Voordat dit verhaal echt
begint, moeten mij twee dingen van het hart. Het zijn contextgegevens, niet
bijzonder belangrijk, maar nodig om het volgende verhaal te begrijpen: zure
appels waar u even doorheen moet.
1)Ik speel een klein
beetje piano, met de nadruk op klein. Dat is geen onterechte over- of
onderschatting van eigen talenten, maar de waarheid. Met mijn rechterhand kan
ik een eenvoudig melodietje spelen, terwijl de linker de daarbij behorende
begeleiding vindt. Ik heb geen pianoles gehad wat mij spijt tot op de dag van
vandaag maar wanneer een vrolijk groepje Tulpen uit Amsterdam ten
gehore brengt, kan ik dat op de piano begeleiden zonder dat het veel afbreuk
doet aan het geheel. Het summum is de beroemde C-groot Preludium uit het
Wohltemperierte Klavier van Bach die ik na lang oefenen uit het hoofd en zonder
fouten speel.
2)Een tiental jaren
geleden had ik het genoegen beroepshalve twee keer per jaar Zuid-Afrika te
bezoeken. Samen met drie Nederlandse collegas gaf ik daar workshops aan mensen
die op de provinciale Ministeries van Onderwijs werkten. De volgende
historische gebeurtenis heeft zich afgespeeld in 1998, toen wij in Pietersburg
(nu Polokwane geheten), de hoofdstad van de Noord-provincie (nu Limpopo), zon
workshop gaven. De Amos uit het verhaal is de assistent-concierge van de school
waar de workshop plaats vond. (Hij was de eerste zwarte leerling met een
einddiploma en daarnaast een groot Ajax-supporter.) Tot zijn taak behoorde
onder meer ons van hot naar her te vervoeren in het VW-schoolbusje.
Op dinsdagmiddag na afloop
van de workshop kwam Amos langs met de mededeling dat de chief ons de
volgende middag verwachtte. Hij keek daarbij heel gewichtig en liet
doorschemeren dat wij dat een audiëntie bij de chief himself - als een
buitengewoon grote eer dienden op te vatten. Waar hij, naar achteraf bleek, ook
gelijk in had. Immers, niet iedereen wordt door het stamhoofd ontvangen. En de
chief bleek in het Zuid-Afrikaanse locale maatschappelijke verkeer een zeer
grote rol te spelen. Voor mij had Amos nog een speciaal verzoek, of liever
gezegd een dringende, niet te ontlopen eis in petto. Of ik maar zo vriendelijk
wilde zijn de chief te vergasten op mijn pianospel. (Het was maar goed dat ik
dat verzoek per ongeluk opvatte als een grapje, anders had ik er s nachts niet
van geslapen.)
Hoe het ook zij, de volgende
middag reed Amos ons in zijn busje naar De Matoks, een streek zon 60
kilometer van Polokwane verwijderd, het gebied waar de chief de scepter
zwaaide. Terwijl de weg aanmerkelijk in kwaliteit inboette, vertelde Amos iets
meer over zijn stamhoofd. Hij is oud en ziekelijk, maar wordt nog steeds bijna
letterlijk op handen gedragen. Dit gezegd hebbend parkeerde hij het busje
achter een grote veekraal: de rest gaan we te voet. We liepen door de
avondzon tussen de lemen huizen van het dorp door totdat we een wat afgelegen
huis op een verhoging zagen: het huis van de chief. Amos en nog enkele andere
vrouwen en mannen uit het dorp die zich zwijgend bij de stoet aansloten, gingen
ons voor, de trap op naar boven. Daar verzocht een dienstdoende bewaker ons te
wachten.
Het was een groot,
kraakhelder huis en een grote ruimte waarin we uitgenodigd werden. De chief
bleek inderdaad een oude, zieke man te zijn. Hij zat in wit ondergoed gehuld in
een leunstoel en veegde af en toe met een witte doek langs zijn kin. Ik, die
precies tegenover hem kwam te zitten, zag dat er kleine bloedspoortjes in zijn
speeksel zaten. Zijn verzorgers hadden een oliegevulde radiator als
bijverwarming bij zijn stoel gezet. Desondanks hing er om deze gebrekkige oude
man een aureool van wijsheid ensoevereiniteit. De gasten namen plaats en werden getrakteerd op thee met
koekjes. In een naburig vertrek waren enkele vrouwen bezig. Er werd zacht
gesproken. De stemming was ietwat geheimzinnig, maar niet onaangenaam. De chief
onderhield zich met ons in de taal van zijn stam; zijn woorden werden door
behulpzame stamleden in het Engels vertaald. In een gesprekspauze keek ik de
kamer door en zag hem staan.
Zwart gepolitoerd was hij, de
piano, en van een onverwacht goede kwaliteit. Geen afgepeigerde tingel-tangel,
maar een klasse-instrument. Alle toetsen en pedalen waren aanwezig en zaten op
de goede plek. En nog belangrijker: de piano bleek gestemd en op toon. Niets
stond een grandioze performance in de weg. Toen kwam de vraag van de chief of
ik zo goed wilde zijn iets voor hem te spelen.
Door de opwinding en
consternatie het was dus geen grapje! weet ik nauwelijks meer wat en hoe ik
gespeeld heb. Ongetwijfeld heeft Bachs Preludium geklonken en dat moet in die
kamer in het Zuid-Afrikaanse bushveld iets bijzonders zijn geweest. Ik weet ook
niet goed of de chief het pianospel heeft gewaardeerd. Wel weet ik dat hij, aan
het eind van het recital,zich
rechtstreeks tot mij wendend, mij in vlekkeloos Engels overviel met de vraag:
Kunt u ook een stukje jazz spelen? Dat genoegen kon ik hem niet doen.
Ik kan immers maar een klein beetje piano spelen, met de nadruk op klein.
Op de fotos hieronder ziet u
om te beginnen een gezelschap te voet door het dorp lopen op weg naar het
huis-op-de-heuvel. Daaronder een plaatje van Amos met zijn moeder. Zij is de
directrice van de plaatselijke lagere school. Zij is ook degene die naast de
chief zit en zijn woorden voor ons vertaalt.
Wanneer voetbaltrainer Dick
Advocaat en hij is niet de enige ziet dat een van zijn spelers zijn
waarschuwingen in de wind slaat en dingen doet die hij beter kan laten, staat
hij (Dick) op en blaast even op zijn vingers. Zelfs in overbevolkte stadions
dringt dat snerpende fluitje tot ieders oor door. De betreffende speler hoort
het, bedenkt zich op tijd en keert op zijn schreden terug.
Velen kunnen dat: op hun
vingers fluiten. Je hebt er zelfs die hele opera-arias op hun vingers na
kunnen fluiten. Kunstfluiters noemen ze zich en mijn ontzag voor hen is
grenzenloos. Dat komt omdat ikzelf niet goed een deuntje, zelfs geen bekende
meezinger, tussen mijn tanden, laat staan op mijn vingers, kan meefluiten.
Wat ik wél kan, is blokfluiten.
En dat komt zó. Op mijn veertiende kwam ik op aandringen van mijn vater in de
dorpsfanfare terecht, waar ik bugel en saxofoon leerde spelen en een beetje
leerde hoe dat rare notenschrift met al die kruisen en mollen in elkaar zat. Op
mijn zestiende kreeg ik op de kweekschool pedagogische academie zeggen ze
tegenwoordig ten onrechte een blokfluit in mijn handen geduwd. Want een
beetje schoolmeester of schooljuffrouw werd in die tijd geacht een liedje te
kunnen blokfluiten waarna de hele klas het zou kunnen nazingen. Zon simpele
blokfluit zorgde ervoor dat er in de klas een absolute tweedeling ontstond.
Daar had je aan de ene kant
een paar studenten voor wie het blokfluiten een fluitje van een cent was. Tot
die groep behoorde ikzelf. Aan de andere kant bevond zich de grote groep jonge
dames en heren voor wie het wekelijkse blokfluitlesuurtje op de zaterdagmorgen
een kwelling, voor enkelen zelfs een drama was. Zij slaagden er -ook na veelvuldig oefenen - niet in hun
sierlijke vingers op de desbetreffende blokfluitgaatjes te zetten zodanig dat
er bij het blazen een door de leraar gewenste toon te horen viel. Voor veel
aankomende schooljuffrouwen en heren leraren, die later over uitmuntende
pedagogische kwaliteiten bleken te bezitten, was de fluit een struikelblok. Zo
niet voor mij. Op het examen speelde ik de sonatine in G-groot van als ik mij
niet vergis een zekere Frantiszek Unglaublich (met de delen allegro, andante en
allegro ma non troppo), daarbij op de piano begeleid door mijn muziekleraar.
Met als beloning een cijfer 9. Een tien kon er niet af. Want, zei men, daar
gaat ie van naast zijn schoenen lopen.
Hoewel ik tijdens en na mijn
schoolmeestertijd de blokfluit nauwelijks meer heb aangeraakt, houdt het
instrument tot op de dag van vandaag een bijzonder plekje in mijn fysieke en
mentale, muzikale omgeving. Zo heb ik een blokfluitenplankje gemaakt waarop al
mijn fluitjes (plus nog wat andere exotische muziekinstrumenten) kunnen worden
tentoongesteld. Mijn eigen blokfluiten kunt u daar zien, een gewone sopraanblokfluit,
maar ook een hogere, kleinere sopranino, en een groenmetalen Ierse folk-fluit.
Er zijn ook wat buitensporige exemplaren bij die ik op een of andere
buitenlandse reis als souvenir heb gekocht.
Met het ouder worden worden
de vingers strammer en de adem korter. Ik weet niet of ik het allegro uit de
sonatine van Unglaublich nog enigszins hoorbaar en genietbaar kan spelen. Maar
geef mij een week, en ik geef u op een briefje dat welluidende blokfluittonen
mijn huiskamer zullen vullen. Jammer natuurlijk dat verder niemand het hoort.
Wat handenarbeid en
handvaardigheid betreft ben ik, al zeg ik het zelf, een redelijke prutser. Van
sommige, écht handige mensen wordt wel eens gezegd dat zij, wat ze met hun ogen
zien, met hun handen kunnen maken. Van mij zou je kunnen zeggen: wat hij met
zijn ogen ziet, maakt hij met zijn handen kapot. Lichtelijk overdreven, maar
een kern van waarheid steekt er wel in.
Geen enkel probleem heb ik
met het uit elkaar halen van interessante voorwerpen. Maar het
weer-in-elkaar-zetten levert de nodige hoofdbrekens op. Niet dat ik enkele
moertjes en schroefjes over hou, dat natuurlijk ook, maar het simpel
terugveranderen in de originele (werkende) staat, lukt vaak niet. Mijn
nieuwsgierigheid wint het van de verstandige opvatting dat je met je vlerken
moet afblijven van voorwerpen die precies doen waarvoor ze gemaakt zijn. Ik wil
het naadje van de kous weten. En als ik die weet, past de kous niet meer.
