De vergadering in Brussel was uitgelopen en ik besloot om nog wat rond te dwalen in onze hoofdstad. Ik heb er vroeger nog gewerkt en ik wou nog eens door die wijken slenteren. Zien wat er nog van over was in het straatbeeld. En voelen wat er nog van over was in mij.
Ik start mijn wandeling in het Parc du Cinquentenaire, waar ik het omaatje van gisteren ontmoette. De Vlaamse naam is 'Jubelpark'. Maar ik vind dat een onnozele naam. De jockey jubelde toen hij zijn paard voorbij de aankomst joeg. Ju ! Ju ! Jubelen. Neen dan veel liever Cinquentenaire. Vandaaruit loop ik voorbij het Berlaimontgebouw de Wetstraat in. De Wetstraat met zijn kilometerslange ondergrondse parking in meerdere verdiepingen. Waar ik ooit een dametje heb getroost die verdwaald was in die parking. Ze vond de uitgang niet meer noch haar wagen. De eerste keer dat ik een vreemde heb gerustgesteld, bedenk ik achteraf.
Of het kruispunt met de Kunstlaan waar vroeger altijd een bloemenstalletje stond. Het stalletje is er niet meer en zelfs het kantoorgebouw op de hoek staat volledig in de steigers. Ontmanteld. In dat kantoor heb ik als jong broekje, vers consultantje, zo van school, mijn eerste verkoopsgesprek gevoerd. Met zwetende handen, een klemmende das in de indrukwekkende lederen zetels in de ruime inkom met zicht op de Kunstlaan met zijn voortrazende verkeer. Ik kijk naar binnen en zie de volledig afgebeitelde muren, de uitgebroken vloeren. Alleen één plant herken ik nog. Ze staat nog steeds in haar witstenen bloembak. Hoe heeft die het kunnen overleven ? Ik steek het kruispunt over en kijk nog eens naar de kwaaie veiligheidsagenten die de ambassade van de Verenigde Staten bewaken. Die waren acht jaar geleden al onbeschoft en arrogant. Gewoon omdat ze er zin in hadden, sloten ze te pas en te onpas te weg af. Ook voor voetgangers. Niks wettelijk, maar zij waren Amerikanen ! Ik heb nooit de Fransen of de Brazilianen de weg weten afzetten en die ambassades liggen daar nochtans in dezelfde straat. Het zal er wel niet op verbeterd zijn, vermoed ik.
Ik stap verder langs de Kafkameter van Q. Nog 80% geeft hij aan. Voor het parlement blijf ik even staan, maar het is er leeg, doods haast, de poort gesloten en geen enkele wagen of chauffeur te bekennen. Geen Guy of Laurette om naar te zwaaien, laat staan de langbenige Freya. Zwaar ontgoocheld daal ik de Wetstraat verder af langs de Sint-Goedele-en-Sint-Michielskathedraal. Dat is de kerk met de langste naam van heel België en daarom zijn Fluppe en Tilleke daar getrouwd. Voor de kathedraal staat een buste van nonkel Boudewijn, waarop taggers hun lusten hadden botgevierd. Hoewel. Hier vond ik het wel geslaagd. In de plaats van lelijke zwarte parafen te zetten hadden ze alleen een rode bol gespoten over Boudewijns neus. Ik vond dit wel humor : de koning van de triestige figuur met een clownsneus. Net voor het prinselijk huwelijk hebben ze de neus afgewassen. Wel jammer eigenlijk.
Vandaar gaat het richting Pachecolaan, waar ik ook een tijdje gewerkt heb. Maar zover ging ik niet, aan Guust Flater sla ik links de steile trappen af. Bij regenweer zijn die levensgevaarlijk. Ik loop voorbij het Brusselse café met de mooiste tweetalige naam : Café le Meiboom, maar het is dicht. Net voor het stripmuseum staat een dikke Range Rover geparkeerd. Op hoge poten staat hij zich belachelijk te maken. Een 4x4 in Brussel centrum. Hoe dwaas.
Vandaar slenter ik richting centrum. Rue des bouchers laat ik opzettelijk links liggen. Daar ruikt het altijd zo lekker en dan krijg ik honger en ik had nog een hele weg af te leggen. Bij de uitgang van een ondergrondse parking word ik bijna van de sokken gereden door een opgefokte Audi A6. Of liever een A6 met een opgefokte chauffeur erin. Ik spring achteruit, maar sla wel met mijn aktentas een deukje in zijn achtervleugel. Hij stopt niet eens. Zelfs niet om ruzie te maken. Neen, hij rijdt gewoon door. Waarom zou hij ook stoppen ? Het is toch een leasebak, who cares ? Het gaat, echt waar, veel te goed in ons landje...
