
het tijdperk van de kleurenfoto en de dia aanbrak, heb je de hele zwart-wit
ontwikkelarij inclusief het vergroten en afdrukken van negatieven aan de wilgen
gehangen. Je fotospullen heb je in een houten eierkist gestopt en die ergens op
een zolder weggeborgen. Ja, ergens, maar waar?'
In een hoekje van de
schuurzolder, op een schemerdonker, schimmig plekje de ramen zijn aan de
binnenkant bedekt met een laag stof en aan de buitenkant dreigt de klimop alles
te overwoekeren - zodat je geen hand voor ogen ziet, dáár tref ik na jaren mijn
vergroter aan. Toeval, want ik was op zoek naar heel iets anders.
Voorzichtig haal ik hem uit
de eierkist en zet hem voor deze gelegenheid even voor het open bovendeurtje,
in de frisse lucht. Een doosje waarin fotopapier heeft gezeten, een rubberen
gladstrijker waarmee je de luchtbellen uit het natte fotopapier rolde, een klokje
om de belichtingstijd tot op tienden van seconden in te stellen en een
slangetje om de ontwikkelaar in het bakelieten ontwikkeltankje te laten stromen
vergezellen hem.
Decennia oud stof bedekt het
apparaat. De houten bodemplaat is vroeger geel geweest, maar dat zie je er niet
van af. Schoonmaken zou kunnen, maar waarom zou je? Vroeger, toen de vergroter
in je donkere kamer stond, was stof volksvijand nummer één. Want elk stofje zag
je later als een vlekje of draadje op je vergroting terug. Nu kijk je met een
nostalgische blik naar je oude Opemus-vergroter
en ruik je in je gedachten de zure fixeer. Je vraagt aan jezelf: Zou hij het
nog doen?..
Met behulp van een
verlengkabel zorg ik voor 220 Volt. Snoeren, schakelaars en stekkers zijn zo te
zien in orde. Dat geldt ook voor de lamp boven in de vergroter. Routineus draai
ik een rood glaasje tussen de lichtbron met lens en de bodemplank. Met het
glaasje op rood zorgde ik er vroeger voor dat de beelden haarscherp op het
fotopapier - dat niet gevoelig was voor het rode gevaar - verschenen. (Bij de
definitieve belichting van het fotopapier draaide je dat rode glaasje decent
opzij.)
Ja hoor, de tijd heeft
stilgestaan. Het apparaat werkt. Het doet alsofgisteren de laatste keer was dat hij gebruikt werd. Lichtstralen vallen
van boven af via de vergrotingslens op de rand van het afdekglaasje. In betere
tijden was dit rood, maar het stof verandert rood in oranje. Of is het de tijd
die verandert?
Twee keer per jaar, in het
voorjaar rond maart en eind oktober nog een keer, komt hij langs. De
tijdverzetter. Hij komt onherroepelijk, net als de Sint en de kerstman. Hij
spijbelt nooit eens een keer. Hij komt op vaste, gezette tijden. Je kunt er de
klok op gelijk zetten. Hij gaat van huis tot huis, van blad naar boom naar laan
naar bos en laat overal zijn sporen achter. Hij ontziet niets en niemand. Hij
is de gerechtigheid in eigen persoon en doet zulks allemaal in zijn eigen tijd.
Dezelfde twee keer per jaar
is huize Terra in rep en roer. Mijn tekstverwerker had eigenlijk willen
schrijven dat .. er de pleuris uitbreekt, maar dat vond zelfs ík te vergaand.
Op de hoogte gebracht door krant en tv-gids en gemaand door de zaterdagse nieuwslezer
van het 8-uur journaal trekken wij de ochtend erop door het gehele huis om alle
uurwerken de juiste tijd te laten aanwijzen. Wintertijd: dan moet de klok een
uur vooruit of was het nu achteruit? Vroeger had je in ieder geval altijd nog
dat hilarische heerschap (pardon, die Heerschop) bij Kopspijkers dat ons uit de
droom hielp, maar nu moeten we het zonder hem stellen. Wat te doen als de
wintertijd aanbreekt? Óf je zet de klok een uurtje stil (om drie uur in de
nacht!) óf je draait alle wijzers een uurtje terug (wat je bij onze mechanische
klokken nooit moet doen!).
