Zoals u ongetwijfeld weet, is
het zelfportret eenbelangrijk genre in
de beeldende kunst. Iedereen kent de serie zelfportretten van Rembrandt van
Rijn die uitmuntend zijn levensloop weergeeft. Van flamboyante jongeling die de
hele wereld aandurft tot en met de ziekelijke ogende oude man met de vragende
oogopslag. Of wij zien in gedachten hoe Charlie Toorop - om maar iemand te
noemen wier zelfportret tamelijk bekend is - zichzelf in de spiegel aankijkt en
tegelijk die vragende blik in een portret vastlegt waarmee zij de beschouwer
aan het denken zet. Met name schilders hebben zichzelf met genoegen
geportretteerd: alleen of als deelgenoot in een massascène.
Als fotograaf is het een koud
kunstje jezelf te portretteren. Je stelt de zelfontspanner van je camera in
werking, zodanig dat tien seconden nadat je hem op een statief of een ander
vast standpunt hebt verankerd en in zijn blikveld bent gaan staan, de sluiter
open en weer dicht gaat. Al of niet begeleid door een flits van heb ik jou
daar.
Je kunt natuurlijk ook iemand
anders vragen een foto van jou te maken en dan net te doen of jijzelf die foto
hebt gemaakt, maar dat is natuurlijk geen stijl en geen echt zelfportret.
De beste manier is de
volgende. Je neemt de camera achterstevoren vast, strekt je armen, richt de
lens en zoeker op jezelf, geeft de camera gelegenheid om automatisch scherp te
stellen op je neus, en drukt voorzichtig maar vastberaden op de ontspanknop.
Het resultaat is een zelfportret dat niet is om over naar huis te schrijven.
Zelf houd ik er niet van om
gefotografeerd te worden. En zeker niet door mezelf. Dat een fractie van mijn
zelfportret aan het begin van mijn allereerste blog hier op deze site te zien
is, is een welwillende gunst mijnerzijds aan het lezende publiek dat dan
tenminste een béétje weet met wie het te doen heeft.
Wat ik wel leuk vind, is het
fotograferen van mijzelf in tamelijk raadselachtige situaties. Ik maak graag
een zelfportret dat buitengewoon veel te wensen en te raden overlaat. Als
voorbeeld kunnen de twee onderstaande foto's dienen. Kijkt u svp even naar de
bovenste van de twee en zeg mij (virtueel) wat u hier ziet.
De menselijke figuur, in een
decent zwart, ben ik. Aan de rechterkant is het silhouet van een boom te
herkennen. Is dit een zelfportret? Hoezo is dit een zelfportret?
De zaak zit zo. Ik loop met
mijn camera te wandelen langs een sloot. Aan deze kant van de sloot is een
bosrand met daarachter akkers. In deze bosrand staat een boom, déze boom, met
een hoogzit. Vlak bij het hoofd van de menselijke figuur zit u een soort
stoeltje. Daarop kan een jager plaatsnemen om het wild te bespieden. Hij komt
bij die hoogzit via een ijzeren ladder die tegen de boom geleund staat.
Nu komt de oplossing van het
raadsel. Ik klim langs het laddertje naar boven en ben bijna boven gekomen. Met
mijn rechtervoet sta ik op een trede van het laddertje. Mijn linkerbeen zwaait
enigszins door de lucht. De zon schijnt in mijn rug en werpt een schaduw op de
grond voor mij. Ik fotografeer niet mijzelf, ik fotografeer mijn schaduw! Met
enige fantasie ziet u dat ik het fototoestel met twee handen vast en voor mijn
gezicht houd. Ik kijk door de zoeker en zie mijn schaduw. Ik zie mijzelf en
maak een zelfportret.
Zo simpel kan een zelfportret
zijn. Het is de kunst overal ergens iets in te zien.
Fietsers genoeg, hier bij ons
op de grindweg die zich slingerend door het mooie Achterhoekse landschap van A
naar B spoedt. Scholieren, toeristen, dagjesmensen, toerrenners (zoals de leden
van de club De Nijvere Peddelaars)
werknemers van en naar hun arbeid, kortom een gemêleerd gezelschap. Soms voegt
Terra (dat ben ik dus) zich bij hen op zijn hybride rijwiel met vierentwintig
versnellingen, maar zonder kettingkast, vandaar de ordinaire broekklemmen. Met
u verbaast hij zich over het groeiend aantal fietsers dat gebruik maakt van een
elektrische hulpmotor. Zon fiets met accu bedoel ik die alleen helpt wanneer
je zelf ook meetrapt, want voor niets gaat de zon op. Hoe meer je meewerkt, hoe
meer de elektrische aandrijving iets terugdoet. Geloof maar dat het een genot is,
zegt mijn buurman, tegenwindkracht tien kan mij niet meer deren. Ik geloof het
graag.
Vroeger ik heb het nu over
het midden van de vorige eeuw - had je bromfietsen, echte bromfietsen, die je
hielpen de tegenwind te overwinnen. Bij ons thuis deed op een goede dag de Berini
zijn intrede. Ik zie het nog voor me. Ma had besloten dat de tijd voor een
bromfiets gekomen was en gunde de opdracht aan een van de twee fietsenmakers
die dichtbij ons huis woonden. Zij gaf de opdracht aan de fietsenmaker met de
minste klandizie. Want, zei ze, die moet ook eens iets verdienen. Dat de
weinige klandizie ook iets met het vakmanschap te maken had, werd later pas
duidelijk.
Wij kregen een Berini, een
echte Berini. Een hulpmotor boven je voorwiel aan het frame gemonteerd, die je
met een vernuftige hendel op je voorband kon laten zakken. Met een beetje geluk
ging het motortje lopen en dreef daardoor op zijn beurt het voorwiel en dus de
gehele fiets aan. Op een van de foto's ziet u hoe onze Berini er ongeveer
uitzag. Het meest opvallend was de eivormige benzinetank en de uitlaat die
parallel aan de spaken langs het voorwiel naar beneden wees. Gas geven deed je
met een onnozele schuifhendel bij je rechterhand. Liep het ding, dan kon bij
een beetje wind mee de respectabele snelheid van 25 km/uur worden bereikt. Liep
het kreng eens een keer niet, dan kon je de motor optillen van de voorband en
vervolgens op eigen menskracht verder fietsen. De tijd van de Berini was ook
de tijd dat ik per fiets naar de kweekschool reed om mij aldaar te vervelen.
Een enkele keer tijdens de laatste jaren mocht ik van ma de brommer meenemen.
Dat heeft mij bijna voor het gehele leven getekend en dat kwam zo.
Om een of andere reden zat de
uitlaat van onze Berini niet al te stevig vast. Wij hadden het trouwens nooit
over de uitlaat, maar altijd over de knalpijp. Het kon geen kwestie zijn
van slijtage, want zo lang hadden wij de brommer nog niet en zoveel werd hij
niet gebruikt.
Ik kan u vandaag de dag de
plaats nog aanwijzen waar het gebeurde. Op het fietspad tussen Terborg en
Gaanderen, ongeveer daar waar je rechtsaf over het spoor naar Oud-Gaanderen
gaat en rechtdoor via de Hoofdstraat naar Doetinchem. Plotseling werd ik door
een onzichtbare hand met brommer en al hoog opgetild aan het achterwiel,
terwijl het voorwiel met geen mogelijkheid verder wilde. Met andere woorden: ik
sloeg finaal over de kop omdat de uitlaat losraakte en tussen de spaken van het
voorwiel kwam. Golven van medeleven en hulpvaardigheid trokken vervolgens over
het fietspad. Half Gaanderen kwam uitgelopen om te zien hoe het met me ging. Ik
constateerde dat ik weliswaar enkele lappen huid verloren, maar verder
waarschijnlijk niets gebroken had. Waarop ik mij omdraaide, op de brommer ging
zitten en terug naar huis reed. Wonder boven wonder deed de brommer het nog. Vergezeld
van een geweldig kabaal, want het geluid van onze Berini werd niet langer
geblokkeerd door een demper. Jongen, zei mijn moeder toen ik thuis was, je
had wel kunnen verongelukken. Zet de brommer maar in de schuur.
Daar heeft hij
gestaan totdat de rijwielhandelaar hem ophaalde. Hij had er een koper voor
gevonden, zei hij. En de Berini, op de uitlaat na, was immers weinig gebruikt
en nog zo goed als nieuw. Zowel Pa als Ma slaakten zuchten van verlichting toen
hij weg was.