Neem nou zoiets fascinerends
als onze vaatwasser. Bestaande uit twee schuifladen, inclusief een
bestekverzamelplaats, alles van geplastificeerd draad. Beneden twee
opbergplaatsen voor respectievelijk glans- en spoelmiddel en een zoutvaatje.
Daarboven een draaiende slurf die, naar gelang, heet of koud spoelwater over de
vaat giet om zodoende enig vuil te verwijderen. Interessant! Op de schuifladen
voor de bekers, glazen en andere kop-en-schotels zie je opklapbare plastic
rekjes. Een soort beker-standaardje. Je klapt ze overeind om er koppen en
bekers rechtop en op-kop tegen aan te zetten. Dan kan het water van beneden ook
de moeilijkste plaatsen bereiken. Handig!
Zo'n flexibel rekje kun je
verwijderen. Dat is geen kunst. Ergens zit een haakje dat achter een palletje
valt dat precies past op een horizontaal lopende as. Aan de andere kant zit een
klemmetje met een gat dat je ergens aan een vertikaal onderdeeltje kunt
vastklikken. Simpel als wat: een kind kan de was doen.
Onlangs heb ik het flexibele
rekje weggehaald. Ik wilde weten hoe dat nou precies bevestigd was in het
oerwoud van plastic draden. Want je kunt het rekje door het vast te klikken
rechtop zetten, maar je kunt het ook plat op zijn rug leggen. Maar hoe breng je
zo'n rekje terug in de oorspronkelijke positie? Minstens een half uur heb ik
nodig gehad om erachter te komen hoe alles werkte. Bijna had ik de moed
opgegeven.
Daarom één goede raad. Nee,
twee. (1) Werkt alles naar behoren, blijf er dan met je handen tengels had ik
bijna gezegd - van af. (2) Of maak even een foto-van-dichtbij van iets in de
goed werkende situatie, dan kun je dáár later op terugvallen. Maar pas op dat
je de foto's niet kwijtraakt! Want dan heb je een extra probleem.
Het moet in de zeventiger
jaren van de vorige eeuw geweest zijn dat mijn vrouw zich op een koude
winteravond in een hoekje van de huiskamer terugtrok met breiwol in de twee
kleuren oranje en bruin benevens enkele breipennen. Zij was, zei ze, van plan
voor onze zoon, die toentertijd ongeveer drie was, een echte ouderwetse,
Hollands-warme ijsmuts te breien. Plus in dezelfde kleuren een even warme
sjaal. (Een woord dat je in die dagen nog zó schreef: shawl.) Het patroontje
voor muts en sjaal vond zij in het gerenommeerde damesvrijetijdsblad Ariadne.
Na enkele dagen waren zowel
muts (compleet met een fraai wolbolletje boven-op) als sjaal klaar. Op een foto
beneden ziet u hoe onze zoon, gewapend met zijn nieuwe kledingstukken, doende is het pad
naar de straat sneeuwvrij te maken.
Anno 2014 bestaan ijsmuts en
sjaal beide nog: de tand des tijds heeft hen nauwelijks of niet toegetakeld. Ze
worden ook nog gedragen. Niet meer door mijn zoon, maar door mij
hoogstpersoonlijk. De muts is nog even warm als vroeger. En dat is op koude
dagen en rekening houdend met het feit dat het aantal haren op mijn hoofd
drastisch is afgenomen, een niet te onderschatten genot. Vooral omdat je de
muts ook nog half over je oren kunt trekken. De sjaal zorgt er nog steeds voor
dat de koude bovenstromen niet via de ruggegraat naar beneden kunnen trekken.
Even iets totaal anders. Dezer
dagen worden in het Russische Sochi de Olympische Winterspelen gehouden. De
Nederlanders, vooral de langebaanschaatsers onder hen, stapelen succes op
succes. Zo op 8 februari toen zegge en schrijve drie Nederlanders op de 5000
meter voor mannen de eremetalen goud, zilver en brons onder zich verdeelden. Maar
het meest verbaasd was ik toen ik hen op het erepodium zag in hun outfit. Allen
getooid met een traditionele Hollandse oranje ijsmuts en dito shawl! Sprekend
gelijkend op die van ons!
Ik veronderstel dat het zó
gekomen is. Tijdens de voorbereiding zat een vooraanstaand vrouwelijk lid van
het Nederlandse Olympische Comité te bladeren in oude Ariadnes. Waar zij een
breipatroontje zag voor een echte Hollandse ijsmuts. Toen was de keuze gauw
gemaakt. Daarom lopen de Nederlandse sporters en officials daar in Sochi allemaal
met ónze oranje/bruine ijsmuts rond. Hij brengt blijkbaar geluk en succes. Het
is een muts met verborgen, magische krachten. President Poetin schijnt ook al
om het patroontje gevraagd te hebben.
Naschrift: ik heb niets
teveel gezegd. Na Kramer c.s en Wüst hebben we vandaag (10 februari) op de 500
meter sprint weer drie medailles gewonnen. Het kan niet op. En er komen er nog
meer, wat ik je zeg. Het komt allemaal door die magische muts.
Als u wilt zien hoe de kleur
groen er in het echt uitziet, nodig ik u uit met mij mee te gaan naar
Staphorst. Dat de inwoners van dat dorp verstand hebben van kleuren blijkt ook
uit het feit dat, toen de Schepper nadacht over een kleur die Hij van plan was blauw
te noemen, hij te rade ging bij de inwoners van Staphorst.
Staphorst, een dorp in de
Nederlandse provincie Overijssel, in het veenachtige grensgebied met Friesland
en Drente, is vooral bekend door het feit dat de inwoners tot voor enkele jaren
in een prachtige, maar lichtelijk onhandige klederdracht gekleed gingen. Insiders
wisten ook al wel langer dat je om te weten wat weidegroen is, naar de
beschilderde boerderijdeuren in Staphorst moest kijken. De deskundigen op het
gebied van het met kleurige bloempatronen bedrukken van stoffen kennen allen
het Staphorster stipwerk. Anno 2014 mag dan de klederdracht in Staphorst zijn
verdwenen, de kleuren zijn gebleven.
Het was nog in de zwart/wit
periode van de fotografie, in de jaren zestig van de vorige eeuw, dat ik als
een piepjonge schoolmeester met mijn klas een bezoek bracht aan Staphorst. We
waren eigenlijk op weg naar Giethoorn om daar met een punter te gaan varen en
zodoende de buurt onveilig te maken. Onderweg stapten we even uit omdat ik de
kinderen de Staphorster kleuren en de dito klederdracht wilde laten zien.
Ergens, tussen boerderij en
schuur, zag ik hen: moeder en dochter. Beiden in klederdracht. Ik pakte mijn
camera om het prachtige beeld voor de eeuwigheid vast te leggen. Omdat ik wist
dat veel Staphorsters het niet op prijs stellen ongevraagd gefotografeerd te
worden vroeg ik de mevrouw: Mag ik van u en uw dochtertje een foto maken?
Waarop de mevrouw het ongelooflijke antwoord gaf: Dat moet ik binnen even
vragen. Waarschijnlijk moest haar vader toestemming geven, want een man, ik
denk haar echtgenoot, stond opzij instemmend naar mij te knikken.
Toen is deze foto gemaakt. Ik
kijk er nog vaak met plezier naar. Toentertijd was de kleurenfoto voor ons, simpele
amateur-fotografen met een provisorische donkere kamer om fotos te ontwikkelen,
te duur en dus onbereikbaar. Daarom deze foto in zwart/wit. De kleuren moet u
er zich maar bij denken.
Je hebt volk en je hebt
paardenvolk. Dat zijn lieden die zowel paarden houden als ván paarden houden.
Vroeger gebruikte je een paard vooral om zijn trekkracht. Het paard voor de
wagen spannen, of voor de mestkar, voor de ploeg, voor een voer hooi of een vracht
rogge. Mijn grootvader van vaders kant was een paardenman in hart en nieren. s
Morgens spande hij zijn zwarte paard voor de lijkwagen, want hij had als een
van zijn vele bijbaantjes de taak van lijkwagenkoetsier op zich genomen. In de
namiddag kon je het span dan op de akker bezig zien het haverland te slichten.
Dat is Achterhoeks voor eggen.
Om iets te kunnen trekken
heeft een paard een haam nodig. Dat is een aan de bovenkant beweegbaar,
ovaalvormig stuk hout, met een opening aan de onderkant. Aan de binnenkant met zacht
leer bekleed. De bedoeling is dat een paard zijn hoofd en zijn hals erdoor
steekt, zodat het ovaal tegen zijn borst en schouderpartij aan ligt. Daarom is
het haam van leer voorzien, zodat het paard geen pijn lijdt. Aan het haam maak
je vervolgens allerlei kettingen vast die aan de andere kant aan een ploeg, aan
een kar of aan een lijkwagen vastzitten. Zo trekt dus een paard. Vaak is een
haam kunstig versierd met houtsnijwerk, pluimen en belletjes. Want het oog wil
ook wat. Ook een paardenoog.
Op een foto hieronder ziet u
zon haam. Door mij gefotografeerd in een van de bijgebouwtjes rond onze
boerderij. Het is wel in een deplorabele staat, maar dat komt doordat het
tientallen jaren niet is gebruikt en ergens in de schuur in een hoekje heeft gestaan.
De muizen hebben er hun nesten in gebouwd, net als de houtwormen en spinnen.
Maar de oorspronkelijke vorm en functie is met een beetje goede wil nog goed
zichtbaar. Wat opvalt is de geringe grootte. Om te kunnen vergelijken heb ik er
een 5kilo-gewicht naast gezet. Moet hier een paard zijn hoofd en hals door
steken? Of is dit misschien een haam voor een pony?
De oplossing komt als
geroepen. Het is, houd u even vast, geen haam voor een paard, het is een haam
voor een koe. Inderdaad, het is een koehaam.
Je zult maar koe zijn op zon
keuterboerderijtje ergens in de Achterhoek. Daar waar de zandgrond schraal en
het leven hard is. Je geeft de familie melk, waarna de vrouw des huizes er
boter, kaas en zelfs karnemelkse pap van maakt. Na je afsterven wordt van je
hele lichaam geprofiteerd. De huid, het vlees, zelfs je gebeente, alles wordt
gebruikt. En dan zou je bij leven en welzijn ook nog dienst moeten doen als
last- en trekdier? Van ossen, van slag geraakte stieren, kunnen wij het ons
voorstellen, want die zijn van nature oersterk. Maar onze melkkoe, die wij de
mooie naam Emma 13 geven, die wij liefkozen, verwennen met een lekkere
voederbiet of een bodempje lijnmeel, haar spannen wij toch niet voor ons
karretje?
