Ik weet niet hoe t u vergaat
tijdens deze tweede hittegolf waarbij alle records gebroken worden. In onze
streektaal spreken wij dan van een ꞌdaverhetteꞌ. Ikzelf kom bijna nergens meer
toe. Zelfs het schrijven van een eenvoudig stukje op blogger.be kost mij teveel
moeite. Lichamelijk werk is helemaal uit den boze: bij iedere onwillekeurige of
bedoelde beweging breekt het zweet je uit. Ik doe alleen het hoogstnodige en
dan nog alleen maar wanneer het werkelijk urgent is en geen uitstel toelaat. t
Enige waar ik energie aan besteed is het zoeken naar middelen die verkoeling
brengen.
Maar nu heb ik, denk ik, de
oplossing. Uit mijn uitgebreide fotoverzameling heb ik twee van de denkbaar koudste foto's
opgespoord en één daarvan op mijn computermonitor te kijk gezet. Zo groot mogelijk. Dan ga
ik zon twee meter van het computerscherm af zitten (met de blote voeten in een
met ijsklontjes voorzien gevuld teiltje koud water). Ik blijf net zo lang naar
het scherm kijken totdat een aangenaam verkoelend effect mijn hersens bereikt.
Je weet niet wel een weldadige effect dat sorteert!
Ik laat u hieronder de twee fotos
zien. Het zijn plaatjes rondom mijn voormalige woonboerderij uit de tijd dat er
nog echte winters waren. Ik kijk ernaar en word koud van buiten en warm van
binnen.
Probeer het zelf ook maar
eens. Maar pas op dat je niet te zeer afkoelt!
Vandaag voor de verandering nu eens geen persoonlijke
herinnering, maar een verhaal dat ik tijdens workshops in binnen- en buitenland
vaak heb verteld en waar ik prettige herinneringen aan bewaar. Een voorbeeld van hoe je problemen bij anderen kunt oplossen door er zèlf in te investeren. Het is het
verhaal van de gebroken kamelen.
Lang geleden, in de tijd dat
de beroemde heerser Haroen al Raschid regeerde, leefde er in de delta van
Eufraat en Tigris een oude, met zonen en dochters gezegende veeboer. Iemand die
in alle opzichten een rijk en welvarend man genoemd kon worden.
Af en toe kwam een kalief uit
de naburige stad hem opzoeken. Zij waren van jongs af aan bevriend en hadden
geen geheimen voor elkaar. Deze kalief stond wijd en zijd bekend om zijn wijs
oordeel in moeilijke zaken. Wanneer de oude veeboer raad nodig had, vroeg hij
zijn vriend, de kalief, om advies. Zo had deze hem ervan overtuigd dat het
verstandig was zijn laatste wil in een testament op te laten schrijven. De dood
is immers vaak een plotselinge en ongenode gast.
Wat de wijze kalief had
voorzien, gebeurde. De oude veeboer stierf vrij plotseling en werd dezelfde dag
onder grote belangstelling begraven. De kalief uit de stad was om zeer
dringende redenen verhinderd de begrafenis van zijn vriend bij te wonen. Hij
beloofde zichzelf dat hij de rouwenden zo spoedig mogelijk zou bezoeken.
De familie van de overleden
veeboer - nog steeds in zak en as verkerend zat die ochtend in de schaduw van
de poort die naar hun grote huis leidde, toen een van hen in de verte een man
op een kameel zag naderen. Het was de kalief uit de stad die zijn verdriet over
het overlijden van zijn vriend kwam betuigen. Na de gebruikelijke
plichtplegingen zette hij zich neer in de poortschaduw bij de mannen uit de
familie. Volgens de heersende mores hadden de vrouwen zich bij de komst van de
man uit de stad teruggetrokken in het huis. Er werd thee gedronken en een
handjevol dadels gegeten. Toen de kalief merkte dat de stemming wel bijzonder
gedrukt was, vroeg hij wat eraan schortte. Daarop nam een van de zoons van de
veeboer het woord.
Effendi, ik mag u als oudste
van drie zonen begroeten en aanspreken. Onzeoverleden vader heeft vaak gesproken over uw wijsheid en nu hebben wij
uw raad dringend nodig. Vader heeft ons veel nagelaten dat wij onderling moeten
verdelen. Een probleem doet zich voor bij de verdeling van de grootste rijkdom,
en dat is het aantal kamelen dat wij bezitten. Daarginder ziet u ze staan. Dromedarissen
in dit geval. Vader heeft het in zijn laatste wil op de volgende manier
geregeld willen zien. Kijkt u, effendi, hier is het document waar het staat beschreven:
Te verdelen 19 kamelen, in
de volgende verhouding:
-voor de oudste
zoon: de helft
-voor de tweede
zoon: een vierde
-voor de
jongste zoon: een vijfde
Wijze raadsman, wij staan
voor een onmogelijke opgave. Want zónder breuken mag het niet en mét breuken
vallen er doden en gewonden onder de kamelen. Immers, de helft van 19 is 9½,
maar aan een halve kameel heeft niemand iets. Laat staan aan een vierde deel of
aan een vijfde. Al vier dagen zitten wij hier in de poort te rekenen met
breuken en helen, maar wij komen er niet uit. Als uerin slaagt het probleem op te lossen zullen
wij u rijkelijk belonen en u eeuwig dankbaar zijn.
De kalief zuchtte eens diep
en vroeg daarop om nog een glas thee en een half uur bedenktijd. Toen die
verstreken was, stond hij op, maakte zijn eigen kameel los die hij zo lang aan
een dadelpalm had gebonden en voegde hem bij de kamelen uit de nalatenschap van
zijn gestorven vriend. Vervolgens pakte hij een schrijfstift uit de mouw van
zijn gewaad en schreef op het kleitablet met het testament van zijn vriend de
volgende woorden en zinnen:
Te verdelen 20 kamelen, in
de volgende verhouding:
-voor de oudste
zoon: de helft= 10
-voor de tweede
zoon: een vierde= 5
-voor de
jongste zoon: een vijfde= 4
In totaal 19, zodat ik, de
kalief, mijn eigen kameel in alle rust weer mee naar huis kan nemen.
Na de familie bedankt te
hebben voor de genoten gastvrijheid, voegde de wijze kalief hierop de daad bij
het woord en vertrok. Zijn roem reisde met hem mee.
Dit is zonder enige twijfel
een nagelhoutje. Sommige houtjes zijn om op te bijten, maar dit houtje dient om
te vijlen, te polijsten en om rafels te verwijderen. Deze is toevallig rood/bruin,
maar je hebt ze waarschijnlijk ook in andere kleuren.
Behalve nagelhoutjes heb je
ook nageltakken. Misschien wist u dat niet en dat is geen wonder en nog veel minder
een schande. Want ook het groene en het witte boekje kennen geen nageltak. Zelfs
meneer Van Daale met zijn woordenboek laat ons in het ongewisse. En navraag bij
mevrouw Google levert niets op behalve de wedervraag: een nageltak ken ik niet, maar bedoelde u misschien nagellak?
Ieder jaar, ongeveer tegen
moederdag, dus rond de tiende mei, bloeit de sering. Wit of paars. Met
kostelijke bloemtrossen die omringd worden door tere groene bladeren en een bedwelmende
geur. Uit mijn jeugd herinner ik mij de twee grote seringenstruiken in onze
voortuin en wanneer de tijd gekomen was vroeg Ma aan mij of ik bossen seringen wilde
snijden. Waarop ik het keukentrapje uit de schuur haalde en met gevaar voor
lijf en leden de wiebelende trap beklom en met het broodmes de houtige stelen
doorkliefde. Ma sneed dan de stelen schuin door en stelde voor buren, familie,
vrienden en bekenden boeketten samen die dan vervolgens weer door de kinderen
werden bezorgd. Binnen de kortste keren geurde het hele dorp naar Mas
seringen.
Ik zal u nog verder uit de
droom helpen. Hebt u zon seringenbloempje wel eens goed bekeken? Moet je doen,
zei mevrouw Terra tegen mij, dan zie je hoe sprekend zon seringenbloem lijkt
op een nagel. Op een kruidnagel. Kijk maar. (Zie hieronder: 't witte zijn de seringbloempjes, 't donkere zijn de kruidnagels.) Kruid met een d. Kruid van
kruidenier en kruidvat, van kruiderijen en specerijen. Wanneer mevrouw T. rode
kool bereidde, voegde zij er enkele kruidnagelen aan toe. Je moet ze vastpinnen
op een stukje ui, zei ze, want anders raak je ze kwijt en wanneer je er tijdens
de maaltijd per ongeluk eentje in je mond krijgt, schrik je, want ze zijn niet
om te (vr)eten.
Ieder jaar opnieuw om deze
tijd verwonder ik mij over mijn paaseieren. Ik neem ze even voorzichtig uit de
vitrinekast waarin ze staan te pronken, schud ze of ik hun versteende dooier
nog hoor rammelen, maar vooral geniet ik van de ongeëvenaarde figuratieve
kleurenpracht die ze uitstralen.
Ik pronk met andermans veren,
ik geef het toe. Mijn kunstzinnig aangelegde jongste broer heeft ze veertig
jaar geleden in onbewaakte ogenblikken vervaardigd. Sommige eieren heeft hij
eerst uitgeblazen en toen beschilderd. Andere heeft hij oerend hard gekookt,
laten afkoelen en daarna van fraaie bloemmotieven voorzien.
Na zijn overlijden enkele
jaren geleden zijn ze in mijn vitrine terechtgekomen, waar ze het hele jaar
door mooi staan te zijn en de Goede Week vóór Pasen extra aandacht krijgen. Ik
laat er U een paar zien.
