Het wemelt tegenwoordig van
eet- en kookprogramma's op de tv en om die reden kunnen wij natuurlijk niet
achterblijven. Bovendien mogen wij ons dit najaar gelukkig weten met een rijke
appelenoogst en daarom stellen wij vandaag het gerecht hete bliksem in
het middelpunt van de belangstelling. Omdat wij op dit gebied behoorlijke experts
zijn en tamelijk van wanten weten, voelen wij ons gerechtigd tot het geven van
een kritisch commentaar en een heldere toelichting op zowel de ingrediënten als
de bereidingswijze.
Men neme, zegt mijn vrouw
want díe kookt vandaag, een aantal aardappels, zoete appels, (de rassen met de Oost-Nederlandse
namen honningzuten en breezuten zijn heel geschikt,) een enkele
zure appel, (dikke) slabonen, dik vet spek (géén rookspek) en spekvet,
komkommer in t zuur met een snippertje bieslook. Naar keuze eten wij er een
gehaktbal, een lekker stukje gebraden worst of een gepaneerd speklapje bij.
Natuurlijk is dit geen recept van meden en perzen; ieder doet het op zijn eigen
wijs. Sommige afvalligen gaan zelfs zover dat zij in plaats van zoete appels
zoete peren nemen, maar dat moeten zij natuurlijk zelf weten.
Tot hiertoe is dit een
behoorlijk flauw stukje, maar dat past bij de smaak. Niet dat er helemaal
geen kraak of smaak aan zit, maar hete bliksem is van nature niet bijzonder
smaakvol. Eigenlijk moeten de bijgerechten voor de smaak zorgen. Heet is het
echter wel, zodat we zonder overdrijven van een passende naam kunnen spreken.
Je moet het ook heet eten. Dus tussen de verschillende happen door over je
volgeladen vork blazen om tenminste je tong niet te branden.
Hete bliksem is, anders dan
biefstuk, zalm en kaviaar, een arme-luis voedsel. Dus passend bij onze status.
Zelfs de arme keuterboeren van het platteland konden het zich veroorloven,
omdat alle ingrediënten praktisch voor het grijpen lagen. Ook onze Duitse buren
van over de grens kennen hete bliksem. Zij noemen het Himmel und Erde.
Genoemd naar de hoofdbestanddelen: de appels uit de hemel (vallend uit de
bomen) en de aardappels (opgroeiend in de aarde).
Hete bliksem is taalkundig
dubbel-op, een pleonasme of hoe heet zoiets ook weer? Heet is overbodig, want
hebt u ooit een koude bliksem gezien? Een opgewarmde bliksem bestaat wel. Dat
is een opgewarmd prakje hete bliksem van gisteren. Net als veel andere prakjes
lekkerder dan het origineel.
Onlangs vierde onze oudste
zoon zijn zoveelste verjaardag. De hoeveelste zal ik u niet aan uw neus hangen,
want een béétje privacy moet er zijn. Op het fotootje beneden ziet u hem naar
de ene kaars op de eerste-verjaardagstaart wijzen die door zijn moeder is
gebakken. Hij is nu al jaren het huis uit, woont op zichzelf, en bevindt zich
op een tamelijk grote afstand van zijn jeugdjaren thuis.
Af en toe vinden wij een
levensteken uit die tijd. Bijvoorbeeld een stukje tekst dat door hem op een
gammele typemachine is geschreven. Ik vermoed in de tijd dat de computer in
opkomst was, maar dat brieven en teksten veelal nog met de klassieke
pen-en-inkt of met de typemachine werden geschreven. De machine waarop onze
oudste zoon - geschatte leeftijd toentertijd: dertien jaar - zit te rammelen,
stamt van zijn vader en die heeft hem weer van zíjn vader, de grootvader van de
oudste zoon. Beiden hebben elkaar niet gekend. De kleinzoon is geboren een jaar
nadat de grootvader plotseling was overleden.
Het is - niet alleen voor
zijn ouders of andere familieleden - interessant te zien waarmee de oudste zoon
zich al typend bezig houdt. Leest u het epistel aan het eind van dit verhaaltje
maar eens na. De oudste zoon schrijft quasi een brief aan zijn één jaar jongere
jongere broer. ("Ik geef een rondje weg op deze typewriter en ik zal jou
eens laten zien hoe goed ik al kan typen" en dan volgt de rest.)
Van de hak op de tak. Na een
STER-reclamespotje volgt een gedicht van Christian Morgenstern over twee
parallelle lijnen die lichtjaren evenwijdig aan elkaar doorbrengen en
uiteindelijk (maar dat staat niet in dit stukje) toch in elkaar versmelten tot
één eeuwigdurend samenzijn. Misschien kun je uit het onderwerp van dit
gedichtje al een beetje opmaken waar zijn schoolse belangstelling vooral naar
zal uitgaan: naar de wiskunde.
Volgt een ander
interessegebied dat net als de wiskunde bij de meeste van zijn jaargenoten uit
de tweede klas van het atheneum weinig aanhangers zal hebben gevonden: het Latijn.
Hij heeft het vak maar enkele jaren gevolgd, maar heeft het daarna laten
vallen. Volgens ons heeft hij daar nu nog steeds spijt van.
Daarna een mopje en een
berichtje over de plaatsing van kruisraketten. Dat was destijds (1984) waarschijnlijk
het beheersende thema.
Tot besluit een verhaaltje
over een stierenvechter die klaarblijkelijk te veel risico's heeft genomen.
Opvallend hierin is het gebruik van het woord 'pisang' en de
kort-maar-krachtige manier van rapporteren.
Het stukje tekst is vlot en
goed getypt. Hier en daar wat moeilijk te lezen, maar dat ligt niet aan de
kwaliteit van de schrijver, maar aan die van de typemachine. Dat was een
Olympia koffermachine die zijn grootvader bij diens pensionering als cadeautje
van zijn werkgever mee naar huis kreeg.
Wat niet zichtbaar is, zijn
de tekeningetjes waarmee onze oudste zoon zijn verhaaltjes vaak illustreerde.
Priegelkleine strips met meestal een erg geestige inhoud. Hij heeft er veel
tekenschriften en schoolagenda's mee gevuld.
De schoppenboer is een belangrijke kaart bij het hartenjagen, maar dat
interesseert mij nu even niet. Ik heb ook niet de verzameling schoppen en spaden op het oog die tegen
de schaftkeet staan geparkeerd omdat de spitters de tijd nemen om hun
meegebrachte boterham te eten. En ik bedoel ook niet de verzameling spelers die
de kost verdienen door met hun voeten een leren bal te beroeren. Hun schoppen tegen die bal gaat soms zover dat
zij daarvoor een vrije schop tégen krijgen. Namelijk wanneer zij niet de bal,
maar de benen van de tegenstander raken.
Achterhoekers op tamelijk
gevorderde leeftijd kunnen het u uitleggen. Vooral wanneer zij iets te maken
hebben met het boerenbedrijf. Zij laten de n weg zodat het woord schoppe
overblijft. Een schoppe, zeggen zij, is een schuur. Een soort bergplaats bij
een oude boerderij. Een schoppe is aan één zijde kant open zodat er de wind
vrij spel heeft. Wel zorgt een dak ervoor dat je in elk geval droog blijft.
Goed gezien: het is inderdaad een soort carport. Een stalling voor machines en
andere gebruiksvoorwerpen.
Wat een schoppe is, weten we
nu. Een wat ouwelijk aandoende garage/bergplaats/schuur die je goed kunt
gebruiken voor het stallen en het klussen. Je stalt er je tien jaar oude
dieseltje of je vlecht er van lange, soepele wilgentenen een mand waarin je
straks de gerooide aardappels verzamelt. Dat werken-in-de-schoppe doe je op
dagen dat er geen dringende andere werkzaamheden wachten. Dagen waarop het
koud, nat en guur is. Dagen waarop het maar één keer motregent, maar dan wel de
hele dag.
