Dit weekend (21/22 januari 2012) verzamelen zich weer duizenden vogelliefhebbers voor de ramen van hun uitkijkposten om gedurende een half uur te speuren naar soorten en aantallen. Het gaat in dit geval om tuinvogels die zich deze winter verblijden over het zachte weer en de dito leefomstandigheden. Zelfs hebben wij al enkele gevederde vriendjes zien uitkijken naar een nestgelegenheid in het komende broedseizoen.
Nee, er wordt dezer dagen weer ijverig vogels geteld. En talrijk zijn de discussies tussen tweetallen vogelkijkers. In de trant van: A: Is dat nou een pimpelmees of een staartmees? B: Geen van beiden, het is een huis, tuin en keuken koolmees. Als er geteld wordt, wordt er ook opgeteld. Met als gevolg een lijstje. En een top-tien. De topvijf van vorig jaar (in de provincie waar ik woon) wil ik U niet onthouden:
Een paar jaar geleden zag ik ergens een ander vogellijstje: welke vogelfluiter fluit volgens u het mooist? Hier was dus niet alleen de kwantiteit (aantal en soort), maar ook de kwaliteit (schoonheid van de zang) in het geding. De topvijf destijds bestond uit:
Hieronder herhaal ik nog even voor U wat Koning Frits (de onbetwiste Koning der vogels) daarvan vond. Goed om nog even te lezen voordat U op SBS6 en Canvas kunt kijken naar de vogelversie van The Voice Of .
Koning Frits tot zijn Minister van Publieke en Culturele Zaken:
Er is een top honderd gekozen door vroege vogels mensen met smaak en met een absoluut gehoor de beste zangers onder de vogels wij staan met stip op vijf de winterkoning staat vijfdes niet slecht hè? vindt u ook niet?
meneer de minister minister van publieke relaties en cultuur zorg er voor dat wij de volgende keer bij de top horen in ieder geval de top drie op het podium
en, meneer de minister, geef morgen de volgende opdracht aan iedereen aan elke winterkoning: een uurtje per dag oefenen tot je een ons weegt want oefening baart kunst
de Minister tot Koning Frits:
Goed majesteit ik geef het persbericht uit dat zal de concurrentie doen schrikken: de merel, de zanglijster en niet te vergeten de nachtegaal en de roodborst met stomheid geslagen - zo is het maar net.
Ik zit geknield voor een
ongeordende berg gezaagd en gekloofd hout met een camera in de hand als mijn
alter-ego me betrapt en me iets vraagt:
- Wat zit jij daar nou te
doen? Ben je een huisaltaartje aan het knutselen om het daarna te fotograferen?
- Nee, ik zit de boeiende
houtstructuren te bekijken. Daar maak ik foto's van.
- Boeiende houtstructuren, ja
dat zal wel! Is dat een bijzonder soort hout soms?
- Zeker! Dit is notenhout.
Van een walnotenboom. Vorig jaar na een rijk leven van 75 jaar doodgegaan en
vorige week gekapt, gezaagd en gekloofd. Dit zijn een paar restanten.
- Wat is er zo mooi aan dood
notenhout?
- Dit notenhout is enkel
geschikt om naar te kijken: zo'n blokje in je hand en later zo'n brandend blokje
in de houtkachel. Maar echt goed notenhout wordt voor van alles gebruikt. Voor
mooie meubels bijvoorbeeld.
- Hoe komt het dat dit hout
zo nat is? In de regen laten liggen? En waar is de schors?
- Niks in de regen laten
liggen. Dit hout is vochtig van nature. Om het als brandhout te kunnen
gebruiken moet je het zeker een jaar of twee laten drogen. En de groene schors
heb ik er afgehaald. Dat gaat nu nog heel gemakkelijk.
- Wat fascineert je zo aan
zo'n stukje walnoot?
- De kleur, de structuur en
het lijnenspel. Maar dat kan ik jou als cultuurbarbaar moeilijk uitleggen.
- Gaan we liggen katten? Laat
eens wat moois zien!
- Nou, kijk dan. Naar de
onverwachte patronen die achter de schors tevoorschijn komen. Naar de golvende
lijnen. Dat laatste plaatje: een fantastisch zeegezicht. Of niet soms?
- En wat doe je als je op het
hout uitgekeken bent?
Tien tegen één dat je niet weet wat een spiegelboek is, zei
ik tegen mijn spiegelbeeld. Wedden om een kratje bier? Dat heb je dan verloren,
antwoordde mijn konterfeitsel met een zegevierend, gespiegeld gezicht.
Natuurlijk weet ik wat een spiegelboek is. Maar je moet het wel met een
hoofdletter schrijven. Een Spiegelboek is en toen kwam het volgende relaas
waar geen speld tussen te krijgen is.
« Er was eens een tijd dat de Nederlandse verzuiling
zichtbaar werd in de dag- en weekbladen die men las. Laten we ons voor het
gemak even beperken tot de wekelijkse leesgenoegens. Lieden van roomsen huize
lazen de Katholieke Illustratie. Mensen met agnostische neigingen die zo
op het oog nergens meer aan deden, waren geabonneerd op Panorama. (Ze
zeiden altijddat ze het deden om de
diepgravende achtergrondartikelen, maar natuurlijk ging het hen om de mooie
platen van de niet minder mooie dames, pin-ups genaamd, en de Lach-moppen
achterin.) Protestanten zoals mijn ouders lazen De Spiegel, volgens de omslag
een Christelijk Nationaal Weekblad. De gehechtheid aan het weekblad was ook
concreet zichtbaar: vaak werd bij ons thuis een complete jaargang De Spiegel
ingebonden en zo voor het nageslacht bewaard. Dát is een Spiegelboek, » besloot
mijn glazen zelfbeeld. Hij had de weddenschap gewonnen en samen hebben we er
een vrolijke avond van gemaakt.
Hoewel er méér in De Spiegel stond, waren voor mij zonder
enige twijfel de zwart-wit beelden het belangrijkst. Honderden malen heb ik ze
bekeken: die fotos uit die oude Spiegels. Gefotografeerde illustraties uit de
politieke en sociale wereld. Geografisch getinte fotos (IJslandse geisers,
wijnvelden in de Dordogne), fotos van mensen bij het werk (theepluksters bij
Bandoeng genietend van een welverdiende rustpauze). Beelden uit de politieke
alledag (de beroemde Belgische minister Paul Henri Spaak) en plaatjes van een
hoog streekromangehalte (dominee Visser uit Kerkambacht die na 45½ jaar trouwe
dienst toegezongen wordt door zijn gemeente en meteen daarna met verdiend
emeritaat gaat).
Voor sportfotos hoefde je niet bij De Spiegel aan te komen.
Dat was een blinde vlek die wij opvulden door voetbalwedstrijden te bezoeken en
de fotos dan maar zelf te maken.
Veel Spiegelfotos heb ik zo vaak gezien dat ik ze onmiddellijk
herken. Toen in 2003 de Ramp zijn 50-jarig jubileum vierde, werd er nogal eens
teruggegrepen op fotos uit dat jaar. (De beroemdste is die van koningin
Juliana in levensgrote kaplaarzen die het verdronken Zeeland bezoekt.) Ik zie
meteen of het een Spiegelfoto is of niet. Op een of andere manier hebben al die
oude zwart-wit plaatjes een plekje weten te bemachtigen in mijn lange-termijngeheugen.
Tenslotte wil ik u nog even een gewetensvraag voorleggen.
Denkt u ook, zoals mij altijd geleerd is, dat de mens óf
auditief óf visueel ingesteld is? En dat een combinatieuitgesloten moet worden geacht? Ligt het dan aan aangeboren
fysieke kenmerken of worden wij terzake geconditioneerd? Ik bedoel, heeft het
te maken met de ontwikkeling van de laterale frontaalkwab of hoe het deel van
mijn hersenen dat verantwoordelijk is voor de opname en verwerking van visuele
informatie ook mag heten of met het feit dat ik vroeger ben doodgegooid met
Spiegelfotos dat ik denk voornamelijk visueel ingesteld te zijn?
