Het kan zijn dat u, op bezoek
in onze contreien en rondfietsend in ons prachtig Achterhoeks platteland,
plotseling geconfronteerd wordt met een niet alledaags beeld. Het is dan
raadzaam af te stappen, uw fiets tegen een boom te zetten, en uw ogen uit te
wrijven, want u gelooft diezelfde ogen niet. U ziet van links naar rechts in
een flauwe bocht van de weg een oude eik, (waarachter zich een vriendelijk
ogende boerderij bevindt) een houten bank om uw vermoeide ledematen tot rust te
laten komen, een grote, merkwaardig aandoende, rondachtige steen, en een
aanplakbord waarop iets geschreven staat. De titel is met het blote oog zicht-
en leesbaar: De Binnenheurnse Weersteen.
Het gaat om de steen. De
weersteen. Op het aanplakbord lezen we dat de buurtvereniging Binnenheurne de steen hier heeft
geplaatst ter gelegenheid van het 15-jarig bestaan van deze club. En of de
steen al niet genoeg was: de vereniging heeft omstreeks dezelfde tijd ook de
bank geplaatst zodat de argeloze bezoeker kan bijkomen nadat zij of hij gelezen
heeft hoe de weersteen bijdraagt aan de weersvoorspelling voor de komende
dagen. Leg uw hand op de steen. Voel de gladheid, de ribbeltjes en de overige
oneffenheden. Die gewaarwording alleen al is in staat inzicht te geven in het
weer van heden en morgen. Op het aanplakbord wordt u op de volgende manier
wijzer gemaakt:
Conditie
van de steenWeersvoorspelling
droog>goed
weer
nat>regen
warm>zonnig
onzichtbaar>mist
beweegt>wind
koud>vorst
wit>sneeuw
blauw>slim
kold (steenkoud)
Kijk, dat noem ik nou nog eens
service! En wie zou hier niet in dit gebied willen wonen? Dit is inderdaad een
streek waar de mensen zich om elkaar bekommeren, elkaar bijstaan in het
voorspellen van het toekomstige weer, en de dag verder doorbrengen met het
bedenken van nóg meer streken.
Uit mijn studententijd, die al ver achter mij ligt, achterhaalt
mij de laatste tijd af en toe een voorval dat sommigen van u misschien bekend
zal voorkomen. Het is een droom over een typische studentenactiviteit. Het is
geen prettige droom. Hij begint zelfs kenmerken van een nachtmerrie te
vertonen, maar nu overdrijf ik een beetje.
Het gaat over het doen van tentamens. In de zes jaar dat
mijn studie duurde, toentertijd achtereenvolgens één jaar propedeuse, twee jaar
kandidaats en drie jaar doctoraal, heb ik talloze tentamens moeten afleggen. (Zie de foto met het stapeltje tentamenbriefjes en mijn collegekaarten beneden.) De
docenten wilden weten of ik mij de verplichte studiestof eigen had gemaakt.
Aanvankelijk maakte je je zenuwachtig over wéér een tentamen. Later draaide je
er je hand niet voor om. Tentamens die een onvoldoende hadden opgeleverd,
moesten worden overgedaan, dat sprak in mijn studierichting vanzelf. Want
onvoldoendes werden niet geaccepteerd.
Hoeveel tentamens ik heb gedaan zou ik niet precies meer
weten. De meeste tentamenbriefjes uit de zes jaar studie heb ik weten te
bewaren. En toen ik onlangs het stapeltje telde, waren het er in de tachtig.
Tachtig (!) tentamens met een (tamelijk) gunstige uitslag! Sommige
tentamenbriefjes zaten nog vol bloed, zweet en tranen. Andere lagen er
volslagen ongebruikt bij. Fluitjes van een cent.
Je had vakken waarvan je het tentamen - vanwege de
moeilijkheidsgraad - zoveel mogelijk uitstelde. Niet op de lange baan
geschoven, maar met het idee dat het handiger was eerst alle gemákkelijke
tentamens te gaan doen. De moeilijke kwamen later wel. Bij mij was dat het
geval met tentamens waarvoor je gruwelijk veel en ingewikkelde wiskundige
kennis nodig had.
Met soms tamelijk veel moeite heb ik tenslotte alle
tentamens gehaald. Daarna volgde alleen nog het afstudeerproject.
Nu, na zoveel jaar, droom ik nog wel eens dat ik alle
tentamens heb gehaald, behalve één tentamen voor een buitengewoon moeilijk vak
waarvan ik zeker weet dat ik het nooit en te nimmer onder de knie zal krijgen.
Dat tentamen stel ik dus uit tot Sint Juttemis. Het is een geheim dat ik met me
meedraag. Niemand weet ervan. Totdat men op de dag van mijn afstuderen merkt
dat ik praktisch aan alle eisen heb voldaan, ruim tachtig tentamens met goed
gevolg heb afgelegd en een briljante afstudeerscriptie heb geschreven. Eén
tentamenbriefje ontbreekt echter. Van het vak dat ik niet beheers en nooit zal
beheersen. Daardoor zal ik nooit kunnen afstuderen. Mijn geheim wordt ontdekt
en iedereen spreekt erover.
Badend in het angstzweet word ik wakker. Ik ga rechtop
zitten en zie met grote opluchting dat mijn doctoraalbul die dertig jaar
geleden door de rector-magnificus aan mij is uitgereikt, nog steeds aan de muur
hangt. Boven mijn werktafel.
Merkwaardig, zo'n terugkerende droom. En nog merkwaardiger
is het te horen dat er meer mensen zijn die in hun dromen precies dezelfde
nachtmerrie ontmoeten. Ik ben blijkbaar niet de enige.
Met veel geld een
border aanleggen op een halve hectare tuingrond achter het vrijstaande landhuis
is geen kunst. Wat wél kunst is: een smalle stenen ruimte tussen de voorgevel
en de straat zó in te richten dat én mooi én groen is.
Het volgende stukje
tekst stamt voor het grootste deel uit het Bossche Nieuwsblad, een veel en graag
gelezen huis-aan-huis-blad in 's-Hertogenbosch. In deze stad woont de broer van
Terra. Hij heeft zeer onlangs de eerste prijs gewonnen met een geveltuinwedstrijd.
Wie heeft in Den Bosch zijn voorgevel aan de straatkant zo fraai versierd met
heesters, bloemen en planten dat het lof en eer verdient? Dat is ongeveer de
vraag. Het antwoord staat hieronder.
Terwille van de
privacy wordt de broer van Terra niet met naam en toenaam genoemd. De stukjes cursieve tekst die u leest, zijn door Terra toegevoegd.
De truc van
een mooie tuin
De broer van Terra
won deze week de eerste prijs met de geveltuinwedstrijd van de gemeente Den
Bosch. Hij kreeg een groene waardebon ter waarde van honderd euro. Ik had me
niet eens aangemeld voor de wedstrijd en toch heb ik gewonnen, vertelt de
broer van Terra verrast.
Van origine is
Terra's broer geen stadsmens. Hij komt uit het Gelderse dorpje Dinxperlo. Mijn
grootmoeder heeft daar ook gewoond. Zij hield ook van tuinieren. Ze had het
eerste bloementuintje in de weide omgeving. Voor die tijd was dat heel
bijzonder.
- De oma van de broer van Terra en dus ook Terra's oma
woonde niet in een dorp, maar op een boerderij midden in het Achterhoekse
platteland. Het was niet ongewoon dat Oma een tuin had. Ieder boerderij had wel
ergens een (kleine) moestuin waar groente werd verbouwd. Heel bijzonder was dat
Oma er een bloementuintje op nahield.