Het wordt langzamerhand
herfst en vandaag merken we dat. Het regent al vanaf de vroege ochtend fijne pijpenstelen.
De druppels zorgen voor kringetjes en blaasjes op het water van de oude
drinkbak die bij ons buiten in de tuin onder de pomp staat. We zeggen tegen
elkaar: dit wordt een echte schoppendag. Eigenlijk hadden we in de moestuin
willen werken om die klaar te maken voor de winter. Maar met zo'n weer is het
geen doen: wij wijken uit naar de schoppe om daar een paar simpele karweitjes
te gaan opknappen.
Een schoppendag gebruiken wij
meestal om klusjes te gaan doen die eigenlijk best kunnen wachten. Zoals het
poetsen van de fiets van mevrouw (al in tien jaar niet gebeurd) of het
afschuren van een roestige melkbus die straks zal veranderen in een
tuinornament waar de hele buurt jaloers op is. Natuurlijk kun je op een
schoppendag neerzijgen op je klapstoeltje en nadenken over de zin van het
leven, maar dat hou je ook niet lang vol.
Een schoppendag in de nazomer
is mooi, maar niet langer dan een halve dag. Dan kijk je naar de lucht. En
kijk! je ziet hier en daar een klein blauw stukje hemel. En is het niet of de
kringetjes en blaasjes op de waterbak minder en kleiner worden? Je ziet dat de
zon moeite doet om door het wolkendek heen te breken. Je hoort hoe de merel de
komst van mooi weer aankondigt.
Dan zet je de half gepoetste
fiets van je vrouw terug in het fietsenhok. En je laat de roest op de melkbus
zitten waar die zit. Gelukkig, de schoppendag is voorbij. Maar daarom niet
getreurd: binnenkort komt er wel wéér één.
Een poosje geleden heb ik u
het spannende verhaal verteld van ons krielhennetje dat door een speling van
het lot plotsklaps werd opgezadeld met een kruisbek. (Zie eventueel het verhaaltje: 'Kris, kras, kruis' van 4 juni 2011.) Van de
een op de andere dag pasten de onder- en bovensnavel niet meer precies op
elkaar, maar gingen aan elkaar voorbij. Wij hebben daarvan notitie genomen,
maar verder niets ondernomen. Want wij zijn van het type dat de natuur in al
haar onvoorspelbare grootheid het liefst haar eigen gang laat gaan. Kome wat
komt, dachten wij, en zo dacht ons krielhennetje er ook over. Tot vorige week
donderdag.
's Morgens, toen wij buiten
verbleven, genietend van zowel onze ochtendkoffie als van het fantastische
weer, kwamen zij zoals gebruikelijk aanschuiven. Ik bedoel onze haan in
gezelschap van het kruissnavelhennetje. Als er wat te halen valt, zijn zij present.
De haan - met de gemakkelijk te onthouden naam HZN (Haan-Zonder-Naam) - is wat
terughoudend van aard, maar het hennetje eet rustig uit je hand. Deze
donderdagmorgen krijg zij van ons een brokje extra (koek). Wij wisten immers
niet dat dit de laatste keer zou zijn.
's Middags, zo tegen half
vijf, krijgen onze krielkippen een klein handjevol zaad. Zij kennen de
procedure: zij staan op dat afgesproken tijdstip mij al op te wachten bij het
fietsenhok waar ik het kippenvoer bewaar. "Waar is je partner?" vroeg
ik HZN die wat verloren naar mij omkeek. Hij gaf geen antwoord, niet verbaal en
niet nonverbaal. 's Avonds miste ik het hennetje in het nachthok.
Gisteren, vrijdag, heb ik ons
kruissnavelhennetje gevonden. Een hoopje zwarte veren onder de dennen. Ze was
dood. Bezweken aan de last van het snavelongemak? Wij zullen het nooit weten.
Voorzichtig heb ik haar opgenomen en ergens ondergronds - een gegraven kuil - opgeborgen.
Over drie weken groeit er weer gras op die plek en verliezen wij het hennetje
in haar ondergrondse verblijfplaats uit het oog. Maar niet uit onze
herinnering. Want wij hebben de foto's nog.
Dus nog één keer een plaatje
van ons hennetje. Samen met HZN, in haar glorieperiode. En eentje van onze
overgebleven haan HZN die zich voor deze gelegenheid met uitzondering van zijn
kop in het grijs heeft gestoken.
Velen
onder u zullen direct in de gaten hebben dat wat u hierbeneden ziet afgebeeld,
niets anders kan zijndan een apparaatje
waarmee u op het jaar nauwkeurig en binnen enkele tellen de ouderdom van
een stuk boomschors kunt vaststellen. U legt het gevalletje op de schors, tikt met
behulp van de knopjes bij de cijfertjes uw persoonlijk en strikt vertrouwelijke
password in (in dit geval een passnumber) en plotsklaps hoort u uit de
gaatjes voor het gaasje beneden een vriendelijke vrouwenstem luid en duidelijk
zeggen: "Dit stukje eiken is 18e eeuws en stamt op de kop af uit
1786."
De
meesten onder de velen van hierboven hoeven wij niet te vertellen dat dit een volstrekt
verkeerd idee is van wat men denkt te zien. Dit is natuurlijk helemaal geen
eikenschorsleeftijdsmeter, noch een voortijdige mp3-speler of een slome vooroorlogse
Aldi-kassa. Dit is evenmin een ontsleutelmachine uit de eerste wereldoorlog
waarmee men de gecodeerde berichten van de vijand in begrijpbare taal kon
veranderen. De foto heeft iets te maken met zowel beeldende als muzikale
kwaliteiten, laat ik u daarmee een eindje op weg helpen. Maar wat is het nou precies?
Ik help u
uit de brand. Wat u ziet is een detailopname van een klein, oud
muziekinstrument, een trekharmonica. Beter gezegd, een bandonika oftewel een
konzertina. Familie van de beroemde bandoneon waarop tangos het allermooiste
klinken. Deze is gemaakt door een firma uit Chemnitz,omstreeks 1920.
De
cijfers die u boven de knoppen ziet, zijn aanwijzingen voor de bespeler zodat
deze kan weten welke knop zij of hij, op een bepaalde plek in het muziekstukje aangekomen,
moet indrukken. Voor dit type muziekinstrumenten bestaat een speciaal
notenschrift, een cijferschrift. U kunt er geen moeilijke sommen mee
uitrekenen, maar u kunt er wel prachtige melodieën mee toveren. U trekt aan de
blaasbalg (of duwt er tegenaan, net wat u wilt) en drukt op knopje 14 en u
gelooft uw oren niet.
Het echt
verrassende komt tot slot. Als u goed kijkt ziet u op de diverse paarlemoeren
knoppen een piepklein fotostatiefje en de handen van de fotograaf. Sterker, u
ziet zelfs het gezicht van de schrijver van deze tekst, tevens bespeler van het
instrument. Hij zou, als u daar prijs op stelt, met losse handen een
schubertiaanse Ländler kunnen spelen.
Maar dat is ook het enige liedje dat hij kent.
Mijn
vader was een enthousiast amateurfotograaf. Op een van de eerste foto's die hij
van mij maakte, zit ik in een kinderstoel. Die staat hier in zijn lage stand.
Ik herinner mij dat je die stoel - door scharnieren in het midden - kon
opklappen zodat je een hoge variant kreeg. Handig om bij te schuiven aan tafel
wanneer we gingen eten. Goed weet ik ook nog dat er een telraampje met
veelkleurige balletjes op zat. Op de foto staat ook een speelgoedhond, maar
daarvan weet ik mij niets te herinneren.