Wij weten niet hoe de
toestand bij u is, maar bij mij thuis wemelt het van uurwerken in alle mogelijk
denkbare maten en soorten. Bijna letterlijk ontelbaar. Van het historische
stukje vakwerk van een streekgebonden klokkenmaker tot digitale vlekjes
getallen op magnetrons en ipods. In iedere kamer is er wel iets dat ons de tijd
van de dag verraadt. Onderaan dit epistel laat ik u enkele van onze tijdverraders
zien.
Te beginnen bij onze pendule.
Ongetwijfeld Frans, dat ziet de kenner aan de fijne messing rand om de
wijzerplaat en de slanke wijzers. Daaromheen heeft de bouwer platen zwart
marmer gevleid, zodat het klokje loodzwaar is. Jaren lang stond het op tien over
half zes (AM of PM, dat wisten we niet zeker) maar vorig jaar heb ik haar door
een bevriende klokamateur laten repareren. Het was ooit een geschenk van de
plaatselijke gemengde zangvereniging op algemeen-christelijke grondslag Amicitia, wat zoals iedereen weet zoiets
als vriendschap betekent. Ze dateert
van 1930 en werd geschonken bij het huwelijk van pa en ma Terra. (Pa was
toentertijd en nog vele jaren daarna voorzitter.) Ook om die reden is de Franse
pendule ons zeer dierbaar.
De mooiste klok is onze
tafelklok. Hij oogt fraai antiek, maar is pas vijfentwintig jaar oud. Hij staat
op het bijzettafeltje naast de stoel waarop mevrouw Terra placht te zitten,
maar het opwinden liet zij aan mij over. Hij beschikt over een fraaie
zacht-welluidende stem en laat die om de haverklap (dertig minuten) horen. Geen
westminsterdeuntje, maar een delicaat tweeslagstelsel. Deze klok loopt heel
precies, zeg maar exact. Op de kop af één minuut per dag achter.
Een klein eindje verder in de
gang hangt een regulateur. Dát is pas een naam voor een klok die in navolging
van Christiaan Huygens in staat is met een slingerbeweging de rijkelijk
vloeiende tijd (want tempus fugit) in
gelijke stukken te kappen. Jammer trouwens dat het slagwerk het momenteel laat
afweten. Nu genieten we alleen nog van de herinnering aan de tijd dat hij vlekkeloos liep.
Genoeg. Genoeg over
uurwerken, over metingen van tijd, over pogingen de tijd te stabiliseren en
vast te houden in een opmerking als: bij de volgende piep is het precies zeven
voor half zes. Ja, en?
Als laatste afbeelding toon
ik u tenslotte een mannenlinkerpols. Het is, met permissie, mijn eigen
lichaamsdeel. Ooit droeg het een polshorloge, maar nadat ik merkte hoezeer de
tijd beslag ging leggen op mijn leven, heb ik het horloge, inclusief de metalen
schakelarmband, voor eeuwig afgedaan. En u zult mij sindsdien nooit kunnen
betrappen op het dragen van een uurwerk. Waarom ook? Overal waar ik kom is met
een beetje goede wil een uurwerk te vinden waarop ik de tijd zou kunnen aflezen
als ik dat wilde. En voor sommige situaties, noodgevallen, waarbij ik absoluut
niet te laat mág komen, heb ik een klein smartfoontje in mijn broekzak. Ooit
was ik slaaf van de tijd. Nu is de tijd mijn dienaar.
Ondertussen ben ik nog geen
draad verder met het op wintertijd zetten van alle uurwerken. Wij denken ondertussen
wel aan een definitieve oplossing van het probleem. Wij schaffen twee sets van uurwerken aan. Al onze klokken
en wekkertjes tezamen worden in twee groepen verdeeld. De ene groep noemen wij
de zomertijdwijzers. Zij doen dienst van eind maart tot eind oktober. Dan
worden zij één voor één van de wand gehaald om vervangen te worden door een
exemplaar uit de wintertijdcollectie. Geen gedoe meer van het vooruit of
achteruit zetten. Wij vinden het zelf een grandioos idee. De eerbiedwaardige
Chronos en zijn handlanger Tijdverzetter zullen dat met ons eens moeten zijn.
Alles wat ik ooit op school geleerd
heb op het gebied van de meetkunde en de geometrie ben ik vergeten of heb ik
verdrongen, behalve de mededeling dat de kortste afstand tussen twee punten
wordt gevormd door een rechte lijn. Sla twee spijkers in de muur en span een
vliegertouwtje van de ene naar de andere. Trek het touw zo strak aan als het toelaat
en je hebt een rechte. Een kortere lijn en een kleinere afstand bestaan niet.