Hieronder ziet u niet minder
dan vier Berinis van het type dat wij thuis hadden. Ze worden op een foto van
Ben van Meerendonk (AHF) uit de serie Het Geheugen van Nederland getest door
Amerikaanse militairen. Typisch Koude Oorlog (1953).
Over verslavingen kunnen we
kort zijn. Het is geen onderwerp om grapjes, of wat daarvoor door moet gaan,
over te maken. Je hebt trouwens ook mildere vormen. Ik noem u als voorbeeld de schrijfverslaving.
Ik weet er het fijne niet van, ik lijd er niet aan, ik heb het ook maar van
horen zeggen, maar naar verluid zijn er mensen voor wie de dag niet geslaagd is
wanneer zij niet op enig ogenblik op dit of ander weblog hebben rondgedwaald en
ergens een schriftelijke bijdrage hebben achtergelaten. Voor hen is alleen al
het idee van een computer- en dus weblogloze dag een verschrikking.
Over verslavingen gesproken,
zelf ben ik jaren lang verslaafd geweest. Aan drop. Voor mij was een dag zonder
greep uit de droppot een verloren dag. Het begon al op jeugdige leeftijd. Van
het wekelijkse zakgeld (fl. 1.00) werd 40 cent gereserveerd voor een gang naar
de drogist aan de overkant. Deze verkocht namelijk het lekkerste drop dat er
bestond en ooit bestaan heeft. Dat is kruisdrop: zwart, plat vierkantig van
vorm, met de beeltenis van het Zwitserse Rode Kruis erin geboetseerd, maar dan
in zwart. Voor het gereserveerde bedrag van vier dubbeltjes kreeg je een ons,
oftewel op de kop af 100 gram. Kenners en liefhebbers zullen ongetwijfeld met
instemming en genoegen aan het beeld herinneren willen worden van iemand die,
buiten gekomen, meteen een greep in het lichtbruine puntzakje doet en een
handjevol drop in zijn mond propt.Het
dropwater loopt je om je tanden!
De dropverslaving is met het
verstrijken van de jaren verminderd, maar niet geheel en al uitgestorven.
Misschien is het mijn maagwand, die langzamerhand met een dikke droplaag moet
zijn bedekt, die parten speelt. Maar u kunt zich niet voorstellen hoe graag ik
nog steeds een ruitvormig stuk drop in mijn handen draai tot het scheurt
waarbij een fantastisch aroma vrijkomt - en dan vervolgens de verscheurde
resten in mijn mond steek totdat ik er bijna ziek van word.
Het behoort niet tot mijn
favorieten, maar, bij gebrek aan beter, koop ik wel eens een zakje gemengde
Engelse drop. Dat bestaat onder vele andere uit lichtbruine dobbelsteentjes
bestrooid met kleine suikertjes, witte stukjes krijt die niet geschikt zijn om
een sommetje op het schoolbord te schrijven maar wel om achter de kiezen te
worden gestoken, ronde toverballetjes die van kleur kunnen verschieten, of
dropsteentjes die uit verschillend gekleurde laagjes zijn opgebouwd. Het is,
met andere woorden, ook een beetje drop om naar te kijken, zo mooi! Om slaaf
van te worden!
Meteen maar met de deur in
huis: ik heb jaren gerookt en niet zo zuinig ook. Ik ben er niet trots op, ik
schaam me diep, ik begrijp niet dat ik geen weerstand heb kunnen bieden aan de
nicotine. En met terugwerkende kracht bied ik mijn vroegere collegas mijn
excuses aan omdat zij, bij het binnengaan van mijn werkkamer, zich eerst met
behulp van de vlinderslag een weg moesten banen door vieze rook-, reuk- en
smaakflarden die je ook nog het uitzicht ontnamen. Mijn (auto)biograaf zal
schrijven dat ik de eerste jaren van mijn leven niet heb gerookt en de
laatste ook niet. (Op de plaats van de puntjes komen straks getallen, maar
daar is het nu nog te vroeg voor.) Wat daartussen zit, is in elk geval blauw
van de rook en zwart van de nicotine.
Wat de zonde tot een
doodzonde maakt is de pijp. Jawel, ik heb een tijdje gehoorzaamd aan een
innerlijke stem die zei dat het de hoogste tijd was de pijp ter hand te nemen.
Nadat ik een keuze gemaakt voor een bepaald type pijp en tabak, waarover later
meer, voltrok zich het grandioze ritueel. Hoe ik de pijp liefkozend uit het
rekje haalde, een plukje tabak uit de doos nam en dat voorzichtig en toch
kordaat in de pijpenkop vlijde als ware het hooi, er met een lucifer (áltijd
met een lucifer, nooit met een aansteker!) de brand in stak, en de eerste
teugen tot mij nam. Wat een genot, die geur en smaak! De rook enigszins laten
golven in je mond en die dan met een gerichte straal naar het plafond
linksboven blazen. Natuurlijk niet inhaleren, want dat is helemaal zonde. Op
een van de fotos laat ik u mijn pijpenverzameling zien. Van alles wat: oud en
jong, groot en klein.
De tabakskeuze was een
verhaal apart. Eerst wilde ik het was in mijn storm-en-drang periode - aan de
karameltabak (van het merk Clan) met
die weeïge geur die u waarschijnlijk wel kent. Maar die tabak was alleen goed
om te ruiken, niet om te roken. Via de Friese
Herenbaai ben ik tenslotte beland bij de Voortrekker. Van Theodorus Niemeyer uit Groningen. Op het pakje
ziet u een Boer met een hoofdletter en een ossewa die naar Transvaal trekt,
onderweg almaar zingend van Bobbejaan en Sarie Marais.
Op een goede dag was het
afgelopen met de pijp. Ook met de sigaret trouwens. Na een waarschuwend
hartinfarct zei mijn cardiologe dat het toch beter was om de pijp aan Maarten
te geven, rigoureus met roken te stoppen. Dat hebben we gedaan, van de ene dag
op de andere, nu al weer jaren geleden. Mijn vrouw was solidair en is ook
gestopt. We zijn tegenwoordig niet-rokers. Maar u zult mij nooit rokers horen
beschimpen of op een andere manier in de verdomhoek zetten. Want ik ben ook
zwart van binnen, onder andere van de Voortrekker. Bovendien heb ik boter op
mijn hoofd.
Thuis heb ik een kleine
verzameling van meest technologische dingetjes met twee eigenschappen: (1) ze
kosten niets of bijna niets en (2) je kunt er eigenlijk niets mee. U begrijpt
dat mijn hart sneller ging slaan toen ik in de Blokker-folder een aanbieding
zag van een digitale camera voor de prijs van 9.95. Dat kan niet anders dan
voor mijn verzameling bedoeld zijn, dacht ik. Hoewel de prijsverloop van digitale cameras
omgekeerd evenredig is aan dat van het aantal pixels, een beetje 12-megapixel-camera
met stabilisator koop je al voor 125
euro of daaromtrent, is het onbestaanbaar dat een apparaatje van nog geen tien
euro beelden op je netvlies tovert. Daar kunnen ze hem zelfs in China niet voor
maken.
Ik naar de Blokker. Ja hoor,
daar staat hij. Fraai en uitgebreid verpakt en verzegeld, made in Taiwan, achter slot en grendel in de hebbedingenkast.Meneer, zegt de aardige verkoopster
waarschuwend, dit is natuurlijk geen échte digitale camera hoor! Terwijl toch
zowel in de folder als op de verpakking niet te ontkennen digitale camera
staat. Maar de verkoopster is veel te vriendelijk om ergens stampij over te
maken en ik weet ook wel wat er voor tien euro te koop is. Geen digitale camera
dus.
Spannend altijd, zon
verpakking open maken! Wat tref ik aan? Een op een camera lijkend gevalletje
met een kijkglaasje (9 bij 5
centimeter en 12 millimeter plat)
met een tweetal knopjes en iets wat op een lensje lijkt. Voorts een
usb-kabeltje, een elegant draagkoordje, een cd-tje met software en een
gebruiksaanwijzing in vier talen, waaronder een Nederlandse en bij nader inzien
nog niet eens zon slechte. Voor de liefhebbers: het is een 300K pixel camera.
Wat kan dit apparaatje?
Volgens de gebruiksaanwijzing heel veel. Het kan fotos maken die je op je pc
kunt bekijken, je kunt er videoclips van wel 15 seconden mee opnemen, en het apparaatje
is bruikbaar als webcam. De camera kan nog veel meer, maar dat moet u zelf maar
eens nalezen. Vrolijk staat er nog bij: de camera is geschikt voor binnen en
buiten, zorg wel voor voldoende licht. Scherp stellen hoeft niet. Tussen een
halve meter en oneindig is alles scherp als u tenminste niet staat te wiebelen
bij het fotograferen.