Ze zijn ook erg geschikt om u
allen prettige Paasdagen mee te wensen. Wat ik hierbij doe.
Eerst kom je op de veemarkt.
Daar is het op deze ochtend gezellig druk, maar als je werkelijk wat beleven
wilt moet je vroeger opstaan. De veehandelaren met hun kaki stofjassen, petten,
sigaren-in-de-mond, portefeuilles-aan-kettingen en rotan stokjes zijn al vanaf
vijf uur in de weer met hun handel en wandel. Achter de veemarkt is de lapjes-
en groentemarkt. Op deze meimarkt kun je over de koppen lopen en alles kopen
wat een mens nodig heeft of eigenlijk best kan missen.
Omdat ik niet zo goed tegen
een verblijf in een drukke menigte kan, verdwijn ik stiekem even naar de
zijkanten van markt, daar waar het rustig is, ook vandaag, en daar waar de
handelaren op hun vaste klanten wachten, meimarkt of niet.
Ergens heeft iemand een
simpele marktkraam ingericht, bestaande uit een paar schragen met een tafelblad
erop. Links en rechts staat de koopwaar in zijn ingepakte vorm, in het midden
staat een ouderwetse koffergrammofoon. Zo eentje waar een grote hoorn bij
hoort, hier verborgen in een resonantiekist, met daarboven het draaiplateau met
de slinger. Aanvankelijk ben ik de enige die stil blijft staan om te zien wat
voor wonderlijks hier nu weer gebeurt. De uitbater van de negotie schijnt dat
niet te deren. Het is een enigszins artistiek uitziende vijftiger met een dito
hoed. Hij wacht tot er drie mensen naar hem staan te kijken.
Dan begint het wonder. De
man-met-hoed haalt een 78-toeren schellakplaat uit diens bruine papieren His Masters Voice-hoes en legt die voorzichtig
- met je vingers tegen de rand -op de
speeltafel. Hij maakt een aantal slagen met de slinger, waarschijnlijk om
ergens een veer op te winden. Met een bedachtzame beweging zet hij de naald op
de begingroef. Wij horen muziek! Van een Weens salonorkest, of van een of
andere Amsterdamse Politiekapel, of van The
Ramblers met Theo Uden Masman, ik ben het vergeten.
Plotseling pakt de
marktvirtuoos ergens uit een doos een fluitje en begint met de grammofoon mee
te spelen. Zon klein driehoekig bamboe panfluitje is het en de man blijkt een
ware meester te zijn. Hoe vrolijk klinkt plotseling de muziek nu er ergens
hoge, zuivere, doordringende tonen aan worden toegevoegd! Bij het volgende
nummer bespeelt de muzikant zon Ierse metalen blokfluit, maar even virtuoos en
artistiek. Bij het derde nummer legt hij een plakje plastic op zijn tong en
begint fantastische vogelgeluiden te maken die subliem bij de muziek passen.
Van de wind kan niemand leven
en van gratis vogelgeluiden evenmin. Daarom stopt de muzikant zijn
grammofoonspel en doet de inmiddels samengekomen goegemeente de suggestie bij
hem een muziekinstrumentje te kopen. Zon Irish
whisle of een panfluitje, desnoods een tongfluitje. Ik koop een
tongfluitje. Voor vijftig cent het stuk en drie voor een gulden.
Ze zijn er nog. Enkele jaren
geleden zag ik op een zomerse braderie bij ons in het dorp een koopman mooi
houten kinderspeelgoed verkopen. Hij maakte er prachtige vogelgeluiden bij. Ik
zag ze liggen: flinterdunne plakjes plastic, gevouwen tussen rood of wit karton
in de vorm van een halve maan en daar weer omheen een metalen stripje om het
geheel bij elkaar te houden. Leg het gevalletje op je tong, blaas er lucht
langs vanuit je luchtpijp via het plastic op je tong en dan tussen je tanden
door naar buiten. Je kunt nu de mooiste vogelmuziek maken. Voor één euro het
stuk en drie voor twee. Zwaluwgekwetter of een vinkenslag. Bijna net zo mooi
als de hemelse tonen van onze echte zanglijster thuis.
Ik heb een hekel aan kappers.
Ik haat mensen die het weinige haar dat mij nog rest te lijf gaan met tondeuse,
schaar en kam. Dat heb ik van mijn jongste zoon die vanaf de tweede keer de
eerste keer wist hij nog niet wat hem boven het hoofd hing met geen
mogelijkheid te bewegen was in de auto te klimmen wanneer hij ook maar
vermoedde dat we op weg gingen naar de kapper. Terwijl de man zo zijn best deed
hem gerust en op zijn gemak te stellen.
Het ligt niet aan het knip- en
scheergereedschap, niet aan het instrumentarium. Het ligt aan de vreemde handen
die, gewapend met dat instrumentarium, aan mijn haren zitten te frunniken. De
vrolijke jonge kapster die mij knipt, is daar buitengewoon bedreven in. Ze doet
alles met enkel schaar en kam. Geen gedoe met zon ronkende, elektrisch
aangedreven tondeuse, nee hoor, louter handwerk. Wanneer zij met haar schaar en
rechterhand de topjes van mijn strengetje haar wegknipt, rust haar kammetje bevallig
tussen de vingers van haar linkerhand die er ook nog voor zorgen dat het
strengetje zodanig strak gespannen is dat de andere hand het kan knippen. Nee,
over het vakmanschap van deze dame hoeft geen enkele twijfel te bestaan. Kijk
maar eens hoe geroutineerd zij kam en schaar verwisselt! Zie hoe bevallig zij aan
het eind van de sessie met voorzichtige streken van het scheermes enkele
weerspannige nekharen verwijdert! Klasse!
Kan ik verder nog iets voor
u doen? vraagt zij tenslotte. Ja hoor, hoort ze mij steunen, geef mij
alsjeblieft mijn vrijheid terug!
Dát is het wat de afkeer en
angst veroorzaakt. Het gevoel aan een ander, de kapster in dit geval,
overgeleverd te zijn. Met huid en haar.
Je kunt ook het heft in eigen
hand nemen. Wat is er tegen om je eigen kapper te zijn? In onze grote boerenschuur
staat nog een knechtenkist. Die ging, gevuld met lijfgoed en toiletgerei, met
je mee wanneer je per 1 mei naar een nieuwe werkgever ging. In een klein apart
vakje, rechts onder het deksel, ligt nog steeds het knip- en scheergerei. Alles
mooi roestbruin van kleur. Tondeuse, scheermes, krabbertje, slijpsteentje,
scheerkwast: alles wat nodig is voor een perfect kapsel en een glad gezicht. Voor
warm water, scheerkom, scheerspiegel, scheerzeep en aluin moet je zelf nog even
zorgen. Maar dan ben je ook het heertje!
In 1930 liet mijn vader een
eigen huis bouwen aan de Kerkstraat. Het vrijstaande huis was ontworpen door een
zekere architect Boland die tot ver in de omtrek bekend stond om zijn gedegen
constructies en zijn voorliefde voor gebroken kappen. De klus werd geklaard
door aannemer Klomps die u op een van de fotos met zijn personeel bezig ziet met
het hangen der dakpannen. Opdat de toekomstige bewoners met hun komende kroost
hun dagen droog zouden kunnen doorbrengen.
Er zitten veel aparte details
aan dit huis, maar dat is bij veel vooroorlogse vrijstaande huizen het geval.
Het meest opmerkelijke aan ons huis was de aanbouw rechts beneden. Naar de kerk
toegewend, met een oppervlakte van twintig vierkante meter, met drie
buitenmuren op de koude kanten en een plat dak dat om die reden ook het
platje werd genoemd. Het was ons kantoor aan huis. Dat kwam zo.
Mijn vader was destijds gemeenteontvanger.
Hij was verantwoordelijk voor de ontvangsten en uitgaven van de gemeente en
voor een ordentelijk beheer. Waar het geld vandaan kwam en waaraan het werd
besteed, was ter beoordeling aan B&W en de gemeenteraad, maar hem kennende
heeft hij er zich intern wel mee bemoeid. Zon gemeentelijke penningmeester is
ook belast met het innen van de gemeentelijke belastingen. Onroerende
(grondbelasting) en ontroerende zaken (hondenbelasting) en meer van dat soort
zaken. Daarvoor was het kantoor aan huis. Dorpelingen kwamen bij ons thuis
soms vol wrevel en gemopper, soms euforisch van vreugde hun belastingschulden
voldoen op tijden waarop het gemeentehuis gesloten was.
Ik heb dit alles van horen
zeggen en het fijne weet ik er ook niet van want de stof der tijd heeft veel
bedekt. Op een gegeven moment was het afgelopen met het kantoortje-spelen-aan-huis
en werd de ruimte omgebouwd tot een extra slaapkamer. Ik heb er jaren gebruik
van gemaakt. Ik sliep op het kantoor, want zo is de kamer blijven heten.
Nu het een beetje wintert
moet ik er nog wel eens aan terugdenken. Bijvoorbeeld toen we de barre winter
van 1956 beleefden. In het kantoor vroor het dat het kraakte en s morgens bij
het opstaan waren de bovenste randen van de beddenlakens keihard doordat de
gecondenseerde uitadem van een slapende jongen was bevroren. Het was maar goed
dat Ma s avonds zon gloeiende zinken warmwaterkruik in bed stopte, anders
waren mijn tenen tot op de huidige dag blijvend bevroren.
