Uit mijn jonge jaren herinner
ik mij het zeldzame turnuurtje op school waarbij de ringen neergelaten waren.
Tot op hoofdhoogte. Je kon dan met je handen de houten ringen vastknijpen zodat
ze nooit meer losgingen en via een schopbeweging naar boven kon je ook je beide
voeten in de ringen steken. Als je dan ook nog op een onnavolgbare wijze je
romp en onderlichaam als het ware kon omkeren, binnenstebuiten kon trekken, ontstond
er wat sommigen het zwaantje aan de
ringen noemden. Zelf spraken we liever van het vogelnestje. Ik heb het in eeuwenniet meer gedaan, maar het zou me niet verwonderen dat ik het nog kan,
zonder bij de laatste rugwervel af te knappen of door te breken.
Vandaag zit ik te kijken naar
de toestelfinalesbij de wereldkampioenschappen
turnen in Antwerpen. Net als iedere andere sport heeft ook het turnen een aantal specifieke
begrippen nodig om uit te leggen waar alles over gaat en wat je bedoelt. Dat
betreft de attributen en voorwerpen waarmee, waarop, waarboven en waaraan
geturnd wordt, zoals de brug (met ongelijke en gelijke leggers), het paard, de
evenwichtsbalk, de knots, de ringen, het hoogrek en de lange en vierkante mat.
Maar natuurlijk ook woorden voor de capriolen die de dames en heren turners met
die genoemde zaken allemaal uithalen. Vooropzet, achteropzet, afsprong met
nahupje, breedtestand, reuzendraai, kippe
(spreek uit: kiep), flic-flac, schroef, salto (enkel, dubbel en driedubbel), ga zo
maar door: de kenner en liefhebber weet precies wat ermee bedoeld wordt.
Amplitude (of amplitudo, wat ik eerlijk gezegd een nóg
mooier woord vind) is een begrip uit de klassieke mechanica. Het schijnt de
afstand te beschrijven tussen een vast nulpunt (draaipunt) en draaiende
lichaamsdelen gedurende een omwenteling. Neem de mij onbekende Rus Sascha Abramkowitsch
bij zijn oefening aan de rekstok. (Hoogrek, want zijn trainer moet hem optillen
om aan de oefening te kunnen beginnen.) Sascha houdt de ijzeren rekstokstang
(het draaipunt) stevig vast en zijn lichaam beschrijft ruggelings of buikelings
fraaie cirkels en omwentelingen. Hoe groter de afstand tussen zijn polsen en de
topjes van zijn gestrekte tenen, hoe groter de amplitude. Dat is belangrijk,
want een oefening die met een groot amplitude wordt uitgevoerd is mooier om te
zien en wordt daarom hoger gewaardeerd. Vindt het jurylid voor zover het niet
is omgekocht.
Kampioenschappen turnen
worden in Nederland door NOS-Sport van commentaar voorzien door Hans van Zetten.
Hij doet dat al jaren en hij doet het goed en vakkundig. Het belangrijkste is
dat je kunt horen dat hij van turnen houdt. Het lievelingswoord van Hans is
amplitude. Het hangt van de hoeveelheid zendtijd af, maar normaliter gebruikt
Hans het woord amplitude (hóór het hem uitspreken: am-pli-tú-de) minstens
vijftien keer. Het record staat op 24 (Olympische Spelen, Athene, 2004,
toestelfinale dames).
Als voorlopige afsluiting
(afsprong) een mooi gedicht van Driek van Wissen:
Het klimrek,
knotsen zwaaien op muziek de vloer, het
vogelnestje in de ringen en paard en bok om
overheen te springen dat is de canon van de
gymnastiek
Ook deze op zich heldere uiteenzetting wordt voorzien van enkele
spectaculaire beelden.
Het eerste toont Elsje
Nooitgedacht-Tochgekregen aan de brug met ongelijkvloerse leggers. Op de
laatste serie tekeningen demonstreert rekturner Alphons Doorkruiper een echte Pendelkippe (pendelkiep). Het bijzondere
doet zich voor op tekening 3. Door je benen weg te trappen in de richting van
de pijl komt je bovenlichaam omhoog in de uitgangspositie zodat je buik weer
tegen de rekstokstang rust (laatste tekening).
Vraag: Kent u het maandelijks verschijnend
muziektijdschrift H & W?
Antwoord: Natuurlijk. H &
W staat voor Hoor & Wederhoor. Het is de opvolger van het roemruchte tijdschrift
Melodie & Menskracht. Nagenoeg
alle aspecten van de populaire en klassieke muziek hier te lande en omstreken
worden op passende, muzikale wijze uit de doeken gedaan. Het eerste wat ik doe
nadat ik H&W uit de brievenbus heb gehaald, is pagina 56 opzoeken. Vanaf
die plek wordt de lezer in de rubriek Veel gestelde vragen verlost van alle
klemmende onzekerheid op muzikaal gebied. Het is verbazingwekkend hoe redacteur
Frans Mondharpje er steeds weer in slaagt passende antwoorden te vinden op
onmogelijke vragen. Hier volgt een kleine, leerzame bloemlezing.
Vraag: In maat 54 van de Nocturne in c-klein, opus 112,
van de heer F. Chopin is de tweede noot in de triool een tweedubbel gestreepte
bes. Zou een as daar eigenlijk niet beter op zijn plaats zijn? (Mevr. H. te G-H te Winterswijk)
Antwoord: U zou best wel eens
gelijk kunnen hebben. Waarschijnlijk weet u dat de nocturne geschreven is toen
Chopin en George Sand op Mallorca lagen te zonnebaden en George haar
parasolletje vergeten was. Kenners, waaronder de Rus Blefsky, veronderstellen
dat dáárdoor de onenigheid die ontstond omdat Chopin er niet aan dacht om
thuis het parasolletje op te gaan halen - een foute noot is genoteerd. De
oplossing bestaat hieruit dat de eerste keer een bes en bij de herhaling later een as wordt gespeeld.
Vraag: Wir, die wir wohnachtig sein in Hamburg Harburg,
hören vaak das Niederländer es haben über ein Flötchen von ein Cent. Wissen Sie
missjien wo dieser Ausdruck vondannen kommt?(Frau
Katharine Zehlendorff, Hamburg (D))
Antwoord: Gut von Sie Frau Z. das sie probieren eine Frage zu stellen in
die deutsche Taal. Das beklemmtoont
wiederum das internationale Karakter von unzer Zeitschrift. Sehr früher
benutzen die Scheidsrechter beim Fussballspiel in Holland eine goedkaufe
Trillerpfeife mit einem Erbse darin. (Soms auch eine Spliterbse.) Die kostete
(1938) bei der Hema in Amsterdam ein Cent. Sehr gutkauf also. Darum sprechen
wir noch immer von ein Flötchen von einem Cent.
Vraag: Kunt u mij helpen aan het patroon van het
mutsje datde beroemde pianist Friedrich
Gulda (de vooralsnog enige pianist die in het openbaar bekende te zijn
overleden en dat later weer introk) tijdens zijn concerten placht te dragen? (H. Onder-de-wijn-gaard te Dordt)
Antwoord: Het mutsje is
gemaakt van opgerold koord dat u eerst dient te maken door middel van het
bekende punniken (u weet wel, met een leeg, houten garenklosje met spijkers
daarop.) Het patroon kan gedownload worden bij www punt guldamuts punt de.Rekent u wel op een levertijd van minstens drie
weken. De vraag is groot.
Vraag: Een verre kennis vertelde mij onlangs dat hij in
Wenen een verkleinde midwinterhoorn in leer had gezien die door Beethoven
gebruikt werd als gehoorapparaat. Ik heb altijd in de veronderstelling geleefd
dat Beethoven geen apparaat gebruikte, maar zich behielp met Boheemse
gehoorzalf. Gaarne uw opvatting terzake.
(K. de Graal, Berkel zonder Rodenrijs)
Antwoord: Uw kennis heeft ten
dele gelijk. In zijn latere leven bediende Beethoven zich inderdaad van een
hoortoestel (zie afbeelding beneden). Voordien, en dat weten de meesten niet,
was hij Oost-Indisch doof. En daar helpt geen zalfje lief aan.
Vraag: Weet u wat er geworden is van het eens zo
bekende Lazerop Trio? Dit drietal maakte in de 70er jaren furore in diverse
Nederlandse en Vlaamse popprogrammas. Ik ben hen uit het oog verloren en kwijt
geraakt. (K. Bruinebal, Kortrijk)
Antwoord: Het trio bestaat
nog! Het legt zich thans toe op het zingen van madrigalen in drie-kwartsmaat.
Een recente foto (zie beneden) levert het bewijs.
Overigens: maar nu is het
genoeg! Om nog meer van deze sappige FAQ-teksten te lezen, moet u H&W maar
kopen! Het geld groeit ons, ook muzikaal gezien, niet op de rug! En voor niets
gaat de zon op.
Dat is bijvoorbeeld de
Moldau, zult u zeggen. Gecomponeerd door een zekere Bedrich Smetana die met
prachtige muziek evenzo prachtig de manier illustreert waarmee deze rivier door
de verschillende delen van Tsjechië en Slowakije en vervolgens door tal van
andere Slavische landen stroomt. Van een kabbelend bergbeekje in Bohemen tot en
met een breed uitwaaieren in de Zwarte Zee.
Ik bedoel eigenlijk iets
anders. Mij staat de verschillende manier voor ogen waarop wij naar muziek
luisteren en hoe die in de loop van de jaren verandert. In den beginne was er
de grammofoon, vaak gekoppeld aan de bakelieten radio. We pakten voorzichtig
een vinyllen grammofoonplaat, lieten de diamantnaald in de groef zakken en
plotseling was de kamer vol heerlijke muziek: een chanson met Juliette Greco of
een tango van Malando. Daarna kwam het casettebandje eventueel met walk-man,
gevolgd door de cd. Tegenwoordig staat mijn muziek op een usb-stickje. Dat
steek ik in een passend gaatje in mijn computer of in mijn zeer platte tv en
het wonder geschiedt. Het 125-jarig Koninklijk Concertgebouworkest speelt luid
en duidelijk de begeleiding bij Verdi's Slavenkoor dat ik luidkeels meegalm.
De nieuwste trend is het
ontbreken van de hardware waarop de muziek opgeslagen is. Wie koopt er
tegenwoordig nog een cd? Ik niet, ik zet mij voor mijn computer, schakel een
muziekvoorzienend programma in (ik maak geen reclame, maar het is Spotify) et voila: welluidende muziek stroomt
mijn kamer in. Letterlijk: a stream.
Dat is de stroom die ik bedoel. Ik koop geen cd meer; ik koop een down-load of een stream. Voor een euro per track.
Even voor de verandering iets
anders. Ik kan geen piano spelen, maar ik kan wel een blad met muzieknoten, een
partituur, lezen. Dat dit wel wat raar is geef ik toe, maar daar gaat het nu
even niet om. Mits de muziek niet al te gecompliceerd is en in een redelijk
tempo gespeeld wordt, kan ik in mijn partituur de muzikanten op de voet volgen.
Ik zie de muzieknoten, lees die van links naar rechts mee met de muziek die ik
tegelijkertijd hoor. Echt waar, bij het (mee)lezen van een partituur vallen je
zaken op die je vroeger nooit had opgemerkt. Bijvoorbeeld de pianist die opeens
heel hard (forte!) begint te spelen terwijl de componist daar in zijn partituur
niets over heeft gezegd.
Nee, om van muziek te
genieten, hoef je niet mee te lezen in een partituur. Soms, in een concertzaal,
stoort het. Zoals het met veel geruis gepaard gaande gelijktijdige omslaan van
een partituurbladzijde door een honderdkoppig publiek, net op het moment dat de
sopraan met een uiterst gevoelige aria bezig is.