Weet u het nog, we hebben het
over een dingetje van nog geen tien euro. Zou je er, vraag ik mij af, echt een
foto mee kunnen maken? Wat let ons de proef op de som te nemen. Maakt deze
camera de grootse verwachtingen waar?
De installatie is een fluitje
van een cent. Ik lees: doe twee van die kleine alkaline batterijtjes ergens in
hun huisje en installeer de software op je harde schijf. De gebruiksaanwijzing
laat niets te wensen over, want als ik het kan, kan iedereen het.
Ik loop naar buiten, het is
s morgens om een uur of negen. De zon staat nog heel laag op deze mooie
novembermorgen. De eerste foto is van een houtstapel waar de zon tegenaan schijnt.
Niet moeilijk lijkt mij. En voor de tweede foto kiezen wij een sentimenteel
landschapje. Even controleren of het wat geworden is, is er niet bij, maar wat
wil je ook voor dit geld. Aan de teller te zien heb ik twee fotos gemaakt. We
gaan nu naar binnen om te controleren of het waar is.
Een kabeltje verbindt mijn
300K-camera met mijn pc en de software zorgt ervoor dat er twee afbeeldingen
moeiteloos worden gedownload. Ik geloof mijn ogen niet. Het apparaat werkt
inderdaad. Het is wel een digitale camera!
De verdere bewijzen volgen op
de voet. Ik zie op de computermonitor mijn eerste foto: die van de
houtstammetjes. Ze zijn te tellen, dus levert de camera voldoende scherpte. En
kijkt u eens naar het schone landschapje. Is het geen plaatje! Met de hand op
het hart verzeker ik u dat ik niets aan het resultaat heb veranderd. Behalve
door met photoshop-elements even een horizon rechtzetten. Ik had misschien ook
de kleuren kunnen corrigeren, maar dan is de aardigheid er af.
Ik neem mij voor om de twee plaatjes
te laten afdrukken en die aan de Blokker-verkoopster te laten zien. Met de
woorden: geen geld voor zon mooie camera! Je begrijpt niet waar ze het van
doen, die Taiwanezen.
Een paar weken geleden hebben
we de knoop doorgehakt. We hebben een nieuwe, platte tv gekocht. Om twee
redenen: iedereen heeft er tegenwoordig eentje en je loopt voor spot en schande
wanneer je nog naar het journaal kijkt op zo'n ouderwets dikbuikig toestel. De
tweede reden is de scherpte. Onze nieuwe tv laat zogenoemde HD-beelden zien.
(Wat dat betekent weten we niet, maar de leverancier beweert dat het beeld stukken scherper
is dan vroeger. Dat kunnen wij niet kunnen beoordelen, maar wij hadden altijd al een superieur beeld, ook op onze oude dikzak.)
In elk geval zien we nu 's
avonds prachtige bewegende plaatjes aan onze ogen voorbijgaan. Áls we tenminste
kijken, want er gaan genoeg dagen voorbij dat de tv niet of nauwelijks aan
staat. Wanneer we kijken, zeggen we soms tegen elkaar: weet je nog van die
eerste tv-uitzendingen in de jaren vijftig van de vorige eeuw? Herinner je je
nog dat het toen vaak zo sneeuwde?
Reden genoeg om even terug te
gaan naar het jaar 1956. Op een novembermiddag speelt het Nederlands voetbalelftal
tegen Duitsland, de wereldkampioen. De wedstrijd wordt life uitgezonden op de Nederlandse tv.
We mogen kijken bij groenteboer B. te B, woonachtig in
hetzelfde dorp, vlakbij, aan de andere kant van de kerk. Te B. is zelf verzot
op voetbal en zijn zoon Jan hoedt het doel van de plaatselijke voetbalclub SVD.
De opslagruimte achter de groentewinkel wordt ingericht als bioscoop. Kratjes
en planken worden gezamenlijk getransformeerd tot kleine tribunes. Het raam
wordt zoveel mogelijk met oude jutezakken geblindeerd zodat het geheel is gehuld
in een onaardse schemer die prachtig past bij de knisperende spanning die
ongetwijfeld zal heersen wanneer de twee elftallen het speelveld betreden.
Omdat het verschijnsel lichtwedstrijd onsnog volslagen vreemd is, wordt de wedstrijd niet s avonds maar in de
namiddag gespeeld.
Op een stellage staat het wonderapparaat: een
televisietoestel (43 cm
beelddiagonaal) dat ons straks in zwart/wit de beelden zal laten zien waarop
wij ons nu al, ruim voor het begin van de wedstrijd, verheugen. Enkele familieleden,
vrienden en kennissen komen kijken. Ik heb mijzelf gebombardeerd tot vriendje
van keeper Jan zodat ik ook mag komen. Op de afgesproken tijd bij het begin van
Duitsland-Nederland is de opslagruimte afgeladen vol. Het lijkt wel of het hele
dorp zich tot de familie- of vriendenschaar van de familie te B. rekent. Ik kom
achter buurman K. te zitten die mij met zijn brede rug bijkans alle uitzicht
ontneemt. Tot overmaat van ramp beginnen de zenuwen een rol te spelen, zodat
iedereen plotseling een shagje moet opsteken waarvan de rook het nog
overblijvende zicht halveert. Maar de spanning vergoedt veel.
Op het piepkleine tv-schermpje in de verte sneeuwt
het. Onafgebroken, en begeleid door gesuis en gekreun. Er is verder geen beeld
en geluid totdat een van de aanwezige buren zich ermee bemoeit. Hij controleert
de verbindingen en vraagt aan gastheer te B. of er ook een antenne op het dak
staat. Want zonder een antenne, zegt hij, wordt het niks. Dan kunnen we allen
beter naar huis gaan (en daar zeker naar de radio luisteren ) Te B. is woedend
over de insinuaties in de gemaakte opmerkingen en slaat even kort maar krachtig
met de vlakke hand op het tv-toestel. En zie daar:tussen de sneeuwvlokken door zien wij enkele
spelers en een speelveld. Een bal is niet te bekennen, maar dat zal wel aan ons
liggen. Aan ons gezichtsvermogen, bedoel ik dan. Ook horen wij iemand
commentaar geven. Van Emmenes heet hij en hij schijnt van beroep ingenieur te
zijn.
Nadat iemand luid om STILTE! heeft verzocht, proberen
wij het spelverloop te volgen. Groot is het kabaal wanneer het Nederlands
elftal scoort en even groot is de daverende stilte bij de Duitse treffer. U
zult het niet willen geloven, maar nergens gedijt het voetbalnationalisme zo
goed als bij ons aan de landsgrens. - En wanneer het laatste fluitsignaal
klinkt, de voetbalcommentator Ad van Emmenes zijn laatste voetbalcliché uit de
kast heeft gehaald, en wanneer blijkt dat Nederland met 2-1 heeft gewonnen, is
het hek van de dam. Het lijkt wel of de oorlog na elf jaar weer opnieuw is gewonnen.
De vrienden en kennissen van gastheer B. te B. slaan hem en elkaar eens goed op
de schouder en prijzen het wonderbaarlijke spel van die Hollanders die het hem
toch maar weer mooi hebben geflikt.
Ik doe daar niet aan mee. Ik verheug mij natuurlijk
ook, maar met mate. Want ik heb behalve wat bewegende figuren op een schimmig
speelveld en een brede rug van buurman K. alleen maar sneeuw gezien.
Toegift: een actiefoto van de nog jonge Johan Cruijff. Plus een plaatje van een ouderwetse sneeuwantenne.
Het was maar een klein
eindje, van hier naar daar. Híer was de stoep voor mijn ouderlijk huis, in een
rustige Kerkstraat in het grensdorp. Dáár was Hotel t Wapen van Oldenburg, het enige fatsoenlijke hotel-café-restaurant
in het centrum van hetzelfde grensdorp. Ik liep altijd binnendoor van hier naar
daar. Oversteken, dan door het gangetje bij ons tegenover naast de Albino (een soort Spar in de jaren zestig van de vorige eeuw), een klimpartij over
een het hek met gaas, een klein stukje halfverhard zandpad en je was er. Je
stond voor de zij-ingang van het hotel, tevens de ingang van de enige echte
plaatselijke bioscoop. Hemelsbreed tweehonderd meter; ik deed er nog geen twee minuten over.