Ook
het jongetje in de poes ben ik. Ja, dit mollige tweejarig schepseltje met zijn
vroeg-wijze ogen in een rond gezichtje, nu gezeten in een hobbelpaard met een
kattenkop. De begeleidende kinderschare wordt gevormd door mijn oudere broer en
zussen. De gezichten staan wat strak, maar dat zou ook kunnen komen omdat het
oorlog is. Niet bij ons in de achtertuin, maar in de tijd gezien: het is 1942.
Herinneringen,
zo denk ik althans, bestaan niet alleen uit beelden. Je weet uit je jongste tijd
niet alleen hoe dingen er uitzagen. Je weet ook hoe ze voelden en hoe ze roken.
In gedachten hoor je de stem van je
moeder als ze je toespreekt. Ik voel hoe de twee stokjes aan de kattenkop
voelden waarmee je het hobbelpaard vasthield. En mijn evenwichtsorganen
herinneren zich de schommelbeweging
nog goed: omhoog-omlaag, voorover-achterover.
Ik kijk nu
naar de foto's en zie mijn eigen gezicht en die van mijn broer en zusjes. Maar
als ik geen afbeelding bij de hand zou hebben, zou ik mij dan ook zo gemakkelijk
hun gezichten voor de geest kunnen halen? Ik weet het niet zeker, maar ik denk
het niet. De foto is nodig om het beeld te reconstrueren. In ieder geval helpt
hij het wazige verleden enigszins op te lichten.
Dat wij
allen, u en ik, ons ook de geuren van vroeger kunnen herinneren, kan ik ook
niet bewijzen. Maar ik weet het bijna zeker. Zo ruik ik nú nog hoe het bij ons
thuis op maandag in de bijkeuken rook wanneer mijn moeder bezig was met de was.
Dat vochtig-warme geurmengsel van water, zeepsop en klam zweet.
Wij woonden
vlak aan de grens met Duitsland. De grens liep dwars door het dorp. s Nachts
hoorde je in de dagen van de foto hoe Britse RAF-bommenwerpers naar het
Ruhrgebied vlogen om daar hun bommen af te werpen. Nu nog, tientallen jaren
later, kan ik mij dat typische geluid herinneren. En ik weet nog steeds wat er
gebeurde toen in januari 1945 de Duitse stad Emmerich, vijftien kilometer bij
ons vandaan, werd gebombardeerd. De zwartgeblakerde papiersnippers kwamen uit
de lucht vallen en bleven samen met de onuitwisbare brandlucht van verbrande
kleren in de bomen haken op hun weg naar de grond. Zo ver strekt mijn
herinnering. Ik zie en ruik het nu nog steeds. Ik weet het zeker.
De vakantie zit er weer op.
Je merkt het aan alles. Bijvoorbeeld aan de kleuren van het beukenblad bij ons
langs de weg: een tikkeltje herfstbruin wordt al zichtbaar. Je merkt het ook
aan het korter worden van de dagen en aan het lengen van de schaduwen.
Je ziet het niet alleen, je
hoort het ook. Luister maar naar de opgetogen verwachtingsvolle stemmen van de
naar-school-fietsende meisjes die aan een nieuw schooljaar zijn begonnen. Met
z'n drieën naast elkaar zonder oog te hebben voor andere weggebruikers. Bezig
met het mobieltje, met elkaar of met zichzelf.
En kijk eens naar de
brugklassers! Nog maar zes weken geleden fietsten ze naar hun vertrouwde
basisschool waar ze acht jaar samen lief en leed hadden gedeeld. Nu fietsen ze
met volle tassen en pukkels naar de brugklas van het vwo of het vmbo. Hun wegen
gaan uit elkaar. Sommige basischoolvriendjes verlies je uit het oog omdat díe
naar een andere school gaan.
Je hoort aan hun stemmen hoe
spannend zulke eerste schooldagen in een nieuwe omgeving zijn. Van de een op
andere dag ben je aan een nieuwe fase in je leven begonnen. Alles is anders: de
school, de lessen, de vakken, de leraren, de manieren-van-doen.
Hoe zal het onze brugklassers
vergaan op hun nieuwe school? Welke voorstellingen hebben zij er zich van
gemaakt? Waar willen ze tenslotte uitkomen? Of laten ze alles maar gebeuren?
Hun ouders leven met hen mee, want ook voor hen zijn het spannende maanden,
daar op die nieuwe, andere school. Zullen hun kinderen die hoge verwachtingen
waar kunnen maken?
Op de foto's hieronder ziet u
twee jongens die vol trots poseren op de tractor van hun opa. De oudste stuurt;
de jongste vertrouwt het niet helemaal en schuilt even achter de rug van zijn
broertje. Je ziet en voelt het: hier presenteert zich een nieuwe generatie
landbouwers.
Nou, vergeet u het maar. De
twee (onze zoons) zijn al jaren het huis uit en verdienen beiden hun brood met
iets erg ingewikkelds in de informatie-technologie. Iets met computers dus. Dat
hadden ze ook niet gedacht toen hun vader de foto maakte! Vader zelf trouwens
ook niet.
Vroeger, op de Mulo, hadden
we allemaal een gedichtenschrift. Daarin schreef je een aantal (vier
bijvoorbeeld) gedichten die je op het eindexamen bij het vak Nederlands aan de
orde kon laten komen. De examinator koos er één uit en vroeg je vriendelijk dat
gedicht zo goed mogelijk op te zeggen. Daarna werden vragen gesteld: wat weet
je allemaal van de dichter? wat betekent het woord 'wilvaardig' in regel acht?
wat is het rijmschema?
Eén van mijn gedichten was
"Het Kameleon", een moeilijk gedicht van de dichter Staring. (Na enig
oefenen ken ik het nu nog uit mijn hoofd!) Het ging over een tweestrijd tussen
landgenoten die elkaar ergens in Noord-Afrika ontmoeten en ruzie krijgen over
de vraag of de kameleon die ze beiden hebben gezien nu blauw of groen was. Een
derde wandelaar, die meent zich met de zaak te moeten bemoeien, denkt een
zwarte kameleon in een witte zakdoek te hebben meegenomen, maar ziet tot zijn
schrik hoe het zwart zich in wit heeft veranderd.
Ja, dat heb je met kameleons:
ze kunnen van kleur verschieten. Persoonlijk heb ik het nooit gezien, maar ik
geloof iedereen die het zeker weet. Wat ik wel weet is dat tomaten tegenwoordig
ook van kleur kunnen veranderen. Hoe zit het precies?
In mijn jongere jaren had je een paar
tomatenplanten in je moestuin. Als alles meezat, zag je een flinke plant
opgroeien met gele, onooglijke bloempjes die later uitgroeiden tot prachtige
vruchten. Groen waren ze aanvankelijk. Maar door de verkwikkend verwarmende
zonnestralen veranderde hun kleur via groenachtig geel en oranje in een rijp
rood. Dan was het tijd om te plukken en te oogsten. Waarna ze in de tomatensoep
verdwenen of in plakjes gesneden - al of niet met suiker of zout - je boterham
versierden.
Dit jaar groeien de tomaten in onze moestuin tegen de klippen op. Ze dragen prachtige groene trossen
tomaten. Maar met het van kleur verschieten wil het niet erg vlotten. Ze
blijven groen. Hoogstens zien we een geelachtig schijn op hun huid.
Iemand zei: je moet ze
plukken, ook al zijn ze nog groen. En dan leg je ze op een schoteltje onder dak
in de zon en geef je ze tijd om van kleur te veranderen. Kijk maar: deze twee
zijn van een groen in een prachtig rood veranderd; de andere is nog niet zover,
maar wacht maar even af. Het komt goed. Straks hebben we heerlijke, sappige,
roodwangige trostomaten te kust en te keur. Van kleur verschoten.