- Met de
'weide omgeving' bedoelt de redactrice waarschijnlijk een 'wijde omgeving'.
Weide-omgeving had wel gekund.
De broer van Terra denkt een van de weinige tuinierders te zijn
die geen hekel heeft aan onkruid. Onschuldige onkruidjes laat ik gewoon staan.
Ik houd namelijk niet zo van een tuin met perkjes. De planten mogen in de
geveltuin aan de Coppensstraat vrij groeien. Er groeit een rode kool, bloeit
een kamperfoelie met roze bloemen, rode ooievaarsbekjes en een gele helianthus.
Volgens de broer van Terra worden de geveltuintjes door de gemeente beoordeeld
op de variatie van planten, onderhoud en hoe goed het tuintje is gevuld. Het
is gewoon een kwestie van goed onderhouden, zegt hij nuchter. Als de planten
de geveltuin te buiten gaan, knipt de Bosschenaar ze weg. Ook uitgebloeide
bloemen knipt hij eruit. Op die manier heb je niet één, maar twee of zelfs
drie keer nieuwe knoppen.
De broer van Terra heeft het niet zo op mensen die hun tuin niet
goed onderhouden. Dat soortmensen
onderschat de natuur. Alsof de tuin zichzelf bijhoudt. In de droogteperiode
ging Terra's broer elke ochtend met een emmertje water de dorst lessen van de
planten in zijn geveltuin. Een straat ziet er heel wat gezelliger uit met hier
en daar wat groen en kleur. Van de waardebon wil hij een sinaasappel- en
olijvenboompje kopen.
- De liefde voor een
olijvenboompje is niet van vandaag. Naast het ouderlijk huis waar de broer van
Terra en Terra zelf opgroeiden stond een echte originele olijvenstruik waar in
augustus kleine, rode, zure olijfjes aan kwamen.
- In het artikel wordt
uitsluitend gesproken over de geveltuin aan de straatkant (plusminus één meter
diep ter breedte van het huis. Er is nóg een tuin, namelijk áchter het huis.
Daar kijk je helemaal je ogen uit.
U moet weten: wij wonen in
het buitengebied. Dat wil zeggen: op het diepste platteland, met hier en daar
een boerderij, ingebed in een landschap met weilanden, mais- en andere akkers,
en bosranden. Prachtig wonen, daar niet van, maar zodanig afgelegen dat de
multimediale aanbieders van informatie ons territorium als 'verliesgevend' en 'onrendabel'
beschouwen. Het loont niet om er een glasvezel- of andere kabel neer te leggen
of de bewoners te voorzien van snel en goed werkende internetvoorzieningen.
Daarvoor, zo zeggen de kabelboeren, wonen er gewoon te weinig mensen.
Nadat wij zo lange jaren
verstoken zijn gebleven van mediale ontwikkelingen, zowel software- als
hardwarematig, dus geen kabel om tv-beelden te ontvangen en internet via een
sullig telefoondraadje, waarvoor wij zélf duur betaalde aanpassingen hebben
moeten aanbrengen zoals draadloos internet en tv-ontvangsten via een
foeilelijke schotelantenne, worden wij thans zowel wat betreft de harde waren
als de 'content' bekogeld met talrijke aanbiedingen, opties en verdere multimediale
mogelijkheden als daar zijn: digitenne en adsl-internet, benevens zenders zoals
het vlaamse Eén en het even grandioze Canvas, alsmede sedert de eerste juni van
dit jaar (niet te geloven) BBC-One en BBC-Two, met het gevolg dat wij niet meer
achter onze fernseher vandaan te
slaan zijn. (ARD en ZDF hadden wij al langer.)
Op vrijdag 15 juli a.s. (het is
slechts een voorbeeld) kunnen wij ons 's ochtends om 10.00 uur voor het
beeldscherm zetten om op de BBC naar het Open Engelse golfen te kijken (iets
slomers kan ik mij niet voorstellen), om om (twee keer 'om') 2.00 uur in de
namiddag over te schakelen naar de Tour-de-France-reportage van
Sforza-op-Canvas, waarna wij in de vroege avond eindigen bij de BBC die dan het
Eerste Proms Concert van dit seizoen
uitzendt en wel life.
Altijd wanneer ik een
kookboek opensla moet ik aan de aanvoegende wijs denken, hoewel die op zich niets met koken of kokkerellen
te maken heeft. Het komt door de bijzondere manier waarop kookboekenschrijvers
vroeger een recept begonnen. Neem de vroeger zo populaire turfjes: gebakken reepjes brood, vooraf geweekt in een mengsel van
ei en melk.
Men neme .. drie eieren, een snufje zout, vier
sneetjes bruin brood, een vleugje peper en één deciliter net-niet-volle melk. Zo ongeveer staat het in de zoveelste druk van het
Amsterdamse huishoudschoolkookboek. Die eieren en die halfvolle melk
interesseren mij verder niet, het gaat nu even om het rare woord neme. Het hoofd der school heeft het
onderwerp behandeld toen ik in de zesde klas zat. Ja, toen leerde je op de
lagere school al verschillende wijzen: de aantonende wijs (hij loopt naar de maan), de gebiedende wijs
(Loop naar de maan!!!) en de
aanvoegende wijs (Dat hij maar spoedig naar de maan moge lopen!) Van díe wijzen.
De aanvoegende wijs heeft
altijd iets geheimzinnigs. Zij zit, als ik het tenminste goed heb onthouden,
zon beetje tussen de aantonende en de gebiedende wijs in. Neem nou de zin:
Jaap pakt een ei uit het treefje. Dat zie je vóór je, het is als het ware een
voorstelling, een performance, het is
een zin in de aantonende wijs. En als Jaap het vertikt, zegt zijn wederhelft:
Jaap, pak als de wiedeweerga een ei uit het treefje! Ze vraagt het niet
vriendelijk, ze beveelt het op luide toon, ze gebiedt. Dus is het een zin in de
gebiedende wijs.
Bij een aanvoegende wijs, zei
de meester, moet je denken aan een goede raad, aan een voorstel, aan een welgemeend
advies. Als je in het kookboek men neme
een ei leest, dan bedoelt de schrijfster te zeggen dat men er verstandig
aan doet een ei uit het treefje te pakken.
Het ongemak waarmee wij een
aanvoegende wijs tegemoet treden, heeft ook te maken met het toegevoegde
onderwerp men. Men neme (drie
eieren), men schrijve (zijn eigen
naam, foutloos indien mogelijk), men
spreke (het liefst zonder consumptie), men
leze (dit verhaaltje er nog maar eens goed op na). De meester zei: stam plus e.
En bij navraag bleek dat te kloppen. Nemen
is het werkwoord, neem is de stam, neme is de aanvoegende wijs. Horen is
een werkwoord, hoor is de stam en wie oren heeft om te horen, hore wat er
gezegd wordt. Gebeure wat gebeurt en kome wat komt.
Een tijdje geleden, bij het
koffiedrinken op het achterterrasje, in mijn werkplunje gezeten in het
zonnetje, stopte ik een stukje Deventer ontbijtkoek tussen mijn klompen. Zomaar,
in een losbandige bui, van de weeromstuit. Tegen het kleine, jongekrieltje dat poolshoogte kwam nemen, even
later gevolgd door haar broertje, zei ik het volgende. Men kijke eerst goed om
te zien of het wel koek is en niet iets anders. Daarna bukke men zich voorover
en pikke behoedzaam het stukje koek tussen de klompen vandaan. Daarna slikke
men het stukje koek smakelijk weg. Tenslotte ga men over tot de orde van de dag.