Wat ik ook op het kantoor heb
geleerd, is het schaatsen. Schaatsen? Jawel, op die Friese doorlopertjes met de
leren teen- en hielbanden en hun gestrikte linten. Op het platte dak van het
kantoor dat om de haverklap tekenen van lekkage vertoonde, maar daar kunnen
alle eigenaars van platte daken over meepraten - op het platje dus, bleef vaak water staan.
Zon laagje van een paar centimeter. Bij de eerste de beste nachtvorst door en
door bevroren. Na zon eerste vriesnacht trokken wij de trap op naar boven,
naar de overloop, bonden onszelven de schaatsen onder en trokken baantjes op
het platje. Van voren naar achter, van de straatkant naar de achterkant, over
een afstand van vijf meter, meer lopend dan schaatsend, maar zo heeft iedereen
het geleerd. Het was maar goed dat architect Boland in 1930 een soort schutting
om het platje had ontworpen en timmerman Veerbeek die vakkundig heeft
geplaatst. Anders waren we met zijn allen het platje afgeschaatst.
Mijn hele leven al houd ik
van bomen en maak fotos van hen. Het bewijs lever ik u op de voet. Onder dit
verhaal staat twee keer dezelfde boom, een eerbiedwaardige beuk. Hij staat met
een stuk of vijf soortgenoten aan de rand van een groot bos, het Anholtse Broek
genaamd, daar waar het beekje (de zogenoemde zwarte beek) stroomt en de fietser
haar tocht kan vervolgen op de asfaltweg in plaats van op het smalle, rulle
bospaadje. Tussen de zwartwitte en de kleurige foto van dezelfde magistrale
boom ligt om en nabij veertig jaar. De eerste foto is gemaakt met mijn
eenvoudige Adox-kleinbeeldcamera; de tweede met mijn digitale alleskunner.
Bomen hebben niet het eeuwige
leven. Het mag dan waar zijn dat sommige Wodans eiken eeuwen trotseren, maar
onze fruitbomen in de kleine boomgaard hebben nu na tachtig jaar allemaal het
tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Ze zijn dood, ze zijn óp, hun tijd is
definitief voorbij. Tachtig jaar is trouwens ook een mooie leeftijd voor een
goudrenet of voor een stoofperenboom. Populieren (peppels zeggen wij) leven
hoogstens veertig jaar. Dan is het over en uit. Maar geen enkele populier maakt
dat stadium mee. Ze zijn eerder gekapt en verwerkt tot lage of hoge klompen.
Toen wij noodgedwongen van
onze oude fruitbomen afscheid hebben genomen, waren er al plannen voor
vervanging. Want een boomgaard zonder bomen is onbestaanbaar. Dus heb ik bij
een kweker in de buurt een aantal appel-, pruimen- en kersenbomen alsmede
enkele perelaars uitgezocht en geplant. Om ze te behoeden voor omvallen in
hevige herfststormen heb ik bij ieder een steunpaal gezet.
Steunpalen bij pas geplante bomen hebben hun voor- en
tegenstanders. Voorstanders betogen dat een steunpaal nodig is om te voorkomen dat
door onverhoedse bewegingen de tere wortels schade lijden. Bovendien zou de
paal het aanslaan bevorderen. Tegenstanders zeggen dat dit wel waar mag zijn,
maar dat ieder jong levend wezen, dus ook een boom, vanaf het begin geoefend
moet worden in het omgaan met tegenslagen en tegenwind. Dus niet pamperen, geen
in-de-watten-leggerij of vertroeteling.
Sommigen schijnen gesprekken
te voeren met bomen. Dat doe ik persoonlijk zelden, maar ik kan me er wel iets
bij voorstellen. Zelf leg ik graag mijn hand op een beukenstam en verbeeld mij
dat iets van de sapstroom op mij overgaat. En toen onze pas geplante fruitbomen
in de droge zomer van 2005 dreigden te verdrogen, kregen ze van mij iedere
avond elk een gieter water. Dan legde ik mijn hand teder om hun dunne stammetje
en zei: kom op, recht je rug, er komen best wel weer andere tijden.
Het wemelt van spreekwoorden en zegswijzen waarin over
bomen gesproken wordt. Daaraan kun je zien hoe groot de plaats is van de boom
in s mensen leven. Ter afsluiting noem ik er een die tegelijk het leed van de
bomenplanter aangeeft: boompje groot, plantertje dood.
Nee dan mijn grote favoriet Martin Luther. Die sprak
immers de volgende onvergetelijke woorden: ꞌAls ik wist dat ik morgen zou
sterven, zou ik vandaag een kind verwekken en een boom planten.ꞌ Zo mag ik het
horen.
In deze kille donkere
winterdagen helpt een vrolijk muzikaal smokkelverhaal de zinnen te verzetten.
Het betreft een gebeurtenis die plaats vindt op de Heelweg, zoals de weg in Nederland heet, of de Hellweg zoals hij in Duitsland (Pruisen voor degene die het naadje
van de kous wil weten) wordt genoemd. De Heelweg scheidt twee nationale
territoria, maar daar zie je tegenwoordig niets meer van. In ons verenigd
Europa zijn de grenzen vervaagd en niets let mij om even vlug naar de Duitse bakker
te gaan om s morgens mijn harde broodjes te kopen.
Het is wel eens anders
geweest, bijvoorbeeld in de tijd van en na de eerste wereldoorlog, zoals de eerste
foto hieronder laat zien. Een stevige prikkeldraadversperring houdt iedereen tegen
die even over wil steken naar het beloofde land en wanneer je het toch
probeert, heb je binnen de kortste keren de douaniers, de commiezen zeggen wij, op je dak.
De linkerkant op de foto is
Nederland, rechts bevindt zich Duitsland. Duitsland begint niet meteen na het prikkeldraad.
Eerst komt een strook niemandsland. De precieze grens kunt u herkennen aan de
kleine betonnen grenspalen.
Ik ben niet zo oud dat ik mij
deze situatie precies zó voor de geest kan halen, maar oud genoeg om mij vaag
het prikkeldraad (van na de tweede wereldoorlog) te herinneren. Maar wat ik -
en met mij iedere bewoner van het dorp waar de Heelweg doorheen trekt - nooit
zal vergeten zijn de ware en verzonnen avonturen over het smokkelen van waren
van de ene naar de andere kant. Het is een eeuwigdurende strijd van commiezen
die de wet wensen te handhaven en iedere vorm van onwettig warentransport willen
verhinderen contra het vernuft en het boerenverstand van de dorpsbewoners die
telkens weer de commiezen te slim af zijn of zeggen te zijn.
Gelooft u mij: de mooiste
smokkelverhalen zijn bijna allemaal verzonnen.
Toch zijn er enkele fraaie
smokkelgeschiedenissen die kunnen bogen op een zeker waarheidsgehalte. Zoals
dat van de dikke matrone die door commiezen op een koude winterdag meegenomen wordt
naar het douanekantoor. Zij wordt naast de kachel geposteerd waardoor de boter
die in rollen om haar blote lichaam is aangebracht van de weeromstuit begint te
smelten. Of het verhaal van de boer wiens koeien uit de wei zijn gebroken.
Behulpzame commiezen helpen hem de koeien terug in de wei te jagen. Waarbij zij
(die commiezen) even uit het oog verliezen dat het de verkeerde wei aan de
verkeerde kant van de grens is waarheen ze de beesten verjagen.
Misschien is het u opgevallen
dat het op de eerste foto onrustbarend stil en leeg is. Geen mens te zien. Foto
gemaakt tijdens de hoogmis? Of genomen op het moment dat iedereen een
middagdutje aan het doen is? De werkelijke reden is een andere.
Er is namelijk een Amsterdams
draaiorgel gearriveerd bij het gemeentehuis een eindje verderop. Slimme commiezen
(want die zijn er natuurlijk ook) hebben een verdacht luchtje opgesnoven en na
grondig onderzoek blijkt dat het draaiorgel dubbelwandig is. De ruimte tussen
buiten- en binnenwand is volgestouwd met bohnenkaffee
van het beste soort. Koffie en draaiorgel worden in beslag genomen en verbeurd
verklaard. De aanwezige hoofdkommies heeft een beetje medelijden met de
draaiorgelorganist, strijkt over zijn hart en zegt: Geef voor de laatste keer
nog maar eens een mooi concert. Dan laat ik je daarna nog één keer met de pet
rondgaan.
Daarom is het zo stil op de
eerste foto. De hele Heelweg is uitgelopen om het feest mee te maken. Iedereen
geniet van de vrolijke deuntjes van het geconfisqueerde Amsterdamse draaiorgel.
De dorpsfotograaf wordt opgetrommeld en maakt een prachtig afscheidsportret.
Daarop staat ook een paar smokkelvrouwen die straks over de grens naar Pruisen worden
gezet. In een balorige bui en onder de indruk van enkele neutjes bij het
aanpalende café poseren de dames met de hoofddeksels van de commiezen op hun
hoofden. Maar, zo besluit het smokkelverhaal, binnen de kortste keren zijn de
dames terug, ditmaal met verborgen vaatjes margarine.
Naschrift: De Heelweg scheidt het Nederlandse Dinxperlo van het Duitse Süderwick. Tegenwoordig grensoverschrijdend bezig onder de naam Dinxperwick.
Je hebt voor-, hoofd- en
nagerechten. Het voorgerecht dient om de smaakzintuigen in de goede stemming te
brengen, het nagerecht om ze weer een beetje in de pas te laten lopen na al die
ophef in het hoofdgerecht.
Laten we voor de verandering eens
de schijnwerper niet richten op het hoofdgerecht, (dat krijgt sowieso te veel overdreven aandacht,) en
ook niet op het voorgerecht dat door sommige tv-koks-met-witte-mutsen geheel ten
onrechte een amuse wordt genoemd.