Als u de volgende keer weer eens in de spiegel kijkt, zou u
misschien een ogenblik uw aandacht aan dit probleem kunnen geven. Wedden dat u
tot de slotsom komt dat uzelf in aanleg visueel bent en uw spiegelbeeld
auditief ingesteld is? Of andersom natuurlijk.
Hieronder een voorblad en een stukje reclame uit een Spiegel
van maart 1947.
In onze straat, schuin
tegenover ons huis, stond een kleine fabriek. De oprichter, een schoenmaker,
maakte er met enkele getrouwe personeelsleden voorwerpen van leer. Vooral
riemen en knopen. Dat kwam goed uit, want in die tijd kwamen kakikleurige
jassen met grote leren knopen in de mode. De knopen werden door vlijtige
thuiswerkers gevlochten uit smalle, geurig ruikende stroken leer.In de fabriek werden eerst de stroken op de
juiste lengte, breedte en dikte gebracht. Dan bracht een persoonslid met een
volkswagenbusje het materiaal naar de huizen met thuiswerkers en haalde de gisteren
gemaakte kant en klare knopen meteen op. Terug in de fabriek werden de knopen nog
voorzien van een metalen ringetje, gepoetst en ingepakt. Ze waren dan letterlijk
om door een ringetje te halen.
Ik was veertien, ging naar de
middelbare school en had veertien dagen kerstvakantie. Zoals in meer vakanties
was ik dit keer aan het werk in het knopenfabriekje schuin tegenover ons
ouderlijk huis. 's Morgens om half acht stopte ik mijn kaart in de klok en ging
aan het werk. Met een onderbreking van een uur wegens middagpauze en een
koffiepauze van een kwartier werd er tot vijf uur doorgewerkt.
De eerste dag werd ik door de
voorwerker aan een stansmachine gezet. Met een stevige tred op een pedaal kwam
er een vlijmscherp mes naar beneden dat stroken leer - die ik met mijn twee
handen precies op de goede afstand en de juiste maat gereed hield - doormidden
sneed.Links stond de mand met
ongesorteerd leer, rechts de mand met lange repen leer, alle in de juiste lengte
en breedte, klaar om door de thuiswerkers gebruikt te kunnen worden.
Op de middag van de eerste
dag gebeurde het onvermijdelijke. Mijn voet, al een beetje gewend geraakt aan
het ritme van de tred, had er even niet op gerekend dat mijn handen nog niet zo
ver waren. Met andere woorden: het mes sneed behalve de strook leer ook een
flardje van mijnrechterduim af. De
voorwerker zei dat ik buitengewoon veel geluk had gehad. Ik had mijn hele
rechterduim wel kunnen afhakken! De toegang tot de stansmachine werd mij
ogenblikkelijk streng verboden.
De kersttijd, vlak voor het
einde van het jaar, is de tijd om de balans op te maken. Hoeveel winst is er
dit jaar gemaakt? Hoe groot is de voorraad riemen van het type Blauw A4? Ook
deze vragen dienen te worden beantwoord.
De plaatsvervangend
hulpdirecteur van de fabriek verplaatste mij van de stansmachine naar de zolder
van het bedrijf. Daar lagen bergen leren knopen en stapels riemen in alle
mogelijke maten en soorten. De hulpdirecteur wees naar een berg knopen en zei:
"Ga die maar eens tellen. Schrijf het getal op een briefje en leg dat er
bovenop. Ben je klaar met de ene berg, ga je naar de volgende."
Daar zat ik dan. Op de
ijskoude zolder van een knopenfabriek. Op een dag in december. Te tellen tot ik
een ons woog. Op de eerste berg kwam een briefje met het getal 2356. Ik wist
het zeker, want ik had eerlijk, oprecht en zonder fout geteld.
Drie bergen deed ik die dag.
's Avonds thuis en 's nachts in bed lag ik nóg te tellen: 202, 204, 206, 208.
De volgende morgen begon ik met berg numero 4.
Maar ik had net als Tom Poes
een list verzonnen. Ik pakte een klein ijzeren bakje dat ik in een hoekje van
de zolder had zien staan. Hoeveel knopen zouden er in zo'n bakje kunnen? Een
afgestreken bakje bevatte 78 knopen. Daarna ging ik bakjes vullen, telde in
plaats van het aantal knopen het aantal bakjes, - bij ieder vol bakje een
streepje in het stof - en vermenigvuldigde dat getal met 78. Ik werkte
langzaam, omdat ik niet wilde dat men zou merken hoe ik zo vlug kon tellen.
Na veertien dagen kwam er een
einde aan het tellen. Overal op zolder lagen bergen knopenen stapels riemen met briefjes erop. Alles
was geteld en de voorraad was tot in de puntjes bekend. Alles in kannen en kruiken.
Het nieuwe jaar kon beginnen.
Wat een stelling is, weet u
natuurlijk wel. Dat is een steigerwerk waarmee de buitenschilder zelfs de
bovenste ramen op de derde verdieping bereikt. Een stelling is nog meer: het is
ook een ferme uitspraak met een stellig karakter waarover je prachtig kunt
discussiëren. Vooral ook omdat je een stelling meestal niet kunt bewijzen. Je
bent het ermee eens of niet.
Onlangs promoveerde Drs. Paul
Tangram aan de Technische Hogeschool van Haarlem. Het onderwerp doet niet ter
zake; het was in elk geval iets ingewikkelds. Heel bijzonder was de verzameling
stellingen die hij bij zijn proefschrift had gevoegd. Elke stelling was
bovendien geïllustreerd op een manier die de naam van de bedenker grote eer
aandoet.
Hieronder staan de geschreven
stellingen in een willekeurige volgorde. Daaronder staan de illustraties. Aan u
de eer de juiste uitspraak bij de juiste tangram te zoeken. Een mooi werkje in
deze donkere dagen voor kerst!
(1) De bank die er niet in
slaagt alle zeven onderdelen van een tangram in zijn logo op te nemen, de
ABN-AMRO dus, is geen knip voor de neus waard.
(2) Het is helemaal niet
belangrijk of een tekst op bloggen.be inhoudelijk iets voorstelt. Als hij maar
virtuoos in elkaar is gezet.
(3) Zolang een hoofddoekje
ook gebruikt kan worden als brillenpoetsdoekje is er niets aan de hand.
(4) Dat zoveel misdrijven
onopgelost blijven, komt doordat de rechercheurs in hun jeugd niet geleerd
hebben hoe ze legpuzzels moeten leggen.
(5) Het verschil tussen een
pers en een siamees is dat de tweede niet als tapijt kan worden gebruikt.
(6) Ook een
minister-president moet af en toe een minister uit zijn kabinet kunnen trappen.
(7) Mijn naam is haas, zei
het konijn en ging vervolgens in het leger.
(8) Alleen opgeborgen in een
doosje is het geheel meer dan de optelsom van de delen.
Zolang ik mij kan herinneren
heb ik gefotografeerd. Niet bijzonder goed, niet buitengewoon slecht,
gemiddeld, zoals veel van mijn doen en laten. Mijn eerste toestel was een Kodak
Brownie, een boxje. Zon rechthoekig doosje met op twee zijden twee glaasjes.
Eén voor het formaat 6*9 (panorama) en het andere voor 9*6 (staand). Het
rolfilmpje dat alleen maar zwart/wit-beelden opsloeg, kon zegge en schrijve acht
fotos aan. Je bedacht je wel honderd keer voordat je een foto nam, want een
mislukte foto kon je je niet permitteren. Na elke opname was het draaien
geblazen aan de enige aanwezige knop, totdat achter een heel klein derde
glaasje een nieuw cijfer verscheen waaraan je kon zien hoeveel fotos je al had
gemaakt.