Via de Rue aux Choux (dat is veruit de leukste straatnaam : de Spruitjesstraat !, Koolstraat eigenlijk, maar ik hou teveel van het idee van die Spruitjesstraat), en de Dambordstraat kom ik terecht in het Shopping Center van City 2. Ik neem de roltrap naar de eerste verdieping. Zou het er nog zijn ? Eerst denk ik dat ze vervangen is, mijn kiosk. Ik zie wel een kiosk, maar ze verkopen er pralines Vlak erachter zie ik ze dan toch. Ik kies in de etalage een gekoelde H.Upmann. De winkelierster knipt hem en stopt hem nog in een etuitje ook. Da's service, nog net zo professioneel als vroeger, er zijn nog zekerheden.
Vandaar terug naar beneden om boodschappen te doen in de Match of de Carrefour. Ik kan die twee nooit uit elkaar houden. Ik drentel rond de ouwbakken boterkoeken als ik de mooiste blondines ter wereld zie. Ik ben geen liefhebber van blond, maar dit was... hemels. Och! Echt waar, nog nooit zoiets gezien. Ik was echt gepakt op mijn adem. Zo'n blond maken ze hier niet. En uit een flesje kan dit zeker niet komen. Ieder haartje op zich was zijn gewicht in goud waard. En het waren lange haren. Ochoch. Ik besluit de twee meiden te volgen. Ze spreken met een zeer vreemd rollend accent vind ik. Bij een nadere beluistering blijkt het Noors te zijn. Vandaar die blonde haren. *Zucht*. Schone Rika, laat me je Viking zijn ! Ik koop drie boterkoeken en twee flesjes chocolademelk. Uit pure gewoonte. Jaren heb ik in Brussel chocolademelk gedronken, omdat ik toen telkens met de auto nog naar huis moest.
Ik verlaat de City 2 langs de Nieuwstraat en adem twee keer heel diep om de zoete wafelgeur tot in mijn kleinste alveooltjes op te nemen. Ik moet ervan hoesten. Via de Botanique klim ik weer omhoog naar de Koningsstraat. Ik kijk naar het park rechts van de Kruidtuinlaan, daar waar ik jaren geleden met een kartonnen brilletje naar de zonsverduistering heb staan kijken. Samen met nog een vijftigtal idioten. Daar ook waar ik duizelig werd van de felle zon, toen ik "l'Eté" van Camus las, een boek dat zindert van de warmte. Ik passeer Passage 44, met de vernieuwde tegeltjes waarop geen mens zich kan rechthouden. Waarop ik omzeggens dagelijks een schuivertje maakte, ik passeer Dexia bank met zijn uitstekende trappen waaronder het altijd ruikt naar pis. In de Pachecolaan zie ik het minuscule metrostationnetje. De verluchtingsroosters nu verlaten, maar in de winter dankbare schuilplaats voor daklozen, het bankje daar vlak bij, waar het altijd vol afval ligt en waar het stinkt, maar waar ik toch graag een boek las. Strips vooral las ik daar. Ik weet echt niet waarom.
Ik dwars de Pachecolaan en loop de trappen op vlak naast de parkeergarage. Waar vroeger een geplastificeerd A4 papiertje hing dat vrouwen aanraadde om die trappenhal niet alleen te nemen. Een zevental jaar geleden werden daar wekelijks vrouwen aangerand. Het was toen een echte plaag in die buurt. Ik kom op het dak van de parkeergarage terecht dat bedekt is met een dikke laag zand en keitjes en waarop men geprobeerd heeft een gezellig pleintje te maken, met platanen, waterpartijen, witte vermolmde banken. Het is niet gelukt. Het geheel heeft iets zeer triestigs dat mij wel aanspreekt. Wat me vroeger al aansprak. Ik ga zitten op een bank, die akelig kraakt onder mijn gewicht. Hij is doorrot. Ik heb vroeger veel gezeten op die bank. Met zicht op de daken van Brussel. Met de ondergaande zon weerkaatst in de koperen daken. Alsof de zon onder de daken gevangen zat. Ik eet mijn koeken op en drink één flesje choco leeg. Ik schuif mijn schoenen heen en weer en maak in het zand stofwolken tot mijn zwarte schoenen grijs zijn. Ik kijk naar mijn schoenen en denk terug aan een heel winderige dag toen ik daar ook zat. Het regende zelfs, maar toch zat ik op die bank. Je kon de grootstedelijke tristesse snijden toen. Je kon de droefheid lijfelijk voelen. Uit mijn jaszak toen haalde ik een verregende, volledig verwrongen versie van La Nausée van Sartre. Existentialisme. Op een bank in de regen in hartje Brussel, Europa. Vandaag tast ik in mijn zak en haal er de kartonnen versie van Ten Oorlog van Lanoye uit. Ik lees het voorlaatste hoofdstuk en steek de brand in mijn H. Upmann. Hoe lang is dit al niet geleden ? Na de laatste zin, sta ik recht en loop naar het station. Tegen negen uur neem ik trein terug naar huis. Van B-Centraal naar A-Centraal.
Een vreemde brok verleden, een allenige brok verleden, waar geen vrienden of collega's in mee spelen ligt veertig minuten sporen van mijn huis. Drie uren lang ben ik acht jaar terug geweest in de tijd.
17-05-2006, 20:57 geschreven door Hill
|