Neen, laten we ons vandaag eens grondig verdiepen in het nagerecht, het dessert
oftewel het toetje. Toespijs in
oudtestamentisch Nederlands. Hoog tijd om de vraag na te gaan waarom voor veel,
vooral jonge eters, het toetje zonder enige twijfel het hoogtepunt van de
maaltijd is.
Natuurlijk is een
overheerlijk puddinkje, meer dan het trosje druiven of de coupe Melba, het ultieme voorbeeld van een geslaagd toetje.
Tegenwoordig koop je van die eenpersoonstoetjes in een plastic behuizing. Met
veel moeite verwijder je het deksel, en met nog meer zorg en moeite stulp je de
inhoud omgekeerd op een maagdelijk leeg dessertbordje. Met enig geluk blijft
een glibberig tulbandje staan, waarbij het sap, dat eerst op de bodem verbleef,
door het stulpen plotseling van boven langs de zijnaden langzaam maar zeker
naar beneden druipt.
De lekkerste puddinkjes zijn
de zelfgemaakte. Dat is waar, ware het niet dat niet iedereen het talent bezit
om uit diverse grondstoffen met kunde, kennis, raffinement en een scheutje
vakmanschap een puddingte voorschijn te
toveren waarbij zelfs het meest geslaagde machinaal vervaardigde toetje niet in
de schaduw kan staan. Zelf ben ik wat dit betreft een volstrekte zero, een nul. Mijn echtgenote
daarentegen had het in haar vingers. Zij erfde het van haar moeder en tante die
tot in de verre omtrek beroemd waren om hun mokkapuddingen.
Nu ik het toch over
bijzondere puddinkjes heb, moet ik nog even wijzen op de twee succesnummers van
Ma, mijn moeder. Om te beginnen de chocoladepudding. Vanzelfsprekend
zelfgemaakt, bestemd voor de zondagse dis, en niet gemaakt van gesmolten koetjesrepen,
maar van cacaopoeder. Het smaakte inderdaad naar pure chocolade, en de jeugd
aan tafel vond het maar niks: veel te bitter. Nee, dan de halfdoorzichtige,
beroemde gelatinepudding waarmee Ma ons dacht een plezier te doen. Zon
geelachtige massa in tulbandvorm waar je dwars doorheen kon kijken om op de
staartklok aan de overkant van de eetkamer te kunnen zien hoe laat het was.
Volgens mijn herinnering zat er weinig kraak of smaak aan. Interessant vond ik
wel dat je de pudding met vork en mes kon eten.
Tenslotte vermeld ik nog even
wat door een collega uit Wenen (waar men op culinair gebied toegegeven weinig gewend
is) het beste Nederlandse exportproduct is genoemd. Ik bedoel de dubbelvla
oftewel de dag- en nachtvla. In één pak, bruin en geel, maar bij voorkeur in
twee afzonderlijke pakken en die dan tegelijk je dessertbakje binnen laten
stromen. Buitengewoon lekker en voedzaam volgens de Friese makers. Dat vind ik
ook.
Wat karnemelksgortepap (één
van mijn favorieten) en dubbelvla gemeen hebben is dat je er met je lepel de
mooiste figuren in kunt draaien. Zowel positief als negatief. Kijk hieronder maar
eens.
Geheimzinnige lettertekens
stonden er op de bedieningsknoppen van onze Loewe-Opta
radio die pontificaal in een hoekje van de woonkamer stond. LW, KW, MW en UKW;we waren er al gauw achter dat de W golf
betekende, de W van Welle, zodat we na enig wikken en wegen uitkwamen bij
respectievelijk de lange, korte, midden en tenslotte de ultrakorte golf.
Hilversum II zat op 298
meter middengolf en Hilversum I (ergens onlogisch) een
eindje verder op 401. (Hilversum 3 bestond nog niet.) Luid en duidelijk klonken
s morgens tussen tien en twaalf AVROs arbeidsvitaminen door het huis en s
avonds heette de klok negen.
Er zat nog een knop op deze
radio, deze keer zonder een golf, maar met de geheimzinnige afkorting TA. TonAbnehmer of zoiets betekende dat, zei Pa. Het had iets te maken
met de aparte grammofoon die, ingebouwd in een houten bekisting, onder de radio
verborgen zat. Je deed de klep open, legde een plaat op de draaitafel, bewoog
de arm plus naald naar opzij waarop de tafel op de gewenste snelheid begon te draaien,
zette de naald in de begingroef en via de luidsprekers van de radio hoorde je
Franz von Suppés ouverture met de beroemde dichter en de boer. Of je hoorde de
Ramblers onder leiding van Theo Uden Masman die een onbekende solist
begeleidden bij het fameuze lied: Meneer de baron is niet thuis.
Verleden tijd. Want wie
draait er hedentendage nog vinyllen langspelers? We hebben onze platencollectie
ingewisseld voor een kast met cds en op hun beurt worden al die cds gedigitaliseerd
en in de vorm van mp3-tjes op een of ander bewaarmedium opgeslagen. De
grammofoons en draaitafels zijn opgedoekt (behalve bij de fanatieke djs en de
onverbeterlijke vinylaanbidders) en onze, in de jaszak passende ipod bevat
evenveel muzikale data als de drie meter lps van vroeger.
Mensen zoals u en ik, die het
niet over hun hart konden verkrijgen hun platencollectie de deur uit te doen,
kunnen tegenwoordig hun platen niet alleen via een TA-, maar ook via een
USB-aansluiting ten gehore brengen. Een simpel kabeltje is genoeg om de
draaitafel met de computer te combineren.
Zo snijdt het mes van
verschillende kanten. De rituelen van het platen afspelen via de grammofoon
kunnen worden gekoesterd. De geluidskaart en de luidsprekertjes van de pc
zorgen voor oorstrelende geluiden. Afhankelijk natuurlijk van wat je muzikale
smaak ten gehore gebracht wil hebben. Bovendien kun je, als je dat zou willen,
Mozarts Ave Verum opslaan op je harde
schijf. Eén ding kun je niet: 78-toeren platen draaien. Waarom niet? Omdat die
moderne draaitafels alleen 45 en 33 toeren per minuut kennen.
Nee hoor, ik geloof hen niet.
Zij die beweren zonder te kunnen. Werken met je hoofd of met je handen zonder
dat er ooit iemand komt die waardering toont voor wat je doet. Een
complimentje, een schouderklop, een extra stevige handdruk, een aai over je
bol, een koninklijke onderscheiding, een zoen van de juffrouw en een gemeend
waarderend woordje van je baas. Iedereen leeft bij de gratie van het gevoel dat
alles wat je doet er op enigerlei wijze toe doet. Echter, niet alleen trouw
moet blijken, respect en waardering evenzo. Dat doen we onder andere met
oorkondes en getuigschriften. Waarbij we bullen, medailles en diplomas zodanig
scharen dat ze onder de getuigschriften vallen.
Het is wel duidelijk waarom
wij onze toevlucht zoeken in déze manier van waardering. Complimentjes en van
respect getuigende toespraken zijn vluchtig en sterven langzaam uit tot een
onhoorbaar niveau. En de zoen van de juffrouw mag lang blijven hangen, hij
droogt een keer op. De omhelzing en het schouderklopje verliezen op de duur hun
lichamelijkheid, je weet drie maand later niet meer hoe het voelde wil ik maar
zeggen.
De oplossing is een stoffelijk blijk van waardering. En de
stof kan bestaan uit papier (zoals daar zijn bankbiljetten en tegoedbonnen) of
uit edel dan wel onedel metaal (zoals medailles en vierdaagsekruisjes).
Sommigen maken er een potje
van, ze overdrijven in hoge mate, ze misbruiken de mogelijkheid tot het
openlijk tonen van waarderingen voor prestaties. Ik doel hier óók op de
Kaukasische generaal Schplitthoff die op de eerste mei zijn brede borst annex
buik zo volgehangen heeft met medailles dat je niet kunt zien dat de uniform
gemaakt is van kostbaar groen velours. (In Rusland is het woord uniform
mannelijk en u weet nu ook waarom.)
Een tijd geleden was ik in de
USA op bezoek bij Dr. Harry Schildknecht (zo te horen en te zien van Duitse
origine) die er een typisch Amerikaanse gewoonte op na bleek te houden. Hij was
niet de enige, merkte ik later. Wat is het geval? Om te imponeren op Europese
bezoekers hebben Amerikaanse wetenschappers hun werkkamers op de diverse Colleges
and Universities volgehangen met álle, ik herhaal álle, oorkondes en
getuigschriften die zij hun eigen kunnen noemen. Allemaal eerlijk verdiend
thuis en op school en soms verworven in sportieve evenementen. De collectie van
genoemde Dr. Schildknecht varieerde van zijn zwemdiploma A (met het tien meter
onderwaterzwemmen) via zijnEHBO-
enkookdiploma (met erwtensoep als
specialiteit) tot zijn Masters-Degree en de vermelding als rookie-van-het-jaar
in de baseballcompetitie van South Carolina (beste achtervanger in één inning).
In Vlaanderen en Nederland zouden wij zulke lieden als uitslovers bestempelen, maar goed, in de VS liggen de zaken
blijkbaar anders.
Enigszins blozend en met een
gevoel van oprechte schaamte beken ik hier en nu dat ik, wat de oorkondes &
getuigschriften betreft, mij niet heb kunnen verweren tegen de Amerikaanse
invloeden. Er is wel een excuus voorradig, namelijk dat van de onwetendheid,
maar als iedereen zo begint kunnen we wel ophouden. Ik heb de Amerikaanse trend
gevolgd en voordat ik het zelf in de gaten had, was het te laat om het ongedaan
te maken.
