Redactie
Medjugorje België en Nederland
Chris De Bodt
(1958 - 2012)

medjugorjebn@gmail.com

Patty De Vos
Kasteelstraat 81
9180 Temse
België
patty.de.vos@hotmail.com

Dr. Guy Claes
Platanendreef 40
8790 Waregem
België
gclaes@scarlet.be

Henk
Twan Vereecken
Geertrui Schonken
Veerle De Caluwé
Anne Van Der Sloten
p. Alfons J. Smet
Broeder Joseph
Zoeken in blog

Medjugorje 2015 Medjugorje 2014 Medjugorje 2013 Medjugorje 2012 Medjugorje 2011 Medjugorje 2010

 

Voorlopig worden enkel de boodschappen gepubliceerd.
05-06-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 4
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 4

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

168. Toen de persoon, die zich er zo fel tegen verzet had dat ik de retraite zou doen, mij zag, toonde ze haar verwondering en ontevredenheid. Maar, zonder er acht op te slaan, groette ik haar hartelijk en ging bij de Heer om te weten hoe ik me moest gedragen tijdens de retraite.

169. Gesprek met Jezus bij het begin van de retraite. Jezus zei me dat deze retraite zich van de andere zou onderscheiden: "Ge gaat u inspannen om een grote vrede te verkrijgen in uw omgang met Mij. Ik zal alle twijfels daarover wegvagen. Ik wil dat gij rustig zijt terwijl Ik met u spreek, maar als Ik ophoud met spreken, begint ge weer twijfels te zoeken. Maar weet meteen dat Ik uw ziel zo goed zal versterken, dat zelfs als ge u wilt verontrusten, dit niet in uw macht zal zijn. Als bewijs dat Ik het ben die met u spreek, zult ge de tweede dag van de retraite gaan biechten bij de priester die de retraite preekt. Van zodra hij klaar is met zijn conferentie gaat ge onmiddellijk naar hem en zult ge hem al uw angsten tegenover Mij ontvouwen. Ik zal u antwoorden door zijn mond en dan zullen uw angsten vervliegen. Onderhoud in deze retraite een strenge stilte, alsof er rond u niets bestond. Spreek alleen met Mij en met deze biechtvader, aan uw oversten vraagt ge alleen om boeteoefeningen." Ik beleefde een enorm geluk te zien dat de Heer Jezus mij zoveel welwillendheid betoonde en zo diep tot mij neerdaalde.

170. Eerste dag van de retraite. 's Morgens trachtte ik de eerste in de kapel te zijn. Vóór de meditatie had ik nog een moment om tot de Heilige Geest en de Allerheiligste Moeder te bidden. Ik vroeg vurig de Moeder Gods om de genade te bekomen trouw te zijn aan de innerlijke inspraken en trouw de wil van de Vader te kunnen volbrengen, wat die ook zij. Ik ben die retraite met uitzonderlijke moed begonnen.

171. Strijd om het zwijgen te bewaren. Zoals naar gewoonte verzamelen zich de zusters uit alle huizen voor de retraite. Een zuster die ik lang niet gezien had, kwam in mijn cel en zei dat ze mij iets wou zeggen. Ik antwoordde niet en ze zag dat ik het zwijgen niet wou verbreken. Ze zei: "Ik wist niet dat ge zo'n buitengewone waart," en ze ging weg. Ik heb begrepen dat deze persoon geen andere bedoeling had dan haar nieuwsgierige eigenliefde te bevredigen. O mijn God, bewaar mij in de trouw.

172. De Pater [59] die de retraite predikte kwam van Amerika. Hij was voor een kort verblijf naar Polen gekomen en de omstandigheden hadden er voor gezorgd dat hij onze retraite predikte. Een diep innerlijk leven straalde uit deze mens. Zijn persoon verraadde de grootheid van zijn geest. Versterving en ingetogenheid kenmerkten deze priester. Maar ondanks de grote deugden van deze priester, kostte het mij veel moeite mijn ziel, voor wat de genaden betrof, aan hem te ontvouwen. Voor de zonden is het altijd gemakkelijk, maar voor de genaden moest ik werkelijk een grote inspanning doen en dan nog zei ik niet alles.

173. Bekoringen van Satan tijdens de meditatie. Een vreemde angst greep me aan dat de priester mij niet zou begrijpen of me niet genoeg tijd zou gunnen om mij helemaal uit te drukken. Hoe hem spreken over dit alles? Indien het nog ging over Pater Bukowski, dan zou ik het nog gemakkelijker kunnen, maar het was de eerste maal dat ik deze Jezuiet zag. Hier herinnerde ik me een raad van Pater Bukowski die me gezegd had dat wanneer ik een retraite deed, ik enkele nota's moest nemen van het licht dat God me zendt, en hem er minstens een kort verslag van geven. Mijn God, anderhalve dag ging alles zo goed - en nu begint een strijd op leven en dood. Binnen een half uur begint de conferentie en dan moet ik gaan biechten. satan probeerde mij te overtuigen: als de oversten gezegd hebben dat mijn innerlijk leven een illusie is, waarom de biechtvader dan nog ondervragen en vermoeien?

"Moeder X heeft gezegd dat Jezus geen diepe omgang heeft met zo'n ellendige zielen. Deze biechtvader zal u hetzelfde antwoorden. Waarom er over spreken? Het zijn geen zonden en Moeder heeft u heel duidelijk gezegd dat deze vertrouwelijkheid met Jezus maar dromerij of pure hysterie is, waarom dan er met de biechtvader over spreken? Ge doet er beter aan al deze illusies te verwerpen. Zie, ge hebt weeral zoveel vernederingen ondergaan, en vele wachten u nog en de zusters weten dat ge hysterisch zijt". "Jezus" heb ik geroepen met al de kracht van mijn ziel.

174. Op dat moment begon de pater zijn conferentie. Hij sprak maar kort, alsof hij zich haastte. Na de conferentie ging ik naar de biechtstoel. Ik kijk: geen enkele zuster gaat er naartoe. Ik ben van mijn bidstoel opgestaan en knielde al in de biechtstoel. Ik had geen tijd om na te denken. In plaats van aan de Pater al mijn twijfels te zeggen die men over mijn omgang met Jezus gezegd had, begon ik hem te spreken over al de bekoringen die ik hoger beschreef. Maar de biechtvader begreep onmiddellijk de situatie en zei: "Gij wantrouwt de Heer Jezus omdat Hij zo welwillend met u omgaat. Maar, zuster, wees volledig gerust. Jezus is uw Meester en uw omgang met Jezus is noch hysterisch, noch dromerij, noch illusie. Geloof dat ge op de goede weg zijt. Probeer trouw te zijn aan deze genaden en het is verboden hen te ontwijken. Met uw oversten moet ge over deze innerlijke genaden helemaal niet te spreken, alleen wanneer Jezus u een duidelijk bevel geeft en ook dan moet ge u eerst verstaan met uw biechtvader. Maar als Jezus iets vereist dat uiterlijk is, dan moet ge, na overleg met de biechtvader, volbrengen wat de Heer vereist, zelfs als u dat veel moet kosten. Anderzijds moet ge alles aan uw biechtvader mededelen. Zuster, er is voor u absoluut geen andere weg. Bid om een geestelijke begeleider te hebben want anders zult ge deze grote gaven van God verspillen. Ik herhaal het nog eens, wees gerust, ge zijt op het goede spoor. Let op niets maar wees trouw aan de Heer Jezus, het heeft geen belang wat men over u zegt. Het is juist met zo'n ellendige zielen dat de Heer Jezus omgang heeft en hoe meer ge u vernedert hoe meer Hij zich met u zal verenigen".

175. Toen ik uit de biechtstoel kwam, overstroomde een onzegbare vreugde mijn ziel, zodat ik me op een eenzame plaats in de tuin terugtrok om mij voor de zusters te verbergen en mijn ziel de kans te geven zich geheel in God te verliezen. De goddelijke aanwezigheid doordrong mij en op een moment verzonk mijn hele nietigheid helemaal in God en ik voelde, 't is te zeggen, ik onderscheidde dan de Drie Goddelijke Personen die in mij verbleven en beleefde zo'n grote vrede in mijn ziel dat het mij verwonderde dat ik me zo had kunnen verontrusten.

176. Voornemen: Trouw aan de innerlijke ingevingen wat het mij ook moge kosten. Niets uit mijzelf doen zonder instemming van mijn biechtvader.

177. Hernieuwing van de geloften. Vanaf de ochtend, toen ik wakker werd, was mijn geest geheel ondergedompeld in God, de oceaan van liefde. Ik voelde dat ik helemaal in Hem verzonken was. Tijdens de heilige Mis bereikte mijn liefde voor Hem een grote kracht. Na de hernieuwing van de geloften in de heilige Communie zag ik plots de Heer Jezus, die me met veel welwillendheid zei: "Mijn dochter kijk in Mijn barmhartig Hart. Als ik mijn blik vestig op dit Allerheiligste Hart zie ik dat er stralen als van bloed en water uit neerdalen, dezelfde als op de Beeltenis, en ik begrijp hoe groot de barmhartigheid van de Heer is." En opnieuw zegt Jezus mij met welwillendheid: "Mijn dochter, spreek met de priesters over mijn onvatbare barmhartigheid. De vlammen van Mijn barmhartigheid verteren Mij, Ik wil ze uitgieten over de zielen, maar de zielen willen niet geloven in mijn goedheid." En opeens verdween Jezus.

Mijn geest bleef de ganse dag ondergedompeld in de tastbare aanwezigheid van God. Dat stoorde mij niet. Mijn geest was in God, zelfs als ik uiterlijk deelnam aan de gesprekken, en ik ben zelfs Derdy [60] gaan bezoeken.

178. Vandaag beginnen we aan de derde proeftijd. We zijn alle drie bijeengekomen bij Moeder Malgueriet, want de andere zusters hadden hun derde proeftijd in het noviciaat. Moeder Malgueriet begon met een gebed, ze legde ons uit waarin de derde proeftijd bestond en herinnerde hoe groot de genade van de eeuwige geloften is. Plots begon ik luid te wenen. In één oogwenk verschenen al de genaden van God voor de blik van mijn ziel en zag ik mij zo ellendig en ondankbaar tegenover God. De zusters begonnen mij te berispen: "Waarom barst zij in tranen uit?" Maar de moeder meesteres nam mij in bescherming en zei dat het haar niet verwonderde.

Toen het uur voorbij was, ben ik naar het Allerheiligste Sacrament gegaan en in de grootste ellende en nietigheid vroeg ik aan Gods barmhartigheid dat het Hem gelieve mijn arme ziel te genezen en te zuiveren. Toen hoorde ik deze woorden: "Mijn dochter, al uw ellenden zijn opgebrand in het vuur van Mijn liefde, zoals een grassprietje in een onmetelijke vuurpoel geworpen. Door deze vernedering trekt ge over u en andere zielen heel de oceaan van Mijn barmhartigheid." Ik antwoordde: "Jezus, vorm mijn arm hart om naar Uw goddelijk welbehagen".

179. Tijdens de ganse proeftijd had ik als taak de zusters van de vestiaire [61] te helpen. Deze taak gaf mij vele gelegenheden de deugden in praktijk te brengen. Soms moest men met de was driemaal naar bepaalde zuster teruggaan en dan kon men ze nog niet tevreden stellen. Maar ik heb ook grote deugden van sommige zusters ontdekt die altijd vroegen hen het slechtste te geven dat er in de voorraad was. Ik bewonderde deze geest van nederigheid en versterving.

180. Tijdens de advent ontwaakte in mijn ziel een groot verlangen naar God. Met al de krachten van mijn wezen ging mijn geest uit naar God. En de Heer verleende mij talrijke verlichtingen in de kennis van Zijn eigenschappen.

De eerste eigenschap die God mij leerde kennen is Zijn heiligheid. Deze heiligheid is zo groot dat alle Machten en Krachten voor Hem beven. De zuivere geesten versluieren hun aangezicht en verliezen zich in een onophoudelijke aanbidding. De uitdrukking van hun hoogste aanbidding is alleen een: Heilig... De heiligheid van God verspreidt zich over Zijn Kerk en over elke ziel die in Haar leeft, maar niet in dezelfde mate. Er zijn zielen die gans doordrongen zijn van God en er zijn er die nauwelijks leven.

De tweede kennis die God mij verleende, is Zijn gerechtigheid. Zijn gerechtigheid is zo groot en zo doordringend dat ze de dingen in hun wezen bereikt en alles biedt zich aan Hem in zijn naakte waarheid aan, en niets zou Hem kunnen weerstaan.

De derde eigenschap is de liefde en de barmhartigheid. En ik heb begrepen dat de liefde en de barmhartigheid de grootste eigenschap is. Ze verenigen schepsel en Schepper. Ik heb de opperste liefde en de afgrond van barmhartigheid gekend in de Vleeswording van het Woord, in Zijn verlossing, en het is zo dat de ontdekking van deze eigenschap de grootste is in God.

181. Vandaag deed ik het onderhoud van de kamer van één van de zusters. Ik probeerde zo zorgvuldig mogelijk te kuisen, terwijl die persoon mij overal volgde en zei: "hier een stofje en daar een vlekje op de plankenvloer." Op elk van haar opmerkingen verbeterde ik een detail tot tienmaal hetzelfde met de bedoeling haar tevreden te stellen.

Het is niet het werk dat vermoeit, maar dat gebabbel en die ongematigde eisen. Mijn martelaarschap van de hele dag was haar nog niet genoeg, ze is zich nog gaan beklagen bij de meesteres: "Mijn moeder, wat is die zuster weinig zorgzaam, ze kan zich niet haasten." De volgende dag ben ik zonder protest dezelfde taak gaan doen. Toen ze mij opnieuw begon op te jagen, dacht ik: "Jezus, men kan een stille martelares zijn. Het is niet het werk dat mij verzwakt, maar het martelaarschap."

182. Ik heb gemerkt dat sommigen een speciale gave hebben om anderen lastig te vallen. Ze zetten er zich tot het uiterste voor in en de arme ziel die in hun handen valt, kan er niets aan doen, de beste dingen worden vervormd.

+ Kerstavond

Vandaag was ik innig verenigd met de Moeder Gods en ik heb Haar innerlijke momenten beleefd. 's Avonds vóór het breken van de oplatek [62] ben ik naar de kapel gegaan om in de geest te delen met de personen die me dierbaar zijn, en ik heb aan de Moeder Gods voor hen genaden gevraagd. Mijn geest was gans verdiept in God. Tijdens de middernachtmis zag ik het Jezuskindje in de Hostie. Mijn geest heeft zich in Hem gestort. Hoewel een klein Kindje, overstroomde Zijn majesteit mijn ziel. Ik was diep doordrongen van dit mysterie, deze diepe nederbuiging van God. Zijn onpeilbare ontlediging. Dit gevoel bleef leven in mijn ziel gedurende al de feesten. O, wij zullen nooit deze diepe nederbuiging van God begrijpen. Hoe meer ik ze beschouw... [63]

183. Op een ochtend, na de heilige Communie hoorde ik deze stem: "Ik wens dat ge Mij vergezelt wanneer ik naar de zieken ga." Ik antwoordde dat ik akkoord ging, maar na een moment nadenken, vroeg ik me af hoe ik dat zou doen, want de zusters van het tweede koor [64] vergezellen het Allerheiligste niet, het zijn de zusters directricen die dit altijd doen.

Ik dacht dat Jezus het wel zou verhelpen. Kort daarna zond moeder Rafaëla iemand om mij te halen en zei me: "Mijn zuster, gij zult de Heer Jezus vergezellen wanneer de priester bij de zieken gaat." En tijdens de gehele tijd van de proeftijd mocht ik de godslamp dragen en de Heer vergezellen. Zoals een ridder van Jezus probeerde ik me altijd te omgorden met een ijzeren gordel [65], want zo maar naast de Koning gaan, doet men toch niet. En ik offerde deze versterving op voor de zieken.

184. + Heilig uur. Tijdens dit uur trachtte ik het lijden van de Heer te overwegen. Maar vreugde overstroomde mijn ziel en plots zag ik het kleine Jezuskindje. Maar Zijn majesteit doordrong mij zodanig dat ik zei: "Jezus, Gij zijt zo klein maar ik weet dat Gij mijn Schepper en mijn Heer zijt." Jezus antwoordde: "Ja dat ben Ik. Toch ga ik met U om als een klein Kindje om u de nederigheid en de eenvoud te leren."

Van al mijn pijnen en moeilijkheden maakte ik een ruiker om hem Jezus aan te bieden op de dag van ons eeuwig huwelijk. Niets was mij moeilijk wanneer ik me herinnerde dat het voor mijn Bruidegom was, als bewijs van mijn liefde voor Hem.

185. + Mijn stilte voor Jezus. Ik probeerde voor Jezus een grote stilte te bewaren. Midden het grootste lawaai, vond Jezus altijd de stilte in mijn hart, ook al kostte mij dit soms veel. Wat zou te veel zijn voor Jezus, voor Degene die ik bemin met gans de kracht van mijn ziel.

186. + Vandaag heeft Jezus mij gezegd: "Ik verlang dat gij de liefde voor de zielen waarvan Mijn Hart brandt beter kent, ge zult ze begrijpen als ge Mijn lijden overweegt. Roep mijn barmhartigheid over de zondaars af, Ik verlang hun heil. Als ge voor een zondaar dit gebed met een berouwvol hart en met geloof verricht, zal ik hem de genade geven van de bekering. Ziehier dit klein gebed:

187. O Bloed en Water, als Bron van barmhartigheid voor ons uit het Hart van Jezus ontsprongen, ik vertrouw op U."

188. Tijdens de laatste dagen van de carnaval, toen ik mijn heilig uur deed, zag ik de Heer Jezus de geseling verduren. O welk een ondenkbare marteling! Welke vreselijke pijnen heeft Jezus doorstaan tijdens de geseling. Arme zondaars, hoe gaat ge op de oordeelsdag Jezus, die ge nu zo martelt, ontmoeten? Zijn bloed is op de grond gelopen, het vlees begon op sommige plaatsen los te komen. En ik heb op zijn rug enkele van vlees ontblote beentjes gezien. Jezus kreunde zacht en zuchtte.

189. Eens liet Jezus mij verstaan hoe aangenaam Hem een ziel is die trouw de Regel onderhoudt. Een ziel ontvangt een grotere beloning voor het nakomen van de regel dan voor boete en grote verstervingen. Als deze naast de regel ook worden beoefend, ontvangen ze ook hun beloning, maar ze overtreffen de regel niet.

190. Tijdens een aanbidding verlangde Jezus van mij dat ik een bepaald lijden als genoegdoening zou offeren, niet alleen voor de zonden van de wereld in het algemeen, maar in het bijzonder voor de fouten in dit huis begaan. Op hetzelfde ogenblik stemde ik in. Maar Jezus gaf mij te kennen dat ik ging lijden en in één ogenblik speelt zich heel de marteling van mijn ziel voor mijn ogen af. Vooreerst zullen mijn bedoelingen misverstaan worden, dan verschillende verdenkingen en wantrouwen, vernederingen en tegenkantingen van alle slag, en ik noem niet alles op.

Al deze dingen stonden mij voor de ogen als een donker onweer waaruit weldra de bliksems zouden neerkomen, ze wachtten alleen op mijn toestemming. Voor een moment verschrikte mijn natuur. Plots luidde de klok voor het middageten. Ik kwam bevend en onbeslist uit de kapel. Maar dit offer stond mij onophoudelijk voor de geest. Ik had niet besloten tot aanvaarding noch tot weigering aan de Heer. Ik wou het overlaten aan Zijn wil. Als Jezus Zelf het mij oplegt, ben ik er al voor gereed. Maar Jezus liet mij weten dat ik er zelf vrijwillig moest mee instemmen en het heel bewust aanvaarden, dat het anders geen waarde zou hebben. Heel de kracht lag in mijn vrijwillige daad tegenover Hem, maar tegelijk liet Jezus verstaan dat dit in mijn macht lag. Ik kon het doen maar ik kon het ook niet doen. Toen antwoordde ik: "Jezus, ik aanvaard alles, alles wat Gij mij wilt overzenden. Ik heb vertrouwen in Uw goedheid". En op dat moment voelde ik dat ik door deze daad veel eer aan God had gegeven. Ondertussen wapende ik mij met geduld. Van zodra ik uit de kapel kwam, stootte ik de realiteit. Ik wil ze niet in alle onderdelen beschrijven, maar het was juist zoveel als ik dragen kon, niet één druppel meer had ik kunnen verdragen.

191. + Op een morgen hoorde ik deze woorden in mijn ziel: "Ga naar de algemene moeder overste en zeg dat deze zaak in een bepaald huis Mij niet bevalt." Ik kan hier niet zeggen over welk huis en welke zaak het ging, maar ik heb het aan de algemene overste gezegd, hoewel me dat veel gekost heeft.

192. Eens heb ik een vreselijke bekoring van een meisje van ons huis van Warzawa op mij genomen. Het was de bekoring van zelfmoord. Ik heb gedurende zeven dagen geleden en toen gaf Jezus haar de gevraagde genade, en is mijn lijden ook opgehouden. Het was een groot lijden. Ik neem dikwijls de kwellingen van onze meisjes op mij. Jezus staat het mij toe en mijn biechtvader eveneens.

193. Mijn hart is de blijvende woonplaats voor Jezus. Buiten Hem heeft niemand er toegang. Bij Jezus put ik de kracht voor de strijd met moeilijkheden en tegenkantingen. Ik heb het verlangen in Jezus omgevormd te worden om mij helemaal aan de zielen te kunnen geven. Zonder Jezus zou ik de zielen niet kunnen benaderen, want ik weet wat ik uit mijzelf ben. Ik neem God in mij op, om Hem aan de zielen door te kunnen doorgeven.

194. + 27.3. Ik heb het verlangen mij in te spannen, te werken, me te ontledigen voor ons werk der redding van onsterfelijke zielen. Het heeft geen belang dat deze inspanningen mijn leven kunnen verkorten, want het behoort mij niet meer toe, maar het is eigendom van de Congregatie. Ik verlang voor de gehele Kerk nuttig te zijn door mijn trouw aan onze Congregatie.

195. O Jezus, vandaag is mijn ziel door lijden somber geworden. Niet één lichtstraaltje. Het onweer woedt en Jezus slaapt. O mijn Meester, ik zal U niet wekken, ik zal uw zoete slaap niet onderbreken. Ik denk dat Gij mij de kracht geeft zonder dat ik het weet.

Urenlang aanbid ik U, o levend Brood, midden grote zieledorheid. O Jezus, zuivere liefde, ik heb geen nood aan vertroostingen. Ik voed me met Uw wil. O Machtige, Uw wil is het doel van mijn bestaan. Ik heb de indruk dat heel de wereld mij dient en van mij afhangt. Gij, Heer, Gij begrijpt mijn ziel en al haar verzuchtingen.

Jezus, nu ik U zelf geen liefdeshymne kan zingen, bewonder ik de zang van de Serafijnen die door U zozeer bemind worden. Ik verlang op hun wijze in U te verzinken. Niets kan zulk een liefde nog in de weg staan, want geen macht heeft daar vat op. Het is zoals de bliksem die de duisternis verlicht, maar er niet blijft. O mijn Meester, vorm mijn ziel naar Uw wil en Uw eeuwige plannen.

196. Een zekere persoon heeft er haar werk van gemaakt mij op verscheidene wijzen in de deugd te oefenen. Zekere dag houdt ze mij in de gang staande en om te beginnen, zegt ze, dat ze geen enkel motief heeft om mij opmerkingen te maken, maar mij toch het bevel geeft gedurende een half uur recht te blijven staan, tegenover de kleine kapel [66], en daar de overste af te wachten, en wanneer ze na de recreatie voorbijkomt, mij van allerhande dingen te beschuldigen die ze mij beveelt te zeggen. Ook al had ik in mijn ziel van die zaken geen enkel idee, toch was ik gehoorzaam en wachtte ik een volle halfuur op de overste. Iedere zuster die voorbijkwam, bekeek mij met een glimlach. Toen ik mij bij moeder overste beschuldigde, zond ze mij naar de biechtvader; onder de biecht merkte de priester onmiddellijk dat het iets was dat niet uit mijn ziel kwam en dat ik geen idee had waarover het ging. Hij was heel verwonderd dat die persoon het waagde mij zo iets te bevelen.

197. O Kerk van God, Gij zijt de beste aller moeders, gij alleen kunt een ziel opvoeden en doen groeien. O wat een grote liefde en wat een achting heb ik voor U, de beste aller moeders.

198. Op een bepaald moment zegt de Heer: "Mijn dochter, uw vertrouwen en uw liefde weerhouden Mijn gerechtigheid en Ik kan niet straffen, want gij verhindert het Mij. O wat een grote kracht bezit de vertrouwvolle ziel."

199. Als ik denk aan de eeuwige geloften en wie Hij is die verlangt Zich met mij te verbinden, dan slorpt die gedachte mij hele uren op terwijl ik aan Hem denk. Hoe kan dit gebeuren, want Gij zijt God en ik, Uw schepsel, Gij zijt de onsterfelijke koning en ik een bedelares en de ellende zelf. Maar nu is alles mij duidelijk, want Uw genade en Uw liefde, Heer, gaan die afgrond vullen. Deze liefde gaat de afgrond vullen die bestaat tussen U, Jezus, en mij.

200. O Jezus, wat is de ziel diep gewond als ze tracht oprecht te zijn en men haar van huichelarij verdenkt en met wantrouwen behandelt. O Jezus, en Gij hebt ook zo geleden om Uw Vader genoegdoening te geven.

201. Ik verlang mij zo goed te verstoppen dat geen enkel schepsel mijn hart kent. Jezus alleen kent mijn hart en bezit het geheel en al. Niemand kent ons geheim; wij verstaan elkaar met een blik. Sinds het moment dat wij kennis hebben gemaakt, ben ik gelukkig. Uw grootheid is mijn vervulling. O Jezus, als ik de laatste ben, lager nog dan de postulanten, zelfs dan de jongste, dan voel ik me op mijn plaats. Ik wist niet dat de Heer in deze donkere hoekjes zoveel geluk gelegd heeft. Ik begrijp nu dat zelfs in de gevangenis uit een zuivere inborst, geheel de volheid van de liefde naar U, Heer, kan vloeien. De uiterlijke zaken hebben geen belang voor de zuivere liefde, ze doordringt alles. De poorten van de gevangenis noch die van de hemel hebben macht tegen haar. Ze bereikt God zelf en niets kan haar doen sterven. Er is geen hindernis voor haar, ze is vrij als een koningin en ze kan vrij overal doorgaan. De dood zelf moet voor haar het hoofd buigen...

202. Vandaag is mijn zus [67] mij komen bezoeken. Toen ze mij haar plannen vertelde, was ik ontdaan dat zoiets mogelijk is. Deze kleine ziel is zo mooi voor God, toch kwam over haar grote duisternis en kon ze zich niet behelpen. Ze zag alles zwart in. De goede God heeft haar aan mij toevertrouwd en twee weken lang mocht ik mij met haar bezighouden. Maar hoeveel offers heeft deze ziel mij gekost, God alleen weet het. Voor geen enkel ziel bracht ik vóór de troon van God zoveel offers, lijden en gebeden, als voor haar.

Ik voelde dat ik God geweld heb aangedaan om haar genaden te geven. Wanneer ik over dit alles nadenk, is het een waar wonder. Nu zie ik welke grote kracht het gebed van voorspraak bij God heeft.

203. Nu tijdens deze vasten ervaar ik dikwijls in mijn lichaam het lijden van de Heer Jezus. Alles wat Jezus geleden heeft, doorsta ik diep in mijn hart en niets verraadt uiterlijk dit lijden, alleen mijn biechtvader kent het.

204. Een kort gesprek met moeder meesteres [68]. Toen ik haar enkele raadgevingen vroeg in verband met de houding in het innerlijke leven, heeft deze heilige moeder mij met grote klaarheid geantwoord. Ze zei: "Mijn zuster, wanneer ge met de genade Gods zo verder meewerkt, zijt ge maar één pas verwijderd van de innige vereniging met God. Gij begrijpt, mijn zuster, wat ik wil zeggen. Uw eigen weg moet de trouw zijn aan de genade van de Heer. God leidt niet alle zielen langs deze weg."

205. + De verrijzenis. Vandaag, tijdens het feest der verrijzenis, zag ik de Heer Jezus in grote helderheid naar mij toe komen en Hij zei: De vrede zij met u, mijn kinderen, en Hij hief zijn hand op en zegende ons. De wonden in Zijn handen, Zijn voeten en Zijn zijde waren niet verborgen maar lichtend. Toen Hij met zo'n welwillendheid en liefde naar mij keek, ging geheel mijn ziel in Hem op. Hij zei: "Gij hebt voor een groot deel aan mijn lijden deelgenomen, daarom geef Ik dit groot aandeel aan Mijn glorie en Mijn vreugde." Heel het verrijzenisfeest kwam mij voor als één minuut. Een wonderlijke ingetogenheid greep mijn ziel en bleef voor geheel de duur van de feesten. De goedheid van Jezus is zo groot dat ik het niet kan verwoorden.

206. De volgende dag hoorde ik na de heilige Communie een stem: "Mijn dochter, kijk naar de afgrond van Mijn barmhartigheid, vereer en verheerlijk Mijn barmhartigheid en doe dat op de volgende wijze: verzamel al de zondaars van de gehele wereld en stort ze in de afgrond van Mijn barmhartigheid. Ik verlang Mij aan de zielen te geven, Ik verlang de zielen, Mijn dochter. Tijdens Mijn feest, het feest van de Barmhartigheid, gaat ge de hele wereld doorkruisen en alle bezwijkende zielen naar de bron van Mijn Barmhartigheid brengen. Ik zal hen genezen en versterken."

207. Vandaag heb ik gebeden voor een stervende ziel, die zonder de heilige Sacramenten stierf en er nochtans vurig naar verlangde. Maar het was te laat. Het is een familielid, de vrouw van mijn oom. Deze ziel was aan God aangenaam. Op dat moment bestond de afstand niet tussen ons.

208. O gij, kleine dagelijkse offertjes, gij zijt voor mij als veldbloemen, waarmee ik de voeten van mijn welbeminde Jezus bedek. Soms vergelijk ik deze kleine dingen met heldhaftige deugden: wat ze voortdurend hernieuwen, vraagt heldhaftigheid.

209. In het lijden zoek ik geen hulp bij de schepselen, maar God is alles voor mij, hoewel het soms lijkt dat zelfs Jezus me niet hoort; dan bewapen ik mij met geduld en stilte, als een duif die niet klaagt en geen verbittering kent wanneer men haar jongen wegneemt. Ik wil zweven in de hitte zelf van de zon en ik wil me niet ophouden in de nevels. Ik zal niet verzwakken, want van U krijg ik alles, o Gij mijn kracht.

210. Ik bid de Heer vurig dat Hij gelieve mijn geloof te versterken om in de grijsheid van het dagelijks leven me niet te gedragen naar de menselijke ingesteldheid, maar naar de geest. O, hoe trekt alles de mens naar de aarde, maar het levend geloof houdt de ziel in de hogere sferen en zet de eigenliefde op haar plaats, namelijk de laatste.

211. Opnieuw daalt de duisternis over mijn ziel. Het lijkt me of ik onder de invloed van de verbeelding ben. Toen ik ging biechten om licht en vrede te putten, heb ik die niet gevonden. De biechtvader heeft nog meer twijfels geschapen dan er eerst waren. Hij heeft mij gezegd: "Zuster, ik kan niet onderscheiden welke kracht op u werkt, wellicht God of wellicht de kwade geest." Toen ik uit de biechtstoel wegging, overwoog ik deze woorden. Hoe meer ik ze overwoog hoe dieper mijn ziel in de duisternis stortte. Jezus, wat dan? Toen Jezus mij met welwillendheid naderde, vreesde ik. "Zijt Gij echt Jezus?" Langs een kant trekt de liefde mij aan en langs de andere weerhoudt de angst mij. Wat een foltering, ik kan het niet beschrijven.

212. Toen ik opnieuw ging biechten, kreeg ik dit antwoord: "Ik begrijp u niet, zuster, het zou beter zijn dat ge niet bij mij komt biechten." Mijn God, ik moet mezelf geweld aan doen om wat dan ook over mijn innerlijk leven te zeggen en dan krijg ik als antwoord: "Zuster, ik begrijp u niet."

213. Toen ik de biechtstoel verliet, viel de marteling met alle macht op mij. Ik ben vóór het Allerheiligste Sacrament gegaan en heb gezegd: "Jezus, red mij, Gij ziet goed dat ik zwak ben". Plots hoorde ik deze woorden: "Tijdens de retraite vóór de geloften zal Ik u een hulp geven." Getroost door deze woorden ben ik beginnen vooruitgaan, zonder nog aan iemand raad te vragen; maar ik ondervond zo'n wantrouwen tegenover mijzelf dat ik besloot voor eens en altijd gedaan te maken met die twijfels. Ik wachtte dus heel bijzonder de retraite af die de eeuwige geloften zou voorafgaan. Enige dagen voordien bad ik God voortdurend om licht voor de priester die mijn biecht zou horen, zodat hij eens en voor altijd duidelijk uitmaken of ja dan neen, en ik dacht reeds: "Ik ga voor eens en altijd gerust zijn". Maar ik ontstelde bij de gedachte dat niemand mij in al deze zaken zou willen aanhoren. Ik besloot over dit alles niet meer na te denken en helemaal te vertrouwen op de Heer. De woorden: "tijdens de retraite" bleven in mijn oren naklinken.

214. Alles is reeds voorbereid, morgen gaan we naar de retraite in Krakow. Vandaag ben ik de kapel binnengegaan om God te danken voor de ontelbare genaden die Hij mij tijdens deze vijf maanden heeft verleend. Mijn hart was geheel vertederd bij het zien van zoveel genaden en de bescherming van de oversten.

215. "Mijn dochter, wees gerust, Ik neem alles op Mij. Ik ga zelf de zaken regelen met uw oversten en met de biechtvader. Spreek met Pater Andrasz zoals ge met Mij spreekt, met dezelfde eenvoud en hetzelfde vertrouwen."

216. 18.4.1933. We zijn vandaag in Krakow aangekomen. Wat een vreugde mij terug hier te bevinden waar ik mijn eerste stappen in het geestelijk leven leerde zetten. De lieve moeder novicenmeesteres [69] is nog altijd dezelfde, blij en vol naastenliefde. Ik ben een moment in de kapel gegaan en vreugde overstroomde mijn ziel. In één lichtflits heb ik mij de genadevloed herinnerd die mij hier als novice verleend werd.

217. En vandaag verzamelen wij ons om een uur in het noviciaat door te brengen. Moeder meesteres, moeder Jozefa, sprak enkele woorden tot ons en bereidde het programma van de retraite voor. Terwijl ze ons toesprak, zag ik vóór mijn ogen al het goede dat deze lieve moeder voor ons deed. Ik voelde in mijn ziel een grote erkentelijkheid jegens haar. Een smart beklemde mijn hart, het is de laatste maal dat ik in het noviciaat ben. Van nu af moet ik strijden met Jezus, werken met Jezus, lijden met Jezus of in één woord: leven en sterven met Jezus. Van nu af gaat de meesteres mij niet meer stap voor stap volgen, hier om mij te onderrichten of te waarschuwen, daar om mij te vermanen, te bemoedigen of terecht te wijzen. Ik heb een eigenaardige angst om alleen te blijven. Jezus, doe iets. Natuurlijk zal ik altijd een overste hebben, ja dat is waar, maar men is meer aan zichzelf overgelaten.

218. Krakow, 21.4.1933

+ Tot meerdere eer van God.

Retraite van acht dagen vóór de eeuwige geloften.

Vandaag begon ik de retraite. Jezus, mijn Meester, leid mij volgens Uw wil, zuiver mijn liefde opdat ik U waardig worde, doe met mij wat Uw zeer barmhartig Hart verlangt. Jezus, wij zullen deze dagen alleen blijven, onder ons twee, tot op het moment van onze vereniging. Bewaar mij, Jezus, in de ingetogenheid van geest.

219. 's Avonds zegt de Heer mij: "Mijn dochter, dat niets u verschrikke, niets u vertroebele, bewaar een diepe vrede, alles is in Mijn hand, Ik zal u alles laten begrijpen door de mond van Pater Andrasz. Wees voor hem als een kind."

220. Een moment vóór het Allerheiligste Sacrament.

O mijn Heer en mijn eeuwige Schepper, hoe moet ik U danken voor deze grote genade dat Gij U gewaardigd hebt om mij als Uw bruid te kiezen, mij ellendige, om mij met U te verenigen door de eeuwige geloften. O welbeminde schat van mijn hart, ik leg vóór U alle aanbiddingen en dankzeggingen neer van de heilige zielen, van alle engelenkoren, mij bijzonder verenigend met Uw Moeder. O Maria, mijn Moeder, ik vraag U nederig, bedek mijn ziel met uw maagdelijke mantel op dit zo belangrijk moment van mijn leven, zodat ik dierbaarder word aan Uw Zoon en dat ik waardig Zijn barmhartigheid kan verheerlijken ten aanzien van de hele wereld en voor heel de eeuwigheid.

221. Vandaag kon ik de meditatie niet verstaan. Mijn geest was zo buitengewoon in God verzonken. En ik kon er mij nu niet toe dwingen te denken aan wat de Pater tijdens de retraite zei. Dikwijls is het mij niet mogelijk te mediteren volgens de opgegeven punten, mijn geest is bij de Heer en dat is mijn overweging.

222. Enkele woorden over mijn onderhoud met moeder meesteres Maria Josefa. De moeder heeft mij veel zaken verhelderd en gerustgesteld wat mijn innerlijk leven betreft, dat ik op het goede spoor ben. Ik heb de Heer Jezus bedankt voor deze grote genade, want zij is de eerste van de oversten die over dat onderwerp geen twijfels geeft. O, wat is God oneindig goed.

223. Levende Hostie, mijn enige Kracht, Bron van liefde en barmhartigheid, overmeester de hele wereld, versterk de bezwijkende zielen. O gezegend moment waarop Jezus ons Zijn allerbarmhartigst Hart naliet.

224. Lijden, zonder te klagen, anderen troosten en eigen lijden onderdompelen in het Allerheiligste Hart van Jezus.

Ik zal al mijn vrije uren aan de voeten van het Allerheiligste Sacrament doorbrengen. Aan de voeten van Jezus ga ik licht zoeken, troost en kracht. Zonder ophouden ga ik de Heer mijn erkentelijkheid betuigen voor Zijn grote barmhartigheid jegens mij, zonder ooit de weldaden te vergeten die de Heer mij verleend heeft, en vooral de genade van de roeping.

Ik zal mij tussen de zusters verbergen als een klein viooltje tussen de lelies. Ik wil bloeien voor mijn Schepper en mijn Heer, mijzelf vergeten, me volledig ontledigen tot welzijn van de onsterfelijke zielen, ziedaar wat mijn genoegen uitmaakt.

225. + Enige raadgevingen voor mij.

Wat betreft de heilige biecht, zoeken wat mij het meest vernedert en mij het meest kost. Soms kost een nietigheidje mij meer dan iets belangrijker. Bij elke biecht me het lijden van Jezus herinneren en zo spijt opwekken in mijn hart. Met Gods genade mij altijd zoveel mogelijk oefenen in het volmaakt berouw. Ik zal daar meer tijd aan besteden. Alvorens de biechtstoel te naderen, zal ik eerst het open en zeer barmhartig Hart van de Heiland binnentreden. Na de biecht zal ik in mijn hart diepe erkentelijkheid tot de Heilige Drievuldigheid opwekken voor dit wonderlijk en onpeilbaar wonder der barmhartigheid dat zich in mijn ziel voltrekt. Hoe ellendiger mijn ziel is des te meer voel ik dat de oceaan van de goddelijke barmhartigheid mij onderdompelt en mij kracht en vrede schenkt.

226. De regels waarover ik het meest val: ik verbreek soms de stilte, ik gehoorzaam niet op het teken van de klok, ik bemoei mij soms met de taken van anderen. Ik zal mijn uiterste best doen mij hiervan te beteren.