Het kan zijn dat u, op bezoek
in onze contreien en rondfietsend in ons prachtig Achterhoeks platteland,
plotseling geconfronteerd wordt met een niet alledaags beeld. Het is dan
raadzaam af te stappen, uw fiets tegen een boom te zetten, en uw ogen uit te
wrijven, want u gelooft diezelfde ogen niet. U ziet van links naar rechts in
een flauwe bocht van de weg een oude eik, (waarachter zich een vriendelijk
ogende boerderij bevindt) een houten bank om uw vermoeide ledematen tot rust te
laten komen, een grote, merkwaardig aandoende, rondachtige steen, en een
aanplakbord waarop iets geschreven staat. De titel is met het blote oog zicht-
en leesbaar: De Binnenheurnse Weersteen.
Het gaat om de steen. De
weersteen. Op het aanplakbord lezen we dat de buurtvereniging Binnenheurne de steen hier heeft
geplaatst ter gelegenheid van het 15-jarig bestaan van deze club. En of de
steen al niet genoeg was: de vereniging heeft omstreeks dezelfde tijd ook de
bank geplaatst zodat de argeloze bezoeker kan bijkomen nadat zij of hij gelezen
heeft hoe de weersteen bijdraagt aan de weersvoorspelling voor de komende
dagen. Leg uw hand op de steen. Voel de gladheid, de ribbeltjes en de overige
oneffenheden. Die gewaarwording alleen al is in staat inzicht te geven in het
weer van heden en morgen. Op het aanplakbord wordt u op de volgende manier
wijzer gemaakt:
Conditie
van de steenWeersvoorspelling
droog>goed
weer
nat>regen
warm>zonnig
onzichtbaar>mist
beweegt>wind
koud>vorst
wit>sneeuw
blauw>slim
kold (steenkoud)
Kijk, dat noem ik nou nog eens
service! En wie zou hier niet in dit gebied willen wonen? Dit is inderdaad een
streek waar de mensen zich om elkaar bekommeren, elkaar bijstaan in het
voorspellen van het toekomstige weer, en de dag verder doorbrengen met het
bedenken van nóg meer streken.
Uit mijn studententijd, die al ver achter mij ligt, achterhaalt
mij de laatste tijd af en toe een voorval dat sommigen van u misschien bekend
zal voorkomen. Het is een droom over een typische studentenactiviteit. Het is
geen prettige droom. Hij begint zelfs kenmerken van een nachtmerrie te
vertonen, maar nu overdrijf ik een beetje.
Het gaat over het doen van tentamens. In de zes jaar dat
mijn studie duurde, toentertijd achtereenvolgens één jaar propedeuse, twee jaar
kandidaats en drie jaar doctoraal, heb ik talloze tentamens moeten afleggen. (Zie de foto met het stapeltje tentamenbriefjes en mijn collegekaarten beneden.) De
docenten wilden weten of ik mij de verplichte studiestof eigen had gemaakt.
Aanvankelijk maakte je je zenuwachtig over wéér een tentamen. Later draaide je
er je hand niet voor om. Tentamens die een onvoldoende hadden opgeleverd,
moesten worden overgedaan, dat sprak in mijn studierichting vanzelf. Want
onvoldoendes werden niet geaccepteerd.
Hoeveel tentamens ik heb gedaan zou ik niet precies meer
weten. De meeste tentamenbriefjes uit de zes jaar studie heb ik weten te
bewaren. En toen ik onlangs het stapeltje telde, waren het er in de tachtig.
Tachtig (!) tentamens met een (tamelijk) gunstige uitslag! Sommige
tentamenbriefjes zaten nog vol bloed, zweet en tranen. Andere lagen er
volslagen ongebruikt bij. Fluitjes van een cent.
Je had vakken waarvan je het tentamen - vanwege de
moeilijkheidsgraad - zoveel mogelijk uitstelde. Niet op de lange baan
geschoven, maar met het idee dat het handiger was eerst alle gemákkelijke
tentamens te gaan doen. De moeilijke kwamen later wel. Bij mij was dat het
geval met tentamens waarvoor je gruwelijk veel en ingewikkelde wiskundige
kennis nodig had.
Met soms tamelijk veel moeite heb ik tenslotte alle
tentamens gehaald. Daarna volgde alleen nog het afstudeerproject.
Nu, na zoveel jaar, droom ik nog wel eens dat ik alle
tentamens heb gehaald, behalve één tentamen voor een buitengewoon moeilijk vak
waarvan ik zeker weet dat ik het nooit en te nimmer onder de knie zal krijgen.
Dat tentamen stel ik dus uit tot Sint Juttemis. Het is een geheim dat ik met me
meedraag. Niemand weet ervan. Totdat men op de dag van mijn afstuderen merkt
dat ik praktisch aan alle eisen heb voldaan, ruim tachtig tentamens met goed
gevolg heb afgelegd en een briljante afstudeerscriptie heb geschreven. Eén
tentamenbriefje ontbreekt echter. Van het vak dat ik niet beheers en nooit zal
beheersen. Daardoor zal ik nooit kunnen afstuderen. Mijn geheim wordt ontdekt
en iedereen spreekt erover.
Badend in het angstzweet word ik wakker. Ik ga rechtop
zitten en zie met grote opluchting dat mijn doctoraalbul die dertig jaar
geleden door de rector-magnificus aan mij is uitgereikt, nog steeds aan de muur
hangt. Boven mijn werktafel.
Merkwaardig, zo'n terugkerende droom. En nog merkwaardiger
is het te horen dat er meer mensen zijn die in hun dromen precies dezelfde
nachtmerrie ontmoeten. Ik ben blijkbaar niet de enige.
Met veel geld een
border aanleggen op een halve hectare tuingrond achter het vrijstaande landhuis
is geen kunst. Wat wél kunst is: een smalle stenen ruimte tussen de voorgevel
en de straat zó in te richten dat én mooi én groen is.
Het volgende stukje
tekst stamt voor het grootste deel uit het Bossche Nieuwsblad, een veel en graag
gelezen huis-aan-huis-blad in 's-Hertogenbosch. In deze stad woont de broer van
Terra. Hij heeft zeer onlangs de eerste prijs gewonnen met een geveltuinwedstrijd.
Wie heeft in Den Bosch zijn voorgevel aan de straatkant zo fraai versierd met
heesters, bloemen en planten dat het lof en eer verdient? Dat is ongeveer de
vraag. Het antwoord staat hieronder.
Terwille van de
privacy wordt de broer van Terra niet met naam en toenaam genoemd. De stukjes cursieve tekst die u leest, zijn door Terra toegevoegd.
De truc van
een mooie tuin
De broer van Terra
won deze week de eerste prijs met de geveltuinwedstrijd van de gemeente Den
Bosch. Hij kreeg een groene waardebon ter waarde van honderd euro. Ik had me
niet eens aangemeld voor de wedstrijd en toch heb ik gewonnen, vertelt de
broer van Terra verrast.
Van origine is
Terra's broer geen stadsmens. Hij komt uit het Gelderse dorpje Dinxperlo. Mijn
grootmoeder heeft daar ook gewoond. Zij hield ook van tuinieren. Ze had het
eerste bloementuintje in de weide omgeving. Voor die tijd was dat heel
bijzonder.
- De oma van de broer van Terra en dus ook Terra's oma
woonde niet in een dorp, maar op een boerderij midden in het Achterhoekse
platteland. Het was niet ongewoon dat Oma een tuin had. Ieder boerderij had wel
ergens een (kleine) moestuin waar groente werd verbouwd. Heel bijzonder was dat
Oma er een bloementuintje op nahield.