Déze koe, die u op een andere
foto hieronder ziet, trekt een kar vol bietenloof naar huis. Om haar hals
draagt zij een koehaam. Wat u op haar rug ziet (en waarachter de boer zich
tevergeefs probeert te verbergen zodat alleen zijn hoofd te zien is) is het zadel. Met hulp van een brede riem die
over dat zadel loopt, worden de twee bomen van de kar gedragen.
Nu weet u wat 1 KK betekent:
1 koekracht, vergelijkbaar met 1 P(aarden)Kracht. Maar het kan nog erger: behalve
1 PK en 1 KK bestaat er ook 1 MK, één menskracht. Dat is bijvoorbeeld het geval
bij mevrouw Olde Salemink (geboren Jentink) die zich door haar man laat
vervoeren
Ze gaat zo te zien naar een
feestelijke gelegenheid, een bruiloft misschien, want ze heeft haar prachtige
wit-gesteven knipmuts op, compleet met het zwarte ondermutsje om het wit te
vrijwaren van het vette hoofdhaar. Verder heeft zij haar zwarte, zelfgehaakte
omslagdoek om en haar gepoetste zondagse schoenen aan. En waarom niet per fiets
met zon handig transportbakje voorop? Zo, dwars gezeten als een Achterhoekse
amazone, geniet ze van het voorbijflitsende landschap en kan ze commentaar
geven op alles wat ze ziet. Ziej dat Hendrik, bi-j de Akkermaote steet de
rogge dr mooi bi-j.
Hendrik,
haar echtgenoot, moppert dat ze niet zo veel moet praten en stil moet zitten.
Want van al dat gepraat gaat de fiets slakkern.
Dat is Achterhoeks voor slingeren.
In de streek waar ik woon
zijn de grootschalige bruiloften (van koper, zilver, goud en andere edele en onedele metalen) uit
de mode geraakt. Bruiloften met enkele honderd genode gasten en dito bruiloften
met een polonaise.
Ik haat de polonaise. Tot in
het diepst van mijn hart. Op het gevaar af dat u mij een spelbederver of een zeurpiet
noemt, ik blijf er bij. Zelfs als u mij ervan beschuldigt een blaaskaak en een
snob te zijn, u brengt mij niet van mijn a
propos af.De polonaise was met
afstand het meest onplezierige onderdeel van wat ooit zo prettig begon: een feestelijke
gebeurtenis. Op een teken van iemand die zich ceremoniemeester noemde, verzamelde
oud en jong zich op de dansvloer, vormde met de handen op elkaars schouders, in
paren of eenpersoons, een langwerpige rij en marcheerde onder de meest
afschuwelijke marsmuziek die u zich maar kunt bedenken stampvoetend van
genoegen door de zaal, waarbij af en toe kunstzinnig gedachte figuren werden
gevormd. Zoals een poortje waar ik met mijn partner geacht werd vrolijk onder
door te lopen. Het hoogtepunt kwam aan het einde van de rit wanneer het
bruidspaar op een paar stoelen werd gezet en - omringd door een kring bruisende
feestgangers zich hoog liet leven. Lang zullen ze leven, zij wel, maar mij
niet gezien, niet op déze manier.
Stel je niet aan! zegt u. Maar
om aan te tonen dat het nog veel erger is dan u op het eerste gezicht denkt,
laat ik hier nu een potpourri (een
typisch polonaise-woord waar mijn maag van opspeelt, ook dat nog!) volgen van
teksten die onder het marcheren meegebruld werden. Wij beginnen, zei het
vijfmans-orkestje voor bruiloften en politieke partijen, dat zijn kunnen vooral
baseerde op meegebrachte ingeblikte polonaisemuziek-op-cd-rom, met een mars. Alte Kameraden, het zal toch niet waar
zijn! Gevolgd door:
en dat-te-we toffe jongens zijn, dat willen we weten
ouwe taaie, jippie, jippie, jé, hé, hé,
laat nu de klok maar luiden, laat nu de klok maar
slaan,
en hoeperdepoep zat op de stoep en laten we vrolijk
wezen
op een slof en een ouwe voetbalschoen
geef mijn maar Amsterdam (voor de enkele Rotterdammer gevolgd
door)
hand in hand, kameraden,
mijn sariemareis die zakte door het ijs
waar in t bronsgroen eikenhout t nachtegaaltje
zingt,
nachten in Brabant zijn lang
olé, olé, olé, olé, wie aar ze sjempions, wie aar ze
sjempions
en de bruigom durreft zijn bruidje niet te kussen,
falderalderiere!
Lang zullen ze leven! In de gloria!
Hieperdepiep HOERA!
En zoiets maakt deel uit van
de een-of-andere canon van de Nederlandse
volkscultuur! Als ik ingeburgerd moest worden, zou ik absoluut weigeren het zelfs
maar mee te neuriën. Tot aan de Hoge Raad zou ik gaan om mijn gelijk te halen.
Het ligt niet aan de
polonaise an-sich of aan het woord.
Een polonaise is van oorsprong een statige Poolse dans die een modieuze Franstalige
naam heeft aangenomen. Ziet u het voor u? In prachtige volksdracht getooid
loopt het gezelschap in den ronde, de mannen aan de binnenkant, de inner circle, de vrouwen lopen de
buitenbocht. Af en toe staat men stil. Dan maakt de man een buiginkje ende vrouw een knicksje. Voor de vele musici
onder de lezers laat ik hieronder even de grondritmes zien waarop rondgeschreden wordt. Een beetje
hortend en stotend, dat wel, maar dat zou ook aan de Polen kunnen liggen.
Toegift: Het bovenste
van Wikipedia geleende fotootje laat enigszins zien wat ik bedoel. Een rij
vrolijk hossende heren die om wat voor reden dan ook (carnaval? opheffen van de taalgrens? voetbalkampioen?) een
polonaise proberen.
Een verhaal voor jonge lezers en voor hen die dat hun
hele leven willen blijven.
Vier geniale broers uit één
gezin, heb je ooit zoiets gehoord?
Op de eerste foto hieronder
weten ze nog niet dat ze geniaal zijn. Ze zijn boos en verdrietig. Ze zitten maar
een beetje te mokken en te kniezen.
Vader zegt: Trek de wijde
wereld in en leer eerst maar eens een ordentelijk beroep.
Ordentelijk is een moeilijk
woord. Ik weet ook niet wat het betekent.
Op een goeie dag gaan ze weg.
Je kunt vier kanten op: noord oost, zuid en west. Meer kanten zijn er niet.
Vader gaat mee tot het kruispunt. Dag jongens! Tot over een jaar, dan komen
jullie immers terug!
Het jaar vliegt voorbij. Voor
je het weet staan de vier broers weer bij vader op de stoep. Vader vraagt: nou,
vertel maar, heb je een ordentelijk beroep geleerd waarmee je de kost kunt verdienen?
Vertel het mij om de beurt; de oudste begint.
Oudste zoon: Lach niet, maar
ik ben dief geworden. Zakkenroller eerste klas. Ik zal jullie laten
zien dat ik bij een broedende ekster ginds in die boom vier eieren kan weghalen
zonder dat die het merkt. Kijk maar. Hier zijn de vier groengestipte eieren. Ik
leg ze op tafel.
Zoon twee legt op alle vier hoeken
van de tafel een ei. Hij zegt dat hij jager is geworden. Dan pakt hij zijn
jachtgeweer, mikt even goed en schiet met één schot in één keer alle vier
eieren stuk! Je ziet het voor je ogen gebeuren, maar je gelooft het niet!
Vlug! vlug! zegt de derde
zoon. Die is nu kleermaker,
eigenlijk couturier. Je zegt koe-tuu-rie-jee, ongeveer net zo als
hol-la-die-jee. Hij pakt uit een naaigarnituurtje een flinterdunne naald en een
bijna onzichtbare draad en naait alle kapotte eierschalen weer netjes aan
elkaar. De zakkenroller brengt de gerepareerde eitjes terug naar de ekster in
zijn nest. Die zegt later dat hij niets heeft gemerkt.
Ga mee naar buiten, naar de
wei, zegt de jongste zoon die nu aan de beurt is. Ik ben kapper. Geen gewone, maar een vliegende. Ik kan fietsende mensen op
weg naar hun werk knippen, scheren en lekker laten ruiken. Hij laat zien hoe
hij een toevallig langslopende haas inzeept en scheert. Zo glad als een
biljartbal en zonder een sneetje of een druppeltje bloed! Doe hem dat maar eens
na!
Nou, zegt vader, ik ben erg
onder de indruk. Jullie hebben allemaal een ordentelijk beroep geleerd, ik kan
niet anders zeggen.
Dat vinden de vier geniale
broers ook. Alleen zie je hieronder op de tweede foto dat ze nog steeds zitten
te kniezen en mokken. Ze weten nog steeds niet wat ordentelijk betekent.
Terra heeft dit verhaal
vroeger in een dik boek gelezen. Hij weet niet meer precies in welk. Hij
gelooft het sprookjesboek van de geniale broers Grimm.
De mate waarin een traditie
stand houdt, is recht evenredig met het profijt dat men ervan trekt. Veel
minder ingewikkeld geformuleerd: een traditie blijft bestaan wanneer er iets te
halen valt. Dat geldt zeker voor het zogenaamde nieuwjaar winnen*). Een gebruik
dat vroeger en nu - op de eerste dagen van het nieuwe jaar plaats vindt. Hóe precies wij dat deden, lang geleden, leest u in het vervolg van deze bijdrage die ons al bij voorbaat het water in de mond doet lopen.
Het ritueel voltrok zich als
volgt. Met tassen gewapende kinderen liepen alleen of in groepen naar de
huizen van familie en buren en spraken daar aangekomen een nieuwjaarswens uit.
Kinderen uit protestantse nesten riepen: Veel heil en zegen, terwijl
katholieke kinderen het hielden bij het traditionele Zalig Nieuwjaar!
Kinderen van ouders die het allemaal niet meer zoveel kon schelen, wensten
iedereen een niet minder welgemeend Gelukkig Nieuwjaar! Als beloning kregen
de kinderen een bruine, papieren zak, gevuld met wat ik voor het gemak maar
even zal noemen: lekkernijen. De
centrale vraag uit deze herinnering is: wat zat er eigenlijk allemaal in die zak?
Bij het antwoord ga ik dus uit van de situatie ruim een halve eeuw geleden.