Op een van de fotos die ik
met schroom presenteer, ziet u mijn voorste werkkamer tijdens avondlijke uren.
Aan de wand rechts ziet u enkele oorkondes en getuigschriften netjes
gerangschikt en gegroepeerd. Het is al erg genoeg dat ze er hangen dus laat ik
helemaal in het midden wat ze voorstellen en waarom ze het waard zijn daar te
hangen. Laat ik in het algemeen zeggen dat het om tamelijk schoolse prestaties gaat. Voor mijn veiligverkeersdiploma en
de door een tamelijk lage officier geschreven tevredenheidsbetuiging wegens
mijn voorbeeldige dienstplicht voor het vaderland was helaas geen plaats meer.
Bovenstaand relaas is dus een
reden te meer om nooit uit Amerika overwaaiende tendensen klakkeloos te volgen.
Laat dit een les voor mij zijn voor de volgende keer.
De dag waarop ik dit epistel
schrijf staat op de kalender genoteerd als maandag de zestiende juli van het
jaar tweeduizend achttien, een dag van verveling. Anders dan vrijdag de
dertiende (de dag van het vermaledijde pech) en zaterdag de veertiende
(Quatorze Juillet, de dag waarop de Franzosen (m/v) zich met de Franse slag op
het nationale hart kloppen) is deze dag van verveling niet een jaarlijks of
herhaaldelijk event (nieuw-Nederlands
voor gebeurtenis), maar een eenmalig gebeuren. Dat wil zeggen: er zijn wel
vaker dagen van verveling, maar ze zijn niet in een kalender vast te leggen en
niet te voorspellen. Dat maakt ze ook zo verraderlijk; we zijn er slecht op
voorbereid.
Deze dag, zestien juli tweeduizend
achttien, is typisch zon dag van verveling. Wat wil je ook: Wimbledon is ten
einde, het WK in Rusland voetbal is geëindigd met een overwinning van een niet
bijster bevlogen (zeg maar vervelend spelen) Frans elftal. (Dit in schrijnende
tegenstelling met de famoos opspelende Belgen die wij nu even rode duivels
moeten noemen.) En bovendien, als kers op de taart-der-verveling, houdt de Tour
de France vandaag een rustdag. Redenen genoeg om deze dag terecht tot dag der
verveling te proclameren.
Wat ook niet bijdraagt aan
het oplossen van de verveling is de aanhoudende warmte c.q. droogte. Goed voor
de vakantiegangers en geen kwaad woord over hen, maar voor ons thuisblijvers en
lijders aan de kwaal der verveling een kwelling. Wij kunnen natuurlijk de koelte
verschaffende nabijgelegen loofbossen opzoeken en daar de bloemetjes buiten
zetten. Wij kunnen ook, en dat zou mijn advies zijn, ons nederzetten en over de
verveling een verkoelend verhaaltje schrijven. Waaraan toegevoegd een afkoelend
buitje.
Enkele tv-meteorologen hebben in hun onmetelijke wijsheid
voorspeld dat het fraaie, warme zomerweer (inclusief de droogte) nog wel een
tijdje aanhoudt. Een maximum temperatuur van dik boven de dertig graden wordt
niet onmogelijk geacht. Voor zonaanbidders op de stranden en voor barbecueënde
campinggasten een aantrekkelijk vooruitzicht dat nauwelijks getemperd wordt
door de eveneens weerkundige dooddoener dat deze hittegolf soms door enkele
pittige onweersbuienwordt afgelost.
Over het weer gesproken, het lijkt erop of vergis ik mij en
is mijn feitelijke kennis van zaken door de warmte vertroebeld dat de
weersveranderingen zich meer en meer tussen extremen bewegen. Als het regent,
regent het harder met meer watertoevoer per vierkante meter dan vroeger. De
winters zijn gemiddeld niet meer zo koud als destijds, maar áls het vriest, dan
kraakt het ook. Vraag het aan de weerdames endito heren uit De Bilt en Ukkel: weerrecords worden bij de vleet
gebroken.
Dat je, ondanks de hitte, nooit te oud bent om te leren, leert
het volgende verhaal. Jarenlang, vanaf mijn vroegste jeugd tot heden, heb ik
genoten van de uitspraak: Het was zó warm: de mussen vielen dood van het dak.
En in mijn barre fantasieën zag ik de mussen die onze boerderij bevolken op een
bloedhete dag in scharen van het pannendak vallen. Net als lemmingen die zich
in panische angst vanaf de klippen in zee storten.
Totdat een illustere schrijver van dagkalenderspreuken mij het
volgende voorhield. Je ziet het helemaal verkeerd. De uitspraak moet luiden:
Het was zó warm: de mossen vielen
van het dak. Waarop ik terstond naar buiten liep om te kunnen constateren dat
de geachte kalenderschrijver gelijk had. Door de hitte en de aanhoudende
droogte liet het mos op onze schuurdaken los. En op een gegeven ogenblik schoof
een deel van het mostapijt naar beneden en viel op de begane grond te pletter.
Weer een illusie armer en een beetje kennis rijker bezie ik nu
de weersontwikkelingen op korte en lange termijn. Komt er een tijd dat wij op
onze zonnepanelen zonder probleem spiegeleieren kunnen bakken? En s winters
sneeuwmassas inkuilen om die koude-energie later weer te gebruiken voor
koeling en airco?
Hoe het ook zij, wist u wel dat mosjes op het dak in een
vochtige toestand prachtig zijn om naar te kijken? Daar kunnen natte mussen niet
tegenop.
(Een verhaal uit de zomer 2009; nu herhaald wegens een dreigend
aanstaande hittegolf begin juli 2018)
Dat ons Nederlandse weer van
het KNMI te De Bilt komt, weten wij sinds mensenheugenis. Maar ook daarvóór was
er ook al weer. Dat kwam van de Deventer, Enkhuizer of Achterhoekse almanak.
Maar die zijn aanmerkelijk minder betrouwbaar, want niet voor niets zeggen wij
dat een almanak een leugenzak is!
Bij ons op het Achterhoekse
platteland hechten wij bij het voorspellen van het weer nog steeds veel waarde
aan de oude, vertrouwde boerenregels. Zoals de verwachting dat het roerig
weer wordt, met veel regen en wind, wanneer de fietsende schooljeugd op weg
naar huis op de grindweg ontzettend te keer gaat. Of de stellige verwachting
dat het morgen fraai herfstweer zal zijn, omdat vandaag de muggen zo opgewekt
dansen in de laatste zonnestralen.
Een ander oud vertrouwd
hulpmiddel bij de voorspelling van het komende weer is nog steeds de barometer.
Of zoals onze oude buren plegen te zeggen: het weerglas. Een echte klassiek weerglas
heeft een wijzerplaat met twee wijzers daarboven: een met de hand instelbare vaste
(koperen) wijzer en een zwarte, veranderlijke. Op de wijzerplaat zien we een schaalverdeling
met een reeks cijfers, van 690 oplopend naar 780. De getallen geven het aantal millimeters
kwikdruk aan. (Wanneer je dat getal met 4 vermenigvuldigt en even later weer
door 3 deelt, krijg je de waarde in hectopascal.) Wordt de luchtdruk minder, dan verschuift de
(zwarte) veranderlijke wijzer naar links, naar lagere waarden. Stijgt de
luchtdruk daarentegen, dan heb je kans dat de wijzer rechtsaf gaat en op 770 of
zelfs 780 gaat staan. Op de schaalverdeling staat in vriendelijke bewoordingen
wat je daarvan moet denken.
De koperen, vaste wijzer,
helpt je bij het zien van de grootte
van de verandering. Je zet hem vandaag precies boven de veranderlijke wijzer en als die de neiging heeft te
stijgen, dan kun je dat morgen zien aan het stukje schaalafstand tussen vaste
en veranderlijke wijzer. Wel altijd even tegen het glas tikken wanneer je de
stand opneemt! Vandaag, de dertigste dag van januari, een droge, heldere, licht
vrieskoude dag, staat het weerglas op 767. Mooi weer lees ik verheugd. Niet
te vergelijken met een week geleden.
Vanochtend een week geleden
(23-1) kon ik mijn ogen niet geloven. De barometer in onze voorkeuken wees zon
laag getal aan dat ik eerst dacht dat er sabotage of een misverstand in het
spel was. Of een vuiltje in mijn oog. Het was dat ik er een foto van kon maken,
anders had u gezegd dat ik raaskalde of slaapwandelde. Een stand van 718 mm kwikdruk. Je gelooft je ogen niet! Omgerekend
in hectopascal: 957 hPa, een ongekend lage waarde die je alleen in theorie
verwacht. Welke onzalige weersverschijnselen staan ons te wachten? Normaliter
staat de barometer in de buurt van de 760 en bij het mooie, heldere vriesweer
half januari op 775. En bij een beetje motregenachtig, mistig weer met
zuidwestenwind en vijf graden dooi loopt het weerglas terug tot iets als 745.
Maar deze morgen: 718! Nog nooit vertoond!
Ik hoor u denken: wat een
wonder! Die oude barometer deugt natuurlijk van geen kant, is volstrekt
onbetrouwbaar en wijst maar wat aan. Daarom heb ik meteen het officiële
weerstation hier in de buurt (Silvolde) geraadpleegd. Dat meldde een luchtdrukstand
van 965.9 hPa, dus iets meer dan onze trouwe weersvoorspeller, maar niet veel.