- Met de
'weide omgeving' bedoelt de redactrice waarschijnlijk een 'wijde omgeving'.
Weide-omgeving had wel gekund.
De broer van Terra denkt een van de weinige tuinierders te zijn
die geen hekel heeft aan onkruid. Onschuldige onkruidjes laat ik gewoon staan.
Ik houd namelijk niet zo van een tuin met perkjes. De planten mogen in de
geveltuin aan de Coppensstraat vrij groeien. Er groeit een rode kool, bloeit
een kamperfoelie met roze bloemen, rode ooievaarsbekjes en een gele helianthus.
Volgens de broer van Terra worden de geveltuintjes door de gemeente beoordeeld
op de variatie van planten, onderhoud en hoe goed het tuintje is gevuld. Het
is gewoon een kwestie van goed onderhouden, zegt hij nuchter. Als de planten
de geveltuin te buiten gaan, knipt de Bosschenaar ze weg. Ook uitgebloeide
bloemen knipt hij eruit. Op die manier heb je niet één, maar twee of zelfs
drie keer nieuwe knoppen.
De broer van Terra heeft het niet zo op mensen die hun tuin niet
goed onderhouden. Dat soortmensen
onderschat de natuur. Alsof de tuin zichzelf bijhoudt. In de droogteperiode
ging Terra's broer elke ochtend met een emmertje water de dorst lessen van de
planten in zijn geveltuin. Een straat ziet er heel wat gezelliger uit met hier
en daar wat groen en kleur. Van de waardebon wil hij een sinaasappel- en
olijvenboompje kopen.
- De liefde voor een
olijvenboompje is niet van vandaag. Naast het ouderlijk huis waar de broer van
Terra en Terra zelf opgroeiden stond een echte originele olijvenstruik waar in
augustus kleine, rode, zure olijfjes aan kwamen.
- In het artikel wordt
uitsluitend gesproken over de geveltuin aan de straatkant (plusminus één meter
diep ter breedte van het huis. Er is nóg een tuin, namelijk áchter het huis.
Daar kijk je helemaal je ogen uit.
U moet weten: wij wonen in
het buitengebied. Dat wil zeggen: op het diepste platteland, met hier en daar
een boerderij, ingebed in een landschap met weilanden, mais- en andere akkers,
en bosranden. Prachtig wonen, daar niet van, maar zodanig afgelegen dat de
multimediale aanbieders van informatie ons territorium als 'verliesgevend' en 'onrendabel'
beschouwen. Het loont niet om er een glasvezel- of andere kabel neer te leggen
of de bewoners te voorzien van snel en goed werkende internetvoorzieningen.
Daarvoor, zo zeggen de kabelboeren, wonen er gewoon te weinig mensen.
Nadat wij zo lange jaren
verstoken zijn gebleven van mediale ontwikkelingen, zowel software- als
hardwarematig, dus geen kabel om tv-beelden te ontvangen en internet via een
sullig telefoondraadje, waarvoor wij zélf duur betaalde aanpassingen hebben
moeten aanbrengen zoals draadloos internet en tv-ontvangsten via een
foeilelijke schotelantenne, worden wij thans zowel wat betreft de harde waren
als de 'content' bekogeld met talrijke aanbiedingen, opties en verdere multimediale
mogelijkheden als daar zijn: digitenne en adsl-internet, benevens zenders zoals
het vlaamse Eén en het even grandioze Canvas, alsmede sedert de eerste juni van
dit jaar (niet te geloven) BBC-One en BBC-Two, met het gevolg dat wij niet meer
achter onze fernseher vandaan te
slaan zijn. (ARD en ZDF hadden wij al langer.)
Op vrijdag 15 juli a.s. (het is
slechts een voorbeeld) kunnen wij ons 's ochtends om 10.00 uur voor het
beeldscherm zetten om op de BBC naar het Open Engelse golfen te kijken (iets
slomers kan ik mij niet voorstellen), om om (twee keer 'om') 2.00 uur in de
namiddag over te schakelen naar de Tour-de-France-reportage van
Sforza-op-Canvas, waarna wij in de vroege avond eindigen bij de BBC die dan het
Eerste Proms Concert van dit seizoen
uitzendt en wel life.
Altijd wanneer ik een
kookboek opensla moet ik aan de aanvoegende wijs denken, hoewel die op zich niets met koken of kokkerellen
te maken heeft. Het komt door de bijzondere manier waarop kookboekenschrijvers
vroeger een recept begonnen. Neem de vroeger zo populaire turfjes: gebakken reepjes brood, vooraf geweekt in een mengsel van
ei en melk.
Men neme .. drie eieren, een snufje zout, vier
sneetjes bruin brood, een vleugje peper en één deciliter net-niet-volle melk. Zo ongeveer staat het in de zoveelste druk van het
Amsterdamse huishoudschoolkookboek. Die eieren en die halfvolle melk
interesseren mij verder niet, het gaat nu even om het rare woord neme. Het hoofd der school heeft het
onderwerp behandeld toen ik in de zesde klas zat. Ja, toen leerde je op de
lagere school al verschillende wijzen: de aantonende wijs (hij loopt naar de maan), de gebiedende wijs
(Loop naar de maan!!!) en de
aanvoegende wijs (Dat hij maar spoedig naar de maan moge lopen!) Van díe wijzen.
De aanvoegende wijs heeft
altijd iets geheimzinnigs. Zij zit, als ik het tenminste goed heb onthouden,
zon beetje tussen de aantonende en de gebiedende wijs in. Neem nou de zin:
Jaap pakt een ei uit het treefje. Dat zie je vóór je, het is als het ware een
voorstelling, een performance, het is
een zin in de aantonende wijs. En als Jaap het vertikt, zegt zijn wederhelft:
Jaap, pak als de wiedeweerga een ei uit het treefje! Ze vraagt het niet
vriendelijk, ze beveelt het op luide toon, ze gebiedt. Dus is het een zin in de
gebiedende wijs.
Bij een aanvoegende wijs, zei
de meester, moet je denken aan een goede raad, aan een voorstel, aan een welgemeend
advies. Als je in het kookboek men neme
een ei leest, dan bedoelt de schrijfster te zeggen dat men er verstandig
aan doet een ei uit het treefje te pakken.
Het ongemak waarmee wij een
aanvoegende wijs tegemoet treden, heeft ook te maken met het toegevoegde
onderwerp men. Men neme (drie
eieren), men schrijve (zijn eigen
naam, foutloos indien mogelijk), men
spreke (het liefst zonder consumptie), men
leze (dit verhaaltje er nog maar eens goed op na). De meester zei: stam plus e.
En bij navraag bleek dat te kloppen. Nemen
is het werkwoord, neem is de stam, neme is de aanvoegende wijs. Horen is
een werkwoord, hoor is de stam en wie oren heeft om te horen, hore wat er
gezegd wordt. Gebeure wat gebeurt en kome wat komt.
Een tijdje geleden, bij het
koffiedrinken op het achterterrasje, in mijn werkplunje gezeten in het
zonnetje, stopte ik een stukje Deventer ontbijtkoek tussen mijn klompen. Zomaar,
in een losbandige bui, van de weeromstuit. Tegen het kleine, jongekrieltje dat poolshoogte kwam nemen, even
later gevolgd door haar broertje, zei ik het volgende. Men kijke eerst goed om
te zien of het wel koek is en niet iets anders. Daarna bukke men zich voorover
en pikke behoedzaam het stukje koek tussen de klompen vandaan. Daarna slikke
men het stukje koek smakelijk weg. Tenslotte ga men over tot de orde van de dag.