Persoonlijk heb ik het niet
zo met recht en rechtlijnigheid. Het is afschrikwekkend saai als u het mij
vraagt. Hoe veel spannender is een golvende lijn, een muzikale spanningsboog en
een redenering waar nog wel enige ruis in te ontdekken valt. Een interpretatie
is per definitie attractiever, mooier en spannender dan een definitie. Politici
die iets zeker menen te weten zijn onuitstaanbaar. Geef mij dan maar een
aarzelende parlementariër die mij een stelling voorlegt en vraagt of hij er erg naast zit.
In de beeldende kunst ervaar
ik hetzelfde. De vierkanten en rechthoeken van Mondriaan zijn op de keper
beschouwd dodelijk vervelend. Het schijnt dat de eerste Japanse schilders hun zeegezichten
uitsluitend voorzagen van rechte lijnen en streepjes. Bij gebrek aan betere
ideeën. Totdat een zekere Frans Suzuki Jr. in 588 v. Chr. bij het kalligraferen
van een prent aan de rand van het papier gekomen merkte dat er nog zwarte verf
aan zijn penseel zat en daarom een flauwe bocht terug maakte om de verf
helemaal óp te gebruiken. De eerste kromme was geboren en de opmars van de
gebogen lijn zou vanaf nu het artistieke wereldbeeld beheersen. De cirkel
verving het vierkant en werd de ultimatieve metafoor, zoals de Kelten het ons met
hun ingewikkeld gebogen knopen bewijzen. De rechte lijn werd verbannen naar het
wis- en meetkundige domein waar hij per slot van rekening ook uit afkomstig
was.
Uit mijn foto-archiefje laat
ik u twee foto's zien. Eén waarop uiterst saaie, recht-toe-recht-aan aspergebedden
zich door het landschap bewegen. En één van een zonnige meimorgen waar ik zie
hoe de eerste gebogen maïsrijen zich naar de horizon spoeden. Nu nog zichtbaar
en mooi om te zien, maar over enkele weken zal het groene gewas het lijnenspel
overwoekeren. Overigens, dat mijn buurman zijn maïs in golvende rijen zaait
heeft een economische achtergrond. Op een kromme, gebogen, golvende lijn passen
meer maïszaadjes dan op een rechte - een rechte is immers korter dan een
kromme, heeft ook de boer geleerd - zodat straks de opbrengst navenant groter
is. Een rechtlijnige redenering waar u geen speld tussen krijgt.
Van alle Marten Toonder-personages
is Wammes een van mijn favorieten. Meer nog dan de sublieme Hiep Hieper of de
onnavolgbare Terpen Tijn. Wammes, met achternaam Waggel, is een vrolijke
flierefluiter met een onderhuidse, tamelijk lichtzinnige uitstraling. Niet voor
niets heet hij Wammes. Voluit Luiwammes. En juist dát maakt hem zo sympathiek.
Natuurlijk weet ik (of zou ik
het móeten weten) dat een wammes oorspronkelijk een flanelletje is dat je onder
je maliënkolder draagt. Tegen de kou en tegen de rimmetiek, zal ik maar zeggen.
Maar u en ik weten dat het voorvoegsel lui- aan dat wambuiskatoentje een extra
dimensie geeft. Een aureool van onthechting, van nietsdoen, van ledigheid en
zorgeloosheid, van ultieme vrijheid. Wees eerlijk: diep in ons hart zou iedereen
graag luiwammes willen zijn. Omdat ik van mijn hart geen moordkuil maak, geef
ik het toe. Ik ben het dan ook volmondig eens met lieden die beweren dat ze
liever lui dan moe zijn.
Merkwaardig toch dat er ons
calvinistische Nederland, waarin immers veel nadruk wordt gelegd op
productiviteit en altijddurende werkzaamheid, zoveel woorden en uitdrukkingen
zijn die de luiheid als zodanig proberen te beschrijven. Omdat het mij te veel
moeite is die allemaal uit verschillende bronnen op te diepen, citeer ik hier
uit mijn onvolprezen betekenis-woordenboek der Nederlandse taal synoniemen van
het begrip luiwammes:
waarbij u merkt dat het
praktisch allemaal woorden zijn die wij uit luiheid vergeten zijn. Maar ik mag
toch dringend hopen dat hiermee niet ook de luiwammes zélf uit het straatbeeld
is verdwenen, want zou een gemis van de eerste orde zijn.