Gaan is het werkwoord, ga is de stam, maar deze aanvoegende wijs krijgt geen e.
Jammer, maar helaas.
Maandag en dinsdag deze week
was het weer zover. De maand juni nam afscheid met een tweetal warme, zeg maar
gerust héte dagen. Temperaturen van ruim boven de dertig graden. De vorige
zaterdag werden we geplaagd met hoogstens 18, gevolgd door een overgangszondag
met 21 graden. Daarna werd het menens.
Denkend aan de zomers uit
mijn jongenstijd, verbeeld ik mij dat ze langer duurden, warmer waren en vaak
vergezeld gingen van zware onweersbuien. Natuurlijk is dat in het algemeen gesproken
niet het geval, maar het zijn wel belangrijke en in je memorie vastgenagelde
indrukken.
Vooraf leek een zomervakantie
van vier hele weken een kolossale hoeveelheid tijd. Ook al dacht je achteraf
dat de dagen waren omgevlogen. Wie ooit een middag op de roggeakker in de
daverhette heeft doorgebracht en in de schroeiende zon halmen tot garven
heeft gebonden, waarbij het zweet langs je hele lichaam gutste, zal zich niet
herinneren dat het ooit warmer is geweest. Het onweer dat zich meestal in de namiddag
of vooravond aandiende met onheilspellend gerommel in de verte en grijsblauwe
wolken met witte koppen was voor velen iets om bang voor te zijn. Ik herinner
me dat s nachts mijn moeder mij kwam wekken met de mededeling dat er zwaar
weer op komst was. Of ik maar wilde opstaan. En dan zaten we met zijn allen in
onze pyjamas in een verduisterde kamer te schrikken van de felle
bliksemschichten en telden de seconden tussen flits en slag.
Onlangs schreef mijn krant
staat dat de eerste tien zomers van deze nieuwe eeuw allemaal warmer waren dan
de gemiddelde zomer in de vorige eeuw. Dat de vroegere zomers warmer waren, is
dus niet waar. Zie je wel, dacht ik meteen, dat dacht ik al. Bovendien heb ik
de bewijzen bewaard. Kijkt u maar.
Twee jaar geleden, op 20
augustus 2009, was het bij ons in de moestuin in de zon s morgens om elf uur
100 graden. Fahrenheit, dat wel. Maar omgerekend is dat 37° Celsius en dat is
evenveel als mijn lichaamstemperatuur. Enkele minuten over zes in de avond
deden de deur dicht. Op mijn thermometertje in mijn werkkamer las ik een
buitentemperatuur van niet minder dan 38.5 en een binnentemperatuur van 31
graden af. Buiten was in dit geval een plekje onder de dakpannen waar de hele
dag de zon op had gebakken. Geen wonder dus.
Het toppunt speelde zich
enkele jaren geleden af. Op 19 juli 2006 om precies te zijn. Buiten was het om
twee uur s middags niet minder dan 39.7°! Kom mij dus niet met verhalen dat de
zomers vroeger, toen wij nog klein waren, warmer waren. Dat denken we maar.
Heer Jezus heeft een hofken daar schoon bloemen
staan. Daarheen zo wil ik plukken gaan, 't is welgedaan. Men hoort daar niet dan engelenzang en harpegespel. Trompetten en klarretten en die vedelkens al zo wel. Trompetten en klaretten en die vedelkens al zo wel.
Dit schone lied zongen wij
vroeger op school. Nu, na jaren, ken ik het nog uit mijn hoofd. Zowel de tekst
(eerste couplet) als de melodie.
Een hof is een tuin en een
hofje is dus een tuintje. In ons zangerige dialect spraken (en spreken) wij van
een höfken met zo'n lange ö die je
hoort in het engelse love. In mijn jonge jaren lag de hof achter het
geboortehuis. Smal, lang en spits toelopend. Aan het eind van de hof stond het
kippenhok. De hof werd doorsneden door een lang, recht pad. Kijkend naar het
westen zag je rechts achteraan bessenstruiken met daarvoor twee appelbomen met
weer dáárvoor een slordig gemaaid grasveldje. (De appelbomen leverden omstreeks
augustus witgele appels op. Nooit en nergens heb ik ze lekkerder gezien en
geproefd.) Links lag de groentetuin. In het voorjaar kwam de tuinman Hendrik V.
om de tuin om te spitten. Op de bovenste foto van de twee hieronder ziet u mijn
moeder het tuinpad aflopend richting huis nadat ze de kippen in het kippenhok
op de achtergrond van een handje gemengd graan heeft voorzien.
Mijn moeder had de gewoonte
aan elk van haar kinderen een stukje tuin in bruikleen te geven. Voor dat
stukje hof was jij verantwoordelijk. Je mocht er zaaien en planten wat je
wilde, maar je moest ook voor het onderhoud zorgen. Groot was mijn höfken niet:
zo'n twee vierkante meter. Omdat ik liever lui dan moe was, verbouwde ik in mijn
hofje gemakkelijke groente en dito bloemen. Bijvoorbeeld een pol aardappelen en
een enkele chrysant. Vaak een paar gladiolenbollen die met weinig zorg en
moeite prachtige bloemstengels opleverden. Onkruid wieden deed ik zelden. Vaak
bukte mijn moeder zich - op weg naar haar kippen - om onderweg uit mijn höfken
een paar onkruiden te verwijderen.
De plek waar we nu, anno
2011, onze groente verbouwen mag je met recht en reden een hof noemen. Minstens
honderd vierkante meter. En elk stukje zandgrond wordt benut. In deze tijd van
het jaar (juni) kan het gebeuren dat al het voedsel dat wij 's middags tot ons
nemen van eigen bodem is. Sla, andijvie, spinazie, raapstelen, worteltjes,
erwten, slaboontjes, heerlijke nieuwe aardappeltjes, noemt u ze maar op. Niet
te vergeten de overheerlijke aardbeien, frambozen en bessen die ons dit jaar
verblijdden met een rijke oogst.
Het is tamelijk veel werk.
Dat is zo. Maar zolang wij onze grond de baas kunnen, verbouwen wij onze groente
zelf en zorgen wij voor onze hof. Want wij geloven zeker en vast dat eigen verbouwde
groente lekkerder is dan de gekochte. Maar dat zou wel eens verbeelding kunnen
zijn.
Wat handenarbeid en
handvaardigheid betreft ben ik, al zeg ik het zelf, een redelijke prutser. Van
sommige, écht handige mensen wordt wel eens gezegd dat zij, wat ze met hun ogen
zien met hun handen kunnen maken. Van mij zou je kunnen zeggen: wat hij met
zijn ogen ziet, maakt hij met zijn handen kapot. Lichtelijk overdreven, maar
een kern van waarheid steekt er wel in.
Geen enkel probleem heb ik
met het uit elkaar halen van interessante voorwerpen. Maar het
weer-in-elkaar-zetten levert de nodige hoofdbrekens op. Niet dat ik enkele
moertjes en schroefjes over hou, dat natuurlijk ook, maar het simpel
terugveranderen in de originele (werkende) staat, lukt vaak niet. Mijn
nieuwsgierigheid wint het van de verstandige opvatting dat je met je vlerken moet
afblijven van voorwerpen die precies doen waarvoor ze gemaakt zijn. Ik wil het
naadje van de kous weten. En als ik die weet, dan past de kous niet meer.