Gaan is het werkwoord, ga is de stam, maar deze aanvoegende wijs krijgt geen e.
Jammer, maar helaas.
Maandag en dinsdag deze week
was het weer zover. De maand juni nam afscheid met een tweetal warme, zeg maar
gerust héte dagen. Temperaturen van ruim boven de dertig graden. De vorige
zaterdag werden we geplaagd met hoogstens 18, gevolgd door een overgangszondag
met 21 graden. Daarna werd het menens.
Denkend aan de zomers uit
mijn jongenstijd, verbeeld ik mij dat ze langer duurden, warmer waren en vaak
vergezeld gingen van zware onweersbuien. Natuurlijk is dat in het algemeen gesproken
niet het geval, maar het zijn wel belangrijke en in je memorie vastgenagelde
indrukken.
Vooraf leek een zomervakantie
van vier hele weken een kolossale hoeveelheid tijd. Ook al dacht je achteraf
dat de dagen waren omgevlogen. Wie ooit een middag op de roggeakker in de
daverhette heeft doorgebracht en in de schroeiende zon halmen tot garven
heeft gebonden, waarbij het zweet langs je hele lichaam gutste, zal zich niet
herinneren dat het ooit warmer is geweest. Het onweer dat zich meestal in de namiddag
of vooravond aandiende met onheilspellend gerommel in de verte en grijsblauwe
wolken met witte koppen was voor velen iets om bang voor te zijn. Ik herinner
me dat s nachts mijn moeder mij kwam wekken met de mededeling dat er zwaar
weer op komst was. Of ik maar wilde opstaan. En dan zaten we met zijn allen in
onze pyjamas in een verduisterde kamer te schrikken van de felle
bliksemschichten en telden de seconden tussen flits en slag.
Onlangs schreef mijn krant
staat dat de eerste tien zomers van deze nieuwe eeuw allemaal warmer waren dan
de gemiddelde zomer in de vorige eeuw. Dat de vroegere zomers warmer waren, is
dus niet waar. Zie je wel, dacht ik meteen, dat dacht ik al. Bovendien heb ik
de bewijzen bewaard. Kijkt u maar.
Twee jaar geleden, op 20
augustus 2009, was het bij ons in de moestuin in de zon s morgens om elf uur
100 graden. Fahrenheit, dat wel. Maar omgerekend is dat 37° Celsius en dat is
evenveel als mijn lichaamstemperatuur. Enkele minuten over zes in de avond
deden de deur dicht. Op mijn thermometertje in mijn werkkamer las ik een
buitentemperatuur van niet minder dan 38.5 en een binnentemperatuur van 31
graden af. Buiten was in dit geval een plekje onder de dakpannen waar de hele
dag de zon op had gebakken. Geen wonder dus.
Het toppunt speelde zich
enkele jaren geleden af. Op 19 juli 2006 om precies te zijn. Buiten was het om
twee uur s middags niet minder dan 39.7°! Kom mij dus niet met verhalen dat de
zomers vroeger, toen wij nog klein waren, warmer waren. Dat denken we maar.
Heer Jezus heeft een hofken daar schoon bloemen
staan. Daarheen zo wil ik plukken gaan, 't is welgedaan. Men hoort daar niet dan engelenzang en harpegespel. Trompetten en klarretten en die vedelkens al zo wel. Trompetten en klaretten en die vedelkens al zo wel.
Dit schone lied zongen wij
vroeger op school. Nu, na jaren, ken ik het nog uit mijn hoofd. Zowel de tekst
(eerste couplet) als de melodie.
Een hof is een tuin en een
hofje is dus een tuintje. In ons zangerige dialect spraken (en spreken) wij van
een höfken met zo'n lange ö die je
hoort in het engelse love. In mijn jonge jaren lag de hof achter het
geboortehuis. Smal, lang en spits toelopend. Aan het eind van de hof stond het
kippenhok. De hof werd doorsneden door een lang, recht pad. Kijkend naar het
westen zag je rechts achteraan bessenstruiken met daarvoor twee appelbomen met
weer dáárvoor een slordig gemaaid grasveldje. (De appelbomen leverden omstreeks
augustus witgele appels op. Nooit en nergens heb ik ze lekkerder gezien en
geproefd.) Links lag de groentetuin. In het voorjaar kwam de tuinman Hendrik V.
om de tuin om te spitten. Op de bovenste foto van de twee hieronder ziet u mijn
moeder het tuinpad aflopend richting huis nadat ze de kippen in het kippenhok
op de achtergrond van een handje gemengd graan heeft voorzien.
Mijn moeder had de gewoonte
aan elk van haar kinderen een stukje tuin in bruikleen te geven. Voor dat
stukje hof was jij verantwoordelijk. Je mocht er zaaien en planten wat je
wilde, maar je moest ook voor het onderhoud zorgen. Groot was mijn höfken niet:
zo'n twee vierkante meter. Omdat ik liever lui dan moe was, verbouwde ik in mijn
hofje gemakkelijke groente en dito bloemen. Bijvoorbeeld een pol aardappelen en
een enkele chrysant. Vaak een paar gladiolenbollen die met weinig zorg en
moeite prachtige bloemstengels opleverden. Onkruid wieden deed ik zelden. Vaak
bukte mijn moeder zich - op weg naar haar kippen - om onderweg uit mijn höfken
een paar onkruiden te verwijderen.
De plek waar we nu, anno
2011, onze groente verbouwen mag je met recht en reden een hof noemen. Minstens
honderd vierkante meter. En elk stukje zandgrond wordt benut. In deze tijd van
het jaar (juni) kan het gebeuren dat al het voedsel dat wij 's middags tot ons
nemen van eigen bodem is. Sla, andijvie, spinazie, raapstelen, worteltjes,
erwten, slaboontjes, heerlijke nieuwe aardappeltjes, noemt u ze maar op. Niet
te vergeten de overheerlijke aardbeien, frambozen en bessen die ons dit jaar
verblijdden met een rijke oogst.
Het is tamelijk veel werk.
Dat is zo. Maar zolang wij onze grond de baas kunnen, verbouwen wij onze groente
zelf en zorgen wij voor onze hof. Want wij geloven zeker en vast dat eigen verbouwde
groente lekkerder is dan de gekochte. Maar dat zou wel eens verbeelding kunnen
zijn.
Wat handenarbeid en
handvaardigheid betreft ben ik, al zeg ik het zelf, een redelijke prutser. Van
sommige, écht handige mensen wordt wel eens gezegd dat zij, wat ze met hun ogen
zien met hun handen kunnen maken. Van mij zou je kunnen zeggen: wat hij met
zijn ogen ziet, maakt hij met zijn handen kapot. Lichtelijk overdreven, maar
een kern van waarheid steekt er wel in.
Geen enkel probleem heb ik
met het uit elkaar halen van interessante voorwerpen. Maar het
weer-in-elkaar-zetten levert de nodige hoofdbrekens op. Niet dat ik enkele
moertjes en schroefjes over hou, dat natuurlijk ook, maar het simpel
terugveranderen in de originele (werkende) staat, lukt vaak niet. Mijn
nieuwsgierigheid wint het van de verstandige opvatting dat je met je vlerken moet
afblijven van voorwerpen die precies doen waarvoor ze gemaakt zijn. Ik wil het
naadje van de kous weten. En als ik die weet, dan past de kous niet meer.
Neem nou zoiets fascinerends
als onze vaatwasser. Bestaande uit twee schuifladen, inclusief een bestekverzamelplaats,
alles van geplastificeerd draad. Beneden twee opbergplaatsen voor
respectievelijk glans- en spoelmiddel en een zoutvaatje. Daarboven een
draaiende slurf die, naar gelang, heet of koud spoelwater over de vaat giet om
zodoende enig vuil te verwijderen. Interessant! Op de schuifladen voor de
bekers, glazen en andere kop-en-schotels zie je opklapbare plastic rekjes. Een
soort beker-standaardje. Je klapt ze overeind om er koppen en bekers rechtop en
op-kop tegen aan te zetten. Dan kan het water van beneden ook de moeilijkste
plaatsen bereiken. Handig!