Genoeg geschreven. En
bovendien is het moeizaam schrijven van een doorwrocht stukje tekst over de
luiwammes als culturele entiteit in strijd met de geest van de ledigheid.
Ik eindig even lui als ik
begonnen ben. Uitgerekend op pagina 495 van "Het Juiste Woord", waarin
ik het rijtje luiwammessynoniemen vond, lag een onaf cryptogram waaraan mijn
vader misschien wel vijftig jaar geleden begonnen is. U ziet dat 2 vertikaal (in Nederland is die vrij geworden), 10
horizontaal (in Nederland is voor hem
geen emplooi; hij zou trouwens toch geen levenspositie hebben) en 14
horizontaal (Dit spel is natuurlijk
moderner dan 'Schipper mag ik overvaren?') niet ingevuld zijn. Aan u de eer
om dat alsnog te doen. Zelf ben ik er te lui voor.
Bij het plaatje: op deze
poster loopt Wammes Waggel (geheel rechts) mee in een lampionoptocht,
voorafgegaan door Tom Poes en Ollie B. Bommel, in het gezelschap van kapitein
Walrus. Afkomstig van de Tom Poes-tentoonstelling in Haarlem (Teylers Museum,
1996).
Uit mijn jonge jaren herinner
ik mij het zeldzame turnuurtje op school waarbij de ringen neergelaten waren.
Tot op hoofdhoogte. Je kon dan met je handen de houten ringen vastknijpen zodat
ze nooit meer losgingen en via een schopbeweging naar boven kon je ook je beide
voeten in de ringen steken. Als je dan ook nog op een onnavolgbare wijze je
romp en onderlichaam als het ware kon omkeren, binnenstebuiten kon trekken, ontstond
er wat sommigen het zwaantje aan de
ringen noemden. Zelf spraken we liever van het vogelnestje. Ik heb het in eeuwenniet meer gedaan, maar het zou me niet verwonderen dat ik het nog kan,
zonder bij de laatste rugwervel af te knappen of door te breken.
Vandaag zit ik te kijken naar
de toestelfinalesbij de wereldkampioenschappen
turnen in Antwerpen. Net als iedere andere sport heeft ook het turnen een aantal specifieke
begrippen nodig om uit te leggen waar alles over gaat en wat je bedoelt. Dat
betreft de attributen en voorwerpen waarmee, waarop, waarboven en waaraan
geturnd wordt, zoals de brug (met ongelijke en gelijke leggers), het paard, de
evenwichtsbalk, de knots, de ringen, het hoogrek en de lange en vierkante mat.
Maar natuurlijk ook woorden voor de capriolen die de dames en heren turners met
die genoemde zaken allemaal uithalen. Vooropzet, achteropzet, afsprong met
nahupje, breedtestand, reuzendraai, kippe
(spreek uit: kiep), flic-flac, schroef, salto (enkel, dubbel en driedubbel), ga zo
maar door: de kenner en liefhebber weet precies wat ermee bedoeld wordt.
Amplitude (of amplitudo, wat ik eerlijk gezegd een nóg
mooier woord vind) is een begrip uit de klassieke mechanica. Het schijnt de
afstand te beschrijven tussen een vast nulpunt (draaipunt) en draaiende
lichaamsdelen gedurende een omwenteling. Neem de mij onbekende Rus Sascha Abramkowitsch
bij zijn oefening aan de rekstok. (Hoogrek, want zijn trainer moet hem optillen
om aan de oefening te kunnen beginnen.) Sascha houdt de ijzeren rekstokstang
(het draaipunt) stevig vast en zijn lichaam beschrijft ruggelings of buikelings
fraaie cirkels en omwentelingen. Hoe groter de afstand tussen zijn polsen en de
topjes van zijn gestrekte tenen, hoe groter de amplitude. Dat is belangrijk,
want een oefening die met een groot amplitude wordt uitgevoerd is mooier om te
zien en wordt daarom hoger gewaardeerd. Vindt het jurylid voor zover het niet
is omgekocht.
Kampioenschappen turnen
worden in Nederland door NOS-Sport van commentaar voorzien door Hans van Zetten.
Hij doet dat al jaren en hij doet het goed en vakkundig. Het belangrijkste is
dat je kunt horen dat hij van turnen houdt. Het lievelingswoord van Hans is
amplitude. Het hangt van de hoeveelheid zendtijd af, maar normaliter gebruikt
Hans het woord amplitude (hóór het hem uitspreken: am-pli-tú-de) minstens
vijftien keer. Het record staat op 24 (Olympische Spelen, Athene, 2004,
toestelfinale dames).