Ik was veertien, betaalde aan
de fotograaf fl. 28,-- want zoveel kostte het toestelletje. Zelf
verdiend met kerstvakantiewerk. Ontwikkelen en afdrukken liet ik aanvankelijk
ook door de fotograaf doen, maar na een paar jaar nam ik dat werkje van hem
over. De badkamer werd daartoe omgebouwd tot een donkere kamer. Zelf
ontwikkelen, fixeren, drogen, vergroten, afdrukken: als ik mij een beetje
inspan kan ik de zurige geur van de fixeer nog ruiken.
De eerste foto die ik laat
zien is er eentje uit die vroegere tijden. De Kodak Brownie was intussen
vervangen door een heuse kleinbeeldcamera, een Adox. U ziet waarschijnlijk dat
dit de romantische periode is. Nog net geen vurige liefdesverklaringen, maar
verzuchtingen over een onaanraakbaar ideaal. Over het geluk dat zich dáár
bevindt waar jij toevallig net níet bent. En dan meestal verbeeld in
landschappen met veel bomen, struikgewasen modderige bospaden.
Tegenwoordig gaat mijn fotografische
voorkeur vaak uit naar meer van hetzelfde. Afbeeldingen van allemaal dezelfde dingen
en voorwerpen. Een foto met louter drogende walnoten, een rij fietssturen in de
stalling, gemetselde stenen in een muur. Geen wirwar van kleuren en objecten,
maar series en rijen van één-en-hetzelfde. Simpele patronen en dan het liefst
met veel ritmische herhalingen. Vruchten, boomstammen, wolken, golven. Desnoods
ijsberg- of krulsla. Het is niets bijzonders en u moet er ook niets achter
zoeken, dat doe ik zelf ook niet. Ik vind het gewoon en mooi, gewoon mooi.
Wanneer u de moeite neemt om even naar beneden te scrollen, ziet u daar een aantal oude
katoenen beddentijken. Wat een prachtig woord trouwens. Nu schrijf je het met
een tussen-n, zonder n is het nóg mooier: beddetijk.
Het zijn overtreksels ter bescherming en verfraaiing. Mijn echtgenote, mevrouw
Terra dus, kwam ermee aanlopen om er tafellakens van te maken. (Zij vierde onlangs
haar verjaardag en de tafelkleden annex beddetijken op de tafels in de
hobbyschuur dienden tot vergroting van de feestvreugde.)
De tijken zijn naar schatting meer dan vijftig jaar oud.
Sommige zijn veel gebruikt, veel gewassen, en daardoor een beetje bleker dan
hun lotgenoten die in de kast bleven liggen. Mevrouw Terra en ik komen er nu
pas achter dat we beiden in onze jeugd bij het naar bed gaan gebruik gemaakt
hebben van dit soort tijken, maar op verschillende manieren. Op de boerderij
waar mevrouw Terra opgroeide, sliep men aanvankelijk nog op stromatrassen. Dat
waren jute zakken, met stro gevuld en op gezette plaatsen gecapitonneerd met
grote knopen zodat het stro enigszins op zijn plaats bleef. Deze stromatrassen
lagen gewoon op een rij planken. Op die planken lag een ruwe onderdoek en
daarbovenop kwam de stromatras. En weer daarop lag, in een tijk gehuld, een
dunne linnen zak vol donsveren. Je sliep ónder dekens, tússen de lakens en óp
de beddetijk met veren en de stromatras.
In het huis waar ikzelf opgroeide, wist men beter en was men
wel wijzer. Wij hadden thuis van die kolossen van tweepersoonsledikanten (koetsen bedoel ik eigenlijk) met daarin
als beweegbaar, verend element een netwerk van spiralen, ingeklemd in een
gietijzeren frame. Omdat de spiraal loodzwaar was, werd hij alleen bij hoge
uitzondering verplaatst. Soms werd het complete beddengoed buiten gelucht. Een
mooie gelegenheid voor de kinderen in huize Terra Sr. om de spiraal te
gebruiken als trampoline.
Op de spiraal kwam een matrasdek en daar weer bovenop een
matras. De inhoud was kapok en de meester op school beweerde bij hoog en bij
laag dat kapok van de kleine Soenda-eilanden kwam waar het werd verbouwd zoals
de boeren bij ons haver verbouwen. Hoe het ook zij, je sliep er prima op. Waar
blijft nou de beddetijk? zult u vragen nadat ik gezegd heb dat we tussen
blanke, witte lakens sliepen. Wij sliepen niet óp maar ónder de tijk. Onze
familie lag onder een zak met donsveren waaroverheen de beddetijk werd
geschoven. De tijk werd af en toe gewassen en gewisseld. De binnenzak werd op
dezelfde gezette tijden gevuld met nieuwe, verse dons- en andere veren.
Twee zaken zullen mij tot op de jongste dag bijblijven. Het
eerste is de herinnering eraan hoe heerlijk je sliep onder zon veren bed. En
het tweede is de narigheid die je ermee had. Aanvankelijk was er geen vuiltje
aan de lucht. Ma bracht je naar bed en schudde net als wijlen Vrouw Holle eerst
nog even het verenbed op. Van achteren naar voren, en daarna stopte zij de
achterpanden goed in. Jammer was het dat door je slaapbewegingen de veren
echter altijd naar het voeteneinde schoven, zodat je in barre winters s
morgens vroeg vernikkelde van de kou. Dat wil zeggen: van boven.
Sprekend over stromatrassen zal menigeen denken: wat een
armoedig zootje daar! of hoe kan iemand nou op een zak stro slapen? Maar u
vergist zich: strozakken slapen heerlijk!
Dat weet ik uit mijn militaire dienst, toen ik vol bravoure
het vaderland verdedigde. Wij sliepen op authentieke, dienstplichtige strozakken.
Die moest je inslapen, net zoals je
een nieuwe auto moest inrijden. Maar
als die fase achter de rug was (veertien dagen) sliep je als een roos. De
strozak had zich de vormen van jouw lichaam aangemeten.
Af en toe moest je voor de nieuwe lichting, de verse rekruten,
strozakken vullen. Wij togen gezamenlijk naar het strohok en propten daar de
zakken vol nieuw stro. Niet zelden stopte ik daar heel gemeen - een baksteen
bij in.
Zoals u ongetwijfeld weet, is
het zelfportret eenbelangrijk genre in
de beeldende kunst. Iedereen kent de serie zelfportretten van Rembrandt van
Rijn die uitmuntend zijn levensloop weergeeft. Van flamboyante jongeling die de
hele wereld aandurft tot en met de ziekelijke ogende oude man met de vragende
oogopslag. Of wij zien in gedachten hoe Charlie Toorop - om maar iemand te
noemen wier zelfportret tamelijk bekend is - zichzelf in de spiegel aankijkt en
tegelijk die vragende blik in een portret vastlegt waarmee zij de beschouwer
aan het denken zet. Met name schilders hebben zichzelf met genoegen
geportretteerd: alleen of als deelgenoot in een massascène.
Als fotograaf is het een koud
kunstje jezelf te portretteren. Je stelt de zelfontspanner van je camera in
werking, zodanig dat tien seconden nadat je hem op een statief of een ander
vast standpunt hebt verankerd en in zijn blikveld bent gaan staan, de sluiter
open en weer dicht gaat. Al of niet begeleid door een flits van heb ik jou
daar.
Je kunt natuurlijk ook iemand
anders vragen een foto van jou te maken en dan net te doen of jijzelf die foto
hebt gemaakt, maar dat is natuurlijk geen stijl en geen echt zelfportret.
De beste manier is de
volgende. Je neemt de camera achterstevoren vast, strekt je armen, richt de
lens en zoeker op jezelf, geeft de camera gelegenheid om automatisch scherp te
stellen op je neus, en drukt voorzichtig maar vastberaden op de ontspanknop.
Het resultaat is een zelfportret dat niet is om over naar huis te schrijven.
Zelf houd ik er niet van om
gefotografeerd te worden. En zeker niet door mezelf. Dat een fractie van mijn
zelfportret aan het begin van mijn allereerste blog hier op deze site te zien
is, is een welwillende gunst mijnerzijds aan het lezende publiek dat dan
tenminste een béétje weet met wie het te doen heeft.