Op zaterdag en zondag kon je
naar de film. Aanvang der voorstelling 20.00 uur stond op het
aanplakbord-achter-glas bij de ingang naast een paar aantrekkelijke fotos van
de komende film. Ik ging bijna altijd op zaterdagavond. Dat wil zeggen: áls ik
ging en dat was misschien zon tien keer per seizoen. De kosten bedroegen twee
kwartjes, waarbij ik het geluk had dat de jongen achter de kassa (tevens de
filmvertoner) mij matste en mij toeliet tegen het kindertarief. De kwartjes
kreeg ik vaak van mijn vader, want die ging zelf ook. Pa was lid van de
commissie die er op toezag dat er bij een film van boven de achttien (of
veertien) geen personen die deze leeftijd nog niet hadden bereikt werden binnengelaten.
Als beloning voor dit veelomvattende werk had hij te allen tijde vrije toegang.
Daar zaten we dan met zijn
tachtigen. Er waren geen rangen en standen. Sommige groepjes jongens zaten
altijd helemaal vooraan op de eerste rij. Daarachter kwam een leeg tussenstuk
en achteraan, op wat men zei de beste plaatsen, zat de rest van het publiek.
Voor aanvang, in het schemerdonker, heerste er altijd een opgewonden sfeertje
waarbij iedereen zich even luidkeels liet gelden. Nadat de kassier zijn
schamele contanten in het sigarenkistje had weggeborgen, klom hij het laddertje
op naar boven waar de projector stond. Gelijktijdig met de muziek van het
Polygoonjournaal (k Heb u lief mijn Né-hé-der-land) stierf het zaallicht uit,
schoof het gordijn naar beide zijden opzij en vertoonden zich de eerste
flikkerende beelden. De volgorde was bijna altijd dezelfde: Nederlands nieuws,
wereldnieuws, een trailer (hoewel het woord trailer
nog niet bestond) van de film voor de komende week en dan een pauze. Soms werd
om onnaspeurlijke redenen een extra filmpje ingelast. Meestal een slechte oude
zwartwitkopie van Chaplin op de kunstijsbaan of het verhaal van Stan en Ollie
die pogingen deden een piano een trap op te zeulen. Ik moest er altijd
vreselijk om lachen, ook al was het de dertiende keer.
In de pauze moest iedereen
naar het toilet. De rest liet zich een Vami-ijsje tussen twee wafels of een
zakje pindas aansmeren door het hulpje van de bioscoopexploitant. Vijf minuten
later begon de hoofdfilm en gingen we er allemaal eens goed voor zitten.
Van de films die ik heb
gezien, zijn er me enkele tot op de dag van vandaag bijgebleven. De eerste film
die ik mij herinner gezien te hebben, was er een met de Engelse komiek Georg
Formby, die opviel omdat hij zo virtuoos op zijn banjo kon spelen. Dan
natuurlijk de Stan & Ollie-films, maar daar hebben we het al over gehad. Van
Chaplins City Lights blijft de scène
met het konijnenpootje (dat boksers untouchable
maakte) onvergetelijk.Verder vanzelfsprekend de klassieken: Casablanca, The third man, Citizan Cane
en Gone with the wind. En natuurlijk
niet te vergeten de onvergetelijke avonturen van het stel Don Camillo & Peppone en
de individualist Monsieur Hulot die tijdens
zijn vakantie en op Jours de fêtes
alles in zijn eentje probeert op te lossen. Nu ik films zit op te noemen die me
te binnen schieten, valt het op dat er weinig Duits bij is. Terwijl wij een
steenworp van de grens woonden.
Om kwart over tien kwam je
thuis. Dezelfde weg terug: over het hek met gaas, door het Albinosteegje en dan
de Kerkstraat overstekend naar huis. Ik liet meestal de voordeur openstaan voor
Pa die via de normale weg en in een bezadigd tempo huiswaarts keerde. Soms
glimlachte hij zachtjes voor zich uit. Nagenietend van een briljante Tati-scène
of nog steeds onder de indruk van de verblindende schoonheid van Sophia Loren. Want onder ons gezegd
Pa mocht graag een mooie vrouw zien, ook al was het op een filmdoek. Trouwens,
zijn zoon was geen haar beter.
Het wemelt tegenwoordig van
eet- en kookprogramma's op de tv en om die reden kunnen wij natuurlijk niet
achterblijven. Bovendien mogen wij ons dit najaar gelukkig weten met een rijke
appelenoogst en daarom stellen wij vandaag het gerecht hete bliksem in
het middelpunt van de belangstelling. Omdat wij op dit gebied behoorlijke experts
zijn en tamelijk van wanten weten, voelen wij ons gerechtigd tot het geven van
een kritisch commentaar en een heldere toelichting op zowel de ingrediënten als
de bereidingswijze.
Men neme, zegt mijn vrouw
want díe kookt vandaag, een aantal aardappels, zoete appels, (de rassen met de Oost-Nederlandse
namen honningzuten en breezuten zijn heel geschikt,) een enkele
zure appel, (dikke) slabonen, dik vet spek (géén rookspek) en spekvet,
komkommer in t zuur met een snippertje bieslook. Naar keuze eten wij er een
gehaktbal, een lekker stukje gebraden worst of een gepaneerd speklapje bij.
Natuurlijk is dit geen recept van meden en perzen; ieder doet het op zijn eigen
wijs. Sommige afvalligen gaan zelfs zover dat zij in plaats van zoete appels
zoete peren nemen, maar dat moeten zij natuurlijk zelf weten.
Tot hiertoe is dit een
behoorlijk flauw stukje, maar dat past bij de smaak. Niet dat er helemaal
geen kraak of smaak aan zit, maar hete bliksem is van nature niet bijzonder
smaakvol. Eigenlijk moeten de bijgerechten voor de smaak zorgen. Heet is het
echter wel, zodat we zonder overdrijven van een passende naam kunnen spreken.
Je moet het ook heet eten. Dus tussen de verschillende happen door over je
volgeladen vork blazen om tenminste je tong niet te branden.
Hete bliksem is, anders dan
biefstuk, zalm en kaviaar, een arme-luis voedsel. Dus passend bij onze status.
Zelfs de arme keuterboeren van het platteland konden het zich veroorloven,
omdat alle ingrediënten praktisch voor het grijpen lagen. Ook onze Duitse buren
van over de grens kennen hete bliksem. Zij noemen het Himmel und Erde.
Genoemd naar de hoofdbestanddelen: de appels uit de hemel (vallend uit de
bomen) en de aardappels (opgroeiend in de aarde).
Hete bliksem is taalkundig
dubbel-op, een pleonasme of hoe heet zoiets ook weer? Heet is overbodig, want
hebt u ooit een koude bliksem gezien? Een opgewarmde bliksem bestaat wel. Dat
is een opgewarmd prakje hete bliksem van gisteren. Net als veel andere prakjes
lekkerder dan het origineel.
Onlangs vierde onze oudste
zoon zijn zoveelste verjaardag. De hoeveelste zal ik u niet aan uw neus hangen,
want een béétje privacy moet er zijn. Op het fotootje beneden ziet u hem naar
de ene kaars op de eerste-verjaardagstaart wijzen die door zijn moeder is
gebakken. Hij is nu al jaren het huis uit, woont op zichzelf, en bevindt zich
op een tamelijk grote afstand van zijn jeugdjaren thuis.
Af en toe vinden wij een
levensteken uit die tijd. Bijvoorbeeld een stukje tekst dat door hem op een
gammele typemachine is geschreven. Ik vermoed in de tijd dat de computer in
opkomst was, maar dat brieven en teksten veelal nog met de klassieke
pen-en-inkt of met de typemachine werden geschreven. De machine waarop onze
oudste zoon - geschatte leeftijd toentertijd: dertien jaar - zit te rammelen,
stamt van zijn vader en die heeft hem weer van zíjn vader, de grootvader van de
oudste zoon. Beiden hebben elkaar niet gekend. De kleinzoon is geboren een jaar
nadat de grootvader plotseling was overleden.
Het is - niet alleen voor
zijn ouders of andere familieleden - interessant te zien waarmee de oudste zoon
zich al typend bezig houdt. Leest u het epistel aan het eind van dit verhaaltje
maar eens na. De oudste zoon schrijft quasi een brief aan zijn één jaar jongere
jongere broer. ("Ik geef een rondje weg op deze typewriter en ik zal jou
eens laten zien hoe goed ik al kan typen" en dan volgt de rest.)