Het station zei er niet bij dat de luchtdruk extreem laag was, maar dat was
natuurlijk wél zo.
Op deze vrijdag de 23ste
dacht ik het volgende. Een barometer is een weersvoorspeller. Hij zegt iets
over komende weerstoestanden. Niets
over het weer van vandaag, want dat zie ik wel als ik naar buiten kijk. De
vraag is natuurlijk: nu het kwik vandaag
zo extreem laag staat, welk weer hebben wij dan te verwachten? Ik kan het u nú
nog niet zeggen, maar zal u er morgen
over berichten. Onder de streep dus.
Zaterdagochtend, vierentwintig
uur later, is de situatie genormaliseerd. De oude barometer staat op 738
(omgerekend 984 hPa). Dat is nog wel wat laag, maar lang niet zo extreem als
gisteren en de tendens is stijgend. Buiten is het praktisch windstil bij een
temperatuur van drie graden plus.
De verwoestende
weersverwachting van gisteren is niet uitgekomen. Behalve wat hevige
regenvlagen en zware windstoten is er niets bijzonders gebeurd, in
tegenstelling tot Zuid-Frankrijk en het Baskenland waar de storm ontzettend
heeft huisgehouden. Wel meldde Meteo Consult, de tegenhanger van het KNMI, dat
gisteren de op-één-na laagste barometerstand ooit was geconstateerd. En ooit
duurt hier honderd jaar.
Over onze oude barometer kan
ik u nog een mooi verhaal vertellen. Dat doe ik een volgende keer. Goed?
Mijn vocale capaciteiten zijn
niet echt om over naar huis te schrijven, maar een verhaaltje over mijn
zanghistorie kan er nog wel af. Bovendien hoef je natuurlijk geen Pavarotti of Jan
Smit te heten om graag te zingen en van gezang te houden.Chronologisch gezien was het meester K., die
de vijfde en een deel van de vierde klas van de lagere school onder zijn hoede
had, de eerste die opmerkte dat een klein jongetje op de tweede bank een helder
en zuiver klinkend stemmetje had. Meester K. overigens hield op twee manieren
van muziek. In de eerste plaats begeleidde hij het zingen van zijn klas op zijn
viool, daarnaast gebruikte hij zijn strijkstok om recalcitrante leerlingen
mores te leren. Maar meester K. was ook degene die veel vrije tijd opofferde om
met zijn klas een toneelspel-met-muziek in te studeren. Ik bedoel natuurlijk een musical, maar dat woord bestond toen
nog niet. Meneer K. had het over een kinderoperette. Die heette Hans &
Grietje en was gebaseerd op een sprookje van de gebroeders Grimm. In ieder
geval besloot meester K., de vele en veelsoortige talenten in zijn klas
overziend, dat het kleine jongetje op de tweede rij, ik dus, de rol van Hans
moest vervullen.
Hoe zoiets blijft hangen. Ook
nu nog, na zoveel jaren, kan ik een stukje Hans & Grietje voor u zingen en
opschrijven. De tekst heeft het niveau van de smartlap Ach was ik maar bij
moeder thuis gebleven en ook inhoudelijk zijn er wel wat overeenkomsten, maar
het is niet sportiefde componist daar
nu nog over aan te vallen. De opvoering van de kinderoperette Hans &
Grietje werd trouwens een groot succes. Meester K. had eer van zijn werk.
De hoogtepunten rijgen zich
aan elkaar. Nauwelijks van de lagere school af en plaatsgenomen op de Mulo, kon
ik opnieuw mijn zangkwaliteiten botvieren. Ditmaal was het meneer B. Met de B
van Broos, want zo heette hij. Hij gaf zangles in alle eerste klassen van de
4-jarige Mulo. Hij leerde ons driestemmig zingen met behulp van een raadsel.
Dat was de notatie waarmee meneer B. de muziek op het 5-lijntjesbord schreef:
een cijfernotatie waar we niets van begrepen. Nóg hoor ik zijn zware stem door
mijn hoofd galmen wanneer hij de begintonen van een lied aangaf. SOL-MI-DO!! In
cijfers: 5-3-1.
Maar hoe dan ook, onze klas
zong als lijsters. Een stuk of vier meisjes waren de voortrekkers. Ze zongen de
eerste stem zo mooi en overtuigend dat ze de hele klas meevoerden in een
euforie. Zelfs wij de jongens, die de derde stem voor onze rekening namen,
hadden er plezier in. Wanneer onze klas een nieuw lied perfect had
ingestudeerd, beleefde meneer B. zijn big
moment. Hij liep de klas uit, stuurde ons de grote hal in, en opende alle
overige klasdeuren, waarna wij de hele school lieten horen hoe goed wij konden
zingen. Geloof maar dat het klonk, daar in die oude school met de hoge
zolderingen en de granieten gangvloer!
Tijdens de twee volgende
fases stond het zelf-zingen op een laag pitje. Niet dat het afgelopen was met
het muziek maken, integendeel. Het was de tijd dat ik koralen, marsen en walsen
meespeelde in de dorpsfanfare. Het was ook de tijd dat ik als concertmeester
van het (kweek)schoolorkest deed alsof ik viool kon spelen. En of dat nog niet
genoeg was vierde ik triomfen in het edele blokfluitspel. Iedereen had een
gruwelijke hekel aan dat storende geblokfluit, maar ik vond het leuk om te
doen.
In de periode daarna, die van
de dienstplichtigheid aan het vaderland, was er veel gelegenheid om te zingen,
maar weinig aanleiding. Alleen met een biertje op, s avonds in de kantine, kon
het gebeuren dat mijn stem zich voegde in het koor van dienstplichtige
militairen die schunnige liedjes zongen, zoals het lied met de eenentwintig
coupletten over de Franse meisjes die over allerlei bijzondere eigenschappen
bleken te beschikken.
Daarna brak de tijd aan dat
ik iedere dag zong. Met mijn klas, waarbij ik de kinderen en mijzelf begeleidde
op de piano. Een beetje schoolmeester of -juffrouw kan immers twee dingen:
verhalen vertellen en zingen. Je kunt gevoeglijk alle weetvakken weglaten.
Kinderen gaan naar school om veel en goed te bewegen (dus elke dag een uur
gymles!), om te luisteren naar interessante, mooie, droevige en grappige
verhalen en om te zingen, te tekenen en muziek te maken. De rest leren ze wel
op straat. Een grapje natuurlijk, maar in mijn klas werd veel en graag
gezongen. Kom daar nu eens om, denk ik wel eens in een sombere bui.
Vanaf de tijd dat ik min of
meer wetenschappelijk werk begon te doen, hebben mijn stembanden rust gekregen.
Dat heeft hen geen goed gedaan. Rust roest, dat geldt ook voor stembanden. Als
ik nu eens een liedje probeer te zingen, ben ik al na het derde couplet schor.
Dat komt ervan als je je materiaal niet goed onderhoudt, zult u zeggen, waarmee
u gelijk hebt.
De gelegenheid mag dan de
dief maken zoals het gezegde luidt, die gelegenheid zorgt er ook voor dat wij
weer eens een liedje zingen. Want bij bijzondere gelegenheden en op ongeregelde
tijdstippen verzamelt zich bij ons in de verbouwde schuur een stelletje
ongeregeld.Het zijn vrouwen en mannen
uit de buurt die niet zo goed kunnen zingen, maar het wel graag doen. Samen
zingen we dan liederen die geen enkel ander koor durft te zingen. Meestal zijn het
liederen in dialect. Wat dacht u bijvoorbeeld van achterhoekse christmas
carols? Of bijna verloren gegane mondeling overgeleverde platte versjes? Plat
in een dubbele betekenis: vulgair en in dialect. U zouhen eens moeten zien en liever ook nog horen:
twintig zangeressen en zangers die zuiver, unosono en met gevoel voor drama, door
mij begeleid op mijn trekzak, het fraaie lied van Gert-Jans haan zingen.
Dit gelegenheidskoor heeft
geen ledenlijst, noch bestuur. Men betaalt geen contributie. Er is ook geen
programma; er zijn zelfs geen vaste voornemens. Het gaat zoals het gaat: bij
gelegenheid staat een van de koorleden op en vraagt of het geen idee is samen
weer eens wat te gaan zingen. Het is nog maar een voorstel. Wie weet komt het
er nog eens van.
Wij hoorden onlangs dat in de
voormalige DDR de aandacht voor de menselijke fysiologie en in het
bijzonder de fysiognomie, de gelaatkunde dus, onverminderd groot is. Dus even
niet denken aan de onnatuurlijke spiermassas van de voormalige Oostduitse
zwemsters en schaatsers. Ik heb het nu even over de min of meer normale,
menselijke gelaatstrekken. Zoals het intelligente voorhoofd, de koddige
wipneus, de op een misdadige aanleg wijzende vorm van de wenkbrauwen
(Lombroso-type), de neuslengte (zonder enige twijfel ook in de DDR een teken
van potentie) en de wilskrachtige kin. Nu ook de wonderen van de plastische
bewerkingen in Leipzig zijn doorgedrongen, staan de bladen vol met reclames van
instituten die je neus verkorten, je haarimplant verleggen, je rimpels smaakvol
accentueren en je oren minder laten
flappen. En de vervaardigers van spiegels beleven gouden tijden, want iedereen
wil het resultaat met eigen ogen kunnen zien.
Uit alles blijkt de aandacht
voor menselijke trekjes. Zo is het geen wonder dat de betonijzervlechter Josef
Kubitschka uit Eisenach de aandacht trok van Frau Dr. Rosemarie Watsienich.