Als u mij toestaat, zal ik u laten zien hoe
ik het af en toe doe. Ik download eerst een gratis exemplaar van de partituur
die hoort bij een prachtige Beethoven-pianosonate.(Oude klassieke muziek is
vaak gratis beschikbaar.) Bijvoorbeeld die van Opus 109, één van Beethovens
laatste en mooiste sonates. Die laat ik op mijn monitor verschijnen. Met de
muis scroll ik door de verzameling muzieknotenbalken. De cursor wijst een
typische passage aan en met het muiswiel ga ik soepeltjes van bladzijde 4 naar
5. Ik zet mijn cursor netjes aan het begin. Dan start ik een muziekstream waarop de beroemde Alfred Brendel
(ik noem maar iemand) deze pianosonate in E onnavolgbaar mooi speelt. Mijn ogen
volgen de noten op het scherm en mijn oren volgen de muziek uit de
computerluidspekertjes.
Hieronder eerst een stukje
partituur. Het is het laatste deel van de sonate: er staat boven dat het een
zangerig andante is dat nochtans met enige expressie uitgevoerd dient te worden.
Beethoven vraagt bovendien vooraf of de pianist het gesangvoll mit innigster Empfindung (dus zangerig en met innige
gevoelens) wil spelen. De meeste pianisten proberen dat dan ook.
Daaronder ziet u mij aan het
werk. Terwijl de computer zijn werk doet, de pianomuziek door mijn werkkamer
stroomt, wijs ik u even met mijn linkerhand op een paar typische nootjes in de
partituur. De rechterhand verbergt de muis. (Met de zelfontspanner maak ik stiekem
een fotootje.)
Wat een gedoe, zult u zeggen.
Maar dat is even voor het publiek. Normaliter zak ik in een luie stoel - al of
niet met een papieren partituur - en laat de muziek over mij heen stromen.
Over geld gesproken, eerlijk
gezegd aarzel ik een beetje er over te beginnen want als er één onderwerp taboe
is, is het wel geld en dan vooral het gebrek eraan. Natuurlijk zult u niet van
mij verlangen dat ik u tot in details, met 2 decimalen achter de komma,
bijpraat over mijn financiële situatie. Gelooft u mij: samenvattend kan ik
zeggen dat we geen geld hebben, nooit gehad hebben en nooit zullen
krijgen. Maar en dat vergoedt veel - u kunt rustig het woord geld door
geldgebrek vervangen, dan is de uitspraak ook waar. Gemeten naar de
omstandigheden waarin veel anderen moeten leven, hadden en hebben wij,
geldelijk gezien, een luizenleven. Voor echt belangrijke zaken was en is er
altijd geld. Vroeger bij ons thuis en nu niet minder. Dit is misschien ook de
reden dat ik tamelijk onbekommerd over het onderwerp kan schrijven
Natuurlijk zou u kunnen
vragen: maar heb je dan helemaal geen wensen? Wensen die je met (wat) geld in
vervulling zou kunnen laten gaan? Een wereldreisje bijvoorbeeld? Eindelijk, na
zevenenveertig jaar, eens een nieuw bankstelletje in de kamer in plaats van de
bijeengeraapte verzameling meubels die er nu staat? En wanneer laat je
eindelijk eens iets doen aan die energieverslindende (ontbrekende) isolatie van
je huis? Een beschoten kap is toch geen luxe? Waar blijft die camper waarmee je
altijd nog eens de wijde wereld in wilt trekken? Wist je dat er ook nieuwe
vloerbedekking bestaat?
U treft mij op een teer en
kwetsbaar punt. Want eerlijk is eerlijk, stel dat wij onverhoopt plotseling
zouden kunnen beschikken over een fortuin (erfenis? prijsje in de
staatsloterij?) dan zijn er genoeg zaken en doelen te bedenken waaraan wij ons
goede geld kunnen besteden zonder het over de balk te gooien. Maar ach, zo
troosten wij elkaar in een sentimentele bui, u en ik weten dat de dingen die er
écht toe doen voor geen geld te koop zijn.
Naschrift 1: divers vreemd geld uit evenzoveel divers buitenland
Naschrift 2: een prachtig
voorbeeld van een prachtig schrijfschrift, afkomstig uit de lagere-school-tijd
van mijn schoonoom Johan Westerveld (± 1910). Zo is het maar net: het geld is
een goede dienstknecht, maar een slechte meester.
Wat het ook is, het getal 7 (zeven) is in ieder geval een
bijzonder getal. In veel filosofieën, astrologieën,godsdiensten, geestelijke stromingen en
sportieve lichaamsbewegingen speelt het een speciale rol. Ik noem u de kabbalistiek,
het zeven dagen durende scheppingsverhaal, en het magische rugnummer 14 in de beoefening van het
edele voetbalspel. (Ter opheldering van dit laatste voor diegenen die nooit
rekenen hebben geleerd: 14 [het magische rugnummer van Cruijff] =2 keer 7)
Voor velen onder ons is 7 een
geluksgetal. Ook in de wetenschap is de notie doorgedrongen dat er iets aan de
hand is met het getal 7. Zo kennen wij uit de geschiedenis van de psychologie de
Wet van Jost, die ons leert dat 7 keer 3 beter en meer is dan 3 keer 7. Die wet
gaat over het onthouden van iets, maar is ook op andere gevallen van
toepassing. Zo is het verstandiger kleine porties te eten, maar dan wel vaak, dan grotere porties minder vaak. (Dus
beter zeven keer drie lekkere dropjes, dan drie keer zeven van die smakelijke
zoutjes.) En een zekere Georg Miller is erin geslaagd aan te tonen dat wij, in
onze pogingen zaken te onthouden, maximaal 7 van die zaken toelaten tot ons korte-termijn-geheugen,
plus of minus 2, dat wel. Hij spreekt van het magische getal 7 ± 2.
Wie van ons heeft niet ooit
op school voor een repetitie of overhoring een zeven gekregen? In de
systematiek van het cijfers geven aan schoolprestaties betekent de 7 een ruime voldoende. Wat voldoende is, weten
we wel. We krijgen een voldoende van de juf of meester wanneer we naar hun
oordeel voldoende hebben geleerd. Of voldoende vragen goed hebben beantwoord.
Maar wat is ruim voldoende, hoe ruim
is ruim? Joost mag het weten.
Ik wil niet zeuren, er niet
meewarig over doen, want er zijn per slot van rekening ergere dingen die je
kunnen overkomen, maar ik werd gedurende mijn gehele schoolleven hinderlijk
achtervolgd door het cijfer zeven. Ik werd er zogezegd door gestalkt. Wanneer
de tijd aanbrak dat er cijfers op rapporten verschenen, stonden drommen zevens
klaar om op mijn lijst te komen. Dat was op zich al erg, maar zij belemmerden
andere cijfers om hetzelfde te doen.
Het gevolg is dus dat het
wemelt van de 7s op mijn rapporten en getuigschriften. Als illustratie laat ik
u hieronder een onechte kopie zien van mijn MULO-rapport (Klas IIIa).
Heb ik gelijk of niet? Het is
toch om dol van te worden! En voor andere klassen, scholen, vakken en leraren gold
hetzelfde. Overal waar ik verscheen, was de 7 niet ver weg. En het ongerijmde
verschijnsel woekert voort. Stel dat mijn cursus Trekzak leren spelen in één
winter die ik via de Open Universiteit volg, wordtafgesloten met een diploma met cijferlijst,
dan hoef ik u niet te vertellen welk cijfer daarop zal prijken.
Te weinig variatie schrijft
iemand op mijn rapport en dat is een afschuwelijke, maar ware constatering.
Alles aan mij is van een eenvormigheid en eentonigheid waar de mensen die het
weten kunnen geen brood van lusten. Ken je Terra, die van de memories? Ja die ken ik. Is dat niet
degene die alles kan, maar alles met mate? Koning van de ruime voldoende, nooit
eens een volwassen zware onvoldoende, nooit eens een grandioze 10 voor een
unieke prestatie.
Natuurlijk overdrijf ik
schromelijk. Maar het is waar dat ik soms wel eens een beetje jaloers ben op
mensen die iets heel speciaals heel goed kunnen. Daar moet je overigens wel
behoorlijk kieskeurig in zijn. Vijf en twintig meter figuurzagen in 5 mm triplex en dat in 4
minuten wil ik helemaal niet kunnen. Maar een bestseller schrijven
bijvoorbeeld, dat lijkt me wel iets.
Tenslotte laat ik aan het
eind van dit verhaaltje nog even mijn oude lagere-school-juf verschijnen. Zij
geeft mij een dik verdiende tien met een griffel plus een zoen. Op de lei kan
ik u dat laten zien. Ik doe het met een krijtje, want de griffels zijn
langzamerhand uit de tijd. Laat staan nu overal de i-pads ten tonele
verschijnen.
Laat ik u voor de verandering
eens iets vertellen over onze oude barometer. Die is ruim 80 jaar oud en
voorspelt nog altijd hondstrouw het weer dat ons te wachten staat. Meestal
staat zijn wijzer in de buurt van 760 (mm. kwikdruk). Bij mooi helder weer iets
daarboven, bij lage druk iets minder. Het kleinste getal dat hij bij mijn weten
ooit heeft aangewezen was 718. Ongelogen. Een dag met zware buien, loeiende stormen en een
buitenaards lage luchtdruk.
Hoe weet ik eigenlijk dat de
barometer meer dan 80 jaar oud is? Staat er een aanschafdatum op? Nee, maar de
barometer was een geschenk van de buurt toen achter de boerderij van mijn
schoongrootvader een nieuwe schuur is gebouwd. Dat was in 1927. De
bouwtekeningen hebben we nog steeds. Wat we ook bewaard hebben, is het
meiboomgedicht. Bij ieder nieuw bouwwerk werd (en wordt) volgens oud
Achterhoeks gebruik door de (jonge, ongetrouwde) buren een meiboom gezet. Dat
is een dennenboom uit het bos, zeker twaalf meter lang, want de onderste twee
meter worden verankerd in de grond, en de top bovenaan moet in ieder geval
boven het dak uitsteken. Aan die top, fraai versierd met slingers en papieren
roosjes, hangen traditioneel een krans
en enkele onnutte zaken zoals lege bierflessen. Op de stam wordt op ooghoogte
een gedicht bevestigd dat door een creatieve geest is bedacht.
Nu, in de eenentwintigste
eeuw hangt de barometer samen met zijn vriendje de thermometer in onze
voorkeuken. Op een vernieuwd plankje
omdat het originele door de houtworm ten dode was opgeschreven. Het gedicht
hangt daar waar het hoort: in de schuur, aan de muur.
Het originele meiboomgedicht
bij de nieuwbouw van de schuur is een toonbeeld van echte volkskunst.
Natuurlijk in de volkstaal, met hier en daar een woord dat wij hedentendage
niet meer gebruiken. Een vast rijmschema, maar geen domme rijmelarij. Zeer
waarschijnlijk is het gemaakt door Jan Willem uut t Goor, een pseudoniem van het
hoofd-der-school hier uit onze streek en zeer gewaardeerd als schoolmeester, dirigent
van de fanfare, schrijver van volksverhalen en dichter van
gelegenheidsliederen. Ik laat het hieronder volgen. Met behulp van enkele
toelichtingen kunt u de strekking vast en zeker wel volgen. Het laatste couplet
- dat enkele waarheden als koeien bevat - heb ik in z'n geheel voor u vertaald:
Toch doet de barometer
aan 't weer geen goed of kwaad.
Dát kunnen we beter overlaten (aan de
weergoden),
het ding geeft alleen wat raad.
Zoo
is de nije schure
dan
bijnao kant en klaor.
Daor
köj gemak van hebben,
aj
staot an t klompenboor1.
Daor
könt de varkens joechtern2
en
vretten dat ze stönt3,
daor
meugt de hoender kaaklen4,
haost
meerder dan ze könt.
Daor
köj de oogst in bargen
as
alles dreuge is.