Sprekend over de inhoud van
de nieuwjaarszak (in ons dialect een ni-jjaorstoete
met een lange oe) is het nuttig te
onderscheiden tussen kwantiteit en kwaliteit, en rekening te houden met zaken
als volume, gewicht en omvang. Ook speelde de smaak van de ontvanger een niet
onbelangrijke rol.
Statistieken liegen, maar
door de bank genomen zat er in een nieuwjaarszak
-een appel
(meestal goudrenet) niet zelden voorzien van enkele beurse plekjes; later meestal
vervangen door een sinaasappel
-een krentebroodje
(zonder tussen-n maar met krenten en rozijnen)
-een oliebol of
pufferken (poffertje)
-een handvol
pindas
-pepernoten
-walnoten of
hazelnoten (alleen als men beschikte over desbetreffende bomen)
-flikjes,
schuimpjes en andere snoepgoed
-een nogablok, in
ruitvorm, verpakt in groenachtig zilverpapier
-gekleurde drolletjes
suikerglazuur op een bedje van biscuit (zogenaamde daisys)
-een reepje
chocolade of kwatta; geen normale reep maar een dunne versie
-koekjes,
biskwietjes en dan vooral opzettertjes. Dat waren koekjes met een voorstelling
als een huisje of een haan met een uitstulping aan de onderkant die paste in
een ronde staander met een gat in het midden, ook van biscuit.
-een pakje kauwgom
(met voetbal- of filmsterplaatjes) of een rolletje drop. De laatste twee zaken
kwamen voor in zakken van meer bevoorrechte lieden.
Wanneer u het rijtje afloopt
dat niet volledig is, maar dat zal u niet verwonderen: dat zijn op
statistieken gebouwde lijstjes nooit kunt u nagaan welk van de genoemde
kwaliteitsaspecten van toepassing is. Bij de appel en krentenbol gaat het
natuurlijk om het volume en het gewicht; bij de chocolade om de kwaliteit en de
smaak. Zo heeft iedere gave wel wat.
Thuisgekomen werden de
ontvangen nieuwjaarsgaven gesorteerd. Wij gebruikten daar moeders inmaakglazen
voor (bedoeld zijn natuurlijk de u welbekende Weckglazen). Eén glas met
pindas, één met chocoladerepen, één met pepernoten en biscuitjes, enzovoort;
zo kreeg alles netjes een plaats. Tenminste, als het niet van tevoren opgegeten
was. Zelf was ik iemand die na enkele dagen in het nieuwe jaar alleen nog maar
lege glazen had. Mijn zusje daarentegen pronkte eind januari nog met haar glas
chocoladerepen. De waarheid gebiedt te zeggen dat ik haar bij het ledigen van
haar glazen wel eens geholpen heb.
*)Nieuwjaar winnen is een wedstrijd. Je hebt gewonnen wanneer je de
nieuwjaarswens éérder uitspreekt dan degene die je plotseling ontmoet.Je zegt dan: ik heb jou het nieuwe jaar
afgewonnen.
Alles wat u hieronder ziet,
zat in de nieuwjaarstoete van 2014. Kant en klaar te koop bij de buurtsuper. De
appelflappen daar weer onder (nog lekkerder dan pufferkes) zijn zelfgebakken.
Vraag mij niet om
het verschil haarfijn uit te leggen, maar een quilt is niet hetzelfde als een
patchwork-werkje en quilten is heel iets anders dan patchworken. Patchwork is
een nuttig vrouwelijk handwerk waarbij lapjes stof (wol, zijde, katoen, noem
maar op) vernuftig aan elkaar worden genaaid. Die lapjes hebben een bijzondere
vorm waarover goed is nagedacht, zodat het uiteindelijke product gezien mag
worden.
Een patchwork is
eigenlijk het vóórstadium van een quilt. (Spreek uit als kwilt, anders heb je
in de quiltgemeente de poppen aan het dansen, want een kilt is een Schots mannenrokje.)
Een echte quilt bestaat uit een aantal lagen, meestal drie: a) de bovenlaag waarvan
het artistieke niveau en het vakvrouwschap duidelijk af te zien is, b) een
tussenlaag van vliseline of iets dergelijks voor de vulling, en c) een stevige
onderlaag. De kunst bestaat hierin om deze drie lagen met veel creativiteit en
handvaardigheid met elkaar te verbinden. Dat gebeurt (met de naaimachine, maar
echte quilters doen het met de hand) met behulp van kleine, fijne rijgsteekjes.
En niet alleen volgens vaste rechte lijnen, maar ook golvend en buigend. Die vloeiende
lijnen van rijgsteekjes geven aan de quilt een bijzondere uitstraling.
Mijn in 2012
overleden vrouw was een fanatiek quilster. Fanatiek in de goede betekenis van
het woord, maar practisch elke vrije minuut werd aan het quilten besteed. Zij
verzamelde van heinde en ver afkomstige stofjes en lapjes van elk denkbaar
materiaal, sorteerde die naar kleur en vorm in dozen, en wanneer de tijd daar
was, werd er een nieuwe quilt op stapel gezet.
Zij was
mede-oprichter van een regionale quiltclub bestaande uit een tiental volgens dezelfde
principes handwerkende dames. Eenmaal per maand kwam deze groep quilters bij
ons thuis bijeen om met elkaar te beraadslagen over nieuwe projecten en om
elkaars werk te bewonderen.
Deze quiltclub heeft
zich ontfermd over de talloze dozen met stofjes en lapjes die mijn vrouw heeft
nagelaten. Het eerste werkstuk dat met dit materiaal is gemaakt bestond uit een
herinneringsquilt. Elk lid van de club heeft haar steentje bijgedragen: ieder heeft
voor een eigen blok gezorgd. In
september 2013 hebben de dames van de quiltclub deze herinneringsquilt aan mij
aangeboden. Sindsdien hangt hij bij mij thuis te pronken in de gang.
Te pronken, ja, want
de quilt is erg mooi en het verhaal erachter eveneens.
Met twee plaatjes
van mijn herinneringsquilt, de complete quilt en een detail, wens ik al mijn
lezeressen en lezers prettige kerstdagen en een gelukkig en gezond nieuwjaar.
Je hebt mensen die verschrikkelijk veel weten. Feitjes, bedoel ik dan, en wel uit hun hoofd. Zaken die wij
vergeten omdat ze van nul en gener waarde zijn, zoals: op welke breedtegraad
ligt Coevorden? schudden zij zo maar even uit hun mouw. Handig voor twee minuten
over twaalf of hoe die quiz ook weer heet, of voor de Vlaamse blokkers onder
ons.
Volgens de boekjes waar al die weetjes in staan, was de
laatste persoon die werkelijk alles wist wat er toentertijd te weten viel de
filosoof en mathematicus Gottfried W. Leibnitz (1646-1716). Nu is het op drie
jaar na driehonderd jaar geleden dat hij gestorven is. Misschien bestond er toen nog niet zo veel weetbaars, maar
dan nog. Iemand die alles weet! Stel je dat eens voor! Leibnitz was dus een man
van weetjes. Hij was echter nog veel meer: hij was ook wiskundige die voor ons
het differentiaalrekenen heeft uitgevonden. Van bewondering en ontzag val ik
met terugwerkende kracht bijna van mijn stoel.
Sorry voor deze wat lang uitgevallen inleiding, maar ik
moest hieraan denken toen ik weer eens geconfronteerd werd met de uitdrukking
op het wat stoppelige gezicht van mijn imaginaire Russische vriend Wassili
Ibramovich. Voor zijn vrienden en mijzelfdus gewoon Wassi.Want Wassi was
indertijd ook zo iemand die alles wist. Hij had wel zijn specialisaties. Omdat
hij van huis uit geoloog was, kon je hem alles vragen over aardrijkskunde,
biologie, fysica, natuurlijke historie en wat dies op het gebied van de
zaakvakken nog meer in huis had.
Wassi heeft op een goed moment zijn baantje als geoloog
vaarwel gezegd om zich te kunnen toeleggen op het exploiteren van zijn
ongekende talenten. Hij reisde in de toenmalige Sovjet Unie stad en land af en
gaf in elke schouwburg die hij kon vinden een avondvullende voorstelling van
zaken. Wassi, het antwoord op al uw
vragen! stond er niet bijster origineel op het affiche.
Laten we in gedachten de schouwburg in Swerdlovsk binnengaan
waar Wassi vorig jaar om deze tijd optrad. De entree bedroeg vijf roebel, maar
je kon de portier ook voor hetzelfde geld omkopen, dan kwam je er ook in. Veel
bezoekers dienden van te voren vragen in, schriftelijk, op een in vieren
gevouwen papiertje zodat Wassi zich niet even kon voorbereiden. Je kon
natuurlijk ook de zaalmicrofoon gebruiken en stante pede een vraag stellen.
De spanning knisperde door de zaal. Die zat bomvol en de
verkoper van pindaatjes en chips deed goede zaken, temeer omdat hij ook
papieren zakdoekjes verkocht die gebruikt konden worden door geëmotioneerde
toeschouwers. Klokslag half acht begon de voorstelling. De balalaikagroep Niet mooi, maar wel hard, die Wassi op
al zijn tournees begeleidde, zorgde voor een aangename stemming. Daarna kwam de
maestro zelf. Wassi dus, gekleed in een donker, onopvallend driedelig grijs.
Hij bleek een melodieuze zachte microfoonstem te hebben die moeiteloos tot in
alle hoeken doordrong. Wie gedacht had, dat de avond zou beginnen met een
aantal relatief gemakkelijke vragen om er in te komen zag zich bedrogen.
Neen, het ging meteen met volle kracht vooruit en Wassi diende hem vanaf het
begin van katoen te geven, om niet nóg meer irritante clichés te gebruiken.
Wat moeten wij ons voorstellen bij de inhoud van de gestelde
vragen? Ik geef enkele sprekende voorbeelden.
Wassili Ibramovich, hoe breed is de Wolga op
zijn smalst? Het antwoord graag in kilometers en meters respectievelijk mijlen
en inches. Bij voorbaat hartelijk dank.
Hoeveel omwentelingen om de aarde maakte
onze gevierde astronout kameraad Yoeri Gagarin tijdens zijn eerste
ruimtevlucht? (Buitengewoon gemakkelijk, want dit leert ieder Russisch kind
al in de tweede klas.)
Zoals u weet hebben alle spinnen acht poten.
Er is echter een gemuteerde en gemankeerde Mongoolse variant met slechts zeven
ledematen. Wat is zijn gewicht (met twee cijfers achter de komma) als hij de
leeftijd van 6 maanden heeft bereikt?
Op
13 oktober 1877 gaf Pjotr I. Tsjaikowski in deze zaal een concert. Welke snaar
brak toen hij verwoestend uithaalde in het derde deel van de Mondscheinsonate?