Neem nou zoiets fascinerends
als onze vaatwasser. Bestaande uit twee schuifladen, inclusief een bestekverzamelplaats,
alles van geplastificeerd draad. Beneden twee opbergplaatsen voor
respectievelijk glans- en spoelmiddel en een zoutvaatje. Daarboven een
draaiende slurf die, naar gelang, heet of koud spoelwater over de vaat giet om
zodoende enig vuil te verwijderen. Interessant! Op de schuifladen voor de
bekers, glazen en andere kop-en-schotels zie je opklapbare plastic rekjes. Een
soort beker-standaardje. Je klapt ze overeind om er koppen en bekers rechtop en
op-kop tegen aan te zetten. Dan kan het water van beneden ook de moeilijkste
plaatsen bereiken. Handig!
Zo'n flexibel rekje kun je
verwijderen. Dat is geen kunst. Ergens zit een haakje dat achter een palletje
valt dat precies past op een horizontaal lopende as. Aan de andere kant zit een
klemmetje met een gat dat je ergens aan een vertikaal onderdeeltje kunt
vastklikken. Simple comme bonjour!
Vandaag hebben wij het
flexibele rekje weggehaald. Ik wilde weten hoe dat nou precies bevestigd was in
het oerwoud van plastic draden. Want je kunt het rekje door het vast te klikken
rechtop zetten, maar je kunt het ook plat op zijn rug leggen. Maar hoe breng je
zo'n rekje terug in de oorspronkelijke positie? Minstens een half uur hebben
we, mevrouw Terra en ik, nodig gehad om erachter te komen hoe alles werkte. En
dat is uitsluitend te danken aan mevrouw T. die na diep nadenken de oplossing
vond. Ikzelf had de moed allang opgegeven.
Daarom een goede raad. Nee,
twee. (1) Werkt alles naar behoren, blijf er dan met je handen van af. (2) Of
maak even een foto-van-dichtbij van iets in de goed werkende situatie, dan kun
je daar later op terugvallen. Maar pas op dat je de foto's niet kwijtraakt!
Want dan heb je een extra probleem.
Vandaag voor de
verandering nu eens geen persoonlijke herinnering, maar een verhaal dat ik
tijdens workshops in binnen- en buitenland vaak heb verteld en waar ik prettige
herinneringen aan bewaar. Het is het verhaal van de gebroken kamelen. Een beetje lang weliswaar, maar daar slaat u zich wel doorheen.
Lang geleden, in de tijd dat
de beroemde heerser Haroen al Raschid regeerde, leefde er in de delta van
Eufraat en Tigris een oude, met zonen en dochters gezegende veeboer. Iemand die
in alle opzichten een rijk en welvarend man genoemd kon worden.
Af en toe kwam een kalief uit
de naburige stad hem opzoeken. Zij waren van jongs af aan bevriend en hadden
geen geheimen voor elkaar. Deze kalief stond wijd en zijd bekend om zijn wijs
oordeel in moeilijke zaken. Wanneer de oude veeboer raad nodig had, vroeg hij zijn
vriend, de kalief, om advies. Zo had deze hem ervan overtuigd dat het
verstandig was zijn laatste wil in een testament op te laten schrijven. De dood
is immers vaak een plotselinge en ongenode gast.
Wat de wijze kalief had
voorzien, gebeurde. De oude veeboer stierf vrij plotseling en werd dezelfde dag
onder grote belangstelling begraven. De kalief uit de stad was om zeer
dringende redenen verhinderd de begrafenis van zijn vriend bij te wonen. Hij
beloofde zichzelf dat hij de rouwenden zo spoedig mogelijk zou bezoeken.
De familie van de overleden
veeboer - nog steeds in zak en as verkerend zat die ochtend in de schaduw van
de poort die naar hun grote huis leidde, toen een van hen in de verte een man
op een kameel zag naderen. Het was de kalief uit de stad die zijn verdriet over
het overlijden van zijn vriend kwam betuigen. Na de gebruikelijke
plichtplegingen zette hij zich neer in de poortschaduw bij de mannen uit de
familie. Volgens de heersende mores hadden de vrouwen zich bij de komst van de
man uit de stad teruggetrokken in het huis. Er werd thee gedronken en een
handjevol dadels gegeten. Toen de kalief merkte dat de stemming wel bijzonder
gedrukt was, vroeg hij wat eraan schortte. Daarop nam een van de zoons van de
veeboer het woord.
Effendi, ik mag u als oudste
van drie zonen begroeten en aanspreken. Onzeoverleden vader heeft vaak gesproken over uw wijsheid en nu hebben wij
uw raad dringend nodig. Vader heeft ons veel nagelaten dat wij onderling moeten
verdelen. Een probleem doet zich voor bij de verdeling van de grootste rijkdom,
en dat is het aantal kamelen dat wij bezitten. Daarginder ziet u ze staan.
Vader heeft het in zijn laatste wil op de volgende manier geregeld willen zien.
Kijkt u, effendi, hier is het document waar het staat beschreven:
Te verdelen 19 kamelen, in
de volgende verhouding:
-voor de oudste
zoon: de helft
-voor de tweede
zoon: een vierde
-voor de
jongste zoon: een vijfde
Wijze raadsman, wij staan
voor een onmogelijke opgave. Want zónder breuken mag het niet en mét breuken
vallen er doden en gewonden onder de kamelen. Immers, de helft van 19 is 9½,
maar aan een halve kameel heeft niemand iets. Laat staan aan een vierde deel of
aan een vijfde. Al vier dagen zitten wij hier in de poort te rekenen met
breuken en helen, maar wij komen er niet uit. Als uerin slaagt het probleem op te lossen zullen
wij u rijkelijk belonen en u eeuwig dankbaar zijn.
De kalief zuchtte eens diep
en vroeg daarop om nog een glas thee en een half uur bedenktijd. Toen die
verstreken was, stond hij op, maakte zijn eigen kameel los die hij zo lang aan
een dadelpalm had gebonden en voegde hem bij de kamelen uit de nalatenschap van
zijn gestorven vriend. Vervolgens pakte hij een schrijfstift uit de mouw van
zijn gewaad en schreef op het kleitablet met het testament van zijn vriend de
volgende woorden en zinnen:
Te verdelen 20 kamelen, in
de volgende verhouding:
-voor de oudste
zoon: de helft= 10
-voor de tweede
zoon: een vierde= 5
-voor de
jongste zoon: een vijfde= 4
In totaal 19, zodat ik, de
kalief, mijn eigen kameel in alle rust weer mee naar huis kan nemen.
Na de familie bedankt te
hebben voor de genoten gastvrijheid, voegde de wijze kalief hierop de daad bij
het woord en vertrok. Zijn roem reisde met hem mee.
Op de foto een oriëntaalse dromedaris op een even oosters
kompas.
Vroeger zat ik graag te snuffelen in een van de delen van de grote encyclopedie die bij ons op een van de vele boekenplanken stond. In Deel 10 van onze Winkler Prins Encyclopedie,
(16 delen, 5e druk, uitgave 1936) dat begon met het woord Japan
en eindigde met Lakwerk, kon je iets lezen over de kruisbek. En je leerde dan dat een kruisbek, ook wel genoemd dennenpapagaai of scheervink, een korte, gedrongen vogel was met het bijzondere
kenmerk dat zijn snavelpunten aan het einde kris-kras-gekruist over elkaar
lagen. Dat was omdat hij met zon snavel beter de zaadjes uit de dennenappels
kon pulken. De kruisbek leefde vooral in de Scandinavische landen, maar het
gebeurde ook wel eens dat er een hele schare kruisbekken naar ons land, naar
het zuiden, trokken. Dit allemaal kon je lezen in de encyclopedie. Dus was het
waar.