As
t altied deur wol règenen,
dan
liep jô alles mis.
Um
ow now wat te helpen
bij
t ongestaödig5 weer,
hej
hier van ons een weerglas;
dan
wet ij toch wat meer.
Toch
duut de barometer
an
t weer gin goed of kwaod,
dat
köw maor aoverlaoten6;
t
dink gef alleen wat raod.
de
jonge naobers7
1: een afgesloten deel van de
schuur was een klompenmakerswerkplaats
2: knorren of schreeuwen
3: steunen of kreunen van
genot
4: een stuk van de schuur was
in gebruik als kippenhok
5: wisselvallig
6: dat kunnen we maar beter
(aan het lot) overlaten
Veel firmas die hun
productie verplaatsen van Nederland naar een goedkoper buitenland blijven
zitten met het probleem van de gebruiksaanwijzing. Neem als denkbeeldig voorbeeld
het digitale strijkijzer, oorspronkelijk ontwikkeld bij de firma Kruisweg te Epscheuten
(Fr.), nu gevestigd in Matraski (West-Letland). Bedrijsleider Helminga
beschrijft de noodzaak om te verkassen als volgt: In West-Europa had ons
strijkijzer geen schijn van kans. De ontwikkelkosten, ook wanneer we de EEG-subsidie
even door de vingers zien, waren van dien aard dat strijkende huisvrouwen
alhier er nog geen kostprijs voor over zouden hebben gehad. Daarom is de hele
productie inclusief de assemblage, het inpakken en het schrijven van een
adequate gebruiksaanwijzing overgeheveld naar het Zeer Nabije Oosten (ZNO)
oftewel Oost-Europa. Hoewel het loon van de Letten nog niet kan tippen aan dat
van West-Europeanen, blijft er voldoende over voor een aangename
postcommunistische levensavond. Maar het probleem van de gebruiksaanwijzing is
daarmee nog niet opgelost, dat moet ook bedrijfsleider H. toegeven.
Is dat nou zo moeilijk, een handleiding
of een gebruiksaanwijzing schrijven? En zo ja, waarom dan? Het is toch gewoon
een kwestie van je verplaatsten in de huid van een toekomstige klant en
anticiperen op diens vragen en problemen? In het geval van het digitale
strijkijzer stel je je een huisvrouw voor die voorzichtig de doos met de nieuwe
aanwinst open doet. Talloze vragen dwarrelen door haar hoofd. Welke? Vraag het
haar, of wees zo inventief ze zelf te bedenken. Een eerste mogelijke vraag zal
ik u hierbij als aanmoedigend voorbeeld meegeven: waar zit het knopje aan/uit? Stel een aantal van dit soort relevante
vragen op en noem dat hoofdstuk 1. Geef vervolgens in hoofdstuk 2 gedetailleerd
en vooral helder antwoord op elk van
die vragen. Noem tenslotte in hoofdstuk 3 een aantal dealeradressen. Klaar is
de gebruiksaanwijzing.
Maar ook al is een
gebruiksaanwijzing goed en helder geschreven, ook dan is deze voor een
niet-in-de-materie-ingewijde soms moeilijk te begrijpen. Wees nou eerlijk: weet
u na het lezen van de cursieve tekst hieronder waar de gebruiksaanwijzing over
gaat?
Aanwijzing voor het maken van een bundeling. Leg het
dunne uiteinde van de teen waarmee de bundel gebonden wordt op de bundel.
Wikkel vervolgens de teen strak rond de bundel zodat het uiteinde vast komt te
zitten (figuur 1). Zet hierna het dikke uiteinde vast: steek een priem onder de
omwikkelingen om ruimte te maken voor de teen. Maak met een schaar of mes een
punt aan het uiteinde. Steek daarna de teen onder de omwikkelingen door tot hij
er aan de andere kant weer uitkomt (figuur 2). Trek de teen strak aan en knip
hem af op dezelfde lengte als de andere teen. (U kunt ook vanaf het begin een
extra teen in de bundel leggen (zie figuur 3) dan hebt u later geen priem
nodig. Deze teen legt u in tegenovergestelde richting.)
U
ziet, er is geen woord Frans bij. Maar weet u, ook zonder de bijbehorende
figuren te zien, waar het in deze handleiding om te doen is? Nee, het is geen mensendieckcursus
of yogaoefening waarbij de uitstulpingen aan de voeten die wij tenen noemen diverse richtingen op
gedwongen worden, dat had u zeker al vermoed. Neen, de beschrijving gaat over het
samenvoegen van wilgentenen (dat
zijn de soepele, slanke een- of tweejarige takken van de wilgenboom) tot een
smaakvolle bundel.
Niets is zo ontspannend en
tegelijk zo voldoening gevend als het vlechten van natuurlijk materiaal als wilgenteen
tot bruikbare voorwerpen of artistieke creaties. (Bies, rotan en pitriet zijn
naar onze opvatting eerder tweederangs, maar daar valt over te twisten.) Wat
beoogt u te maken, een papierkorf voor in de kamer of een schildachtig voorwerp
om u achter te verbergen? Het is maar waar uw voorkeur ligt: ieder zijn meug.
Wilgentenen (verse, groene - of geschilde/ongeschilde droge teen) voegen zich
naar uw wensen zonder daarbij hun eigen karakter te verliezen. Ervaren
mandenmakers spreken over het naar je hand zetten van wilgenteen. Prachtig
van kleur zijn ze vaak, die wilgentenen, heerlijk soepel mits goed in water
geweekt, en landelijk van geur. Geschilde teen is fabelachtig wit; tussen de
bruine tenen door geeft een dergelijke teen een verassend accent. Het vlechten van
manden (basketry is de internationale
term) is een activiteit die het verdient uit de anonimiteit te worden gehaald.
Ik laat u een aantal mandwerken
zien van eigen fabrikaat. Het zijn geen manden gemaakt door een meesterhand, maar er is zichtbaar met
liefde en plezier aan gewerkt. Van boven naar beneden:
-
een zogenoemd aardappelschilmandje: ovaal, tamelijk plat en buitengewoon
decoratief door zijn eenvoud. (Wij gebruiken het waar het oorspronkelijk voor bedoeld
is, dus met een oude krant erin.)
- Het tweede mandje is
gemaakt van geschilde teen. Het sierlijke handvat verhoogt de feestvreugde
zeer. Mijn vrouw bewaarde er stofjes en lapjes in voor haar quiltwerkjes.
- De derde foto laat u iets
bijzonders zien. Het is niet wat u dacht: een discus om mee te gooien. Het is
een pannenkoekenuitwasemplateau. Hij staat op eigen benen: een klein opstaand
randje fungeert als voetje, zodat er boven en onder lucht langs kan strijken.
In onze Achterhoek wordt er een pas gebakken, nog warme spekpannenkoek van
gruttenmeel op gelegd om te kunnen uitwasemen.
-
Tenslotte een zo op het oog gevlochten bruine bal. Met een ophangteentje eraan.
Als u goed kijkt ziet u bovenin een rechthoekige opening. Daar kan net een hand
en een stukje pols doorheen. Omdat u niet zult raden wat dit nu weer is,
vertellen wij het u: het is een walnotenmand. Wij vullen hem iedere herfst met
onze noten. Op gezette, meest feestelijke, tijden pakken wij dan deze mand,
nemen er een handjevol noten uit (hooguit vier, méér kan niet) en zeggen tegen
elkaar dat wij het toch maar goed getroffen hebben. (De merkwaardige opening
heeft ook een geruststellend nivellerend trekje: niemand kan zich buitenmate tegoed doen, want je mag maar één keer
grabbelen. Dat voorkomt scheve gezichten.)
Met
een goede gebruiksaanwijzing alléén leer je geen manden maken. Dat leer je echt
in de praktijk (sprak de theoreticus). Je moet de tenen door je vingers voelen
glijden. Je moet hard durven trekken om de spanning erop te houden zoals de
mandenvlechter zegt. Je moet kunnen wrikken met je vlechtmes om een onwillige
teen de goede kant op te sturen. Je moet durven experimenteren en eigen ideeën
volgen. En je moet je schouders ophalen en je afschuw uitspreken over de
prutsmandjes die je nu à raison van 5.75 in de tuincentra kunt kopen. Made in Letland
zeker, net als die strijkijzers.
Als u een liefhebber bent
van een smakelijk en voedzaam ontbijt en even de moeite neemt naar de plaatjes
beneden te scrollen, kent u ongetwijfeld de Quaker wiens portret de verpakking
siert. Zijn breedgerande zwarte hoed en dito jas, in combinatie met de witte
quasi-slordig geknoopte das, omlijsten een vriendelijk, blozend gezicht. De
rode konen doen inderdaad vermoeden dat deze brave borst geen vlieg kwaad kan
doen. Hij is lid van de Societyof
Friends, een religieuze groepering die zich onderscheidt door vroomheid,
kuisheid, zuinigheid en zedelijkheid, maar ook door de grote zorg voor de
minder bedeelde medemens. Wat hen sympathiek maakt althans in mijn ogen is
de vrij grote lak die ze hebben aan wereldse overheden. De Quakers stammen
oorspronkelijk uit het Engeland van 1650. Enkele doorzetters onder de
vriendenclub scheepten zich in naar Amerika waar zij in Long Island en
Nieuw-Amsterdam voet aan land zetten. De grootste doorzetter heette William
Penn; hij heeft zijn naam afgestaan aan de staat Pennsylvania. Heden ten dage
kennen wij de Quakers voornamelijk vanwege hun voedselproductie. Beroemd is hun
één- en meergranenontbijt.
de noodklok
Iets heel anders nu.
Ongetwijfeld hebt u gelezen dat Nederlandse kinderen in toenemende mate dik, té
dik, zijn. In de tweede plaats, en nu komt het, is er het wijd verbreide
misverstand dat Quakers Viergranen Ontbijt direct en indirect als medeoorzaak
wordt gezien. Kortom, men verwijt de Quakers dat zij niets nagelaten hebben om
het viergranenontbijt tot een succes te maken. Dat schijnt ook de opvatting te
zijn van de nieuw te benoemen lector in de obesitas aan de vrije
hogeschool in Stork City wiens achternaam met dezelfde rondborstige letter
begint als de hier aangehaalde kwaal. Hij verwijt de Quakers nota bene de afzet
niet genoeg afgeremd te hebben. Zij zouden pas op de rem zijn gaan staan toen
de wijzers van de weegschaal het toegenomen gewicht niet langer konden
verbloemen.
valse beweringen
Quakers zijn van huis uit
zuinige, zedige en vredelievende lieden die met noeste vlijt een positie op de
ontbijt- en cornflakesmarkt hebben veroverd. Aanvankelijk met één graansoort,
die van havermout. Recent werken zij met vier granen, te weten tarwe, maïs
(met een trema op de i), rijst en haver. Critici komen nu met het argument dat
een rechtgeaarde Quaker het niet kan maken om in plaats van één niet minder dan
vier graansoorten te verwerken in zijn ontbijt. Overdaad zou schaden. Onzin
natuurlijk, de feiten laten zien dat zij het wel degelijk kunnen maken.
Hoe komen sommigen nu ertoe
om een link te leggen tussen zwaarlijvigheid en Quakers producten? Deze sommigen
zeggen dat het nieuwe viergranenmenu zo smakelijk is dat je er wel veel, té
veel, van moet eten. Je kunt er niet afblijven, zo lekker is het. En nu begint
de slang in zijn eigen staart te bijten. Je hebt zoveel energie nodig bij het
verorberen van die grote hoeveelheden lekkere granen dat je er, om al die
spijsverteringsprocessen bij te houden, nóg meer van moet eten. Er komt
zodoende geen eind aan.
ingrediënten
Laat ik u, om te bewijzen
dat het allemaal wel meevalt, in het kort een overzicht geven van de
voornaamste ingrediënten die het vriendenclubontbijt bevat. Ik noem u haver,
gesuikerde cornflakes (bestaande uit maïs, suiker, glucosestroop,
gerstemout, emulgator, sojalecithine), gecoate tarwevlokken (tarwe,
suiker, tarwezemelen, glucosestroop, gerstemout, zout), suiker,
plantaardige olie, gepofte rijst, honing, zout, melasse, vanillearoma.