Dit type vragen kreeg Wassi te beantwoorden. Ogenschijnlijk
vol zelfvertrouwen en steeds vriendelijk ogend deed hij dat. Na ieder goed
antwoord braken golven van applaus los. Gezegd moet worden dat de vragen na de
pauze iets moeilijker waren en meer tijd vergden qua antwoord. Enkele vragen
moesten worden afgewezen omdat zij de privacy van bepaalde mensen aantastten.
Zoals: ..met welke zuipschuit had mijn
nicht Tanja eergisteravond in Riga een blind-date? Nee, op zulke vragen
ging Wassi niet in.
Na aanvankelijk enig succes in de provincie bereikten
Wassis ongekende talenten een grote nationale populariteit. Zijn shows werden
live op tv uitgezonden. Er werd zelfs op hem gewed. Met grote bedragen aan
roebels, want voor minder deed men het niet. En het was niet alleen de Moskouse
penose die meedeed. De vraag was natuurlijk: wie stelt een vraag aan Wassi die
deze NIET kan beantwoorden. Wedden dat het mij lukt? Wedden dat het jou niet
lukt?
Iedereen dacht natuurlijk dat als er zoiets als kennis bestaat,
er ook grenzen aan kennis zijn. Er
zijn grenzen aan macht, er zijn ook grenzen aan de macht-van-het-alles-weten.
Niemand kan alles weten. Echt alles. Leibnitz is al eeuwen dood. Er moet toch
een onderwerp zijn waarop we Wassi kunnen pakken?
Drie maand geleden gebeurde het. Tijdens een voorstelling in
Спасйбо in de zuidflank van de Oeral. Nadat Wassi zoals altijd met superieur
gemak moeilijke weetjes ten beste had gegeven, kwam een oudere bedachtzame man
met deze volgende vraag.
- Wassili
Ibramovich, wat is de meisjesnaam van uw schoonmoeder?
Later op de avond, tijdens een inderhaast ingelaste
persconferentie, sprak een lijkbleke Wassi die zijn einde al voelde naderen. Echt
waar, ik heb jaren nodig gehad om erin te slagen alle kennis omtrent mijn
schoonmoeder te verdringen. En nu wordt dát mij noodlottig.
Die avond hebben miljoenen roebels hun eigenaar gewisseld.
Sommige Moskovieten en Sintpetersburgers gingen van het ene op het andere
moment bankroet. U kunt hen tegenwoordig zien bij het schoonvegen van het
pleintje voor de metro-ingang.
Met Wassi ging het in razend tempo bergaf. Zijn gezondheid
vertoonde diepe deuken en zijn geheugen begon hem in de steek te laten. Het
einde kwam niet geheel onverwacht. Na zijn overlijden opende men zijn
testament. Daarin stond dat hij zijn brein vermaakte aan het Psychologisch
Laboratorium in Спасйбо. Daar kunt u het nu zien, samen met zijn schedel, het
omhulsel. Als je goed kijkt, zie je tussen de hersenplooien de weetjes nog
zitten.
Een oud sprookje dat best
eens waar zou kunnen zijn.
Er leefden eens, in een land
hier ver vandaan, twee mannen, twee buren: Jan-Willem en Willem-Jan. Ze konden
goed met elkaar overweg, hielpen elkaar waar nodig en hetzelfde gold voor hun beider
gezinnen.
Eenmaal per jaar, op de
tweede dag van het nieuwe jaar (op de eerste hadden ze andere zaken aan hun
hoofd) kwamen de twee mannen bij elkaar om hun goede voornemens uit te
wisselen. Op de voorlaatste dag van het jaar (op oudejaarsdag hadden ze wel
betere dingen te doen) troffen ze elkaar weer om na te gaan wat er van hun goed
bedoelde plannen was terechtgekomen.
Voor dit jaar luidden de
afspraken als volgt.
Willem-Jan beloofde: Iedere
keer wanneer iemand of iets mij erg gelukkig maakt doe ik als herinnering een bruineboon in een leeg bloempotje.
Jan-Willem: Ik hou erg veel
van mijn lieve echtgenote, maar ik kan het niet helpen dat ik ook wel eens een
oogje op andere vrouwen werp. Dit jaar zal ik iedere keer dat ik met begerige
blikken naar een andere vrouw kijk een groene
erwt in een leeg bloempotje doen.
Op de afgesproken dag aan het
eind van het jaar komen de twee vrienden bij elkaar en zetten de meegebrachte
bloempotjes naast elkaar op tafel: één met bruine bonen; één met groene erwten.
Bij het tellen van
Willem-Jans bonen blijkt dat zijn bloempot 75 bruine bonen bevat. Willem-Jan:
Het hadden er met gemak nog veel meer kunnen zijn, zoveel gelukkig makende
zaken heb ik meegemaakt. Zoals: de lach van mijn jongste kind, het prachtige
fluiten van de merel in het topje van de kastanjeboom, Willem-Jan-junior die
slaagt voor zijn rijbewijs, een lied van het mannenkoor, noem maar op.
In Jan-Willems bloempotje
zitten vijf erwten.
Jan-Willem: Ik geef toe dat
ik een paar keer een oogje heb laten vallen op een of andere knappe dame die
toevallig mijn pad kruiste. En ik weet ook wel dat je niet mag begeren wat van
je naaste is. Er zitten nu vijf erwten in het potje. Ik had bijna vergeten te
vertellen dat ik er trouwens dit jaar al wel twee keer erwtensoep van heb
gekookt.
Zoals het betaamt leefden ze
nog lang en gelukkig.
(Lezeressen en lezers die zich
al surfend op het wereldwijde web vergaloppeerd hebben en voor het eerst of per
ongeluk op deze site zijn terechtgekomen en desondanks verbaasd zijn over de
inhoud en het artistieke c.q. literaire niveau van de teksten, raden wij dringend
aan eerst de delen (1) en (2) - welke hieronder zijn afgedrukt - van dit drieluik over meibomen te
lezen.)
Dit drieluik wordt thans besloten met een verhandeling over het meiboomgedicht gevolgd door een
concreet, actueel voorbeeld ervan.
Het onderstaande
meiboomgedicht voldoet aan de elementaire eisen die je aan een meiboomgedicht
kunt stellen. Zoals daar zijn:
1) een meiboomgedicht
bevat een even aantal regels. Hoeveel? Dat hangt af van de kwaliteit van de
dichtader van de maakster/maker;
2) van eventuele rijmvoorschriften
hoeft een meiboomgedicht zich niets aan te trekken. Dus ook niet van zaken als
regellengte, rijmschema of rijmritme;
3) een goed meiboomgedicht
bevat hier en daar (het liefst aan het eind van een regel) een rijmwoord. Daarop
rijmt het laatste woord van de volgende regel;
4) van een meiboomgedicht
wordt verwacht dat het recht uit het hart komt. Van dat hart wordt geen
moordkuil gemaakt;
5) elk meiboomgedicht
wordt op ooghoogte aan de boom bevestigd zodat elkeen het vanaf de stilstaande
fiets kan lezen;
6) meiboomgedichten worden
bewaard totdat de aanleiding en de naam van de dichter(es) niet meer bekend zijn;
7) de naam van de dichter(es)
hoeft niet bekend gemaakt te worden. Wél de afzender: de buurt, de familie of
nog weer een andere groepering.
Bij het navolgende
voorbeeld handelt de gedichte geschiedenis over een zekere Hans en Ellen die
achter hun huis een nieuwe schuur hebben gebouwd (laten bouwen). Na veel
wederwaardigheden en vertragingen is de bouw uiteindelijk zo voorspoedig
verlopen dat de buurt grote moeite heeft gehad boom en gedicht op tijd klaar te
hebben. Het verhaal is gedicht in een fraai Oost-Nederlands dialect dat met
enige moeite door iedereen begrepen en gewaardeerd zal worden. De foto's dienen
als bewijs van echtheid en authenticiteit. Zij tonen de meiboom en een gedeelte
van het geschreven gedicht.
Mo-j, beste buurluu Hans en Ellen,
I-jluu laot ons de hartslag inens versnellen.
Poe, i-j hadden ons haost te grazen,
inens ha'j 't dak dichte, wat ons toch hevig verbazen!
De bouw van een ni-je schure wier zo'n jaor of vief al
rond verteld.
Dat 't nów pas wat is, kump ook umdat de materialen
niet altied kompleet wazzen besteld.
En zo ha'j nog wel meer van die vertragingen,
zo kwam Ellen in de raod veur een positief advies in
de vergaderingen.
De fundering en zo was eigenlijk een fluitjen van een
cent,
met een dag of vier was 't zo hard as een bikkel, den
cement.
Toen kwammen de weekendvakluu an de slag,
't lek haost dat de bouw veur op 't schema lag.
Toen kwam 't deur raegenachtige zaoterdagen: stene op,
tropenweer, cement op,
dachte wi-j as buurte: ze zit nog lang niet in de top.
As buurte wazze wi-j al één maol bi-j mekare ewest,
"Meiboom zetten wördt nog wel kerstmis, al doet
ze nog zo goed eur best."
Dat ha'w toch niet goed, hals aover kop mot 't now
gebeuren,
iedereen mos ziene plannen bi-jstellen en niet zeuren.
Dus jongens en vrouwluu, een boom: 20 meter lang en
mooi rond,
10 meter baoven en 10 meter in de grond.
En zo hebt wi-j onze plicht edaon,
want eerlijk is eerlijk: veur zo'n mooie schure heurt
een mooien boom te staon.
Völle plezier met owluu mooie schure en wieters kent
i-jluu wel de gebruken,
of niet Hans en Ellen,
a'j 't d'r een kere naor hebt mo'j ons dat maor 's
kommen vertellen.
Voor het daadwerkelijk (rechtop)zetten
van een meiboom heb je twee zaken nodig: een plank en veel handen die licht
werk maken. Dat er veelhelpers nodig
zijn voor het tillen, versjouwen en verplaatsen ligt voor de hand, maar hoezo
een plank? Daarover kom ik straks nog te spreken. Eerst halen we op de
afgesproken avond de boom, die overdag gekapt is, uit het bos. Daar ligt hij,
met zijn lengte van zeg twaalf meter en een stamdoorsnede van 40 centimeter. Hij
wordt door veel handen opgetild en met zijn zware voet op een boerenwagen
gelegd. Dat de top enigszins over de grond sleept, kan weinig kwaad, daar
zorgen wij wel voor. Een tractor brengt wagen met boom naar het huis van de
naaste buurman, de zogenaamde noodnaober. (Zoals het woord al zegt, is
dit een raadgever in moeilijke zaken en een helper in de nood.) Daar wordt de
boom versierd en voorzien van krans en gedicht. (De dichteres uit de buurt die
dagen lang heeft lopen zweten, krijgt van alle kanten pluimpjes voor haar artistieke
hoogstandje.) Voordat de boom op zijnuiteindelijke plek ter aarde wordt besteld, wachten wij totdat het
donker is en nemen voor alle zekerheid even een neutje of twee. De noodnaober
die nuchter moet blijven, neemt spa-blauw.