De zusters die morren, vermijden en als ik ze niet kan vermijden, minstens zwijgen bij hen, om te tonen hoe pijnlijk het is dergelijke zaken te aanhoren.

Geen aandacht schenken aan de mening van anderen, maar naar mijn eigen geweten luisteren, om te weten welk getuigenis het over mij aflegt. God als getuige hebben van al onze daden. Mij nu zo gedragen en ook al mijn zaken regelen zoals ik me zou willen gedragen en ze regelen op het moment van mijn dood. Daarom in alles voortdurend God voor ogen hebben.

De veronderstelde [70] toelating mijden. Indien mogelijk zelfs de geringste zaken nauwkeurig uitleggen aan de oversten; trouw zijn aan de oefeningen en niet gemakkelijk vrijstelling zoeken. Zwijgen buiten de recreatie, groepjes vermijden en scherpzinnige woorden die tot lachen wekken en de stilte verbreken, buitengewoon belang hechten aan de geringste voorschriften. Me niet laten opslorpen door de draaikolk van het werk, maar een moment kunnen onderbreken om naar de hemel te zien. Weinig met de mensen spreken, maar veel met God. Vertrouwelijkheid vermijden, geen rekening houden met wie voor mij of tegen mij is, geen mededelingen doen van eigen ervaringen, vermijden luid op met iemand te spreken tijdens het werk, vrede en gelijkmoedigheid bewaren in het lijden. In moeilijke momenten mijn toevlucht nemen tot de wonden van Jezus, in Hem en troost zoeken, verlichting, licht en kracht.

227. + In de beproevingen ga ik proberen de liefhebbende hand van God te zien. Er is niets zo bestendig als het lijden, het houdt de ziel altijd trouw gezelschap. O Jezus, in mijn liefde tot U laat ik mij door niemand inhalen.

228. + Jezus, verborgen in het Allerheiligste Sacrament, Gij ziet dat ik, door mijn eeuwige geloften uit te spreken, vandaag het noviciaat [71] verlaat. Gij kent mijn zwakheid en kleinheid, wel, vanaf vandaag, ga ik op een heel bijzondere wijze over naar Uw noviciaat. Ik blijf novice, maar Uw novice, Jezus, en Gij zult mijn Meester zijn tot op de laatste dag. Ik zal alle dagen komen les volgen aan Uw voeten. Ik zal niet het geringste uit mijzelf doen, zonder U eerst geraadpleegd te hebben als mijn Meester. Jezus, ik ben zo gelukkig dat Gij mij tot Uw noviciaat getrokken en aanvaard hebt, 't is te zeggen tot het tabernakel. Als ik mijn eeuwige geloften uitspreek, ben ik helemaal geen volmaakte kloosterlinge: neen, neen. Ik blijf een heel klein en zwak noviceke van Jezus en ik ga proberen de volmaaktheid te bereiken zoals tijdens de eerste dagen van het noviciaat en ik ga me geheel inspannen dezelfde instelling van ziel te hebben als de eerste dag, toen de poort van het klooster zich voor mij opende.

Met het vertrouwen en de eenvoud van een klein kindje geef ik mij vandaag over aan U, Jezus, mijn Meester, ik laat u de volledige vrijheid in het besturen van mijn ziel. Leid mij langs de wegen die Gij wilt, ik zal niet proberen uw redenen te doorgronden. Vertrouwvol zal ik U volgen. Uw barmhartig Hart kan alles.

De kleine novice van Jezus, Zr Faustina.

229. + In het begin van de retraite zegt Jezus tot mij: "Tijdens deze retraite ga Ikzelf uw ziel leiden; Ik wil u in vrede en in de liefde bevestigen." En zo verliepen de eerste dagen. De vierde dag begonnen twijfels mij te kwellen: ben ik niet in valse vrede? Plots hoorde ik deze woorden: "Mijn dochter, stel u voor dat ge de heerseres zijt van de ganse aarde, en de mogelijkheid hebt over alles naar goeddunken te beschikken. Ge hebt alle macht om het goede te doen zoals dit u goeddunkt en plots klopt een klein kindje aan de deur: het staat te beven, met tranen in de ogen, maar met een groot vertrouwen in uw goedheid vraagt het een stukje brood om niet van honger te sterven, hoe zult gij handelen met dit kind? Antwoord, mijn dochter." En ik heb gezegd: "Jezus, ik zou het alles geven wat het vraagt en nog duizendmaal meer." En de Heer zei me: "Ik handel op dezelfde wijze met uw ziel. In de loop van deze retraite verleen Ik u niet alleen vrede, maar ook zo'n ingesteldheid van de ziel dat, zelfs al wou ge u ongerust maken, ge het niet meer kunt. Mijn liefde heeft uw ziel bemachtigd en ik wil dat ge er u in vestigt. Neig uw oor naar mijn Hart, vergeet alles en overweeg Mijn onvoorstelbare barmhartigheid. Mijn liefde zal u de kracht en de moed geven die ge in deze zaken nodig hebt."

231. Als ik bedenk dat God Zich door de geloften met mij verenigt, t.t.z. mij met Hem, kan niemand zich voorstellen wat mijn hart voelt. Nu reeds geeft God mij de ongehoord grote liefde te kennen waarmee Hij mij voor alle eeuwen beminde, en ik ben Hem maar beginnen liefhebben in deze tijd. Zijn liefde was groot, zuiver en onbaatzuchtig en mijn liefde voor Hem komt voort uit het feit dat ik Hem begin te kennen. Hoe beter ik Hem ken, hoe meer ik Hem altijd maar vuriger en krachtiger bemin, en mijn daden worden altijd maar volmaakter. Wanneer ik me ondertussen herinner dat ik binnen enkele dagen door de eeuwige geloften één moet worden met de Heer, is mijn ziel overstroomd van een onbeschrijflijk, onvatbaar geluk. Bij mijn eerste ontmoeting met de Heer, verzonk de blik van mijn ziel in Hem voor eeuwig. Telkens de Heer tot mij nadert en ik Hem daardoor dieper ken, groeit er een volmaaktere liefde in mijn ziel.

232. Vóór de biecht hoorde ik in mijn ziel deze woorden: "Mijn dochter zeg hem alles en ontvouw uw ziel zoals gij het doet voor Mij. Vrees niets, het is om u gerust te stellen dat Ik deze priester tussen u en Mij plaats, en de woorden waarmee hij u antwoordt zullen de Mijne zijn. Onthul hem de geheimste dingen van uw ziel. Ik zal hem licht geven dat hem uw ziel doet kennen."

233. Toen ik de biechtstoel naderde, voelde ik in mijn ziel een zo grote gemakkelijkheid om met hem over alles te spreken dat ik er zelf naderhand zeer verwonderd over was. Zijn woorden brachten in mijn ziel een diepe vrede tot stand. Zijn woorden waren, zijn en blijven altijd de lichtbakens die niet zullen ophouden mijn ziel licht te geven in haar streven naar heiligheid.

De aanwijzingen die ik kreeg van Pater Andrasz heb ik elders in dit schrift genoteerd.

234. Na deze biecht verzonk mijn geest in God en bleef ik drie uur in gebed, maar het leken mij maar enkele minuutjes. En sindsdien maak ik geen hindernissen meer voor de genade die in mijn ziel doorwerkt. Jezus wist waarom ik voor de omgang met Hem vreesde [72], en dat heeft Hem in het geheel niet beledigd. Sinds de biechtvader mij verzekerd heeft dat het geen illusie is maar Gods genade, probeer ik in alles trouw te zijn aan God. Ik zie nu dat er weinig priesters zijn die de hele diepte van de goddelijke werking in de ziel begrijpen. Van dan af heb ik mijn vleugels opengespreid om te vliegen en ik verlang te zweven in de hitte zelf van de zon. Mijn vlucht zal maar ophouden als ze voor de eeuwigheid in God rust. Als wij zeer hoog vliegen, bevinden alle dampen, nevels en wolken zich onder onze voeten en geheel onze zinnelijkheid moet aan de geest onderworpen zijn.

235. O Jezus, ik verlang het heil van de zielen, de onsterfelijke zielen. Het is in het offer dat ik de vrije loop geef aan mijn hart, in een offer dat niemand vermoedt. Op onzichtbare wijze ga ik mij ontledigen en mij verteren in de heilige vlammen van Gods liefde. De goddelijke aanwezigheid is de hulp voor de volmaaktheid en zuiverheid van mijn offer.

236. O hoe bedrieglijk is uiterlijke schijn en oordelen onrechtvaardig. O Hoe dikwijls lijdt de deugd alleen maar omdat ze zwijgzaam is. Oprechte omgang hebben met degene die u zonder ophouden prikken, vereist veel zelfverloochening. De mens voelt dat zijn bloed wegstroomt, maar ge ziet de wonden niet. O Jezus, hoeveel zal pas op de laatste dag aan het licht komen. Wat een vreugde, van onze inspanningen gaat niets verloren.

237. Het heilig uur. Tijdens dit uur aanbidding erkende ik de afgrond van mijn ellende. Alles wat ik aan goeds in mij heb is van U, Heer, maar omdat ik klein en ellendig ben, heb ik het recht op Uw oneindige barmhartigheid te rekenen.

238. De avond: "Jezus, morgenochtend moet ik mijn eeuwige geloften [73] uitspreken." Ik heb heel de hemel en heel de aarde gebeden en ik heb al wat bestaat opgeroepen God te danken voor deze onmetelijke onvatbare genade. Plots hoorde ik de woorden: "Mijn dochter, uw hart is voor Mij de hemel." Nog een moment van gebed, en dan moeten we verdwijnen, want men verjaagt ons overal, men maakt alles klaar voor morgen, de kapel, de eetzaal, de zaal, de keuken, en wij, we moeten gaan slapen. Maar van inslapen is geen sprake. De vreugde heeft de vaak verdreven. Ik dacht, wat zal de hemel zijn, als hier, in dit ballingsoord, God mijn ziel zo vervult.

239. Gebed tijdens de heilige Mis, de dag van de eeuwige geloften. Ik leg vandaag mijn hart op deze pateen waarop Uw Hart rust, Jezus, en ik offer mij vandaag, met U, aan God, Uw Vader en de mijne, als offer van liefde en aanbidding. Vader van barmhartigheid, werp een blik op het offer van mijn hart, maar doorheen de wonde van het Hart van Jezus.

1 Mei 1933

Vereniging met Jezus, de dag van mijn eeuwige geloften. Jezus, Uw hart is mijn bezit sinds vandaag en mijn hart is uitsluitend Uw eigendom. Alleen al het noemen van Uw Naam, Jezus, vervult mijn hart met zaligheid. Waarlijk, ik zou geen moment kunnen leven zonder U, Jezus. Vandaag is mijn ziel in U verzonken, als in haar enige Goed. Mijn liefde kent geen hindernis om aan mijn Welbeminde liefdesbewijzen te geven.

Woorden van Jezus tijdens de eeuwige geloften: "Mijn bruid, voor eeuwig zijn onze harten verenigd. Gedenk voor wie gij uw geloften hebt uitgesproken... Niet alles kan gezegd worden."

Mijn verzoek toen ik in kruisvorm onder het baarkleed [74] op de grond lag: Ik bad de Heer om de genade Hem nooit, zelfs niet de kleinste zonde, te beledigen, zelfs niet door een vrijwillige of bewuste onvolmaaktheid.

Jezus, ik vertrouw op U. Jezus, ik bemin U met heel mijn hart. In de moeilijkste ogenblikken zijt Gij mijn Moeder. Uit liefde tot U, Jezus, sterf ik vandaag aan mijzelf en begin ik te leven tot meerdere eer van Uw heilige Naam.

+ Liefde, uit liefde, o Allerheiligste Drieëenheid, geef ik mij U als offer, als lofoffer, als brandoffer dat zich zelf volledig verbrandt, en door dit verliezen van mezelf, verlang ik, Heer, dat Uw Naam worde geheiligd. Als een klein rozenknopje, Heer, werp ik me aan Uw voeten. De geur van die bloem zult alleen Gij kennen.

240. Drie verzoeken op de dag van mijn eeuwige geloften. Ik weet, Jezus, dat Gij mij vandaag niets zult weigeren.

Eerste verzoek. Jezus, mijn welbeminde Bruidegom, ik vraag U de triomf van de Kerk, vooral in Rusland en in Spanje, de zegen voor de Heilige Vader Pius XI en heel de geestelijkheid, de genade van de bekering voor de verstokte zondaars. Ik vraag U, Jezus, een bijzondere zegen en licht voor al de priesters waarbij ik ga biechten gedurende geheel mijn leven.

Tweede verzoek. De zegen voor onze Congregatie, een vurige ijver in de Congregatie. Zegen Jezus, de algemene moeder overste, de moeder meesteres en heel het noviciaat en alle oversten, zegen mijn geliefde ouders. Verleen, Jezus, Uw genade aan onze meisjes, versterk hen machtig in Uw genade, opdat zij die onze huizen verlaten U niet meer door enige zonde beledigen. Jezus, ik bid voor mijn vaderland, verdedig het tegen de aanvallen van zijn vijanden.

Derde verzoek. Jezus, ik bid U voor de zielen die het meest gebed nodig hebben. Ik bid U voor de stervenden, wees barmhartig jegens hen. Ik bid U ook, Jezus, voor de verlossing van alle zielen van het vagevuur.

Jezus, ik beveel U bepaalde personen aan: mijn biechtvaders, de personen aan mijn gebeden aanbevolen, een zekere persoon..., Pater Andrasz, eerw. Heer Czaputa [73] en de priester die ik in Wilno [74] leerde kennen en mijn biechtvader moet worden, een bepaalde ziel..., een bepaalde priester, een bepaalde kloosterling, aan wie ik, Gij weet het Jezus, zoveel te danken heb en al de personen die zich in mijn gebeden hebben aanbevolen.

Jezus, op deze dag kunt Gij alles doen voor de personen voor wie ik U bid. Voor mezelf, Jezus, vraag ik U, vorm mij helemaal om in U, bewaar mij voortdurend in een heilige ijver voor Uw glorie, geef mij de genade en de geesteskracht om in alles Uw heilige Wil te volbrengen. Ik dank U, mijn welbeminde Bruidegom, voor de waardigheid die Gij mij verleend hebt en speciaal voor de koninklijke wapens die mij vanaf vandaag sieren en die de engelen zelfs niet bezitten, namelijk het Kruis, het Zwaard en de Doornenkroon. Maar, o mijn Jezus, bovenal dank ik U voor Uw Hart, het is mij in alles genoeg.

Moeder Gods, Allerheiligste Maria, mijn Moeder, Gij zijt nu heel bijzonder mijn Moeder omdat Uw beminde Zoon mijn Bruidegom is, zo zijn we beiden uw kinderen. Omwille van Uw Zoon moet gij mij beminnen. Maria, mijn geliefde Moeder, bestuur mijn innerlijke leven zodat het welgevallig is aan Uw Zoon.

+ Heilige en Almachtige God, op dit moment dat Gij mij de grote genade verleent door mij met U voor eeuwig te verenigen, werp ik mij, een klein niets, aan Uw voeten met de diepste dankbaarheid, zoals een klein onbekend bloempje, en de geur van dit liefdebloempje gaat elke dag opstijgen tot Uw troon.

Op momenten van strijd en lijden, van duisternis en stormen, van smachtend verlangen en verdriet, op momenten van harde beproeving en op momenten waarop ik door geen enkel schepsel begrepen word en zelfs door iedereen veroordeeld en veracht word, zal ik deze dag van mijn eeuwige geloften gedenken, de dag van onbegrijpelijke goddelijke genade.

241. + J.M.J. 1.5.1933

Bijzondere voornemens van de retraite

Naastenliefde:

  • ten eerste: dienstvaardigheid jegens de zusters
  • ten tweede: niet spreken over afwezigen en de eer van de naaste verdedigen
  • ten derde: me verheugen in het welslagen van de naaste.

242. + O God, hoe verlang ik een klein kindje [75] te zijn. Gij zijt mijn Vader, Gij weet hoe klein en zwak ik ben, ik smeek U dus, houd mij bij U alle dagen van mijn leven, en vooral in het uur van de dood, Jezus, ik weet dat Uw goedheid die van de tederste moeder overtreft.

243. Ik zal Jezus danken voor elke vernedering, ik zal bijzonder bidden voor de persoon die mij de kans geeft mij te vernederen. Ik zal mij slachtofferen ten voordele van de zielen. Geen offer tellen, mij uitstrekken als een tapijt onder de voeten van de zusters waarop ze niet alleen kunnen stappen maar ook hun voeten vegen. Mijn plaats is onder de voeten van de zusters. Ik zal trachten dit in praktijk te brengen op een voor menselijke ogen onzichtbare wijze. Het volstaat dat God het ziet.

244. De dagelijkse grijze dagen zijn al herbegonnen. De plechtige tijd van de eeuwige geloften is voorbij, maar de grote genade blijft in mijn ziel. Ik voel dat ik geheel van God ben, ik weet dat ik Zijn kind ben, ik voel dat ik geheel en al eigendom ben van God. Ik ervaar dit zelfs op lichamelijke en voelbare wijze. Ik ben volmaakt rustig in alles, want ik weet dat het voor de goede zaak is.

129. Uit de diepte, terwijl de klokken luiden als voor een begrafemis. De celebrant, meestal een bisschop, besprenkelt de zusters met wijwater terwijl hij zegt: "Sta op, ge zijt dood voor de wereld en Jezus zal u verlichten..." van mijn Bruidegom is aan mij te denken. Ik heb mezelf volledig vergeten. Mijn vertrouwen in Zijn allerbarmhartigste Hart is zonder grenzen. Ik ben onophoudelijk met Hem verenigd. Het lijkt mij alsof Jezus zonder mij niet gelukkig zou zijn, noch ik zonder Hem. Ik begrijp ook wel dat, vermits Hij God is, Hij in Zichzelf gelukkig is en voor Zijn geluk helemaal geen schepsel nodig heeft, maar Zijn goedheid dringt Hem Zich aan Zijn schepselen te geven, en dat met een onbegrijpelijke mildheid.

245. Mijn Jezus, ik ga mij nu inspannen voor de eer en de glorie van Uw Naam, strijdend tot de dag dat Gij Zelf mij zult zeggen "genoeg". Jezus, elke ziel die Gij mij toevertrouwt, wil ik ondersteunen door gebed en offer, zodat Uw genade in hen kan handelen. O mijn Jezus, grote vriend der ziellen, ik dank U voor het groot vertrouwen waarmee Gij de zielen aan onze bescherming toevertrouwd hebt. Grijze en zware werkdagen, gij zijt helemaal niet eentonig, want elk moment brengt nieuwe genaden en nieuwe mogelijkheiden om goed te doen.

246. + 25.4.1933

Maandelijkse toelatingen [76]

Binnengaan in de kapel bij het langskomen.
Bidden tijdens de vrije momenten.
Kleine dingen aannemen, geven, lenen.
Voor het tweede ontbijt en vieruurtje.
Soms niet aan de recreatie kunnen deelnemen.
Soms ook niet kunnen deelnemen aan de gemeenschappelijke oefeningen.
Soms zal ik niet in de gemeenschap het avond- en morgengebed kunnen verrichten.
Soms een moment bij mijn taken blijven na negen uur en soms de oefeningen na negen uur verrichten.
Iets opschrijven of optekenen op een vrij ogenblik.
Telefoongesprekken.
Het huis verlaten.
De kerk bezoeken als ik in de stad ben.
De zieke zusters bezoeken.
In geval van nood binnengaan in de cel van een andere zuster.
Soms buiten de voorgeschreven tijd wat water drinken.

Kleine verstervingen.

Met de armen in kruisvorm, de rozenkrans van de goddelijke Barmhartigheid bidden.
Op zaterdag, een rozenhoedje met uitgestrekte armen.
Soms een gebed met uitgestrekte armen.
Donderdag, het heilig uur.
Vrijdag, een iets grotere versterving voor de stervende zondaars.

247 Jezus, Vriend van het eenzaam hart, Gij zijt mijn haven, Gij zijt mijn vrede, Gij zijt mijn eeuwige redding, Gij zijt de kalmte in mijn strijd en in de oceaan van mijn twijfels. Gij zijt de lichtende straal die de weg van mijn leven verlicht. Gij zijt alles voor de eenzame ziel. Gij begrijpt de ziel, zelfs als ze zwijgt. Gij kent onze zwakheden, zoals een goede geneesheer, troost en verzorgt Gij en spaart Gij ons voor lijden, want Gij kent ons goed.

[59] P. Edmond Elter S.J. (1887-1955) leidde de retraite.
[60] Een klein landgoed op 1 km van Walendow, waar de Congregatie in een vroegere hoeve een internaat heeft voor weeskinderen. Tot 1947 hing dit huis af van Walendow.
[61] De kleedkamer waar het wasgoed gestreken en versteld werd en nieuwe habijten gemaakt werden.
[62] Oplatek: Poolse traditie, een soort zeer fijn ongedesemd brood (ouwel) dat men tijdens de Kerstwake verdeelt terwijl men wensen uitdrukt.
[63] Hier wordt de gedachte afgebroken.
[64] In de congregatie van de M.G.D.B. waren twee soorten zusters: de directricen of het eerste koor en de coadjutricen. De raad van de Congregatie besliste over de rang naargelang het intellectueel niveau, de leeftijd en de geschiktheid der zusters. De directricen bestuurden de congregatie en de vormingshuizen, de coadjutricen deden het handwerk en hielpen de directricen.
[65] Een ijzeren gordel was gemaakt van een netwerk met fijne punten dat als boetegordel gebruikt werd. De zusters mochten die slechts dragen met toestemming van de overste en voor een beperkte tijd.

[66] Tegenover de kleine kapel [zie Db 18] was er een vergaderzaal voor de kloostergemeenschap.
[67] Wanda Kowalska [geboren in 1920] was de jongere zus van Z.F. Naar het getuigenis van haar oudere zus, Jozefien, trad ze kort voor de tweede wereldoorlog in bij de Ursulinen. Onder de oorlog werd ze door de Nazi's naar een dwangarbeidskamp in Duitsland gedeporteerd. Na de bevrijwing ging ze terug naar Polen, huwde met een engelsman en ging met hem naar Engeland. Kort nadien overleed haar man. Ze kwam nog eens naar Polen, maar vertrok na enkele dagen terug naar Engeland. Jaren later ontving de familie het bericht van een priester dat ze in het hospitaal zwaar ziek was. Nadien verloor men haar spoor.
[68] Het betreft hier moeder Margareta Gimbutt.
[69] Het betreft hier moeder Maria Jozefa Brzoza.
[70] Een "veronderstelde toelating" is gebaseerd op de veronderstelling dat de overste de toelating zou geven voor wat men zonder de uitdrukkelijke toestemming doet.
[71] De zusters beëindigden het hun derde probata in het noviciaatshuis.
[72] Z.F. vreesde dat haar innerlijke visioenen illusies waren, vooral omdat sommige oversten en biechtvaders dat dachten.
[73] Door de eeuwige geloften belooft men aan God eeuwige zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid. Alleen die Heilige Stoel kan ze ontbinden.
[74] Het baarkleed is een groot stuk zwarte stof waarop een wit kruis genaaid is en waarmee de zusters bedekt worden terwijl ze languit op de grond liggen, om aan te duiden dat ze dood zijn voor de wereld. De zusters die deelnemen aan de ceremonie bidden ondertussen luidop Psalm 129 Uit de diepte, terwijl de klokken luiden als voor een begrafemis. De celebrant, meestal een bisschop, besprenkelt de zusters met wijwater terwijl hij zegt: "Sta op, ge zijt dood voor de wereld en Jezus zal u verlichten..."

[75] Zie Db 56.
[76] In de Congregatie van de M.G.D.B. is het de gewoonte elke maand aan de overste de toelating te vragen voor kleine verstervingen, niet gebruikelijke gebeden en kleine persoonlijke noodwendigheden en om dispensatie te vragen van sommige voorschriften die in de gegeven omstandigheden moeilijk te onderhouden zijn.

Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken


04-06-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 3
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 3

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

113. En opnieuw zou ik er drie woorden willen aan toevoegen voor zielen die vastbesloten willen streven naar de heiligheid en vrucht dragen, namelijk om voordeel te halen uit de biecht.

Ten eerste: onvoorwaardelijke oprechtheid en openhartigheid. Als de ziel niet eerlijk noch open is, kan de heiligste en wijste biechtvader geen geweld plegen op de ziel om er met kracht in te gieten wat hij voor haar wenst. De ziel die niet eerlijk is en veinst, stelt zichzelf bloot aan grote gevaren in het innerlijk leven en Jezus zelf deelt zich niet op een diepe wijze aan zo'n ziel mee, want Hij weet dat ze uit bijzondere genaden geen nut haalt.

Ten tweede: nederigheid. Als ze niet nederig is benut de ziel het sacrament van de biecht niet zoals het hoort. Hoogmoed houdt de ziel in de duisternis. Ze weet niets en wil zich niet grondig in de afgrond van haar ellende verdiepen, zij maskert zich en mijdt alles wat haar zou kunnen genezen.

Ten derde: gehoorzaamheid. Een ongehoorzame ziel behaalt geen enkele overwinning, zelfs als Jezus Zelf haar biecht zou horen. De meest ervaren biechtvader helpt deze ziel in niets. De ongehoorzame ziel stelt zich bloot aan grote gevaren en zal geen vooruitgang maken in de volmaaktheid en niet slagen in het geestelijk leven. God overstroomt de ziel allerrijkelijkst met genaden, maar alleen de gehoorzame ziel.

114. + O, hoe lieflijk zijn de hymnen die een lijdende ziel zingt. De hele hemel is verrukt om zo'n ziel, vooral wanneer ze door God beproefd wordt. Voor Hem zingt ze haar treurende heimweezangen. Haar schoonheid is groot, want ze komt van God. Gewond door de goddelijke Liefde, gaat deze ziel door de woestijn van het leven. Ze raakt de aarde maar met één enkele voet.

115. Als de ziel deze kwellingen doorstaan heeft, is ze diep nederig. Haar zuiverheid is groot. Zonder nadenken weet ze beter wat ze op een bepaald moment moet doen en waaraan ze moet verzaken. Ze voelt de lichtste aanraking van de genade en ze is zeer trouw aan God. Ze herkent God van ver en verheugt zich onophoudelijk in Hem. Ze ontdekt zeer snel God in de zielen van anderen en in het algemeen in haar omgeving. Ze is gezuiverd door God alleen. God, die alleen Geest is, leidt de ziel een leven binnen dat zuiver geestelijk is. God alleen heeft haar eerst voorbereid en gereinigd, dus in staat gebracht tot innige omgang met Hem. Op een geheel geestelijke wijze verblijft ze in de Heer en rust ze in de liefde. Ze spreekt met God zonder zich zintuiglijk uit te drukken. God vervult de ziel met zijn licht. Haar verlicht verstand ziet duidelijk en herkent de graden van het geestelijk leven. Zij ziet de ogenblikken waarop zij op onvolmaakte wijze met God verenigd was, waar haar zintuigen deelnamen aan die vereniging en het geestelijke zich vermengd bevond met het gevoelsleven, weliswaar al op een hogere en bijzondere wijze, maar toch onvolmaakt. Er bestaat een hogere en volmaaktere vereniging met God, de geestelijke vereniging. Hier is de ziel veiliger voor illusies, haar geestelijkheid is dieper en zuiverder. In het leven, waar de zintuigen een rol spelen, is men meer blootgesteld aan illusies. De voorzichtigheid van de ziel zelf en van de biechtvader moet des te groter zijn. Er zijn momenten waarop God de ziel in een louter geestelijke toestand binnenleidt. De zintuigen doven uit en zijn als dood. De ziel is op de innigste wijze met God verenigd, ze is in de Godheid gestort, haar kennis is volledig en volmaakt, niet meer gedeeltelijk zoals vroeger, maar geheel en algemeen. Zij is er verheugd om, maar ik wil toch nog spreken van momenten van beproeving. Het is nodig dat de biechtvader dan geduld heeft met de ziel. Maar het allergrootste geduld moet de ziel met zichzelf hebben.

116. Mijn Jezus, Gij weet wat mijn ziel ondervindt bij de herinnering aan het lijden. Dikwijls verwondert het mij, dat de engelen en heiligen stil blijven tijdens zo'n zielelijden. Maar ze beminnen ons bijzonder in deze momenten. Herhaaldelijk heeft mijn ziel op God geroepen als een klein kind dat uit alle kracht roept wanneer de moeder het gezicht bedekt en het haar niet meer kan herkennen. O mijn Jezus, eer en glorie aan U voor deze beproevingen van de liefde. Uw Barmhartigheid is groot en ondoorgrondelijk. Alles wat Gij U ten opzichte van mijn ziel voorgenomen hebt is doordrongen van Uw Barmhartigheid.

117. Ik moet hierbij vermelden dat de omgeving hier geen uitwendig lijden mag aan toevoegen, want, inderdaad, als de beker van de ziel tot de rand vol is, zou de druppel die wij erbij doen, de ene druppel te veel kunnen zijn zodat de beker der bitterheid overloopt. En wie zal verantwoording afleggen voor zulk een ziel? Letten we er op dat we niets toevoegen aan het lijden van de anderen, want dat mishaagt God. Indien de zusters of de oversten wisten of nog maar vermoedden dat een ziel onderworpen is aan dergelijke beproevingen en ondanks dat haar bijkomend lijden zouden aandoen, dan begaan ze een doodzonde en God Zelf zou hen voor deze ziel ter verantwoording roepen. Ik spreek niet over wat al door zijn aard zelf zonde is maar over wat anders geen zonde is. Behoeden wij ons ervoor zulke zielen op het geweten te hebben. Het is een grote en veelvoorkomende fout in het religieuze leven, dat, als men een lijdende ziel ziet, men aan haar lijden altijd nog wil toevoegen. Ik spreek niet over iedereen, maar over sommige personen. Wij matigen ons aan alle mogelijke soorten oordelen te vellen en wij verkondigen ze soms daar waar wij ze minst mochten herhalen.

118. De tong is een klein lidmaat, maar ze doet grote dingen. Een kloosterlinge die niet zwijgzaam is, zal nooit de heiligheid bereiken, dat wil zeggen, zij zal niet heilig worden. Dat ze zich niets inbeeldt, tenzij het de Goddelijke Geest is die in haar spreekt, dan heeft ze het recht niet te zwijgen. Maar om de Goddelijke Geest te horen, moet men de zielestilte bewaren en zwijgzaam zijn, niet een sombere stilte, maar een zielestilte die ingetogenheid is in God. Men kan veel spreken zonder de stilte te verbreken, en tegengesteld weinig spreken en telkens de stilte verbreken.

O welke onherstelbare schade veroorzaakt het gebrek aan stilte. Men doet veel kwaad aan de naaste, maar vooral aan zijn eigen ziel.

Volgens mij en mijn ervaring zou de regel van het zwijgen op de eerste plaats moeten staan. God geeft zich niet aan de babbelende ziel die veel zoemt als een hommel in een bijenkorf, maar geen honing maakt. Een babbelende ziel is vanbinnen leeg. Er is in haar geen fundamentele deugd noch vertrouwdheid met God. Er is geen sprake van een dieper leven, van een zoete vrede, noch van de stilte waarin God verblijft. De ziel die de zoetheid van de innerlijk stilte niet geproefd heeft, is een onrustige geest en verstoort de stilte van de anderen. Ik heb veel zielen gezien die in de diepte van de hel waren omdat ze de stilte niet konden bewaren. Ze hebben het mij zelf gezegd, toen ik hen vroeg naar de oorzaak van hun teloorgang. Het waren zielen van kloosterlingen. Mijn God, wat een smart is het te bedenken dat ze niet alleen in de hemel maar zelfs heiligen hadden kunnen zijn.

119. O Jezus, barmhartigheid, ik beef bij de gedachte rekenschap te moeten afleggen voor mijn tong. In haar bevindt zich het leven maar ook de dood, en soms doden wij met onze tong, wij begaan echte moorden, en dat zouden wij moeten beschouwen als iets onbelangrijks? Echt waar, ik begrijp dergelijke gewetens niet. Ik heb een persoon gekend die, na van een ander vernomen te hebben dat er dit en dat van haar werd gezegd, zwaar ziek is geworden, veel bloed verloor en veel tranen vergoot. Dat waren er de droevige gevolgen van, het is niet het zwaard maar de tong die dat veroorzaakte. O mijn zwijgende Jezus, wees ons barmhartig.

120. Ik betrap me over het zwijgen te spreken. Het is niet daarover dat ik wou spreken, maar over het leven van de ziel met God en hoe zij aan de genade beantwoordt. Als de ziel gezuiverd is en God een vertrouwelijke omgang met haar heeft opgebouwd, begint ze naar Hem te streven met geheel haar kracht. Maar ze kan dat niet door zichzelf. God alleen doet alles, de ziel weet het en is er zich van bewust. Ze leeft als in ballingschap en ze weet dat er nog grijze regenachtige dagen kunnen komen, maar ze bekijkt het op een andere manier dan vroeger. Ver van in te slapen in een schijnvrede, maakt ze zich klaar voor de strijd. Ze weet dat ze tot een ridderlijk geslacht behoort. Nu is ze zich van alles veel meer bewust. Ze weet dat ze van een koninklijk ras is en dat alles wat haar aanbelangt groot en heilig is.

121. + Na die vuurproef giet God talrijke genaden in deze ziel. Ze verheugt zich in een innige vereniging met God. Ze heeft een groot aantal visioenen, zintuiglijke en geestelijke, ze hoort een groot aantal bovennatuurlijke woorden en soms duidelijke bevelen, maar ondanks deze genaden heeft ze aan zichzelf niet genoeg. Des te meer omdat, nu God haar bezoekt met Zijn genaden, ze blootstaat aan alle soorten gevaren en gemakkelijk in dwaling kan vervallen. Ze zou tot God moeten bidden om een geestelijke begeleider, maar niet alleen bidden om een geestelijke begeleider, maar ook om moeite doen en een gids zoeken die deze zaken kent, zoals een aanvoerder die de wegen kennen moet waarlangs hij de troepen naar de strijd wil leiden. Een ziel die verenigd is met God moet voorbereid worden op grote en verwoede gevechten.

+ Na deze zuiveringen en beproevingen, verblijft God op een bijzondere wijze in de ziel, maar de ziel werkt niet altijd mee met deze genaden. Niet dat ze uit zichzelf dat niet zou willen, maar ze komt zoveel uit- en inwendige moeilijkheden tegen dat er echt een mirakel nodig is om zich op haar hoogte te kunnen handhaven. Hier heeft zij absoluut een begeleider nodig. Dikwijls overlaadde men mijn ziel met twijfels, en ik was soms zelf al ongerust door te zeggen dat ik tenslotte maar een onwetende was, die zo weinig wist, vooral in deze geestelijke zaken. Wanneer mijn twijfels erger werden, ging ik licht zoeken bij mijn biechtvader of de oversten. Maar ik bekwam niet wat ik verlangde.

122. Toen ik mijn ziel ontvouwde aan mijn oversten, was er één van hen die mijn ziel kende en de weg waarlangs God mij wou leiden. Door haar aanwijzingen in praktijk te brengen, begon ik veel te vorderingen te maken op de weg der volmaaktheid. Maar dat heeft niet lang geduurd. Toen ik haar mijn ziel dieper ontvouwde, ontving ik niet wat ik verlangde en deze genaden leken aan de overste onwaarschijnlijk. Ik kon dus geen hulp meer vinden bij haar. Ze zei me dat het onmogelijk was dat God dergelijk omgang had met een schepsel: "Ik vrees voor u, zuster, is het geen illusie? Vraag een priester om raad."

Maar de biechtvader heeft mij ook niet begrepen, hij zei me: "Het is beter, zuster, deze dingen met uw overste te bespreken". En zo ging ik van de oversten naar de biechtvader en van de biechtvader naar de oversten zonder vrede te vinden. De goddelijke genaden werden voor mij een groot lijden. Soms zei ik vierkant tot de Heer: "Jezus, ik ben bang voor U, zijt Gij niet één of ander spook?" Jezus stelde mij altijd gerust, maar ik bleef ongelovig. Vreemd toch dat, hoe ongeloviger ik werd, des te meer Jezus me bewijzen gaf dat Hij de bewerker was van dat alles.

123. Toen ik me er rekenschap van gaf dat ik niet de minste rust verkreeg van de oversten, nam ik het besluit hen niet meer te spreken over louter innerlijke zaken. Uiterlijk trachtte ik, zoals een goede kloosterzuster moet doen, alles aan mijn oversten te zeggen, maar over wat mijn ziel nodig had, sprak ik alleen in de biechtstoel. Om vele redenen zag ik in dat een vrouw niet geroepen is om dergelijke mysteries te kunnen onderkennen. Ik had mij aan veel nutteloos lijden blootgesteld. Lang werd ik aanzien als een bezetene door de slechte geest, en men bekeek mij met medelijden en de overste nam tegenover mij sommige voorzorgen. Het kwam mij ter ore dat ook enkele zusters mij zo beschouwden. En de horizon versomberde rondom mij. Ik begon de goddelijke genaden te mijden, maar dat was niet in mijn macht. Plots greep mij, ondanks mijn wil, zo'n ingetogenheid aan dat ik mij in God stortte en de Heer mij bij Zich hield.

124. In het begin is mijn ziel altijd een beetje bang, maar dan vervult een eigenaardige vrede en kracht mijn ziel.

125. + Alles was nog te verdragen. Maar toen de Heer mij vroeg die Beeltenis te schilderen, begon men over mij te spreken en mij echt als een hysterische en inbeeldster te beschouwen en men begon openlijk over mij te spreken. Eén van de zusters kwam mij in vertrouwen nemen. En ze begon mij te beklagen. Ze zei me: "Ik hoor zeggen van U, zuster, dat gij aan inbeeldingen lijdt en een soort van visioenen hebt. Mijn arme zuster, verdedigt u zich in deze zaak".

Ze was oprecht en berichtte mij eerlijk over wat ze gehoord had. Maar het was elke dag dat ik gelijksoortige dingen moest aanhoren. God alleen weet hoezeer mij dat vermoeide.

126. Ik besloot desondanks alles in stilte te dragen en geen antwoord te geven als men mij vragen stelde. De enen ergerden zich over mijn stilte, vooral de nieuwsgierigen. Anderen die dieper nadachten, zeiden: "Zuster Faustina moet toch heel dicht bij God zijn, vermits zij de kracht heeft om zoveel lijden te verdragen." En ik zag ze vóór mij als twee groepen rechters. Ik legde mij toe op innerlijke en uiterlijke stilte. Ik zei niets over mijn persoon ondanks de directe vragen van sommige zusters. Mijn mond werd stom. Ik leed als een duif zonder te klagen. Maar sommige zusters schenen er plezier te vinden om mij op de een of andere wijze pijn te doen. Mijn geduld ergerde hen, maar God gaf mij zoveel innerlijke kracht dat ik dat rustig verdroeg.

127. + Ik heb begrepen dat op zulke momenten mij niemand kon helpen en ik ben beginnen bidden en de Heer te vragen om mij een biechtvader te geven. Ik verlangde dat een priester mij één enkel woord sprak: wees gerust, ge zijt op de goede weg; ofwel: verwerp dat alles, want het komt niet van God. Maar ik vond geen enkele priester zo beslist dat hij zo duidelijk in naam van de Heer zou gesproken hebben. En dus duurde de onzekerheid voort. O Jezus, als het Uw Wil is, dat ik dan in onzekerheid leef, Uw Naam weze gezegend. Ik bid U, Heer, bestuur Gij mijn ziel en wees mij nabij, want uit mijzelf ben ik niets.

128. Zo werd ik dus van alle kanten beoordeeld, en is er niets meer in mij dat aan het oordeel van mijn zusters ontgaan is, maar ergens werd dit allemaal afgezaagd en men begon mij met rust te laten. Mijn uitgeputte ziel rustte een beetje, doch ik erkende dat de Heer mij nabij was tijdens deze vervolgingen. Dat duurde echter zeer kort. Een geweldige storm barstte opnieuw los. De vroegere vermoedens waren als zekerheden geworden en ik moest opnieuw dezelfde liedjes aanhoren. Zo heeft het God behaagd. Maar toch, vreemd genoeg begon ik ook uitwendige mislukkingen mee te maken.