Wat ik wel leuk vind, is het
fotograferen van mijzelf in tamelijk raadselachtige situaties. Ik maak graag
een zelfportret dat buitengewoon veel te wensen en te raden overlaat. Als
voorbeeld kunnen de twee onderstaande foto's dienen. Kijkt u svp even naar de
bovenste van de twee en zeg mij (virtueel) wat u hier ziet.
De menselijke figuur, in een
decent zwart, ben ik. Aan de rechterkant is het silhouet van een boom te
herkennen. Is dit een zelfportret? Hoezo is dit een zelfportret?
De zaak zit zo. Ik loop met
mijn camera te wandelen langs een sloot. Aan deze kant van de sloot is een
bosrand met daarachter akkers. In deze bosrand staat een boom, déze boom, met
een hoogzit. Vlak bij het hoofd van de menselijke figuur zit u een soort
stoeltje. Daarop kan een jager plaatsnemen om het wild te bespieden. Hij komt
bij die hoogzit via een ijzeren ladder die tegen de boom geleund staat.
Nu komt de oplossing van het
raadsel. Ik klim langs het laddertje naar boven en ben bijna boven gekomen. Met
mijn rechtervoet sta ik op een trede van het laddertje. Mijn linkerbeen zwaait
enigszins door de lucht. De zon schijnt in mijn rug en werpt een schaduw op de
grond voor mij. Ik fotografeer niet mijzelf, ik fotografeer mijn schaduw! Met
enige fantasie ziet u dat ik het fototoestel met twee handen vast en voor mijn
gezicht houd. Ik kijk door de zoeker en zie mijn schaduw. Ik zie mijzelf en
maak een zelfportret.
Zo simpel kan een zelfportret
zijn. Het is de kunst overal ergens iets in te zien.
Fietsers genoeg, hier bij ons
op de grindweg die zich slingerend door het mooie Achterhoekse landschap van A
naar B spoedt. Scholieren, toeristen, dagjesmensen, toerrenners (zoals de leden
van de club De Nijvere Peddelaars)
werknemers van en naar hun arbeid, kortom een gemêleerd gezelschap. Soms voegt
Terra (dat ben ik dus) zich bij hen op zijn hybride rijwiel met vierentwintig
versnellingen, maar zonder kettingkast, vandaar de ordinaire broekklemmen. Met
u verbaast hij zich over het groeiend aantal fietsers dat gebruik maakt van een
elektrische hulpmotor. Zon fiets met accu bedoel ik die alleen helpt wanneer
je zelf ook meetrapt, want voor niets gaat de zon op. Hoe meer je meewerkt, hoe
meer de elektrische aandrijving iets terugdoet. Geloof maar dat het een genot is,
zegt mijn buurman, tegenwindkracht tien kan mij niet meer deren. Ik geloof het
graag.
Vroeger ik heb het nu over
het midden van de vorige eeuw - had je bromfietsen, echte bromfietsen, die je
hielpen de tegenwind te overwinnen. Bij ons thuis deed op een goede dag de Berini
zijn intrede. Ik zie het nog voor me. Ma had besloten dat de tijd voor een
bromfiets gekomen was en gunde de opdracht aan een van de twee fietsenmakers
die dichtbij ons huis woonden. Zij gaf de opdracht aan de fietsenmaker met de
minste klandizie. Want, zei ze, die moet ook eens iets verdienen. Dat de
weinige klandizie ook iets met het vakmanschap te maken had, werd later pas
duidelijk.
Wij kregen een Berini, een
echte Berini. Een hulpmotor boven je voorwiel aan het frame gemonteerd, die je
met een vernuftige hendel op je voorband kon laten zakken. Met een beetje geluk
ging het motortje lopen en dreef daardoor op zijn beurt het voorwiel en dus de
gehele fiets aan. Op een van de foto's ziet u hoe onze Berini er ongeveer
uitzag. Het meest opvallend was de eivormige benzinetank en de uitlaat die
parallel aan de spaken langs het voorwiel naar beneden wees. Gas geven deed je
met een onnozele schuifhendel bij je rechterhand. Liep het ding, dan kon bij
een beetje wind mee de respectabele snelheid van 25 km/uur worden bereikt. Liep
het kreng eens een keer niet, dan kon je de motor optillen van de voorband en
vervolgens op eigen menskracht verder fietsen. De tijd van de Berini was ook
de tijd dat ik per fiets naar de kweekschool reed om mij aldaar te vervelen.
Een enkele keer tijdens de laatste jaren mocht ik van ma de brommer meenemen.
Dat heeft mij bijna voor het gehele leven getekend en dat kwam zo.
Om een of andere reden zat de
uitlaat van onze Berini niet al te stevig vast. Wij hadden het trouwens nooit
over de uitlaat, maar altijd over de knalpijp. Het kon geen kwestie zijn
van slijtage, want zo lang hadden wij de brommer nog niet en zoveel werd hij
niet gebruikt.
Ik kan u vandaag de dag de
plaats nog aanwijzen waar het gebeurde. Op het fietspad tussen Terborg en
Gaanderen, ongeveer daar waar je rechtsaf over het spoor naar Oud-Gaanderen
gaat en rechtdoor via de Hoofdstraat naar Doetinchem. Plotseling werd ik door
een onzichtbare hand met brommer en al hoog opgetild aan het achterwiel,
terwijl het voorwiel met geen mogelijkheid verder wilde. Met andere woorden: ik
sloeg finaal over de kop omdat de uitlaat losraakte en tussen de spaken van het
voorwiel kwam. Golven van medeleven en hulpvaardigheid trokken vervolgens over
het fietspad. Half Gaanderen kwam uitgelopen om te zien hoe het met me ging. Ik
constateerde dat ik weliswaar enkele lappen huid verloren, maar verder
waarschijnlijk niets gebroken had. Waarop ik mij omdraaide, op de brommer ging
zitten en terug naar huis reed. Wonder boven wonder deed de brommer het nog. Vergezeld
van een geweldig kabaal, want het geluid van onze Berini werd niet langer
geblokkeerd door een demper. Jongen, zei mijn moeder toen ik thuis was, je
had wel kunnen verongelukken. Zet de brommer maar in de schuur.
Daar heeft hij
gestaan totdat de rijwielhandelaar hem ophaalde. Hij had er een koper voor
gevonden, zei hij. En de Berini, op de uitlaat na, was immers weinig gebruikt
en nog zo goed als nieuw. Zowel Pa als Ma slaakten zuchten van verlichting toen
hij weg was.
Hieronder ziet u niet minder
dan vier Berinis van het type dat wij thuis hadden. Ze worden op een foto van
Ben van Meerendonk (AHF) uit de serie Het Geheugen van Nederland getest door
Amerikaanse militairen. Typisch Koude Oorlog (1953).
Over verslavingen kunnen we
kort zijn. Het is geen onderwerp om grapjes, of wat daarvoor door moet gaan,
over te maken. Je hebt trouwens ook mildere vormen. Ik noem u als voorbeeld de schrijfverslaving.
Ik weet er het fijne niet van, ik lijd er niet aan, ik heb het ook maar van
horen zeggen, maar naar verluid zijn er mensen voor wie de dag niet geslaagd is
wanneer zij niet op enig ogenblik op dit of ander weblog hebben rondgedwaald en
ergens een schriftelijke bijdrage hebben achtergelaten. Voor hen is alleen al
het idee van een computer- en dus weblogloze dag een verschrikking.
Over verslavingen gesproken,
zelf ben ik jaren lang verslaafd geweest. Aan drop. Voor mij was een dag zonder
greep uit de droppot een verloren dag. Het begon al op jeugdige leeftijd. Van
het wekelijkse zakgeld (fl. 1.00) werd 40 cent gereserveerd voor een gang naar
de drogist aan de overkant. Deze verkocht namelijk het lekkerste drop dat er
bestond en ooit bestaan heeft. Dat is kruisdrop: zwart, plat vierkantig van
vorm, met de beeltenis van het Zwitserse Rode Kruis erin geboetseerd, maar dan
in zwart. Voor het gereserveerde bedrag van vier dubbeltjes kreeg je een ons,
oftewel op de kop af 100 gram. Kenners en liefhebbers zullen ongetwijfeld met
instemming en genoegen aan het beeld herinneren willen worden van iemand die,
buiten gekomen, meteen een greep in het lichtbruine puntzakje doet en een
handjevol drop in zijn mond propt.Het
dropwater loopt je om je tanden!