Het laatste stuk van de tocht
is van een angstaanjagende schoonheid. Er heerst relatieve stilte de bewoners
van het nieuwe huis mogen niet merken dat er zich iets bijzonders rondom hun
nieuwbouw afspeelt. Wij kiezen een plekje uit, zon tien meter voor de nieuwe
voordeur en graven een gat. Niet zomaar een kuil, maar een recht, diep gat met
steile wanden.
En dan komt het wonder van de
plank. Een gladde, zware houten plank wordt vertikaal langs een van de wanden
van het gat geplaatst, voorzichtig om niets te laten instorten. En dan
verzamelen allen die een stukje boom kunnen dragen zich aan weerszijden van de
stam. De zware voet wordt tegen de plank aangezet. Tegelijk wordt de top omhoog
getild. (Dat gebeurt met een ladder, maar is te ingewikkeld om u te vertellen.)
In ieder geval gaat de top steeds verder omhoog terwijl de voet langs de gladde
plank in het graafgat zakt. Net zolang tot de bodem bereikt is en de meiboom
fier rechtop staat. Meteen worden stenen en ander materiaal in het plantgat
gegooid en met palen en balken aangestampt. Opvullen met zand en steeds weer
aanstampen, dat is de remedie. Ondertussen bekijken de stuurlui aan de wal of
de meiboom wel netjes rechtop staat. Hoe groot is de voldoening, wanneer
tenslotte een trotse meiboom zijn slingers laat vieren in de wind en de krans
mooi recht onder de top hangt. Wij hebben eer van ons werk! Dat vinden ook de
nieuwe bewoners die op het lawaai afkomen en de meiboom moeten keuren. Want ook
dat hoort bij de regels: wij kunnen bomen zetten wat we willen, maar de
toekomstige bewoners moeten de boom erkennen als bewijs van hulpvaardigheid en
vriendschap en als zodanig accepteren.
Laten we aannemen dat de
toekomstige bewoners tevreden zijn met onze meiboom. Dan worden enkele
ogenblikken gewijd aan pogingen om bij het licht van een zwakke
zaklantaarn,knipslöchte genaamd,
het meiboomgedicht te lezen. Als alles naar tevredenheid is, worden de
meiboomzetters vriendelijk verzocht even binnen te komen, een drankje en een
hapje te nuttigen en bij te komen van de zware werkzaamheden.
Dat is nog niet het einde. De
traditie wil en daar willen we niet aan tornen, er is al teveel onzekerheid
in deze wereld dat de bewoners eenmaal tot rust gekomen in hun nieuwe huis
hun buren en vrienden nogmaals uitnodigen in een of ander stamcafé teneinde de
meiboom nat te maken, zoals de volksmond zegt. En wat dat betekent hoef ik u
zeker niet uit te leggen.
Wij vinden dat deze traditie
alles in zich heeft om tot in lengte van jaren gekoesterd te blijven. Als er
wat te halen valt, houdt iedere traditie stand. En een huis-in-aanbouw zonder
meiboom ervoor, is toch geen gezicht? Zeg nou zelf.
Hieronder twee foto's. Op de eerste ziet u welk magnifiek
effect er ontstaat wanneer een nieuwbouwhuis wordt omgeven door drie meibomen.
De tweede foto bevat een deel van het meiboomgedicht op één van de drie bomen:
die van de buurt.
Voor de afwisseling nu eens een drieluik. Drie verhalen over
een oud maar nog springlevend gebruik in de Gelderse Achterhoek. Deze eerste
bijdrage leidt het onderwerp bij u in, zodat u enigszins van de hoed en de rand
weet. Deel 2 beschrijft het fascinerende proces van het meiboomzetten zélf. In
deel 3 sluiten wij dit van meibomenhout gemaakte drieluik af met een authentiek
meiboomgedicht.
Af en toe lees je nog wel
eens iets over mensen die gezellig een boom opzetten. Over het nut van een katoenen
onderhemd om het overtollig trimzweet op te vangen bijvoorbeeld of over de
onzin van tolheffingen om het fileprobleem effectief te lijf te gaan. Bomen
opzetten of kortweg bomen doe je met passie en overgave en met behulp
van zinnige argumenten. Bomen opzetten en verhalen vertellen lijken in eerste
aanleg twee gescheiden gebieden, maar dat is schijn. Je kunt een verhaal
vertellen over mensen die bomen opzetten; je kunt ook een boom opzetten over de
kunst van het verhalen vertellen.
Je kunt ook letterlijk een boom opzetten: een
meiboom. Oorspronkelijk een overblijfsel uit Germaanse en middeleeuwse riten is
het nu in het kleine stukje Nederlandse Achterhoek waar wij wonen een teder
gekoesterd gebruik bij de inwijding van een nieuw huis. U moet zich niets
aantrekken van het noemen van de bloeimaand; een meiboom past in ieder seizoen
en op elke dag van het jaar. Ik geef u om te beginnen enkele kenmerken van een
goede meiboom.
a)Het is een lange,
rechte, dunne, nochtans stevige dennenboom; de onderste takken zijn verwijderd
zodat er slechts boven aan de top een plukje naalddragende uitsteeksels zitten.
De boom moet zo lang zijn dat de top boven het dak van het nieuwe huis
uitsteekt.
b)Je kiest een
passende boom uit in een dennenbos, maar laat hem afzagen of anderszins kappen
door deskundigen zoals boswachters of houtvesters. Je hebt bovendien al je
energie nodig voor het vervoer van de meiboom naar het nieuwbouwhuis.
c)De meiboom komt
voor een nieuw te bouwen huis te staan. Dat laatste neem je met een korreltje
zout. Renovatie, het bijbouwen van een schuur of een nieuwe kap op het huis
(compleet met hypotheek) kan een reden zijn voor een meiboom. Wanneer er iets
te vieren valt, is veel toegestaan. Het enige waaraan nooit en te nimmer
getornd wordt, is de eis dat een meiboom er staat vóórdat het dak dicht is.
d)Elke zich
respecterende meiboom is prachtig versierd met crêpepapieren roosjes en
slingers. Zelf mogen wij daar graag enkele in de wind tinkelende voorwerpen
bijhangen, zoals lege bierflesjes. Of een fiets zoals wij bij onze Duitse buren,
net over de grens, hebben gezien,want ook daar kent men de meiboom. Bovendien
hangt onder de top aan drie draden een eveneens versierde stralenkrans om
onheil af te wenden.
e)Wij noemen het
pas nu, maar er moet vanaf het begin rekening mee worden gehouden dat élke
meiboom een gedicht heeft. Dat wordt
in de regel gemaakt door een dichteres uit de buurt en op ooghoogte aan de
meiboom bevestigd.
f)Wie, vraagt u,
heeft het recht om een meiboom te zetten? De traditie kent van oudsher een
alleenrecht toe aan de buurt, de jonge buurt welteverstaan. Dat zijn
alle lieden in de buurt (de naoberschap in ons dialect) die (nog) niet
getrouwd zijn. Met dit voorschrift wordt momenteel zwaar de hand gelicht. Dat
komt omdat er zo weinig jonge buurt over is. Wij komen volk tekort. Daarom
nodigen wij vaak vriend en vijand uit om mee te helpen.
Genoeg
gepraat. Voorlopig althans. Ik zal u hieronder eerst eens een paar plaatjes van
rechtgeaarde meibomen laten zien. In dit geval wordt een nieuw huis gebouwd en
niet minder dan drie partijen hebben er een meiboom bij gezet: de buurt, de
familie van de huiseigenaar en last but not least de vrienden van de
bewoners uit de voetbalclub de toekomstige bewoner is in zijn vrije tijd
begeleider van een pupillenelftal en tevens grensrechter; allen hebben hun boom
bijgedragen.
Voor
een beschrijving van het eigenlijke
proces: het zetten van een meiboom, verwijs ik u graag naar deel 2 van dit
drieluik dat over enkele dagen het licht ziet.
Lang duurt
het niet meer dat de schoolkinderen met hun Kerstrapport thuiskomen. De
intrigerende vraag die ons hier nu bezighoudt, is: waarom krijgen kinderen op
school voor hun prestaties een cijfer? Waarom bijvoorbeeld krijgt Ahmed uit IIb
voor zijn schriftelijke overhoring met veel vijven en zessen een 8 en geen 9?
Of was een 7½ achteraf misschien toch eerlijker geweest? We proberen een
antwoord te vinden op de vraag of het niet beter is onbegrijpelijke cijfers te
vervangen door begrijpelijke woorden. Dat doen we aan de hand van
onbeschrijflijk imaginaire taferelen die zich onlangs in het Limburgse hebben
afgespeeld.
Op 14 mei vloog
de kogel door de kerk en op 14 juli, twee maanden later, brak de pleuris uit.
We hebben het over de gebeurtenissen in Ubach-dichtbij-de-Maas te Limburg en
meer in het bijzonder de voorvallen ten aanzien van de voor velen wereldvreemde
ideeën op de plaatselijke St. Bernadetteschool, waar men besloten had op de
overgangsrapporten voor de zomervakantie geen cijfers meer te vermelden. Maar,
het verhaal is al ingewikkeld genoeg, laat ik u de gebeurtenissen chronologisch
schilderen.
Het idee
kwam van schooldirecteur de heer J. Maertens Kzn (Jaap voor collegas en
meester Jaap voor ouders en kinderen), daarbij gesteund door de schoolbegeleidster
Francoise Molenhoek. Uit Jaaps verantwoording is ons een tweetal argumenten
bijgebleven. In de eerste plaats, zei Jaap, is een eerlijke cijferwaardering voor een geleverde prestatie op school zo
goed als onmogelijk. Waarom krijgt Jan-Jaap een 8 voor zijn vogelnestje aan de
ringen? En waarom verdient Rosita maar een 6 voor een dictee waar ze zó haar
best op heeft gedaan? Cijfers als zodanig
zeggen niets, beweerde Jaap met grote stelligheid. Ook niet wanneer je de
verklarende tekst er bij neemt. Een 6 is blijkbaar voldoende en een 7 ruim
voldoende, en wat dan nog? Laten we verstandig zijn en hier op de St. Bernadetteschool,
te beginnen met het rapport bij de overgang, de cijfers op het rapport
vervangen door woorden: het cijferrapport
wordt een woordrapport. Woorden
zeggen meer dan cijfers, schreef Jaap in het net op tijd verschijnende
schoolkrantje.
