Mijn hele leven al houd ik
van bomen en maak fotos van hen. Het bewijs lever ik u op de voet. Onder dit
verhaal staat twee keer dezelfde boom, een eerbiedwaardige beuk. Hij staat met
een stuk of vijf soortgenoten aan de rand van een groot bos, het Anholtse Broek
genaamd, daar waar het beekje (de zogenoemde zwarte beek) stroomt en de fietser
haar tocht kan vervolgen op de asfaltweg in plaats van op het smalle, rulle
bospaadje. Tussen de zwartwitte en de kleurige foto van dezelfde magistrale
boom ligt om en nabij veertig jaar. De eerste foto is gemaakt met mijn
eenvoudige Adox-kleinbeeldcamera; de tweede met mijn digitale alleskunner.
Bomen hebben niet het eeuwige
leven. Het mag dan waar zijn dat sommige Wodans eiken eeuwen trotseren, maar
onze fruitbomen in de kleine boomgaard hebben nu na tachtig jaar allemaal het
tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Ze zijn dood, ze zijn óp, hun tijd is
definitief voorbij. Tachtig jaar is trouwens ook een mooie leeftijd voor een
goudrenet of voor een stoofperenboom. Populieren (peppels zeggen wij) leven
hoogstens veertig jaar. Dan is het over en uit. Maar geen enkele populier maakt
dat stadium mee. Ze zijn eerder gekapt en verwerkt tot lage of hoge klompen.
Toen wij noodgedwongen van
onze oude fruitbomen afscheid hebben genomen, waren er al plannen voor
vervanging. Want een boomgaard zonder bomen is onbestaanbaar. Dus heb ik bij
een kweker in de buurt een aantal appel-, pruimen- en kersenbomen alsmede
enkele perelaars uitgezocht en geplant. Om ze te behoeden voor omvallen in
hevige herfststormen heb ik bij ieder een steunpaal gezet.
Steunpalen bij pas geplante bomen hebben hun voor- en
tegenstanders. Voorstanders betogen dat een steunpaal nodig is om te voorkomen dat
door onverhoedse bewegingen de tere wortels schade lijden. Bovendien zou de
paal het aanslaan bevorderen. Tegenstanders zeggen dat dit wel waar mag zijn,
maar dat ieder jong levend wezen, dus ook een boom, vanaf het begin geoefend
moet worden in het omgaan met tegenslagen en tegenwind. Dus niet pamperen, geen
in-de-watten-leggerij of vertroeteling.
Sommigen schijnen gesprekken
te voeren met bomen. Dat doe ik persoonlijk zelden, maar ik kan me er wel iets
bij voorstellen. Zelf leg ik graag mijn hand op een beukenstam en verbeeld mij
dat iets van de sapstroom op mij overgaat. En toen onze pas geplante fruitbomen
in de droge zomer van 2005 dreigden te verdrogen, kregen ze van mij iedere
avond elk een gieter water. Dan legde ik mijn hand teder om hun dunne stammetje
en zei: kom op, recht je rug, er komen best wel weer andere tijden.
Het wemelt van spreekwoorden en zegswijzen waarin over
bomen gesproken wordt. Daaraan kun je zien hoe groot de plaats is van de boom
in s mensen leven. Ter afsluiting noem ik er een die tegelijk het leed van de
bomenplanter aangeeft: boompje groot, plantertje dood.
Nee dan mijn grote favoriet Martin Luther. Die sprak
immers de volgende onvergetelijke woorden: ꞌAls ik wist dat ik morgen zou
sterven, zou ik vandaag een kind verwekken en een boom planten.ꞌ Zo mag ik het
horen.

|