Van de hak op de tak. Na een
STER-reclamespotje volgt een gedicht van Christian Morgenstern over twee
parallelle lijnen die lichtjaren evenwijdig aan elkaar doorbrengen en
uiteindelijk (maar dat staat niet in dit stukje) toch in elkaar versmelten tot
één eeuwigdurend samenzijn. Misschien kun je uit het onderwerp van dit
gedichtje al een beetje opmaken waar zijn schoolse belangstelling vooral naar
zal uitgaan: naar de wiskunde.
Volgt een ander
interessegebied dat net als de wiskunde bij de meeste van zijn jaargenoten uit
de tweede klas van het atheneum weinig aanhangers zal hebben gevonden: het Latijn.
Hij heeft het vak maar enkele jaren gevolgd, maar heeft het daarna laten
vallen. Volgens ons heeft hij daar nu nog steeds spijt van.
Daarna een mopje en een
berichtje over de plaatsing van kruisraketten. Dat was destijds (1984) waarschijnlijk
het beheersende thema.
Tot besluit een verhaaltje
over een stierenvechter die klaarblijkelijk te veel risico's heeft genomen.
Opvallend hierin is het gebruik van het woord 'pisang' en de
kort-maar-krachtige manier van rapporteren.
Het stukje tekst is vlot en
goed getypt. Hier en daar wat moeilijk te lezen, maar dat ligt niet aan de
kwaliteit van de schrijver, maar aan die van de typemachine. Dat was een
Olympia koffermachine die zijn grootvader bij diens pensionering als cadeautje
van zijn werkgever mee naar huis kreeg.
Wat niet zichtbaar is, zijn
de tekeningetjes waarmee onze oudste zoon zijn verhaaltjes vaak illustreerde.
Priegelkleine strips met meestal een erg geestige inhoud. Hij heeft er veel
tekenschriften en schoolagenda's mee gevuld.
De schoppenboer is een belangrijke kaart bij het hartenjagen, maar dat
interesseert mij nu even niet. Ik heb ook niet de verzameling schoppen en spaden op het oog die tegen
de schaftkeet staan geparkeerd omdat de spitters de tijd nemen om hun
meegebrachte boterham te eten. En ik bedoel ook niet de verzameling spelers die
de kost verdienen door met hun voeten een leren bal te beroeren. Hun schoppen tegen die bal gaat soms zover dat
zij daarvoor een vrije schop tégen krijgen. Namelijk wanneer zij niet de bal,
maar de benen van de tegenstander raken.
Achterhoekers op tamelijk
gevorderde leeftijd kunnen het u uitleggen. Vooral wanneer zij iets te maken
hebben met het boerenbedrijf. Zij laten de n weg zodat het woord schoppe
overblijft. Een schoppe, zeggen zij, is een schuur. Een soort bergplaats bij
een oude boerderij. Een schoppe is aan één zijde kant open zodat er de wind
vrij spel heeft. Wel zorgt een dak ervoor dat je in elk geval droog blijft.
Goed gezien: het is inderdaad een soort carport. Een stalling voor machines en
andere gebruiksvoorwerpen.
Wat een schoppe is, weten we
nu. Een wat ouwelijk aandoende garage/bergplaats/schuur die je goed kunt
gebruiken voor het stallen en het klussen. Je stalt er je tien jaar oude
dieseltje of je vlecht er van lange, soepele wilgentenen een mand waarin je
straks de gerooide aardappels verzamelt. Dat werken-in-de-schoppe doe je op
dagen dat er geen dringende andere werkzaamheden wachten. Dagen waarop het
koud, nat en guur is. Dagen waarop het maar één keer motregent, maar dan wel de
hele dag.
Het wordt langzamerhand
herfst en vandaag merken we dat. Het regent al vanaf de vroege ochtend fijne pijpenstelen.
De druppels zorgen voor kringetjes en blaasjes op het water van de oude
drinkbak die bij ons buiten in de tuin onder de pomp staat. We zeggen tegen
elkaar: dit wordt een echte schoppendag. Eigenlijk hadden we in de moestuin
willen werken om die klaar te maken voor de winter. Maar met zo'n weer is het
geen doen: wij wijken uit naar de schoppe om daar een paar simpele karweitjes
te gaan opknappen.
Een schoppendag gebruiken wij
meestal om klusjes te gaan doen die eigenlijk best kunnen wachten. Zoals het
poetsen van de fiets van mevrouw (al in tien jaar niet gebeurd) of het
afschuren van een roestige melkbus die straks zal veranderen in een
tuinornament waar de hele buurt jaloers op is. Natuurlijk kun je op een
schoppendag neerzijgen op je klapstoeltje en nadenken over de zin van het
leven, maar dat hou je ook niet lang vol.
Een schoppendag in de nazomer
is mooi, maar niet langer dan een halve dag. Dan kijk je naar de lucht. En
kijk! je ziet hier en daar een klein blauw stukje hemel. En is het niet of de
kringetjes en blaasjes op de waterbak minder en kleiner worden? Je ziet dat de
zon moeite doet om door het wolkendek heen te breken. Je hoort hoe de merel de
komst van mooi weer aankondigt.
Dan zet je de half gepoetste
fiets van je vrouw terug in het fietsenhok. En je laat de roest op de melkbus
zitten waar die zit. Gelukkig, de schoppendag is voorbij. Maar daarom niet
getreurd: binnenkort komt er wel wéér één.
Een poosje geleden heb ik u
het spannende verhaal verteld van ons krielhennetje dat door een speling van
het lot plotsklaps werd opgezadeld met een kruisbek. (Zie eventueel het verhaaltje: 'Kris, kras, kruis' van 4 juni 2011.) Van de
een op de andere dag pasten de onder- en bovensnavel niet meer precies op
elkaar, maar gingen aan elkaar voorbij. Wij hebben daarvan notitie genomen,
maar verder niets ondernomen. Want wij zijn van het type dat de natuur in al
haar onvoorspelbare grootheid het liefst haar eigen gang laat gaan. Kome wat
komt, dachten wij, en zo dacht ons krielhennetje er ook over. Tot vorige week
donderdag.
's Morgens, toen wij buiten
verbleven, genietend van zowel onze ochtendkoffie als van het fantastische
weer, kwamen zij zoals gebruikelijk aanschuiven. Ik bedoel onze haan in
gezelschap van het kruissnavelhennetje. Als er wat te halen valt, zijn zij present.
De haan - met de gemakkelijk te onthouden naam HZN (Haan-Zonder-Naam) - is wat
terughoudend van aard, maar het hennetje eet rustig uit je hand. Deze
donderdagmorgen krijg zij van ons een brokje extra (koek). Wij wisten immers
niet dat dit de laatste keer zou zijn.
's Middags, zo tegen half
vijf, krijgen onze krielkippen een klein handjevol zaad. Zij kennen de
procedure: zij staan op dat afgesproken tijdstip mij al op te wachten bij het
fietsenhok waar ik het kippenvoer bewaar. "Waar is je partner?" vroeg
ik HZN die wat verloren naar mij omkeek. Hij gaf geen antwoord, niet verbaal en
niet nonverbaal. 's Avonds miste ik het hennetje in het nachthok.
Gisteren, vrijdag, heb ik ons
kruissnavelhennetje gevonden. Een hoopje zwarte veren onder de dennen. Ze was
dood. Bezweken aan de last van het snavelongemak? Wij zullen het nooit weten.
Voorzichtig heb ik haar opgenomen en ergens ondergronds - een gegraven kuil - opgeborgen.
Over drie weken groeit er weer gras op die plek en verliezen wij het hennetje
in haar ondergrondse verblijfplaats uit het oog. Maar niet uit onze
herinnering. Want wij hebben de foto's nog.
Dus nog één keer een plaatje
van ons hennetje. Samen met HZN, in haar glorieperiode. En eentje van onze
overgebleven haan HZN die zich voor deze gelegenheid met uitzondering van zijn
kop in het grijs heeft gestoken.
Velen
onder u zullen direct in de gaten hebben dat wat u hierbeneden ziet afgebeeld,
niets anders kan zijndan een apparaatje
waarmee u op het jaar nauwkeurig en binnen enkele tellen de ouderdom van
een stuk boomschors kunt vaststellen. U legt het gevalletje op de schors, tikt met
behulp van de knopjes bij de cijfertjes uw persoonlijk en strikt vertrouwelijke
password in (in dit geval een passnumber) en plotsklaps hoort u uit de
gaatjes voor het gaasje beneden een vriendelijke vrouwenstem luid en duidelijk
zeggen: "Dit stukje eiken is 18e eeuws en stamt op de kop af uit
1786."