Het andere
doorslaggevende argument kwam van juf Ingrid uit Groep 7 (IT-specialist van de
school) die eveneens met hulp van Francoise in EXCEL een stramien had
ontwikkeld waarbij elke leerkracht handig en gemakkelijk de prestaties van de leerlingen in woorden kon
vatten. (Zie onderstaande illustratie.) Het systeem kon bij wijze van spreken
morgen ingevoerd worden, zo sprak zij.
Aldus
geschiedde. Een gewogen en afgewogen oordeel van het lerarencollege, tot stand
gekomen met instemming van de schoolraad. In een aparte, bijzondere uitgave van
het St. Bernadetje, de schoolkrant
die huis-aan-huis in Ubach wordt bezorgd (ook bij de dragers van NEE-stickers) werden
de ouders en de gehele Ubach-dichtbij-de-Maasse-gemeenschap op de hoogte
gebracht. Al op de dag van verschijnen (12 juli) gonsden de eerste geluiden van
onmin en wrevel over de hoofden van de ouders die om kwart voor twaalf hun
kinderen stonden op te wachten op de parkeerplaats. Die avond ontstond spontaan
een Comité tot Behoud van het Cijferrapport i.o. terwijl zich eveneens diverse
spontane actiegroepen vormden die hun domicilie kozen in een van de talrijke
Ubachse cafés. De misprijzende geluiden waren tussen alle alcoholdampen op
onmiskenbare wijze voortekenen van naderend onheil.
Op 13 juli
te 17.00 uur werd een demonstratieve optocht gehouden, compleet met lawaai,
spandoeken, papieren vlaggetjes en inderhaast door de RK-Vrouwenbond
gefabriceerde T-shirts. De protesterenden, ongeveer 237 in getal, onder leiding
van de beroepsopruier Henk Laplazarus, eisten een plenaire, openbare ouderavond
op korte termijn om de problematiek eens goed aan de orde te stellen.
De alles
beslissende ouderavond vond plaats op 15 juli om 19.30 uur. De aula van de St. Bernadetteschool
was afgeladen vol met ouders en donateurs (zonder stemrecht). Op de foto ziet u
het vrouwelijk smaldeel. (De mannen zaten meer naar rechts, zo dicht mogelijk
bij de tap.) Laat ik u niet vermoeien met allerlei protocollaire handelingen.
Het op één na belangrijkste agendapunt was de korte toespraak van directeur. Hij
gaf het woord aan Juf Straatman, sinds jaar en dag leerkracht in Groep 3. Juf
Annie zoals zij liefdevol werd genoemd, achter in de 50, door de wol geverfd,
zoals alle oudere onderwijzeressen lief en ook een beetje pinnig,was al een kwart eeuw in dienst van de school.
(Overigens een briljante strategische zet van meester Jaap: toen Juf Annie het
woord nam, werd het doodstil in de zaal, want veel ouders hadden vroeger bij
haar in de klas gezeten.) Uit haar zacht gesproken betoog, maar hoorbaar tot in
alle hoeken van de zaal, halen wij de belangrijkste punten.
1.Een beoordeling, of het nu met
cijfers of woorden gebeurt, is tamelijke onzin als je niet van tevoren
afspreekt wat elk kind zon beetje moet kennen en kunnen, bijvoorbeeld aan het
eind van een leerjaar.
2.Voor veel kinderen, vooral voor die
kinderen die langzaam, moeilijk en weinig leren, is een cijferrapport een
steeds terugkerende bevestiging van falen en teleurstelling.
3.Waar we naartoe zouden moeten, is
een soort leerafspraak. De school, de ouders/verzorgers en het kind spreken aan
het begin (van een jaar, van een periode) af waar je aan het eind (van het
jaar, van de periode) wilt uitkomen. Als het blijkt te lukken, steek je de vlag
uit en als het niet lukt, probeer je het op een andere manier.
4.Je moet verschillende kinderen ook
verschillend beoordelen. Van supertalenten vraag je veel meer dan van zogenaamde
kneusjes. (En denk erom! sprak zij met stemverheffing, het woord kneusje wil ik niet meer horen!)
5.De school vraagt aan de ouders om
een beetje te kunnen experimenteren met beoordelingen. Met of zonder punten,
met of zonder grote woorden. En de school verbiedt de talrijke ouders die
minder dan 200 meter
van de school wonen om hun kinderen per auto te brengen en te halen. Zij vormen
immers een gevaar op de weg, vooral tegen twaalf uur.
Precies op
tijd, toen directeur Jaap ontdekte dat juf Annie een punt aan de orde stelde
dat buiten die orde was, en er aarzelend enig rumoer in de zaal ontstond, nam
hij het woord terug. Hij bedankte de juf zeer voor haar wijze woorden. Hoe goed
is het, sprak hij, dat er steeds iemand is die de zaken helder kan voorstellen.
(Dat hij mede zichzelf bedoelde, duiden wij hem niet euvel.)
Tegen half
elf verlieten de aanwezigen de zaal. De meesten moesten nog even langs hun
stamcafé omdat zij daar hun paraplu hadden achtergelaten. De enige die zeer
hoorbaar zijn ontstemming over het verloop van de vergadering liet blijken, was
opruier Laplazarus, maar hij had tegen de juf geen schijn van kans.
Overigens
is het pleit nog niet beslecht. Woorden of cijfers, cijfers of letters, nog
steeds een kwestie van wikken en wegen. Over de definitieve afloop kunnen wij
slechts speculeren, maar wij houden u op de hoogte.
Wie veel loze ruimte heeft,
heeft veel rommel om te bewaren. Ik woon in een oude boerderij met veel
bijgebouwen: een grote schuur, voormalige kippenhokken en diverse ruimtes met
elk een eigen functie. Zoals een fietsenhok, een garage, eenhobbyruimte, een winterbewaarplaats voor
overblijvende bloemen en planten, plus een hokken en schuurtjes inclusief
zolders die nergens meer voor worden gebruikt. Behalve natuurlijk om de antieke
kast van grootmoeder, zwaar onder invloed van de houtworm, in op te slaan. Want
één ding is zoals gezegd zeker: wie veel opslagruimte heeft, bewaart alles. Zo
iemand kan niets met de vuilnis meegeven. Want, zeg je, jammer om de antieke
wasmachine weg te doen. Weet je wat, we zetten hem zo lang in de oude
paardenstal. Daar staat hij niemand in de weg. Ja, als je zo redeneert, kom je
tenslotte om in je eigen overtolligheid.
Soms doe je vreemde
herontdekkingen. Je vindt dingen terug die je zo goed had opgeborgen dat je ze
bijna niet meer terug kunt vinden. Vroeger, zeg ik tegen mezelf, vroeger had jij
een donkere kamer, toen ontwikkelde jij zelf je fotos en vroeger had jij ooit
een vergrotingsapparaat. Daarmee maakte jij vergrotingen op Ilford fotopapier
van 24*36mm kleinbeeldnegatieven. Soms maakte jij een foto met grandioze
afmetingen, wel 30 bij 40
centimeter. Weet je dat niet meer? Lang geleden,
inderdaad, maar niet zo lang als de Gouden Eeuw verleden tijd is. Later, toen
het tijdperk van de kleurenfoto en de dia aanbrak, heb je de hele zwart-wit
ontwikkelarij inclusief het vergroten en afdrukken van negatieven aan de wilgen
gehangen. Je fotospullen heb je in een houten eierkist gestopt en die ergens op
een zolder weggeborgen. Ja, ergens, maar waar?'
In een hoekje van de
schuurzolder, op een schemerdonker, schimmig plekje de ramen zijn aan de
binnenkant bedekt met een laag stof en aan de buitenkant dreigt de klimop alles
te overwoekeren - zodat je geen hand voor ogen ziet, dáár tref ik na jaren mijn
vergroter aan. Toeval, want ik was op zoek naar heel iets anders.
Voorzichtig haal ik hem uit
de eierkist en zet hem voor deze gelegenheid even voor het open bovendeurtje,
in de frisse lucht. Een doosje waarin fotopapier heeft gezeten, een rubberen
gladstrijker waarmee je de luchtbellen uit het natte fotopapier rolde, een klokje
om de belichtingstijd tot op tienden van seconden in te stellen en een
slangetje om de ontwikkelaar in het bakelieten ontwikkeltankje te laten stromen
vergezellen hem.
Decennia oud stof bedekt het
apparaat. De houten bodemplaat is vroeger geel geweest, maar dat zie je er niet
van af. Schoonmaken zou kunnen, maar waarom zou je? Vroeger, toen de vergroter
in je donkere kamer stond, was stof volksvijand nummer één. Want elk stofje zag
je later als een vlekje of draadje op je vergroting terug. Nu kijk je met een
nostalgische blik naar je oude Opemus-vergroter
en ruik je in je gedachten de zure fixeer. Je vraagt aan jezelf: Zou hij het
nog doen?..
Met behulp van een
verlengkabel zorg ik voor 220 Volt. Snoeren, schakelaars en stekkers zijn zo te
zien in orde. Dat geldt ook voor de lamp boven in de vergroter. Routineus draai
ik een rood glaasje tussen de lichtbron met lens en de bodemplank. Met het
glaasje op rood zorgde ik er vroeger voor dat de beelden haarscherp op het
fotopapier - dat niet gevoelig was voor het rode gevaar - verschenen. (Bij de
definitieve belichting van het fotopapier draaide je dat rode glaasje decent
opzij.)
Ja hoor, de tijd heeft
stilgestaan. Het apparaat werkt. Het doet alsofgisteren de laatste keer was dat hij gebruikt werd. Lichtstralen vallen
van boven af via de vergrotingslens op de rand van het afdekglaasje. In betere
tijden was dit rood, maar het stof verandert rood in oranje. Of is het de tijd
die verandert?
Twee keer per jaar, in het
voorjaar rond maart en eind oktober nog een keer, komt hij langs. De
tijdverzetter. Hij komt onherroepelijk, net als de Sint en de kerstman. Hij
spijbelt nooit eens een keer. Hij komt op vaste, gezette tijden. Je kunt er de
klok op gelijk zetten. Hij gaat van huis tot huis, van blad naar boom naar laan
naar bos en laat overal zijn sporen achter. Hij ontziet niets en niemand. Hij
is de gerechtigheid in eigen persoon en doet zulks allemaal in zijn eigen tijd.
Dezelfde twee keer per jaar
is huize Terra in rep en roer. Mijn tekstverwerker had eigenlijk willen
schrijven dat .. er de pleuris uitbreekt, maar dat vond zelfs ík te vergaand.