De dropverslaving is met het
verstrijken van de jaren verminderd, maar niet geheel en al uitgestorven.
Misschien is het mijn maagwand, die langzamerhand met een dikke droplaag moet
zijn bedekt, die parten speelt. Maar u kunt zich niet voorstellen hoe graag ik
nog steeds een ruitvormig stuk drop in mijn handen draai tot het scheurt
waarbij een fantastisch aroma vrijkomt - en dan vervolgens de verscheurde
resten in mijn mond steek totdat ik er bijna ziek van word.
Het behoort niet tot mijn
favorieten, maar, bij gebrek aan beter, koop ik wel eens een zakje gemengde
Engelse drop. Dat bestaat onder vele andere uit lichtbruine dobbelsteentjes
bestrooid met kleine suikertjes, witte stukjes krijt die niet geschikt zijn om
een sommetje op het schoolbord te schrijven maar wel om achter de kiezen te
worden gestoken, ronde toverballetjes die van kleur kunnen verschieten, of
dropsteentjes die uit verschillend gekleurde laagjes zijn opgebouwd. Het is,
met andere woorden, ook een beetje drop om naar te kijken, zo mooi! Om slaaf
van te worden!
Meteen maar met de deur in
huis: ik heb jaren gerookt en niet zo zuinig ook. Ik ben er niet trots op, ik
schaam me diep, ik begrijp niet dat ik geen weerstand heb kunnen bieden aan de
nicotine. En met terugwerkende kracht bied ik mijn vroegere collegas mijn
excuses aan omdat zij, bij het binnengaan van mijn werkkamer, zich eerst met
behulp van de vlinderslag een weg moesten banen door vieze rook-, reuk- en
smaakflarden die je ook nog het uitzicht ontnamen. Mijn (auto)biograaf zal
schrijven dat ik de eerste jaren van mijn leven niet heb gerookt en de
laatste ook niet. (Op de plaats van de puntjes komen straks getallen, maar
daar is het nu nog te vroeg voor.) Wat daartussen zit, is in elk geval blauw
van de rook en zwart van de nicotine.
Wat de zonde tot een
doodzonde maakt is de pijp. Jawel, ik heb een tijdje gehoorzaamd aan een
innerlijke stem die zei dat het de hoogste tijd was de pijp ter hand te nemen.
Nadat ik een keuze gemaakt voor een bepaald type pijp en tabak, waarover later
meer, voltrok zich het grandioze ritueel. Hoe ik de pijp liefkozend uit het
rekje haalde, een plukje tabak uit de doos nam en dat voorzichtig en toch
kordaat in de pijpenkop vlijde als ware het hooi, er met een lucifer (áltijd
met een lucifer, nooit met een aansteker!) de brand in stak, en de eerste
teugen tot mij nam. Wat een genot, die geur en smaak! De rook enigszins laten
golven in je mond en die dan met een gerichte straal naar het plafond
linksboven blazen. Natuurlijk niet inhaleren, want dat is helemaal zonde. Op
een van de fotos laat ik u mijn pijpenverzameling zien. Van alles wat: oud en
jong, groot en klein.
De tabakskeuze was een
verhaal apart. Eerst wilde ik het was in mijn storm-en-drang periode - aan de
karameltabak (van het merk Clan) met
die weeïge geur die u waarschijnlijk wel kent. Maar die tabak was alleen goed
om te ruiken, niet om te roken. Via de Friese
Herenbaai ben ik tenslotte beland bij de Voortrekker. Van Theodorus Niemeyer uit Groningen. Op het pakje
ziet u een Boer met een hoofdletter en een ossewa die naar Transvaal trekt,
onderweg almaar zingend van Bobbejaan en Sarie Marais.
Op een goede dag was het
afgelopen met de pijp. Ook met de sigaret trouwens. Na een waarschuwend
hartinfarct zei mijn cardiologe dat het toch beter was om de pijp aan Maarten
te geven, rigoureus met roken te stoppen. Dat hebben we gedaan, van de ene dag
op de andere, nu al weer jaren geleden. Mijn vrouw was solidair en is ook
gestopt. We zijn tegenwoordig niet-rokers. Maar u zult mij nooit rokers horen
beschimpen of op een andere manier in de verdomhoek zetten. Want ik ben ook
zwart van binnen, onder andere van de Voortrekker. Bovendien heb ik boter op
mijn hoofd.
Thuis heb ik een kleine
verzameling van meest technologische dingetjes met twee eigenschappen: (1) ze
kosten niets of bijna niets en (2) je kunt er eigenlijk niets mee. U begrijpt
dat mijn hart sneller ging slaan toen ik in de Blokker-folder een aanbieding
zag van een digitale camera voor de prijs van 9.95. Dat kan niet anders dan
voor mijn verzameling bedoeld zijn, dacht ik. Hoewel de prijsverloop van digitale cameras
omgekeerd evenredig is aan dat van het aantal pixels, een beetje 12-megapixel-camera
met stabilisator koop je al voor 125
euro of daaromtrent, is het onbestaanbaar dat een apparaatje van nog geen tien
euro beelden op je netvlies tovert. Daar kunnen ze hem zelfs in China niet voor
maken.
Ik naar de Blokker. Ja hoor,
daar staat hij. Fraai en uitgebreid verpakt en verzegeld, made in Taiwan, achter slot en grendel in de hebbedingenkast.Meneer, zegt de aardige verkoopster
waarschuwend, dit is natuurlijk geen échte digitale camera hoor! Terwijl toch
zowel in de folder als op de verpakking niet te ontkennen digitale camera
staat. Maar de verkoopster is veel te vriendelijk om ergens stampij over te
maken en ik weet ook wel wat er voor tien euro te koop is. Geen digitale camera
dus.
Spannend altijd, zon
verpakking open maken! Wat tref ik aan? Een op een camera lijkend gevalletje
met een kijkglaasje (9 bij 5
centimeter en 12 millimeter plat)
met een tweetal knopjes en iets wat op een lensje lijkt. Voorts een
usb-kabeltje, een elegant draagkoordje, een cd-tje met software en een
gebruiksaanwijzing in vier talen, waaronder een Nederlandse en bij nader inzien
nog niet eens zon slechte. Voor de liefhebbers: het is een 300K pixel camera.
Wat kan dit apparaatje?
Volgens de gebruiksaanwijzing heel veel. Het kan fotos maken die je op je pc
kunt bekijken, je kunt er videoclips van wel 15 seconden mee opnemen, en het apparaatje
is bruikbaar als webcam. De camera kan nog veel meer, maar dat moet u zelf maar
eens nalezen. Vrolijk staat er nog bij: de camera is geschikt voor binnen en
buiten, zorg wel voor voldoende licht. Scherp stellen hoeft niet. Tussen een
halve meter en oneindig is alles scherp als u tenminste niet staat te wiebelen
bij het fotograferen.
Weet u het nog, we hebben het
over een dingetje van nog geen tien euro. Zou je er, vraag ik mij af, echt een
foto mee kunnen maken? Wat let ons de proef op de som te nemen. Maakt deze
camera de grootse verwachtingen waar?
De installatie is een fluitje
van een cent. Ik lees: doe twee van die kleine alkaline batterijtjes ergens in
hun huisje en installeer de software op je harde schijf. De gebruiksaanwijzing
laat niets te wensen over, want als ik het kan, kan iedereen het.
Ik loop naar buiten, het is
s morgens om een uur of negen. De zon staat nog heel laag op deze mooie
novembermorgen. De eerste foto is van een houtstapel waar de zon tegenaan schijnt.