Vetten zult u niet tevergeefs zoeken, hoewel zij gering in aantal zijn.
Bovendien zijn zij óf meervoudig onverzadigd, óf enkelvoudig onverzadigd, dat
zegt genoeg. Mevrouw Klover uit Waspik, die met haar ingezonden brief in De
Telegraaf het balletje aan het rollen bracht door te menen gezien te hebben dat
de calorieën in groten getale over de rand van haar ontbijtbordje liepen, moet
zich, met alle respect, van een nieuwe bril voorzien. De energetische waarde
per 100 gram
product (whatever that may be) bedraagt slechts 405 kilocalorieën en dat
is de moeite en energie niet waard.
gewichtig
Over obesitas maken wij geen
grappen. Want om met de Quaker-grondlegger William Penn te spreken: net als in
Pennsylvania gaat ook in Vlaanderen en in Nederland ieder pondje door het
mondje. En het is waar wat Cathryn, Bills echtgenote, placht te zeggen: wat er
per ongeluk bijkomt, gaat er nooit per ongeluk weer vanaf. Dat is inderdaad een
waar woord en het is geen stijl om de vroede Quaker-vaderen en hun nazaten er
de schuld van te geven dat het aantal te zware mensen, kinderen en
volwassenen,toeneemt. Wij vatten dat
zeer ernstig op, maar doen daar niet al te gewichtig over.
Ooit was ik lid van de plaatselijke fanfare. Ik weet niet of
ik u dat ooit verteld heb; anders weet u het bij deze. De fanfare had (en heeft
nog steeds) een unieke en bijzondere naam: Psalm 150. Als ik u zou moeten
uitleggen hoe de fanfare aan zo'n naam komt en verklaren moet waarom die naam
passend en geschikt is voor een musicerend gezelschap is het morgenochtend.
Inderdaad, dat is een ander verhaal. Vandaag gaat het mij om de memorie, om de
geschiedenis, om de verandering in de tijd. Jazeker, ook een fanfare verandert. In de tijd dat ik,
jongen van 16 daaromtrent, lid was, was de fanfare een gezelligheidsclub die
bestond uit mensen die louter voor hun plezier marsen,
walsen, ouvertures, polka's en verplichte concoursnummers speelden. En niet te
vergeten de geestelijke liederen en koralen, waarvan men beweerde dat die door
geen enkele fanfare zo mooi werden gespeeld als door Psalm 150. Men probeerde zo goed en zo mooi mogelijk te spelen wat de
componist in muzieknoten had opgeschreven. Maar toch was het intermenselijk
contact minstens zo belangrijk als het muzikale resultaat. Door een speling van het lot had men mij een saxofoon als
instrument toebedeeld. (Daarvóór speelde ik op een bugel en daarná op een tuba,
maar dit terzijde.) Ik deed mijn best om foutloos en mooi te spelen, maar veel
meer dan een gesnuf en gehijg op verschillende toon was er niet te horen. Mijn
vader, de voorzitter van de fanfare, speelde op een grote bas, een zogenaamde
bombardon. Hij was het die mij ertoe bracht lid van de fanfare te worden, en
hij was het ook die mij voor het eerst van mijn leven in Kerkrade bracht.
Een aantal bestuursleden van de fanfare ging in 1957, het
eerste jaar dat het wereldmuziekconcours in Kerkrade gehouden werd, op pad om
eens te horen hoe elders fanfaremuziek gespeeld werd. Men ging met een
Volkswagenbusje en omdat er een klein plaatsje in de hoek over was, mocht ik
mee. Van de muziek weet ik mij niets meer te herinneren. Wel van
de terugreis, want het mistte zo erg dat de chauffeur niet anders thuis kon
komen dan maar gewoon over de witte middenstreep te rijden.
Anno 2013 is onze fanfare opnieuw naar Kerkrade getogen.
Ditmaal niet om te komen luisteren, maar om voor de zoveelste keer deel te
nemen aan het wereldmuziekconcours. Psalm 150 speelt tegenwoordig in de Concert
Divisie, dat is de ere-divisie en de Super-Jupiler League van de harmonie- en fanfaremuziek. De fanfare
die hier wint en van de jury de meeste punten toebedeeld krijgt kun je
beschouwen als een soort wereldkampioen. Nee, wereldkampioen is onze fanfare niet geworden, maar ze
hebben wel fantastisch mooi gespeeld. Dat kan ook niet anders met zó'n naam.
Hebt u zich ooit met een
hamer op uw vinger geslagen? Natuurlijk wel, dat overkomt ons allemaal. Ooit
een hamer, een échte, een vóórhamer op uw voeten gehad? Waarschijnlijk niet,
maar het effect is hetzelfde: je vergaat van de pijn en stoot een aantal al of
niet verstaanbare krachttermen uit. Meestal een reeks knallende verwensingen
aan alles wat u lief en leed is, aangevuld met een stelletje knetterende
vloeken.
Zelf ben ik geen voorstander
van vloeken. Vooral niet als het om de haverklap en zonder enige reden of
aanleiding gebeurt. Maar als iemand een ongeluk wedervaart en daarop met niet
echt gemeende of zogenaamde godslasteringen reageert om zijn frustraties van
zich af te schudden, zal ik daar weinig kwade woorden van zeggen. Sterker nog:
ik doe het zelf ook. Zij het dat ik het doe in het Achterhoeks dialect dat
verder toch niemand kan verstaan en bovendien doe ik het alleen in situaties
waar niemand anders bij is. Ik vloek alleen voor mezelf. Hartgrondig, dat wel
weer, maar nooit in gezelschap.
Sommige krachttermen zijn
onafscheidelijk van hun gebruiker geworden. Zo denken wij onmiddellijk aan
Dries van Agt, voormalig Nederlands minister-president en fervent wielrenner, wanneer
wij iemand de krachtterm sapristiijdel horen gebruiken. En
niet te vergeten aan de Markies Cantecleer de Barneveld, ja die uit de stal van
de Marten Toonder Studios, met zijn Parbleu! en Fi donc! Niet te vergeten
natuurlijk kapitein Haddock met zijn duizend bommen en granaten! Het valt
mij op dat ieder van ons op het gebied van krachttermen wel een of meer
karakteristieke stopwoordjes heeft. Zo sprak mijn tante Hanna in gevallen van
tegenspoed vaak van verduld mien hale!
Sorry dat ik weer over mezelf
begin, maar een tijdje geleden had ik een flinke bloeduitstorting aan mijn
linkerscheenbeen met een daaraan gekoppelde zwelling van hier tot ginder. Onder
de indruk van het gebeurde en ook nog even nadenkend hoe het voelt wanneer een
zware hamer op je voet belandt, zat ik te denken naar de diverse lokale benamingen van lichamelijk
ongemak. Wat zegt iemand uit bijvoorbeeld Schin op Geul, Antwerpen of
Vollenhove als hij zijn buurman wil uitleggen dat hij pijn aan zijn voet heeft omdat daar een hamer op terecht is
gekomen, hetgeen niet terecht was zoals iedereen om hem heen zal beamen. Anders
gezegd, wat zijn de regionale varianten van de algemeen beschaafde woorden pijn en voet? Gelukkig was er een pater die mij van een antwoord voorzag.
De plaatjes die u hier
beneden kunt zien, zijn afkomstig uit: De
Studie der Nederlandsche Streektalen, uitgeven door Elsevier en geschreven
door professor/pater Jac. van Ginneken (1911-1945) van de toen nog Katholieke Universtiteit
van Nijmegen. Een uitgave uit 1943, midden in de oorlog dus, en ergens las ik
dat over de houding van de
professor/pater in de oorlog de meningen verdeeld waren. (Niet zuiver op de
graat, mag je aannemen.) Maar dat is een ander verhaal. Het bovenste kaartje
geeft een beeld van de verschillende zegswijzen van het algemeen beschaafde
woord 'pijn' en het tweede van het woord 'voet'.
Hoe het u vergaat, weet ik
natuurlijk niet, maar ik mag graag naar dergelijke taalkaartjes kijken. En ik
stel me dan een stokoude baas uit Den Helder voor die tegen zijn eega zegt: k
Heb zon poin aan mijn bien! Of de Grunniger, woonachtig een ietsje ten
zuiden van Winschoten, die het heeft over pien in de voudə. (Zon ə [omgekeerde
e] is een stemloze e.) Wist u trouwens dat enkele lieden in Drenthe en Twenthe
(beide met th) het woord pijn niet
eens kennen? Zij spreken van zeerte, net als de mensen rond het
Vlaamse Aalst.
De kaarten zijn een mensenleven
oud en het zou mij niet verwonderen dat veel streektaalvarianten van pijn en
voet niet meer worden gesproken. Het zogenaamde algemeen beschaafd Nederlands
rukt immers gestadig op en veel mensen schamen zich ervoor een eigen, originele
streektaal te spreken.
Zo niet uw medeblogger Terra
die, wanneer hij merkt hoezeer de streektaal verdwijnt, er desnoods een
krachtterm aan wijdt. Maar niet zodanig dat u het hoort en er aanstoot aan
neemt.
Vandaag is mevrouw R. begraven. Ze bereikte de hoge leeftijd
van 95 jaar. Daarvan heeft ze er negentig bewust meegemaakt. De laatste jaren
van haar leven trok ze zich terug in haar eigen wereld zonder echt contact met
de mensen die haar kwamen opzoeken. Als ik met een tweetal bezoekers, die van
de begrafenis op weg zijn naar huis en even bij mij komen aanlopen, praat over
mevrouw R. komt ook menéér R. ter sprake. Hij is ruim vóór zijn vrouw
overleden, misschien al wel veertig jaar geleden of nog langer. Van hem doet
een verhaal de ronde dat zo bijzonder is dat ik het u niet wil onthouden.
Meneer R. verdient zijn dagelijks brood als monteur bij de
toenmalige PGEM, dat is de Provinciale Gelderse Electriciteits Maatschappij.
Hij is onderhoudsmonteur en zorgt ervoor dat boven- en benedengrondse leidingen
zonder strubbelingen de stroom van de centrale tot in onze huiskamers brengen. Wij
schrijven de jaren vlak voor, in en na de Tweede Wereldoorlog, zeg maar de
periode 1935-1955. In geval van storingen waarschuwen wij de PGEM die
vervolgens meneer R. erop uit stuurt om het euvel te verhelpen. In mijn
gedachten zie ik nog meneer R. met behulp van kromme ijzers aan zijn
werkschoenen in telegraafpalen klimmen om in de war geraakte draden te ontwarren.
Of thuis een stop in de meterkast vervangen.
Tot zover is er niets bijzonders aan de hand. Meneer R. doet
zijn werk zo goed hij kan; net als trouwens zijn collega's. Bijzonder is
overigens wel dat meneer R. in het bezit is van een motor met zijspan. Daar
rijdt hij in zijn vrije tijd mee door 's lands dreven. Dat iemand een
motorrijwiel berijdt, een DKW, BMW of een Harley Davidson, is al bijzonder
genoeg. Maar de motor van meneer R. heeft een zijspan waarin een passagier
extra plaats kan nemen. En dat kan niet iedere motorrijder van zijn
vervoermiddel beweren. Meneer R. kan twee passagiers meenemen: eentje achterop
en eentje opzij in het bakje.
Dan komt in 1940 de oorlog en voordat meneer R. het weet,
beginnen de Duitse bezetters de fietsen en ook de motorfietsen van de
Hollanders te vorderen. Oftewel in beslag nemen of doodgewoon afpakken. Meneer
R. is er juist op tijd bij om zijn motor met zijspan voor een inbeslagname te
behoeden. Hij laat zijn motor onderduiken. Hij vindt een schuilplaats die zo bijzonder
is dat wij nauwelijks in staat zijn het verhaal erover na zestig jaar te
geloven. Dat geloof je toch zelf niet? zeggen we dan tegen de verteller. Toch
is het waar.