Dat bracht alle soorten lijden mee, door God alleen gekend. Ik deed mijn uiterste best alles met een zo zuiver mogelijke intentie te volbrengen. Ik zie nu dat ik overal als een dief in het oog gehouden werd: in de kapel, tijdens de taken, in de cel [40]. Nu weet ik dat naast de aanwezigheid van God er altijd menselijke aanwezigheid dicht bij me is. Die menselijke aanwezigheid was soms zeer zwaar voor mij. Er waren momenten dat ik mij afvroeg of ik me zou uitkleden om mij te wassen of niet. Werkelijk, mijn arm bed werd dikwijls gecontroleerd. Ik moest lachen toen ik zag dat men zelfs mijn bed niet met rust liet. Een zuster zei me zelfs dat ze elke avond naar mijn cel kwam om te zien hoe ik mij gedroeg.

Maar oversten blijven oversten. En hoewel ze mij persoonlijk vernederden en soms met alle soorten twijfels vervulden, toch hebben ze mij altijd toegestaan wat de Heer mij opdroeg, niet zoals ik het vroeg, maar op een andere manier voldeden ze aan de vereisten van de Heer en gaven mij de instemming voor boete en verstervingen.

Zekere dag maakt een moeder zich zo kwaad op mij en vernederde mij dermate dat ik dacht het niet te kunnen verdragen. Ze zei me: "Dwaas, hysterische droomster, maakt dat ge wegkomt uit deze kamer en ik wil u nooit meer zien." Men wierp mij alles wat maar mogelijk was naar het hoofd. In mijn cel gekomen, ben ik met het gezicht op de grond vóór het kruisbeeld neergevallen en ik keek op naar Jezus, ik kon geen woord meer uitbrengen. Nochtans hield ik dit geheim voor de andere zusters en deed ik alsof er tussen ons niets gebeurd was.

129. satan profiteert altijd van zulke momenten, zijn ontmoedigende gedachten begonnen mijn geest binnen te dringen: Ziedaar de beloning van uw trouw en oprechtheid. Hoe kan men oprecht zijn als men zo onbegrepen wordt. Jezus, Jezus, ik kan niet meer. En ik viel opnieuw op de grond onder het gewicht van deze last, ik was bedekt met zweet en ik was van angst bevangen. Ik had niemand op wie ik innerlijk kon steunen. Opeens hoorde ik een stem in mijn ziel: Vrees niet, Ik ben met U en een vreemd licht verhelderde mijn geest en ik begreep dat ik mij niet mocht laten gaan in een dergelijke droefheid. Een zekere kracht vervulde mij en ik kwam uit de cel met nieuwe moed om te lijden.

130. Toch begon ik me wat te laten gaan. Ik schonk geen aandacht meer aan die innerlijke inspraken en spande mij in om verstrooid te zijn. Maar ondanks het lawaai en de verstrooiing, zag ik wat er gebeurde in mijn ziel. Het woord van God is welsprekend en niemand kan het in de doofpot stoppen. Ik ben begonnen de ontmoetingen met de Heer in mijn ziel te mijden, want ik wou geen slachtoffer zijn van illusies. Maar de Heer achtervolgde mij op een bepaalde wijze met zijn gaven en werkelijk ik ervaarde afwisselend kwelling en vreugde. Ik vermeld hier niet de diverse visioenen en genaden die de Heer me toen gaf, want die heb ik elders beschreven [41], maar ik vermeld hier enkel dat die verscheidene kwellingen hun toppunt al hadden bereikt en ik nam het besluit met die twijfels vóór de eeuwige geloften af te rekenen.

Tijdens heel de proeftijd bad ik om licht voor de priester waaraan ik mij moest toevertrouwen en dit met mijn hele ziel tot in de diepte. Ik vroeg aan God Zelf om mij te helpen en mij de genade te verlenen de meest verborgen zaken die zich afspeelden tussen de Heer en mij, te kunnen uitdrukken, en de gezindheid om alle beslissingen van de priester te aanvaarden als kwamen ze van Jezus. Welk oordeel ook over mij ging vallen, was van weinig belang. Ik verlang alleen de waarheid en een beslissend antwoord op bepaalde vragen. Ik vertrouwde mij geheel aan God toe en mijn ziel verlangde de waarheid. Ik kan niet langer in twijfel leven, terwijl ik in mijn ziel een grote zekerheid had dat die dingen van God komen, zodat ik daarvoor mijn leven zou geven, heb ik toch de raad van de biechtvader boven alles gezet en ik besloot te handelen zoals hij zal beslissen en volgens zijn aanwijzingen. Ik bezag dat moment als beslissend voor de vooruitgang van gans mijn leven. Ik weet dat daar alles zal van afhangen. Het heeft geen belang of wat hij zegt overeenkomt met mijn ingevingen of helemaal tegengesteld is, dat interesseert mij niet. Ik wil de waarheid kennen en haar volgen.

131. Jezus, Gij kunt mij helpen. En sinds dat ogenblik ben ik opnieuw begonnen. Ik hield alle ontvangen genaden verborgen in mijn ziel en ik wachtte af wie de Heer mij zenden zou. Aan niets twijfelend in mijn hart, bad ik de Heer dat Hijzelf mij in deze momenten zou helpen en een zekere moed kwam in mijn ziel.

132. Ik moet nog vermelden dat sommige biechtvaders de ziel helpen en naar het schijnt, geestelijke vaders zijn, maar alleen zolang alles goed gaat, maar als de ziel zich in een grotere nood bevindt, zijn ze uit hun lood geslagen en kunnen of willen de ziel niet begrijpen. Ze proberen zich er zo snel mogelijk van af te maken, maar als de ziel nederig is, kan zij er toch minstens iets aan hebben. God zelf zal soms een lichtbundeltje op de bodem van die zielen werpen om haar nederigheid en haar geloof. Soms zegt de biechtvader dingen die hij helemaal niet van plan is te zeggen, zonder zich daar zelf bewust van te zijn. O, dat de ziel gelove dat het de woorden van Jezus Zelf zijn, ook al moeten wij geloven dat elk woord in de biechtstoel gezegd van God is, toch komen die woorden waar ik juist van sprak rechtstreeks van God. En de ziel voelt dat de priester niet uit zichzelf spreekt, hij zegt dingen die hij niet van plan was te zeggen. Ziedaar hoe God het geloof beloont. Ik heb dit meermaals meegemaakt. Een zeer geleerde en geëerde priester, [het gebeurde soms dat ik bij hem ging biechten] was altijd zeer streng en sprak mij in deze dingen tegen, maar één keer antwoordde hij mij: "Weet, zuster, als God wil dat Gij dit volbrengt, dan mag men zich daar niet tegen verzetten. God wil soms juist zo geprezen worden. Wees gerust, wat God begonnen is, zal God tot een goed einde brengen, maar ik zeg u dit: belangrijk is trouw aan God en nederigheid, nogmaals nederigheid. Herinner u goed wat ik vandaag heb gezegd." Ik heb mij verheugd en ik dacht dat die priester mij misschien toch had begrepen. Maar door omstandigheden gebeurde het zo dat ik nooit meer bij hem heb gebiecht.

133. + Eens riep één van de oudere zusters mij en het was alsof er vurige bliksems uit een klare hemel mij op het hoofd vielen, zo erg dat ik niet wist waarover het ging. Ik begreep al vrij snel dat het ging over zaken die niet van mij afhingen. Ze zei mij: "Zet het uit uw hoofd, zuster, dat Jezus zulk een vertrouwde omgang heeft met u, zo'n ellende en onvolmaaktheid. Jezus is maar nauw verbonden met heilige zielen, onthoud het". Ik erkende dat ze volledig gelijk had, want ik ben ellendig, maar niettemin vol vertrouwen op de Goddelijke Barmhartigheid. Toen ik de Heer ontmoette, heb ik me vernederd en gezegd: "Jezus, Gij hebt naar het schijnt geen omgang met ellendigen als ik?" "Wees gerust, Mijn dochter, het is juist door zo'n ellende dat Ik de macht van Mijn Barmhartigheid wil tonen." Ik begreep dat de moeder mij alleen heeft willen vernederen.

134. O mijn Jezus, Gij hebt mij veel beproefd in dit korte leven, ik heb vele dingen begrepen, zodanig dat het mij nu zelfs verwondert. O, wat is het goed om zich gans aan God te geven en Hem toe te laten volledig in de ziel te handelen.

135. Tijdens de derde proeftijd liet de Heer mij verstaan dat ik mij aan Hem moest opofferen, zodat Hij met mij kon doen wat Hem beviel. Ik moest vóór Hem blijven staan als een slachtoffer. Eerst schrok ik, want ik voelde mij een eindeloze ellende en mijzelf kennende, heb ik nog eens aan de Heer geantwoord: "Ik ben de ellende zelf, hoe kan ik een gijzelaarster zijn?" "Gij verstaat dit niet vandaag. Morgen zal Ik het u, tijdens de aanbidding, te kennen geven." Mijn hart sidderde en ook mijn ziel, zo diep zonken deze woorden in mijn ziel. Het Woord van God is levend. Toen ik in de aanbidding kwam, voelde ik in mijn ziel dat ik was binnengetreden in de tempel van de levende God, wiens majesteit groot en onvatbaar is. God gaf mij te kennen wat zelfs de zuiverste geesten zijn in vergelijking met Hem. Hoewel ik uiterlijk niets zag, doordrong de goddelijke aanwezigheid mij tot in het diepst van mijn wezen. Op dat moment werd mijn verstand op een bijzondere wijze verlicht. Voor de ogen van mijn ziel speelde zich een visioen af, als voor Jezus in de hof van Olijven. Eerst het lichamelijk lijden en de omstandigheden die het vermeerderden. Het geestelijk lijden in heel zijn uitgestrektheid en ook dit lijden waar nooit iemand van zal weten. Alles kwam in dit visioen: onrechtvaardige vermoedens, verlies van goede naam. Ik heb het samengevat opgeschreven, maar deze kennis was zo duidelijk dat, wat ik later meemaakte, in niets verschilde van het ogenblik waarop ik het zag. Mijn naam moest zijn: "offer". Toen dit visioen voorbij was, liep het koud zweet van mijn voorhoofd.

136. Jezus gaf mij te kennen, dat ook als ik niet zou toestemmen in dat alles, ik toch nog zou kunnen gered worden, en Hij mij niet minder zou begenadigen en met mij dezelfde diepe omgang zou behouden, zodat, zelfs als ik met dit offer niet instemde, Hij zijn mildheid niet zou verminderen.

Ook gaf de Heer mij te kennen dat gans het mysterie van mij afhangt, van mijn vrijwillige toestemming tot het offer in volle kennis van mijn geest. In deze vrijwillige en bewuste daad bevindt zich in de ogen van Zijne Majesteit alle macht en waarde. Zelfs als geen van die dingen, waarvoor ik mij geofferd heb, zou plaats grijpen, dan geldt toch alles voor de Heer als was het reeds voltrokken.

Op dat moment erkende ik dat ik een band aanging met de onvatbare Majesteit. Ik voelde dat God wacht op mijn woord, mijn toestemming. Toen stortte mijn geest zich in de Heer en ik zei: "Doe met mij zoals het U belieft, ik geef mij over aan Uw Wil. Uw heilige Wil is vanaf nu mijn voedsel. Ik zal trouw zijn aan Uw eisen met de hulp van Uw genade. Doe met mij wat U belieft. Ik smeek U, Heer, wees mij elk ogenblik van mijn leven nabij".

137. Dan, toen ik met heel mijn wil en gans mijn hart ingestemd had tot het offer, doordrong mij de aanwezigheid van God. Mijn ziel verzonk in God, overstroomd met zo'n geluk dat ik het niet kan beschrijven, zelfs niet gedeeltelijk. Ik voelde dat Zijn Majesteit mij omgaf. Ik was op bijzondere wijze met Hem verenigd. Ik zag Gods grote welwillendheid in mij en wederkerig sluimerde mijn geest in Hem. Bewust van deze vereniging met God, voelde ik dat ik bijzonder bemind werd en op mijn beurt beminde ik Hem met heel de kracht van mijn ziel. Tijdens deze aanbidding voltrok zich een groot mysterie, een mysterie tussen mij en de Heer. Het leek mij dat ik onder Zijn blik ging sterven van liefde. Ik sprak veel met de Heer, zonder één woord. En de Heer zei tot mij: "Gij zijt de zaligheid van Mijn Hart; van vandaag af zal elk van uw daden, zelfs de kleinste, welbehagen vinden in Mijn ogen, wat ge ook doet." Op dat ogenblik voelde ik mij omgevormd. Het lichamelijk omhulsel blijft hetzelfde, maar de ziel is anders, God woont erin met al Zijn welbehagen. Geen gevoel maar een bewuste werkelijkheid, die door niets kan verduisterd worden, is dat.

138. Na de aanbidding kwam ik buiten en bekeek vredig alles in de ogen waar ik vroeger zo'n vrees voor had.

In de gang kreeg ik door een bepaalde persoon onmiddellijk een groot lijden en vernedering te verduren. Ik aanvaardde het in onderwerping aan een hogere wil en ik heb mij nauw tegen het Heilig Hart van de Heer Jezus gedrukt, en toonde zo dat ik bereid was tot alles waarvoor ik mij geofferd had. Het lijden leek onder mijn voeten op te rijzen, zelfs Moeder Margareta was er verbaasd over. Bij anderen gaat veel onopgemerkt voorbij, want het is inderdaad niet de moeite er aandacht aan te besteden, maar bij mij wordt niets onopgemerkt gelaten, elk woord wordt ontleed, elke pas nagegaan.

Een zuster zei mij: "Bereid u voor, mijn zuster, om een kruisje te ontvangen dat moeder overste u bereidt, ik heb zo'n medelijden met u, mijn zuster". En ik, ik verheugde me in mijn ziel en ik ben er al lang klaar voor. Toen ze mijn moed zag, was ze verwonderd. Ik zie nu dat de ziel niet veel vermag uit zichzelf, maar met God kan ze alles. Zie-daar wat de genade van God tot stand brengt. Weinig zielen blijven altijd aandachtig voor de ingevingen van God, en nog minder volgen trouw deze ingevingen.

139. Nochtans kan de ziel die trouw is aan God deze ingevingen niet alléén onderscheiden, ze moet ze aan het oordeel van een zeer onderlegd en wijs priester onderwerpen, en zolang ze geen zekerheid heeft verworven, moet ze ongelovig blijven. Dat ze zich niet op haar eentje toevertrouwt aan deze ingevingen en aan al deze hogere genaden, want ze kan zich blootstellen aan groot verval.

Ook al onderscheidt de ziel onmiddellijk de valse ingevingen van die van God, toch weze ze voorzichtig, want er zijn veel onzekere zaken. God houdt er van en verheugt er Zich over dat de ziel, alleen om Zijnentwille, zelfs Hem niet vertrouwt; omdat ze Hem bemint is ze voorzichtig en vraagt ze hulp en zoekt voor zichzelf uit te maken of het werkelijk God is die in haar werkt. En als een verlicht priester het haar bevestigt, dat ze dan gerust weze en zich toevertrouwe aan God volgens Zijn aanwijzingen, dat wil zeggen, volgens de aanwijzingen van de biechtvader.

140. Zuivere liefde is in staat tot grote daden, en geen moeilijkheden noch tegenkantingen kunnen haar breken. Zoals de liefde sterk is midden grote moeilijkheden zo is zij ook standvastig in het grijze, vervelende en alledaagse leven. Ik weet dat er om God te behagen maar één ding nodig is, de kleinste dingen doen met een grote liefde, liefde en altijd liefde.

Zuivere liefde dwaalt niet af. Zij heeft wonderlijk veel licht en doet niets dat God zou kunnen mishagen. Ze is vindingrijk in het doen van wat God het allermeest bevalt, en niemand kan haar evenaren. Ze is gelukkig als ze zich kan ontledigen en als een zuiver offer kan branden. Hoe meer ze zichzelf geeft, hoe gelukkiger ze is. Maar niemand kan als zij, van ver de gevaren aanvoelen: ze weet hoe ze te ontmaskeren en met wie ze te maken heeft.

141. + Maar mijn pijnigingen gaan al ten einde. De Heer geeft mij de beloofde hulp, ik zie haar in de persoon van twee priesters: Pater Andrasz en prof. Sopocko. Tijdens de retraite vóór de eeuwige geloften [42] werd ik voor de eerste maal volledig gerustgesteld [43]. Later werd ik door professor Sopocko in dezelfde richting geleid. Zo voltrok zich de belofte van de Heer.

142. Toen ik gerustgesteld was en onderricht hoe ik Gods wegen zou bewandelen, verheugde mijn geest zich in de Heer en ik had de indruk niet te stappen maar te lopen. Mijn vleugels werden opengespreid voor de vlucht en ik begon te zweven in volle zon en ik kwam niet naar beneden tot ik rustte in Wie mijn ziel zich voor eeuwig verliest. Ik gaf me volkomen aan de invloed van de genade over. Diep zijn Gods nederdalingen tot mijn ziel. Ik wijk niet, noch weersta ik, maar verlies mij in Hem als in mijn enige schat. Ik ben één met de Heer, de afgrond die ons scheidt, Schepper en Zijn schepsel, schijnt verdwenen. Gedurende enkele dagen leefde mijn ziel als in een voortdurende extase. De aanwezigheid van God verliet mij niet één moment. En mijn ziel verbleef in een voortdurende liefdesvereniging met de Heer. Ondertussen verhinderde dit mij niet mijn plichten te volbrengen. Ik voelde dat ik in liefde omgevormd werd, ik was geheel in brand zonder schade. Ik was voortdurend in God verloren, God trok mij naar Zich toe met zulk een liefde en zo'n macht dat ik sommige momenten niet besefte dat ik op aarde was. Zo lang had ik de goddelijke genade tegengehouden en gevreesd, nu verwijderde God zelf, door Pater Andrasz, alle moeilijkheden. Mijn geest werd naar de zon gekeerd en bloeide in haar stralen alléén voor Hem open, Ik versta niet... [44]

143. + Ik heb veel Goddelijke genades verspild want ik vreesde altijd door een illusie misleid te worden. God trok mij tot Zich met zo'n kracht dat het dikwijls niet in mijn vermogen lag zijn genade te weerstaan; wanneer ik plots in Hem gestort werd en Jezus me op deze momenten met zo'n vrede vervulde, kon ik me naderhand, zelfs indien ik het wilde, niet meer verontrusten. Dan hoorde ik in mijn ziel de woorden: Opdat Gij verzekerd zoudt zijn dat Ik de Bewerker ben van al deze opdrachten, zal Ik u zo'n diepe vrede geven dat zelfs wanneer ge u ongerust of angstig wou maken, het vandaag niet in uw macht zal zijn; maar de liefde gaat uw ziel overstromen tot zelfvergetelheid toe.

144. Later gaf Jezus mij een andere priester [45] voor wie Hij mij beval mijn ziel te ontvouwen. Hoewel ik het aanvankelijk met wat aarzeling deed, bracht de strenge vermaning van Jezus in mijn ziel een diepe nederigheid teweeg. Onder zijn begeleiding maakt mijn ziel snel vorderingen in liefde tot God, en werden de talrijke verlangens van de Heer uiterlijk vervuld [46]. Dikwijls heb ik over zijn moed en zijn diepe deemoed nagedacht.

145. O, hoe ellendig is mijn ziel die zoveel genaden verspil heeft. Ik liep weg van God en Hij achtervolgde mij met zijn genaden. Meestal ontving ik de genaden van God wanneer ik mij er het minst aan verwachtte. Sinds de Heer mij een geestelijke begeleider heeft gegeven, ben ik getrouwer aan de genade. Het is dank zij deze begeleider, dank zij zijn waakzaamheid over mijn ziel, dat ik ervaren heb wat geestelijke leiding is en hoe Jezus dat opvat. Jezus waarschuwde mij voor de kleinste fout en toonde mij dat Hij het was die besliste in elke zaak die ik aan mijn begeleider voorlegde, en dat: alle overtredingen tegen hem, Mijzelf treffen. Toen onder deze begeleiding mijn ziel een diepe ingetogenheid en vrede begon te smaken, hoorde ik dikwijls deze woorden: Sterk u voor de strijd, dikwijls meermaals herhaald.

+ Jezus laat mij vaak weten wat Hem in mijn ziel mishaagt en soms heeft Hij mij vermaand voor schijnbaar kleinigheden, maar die echt een grote betekenis hebben. Hij waarschuwde mij en tuchtigde mij als een Meester. Gedurende vele jaren is het Hij zelf die mij heeft opgevoed tot het moment dat Hij mij een geestelijke begeleider gaf. Vroeger legde Hij zelf uit wat ik niet begreep en nu beveelt Hij mij om mijn biechtvader over alles te ondervragen en zegt Hij mij dikwijls: "Ik antwoord u door zijn mond, wees gerust." Het is mij nooit overkomen dat ik voor wat ik aan de begeleider voorlegde, een antwoord ontving dat tegengesteld was aan wat de Heer van mij vereiste. Soms gebeurt het, maar dikwijls niet, dat Jezus mij bepaalde dingen aanbeveelt en niemand er iets van weet en dat wanneer ik de biechtstoel nader, mijn biechtvader mij hetzelfde aanbeveelt.

+ Wanneer de ziel langere tijd verlichtingen en vele ingevingen gekregen heeft en haar biechtvaders de oorsprong van haar ingevingen en ook de vrede van de ziel bevestigd hebben, wanneer haar liefde groot is, geeft Jezus haar te kennen, dat het tijd is, de ontvangen gaven in daden om te zetten. De ziel geeft er zich rekenschap van dat de Heer op haar rekent en dit bewustzijn vermeerdert haar krachten; ze weet dat, om trouw te blijven, ze menige moeilijkheid op zich zal moeten nemen, maar zij heeft vertrouwen in God en dank zij dit vertrouwen komt ze daar waar God haar roept. De moeilijkheden schrikken haar niet af, ze zijn als het ware haar dagelijks brood. Zij verschrikken haar niet, noch ontmoedigen ze haar, zoals het lawaai van kanonnen de ridder die voortdurend in de strijd is niet verschrikt. Ver van verschrikt te zijn, hoort ze toch, uit welke richting de vijand aanvalt, om zo de overwinning te behalen. Ze doet niets blindweg, maar ze onderzoekt, denkt diep na en rekent niet op zichzelf, maar bidt vurig en vraagt raad aan andere ervaren en wijze ridders. Als de ziel op deze wijze handelt, overwint ze bijna altijd.

Er zijn aanvallen die de ziel geen tijd laten om na te denken, raad in te winnen of iets anders te doen; dan moet ze strijden op leven en dood. Het is menigmaal goed, zonder een woord gezegd te hebben, te schuilen in de wonde van het Heilig Hart van Jezus: daardoor alleen al is de vijand verslagen.

In vredestijd doet de ziel ook inspanningen zoals op het ogenblik van de strijd. Ze moet zich oefenen en goed oefenen anders heeft ze geen kans om te overwinnen. Ik beschouw de vredestijd als de tijd van voorbereiding op de overwinning. De ziel moet altijd waakzaam zijn; waakzaamheid en nog eens waakzaamheid. Een ziel die nadenkt, ontvangt veel licht. De verstrooide ziel stelt zichzelf bloot aan de val, en moet niet verbaast zijn als ze valt. O Geest van God, Bestuurder van de ziel, wijs is die Gij hebt getraind. Maar de voorwaarde voor de werking van Gods Geest, is stilte en ingetogenheid.

146. Het gebed. Door het gebed wapent de ziel zich voor elke soort strijd. In welke staat ze ook is, ze moet bidden. Een zuivere en schone ziel moet bidden, anders verliest ze haar schoonheid. Een ziel die naar zuiverheid streeft, moet bidden, anders geraakt ze er niet. De pas bekeerde ziel moet bidden, anders valt ze opnieuw. Een zondige, in zonde verzonken ziel, moet bidden, anders kan ze niet opstaan. Zo is er geen ziel die niet verplicht is te bidden, want iedere genade daalt op haar neer door het gebed.

147. Ik herinner mij het meest licht ontvangen te hebben gedurende de aanbidding die ik tijdens de vasten dagelijks een half uur lang deed, op de grond met de armen in kruisvorm, voor het Allerheiligste Sacrament. Ik verdiepte dan de kennis van mijzelf en van God. Hoewel ik de toestemming van de oversten had, waren er veel moeilijkheden om zo te bidden. De ziel moet weten dat om zo te bidden en te volharden in het gebed, ze zich moet wapenen met geduld en dapper alle innerlijke en uiterlijke moeilijkheden te boven komen - innerlijke moeilijkheden: ontmoediging, dorheid, zwaarte, bekoringen; uiterlijke moeilijkheden: het menselijk opzicht,  en het vrijmaken van de momenten bestemd voor het gebed. Ik heb het zelf ervaren dat, als ik mijn gebed niet op de vastgestelde tijd deed, ik het verwaarloosde omdat mijn verplichtingen het later niet toelieten, en zelfs wanneer ik het dan toch deed, was het met de grootste moeite, want mijn gedachten vluchtten steeds naar mijn plichten. Ik had ook een andere moeilijkheid: wanneer de ziel haar gebed goed verricht heeft, en het gebed verliep innerlijk diep ingetogen, dan verzetten andere mensen zich tegen haar ingetogenheid, dan moet ze geduld opbrengen om te volharden in het gebed. Het gebeurde vaak dat, wanneer mijn ziel heel diep in God verzonken was en meer vrucht uit het gebed haalde en Gods aanwezigheid mij gedurende de dag vergezelde en op het werk er ook meer ingetogenheid, nauwkeurigheid en meer inspanning was in de taken, dan juist overkwamen mij de meeste verwijten dat ik niet plichtsgetrouw was en onverschillig aan alles, want de minder ingetogen zielen willen dat de anderen gelijk hen blijven want ze zijn voor hen een voortdurende wroeging.

148. + Een edele en fijngevoelige ziel, het kan zelfs de eenvoudigste zijn, maar met een fijne gevoeligheid, ziet deze God in alles, vindt ze Hem overal en kan ze God zelfs vinden in de meest verborgen dingen. Ze vindt alles belangrijk, ze waardeert alles en dankt God voor alles, ze haalt uit alles geestelijk voordeel en geeft alle eer aan God. Ze vertrouwt op Hem en is niet verstoord als de tijd van de beproeving aanbreekt. Zij weet dat God de beste Vader is en trekt zich weinig aan van wat de mensen denken. Ze volgt trouw de minste zucht van de Heilige Geest, ze verheugt zich over deze geestelijke Bezoeker en houdt zich dicht bij Hem als een kind bij haar moeder. Waar andere zielen stoppen en schrik hebben, daar gaat zij voort zonder vrees voor moeilijkheden.

148. + Een edele en fijngevoelige ziel, het kan zelfs de eenvoudigste zijn, maar met een fijne gevoeligheid, ziet God in alles, vindt Hem overal en kan God zelfs vinden in de meest verborgen dingen. Ze vindt alles belangrijk, ze waardeert alles en dankt God voor alles, ze haalt uit alles geestelijk voordeel en geeft alle eer aan God. Ze vertrouwt op Hem en is niet verstoord als de tijd van de beproeving aanbreekt. Zij weet dat God de beste Vader is en trekt zich weinig aan van wat de mensen denken. Ze volgt trouw de minste zucht van de Heilige Geest, ze verheugt zich over deze geestelijke Bezoeker en houdt zich dicht bij Hem als een kind bij haar moeder. Waar andere zielen stoppen en schrik hebben, daar gaat zij voort zonder vrees voor moeilijkheden.

149. Wanneer de Heer zelf dicht bij de ziel wil verwijlen en haar leiden, verwijdert Hij alles wat uiterlijk is. Toen ik ziek werd en men mij naar het ziekenkwartier bracht, had ik daardoor veel onaangenaamheden. We waren met twee zusters in de ziekenafdeling. De zusters kwamen zuster N. bezoeken, naar mij keek niemand om. Het is zo dat elk haar cel had in dezelfde ziekenkamer. De winteravonden waren lang. Zuster N. had licht en een radio ontvangen, maar ik kon wegens gebrek aan licht zelfs mijn meditatie niet voorbereiden.

Dat duurde bijna twee weken en toen beklaagde ik mij op een avond bij de Heer dat ik veel leed en wegens gebrek aan licht zelfs mijn meditatie niet kon voorbereiden, en de Heer zei me dat Hij elke avond zou komen om de punten voor de meditatie van de volgende dag aan te duiden. Deze punten betroffen altijd Zijn smartelijk lijden. Hij zei me: "Overweeg Mijn lijden vóór Pilatus." En zo tijdens de ganse week overwoog ik punt voor punt Zijn smartelijk lijden. Van dan af doordrong een grote vreugde mijn ziel en ik verlangde geen bezoek meer noch licht. Jezus was mij genoeg in alles. De zorg van de oversten voor de zieken was zeer groot, nochtans had de Heer er zo over beschikt dat ik me verlaten voelde. Om zelf te kunnen werken verwijderde deze onvergelijkbare Meester al het geschapene. Soms beleefde ik zoveel vervolgingen en pijnigingen van alle soort dat zelfs Moeder M. me zei: "Op uw weg, zuster schiet het lijden op uit de grond. Ik zie u, zuster, als een gekruisigde, nochtans heb ik gemerkt dat Jezus er voor iets tussen zit. Wees trouw aan de Heer".

150. + Ik wil een droom neerschrijven die ik van de heilige Theresia van het Kindje Jezus had. Ik was nog novice en ik had bepaalde moeilijkheden die ik niet te boven kwam. Het waren innerlijke moeilijkheden, maar ook uiterlijke waren ermee verbonden. Ik deed novenen tot verscheidene heiligen, maar het werd altijd maar erger. Mijn lijden hierdoor werd zo erg dat ik niet meer wist hoe verder te leven, en plots kwam het idee in mij op te bidden tot de heilige Theresia van het Kindje Jezus. Ik begon een noveen tot haar want vóór ik intrad in het klooster had ik voor haar een grote verering. Ondertussen had ik haar wat verwaarloosd, maar in deze nood herbegon ik vurig tot haar te bidden. De vijfde dag van de noveen droomde ik van de heilige Theresia, maar ze leek me nog op de aarde te zijn. Ze verborg voor mij dat ze een heilige was en begon mij te troosten, dat ik me deze zaak niet zo zeer moest aantrekken, maar meer op God vertrouwen. Ze zei me: "Ik heb ook veel geleden" - ik geloofde zo maar niet dat ze veel geleden had en zei haar dat ik de indruk had dat ze helemaal niet geleden had. Toch antwoordde de heilige Theresia op overtuigende wijze dat ze veel geleden had en ze zei: "Zuster, weet dat binnen drie dagen deze zaak goed zal eindigen." Toen ik haar niet wou geloven, gaf ze mij te kennen dat ze een heilige was. Onmiddellijk werd mijn ziel van vreugde vervuld en ik zij: "Gij zijt Heilig!." Ze antwoordde: "Ja, ik ben heilig. Vertrouw er op dat ge deze zaak binnen drie dagen zult afhandelen". En ik zei haar: "Heilige Theresia, zeg mij, zal ik in de hemel komen?" Zij antwoordde: "Ge zult in de hemel zijn." "En zal ik heilig zijn?" Ze heeft me geantwoord: "Ja, ge zult heilig zijn." "Maar Thereseke, zal ik heilig zijn zoals gij, op de altaren?" En ze antwoordde: "Ja, ge zult heilig zijn zoals ik, maar ge moet vertrouwen hebben op de Heer Jezus." En ik vroeg haar of mijn vader en mijn moeder in de hemel gingen zijn, of... [47]

Zij antwoordde: "Ze zullen er zijn". "En mijn broers en zusters, zullen zij in de hemel zijn?" Ze zei mij van veel voor hen te bidden, maar ze gaf mij geen zeker antwoord. Ik begreep dat ze veel gebed nodig hebben.

Het is een droom, en zoals het spreekwoord zegt: "Dromen zijn bedrog, maar God is geloof", maar ondertussen, zoals ze mij gezegd had, kon ik op de derde dag deze zaak heel gemakkelijk afhandelen. Wat die zaak betreft, speelde alles zich letterlijk af zoals ze gezegd had. Het is een droom, maar hij heeft zijn betekenis.

151. + Eens, toen ik in de keuken was met zuster N. [48], had ze zich wat geërgerd over mij en als straf deed ze mij op de tafel gaan zitten en zijzelf werkte hard, ze kuiste en schrobde en ik bleef op tafel zitten. De zusters kwamen en verwonderden zich, mij op tafel te zien zitten. Iedereen zei haar woordje, de ene dat ik een nietsnut was, een andere: "wat een buitenissige." Ik was toen postulante. Anderen zegden: "wat voor zuster wordt dat." Toch kon ik niet van de tafel af komen want de zuster had mij bevolen in naam van de gehoorzaamheid [49] te blijven zitten tot ze me zei eraf te komen. Waarlijk God alleen weet hoeveel akten van zelfverloochening ik toen deed. Ik dacht te verbranden van schaamte. Dikwijls liet God Zelf dergelijke zaken toe om mij innerlijk te vormen, maar Hij beloonde mij voor deze vernedering door een grote vertroosting. Tijdens de zegen zag ik Hem in een grote Schoonheid, Jezus bekeek me welwillend en zei: "Mijn dochter, vrees het lijden niet, Ik ben met u."

152. Eens toen ik nachtdienst had [50], was mijn ziel wegens het schilderen van de Beeltenis in zo een smart dat ik niet meer wist waaraan mij te houden: enerzijds het steeds mezelf overtuigen dat het een illusie was, anderzijds zei een priester mij dat God misschien juist door deze Beeltenis geëerd wilde worden en dat men moest proberen ze te laten schilderen. In elk geval was mijn ziel zeer vermoeid. Toen ik in de kleine kapel kwam, naderde ik met mijn hoofd het tabernakel, ik klopte en zei: "Jezus, zie welke grote moeilijkheden ik heb wegens het schilderen van die Beeltenis". Ik hoorde een stem uit het tabernakel komen: "Mijn dochter, uw pijnen zullen niet lang meer duren."

153. Zekere dag zag ik twee wegen: één brede, bedekt met zand en bloemen vol vreugde, muziek en alle soorten genoegens. De mensen gingen al dansend op die weg en vermaakten zich. Ze kwamen aan het einde zonder het te merken dat de weg afbrak. Maar op het einde gaapte een vreselijke diepte, namelijk de afgrond van de hel. Deze zielen vielen blindelings in deze jammerpoel, zoals ze stapten, zo vielen ze erin. En ze waren zo talrijk dat men ze niet kon tellen. En ik zag de tweede weg, of eerder, een pad, want het was smal, bezaaid met doornen en stenen en de mensen die voortgingen op deze weg hadden de tranen in de ogen en alle slag van lijden was hun deel. De enen vielen over de stenen, maar ze stonden dadelijk weer op en gingen verder. Op het eind van de weg was er een prachtige tuin, vol met alle soorten geluk en al deze zielen gingen er binnen. Ze vergaten onmiddellijk hun lijden.

154. Eens was er aanbidding bij de Zusters van de Heilige Familie [51] met één van onze zusters ben ik er heengegaan. Van zodra ik de kapel betrad, vervulde de aanwezigheid van God mijn ziel. Zoals sommige momenten bad ik zonder woorden te vormen. Plots zag ik de Heer die me zei: "Weet wel, als ge het schilderen van deze Beeltenis nalaat en geheel het werk van de Barmhartigheid, dan zult gij op de dag van het oordeel verantwoording moeten afleggen voor een groot aantal zielen." Op deze woorden van de Heer vervulde vrees, een soort alarm, mijn ziel. Ik kon mezelf niet bedaren. In mijn oren klonken die woorden: zo zal ik me niet alleen voor mezelf moeten verantwoorden op de dag van Gods oordeel maar ook voor andere zielen. Deze woorden drongen diep door in mijn hart. Terug thuis ben ik naar de Kleine Jezus [de kleine binnenhuis kapel] gegaan, ik ben neergevallen vóór het Allerheiligste Sacrament, het gezicht op de grond, en ik heb gezegd aan de Heer: "Ik zal alles doen wat Gij in mijn vermogen legt, maar ik smeek U wees altijd met mij en geef mij de kracht Uw heilige Wil te volbrengen, want Gij kunt alles en ik kan niets uit mezelf.

155. + Sinds enige tijd gebeurt het dat ik in mijn ziel ervaar wanneer iemand voor mij bidt, ik word het onmiddellijk in mijn ziel gewaar. En hetzelfde gebeurt wanneer een ziel me om gebed vraagt, zelfs zonder dat ze me erover spreekt, dan voel ik het ook in mijn ziel. Ik merk dat op deze wijze : ik ervaar een zekere onrust, alsof iemand me roept, wanneer ik bid, bekom.

156. + Eens verlangde ik vurig de heilige Communie te ontvangen, maar ik had een zekere twijfel, en daarom ben ik niet gegaan. Ik leed er erg onder, het leek of mijn hart openbarstte van pijn. Toen ik bezig was met mijn werk, het hart vol bitterheid, stond Jezus plots naast mij en zei me: "Mijn dochter, laat de heilige Communie niet weg, behalve als ge weet dat ge zwaar gevallen zijt, daarbij mag geen enkele twijfel u tegenhouden u met Mij te verenigen in Mijn mysterie van Liefde. Uw geringe fouten zullen verdwijnen in Mijn liefde zoals een strohalm geworpen in een grote oven. Weet dat ge Mij zeer bedroeft als ge Mij in de heilige Communie voorbijgaat."

157. 's Avonds, toen ik de kleine kapel betrad, hoorde ik in mijn ziel deze woorden: "Mijn dochter, overweeg deze woorden: In doodstrijd getreden, bad Hij met nog meer aandrang." Toen ik dieper begon na te denken, werd mijn ziel overstroomt met veel licht. Ik begreep dat wij veel volharding in het gebed nodig hebben en dat ons heil dikwijls afhangt van zulk zeer moeilijk gebed.

158. + Toen ik in Kiekrz was om één van onze zusters tijdelijk te vervangen [52], ging ik op een namiddag door onze tuin en hield stil aan de oever van het meer, en lange tijd bleef ik daar mediterend denken over dit natuurelement. Plots zag ik Jezus naast mij staan en vol goedheid zeggen: "Dit alles heb Ik voor u geschapen, mijn bruid, maar weet dat al deze schoonheden niets zijn vergeleken met wat Ik u bereid heb in de eeuwigheid." Mijn ziel werd overstroomd met zo'n grote troost dat ik er gebleven ben tot de avond en het leek me maar een kort moment. Het was mijn vrije dag, bestemd voor mijn eendaagse recollectie [53], ik had dus de volledige vrijheid om in gebed te blijven. O, wat is God oneindig goed. Hij achtervolgt ons met Zijn goedheid. Meestal schenkt de Heer mij Zijn grootste genaden wanneer ik er mij helemaal niet aan verwacht.

159. Heil’ge Hostie, in gouden kelk bevat,
zend mij heel zuiver, rein en onbevlekt,
door de woestijn, het wijde ballingsoord,
dank zij Uw liefdekracht in mij verwekt.

Heil’ge Hostie, daal in mijn ziele neer,
Gij, allerreinste liefde van mijn hart,
Uw schittering verdrijft mijn duisternis,
weiger Uw gaven niet aan 't nederig hart.

Heil’ge Hostie, hemelse zaligheid,
ook al verbergt Gij hier Uw heerlijkheid
en al biedt Gij ons slechts een kruimel brood,
ons sterk geloof schouwt Uw aanwezigheid.