Als voorlopige afsluiting
(afsprong) een mooi gedicht van Driek van Wissen:
Het klimrek,
knotsen zwaaien op muziek de vloer, het
vogelnestje in de ringen en paard en bok om
overheen te springen dat is de canon van de
gymnastiek
Ook deze op zich heldere uiteenzetting wordt voorzien van enkele
spectaculaire beelden.
Het eerste toont Elsje
Nooitgedacht-Tochgekregen aan de brug met ongelijkvloerse leggers. Op de
laatste serie tekeningen demonstreert rekturner Alphons Doorkruiper een echte Pendelkippe (pendelkiep). Het bijzondere
doet zich voor op tekening 3. Door je benen weg te trappen in de richting van
de pijl komt je bovenlichaam omhoog in de uitgangspositie zodat je buik weer
tegen de rekstokstang rust (laatste tekening).
Vraag: Kent u het maandelijks verschijnend
muziektijdschrift H & W?
Antwoord: Natuurlijk. H &
W staat voor Hoor & Wederhoor. Het is de opvolger van het roemruchte tijdschrift
Melodie & Menskracht. Nagenoeg
alle aspecten van de populaire en klassieke muziek hier te lande en omstreken
worden op passende, muzikale wijze uit de doeken gedaan. Het eerste wat ik doe
nadat ik H&W uit de brievenbus heb gehaald, is pagina 56 opzoeken. Vanaf
die plek wordt de lezer in de rubriek Veel gestelde vragen verlost van alle
klemmende onzekerheid op muzikaal gebied. Het is verbazingwekkend hoe redacteur
Frans Mondharpje er steeds weer in slaagt passende antwoorden te vinden op
onmogelijke vragen. Hier volgt een kleine, leerzame bloemlezing.
Vraag: In maat 54 van de Nocturne in c-klein, opus 112,
van de heer F. Chopin is de tweede noot in de triool een tweedubbel gestreepte
bes. Zou een as daar eigenlijk niet beter op zijn plaats zijn? (Mevr. H. te G-H te Winterswijk)
Antwoord: U zou best wel eens
gelijk kunnen hebben. Waarschijnlijk weet u dat de nocturne geschreven is toen
Chopin en George Sand op Mallorca lagen te zonnebaden en George haar
parasolletje vergeten was. Kenners, waaronder de Rus Blefsky, veronderstellen
dat dáárdoor de onenigheid die ontstond omdat Chopin er niet aan dacht om
thuis het parasolletje op te gaan halen - een foute noot is genoteerd. De
oplossing bestaat hieruit dat de eerste keer een bes en bij de herhaling later een as wordt gespeeld.
Vraag: Wir, die wir wohnachtig sein in Hamburg Harburg,
hören vaak das Niederländer es haben über ein Flötchen von ein Cent. Wissen Sie
missjien wo dieser Ausdruck vondannen kommt?(Frau
Katharine Zehlendorff, Hamburg (D))
Antwoord: Gut von Sie Frau Z. das sie probieren eine Frage zu stellen in
die deutsche Taal. Das beklemmtoont
wiederum das internationale Karakter von unzer Zeitschrift. Sehr früher
benutzen die Scheidsrechter beim Fussballspiel in Holland eine goedkaufe
Trillerpfeife mit einem Erbse darin. (Soms auch eine Spliterbse.) Die kostete
(1938) bei der Hema in Amsterdam ein Cent. Sehr gutkauf also. Darum sprechen
wir noch immer von ein Flötchen von einem Cent.
Vraag: Kunt u mij helpen aan het patroon van het
mutsje datde beroemde pianist Friedrich
Gulda (de vooralsnog enige pianist die in het openbaar bekende te zijn
overleden en dat later weer introk) tijdens zijn concerten placht te dragen? (H. Onder-de-wijn-gaard te Dordt)
Antwoord: Het mutsje is
gemaakt van opgerold koord dat u eerst dient te maken door middel van het
bekende punniken (u weet wel, met een leeg, houten garenklosje met spijkers
daarop.) Het patroon kan gedownload worden bij www punt guldamuts punt de.Rekent u wel op een levertijd van minstens drie
weken. De vraag is groot.