Niet moeilijk lijkt mij. En voor de tweede foto kiezen wij een sentimenteel
landschapje. Even controleren of het wat geworden is, is er niet bij, maar wat
wil je ook voor dit geld. Aan de teller te zien heb ik twee fotos gemaakt. We
gaan nu naar binnen om te controleren of het waar is.
Een kabeltje verbindt mijn
300K-camera met mijn pc en de software zorgt ervoor dat er twee afbeeldingen
moeiteloos worden gedownload. Ik geloof mijn ogen niet. Het apparaat werkt
inderdaad. Het is wel een digitale camera!
De verdere bewijzen volgen op
de voet. Ik zie op de computermonitor mijn eerste foto: die van de
houtstammetjes. Ze zijn te tellen, dus levert de camera voldoende scherpte. En
kijkt u eens naar het schone landschapje. Is het geen plaatje! Met de hand op
het hart verzeker ik u dat ik niets aan het resultaat heb veranderd. Behalve
door met photoshop-elements even een horizon rechtzetten. Ik had misschien ook
de kleuren kunnen corrigeren, maar dan is de aardigheid er af.
Ik neem mij voor om de twee plaatjes
te laten afdrukken en die aan de Blokker-verkoopster te laten zien. Met de
woorden: geen geld voor zon mooie camera! Je begrijpt niet waar ze het van
doen, die Taiwanezen.
Een paar weken geleden hebben
we de knoop doorgehakt. We hebben een nieuwe, platte tv gekocht. Om twee
redenen: iedereen heeft er tegenwoordig eentje en je loopt voor spot en schande
wanneer je nog naar het journaal kijkt op zo'n ouderwets dikbuikig toestel. De
tweede reden is de scherpte. Onze nieuwe tv laat zogenoemde HD-beelden zien.
(Wat dat betekent weten we niet, maar de leverancier beweert dat het beeld stukken scherper
is dan vroeger. Dat kunnen wij niet kunnen beoordelen, maar wij hadden altijd al een superieur beeld, ook op onze oude dikzak.)
In elk geval zien we nu 's
avonds prachtige bewegende plaatjes aan onze ogen voorbijgaan. Áls we tenminste
kijken, want er gaan genoeg dagen voorbij dat de tv niet of nauwelijks aan
staat. Wanneer we kijken, zeggen we soms tegen elkaar: weet je nog van die
eerste tv-uitzendingen in de jaren vijftig van de vorige eeuw? Herinner je je
nog dat het toen vaak zo sneeuwde?
Reden genoeg om even terug te
gaan naar het jaar 1956. Op een novembermiddag speelt het Nederlands voetbalelftal
tegen Duitsland, de wereldkampioen. De wedstrijd wordt life uitgezonden op de Nederlandse tv.
We mogen kijken bij groenteboer B. te B, woonachtig in
hetzelfde dorp, vlakbij, aan de andere kant van de kerk. Te B. is zelf verzot
op voetbal en zijn zoon Jan hoedt het doel van de plaatselijke voetbalclub SVD.
De opslagruimte achter de groentewinkel wordt ingericht als bioscoop. Kratjes
en planken worden gezamenlijk getransformeerd tot kleine tribunes. Het raam
wordt zoveel mogelijk met oude jutezakken geblindeerd zodat het geheel is gehuld
in een onaardse schemer die prachtig past bij de knisperende spanning die
ongetwijfeld zal heersen wanneer de twee elftallen het speelveld betreden.
Omdat het verschijnsel lichtwedstrijd onsnog volslagen vreemd is, wordt de wedstrijd niet s avonds maar in de
namiddag gespeeld.
Op een stellage staat het wonderapparaat: een
televisietoestel (43 cm
beelddiagonaal) dat ons straks in zwart/wit de beelden zal laten zien waarop
wij ons nu al, ruim voor het begin van de wedstrijd, verheugen. Enkele familieleden,
vrienden en kennissen komen kijken. Ik heb mijzelf gebombardeerd tot vriendje
van keeper Jan zodat ik ook mag komen. Op de afgesproken tijd bij het begin van
Duitsland-Nederland is de opslagruimte afgeladen vol. Het lijkt wel of het hele
dorp zich tot de familie- of vriendenschaar van de familie te B. rekent. Ik kom
achter buurman K. te zitten die mij met zijn brede rug bijkans alle uitzicht
ontneemt. Tot overmaat van ramp beginnen de zenuwen een rol te spelen, zodat
iedereen plotseling een shagje moet opsteken waarvan de rook het nog
overblijvende zicht halveert. Maar de spanning vergoedt veel.
Op het piepkleine tv-schermpje in de verte sneeuwt
het. Onafgebroken, en begeleid door gesuis en gekreun. Er is verder geen beeld
en geluid totdat een van de aanwezige buren zich ermee bemoeit. Hij controleert
de verbindingen en vraagt aan gastheer te B. of er ook een antenne op het dak
staat. Want zonder een antenne, zegt hij, wordt het niks. Dan kunnen we allen
beter naar huis gaan (en daar zeker naar de radio luisteren ) Te B. is woedend
over de insinuaties in de gemaakte opmerkingen en slaat even kort maar krachtig
met de vlakke hand op het tv-toestel. En zie daar:tussen de sneeuwvlokken door zien wij enkele
spelers en een speelveld. Een bal is niet te bekennen, maar dat zal wel aan ons
liggen. Aan ons gezichtsvermogen, bedoel ik dan. Ook horen wij iemand
commentaar geven. Van Emmenes heet hij en hij schijnt van beroep ingenieur te
zijn.
Nadat iemand luid om STILTE! heeft verzocht, proberen
wij het spelverloop te volgen. Groot is het kabaal wanneer het Nederlands
elftal scoort en even groot is de daverende stilte bij de Duitse treffer. U
zult het niet willen geloven, maar nergens gedijt het voetbalnationalisme zo
goed als bij ons aan de landsgrens. - En wanneer het laatste fluitsignaal
klinkt, de voetbalcommentator Ad van Emmenes zijn laatste voetbalcliché uit de
kast heeft gehaald, en wanneer blijkt dat Nederland met 2-1 heeft gewonnen, is
het hek van de dam. Het lijkt wel of de oorlog na elf jaar weer opnieuw is gewonnen.
De vrienden en kennissen van gastheer B. te B. slaan hem en elkaar eens goed op
de schouder en prijzen het wonderbaarlijke spel van die Hollanders die het hem
toch maar weer mooi hebben geflikt.
Ik doe daar niet aan mee. Ik verheug mij natuurlijk
ook, maar met mate. Want ik heb behalve wat bewegende figuren op een schimmig
speelveld en een brede rug van buurman K. alleen maar sneeuw gezien.
Toegift: een actiefoto van de nog jonge Johan Cruijff. Plus een plaatje van een ouderwetse sneeuwantenne.
Het was maar een klein
eindje, van hier naar daar. Híer was de stoep voor mijn ouderlijk huis, in een
rustige Kerkstraat in het grensdorp. Dáár was Hotel t Wapen van Oldenburg, het enige fatsoenlijke hotel-café-restaurant
in het centrum van hetzelfde grensdorp. Ik liep altijd binnendoor van hier naar
daar. Oversteken, dan door het gangetje bij ons tegenover naast de Albino (een soort Spar in de jaren zestig van de vorige eeuw), een klimpartij over
een het hek met gaas, een klein stukje halfverhard zandpad en je was er. Je
stond voor de zij-ingang van het hotel, tevens de ingang van de enige echte
plaatselijke bioscoop. Hemelsbreed tweehonderd meter; ik deed er nog geen twee minuten over.
Op zaterdag en zondag kon je
naar de film. Aanvang der voorstelling 20.00 uur stond op het
aanplakbord-achter-glas bij de ingang naast een paar aantrekkelijke fotos van
de komende film. Ik ging bijna altijd op zaterdagavond. Dat wil zeggen: áls ik
ging en dat was misschien zon tien keer per seizoen. De kosten bedroegen twee
kwartjes, waarbij ik het geluk had dat de jongen achter de kassa (tevens de
filmvertoner) mij matste en mij toeliet tegen het kindertarief. De kwartjes
kreeg ik vaak van mijn vader, want die ging zelf ook. Pa was lid van de
commissie die er op toezag dat er bij een film van boven de achttien (of
veertien) geen personen die deze leeftijd nog niet hadden bereikt werden binnengelaten.
