Altijd wanneer ik een
kookboek opensla moet ik aan de aanvoegende wijs denken, hoewel die op zich niets met koken of kokkerellen
te maken heeft. Het komt door de bijzondere manier waarop kookboekenschrijvers
vroeger een recept begonnen. Neem de vroeger zo populaire turfjes: gebakken reepjes brood, vooraf geweekt in een mengsel van
ei en melk.
Men neme .. drie eieren, een snufje zout, vier
sneetjes bruin brood, een vleugje peper en één deciliter net-niet-volle melk. Zo ongeveer staat het in de zoveelste druk van het
Amsterdamse huishoudschoolkookboek. Die eieren en die halfvolle melk
interesseren mij verder niet, het gaat nu even om het rare woord neme. Het hoofd der school heeft het
onderwerp behandeld toen ik in de zesde klas zat. Ja, toen leerde je op de
lagere school al verschillende wijzen: de aantonende wijs (hij loopt naar de maan), de gebiedende wijs
(Loop naar de maan!!!) en de
aanvoegende wijs (Dat hij maar spoedig naar de maan moge lopen!) Van díe wijzen.
De aanvoegende wijs heeft
altijd iets geheimzinnigs. Zij zit, als ik het tenminste goed heb onthouden,
zon beetje tussen de aantonende en de gebiedende wijs in. Neem nou de zin:
Jaap pakt een ei uit het treefje. Dat zie je vóór je, het is als het ware een
voorstelling, een performance, het is
een zin in de aantonende wijs. En als Jaap het vertikt, zegt zijn wederhelft:
Jaap, pak als de wiedeweerga een ei uit het treefje! Ze vraagt het niet
vriendelijk, ze beveelt het op luide toon, ze gebiedt. Dus is het een zin in de
gebiedende wijs.
Bij een aanvoegende wijs, zei
de meester, moet je denken aan een goede raad, aan een voorstel, aan een welgemeend
advies. Als je in het kookboek men neme
een ei leest, dan bedoelt de schrijfster te zeggen dat men er verstandig
aan doet een ei uit het treefje te pakken.
Het ongemak waarmee wij een
aanvoegende wijs tegemoet treden, heeft ook te maken met het toegevoegde
onderwerp men. Men neme (drie
eieren), men schrijve (zijn eigen
naam, foutloos indien mogelijk), men
spreke (het liefst zonder consumptie), men
leze (dit verhaaltje er nog maar eens goed op na). De meester zei: stam plus e.
En bij navraag bleek dat te kloppen. Nemen
is het werkwoord, neem is de stam, neme is de aanvoegende wijs. Horen is
een werkwoord, hoor is de stam en wie oren heeft om te horen, hore wat er
gezegd wordt. Gebeure wat gebeurt en kome wat komt.
Een tijdje geleden, bij het
koffiedrinken op het achterterrasje, in mijn werkplunje gezeten in het
zonnetje, stopte ik een stukje Deventer ontbijtkoek tussen mijn klompen. Zomaar,
in een losbandige bui, van de weeromstuit. Tegen het kleine, jonge krieltje dat poolshoogte kwam nemen, even
later gevolgd door haar broertje, zei ik het volgende. Men kijke eerst goed om
te zien of het wel koek is en niet iets anders. Daarna bukke men zich voorover
en pikke behoedzaam het stukje koek tussen de klompen vandaan. Daarna slikke
men het stukje koek smakelijk weg. Tenslotte ga men over tot de orde van de dag.
Gaan is het werkwoord, ga is de stam, maar deze aanvoegende wijs krijgt geen e.
Jammer, maar helaas.

|