Voor allen die Dr. Rosemarie niet kennen: zij is van huis uit forensisch
anatoompatholoog met de gelaatstrek als specialisatie. Toen zij bij een van de
vele bouwputten in Eisenach (het lijkt Amsterdam wel, mopperde zij) toevallig
Josef aan het werk zag en haar blik op zijn tronie viel, werd zij bevallen door
een grote opwinding. Een plaatje zegt meer dan duizend woorden wat zij voelde
en wat wij bedoelen. Kijkt u maar met haar mee. (afbeelding 1)
Dit is Josef. Wat valt ons
op? Men kan van mening verschillen, maar de westerse haarsnit is absoluut
opmerkelijk, ook nu nog, zovele jaren na de Wiedervereinigung. Daaruit blijkt
maar weer hoe vooruitstrevend de ijzervlechters in de voormalige Arbeiter- en
Bauernstaat waren. De iets vlezige lippen, de typische jukbotten en de veel te
dicht bij elkaar staande ogen, welke samen voor een bangelijke
gelaatsuitdrukking zorgen, tonen de nasleep van dezelfde arbeiders- en
boerenstaat.
Dr. Rosemarie ondertussen
filosofeert over heel iets anders. Haar valt op hoe zeer deze eenvoudige,
hardwerkende ijzervlechter qua gezicht lijkt op de grootste inwoner van
Eisenach aller tijden: Johann Sebastian Bach. Geen gewone inwoner was hij, hij
is hier in Eisenach geboren en getogen. Voorzichtig benadert Rosemarie Josef in
zijn bouwput en vraagt hem of zij van zijn konterfeitsel een afdrukje mag
maken. Het is voor een goed doel, zegt ze erbij.
In het forensisch instituut
van Eisenach vindt de voltrekking plaats. Josefs gezicht wordt bedekt met een
speciale klei die geen rimpeltje onweersproken laat. Voor Dr. Rosemarie is dit
routinewerk, aangezien zij wel eens vaker met dodenmaskers van doen heeft
gehad, maar tegelijkertijd neemt haar opwinding toe nu zij op het punt staat de
ultieme beeltenis van de grote Bach te maken. Om de herkenning te vergroten
geeft zij betonijzeren Josef een pruik die hem, en met hem het hele gilde,
nieuwe allure geeft. En werkelijk, niets is zo van invloed op je imago als een
goed passende pruik. (Afbeelding 2)
De volgende week maandag
lezen wij in de Eisenacher Nachrichten
dat onze geachte mede-inwoonster Dr. Rosemarie Watsienich erin geslaagd is een
exact passende en gelijkende afbeelding te maken van Johann Sebastian Bach. Te
bezichtigen dinsdags tot/met vrijdags van 14 tot/met 17 uur tegen een entreeprijs
van zegge en schrijve 8 Euro. Verwacht wordt een grote toeloop, schrijft de
redacteur verder in zijn onnavolgbaar jargon, men wordt aangeraden vroegtijdig
een plaats te zoeken in de rij.
Maar, vervolg ik nu weer, dat
is voor de inwoners van Eisenach niets bijzonders. Dat kennen ze nog van vóór
de Wende. Schuifelend in rijen van drie doen ze er twee uur over om van de Elbchausseetot bij de voordeur van het forensisch
instituut te komen. Na grondig gefouilleerd te zijn kom je dan tegenover de
grote stadgenoot Johann Sebastian te staan. Zonder twijfel voor en na welke
wende dan ooit de grootste componist aller tijden. Liefhebbend echtgenoot van
twee evenzeer liefhebbende vrouwen en vader van een grote schare talentvolle
kinderen. Componist van hemelse muziek. Dat kun je ook aan het beeld zien dat
Dr. Rosemarie van hem heeft ontworpen. (Afbeelding 3.)
Sommige beschouwers zijn
buitengewoon opgetogen en beginnen spontaan te zingen van Jauchzet en Frohlocket!
Anderen zeggen meesmuilend: Maar dat is Josef, de betonijzervlechter. Zie je
dat dan niet? Zij gaan met bloedend hart bij de pakken neerzitten en zingen
bedroefd: Wir setzen uns mit Tränen nieder. En ik neurie, hun wanhoop
ziende en voelend wat zij voelen: Blute
nur, du liebes Herz.
Iemand die onwrikbaar aan een
ingenomen standpunt vasthoudt, noem je eigengereid. Wanneer dat vasthouden
zonder enige reden gebeurt, terwijl iedereen er de onzin van inziet, noem je
iemand eigenwijs. En wanneer dat vasthouden leidt tot een absurd recalcitrant gedrag,
noem je die iemand balorig. Zich
verzetten, de kont tegen de krib gooien, niet willen toegeven dat je opvatting
er volkomen naast zit. Niet luisteren naar rede, iemand beledigen of hard
beginnen te schelden omdat je niet wilt toegeven dat je ongelijk hebt: allemaal
vormen van balorigheid. Sommige kinderen voelen zich vergeten en miskend en worden
balorig omdat ze willen opvallen of hoognodig behoefte hebben aan aandacht.
Anderen worden uit verveling balorig. Er is niets positiefs aan balorig, zou
je kunnen zeggen, behalve dat het een mooi oud-nederlandswoord is. Je moet het alleen nooit met dubbel l schrijven. Want daar
wordt iedere neerlandicus balorig van.
Op zulke ogenblikken is
internet een fantastische vraagbaak. Wie wil leert alles over de herkomst van het
woord en de verschillende betekenissen. Zo vertelt iemand mij dat balorig
afstamt van bal-horig dat
oorspronkelijk slechthorend betekent.
En dan in de betekenis van niet naar goede raad willen horen. (Niet te
verwarren met lichte of ernstige vormen van doofheid.) Op mijn tegenvraag of
het dan eigenlijk niet beter mal-horig
zou moeten zijn, heb ik tot op de dag van vandaag nog geen antwoord gekregen.
In ieder geval weet ik nu dat
balorig familie is van baldadig (slechte daden doen) en balsturig (moeilijk te besturen zijn). Interessant,
zeg! Ik leer ook passende synoniemen: dwars,
koppig, onwillig, tegendraads of weerspannig. Maar die leer ik niet echt,
want die wist ik al.
Onlangs schreef iemand een mooi
verhaal over spijbelen. Ik herkende er heel veel in van mezelf. Bij mij was
spijbelen een vorm van balorigheid. Bijvoorbeeld in de eerste jaren van de
kweekschool waar ik mij bijna doodverveelde. Daarom trok ik herhaaldelijk samen
met mijn vriend Willy H. op de zaterdagmorgen het vrije veld in, terwijl wij
geacht werden het leslokaal op de school met een bezoek te vereren. In dat
vrije veld lagen wij dan een half uurtje in de zon of speelden op onze
blokfluiten het onvermijdelijke duet van De twee Vinken om vervolgens al
lanterfantend twee uur te doen over de weg naar huis. Tot de directeur thuis
een keer opbelde en aan mijn vader vroeg of deze wist waar zijn zoon uithing.
Terwijl ik het zelf was die de telefoon opnam.
Dat durf je niet! zeiden
mijn klasgenoten. In de kast kruipen en daar een heel lesuur doorbrengen. En
dan nog wel bij de zeer gevreesde leraar Nederlands K. Zoiets moet je nooit
tegen een balorig iemand zeggen. Daarop kroop ik dus in de kast om te merken
hoe kwaad leraar K. werd, die in de gaten kreeg dat er iets in de klas speelde
waar hij geen vat op had. Maar wanneer u denkt dat ik, na afloop van de les
toen leraar K. met ingehouden woede het leslokaal had verlaten, triomferend uit
de kast kroop, hebt u het mis. Bleek en timide dacht ik met terugwerkende
kracht na over de risicos en de mogelijke gevolgen (bijv. van school gestuurd
worden). Gelooft u mij, van balorigheid is nog nooit iemand wijzer en
gelukkiger geworden.
Met de jaren neemt de
balorigheid af, constateer ik bij mezelf. De gesjeesde (prachtig woord!) gammastudent zou weer kunnen beweren dat er een,
zij het negatieve, (cor)relatie bestaat tussen de mate van balorigheid en de
leeftijd. Hoe meer jaren achter de rug, hoe minder balorig. Mijn grootste balorigheid heb ik
achter mij gelaten, behalve als u aan mijn stokpaardjes komt. Dan ben ik als
vanouds niet voor rede vatbaar.
Post Scriptum: Achter de
stressfree UNIX bal, hieronder, die nog net zijn oren vrijlaat, verbergt zich
ons aller vriend Olivier B. Bommel. Kapitein Walrus himself houdt een oogje in het zeil. Een klein beetje balorigheid
kunnen wij Heer Bommel niet ontzeggen, zal zijn jonge vriend moeten toegeven.
(Met dank aan de Haarlemse
Teylers Ollie B. Bommel & Tom Poes poster, 1996)
Op gezette tijden breekt in
het Bundeskanzleramt te Berlijn de
pleuris uit. Er staat weer een G voor de deur, zegt de aspirant
plaatsvervangend reserve derde woordvoerder van mevrouw Merkel op een vraag van
een belangstellende BILD-verslaggever waar al die heisa goed voor is.
Dezelfde verschijnselen doen
zich voor in het presidentiële Macron-paleis te Parijsen -zij het versoberd gezien de komende BREXIT met een tikje Britse
flegmatiek - in 10 Downing Street te London. Regeringsleiders maken zich op
voor een nieuwe G-bijeenkomst.