Naast het café staat het transformatorhuisje. Aan de ene
kant komen er de bovengrondse elektriciteitsleidingen binnen en aan de andere
kant verlaten zij het pand weer. Wat er verder daarbinnen gebeurt blijft een
geheim. Voor ons althans, want voor onbevoegden is de toegang tot zo'n huisje
streng verboden. Niet voor meneer R. die immers bij de PGEM werkt en een
sleutel van het huisje heeft. In dat transformatorhuisje houdt hij zijn
motor-met-zijspan voor de bezetter verborgen.
Hoe? Daags na de bevrijding wordt het geheim openbaar. Op
miraculeuze wijze heeft meneer R. tijdens de bezettingsjaren zijn motor
opgetakeld tot bovenin het transformatorhuis. Vraag mij niet op welke manier
precies, want ik was er niet bij. Maar één dag na de bevrijding bedelt meneer
R. met een jerrycan bij de Tommy's, de geallieerde bevrijders, om een beetje
benzine. Dan laat hij zijn motor zakken tot op de begane grond, besteedt een
dag aan achterstallig onderhoud, voorziet zijn motor van benzine en rijdt een
paar dagen later door de bevrijde dreven waarbij de man die mij dit
ongelooflijke verhaal vertelt, in de zijspan mag zitten. De schoonmoeder van
meneer R. heeft intussen van kleurige lappen stof een rood-wit-blauwe vlag
gemaakt die tijdens het ritje vrolijk wappert.
Wij praten over mevrouw R. die vandaag op het oude kerkhof
is begraven. Wij praten ook over meneer R. Over het fantastische verhaal van de
verborgen motor-met-zijspan.
Bij de afbeeldingen:
- Dit is inderdaad het betreffende transformatorhuisje naast
het café.
- Zoiets bedoel ik. Maar deze gerestaureerde Jawa met
zijspan ziet er natuurlijk oneindig veel mooier uit dan die van meneer R.
Onlangs, nog maar kort geleden, op een zondagavond, belt een
mij volkomen vreemde mannenstem mij op.
"Goedenavond meneer T., ik bel u op in verband met een
tamelijk ingewikkelde geschiedenis die ik u in het kort even zal vertellen. Als
u daar tenminste even tijd voor hebt.
De zaak zit zo. Mijn naam is Henk G., woonachtig in
Amstelveen. Lang geleden, in de oorlog was het, in de bezettingsjaren dus, dat
mijn moeder door voedselgebrek gedwongen per fiets naar het oosten van het land
trok om daar bij de boeren te proberen voedsel te kopen. Ze was een van de
velen uit de stad die hetzelfde deden. Na een tocht van 150 km. bereikte zij
uiteindelijk de streek waar u woonachtig bent. En, u raadt het nooit, ze kwam
terecht bij een vriendelijke boer die precies dezelfde achternaam als u had! Ik
weet het nog precies, want een jaar later, in de zomer van 1944, ben ik als
tienjarige jongen meegefietst naar dezelfde bestemming. Ik vergeet nooit dat de
boer met uw achternaam het goed vond dat we zoveel pruimen mochten eten als we
lustten!
Ook na de bevrijding zijn de contacten tussen deze
behulpzame boerenfamilie en ons blijven bestaan. Mijn vader heeft in die tijd van
hen een paar familiedia's gemaakt die ik u in een bijlage bij een e-mail zal laten
zien. Zoals het echter wel vaker gaat, hielden de contacten na een paar jaar
plotseling op. Maar de foto's heb ik nog. Gevonden toen we thuis aan het
opruimen sloegen.
Ik heb nu de volgende vragen. Is dit uw familie ofzijn deze mensen familie van U? Weet u anders
wie het zijn? Misschien kan ik hun kinderen of kleinkinderen met de foto's een
plezier doen. Verder weet ik jammer genoeg niets meer van hen. Alleen meen ik
mij te herinneren dat de vrouw van de boer Geertruida of Trui heette."
Ik open de bijlage die bij de e-mail is gevoegd en zie de
twee foto's. (Zie beneden.) De eerste laat een wat verlegen echtpaar zien dat
tegen de zon inkijkt. Op de tweede zien we ongetwijfeld vader en zonen. Het
zijn oude kleurendia's die de opbeller uit Amstelveen even gedigitaliseerd
heeft. Hoewel de afgebeelden dezelfde achternaam dragen als ik, zijn we geen
familie. Sterker, ik ken ze niet. Ook niet van gezicht. Maar na enig vragen, zoeken,
lezen, nadenken, analyseren, reduceren en deduceren schrijf ik de volgende dag
aan meneer Henk G. uit Amstelveen de volgende mail.
"Beste meneer Henk G., nee, ik ken deze mensen niet.
Het is in ieder geval geen familie. Maar ik ben er voor 90% zeker van dat de
volgende bewering waar is. Deze familie heeft hier in deze streek gewoond en
wel op de boerderij die de huisnaam "De Koop" droeg. De boer heette
Arend-Jan en zijn vrouw inderdaad Trui. Ze zijn rond 1950 verhuisd naar een
andere boerderij verderop. Trui is in 1976 gestorven en de boer zelf, Arend-Jan,
in de negentiger jaren. Wat er van de zoons geworden is, zou ik u niet kunnen
zeggen."
Tot zover de nasleep van een onverwacht telefoongesprek.
Alleen nog even twee slotopmerkingen.
(1) In de titel is sprake van een misplaatst familieportret.
Dat slaat natuurlijk alleen op het feit dat de foto's niet passen bij mijn
eigen familie. Maar het zoeken van meneer Henk G. naar nakomelingen van mensen
op zijn familiedia's is allesbehalve misplaatst, maar integendeel een fraai
staaltje van hulpvaardigheid en dankbaarheid. Bovendien levert het een interessant
verhaal op. Of niet soms?
(2) Van een van de afgebeelde zoons herinner ik mij dat van
hem op de lagere landbouwschool gezegd werd dat hij weliswaar aardig en
hardwerkend was, maar ook als niet bijster intelligent werd gezien. Maar toch,
zei de directeur van de school tegen mij, wordt dat een goede boer. Als 's
avonds de koeien in de stal zich niet prettig voelen en lawaai maken, loopt hij
(de zoon) de stal in en meteen keert de rust terug. De koeien voelen zich bij
hem op hun gemak. En die vergissen zich nooit.
Wanneer je een groot huis hebt, heb je veel kamers, heb je
veel kasten, heb je veel laden waarin je veel spullen, die in een kleiner huis
met weinig kamers met weinig kastruimte al lang bij het grof vuil waren gezet,
kunt bewaren. Bij ons is dat zo: in talloze kasten met evenveel laden bewaren
wij naast talloze dierbare herinneringen evenzovele voorwerpen en dingen die je
rustig 'rommel' kunt noemen.
Op regenachtige dagen mag ik graag rommelen in alles wat we
terecht en onterecht al die jaren hebben bewaard. En vaak neem ik dingen in
mijn hand die ik wel eerder heb gezien, maar waarvan mij nu opeens zaken
opvallen die ik altijd over het hoofd heb gezien. Bijvoorbeeld paperassen zoals
oude identiteitsbewijzen.
De eerste die ik u hier beneden laat zien is van mijn
schoongrootmoeder, de oma van mijn vrouw. Haar naam was, zo lezen wij, Grada
Johanna te Kampe. Vief kijkt zij vanachter haar donker brilmontuur met de ronde
glazen de wereld in. Het is 1936 en de overheid heeft voorgeschreven dat iedereen
die vaak de grens oversteekt aan controlerende commiezen een Bewijs van
Nederlanderschap moet kunnen laten zien. Op 20 mei, de verjaardag van een van
haar zoons, tekent de burgemeester het document en plakt de ambtenaar er een
rood leges-zegel op. De komende vijf jaar kan zij ongestoord de grens over.
Niemand weet op dat moment dat over vier jaar de oorlog uitbreekt en een vrij
grensverkeer onmogelijk wordt.
Links op het identiteitspapier staat een kort signalement.
De vrouw met deze identiteit is zestig jaar, meet 1 meter 68 en heeft een
gezonde gelaatskleur. Zij heeft geen bijzondere kentekenen. Wat er niet bij
staat, is dat ze bescheiden, vriendelijk van aard en behulpzaam van karakter
is. Toch is het waar, vertellen de mensen die haar gekend hebben.
Op een ander document zie ik mijn vader door zijn donker
montuur met de ronde glazen mijn vader is buitengewoon slechtziend en kan zonder
bril praktisch niets uitrichten- in
de camera kijken om te bewijzen dat hij het werkelijk is. Dit is geen paspoort,
noch een bewijs van Nederlanderschap waarmee je de grens over kunt. Dit is een
identiteitsbewijs met een geldigheidsduur van een jaar. Dit document is afgegeven
en ausgefertigt, staat er in twee
talen, in der Gemeinde D. op 24 Sep.
1940. Het is oorlog en de bezetter heeft last gegeven tot het voortdurend bij
je dragen van een bewijs van je identiteit.
Bijzonder is ook de signatuur. Als u goed kijkt, ziet u dat
de handteekening van den drager en
die van den aangewezen ambtenaar identiek
zijn. Hoe kan dat? Wel, Pa werkt in die jaren op het gemeentehuis. Hij voorziet
bewoners uit de gemeente van zo'n identiteitskaart en ondertekent die. Maar hij
heeft natuurlijk zelf ook zo'n identiteitsbewijs nodig. Later helpt hij
documenten te vervalsen voor vluchtelingen en onderduikers.
In de la met enige resten van houtworm ligt behalve een
stapeltje documenten ook een bril. Een donker montuur en ronde glazen. Van wie
zou deze bril zijn? Van mijn schoongrootmoeder of van mijn Pa?
Verslag van een niet helemaal serieus te nemen ietwat
uit de hand gelopen interview.
Ik stond net op het punt om C
& A uit te lopen, toen ik aangesproken werd door iemand die zich voorstelde
als zijnde Els-Katrien Laatinhetbosch. Zij gaf aan de vervangster te zijn van
de muziekredacteur François Hoogebomen Veelwind die ik nog moest kennen van een
vroegere ontmoeting, zei ze. Els-Katrien troonde mij mee naar het bekende
etablissement Jaccuse aan de
Geweidegracht en nadat een vriendelijk bijklussende studente haar een rooibos
en mij een verkeerde koffie had gebracht, ging zij terstond over tot de orde
van de dag. Een interview, compleet met vragen en antwoorden.
Els-Katrien: Beste Terra, mag
ik je een paar vragen stellen in je functie als deskundige op het gebied van de
blaasmuziek en de koperen blaasmuziek in het bijzonder? Wat is er zo bijzonder
aan de schuiftrompet?
Terra: Het bijzondere ervan
is dat er niets bijzonders aan is. Behalve dat jij, met permissie opgemerkt,
een complete muzikale bevolkingsgroep gruwelijk beledigt door te spreken van
een schuiftrompet. De enige en correcte naam is trombone, eventueel
schuiftrombone, knoop dat in jouw zelfs nú van een dopje voorziene sierlijke oren.
O, je luistert onderwijl via je ipod naar het tromboneconcert van Hummel (dat
in Bes-klein)?, dan heb ik niets gezegd.
E-K: Hoe zit dat nou precies
met dat schuiven? Is schuiven toch synoniem met het produceren van klanken, met
musiceren dus? Of is het inderdaad alleen maar wat franje om op te vallen?