Als beloning voor dit veelomvattende werk had hij te allen tijde vrije toegang.
Daar zaten we dan met zijn
tachtigen. Er waren geen rangen en standen. Sommige groepjes jongens zaten
altijd helemaal vooraan op de eerste rij. Daarachter kwam een leeg tussenstuk
en achteraan, op wat men zei de beste plaatsen, zat de rest van het publiek.
Voor aanvang, in het schemerdonker, heerste er altijd een opgewonden sfeertje
waarbij iedereen zich even luidkeels liet gelden. Nadat de kassier zijn
schamele contanten in het sigarenkistje had weggeborgen, klom hij het laddertje
op naar boven waar de projector stond. Gelijktijdig met de muziek van het
Polygoonjournaal (k Heb u lief mijn Né-hé-der-land) stierf het zaallicht uit,
schoof het gordijn naar beide zijden opzij en vertoonden zich de eerste
flikkerende beelden. De volgorde was bijna altijd dezelfde: Nederlands nieuws,
wereldnieuws, een trailer (hoewel het woord trailer
nog niet bestond) van de film voor de komende week en dan een pauze. Soms werd
om onnaspeurlijke redenen een extra filmpje ingelast. Meestal een slechte oude
zwartwitkopie van Chaplin op de kunstijsbaan of het verhaal van Stan en Ollie
die pogingen deden een piano een trap op te zeulen. Ik moest er altijd
vreselijk om lachen, ook al was het de dertiende keer.
In de pauze moest iedereen
naar het toilet. De rest liet zich een Vami-ijsje tussen twee wafels of een
zakje pindas aansmeren door het hulpje van de bioscoopexploitant. Vijf minuten
later begon de hoofdfilm en gingen we er allemaal eens goed voor zitten.
Van de films die ik heb
gezien, zijn er me enkele tot op de dag van vandaag bijgebleven. De eerste film
die ik mij herinner gezien te hebben, was er een met de Engelse komiek Georg
Formby, die opviel omdat hij zo virtuoos op zijn banjo kon spelen. Dan
natuurlijk de Stan & Ollie-films, maar daar hebben we het al over gehad. Van
Chaplins City Lights blijft de scène
met het konijnenpootje (dat boksers untouchable
maakte) onvergetelijk.Verder vanzelfsprekend de klassieken: Casablanca, The third man, Citizan Cane
en Gone with the wind. En natuurlijk
niet te vergeten de onvergetelijke avonturen van het stel Don Camillo & Peppone en
de individualist Monsieur Hulot die tijdens
zijn vakantie en op Jours de fêtes
alles in zijn eentje probeert op te lossen. Nu ik films zit op te noemen die me
te binnen schieten, valt het op dat er weinig Duits bij is. Terwijl wij een
steenworp van de grens woonden.
Om kwart over tien kwam je
thuis. Dezelfde weg terug: over het hek met gaas, door het Albinosteegje en dan
de Kerkstraat overstekend naar huis. Ik liet meestal de voordeur openstaan voor
Pa die via de normale weg en in een bezadigd tempo huiswaarts keerde. Soms
glimlachte hij zachtjes voor zich uit. Nagenietend van een briljante Tati-scène
of nog steeds onder de indruk van de verblindende schoonheid van Sophia Loren. Want onder ons gezegd
Pa mocht graag een mooie vrouw zien, ook al was het op een filmdoek. Trouwens,
zijn zoon was geen haar beter.
Het wemelt tegenwoordig van
eet- en kookprogramma's op de tv en om die reden kunnen wij natuurlijk niet
achterblijven. Bovendien mogen wij ons dit najaar gelukkig weten met een rijke
appelenoogst en daarom stellen wij vandaag het gerecht hete bliksem in
het middelpunt van de belangstelling. Omdat wij op dit gebied behoorlijke experts
zijn en tamelijk van wanten weten, voelen wij ons gerechtigd tot het geven van
een kritisch commentaar en een heldere toelichting op zowel de ingrediënten als
de bereidingswijze.
Men neme, zegt mijn vrouw
want díe kookt vandaag, een aantal aardappels, zoete appels, (de rassen met de Oost-Nederlandse
namen honningzuten en breezuten zijn heel geschikt,) een enkele
zure appel, (dikke) slabonen, dik vet spek (géén rookspek) en spekvet,
komkommer in t zuur met een snippertje bieslook. Naar keuze eten wij er een
gehaktbal, een lekker stukje gebraden worst of een gepaneerd speklapje bij.
Natuurlijk is dit geen recept van meden en perzen; ieder doet het op zijn eigen
wijs. Sommige afvalligen gaan zelfs zover dat zij in plaats van zoete appels
zoete peren nemen, maar dat moeten zij natuurlijk zelf weten.
Tot hiertoe is dit een
behoorlijk flauw stukje, maar dat past bij de smaak. Niet dat er helemaal
geen kraak of smaak aan zit, maar hete bliksem is van nature niet bijzonder
smaakvol. Eigenlijk moeten de bijgerechten voor de smaak zorgen. Heet is het
echter wel, zodat we zonder overdrijven van een passende naam kunnen spreken.
Je moet het ook heet eten. Dus tussen de verschillende happen door over je
volgeladen vork blazen om tenminste je tong niet te branden.
Hete bliksem is, anders dan
biefstuk, zalm en kaviaar, een arme-luis voedsel. Dus passend bij onze status.
Zelfs de arme keuterboeren van het platteland konden het zich veroorloven,
omdat alle ingrediënten praktisch voor het grijpen lagen. Ook onze Duitse buren
van over de grens kennen hete bliksem. Zij noemen het Himmel und Erde.
Genoemd naar de hoofdbestanddelen: de appels uit de hemel (vallend uit de
bomen) en de aardappels (opgroeiend in de aarde).
Hete bliksem is taalkundig
dubbel-op, een pleonasme of hoe heet zoiets ook weer? Heet is overbodig, want
hebt u ooit een koude bliksem gezien? Een opgewarmde bliksem bestaat wel. Dat
is een opgewarmd prakje hete bliksem van gisteren. Net als veel andere prakjes
lekkerder dan het origineel.
Onlangs vierde onze oudste
zoon zijn zoveelste verjaardag. De hoeveelste zal ik u niet aan uw neus hangen,
want een béétje privacy moet er zijn. Op het fotootje beneden ziet u hem naar
de ene kaars op de eerste-verjaardagstaart wijzen die door zijn moeder is
gebakken. Hij is nu al jaren het huis uit, woont op zichzelf, en bevindt zich
op een tamelijk grote afstand van zijn jeugdjaren thuis.
Af en toe vinden wij een
levensteken uit die tijd. Bijvoorbeeld een stukje tekst dat door hem op een
gammele typemachine is geschreven. Ik vermoed in de tijd dat de computer in
opkomst was, maar dat brieven en teksten veelal nog met de klassieke
pen-en-inkt of met de typemachine werden geschreven. De machine waarop onze
oudste zoon - geschatte leeftijd toentertijd: dertien jaar - zit te rammelen,
stamt van zijn vader en die heeft hem weer van zíjn vader, de grootvader van de
oudste zoon. Beiden hebben elkaar niet gekend. De kleinzoon is geboren een jaar
nadat de grootvader plotseling was overleden.
Het is - niet alleen voor
zijn ouders of andere familieleden - interessant te zien waarmee de oudste zoon
zich al typend bezig houdt. Leest u het epistel aan het eind van dit verhaaltje
maar eens na. De oudste zoon schrijft quasi een brief aan zijn één jaar jongere
jongere broer. ("Ik geef een rondje weg op deze typewriter en ik zal jou
eens laten zien hoe goed ik al kan typen" en dan volgt de rest.)