In s-Gravenhage (NL) wacht
premier Rutte met ingehouden spanning af of hij deze keer wéér gepasseerd
wordt. In Brussel blijft het stil, want het Belgische kabinet schijnt voor de
zoveelste keer van plan demissionair te worden en de eerste de beste Vlaamse
minister zegt dat het geen zin heeft om te gaan, want hij heeft geen mandaat en
door de dreigende staking ook geen vervoer. Bovendien is hij bezig de
rechterlijke macht onder druk te zetten, wat geen uitstel lijdt.
In den beginne was er slechts
één G. Dat was een vooruitziende Nederlandse onderneming met de naam Grote
Eén. Volgens mij een grootgrutter in non-food. Al spoedig kreeg de rest van
Europa, dat toen nog uit slechts zes landenleden bestond, lucht van het grote
succes. Binnen de kortste keren werd er een G-6 in het leven geroepen,
gevolgd door een G-8 waaraan ook niet-Europese natiën lid van werden. Niet
zonder slag of stoot overigens. Want ieder land wil zijn eerste minister laten
deelnemen aan G-rituelen, maar niet iedereen is uitverkoren.
De laatste ontwikkeling is
die van een G-20. Dat verbaast mij niet. Niets menselijks is regeringsleiders
vreemd. Wie eenmaal op het internationale wereldpluche heeft gezeten, kan niet
meer wennen aan het nationaal landelijke jute. En waarom Spanje wel en Portugal
niet (of andersom)? vraagt men zich terecht af. Daardoor komt het dat er steeds
een groter aantal landen toe- en geen enkel aftreedt.
Het hoogtepunt van iedere G-bijeenkomst
en zonder enige twijfel hét G-ritueel bij uitstek is de staatsiefoto ná afloop
van de besprekingen en vóór de afsluitende slemp-, bras- en drinkpartijen. Wij
zien regeringsleiders zenuwachtig binnenkomen in de staatsiefotozaal waar het
betreffende regeringsgebouw omheen is gebouwd. Zon lege zaal met een streep in
het midden. Aan de ene, achterkant van de streep bevindt zich een plankier,
een meelijwekkend podium voor de tweede keus. Dat zijn plekken voor de minder
belangrijke eerste-ministers die op weliswaar op een kleine verhoging mogen
staan, maar dan wel op de tweede rij. De echt groten der aarde staan er vóór.
Met af en toe slaande ruzie
wordt een pikvolgorde verordonneerd en een rangorde vastgesteld. De gastheer en
tevens voorzitter van de vergadering staat midden op de eerste rij. Dat is zijn
voorrecht en dat is zowel aan hem te zien als hem áán te zien. Links en rechts
van de voorzitter scharen zich de dames May en Merkel en hun mannelijke
ambtsbroeders. Ze voegen elkaar zenuwachtig onnozele opmerkingen toe (zit mijn
dasje goed?) net zolang tot de dienstdoende ceremoniemeester in het Esperanto, zodat iedereen het kan verstaan,
om stilte en oplettendheid vraagt, zodat de digitale pers (schrijvend,
mobielhanterenden fotograferend, en dat
allemaal tegelijkertijd) zijn werk kan doen. De pers bevindt zich trouwens op
een eerbiedige afstand van de streep. Achter een speciaal daartoe aangebracht
museum-koord dat normaliter het publiek verhindert de werken van Rembrandt en
Rubens persoonlijk te bejegenen.
Na drie weken, wanneer de
fotos van de ontwikkelcentrales komen, wordt er in de diverse ambtswoningen een
nieuw blijk van aanwezigheid toegevoegd aan de rij G-fotos die er al staat. De
echtgenotes van de premier zetten na het stof afnemen de fotos even recht. Het
oog wil ook wat.
Hieronder ziet u a) de
regeringsleiders verenigd op de laatste G-13 vergadering in Bern (CH). Als
toegift b) een toevallig onderonsje tussen respectievelijk de
ministers-presidenten van het Verenigd Koninkrijk (UK) en Oostenrijk (A) .
Bij de eerste zinnen gaat het
al mis. Ik voel het. Tegenzin is de grootste vijand van een min en meer
geslaagde tekst, ook op een weblog.Als men
van je verwacht dat je met behulp van een aantal woorden en zinnen een
samenhangend verhaal schrijft over een onderwerp waarin je geen trek hebt, is de
gehele exercitie vanaf het begin een hopeloze zaak. Maar dan schrijf je toch
gewoon niet, zult u misschien
tegenwerpen, je bent toch vrij te schrijven wat en wanneer? Dat is waar, maar
soms komt iemand met een verzoek, een vraagje. Zoals deze:
- Terra, velen van hen die af
en toe iets schrijven op dit weblog, hebben als uniek kenmerk een avatar dat we
thuis kunnen brengen. Een fotootje, een tekening, iets herkenbaars. Bij jouw
stukjes staat er soms een scheve stapel roodachtige blokjes, daar lijkt het tenminste
op, een logo blijkbaar, waar we geen touw aan vast kunnen knopen. Was het dat
maar, zon brulboei of meerpaal, dan wisten waar we aan toe waren. Nu zien we
iets en we weten niet wat. Waarom laat je niet gewoon een duidelijke foto van
je gezicht zien, zodat we je ook op een schemerig bospad kunnen herkennen? -
Twee vragen die om een
duidelijk antwoord vragen. Bovendien,
het zij toegegeven, zijn het zinvolle vragen die zonder mitsen of maren
beantwoord kunnen worden. Dat doe ik nu ook, maar ik vraag bij voorbaat excuus
voor de belabberde tekst, want het gaat niet van harte.
Bij mijn avatar wie heeft
trouwens dit woord, waarvan ik de betekenis niet ken, bedacht? gaat het
inderdaad om een logo. In vroeger tijden heb ik wel eens een tekst en een
boekje geschreven over drie aspecten die iets met te maken hebben met de manier
waarop wij lezen en wij kinderen op school dat leren. De drie zaken zijn
achtereenvolgens de vaardigheidte
kunnen lezen (aantal fouten, leestempo, woordherkenning, enzovoort, we noemen
dat technisch lezen,) in de tweede plaats het begrijpenvan wat je leest (begrijpend lezen) en tenslotte als
derde de kunst te kunnen opschrijvenwat je hoort (het spellen, de correcte schrijfwijze van woorden kennen). Die
zaken hebben met elkaar te maken, maar hoe zit het nu precies?
Deze vraag heb ik geprobeerd
te beantwoorden door te kijken naar de ontwikkeling van het lezen bij kinderen
uit de Nederlandse basisschool, vanaf Groep 3 tot en met Groep 8, zes jaar
lang, bij een grote groep kinderen van 24 scholen. Drie leesaspecten en zes
jaar lezen-op-school, dat zorgt samen voor mijn logo: een merkwaardig
gecompliceerde driehoek met drie zijden van elk zes blokjes. De Zweedse
graficus Oscar Reutersvärd heeft hem bedacht en mij toegestaan het idee te
gebruiken. Het is een zogenaamd onmogelijk figuur. Maar u ziet:
niets is onmogelijk.
Iedereen die fotografeert zal
het volgende herkennen en beamen. De fotograaf zélf staat zelden op een foto. Hij
of zij houdt er niet van gefotografeerd te worden, ook niet door iemand anders.
Natuurlijk zijn er van mijn konterfeitsel wel eens fotos gemaakt. Maar ik zou
liegen als ik beweer met plezier te poseren. Daar komt bij dat mijn gezicht zo
alledaags neutraal is dat ik er niemand mee lastig wil vallen.
Tot aan juni van het vorige
jaar. Ik was bezig geweest met het meest stoffige karweitje dat u zich kunt
voorstellen: het schoonmaken en opruimen van mijn zolder. Dat is op onze oude
boerderij zonder beschoten kap een open ruimte waarin de wind vrij spel heeft
en waaraan de motten en spinnen het begrip eldorado
hebben ontleend. Maar eens in het jubeljaar verplaatsen wij wat stof, zetten de
talloze kisten, kratten en dozen op een iets andere plek en noemen dat
opruimen. Toen ik na een worsteling met de spinnenwebben de trap naar beneden
bereikte en een beetje frisse lucht tot mij nam, kwam het idee de buitenwereld
het beeld van een vuile man te laten zien. (Niet dat van de vieze man, dat is volgens Kees van
Kooten immers iemand anders zoals u weet.) Mevrouw Terra, die toevallig
langskwam, maakte de foto.
Zegt u nu zelf: zo iemand zou
u toch niet toelaten op de heilige grond rondom en in uw woonhuis? Dit is
immers geen gezicht? Geen ponum! Want wat zien wij? Lichtelijk flappende oren die een
onordelijke witte baardgroei begrenzen. Wenkbrauwen van het Lombroso-type. Een
vragende blik voorzien van een kalend voorhoofd dat de tekenen draagt van een
wel zeer besmettelijke ziekte. Schurft misschien? Of misschien scheurbuik? Maar
ik ben het wel degelijk.
Ik ben het en ik ben het
niet. Normaliter heb ik een tamelijk schoon gelaat en draag ik een vriendelijk
ogende bril. Laten we zeggen dat de vuile man die u ziet mijn alter ego is.
Daar zal deze echter niet blij mee zijn, maar dat is zijn probleem. In ieder
geval ben ik niet degene die u ziet. In werkelijkheid ben ik heel iemand
anders. Zo ziet u maar weer hoezeer beelden u op een verkeerd been kunnen
zetten. Daarom dus maar geen portretje van mezelf als avatar. Liever mijn oude
en vertrouwde onmogelijke driehoek. Met de wens dat de verbeelding moge
zegevieren!