T.: Ik sla nu twee vliegen in
één klap door te refereren aan de twee belangrijkste technische aspecten van het trombonespel, te weten (1) het
schuifprincipe en (2) de intrigerende kwestie van de lipspanning. Als je iets
van deze twee zaken onder de knie hebt gekregen, is de eerste stap op de
moeilijke weg naar kennis omtrent het trombonespel gezet. Ik begin, in
tegenstelling met wat je verwacht, met het tweede
aspect.
Voor ieder (hetzij koperen,
hetzij houten) blaasinstrument geldt dat een toon ontstaat door het in trilling
brengen van een in metaal of hout gevangen luchtkolom. Hoe langer en breder de
luchtkolom, hoe lager en dieper de toon, dat is de vuistregel en een handvat
voor verdere studie. Het in trilling brengen van de lucht doe je met je lippen
en een daartoe passend apparaatje: een mondstuk dat aan het ene eind van de
luchtkolom vastzit. Niet onafscheidelijk, want je kunt een mondstuk
verwijderen. En dat is maar goed ook: ik kom hier straks op terug. Op twee
manieren kun je de toonhoogte wijzigen. Door de lippenspanning die je aanbrengt
op het mondstuk en door het langer of korter maken van de luchtkolom. Hét woord
voor lipspanning is embouchure, maar
ik raad je dringend aan dat zo vlug mogelijk te vergeten. Doe als alle leden
van de plaatselijke fanfare en spreek uitsluitend van amazuur, dan weet iedereen wat je bedoelt. Voor hogere tonen heb je
meer lipspanning nodig dan voor lagere, je moet meer knijpen zoals de groten
onder de koperblazers zeggen (1). Terzijde, ben ik tot zover nog te
volgen, of dient er een aansluitende schriftelijke cursus te worden gevolgd?
E-K: Ik ben voorlopig niet
geïnteresseerd in amazuur of welk ander
zuur dan ook. Ik vroeg je iets over dat schuiven!
T: Rustig maar aan, anders
hou je straks helemaal geen adem meer over om te blazen. Trombonespelers kunnen
hun schuif in zeven verschillende versnellingen (posities) zetten. Bij iedere
versnelling-hóger wordt de luchtkolom een stukje langer en speelt de muzikant dus
een toontje lager. Een geoefend speler kan duizend verschillende tonen vlug
achter elkaar spelen, tussenversnellingen als het ware, die de illusie geven
van een sirene. Dit zogenoemde glissando maakt van de
schuiftrombone een uniek instrument, mits met mate toegepast zeg ik er meteen
bij. Bij iedere stand van de versnellingspook kun je bovendien een aantal natuurtonen spelen, zodat al
met al de trombone een toonomvang heeft van hier tot ginder. De menselijke stem
is er (qua omvang en bereik) niets bij.
E-K: Waarom heeft een
schuiftrompet een schuif en een trompet niet? Die heeft van die rare
drukknoppen bovenop.
T: Het woord schuiftrompet
wil ik absoluut niet meer horen. Een trompet heeft inderdaad drukdingen
(ventielen of pistonnetjes) om de lengte van de luchtkolom en dus de toonhoogte
te veranderen. Een trompet heeft geen schuif omdat anders de trompettisten hun
voorgangers (musici die in een optocht vóór hen lopen) voortdurend in de nek
zouden prikken. Bij trombonisten heb je daar geen last van, want die lopen toch
al helemaal vooraan in de stoet. Hun voorwaarts gerichte schuiven hebben de
ruimte. (2)
E-K: Nog één vraag. Eigenlijk
twee. Hoe kom je aan een goede lippenspanning en wat moet je doen om goed en
trefzeker te schuiven zodat je niet vals speelt?
T: Eindelijk twee relevante
en tot-het-puntje-vragen. Een goed amazuur krijg je uitsluitend door dagelijks
te oefenen. Minstens anderhalf uur. Als je niet oefent, ben je al moe na de
eerste acht maten van het tromboneconcert van Hummel. Na drie minuten dus. Hoe
spannend het stuk verder ook is, zonder adequate lipspanning breng je geen even
adequate toon meer voort. Dat kun je Hummel natuurlijk niet aandoen.
Goed schuiven leer je
eveneens door een dagelijkse oefening. Een soepele pols is een eerste vereiste.
Ik vraag beginners altijd om eerst maar eens even goed naar Glenn Miller te
kijken. Naar zijn magistrale rechterpols. Niet luisteren, dat komt later wel.
Trouwens, voor
tromboneblazers die het principe van het schuiven niet onder de knie weten te
krijgen, zelfs niet na talloze uren oefening en training tussen de schuifdeuren,
is er de mogelijkheid van het overstappen naar de ventieltrombone. Want die
zijn er ook. Wel een beetje erg surrogaat, vind ik. Een trombone zonder schuif
is een devaluatie en een degradatie. Je stuurt een contrabassist ook niet op
tournee zonder strijkstok. In meneer Beethoven zijn vijfde symfonie treedt voor
het eerst een aantal trombonisten op bij de overgang van het schertsende derde
naar het triomferende vierde deel. Een dergelijke dramatiek is met
niet-schuivende ventieltrombones uitgesloten.
Mag ik nog even voor een
laatste advies? Alle trombonisten, ook de bastrombonisten die nog wel eens
eigenwijs willen zijn, zou ik willen toeroepen: koester je mondstuk als je
oogappel. Bewaar het los van je instrument in een veilige en goed verwarmde
omgeving. En leen nooit je mondstuk uit aan iemand anders. Zelfs niet aan je
geliefde waardoor die altijd je kussende lippen bij zich heeft. Een goed
mondstuk hecht zich namelijk maar aan één persoon en brengt alleen in
combinatie met die persoon hemelse klanken voort.
Nootjes:
(1) Dit heb ik uit de eerste
hand van Håkon Hardangerfjord, tweede solotrombonist van het Bergens Symfonie
Orkest te Bergen (NH) en vooral beroemd geworden door zijn onovertroffen spel
met de demper.
(2) Onder ons gezegd en dus
niet voor verdere verspreiding geschikt: ook een schuiftrombone heeft een
ventieltje. Eentje aan het eind van de buisronding. Door het te openen geef je
het overtollige spuug dat zich daar heeft opgehoopt de gelegenheid te ontsnappen.
(3) Een bevriende
hoofdredacteur vroeg mij later wat ik vond van mevrouw Els-Katrien
Laatinhetbosch. Ik antwoordde: "Laat die maar schuiven!"
Ik ben liever lui dan moe.
Vroeger vooral en ook nu nog. Mensen die beweren dat lediggang des duivels
oorkussen is kunnen rekenen op een meewarig glimlachje van mijn kant, zelfs
zij die deze waarschuwing in het Duits herhalen: Müßiggang ist aller Laster
Anfang. Ja, ja, zal wel, denk ik dan. Müßiggang
betekent luieren, nietsdoen, niets te hoeven, geen verplichtingen, lekker loom
en lui genieten van de mooie dingen des levens.Wij spreken in dat verband van
Luilekkerland en de twee gebroeders Grimm, die het zalige gevoel-van-nietsdoen
voor het eerst onder woorden hebben gebracht, spreken van Schlaraffenland. Er
is slechts één maar: om Luilekkerland binnen te kunnen gaan, moet je eerst het
spel spelen. Dat las ik althans in het volgende geschrift dat ik zelf heb
geschreven.
- Ja, wanneer je persé
Luilekkerland binnen wilt, moet je er wat voor over hebben. Je moet het spel willen spelen. Want het is wel zo
dat daar de gefrituurde kroketten en de patatjes met mayo en appelmoes in je
mond vliegen, maar om er te komen moet je het spel spelen volgens de regels die
ik je hieronder zal vertellen. Het moeilijkste stukje van de reis komt bijna op
het eind, wanneer je denkt dat je er al bent. Maar pas op: je moet je een weg
eten door de rijstebrijberg en dat valt niet mee!
Met zijn hoevelen kun je dit
prachtige spel spelen? Met net zoveel als je wilt, als het maar een even aantal
is. Dus met z'n tweeën, met z'n vieren, enz.. Voor het gemak nemen we het geval
dat je met z'n tweeën speelt, je vriendinnetje en jijzelf.
Wat nu volgt lijkt
ingewikkeld, maar is het niet. Als je goed kijkt naar het speelveld beneden,
zie je dat er twee routes zijn, twee rondjes, eentje links en eentje rechts. Wie
een even getal gooit, doet het rechter rondje; wie een oneven getal gooit speelt de linkerkant. Verder heb je nodig een
poppetje in je eigen kleur en dingetjes om mee te spelen: fiches, pepernoten, euromuntjes,
dropjes, knopen, kauwgummetjes of druiven. Spreek samen maar wat af. Je hebt
natuurlijk ook een speelveld nodig. Vraag of iemand het totale speelveld dat ik
onder aan dit verhaal laat zien, vergroot op een A-3 blad wil kopiëren, dan kun
je aan de slag. Je kunt natuurlijk ook de linkerkant en de rechterkant apart kopiëren. Die twee kanten staan
onder het totale speelveld: eerst de linker route en daaronder de rechter.
Wie het laagst gooit, mag
beginnen. (Als er twee even laag
gooien, doen die twee het nog een keer over.) Hoog gooien en erg je best doen
is niet verstandig, want in Luilekkerland kunnen ze geen uitslovers
gebruiken.
Bij het begin zet iedereen
wat in de pot. Bijvoorbeeld elk tien eurocenten of tien dropjes. De speler aan de linkerkant
begint, daarna komt rechts. Om de beurt. Let vooral op de velden met een klein
oranje plaatje!
Spelregels:
·gooi je de eerste
keer 6, mag je meteen door naar veld 9.
·kom je op veld 4
links of op veld 3 rechts: je kunt niet verder, want hier is een wegversperring
(slagboom); betaal een boete. Dat is de helft van de inzet. De boete gaat in de
pot.
·8 links en 7
rechts: eet een lekkere gebraden gans. Daar moet je wel even de tijd voor
nemen. Gooi een even nummer voordat je verder mag.
·12 links en 11
rechts: je wordt door een gebraden steenvarken omver gelopen. Sla een beurt
over.
·14 links en 15
rechts: je komt bij een bron vol heerlijke wijn. Of is het cola? Drink er maar
van. Je mag niet eerder verder dan wanneer je een 5 hebt gegooid. Gooi je
bijvoorbeeld 2, dan doe je twee fiches (of dropjes) in de pot. Hetzelfde geldt
voor alle andere foute worpen.
·20 links en 21
rechts: je hebt maagpijn en een drankje nodig omdat je veel te veel gesnoept
hebt. Gooi nog een keer. Ga nog niet verder, maar geef wat je gooit aan de pot.
·26 links en 27
rechts: je bent bij de rijstebrijberg aangekomen. Je mag nog een keer gooien.
·30 links en 29
rechts: je zit vast in de rijstebrijberg. Ga terug naar het begin, naar veld 1.
·de laatste worp
gaat zó: kom je op één meer dan 31, dan ben je klaar. Wie te veel gooit, gaat
het te veel gegooide terug, waarbij 31 maar één keer meetelt. (Voorbeeld: je
staat op 28. Je gooit 6. (29-30-31-uit-30-29) Je komt te staan op 29.)
Wie
het eerst klaar is, wint twee/derde van de pot. Nummer twee krijgt de rest.
Veel
plezier bij het spelen! Of zit je liever te niksen aan de cola-rivier met een
zakje chips?
Ik heb een hekel aan kappers.
Ik haat mensen die het weinige haar dat mij nog rest te lijf gaan met tondeuse,
schaar en kam. Dat heb ik van mijn jongste zoon die vanaf de tweede keer de
eerste keer wist hij nog niet wat hem boven het hoofd hing met geen
mogelijkheid te bewegen was in de auto te klimmen wanneer hij ook maar
vermoedde dat we op weg gingen naar de kapper. Terwijl de man zo zijn best deed
hem gerust en op zijn gemak te stellen.