160. + De dag van de kruistocht [54], de vijfde dag der maand, viel samen met de eerste vrijdag. Vandaag is het mijn dag om de erewacht bij Jezus te houden. Deze dag is het mijn plicht alle beledigingen en oneerbiedigheden tegenover de Heer te herstellen, en te bidden dat die dag geen enkele heiligschennis begaan wordt. Mijn geest was die dag ontvlamd in een bijzondere liefde tot de Eucharistie. Ik meende in een smeltoven veranderd te zijn. Toen ik tot de heilige Communie naderde en de priester mij Jezus gaf, bleef een tweede hostie aan zijn mouw hangen, en ik wist niet welke van de twee ik moest ontvangen. Toen ik een ogenblik nadacht, deed de priester mij ongeduldig met de hand een teken de Hostie te ontvangen. Toen ik de Hostie ontving die hij vóór mij hield, viel de andere in mijn handen. De priester ging door de heilige Communie te geven tot het eind van de Communiebank en al die tijd hield ik Jezus in mijn handen. Toen de priester terugkwam, gaf ik hem de Hostie opdat hij ze terug in de ciborie zou leggen, want voordien, terwijl ik Jezus ontving, kon ik niet spreken om te zeggen dat de andere gevallen was, maar pas nu nadat ik gecommuniceerd had. Maar gedurende de hele tijd dat ik de Hostie in mijn handen hield, voelde ik zo'n krachtige liefde dat ik de hele dag niet kon eten en ook niet tot klaar bewustzijn kon komen. Uit de Hostie hoorde ik deze woorden: "Ik wou op uw handen rusten, niet enkel in Uw hart," en plots op hetzelfde moment zag ik de kleine Jezus, maar toen de priester naderde, zag ik alleen nog de Hostie.

161. O Maria, Gij onbevlekte Maagd,
zuiver en reinste kristal van mijn hart,
Gij zijt mijn kracht, mijn anker stevig vast,
Gij zijt een schuts en schild voor 't zwakke hart.

O Maria, rein, ongeëvenaard,
Maagd en ook Moeder, beiden tegelijk,
schoon als de Zon zijt Gij rein, onbesmet,
aan 't beeld van Uwe ziel is niets gelijk.

Uw pracht verrukt het oog der Drieeenheid,
God daalde neder van Zijn eeuwige Troon,
nam vlees en bloed van uw maagdelijk hart,
negen maand lang in zijn verborgen woon.

O Moeder Maagd, niemand heeft ooit bevat
dat de oneindige God mens worden wil,
Zijn liefde alleen en Zijn barmhartigheid;
door U komt leven met God voor altijd.

Maagd Maria, poort van het hemels hof
door U kwam redding, heil, zegen voor ons,
door Uw hand vloeit ons elke gratie Gods,
alleen U getrouw volgen heiligt ons.

O zoete Maagd, heerlijkste leliehart,
't eerste tabernakel van Jezus op aard;
Uw nederigheid heeft Hem het diepst bekoord,
meer dan al d'heiligen en het engelenkoor.

O Maria, mijn zoetste Moeder lief,
U geef ik alles, ziel, lichaam en hart,
Wees Gij mijn schuts, bewaakster van mijn zijn
Vooral in 't uur der dood, mijn laatste pijn.

162. J.M.J. Jezus, ik vertrouw op U. 1 januari 1937.

Blad van innerlijk controle van de ziel. Bijzonder gewetensonderzoek: zich verenigen met de barmhartige Christus. Praktijk: innerlijke stilte, strenge stilte bewaren.

Het geweten

Januari God en de ziel, stilte. Gewonnen 41, gevallen 4. Schietgebed: "En Jezus bewaarde het zwijgen".
Februari God en de ziel, stilte. Gewonnen 36, gevallen 3. Schietgebed: "Jezus, ik vertrouw op U".
Maart God en de ziel, stilte. Gewonnen 51, gevallen 2. Schietgebed: "Jezus ontvlam mijn hart van liefde".
April God en de ziel, stilte. Gewonnen 61, gevallen 4. Schietgebed: "Met God kan ik alles".
Mei God en de ziel, stilte. Gewonnen 92, gevallen 3. Schietgebed: "In Zijn Naam is mijn kracht".
Juni God en de ziel, stilte. Gewonnen 64, gevallen 1. Schietgebed: "Alles voor Jezus".
Juli God en de ziel, stilte. Gewonnen 62, gevallen 8. Schietgebed: "Jezus, rust uit in mijn hart".
Augustus God en de ziel, stilte. Gewonnen 88, gevallen 7. Schietgebed: "Jezus, Gij weet..."
September God en de ziel, stilte. Gewonnen 99, gevallen 1. Schietgebed: "Jezus, verberg mij in Uw Hart".
Oktober God en de ziel, stilte. Gewonnen 41, gevallen 3. Schietgebed: "Maria, verenig mij met Jezus".
November God en de ziel, stilte. Gewonnen, gevallen. Schietgebed: "O mijn Jezus barmhartigheid".
December God en de ziel, stilte. Gewonnen, gevallen. Schietgebed: "Wees gegroet, levende Hostie".

163. J.M.J. Het jaar 1937

Algemene oefening

+ Zo dikwijls mijn borst ademt, zo dikwijls mijn hart klopt, zo dikwijls mijn bloed in mijn lichaam stuwt, zo vele duizenden malen wil ik Uw barmhartigheid te prijzen, o Allerheiligste Drieëenheid.
+ Ik verlang mij geheel in Uw barmhartigheid om te vormen en zo een levende weerspiegeling te zijn van U, o Heer. Dat het grootste van de goddelijke eigenschappen, Uw onpeilbare barmhartigheid, doorheen mijn ziel en mijn hart naar mijn naaste vloeien.

Help mij, Heer, dat mijn ogen barmhartig zijn, en ik nooit iemand verdenk of beoordeel naar de uiterlijke schijn, maar waarneem wat mooi is in de ziel van mijn naaste en hem te hulp kom.
Help mij, Heer, dat mijn oor barmhartig zij en zich buigt over de noden van mijn naaste en niet onverschillig blijft voor zijn leed en zijn klagen.
Help mij, Heer, dat mijn tong barmhartig zij, en ik nooit kwaad spreek van mijn naaste, maar voor elkeen een woord van troost en vergeving hebbe.
Help mij, Heer, dat mijn handen barmhartig zijn, gevuld met goede daden, om mijn naaste goed te kunnen doen, en de zwaarste en lastigste taken op mij te nemen.
Help mij, Heer, dat mijn voeten barmhartig zijn, om mijn naaste te hulp te snellen, terwijl ik mijn vermoeidheid en afmatting overwin. Mijn ware rust is mijn naaste dienst bewijzen.
Help mij, Heer, dat mijn hart barmhartig zij, en ik alle lijden van mijn naaste meeleef, mijn hart aan niemand weiger. Ik zal oprecht omgaan zelfs met degenen waarvan ik weet dat ze mijn goedheid zullen misbruiken, en ik zal me opsluiten in het allerbarmhartigste Hart van Jezus. Ik zal zwijgen over mijn eigen lijden. Moge Uwe barmhartigheid in mij rusten, o mijn Heer.

+ Gij zijt het die mij beveelt me te oefenen in de drie graden van barmhartigheid: de eerste: de barmhartige daad, wat het ook zij. De tweede: het barmhartige woord, wat ik als daad niet kan volbrengen, zal ik met het woord verhelpen. De derde: is het gebed. Als ik noch door woord noch door de daad barmhartigheid kam betuigen, zal ik het altijd door het gebed kunnen. Ik zend mijn gebed zelfs daarheen waar ik lichamelijk niet kan gaan. O mijn Jezus, vorm mij om in U, want Gij kunt alles [55].

164. + J.M.J. Warzawa, 1933

Proeftijd vóór de eeuwige geloften [56]

Toen ik vernam dat ik mocht vertrekken voor de proeftijd was mijn hart vervuld van vreugde bij het vooruitzicht van zo'n onschatbare genade, die de eeuwige geloften is. Ik ben vóór het Allerheiligste Sacrament gegaan en toen ik mij in dankzegging stortte, hoorde ik in mijn ziel deze woorden: "Mijn kind, Gij zijt Mijn zaligheid, gij zijt de troost van Mijn Hart. Ik verleen U zoveel genaden als ge er kunt verdragen. Telkens ge Mij vreugdevol wilt maken, verkondig aan de wereld Mijn ondoorgrondelijke barmhartigheid."

Enkele weken vóór mijn proeftijd werd aangekondigd, zei Jezus me, toen ik een moment in de kapel doorbracht: "Op dit ogenblik kondigen de oversten aan welke zusters hun eeuwige geloften gaan uitspreken. Ze zullen niet allen deze genade ontvangen, maar dat is hun schuld. Wie geen voordeel haalt uit de kleine genaden ontvangt geen grote. Maar aan u, Mijn kind, is deze genade gegeven." Mijn ziel werd overstelpt van blijde verwondering, want enkele dagen voordien had een van de zusters mij gezegd: "Gij zult de derde proeftijd niet doen, mijn zuster. Ik zelf ga afraden u deze geloften te laten afleggen." Ik heb aan deze zuster niets geantwoord, maar het was mij zeer pijnlijk, maar ik trachtte zo goed mogelijk mijn pijn te verbergen.

O Jezus, hoe vreemd zijn Uw wegen. Ik zie nu dat de mensen uit zichzelf niet veel vermogen, want ik ga in proeftijd zoals Jezus gezegd heeft.

166. In het gebed vind ik altijd licht en geesteskracht ook al zijn er soms moeilijke en zeer lastige momenten, zoals er soms voorkomen die in een klooster moeilijk voorstelbaar zijn. Verwonderlijk is het dat God dat soms toelaat, maar het geschiedt altijd om in een ziel een deugd te bevorderen of te vervolmaken. Daarom hebben die moeilijkheden plaats.

167. Vandaag [november 1932] ben ik in Warszawa aangekomen voor mijn derde proeftijd. Na hartelijk de dierbare Moeders gegroet te hebben, ging ik een ogenblik naar de kapel. Plots overstroomde de goddelijke aanwezigheid mijn ziel en ik hoor deze woorden: "Mijn dochter, ik verlang dat uw hart gevormd wordt naar het voorbeeld van Mijn barmhartig Hart. Gij moet geheel doordrongen zijn van mijn barmhartigheid."

167. Vandaag [november 1932] ben ik in Warszawa aangekomen voor mijn derde proeftijd. Na hartelijk de dierbare Moeders gegroet te hebben, ging ik een ogenblik naar de kapel. Plots overstroomde de goddelijke aanwezigheid mijn ziel en ik hoor deze woorden: Mijn dochter, ik verlang dat uw hart gevormd wordt naar het voorbeeld van Mijn barmhartig Hart. Gij moet geheel doordrongen zijn van mijn barmhartigheid.

De lieve Moeder Meesteres [57] vroeg mij onmiddellijk of ik dit jaar reeds een retraite had gedaan. Ik antwoordde van niet. "Wel, mijn zuster, ge moet eerst minstens drie dagen retraite doen."

God zij dank was er in Walendow [58] een retraite van acht dagen en kon ik daarvan gebruik maken. Maar er rezen moeilijkheden met het vertrek naar de retraite. Een persoon had zich er tegen verzet en er was reeds besloten dat ik niet zou gaan. Na het middageten ging ik vijf minuten in de kapel aanbidding doen. Opeens zag ik Jezus die me zei: "Mijn dochter Ik bereid u veel genaden die ge zult ontvangen tijdens de retraite die ge morgen zult beginnen." Ik antwoordde: "Jezus deze retraite is reeds begonnen en ik mag niet vertrekken". Hij zei me: Bereid u voor om morgen de retraite te beginnen, ik zal uw vertrek regelen met de oversten. En plots verdween Jezus. Ik begon me af te vragen hoe dat zou gebeuren. Maar onmiddellijk schoof ik elke bedenking ter zijde en wijdde ik al mijn tijd aan het gebed; ik vroeg de heilige Geest mij te helpen om al de ellende te kennen die ik ben. En na een weinig tijd verliet ik de kapel om naar mijn taak te gaan. Kort daarna riep de algemene overste me en zei: "Mijn zuster, vandaag nog vertrekt ge met moeder Valeria naar Walendow om morgen uw retraite te kunnen beginnen, moeder Valeria is juist hier, zodat ge samen kunt vertrekken". Nauwelijks twee uur later was ik te Walendow. Ik keerde een ogenblik in mezelf en erkende dat alleen Jezus de zaken zo kon regelen.

[40] In de Congregatie van de M.G.D.B. hebben de zusters geen afzondelijke kamer. Ze betrekken een gemeenschappelijke zaal door blijvende wanden in kleine cellen verdeeld.
[41] P. Sopocko schrijft: "Toen ik enige weken in het heilig land verbleef, verbrandde zij haar dagboek op aansporing van een "vermeende" engel. Als boete liet ik haar de vernietigde inhoud nogmaals neerschrijven. Terwijl ze dit deed, kwamen er nieuwe belevenissen. Die noteerde ze eveneens, maar vermengde ze met herinneringen uit de verbrande schriften.
[42] Het is gebruikelijk in de congregatie dat, zoals in de Constituies bepaald is, de generale overste met haar raad, na vijf jaar tijdelijke geloften, de kandidaten tot de eeuwige geloften toelaat of wegstuurt.
[43] Z.F. werd gedurende de retraite, van 20 tot 30 april 1933, volledig gerustgesteld door pater Andrasz.
[44] De zin werd hier afgebroken.
[45] Z.F. spreekt hier over E.H. Sopocko.
[46] Z.F. bedoeld hier het schilderen van de Beeltenis met de witte en rode stralen, en het onderschrift "Jezus ik vertrouw op U". Ook de openbare verering, het verspreiden van de Rozenkrans van de Goddelijke Barmhartigheid en de Noveen tot de Goddelijke Barmhartigheid. Dit alles dank zij de tussenkomst van E.H. Sopocko.

[47] Hier onderbreekt zuster Faustyna de zin.
[48] Z.F. was postulante en werkte in de keuken met zuster Marcienne Oswiecimska (1879-1979). Zekere dag vroeg zuster Marcienne na de maaltijd aan Z.F. de tafel af te ruimen en de afwas te doen. Deze begon onmiddellijk, maar de zusters die de een na de andere aankwamen, vroegen haar voortdurend hen op te dienen of een of andere dienst, wat Z.F. niet wou weigeren, zodat de afwas bleef staan. Toen zuster Marcienne terug kwam, meende ze dat Z.F. het werk verwaarloosd had. Voor penitentie moest ze op tafel zitten tot de afwas gedaan was [herinneringen van Zr Marcienne].
[49] Alleen wettige oversten kunnen in ernstige gevallen een bevel geven in naam van de gehoorzaamheid. Zuster Marcienne kon dat dus niet en heeft het wellicht ook niet gedaan. Als penitentie moest Z.F. op tafel zitten en zien hoe de zuster zelf de afwas deed. Toen Z.F. verwonderd aarzelde zei Zr Marcienne: "Is het zo dat Helena de gehoorzaamheid verstaat?" Die woorden interpreteerde Z.F. als een bevel in naam van de gehoorzaamheid [Herinneringen van Zr Marcienne].
[50] In sommige huizen van de Congregatie bestond de gewoonte dat enkele zusters 's nachts van dienst waren om het huis tegen dieven te bewaken. Ze deden de omtrek van de tuin en waakten vanuit het venster.

[51] De Franciskanessen van de heilige Familie, in de volksmond "Rodziniarki" genoemd naar het Pools "rodzina", familie, hadden een huis in de nabijheid van het generaalhuis van de congregatie van de M.G.D.B.
[52] In 1930 was Z.F. tijdelijk te Kiekrz.
[53] In het begin van elke maand hadden de zusters een dag recollectie om zich in de geest van de congregatie te verdiepen. Die dag was er stilzwijgen en geen recreatie. Elke zuster deed een uur aanbidding, de kruisweg, een evaluatie van de maand en een half uur meditatie over de dood [zie Constituties van de Congregatie van de M.G.D.B.].

[54] Elke maand, op een door de meesteres vastgestelde dag, had iedere novice een dag van ingetogenheid en erewacht bij het Heilig Sacrament. Ze vroeg dan aan de meesteres haar een versterving op te leggen en droeg al haar werk, gebed en lijden op tot uitboeting voor de zondaars. Sommige zusters deden dat ve


03-06-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 2
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 2

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

61. Jezus, ik dank U voor deze grote genade, namelijk voor de biechtvader die Gij U gewaardigd hebt voor mij te kiezen, en die Gij mij in een visioen hebt leren kennen nog vóór ik hem ooit had ontmoet. Toen ik bij Pater Andrasz biechtte, dacht ik dat hij mij van de innerlijke ingevingen zou vrijmaken. Maar de pater zei dat hij mij daar niet kon van vrijstellen, "maar bid, zuster, om een geestelijke begeleider."

Na een kort vurig gebed zag ik een tweede keer E.H. Sopocko, in onze kapel, tussen de biechtstoel en het altaar. Ik was toen in Krakow. Deze twee visioenen sterkten mij geestelijk, des te meer, omdat ik hem juist zo aantrof als ik hem in mijn visioenen gezien had, zowel in die van Warzawa tijdens mijn derde probata [33] als die van Krakow. Jezus, ik dank U voor deze grote genade.

Vrees bevangt mij nu als ik de zielen hoor zeggen dat ze geen eigenlijke biechtvader, dus geen geestelijke begeleider, hebben. Want ik weet welke grote schade ik heb ondervonden toen ik deze hulp nog niet had. Zonder begeleider kan men gemakkelijk afdwalen.

62. O grijs en eentonig leven hoeveel schatten rusten in u! Geen uur lijkt op het andere. De eenzijdigheid en grijsheid van het alledaagse verdwijnen als ik alles met de ogen van het geloof beschouw. De genade die mij op dit uur gegeven wordt, zal zich niet op een ander uur herhalen, die zal mij op het volgende uur gegeven worden, maar het zal niet meer dezelfde genade zijn. De tijd gaat voorbij en keert nooit terug. Wat hij in zich bevat, verandert nooit, het is verzegeld tot in de eeuwigheid.

63. + Eerwaarde Heer Sopocko moet zeer geliefd zijn door God. Ik zeg dit omdat ik heb ondervonden hoe krachtig God hem op bepaalde momenten verdedigt. Ik zie dat en verheug me buitengewoon dat God zo een uitverkorene heeft.

64. Uitstap naar Kalwaria [34]

Ik werd gedurende twee maanden naar Wilno gezonden om een zuster te vervangen die naar haar derde 'probata' ging. Ik bleef echter wat langer dan twee maanden. Op een zekere dag wou de moeder me plezier doen en stemde toe dat ik in gezelschap van een andere zuster naar Kalwaria zou gaan, om er de zogenoemde "Omgang der drie kleine wegen" te doen. Ik was daar zeer blij om. Wij moesten per boot gaan, al was het niet ver, maar zo was de wens van moeder overste. De vooravond zei Jezus: "Ik verlang dat gij thuisblijft." Ik antwoordde: "Jezus, alles is klaar om morgen vroeg te vertrekken, wat moet ik nu doen?" De Heer antwoordde mij: "Deze uitstap zou schadelijk zijn voor uw ziel." Ik antwoordde: "Gij kunt er iets op vinden, regel de omstandigheden zo dat Uw wil geschiede." Op dat ogenblik luidde de klok vóór het slapengaan. Met een blik zei ik Jezus goede nacht en ging mijn cel binnen.

Een prachtige morgen brak aan. Mijn begeleidster verheugde zich, hoe prettig het ging zijn om van alles te kunnen bezoeken. Maar ik was zeker dat we niet zouden gaan, ook al was er tot nu toe geen hindernis.

We zouden de heilige Communie vroeger ontvangen en onmiddellijk na de dankzegging vertrekken. Plots, tijdens de heilige Communie, draaide het prachtige weer helemaal om. Wie weet, waar vandaan, kwamen wolken de hemel verduisteren, en de regen stortte in stromen neer. Iedereen was verwonderd dat het bij zo'n mooi weer zo kon regenen, niemand had verwacht dat het in zo korte tijd zo veranderen kon.

Moeder overste zei mij: "Zusters, ik vind het zo spijtig dat ge niet hebt kunnen vertrekken." Ik antwoordde: "Lieve moeder, het is niets dat we niet kunnen vertrekken, het is de wil van God dat we thuisblijven." En niemand wist dat het de wens van Jezus was dat ik thuisbleef. Ik bleef de hele dag ingetogen in meditatie: ik dankte de Heer dat Hij mij thuisgehouden had. Die dag gaf God mij vele hemelse vertroostingen.

65. Eens in het noviciaat, plaatste de novicenmeesteres mij in de meisjeskeuken. In het begin deed me dat veel leed want ik kon de kookpotten niet baas, ze waren heel groot. Het ergste was de aardappelen afgieten, dikwijls viel de helft eruit. Toen ik dat aan de novicenmeesteres zegde, antwoordde zij dat ik er stilaan zou aan wennen en het zou leren door ervaring. Nochtans bleef de moeilijkheid want mijn krachten namen met de dag af en wegens dit gebrek aan kracht, maakte ik mij uit de buurt als het moment van het afgieten van de aardappelen kwam. De zusters merkten dat ik mij aan deze taak onttrok en ze waren zeer verwonderd. Ze wisten niet dat ik ondanks alle moeite en zelfoverwinning hen niet kon helpen. 's Middags bij het gewetensonderzoek klaagde ik bij God om mijn gebrek aan kracht. Toen hoorde ik deze woorden in mijn ziel: "Vanaf vandaag zal het u zeer gemakkelijk zijn, Ik zal uw krachten versterken." 's Avonds als het ogenblik van deze taak gekomen was, haastte ik mij als eerste, vertrouwend op de woorden van de Heer. Ik nam de kookpot met gemak op en goot het water perfect af. Maar wanneer ik het deksel wegnam om de aardappelen te laten uitdampen, zag ik in de kookpot, in plaats van aardappelen, bundels rode rozen, zo mooi dat het moeilijk is ze te beschrijven. Ik had er nog nooit zo'n mooie gezien. Dat verwonderde me zeer en ik begreep de betekenis daarvan niet, maar dan hoorde ik in mijn ziel de stem: "Ik verander uw zware arbeid in de mooiste bloemruikers en hun geur stijgt op tot Mijn troon." Van toen af probeerde ik de aardappelen af te gieten, niet enkel in de week dat ik keukendienst had, maar ik probeerde ook de zusters te vervangen voor die taak als het hun week was. Ik probeerde me eerst aan te bieden, niet alleen voor die taak, maar voor alle zware werken, want ik had ervaren hoezeer dit God behaagt.

66. O onuitputtelijke schat van de zuivere intentie, die al onze daden vervolmaakt en aan God zeer welgevallig maakt. O Jezus, Gij ziet hoe zwak ik ben, wees dus altijd bij mij, bestuur mijn daden, geheel mijn wezen. Gij, mijn allerbeste Meester! In waarheid, o Jezus, de angst overvalt mij als ik mijn ellende zie, maar tegelijk kalmeer ik als ik Uw onpeilbare Barmhartigheid zie, die een ganse eeuwigheid mijn ellende overstijgt. En deze ingesteldheid bekleedt mij met Uw macht, en met vreugde, vanwege het kennen van mijzelf, o Gij, onveranderlijke waarheid, Gij duurt eeuwig.

67. Toen ik vlak na de eerste geloften ziek werd en, ondanks de liefdevolle en aandachtige zorgen van mijn oversten en de moeite van de dokter, mij beter noch slechter voelde, vernam ik geruchten dat ik veinsde. En daar begon mijn lijden, het verdubbelde. Dat duurde redelijk lang. Eens klaagde ik bij Jezus dat ik een last was voor de zusters. Jezus antwoordde mij: "Gij leeft niet voor uzelf maar voor de zielen. Uw lijden gaat aan andere zielen ten goede komen. Uw aanhoudend lijden zal hen licht en kracht geven om mijn Wil te aanvaarden."

68. Het lijden dat mij het zwaarst woog, was dat het mij leek dat noch mijn gebeden noch mijn goede werken God behaagden. Ik durfde niet naar de hemel opkijken. Dit veroorzaakte een zo groot lijden dat, toen ik in de kapel was voor de gemeenschappelijke geestelijke oefeningen, moeder overste mij na de oefeningen bij zich riep en zei: "Vraag aan God, zuster, genade en troost, want zoals ik het zelf zie en de zusters het mij komen vertellen, wekt enkel u te zien reeds medelijden op. Ik weet werkelijk niet wat ik met u moet doen. Ik beveel u, doe uzelf niet langer afzien".

Maar dit onderhoud met moeder overste bracht mij geen verlichting en ook geen klaarheid. Nog dikkere duisternis verborg God voor mij. Ik zocht hulp in de biechtstoel, maar daar vond ik er ook geen. Een heilige priester wou mij helpen, maar ik was zo ongelukkig dat ik mijn lijden zelfs niet kon beschrijven en dat deed mijn leed nog toenemen. Een dodelijke droefenis doordrong dermate mijn ziel dat ik ze niet meer verbergen kon en dat het uiterlijk zichtbaar werd. Ik verloor de hoop. De nacht werd almaar donkerder. De priester bij wie ik biechtte, zei mij: "Ik zie in u bijzondere genaden en ik ben over u volkomen gerust; waarom kwelt gij u dan zo?" Maar toen begreep ik hem niet en daarom was ik zeer verbaasd dat hij mij als penitentie een Te Deum of een Magnificat gaf, en dikwijls moest ik 's avonds in de tuin rondlopen of tien maal per dag luidop lachen. Deze penitenties verbaasden mij zeer en deze priester was voor mij toch geen grote hulp. Blijkbaar wou God dat ik Hem verheerlijkte door mijn lijden. De priester zocht mij te troosten door te zeggen dat ik zo aangenamer was aan God dan wanneer ik in overvloed de grootste vertroostingen zou genieten. "Zuster, wat een grote genade van God, deze toestand van kwelling waarin gij u bevindt; niet alleen beledigt gij God niet, maar bovendien probeert gij u nog te oefenen in de deugd. Als ik in uw ziel kijk, zie ik grote plannen van God en bijzondere genaden, en als ik dat allemaal zie, dank ik de Heer." Ondanks dat lag mijn ziel op de pijnbank en ten prooi aan onzegbare folteringen. Ik deed zoals een blinde die zich aan zijn gids toevertrouwt en zijn hand stevig vasthoudt. Ik verwijderde mij geen ogenblik van de gehoorzaamheid die voor mij de reddingsplank werd in deze vuurproef.

72. Jezus, eeuwige Waarheid, ons Leven, ik bid en bedel om uw Barmhartigheid voor de arme zon-daars. Zeer zoet Hart van mijn Heer, vol medelijden en ondoorgrondelijke Barmhartigheid, ik smeek U voor de arme zondaars. O Allerheiligste Hart, bron van Barmhartigheid waarvan de onbegrijpelijke genadestralen zich over de hele mensheid uitstorten, ik smeek U, geef licht aan de arme zondaars. O Jezus, gedenk Uw bit-ter lijden en laat niet toe dat er zielen verloren gaan die met uw zo kostbaar heilig Bloed werden gekocht. O Jezus, wanneer ik de kostbaarheid van Uw Bloed beschouw, verheug ik mij in haar onschatbare waarde, want één druppel zou volstaan hebben voor alle zondaars. Hoewel de zonde een afgrond van boosheid en ondank-baarheid is, kan de voor ons betaalde prijs niet geëvenaard worden; - daarom, moge elke ziel vertrouwen op het lijden van de Heer, haar hoop op zijn Barmhartigheid stellen. God weigert niemand zijn Barmhartigheid. Hemel en aarde kunnen veranderen, maar de Barmhartigheid van God geraakt nooit uitgeput. O mijn Jezus, welke vreugde brandt in mijn hart, als ik uw onbegrijpelijke Goedheid zie. Ik verlang alle zondaars aan uw voeten te brengen, opdat ze eeuwig Uwe oneindige liefde zouden loven.

73. Mijn Jezus, hoewel de nacht rondom mij donker is en donkere wolken de horizon verstoppen, weet ik toch dat de zon niet uitdooft. O Heer, ook al kan ik U niet begrijpen, noch uw handelen verstaan, toch vertrouw ik op uw Barmhartigheid. O Heer, als het Uw wil is, dat ik voor altijd in deze duisternis leef, wees ge-zegend. Ik vraag één ding, mijn Jezus, laat niet toe dat ik U in wat dan ook beledig. O mijn Jezus, Gij alléén kent de verlangens en de pijnen van mijn hart. Het verheugt mij dat ik een weinig voor U mag lijden. Wanneer ik voel dat het lijden mijn krachten te boven gaat, dan neem ik mijn toevlucht tot de Heer in het Allerheiligste Sacrament en een diepe stilte is mijn wijze van spreken tot de Heer.

74. De biecht van één onzer leerlingen.

Eens, toen een zekere kracht mij dreef stappen te ondernemen voor het feest en het schilderen van de Beeltenis, vond ik geen rust. Iets doorboorde mij helemaal en angst maakte zich van mij meester: leef ik niet in een illusie. Wel kwamen deze twijfels altijd van buitenaf, want in de diepte van mijn ziel voelde ik dat de Heer, die mijn ziel doordringt, daar is. De biechtvader bij wie ik toen biechtte zei me dat men soms illusies kan hebben en ik voelde dat die priester bang leek te zijn om mijn biecht te horen. Het was voor mij een marteling. Toen ik zag dat ik niet veel hulp van de mensen kon verwachten, liep ik des te meer naar Jezus, deze onvergelijkelijke Meester. Eens toen de onzekerheid mij overviel, of de stem die tot mij sprak die van de Meester is - heb ik mij innerlijk zonder woorden tot de Heer gewend. Onmiddellijk doordrong een kracht mijn ziel, ik zei: "Als Gij in waarheid mijn God zijt die met mij omgang hebt en met mij spreekt, dan vraag ik U dat deze leerling vandaag nog biecht, dit teken zal mij geruststellen. Op dat moment vroeg het meisje te mogen biechten.

75. De klasmoeder was verwonderd over deze plotselinge verandering, maar ze probeerde onmiddellijk een priester te vinden en het meisje biechtte met groot berouw. Toen hoorde ik in mijn ziel deze stem: Gelooft ge Mij nu?" En weer doordrong een wondere kracht mijn ziel, ze stelde mij gerust en versterkte mij zozeer dat ik zelf verbaasd was dat ik mij door twijfel had laten overmeesteren.

Die twijfels kwamen altijd van buitenaf, zodat ik nog meer geneigd was mij dieper in mezelf op te sluiten. Wanneer ik de onzekerheid zie van de priester in de biecht, dan open ik mijn ziel niet tot in de diepte, maar beschuldig ik mij alleen van mijn zonden. Een priester die niet in vrede is met zichzelf kan geen vrede inspireren in een andere ziel.

O priesters, lichtende kaarsen die de zielen verlicht, moge uw klaarheid nooit verduisteren. Ik heb toen begrepen dat het niet de wil van God was dat ik mijn ziel in de diepte onthulde. Later gaf God mij die genade.

76. Mijn Jezus, bestuur mijn geest, neem mijn wezen in bezit, sluit mij op in de diepte van uw Hart en verdedig mij tegen de aanvallen van de vijand. In U is mijn enige hoop. Spreek door mijn mond als ik bij de machtigen en de wijzen ben, ik, de grootste ellende, zodat ze erkennen dat deze zaak de Uwe is en van U komt.

77. Duisternis en bekoringen.

Mijn geest was op zonderlinge wijze verduisterd, geen enkele waarheid leek mij duidelijk te zijn. Wanneer men van God sprak, was mijn hart als een rots. Ik kon er geen enkel gevoel van liefde voor Hem uithalen. Wanneer ik probeerde door wilskracht bij God te blijven, onderging ik grote kwellingen en het leek mij dat ik bij God nog grotere woede uitlokte. Ik kon niet meer mediteren zoals vroeger. Ik voelde in mijn ziel een grote leegte die ik met niets kon vullen. Ik begon te lijden van honger en heimwee naar God, maar ik zag heel mijn onmacht. Ik poogde langzaam te lezen, zin voor zin, en op die wijze te mediteren, maar ook dat was tevergeefs. Ik kon niets begrijpen van wat ik gelezen had. De afgrond van mijn ellende was onophoudelijk voor de ogen van mijn ziel. Telkens ik voor een oefening de kapel binnenkwam, onderging ik de ergste martelingen en bekoringen. Soms streed ik geheel de heilige Mis tegen godslasterlijke gedachten die zich naar mijn lippen drongen. Ik voelde een afkeer voor de heilige sacramenten. Het leek mij dat ik geen enkele vrucht bekwam van de heilige sacramenten. Ik ontving ze alleen uit gehoorzaamheid aan mijn biechtvader, en deze blinde gehoorzaamheid was voor mij de enige weg waarop ik moest gaan, mijn reddingsplank. Toen de priester mij uitlegde dat het beproevingen waren door God toegelaten: "in de toestand waarin ge u bevindt beledigt ge niet alleen God niet, maar zijt ge Hem ook zeer aangenaam. Wanneer Hij u met dergelijke beproevingen treft, is het een teken dat Hij u enorm bemint en een groot vertrouwen in u stelt."

Deze woorden troostten mij in het geheel niet, het leek mij dat ze helemaal niet op mij van toepassing waren. Eén ding verwonderde mij. Het gebeurde vaak, wanneer ik erg leed, dat deze vreselijke kwellingen verdwenen op het ogenblik dat ik de biechtstoel naderde, maar wanneer ik mij terug van de biechtstoel verwijderde, grepen ze me nog heviger aan. Toen viel ik met het gezicht tegen de grond voor het allerheiligste Sacrament en ik herhaalde deze woorden: "Zelfs als Ge mij doodt, zal ik U nog altijd vertrouwen" [36]. Het leek mij dat ik door deze kwellingen in doodstrijd verkeerde. Het was vreselijk te denken dat ik door God verworpen was. En dan kwamen andere gedachten: waarom proberen deugden te verwerven en goede daden stellen? Waarom zich versterven en zichzelf verloochenen? Waarom geloften uitspreken? Waarom bidden? Waarom zich opofferen en zich vernietigen? Waartoe is het goed bij elke stap mijzelf op te offeren? Waarvoor dient het wanneer men al door God verworpen is? Waarom al die moeite. En hier weet God alleen wat zich in mijn hart afspeelde.

78. Eens toen dit vreselijk lijden me verpletterde, ging ik de kapel binnen en sprak ik uit de grond van mijn ziel: "Jezus, doe met mij wat Gij wilt. Ik zal U overal aanbidden. Dat Uw Wil in mij geschiede, o mijn Heer en mijn God, en ik zal de lof zingen van uw oneindige Barmhartigheid. Door deze daad van onderwerping vervlogen mijn vreselijke kwellingen. Opeens zag ik Jezus die mij zei: Ik ben altijd in uw hart. Een onuitsprekelijke vreugde doordrong mijn ziel en vervulde haar met een grote liefde tot God, wat mijn arm hart ontvlamde. Ik zag dat God nooit méér toelaat dan we dragen kunnen. O, ik ben voor niets meer bang, wanneer God de ziel zo'n kwellingen overzendt, steunt Hij haar met nog grotere genaden, ook al zijn we ons daar niet van bewust. In zulke ogenblikken geeft een akte van vertrouwen God meer eer dan urenlang troostvol gebed. Ik zie nu dat, wanneer God een ziel in het duister wil houden, noch boek noch biechtvader haar kunnen verlichten.

79. Maria, mijn Moeder en Koningin, ik vertrouw U toe, mijn ziel en mijn lichaam, mijn leven en mijn dood en al wat erop volgt. Ik leg alles in uw handen, o mijn Moeder; bedek mijn ziel met uw maagdelijke mantel en geef mij de genade van de zuiverheid van hart, van ziel en van lichaam, en, door uw macht, verdedig mij tegen alle vijanden, vooral tegen hen die hun boosheid verstoppen onder het masker van de deugd. O wondermooie lelie, Gij zijt voor mij een spiegel, o mijn Moeder.

80. Jezus, goddelijke Gevangene van de Liefde, als ik Uw liefde voor mij en Uw zelfverloochening aanschouw, begeven mijn zinnen het. Gij verstopt uw onbegrijpelijke majesteit en Gij verlaagt U tot mij, ellendige. O Koning van glorie, ook al verstopt Gij uw pracht, de blik van mijn ziel verscheurt de sluier. Ik zie de engelenkoren die niet ophouden U te eren en alle hemelse machten, die U zonder einde hulde brengen en zeggen: Heilig, Heilig, Heilig.

O, wie zal uw liefde en uw onpeilbare Barmhartigheid voor ons begrijpen. O gevangene van de Liefde, ik sluit mijn arm hart op in dit tabernakel, zodat het U zonder ophouden aanbidt, dag en nacht. Ik ken geen hindernis voor deze aanbidding, en hoewel ik lichamelijk van U verwijderd ben, is mijn hart altijd bij U. Niets kan mijn liefde voor U tegenhouden. Hindernissen bestaan niet voor mij. O mijn Jezus, ik zal U troosten voor al de ondankbaarheid, godslasteringen, koude, haat van goddelozen en heiligschennissen. O Jezus, ik verlang te branden als een zuiver en zich verterend offer vóór de troon waar Gij U verbergt. Ik smeek U zonder ophouden voor de stervende zondaars.

81. O Heilige Drie-eenheid, Ondeelbare, Enige God, wees gezegend voor deze onmetelijke gave en dit testament van de barmhartigheid. Mijn Jezus, ter genoegdoening voor de godslasteraars zal ik de stilte bewaren als men mij ten onrechte terechtwijst, om zo toch een weinig te herstellen. Ik zing U een onophoudelijk lied in mijn ziel, en niemand zal het vermoeden of begrijpen. Het lied van mijn ziel wordt alleen door U gekend, o mijn Schepper en mijn Heer.

82. Ik zal niet toelaten dat de draaikolk van het werk mij zo opslorpt dat ik God vergeet. Ik zal al mijn vrije ogenblikken doorbrengen aan de voeten van de Meester, verborgen in het Allerheiligste Sacrament. Daar onderricht Hij mij vanaf mijn prilste jeugd.

83. Schrijf het volgende: "Nog vóór Ik als rechtvaardige Rechter komen zal, kom Ik eerst als Koning van Barmhartigheid. Vóór de dag der gerechtigheid aanbreekt, zal aan de mensen volgend teken in de hemel gegeven worden: Alle licht aan de hemel zal gedoofd worden en grote duisternis zal over de gehele aarde zijn. Dan zal het teken van het Kruis aan de hemel verschijnen en uit de openingen, waar de doorboorde handen en voeten van de Verlosser waren, zullen grote lichten vloeien die gedurende enige tijd de aarde zullen verlichten. Dit zal kort vóór de laatste dag geschieden."

84. O Bloed en Water, die stromen uit het Hart van Jezus als bron van Barmhartigheid voor ons, ik vertrouw op U!

85. Wilno, 2.8.1934

Vrijdag, na de heilige Communie, werd ik in de geest vóór de troon van God gebracht. Vóór deze troon zag ik de hemelse Machten die zonder ophouden God prijzen. Achter de troon zag ik een klaarte die voor de schepselen ontoegankelijk blijft. Alleen het Vleesgeworden Woord treedt daar binnen als Bemiddelaar. Toen Jezus deze klaarte betrad hoorde ik deze woorden: Schrijf onmiddellijk wat ge hoort: "Ik ben in Wezen de Heer en ken bevelen noch noden. Indien Ik het schepsel tot leven roep, is dat de afgrond van Mijn Barmhartigheid. En op dit ogenblik bevond ik mij terug in de kapel op mijn knielbank. De heilige Mis eindigde. Deze woorden had ik reeds opgeschreven."

86. + Toen ik zag hoeveel mijn biechtvader ging te lijden hebben omwille van dit werk dat God door hem ging verwerkelijken, greep de angst me een ogenblik aan en zei ik: "Jezus, dit is Uw zaak, waarom handelt Gij dan zo met hem? Het lijkt me dat Gij moeilijkheden voor hem maakt terwijl Gij hem toch gebiedt zo te handelen."

"Schrijf dat dag en nacht Mijn blik op hem rust en als Ik tegenkantingen toelaat, is dit om zijn verdienste te vermeerderen. Het is niet het welslagen dat Ik beloon, maar het geduld en de moeite, voor Mij doorstaan."

