Hill schrijft een gedicht. Inderdaad, dat gebeurt wel eens meer. In een onbewaakt moment. Als ik niets om handen heb bijvoorbeeld. Of als ik op de fiets zit en ik zie een eekhoorntje dat onbeweeglijk in het gras zit langs de kant van de weg. Onbeweeglijk omdat het doodgereden is door die zwarte BMW X5-jeep die zelfs niet vertraagt aan de verkeersdrempels. Of nog, als de mist opkomt. En die natte nevelsluiers het spinrag lippenstiften dat aan de hoeken van tuinhuizen en sparrenbomen meedrijft in een briesje van niets. Dan durf ik wel een een gedichtje te schrijven. Meestal zijn die net zo melig als bovenstaande beschrijvingen dus gooi ik ze de dag derna gewoon weg.
Uitgenomen dat ene gedicht dan, dat al meer dan een halfjaar op mijn PC staat, nog door niemand gelezen is, een geheim gedicht, nog ongerept met een laagje rijm erover. Het is misschien nogal zwaar op de hand, maar toch,voor één keer ben ik er zeer tevreden over, ik beken.
Het gedicht probeert de gevoelens en gewaarwordingen te vatten van een hier aangespoelde vreemdeling, de gedachten weer te geven van een andere dan de anderen. In het eerste vers is hij pas aangekomen en voelt hij de -misschien gevaarlijke, misschien niet, maar zeker nieuwsgierige en afwijzende- blikken van de menigte rondom hem. Hij begrijpt ze niet en zij willen hem niet begrijpen, willen hem zelfs niet kennen, willen hem niet zien. Hij twijfelt : Moet hij opgaan in de menigte of moet hij de mensen aanspreken? Moet hij vluchten, nog maar eens, al vluchtend is hij hier terecht gekomen, of moet hij vechten voor zijn zijn? Hij neemt een besluit : hij gaat de confrontatie aan.
In het tweede vers neemt hij resoluut het woord. Hij gaat ervoor en dwingt de mensen hem te bekijken, hem te begrijpen ook al rammelt zijn taal, onze taal, ook al kan hij zich moeilijk uitdrukken. In een wervelende apoteose werpt hij zich in de menigte en grijpt hun aandacht, krijgt hun aandacht en leeft! Alleen... blijft dit duren, de menigte valt weg, en we hebben er het raden naar of hij ook daadwerkelijk in ons huis een thuis vindt.
Dat is de samenvatting van het gedicht, maar ook typografisch zit het mooi in elkaar : terwijl de eerste verzen als een melopee rondtollen in steeds wijdere cirkels rond zijn ik, brengt zijn besluit om de confrontatie aan te gaan, meteen van binnenuit, de cirkelgedachte met een schok tot stilstand. In de tweede strofe wordt zijn euforie en de apoteose weergegeven door gebruik te maken van dezelfde stijlfiguren én zelfs dezelfde zinsdelen, maar toch bruist hier de geweldigheid en gulpt ze naar buiten in die finale uitroep. En net omdat het gedicht daar stopt, abrupt, komt bij de lezer weer die twijfel opzetten.
Als je het gedicht meerdere keren na elkaar voordraagt, komen zelfs de mantra-achtige kwaliteiten ervan naar boven.
Kortom U merkt, ik was er tevreden over. Zo kwam het dat ik dit gedicht opdiepte vanuit de verste krochten van mijn harde schijf toen mijn lieve lief me vroeg om nog eens iets te posten.
Komaan, zeurde ze, schrijf nog eens iets, anders zul je nog àl je lezers kwijtraken. Met de nadruk op àl bedoelde ze : zelfs ik blijf niet eeuwig klikken op je blogje als er niets te rapen valt. Vermoed ik. Ik diepte dus mijn zieleroerselen op die maanden hadden gerijpt in een foldertje op mijn desktop en liet ze ze lezen.
Ze las het gedicht en werd plotsklaps helemaal rood. Ze begon te hikken, ze liep paars aan viel van haar stoel. De tranen stroomden uit haar ogen, ze krulde op de grond. De trut kwam niet meer bij van het lachen. Twintig minuten heeft dit geduurd. En wat later op de avond schoot ze nog eens door naar een regelrechte lachkramp. Ik zie haar nog blauw worden in de zetel. Pffff Mjiaw. Was ze nog op de kat gaan zitten. Mocht ik dat beest nog een beetje reanimeren ook, de troela.
Dus, beste mensen, dit gedicht zal wel nooit verschijnen op de Moose. Het is niet door de keuringscommissie geraakt. Het is niet makkelijk te moeten leven als genie met een plebejer aan je zij.
01-09-2007, 23:58 geschreven door Hill
|