Het ligt niet aan het knip- en
scheergereedschap, niet aan het instrumentarium. Het ligt aan de vreemde handen
die, gewapend met dat instrumentarium, aan mijn haren zitten te frunniken. De
vrolijke jonge kapster die mij knipt, is daar buitengewoon bedreven in. Ze doet
alles met enkel schaar en kam. Geen gedoe met zon ronkende, elektrisch
aangedreven tondeuse, nee hoor, louter handwerk. Wanneer zij met haar schaar en
rechterhand de topjes van mijn strengetje haar wegknipt, rust haar kammetje bevallig
tussen de vingers van haar linkerhand die er ook nog voor zorgen dat het
strengetje zodanig strak gespannen is dat de andere hand het kan knippen. Nee,
over het vakmanschap van deze dame hoeft geen enkele twijfel te bestaan. Kijk
maar eens hoe geroutineerd zij kam en schaar verwisselt! Zie hoe bevallig zij aan
het eind van de sessie met voorzichtige streken van het scheermes enkele
weerspannige nekharen verwijdert! Klasse!
Kan ik verder nog iets voor
u doen? vraagt zij tenslotte. Ja hoor, hoort ze mij steunen, geef mij
alsjeblieft mijn vrijheid terug!
Dát is het wat de afkeer en
angst veroorzaakt. Het gevoel aan een ander, de kapster in dit geval,
overgeleverd te zijn. Met huid en haar.
Vroeger ik maak tenslotte
een klein uitstapje naar het verleden had je in ons dorp drie kappers. De
eerste heette Schuurman. Daar werd je, zo vertelt de volksmond, niet alleen geschoren,
maar ook geschuurd. De tweede, aan de andere kant van de dorpskerk, heette
Weck. Daar werd je geweckt, dus ingemaakt. Tenslotte had je aan de grens nog
kapper Rossbach. Daar werd je onnoemelijk hard gerost. Reden genoeg om bij alle
drie uit de buurt te blijven, dacht ik zo.
Je kunt ook het heft in eigen
hand nemen. Wat is er tegen om je eigen kapper te zijn? In onze grote boerenschuur
staat nog een knechtenkist. Die ging, gevuld met lijfgoed en toiletgerei, met
je mee wanneer je per 1 mei naar een nieuwe werkgever ging. In een klein apart
vakje, rechts onder het deksel, ligt nog steeds het knip- en scheergerei. Alles
mooi roestbruin van kleur. Tondeuse, scheermes, krabbertje, slijpsteentje,
scheerkwast: alles wat nodig is voor een perfect kapsel en een glad gezicht. Voor
warm water, scheerkom, scheerspiegel, scheerzeep en aluin moet je zelf nog even
zorgen. Maar dan ben je ook het heertje!
De directeur van de kweekschool
waar ik mijn beroepsopleiding kreeg heette F. Roosjen. Waar de F. voor stond
wisten wij niet precies. (Frederik, Frits, Frans-Ferdinand?) In elk geval was
het een aimabel man. Hij was een broer van A.B.Roosjen die toentertijd landelijk en internationaal
enige bekendheid genoot doordat hij voorzitter was van de omroepvereniging NCRV
te Hilversum. Een beetje van die roem straalde op ons, leerlingen, af omdat wij
tegen onze vrienden en kennissen thuis konden zeggen dat de directeur van onze
school de broer was van de voorzitter van de NCRV en daar had niemand van
terug.
Ieder jaar, op een zonnige
dag in mei, zo rond de klok van half tien in de ochtend, kon men de heer F.
Roosjen door de gangen van zijn school zien lopen en bij ieder leslokaal naar
binnen gaan om daar het zich afspelende onderwijsleerproces te blokkeren met de
volgende toespraak. Vandaag wordt in onze mooie stad, Doetinchem, de grote
meimarkt gehouden. En jullie weten dat het traditie is dat op die dag iedereen,
de leraren en de leerlingen, vanaf half tien vrij krijgen om de markt met hun
bezoek te vereren. Zo ook deze morgen. Vanaf nu schors ik het onderwijs op deze
school tot heden namiddag. Ik wens jullie veel plezier! Waarop de docenten hun
tas inpakten en nog vlug even hun onzin van het bord veegden en wij onze
hopeloos volgepropte tassen voor het gemak zo lang even in een hoek smeten.
Binnen vijf minuten was de
conciërge, de heer Schimmel, de enige die op school rondliep om de boel
enigszins in de gaten te houden. Wij verzamelden ons in deze minuten vóór de
school, op de kruising van de Wilhelminastraat met het Julianaplein, om vervolgens
in groepen naar het marktterrein te vertrekken. Binnendoor langs de paadjes bij
de RK-kerk een afstand van vijf minuten. Behalve de oudste jongens uit de
vijfde klas die net als alle andere jaren meteen naar Café Dimmedaal aan de
Terborgseweg trokken om daar op het terrasje om te beginnen enkele glazen
Grolsch-van-de-tap te nuttigen.
Eerst kom je op de veemarkt.
Daar is het op deze ochtend gezellig druk, maar als je werkelijk wat beleven
wilt moet je vroeger opstaan. De veehandelaren met hun kaki stofjassen, petten,
sigaren-in-de-mond, portefeuilles-aan-kettingen en rotan stokjes zijn al vanaf
vijf uur in de weer met hun handel en wandel. Achter de veemarkt is de lapjes-
en groentemarkt. Op deze meimarkt kun je over de koppen lopen en alles kopen
wat een mens nodig heeft of eigenlijk best kan missen.
Omdat ik niet zo goed tegen
een verblijf in een drukke menigte kan, verdwijn ik stiekem even naar de
zijkanten van markt, daar waar het rustig is, ook vandaag, en daar waar de
handelaren op hun vaste klanten wachten, meimarkt of niet.
Ergens heeft iemand een
simpele marktkraam ingericht, bestaande uit een paar schragen met een tafelblad
erop. Links en rechts staat de koopwaar in zijn ingepakte vorm, in het midden
staat een ouderwetse koffergrammofoon. Zo eentje waar een grote hoorn bij
hoort, hier verborgen in een resonantiekist, met daarboven het draaiplateau met
de slinger. Aanvankelijk ben ik de enige die stil blijft staan om te zien wat
voor wonderlijks hier nu weer gebeurt. De uitbater van de negotie schijnt dat
niet te deren. Het is een enigszins artistiek uitziende vijftiger met een dito
hoed. Hij wacht tot er drie mensen naar hem staan te kijken.
Dan begint het wonder. De
man-met-hoed haalt een 78-toeren schellakplaat uit diens bruine papieren His Masters Voice-hoes en legt die voorzichtig
- met je vingers tegen de rand -op de
speeltafel. Hij maakt een aantal slagen met de slinger, waarschijnlijk om
ergens een veer op te winden. Met een bedachtzame beweging zet hij de naald op
de begingroef. Wij horen muziek! Van een Weens salonorkest, of van een of
andere Amsterdamse Politiekapel, of van The
Ramblers met Theo Uden Masman, ik ben het vergeten.
Plotseling pakt de
marktvirtuoos ergens uit een doos een fluitje en begint met de grammofoon mee
te spelen. Zon klein driehoekig bamboe panfluitje is het en de man blijkt een
ware meester te zijn. Hoe vrolijk klinkt plotseling de muziek nu er ergens
hoge, zuivere, doordringende tonen aan worden toegevoegd! Bij het volgende
nummer bespeelt de muzikant zon Ierse metalen blokfluit, maar even virtuoos en
artistiek. Bij het derde nummer legt hij een plakje plastic op zijn tong en begint
fantastische vogelgeluiden te maken die subliem bij de muziek passen.
Van de wind kan niemand leven
en van gratis vogelgeluiden evenmin. Daarom stopt de muzikant zijn
grammofoonspel en doet de inmiddels samengekomen goegemeente de suggestie bij
hem een muziekinstrumentje te kopen. Zon Irish
whisle of een panfluitje, desnoods een tongfluitje. Ik koop een
tongfluitje. Voor vijftig cent het stuk en drie voor een gulden.
Ze zijn er nog. Enkele jaren
geleden zag ik op een zomerse braderie bij ons in het dorp een koopman mooi
houten kinderspeelgoed verkopen. Hij maakte er prachtige vogelgeluiden bij. Ik
zag ze liggen: flinterdunne plakjes plastic, gevouwen tussen rood of wit karton
in de vorm van een halve maan en daar weer omheen een metalen stripje om het
geheel bij elkaar te houden. Leg het gevalletje op je tong, blaas er lucht
langs vanuit je luchtpijp via het plastic op je tong en dan tussen je tanden
door naar buiten. Je kunt nu de mooiste vogelmuziek maken. Voor één euro het
stuk en drie voor twee. Zwaluwgekwetter of een vinkenslag. Bijna net zo mooi
als de hemelse tonen van onze echte zanglijster thuis.
In deze voor mijn doen korte
bijdrage gaat onze aandacht uit naar het ouderwetse kopje koffie. Ik presenteer
u op een dienblaadje in vier taferelen enkele koffietradities die anders in de
vergetelheid dreigen te belanden. Bij elk tafereel hoort natuurlijk een plaatje
dat u onderaan deze bijdrage aantreft. Even naar beneden scrollen, het passende
plaatje bestuderen en u begrijpt wat ik bedoel.
Tafereel 1. Dit is het
koffieservies van mijn vrouws oma, althans wat er nog van over is (van het servies
bedoel ik). Bouwjaar 1896 of daaromtrent. In Duitsland heet het: Säcksisches
Steingut, bij ons: blauw sacks. In de familie gaat nog altijd het verhaal dat
oma het servies 's winters, in een wilgentenen draagmand, verborgen onder een
theedoek, meenam naar de buurtvisites, omdat men anders geen kopjes genoeg had.
Het servies bestaat uit een aantal koppen en schotels, een melkkannetje, een
suikerpot, voor deze gelegenheid aangevuld met een bord met speculaasjes of wat
oma zou zeggen sinterkläöskes. Bij een echt kopje koffie hoort immers een versnapering:
een biskwietje, kaakje of koekje.
Tafereel 2. Een ouderwets
kopje koffie. U als goed observator hebt ongetwijfeld al gezien dat het kopje nagenoeg
boordevol is. Niet erg handig, want nu word je gedwongen het kopje op tafel te
laten staan en met losse handen - je voorzichtig voorover buigend enkele
teugen te nippen. Een dergelijk tot aan de rand gevuld kopje noemen wij
Borkelose maote. Genoemd naar het Oost-Nederlandse dorp Borculo waar men van
oudsher geen maat kent en niet op iets meer of minder kijkt.
Tafereel 3. Koffie wordt niet
zo heet gedronken als ze wordt ingeschonken. Nee, en lieden voor wie de koffie
dan nog te warm is gieten hun koffie uit hun kopje op het schoteltje. Dat
pakken ze met twee handen aan en slurpen vervolgens de koffie naar binnen. Deze
methode werd ook vaak toegepast door mensen die haast hadden boeren in de
juli-zon wanneer de rogge moest worden gemaaid! - en zich geen tijd gunden voor
een ontspannend koffiekwartiertje.
Tafereel 4. Wat we hier zien,
doen mensen die op de vraag van de gastvrouw: "Zal ik nog een keer
inschenken?" geen zin hebben om te antwoorden. Zij draaien, nadat zij met
smaak hun kopje leeggedronken hebben, eenvoudigweg hun kopje om en zetten het omgekeerd
op hun schoteltje. Mijn eigen opa heb ik het vaak zien doen. Genoeg is genoeg, dacht hij. En ik met hem. Dat geldt voor koffie, dat geldt ook voor dit blogje.