Wat de vroegere encyclopedie
en de nieuwerwetse wikipedia niet weten is, dat er ook kruisbekkippen bestaan. Echt waar. Ik zal het u
laten zien.
Bijna een jaar geleden
verscheen onze enige krielkip s morgens voor onze ogen met een kruissnavel. Om
de een of andere reden en van de ene op de andere dag hadden de snavelpunten
zich kruiselings over elkaar gebogen. Dat was geen vooruitgang, want het pikken
van graankorreltjes en ander voedsel was plotseling een stuk moeilijker. Ook
vandaag zagen wij hetweer. Onze
kruissnavelkrielkip eet bij voorkeur grote maïskorrels en regenwurmen die hij
met zijn rare snavel de baas kan.
Verder gaat het heel goed met
onze krielkip. Dat vindt ook de haar begeleidende haan. Het hennetje is zelfs
weer begonnen eieren te leggen. Nee, maakt u zich geen zorgen over onze
kip-met-de-rare-snavel. Die redt zichzelf. Die rooit het wel.
Als u het leuk vindt om een
raadsel te proberen op te lossen, raad ik u aan naar beneden te scrollen tot aan het punt waar u de eerste
twee fotos tegenkomt. Probeert u, daar aangekomen, de bijgevoegde vraag te
beantwoorden, dan zult u zien dat die vraag noch gemakkelijk noch één-twee-drie
te beantwoorden valt. Het is een multiple-choice vraag, dat maakt de zaak wat
eenvoudiger. Dat wel. Ziet u geen licht in de duisternis, oftewel: kunt u de
vraag onmogelijk beantwoorden, dan kunt u zich weer naar boven bewegen om hier
mijn relaas te vervolgen.
(Gelegenheid om nu even naar
beneden te scrollen.)
Wat u zowel als eerste als
als tweede object afgebeeld ziet (drie maal als) is geen watermeloen, geen Brussels
stoplicht dat net op oranje springt, geen eekhoorn die zich (als een rups)
verpopt heeft. U ziet ongelogen mijn eigen, hoogstpersoonlijke schedeldak.
Vraag mij niet hoe die gefotografeerd is, het is in elk geval van boven. En
waar ik uw speciale aandacht voor vraag is het haar dat mijn schedel bedekt.
Zegt u maar gerust: het geringe aantal haren.
Vroeger was ik gezegend met
een normale, zwartkleurige haardos. Later kwam daar een idem zwarte baard en
een bovenlipsnor bij. In de loop der jaren zijn twee tamelijk fundamentele
veranderingen opgetreden. In de eerste plaats is het aantal schedelharen
drastisch verminderd. Op het ogenblik resteren enkele sluikdunne
haarstrengetjes die ik zo kort mogelijk laat knippen. Boven de oren en daar
waar de schedel in de nek overgaat ziet u nog een haarrand die wel iets heeft
van een middeleeuws paterskapsel. Het tweede dat verandert, is de kleur. Van
pikzwart via grijzend naar lichtend wit. Dat geldt in meerdere mate voor mijn
baard en snor en iets minder voor mijn hoofdhaar. Het grijs is een teken van
toenemende ouderdom en afnemende gevatheid. Zo heeft iedere leeftijd zijn eigen
haar.
Er is sprake van nóg een
bijzonderheid. Hier en daar ziet u op mijn schedeldak littekens van opgelopen
verwondingen. Voor mij geldt de regel: hoe minder haar op je hoofd, hoe eerder
je je hoofd stoot. Werkelijk waar! Ik loop gebogen het lege kippenhok in waar
ik mijn tuinspullen opberg, en bang! stoot ik mijn hoofd aan een balk die niet
uit de weg wil gaan. Het overkomt mij om de haverklap en de laatste jaren hoe
langer hoe meer.
Ach, denkt u, wat
interesseert mij Terras schedel inclusief haarbedekking en verwondingen.
Gelijk heeft u. U heeft wel andere dingen aan uw hoofd!
Wat u hieronder ziet is:
-een Iraanse
watermeloen
-een Brussels
verkeerslicht dat juist op oranje springt
Tot de meest ingrijpende
jeugdherinneringen behoort naar mijn mening zeker zoiets als verdwalen.
Iedereen kent het; iedereen heeft er wel ervaringen mee gehad. Iemand is zelf
als kind verdwaald of iemands kind is verdwaald. De herinnering eraan neem je
je hele leven mee.
In mijn geval speelde het
verdwalen zich niet af in een dorre vlakte der woestijnen of in een groot,
ondoordringbaar woud. Nee, ik ben ooit verdwaald in een grote stad. Als je Den
Haag tenminste een stad wilt noemen, (wat ik zeker doe, vooral nadat ik er
verdwaald was,)maar u weet dat sommigen
nog altijd van mening zijn dat Den Haag een (groot) dorp is. Tot de voorsteden
van Den Haag behoren ook Loosduinen en Scheveningen.
In de oorlog werden veel
Scheveningers door de Duitse bezetter gedwongen te evacueren naar verre vreemde
streken. Op de boerderij van mijn oom (Rudolf) en tante (Dina) in de Gelderse
Achterhoek maakten wij toen kennis met de familie Kuiper, evacués uit
Scheveningen. Na de oorlog wilden de Scheveningers iets terug doen en nodigden
onze familie uit voor een bezoekje. Waarop de familie Terra Sr. de koffers
pakte en met bus en trein naar het verre westen trok.
Op zondag ging men naar de
kerk. Te voet, want het was blijkbaar niet ver en vervoer voor iedereen was er
blijkbaar niet. De jonge Terra, destijds zeven jaren jong, had zijn zondagse
pakje aangetrokken en huppelde vrolijk voor de anderen uit. De straat uit, het
plein oversteken en daarna de eerste weg links. Of was het rechts?
De kerkdienst verliep zoals
thuis: dezelfde prevelementen, dezelfde gezangen, dezelfde verveling voor
iemand van zeven. Na de kerkdienst hoorde ik mijn oudere broer tegen mijn
eveneens oudere zus zeggen dat hij gemakkelijk alleen de weg naar het
logeerhuis kon vinden. Die uitdaging durfde de kleine Terra ook wel aan. Hij
onttrok zich vlug aan de hoede van het gezelschap en sloeg al rennend de
terugweg in. Totdat hij zeker wist dat hij in een straat liep waar hij nog
nooit eerder gelopen had. En die winkel op de hoek zag hij ook voor het eerst
van zijn leven. Hij was de weg kwijt: verdwaald.
Hij was in een volstrekt
andere wereld terechtgekomen. En wist niets anders dan dat de familie Kuiper op
nummer 32 woonde en dat door de straat waarin zij woonde geen tramrails liepen.
Hoe de straat heette was hem totaal onbekend.
Veel Hagenezen moeten hem
hebben gezien: een verlegen Achterhoeks jongetje dat beschroomd langs de huizen
loopt en kijkt of hij ergens het huisnummer 32 kan vinden. Tevergeefs
natuurlijk. Er staan honderden huizen in Den Haag met het nummer 32, maar als
je ze nodig hebt, zijn ze er niet.