87. Vrijdag, toen ik met de meisjes van de tuin terugkwam voor het avondeten, het was tien vóór zes, zag ik de Heer Jezus boven onze kapel, zoals Hij was toen ik Hem voor de eerste maal zag, juist zoals Hij op de Beeltenis geschilderd is. De twee stralen die uit het Hart van Jezus kwamen, bedekten onze kapel en de ziekenafdeling, dan heel de stad en ze spreidden zich uit over de hele wereld. Dat duurde ongeveer vier minuten, en dan verdween alles. Eén van de meisjes die met mij een beetje achter de anderen kwam, zag ook die stralen, maar ze zag Jezus niet, en ze wist niet waar deze stralen vandaan kwamen. Ze was zeer getroffen en vertelde daarover aan de andere meisjes. Die lachten haar uit en zeiden dat ze zich wat inbeeldde of dat het misschien lichten van een vliegtuig waren geweest, maar zij hield vol en zei dat ze nog nooit in haar leven zulke stralen gezien had. Toen de anderen opperden dat het misschien een schijnwerper was, antwoordde zij dat ze heel goed wist wat het licht van een schijnwerper was, maar dat ze zo'n stralen nog nooit gezien had. Na het avondeten kwam dit meisje naar mij en zei dat deze stralen haar zo hadden aangegrepen dat ze niet stil kon blijven. Ze kon er blijven over spreken en nochtans had ze Jezus niet gezien. Ze kwam zonder ophouden terug op die stralen, wat mij in een moeilijk parket bracht, want ik kon haar niet zeggen dat ik de Heer Jezus gezien had. Ik bad voor deze kleine ziel dat de Heer haar de genade zou geven die ze zo nodig had. Mijn hart verheugde zich dat Jezus Zichzelf in Zijn werken te kennen geeft. Al veroorzaakte me dit grote ongemakken, toch kon ik alles voor Jezus verdragen.

88. Tijdens de aanbidding voelde ik de nabijheid van God. Na een tijdje zag ik Jezus en Maria. Deze verschijning vervulde mijn ziel met vreugde. En ik vroeg aan de Heer: "Wat is Uw wil, Jezus, in de zaak waarover mijn biechtvader mij opdroeg met U te spreken?" Jezus antwoordde: "Het is Mijn wil dat hij hier blijft en zich zelf van niets vrijstelt". Ik vroeg aan Jezus: "Kan het op schrift als volgt zijn: Christus, Koning van Barmhartigheid?" Jezus antwoordde: "Ik ben de Koning van Barmhartigheid", en Hij heeft niet gezegd "Christus". "Ik verlang dat deze Beeltenis openbaar uitgesteld wordt op de eerste zondag na Pasen. Deze zondag is het Feest van de Barmhartigheid. Door het Vleesgeworden Woord maak Ik de afgrond van Mijn Barmhartigheid bekend."

89. + Het is verwonderlijk: het gebeurde zoals de Heer het vereiste. Op de eerste zondag na Pasen werd voor de eerste keer de Beeltenis door het grote publiek vereerd [37]. Drie dagen lang was de Beeltenis openlijk uitgesteld en ontving ze publieke verering; ze was in de "Ostra Brama", in het gevelvenster uitgesteld en kon van verre gezien worden. In Ostra Brama vierde men drie dagen de plechtige sluiting van het jubileum van de Verlossing van de wereld, 1900 jaar na het lijden van onze Verlosser. Ik begrijp nu dat het Verlossingwerk verbonden is met het werk van de Barmhartigheid dat onze Heer vereist.

90. Eens zag ik innerlijk hoeveel mijn biechtvader ging lijden. Uw vrienden gaan u in de steek laten, iedereen gaat u tegenwerken en uw lichamelijke krachten zullen afnemen. Ik zag u als een druiventros door de Heer uitgekozen en in de perskuip van het lijden geworpen. Uw ziel, Pater, zal op sommige momenten vervuld zijn van twijfel over dit werk en over mij. Ik zag alsof God zelf tegen u was en ik vroeg aan de Heer waarom Hij zo met u handelde, als het ware om moeilijk te maken wat Hijzelf u opdroeg.

En de Heer zei: "Ik handel zo tegenover hem als bewijs dat dit werk het Mijne is. Zeg hem niets te vrezen. Mijn blik is dag en nacht op hem gericht. Zo veel kronen als er zielen zijn die door dit werk gered worden, zullen zijn kroon vormen. Niet het welslagen van de arbeid beloon Ik maar het lijden."

91. Mijn Jezus, Gij weet zelf hoeveel vervolgingen ik hierom lijd, alleen maar omdat ik U trouw ben en Uw vereisten aanvaard. Gij zijt mijn kracht. Ondersteun mij dat ik altijd trouw volbreng wat Gij van mij vereist. Uit mijzelf kan ik niets, maar als Gij mij ondersteunt, zijn alle moeilijkheden niets. O mijn Heer, ik zie heel goed dat, vanaf het moment dat mijn ziel de mogelijkheid kreeg U te kennen, mijn leven een voortdurende strijd werd, die steeds verbetener wordt. Bij iedere ochtendmeditatie bereid ik me voor op de strijd voor de ganse dag, en de heilige Communie is mijn waarborg dat ik zal overwinnen, en het is zo. Ik vrees de dag dat ik geen heilige Communie ontvang. Dit brood der sterken geeft mij alle kracht die ik nodig heb om mijn zending te volbrengen en de moed om te doen wat de Heer vereist. Moed en sterkte in mij zijn niet van mij maar van Degene die in mij verblijft, door de Eucharistie.

Mijn Jezus, wat zijn de misverstanden groot: als de Eucharistie er niet was, zou ik soms de moed niet hebben verder te gaan op de weg die Gij mij getoond hebt.

92. Vernedering is mijn dagelijks brood. Ik begrijp dat de bruid deelheeft aan alles wat de Bruidegom aanbelangt en zo moet Zijn mantel van de bespotting ook mij bedekken. Als ik erg lijd, probeer ik te zwijgen, want ik vertrouw de tong niet, die in zulke ogenblikken geneigd is over zichzelf te spreken, maar ze moet mij tot lof van God dienen, voor zoveel weldaden en gaven die mij verleend zijn. Wanneer ik Jezus ontvang in de Communie bid ik vurig dat Hij mijn tong geneest, dat ik door haar God noch de naaste beledig. Ik verlang dat mijn tong niet ophoudt God te loven. Groot zijn de fouten van de tong. Een ziel bekomt geen heiligheid als ze geen achtslaat op de tong.

93. Samenvatting van de Catechismus van de religieuze geloften [38].

V. Wat is een gelofte?
A. De gelofte is een belofte vrijwillig aan God gedaan, het volmaaktere te volbrengen.

V. Is de gelofte bindend in zaken die door een gebod geregeld worden?
A. Ja, de uitoefening van een daad in zaken door een gebod opgelegd is van dubbele waarde en verdienste, en omgekeerd, het verzuim is een dubbele misdaad en kwaad, want als men een gelofte breekt, voegt men aan de zonde tegen het gebod die van heiligschennis toe.

V. Waarom hebben religieuze geloften zo'n waarde?
A. Omdat ze het fundament zijn van het religieuze leven, dat door de Kerk goedgekeurd is, en waarin de leden die verenigd zijn in een religieuze gemeenschap, zich ertoe verbinden altijd de volmaaktheid na te streven door de drie religieuze raden: armoede, kuisheid en gehoorzaamheid, nageleefd volgens de regel.

V. Wat wil zeggen volmaaktheid nastreven?
A. Volmaaktheid nastreven wil zeggen dat de religieuze staat de volmaaktheid niet reeds vooraf vereist, maar wel dat hij verplicht, op straffe van zonde, dagelijks te werken om ze te bereiken. Een religieus die niet naar de volmaaktheid streeft, verwaarloost zijn voornaamste plicht van staat.

V. Wat zijn plechtige religieuze geloften?
A. Plechtige religieuze geloften zijn zo absoluut dat, in uitzonderlijke gevallen, alleen de Heilige Vader ze kan ontbinden.

V. Wat zijn eenvoudige geloften?
A. Het zijn minder absolute geloften. De Heilige Stoel kan de eeuwige en tijdelijke geloften ontbinden.

V. Wat is het verschil tussen de gelofte en de deugd?
A. De gelofte omvat alleen wat opgelegd wordt op straffe van zonde, de deugd verheft zich hoger en vergemakkelijkt het naleven van de gelofte, en omgekeerd, bij het breken van de gelofte komt men tekort aan de deugd en schaadt men ze.

V. Waartoe verplichten religieuze geloften?
A. De religieuze geloften verplichten tot het zich inspannen de deugden te verwerven en tot het zich volledig onderwerpen aan de oversten en aan de van kracht zijnde Regel. Zo geeft een religieus zijn persoon aan de orde verzaakt aan alle rechten over zijn persoon en zijn daden die hij aan de dienst van God wijdt.

De gelofte van armoede

De gelofte van armoede is een vrijwillig verzaken aan het recht op bezit of op het gebruik van dit bezit, met het doel God te behagen.

V. Welke dingen hebben betrekking op de gelofte van armoede?
A. Alle goederen en voorwerpen die toebehoren aan de congregatie. Alles wat men heeft gegeven, zaken of geld; wanneer die gaven aanvaard zijn, heeft men er geen recht meer op. Alle gaven of geschenken, ontvangen uit dankbaarheid of om een andere reden, behoren van rechtswege aan de congregatie. Men kan niet, zonder de geloften te breken, gebruik maken van gelijk welke arbeidsvergoeding met inbegrip van het pensioen.

V. Wanneer breekt of schaadt men de gelofte in verband met het zevende gebod.
A. Men breekt ze wanneer men iets dat aan het huis toebehoort voor zichzelf of voor iemand anders neemt. Wanneer men zonder toestemming iets houdt om het zich toe te eigenen. Wanneer men zonder toestemming iets dat aan de congregatie behoort, verkoopt of omruilt. Wanneer men een voorwerp voor iets anders gebruikt dan waarvoor de overste het bestemd heeft. Wanneer men iets weggeeft of aanneemt zonder toestemming. Wanneer men door nalatigheid iets vernietigt of beschadigt. Wanneer men zonder toestemming iets meeneemt bij het verhuizen naar een ander huis. Bij het breken van de gelofte van armoede is de religieuze verplicht tot schadeherstel tegenover de Congregatie.

De deugd van armoede

Dit is een evangelische deugd, die het hart neigt zich te bevrijden van de gehechtheid aan tijdelijke zaken. Op grond van zijn gelofte is de religieus daar streng toe verplicht.

V. Wanneer zondigt men tegen de deugd van armoede?
A. Als men iets in tegenspraak met deze deugd verlangt. Als men zich hecht aan iets en als men overbodige dingen gebruikt.

V. Hoeveel en welke zijn de graden van armoede?
A. Er zijn in de praktijk vier graden van armoede volgens de professie: over niets beschikken zonder de toestemming van de overste [de strikte materie van de gelofte]; het overbodige vermijden, zich tevreden stellen met het noodzakelijke [daarin bestaat de deugd]; zich vrijwillig tevreden stellen met het minste, wat betreft de cel, de kledij, het voedsel, enz. er een innerlijke tevredenheid bij ondervinden; zich verheugen om een tekort.
De gelofte van kuisheid

V. Waartoe verplicht deze gelofte?
A. Tot het verzaken aan het huwelijk en tot het vermijden van alles wat door het zesde en het negende gebod verboden is.

V. Is een fout tegen deze deugd een breken van de gelofte?
A. Een fout tegen deze deugd is tegelijk een overtreding van de gelofte, want hier is geen verschil tussen de gelofte en de deugd, zoals er wel is bij de armoede en de gehoorzaamheid.

V. Is elke slechte gedachte zondig?
A. Elke slechte gedachte is niet zondig, ze wordt het maar als bij de overweging van het verstand zich het welgevallen en de toestemming van de wil voegen.

V. Wat schaadt, buiten de zonde tegen de kuisheid, nog deze deugd?
A. De vrijheid van de zintuigen, de vrijheid van de verbeelding en de vrijheid van de gevoelens, de vertrouwelijkheid en de zinnelijke vriendschappen brengen schade toe aan de deugd.

V: Hoe overwinnen we de bekoringen?
A. De innerlijke bekoringen overwinnen we door aan de tegenwoordigheid van God te denken, en door zonder vrees te strijden. De uitwendige bekoringen overwinnen door de gelegenheden te vermijden. Er zijn in het algemeen zeven hoofdmiddelen: Eerst en vooral het bewaken van de zintuigen; de gelegenheden vermijden; de ledigheid vermijden; de bekoringen onmiddellijk verwijderen; zich afwenden van elke vriendschap, vooral de bijzondere vriendschap; de geest van versterving nastreven; alle bekoringen aan de biechtvader onthullen.

Daarbuiten zijn er nog vijf middelen om de deugd te bewaren: de nederigheid, de geest van gebed, de zedigheid, de trouw aan de regel, een oprechte verering van de Heilige Maagd Maria.

Over de gelofte van gehoorzaamheid

De gelofte van gehoorzaamheid gaat boven de twee eersten, want ze is een offer bij uitstek, en het meest noodzakelijk, want ze vormt en begeestert het monastieke lichaam.

V. Waartoe verplicht de gelofte van gehoorzaamheid?
A. Door de gelofte van gehoorzaamheid belooft de religieus aan God te gehoorzamen aan zijn wettige oversten en alles wat zij bevelen in naam van de regel. De gelofte van gehoorzaamheid maakt de religieus afhankelijk van zijn overste, in naam van de regel, in gans zijn leven en al zijn zaken. De religi-eus begaat een zware zonde tegen deze gelofte telkens hij niet gehoorzaamt aan een bevel gegeven in naam van de gehoorzaamheid of de regel.

De deugd van gehoorzaamheid

De deugd van gehoorzaamheid reikt veel hoger dan de gelofte, zij omvat de regels, de wetten en zelfs de raadgevingen van de oversten.

V. Is de deugd van gehoorzaamheid onmisbaar voor de religieus?
A. De deugd van gehoorzaamheid is zo onmisbaar voor de religieus dat zelfs, als hij goede daden zou stellen maar tegen de gehoorzaamheid, deze slecht worden of zonder verdienste blijven.

V. Kan men zwaar zondigen tegen de deugd van gehoorzaamheid?
A. Men zondigt zwaar tegen de gehoorzaamheid als men het gezag of het bevel van de overste veracht, als een geestelijke of tijdelijke schade voor de Congregatie het gevolg is van ongehoorzaamheid.

V. Welke fouten brengen de gelofte in gevaar?
A. Vooringenomenheid en antipathie tegenover de oversten, gemor en kritiek, traagheid en nalatigheid.

De geloften van gehoorzaamheid

De onmiddellijke en volledige uitvoering. De gehoorzaamheid van de wil, als de wil en het verstand ertoe doet besluiten zich te onderwerpen aan de mening van de overste. De heilige Ignatius wijst daarbuiten nog op drie hulpmiddelen om het nakomen te vergemakkelijken: altijd God zien in zijn overste, wie hij ook zij. Bij zichzelf het bevel of de raad van de overste verdedigen. Elk bevel als een bevel van God aannemen zonder onderzoeken of nadenken. Algemeen middel: de nederigheid.

Niets is moeilijk voor wie nederig is.

94. O mijn Heer, ontvlam mijn liefde voor U, zodat mijn geest het niet laat afweten te midden van stormen, lijden en beproevingen. Gij ziet hoe zwak ik ben. De liefde kan alles.

95. + Diepere kennis van God en verbijstering van de ziel.

In het begin laat God zich kennen als de heiligheid, de rechtvaardigheid, de goedheid, kortom als de barmhartigheid. De ziel kent niet alles ineens maar geleidelijk, door flitsen, dit is door benaderingen van God. Dit duurt niet lang want ze zou dit licht niet kunnen verdragen. Het is tijdens het gebed dat de ziel deze lichtflitsen ontvangt, die haar oude manier van bidden onmogelijk maken. De ziel kan alle mogelijke moeite doen om terug te keren tot het oude gebed, het zal tevergeefs zijn, het wordt haar geheel onmogelijk op dezelfde manier te bidden als vóór ze dit licht ontving. Het licht dat de ziel geraakt heeft, is levend in haar, en niets kan het uitdoven noch verduisteren. Deze flits van kennis van God trekt de ziel aan en ontsteekt haar in liefde voor Hem. Maar tegelijk geeft diezelfde flits de ziel te kennen wie ze is, en ziet ze heel haar binnenste in een helderder licht en staat ze met verbijstering en angst op. Ze blijft echter niet onder de invloed van deze ontzetting maar ze begint zich te reinigen, te vernederen en te verlagen voor de Heer. Deze lichtflitsen worden sterker, talrijker en doordringender, hoe meer de ziel zich reinigt. God vervult de ziel met Zijn vertroostingen en geeft Zich aan haar op een tastbare wijze, indien ze trouw en moedig deze eerste genade beantwoordt. Ze treedt bestendiger in een soort intimiteit met God en verheugt zich buitengewoon. Ze denkt de haar voorbestemde graad van volmaaktheid bereikt te hebben want haar gebreken sluimeren in haar en ze denkt ze niet meer te hebben. Niets lijkt haar moeilijk, ze is tot alles bereid. Zij begint zich in God te verliezen en Zijn heerlijkheden te proeven. Gedragen door de genade geeft ze zich er geen rekenschap van dat de tijd van de beproeving en testen kan komen. En inderdaad, deze toestand duurt niet lang. Er komen andere ogenblikken, maar ik moet erbij zeggen dat de ziel trouwer aan de goddelijke genade beantwoordt als ze een verlichte biechtvader heeft aan wie ze alles toevertrouwt.

96. + Beproevingen van God in de ziel bijzonder door Hem bemind. Bekoringen en duisternis, satan.

De liefde van de ziel is nog niet zoals God het verlangt. Ze verliest plots de tastbare aanwezigheid van God. Er rijzen in haar allerhande fouten en gebreken die ze volhardend moet bestrijden. Al haar onvolmaaktheden steken de kop op, maar haar waakzaamheid is groot. In de plaats van de vroegere aanwezigheid van God, neemt de geestelijke dorheid toe, ze heeft geen smaak meer in de geestelijke oefeningen, ze kan niet bidden, niet zoals vroeger, noch zoals ze de laatste tijd gebeden heeft. Ze wringt zich langs alle kanten maar vindt geen tevredenheid. God heeft zich verborgen voor haar, en ze vindt geen troost in de schepselen en geen schepsel kan haar troosten. De ziel verlangt hartstochtelijk naar God, maar ze ziet haar eigen ellende en begint de gerechtigheid van God te ondervinden. Ze denkt alle gaven van God verloren te hebben, haar verstand is verzwakt, de duisternis overheerst haar volledig, het is het begin van een onbegrijpelijk lijden. De ziel tracht haar toestand aan de biechtvader uit te leggen, maar wordt niet begrepen, en nog grotere onrust overvalt haar. satan begint zijn werk.

97. Het geloof blijft in het vuur, het is een geweldige strijd. De ziel doet inspanningen en door een wilsdaad blijft ze bij God. Met de toestemming van God gaat satan nog verder: de hoop en de liefde worden beproefd. Deze bekoringen zijn verschrikkelijk, maar God steunt de ziel, om zo te zeggen, in het geheim. De ziel is zich daar niet van bewust, anders zou ze onmogelijk kunnen standhouden. En God weet hoeveel lijden Hij toelaten kan voor een ziel. De ziel wordt bekoord door ongeloof betreffende de geopenbaarde waarheden en tot onoprechtheid tegenover de biechtvader. satan zegt: "Kijk, niemand verstaat u, waarom daarover allemaal spreken?" Verschrikkelijke woorden klinken haar in de oren en het lijkt haar dat zij ze uitspreekt tegen God. Ze ziet wat ze niet zou willen zien. Ze hoort wat ze niet zou willen horen, en het is vreselijk op die momenten geen ervaren biechtvader te hebben. Ze draagt alleen heel de last, nochtans moet ze, voor zover het in haar macht ligt, moeite doen om een verlichte biechtvader te vinden, want zij loopt gevaar onder het gewicht te breken en dat gebeurt dikwijls aan de rand van de afgrond.

Al deze beproevingen zijn kort en lastig. God laat ze een ziel niet overkomen die niet vooraf een diepere ontmoeting met Hem ervaren heeft en zijn goddelijke heerlijkheden geproefd heeft, en God heeft daarin ook zijn plannen die voor ons ondoorgrondelijk zijn. Dikwijls bereidt God op deze wijze de zielen voor op toekomstige plannen en grote werken. Hij wil hen beproeven als zuiver goud, maar dit is niet het einde. Er blijft de uiterste beproeving: de volledige verlatenheid van de ziel door God.

98. + Uiterste beproeving

Volledige verlatenheid - wanhoop

Als de ziel zegenrijk uit de vorige beproevingen komt, zelfs als ze zou gestruikeld hebben, maar vastbesloten strijdt, roept ze in diepe nederigheid op de Heer: "Red mij want ik verga". Ze is nog in staat te vechten.

Nu omvat een vreselijke duisternis haar ziel. Ze ziet alleen zonden. Wat ze voelt, is vreselijk. Ze ziet zich volledig door God verlaten. Ze heeft het gevoel voor Hem een voorwerp van haat te zijn, ze is op de rand van de wanhoop. Ze weert zich zo goed ze kan, ze probeert vertrouwen op te wekken, maar het gebed is haar nog een grotere foltering: het lijkt haar dat ze de toorn van God oproept, ze houdt zich op een top die in de wolken verdwijnt maar die boven een afgrond hangt.

De ziel is aangetrokken tot God maar voelt zich verstoten. Alle andere lijden en folteringen zijn niets vergeleken bij het gevoel waaraan ze nu ten prooi valt, namelijk het gevoel door God verlaten te zijn. Niemand kan haar verlichting brengen. Ze ziet dat ze heel alleen is, dat ze niemand heeft om haar te verdedigen. Ze slaat de ogen ten hemel, maar ze weet dat die niet voor haar is: voor haar is alles verloren. Van duisternis valt ze nog in diepere duisternis, het lijkt haar dat ze God voor altijd verloren heeft, de God die ze zo bemind heeft. Deze gedachte veroorzaakt een onbeschrijfelijke kwelling. Maar ze geeft er niet aan toe, ze probeert naar de hemel op te zien, tevergeefs, en dit verdubbelt haar lijden.

Niemand kan zo'n ziel verlichting geven als God haar in duisternis wil hebben. Ze voelt deze verwerping door God zeer levendig en verschrikkelijk aan. Pijnlijke opwellingen ontspringen aan haar hart, zo pijnlijk dat geen priester ze begrijpt, als hij ze zelf niet heeft beleefd. En bij dit alles krijgt de ziel nog kwellingen van de boze geest. satan bespot haar: "Ziet ge wel, blijft ge nog trouw? Ziedaar uw lot, ge zijt in onze macht". Maar satan heeft niet meer macht over de ziel dan God toelaat en God weet hoeveel ze kan verdragen. "Wat hebt ge eraan dat ge u verstorven hebt? Wat hebt ge eraan dat ge trouw bleef aan de regel? Wat hebt ge aan al die moeite? Ge zijt verworpen door God". Dat woord "verworpen" wordt een vuur dat elke zenuw verteert tot in het beenmerg, het doorsteekt het hele wezen. Nu komt het belangrijkste moment van deze beproeving. De ziel zoekt geen hulp maar ze sluit zich op in zichzelf, verliest alles uit het oog en het is alsof ze die foltering van de verwerping aanvaardt. Het is een moment dat ik niet zou kunnen beschrijven. Het is de doodstrijd van de ziel.

99. Toen voor de eerste keer dit moment naderde, werd ik eraan ontrukt dank zij de heilige gehoorzaamheid. De novicemeesteres, verschrikt bij mijn aanblik, stuurde mij te biechten, maar de biechtvader begreep mij niet en ik had nog geen schaduw van verlichting. O Jezus, geef ons ervaren priesters.

Toen ik hem zei dat mijn ziel folteringen van de hel doorstond, heeft hij mij geantwoord dat hij gerust was over de toestand van mijn ziel, want hij zag er een grote genade van God in. Maar ik heb niets begrepen van dat alles, en niet het minste straaltje licht kwam in mijn ziel.

100. Nu beginnen de lichamelijke krachten me te ontbreken en ik ben niet meer in staat om mijn taken te vervullen. Ik kan mijn lijden niet meer verbergen, ook al zeg ik geen woord van wat ik lijd, de pijn die door mijn gezicht weerspiegeld wordt, verraadt mij, en de overste zegt dat de zusters haar komen melden dat ze bewogen worden tot medelijden als ze mij zien in de kapel, zo slecht zie ik eruit. Ondanks haar moeite is de ziel niet meer in staat haar lijden te verbergen.

101. Jezus, Gij alleen weet hoe de ziel omgeven door duisternis kreunt in haar folteringen en toch naar God hongert en dorst, zoals brandende lippen naar water. Ze sterft en droogt uit, ze sterft een dood zonder dood, 't is te zeggen, ze kan niet sterven. Haar inspanningen zijn nutteloos, want een machtige hand drukt op haar.

Voortaan komt haar ziel onder de macht van de Gerechtige. Alle uitwendige bekoringen houden op, al wat haar omgeeft, zwijgt; zoals een stervende verliest de ziel al het uitwendige uit het oog, ze staat geheel ingekeerd onder de macht van de Gerechte driemaal Heilige God, verworpen voor eeuwig, het is het grootste ogenblik, en God alleen kan een ziel zo beproeven want Hij alleen weet dat zij het kan verdragen. Als de ziel geheel doordrongen is van dit hellevuur, wordt ze door wanhoop gegrepen. Mijn ziel heeft dit moment meegemaakt terwijl ik alleen in mijn cel was. Toen mijn ziel in de wanhoop begon te zinken, voelde ik dat ik begon te sterven, maar ik greep mijn klein kruisje en omklemde het krampachtig in mijn hand. Nu voelde ik dat mijn ziel zich begon los te maken van mijn lichaam en ook al wou ik naar de oversten gaan, het ontbrak mij daartoe aan kracht. Ik sprak de laatste woorden: "Ik vertrouw op Uw Barmhartigheid", en het leek alsof ik God tot grotere toorn bewoog. Ik verzonk in wanhoop en alleen nu en dan ademde een pijnlijk gekreun uit mijn ziel, die ontroostbaar bleef. De ziel in doodstrijd. Het leek me dat ik in deze toestand blijven moest want ik voelde mij niet in staat om op eigen kracht eruit te geraken. Elke herinnering aan God stortte mij in een oceaan van een onbeschrijfelijk lijden en ondanks dat, is er iets in de ziel dat brandt van verlangen naar God, maar het lijkt maar te zijn om meer te lijden. De herinnering aan de vroegere liefde, waarmee God haar omgaf, is haar een nieuwe soort kwelling. Zijn blik doorboort haar en onder die blik verbrandt alles in de ziel.

102. Na een tijd kwam één van de zusters in de cel en vond mij bijna dood. Geschrokken, ging ze de novicen-meesteres halen, die in naam van de heilige gehoorzaamheid mij beval op te staan. Dadelijk voelde ik mijn krachten terugkeren en stond ik op van de grond, gans rillend. De novicenmeesteres herkende onmiddellijk de toestand van mijn ziel en sprak mij van de onbegrijpelijke goddelijke Barmhartigheid en zei me: "Laat u door niets ontstellen, in naam van de gehoorzaamheid beveel ik het u." Ze zei me: "Nu zie ik dat God u tot een hoge heiligheid roept, de Heer wil u dicht bij Hem hebben vermits Hij dergelijke dingen toelaat, en zo vroeg. Wees trouw aan God, mijn zuster, want het is een teken dat Hij u hoog in de hemel wil." Maar ik begreep niets van die woorden.

Toen ik de kapel binnenkwam, voelde ik alsof alles zich van mijn ziel had losgemaakt, alsof ik vers uit de hand van God kwam, ik voelde de onaantastbaarheid van mijn ziel, ik voelde dat ik een klein kindje was.

103. Plots zag ik innerlijk de Heer die me zei: "Vrees niet, Mijn kind, Ik ben met u." Op dit ogenblik verdwenen alle kwellingen en duisternis, en mijn zintuigen werden overstroomd van een onzegbare vreugde, de krachten van mijn ziel met licht vervuld.

104. Ik wil nog vertellen dat, ook al was mijn ziel al onder de stralen van Zijn liefde, de sporen van mijn geleden kwelling nog twee dagen op mijn lichaam bleven. Het aangezicht dodelijk bleek, met bloed doorlopen ogen. Alleen Jezus weet hoeveel ik geleden heb. Wat ik geschreven heb is bijna niets vergeleken met de werkelijkheid. Ik weet niet hoe het uit te drukken maar het leek mij dat ik terugkwam uit een andere wereld. Ik heb een afkeer van het geschapene. Ik neig naar het Hart van God zoals een zuigeling naar moeders borst. Ik bezie alles met andere ogen. Ik ben mij bewust van wat God met één woord in mijn ziel bewerkt heeft. Ik leef daarvan. Bij de herinnering aan de geleden foltering grijpt een rilling mij aan. Ik zou niet geloven dat men zo kan lijden, had ik het zelf niet meegemaakt. Het is een volledig geestelijk lijden.

105. Ondertussen, midden al dit lijden en strijden, heb ik nooit de heilige Communie nagelaten. Als het mij leek dat ik niet mocht communiceren, ging ik vóór de heilige Communie naar de meesteres om haar te zeggen dat ik niet kon te Communie gaan, dat ik de indruk had dat niet te mogen. Maar ze liet niet toe dat ik wegbleef en ik erken dat de gehoorzaamheid mij gered heeft.

De meesteres zelf heeft me later toevertrouwd dat deze beproevingen bij mij vlug voorbij waren, alleen "omdat gij gehoorzaam waart, mijn zuster. Het is door de kracht van de gehoorzaamheid dat ge dit met zoveel moed doorgekomen zijt". Eigenlijk is het waar dat alleen de Heer mij uit die folteringen gehaald heeft, maar de trouw aan de gehoorzaamheid beviel Hem. Hoewel dit beangstigende dingen zijn, moet de ziel niet vrezen, want God beproeft niet boven wat we kunnen verdragen.

106. Anderzijds kan het dat Hij dergelijke leiden nooit over ons laat komen. Ik schrijf dat omdat, als het de Heer belieft van een ziel door zulk lijden te doen gaan, ze dan niet bang weze, maar voor zover het van haar afhangt, trouw blijve aan God. God zal haar geen kwaad doen, want Hij is heel en al liefde en in deze onbegrijpelijke liefde heeft Hij haar in het bestaan geroepen. Nochtans, toen ik zo leed, begreep ik dat niet.

107. O mijn God, ik erkende dat ik niet van deze aarde ben, de Heer heeft er mijn ziel sterk van doordrongen. Ik bevind mij veel meer in contact met de hemel dan met de aarde, maar ik verwaarloosde in niets mijn plichten.

108. Op dat moment had ik geen geestelijk begeleider en ik ontving geen enkele leiding. Ik vroeg het aan de Heer en Hij gaf mij geen begeleider. Het is Jezus Zelf die vanaf mijn kindsheid tot nu mijn Meester is. Hij heeft mij door alle woestijnen en alle gevaren geleid en ik zie duidelijk dat alleen God mij door dergelijke gevaren kon leiden zonder dat er enige schade bleef noch enige aantasting van mijn ziel, die ongedeerd bleef en steeds de overwinning behaalde op alle onvatbare moeilijkheden. Ze kwam erdoor... [39] Maar de Heer gaf mij later een begeleider.

109. Na dit lijden kent de ziel een grote geestelijke zuiverheid en bevindt ze zich zeer dicht bij God, zelfs al moet ik opmerken dat binnen deze kwellingen ze dicht bij God is, maar ze is blind. De blik van de ziel is in duisternis gestort en God is de ziel die lijdt zeer nabij, alleen heel het geheim is dat zij er zich niet bewust van is. Ze denkt niet alleen dat God haar verlaten heeft, maar dat zij het voorwerp is van Zijn toorn. Welke zware oogziekte van de ziel: geslagen door het goddelijk licht, meent ze dat dit licht niet bestaat, terwijl het zo sterk is dat het haar verblindt.

Later erkende ik nochtans dat God op deze momenten nabijer is dan anders, want ze zou deze beproevingen niet kunnen doorstaan met alleen de hulp van een gewone genade. De almacht van God handelt hier, alsook een buitengewone genade, want anders zou de ziel bezwijken bij de eerste schok.

110. O Goddelijke Meester, het is slechts Uw werk in mijn ziel. O Heer, Gij aarzelt niet de ziel aan de rand van een vreselijke afgrond te plaatsen waar zij angst en schrik voelt en opnieuw roept Gij haar bij U. Ziedaar Uw ondoorgrondelijke mysteries.

111. Toen ik tijdens de zielenkwelling mij in de biecht van de geringste kleinigheden probeerde te beschuldigen, verwonderde de priester zich dat ik geen grotere fouten deed, en hij zei mij de woorden: "Als ge zo trouw aan God zijt tijdens deze kwellingen, is dat alleen al een bewijs dat God u ondersteunt, mijn zuster, met een bijzondere genade, en het is misschien ook goed dat gij het niet begrijpt". Maar het is vreemd dat in deze zaak de biechtvaders mij niet konden begrijpen noch geruststellenen, tot ik P. Andrasz ontmoette en later prof. Sopocko.

112. + Enkele woorden over de biecht en de biechtvaders. Enkel de herinnering van wat ik doorstaan en beleefd heb in mijn ziel. Er zijn drie dingen die verhinderen dat de biecht, in deze buitengewone omstandigheden, ten goede komt aan de ziel.

Ten eerste, als de biechtvader van deze buitengewone wegen een geringe kennis heeft en verbazing toont wanneer de ziel hem, de grote mysteries die God in haar bewerkt, onthult. Deze verbazing beangstigt een gevoelige ziel en ze geeft zich er rekenschap van dat de biechtvader aarzelt om raad te geven, en als ze dat merkt, wordt ze niet rustiger maar ondervindt nog meer twijfels na de biecht dan ervoor, want ze voelt dat de biechtvader probeert haar tot rust te brengen maar zelf niet zeker is. Of, wat mij overkwam, dat de biechtvader, als hij enkele geheimen niet kan doorgronden, weigert nog verder de biecht te horen, en een zekere angst vertoont wanneer deze ziel de biechtstoel nadert. Hoe kan een ziel in dit geval vrede putten uit de biecht, ze is immers gevoelig voor elk woord van de priester. Naar mijn mening, wanneer God zo'n speciale beproevingen over een ziel zendt, zou een biechtvader, als hij haar niet begrijpt, haar moeten verwijzen naar een ervaren en verlichte biechtvader of anders zelf licht zoeken, zodat hij deze ziel kan geven wat ze nodig heeft, maar haar niet vlak af de biecht weigeren, want zo stelt hij de ziel aan een groot ge-vaar bloot en meer dan één ziel kan zo afdwalen van de weg die God haar wou zien gaan. Het is een zeer belangrijk iets want ik heb het zelf ondervonden, ik begon al te wankelen ondanks de bijzondere genaden van God en ook al stelde God mij gerust, ik heb altijd verlangd het zegel van de Kerk te hebben.

Ten tweede, indien de biechtvader niet toelaat zich openhartig uit te spreken en zijn ongeduld toont, dan zwijgt de ziel en zegt niet alles en door dat feit zelf trekt ze er geen voordeel uit. Ze bekomt nog minder goeds als de biechtvader haar op de proef begint te stellen, zonder haar te kennen, want dan schaadt hij haar in plaats van haar te helpen. Want ze weet dat de biechtvader haar niet kent, vermits hij haar niet toestaat zich volledig open te leggen zowel wat de genaden betreft als haar ellenden. Dat op de proef stellen is dus niet gepast. Ik heb enkele proeven ondergaan die mij deden lachen. Ik druk dit beter uit door deze woorden: de biechtvader is de dokter, maar hoe kan de dokter het geneesmiddel geven als hij de ziekte niet kent? Helemaal niet. Want ofwel zal de remedie niet het gewenste resultaat hebben of ze is te sterk en verergert nog de ziekte, of soms zelfs, moge God het verhinderen, zal hij de dood uitlokken. Ik zeg dit uit ervaring, in bepaalde gevallen heeft alleen God mij recht gehouden.

Ten derde, het gebeurt ook dat de biechtvader geen aandacht heeft voor kleine dingen, maar er is niets klein in het geestelijk leven. Soms kan iets, dat als klein en onbeduidend voorkomt, grote en belangrijke dingen blootleggen en voor de biechtvader een lichtpunt zijn om de ziel te leren kennen. Onooglijke dingen geven veel geestelijke schakeringen prijs.

Een prachtig gebouw zal nooit oprijzen als we de onbeduidende bakstenen verwerpen. God verlangt van bepaalde zielen een grote zuiverheid. Hij geeft haar dus een diepere kennis van haar ellende. Door een licht van hierboven, herkent ze beter wat God bevalt en wat Hem mishaagt. De zonde hangt af van de kennis en het licht van de ziel. Hetzelfde geldt voor de onvolmaaktheden, ook al weet ze dat strikt genomen alleen de zonde tot het sacrament behoort. Maar die kleine dingen zijn belangrijk wanneer men naar de heiligheid streeft, en de biechtvader mag ze niet geringschatten. Het geduld en de zachtheid van de biechtvader openen de weg naar de diepste geheimen van de ziel. Zonder dat ze het weet, ontvouwt de ziel hem haar afgrondelijke diepte en voelt zich sterker en heeft meer weerstand. Ze strijdt moediger en spant zich meer in, want ze weet dat ze rekenschap moet afleggen.

Ik vermeld nog een ding in verband met de biechtvader: hij moet de ziel op de proef stellen, haar peilen, haar oefenen, om te zien of hij te doen heeft met stro, met ijzer of met puur goud. Deze drie soorten zielen hebben verschillende oefeningen nodig. De biechtvader moet, en dit is echt noodzakelijk, zich een duidelijk oordeel vormen over de ziel om te weten wat ze kan verdragen, op welk moment, in welke omstandigheden, in welke gevallen. Wat mij betreft, heb ik na veel ervaringen, toen ik merkte dat ik niet begrepen werd, mijn ziel niet meer onthuld en mijn rust niet meer gestoord. Dat gebeurde echter eerst vanaf het moment dat al mijn genaden onderworpen werden aan het oordeel van een wijze, onderlegde en ervaren biechtvader. Nu weet ik hoe men zich moet gedragen in bepaalde gevallen.

Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken

Voetnoten:

[33] De derde "probata" was een voorbereiding van vijf maanden op de eeuwige geloften. Voor Z.F. was dat in 1932-33 te Warszawa, met als meesteres moeder Margareta Gimbutt.
[34] Kalwaria ligt aan de overkant van de rivier Wiljia, tegenover Wilno. De "omgang der drie kleine wegen" duidt op de kruiswegstaties op de berg nabij het heiligdom.
[35] Biala is de naam van een plaats nabij Plock waar de congregatie een oude hoeve had als vakantietehuis.
[36] Deze woorden herinneren aan het boek Job [13: 15].

[38]In het noviciaat werd een vertaling gebruikt van het werkje van P. Pierre COTEL, S.J., Catéchisme des voeux, Louvain, Museum Lessianum, 1926. Deze nota's geven er een zeer selective samenvatting van.
[39] De zin breekt hier af. De volgende zin geeft een andere gedachte. Z.F. moest in het geheim schrijven, misschien kwam iemand binnen en heeft ze de eerste gedachte niet meer hernomen.



02-06-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 1
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 1

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

1. Gij, Eeuwige God, beveelt Uw Beeltenis [1]
te maken, zegent wie Uw stralen raakt,
onthult Uzelf, bron van barmhartigheid,
Gij die een zwarte ziel weer sneeuwwit maakt.

Hier [2] is Uw troon, Jezus, barmhartigheid,
aan zondige mensen biedt Gij vreugd' en kracht
Uw open Hart, vloeiende zuivere Bron,
brengt troost en redt het berouwvolle hart.

Welle steeds op, uit iedere mensenziel,
eer, roem en glorie voor Uw Beeltenis,
uit ieder hart om Uw Barmhartigheid,
zolang de tijd, nu, ons gegeven is.

2. O lieve God, de bange toekomstblik
nodigt tot liefde al wie naar U tracht,
het nu-moment is alleen waardevol,
barmhartigheid is wat mijn hart verwacht.

