In 1930 liet mijn vader een
eigen huis bouwen aan de Kerkstraat. Het vrijstaande huis was ontworpen door een
zekere architect Boland die tot ver in de omtrek bekend stond om zijn gedegen
constructies en zijn voorliefde voor gebroken kappen. De klus werd geklaard
door aannemer Klomps die u op een van de fotos met zijn personeel bezig ziet met
het hangen der dakpannen. Opdat de toekomstige bewoners met hun komende kroost
hun dagen droog zouden kunnen doorbrengen.
Er zitten veel aparte details
aan dit huis, maar dat is bij veel vooroorlogse vrijstaande huizen het geval.
Het meest opmerkelijke aan ons huis was de aanbouw rechts beneden. Naar de kerk
toegewend, met een oppervlakte van twintig vierkante meter, met drie
buitenmuren op de koude kanten en een plat dak dat om die reden ook het
platje werd genoemd. Het was ons kantoor aan huis. Dat kwam zo.
Mijn vader was destijds gemeenteontvanger.
Hij was verantwoordelijk voor de ontvangsten en uitgaven van de gemeente en
voor een ordentelijk beheer. Waar het geld vandaan kwam en waaraan het werd
besteed, was ter beoordeling aan B&W en de gemeenteraad, maar hem kennende
heeft hij er zich intern wel mee bemoeid. Zon gemeentelijke penningmeester is
ook belast met het innen van de gemeentelijke belastingen. Onroerende
(grondbelasting) en ontroerende zaken (hondenbelasting) en meer van dat soort
zaken. Daarvoor was het kantoor aan huis. Dorpelingen kwamen bij ons thuis
soms vol wrevel en gemopper, soms euforisch van vreugde hun belastingschulden
voldoen op tijden waarop het gemeentehuis gesloten was.
Ik heb dit alles van horen
zeggen en het fijne weet ik er ook niet van want de stof der tijd heeft veel
bedekt. Op een gegeven moment was het afgelopen met het kantoortje-spelen-aan-huis
en werd de ruimte omgebouwd tot een extra slaapkamer. Ik heb er jaren gebruik
van gemaakt. Ik sliep op het kantoor, want zo is de kamer blijven heten.
Nu het een beetje wintert
moet ik er nog wel eens aan terugdenken. Bijvoorbeeld toen we de barre winter
van 1956 beleefden. In het kantoor vroor het dat het kraakte en s morgens bij
het opstaan waren de bovenste randen van de beddenlakens keihard doordat de
gecondenseerde uitadem van een slapende jongen was bevroren. Het was maar goed
dat Ma s avonds zon gloeiende zinken warmwaterkruik in bed stopte, anders
waren mijn tenen tot op de huidige dag blijvend bevroren.
Wat ik ook op het kantoor heb
geleerd, is het schaatsen. Schaatsen? Jawel, op die Friese doorlopertjes met de
leren teen- en hielbanden en hun gestrikte linten. Op het platte dak van het
kantoor dat om de haverklap tekenen van lekkage vertoonde, maar daar kunnen
alle eigenaars van platte daken over meepraten - op het platje dus, bleef vaak water staan.
Zon laagje van een paar centimeter. Bij de eerste de beste nachtvorst door en
door bevroren. Na zon eerste vriesnacht trokken wij de trap op naar boven,
naar de overloop, bonden onszelven de schaatsen onder en trokken baantjes op
het platje. Van voren naar achter, van de straatkant naar de achterkant, over
een afstand van vijf meter, meer lopend dan schaatsend, maar zo heeft iedereen
het geleerd. Het was maar goed dat architect Boland in 1930 een soort schutting
om het platje had ontworpen en timmerman Veerbeek die vakkundig heeft
geplaatst. Anders waren we met zijn allen het platje afgeschaatst.