Zo'n flexibel rekje kun je
verwijderen. Dat is geen kunst. Ergens zit een haakje dat achter een palletje
valt dat precies past op een horizontaal lopende as. Aan de andere kant zit een
klemmetje met een gat dat je ergens aan een vertikaal onderdeeltje kunt
vastklikken. Simple comme bonjour!
Vandaag hebben wij het
flexibele rekje weggehaald. Ik wilde weten hoe dat nou precies bevestigd was in
het oerwoud van plastic draden. Want je kunt het rekje door het vast te klikken
rechtop zetten, maar je kunt het ook plat op zijn rug leggen. Maar hoe breng je
zo'n rekje terug in de oorspronkelijke positie? Minstens een half uur hebben
we, mevrouw Terra en ik, nodig gehad om erachter te komen hoe alles werkte. En
dat is uitsluitend te danken aan mevrouw T. die na diep nadenken de oplossing
vond. Ikzelf had de moed allang opgegeven.
Daarom een goede raad. Nee,
twee. (1) Werkt alles naar behoren, blijf er dan met je handen van af. (2) Of
maak even een foto-van-dichtbij van iets in de goed werkende situatie, dan kun
je daar later op terugvallen. Maar pas op dat je de foto's niet kwijtraakt!
Want dan heb je een extra probleem.
Vandaag voor de
verandering nu eens geen persoonlijke herinnering, maar een verhaal dat ik
tijdens workshops in binnen- en buitenland vaak heb verteld en waar ik prettige
herinneringen aan bewaar. Het is het verhaal van de gebroken kamelen. Een beetje lang weliswaar, maar daar slaat u zich wel doorheen.
Lang geleden, in de tijd dat
de beroemde heerser Haroen al Raschid regeerde, leefde er in de delta van
Eufraat en Tigris een oude, met zonen en dochters gezegende veeboer. Iemand die
in alle opzichten een rijk en welvarend man genoemd kon worden.
Af en toe kwam een kalief uit
de naburige stad hem opzoeken. Zij waren van jongs af aan bevriend en hadden
geen geheimen voor elkaar. Deze kalief stond wijd en zijd bekend om zijn wijs
oordeel in moeilijke zaken. Wanneer de oude veeboer raad nodig had, vroeg hij zijn
vriend, de kalief, om advies. Zo had deze hem ervan overtuigd dat het
verstandig was zijn laatste wil in een testament op te laten schrijven. De dood
is immers vaak een plotselinge en ongenode gast.
Wat de wijze kalief had
voorzien, gebeurde. De oude veeboer stierf vrij plotseling en werd dezelfde dag
onder grote belangstelling begraven. De kalief uit de stad was om zeer
dringende redenen verhinderd de begrafenis van zijn vriend bij te wonen. Hij
beloofde zichzelf dat hij de rouwenden zo spoedig mogelijk zou bezoeken.
De familie van de overleden
veeboer - nog steeds in zak en as verkerend zat die ochtend in de schaduw van
de poort die naar hun grote huis leidde, toen een van hen in de verte een man
op een kameel zag naderen. Het was de kalief uit de stad die zijn verdriet over
het overlijden van zijn vriend kwam betuigen. Na de gebruikelijke
plichtplegingen zette hij zich neer in de poortschaduw bij de mannen uit de
familie. Volgens de heersende mores hadden de vrouwen zich bij de komst van de
man uit de stad teruggetrokken in het huis. Er werd thee gedronken en een
handjevol dadels gegeten. Toen de kalief merkte dat de stemming wel bijzonder
gedrukt was, vroeg hij wat eraan schortte. Daarop nam een van de zoons van de
veeboer het woord.
Effendi, ik mag u als oudste
van drie zonen begroeten en aanspreken. Onzeoverleden vader heeft vaak gesproken over uw wijsheid en nu hebben wij
uw raad dringend nodig. Vader heeft ons veel nagelaten dat wij onderling moeten
verdelen. Een probleem doet zich voor bij de verdeling van de grootste rijkdom,
en dat is het aantal kamelen dat wij bezitten. Daarginder ziet u ze staan.
Vader heeft het in zijn laatste wil op de volgende manier geregeld willen zien.
Kijkt u, effendi, hier is het document waar het staat beschreven:
Te verdelen 19 kamelen, in
de volgende verhouding:
-voor de oudste
zoon: de helft
-voor de tweede
zoon: een vierde
-voor de
jongste zoon: een vijfde
Wijze raadsman, wij staan
voor een onmogelijke opgave. Want zónder breuken mag het niet en mét breuken
vallen er doden en gewonden onder de kamelen. Immers, de helft van 19 is 9½,
maar aan een halve kameel heeft niemand iets. Laat staan aan een vierde deel of
aan een vijfde. Al vier dagen zitten wij hier in de poort te rekenen met
breuken en helen, maar wij komen er niet uit. Als uerin slaagt het probleem op te lossen zullen
wij u rijkelijk belonen en u eeuwig dankbaar zijn.
De kalief zuchtte eens diep
en vroeg daarop om nog een glas thee en een half uur bedenktijd. Toen die
verstreken was, stond hij op, maakte zijn eigen kameel los die hij zo lang aan
een dadelpalm had gebonden en voegde hem bij de kamelen uit de nalatenschap van
zijn gestorven vriend. Vervolgens pakte hij een schrijfstift uit de mouw van
zijn gewaad en schreef op het kleitablet met het testament van zijn vriend de
volgende woorden en zinnen:
Te verdelen 20 kamelen, in
de volgende verhouding:
-voor de oudste
zoon: de helft= 10
-voor de tweede
zoon: een vierde= 5
-voor de
jongste zoon: een vijfde= 4
In totaal 19, zodat ik, de
kalief, mijn eigen kameel in alle rust weer mee naar huis kan nemen.
Na de familie bedankt te
hebben voor de genoten gastvrijheid, voegde de wijze kalief hierop de daad bij
het woord en vertrok. Zijn roem reisde met hem mee.
Op de foto een oriëntaalse dromedaris op een even oosters
kompas.
Vroeger zat ik graag te snuffelen in een van de delen van de grote encyclopedie die bij ons op een van de vele boekenplanken stond. In Deel 10 van onze Winkler Prins Encyclopedie,
(16 delen, 5e druk, uitgave 1936) dat begon met het woord Japan
en eindigde met Lakwerk, kon je iets lezen over de kruisbek. En je leerde dan dat een kruisbek, ook wel genoemd dennenpapagaai of scheervink, een korte, gedrongen vogel was met het bijzondere
kenmerk dat zijn snavelpunten aan het einde kris-kras-gekruist over elkaar
lagen. Dat was omdat hij met zon snavel beter de zaadjes uit de dennenappels
kon pulken. De kruisbek leefde vooral in de Scandinavische landen, maar het
gebeurde ook wel eens dat er een hele schare kruisbekken naar ons land, naar
het zuiden, trokken. Dit allemaal kon je lezen in de encyclopedie. Dus was het
waar.
Wat de vroegere encyclopedie
en de nieuwerwetse wikipedia niet weten is, dat er ook kruisbekkippen bestaan. Echt waar. Ik zal het u
laten zien.