Tijd die verstreek is voor elk ongrijpbaar,
blijft onveranderd zelfs opnieuw beschouwd;
noch profeet kan er nog iets aan doen,
't verleden blijft alleen U toevertrouwd.

Alleen het nu behoort gans aan mij toe,
'k wil het benutten met mijn zwakke kracht,
al ben ik klein als een armzalig kind
dat vroom Uw Almacht als gena verwacht.

Barmhartigheid, betrouwend durf ik nu
voor U gaan leven als Uw kleinste kind,
‘k biedt mijn hart in daglijks offerand,
brandend van liefde die Uw glorie mint.

3. +
J.M.J.
God en de zielen
Koning van de Barmhartigheid, leid mijn ziel
Zuster M. Faustina
van het Allerheiligste Sacrament

4. Wilno, 28.7.1934

O Jezus mijn, nu 'k U alleen vertrouw,
vlecht ik U duizend kransen vroom te saam,
‘k weet nu goed dat ze elk bloeien gaan,
bloeien als Gods zon ermee is begaan.

+ O groot, o heilig goddelijk Sacrament,
dat met een sluier U mijn God verhult.
Jezus wees steeds met mij ieder moment,
dat vrees noch angst voortaan mijn hart vervult.

5. God en de zielen

Hoogheilige Drie-eenheid, wees aanbeden, nu en altijd, wees aanbeden in al Uw werken en schepselen. O mijn God, de grootheid Uwer Barmhartigheid weze bewonderd en geloofd.

6. Neerschrijven [3] moet ik, o mijn God, de ontmoetingen van mijn ziel met U, in de bijzondere ogenblikken van Uw bezoeken. Over U moet ik schrijven, o Onbegrijpelijke in Uw Barmhartigheid met mijn arme ziel. Uw heilige Wil is het leven van mijn ziel. Ik ontving dit bevel van hem die U, o God, voor mij hier op aarde vervangt en mij Uw heilige Wil verklaart. Jezus, Gij ziet hoe zwaar mij het schrijven valt, hoe ik het niet klaar uitdrukken kan, al wat ik in mijn ziel ervaar. O God, kan een pen beschrijven, wat menigmaal geen woord bevatten kan? Maar Gij beveelt mij te schrijven, o God, en dat is mij genoeg.

7. Warsawa, 1.8.1934

Intrede in het klooster

De beslissende roepstem van God, de genade van de roeping tot het kloosterleven vernam ik toen zeven jaar was. In mijn zevende levensjaar hoorde ik in mijn ziel voor het eerst de stem van God, als een uitnodiging tot een volmaakter leven, maar niet steeds was ik aan de genadestem gehoorzaam. Ik ontmoette niemand die mij deze dingen kon uitleggen.

8. Op mijn achttiende levensjaar, de dringende vraag aan mijn ouders om de toestemming in het klooster te treden: een besliste weigering van mijn ouders. Na deze weigering gaf ik mij over aan de ijdelheden van het leven [4], zonder op de stem van de genade te letten, hoewel mijn ziel nergens tevredenheid vond.

De onophoudelijke genaderoep werd me een grote kwelling, die ik met verstrooiingen trachtte te overstemmen. Innerlijk meed ik God en met geheel mijn ziel keerde ik mij naar de schepselen. Maar Gods genade overwon in mijn ziel.

9. Eens ging ik met één van mijn zussen naar een bal [5]. Terwijl allen zich goed vermaakten, doorstond mijn ziel innerlijke kwellingen. Op het ogenblik dat ik begon te dansen, zag ik Jezus naast mij: Jezus, gefolterd, ontdaan van zijn kleren en gans met wonden overdekt. Hij zei me deze woorden: "Hoelang nog moet Ik je verdragen en hoelang nog ga je Mij afwijzen?" Op dat ogenblik hield voor mij de lieftallige muziek op. Het gezelschap waarin ik mij bevond verdween uit mijn ogen, alleen Jezus en ik bleven over. Ik ging naast mijn lieve zus zitten en verborg wat in mijn ziel omging door hoofdpijn voor te wenden. Enkele ogenblikken later verliet ik heimelijk het gezelschap en mijn zus en ging ik naar de kathedraal van Sint Stanislas Kostka. De morgenstond begon te grauwen, er waren maar weinig mensen in de kathedraal. Zonder op iets te letten van wat rond mij gebeurde, wierp ik mij voor het Heilig Sacrament neer, de armen in kruisvorm, en bad de Heer mij te kennen te geven wat ik moest doen.

10. Plots hoorde ik de woorden: "Vertrek onmiddellijk naar Warszawa, daar zal je in het klooster treden." Ik stond op uit het gebed, ging naar huis en deed het nodige. Zo goed als het ging, vertrouwde ik aan mijn zus toe wat er in mijn ziel gebeurd was en vroeg haar om voor mij afscheid te nemen van mijn ouders. En zo, met één kleed, zonder iets, kwam ik te Warszawa aan.

11. Toen ik uit de trein stapte en zag dat iedereen zijn weg ging, greep de angst mij aan: wat moest ik doen? Tot wie mij wenden? Ik kende niemand! Ik zei tot de Moeder Gods: "Maria stuur mij, leid mij". Dadelijk hoorde ik in mijn binnenste de woorden dat ik uit de stad naar een bepaald dorp moest gaan waar ik de nacht in veiligheid kon doorbrengen, wat ik ook deed en ik vond alles zoals de Moeder Gods het mij had gezegd.

12. De volgende dag, vroeg in de ochtend, kwam ik in de stad en ging de eerste kerk binnen die ik zag. Ik begon te bidden om de wil van God te kennen. De heilige Missen volgden elkaar op. Tijdens één heilige Mis hoorde ik de woorden: "Ga naar die priester en zeg hem alles, hij zal u zeggen wat ge moet doen." Na de heilige Mis, ging ik in de sacristie en vertelde alles wat er in mijn ziel gebeurd was en vroeg hem me te zeggen waar ik moest intreden, in welk klooster.

13. De priester [6] was eerst verbaasd, maar zei me dan een groot vertrouwen te hebben dat God verder alles zou regelen. In afwachting, zei hij, stuur ik u naar een vrome dame [7] waar ge zult verblijven tot ge in het klooster treedt. Toen ik mij bij deze vrouw aanmeldde, ontving ze mij zeer vriendelijk. In die tijd zocht ik naar een klooster, maar overal waar ik aanklopte, werd ik geweigerd. Pijn deed mijn hart ineen krimpen en ik zei tot de Heer Jezus: "Help mij, laat mij niet alleen!" Eindelijk klopte ik aan onze deur [8].

14. Toen moeder overste, Michaëla [9], de huidige algemene overste, bij mij kwam, zei ze mij, na een kort gesprek, naar de Meester des huizes te gaan en te vragen of Hij me aanvaardde. Ik begreep onmiddellijk dat ik het de Heer Jezus moest vragen. Ik ging vol vreugde naar de kapel en vroeg Jezus: "Heer van dit huis, aanvaardt Gij mij? Het is wat één van de zusters mij beval te vragen."

Onmiddellijk hoorde ik een stem: "Ik aanvaard u, ge zijt in mijn Hart." Toen ik van de kapel terug kwam vroeg moeder overste: "Welnu, heeft Hij u aanvaard?" Ik antwoordde: "Ja". "Als de Heer u aanvaard heeft, aanvaard ik u ook".

15. Zo werd ik aangenomen. Om verschillende redenen moest ik echter nog een jaar in de wereld blijven bij die vrome dame, maar ik ben niet meer naar huis teruggekeerd.

In deze tijd had ik met veel moeilijkheden te kampen. Maar God heeft mij zijn genaden niet gespaard: een steeds groter smachtend verlangen naar God greep mij aan. Deze persoon, hoe vroom ook, begreep het geluk van het religieuze leven niet, en in alle eerlijkheid begon ze andere levensplannen voor mij te smeden, maar desondanks voelde ik dat mijn hart zo groot was dat niets het kon vullen. Zo wendde ik mij met geheel mijn verlangende ziel naar God.

Het was in het octaaf van Sacramentsdag [10]. God vervulde mijn ziel met innerlijk licht om Hem te kennen als het hoogste Goed en de grootste Schoonheid. Ik erkende hoeveel God mij bemint. Eeuwig is zijn Liefde voor mij. Rond vespertijd, in eenvoudige woorden die uit mijn hart kwamen, legde ik voor God de gelofte af van eeuwige kuisheid. Van toen af ervoer ik een innigere verbondenheid met God, mijn Bruidegom. Sinds dat ogenblik richtte ik in mijn hart een kleine cel in, waar ik altijd bij Jezus verbleef.

17. Eindelijk kwam het ogenblik waarop de kloosterpoort zich voor mij ontsloot. Het was op 1 augustus 's avonds, op de vooravond van het feest van de Moeder der engelen. Ik was overgelukkig. Ik had de indruk in het paradijselijk leven ingetreden te zijn. Eén enkel gebed welde op uit mijn hart: een gebed van dankzegging.

18. Na drie weken merkte ik dat er hier toch zo weinig tijd voor gebed was en voor veel andere dingen die mijn ziel aanspraken. Daarom dacht ik in een strengere orde in te treden. Deze gedachte werd sterker in mijn ziel, maar ze was niet in overeenstemming met de goddelijke wil. Maar die gedachte, dus die bekoring, werd sterker en sterker, zodat ik op zekere dag besloot met moeder overste te spreken en dit huis te verlaten. Maar God regelde de omstandigheden zo dat ik moeder overste niet kon zien. Vóór ik ging slapen bezocht ik in het voorbijgaan de kleine kapel [11] en bad tot Jezus om licht in deze aangelegenheid, maar ik bekwam niets voor mijn ziel, alleen een vreemde onrust die ik niet begreep, beving mij. Ondanks alles besloot ik mij 's ochtends na de Heilige Mis tot de Moeder te wenden en Haar mijn beslissing mee te delen.

19. Ik kwam in mijn cel, de zusters waren al gaan slapen. Het licht was uit. Ik kwam de cel vol kwelling en ontevredenheid binnen. Ik wist niet wat te doen met mezelf. Ik wierp mij op de grond en begon vurig te bidden om Gods wil te kennen. Overal stilte zoals in een tabernakel. Alle zusters rustten als witte hosties in de kelk van Jezus besloten en het was alleen vanuit mijn cel dat God het zuchten van een ziel hoorde. Ik wist niet dat het ongeoorloofd was om zonder toestemming na 21 uur in de cel te bidden. Na een tijdje werd het klaar in mijn cel en op het gordijn zag ik het allersmartelijkst aangezicht van de Heer Jezus. Open wonden in gans zijn aangezicht en grote tranen vielen op mijn bedsprei. Niet wetend wat dit alles betekende, vroeg ik Jezus: "Jezus, wie heeft U zo'n pijn aangedaan?" En Jezus antwoordde mij: "Gij doet mij zo'n pijn als gij uit deze orde weggaat. Hierheen heb Ik u geroepen, nergens anders, en hier heb Ik voor u veel genaden bereid." Ik vroeg vergeving aan de Heer Jezus en veranderde onmiddellijk de beslissing die ik genomen had.

De volgende dag was het biechtdag. Ik heb alles gezegd wat er in mijn ziel gebeurd was en mijn biechtvader [12] zei dat het hierdoor duidelijk de wil Gods was dat ik in deze congregatie moest blijven en dat het nu zelfs verboden was nog aan een andere orde te denken. Van toen af voel ik me steeds gelukkig en tevreden.

20. Kort daarop werd ik ziek. De goede moeder overste zond mij met twee andere zusters op verlof naar Skolimow, een beetje buiten Warszawa. In die tijd vroeg ik Jezus voor wie ik nog moest bidden. Jezus antwoordde mij dat Hij mij de volgende nacht zou laten weten voor wie ik moest bidden.

Ik zag mijn engelbewaarder die mij verzocht hem te volgen. Plotseling bevond ik mij in een mistige plaats vol vuur en met een menigte lijdende zielen. Deze zielen bidden vurig maar zonder uitwerking voor zichzelf. Wij alleen kunnen hen helpen. De vlammen die rond hen brandden raakten mij niet. Mijn engelbewaarder verliet mij geen ogenblik. Ik vroeg aan deze zielen wat hun grootste lijden was. Ze antwoordden mij eenstemmig dat hun grootste lijden hun smachtend verlangen naar God was. Ik heb de Moeder Gods gezien die de zielen in het vagevuur bezoekt. De zielen noemen haar: Ster der zee. Zij brengt hen verlichting. Ik wou nog met hen spreken, maar mijn engelbewaarder gaf mij een teken om te vertrekken. Wij kwamen uit de kerker van het lijden. Ik hoorde een innerlijke stem die zei: "Mijn barmhartigheid wil dit niet, maar Mijn gerechtigheid eist het." Sinds die tijd heb ik een nauwere omgang met de lijdende zielen.

21. Einde van het postulaat [29.4.1926]. Mijn oversten stuurden mij naar Krakow. Een onbegrijpelijke vreugde heerste in mijn ziel. Toen we in het noviciaat aankwamen lag zuster ... op sterven. Enkele dagen later kwam zuster... naar mij en verzocht mij naar de moeder novicenmeesteres [13] te gaan en haar te zeggen om aan haar biechtvader, Eerwaarde Heer Rospond, te vragen een heilige Mis voor haar op te dragen en drie schietgebeden te verrichten. Eerst zei ik ja, maar de volgende dag dacht ik liever toch niet naar de moeder novicenmeesteres te gaan, vermits ik er niet veel van begreep of het echt was of een droom. En ik ben niet gegaan. De volgende nacht herhaalde zich hetzelfde duidelijker, daarover had ik geen twijfel meer. Nochtans 's morgens besloot ik er niet over te gaan spreken met de meesteres en het pas te zeggen als ik haar overdag zou zien. Ik zag ze [die zuster] onmiddellijk in een gang. Ze verweet mij niet onmiddellijk naar de meesteres gegaan te zijn en een grote ongerustheid vervulde mijn ziel. Dus ging ik onmiddellijk naar de moeder novicenmeesteres en vertelde alles wat er gebeurd was. De moeder antwoordde mij dat ze de zaak zou regelen. Dadelijk keerde de rust in mijn ziel terug en de derde dag kwam deze zuster en zei: "Moge God u lonen."

22. Tijdens de inkleding [14] liet God mij weten hoeveel ik zou lijden. Het was mij geheel duidelijk waartoe ik mij verbond. Eén minuut beleefde ik dit lijden, daarna overgoot God mijn ziel met grote vreugde.

23. Op het einde van het eerste jaar noviciaat begon het donker te worden in mijn ziel. Ik voelde geen troost in het gebed en de meditatie kostte mij veel moeite. Angst begon mij te bevangen. Ik keerde dieper binnen in mezelf en zag niets dan één grote ellende. Tegelijk zag ik de grote heiligheid van God. Ik waagde het niet mijn ogen naar Hem op te slaan, maar wierp mij aan zijn voeten in het stof en bedelde om barmhartigheid. Bijna een half jaar verliep zo en de toestand van mijn ziel bleef onveranderd. In deze moeilijke tijden bemoedigde onze lieve novicenmeesteres [15] mij. Maar de kwelling werd steeds feller. Het tweede jaar noviciaat kwam naderbij. Bij de gedachte mijn geloften te moeten afleggen ging een rilling door mijn ziel. Wat ik ook las, het was voor mij onbegrijpelijk; ik kon niet mediteren. Het leek mij dat mijn gebed God onaangenaam was. Wanneer ik de sacramenten ontving, dacht ik God daardoor nog meer te beledigen. Mijn biechtvader [16] liet me echter niet toe ook maar één heilige Communie na te laten. God werkte op bijzondere wijze in mijn ziel. Ik verstond helemaal niets van wat mijn biechtvader mij zei. Eenvoudige geloofswaarheden werden onbegrijpelijk voor mij, mijn ziel was gefolterd zonder ergens rust te vinden.

Plots overviel mij de gedachte dat ik door God verlaten was. Deze verschrikkelijke gedachte doorboorde mijn ziel. Met dit lijden begon de doodstrijd van mijn ziel. Ik wou sterven en ik kon niet. Een gedachte kwam in me op: waarom deugden nastreven? Waarom zich versterven als alles aan God mishaagt? Toen ik daarover sprak met de novicenmeesteres zei ze: "Weet wel mijn zuster dat God u heeft voorbestemd tot een grote heiligheid. Dat is het teken dat Hij u in de hemel dicht bij Zich wil. Heb groot vertrouwen in de Heer Jezus."

Deze vreselijke gedachte, verworpen te zijn door God, is werkelijk de foltering die de verdoemden ondergaan. Ik nam mijn toevlucht tot de wonden van Jezus, herhaalde de vertrouwvolle woorden, maar die woorden waren mij nog een grotere kwelling. Ik ben voor het Allerheiligste Sacrament gegaan en met Jezus beginnen spreken: "Heer, Gij hebt gezegd dat een moeder eerder haar zuigeling vergeet dan God zijn schepsel, en zelfs als ze hem zou vergeten, Ik, God vergeet mijn schepsel niet. Jezus hoort Gij de weeklachten van mijn ziel. Gelieve de pijnkreten en klachten van uw kind te aanhoren. Ik vertrouw op U, o God, want de hemel en de aarde vergaan, maar uw woord blijft in eeuwigheid". Toch vond ik geen moment van verlichting.

24. Zekere dag, bij het ontwaken, toen ik me in de tegenwoordigheid van God stelde, werd ik door wanhoop bevangen. Uiterste duisternis van mijn ziel. Ik streed zo goed mogelijk tot de middag. Na de middag werd ik door echte doodsangsten aangegrepen, mijn lichamelijke krachten begonnen af te nemen. Vlug ging ik naar mijn cel en wierp mij voor het kruisbeeld op de knieën en begon om barmhartigheid te smeken. Maar Jezus hoort mijn roepen niet. Ik voel dat mijn fysieke krachten mij volledig verlaten, ik val op de grond, de wanhoop overspoelt mijn ziel, ik onderga werkelijk helse pijnen die in niets verschillen van de folteringen in de hel. Ik blijf drie kwartier in die toestand. Ik wou naar de novicenmeesteres gaan, maar ik had geen kracht. Ik wou roepen: mijn stem begaf. Maar gelukkig kwam er een zuster in de cel. Toen ze mij in die zonderlinge toestand zag, bracht ze onmiddellijk de novicenmeesteres op de hoogte. De moeder kwam dadelijk. Toen ze mijn cel betrad sprak ze de woorden: "In naam van de heilige gehoorzaamheid sta op." Direct hief een kracht mij op van de grond en stond ik naast de lieve meesteres.

Ze stelde mij zeer hartelijk gerust en zei dat deze beproeving van God kwam: "Heb vertrouwen, mijn zuster, God is altijd Vader, ook als Hij beproeft". Als opgestaan uit een graf keerde ik terug naar mijn taken, mijn zintuigen waren nog doordrongen van wat mijn ziel had meegemaakt. Tijdens het avondofficie begon mijn ziel te sterven in de vreselijkste duisternis; ik voelde mij overgeleverd aan de rechtvaardige God en ik was het voorwerp van Zijn toorn. Op dit vreselijk moment sprak ik tot God: "Jezus, die U in het Evangelie vergelijkt met de tederste moeder, ik vertrouw op uw woorden, want Gij zijt de Waarheid en het Leven. Jezus ik vertrouw op U tegen alle hoop in, tegen elk gevoel in mijn binnenste dat zich tegen de hoop stelt. Doe met mij wat Gij wilt, ik zal U nooit verlaten, want Gij zijt de bron van mijn leven." O, hoe vreselijk deze kwelling van de ziel is, kan slecht degene begrijpen die zelf iets gelijkaardigs geleden heeft.

25. Tijdens de nacht kwam de Moeder Gods op bezoek, met het Jezuskind op de arm. Vreugde vervulde mijn ziel en ik zei: "Maria, mijn Moeder, weet Gij hoeveel ik lijd?" En de Moeder Gods antwoordde: "Ik weet hoeveel ge lijdt maar heb geen angst. Ik heb en zal altijd medelijden hebben met u." Ze glimlachte hartelijk en verdween. Onmiddellijk ontstond in mijn ziel kracht en grote moed. Maar dat heeft maar één dag geduurd. Het was alsof de hel tegen mij samenspande. Ongelooflijke haat begon in mijn ziel binnen te dringen, een haat tegen alles wat heilig en goddelijk is. Het leek of deze zielesmarten een deel van mijn bestaan zouden blijven. Ik wendde mij tot het Allerheiligste Sacrament en zei tot Jezus: "Jezus, Bruidegom van mijn ziel, ziet Gij niet dat mijn ziel sterft [van verlangen] naar U? Hoe kunt Gij U zo verbergen voor een ziel die U zo oprecht bemint? Vergeef mij Jezus, dat Uw heilige Wil in mij geschiede. Ik zal in stilte lijden, zoals een duif, zonder te klagen. Ik zal aan mijn hart niet één zucht van pijnlijk klagen toelaten."

26. Einde van het noviciaat. Het leed vermindert niet. Lichamelijke verzwakking, vrijstelling van alle geestelijke oefeningen, eigenlijk vervangen door schietgebeden. Goede Vrijdag [17] Jezus stort mijn hart in het vuur zelf van de liefde. Dit gebeurde tijdens de avondaanbidding. De aanwezigheid van God overviel mij plots. Ik vergat alles. Jezus laat mij verstaan hoeveel Hij voor mij heeft geleden. Dat duurt maar even. Vreselijk heimwee, het verlangen God te beminnen.

27. De eerste geloften [18]. Vurig verlangen om mij in werkdadige liefde voor God te ontledigen, ongemerkt, zelfs voor de meest nabije medezusters.

Zelfs na de geloften bleef mijn ziel nog bijna een half jaar in het donker. Tijdens het gebed doordrong Jezus geheel mijn ziel. De duisternis smolt weg. Ik hoorde deze woorden: "Gij zijt Mijn vreugde, ge zijt de zaligheid van Mijn Hart." Sinds dat ogenblik heb ik in mijn hart, t.t.z. in mijn binnenste, de Heilige Drievuldigheid gevoeld. Voelbaar ondervond ik vervuld te zijn van Gods licht. Sindsdien blijft mijn ziel in een intieme band met God, als een kind met zijn geliefde vader.

28. Eens zei Jezus tegen mij: "Ga naar moeder overste en vraag haar de toestemming om zeven dagen lang een boetekleed te dragen en éénmaal per nacht op te staan en naar de kapel te komen [19]." Ik aanvaarde, maar het viel me zwaar om naar moeder overste te gaan. 's Avonds vroeg Jezus me: "Hoe lang gaat ge het nog uitstellen?" Ik nam me voor bij de eerste ontmoeting met moeder overste daarover te spreken. De volgende dag, vóór de middag, zag ik moeder overste naar de eetzaal gaan; vermits de eetzaal, de keuken en het kamertje van zuster Alo­ïsia naast elkaar liggen, vroeg ik moeder overste in het kamertje van zuster Aloïsia te komen en daar zegde ik haar wat Jezus vroeg. Daarop antwoordde moeder dat ze mij niet toestond boeteklederen te dragen. Daar was geen sprake van: "Als Jezus u de kracht van een reus geeft dan sta ik u boetedoeningen toe". Ik verontschuldigde mij bij moeder dat ik haar tijd nam en verliet de kamer. Toen keek ik naar Jezus die in de keukendeur stond en zei tot Hem: "Gij deed mij deze boetedoeningen vragen en moeder overste wil ze mij niet toestaan". Toen zei Jezus mij: "Ik was aanwezig tijdens uw gesprek met de overste en Ik weet alles, Ik verlang uw boetedoening niet, maar gehoorzaamheid. Daardoor bewijst ge Mij grote eer en verwerft ge verdienste."

29. Toen één van de moeders vernam over mijn zo'n innige band met de Heer Jezus, zei ze mij dat ik aan een illusie toegaf. Ze zei me dat de Heer Jezus alleen een dergelijke band heeft met heiligen, "niet met zondige zielen zoals jij, zuster".

Vanaf dit moment ben ik Jezus een beetje beginnen wantrouwen. Bij het ochtendgesprek zei ik tot Jezus: "Jezus, zijt Gij geen illusie?" Jezus antwoordde mij: "Mijn liefde bedriegt niemand."

30. + Eens dacht ik na over de Heilige Drie-eenheid, over het Wezen van God. Ik wou beslist doorgronden en bevatten wie God is... Ogenblikkelijk werd mijn geest gegrepen en als ontrukt in de andere wereld; ik zag een ontoegankelijk licht waar iets als drie lichtbronnen straalden die ik niet kon begrijpen. Uit deze helderheid kwamen woorden onder de vorm van bliksems die hemel en aarde omkransten. Ik verstond er niets van en werd zeer verdrietig. Plots steeg uit deze ontoegankelijke lichtzee onze geliefde Verlosser in een onbeschrijfelijke schoonheid met stralende wonden. En uit deze schittering was een stem te horen: "Wie God in zijn Wezen is, zal niemand doorgronden, de geest van engelen noch die van mensen." Jezus zei me: "Leer God kennen door de overweging van Zijn eigenschappen." Dan maakte Jezus met Zijn hand het te,ken van het kruis en verdween.

+ Eens zag ik een menigte mensen in onze kapel [20], vóór onze kapel en op straat, want ze konden niet allemaal binnen. De kapel was feestelijk versierd. Bij het altaar was er een groter aantal priesters, dan bij onze zusters en vele andere congregaties. Iedereen verwachtte iemand die plaats moest nemen op het altaar. Toen hoorde ik een stem dat ik het was die op het altaar plaats moest nemen. Maar toen ik de woning, dus de gang verliet om over de koer naar de kapel te gaan, om de stem die mij riep te volgen, begonnen allen naar mij te gooien met wat ze in hun handen kregen: modder, stenen, zand, bezems, gelijk wat, zodat ik eerst aarzelde of ik verder zou gaan, maar de stem riep mij nog indringender en ondanks alles stapte ik moediger voort. Toen ik over de drempel van de kapel stapte, begonnen de oversten, de zusters en de leerlingen [21] en zelfs de ouders op mij te slaan met alles wat ze in de hand hadden, zodat ik, of ik wou of niet, vlug moest doorgaan naar de voor mij voorziene plaats op het altaar. 

Van zodra ik daar was, begon dezelfde menigte, de leerlingen, de zusters, de oversten en de ouders hun handen naar mij uit te strekken en te vragen om genaden, en ik was niet kwaad op hen omdat ze met van alles naar mij gegooid hadden, en het was vreemd hoe ik juist deze mensen bijzonder begon lief te hebben die mij vlugger hadden doen opgaan naar de plaats die voor mij bestemd was. Toen werd mijn ziel overspoeld door een onbegrijpelijk geluk en ik hoorde deze woorden: "Doe wat ge wilt, schenk de genade zoals ge wilt, aan wie ge wilt en wanneer ge wilt." De verschijning verdween onmiddellijk.

32. Eens hoorde ik deze woorden: "Ga naar de overste en vraag haar toestemming om negen dagen lang een uur aanbidding te doen, probeer uw gebed te verenigen met Mijn Moeder. Bid met geheel uw hart in vereniging met Maria, tracht in deze tijd ook de kruisweg te doen." Ik bekwam de toestemming, maar niet voor een volledig uur, maar slechts voor de tijd die me restte als mijn taken vervuld waren.

33. Ik moest deze noveen doen voor mijn Vaderland. Op de zevende dag van de noveen, zag ik tussen hemel en aarde de Moeder Gods in een helder gewaad. Ze bad, de handen op de borst gevouwen, de ogen ten hemel gericht. Uit haar Hart kwamen vurige stralen, sommige gingen naar de hemel, andere bedekten onze aarde.

34. Toen ik mijn biechtvader [22] daarover sprak, zei hij dat dit echt van God kon komen, maar dat het ook maar inbeelding kon zijn. En wegens mijn herhaalde verplaatsingen had ik geen vaste biechtvader en ik had het daarbij enorm moeilijk om over die zaken te spreken. Vurig bad ik dat God mij deze grote genade zou verlenen, namelijk een geestelijke begeleider. Ik bekwam deze genade, maar na de eeuwige geloften, toen ik in Wilno kwam. Het was E.H. Sopocko [23]. God liet mij hem vooraf innerlijk kennen [24], vóór ik naar Wilno ging.

35. O! had ik van het begin af een zielenleider gehad, dan zou ik niet zoveel goddelijke genaden verspild hebben. Een biechtvader kan de zielen veel helpen, zoals hij ook veel schade kan veroorzaken. O, hoezeer zouden de biechtvaders aandacht moeten hebben voor de werking van Gods genade in de zielen van de biechtelingen. Dat is zeer belangrijk. Naar de genaden die een ziel ontvangt, kan men de graad van intimiteit met God zien.

36. Eens werd ik door God ten oordeel geroepen. Ik verscheen voor de Heer gans alleen. Jezus was zoals tijdens zijn lijden. Na enige tijd verdwenen zijn wonden, er bleven er maar vijf, aan de handen, aan de voeten en aan de zijde. Op dat ogenblik zag ik nauwkeurig de toestand van mijn ziel, zoals God haar ziet. Ik zag meteen duidelijk al wat God mishaagt. Ik wist niet dat men verantwoording moest afleggen zelfs voor kleine schaduwen. Wat een moment! Wie zal het beschrijven? Staan vóór de Driemaal Heilige? Jezus vroeg mij: "Wie zijt gij?" Ik antwoordde: "Ik ben uw dienares, Heer". "Gij zijt een dag vagevuur schuldig." Ik wou me onmiddellijk in de vlammen van het vagevuur werpen, maar Jezus hield mij tegen, en zei: "Wat wilt ge, nu één dag lijden of een korte tijd op aarde?" Ik antwoordde: "Jezus ik wil in het vagevuur lijden en op aarde de grootste kwellingen ondergaan, al was het tot het einde van de wereld." Jezus zegde: "Eén is genoeg. Ge gaat terug naar de aarde en ge gaat veel lijden maar niet voor lang, en ge zult Mijn Wil en Mijn Wensen vervullen en Mijn getrouwe dienaar zal u daarbij helpen. Nu, leg uw hoofd op Mijn borst, op Mijn hart en put daaruit kracht en sterkte voor alle lijden, want elders zult ge noch verzachting, noch hulp, noch troost vinden. Weet dat ge veel, veel zult moeten lijden, maar laat dit u niet verschrikken, Ik ben met u."

37. Kort daarna werd ik ziek [25]. De lichamelijke ongemakken waren voor mij een school van geduld. Alleen Jezus weet hoeveel moeite ik opbrengen moest om mijn plicht te vervullen [26].

38. Om een ziel te reinigen gebruikt Jezus middelen naar Zijn keuze. Mijn ziel ondervond een volledige verlatenheid van de schepselen. Soms werd de zuiverste bedoeling door de zusters verkeerd uitgelegd [27]. Dit lijden is zeer pijnlijk, maar God laat het toe en men moet het aanvaarden, want zo worden we meer gelijk Jezus. Er was iets dat ik lang niet kon begrijpen, namelijk dat Jezus mij gezegd had alles aan mijn oversten te zeggen en mijn oversten mijn woorden niet geloofden, maar mij medelijden betuigden, alsof ik in illusie verkeerde of onder invloed van mijn verbeelding was.

Vermits ik meende in een illusie te leven, besloot ik God innerlijk te mijden, uit vrees voor illusies. Maar de goddelijke genade achtervolgde mij bij elke pas. En wanneer ik dit het minst verwachtte, sprak God tot mij.

39. + Eens zei Jezus me dat Hij over een stad, de mooiste van ons vaderland, de straf ging laten neerkomen waarmee God Sodoma en Gomorra gestraft had [28]. Ik zag de grote toorn van God en een huivering vervulde en doorboorde mijn hart. Al zwijgend bad ik. Na een tijd zei Jezus me: "Mijn kind, verenig u tijdens het Offer innig met Mij en offer aan de hemelse Vader mijn Bloed en wonden als zoenoffer voor de zonden van die stad. Herhaal dit zonder ophouden tijdens geheel de H. Mis. Doe dit gedurende zeven dagen." De zevende dag zag ik Jezus in een schitterende wolk en ik begon te bidden dat Jezus mij die stad en ons land zou zien. Toen ik de welwillendheid van Jezus zag, begon ik om zijn zegen te smeken. Toen zei Jezus: "Voor u zegen Ik het ganse land," en Hij maakte met zijn hand een groot kruisteken over ons vaderland. Een grote vreugde vervulde mijn ziel toen ik de goedheid van God zag.

+ 1929. Eens tijdens de heilige Mis voelde ik op bijzondere wijze de tegenwoordigheid van God, ondanks mijn vlucht en het mij afwenden van God. Soms vluchtte ik voor God omdat ik geen slachtoffer wou zijn van de duivel zoals men soms gezegd had dat ik was. Deze onzekerheid duurde een hele tijd. Tijdens de heilige Mis, vóór de heilige Communie, vond de hernieuwing van de geloften plaats [29]. Toen wij onze knielbanken verlieten en de gelofteformule begonnen te zeggen, stond Jezus plots naast mij, in wit gewaad en met gouden gordel en Hij zei me: "Ik schenk u een eeuwige liefde, zodat uw zuiverheid onbevlekt blijft en als bewijs zult ge geen bekoringen tegen de zuiverheid meer ondervinden." Jezus nam zijn gouden gordel en deed hem aan mijn middel. Van toen af voelde ik geen aanvallen meer tegen deze deugd, noch in mijn hart, noch in mijn geest. Later heb ik begrepen dat dit één van de grootste genaden is die de Allerheiligste Maagd Maria voor mij bekomen heeft, want ik had Haar reeds vele jaren om deze genade gevraagd. Sinds dan heb ik een grotere verering voor de Moeder Gods. Zij is het die mij geleerd heeft om God innerlijk te beminnen en hoe in alles zijn Heilige Wil te volbrengen. Maria, Gij zijt de vreugde, want door U daalde God neer op aarde in mijn hart.

41. Eens zag ik een dienaar Gods in gevaar van doodzonde die binnenkort zou gebeuren. Ik begon tot God te bidden dat Hij op mij zou laten neerkomen, alle folteringen van de hel, alle lijden dat Hij wou om deze priester te redden en hem te ontrukken aan deze gelegenheid van zonde. Jezus verhoorde mijn gebed en op hetzelfde moment voelde ik op mijn hoofd een doornenkroon. De doornen van deze kroon drongen door tot in mijn hersenen. Dit duurde drie uur en de dienaar Gods werd bevrijd van die zonde en God sterkte zijn ziel door speciale genaden.

42. + Eens met Kerstmis, voelde ik de almacht, de aanwezigheid van God mij omgeven. En weer vermeed ik de innerlijke ontmoeting met God. Ik vroeg aan moeder overste toestemming om naar "Jozefinek" [30] de zusters te gaan bezoeken. Ze stond het ons toe en dadelijk na het middageten begonnen we ons klaar te maken. De zusters wachtten al op mij aan de deur. Ik liep naar mijn cel om mijn schouderkap te halen. Teruglopend zag ik op de drempel van de kleine kapel de Heer Jezus die me deze woorden zei: "Ga maar, maar Ik neem uw hart." Plotseling voelde ik dat ik geen hart meer in mijn borstkas had. De zusters vroegen mij waarom ik niet sneller kwam, want het werd laat, zodat ik dadelijk met hen meeging. Maar een grote ontevredenheid begon mij te pijnigen. Een soort heimwee vulde mijn ziel, maar niemand, alleen God wist wat er in mijn ziel gebeurde.

Toen we eventjes in "Jozefinek" waren, zei ik tot de zusters: "laat ons naar huis gaan". De zusters vroegen nog wat uit te rusten, maar mijn geest kon geen rust vinden. Ik argumenteerde dat we moesten terug zijn vóór het begon donker te worden en we nog een hele weg af te leggen hadden. We zijn onmiddellijk naar huis terug gekeerd. Toen moeder overste ons zag in de gang vroeg ze mij: "zijn de zusters nog niet vertrokken of al terug?" Ik antwoordde dat ze al terug waren omdat ik niet 's avonds wou terugkomen. Ik legde mijn schouderkap af en ging dadelijk naar de kleine kapel. Nauwelijks was ik binnen of Jezus zegt me: "Ga naar moeder overste en zeg haar dat ge terug gekomen zijt, niet om thuis te zijn vóór de avond, maar omdat Ik uw hart genomen had." Hoewel dat me veel kostte ben ik naar de overste gegaan en heb ik haar eerlijk de reden van mijn vroege terugkeer gezegd en ik bad de Heer om vergeving voor alles wat Hem mishaagt. Op dat ogenblik overstroomde Jezus mijn ziel met grote vreugde. Ik begreep dat er buiten God nergens tevredenheid is.

43. Eens zag ik twee zusters op weg naar de hel. Een onzegbare smart bedroefde mijn ziel. Ik bad voor hen tot God, en Jezus zei mij: "Ga moeder overste zeggen dat deze twee zusters zich in de gelegenheid van zware zonde bevinden." 's Anderdaags sprak ik erover met de overste. Eén van deze zusters is ondertussen ijverig, de andere nog in grote strijd.

44. Eens zei Jezus mij: "Ik verlaat dit huis... Want hier zijn dingen die Mij niet bevallen." En de hostie kwam uit het tabernakel en legde zich in mijn handen, en ik, met vreugde, legde ze terug in het tabernakel. Dit werd een tweede maal herhaald en ik deed hetzelfde. Maar bij de derde herhaling veranderde de Hostie zich in de levende Heer Jezus die me zei: "Ik blijf hier niet langer." En in mijn ziel ontwaakte ineens een grote liefde voor Jezus en ik zei: "En ik laat U niet weggaan, Jezus, uit dit huis". En Jezus verdween weer en de hostie kwam terug in mijn handen. Ik legde ze terug in de ciborie en sloot het tabernakel. En Jezus is bij ons gebleven. Gedurende drie dagen spande ik me in aanbidding tot eerherstel te doen.

45. Eens zei Jezus mij: "Zeg aan de algemene moeder overste dat in dit huis... deze zonde wordt begaan... die Mij niet bevalt en Mij erg beledigt." Ik heb het niet onmiddellijk aan de moeder gezegd, maar de onrust die de Heer me deed voelen, liet mij niet toe nog langer te wachten, ik schreef dadelijk naar de algemene moeder overste en de vrede keerde weer in mijn ziel.

46. Dikwijls beleefde ik in mijn lichaam het lijden van de Heer Jezus, alhoewel dit onzichtbaar was. Ik verheugde mij daarover omdat Jezus het zo wil. Dit duurde maar een korte tijd. Dit lijden ontvlamde mijn ziel met liefde voor God en voor de onsterfelijke zielen. De liefde verdraagt alles, de liefde overleeft de dood, de liefde vreest niets...

47. + 1931, 22 februari. Op een avond, toen ik in mijn cel was, zag ik Jezus gekleed in een wit gewaad, één hand opgeheven om te zegenen, de tweede hand raakte zijn kleed op de borst. Van de opening van het gewaad aan de borst gingen twee grote stralen uit, één rode en de andere wit. In stilte richtte ik mijn blik op de Heer, mijn ziel werd met vrees maar ook met grote vreugde doordrongen. Na een tijd zei Jezus me: "Schilder een Beeltenis naar het beeld dat ge nu ziet met het onderschrift: Jezus, ik vertrouw op U. Ik wens dat deze Beeltenis vereerd wordt, eerst in uw kapel en dan in de gehele wereld."

48. "Ik beloof dat de ziel die deze Beeltenis vereert niet verloren zal gaan. Ik beloof haar ook de overwinning op haar vijanden, hier al op aarde en vooral in het uur van de dood. Ikzelf zal haar als Mijn eigen glorie verdedigen."


49. Toen ik erover sprak met mijn biechtvader [31], kreeg ik dit antwoord: "Dat gaat over uw ziel". Hij zei mij: "Schilder Gods beeld in uw ziel". Toen ik van de biechtstoel wegging, hoorde ik weer de volgende woorden: "In uw ziel is Mijn beeld al. Ik verlang een feest van de Barmhartigheid. Ik wil dat deze Beeltenis die gij met een borstel gaat schilderen, op de eerste zondag na Pasen feestelijk gewijd wordt, die zondag moet het feest van de Barmhartigheid zijn.

