Mijn vocale capaciteiten zijn
niet echt om over naar huis te schrijven, maar een verhaaltje over mijn
zanghistorie kan er nog wel af. Bovendien hoef je natuurlijk geen Pavarotti of Jan
Smit te heten om graag te zingen en van gezang te houden. Chronologisch gezien was het meester K., die
de vijfde en een deel van de vierde klas van de lagere school onder zijn hoede
had, de eerste die opmerkte dat een klein jongetje op de tweede bank een helder
en zuiver klinkend stemmetje had. Meester K. overigens hield op twee manieren
van muziek. In de eerste plaats begeleidde hij het zingen van zijn klas op zijn
viool, daarnaast gebruikte hij zijn strijkstok om recalcitrante leerlingen
mores te leren. Maar meester K. was ook degene die veel vrije tijd opofferde om
met zijn klas een toneelspel-met-muziek in te studeren. Ik bedoel natuurlijk een musical, maar dat woord bestond toen
nog niet. Meneer K. had het over een kinderoperette. Die heette Hans &
Grietje en was gebaseerd op een sprookje van de gebroeders Grimm. In ieder
geval besloot meester K., de vele en veelsoortige talenten in zijn klas
overziend, dat het kleine jongetje op de tweede rij, ik dus, de rol van Hans
moest vervullen.
Hoe zoiets blijft hangen. Ook
nu nog, na zoveel jaren, kan ik een stukje Hans & Grietje voor u zingen en
opschrijven. De tekst heeft het niveau van de smartlap Ach was ik maar bij
moeder thuis gebleven en ook inhoudelijk zijn er wel wat overeenkomsten, maar
het is niet sportief de componist daar
nu nog over aan te vallen. De opvoering van de kinderoperette Hans &
Grietje werd trouwens een groot succes. Meester K. had eer van zijn werk.
De hoogtepunten rijgen zich
aan elkaar. Nauwelijks van de lagere school af en plaatsgenomen op de Mulo, kon
ik opnieuw mijn zangkwaliteiten botvieren. Ditmaal was het meneer B. Met de B
van Broos, want zo heette hij. Hij gaf zangles in alle eerste klassen van de
4-jarige Mulo. Hij leerde ons driestemmig zingen met behulp van een raadsel.
Dat was de notatie waarmee meneer B. de muziek op het 5-lijntjesbord schreef:
een cijfernotatie waar we niets van begrepen. Nóg hoor ik zijn zware stem door
mijn hoofd galmen wanneer hij de begintonen van een lied aangaf. SOL-MI-DO!! In
cijfers: 5-3-1.
Maar hoe dan ook, onze klas
zong als lijsters. Een stuk of vier meisjes waren de voortrekkers. Ze zongen de
eerste stem zo mooi en overtuigend dat ze de hele klas meevoerden in een
euforie. Zelfs wij de jongens, die de derde stem voor onze rekening namen,
hadden er plezier in. Wanneer onze klas een nieuw lied perfect had
ingestudeerd, beleefde meneer B. zijn big
moment. Hij liep de klas uit, stuurde ons de grote hal in, en opende alle
overige klasdeuren, waarna wij de hele school lieten horen hoe goed wij konden
zingen. Geloof maar dat het klonk, daar in die oude school met de hoge
zolderingen en de granieten gangvloer!
Tijdens de twee volgende
fases stond het zelf-zingen op een laag pitje. Niet dat het afgelopen was met
het muziek maken, integendeel. Het was de tijd dat ik koralen, marsen en walsen
meespeelde in de dorpsfanfare. Het was ook de tijd dat ik als concertmeester
van het (kweek)schoolorkest deed alsof ik viool kon spelen. En of dat nog niet
genoeg was vierde ik triomfen in het edele blokfluitspel. Iedereen had een
gruwelijke hekel aan dat storende geblokfluit, maar ik vond het leuk om te
doen.
In de periode daarna, die van
de dienstplichtigheid aan het vaderland, was er veel gelegenheid om te zingen,
maar weinig aanleiding. Alleen met een biertje op, s avonds in de kantine, kon
het gebeuren dat mijn stem zich voegde in het koor van dienstplichtige
militairen die schunnige liedjes zongen, zoals het lied met de eenentwintig
coupletten over de Franse meisjes die over allerlei bijzondere eigenschappen
bleken te beschikken.
Daarna brak de tijd aan dat
ik iedere dag zong. Met mijn klas, waarbij ik de kinderen en mijzelf begeleidde
op de piano. Een beetje schoolmeester of -juffrouw kan immers twee dingen:
verhalen vertellen en zingen. Je kunt gevoeglijk alle weetvakken weglaten.
Kinderen gaan naar school om veel en goed te bewegen (dus elke dag een uur
gymles!), om te luisteren naar interessante, mooie, droevige en grappige
verhalen en om te zingen, te tekenen en muziek te maken. De rest leren ze wel
op straat. Een grapje natuurlijk, maar in mijn klas werd veel en graag
gezongen. Kom daar nu eens om, denk ik wel eens in een sombere bui.
Vanaf de tijd dat ik min of
meer wetenschappelijk werk begon te doen, hebben mijn stembanden rust gekregen.
Dat heeft hen geen goed gedaan. Rust roest, dat geldt ook voor stembanden. Als
ik nu eens een liedje probeer te zingen, ben ik al na het derde couplet schor.
Dat komt ervan als je je materiaal niet goed onderhoudt, zult u zeggen, waarmee
u gelijk hebt.
De gelegenheid mag dan de
dief maken zoals het gezegde luidt, die gelegenheid zorgt er ook voor dat wij
weer eens een liedje zingen. Want bij bijzondere gelegenheden en op ongeregelde
tijdstippen verzamelt zich bij ons in de verbouwde schuur een stelletje
ongeregeld. Het zijn vrouwen en mannen
uit de buurt die niet zo goed kunnen zingen, maar het wel graag doen. Samen
zingen we dan liederen die geen enkel ander koor durft te zingen. Meestal zijn het
liederen in dialect. Wat dacht u bijvoorbeeld van achterhoekse christmas
carols? Of bijna verloren gegane mondeling overgeleverde platte versjes? Plat
in een dubbele betekenis: vulgair en in dialect. U zou hen eens moeten zien en liever ook nog horen:
twintig zangeressen en zangers die zuiver, unosono en met gevoel voor drama, door
mij begeleid op mijn trekzak, het fraaie lied van Gert-Jans haan zingen.
Dit gelegenheidskoor heeft
geen ledenlijst, noch bestuur. Men betaalt geen contributie. Er is ook geen
programma; er zijn zelfs geen vaste voornemens. Het gaat zoals het gaat: bij
gelegenheid staat een van de koorleden op en vraagt of het geen idee is samen
weer eens wat te gaan zingen. Het is nog maar een voorstel. Wie weet komt het
er nog eens van.

|