Vandaag had ik het weer. De drang.
Het kan weken rustig zijn, zelfs zonder vermoeden dat de drang er is, of maar ergens vanbinnen sluimert. Maar ineens is ze er, opnieuw en dwingend, en dan moet ik weg. Hoe rustig en besloten alles ook mag zijn, hoe heerlijk de omgeving en de vrienden ook mogen zijn, hoe alleen ik soms ook ben, toch moet ik weg. Weg weg weg. Alleen zijn, neen, niet alleen zijn, verlaten zijn, enig zijn. Weg van de wereld, weg van bekende uitzichten, weg van bekende gezichten. Zonder GSM, zonder gedoe. Onbereikbaar zijn. Weg van mezelf om met mezelf te zijn.
Het hoeft gelukkig maar even te zijn, een paar uurtjes volstaan. En ver moet het ook al niet zijn. Alleen de vertrouwde omgeving achter laten en verdwijnen. In de natuur of in de massa. Ik heb het nodig.
Deze keer werd het de massa.
Even na de middag, liep ik het station binnen en stapte op de eerste trein die vertrok, naar ergens waar ik nog niet geweest was. Luik.
(Das het voordeel van reizen met de trein en een railpass. Je raadpleegt in de centrale hal de schermen met de vertrekkende treinen, je stapt op en vult je railpass in. Si simple).
Het werd dus Luik. Ik kreeg er meteen een stukje dwarsdoorsnede van België bij : van t Stad en Berchem over de Antwerpse kempen door Limburg naar het plateau van Luik. Heerlijk. Hoewel het pas namiddag was, zat de zon heel laag en die liet de herfstbossen rond Hasselt en Tongeren opgloeien in brandend oranje. Heel mooi. Eventjes heb ik zelfs overwogen om daar af te stappen, maar ik moest verder. In Luik-Guillemins ben ik afgestapt. Ik heb de winkelstraten doorslenterd, het circus bezocht (toch de beesten ervan : een koppel geinige geitjes). Ik heb de Maas overgestoken eerst via de Pont JF Kennedy met de vlammende flatgebouwen in de ondergaande zon, daarna terug de stadsader over langs de Pont Du Roi Albert (die van de rots), met ditmaal de lichtjes van de intussen maansverduisterde stad. Bij de Pont Albert ben ik blijven staan. Kijken naar een vrachtboot die onderdoor kwam, geladen met zwarte aarde of steenkool. Gekeken naar de lichtjes van de voorbijrazende autos op de Boulevard de Frère Orban. Daarna terug het stadscentrum in, de winkelstraten door. Vol kerstverlichting en slingers. Normaal is dit iets wat ik verfoei, maar dit keer mocht het.
Een suikerwafel en een peket later, terug door de Esplanade, kijken naar de nieuwbouwflats met de bomen in wintertenu ervoor, nog eens opnieuw de steigers bewonderd van waaruit het TGV-station moet rijzen. Allemaal heel mooi.
Toen was het tien na zes, tijd voor de trein terug. Door het raampje werden de Kempen nu vervangen door de reflectie van mijn tevreden smoel. En omdat dat algauw verveelt, heb ik wat verder gelezen in de verzamelde gedichten van Tom Lanoye. Eentje horen ?
Liquid Paper
Natuurlijk hebben we schrik, en denken
dat het beter is er niet meer aan te
denken. Zodat we alleen maar lachend schenken,
liefde, wijn, eindeloze nachten zonder schaamte,
niet om genot dat vroeger nog verboden
was, maar om genot dat later
onmogelijk zal worden. Wij zijn de doden
van morgen. Opnieuw aarde en water.
Natuurlijk hebben we angst. Het valt voor,
Wanneer we vrijen, dat ik de zachte lijn
bekijk van een borst, je linkse. Dan, daardoor,
ben ik bangst. Mijn handen zijn
machteloos en tijdelijk. Liefde, ik weet het,
duurt het langst. Maar ik vergeet het
soms.
(Tom Lanoye uit "In de piste" (1984))
Ik kan er opnieuw tegen, de drang is weer even teruggedrongen. Ik kan weer onder de mensen komen. Tot het beest opnieuw krabt en krauwelt.
08-12-2005, 23:45 geschreven door Hill
|