Ondertussen, het loopt
ondertussen tegen tweeën, is bij de families Terra Sr. en de familie Kuiper een
lichte vorm van paniek ingetreden. Waar zou die jongen zijn? En als hem maar
niets overkomen is! Totdat er gebeld wordt. Een kennis van de familie Kuiper
komt de verdwaalde Terra terugbrengen. Wij hadden hem in de kerk gezien en nu
liep hij overal de voordeuren af te zoeken, wat ons zeer verbaasde!
Groot was de opluchting.
Mevrouw Kuiper opperde voorzichtig of een kleine lijfstraf niet op zijn plaats
was, maar daar kwam niets van in. Mijn ouders waren veel te blij dat ik de
verdwaalsessie zonder kleerscheuren was doorgekomen.
En ikzelf? Tot op de dag van
vandaag weet ik het adres van de gastfamilie in Den Haag / Scheveningen.
Boreelstraat 32. Ik zal het nooit van mijn leven vergeten, ook al word ik 132.
Onlangs, op 4 februari van
dit jaar, heb ik u in een verhaaltje met de titel Harmonie verteld van het harmonium dat in mijn ouderlijk huis stond
en daar met behulp van een Harmonium-Schule werd bespeeld. Zon harmonium is in
de ogen van velen een larmoyant, flemend surrogaat-muziekinstrument dat
uitsluitend geschikt is om vrome liederen op te spelen. Anderen, waartoe ook uw
dienstwillige schrijver behoort, beweren bij hoog en laag het tegendeel. Met
een harmonium is, mits goed, vakkundig en met liefde bespeeld, niets mis.
Integendeel: een harmoniumklank geeft extra dimensies aan muziek.
Nu wil het geval dat een
geacht familielid een broer - mij gisteren een veelkleurig plaatje stuurde met daarop een
wat ouder echtpaar dat op een zonnige zomerzondagavond pogingen doet een duet te
zingen. Zij, de vrouw, bespeelt het harmonium. Hij, haar eega, heeft een
zangbundel in de hand en probeert zijn vrouw bij te houden. Uit alles blijkt
dat zij het met hart en ziel doen. Daarom is de vraag of het ook nog een beetje
klinkt,overbodig. Met liefde en inspanning voortgebrachte muzikale
klanken klinken per definitie prima. Ook al is die opvattingslechts voorbehouden aan de uitvoerders zelf.
Kijkend naar het plaatje denk
ik aan onszelf. Zó zullen wij er over een groot aantal jaren dus uitzien:
mevrouw aan het harmonium en ikzelf met een gebroken stem de tweede stem
zingend. Als ik het plaatje vergelijk met een recent genomen foto ikzelf
speel Handels Largo en mevrouw is elders bezig de was te strijken - die ik u ook
laat zien, overkomt mij de gedachte dat het er al aardig op gaat lijken.
Weet u overigens wat de tekst
aan het muur betekent? Het is een Friese wijsheid die aldus luidt: Doch dyn plicht en lit de ljue rabje.
Vertaald: doe je plicht en laat de mensen maar kletsen.
Inderdaad, onlangs heeft het
bij ons weer eens behoorlijk gefikt. Het begon met een stapeltje vlamvattende
takjes, maar al gauw breidde het vuur zich over de stenen uit. Totdat
uiteindelijk de vlammen zijwaarts en via de zoldering zich een weg naar buiten
zochten.
Gelukkig, de brand was niet
verbonden met begrippen en uitdrukkingen als: totaal in de as gelegd, alle have
en goed verbrand, gelukkig goed verzekerd, een vastberaden optreden van de
brandweer redde het belendende perceel. Nee, daar was ook geen enkele reden
voor. Het vuurwerk speelde zich immers af in onze stenen bakoven, de plaats
waar wij heel af en toe ons dagelijks brood bakken.
Maar een mooi vuurwerk was
het zeker. Een bakoven stoken is een vak apart. Zon stenen bakoven is namelijk
gewoon een langwerpige holte die aan alle zijden door vuurvaste stenen omgeven
is. De voorkant wordt geopend en gesloten met behulp van een zware gietijzeren
deur. De deur wordt geopend en op de stenen vloer wordt een aanvankelijk klein
voorzichtig vuurtje aangestoken. De kunst is het vuur zo in de oven te spreiden
dat de zuurstof vrije toegang heeft.
Want zonder zuurstof geen vuur, zoveel is zeker. Daarom laten wij het vuur
langs de zijwanden branden. De rook en de resterende afvalstoffen trekken boven
langs de zolder naar voren en verder via de provisorische schoorsteen naar
buiten. Daardoor kan er beneden nieuwe zuurstoftoegang vinden.
Het stoken van de oven
voorzichtig beginnen en groots, maar altijd gecontroleerd, eindigen, duurt
ongeveer een uur. Of de oven heet genoeg is om er brood in te kunnen bakken, is
een kwestie van gevoel en ervaring. Een te hete oven doet het brood verbranden en
zwart blakeren. Een te lauwe oven belemmert het deeg om helemaal gaar te
worden. Ook hier geldt de wet van de gulden tussenweg.
Voorzichtig leggen wij het
geknede en gerezen brooddeeg op een plank, de schieter genaamd. Daarmee
schuiven wij de broden in de hete oven. Die is ondertussen gereinigd en
schoongemaakt zodat het brood behaaglijk op de nog warme vloer kan liggen. Er
is plaats voor ruim twintig broden van 400 gram, maar voor deze gelegenheid
doen wij het met minder.
Iets meer dan twintig minuten
duurt het bakproces. In deze tijd blijft de ovendeur hermetisch afgesloten.
Alleen tegen het einde verraadt een overheerlijke geur dat het brood begint te
garen. En de smaaken de geur van het
brood dat daarna uit de oven komt, is onbeschrijflijk. Voorzichtig snijden wij
een sneetje nog-warm-brood af en bedekken dat met een beetje boter en een
laagje heerlijke marmelade. Er bestaat niets heerlijkers. Geloof mij maar.
Om maar meteen met de deur in
huis te vallen: dit wordt mijn 100ste blogje. In februari 2009, ruim
twee jaar geleden dus, postte ik mijn eerste tekst naar bloggen.be. Het heette toepasselijk Welkom met een groet. Het kon
geen kwaad, vond ik, om de eventuele lezers(essen) voordat zij overgaan tot het
lezen van een verhaaltje even welkom te heten en te groeten. (Ik heb het al die
jaren maar laten staan.)
Hoewel ik geen liefhebber ben
van veel en tamelijk nutteloze informatie, geef ik u even de statistieken van de
afgelopen blogperiode. Tussen 6-2-2009 en vandaag 29-04-2011 heb ik dus 99 weblogjes
geschreven met in totaal 43.552 woorden. Een gemiddeld verhaaltje omvat derhalve 440 woorden, met een maximum
van 667 en een minimum van 89. Als u vindt dat de verhaaltjes voor een weblog
aan de lange kant zijn, en wanneer ik vind dat het nogal meevalt, hebben wij
beiden gelijk. Ik had u ook nog even enkele andere statistische grootheden
willen meegeven zoals de variantie en de standaard-meetfout, maar daar zit
niemand op te wachten.
Natuurlijk zijn deze gegevens
behalve tamelijk nutteloos ook weinig interessant. Andere vragen zijn veel meer
de moeite waard. Zoals: hoeveel mensen lezen nou zoiets? Wat vinden zij ervan?