Vraag: Een verre kennis vertelde mij onlangs dat hij in
Wenen een verkleinde midwinterhoorn in leer had gezien die door Beethoven
gebruikt werd als gehoorapparaat. Ik heb altijd in de veronderstelling geleefd
dat Beethoven geen apparaat gebruikte, maar zich behielp met Boheemse
gehoorzalf. Gaarne uw opvatting terzake.
(K. de Graal, Berkel zonder Rodenrijs)
Antwoord: Uw kennis heeft ten
dele gelijk. In zijn latere leven bediende Beethoven zich inderdaad van een
hoortoestel (zie afbeelding beneden). Voordien, en dat weten de meesten niet,
was hij Oost-Indisch doof. En daar helpt geen zalfje lief aan.
Vraag: Weet u wat er geworden is van het eens zo
bekende Lazerop Trio? Dit drietal maakte in de 70er jaren furore in diverse
Nederlandse en Vlaamse popprogrammas. Ik ben hen uit het oog verloren en kwijt
geraakt. (K. Bruinebal, Kortrijk)
Antwoord: Het trio bestaat
nog! Het legt zich thans toe op het zingen van madrigalen in drie-kwartsmaat.
Een recente foto (zie beneden) levert het bewijs.
Overigens: maar nu is het
genoeg! Om nog meer van deze sappige FAQ-teksten te lezen, moet u H&W maar
kopen! Het geld groeit ons, ook muzikaal gezien, niet op de rug! En voor niets
gaat de zon op.
Dat is bijvoorbeeld de
Moldau, zult u zeggen. Gecomponeerd door een zekere Bedrich Smetana die met
prachtige muziek evenzo prachtig de manier illustreert waarmee deze rivier door
de verschillende delen van Tsjechië en Slowakije en vervolgens door tal van
andere Slavische landen stroomt. Van een kabbelend bergbeekje in Bohemen tot en
met een breed uitwaaieren in de Zwarte Zee.
Ik bedoel eigenlijk iets
anders. Mij staat de verschillende manier voor ogen waarop wij naar muziek
luisteren en hoe die in de loop van de jaren verandert. In den beginne was er
de grammofoon, vaak gekoppeld aan de bakelieten radio. We pakten voorzichtig
een vinyllen grammofoonplaat, lieten de diamantnaald in de groef zakken en
plotseling was de kamer vol heerlijke muziek: een chanson met Juliette Greco of
een tango van Malando. Daarna kwam het casettebandje eventueel met walk-man,
gevolgd door de cd. Tegenwoordig staat mijn muziek op een usb-stickje. Dat
steek ik in een passend gaatje in mijn computer of in mijn zeer platte tv en
het wonder geschiedt. Het 125-jarig Koninklijk Concertgebouworkest speelt luid
en duidelijk de begeleiding bij Verdi's Slavenkoor dat ik luidkeels meegalm.
De nieuwste trend is het
ontbreken van de hardware waarop de muziek opgeslagen is. Wie koopt er
tegenwoordig nog een cd? Ik niet, ik zet mij voor mijn computer, schakel een
muziekvoorzienend programma in (ik maak geen reclame, maar het is Spotify) et voila: welluidende muziek stroomt
mijn kamer in. Letterlijk: a stream.
Dat is de stroom die ik bedoel. Ik koop geen cd meer; ik koop een down-load of een stream. Voor een euro per track.
Even voor de verandering iets
anders. Ik kan geen piano spelen, maar ik kan wel een blad met muzieknoten, een
partituur, lezen. Dat dit wel wat raar is geef ik toe, maar daar gaat het nu
even niet om. Mits de muziek niet al te gecompliceerd is en in een redelijk
tempo gespeeld wordt, kan ik in mijn partituur de muzikanten op de voet volgen.
Ik zie de muzieknoten, lees die van links naar rechts mee met de muziek die ik
tegelijkertijd hoor. Echt waar, bij het (mee)lezen van een partituur vallen je
zaken op die je vroeger nooit had opgemerkt. Bijvoorbeeld de pianist die opeens
heel hard (forte!) begint te spelen terwijl de componist daar in zijn partituur
niets over heeft gezegd.
Nee, om van muziek te
genieten, hoef je niet mee te lezen in een partituur. Soms, in een concertzaal,
stoort het. Zoals het met veel geruis gepaard gaande gelijktijdige omslaan van
een partituurbladzijde door een honderdkoppig publiek, net op het moment dat de
sopraan met een uiterst gevoelige aria bezig is.
