Rituelen behoren tot de
onmisbare elementen van iedere godsdienst. Daaronder zijn begrepen de
officiële kerkelijke rituelen en sacramenten als de doop en de eucharistie, maar ook de
min of meer religieuze huis- en keukengewoontes. Bijvoorbeeld het bidden. Bij
ons thuis werd voor en na iedere maaltijd gebeden, behalve als we door de grote
drukte geen tijd hadden fatsoenlijk aan tafel te gaan en een
boterham-op-de-vuist aten. Wanneer we aan tafel gingen om smakelijk te eten, bad
Pa, vóórdat we een mes, vork of lepel in de hand mochten nemen, hardop een zelf
door hem samengesteld standaardgebed. Het duurde ongeveer een halve minuut. Nú
nog ken ik hele stukken uit mijn hoofd. Hij mompelde snel, zacht en tamelijk
onverstaanbaar woorden en zinnen, maar dat was voor de aanwezigen geen enkel probleem
want iedereen wist toch wel wat hij zei. Als Pa eens afwezig was ging Ma voor
in stil gebed. Ze vroeg om stilte,
vouwde haar handen en sloot haar ogen. En wij met haar. Dat leverde dan wel een
bijkomend probleem op. Je wist immers nooit wanneer het gebed over en uit was.
Door een beetje tussen je wimpers door naar ma te gluren moest je er achter
zien te komen.
In sommige protestantse
gezinnen werd graag en veel gezongen. En dan vooral geestelijke liederen, of, -
vaak bij de afwas - liedjes die je op de lagere school had geleerd. Zo niet bij
ons. Dat is inderdaad een beetje verrassend, want de meeste gezinsleden, Pa
voorop, waren heel muzikaal. Je kunt hoogstens zeggen dat de vrouwelijke
gezinsleden wel eens met Ma meezongen als zij samen de vaat deden. Hoog en
helder schalde dan het Hoe zachtkens
glijdt ons bootje door onze bijkeuken.
Vóór het van tafel gaan,
maar ná het eten werd er gelezen uit het boek der boeken. Wij hadden thuis twee
bijbels, eentje voor Pa en eentje voor Ma. Die van Pa bevatte alleen een Nieuw
Testament en Pa las bij voorkeur een spannend verhaal van Jezus die over het
water liep. Ma deed het anders. Zij scheurde eerst een blaadje van de
dagkalender. Want daar stond een bijbelrooster op dat aangaf welk
bijbelgedeelte vandaag aan de beurt was. Dan vroeg Ma aan mij ik zat aan tafel altijd tussen Pa en Ma om
de dikke Bijbel te pakken, zocht het te lezen fragment op en las met haar
heldere, zachte stem een psalm van David. Psalm 23, over de Heer die mijn
herder is. Mij zal niets ontbreken. Ik ken het nog.
Het bijbellezen was overigens
wel een crime. Met name doordeweeks. Dat kwam doordat ik s middags bij het
eten altijd op hete kolen zat. Ik wilde namelijk zo vlug mogelijk terug naar
het schoolplein waar spannende spelletjes als bokspringen, tikkertje en
knikkeren wachtten. Ik beschouwde dus elke minuut die thuis besteed werd aan
bijbellezen als onnutte tijd en vroeg de bijbellezers altijd dringend om, als
er toch gelezen moest worden, te volstaan met een heel kort stukje. Twee regels,
dat moest toch genoeg zijn.
Op zondag, na het
avondeten, kon het gebeuren dat Ma je vroeg: ken je het versje al voor morgen? Tot de christelijke rituelen behoort
immers ook het gaan naar een christelijke school. (De katholieke medechristenen
laat ik even buiten beschouwing.) De school waar ik naartoe ging eiste van haar
leerlingen dat zij per week minstens één couplet uit het psalm- en gezangboek
uit hun hoofd leerden. Voor insiders is dit gesneden koek, maar anderen moeten
weten dat er zangbundels zijn waaruit tijdens kerkdiensten en andere religieuze
plechtigheden gezamenlijk gezongen wordt. Bij voorkeur met een dreunende
kerkorgelbegeleiding. En hoe handig is het niet om niet telkens in je boekje te
hoeven kijken! Daarom leerden wij elke week een versje uit ons bolle hoofd.
Op maandagmorgen
overhoorde de meester op school. Hij zette de klas aan de bordsommen (favoriet:
moeilijke staartdelingen die net niet of wel op nul uitkwamen) en gaf Jaap op
de achterste bank van de tweede rij de eerste beurt. Deze werd rood, kreeg van
zijn buurman de eerste woorden ingefluisterd en liet zijn herinnering aan het lied
de vrije loop. Met een niet te overtreffen monotonie en met weglating van elke poging
tot intonatie werd het eerste couplet van Gezang 112 opgedreund. Na de laatste
dreun schreef de meester een aantekening in zijn boekje en gaf de beurt over
aan Greetje uit de polder die voor mij zat. Zo kreeg iedereen een beurt.
Kinderen zoals ik met een tamelijk goed geheugen hadden een behoorlijke
voorsprong. Soms mompelde ik met gebogen hoofd, al (af)kijkend in het
gezangenboekje op mijn knieën, de sacrale teksten de ruimte in. Als de
rapportentijd daar was, prijkte op je rapport naast de waardering voor de
vorderingen in lezen en taal ook een cijfer voor het vak versje.
Meester Guttelink uit de
vierde klas vond dat het, met de achtendertig leerlingen in zijn klas, te lang
duurde om iedereen elke week een versjesbeurt te geven. Hij deed het daarom steekproefsgewijze,
bijvoorbeeld vandaag rij twee en volgende week de derde. Omdat ik een keer zijn
systeem ontsleuteld had, leerde ik alleen een vers als ik zeker wist dat ik de
dag daarop aan de beurt zou komen.
Dan hoorde je je naam
noemen: Terra!
Waarop ik luid en
duidelijk, met kracht van overtuiging, met alle hoofdletters, maar zonder ook
maar één woord te begrijpen, de volgende regels opdreunde:
Rust mijn ziel, uw God is Koning,
heel de wereld zijn gebied.
Alles wisselt op Zijn wenken,
maar Hij zelf verandert niet.

|