Dát is pas interessant. Maar zoals bij zoveel onderzoek wordt de vraag wel
gesteld, maar niet beantwoord. Dat is blijkbaar te moeilijk en te ingewikkeld.
Laat ik tenslotte ook hier
maar weer een letterlijk dubbelzinnig antwoord geven. In de eerste plaats doet
het er niet zoveel toe hoeveel mensen genieten van een internetverhaaltje.
Misschien zijn het er maar een paar, so
what? En verder ben ik van mening dat geen enkele schrijver moet proberen
het iedereen naar de zin te maken. Iedere vogel moet zingen zoals hij gebekt
is. Een nachtegaal jubelt, een koekoek koekoekt en een kraai krast. Die zou je
in het uiterste geval de nek kunnen omdraaien. Maar u weet, ik kan nog geen
vlieg kwaad doen, laat staan een kraai. En zeker niet bij mijn jubileum.
Je begrijpt: toen oom
Cornelis een inderdaad schandalige opmerking maakte over de japon van zijn
schoonzuster Marianne waren de rapen gaar! Dit zou een zijn zin kunnen zijn
uit een door mij nog te schrijven keukenmeidenroman. Het gaat mij nu even om de
laatste vier woorden. De rapen waren gaar. Rapen zijn waarschijnlijk kookbare
dingen, zoals inktvissen, aardappels of biefstukken. In elk geval worden ze
gaar (en waarschijnlijk dáárdoor eetbaar) en dat schijnt, gezien het
uitroepteken heel erg en bedreigend te zijn. Als de rapen gaar zijn, nou, berg
je dan maar!
Zet er kool voor en het
raadsel is opgelost. Net als bij mezen. Wat een mees is, weten er niet veel.
Maar vraag je wat een koolmees is, dan vertelt iedereen je van het schattige vogeltje
dat s winters aan de vetbol hangt. Zo gaat het ook met rapen. Zeg koolrapen en
ik begrijp je. Het is een of ander afschuwelijk smakend soort groente.
Je kunt er het
enkelvoudswoord kool vóórzetten (raap wordt koolraap). Je kunt er ook de meervoudsvorm
stelen áchter zetten, waardoor raap verandert in raapstelen. Dáár wil ik het
met u even over hebben.
De stelen van raapstelen zijn
de stengels. In onze achterhoekse binnenlanden spreken wij daarom nooit van
raapstelen, maar altijd van stengels. Je zaait vroeg in het voorjaar het fijne
stengelzaad in de broeibak buiten in de groentetuin. Na enkele dagen zie je
voorzichtig een groenachtig doorschijnend rijtje verschijnen. Door de relatieve
warmte (in de zon en achter glas) groeien de rijtjes als kool. Wanneer ze door
de bank genomen twaalf centimeter groot zijn, komt mijn vrouw met een scherp
mes en snijdt met een ferme jaap de stengels net boven de grond af. De stengels
worden in een mandje meegenomen naar huis, daar geblancheerd (vraag me niet wat
het is!) en vermengd met gekookte aardappelen. Je kunt de stengels natuurlijk
ook als gestoofde groente eten, zoals wij dat met spinazie doen.
Hieronder twee plaatjes. Op
het eerste ziet u de half afgesneden stengelrij in de broeikas. Links de
opkomende spinazie en rechts de slaplantjes die wachten om uitgedund te mogen
worden.
Het lekkere van
raapstelenstamppot wordt in al zijn glorie duidelijk op de tweede foto. Jonge,
verse raapstelen, tot puree verwerkte smakelijke aardappels. Plus enkele
brokjes hacheevlees, een toefje peper, een lepeltje saus, een snippertje
bieslook. Niet te vergeten een snufje zout. En dan natuurlijk verwend met
spekjes er bovenop! Dobbelsteentjes gebakken spek waarvan het vet de
raapsteellekkernij nóg een beetje smeuïger maakt. Vork en mes liggen naast het
bord, maar je zou je vingers er bij opeten.
Jammer, maar waar. Alleen de
eerste snede raapstelen is de moeite waard. Ze moeten jong en vers zijn. Later
worden ze zo heb ik mij laten vertellen grof in de mond en bitter. Maar wat
geeft het: wij verheugen ons nu al op de raapstelen van volgend jaar!
Je hebt van die
voorjaarsdagen dat een of andere kriebel je zegt dat het hoog tijd wordt om te gaan opruimen. Meestal betekent opruimen bij ons het verplaatsen van een goed
van de ene kant van het huis naar de andere of van de ene hoek van de kamer
naar de tegenovergestelde. Want wij kunnen maar heel moeilijk afstand doen van
iets waarvan het nut weliswaar niet aangetoond kan worden, maar dat daarentegen
zoveel dierbare herinneringen met zich meedraagt dat het zonde, nee doodzonde
is, om het definitief van je huis en haard te verwijderen.
Deze keer was een van de oude
bijgebouwen aan de beurt. Wij noemen dat het mantelpotshuusken. (Een
mantelpot was vroeger een grote kookketel met bijbehorende houtkachel, waarin
voer (meest aardappels) voor de varkens werd gekookt.) In dezelfde ruimte
bevindt zich ook een grote steenoven waarin wij heel af en toe zelf ons brood
bakken.
Bij het opruimen van deze
ruimte, dus bij het optillen en verplaatsen naar een andere plek, ontmoette ik een
tweetal oeroude gebruiksvoorwerpen met één gemeenschappelijk kenmerk: beide
zijn ze voorzien van spits uitlopende houten of metalen pennen. Ik laat ze u hieronder
even zien.
De eerste is van hout. Het is
een hand-eg. Hij ligt hier eigenlijk op zijn kop met de houten pennen naar
boven. Aan een van de hoeken zit een stevig touw vastgemaakt met aan het eind
een dwarsbalkje. Hoe werkt het? Je bent met zn tweeën, pakt ieder een kant van
dat dwarsbalkje, legt de eg met de punten naar beneden op de pas geploegde
akker en trekt vervolgens de eg over de voren zodat de kluiten verkruimeld
worden en er een mooi zaadbed ontstaat. De pennen staan een beetje schuin, dat
egt beter. Zwaar werk, dat wel.
Aan het tweede voorwerp heb
ik een gruwelijke hekel. (Ik meen er natuurlijk niets van, het is een wat
flauwe woordspeling.) Want dit is werkelijk een hekel. Een stevig houten blok
dat je op de ondergrond kunt bevestigen met in het midden een rij kolossale ijzeren
pennen. De pennen zijn niet rond zoals normale spijkers, maar oud en vierkant
gesmeed. Val er niet pardoes met je gezicht op, want dan is het leed niet te
overzien. Wat doe je ermee en wat kun je ermee? Je kunt er vlas mee braken, dat
wil zeggen je kunt een bos droge vlas tussen de pennen doortrekken om die
zacht, dun en soepel te maken. Later wordt dan van dit gewas linnen gemaakt.
Je kunt ook iemand over de
hekel halen, figuurlijk gesproken. Maar dat doe ik niet. Ik hecht teveel aan de
tastbare, aan het échte, aan de lijnen en vormen die je kunt voelen, aan de
spitsvondigheden waar je voorzichtig mee moet omgaan.
Vandaag laat het weekblad van
de Volkskrant-fotokalender 2011 mij een intrigerende foto zien van een jonge
landbouwer en een koe waarschijnlijk Jenny 34 die een wedstrijdje doen wie
het hardste kan trekken. Men gebruikt een lang, degelijk touw. Aan de
linkerkant zit het vast aan het kopstel van Jenny, rechts houden de
boeren-geplastificeerde-handen het vast. De foto de maker is Marcel van den
Bergh is om verschillende redenen intrigerend. Bovendien fraai van opbouw.