Bijna een jaar geleden
verscheen onze enige krielkip s morgens voor onze ogen met een kruissnavel. Om
de een of andere reden en van de ene op de andere dag hadden de snavelpunten
zich kruiselings over elkaar gebogen. Dat was geen vooruitgang, want het pikken
van graankorreltjes en ander voedsel was plotseling een stuk moeilijker. Ook
vandaag zagen wij hetweer. Onze
kruissnavelkrielkip eet bij voorkeur grote maïskorrels en regenwurmen die hij
met zijn rare snavel de baas kan.
Verder gaat het heel goed met
onze krielkip. Dat vindt ook de haar begeleidende haan. Het hennetje is zelfs
weer begonnen eieren te leggen. Nee, maakt u zich geen zorgen over onze
kip-met-de-rare-snavel. Die redt zichzelf. Die rooit het wel.
Als u het leuk vindt om een
raadsel te proberen op te lossen, raad ik u aan naar beneden te scrollen tot aan het punt waar u de eerste
twee fotos tegenkomt. Probeert u, daar aangekomen, de bijgevoegde vraag te
beantwoorden, dan zult u zien dat die vraag noch gemakkelijk noch één-twee-drie
te beantwoorden valt. Het is een multiple-choice vraag, dat maakt de zaak wat
eenvoudiger. Dat wel. Ziet u geen licht in de duisternis, oftewel: kunt u de
vraag onmogelijk beantwoorden, dan kunt u zich weer naar boven bewegen om hier
mijn relaas te vervolgen.
(Gelegenheid om nu even naar
beneden te scrollen.)
Wat u zowel als eerste als
als tweede object afgebeeld ziet (drie maal als) is geen watermeloen, geen Brussels
stoplicht dat net op oranje springt, geen eekhoorn die zich (als een rups)
verpopt heeft. U ziet ongelogen mijn eigen, hoogstpersoonlijke schedeldak.
Vraag mij niet hoe die gefotografeerd is, het is in elk geval van boven. En
waar ik uw speciale aandacht voor vraag is het haar dat mijn schedel bedekt.
Zegt u maar gerust: het geringe aantal haren.
Vroeger was ik gezegend met
een normale, zwartkleurige haardos. Later kwam daar een idem zwarte baard en
een bovenlipsnor bij. In de loop der jaren zijn twee tamelijk fundamentele
veranderingen opgetreden. In de eerste plaats is het aantal schedelharen
drastisch verminderd. Op het ogenblik resteren enkele sluikdunne
haarstrengetjes die ik zo kort mogelijk laat knippen. Boven de oren en daar
waar de schedel in de nek overgaat ziet u nog een haarrand die wel iets heeft
van een middeleeuws paterskapsel. Het tweede dat verandert, is de kleur. Van
pikzwart via grijzend naar lichtend wit. Dat geldt in meerdere mate voor mijn
baard en snor en iets minder voor mijn hoofdhaar. Het grijs is een teken van
toenemende ouderdom en afnemende gevatheid. Zo heeft iedere leeftijd zijn eigen
haar.
Er is sprake van nóg een
bijzonderheid. Hier en daar ziet u op mijn schedeldak littekens van opgelopen
verwondingen. Voor mij geldt de regel: hoe minder haar op je hoofd, hoe eerder
je je hoofd stoot. Werkelijk waar! Ik loop gebogen het lege kippenhok in waar
ik mijn tuinspullen opberg, en bang! stoot ik mijn hoofd aan een balk die niet
uit de weg wil gaan. Het overkomt mij om de haverklap en de laatste jaren hoe
langer hoe meer.
Ach, denkt u, wat
interesseert mij Terras schedel inclusief haarbedekking en verwondingen.
Gelijk heeft u. U heeft wel andere dingen aan uw hoofd!
Wat u hieronder ziet is:
-een Iraanse
watermeloen
-een Brussels
verkeerslicht dat juist op oranje springt
Tot de meest ingrijpende
jeugdherinneringen behoort naar mijn mening zeker zoiets als verdwalen.
Iedereen kent het; iedereen heeft er wel ervaringen mee gehad. Iemand is zelf
als kind verdwaald of iemands kind is verdwaald. De herinnering eraan neem je
je hele leven mee.
In mijn geval speelde het
verdwalen zich niet af in een dorre vlakte der woestijnen of in een groot,
ondoordringbaar woud. Nee, ik ben ooit verdwaald in een grote stad. Als je Den
Haag tenminste een stad wilt noemen, (wat ik zeker doe, vooral nadat ik er
verdwaald was,)maar u weet dat sommigen
nog altijd van mening zijn dat Den Haag een (groot) dorp is. Tot de voorsteden
van Den Haag behoren ook Loosduinen en Scheveningen.
In de oorlog werden veel
Scheveningers door de Duitse bezetter gedwongen te evacueren naar verre vreemde
streken. Op de boerderij van mijn oom (Rudolf) en tante (Dina) in de Gelderse
Achterhoek maakten wij toen kennis met de familie Kuiper, evacués uit
Scheveningen. Na de oorlog wilden de Scheveningers iets terug doen en nodigden
onze familie uit voor een bezoekje. Waarop de familie Terra Sr. de koffers
pakte en met bus en trein naar het verre westen trok.
Op zondag ging men naar de
kerk. Te voet, want het was blijkbaar niet ver en vervoer voor iedereen was er
blijkbaar niet. De jonge Terra, destijds zeven jaren jong, had zijn zondagse
pakje aangetrokken en huppelde vrolijk voor de anderen uit. De straat uit, het
plein oversteken en daarna de eerste weg links. Of was het rechts?
De kerkdienst verliep zoals
thuis: dezelfde prevelementen, dezelfde gezangen, dezelfde verveling voor
iemand van zeven. Na de kerkdienst hoorde ik mijn oudere broer tegen mijn
eveneens oudere zus zeggen dat hij gemakkelijk alleen de weg naar het
logeerhuis kon vinden. Die uitdaging durfde de kleine Terra ook wel aan. Hij
onttrok zich vlug aan de hoede van het gezelschap en sloeg al rennend de
terugweg in. Totdat hij zeker wist dat hij in een straat liep waar hij nog
nooit eerder gelopen had. En die winkel op de hoek zag hij ook voor het eerst
van zijn leven. Hij was de weg kwijt: verdwaald.
Hij was in een volstrekt
andere wereld terechtgekomen. En wist niets anders dan dat de familie Kuiper op
nummer 32 woonde en dat door de straat waarin zij woonde geen tramrails liepen.
Hoe de straat heette was hem totaal onbekend.
Veel Hagenezen moeten hem
hebben gezien: een verlegen Achterhoeks jongetje dat beschroomd langs de huizen
loopt en kijkt of hij ergens het huisnummer 32 kan vinden. Tevergeefs
natuurlijk. Er staan honderden huizen in Den Haag met het nummer 32, maar als
je ze nodig hebt, zijn ze er niet.
Ondertussen, het loopt
ondertussen tegen tweeën, is bij de families Terra Sr. en de familie Kuiper een
lichte vorm van paniek ingetreden. Waar zou die jongen zijn? En als hem maar
niets overkomen is! Totdat er gebeld wordt. Een kennis van de familie Kuiper
komt de verdwaalde Terra terugbrengen. Wij hadden hem in de kerk gezien en nu
liep hij overal de voordeuren af te zoeken, wat ons zeer verbaasde!
Groot was de opluchting.
Mevrouw Kuiper opperde voorzichtig of een kleine lijfstraf niet op zijn plaats
was, maar daar kwam niets van in. Mijn ouders waren veel te blij dat ik de
verdwaalsessie zonder kleerscheuren was doorgekomen.
En ikzelf? Tot op de dag van
vandaag weet ik het adres van de gastfamilie in Den Haag / Scheveningen.
Boreelstraat 32. Ik zal het nooit van mijn leven vergeten, ook al word ik 132.