50. + Ik verlang dat de priesters Mijn grote Barmhartigheid tegenover zondige zielen verkondigen. Dat de zondaar niet bang zij Mij te benaderen. De vlammen van mijn Barmhartigheid verteren Mij, Ik wil ze over de mensenzielen uitgieten." Jezus bekloeg zich bij mij met de woorden: "Het wantrouwen van de zielen verscheurt Mijn binnenste. Het wantrouwen van een uitverkoren ziel doet Mij nog meer pijn. Ondanks Mijn onuitputtelijke liefde, wantrouwen ze Mij, zelfs Mijn dood volstaat voor hen niet. Wee de ziel die deze misbruikt."

51. Toen ik aan moeder overste zei wat God van mij vroeg, antwoordde ze mij dat Jezus dat moest verduidelijken door een teken. Toen ik de Heer Jezus bad om een teken als bewijs, dat Gij waarlijk mijn God en Heer zijt en dat het echt van U is dat deze vraag komt, hoorde ik een innerlijke stem: "Ik zal het te kennen geven aan de oversten door de genaden die Ik door deze Beeltenis zal verlenen."

52. Vermits ik deze innerlijke inspiraties wou vluchten, zei God mij dat Hij me op de oordeelsdag rekenschap zou vragen voor een groot aantal zielen.

Eens, de vele moeilijkheden moe die ik had in verband met wat Jezus me zei en met wat Hij mij vroeg om Zijn Beeltenis te schilderen, besloot ik vast nog vóór de eeuwige geloften aan P. Andrasz te vragen mij van de innerlijke ingevingen en ook van de plicht de Beeltenis te schilderen, te ontslaan. Na mijn biecht gehoord te hebben, antwoordde P. Andrasz het volgende: "Ik ontsla u van niets, en het is u niet toegestaan u te onttrekken aan deze innerlijke inspraken, maar ge moet absoluut over alles spreken met uw biechtvader, beslist en dringend, anders valt ge in dwaling ondanks de grote genaden van God. Voor het moment is het bij mij dat ge biecht, maar weet dat ge een vaste biechtvader nodig hebt, dus een geestelijke begeleider".

53. Dit pijnigde me zeer. Ik had gedacht me te kunnen vrijmaken van dit alles en het tegendeel gebeurde - een formeel bevel de wensen van Jezus op te volgen. Ook weerom de kwelling geen vaste biechtvader te hebben. En als ik een tijdje biechtte bij dezelfde priester slaag ik er niet in, wat de genade betreft, mijn ziel gans voor hem te openen, en dat doet mij onzegbaar lijden. Ik vraag aan Jezus deze genaden aan iemand anders te geven want ik kan er geen gebruik van maken, maar ze alleen verspillen. Jezus, wees mij barmhartig, beveel mij niet zo'n grote dingen te doen. Gij ziet dat ik maar een ongeschikt stofje ben.

Maar Jezus' Goedheid is onbegrensd, Hij heeft mij een zichtbare hulp op aarde beloofd en ik bekwam ze kort daarna in Wilno. In E.H. Sopocko herkende ik deze hulp van God. Vóór ik aankwam in Wilno kende ik hem al door een innerlijk visioen. Zekere dag heb ik hem gezien in onze kapel tussen het altaar en de biechtstoel. Tegelijkertijd hoorde ik een stem in mijn ziel: "Ziedaar de zichtbare hulp voor u op aarde. Hij zal u helpen Mijn wil te doen op aarde."

54. + Eens, uitgeput door de onzekerheden, vroeg ik aan Jezus: "Jezus, zijt Gij mijn God, of een of andere geest? Want mijn oversten zeggen dat er alle mogelijke soorten van illusies en spoken bestaan. Als Gij mijn Heer zijt, als het U belieft, zegen mij". Jezus zegende me met een groot kruis en ik maakte een kruisteken. Toen ik Hem vergeving vroeg voor die vraag, antwoordde Hij dat ik Hem geen leed deed met deze vraag; en de Heer zei me dat mijn vertrouwen Hem erg bevalt.

56. O mijn God, ik begrijp goed dat ge van mij dit geestelijke kindschap [32] vereist, want Gij vraagt het voortdurend door uw plaatsvervangers.

In het begin van mijn kloosterleven schrikten het lijden en de tegenkantingen mij af en ontmoedigden mij, daarom bad ik zonder ophouden dat Jezus mij zou versterken en de kracht van de heilige Geest verlenen om in alles zijn heilige Wil te volbrengen, want ik kende van het begin af en nu nog mijn zwakheid. Ik weet goed wat ik uit mijzelf ben, want Jezus heeft voor de ogen van mijn ziel geheel de afgrond van ellende die ik ben ontsluierd, en daardoor begrijp ik zeer goed dat al wat er aan goeds in mijn ziel is, enkel en alleen Zijn heilige genade is. Het beseffen van mijn eigen ellende toont mij de oneindige afgrond van Uw Barmhartigheid. In mijn innerlijk leven bekijk ik met één oog de afgrond van ellende en verwerpelijkheid die ik ben, en met het andere de afgrond van Uw Barmhartigheid, o God.

57. O mijn Jezus, Gij zijt het leven van mijn leven, Gij weet wel dat ik niets anders verlang dan de glorie van Uw Naam en dat alle zielen Uw Goedheid kennen. Waarom mijden de zielen U, Jezus? Ik versta dat niet. O kon ik mijn hart in kleine stukjes snijden en zo U, Jezus, elk deeltje als een heel hart offeren, om U minstens voor een deel te vergoeden voor de harten die U niet beminnen! Ik hou van U, Jezus, met elke druppel van mijn bloed en ik zou het graag voor u vergieten om U het bewijs te leveren van mijn oprechte liefde. O God, hoe meer ik U ken, hoe minder ik me U kan begrijpen, maar deze onbegrijpelijkheid, laat mij vermoeden hoe groot Gij, God, zijt. En Uw onbegrijpelijkheid ontvlamt mijn hart met een nieuwe vlam voor U, Heer. Sinds het moment dat Gij mij toelaat, Jezus, de blik van mijn ziel in U te verdiepen, rust ik uit en verlang verder niets meer. Ik heb mijn bestemming gevonden op het moment dat mijn ziel verdronken is in U, het enig voorwerp van mijn liefde. Alles is niets in vergelijking met U. Lijden, tegenkantingen, vernederingen, het falen, verdenkingen die mij te beurt vallen, het zijn splinters die mijn liefde tot U, Jezus, ontvlammen. Mijn verlangens zijn gek en onvervulbaar. Ik wil U mijn lijden verstoppen. Ik wil nooit beloond worden voor mijn moeite en mijn goede daden. O Jezus, Gij alleen zijt mijn beloning, Gij zijt mij genoeg, schat van mijn hart. Ik wil meevoelen met het lijden van mijn naaste en mijn eigen lijden in mijn hart verbergen, niet alleen voor de naaste maar ook voor U, Jezus.

Het lijden is een grote genade. Door het lijden wordt de ziel gelijkend op de Heiland, in het lijden kristalliseert de liefde. Hoe groter het lijden, hoe zuiverder de liefde.

58. + Eens kwam 's nachts één van onze zusters, die twee maanden voordien gestorven was, naar mij. Zij hoorde tot het eerste koor. Ik zag ze in een vreselijke toestand. Geheel in vlammen, het gezicht pijnlijk vertrokken. Dat duurde maar korte tijd en toen verdween ze. Huivering ging door mijn ziel, want ik wist niet of ze leed in het vagevuur of in de hel. Ondanks dat, verdubbelde ik mijn gebeden voor haar. Ze kwam de volgende nacht terug, maar in een nog ergere toestand, ergere vlammen, de wanhoop op haar gezicht getekend. Ik was zeer verwonderd haar, na de gebeden die ik voor haar had opgedragen, in nog slechtere toestand te zien.

Ik vroeg: "Hebben mijn gebeden u niet geholpen?"
Zij antwoordde dat mijn gebed haar in niets geholpen had en haar niet zouden helpen.
Ik vroeg: "En de gebeden die de hele gemeenschap voor u opdroeg, brachten die ook geen hulp?"
Zij antwoordde: "Geen enkele, die kwamen andere zielen ten goede."
Ik antwoordde: "Als mijn gebeden u niet helpen, verzoek ik u niet meer bij mij te komen."

Ze verdween onmiddellijk. Ondanks dat, hield ik niet op met bidden. Na een zekere tijd kwam ze 's nachts opnieuw bij mij, maar in een heel andere toestand. Ze was niet meer omgeven door vlammen zoals tevoren, haar gezicht straalde, haar ogen glansden van vreugde en ze zei me dat ik een ware naastenliefde had, dat mijn gebeden aan vele andere zielen ten goede gekomen waren, en ze moedigde mij aan te volharden met mijn gebeden voor de zielen van het vagevuur. Ze zei me dat ze niet lang meer in het vagevuur moest blijven. Gods oordelen zijn toch verrassend.

59. 1933. Eens hoorde ik deze stem in mijn ziel: "Doe een noveen voor uw vaderland. Deze noveen zal bestaan uit de Litanie van alle heiligen. Vraag daarvoor de toestemming aan uw biechtvader." De volgende biecht bekwam ik de toestemming en ik begon diezelfde avond die noveen.

60. Tegen het einde van de litanie zag ik een grote klaarte en daarin God de Vader. Tussen deze klaarte en de aarde, zag ik Jezus op het kruis genageld, zo geplaatst, dat als God de aarde wou zien Hij door de wonden van Jezus moest kijken. Ik begreep dat God omwille van Jezus de aarde zegent.

Voetnoten

[1] Zie hoger Historisch overzicht: De Beeltenis van Gods Barmhartigheid. Deze tekst kan gezongen worden: Zingt Jubilate nr 812: Genadig Heer, die al mijn zwakheid kent.
[2] Met "hier" bedoelt Z.F. in de Beeltenis van Gods Barmhartigheid.
[3] Tijdens haar verblijf te Wilno kreeg Z.F. van haar biechtvader de opdracht haar innerlijke ervaringen neer te schrijven. Haar biechtvader, E.H. Sopocko, verklaart: "Ik was toen professor aan het Groot Seminarie en aan de Theologische Faculteit van de Sint-Stefaan-Batory-Universiteit in Wilno. Ik had de tijd niet om naar haar langdurige mededelingen in de biechtstoel te luisteren, daarom gelastte ik haar ze in een schrift te noteren en ze mij van tijd tot tijd ter lezing voor te leggen. Zo ontstond het Dagboek..." [Brief van E.H. Sopocko van 06.03.1972]. Die opdracht vermeldt Z.F. in Db 6 en 839. Naast deze opdracht van haar biechtvader vermeldt Z.F. meerdere malen in haar Dagboek dat Jezus haar daartoe aanzette [Db 372, 459, 895, 965, 1142, 1457, 1567, 1665, e.a.].
[4] Onder de uitdrukking "ijdelheden van het leven" verstaat Z.F. het normale leven van de mensen in de wereld, die weinig aandacht hebben voor innerlijke ingevingen van de genade, maar opgaan in wereldse zaken en verstrooiingen.
[5] Deze dansavond had waarschijnlijk plaats te Lodz, dicht bij de kerk van Sint-Stanislas Kostka. Z.F. was er met haar zuster en een vriendin Lucyba Strzeleeka, later zuster Julita, Ursulin [Herinneringen, Ursulinen, 1991].
[6] Deze priester was E.H. Jacobus Dabrowski, pastoor van de parochie Sint-Jacobus van Warszawa.
[7] De vrome vrouw, Aldona Lipszycowa, woonde te Ostrowek. Ze getuigde later dat haar man aan de pastoor van de Sint-Jacobusparochie iemand vroeg om haar te helpen en dat hij Hélène Kowalska zond met de mededeling dat hij het meisje niet kende maar hoopte dat ze ons voldoening zou geven [A.S.F.souv.].
[8] De Congregatie van de MGDB. in Warsawa, Zytnia-straat 3/9, door Z.F. hier "onze Congregatie" genoemd.
[9] Moeder Michaëla Moraczewska [1873-1966] was toen overste van het klooster van Warsawa.
[10] Sacramentsdag viel 1925 op 18 juni.
[11] In het klooster was de kapel in een afzonderlijk gebouw op enkele meters van het woonhuis. Met toelating van de Aartsbisschop was er op de eerste verdieping van het woonhuis een kleine kapel waar het heilig Sacrament bewaard werd en soms de heilige Mis werd gevierd. Men noemde dit "de kleine kapel" of "de kleine Jezus".
[12] De gewone wekelijkse biechtvaders waren E.H. Pierre Loeve [1898-1951] en E.H. Bronislas Kulesza [1885-1975], de buitengewone was Pater Aloïs Bukowski S.J. [1873-1941].
[13] De novicemeesteres was zuster Margareta, Anna Gimbutt [1857-1942].
[14] De inkleding had plaats op 30 april 1926. Zuster Clemence Buczek, hielp de kandidaten bij de kleding en schreef in haar mémoires: "In mei 1926 moest ik Helena Kowalska aankleden. Toen ze het kleed ontving voor het altaar zei ik haar: "Helena, u vlug aankleden". Helena werd onpasselijk. Ik ging vlug eau de Cologne halen om haar bij te brengen... Later plaagde ik haar dat ze de wereld zo zeer betreurd had. Het is maar na haar dood dat ik vernam dat die onpasselijkheid geen heimwee naar de wereld was, maar iets heel anders" [ASF].
[15] De novicenmeesteres was Zuster Marie-Joseph, Stephanie Brzoza [1889-1939]. In 1934 werd ze algemene overste van de Congregatie.
[16] E.H. Theodoor Czaputa [1884-1945] was biechtvader in het noviciaat.
[17] In 1927 viel Goede Vrijdag op 15 april.
[18] Op 30 april 1928 legde Z.F. haar tijdelijke geloften af.
[19] Een boetekleed was geweven uit grof paardehaar; alleen met de toelating van de overste mocht men het dragen.
[20] Het gaat hier om de kapel van het klooster van Warszawa in de Zytnia-straat, op enige afstand van het woonhuis, met de deur langs de binnenkoer.
[21]"Leerlingen": de Congregatie leidde een huis voor verwaarloosde, moeilijke meisjes, leerlingen of kinderen genoemd. Aan het hoofd van elke klas stond een "klasmoeder."
[22] Voor ze naar Wilno kwam, had Z.F. tweemaal deze biechtvader innerlijk gezien [zie verder Db 53 en 61].
[23] E.H. Michael Sopocko [1888-1975] was sedert 1934 professor van pastorale theologie aan de universiteit van Wilno en rector van de Sint-Michielskerk te Wilno. Gedurende vele jaren was hij biechtvader van verschillende mannelijke en vrouwelijke congregaties. Van 1933 tot 1942 was hij gewone biechtvader in de congregatie van de M.G.D.B.
[24] De gewone biechtvaders waren de E.H. Kulesza en Roslaniec [1889-1942]; de buitengewone Pater A. Bukowski, S.J.
[25] Z.F. had nog geen tuberculose die later haar organisme zou ondermijnen. Ze was wel zeer verzwakt en vermoeid.
[26] Z.F. werkte in de keuken waar men voor 200 personen moest bereiden.
[27] Daar de dokter geen organische ziekte had vastgesteld dacht men dat Z.F. haar ziekte voorwendde om te kunnen bidden in plaats van te werken.
[28] Zie Genesis 19.24: in feite werden verschillende steden, vooral Warszawa, gedurende de tweede wereldoorlog door brandbommen verwoest.
[29] Zoals in vele congregaties bestond de gewoonte om op het einde van de retraite de geloften te hernieuwen; de tekst eindigde met de woorden: "Mijn God, verleen mij de genade ze met meer getrouwheid te onderhouden".
[30] Het nieuwe huis te Warszawa in de Hetmanska-straat 44 werd "Jozefinek" genoemd. Het stond onder de leiding van het generaal klooster.
[31] Waren in die tijd biechtvader te Plock: de prelaat Mgr Adolf Modzelewski [1862-1942], Mgr Louis Wilkonski [1866-1940], penitentiaris van de cathedraal en E.H. Waclaw Jezusek [geb. in 1896].
[32] Z.F. bedoelt hier het geestelijk kindschap zoals de H. Theresia van het Kindje Jezus het beleefd heeft.


Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken

Bijgewerkt tot en met 18 januari 2011

01-06-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Inleiding
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska

Inleiding

Heilig verklaard door Paus Johannes Paulus II op de Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid, 30 april in het jubeljaar 2000. De Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid valt steeds de eerste zondag na Pasen.

Nederlandse vertaling [met nota's] van het Dagboek van de Heilige Zuster MARIA FAUSTINA KOWALSKA, naar de Duitse, Franse en Engelse vertalingen [de cijfers tussen haakjes verwijzen naar de bladzijden van het oorspronkelijk handschrift, die in de marge beantwoorden aan de verwijzingen van de Index]:

Tagebuch der Schwester Maria Faustyna Kowalska, aus der Kongregation der Muttergottes der Barmhartigkeit. Ch-1648, Hauteville/Schweiz, Parvis-Verlag, 2. Auflage, April 1991, XLIV,554 p. [Deutsche Übersetzung von DZIENNICZEK, Slugi Bozej S.M. Faustyny Kowalskiej, polnische Originalausgabe, Krakow, 1981].

Soeur M. Faustine Kowalska, Petit Journal. La Miséricorde Divine dans mon âme. Paris, Editions du dialogue, 1997, 682 p. [Traduction revue et corrigée, sous la direction de l'Apostolat de la Miséricorde Divine [Société de l'Apostolat Catholique] à partir de l'édition originale polonaise publiée par "Wydawnictwo Ksiezy Marianow" Warszawa 1993 sous le titre "Dzienniczek, Milosierdzie Boze w duszy mojej"].

Divine Mercy in my Soul. The Diary of the Servant of God, Sister M. Faustina Kowalska. Stockbridge, Massachusetts, Marian Press, 1987.

Met kerkelijke goedkeuring: 18 juli 2000. Het "Imprimatur" van dit werk betekent dat het overeenkomt met de leer van de Kerk. Gegeven door E. Goffinet, Vicaris-generaal van de Kardinaal-Aartsbisschop , Aartsbisdom Mechelen-Brussel.

Afkortingen

AAS = Acta Apostolicae Sedis
ASF = Archiwum Siostry Faustyny
Db. = Dagboek
E.H. = Eerwaarde Heer
H.K. = Helena Kowalska [Z. Faustina]
J.M.J. = Jezus, Maria, Jozef
L. = Lijst van de brieven betreffende Z.F.
MGDB = Moeder Gods der Barmhartigheid
P. = Pater
Z.F. = Zuster Faustina

Proloog

Toen ik zestien jaar geleden de eerste uitgave van het "Klein Dagboek van Zuster Faustina Kowalska" inleidde, heb ik verklaard me ten volle rekenschap te geven van zijn uitzonderlijke waarde, niet enkel voor de Kerk van Polen, maar ook voor de universele Kerk. De Congregatie van de Geloofsleer had juist al het vroegere uitdrukkelijk voorbehoud opgeschorst, en in de encycliek "Dives in miséricordia" had ook Paus Johannes Paulus II gepast de aandacht van de Kerk en van de wereld gevestigd op de goddelijke Barmhartigheid, die bewonderenswaardige eigenschap van God in het verlossingswerk. Een diepere studie van het Dagboek, in het licht van deze encycliek, kan niet anders dan de talrijke convergerende punten tussen beide teksten aantonen, een duidelijk bewijs dat beider inspiratiebron dezelfde is, namelijk de Openbaring en de leer van Christus.

Sindsdien heeft de verering van de Goddelijke Barmhartigheid volgens de vormen door Zuster Faustina aangewezen, zich wijd verbreid in talrijke landen en zich verder verspreid over alle continenten. Men kan zonder te overdrijven zeggen dat de boodschap van Zuster Faustina, voortaan gekend, bijdraagt tot de vormgeving van de vroomheid van de gelovigen.

Dikwijls beschreven, en terecht, "als antibiotica tegen de zedelijke losbandigheid van onze eeuw", verspreidt ze zich ook in het Verre Oosten waar zelfs speciale uurwerken ontworpen werden die om drie uur in de namiddag "het Uur van de Barmhartigheid" aangeven.

Door Zuster Faustina zalig te verklaren te Rome op 18 april 1993, heeft de Kerk openlijk haar voorbeeldig leven van heiligheid en de boodschap die de Heer haar heeft toevertrouwd als waarachtig erkend...

Ongetwijfeld zal de lezer aanvankelijk verrast zijn door de soms verwarrende stijl, die niet vrij bleef van grammaticale fouten, maar men mag niet vergeten dat Zuster Faustina slechts drie jaar basisschool volgde: het is juist de tegenstelling tussen de belangrijke theologische leer van het "Klein Dagboek" en het bescheiden onderricht van de auteur die overtuigt van de buitengewone aard ervan, een bewijs van een heel bijzondere goddelijke genade. Moge het "Klein Dagboek" elke parochie, elke familie bereiken... opdat iedereen, voor het uur van het Oordeel, heel goed de werkelijkheid van Gods Barmhartigheid kenne.

Uit de Brief van Kardinaal Andreas-Maria DESKUR, Vaticaan, 8 december 1996

Voorwoord

Heilige Zuster Faustina Kowalska

In de hele wereld is de heilige Zuster Faustina gekend als de apostel van de Goddelijke Barmhartigheid en wordt ze door de theologen beschouwd als een der grootste mystica.

Ze is geboren in het dorp Glogowiec, als derde van de tien kinderen van een arme, vrome boerenfamilie. Bij haar doopsel in de parochiekerk van Swinice Warckie ontving ze de naam Helena. Vanaf haar jeugd viel ze op door haar vroomheid, haar werklust en gehoorzaamheid en haar grote gevoeligheid voor de menselijke ellende. Ze ging nog geen drie jaar naar school. Om in haar eigen onderhoud te voorzien en haar ouders te helpen, verliet ze op haar 16e jaar het ouderlijk huis om als dienster te gaan werken te Aleksandrow, later te Lodz.

Toen ze zeven jaar was [nog twee jaar vóór haar Eerste Communie] voelde ze zich inwendig geroepen, maar haar ouders stemden er niet mee in dat ze naar het klooster zou gaan. Helena zelf probeerde de stem van God te smoren tot ze aangemoedigd werd door een visioen van de lijdende Christus die haar vermaande: "Hoelang nog moet Ik u nog verdragen en hoelang nog gaat ge Mij afwijzen?" [Db 9]. Ze begon een plaats in een klooster te zoeken, klopte aan de poort van talrijke communiteiten, maar werd nergens aanvaard. De eerste augustus 1925 ging ze over de drempel van het klooster van de Zusters van de Moeder Gods der Barmhartigheid in de straat Zytnia te Warszawa. In haar Dagboek schreef ze: "Ik had de indruk in het paradijs ingetreden te zijn. Enkel dankgebed welde op uit mijn hart" [Db 17].

Enkele weken later werd ze nochtans zwaar bekoord om naar een andere congregatie te vertrekken waar ze meer tijd zou hebben voor het gebed. Terwijl Hij haar Zijn gewond en verguisd aangezicht toonde, zei Jezus: "Gij doet Mij zo'n pijn als gij uit deze orde weggaat. Hierheen heb Ik u geroepen, nergens anders, en hier heb Ik voor u veel genaden bereid" [Db 19].

In deze Congregatie ontving ze de naam Zuster Maria Faustina. Ze deed haar noviciaat te Krakow en deed er, in tegenwoordigheid van de bisschop, Mgr St. Rospond, haar eerste professie door de geloften van zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid. Vijf jaar later deed ze haar eeuwige professie. Ze werkte in de keuken en de tuin of was portierster in verschillende huizen van de Congregatie, vooral te Krakow, Plock en Wilno.

Uiterlijk verraadde niets de grote rijkdom van haar mystieke leven. Ze vervulde haar taken met zorg, hield zich getrouw aan alle regels van de congregatie, was ingetogen en zwijgzaam, maar tegelijk natuurlijk, blijmoedig, vol welwillende, belangeloze liefde voor de anderen.

Heel haar leven werd beheerst door een blijvende betrachting: een steeds diepere vereniging met God te bereiken en met Jezus aan het verlossingswerk der zielen mee te werken, tot het offer toe. In haar Klein Dagboek bekent ze: "Mijn Jezus, Gij weet goed dat ik van jongsaf verlang een heilige te worden, dat ik verlangde U te beminnen met zo'n grote liefde als tot nog toe geen enkele ziel U bemind heeft" [Db 1372].

Haar Klein Dagboek verraad de diepte van haar geestelijk leven. Een aandachtige lezing van deze nota's illustreert de verheven graad van vereniging van haar ziel met God: alles wat ze van God ontving en al haar inspanning en strijd op de weg van de christelijke volmaaktheid. De Heer heeft haar grote genaden verleend: de gave van contemplatie, de diepere kennis van het mysterie van de Goddelijke Barmhartigheid, visioenen en openbaringen, verborgen stigmata, de gave van profetie en kennis van andere zielen, en ook de zeldzame gave van het mystiek huwelijk. Zo overvloedig begenadigd, schrijft ze: "Genaden noch verschijningen, vervoeringen noch gelijk welke ontvangen gave, vervolmaken de ziel, maar de innerlijke vereniging van de ziel met God [...] Mijn heiligheid en volmaaktheid bestaan uit een innige vereniging van mijn wil met die van God" [Db 1107].

De strenge levenswijze en het uitputtend vasten dat ze, reeds vóór haar intrede in de Congregatie, zichzelf had opgelegd, had haar gestel zo zeer verzwakt, dat men haar nog als postulant naar Skolimow, nabij Warszawa, moest zenden om haar gezondheid te herstellen. Na het eerste jaar noviciaat kwamen de buitengewoon smartelijke mystieke beproevingen ["donkere nacht" genoemd], dan de geestelijke en morele smarten verbonden aan de opdracht die ze van Christus ontving. Zuster Faustina heeft haar leven als offer gegeven voor de zondaars en heeft daardoor ook verschillende beproevingen ondergaan om de zielen te redden. Gedurende de laatste jaren van haar leven verergerden haar geestelijk lijden ["passieve nacht van de geest" genoemd] en haar gezondheidsproblemen: de tuberculose van haar longen en slokdarm breidde zich uit. Om die reden heeft ze tot tweemaal toe enkele maanden moeten doorbrengen in het hospitaal van Pradnik te Krakow.

Na 13 jaar kloosterleven, nauwelijks 33 jaar oud, fysisch volledig uitgeput, maar geestelijk gerijpt en mystiek met God verenigd, stierf ze, in geur van heiligheid, op 5 oktober 1938. Haar lichaam werd begraven op het kloosterkerkhof van Krakow-Lagiewniki, en in 1966, tijdens het informatief proces, overgebracht naar de kapel van het klooster.

Aan deze eenvoudige, ongeletterde maar moedige religieuze, met haar onbeperkt vertrouwen op God, heeft Jezus een grote zending toevertrouwd: de boodschap van de Barmhartigheid bestemd voor de hele wereld: "Ik zend u, zegt Hij, met barmhartigheid naar de hele mensheid. Ik wil de gewonde mensheid niet straffen, maar Ik verlang ze te genezen, ze aan Mijn Barmhartig Hart te drukken" [Db 1588]. "Ge zijt de secretaresse van Mijn Barmhartigheid, Ik heb u voor die taak gekozen in dit en het toekomstig leven" [Db 1605] "om aan de zielen de grote Barmhartigheid, die Ik voor hen heb, te doen kennen, en hen aan te moedigen tot vertrouwen in de afgrond van Mijn Barmhartigheid" [Db 1567].

De zending van de Heilige Zuster Faustina Kowalska

Samengevat bestaat die zending in de herinnering van deze reeds altijd gekende maar vergeten waarheid, de geloofswaarheid in de barmhartige liefde van God voor de mensen, en om nieuwe vormen van verering van de Goddelijke Barmhartigheid door te geven, waarvan de beoefening moet leiden tot een heropleven van het religieuze leven in de geest van christelijk vertrouwen en barmhartigheid.

Op uitdrukkelijk verlangen van Jezus schreef Zuster Faustina gedurende haar vier laatste jaren, terugblikkend op haar leven, haar herinneringen in het "Klein Dagboek" waarin ze vooral het bijna dagelijks "contact" van God met haar ziel beschrijft. Om uit die nota's het essentiële van haar boodschap te trekken, was een wetenschappelijke analyse nodig: ze werd vervaardigd door de gekende en waardevolle Poolse theoloog, P. Ignatius Rozycki. Een samenvatting van dat werk staat in het rapport: De Goddelijke Barmhartigheid; fundamentele trekken van de verering der Goddelijke Barmhartigheid. In het licht van dit werk bevatten alle vroegere publikaties over het thema van de verering van de Goddelijke Barmhartigheid zoals die door Zuster Faustina werd doorgegeven, slechts enkele elementen. Soms halen ze niet essentiële kwesties, bijvoorbeeld de litanie en de noveen, maar spreken niet van het Uur van Golgotha. Ook Pater Rozycki onderlijnt dit wanneer hij schrijft: "Voor dat men kennis neemt van de concrete vormen van verering, moet men duidelijk weten dat ze noch de gekende en geliefde novenen, noch de litanieën insluiten".

Het fundament van het onderscheid tussen bepaalde gebeden of godsdienstige oefeningen, en niet die of die andere, als nieuwe vormen van verering van de Goddelijke Barmhartigheid, heeft betrekking op de zeer bepaalde beloften die er aan verbonden zijn en waarvoor Jezus zich geëngageerd heeft ze te houden, op voorwaarde dat men betrouwen heeft in de Goedheid van God en dat men zelf barmhartig is voor de anderen. P. Rozycky vermeldt vijf zulke vormen van verering van de Goddelijke Barmhartigheid.

De beeltenis van de Barmhartige Jezus

Die Beeltenis is aan Zuster Faustina verschenen gedurende een visioen dat ze op 22 februari 1931 in haar kloostercel van Plock heeft gehad. "Een avond, toen ik in mijn cel was, zag ik Jezus gekleed in een wit gewaad, één hand opgeheven om te zegenen, de tweede hand raakte zijn kleed op de borst. Uit de opening van het gewaad aan de borst dalen twee grote stralen neer, één rode, de andere een witte... Na een tijd zei Jezus me: Schilder een Beeltenis naar het beeld dat ge nu ziet met het onderschrift: Jezus, ik vertrouw op U" [Db 47]. "Ik wil dat deze Beeltenis... op de eerste zondag na Pasen feestelijk gewijd wordt; die zondag moet het feest van de Barmhartigheid zijn" [Db 49].

Het thema van deze Beeltenis is nauw verbonden met de liturgie van deze zondag. De Kerk leest die dag het evangelie volgens Sint Jan over de verschijning van de verrezen Christus in het Cenakel en de instelling van het sacrament van de biecht [Jo 20,19-29]. De beeltenis stelt de verrezen Christus voor, die vrede brengt aan de mensen door de vergeving van de zonden, ten koste van Zijn lijden en dood op het kruis. De stralen van water en bloed dalen neer uit het [op de Beeltenis onzichtbaar] Hart, dat door een lans doorstoken werd, en de wonden, na de kruisiging behouden, herinneren aan de gebeurtenissen van Goede Vrijdag [Jo 19,17-18 - 18,33-37]. De Beeltenis verenigt dus deze twee evangelische gebeurtenissen die het klaarblijkelijkst spreken over de liefde van God voor de mensen.

Het eigen kenmerk van deze afbeelding van Jezus bestaat in de twee stralen. Toen Jezus daarover ondervraagd werd, heeft Hij uitgelegd: "De witte straal betekent het Water dat de zielen rechtvaardigt, de rode het Bloed, dat het leven van de zielen is [...] Gelukkig wie in hun schaduw leeft" [Db 299]. De ziel is gezuiverd door het sacrament van het doopsel en de biecht, en voedt zich overvloedig met de Eucharistie - zo vertegenwoordigen de twee stralen de heilige sacramenten en alle genaden van de Heilige Geest, waarvan het water het bijbels symbool is, alsook het Nieuw Verbond met God gesloten in het bloed van Christus.

De Beeltenis van de Barmhartige Jezus wordt dikwijls Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid genoemd, en terecht, want het is precies in het paasmysterie van Christus dat de liefde van God voor de mens het meest uitdrukkelijk geopenbaard werd.

De Beeltenis verbeeldt niet alleen Gods Barmhartigheid, maar ze is ook het teken dat de verplichting van het christelijk vertrouwen op God en brengt een werkdadige naastenliefde in herinnering. Als onderschrift van de Beeltenis, staat geschreven: uitdrukkelijk door Christus gewild, "Jezus, ik vertrouw op U". "Deze Beeltenis, heeft Jezus ook gezegd, moet de vereisten van Mijn barmhartigheid in herinnering brengen, want zelfs het sterkste geloof zonder de werken is niets" [Db 742].

Aan de verering van de Beeltenis aldus begrepen, die de christelijke houding van vertrouwen en barmhartigheid insluit, heeft Jezus bijzondere beloften verbonden: het eeuwig heil, grote vooruitgang op de weg der christelijke volmaaktheid, de genade van een gelukzalige dood en alle andere genaden die Hem met vertrouwen gevraagd worden. "Door deze Beeltenis zal Ik aan de zielen veel genaden verlenen, daarom moet iedere ziel tot haar toegang hebben" [Db 570].

Het Feest van de Barmhartigheid

Onder alle vormen van de verering van de Gods Barmhartigheid, die aan Zuster Faustina geopenbaard werden, neemt dit feest de eerste plaats in. Het is in 1931, te Plock, dat Jezus voor het eerst gesproken heeft van de instelling van dit feest, toen Hij Zijn wil omtrent de Beeltenis bekend maakte: "Ik verlang een feest van de Barmhartigheid. Ik wil dat deze Beeltenis die gij met een borstel gaat schilderen, op de eerste zondag na Pasen feestelijk gewijd wordt. Die zondag moet het feest van de Barmhartigheid zijn".

De keuze van de eerste zondag na Pasen voor het feest van de Barmhartigheid heeft een zeer diepe theologische betekenis die de nauwe relatie openbaart die bestaat tussen het paasmysterie van de Verlossing en het mysterie van de Goddelijke Barmhartigheid. Deze relatie wordt nog duidelijker onderlijnd door de noveen tot de Goddelijke Barmhartigheid die dit feest voorafgaat en op Goede Vrijdag aanvangt.

Dit feest is niet alleen maar een bijzondere dag van aanbidding van het Goddelijk mysterie van de Barmhartigheid, maar het is ook een tijd van genade voor alle mensen. "Ik verlang, zegt Jezus, dat het feest van de Barmhartigheid de toevlucht en de schuilplaats weze voor alle zielen, en vooral voor de arme zondaars" [Db 699]. "Niettegenstaande mijn bitter lijden gaan de zielen verloren. Ik biedt hen een laatste reddingsplank aan, het feest van Mijn Barmhartigheid. Indien ze mijn Barmhartigheid niet aanbidden, zullen ze eeuwig verloren gaan" [Db 965].

Het belang van dit feest wordt bepaald door de buitengewone beloften die Jezus eraan verbonden heeft: "Wie die dag nadert tot de Bron van Leven, zal volledige kwijtschelding van zijn schuld en straffen bekomen" [Db 300]. "Die dag staat het Hart van Mijn Barmhartigheid open, Ik giet een oceaan van genaden uit over de zielen die naar de bron van Mijn Barmhartigheid komen [...] dat geen enkel ziel vreze tot Mij te komen, zelfs al zijn haar zonden rood als scharlaken" [Db 699].

Om van deze grote gaven te genieten moet men de voorwaarden voor de verering van de Goddelijke Barmhartigheid vervullen [vertrouwen in de goedheid van God en een werkdadige liefde tot de naaste]: men moet ook in staat van genade zijn [gebiecht hebben] en de Heilige Communie waardig ontvangen. Jezus heeft verduidelijkt: "Geen enkele ziel zal gerechtvaardigd worden zolang ze zich niet met vertrouwen tot mijn Barmhartigheid wendt, en daarom moet de eerste zondag na Pasen het feest zijn van de Barmhartigheid, en die dag moeten de priesters de zielen spreken over mijn grote ondoorgrondelijke Barmhartigheid" [Db 570].

De Rozenkrans van de Goddelijke Barmhartigheid

Jezus heeft deze rozenkrans op 13-14 september 1935 te Wilno aan Zuster Faustina gedicteerd, als een gebed om God te smeken zijn toorn te bedaren [zie Db 474-476].

Door deze rozenkrans te bidden offeren we aan God "het Lichaam en het Bloed, de Ziel en de Godheid" van Jezus op tot eerherstel van onze zonden, die van onze naaste en van de hele wereld en door ons te verenigen met het offer van Jezus, aanroepen we de liefde die onze hemelse Vader heeft voor Zijn Zoon en, door Hem, voor alle mensen.

Door dit gebed vragen we ook "de barmhartigheid voor ons en voor de gehele wereld" en beoefenen we zo een daad van barmhartigheid. Door hierbij een houding van vertrouwen te voegen en de voorwaarden voor elk goed gebed te volbrengen [nederigheid, volharding, gelijkvormigheid aan Gods wil], kunnen de gelovigen hopen op de vervulling van de beloften van Christus, in het bijzonder die voor het uur van de dood: de genade van bekering en een vredevolle dood. Niet alleen zij die deze rozenkrans bidden zullen deze genaden verkrijgen, maar ook de stervenden bij wie anderen met die woorden zullen bidden. "Als men deze rozenkrans bij een mens in doodstrijd bidt [zegt Jezus] zal de Goddelijke toorn bedaren en de ondoorgrondelijke Barmhartigheid zijn ziel bemachtigen" [Db 811]. De belofte is als volgt geformuleerd: "Het belieft Me hen alles te verlenen wat ze zullen vragen door het bidden van deze rozenkrans" [Db 1541] [...] "als het overeenstemt met Mijn wil" [Db 1731]. Alles wat niet overeenstemt met de goddelijke wil is immers niet goed voor de mens en vooral niet voor zijn eeuwig geluk.

"Door het bidden van deze rozenkrans," zegt Jezus op een andere plaats, "zult ge de mensheid dichter bij Mij brengen" [Db 929]. "De zielen die deze rozenkrans bidden zullen gedurende hun leven en vooral in het uur van de dood omgeven worden door Mijn Barmhartigheid" [Db 754].

Het uur van de Barmhartigheid [Het uur van Golgotha]

In 1937, te Krakow, in door Zuster Faustina niet nader verklaarde omstandigheden, raadde Jezus aan het uur van Zijn dood te vieren: "Telkens ge het uurwerk drie uur hoort slaan, dompel u dan helemaal onder in Mijn Barmhartigheid door ze te aanbidden en te vereren: doet beroep op haar almacht voor de hele wereld en in 't bijzonder voor de arme zondaars, want dat ogenblik staat wijd open voor alle zielen" [Db 1572].

Jezus heeft ook duidelijk de aangepaste gebeden voor deze vorm van verering van de Goddelijke Barmhartigheid gepreciseerd: "Probeer op dit uur - zegt Jezus aan Zuster Faustina - voor zover uw bezigheden het u toelaten de kruisweg te doen, of als ge de kruisweg niet kunt doen, kom dan minstens een moment in de kapel en aanbidt Mijn Hart dat, in het Allerheiligste Sacrament, vervuld is van Barmhartigheid, en als ge de kapel niet kunt binnenkomen, verdiep u dan in het gebed, waar ge u bevindt, al was het maar een heel klein momentje" [Db 1572].

Pater Rozycki vermeldt drie voorwaarden voor de gebeden van dit uur:
  • Het gebed moet tot Jezus gericht zijn;
  • Het moet om drie uur in de namiddag zijn;
  • Het moet zich beroepen op de waarde en de verdiensten van het lijden van de Heer.
"Op dit uur," heeft Jezus beloofd, "kunt ge alles verkrijgen voor uzelf en voor de anderen; op dit uur werd de genade aan de hele wereld gegeven, de Barmhartigheid zal het winnen van de gerechtigheid" [Db 1572].