Van de hak op de tak. Na een
STER-reclamespotje volgt een gedicht van Christian Morgenstern over twee
parallelle lijnen die lichtjaren evenwijdig aan elkaar doorbrengen en
uiteindelijk (maar dat staat niet in dit stukje) toch in elkaar versmelten tot
één eeuwigdurend samenzijn. Misschien kun je uit het onderwerp van dit
gedichtje al een beetje opmaken waar zijn schoolse belangstelling vooral naar
zal uitgaan: naar de wiskunde.
Volgt een ander
interessegebied dat net als de wiskunde bij de meeste van zijn jaargenoten uit
de tweede klas van het atheneum weinig aanhangers zal hebben gevonden: het Latijn.
Hij heeft het vak maar enkele jaren gevolgd, maar heeft het daarna laten
vallen. Volgens ons heeft hij daar nu nog steeds spijt van.
Daarna een mopje en een
berichtje over de plaatsing van kruisraketten. Dat was destijds (1984) waarschijnlijk
het beheersende thema.
Tot besluit een verhaaltje
over een stierenvechter die klaarblijkelijk te veel risico's heeft genomen.
Opvallend hierin is het gebruik van het woord 'pisang' en de
kort-maar-krachtige manier van rapporteren.
Het stukje tekst is vlot en
goed getypt. Hier en daar wat moeilijk te lezen, maar dat ligt niet aan de
kwaliteit van de schrijver, maar aan die van de typemachine. Dat was een
Olympia koffermachine die zijn grootvader bij diens pensionering als cadeautje
van zijn werkgever mee naar huis kreeg.
Wat niet zichtbaar is, zijn
de tekeningetjes waarmee onze oudste zoon zijn verhaaltjes vaak illustreerde.
Priegelkleine strips met meestal een erg geestige inhoud. Hij heeft er veel
tekenschriften en schoolagenda's mee gevuld.
De schoppenboer is een belangrijke kaart bij het hartenjagen, maar dat
interesseert mij nu even niet. Ik heb ook niet de verzameling schoppen en spaden op het oog die tegen
de schaftkeet staan geparkeerd omdat de spitters de tijd nemen om hun
meegebrachte boterham te eten. En ik bedoel ook niet de verzameling spelers die
de kost verdienen door met hun voeten een leren bal te beroeren. Hun schoppen tegen die bal gaat soms zover dat
zij daarvoor een vrije schop tégen krijgen. Namelijk wanneer zij niet de bal,
maar de benen van de tegenstander raken.
Achterhoekers op tamelijk
gevorderde leeftijd kunnen het u uitleggen. Vooral wanneer zij iets te maken
hebben met het boerenbedrijf. Zij laten de n weg zodat het woord schoppe
overblijft. Een schoppe, zeggen zij, is een schuur. Een soort bergplaats bij
een oude boerderij. Een schoppe is aan één zijde kant open zodat er de wind
vrij spel heeft. Wel zorgt een dak ervoor dat je in elk geval droog blijft.
Goed gezien: het is inderdaad een soort carport. Een stalling voor machines en
andere gebruiksvoorwerpen.
Wat een schoppe is, weten we
nu. Een wat ouwelijk aandoende garage/bergplaats/schuur die je goed kunt
gebruiken voor het stallen en het klussen. Je stalt er je tien jaar oude
dieseltje of je vlecht er van lange, soepele wilgentenen een mand waarin je
straks de gerooide aardappels verzamelt. Dat werken-in-de-schoppe doe je op
dagen dat er geen dringende andere werkzaamheden wachten. Dagen waarop het
koud, nat en guur is. Dagen waarop het maar één keer motregent, maar dan wel de
hele dag.
Het wordt langzamerhand
herfst en vandaag merken we dat. Het regent al vanaf de vroege ochtend fijne pijpenstelen.
De druppels zorgen voor kringetjes en blaasjes op het water van de oude
drinkbak die bij ons buiten in de tuin onder de pomp staat. We zeggen tegen
elkaar: dit wordt een echte schoppendag. Eigenlijk hadden we in de moestuin
willen werken om die klaar te maken voor de winter. Maar met zo'n weer is het
geen doen: wij wijken uit naar de schoppe om daar een paar simpele karweitjes
te gaan opknappen.
Een schoppendag gebruiken wij
meestal om klusjes te gaan doen die eigenlijk best kunnen wachten. Zoals het
poetsen van de fiets van mevrouw (al in tien jaar niet gebeurd) of het
afschuren van een roestige melkbus die straks zal veranderen in een
tuinornament waar de hele buurt jaloers op is. Natuurlijk kun je op een
schoppendag neerzijgen op je klapstoeltje en nadenken over de zin van het
leven, maar dat hou je ook niet lang vol.
Een schoppendag in de nazomer
is mooi, maar niet langer dan een halve dag. Dan kijk je naar de lucht. En
kijk! je ziet hier en daar een klein blauw stukje hemel. En is het niet of de
kringetjes en blaasjes op de waterbak minder en kleiner worden? Je ziet dat de
zon moeite doet om door het wolkendek heen te breken. Je hoort hoe de merel de
komst van mooi weer aankondigt.
Dan zet je de half gepoetste
fiets van je vrouw terug in het fietsenhok. En je laat de roest op de melkbus
zitten waar die zit. Gelukkig, de schoppendag is voorbij. Maar daarom niet
getreurd: binnenkort komt er wel wéér één.
Een poosje geleden heb ik u
het spannende verhaal verteld van ons krielhennetje dat door een speling van
het lot plotsklaps werd opgezadeld met een kruisbek. (Zie eventueel het verhaaltje: 'Kris, kras, kruis' van 4 juni 2011.) Van de
een op de andere dag pasten de onder- en bovensnavel niet meer precies op
elkaar, maar gingen aan elkaar voorbij. Wij hebben daarvan notitie genomen,
maar verder niets ondernomen. Want wij zijn van het type dat de natuur in al
haar onvoorspelbare grootheid het liefst haar eigen gang laat gaan. Kome wat
komt, dachten wij, en zo dacht ons krielhennetje er ook over. Tot vorige week
donderdag.
's Morgens, toen wij buiten
verbleven, genietend van zowel onze ochtendkoffie als van het fantastische
weer, kwamen zij zoals gebruikelijk aanschuiven. Ik bedoel onze haan in
gezelschap van het kruissnavelhennetje. Als er wat te halen valt, zijn zij present.
De haan - met de gemakkelijk te onthouden naam HZN (Haan-Zonder-Naam) - is wat
terughoudend van aard, maar het hennetje eet rustig uit je hand. Deze
donderdagmorgen krijg zij van ons een brokje extra (koek). Wij wisten immers
niet dat dit de laatste keer zou zijn.
's Middags, zo tegen half
vijf, krijgen onze krielkippen een klein handjevol zaad. Zij kennen de
procedure: zij staan op dat afgesproken tijdstip mij al op te wachten bij het
fietsenhok waar ik het kippenvoer bewaar. "Waar is je partner?" vroeg
ik HZN die wat verloren naar mij omkeek. Hij gaf geen antwoord, niet verbaal en
niet nonverbaal. 's Avonds miste ik het hennetje in het nachthok.
Gisteren, vrijdag, heb ik ons
kruissnavelhennetje gevonden. Een hoopje zwarte veren onder de dennen. Ze was
dood. Bezweken aan de last van het snavelongemak? Wij zullen het nooit weten.
Voorzichtig heb ik haar opgenomen en ergens ondergronds - een gegraven kuil - opgeborgen.
Over drie weken groeit er weer gras op die plek en verliezen wij het hennetje
in haar ondergrondse verblijfplaats uit het oog. Maar niet uit onze
herinnering. Want wij hebben de foto's nog.
Dus nog één keer een plaatje
van ons hennetje. Samen met HZN, in haar glorieperiode. En eentje van onze
overgebleven haan HZN die zich voor deze gelegenheid met uitzondering van zijn
kop in het grijs heeft gestoken.