Rituelen behoren tot de
onmisbare elementen van iedere godsdienst. Daaronder zijn begrepen de
officiële kerkelijke rituelen en sacramenten als de doop en de eucharistie, maar ook de
min of meer religieuze huis- en keukengewoontes. Bijvoorbeeld het bidden. Bij
ons thuis werd voor en na iedere maaltijd gebeden, behalve als we door de grote
drukte geen tijd hadden fatsoenlijk aan tafel te gaan en een
boterham-op-de-vuist aten. Wanneer we aan tafel gingen om smakelijk te eten, bad
Pa, vóórdat we een mes, vork of lepel in de hand mochten nemen, hardop een zelf
door hem samengesteld standaardgebed. Het duurde ongeveer een halve minuut. Nú
nog ken ik hele stukken uit mijn hoofd. Hij mompelde snel, zacht en tamelijk
onverstaanbaar woorden en zinnen, maar dat was voor de aanwezigen geen enkel probleem
want iedereen wist toch wel wat hij zei. Als Pa eens afwezig was ging Ma voor
in stil gebed. Ze vroeg om stilte,
vouwde haar handen en sloot haar ogen. En wij met haar. Dat leverde dan wel een
bijkomend probleem op. Je wist immers nooit wanneer het gebed over en uit was.
Door een beetje tussen je wimpers door naar ma te gluren moest je er achter
zien te komen.
In sommige protestantse
gezinnen werd graag en veel gezongen. En dan vooral geestelijke liederen, of, -
vaak bij de afwas - liedjes die je op de lagere school had geleerd. Zo niet bij
ons. Dat is inderdaad een beetje verrassend, want de meeste gezinsleden, Pa
voorop, waren heel muzikaal. Je kunt hoogstens zeggen dat de vrouwelijke
gezinsleden wel eens met Ma meezongen als zij samen de vaat deden. Hoog en
helder schalde dan het Hoe zachtkens
glijdt ons bootje door onze bijkeuken.
Vóór het van tafel gaan,
maar ná het eten werd er gelezen uit het boek der boeken. Wij hadden thuis twee
bijbels, eentje voor Pa en eentje voor Ma. Die van Pa bevatte alleen een Nieuw
Testament en Pa las bij voorkeur een spannend verhaal van Jezus die over het
water liep. Ma deed het anders. Zij scheurde eerst een blaadje van de
dagkalender. Want daar stond een bijbelrooster op dat aangaf welk
bijbelgedeelte vandaag aan de beurt was. Dan vroeg Ma aan mij ik zat aan tafel altijd tussen Pa en Ma om
de dikke Bijbel te pakken, zocht het te lezen fragment op en las met haar
heldere, zachte stem een psalm van David. Psalm 23, over de Heer die mijn
herder is. Mij zal niets ontbreken. Ik ken het nog.
Het bijbellezen was overigens
wel een crime. Met name doordeweeks. Dat kwam doordat ik s middags bij het
eten altijd op hete kolen zat. Ik wilde namelijk zo vlug mogelijk terug naar
het schoolplein waar spannende spelletjes als bokspringen, tikkertje en
knikkeren wachtten. Ik beschouwde dus elke minuut die thuis besteed werd aan
bijbellezen als onnutte tijd en vroeg de bijbellezers altijd dringend om, als
er toch gelezen moest worden, te volstaan met een heel kort stukje. Twee regels,
dat moest toch genoeg zijn.
Op zondag, na het
avondeten, kon het gebeuren dat Ma je vroeg: ken je het versje al voor morgen? Tot de christelijke rituelen behoort
immers ook het gaan naar een christelijke school. (De katholieke medechristenen
laat ik even buiten beschouwing.) De school waar ik naartoe ging eiste van haar
leerlingen dat zij per week minstens één couplet uit het psalm- en gezangboek
uit hun hoofd leerden. Voor insiders is dit gesneden koek, maar anderen moeten
weten dat er zangbundels zijn waaruit tijdens kerkdiensten en andere religieuze
plechtigheden gezamenlijk gezongen wordt. Bij voorkeur met een dreunende
kerkorgelbegeleiding. En hoe handig is het niet om niet telkens in je boekje te
hoeven kijken! Daarom leerden wij elke week een versje uit ons bolle hoofd.
Op maandagmorgen
overhoorde de meester op school. Hij zette de klas aan de bordsommen (favoriet:
moeilijke staartdelingen die net niet of wel op nul uitkwamen) en gaf Jaap op
de achterste bank van de tweede rij de eerste beurt. Deze werd rood, kreeg van
zijn buurman de eerste woorden ingefluisterd en liet zijn herinnering aan het lied
de vrije loop. Met een niet te overtreffen monotonie en met weglating van elke poging
tot intonatie werd het eerste couplet van Gezang 112 opgedreund. Na de laatste
dreun schreef de meester een aantekening in zijn boekje en gaf de beurt over
aan Greetje uit de polder die voor mij zat. Zo kreeg iedereen een beurt.
Kinderen zoals ik met een tamelijk goed geheugen hadden een behoorlijke
voorsprong. Soms mompelde ik met gebogen hoofd, al (af)kijkend in het
gezangenboekje op mijn knieën, de sacrale teksten de ruimte in. Als de
rapportentijd daar was, prijkte op je rapport naast de waardering voor de
vorderingen in lezen en taal ook een cijfer voor het vak versje.
Meester Guttelink uit de
vierde klas vond dat het, met de achtendertig leerlingen in zijn klas, te lang
duurde om iedereen elke week een versjesbeurt te geven. Hij deed het daarom steekproefsgewijze,
bijvoorbeeld vandaag rij twee en volgende week de derde. Omdat ik een keer zijn
systeem ontsleuteld had, leerde ik alleen een vers als ik zeker wist dat ik de
dag daarop aan de beurt zou komen.
Dan hoorde je je naam
noemen: Terra!
Waarop ik luid en
duidelijk, met kracht van overtuiging, met alle hoofdletters, maar zonder ook
maar één woord te begrijpen, de volgende regels opdreunde:
Een donkere schaduw viel over
ons allen toen de geliefde Nederlandse journaalpresentatrice Sacha de Boer het
televisiekijkend volk meedeelde dat zij - na bijna achttien jaar land en volk
gediend te hebben als tv-journaliste en nieuwspresentatrice bij het 8-uur
Journaal op Nederland 1 - van plan was er het bijltje bij neer te gooien.
Eenvoudiger gezegd: zij kapt ermee en wijdt zich vanaf 1 mei aan haar échte
hartstocht: de fotografie. Niet langer in het volle licht der publiciteit, maar
werk in het verborgene. Niet langer de oogappel van nieuwsminnend Nederland,
maar iemand die liggend op de aarde een macro-opname maakt van een biddende sprinkhaan.
Het is even wennen: voor u, voor mij, en natuurlijk ook voor mevrouw de Boer
zelf.
Nu wil het geval dat
uitgerekend in déze dagen nóg een wereldwijde persoonlijkheid afscheid heeft
genomen van het (kerkelijk) toneel. Paus Benedictus XVI heeft bekend gemaakt om
gezondheidsredenen te willen aftreden en ondertussen al de daad bij het woord
gevoegd. Hij is vanaf nu emeritus, of zoals wij protestanten zeggen: hij is met
emeritaat. Nog meer intussen is hij opgevolgd door de nieuwe paus Franciscus.
De eerste, want vóór hem is er nog nooit een paus geweest die zich naar
Franciscus heeft durven noemen.
Zoals wij allen weten is de
nieuwe paus met minimaal tweederde van de stemmen in een conclaaf gekozen door
de stemgerechtigde kardinalen die zich inclusief hun roodkleurige gewaden, kalotjes
en kazuifels hebben laten inmetselen in de Sixtijnse Kapel. Na slechts vijf
rondjes stemmen is de Argentijnse kardinaal Bergoglio van Buenos Aires gekozen.
Zijn eerste woorden tot het verzamelde kerkvolk waren van een sublieme eenvoud:
Buena sera. Goeden avond. Daar was
geen speld tussen te krijgen.
Déze gedachte laat mij niet
meer los. Namelijk: waarom zou het televisienieuwskijkend volk het voorbeeld
van de kardinalen niet volgen en in een soort afgeleid conclaaf ook niet een
nieuwe 8-uur-nieuwspresentatrice kiezen? Zegt u nou zelf: dit is toch een grandioos
idee, nietwaar?
We doen het op de volgende
manier. Eerst kiezen wij, dat zijn alle Nederlandse en Vlaamse staatsburgers plus alle in
Nederland wonende buitenlanders die zich geroepen voelen, uit ons midden een
honderdtal EV's. (Een EV is een Échte Volksvertegenwoordiger.) Dat doen we al
twitterend. Want de moderne massamedia staan voor niets.
De honderd uitgekozenen
trekken vervolgens op naar het Mediapark in Hilversum, alwaar zij hun intrek
nemen in de NTR-bunker. Volkomen afgescheiden van de boze buitenwereld maken
zij, namens ons, hun keuze.
Overigens, de honderd
uitverkorenen zijn een ideale doorsnede van de bevolking, zowel dwars als van boven naar beneden. Iedereen, elke groepering
en iedere denominatie is vertegenwoordigd. Dus: kinderen en volwassenen;
ouderen en jongeren; vrouwen en mannen. Hetero's en homo's; witte en zwarte
medeburgers. Burgers en boeren, protestanten en katholieken. Sjiieten en
soennieten, moslims en jehovagetuigen, domme stedelingen en intelligente
dorpsbewoners. Profboksers en amateurwielrenners, enzovoort en enzovoort.
Iedereen heeft binnen de honderd EV's een stem. Niemand kan later beweren dat naar
haar of hem niet is geluisterd.
Het eerste wat de honderd
EV's daar in Hilversum doen is het etableren van een in het oog lopende
EV-internetsite, compleet met een twitter-account, een facebook-account, een
linkedline-account en een hyves-account. Op deze site stelt het honderdtal zich
aan ons voor, zodat wij uit deze honderd allemaal onze eigen favoriet kunnen
kiezen. Deze favoriet stemt plaatsvervangend voor ons. Het zijn dus getrapte verkiezingen, maar daar kan
niemand bezwaar tegen hebben. Dat doen wij met onze Eerste Kamer ook en dat
bevalt prima.
Het wordt tijd om enkele
favorieten te noemen. (Dat gebeurt immers bij een pausverkiezing ook.) Ik noem
u enkele namen en onderaan deze verhandeling ziet u hun fraaie konterfeitsels
oftewel hun aangezichten. Belangrijk, want daar moeten wij de komende jaren 's
avonds om acht uur naar kijken. Uit een rijk aanbod noem ik u de volgende namen: Astrid Kersseboom,
Gülden Ilmaz, Hella Hueck, Mariëlle Tweebeeke, Eva Jinek. Maar zoals zo vaak is het favoriet-zijn ook hier niet per sé een voordeel.
Ik zie het al voor me.
Duizenden en tienduizenden bestormen de EV-internetsite, klikken op hun
favoriet en roepen hem of haar toe: "Stem asjeblieft op Hella!!"of
"Ik raad je dringend je stem niet weg te gooien, maar die aan Astrid K. te
geven!" Natuurlijk lezen we ook vandaalachtige berichten, zoals: "Als
je niet op Eva Jinek stemt, zwaait er wat! We zullen je weten te vinden!"
Maar onder de streep functioneert het systeem voortreffelijk. Dat is nog eens
echte democratie!
Op de grote dag, de dag van
de waarheid, de verkiezingsdag, treedt de Voorzitter van het HEV (Honderdtal
Echte Volksvertegenwoordigers) op de persconferentie naar voren en roept uit:
"Habemus Presentatore di Televisione!" En uit een schoorsteentje van het
radio-en televisiegebouw op het Mediapark in Hilversum kringelt witte rook.
-----------------------------
Naschrift dd. 3 april: De teerling is geworpen: de keuze op de nieuwe anchorvrouw van het 8-uur Journaal op Nederland I is gevallen. Evenals bij de pauskeuze vielen alle favorieten uit de boot. Neen, onze nieuwe 'presentatore' heet Annechien Steenhuizen. Een voortreffelijke keuze, als was het alleen al maar om haar prachtige voornaam.