De
meesten onder de velen van hierboven hoeven wij niet te vertellen dat dit een volstrekt
verkeerd idee is van wat men denkt te zien. Dit is natuurlijk helemaal geen
eikenschorsleeftijdsmeter, noch een voortijdige mp3-speler of een slome vooroorlogse
Aldi-kassa. Dit is evenmin een ontsleutelmachine uit de eerste wereldoorlog
waarmee men de gecodeerde berichten van de vijand in begrijpbare taal kon
veranderen. De foto heeft iets te maken met zowel beeldende als muzikale
kwaliteiten, laat ik u daarmee een eindje op weg helpen. Maar wat is het nou precies?
Ik help u
uit de brand. Wat u ziet is een detailopname van een klein, oud
muziekinstrument, een trekharmonica. Beter gezegd, een bandonika oftewel een
konzertina. Familie van de beroemde bandoneon waarop tangos het allermooiste
klinken. Deze is gemaakt door een firma uit Chemnitz,omstreeks 1920.
De
cijfers die u boven de knoppen ziet, zijn aanwijzingen voor de bespeler zodat
deze kan weten welke knop zij of hij, op een bepaalde plek in het muziekstukje aangekomen,
moet indrukken. Voor dit type muziekinstrumenten bestaat een speciaal
notenschrift, een cijferschrift. U kunt er geen moeilijke sommen mee
uitrekenen, maar u kunt er wel prachtige melodieën mee toveren. U trekt aan de
blaasbalg (of duwt er tegenaan, net wat u wilt) en drukt op knopje 14 en u
gelooft uw oren niet.
Het echt
verrassende komt tot slot. Als u goed kijkt ziet u op de diverse paarlemoeren
knoppen een piepklein fotostatiefje en de handen van de fotograaf. Sterker, u
ziet zelfs het gezicht van de schrijver van deze tekst, tevens bespeler van het
instrument. Hij zou, als u daar prijs op stelt, met losse handen een
schubertiaanse Ländler kunnen spelen.
Maar dat is ook het enige liedje dat hij kent.
Mijn
vader was een enthousiast amateurfotograaf. Op een van de eerste foto's die hij
van mij maakte, zit ik in een kinderstoel. Die staat hier in zijn lage stand.
Ik herinner mij dat je die stoel - door scharnieren in het midden - kon
opklappen zodat je een hoge variant kreeg. Handig om bij te schuiven aan tafel
wanneer we gingen eten. Goed weet ik ook nog dat er een telraampje met
veelkleurige balletjes op zat. Op de foto staat ook een speelgoedhond, maar
daarvan weet ik mij niets te herinneren.
Ook
het jongetje in de poes ben ik. Ja, dit mollige tweejarig schepseltje met zijn
vroeg-wijze ogen in een rond gezichtje, nu gezeten in een hobbelpaard met een
kattenkop. De begeleidende kinderschare wordt gevormd door mijn oudere broer en
zussen. De gezichten staan wat strak, maar dat zou ook kunnen komen omdat het
oorlog is. Niet bij ons in de achtertuin, maar in de tijd gezien: het is 1942.
Herinneringen,
zo denk ik althans, bestaan niet alleen uit beelden. Je weet uit je jongste tijd
niet alleen hoe dingen er uitzagen. Je weet ook hoe ze voelden en hoe ze roken.
In gedachten hoor je de stem van je
moeder als ze je toespreekt. Ik voel hoe de twee stokjes aan de kattenkop
voelden waarmee je het hobbelpaard vasthield. En mijn evenwichtsorganen
herinneren zich de schommelbeweging
nog goed: omhoog-omlaag, voorover-achterover.
Ik kijk nu
naar de foto's en zie mijn eigen gezicht en die van mijn broer en zusjes. Maar
als ik geen afbeelding bij de hand zou hebben, zou ik mij dan ook zo gemakkelijk
hun gezichten voor de geest kunnen halen? Ik weet het niet zeker, maar ik denk
het niet. De foto is nodig om het beeld te reconstrueren. In ieder geval helpt
hij het wazige verleden enigszins op te lichten.
Dat wij
allen, u en ik, ons ook de geuren van vroeger kunnen herinneren, kan ik ook
niet bewijzen. Maar ik weet het bijna zeker. Zo ruik ik nú nog hoe het bij ons
thuis op maandag in de bijkeuken rook wanneer mijn moeder bezig was met de was.
Dat vochtig-warme geurmengsel van water, zeepsop en klam zweet.
Wij woonden
vlak aan de grens met Duitsland. De grens liep dwars door het dorp. s Nachts
hoorde je in de dagen van de foto hoe Britse RAF-bommenwerpers naar het
Ruhrgebied vlogen om daar hun bommen af te werpen. Nu nog, tientallen jaren
later, kan ik mij dat typische geluid herinneren. En ik weet nog steeds wat er
gebeurde toen in januari 1945 de Duitse stad Emmerich, vijftien kilometer bij
ons vandaan, werd gebombardeerd. De zwartgeblakerde papiersnippers kwamen uit
de lucht vallen en bleven samen met de onuitwisbare brandlucht van verbrande
kleren in de bomen haken op hun weg naar de grond. Zo ver strekt mijn
herinnering. Ik zie en ruik het nu nog steeds. Ik weet het zeker.
De vakantie zit er weer op.
Je merkt het aan alles. Bijvoorbeeld aan de kleuren van het beukenblad bij ons
langs de weg: een tikkeltje herfstbruin wordt al zichtbaar. Je merkt het ook
aan het korter worden van de dagen en aan het lengen van de schaduwen.
Je ziet het niet alleen, je
hoort het ook. Luister maar naar de opgetogen verwachtingsvolle stemmen van de
naar-school-fietsende meisjes die aan een nieuw schooljaar zijn begonnen. Met
z'n drieën naast elkaar zonder oog te hebben voor andere weggebruikers. Bezig
met het mobieltje, met elkaar of met zichzelf.
En kijk eens naar de
brugklassers! Nog maar zes weken geleden fietsten ze naar hun vertrouwde
basisschool waar ze acht jaar samen lief en leed hadden gedeeld. Nu fietsen ze
met volle tassen en pukkels naar de brugklas van het vwo of het vmbo. Hun wegen
gaan uit elkaar. Sommige basischoolvriendjes verlies je uit het oog omdat díe
naar een andere school gaan.
Je hoort aan hun stemmen hoe
spannend zulke eerste schooldagen in een nieuwe omgeving zijn. Van de een op
andere dag ben je aan een nieuwe fase in je leven begonnen. Alles is anders: de
school, de lessen, de vakken, de leraren, de manieren-van-doen.
Hoe zal het onze brugklassers
vergaan op hun nieuwe school? Welke voorstellingen hebben zij er zich van
gemaakt? Waar willen ze tenslotte uitkomen? Of laten ze alles maar gebeuren?
Hun ouders leven met hen mee, want ook voor hen zijn het spannende maanden,
daar op die nieuwe, andere school. Zullen hun kinderen die hoge verwachtingen
waar kunnen maken?
Op de foto's hieronder ziet u
twee jongens die vol trots poseren op de tractor van hun opa. De oudste stuurt;
de jongste vertrouwt het niet helemaal en schuilt even achter de rug van zijn
broertje. Je ziet en voelt het: hier presenteert zich een nieuwe generatie
landbouwers.
Nou, vergeet u het maar. De
twee (onze zoons) zijn al jaren het huis uit en verdienen beiden hun brood met
iets erg ingewikkelds in de informatie-technologie. Iets met computers dus. Dat
hadden ze ook niet gedacht toen hun vader de foto maakte! Vader zelf trouwens
ook niet.
Vroeger, op de Mulo, hadden
we allemaal een gedichtenschrift. Daarin schreef je een aantal (vier
bijvoorbeeld) gedichten die je op het eindexamen bij het vak Nederlands aan de
orde kon laten komen. De examinator koos er één uit en vroeg je vriendelijk dat
gedicht zo goed mogelijk op te zeggen. Daarna werden vragen gesteld: wat weet
je allemaal van de dichter? wat betekent het woord 'wilvaardig' in regel acht?
wat is het rijmschema?
Eén van mijn gedichten was
"Het Kameleon", een moeilijk gedicht van de dichter Staring. (Na enig
oefenen ken ik het nu nog uit mijn hoofd!) Het ging over een tweestrijd tussen
landgenoten die elkaar ergens in Noord-Afrika ontmoeten en ruzie krijgen over
de vraag of de kameleon die ze beiden hebben gezien nu blauw of groen was. Een
derde wandelaar, die meent zich met de zaak te moeten bemoeien, denkt een
zwarte kameleon in een witte zakdoek te hebben meegenomen, maar ziet tot zijn
schrik hoe het zwart zich in wit heeft veranderd.