Op de hoogte gebracht door krant en tv-gids en gemaand door de zaterdagse nieuwslezer
van het 8-uur journaal trekken wij de ochtend erop door het gehele huis om alle
uurwerken de juiste tijd te laten aanwijzen. Wintertijd: dan moet de klok een
uur vooruit of was het nu achteruit? Vroeger had je in ieder geval altijd nog
dat hilarische heerschap (pardon, die Heerschop) bij Kopspijkers dat ons uit de
droom hielp, maar nu moeten we het zonder hem stellen. Wat te doen als de
wintertijd aanbreekt? Óf je zet de klok een uurtje stil (om drie uur in de
nacht!) óf je draait alle wijzers een uurtje terug (wat je bij onze mechanische
klokken nooit moet doen!).
Wij weten niet hoe de
toestand bij u is, maar bij mij thuis wemelt het van uurwerken in alle mogelijk
denkbare maten en soorten. Bijna letterlijk ontelbaar. Van het historische
stukje vakwerk van een streekgebonden klokkenmaker tot digitale vlekjes
getallen op magnetrons en ipods. In iedere kamer is er wel iets dat ons de tijd
van de dag verraadt. Onderaan dit epistel laat ik u enkele van onze tijdverraders
zien.
Te beginnen bij onze pendule.
Ongetwijfeld Frans, dat ziet de kenner aan de fijne messing rand om de
wijzerplaat en de slanke wijzers. Daaromheen heeft de bouwer platen zwart
marmer gevleid, zodat het klokje loodzwaar is. Jaren lang stond het op tien over
half zes (AM of PM, dat wisten we niet zeker) maar vorig jaar heb ik haar door
een bevriende klokamateur laten repareren. Het was ooit een geschenk van de
plaatselijke gemengde zangvereniging op algemeen-christelijke grondslag Amicitia, wat zoals iedereen weet zoiets
als vriendschap betekent. Ze dateert
van 1930 en werd geschonken bij het huwelijk van pa en ma Terra. (Pa was
toentertijd en nog vele jaren daarna voorzitter.) Ook om die reden is de Franse
pendule ons zeer dierbaar.
De mooiste klok is onze
tafelklok. Hij oogt fraai antiek, maar is pas vijfentwintig jaar oud. Hij staat
op het bijzettafeltje naast de stoel waarop mevrouw Terra placht te zitten,
maar het opwinden liet zij aan mij over. Hij beschikt over een fraaie
zacht-welluidende stem en laat die om de haverklap (dertig minuten) horen. Geen
westminsterdeuntje, maar een delicaat tweeslagstelsel. Deze klok loopt heel
precies, zeg maar exact. Op de kop af één minuut per dag achter.
Een klein eindje verder in de
gang hangt een regulateur. Dát is pas een naam voor een klok die in navolging
van Christiaan Huygens in staat is met een slingerbeweging de rijkelijk
vloeiende tijd (want tempus fugit) in
gelijke stukken te kappen. Jammer trouwens dat het slagwerk het momenteel laat
afweten. Nu genieten we alleen nog van de herinnering aan de tijd dat hij vlekkeloos liep.
Genoeg. Genoeg over
uurwerken, over metingen van tijd, over pogingen de tijd te stabiliseren en
vast te houden in een opmerking als: bij de volgende piep is het precies zeven
voor half zes. Ja, en?
Als laatste afbeelding toon
ik u tenslotte een mannenlinkerpols. Het is, met permissie, mijn eigen
lichaamsdeel. Ooit droeg het een polshorloge, maar nadat ik merkte hoezeer de
tijd beslag ging leggen op mijn leven, heb ik het horloge, inclusief de metalen
schakelarmband, voor eeuwig afgedaan. En u zult mij sindsdien nooit kunnen
betrappen op het dragen van een uurwerk. Waarom ook? Overal waar ik kom is met
een beetje goede wil een uurwerk te vinden waarop ik de tijd zou kunnen aflezen
als ik dat wilde. En voor sommige situaties, noodgevallen, waarbij ik absoluut
niet te laat mág komen, heb ik een klein smartfoontje in mijn broekzak. Ooit
was ik slaaf van de tijd. Nu is de tijd mijn dienaar.
Ondertussen ben ik nog geen
draad verder met het op wintertijd zetten van alle uurwerken. Wij denken ondertussen
wel aan een definitieve oplossing van het probleem. Wij schaffen twee sets van uurwerken aan. Al onze klokken
en wekkertjes tezamen worden in twee groepen verdeeld. De ene groep noemen wij
de zomertijdwijzers. Zij doen dienst van eind maart tot eind oktober. Dan
worden zij één voor één van de wand gehaald om vervangen te worden door een
exemplaar uit de wintertijdcollectie. Geen gedoe meer van het vooruit of
achteruit zetten. Wij vinden het zelf een grandioos idee. De eerbiedwaardige
Chronos en zijn handlanger Tijdverzetter zullen dat met ons eens moeten zijn.
Alles wat ik ooit op school geleerd
heb op het gebied van de meetkunde en de geometrie ben ik vergeten of heb ik
verdrongen, behalve de mededeling dat de kortste afstand tussen twee punten
wordt gevormd door een rechte lijn. Sla twee spijkers in de muur en span een
vliegertouwtje van de ene naar de andere. Trek het touw zo strak aan als het toelaat
en je hebt een rechte. Een kortere lijn en een kleinere afstand bestaan niet.
Persoonlijk heb ik het niet
zo met recht en rechtlijnigheid. Het is afschrikwekkend saai als u het mij
vraagt. Hoe veel spannender is een golvende lijn, een muzikale spanningsboog en
een redenering waar nog wel enige ruis in te ontdekken valt. Een interpretatie
is per definitie attractiever, mooier en spannender dan een definitie. Politici
die iets zeker menen te weten zijn onuitstaanbaar. Geef mij dan maar een
aarzelende parlementariër die mij een stelling voorlegt en vraagt of hij er erg naast zit.
In de beeldende kunst ervaar
ik hetzelfde. De vierkanten en rechthoeken van Mondriaan zijn op de keper
beschouwd dodelijk vervelend. Het schijnt dat de eerste Japanse schilders hun zeegezichten
uitsluitend voorzagen van rechte lijnen en streepjes. Bij gebrek aan betere
ideeën. Totdat een zekere Frans Suzuki Jr. in 588 v. Chr. bij het kalligraferen
van een prent aan de rand van het papier gekomen merkte dat er nog zwarte verf
aan zijn penseel zat en daarom een flauwe bocht terug maakte om de verf
helemaal óp te gebruiken. De eerste kromme was geboren en de opmars van de
gebogen lijn zou vanaf nu het artistieke wereldbeeld beheersen. De cirkel
verving het vierkant en werd de ultimatieve metafoor, zoals de Kelten het ons met
hun ingewikkeld gebogen knopen bewijzen. De rechte lijn werd verbannen naar het
wis- en meetkundige domein waar hij per slot van rekening ook uit afkomstig
was.
Uit mijn foto-archiefje laat
ik u twee foto's zien. Eén waarop uiterst saaie, recht-toe-recht-aan aspergebedden
zich door het landschap bewegen. En één van een zonnige meimorgen waar ik zie
hoe de eerste gebogen maïsrijen zich naar de horizon spoeden. Nu nog zichtbaar
en mooi om te zien, maar over enkele weken zal het groene gewas het lijnenspel
overwoekeren. Overigens, dat mijn buurman zijn maïs in golvende rijen zaait
heeft een economische achtergrond. Op een kromme, gebogen, golvende lijn passen
meer maïszaadjes dan op een rechte - een rechte is immers korter dan een
kromme, heeft ook de boer geleerd - zodat straks de opbrengst navenant groter
is. Een rechtlijnige redenering waar u geen speld tussen krijgt.
Van alle Marten Toonder-personages
is Wammes een van mijn favorieten. Meer nog dan de sublieme Hiep Hieper of de
onnavolgbare Terpen Tijn. Wammes, met achternaam Waggel, is een vrolijke
flierefluiter met een onderhuidse, tamelijk lichtzinnige uitstraling. Niet voor
niets heet hij Wammes. Voluit Luiwammes. En juist dát maakt hem zo sympathiek.
Natuurlijk weet ik (of zou ik
het móeten weten) dat een wammes oorspronkelijk een flanelletje is dat je onder
je maliënkolder draagt. Tegen de kou en tegen de rimmetiek, zal ik maar zeggen.
Maar u en ik weten dat het voorvoegsel lui- aan dat wambuiskatoentje een extra
dimensie geeft. Een aureool van onthechting, van nietsdoen, van ledigheid en
zorgeloosheid, van ultieme vrijheid. Wees eerlijk: diep in ons hart zou iedereen
graag luiwammes willen zijn. Omdat ik van mijn hart geen moordkuil maak, geef
ik het toe. Ik ben het dan ook volmondig eens met lieden die beweren dat ze
liever lui dan moe zijn.
Merkwaardig toch dat er ons
calvinistische Nederland, waarin immers veel nadruk wordt gelegd op
productiviteit en altijddurende werkzaamheid, zoveel woorden en uitdrukkingen
zijn die de luiheid als zodanig proberen te beschrijven. Omdat het mij te veel
moeite is die allemaal uit verschillende bronnen op te diepen, citeer ik hier
uit mijn onvolprezen betekenis-woordenboek der Nederlandse taal synoniemen van
het begrip luiwammes:
waarbij u merkt dat het
praktisch allemaal woorden zijn die wij uit luiheid vergeten zijn. Maar ik mag
toch dringend hopen dat hiermee niet ook de luiwammes zélf uit het straatbeeld
is verdwenen, want zou een gemis van de eerste orde zijn.
Genoeg geschreven. En
bovendien is het moeizaam schrijven van een doorwrocht stukje tekst over de
luiwammes als culturele entiteit in strijd met de geest van de ledigheid.
Ik eindig even lui als ik
begonnen ben. Uitgerekend op pagina 495 van "Het Juiste Woord", waarin
ik het rijtje luiwammessynoniemen vond, lag een onaf cryptogram waaraan mijn
vader misschien wel vijftig jaar geleden begonnen is. U ziet dat 2 vertikaal (in Nederland is die vrij geworden), 10
horizontaal (in Nederland is voor hem
geen emplooi; hij zou trouwens toch geen levenspositie hebben) en 14
horizontaal (Dit spel is natuurlijk
moderner dan 'Schipper mag ik overvaren?') niet ingevuld zijn. Aan u de eer
om dat alsnog te doen. Zelf ben ik er te lui voor.
Bij het plaatje: op deze
poster loopt Wammes Waggel (geheel rechts) mee in een lampionoptocht,
voorafgegaan door Tom Poes en Ollie B. Bommel, in het gezelschap van kapitein
Walrus. Afkomstig van de Tom Poes-tentoonstelling in Haarlem (Teylers Museum,
1996).