Als u mij toestaat, zal ik u laten zien hoe
ik het af en toe doe. Ik download eerst een gratis exemplaar van de partituur
die hoort bij een prachtige Beethoven-pianosonate.(Oude klassieke muziek is
vaak gratis beschikbaar.) Bijvoorbeeld die van Opus 109, één van Beethovens
laatste en mooiste sonates. Die laat ik op mijn monitor verschijnen. Met de
muis scroll ik door de verzameling muzieknotenbalken. De cursor wijst een
typische passage aan en met het muiswiel ga ik soepeltjes van bladzijde 4 naar
5. Ik zet mijn cursor netjes aan het begin. Dan start ik een muziekstream waarop de beroemde Alfred Brendel
(ik noem maar iemand) deze pianosonate in E onnavolgbaar mooi speelt. Mijn ogen
volgen de noten op het scherm en mijn oren volgen de muziek uit de
computerluidspekertjes.
Hieronder eerst een stukje
partituur. Het is het laatste deel van de sonate: er staat boven dat het een
zangerig andante is dat nochtans met enige expressie uitgevoerd dient te worden.
Beethoven vraagt bovendien vooraf of de pianist het gesangvoll mit innigster Empfindung (dus zangerig en met innige
gevoelens) wil spelen. De meeste pianisten proberen dat dan ook.
Daaronder ziet u mij aan het
werk. Terwijl de computer zijn werk doet, de pianomuziek door mijn werkkamer
stroomt, wijs ik u even met mijn linkerhand op een paar typische nootjes in de
partituur. De rechterhand verbergt de muis. (Met de zelfontspanner maak ik stiekem
een fotootje.)
Wat een gedoe, zult u zeggen.
Maar dat is even voor het publiek. Normaliter zak ik in een luie stoel - al of
niet met een papieren partituur - en laat de muziek over mij heen stromen.
Over geld gesproken, eerlijk
gezegd aarzel ik een beetje er over te beginnen want als er één onderwerp taboe
is, is het wel geld en dan vooral het gebrek eraan. Natuurlijk zult u niet van
mij verlangen dat ik u tot in details, met 2 decimalen achter de komma,
bijpraat over mijn financiële situatie. Gelooft u mij: samenvattend kan ik
zeggen dat we geen geld hebben, nooit gehad hebben en nooit zullen
krijgen. Maar en dat vergoedt veel - u kunt rustig het woord geld door
geldgebrek vervangen, dan is de uitspraak ook waar. Gemeten naar de
omstandigheden waarin veel anderen moeten leven, hadden en hebben wij,
geldelijk gezien, een luizenleven. Voor echt belangrijke zaken was en is er
altijd geld. Vroeger bij ons thuis en nu niet minder. Dit is misschien ook de
reden dat ik tamelijk onbekommerd over het onderwerp kan schrijven
Natuurlijk zou u kunnen
vragen: maar heb je dan helemaal geen wensen? Wensen die je met (wat) geld in
vervulling zou kunnen laten gaan? Een wereldreisje bijvoorbeeld? Eindelijk, na
zevenenveertig jaar, eens een nieuw bankstelletje in de kamer in plaats van de
bijeengeraapte verzameling meubels die er nu staat? En wanneer laat je
eindelijk eens iets doen aan die energieverslindende (ontbrekende) isolatie van
je huis? Een beschoten kap is toch geen luxe? Waar blijft die camper waarmee je
altijd nog eens de wijde wereld in wilt trekken? Wist je dat er ook nieuwe
vloerbedekking bestaat?
U treft mij op een teer en
kwetsbaar punt. Want eerlijk is eerlijk, stel dat wij onverhoopt plotseling
zouden kunnen beschikken over een fortuin (erfenis? prijsje in de
staatsloterij?) dan zijn er genoeg zaken en doelen te bedenken waaraan wij ons
goede geld kunnen besteden zonder het over de balk te gooien. Maar ach, zo
troosten wij elkaar in een sentimentele bui, u en ik weten dat de dingen die er
écht toe doen voor geen geld te koop zijn.
Naschrift 1: divers vreemd geld uit evenzoveel divers buitenland
Naschrift 2: een prachtig
voorbeeld van een prachtig schrijfschrift, afkomstig uit de lagere-school-tijd
van mijn schoonoom Johan Westerveld (± 1910). Zo is het maar net: het geld is
een goede dienstknecht, maar een slechte meester.