Ja, dat heb je met kameleons:
ze kunnen van kleur verschieten. Persoonlijk heb ik het nooit gezien, maar ik
geloof iedereen die het zeker weet. Wat ik wel weet is dat tomaten tegenwoordig
ook van kleur kunnen veranderen. Hoe zit het precies?
In mijn jongere jaren had je een paar
tomatenplanten in je moestuin. Als alles meezat, zag je een flinke plant
opgroeien met gele, onooglijke bloempjes die later uitgroeiden tot prachtige
vruchten. Groen waren ze aanvankelijk. Maar door de verkwikkend verwarmende
zonnestralen veranderde hun kleur via groenachtig geel en oranje in een rijp
rood. Dan was het tijd om te plukken en te oogsten. Waarna ze in de tomatensoep
verdwenen of in plakjes gesneden - al of niet met suiker of zout - je boterham
versierden.
Dit jaar groeien de tomaten in onze moestuin tegen de klippen op. Ze dragen prachtige groene trossen
tomaten. Maar met het van kleur verschieten wil het niet erg vlotten. Ze
blijven groen. Hoogstens zien we een geelachtig schijn op hun huid.
Iemand zei: je moet ze
plukken, ook al zijn ze nog groen. En dan leg je ze op een schoteltje onder dak
in de zon en geef je ze tijd om van kleur te veranderen. Kijk maar: deze twee
zijn van een groen in een prachtig rood veranderd; de andere is nog niet zover,
maar wacht maar even af. Het komt goed. Straks hebben we heerlijke, sappige,
roodwangige trostomaten te kust en te keur. Van kleur verschoten.
Het kan zijn dat u, op bezoek
in onze contreien en rondfietsend in ons prachtig Achterhoeks platteland,
plotseling geconfronteerd wordt met een niet alledaags beeld. Het is dan
raadzaam af te stappen, uw fiets tegen een boom te zetten, en uw ogen uit te
wrijven, want u gelooft diezelfde ogen niet. U ziet van links naar rechts in
een flauwe bocht van de weg een oude eik, (waarachter zich een vriendelijk
ogende boerderij bevindt) een houten bank om uw vermoeide ledematen tot rust te
laten komen, een grote, merkwaardig aandoende, rondachtige steen, en een
aanplakbord waarop iets geschreven staat. De titel is met het blote oog zicht-
en leesbaar: De Binnenheurnse Weersteen.
Het gaat om de steen. De
weersteen. Op het aanplakbord lezen we dat de buurtvereniging Binnenheurne de steen hier heeft
geplaatst ter gelegenheid van het 15-jarig bestaan van deze club. En of de
steen al niet genoeg was: de vereniging heeft omstreeks dezelfde tijd ook de
bank geplaatst zodat de argeloze bezoeker kan bijkomen nadat zij of hij gelezen
heeft hoe de weersteen bijdraagt aan de weersvoorspelling voor de komende
dagen. Leg uw hand op de steen. Voel de gladheid, de ribbeltjes en de overige
oneffenheden. Die gewaarwording alleen al is in staat inzicht te geven in het
weer van heden en morgen. Op het aanplakbord wordt u op de volgende manier
wijzer gemaakt:
Conditie
van de steenWeersvoorspelling
droog>goed
weer
nat>regen
warm>zonnig
onzichtbaar>mist
beweegt>wind
koud>vorst
wit>sneeuw
blauw>slim
kold (steenkoud)
Kijk, dat noem ik nou nog eens
service! En wie zou hier niet in dit gebied willen wonen? Dit is inderdaad een
streek waar de mensen zich om elkaar bekommeren, elkaar bijstaan in het
voorspellen van het toekomstige weer, en de dag verder doorbrengen met het
bedenken van nóg meer streken.
Uit mijn studententijd, die al ver achter mij ligt, achterhaalt
mij de laatste tijd af en toe een voorval dat sommigen van u misschien bekend
zal voorkomen. Het is een droom over een typische studentenactiviteit. Het is
geen prettige droom. Hij begint zelfs kenmerken van een nachtmerrie te
vertonen, maar nu overdrijf ik een beetje.
Het gaat over het doen van tentamens. In de zes jaar dat
mijn studie duurde, toentertijd achtereenvolgens één jaar propedeuse, twee jaar
kandidaats en drie jaar doctoraal, heb ik talloze tentamens moeten afleggen. (Zie de foto met het stapeltje tentamenbriefjes en mijn collegekaarten beneden.) De
docenten wilden weten of ik mij de verplichte studiestof eigen had gemaakt.
Aanvankelijk maakte je je zenuwachtig over wéér een tentamen. Later draaide je
er je hand niet voor om. Tentamens die een onvoldoende hadden opgeleverd,
moesten worden overgedaan, dat sprak in mijn studierichting vanzelf. Want
onvoldoendes werden niet geaccepteerd.
Hoeveel tentamens ik heb gedaan zou ik niet precies meer
weten. De meeste tentamenbriefjes uit de zes jaar studie heb ik weten te
bewaren. En toen ik onlangs het stapeltje telde, waren het er in de tachtig.
Tachtig (!) tentamens met een (tamelijk) gunstige uitslag! Sommige
tentamenbriefjes zaten nog vol bloed, zweet en tranen. Andere lagen er
volslagen ongebruikt bij. Fluitjes van een cent.
Je had vakken waarvan je het tentamen - vanwege de
moeilijkheidsgraad - zoveel mogelijk uitstelde. Niet op de lange baan
geschoven, maar met het idee dat het handiger was eerst alle gemákkelijke
tentamens te gaan doen. De moeilijke kwamen later wel. Bij mij was dat het
geval met tentamens waarvoor je gruwelijk veel en ingewikkelde wiskundige
kennis nodig had.
Met soms tamelijk veel moeite heb ik tenslotte alle
tentamens gehaald. Daarna volgde alleen nog het afstudeerproject.
Nu, na zoveel jaar, droom ik nog wel eens dat ik alle
tentamens heb gehaald, behalve één tentamen voor een buitengewoon moeilijk vak
waarvan ik zeker weet dat ik het nooit en te nimmer onder de knie zal krijgen.
Dat tentamen stel ik dus uit tot Sint Juttemis. Het is een geheim dat ik met me
meedraag. Niemand weet ervan. Totdat men op de dag van mijn afstuderen merkt
dat ik praktisch aan alle eisen heb voldaan, ruim tachtig tentamens met goed
gevolg heb afgelegd en een briljante afstudeerscriptie heb geschreven. Eén
tentamenbriefje ontbreekt echter. Van het vak dat ik niet beheers en nooit zal
beheersen. Daardoor zal ik nooit kunnen afstuderen. Mijn geheim wordt ontdekt
en iedereen spreekt erover.
Badend in het angstzweet word ik wakker. Ik ga rechtop
zitten en zie met grote opluchting dat mijn doctoraalbul die dertig jaar
geleden door de rector-magnificus aan mij is uitgereikt, nog steeds aan de muur
hangt. Boven mijn werktafel.
Merkwaardig, zo'n terugkerende droom. En nog merkwaardiger
is het te horen dat er meer mensen zijn die in hun dromen precies dezelfde
nachtmerrie ontmoeten. Ik ben blijkbaar niet de enige.
Met veel geld een
border aanleggen op een halve hectare tuingrond achter het vrijstaande landhuis
is geen kunst. Wat wél kunst is: een smalle stenen ruimte tussen de voorgevel
en de straat zó in te richten dat én mooi én groen is.
Het volgende stukje
tekst stamt voor het grootste deel uit het Bossche Nieuwsblad, een veel en graag
gelezen huis-aan-huis-blad in 's-Hertogenbosch. In deze stad woont de broer van
Terra. Hij heeft zeer onlangs de eerste prijs gewonnen met een geveltuinwedstrijd.
Wie heeft in Den Bosch zijn voorgevel aan de straatkant zo fraai versierd met
heesters, bloemen en planten dat het lof en eer verdient? Dat is ongeveer de
vraag. Het antwoord staat hieronder.
Terwille van de
privacy wordt de broer van Terra niet met naam en toenaam genoemd. De stukjes cursieve tekst die u leest, zijn door Terra toegevoegd.
