Heer Jezus heeft een hofken daar schoon bloemen
staan. Daarheen zo wil ik plukken gaan, 't is welgedaan. Men hoort daar niet dan engelenzang en harpegespel. Trompetten en klarretten en die vedelkens al zo wel. Trompetten en klaretten en die vedelkens al zo wel.
Dit schone lied zongen wij
vroeger op school. Nu, na jaren, ken ik het nog uit mijn hoofd. Zowel de tekst
(eerste couplet) als de melodie.
Een hof is een tuin en een
hofje is dus een tuintje. In ons zangerige dialect spraken (en spreken) wij van
een höfken met zo'n lange ö die je
hoort in het engelse love. In mijn jonge jaren lag de hof achter het
geboortehuis. Smal, lang en spits toelopend. Aan het eind van de hof stond het
kippenhok. De hof werd doorsneden door een lang, recht pad. Kijkend naar het
westen zag je rechts achteraan bessenstruiken met daarvoor twee appelbomen met
weer dáárvoor een slordig gemaaid grasveldje. (De appelbomen leverden omstreeks
augustus witgele appels op. Nooit en nergens heb ik ze lekkerder gezien en
geproefd.) Links lag de groentetuin. In het voorjaar kwam de tuinman Hendrik V.
om de tuin om te spitten. Op de bovenste foto van de twee hieronder ziet u mijn
moeder het tuinpad aflopend richting huis nadat ze de kippen in het kippenhok
op de achtergrond van een handje gemengd graan heeft voorzien.
Mijn moeder had de gewoonte
aan elk van haar kinderen een stukje tuin in bruikleen te geven. Voor dat
stukje hof was jij verantwoordelijk. Je mocht er zaaien en planten wat je
wilde, maar je moest ook voor het onderhoud zorgen. Groot was mijn höfken niet:
zo'n twee vierkante meter. Omdat ik liever lui dan moe was, verbouwde ik in mijn
hofje gemakkelijke groente en dito bloemen. Bijvoorbeeld een pol aardappelen en
een enkele chrysant. Vaak een paar gladiolenbollen die met weinig zorg en
moeite prachtige bloemstengels opleverden. Onkruid wieden deed ik zelden. Vaak
bukte mijn moeder zich - op weg naar haar kippen - om onderweg uit mijn höfken
een paar onkruiden te verwijderen.
De plek waar we nu, anno
2011, onze groente verbouwen mag je met recht en reden een hof noemen. Minstens
honderd vierkante meter. En elk stukje zandgrond wordt benut. In deze tijd van
het jaar (juni) kan het gebeuren dat al het voedsel dat wij 's middags tot ons
nemen van eigen bodem is. Sla, andijvie, spinazie, raapstelen, worteltjes,
erwten, slaboontjes, heerlijke nieuwe aardappeltjes, noemt u ze maar op. Niet
te vergeten de overheerlijke aardbeien, frambozen en bessen die ons dit jaar
verblijdden met een rijke oogst.
Het is tamelijk veel werk.
Dat is zo. Maar zolang wij onze grond de baas kunnen, verbouwen wij onze groente
zelf en zorgen wij voor onze hof. Want wij geloven zeker en vast dat eigen verbouwde
groente lekkerder is dan de gekochte. Maar dat zou wel eens verbeelding kunnen
zijn.

|