Wat het ook is, het getal 7 (zeven) is in ieder geval een
bijzonder getal. In veel filosofieën, astrologieën,godsdiensten, geestelijke stromingen en
sportieve lichaamsbewegingen speelt het een speciale rol. Ik noem u de kabbalistiek,
het zeven dagen durende scheppingsverhaal, en het magische rugnummer 14 in de beoefening van het
edele voetbalspel. (Ter opheldering van dit laatste voor diegenen die nooit
rekenen hebben geleerd: 14 [het magische rugnummer van Cruijff] =2 keer 7)
Voor velen onder ons is 7 een
geluksgetal. Ook in de wetenschap is de notie doorgedrongen dat er iets aan de
hand is met het getal 7. Zo kennen wij uit de geschiedenis van de psychologie de
Wet van Jost, die ons leert dat 7 keer 3 beter en meer is dan 3 keer 7. Die wet
gaat over het onthouden van iets, maar is ook op andere gevallen van
toepassing. Zo is het verstandiger kleine porties te eten, maar dan wel vaak, dan grotere porties minder vaak. (Dus
beter zeven keer drie lekkere dropjes, dan drie keer zeven van die smakelijke
zoutjes.) En een zekere Georg Miller is erin geslaagd aan te tonen dat wij, in
onze pogingen zaken te onthouden, maximaal 7 van die zaken toelaten tot ons korte-termijn-geheugen,
plus of minus 2, dat wel. Hij spreekt van het magische getal 7 ± 2.
Wie van ons heeft niet ooit
op school voor een repetitie of overhoring een zeven gekregen? In de
systematiek van het cijfers geven aan schoolprestaties betekent de 7 een ruime voldoende. Wat voldoende is, weten
we wel. We krijgen een voldoende van de juf of meester wanneer we naar hun
oordeel voldoende hebben geleerd. Of voldoende vragen goed hebben beantwoord.
Maar wat is ruim voldoende, hoe ruim
is ruim? Joost mag het weten.
Ik wil niet zeuren, er niet
meewarig over doen, want er zijn per slot van rekening ergere dingen die je
kunnen overkomen, maar ik werd gedurende mijn gehele schoolleven hinderlijk
achtervolgd door het cijfer zeven. Ik werd er zogezegd door gestalkt. Wanneer
de tijd aanbrak dat er cijfers op rapporten verschenen, stonden drommen zevens
klaar om op mijn lijst te komen. Dat was op zich al erg, maar zij belemmerden
andere cijfers om hetzelfde te doen.
Het gevolg is dus dat het
wemelt van de 7s op mijn rapporten en getuigschriften. Als illustratie laat ik
u hieronder een onechte kopie zien van mijn MULO-rapport (Klas IIIa).
Heb ik gelijk of niet? Het is
toch om dol van te worden! En voor andere klassen, scholen, vakken en leraren gold
hetzelfde. Overal waar ik verscheen, was de 7 niet ver weg. En het ongerijmde
verschijnsel woekert voort. Stel dat mijn cursus Trekzak leren spelen in één
winter die ik via de Open Universiteit volg, wordtafgesloten met een diploma met cijferlijst,
dan hoef ik u niet te vertellen welk cijfer daarop zal prijken.
Te weinig variatie schrijft
iemand op mijn rapport en dat is een afschuwelijke, maar ware constatering.
Alles aan mij is van een eenvormigheid en eentonigheid waar de mensen die het
weten kunnen geen brood van lusten. Ken je Terra, die van de memories? Ja die ken ik. Is dat niet
degene die alles kan, maar alles met mate? Koning van de ruime voldoende, nooit
eens een volwassen zware onvoldoende, nooit eens een grandioze 10 voor een
unieke prestatie.
Natuurlijk overdrijf ik
schromelijk. Maar het is waar dat ik soms wel eens een beetje jaloers ben op
mensen die iets heel speciaals heel goed kunnen. Daar moet je overigens wel
behoorlijk kieskeurig in zijn. Vijf en twintig meter figuurzagen in 5 mm triplex en dat in 4
minuten wil ik helemaal niet kunnen. Maar een bestseller schrijven
bijvoorbeeld, dat lijkt me wel iets.
Tenslotte laat ik aan het
eind van dit verhaaltje nog even mijn oude lagere-school-juf verschijnen. Zij
geeft mij een dik verdiende tien met een griffel plus een zoen. Op de lei kan
ik u dat laten zien. Ik doe het met een krijtje, want de griffels zijn
langzamerhand uit de tijd. Laat staan nu overal de i-pads ten tonele
verschijnen.