Mooie perspectieflijnen van rechts naar links: de dakgoot, de rijen dakpannen,
het touw.
Wie zal de wedstrijd winnen?
De boer die uit alle macht en al touwtrekkend probeert de koe in de stal te
loodsen? Of de koe die daar geen enkele trek in heeft? De jonge boer leunt
achterover om enigszins tegenwicht te bieden. Jenny zet zich schrap. Je hoort
haar denken: wat wil die man nu weer van me?
Ik wed met u dat de foto
geënsceneerd is. De fotograaf heeft aan de boer gevraagd op déze manier aan de
koe te trekken. Zo, met zon lang touw, uit zogenaamd alle macht. Misschien
heeft de fotograaf ook een dealtje gemaakt met Jenny door haar een lekkere
lijnkoek te beloven wanneer zij daar blijft staan zoals zij daar nu staat.
Waarom denk ik dat er theater
gespeeld wordt? Omdat geen enkele boer een koe op deze manier, met zon lang
touw, zal proberen een koe naar de bestemde plaats te leiden. Een koe naar de
stal leiden doe je voorzichtig, met verleidende praatjes, met lekkere
voedselbrokken, met een kort touw. Nog beter: je doet het met zn tweeën. De
ene voert het leidzame beest aan het touw mee en de andere duwt een beetje van
achteren tegen de koe waarbij hij diens staart enigszins linksom draait. De koe
raakt daardoor in de war en verzet zijn poot. De voorste boer zorgt er dan voor
dat het in de goede richting gebeurt.
Zo doe je dat. Dat zal
iedereen die wel eens een koe aan een touw van de wei naar de stal heeft
gebracht beamen. Wij, mens en koe, laten ons niets wijsmaken.
Anna kent u waarschijnlijk
wel. (Ik bedoel niet dat Anna ú kent, maar dat u Ánna kent.) Dan weet u ook dat
Anna niet voor de poes is. Zij laat niet met zich spotten, ze laat zich niet
kisten. En als haar man het weer eens te bont heeft gemaakt en s avonds laat
het is al twaalf uur! - beneveld thuis komt, aarzelt Anna niet om haar eega met
een stok te lijf te gaan.
Anna moest eens wachten,
wachten op haar man.
s Nachts om twalef uren,
daar kwam Jan pas an.
Goeienavond Anna,
Goeienavond Jan,
Waar zijt gij gebleven?
Waar komt gij vandan?
Anna ging naar boven,
haalde een dikke stok.
Kwam toen weer beneden
sloeg Jan op zijn kop!
Dit is een oeroud liedje dat
ik met veel moeite uit mijn geheugen heb geperst. Het liedje werd gezongen door
de touwtjespringende meisjes op het schoolplein. Voor of na schooltijd, of in
het speelkwartier. Met twee meisjes aan de uiteinden draaide het touw zijn
rondjes en om de beurt sprongen de meisjes in.(Inspin, de bocht gaat in.) Daarbij werd het
bovenstaande lied van Anna gezongen.
Hoe weet jij dat allemaal?
Jongens deden toch nooit mee? Was je soms jaloers dat je niet mee mocht doen?
Stond je de meisjes af te luisteren bij hun onschuldige touwspringspelletjes?
Het was inderdaad zo dat geen
jongen op het schoolplein het in zijn hoofd haalde om mee te springen. (Thuis
wel, maar dan zagen de andere jongens uit je klas het toch niet.)Touwtje springen deden meisjes. Ofwel alleen,
solo dus, met een touw van anderhalve meter met zon houten handvat aan het
uiteinde. Ofwel met zn allen: elkaar afwisselend (inspin de bocht gaat in,
uitspuit de bocht gaat uit) of allemaal samen. Wie af was en het touw deed
stilstaan, moest voor straf aan een van uiteinden gaan staan en het touw
draaien.
Nee, touwtjespringen was net
als kaatseballen (met drie ballen; of, als je er een meester in was: met vier of
zelfs vijf) voorbehouden aan meisjes. Jongens mochten alleen op een afstandje
toekijken.
Wie heeft ooit beweerd dat
een Terra-memorie - een vertelsel uit een grote reekswaaruit u naar hartenlust kunt kiezen
altijd vrolijk, humorvol en spitsvondig behoort te zijn? En wie is van mening
dat een dergelijk verhaaltje altijd over iets belangrijks moet gaan? Terra zelf
heeft een andere opvatting: hij vindt dat je ook over de meest onbenullige
onderwerpen een interessante tekst kunt schrijven. Bijvoorbeeld over huis, tuin
en keuken-dingen. Terra vindt dat je bijvoorbeeld over je magnetron in de
keuken of over je versleten vloerbedekking in de huiskamer een spannend verhaal
kunt schrijven. Merkwaardig genoeg zijn het dan vaak verhalen met een
historisch tintje. Ze zijn werkelijk waar echt gebeurd.
Neem nu het schrijfbureau dat
sinds een tijdje ergens in ons huis een plek gevonden heeft. Samen met zijn
bijpassende stoel. Schrijfbureau en bureaustoel zijn afkomstig uit de inboedel
van mijn ouderlijk huis. Beide zijn van degelijk eiken. Het schrijfblad
vertoont aan de randen enkele kringen waar waarschijnlijk een rond heet
voorwerp heeft gestaan. Een keteltje met kokend water misschien. Of een kop
gloeiend hete koffie. Het roodachtige midden is linoleum of zeildoek,
waarschijnlijk om pas gemaakte inktvlekken te kunnen wegpoetsen. De stoel heeft
nu een bruinachtige bekleding, maar die is van jongere datum. In elk geval
wasoorspronkelijke bekleding
roodachtige gobelinstof met bloemenfiguren.
Bureau en stoel stonden
vroeger thuis in een kamer die wij het kantoor noemden. Mijn vader was destijds - in die
jaren vóór de oorlog - gemeenteontvanger, onder andere belast met het innen der
gemeentelijke belastingen. Mensen die overdag geen tijd hadden om naar het
gemeentehuis te gaan,konden s avonds
bij ons thuis die belastingpenningen betalen. Ik stel mij zon belastingbetaler
voor: iemand met zijn pet in de ene hand en de penningen in de andere. Achter
het bureau, op een comfortabele stoel gezeten, mijn vader die in de
gemeentepapieren nakeek hoeveel iemand aan de gemeenschap schuldig was.
Na het overlijden van mijn
vader trok mijn oudste broer in het huis. Hij nam de gehele inboedel over, dus
ook het bureau en de stoel. En na diens overlijden, een paar jaar geleden, zijn
de ouderwetse eiken kantoormeubels bij mij thuis op de boerderij beland. Want
ik kon het niet over mijn hart verkrijgen hen naar de kringloop te brengen. Er zitten
te veel verhalen en beelden aan vast die ik niet wil missen.
Zoals het merkwaardige gat
aan de rechterkant onder de armleuning. Tijdens de laatste oorlogsdagen in maart
1945 is ons dorp zwaar gebombardeerd. Van ons huis stond na afloop alleen de
voorste helft; de achterkant was weg. Overal zag je de sporen van de
granaatscherven. Eentje daarvan trof mijn vaders bureaustoel. Als u eens bij
ons op bezoek komt, kan ik u de wond laten zien. Hij zit er nog steeds.