Het jaar 1987. Het plastieken permanent Rick Astley emmert de ether door (Never gonna give you up, never gonna let you down, never gonna run around, and hurt you, bwaaak), een Hollander wint Gent-Wevelgem en de nieuwste rage is de lichtgevende jo-jo. Je bent twaalf. Het is dinsdag. Het regent. (Het regende altijd op dinsdag in 1987).
Je moeder wekt je, met slaapoogjes kom je de trap af en op je bord ligt een brief. Een brief! Voor jou! Voor mij! En het is niet eens mijn verjaardag!
Met nerveuze, trillende vingertjes draai je die om op zoek naar de afzender. In het kinderlijk gekriebel herken je de naam van een vage vriend uit een hogere klas. Verwarring alom, waarom zou hij mij schrijven ? Je scheurt hem open, pas op pas op, de postzegel niet schenden want die wordt er straks afgeweekt voor in de verzameling. Het is er eentje voor in het bruine boek (Het groene, kleinere boek is voor buitenlandse postzegels).
De brief is geschreven op ruitjespapier met een voorgedrukte roze kantlijn. Je ontcijfert het hobbelige schrift en doet meteen twee vaststellingen :
1) Als ik niet onmiddellijk deze brief vijf keer overschrijf en binnen de drie dagen post, verbreek ik niet alleen een ketting die al vierendertig jaar standhoudt, maar kom ik op een bijzonder gruwelijke en niet bijster aangename wijze aan mijn einde. Stressen!
en
2) De afzender moet wel héééééééél weinig vrienden hebben dat hij mij een brief stuurt.
Kort daarna daagt me een derde vaststelling. Dat hele grapje zal me algauw een namiddag kosten. Mijn woensdagnamiddag. En er zijn al zo weinig woensdagnamiddagen in de week.
Ik schooi briefpapier bij mijn moeder en de volgende dag, na schooltijd, begin ik eraan. Nog eens doorlezen : Beste Hill, ik stuur je deze brief blablabla... Daarna moet ik die vijf keer overschrijven. Wel oppassen onderaan en mijn eigen naam onderaan een lijstje met vijf andere namen plaatsen. De eerste op het lijstje stuur je een paar kleurige (of waren het geurige?) sokken. Wat waren we simpel in de jaren tachtig. Een tweetal weken wachten en je zult in de post 3125 paar sokken ontvangen.
Drie uur later zit ik met een joekel van een schrijfkramp en vijf brieven. Vijf brieven die beginnen met : Beste Hill. Godverdomme. Tussen '86 en '96 was ik persoonlijk verantwoordelijk voor een goeie twaalf procent van de omzet van Tipp-Ex. Hill oververfd en respectievelijk Björn, Diederik, ... in de plaats. Missie geslaagd? Baneentgij. Die vijf vrienden waren niet echt een probleem, maar hun adressen, dat was andere koek. Ik zie mijn maten dagelijks op school, de meesten weet ik ook nog wel wonen, maar het adres ? Diederik woont drie huizen voor de tabaksfabriek, Björn in het huis links van het huis met de groene deur en David ergens in de nieuwe wijk. Telefoonboek? Negatief. Ik woonde net over de provinciegrens, dus in een andere foonzone en daarbij wie kent nu de naam van de vader van zijn vriendjes? En de brief moést opgestuurd worden, hij mocht niet zomaar afgegeven worden. Trouwens, dat wou ik niet ook, ik zou ze wel even verrassen met een brief thuis, zoveel eergevoel had ik ook nog wel.
De rest van de namiddag heb ik dus doorgebracht met het naar mijn vrienden fietsen, vanachter een struik, in je puurste spionnagestijl hun huisnummer noterend, en met belachelijk gierende bandjes verderspuiten naar het begin van de weg voor de straatnaam. En koud dat het was. IJsregen meneer. Eén op de twee woensdagen in 1987 regende het ook. Verdomme toch.
Iets over zessen ben ik weer thuis, waar ik nog een lap tegen mijn oren krijg omdat ik te laat ben voor het avondeten. Terwijl mijn zus, op míjn plaats (heilig heilig) in de zetel ligt met een warme cécémel, te kijken naar míjn favoriete Merlina, zit ik verkrampt en met een rood oor enveloppes te schrijven. En daarna, bij moeder bedelen om zeven postzegels (de brief met de sokken erin moet dubbel gefrankeerd worden). Of moeder de brieven ook nog eens wou posten, morgen eventueel misschien. Het antwoord bleek even simpel als verwacht. Dus de volgende morgen sta ik een halfuurtje vroeger op, om nog eens langs het stadhuis te fietsen omdat ik mij vaag herinnerde dat daar een brievenbus stond.
Eenentwintig jaar later zijn we nu. Ik zit nog te wachten op mijn eerste sok.
Gelukkig bestaat dit fenomeen niet meer. Het internet luidde gelukkig ook het einde van de papieren kettingbrief in. De spammail kwam in de plaats. En ik ben wijzer geworden. Ondertussen haal ik mijn sokken bij een gerenommeerde sokkenboer en is de deleteknop maar centimeters verwijderd van van mijn linkerpink. Rust. Deze jongen leidt eindelijk een stressloos leventje. Geen brief kan mij nog verontrusten. Zen.
En dan krijg je een stok in je oog. Ja, een stok. Waar ik vroeger met een rood oor zat, zit ik nu met een rood oog. We gaan er niet echt op vooruit.
Vagelijk wist ik dat zoiets bestond, en mijn mooie lief bevestigde mijn donkerzwartste vermoedens. Een stok, d'er is mij een kettingblog toegeworpen. En ik die dacht dat ik er vanaf was.
Had ik niet zo'n enthousiast lief (ik weet ook niet waar ze die vrolijkheid vandaan haalt, het moet een ziekte zijn) én zat jij komende zaterdag niet aan onze tafel, dan had je die stok snoeihard in je gezicht teruggekregen, beste Menck.
Maar kom, ik zal mijn best doen. Eén dezer dagen staat 'em erop.
09-08-2007, 13:09 geschreven door Hill
|