De truc van
een mooie tuin
De broer van Terra
won deze week de eerste prijs met de geveltuinwedstrijd van de gemeente Den
Bosch. Hij kreeg een groene waardebon ter waarde van honderd euro. Ik had me
niet eens aangemeld voor de wedstrijd en toch heb ik gewonnen, vertelt de
broer van Terra verrast.
Van origine is
Terra's broer geen stadsmens. Hij komt uit het Gelderse dorpje Dinxperlo. Mijn
grootmoeder heeft daar ook gewoond. Zij hield ook van tuinieren. Ze had het
eerste bloementuintje in de weide omgeving. Voor die tijd was dat heel
bijzonder.
- De oma van de broer van Terra en dus ook Terra's oma
woonde niet in een dorp, maar op een boerderij midden in het Achterhoekse
platteland. Het was niet ongewoon dat Oma een tuin had. Ieder boerderij had wel
ergens een (kleine) moestuin waar groente werd verbouwd. Heel bijzonder was dat
Oma er een bloementuintje op nahield.
- Met de
'weide omgeving' bedoelt de redactrice waarschijnlijk een 'wijde omgeving'.
Weide-omgeving had wel gekund.
De broer van Terra denkt een van de weinige tuinierders te zijn
die geen hekel heeft aan onkruid. Onschuldige onkruidjes laat ik gewoon staan.
Ik houd namelijk niet zo van een tuin met perkjes. De planten mogen in de
geveltuin aan de Coppensstraat vrij groeien. Er groeit een rode kool, bloeit
een kamperfoelie met roze bloemen, rode ooievaarsbekjes en een gele helianthus.
Volgens de broer van Terra worden de geveltuintjes door de gemeente beoordeeld
op de variatie van planten, onderhoud en hoe goed het tuintje is gevuld. Het
is gewoon een kwestie van goed onderhouden, zegt hij nuchter. Als de planten
de geveltuin te buiten gaan, knipt de Bosschenaar ze weg. Ook uitgebloeide
bloemen knipt hij eruit. Op die manier heb je niet één, maar twee of zelfs
drie keer nieuwe knoppen.
De broer van Terra heeft het niet zo op mensen die hun tuin niet
goed onderhouden. Dat soortmensen
onderschat de natuur. Alsof de tuin zichzelf bijhoudt. In de droogteperiode
ging Terra's broer elke ochtend met een emmertje water de dorst lessen van de
planten in zijn geveltuin. Een straat ziet er heel wat gezelliger uit met hier
en daar wat groen en kleur. Van de waardebon wil hij een sinaasappel- en
olijvenboompje kopen.
- De liefde voor een
olijvenboompje is niet van vandaag. Naast het ouderlijk huis waar de broer van
Terra en Terra zelf opgroeiden stond een echte originele olijvenstruik waar in
augustus kleine, rode, zure olijfjes aan kwamen.
- In het artikel wordt
uitsluitend gesproken over de geveltuin aan de straatkant (plusminus één meter
diep ter breedte van het huis. Er is nóg een tuin, namelijk áchter het huis.
Daar kijk je helemaal je ogen uit.
U moet weten: wij wonen in
het buitengebied. Dat wil zeggen: op het diepste platteland, met hier en daar
een boerderij, ingebed in een landschap met weilanden, mais- en andere akkers,
en bosranden. Prachtig wonen, daar niet van, maar zodanig afgelegen dat de
multimediale aanbieders van informatie ons territorium als 'verliesgevend' en 'onrendabel'
beschouwen. Het loont niet om er een glasvezel- of andere kabel neer te leggen
of de bewoners te voorzien van snel en goed werkende internetvoorzieningen.
Daarvoor, zo zeggen de kabelboeren, wonen er gewoon te weinig mensen.
Nadat wij zo lange jaren
verstoken zijn gebleven van mediale ontwikkelingen, zowel software- als
hardwarematig, dus geen kabel om tv-beelden te ontvangen en internet via een
sullig telefoondraadje, waarvoor wij zélf duur betaalde aanpassingen hebben
moeten aanbrengen zoals draadloos internet en tv-ontvangsten via een
foeilelijke schotelantenne, worden wij thans zowel wat betreft de harde waren
als de 'content' bekogeld met talrijke aanbiedingen, opties en verdere multimediale
mogelijkheden als daar zijn: digitenne en adsl-internet, benevens zenders zoals
het vlaamse Eén en het even grandioze Canvas, alsmede sedert de eerste juni van
dit jaar (niet te geloven) BBC-One en BBC-Two, met het gevolg dat wij niet meer
achter onze fernseher vandaan te
slaan zijn. (ARD en ZDF hadden wij al langer.)
Op vrijdag 15 juli a.s. (het is
slechts een voorbeeld) kunnen wij ons 's ochtends om 10.00 uur voor het
beeldscherm zetten om op de BBC naar het Open Engelse golfen te kijken (iets
slomers kan ik mij niet voorstellen), om om (twee keer 'om') 2.00 uur in de
namiddag over te schakelen naar de Tour-de-France-reportage van
Sforza-op-Canvas, waarna wij in de vroege avond eindigen bij de BBC die dan het
Eerste Proms Concert van dit seizoen
uitzendt en wel life.
Altijd wanneer ik een
kookboek opensla moet ik aan de aanvoegende wijs denken, hoewel die op zich niets met koken of kokkerellen
te maken heeft. Het komt door de bijzondere manier waarop kookboekenschrijvers
vroeger een recept begonnen. Neem de vroeger zo populaire turfjes: gebakken reepjes brood, vooraf geweekt in een mengsel van
ei en melk.
Men neme .. drie eieren, een snufje zout, vier
sneetjes bruin brood, een vleugje peper en één deciliter net-niet-volle melk. Zo ongeveer staat het in de zoveelste druk van het
Amsterdamse huishoudschoolkookboek. Die eieren en die halfvolle melk
interesseren mij verder niet, het gaat nu even om het rare woord neme. Het hoofd der school heeft het
onderwerp behandeld toen ik in de zesde klas zat. Ja, toen leerde je op de
lagere school al verschillende wijzen: de aantonende wijs (hij loopt naar de maan), de gebiedende wijs
(Loop naar de maan!!!) en de
aanvoegende wijs (Dat hij maar spoedig naar de maan moge lopen!) Van díe wijzen.
De aanvoegende wijs heeft
altijd iets geheimzinnigs. Zij zit, als ik het tenminste goed heb onthouden,
zon beetje tussen de aantonende en de gebiedende wijs in. Neem nou de zin:
Jaap pakt een ei uit het treefje. Dat zie je vóór je, het is als het ware een
voorstelling, een performance, het is
een zin in de aantonende wijs. En als Jaap het vertikt, zegt zijn wederhelft:
Jaap, pak als de wiedeweerga een ei uit het treefje! Ze vraagt het niet
vriendelijk, ze beveelt het op luide toon, ze gebiedt. Dus is het een zin in de
gebiedende wijs.
Bij een aanvoegende wijs, zei
de meester, moet je denken aan een goede raad, aan een voorstel, aan een welgemeend
advies. Als je in het kookboek men neme
een ei leest, dan bedoelt de schrijfster te zeggen dat men er verstandig
aan doet een ei uit het treefje te pakken.
Het ongemak waarmee wij een
aanvoegende wijs tegemoet treden, heeft ook te maken met het toegevoegde
onderwerp men. Men neme (drie
eieren), men schrijve (zijn eigen
naam, foutloos indien mogelijk), men
spreke (het liefst zonder consumptie), men
leze (dit verhaaltje er nog maar eens goed op na). De meester zei: stam plus e.
En bij navraag bleek dat te kloppen. Nemen
is het werkwoord, neem is de stam, neme is de aanvoegende wijs. Horen is
een werkwoord, hoor is de stam en wie oren heeft om te horen, hore wat er
gezegd wordt. Gebeure wat gebeurt en kome wat komt.
Een tijdje geleden, bij het
koffiedrinken op het achterterrasje, in mijn werkplunje gezeten in het
zonnetje, stopte ik een stukje Deventer ontbijtkoek tussen mijn klompen. Zomaar,
in een losbandige bui, van de weeromstuit. Tegen het kleine, jongekrieltje dat poolshoogte kwam nemen, even
later gevolgd door haar broertje, zei ik het volgende. Men kijke eerst goed om
te zien of het wel koek is en niet iets anders. Daarna bukke men zich voorover
en pikke behoedzaam het stukje koek tussen de klompen vandaan. Daarna slikke
men het stukje koek smakelijk weg. Tenslotte ga men over tot de orde van de dag.
Gaan is het werkwoord, ga is de stam, maar deze aanvoegende wijs krijgt geen e.
Jammer, maar helaas.