De verering van de Goddelijke Barmhartigheid wil het religieus leven in de Kerk hernieuwen

Dit in een geest van christelijk vertrouwen en barmhartigheid. Ook in die zin moet men de idee van een "nieuwe congregatie" van het Klein Dagboek verstaan. In het denken zelf van Zuster Faustina rijpt dit verlangen van Christus geleidelijk en ondergaat het een zekere evolutie: van een strikt contemplatieve orde naar een beweging van actieve congregaties [van mannen en vrouwen] en van leken. Deze grote supranationale gemeenschap van mensen is één familie, door God samengebracht in het mysterie van Zijn Barmhartigheid, verenigd door het verlangen om deze Goddelijke eigenschap in hun hart en hun werk te prenten, en ook Zijn glorie in alle zielen. Het is een gemeenschap van personen die op verschillende wijzen, volgens staat en roeping [als priester, religieus of leek] het evangelisch ideaal van betrouwen en barmhartigheid beleeft. Die door haar leven en woord het onbegrijpelijk mysterie van de Barmhartigheid bekend maakt en door haar gebeden de Goddelijke Barmhartigheid afsmeekt over de wereld.

De zending van Zuster Faustina vindt een diepe fundering in de Heilige Schriften en in de documenten van de Kerk en beantwoordt vooral aan de opmerkelijke encycliek "Dives in misericordia" van Paus Johannes-Paulus II.

Tot de grotere glorie van de Goddelijke Barmhartigheid.

Krakow, december 1991

Zuster Marie Elisabeth Siepak.

Historisch overzicht

De Beeltenis van Gods Barmhartigheid

Op 22 februari 1931, gedurende haar verblijf te Plock, ontving zuster Faustina van Jezus de opdracht een Beeltenis te schilderen naar het model dat haar getoond werd [zie Db 47]. Ze zette zich in om te gehoorzamen, maar ze kon zelf niet schilderen. Toen ze in 1933 naar Wilno gezonden werd, sprak zij erover met haar biechtvader, E.H. Michel Sopocko. Deze gaf aan de schilder Eugeen Kazimirowski de opdracht de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid te schilderen naar de aanwijzingen van Zusters Faustina. In juni 1934 was de Beeltenis voltooid en werd deze in de gang gehangen van het klooster van de zusters Bernardijnen, dichtbij de Sint Michielskerk te Wilno, waar E.H. Sopocko rector was.

Bij de sluiting van het Jubeljaar der Verlossing 1935 werd deze Beeltenis overgebracht naar het heiligdom van Ostra Brama en daar van 26 tot 28 april in een gevelvenster van de eerste verdieping uitgesteld, zodat ze van ver te zien was [zie Db 89]. Op 4 april 1937 werd deze Beeltenis gezegend, met toelating van Mgr Romuald Jalbrzykowski, aartsbisschop van Wilno, en in de Sint-Michielskerk te Wilno gehangen. In 1941 erkende een commissie van experts de artistieke waarde van de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid en werd ze opgenomen in het patrimonium van religieuze kunst.

De Beeltenis stelt Christus voor in een bewegende houding, het hoofd omgeven door een kleine aureool, met licht neergeslagen ogen als een blik die van omhoog neerdaalt, de rechterhand opgeheven voor de zegen, terwijl de linkerhand het kleed lichtjes opent langs de zijde van het niet zichtbare hart, waaruit twee lichtende stralen neerdalen: een witte aan de linkerhand en een rode naar de rechterzijde van Jezus.

Op 22 februari 1931, gedurende haar verblijf te Plock, ontving zuster Faustina van Jezus de opdracht een Beeltenis te schilderen naar het model dat haar getoond werd [zie Db 47]. Ze zette zich in om te gehoorzamen, maar ze kon zelf niet schilderen. Toen ze in 1933 naar Wilno gezonden werd, sprak zij erover met haar biechtvader, E.H. Michel Sopocko. Deze gaf aan de schilder Eugeen Kazimirowski de opdracht de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid te schilderen naar de aanwijzingen van Zusters Faustina. In juni 1934 was de Beeltenis voltooid en in de gang gehangen van het klooster van de zusters Bernardijnen, dichtbij de Sint Michielskerk te Wilno, waar E.H. Sopocko rector was.

Bij de sluiting van het Jubeljaar der Verlossing 1935 werd deze Beeltenis overgebracht naar het heiligdom van Ostra Brama en daar van 26 tot 28 april in een gevelvenster van de eerste verdieping uitgesteld, zodat ze van ver te zien was [zie Db 89]. Op 4 april 1937 werd deze Beeltenis gezegend, met toelating van Mgr Romuald Jalbrzykowski, aartsbisschop van Wilno, en in de Sint-Michielskerk te Wilno gehangen. In 1941 erkende een commissie van experts de artistieke waarde van de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid en werd ze opgenomen in het patrimonium van religieuze kunst.

De Beeltenis stelt Christus voor in een bewegende houding, het hoofd omgeven door een kleine aureool, met licht neergeslagen ogen als een blik die van omhoog neerdaalt, de rechterhand opgeheven voor de zegen, terwijl de linkerhand het kleed lichtjes opent langs de zijde van het niet zichtbare hart, waaruit twee lichtende stralen neerdalen: een witte aan de linkerhand en een rode naar de rechterzijde van Jezus.

In 1942 te Lwow heeft de schilder Stanislas Batkowski, op aanvraag van de zusters van de Congregatie van de Moeder van de Barmhartigheid, een nieuwe afbeelding geschilderd die in de kapel van de zusters te Warschau werd geplaatst, maar nog datzelfde jaar tijdens de opstand van Warschau is de kapel uitgebrand. Een jaar later vervaardigde dezelfde schilder een nieuwe afbeelding die op 6 oktober 1943 te Krakow aankwam.

Ondertussen had de schilder Adolf Hyla aan de overste van het klooster van Krakow voorgesteld een schilderij te vervaardigen naar de aanwijzingen van zuster Faustina en het werk van E. Kazimirowki. Deze beeltenis werd op 7 maart 1943 door Pater Andrasz plechtig gezegend in de kapel der zusters. Aldus waren er te Krakow twee beeltenissen. Kardinaal Sapieha, toevallig op bezoek, gaf de voorkeur aan het werk van A. Hyla, omdat dit het resultaat was van een belofte. Het bleek echter vlug dat dit werk te groot was voor het altaar waarop het werd geplaatst. Daarom bestelde de overste, moeder I. Krzyzanowska, bij de heer Hyla een tweede schilderij van de Barmhartige Jezus, ditmaal aangepast aan het altaar. Op 16 april 1944, werd in deze kapel voor het eerst de eerste zondag na Pasen gevierd ter ere van de Goddelijke Barmhartigheid. Pater Andrasz zegende de nieuwe Beeltenis.

Door de verering van deze laatste Beeltenis werden talrijke genaden bekomen, zodat de copies en de reprodukties over de hele wereld verspreid werden. Zo vervulde men het verlangen van God die reeds bij de eerste verering van de afbeelding van Gods Barmhartigheid te Plock gezegd had: "Ik wens dat deze Beeltenis vereerd wordt, eerst in uw kapel en dan in de gehele wereld" [Db 47]. Dit schilderwerk staat nu op het linker zijaltaar van de kapel van de zusters van de Moeder Gods der Barmhartigheid te Krakow-Lagiewniki.

Het werk van Batkowski vond een plaats in de kleine kerk van de Goddelijke Barmhartigheid te Krakow, in de Smolenskstraat. Tenslotte werd de eerste tableau van A. Hyla die door moeder Krzyzanowska naar Wroclaw gebracht en in de kerk gehangen van het Heilig Hart waarmee het klooster van de zusters verbonden is.

De cultus van de Goddelijke Barmhartigheid

Het Decreet van de Congregatie van het Heilig Officie van 28 nov. 1958 [nr 65/52] en de kennisgeving van 3 maart 1959 hebben de verering onder die vorm verboden. Als gevolg daarvan werden in veel kerken de afbeeldingen verwijderd. De priesters hielden op ze te verspreiden. E.H. Sopocko werd streng aangemaand door de Heilige Stoel en heeft daardoor veel geleden.

Het verbod van de verering werd uitgebreid tot de Congregatie van de MGDB., waardoor alle afbeeldingen, rozenkransen, novenen enz. werden ingetrokken. Het leek erop dat het werk van Z.F. volledig vernietigd was. Voordat deze kennisgeving toekwam in het huis waar Z.F. woonde, werd de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid zeer vereerd en omgeven met ex-voto's. De derde zondag van elke maand preekten de priesters erover en de eerste zondag na Pasen werd gevierd als het Feest van de Goddelijke Barmhartigheid, door Kardinaal Adam Sapieha, verrijkt met een aflaat van zeven jaar.

Als gevolg van dit verbod hebben de zusters zich tot de aartsbisschop van Krakow gewend om te vragen wat ze moesten doen met de Beeltenis, de ex-voto's en de vieringen ter ere van de Goddelijke Barmhartigheid. De bisschop, Mgr Baziak, beval de Beeltenis op zijn plaats te laten, de gelovigen de verering niet te verbieden en de feesten ter ere van de Goddelijke Barmhartigheid niet af te schaffen. Zo overleefde de verering de zware beproeving in het klooster van de Wronia-straat waar nu de relikwieën van Z.F. bewaard worden.

Op 30 juni 1978 vernietigde de Heilige Stoel het verbod van de kennisgeving van het Heilig Officie van 1959. De Congregatie van de Geloofsleer publiceerde volgende bekendmaking, getekend op 15 april 1978 door de prefect, Kardinaal Franjo Seper en zijn secretaris Mgr Jeroom Hamara O.P.: "Van uit verschillende plaatsen, voornamelijk van uit Polen, heeft men zich officieel tot ons gewend om te vragen of het verbod nog altijd van kracht is, dat vervat ligt in de kennisgeving van de Congregatie van het Heilig Officie in 1959, p.271, van de AAS, betreffende de verering van de Goddelijke Barmhartigheid onder de vorm door zuster Faustina Kowalska aangewezen. Rekening houdend met de vele oorspronkelijke documenten, in 1959 nog onbekend, en de grondige verandering van de omstandigheden en rekening houdend met de mening van vele Poolse bisschoppen, verklaart de Heilige Congregatie dat het verbod vervat in de hogervermelde kennisgeving niet meer bindend is".

Op 12 juli 1979, als antwoord aan de generale overste van de Congregatie van de Paters Marianisten [OMI], die in naam van de provinciaal van de Amerikaanse provincie uitleg gevraagd had betreffende de hoger vermelde kennisgeving van 1978 over de schorsing van het vroegere verbod, verklaarde Cardinaal Franjo Seper, Prefect van het Heilig Officie: "Wat deze zaak betreft deel ik u mee dat de kennisgeving gepubliceerd op 30 juni 1978 [AAS CXX 1978 p.350], die verrijkt is in het licht van de originele documenten en dank zij de informaties van de toenmalige Aartsbisschop, Kardinaal Carol Wojtyla, de Heilige Stoel besloten heeft het verbod vervat in de vroegere kennisgeving van 1959 [AAS 1959 p.271] op te heffen. Daarom is men vanwege de Heilige Congregatie van mening dat er geen enkel beletsel meer bestaat voor de verspreiding van de verering van de Goddelijke Barmhartigheid zoals die in de authentieke vormen door de hoger vermelde religieuze [Faustina Kowalska] werd voorgesteld".

Tegenwoordig is de verering weer intenser en wekt ze de belangstelling van de theologen. Op 18 april 1993 werd Zuster Faustina door Paus Joannes-Paulus II zaligverklaard.

Op de eerste zondag na Pasen, 30 april van het Heilig Jaar 2000, werd tijdens de heiligverklaring van Zuster Faustina door Paus Joannes-Paulus II, een geschilderde Beeltenis van Gods Barmhartigheid ter verering opgehangen op de obelisk van het Sint-Pietersplein te Rome.

Chronologisch overzicht
  • 25.08.1905: Geboorte van H.K. in het dorp Glogowiec in Turek
  • 27.08.1905: Helena Kowalska [H.K.] wordt gedoopt in de parochie van de H. Casimier te Swinice Warckie [bisdom Wloclawek].
  • 1912: De kleine Helena hoort voor het eerst in haar ziel de roep tot het kloosterleven.
  • 1914: Eerste Communie van H.K.
  • 08.1917: H.K. gaat naar de basisschool te Swinice.
  • 1921: H.K. gaat dienen bij de familie Bryszewski te Aleksandrow nabij Lodz.
  • 1922: Terugkeer van H.K. naar het ouderlijk huis. De ouders verzetten zich tegen haar roeping.
  • Herfst 1922: H.K. gaat werk zoeken te Lodz en vindt een bezigheid bij drie Terciarinnen.
  • 02.02.1923: H.K. werkt in het magazijn van Mercjanna Sadowska te Lodz, 29 Abramaowski-straat.
  • 07.1924: Ze vertrekt naar Warszawa. Biedt zich aan in de Congregatie van de M.G.D.B., wordt aangenomen maar moet nog een jaar werken en haar uitzet bijeen halen. Ze meldt zich als huishelpster bij Aldona Lipzyc, woonachtig in Ostrow, Gemeente Klembow, nabij Warzawa.
  • 01.08.1925: H.K. treedt binnen in de Congregatie van de M.G.D.B. en begint het postulaat.
  • 23.01.1926: Vertrek naar het noviciaat te Krakow.
  • 30.04.1926: Na acht dagen retraite ontvangt H.K. het kleed en draagt voortaan de naam Zuster Maria Faustina [Z.F.]. 
  • 03/04.1927: Z.F. gaat door een donkere zielenacht die anderhalf jaar duurt.
  • 16.04.1928: Op Goede Vrijdag ervaart de novice het liefdesvuur tot God. Ze vergeet haar smarten en ziet klaar in hoeveel Christus voor haar geleden heeft.
  • 30.04.1928: Retraite van acht dagen en eerste tijdelijke geloften aan het einde van het noviciaat.
  • 10.1928: Moeder Michaëla Moraczewska wordt tot generale overste gekozen. Ze zal Z.F. gedurende haar verder leven begeleiden en haar een grote hulp zijn in moeilijke momenten.
  • 31.10.1928: Vertrek van Z.F. naar het klooster in de Zytnia-straat te Warszawa, waar ze in de keuken werkt.
  • 21.02.1929: Z.F. reist naar Wilno om een zuster die haar derde proeftijd doet te vervangen.
  • 11.04.1929: Terugkeer naar Warszawa.
  • 06.1929: Z.F. wordt naar een nieuw huis gezonden in de Hetmanskastraat te Warszawa.
  • 07.07.1929: Kort verblijf te Kiekrz nabij Poznam om een zieke zuster in de keuken te vervangen.
  • 10.1929: Z.F. is te Warszawa in het huis van de Zytnia-straat.
  • 05.06.1930: Aankomst in het huis van Plock. Z.F. werkt achtereenvolgens in de bakkerij, de keuken en de bakkerswinkel.
  • 22.02.1931: Visioen van de Heer Jezus die haar gebiedt de Beeltenis te schilderen naar het model dat ze ziet.
  • 11.1932: Aankomst te Warszawa voor de derde proeftijd [vijf maand] die elke zuster moet doen vóór de eeuwige geloften. Dezelfde maand, retraite te Walendow voor het begin van de proeftijd.
  • 18.04.1933: Vertrek naar Krakow voor een achtdaagse retraite, voor de eeuwige geloften.
  • 01.05.1933: Eeuwige Geloften, voorgezeten door Mgr Stanislas Rospond.
  • 25.05.1933: Vertrek naar Wilno.
  • 02.01.1934: Eerste bezoek aan de schilder E. Kazimirowski, die de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid moet schilderen.
  • 29.03.1934: Z.F. offert zich op voor de zondaars, voor alle zielen die hun vertrouwen in Gods Barmhartigheid verloren hebben.
  • 06.1934: De Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid is voltooid. Z.F. weent omdat de Heer Jezus er niet zo stralend uitziet als ze Hem gezien heeft.
  • 12.08.1934: Algemene verzwakking van Z.F. P. Sopocko dient haar de sacramenten der zieken toe.
  • 13.06.1934: Haar gezondheid verbetert.
  • 26.10.1934: Om 17.50 uur met de leerlingen op weg van de tuin naar het huis ziet Z.F. de Heer Jezus boven de kapel van Wilno, met de stralen zoals te Plock. De stralen omvatten de kapel van de communiteit, het ziekenkwartier en daarna heel de wereld.
  • 15.02.1935: Z.F. ontvangt het nieuws dat haar moeder zwaar ziek is en vetrekt naar het ouderlijk huis te Glogowiec. Op de terugweg naar Wilno, oponthoud te Warszawa en ontmoeting met de generale overste en haar oud novicenmeesteres Zuster Maria Brzoza.
  • 19.10.1935: Vertrek voor acht dagen retraite te Krakow.
  • 08.01.1936: Bezoek aan de aartsbisschop van Wilno, Mgr Romuald Jalbrzykowski, aan wie ze zegt dat de Heer de stichting van een nieuwe Congregatie eist.
  • 21.03.1936: Verlaat Wilno en gaat naar Warszawa.
  • 25.03.1936: Overgeplaatst naar het huis van Walendow.
  • 04.1937: Verhuist naar Derdy op 2 km van Walendow.
  • 11.05.1936: Vertrek van Derdy naar Krakow.
  • 14.09.1936: Ontmoeting met aartsbisschop Jalbrzykowski op doorreis in Krakow.
  • 19.09.1936: Medische consultatie in het hospitaal van Pradnik.
  • 09.12.1936: Om haar gezondheid te redden wordt Z.F. voor behandeling naar het ziekenhuis te Pradnik nabij Krakow gezonden.
  • 24.12.1936: Met toelating van de geneesheer komt ze voor de feestdagen naar haar klooster.
  • 27.12.1936: Z.F. gaat terug voor de voortzetting van de kuur naar Pradnik.
  • 27.03.1937: Keert terug naar haar klooster: haar gezondheid is verbeterd.
  • 13.04.1937: Haar gezondheid verslechterd, ze moet het bed houden.
  • 29.07.1937: Z.F. reist naar Rabka [Db 1199].
  • 10.08.1937: Ze keert terug van Rabka.
  • 21.04.1938: Nieuwe verslechtering van haar gezondheid en opnieuw hospitalisatie te Pradnik.
  • 8.1938: Laatste brief van Z.F. aan de generale overste waarin ze vergiffenis vraagt voor alle tekorten van haar leven en besluit met de woorden: "we zullen elkaar weerzien in de hemel."
  • 25.08.1938: Z.F. ontvangt het Sacrament van de zieken.
  • 02.09.1938: Op bezoek bij Z.F. in het hospitaal, ziet P. Sopocko haar in exstase.
  • 17.09.1938: Terug naar het klooster.
  • 05.10.1938: Om 22.15 uur, na haar lange ziekte met groot geduld verdragen te hebben, geeft Z.F. haar ziel aan de Heer terug.
  • 07.10.1938: Haar lichaam wordt in een gemeenschappelijk graf op het kerkhof van de communiteit begraven te Krakow-Lagiewniki.
  • 28.11.1958: Het Decreet van de Congregatie van het Heilig Officie [nr 65/52] en de kennisgeving van 3 maart 1959 [AAS 1959 p.271] verbieden de verering van de Barmhartigheid Gods onder de vorm door Zuster Faustina voorgesteld.
  • 21.10.1965: Begin van het informatief proces voor de zaligverklaring van Z.F. in het aarstbisdom van Krakow.
  • 25.11.1966: Overbrenging van het stoffelijk overschot van Z.F. naar de kapel van de zusters van de MGDB te Krakow-Lagiewniki.
  • 20.09.1967: Einde van het informatief proces door een plechtige zitting, voorgezeten door Kardinaal Karol Wojtyla. De acten van het proces worden naar Rome gezonden.
  • 31.01.1968: Opening van het proces van zaligverklaring van Z.F. door een decreet van de Congregatie voor de aangelegenheden van de Heiligen.
  • 30.06.1978: Vernietiging door de Heilige Stoel van het verbod van 28 november 1958 en de kennisgeving van het Heilig Officie van 3 maart 1959, getekend op 15 april 1978 door de Prefect van de Congregatie van de Geloofsleer, Kardinaal Franjo Seper en zijn Secretaris Mgr. Jeroom Hamara O.P. [AAS CXX 1978 p.350]. Opnieuw bevestigd door dezelfde Congregatie op 12 juli 1979.
  • 18.04.1993: Zaligverklaring van Zuster Faustina door Paus Joannes-Paulus II te Rome.
  • 30.04.2000: Heiligverklaring van Zuster Faustina door Paus Joannes-Paulus II, te Rome op de eerste zondag na Pasen, het Feest van de Goddelijke Barmhartigheid.
    Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken

    03-03-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Vrouwe van Alle Volkeren: Appendix
    De Vrouwe van Alle Volkeren: Appendix

    Appendix

    In 1967 vertelde Ida Peerdeman, de zieneres, hoe de Eucharistische belevenissen plaatsvonden. Daarbij zei ze o.a.: "De belevenissen hadden altijd plaats direct na het ontvangen van de heilige Communie en waren heel anders dan de Boodschappen van de Vrouwe. Bij de boodschappen was de Vrouwe werkelijk aanwezig. Ik zag Haar voor me als een werkelijk levende persoon en ik hoorde Haar ook met een werkelijke stem tot me spreken, zoals ik een gewoon levend mens voor me zie en hoor spreken.

    Bij de Eucharistische Belevenissen was er ook sprake van de werkelijke aanwezigheid van een persoon, maar zonder dat ik die persoon zag. Ik voelde Hem alleen bij mij. Je durft er eigenlijk niet met anderen over te spreken, omdat ze je misschien verwaand vinden, maar voor mij was die persoon, de Heer.

    De woorden die bij de Eucharistische Belevenissen werden gesproken, hoorde ik niet van buitenaf zoals in de Boodschappen, maar binnen in mij. Ook zag ik soms beelden, bijvoorbeeld een mond met een vinger ervoor, niet van buitenaf zoals in de Boodschappen, maar weer binnen in mij. Maar de Stem die ik hoorde was werkelijk en ook de beelden die ik zag waren werkelijk. Ik voelde dat mijn ogen en oren opensprongen, precies zoals bij de Boodschappen van de Vrouwe, maar nu meer naar binnen ... beter kan ik het niet uitleggen.

    De woorden bij deze belevenissen werden heel langzaam gezegd, maar ik kon ze niet nazeggen zoals bij de Boodschappen van de Vrouwe. Als ik weer thuis was schreef ik ze direct op. Dan was het alsof ik ze opnieuw in mij hoorde...

    Zoals bij de Boodschappen van de Vrouwe voelde ik ook deze Eucharistische belevenissen niet van tevoren aankomen. Geheel onverwachts maakte ik na het ontvangen van de heilige Communie zo’n belevenis mee. Tijdens het meemaken van deze belevenissen kreeg ik steeds een blije, hemelse toestand over me. Ik kan onmogelijk uitleggen wat dat voor een toestand was. Het leek erg veel op de toestand tijdens de laatste boodschap van de Vrouwe op 31 mei 1959. Aan het einde van een Eucharistische belevenis verdween die toestand en was het of ik weer terug was op de aarde. Mijn ogen en oren sloten zich weer van binnen en ik zag en hoorde weer gewoon. Het Licht bij de belevenissen na 25 maart 1961 bleef altijd nog even en trok dan ook weer langzaam weg..."

    Met dank aan Pater Peter Klos

    02-03-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Vrouwe van Alle Volkeren: Visioenen over Kerk en wereld
    De Vrouwe van Alle Volkeren: Visioenen over Kerk en wereld

    Inleiding

    Tegen het einde van de oorlog, op 25 maart 1945, krijgt een Amsterdamse vrouw, Ida Peerdeman, de eerste van een reeks verschijningen, waarin de heilige maagd Maria haar boodschappen geeft voor Kerk en wereld. Zij komt onder een nieuwe titel, die bestemd is voor álle mensen, "wie of wat ge ook zijt ... Ik ben de Vrouwe, Maria, Moeder van alle Volkeren."

    Zij waarschuwt voor onheil, verwarring en geestelijke strijd, maar spreekt ook woorden van bemoediging en hoop. Een nieuw tijdperk, het tijdperk van de heilige Geest gaat aanbreken.

    Haar zending is het, zegt zij: "om alle volkeren in de Geest, in de ware heilige Geest, tot elkaar te brengen." Steeds weer wijst ze op Christus en zijn Kruis: "eerst terug naar Hem, dan pas is het ware vrede..." Zij spreekt een nieuw gebed voor, kort en krachtig, gericht tot de Heer Jezus Christus, Zoon van de Vader. "Smeek Hem om Zijn heilige Geest te zenden over de aarde, opdat verwording, rampen en oorlog zouden wijken.

    Na afloop van de verschijningenreeks in 1959 krijgt de zieneres nog vele jaren bijzondere ervaringen tijdens het ontvangen van de heilige Communie, de zgn. Eucharistische Belevenissen. Het gaat hier om innerlijke woorden en beelden met een grote symboliek en zeggingskracht. Meestal betreffen ze de Kerk: het verval, de strijd, maar ook de aangekondigde opbloei. Centraal staat ook hier, in prachtige visioenen, een nieuwe, onverwachte komst van de heilige Geest, die na veel strijd en verwarring een nieuw begin zal maken met kerk en wereld.

    Met grote nadruk en krachtige beelden wordt steeds weer verwezen naar de H. Eucharistie, "het dagelijks Wonder ... het dagelijks Offer," dat weer het hart van het kerkelijk leven moet worden en zo de weg zal banen naar de nieuwe tijd.

    Niet toevallig zijn deze ervaringen gegeven in Amsterdam, de stad van het Eucharistisch Mirakel, dat precies 600 jaar eerder, in 1345, hier heeft plaatsgevonden en jaarlijks nog steeds groots wordt herdacht. Zo had Maria het ook zelf verklaard: "In Amsterdam, de Mirakelstad, daar zal ook de Vrouwe van alle Volkeren komen."

    Hierna wordt een uitgebreide samenvatting gegeven van de Eucharistische belevenissen die in 1958 zijn begonnen en voortduurden tot in de jaren tachtig. De volledige tekst van de Eucharistische belevenissen en de Boodschappen vindt u in aparte publicaties.

    De reeks visioenen begint met enkele bijzondere gewaarwordingen. De zieneres ondergaat hoe haar ogen a.h.w. ineens "openspringen" en zij de heilige Hostie ziet als een "licht van wit vuur," waarin zij de goddelijke Tegenwoordigheid gewaar wordt. Ook lijkt de heilige Hostie in haar mond te veranderen.

    Ineens begint de heilige Hostie in mijn mond steeds groter en dikker te worden: "Het was of deze opzwol in mijn mond en begon te leven ... Er kwam een toestand over me die ik nooit gekend heb. Dan hoorde ik zeggen: Ik ben de Heer ... uw Schepper, de Heer Jezus Christus, de Levendmakende. Vrees niet! Door de wil van de Vader en de kracht van de Levendmakende zal en wil Ik leven onder alle Volkeren, zoals Ik nu leef in u. Begrijp toch goed het dagelijks Wonder. Doe wat Zij, de door Mij gezondene, de Vrouwe van alle Volkeren, u gezegd heeft. Geef dit door."

    "Toen was het alsof er stromen water in mijn mond kwamen. Ik hoorde: "Ik ben het Levend Water ... Waarschuw mijn apostelen, opdat dwalingen worden voorkomen."

    Het lijkt alsof de heilige Hostie in kleine kruimeltjes uiteenvalt op mijn tong. Ik hoor: "Ik ben het zaad dat in haar schoot is gestort. Ik ben het levend Manna...

    Dan begint de heilige Hostie ineens te branden in mijn mond. Ik schrok en hoorde: Vrees niet. Ik ben het vuur dat in de schoot van de Vrouwe is ontstoken. Gij priesters, laat het vuur niet verzengen, maar draagt het uit door uw hart, handen en mond, opdat het branden blijft en leeft onder alle Volkeren. Zij immers moeten állen komen tot het eeuwig leven." [11 oktober 1959, 25 maart en 31 mei 1960]

    Het uur is nabij...

    Het uur is nabij... Het was of de hemel openscheurde. Op datzelfde moment hoorde ik de stem van de Vrouwe: "Ik had een ernstige en blijde boodschap willen brengen. Ze hebben echter niet geluisterd..."

    Dan zag ik golven stromen over de grond. Het leek wel een woeste zee. Ik hoorde: "De deiningen van verwording, rampen en oorlog dringen steeds meer en meer op over de wereld. Laat u niet door de vloedgolven van geestesverwarring meesleuren. Apostelen van de Heer, blijft bij uw goddelijke roeping! Dan wachtte de Vrouwe weer even en zei toen heel droevig: "En gij, arme verdwaalden, keert terug..."

    Het was even stil. Toen zag ik het Licht nog prachtiger, grootser en geweldiger worden. Ik hoorde de Vrouwe zeggen: "Het uur is nabij..." [25 maart 1970]

    De heilige Geest zal heersen...

    Ik kreeg het visioen van een hemelse tuin met een fontein, midden op een grote vlakte. Onder de hemelse tuin zag ik een grote leegte en daaronder weer de wereldbol. Ik zag dus drie taferelen onder elkaar. De wereldbol was geheel in het duister gehuld."

    Ik zag de wereldbol voor mij draaien. Opeens brak hij open in twee delen. Ik kreeg een zware druk over mij, zo erg dat ik er een paar maal heel diep van moest zuchten. Toen hoorde ik: "Het wordt een strijd op leven en dood, maar de Geest zal uiteindelijk overwinnen..."

    Toen kwam vanuit de hoogte een geweldig Licht over deze opengebroken wereld. De fontein spoot haar kristallen stralen hoog op en daarna zag ik ze met geweldige kracht naar beneden vallen over die opengebroken wereld, die ze helemaal opzoog. Het was een en al schittering op die aarde en ik zag de kristallen diep de aarde ingaan.

    Toen kwam vanuit die opengebroken wereld een prachtige zilveren hemelse Roos in knop, heel groot. Deze knop kwam heel langzaam omhoog en bleef in de open leegte staan tussen de hemelse tuin en de aarde in. Die rozenknop ging blad voor blad open en toen prijkte de hemelse Roos in al haar heerlijkheid. Het is in menselijke woorden niet uit te leggen hoe hemels en mooi dit visioen was."

    Toen zag ik de hemel openbreken en hoorde ik de schoonste, hemelse muziek. Een en al schittering toonde zich nu voor mijn ogen, in een oneindige hemelse diepte. Ik zag de opengebloeide, prachtige Roos, waaruit heel langzaam de verheerlijkte Vrouwe omhoog kwam. Ze droeg een onbeschrijfelijke, schitterende kroon op het hoofd, maar deze keer was ze zonder Kruis, wereldbol en schapen. Ook was ze voor mij een nog meer vergeestelijkte figuur. En ik hoorde: "Nu ziet ge haar niet zoals zij altijd verschenen is, maar zoals zij is in het Koninkrijk. Haar zending hier op aarde is nu ten einde. De heilige Geest zal heersen. De Heer laat u dit beeld zien, opdat gij dit zult verkondigen aan alle mensen..." [11 februari en 25 maart 1972]

    De schapen zullen van de bokken gescheiden worden...

    Daarna opende zich de hemel weer opnieuw en zag ik twee partijen van geesten tegenover elkaar. Een van die geesten had een soort zwaard in de hand. En ik schouwde naar die twee partijen: ineens werd de tegenovergestelde partij weggemaaid. Opeens zag ik nu op aarde hetzelfde gebeuren. Maar nu waren het twee groepen mensen die tegenover elkaar stonden."

    Dan schouwde ik naar een hele mooie, lichtende weg voor mij, met aan de kant een soort afhelling, gelijkend op gras. Aan het einde van de weg was een poort met een grote deur, goudkleurig. Er kwam een hele kudde aan, van links en van rechts. En ik hoorde de Stem zeggen vanuit dat Licht: "Ik ben de Geest van Waarheid en Wijsheid. Ik ben het Water dat Leven geeft. Ik ben het Licht dat u allen wil overstralen en bevruchten tot de ware leer en het ware geloof. De schapen zullen van de bokken gescheiden worden..."

    Dan zag ik de schapen achter elkaar als in een rij op die mooie weg lopen en naar de poort gaan. Telkens ging de deur van die poort open en ging er een kleine groep schapen naar binnen. Dit ging zo door tot alle schapen binnen waren. Naast die weg zag ik nu dat de bokken van die helling afgleden, maar ik zag niet waar ze belandden."

    Toen kreeg ik een heel andere schouwing. Ik zag een groot, kaal, leeg veld of akker. Langzaam rezen vanuit de grond korenhalmen omhoog. Het werd één groot korenveld en het Licht scheen eroverheen. Al die korenhalmen bogen zich diep voor dat Licht.

    Dan zag ik voor mij een grote ring die gebroken was in twee helften. Het was of de ring aan twee kanten werd vastgehouden en dan de beide helften naar elkaar toegebracht werden. Maar boven in de ring bleef een stuk open, dus nog niet gesloten. Dan zag ik een onzichtbare hand die de ring sloot. Nu was het een prachtige gouden, ronde ring.

    Dan kreeg ik weer een ander visioen. Er werd een offeraltaar voor mij geplaatst. Het was geen gewoon altaar, maar een van ruwe stenen opgebouwd. En ik telde twaalf stenen. In het midden was een opening waaruit rook kwam en omhoog ging. Dan veranderde dit in een ons bekend altaar, zoals dat nu gebruikt wordt. Een Stem die ik al meer gehoord heb, zei: "Uw leer is goed. Waarrom verguist gij die? Keert terug, gij priesters, tot uw ware leer.

    Ik, de Geest der Waarheid en Wijsheid, zal u daarbij helpen. En gij [het was alsof dit tegen anderen gezegd werd] blijft trouw ... Priesters en leken, strijdt verder voor Haar, door wie Ik werd. De tijd is nú..." [31 mei en 8 september 1972]

    Verzamelt de brokken en brengt Mijn kudde bijeen...

    Ik zag een grote lege aardse vlakte voor mij. Ineens zag ik dat die vlakte gevuld was met bomen met daaraan bladeren, alsof het zomer was. Dan zag ik plotseling die bladeren er allemaal afvallen en waren alle bomen kaal, alsof het winter was.

    Dan zag en hoorde ik dat stuk voor stuk de takken eraf gebroken werden door een onzichtbare hand. En ik hoorde het geluid daarvan. Het geluid was zo doordringend en akelig ... bij elke tak die er afgebroken werd ging een vreselijke droefheid en pijn door mij heen...

    En ik hoorde alsof het door de lucht schalde: "Wee u die dit heeft aangericht!"

    Toen zag ik weer een vlakte voor mij, maar er was een verschil. Ik ervoer het alsof ik nu over een hemelse vlakte keek. Er kwam een stralenbundel vanuit de hoogte daarop neervallen. Het was alsof de hemel openging en ik hoorde: "En gij, mijn apostelen, die het altaar nog bedient, laat u niet ontmoedigen. Vreest niets. Blijf trouw de weg bewandelen, waarop gij zijt gegaan. Gelooft in Mij en aan de transsubstantiatie. De Heer is met u. Verzamelt de brokken en brengt Mijn kudde bijeen... Ik ben met u..."

    En ik schouwde weer naar die hemelse vlakte. Vanuit de grond schoot ineens, als een pijl van vuur, een heel dun twijgje omhoog. Terwijl ik ernaar keek zag ik dat twijgje steeds dikker en groter worden. En het werd een dikke stevige stam. Dan zag ik aan die stam telkens langzaam van rechts en links een tak komen. Dat ging zo door totdat ik een prachtige gouden boom voor me zag staan. Dan kwam aan elke top van de takken een knop. Eerst nog dicht. Ineens zag ik ze openspringen. Nu was het een en al, een puur gouden boom. Ik kan niet vertellen wat een pracht die boom was. En ik hoorde weer de Stem vanuit de hemel komen: "Vreest niets... De Heer is mét u. Maar... éérst zal de storm komen. [8 december 1972]

    Door de Moeder komt het leven...

    Ik zag een kronkelpad en daarop kropen beesten. Ik meende dat het kreeften waren, maar toen kreeg ik in mij: schorpioenen. Het leek een slangenpad waarop ze voort kropen en kronkelden. Plotseling zag ik die schorpioenen veranderen in mensen. Ik meende dat het vele mannen waren. Ik zag ze slechts op de rug. Er brak een vreselijk onweer over hen los en ik hoorde donderslagen. Weer hoorde ik de Stem zeggen: "Volg Mij en onderga hetgeen zij verspelen zullen, indien zij niet terugkeren van dat pad..."

    En het was alsof ik opgenomen werd en ik voelde me in een heel diepe hemelse toestand gebracht. Het was alsof ik temidden van anderen was, die allen naar dit Koninkrijk waren gekomen... Nu hoorde ik de Stem zeggen: "Ik ben bij u. Kijk goed en luister. En gíj, begrijpt dit alles goed...!"

    Het was alsof dit laatste tot anderen gezegd werd. Ik zag het Vaticaan en hoorde: "Het proces tussen de Geest en het verderf is in volle gang..." Dan zag ik een driehoek met een oog erin en hoorde: "En gij, Mijn herders, waar zijt Gij? Wilt ook gij Mij verguizen? Denk aan uw ware taak en roeping. Breng Mijn kudde, zij die overgebleven zijn, weer bijeen. Breng Mijn lammeren in veilige hoede en voer ze terug naar het dagelijks Wonder. Breng Mij weer door de straten en over de pleinen. Blijft getrouw en de Geest zal u helpen. Hij zal u voeden en laten drinken van het hemelse Manna en het Water van de Bron..."

    Een grote blijdschap kwam over mij en het was of alles straalde van Licht. Ik zag dat op een groot korenveld de schoven gebonden stonden terwijl het regende, en daaroverheen kwam een regenboog. Terwijl ik ernaar keek werden de gebundelde korenschoven door mannen weggebracht. Er liepen ook kleine groepjes schapen en lammeren met hun herder. Dat alles werd naar een grote kerk gebracht. Plotseling werden het mensen van allerlei rassen. Dan zag ik in een flits een kapel en een kerk die ik reeds vroeger gezien had en ik hoorde: "De Bruid des Heren is niet voor niets naar de aarde gezonden. Brengt Haar onder de volkeren. Begrijpt dit goed: Ook de Heer had Zijn Moeder nodig om tot leven te komen. Door de Moeder komt het leven. Daarom moet Zij weer teruggebracht worden in uw kerken en onder de volkeren, en gij zult de opbloei aanschouwen..." [25 maart 1973]

    Zijt gij ontmoedigd en verslagen?

    Dan kreeg ik een hemelse aanschouwing. Ik zag voor mij een draak met koppen en ik telde er zeven, elk met een eigen karakter. Ze vormden samen één grote muil, die zich opeens opende en iets uitbraakte. Ik zag dat het allemaal adders waren die ze uitspuwden. Er lagen overal eieren tussen die ze zelf opvraten. Het was een vreselijk akelig gezicht en ik kreeg iets afschuwwekkends over me. Ik hoorde: "Gij addergebroedsel, wee u !" De wereld was zwart en ik kreeg in mij: "de wereld gaat op velerlei gebied kapot en moét gered worden." Daarna spoelde dit hele beeld voor mijn ogen weg als een moddermassa. Dan viel er regen en ik zag dat het een regen van manna was. Het viel op de grond en werd haastig opgeraapt.

    Daarna kwam er een vlakte voor mij en middenin stond een soort toren. Het was alsof iemand een lasso, maar ik kreeg in me: een singel, om die toren heen slingerde en deze omtrok. Ze viel totaal in puin. Terwijl ik ernaar keek was het alsof de jaren verstreken en toen zag ik weer een vlakte, waarop nu een nieuwe toren werd gebouwd. Toen deze klaar was, was ze veel mooier en hoger en straalde dit alles in de zon...

    Ineens kwam er een rots voor mij en naast die rots, in de grond een staf met een slang. Er omheen water en vuur. Ik hoorde een klok slaan, hele zware slagen, en ik telde er twaalf. Dan zag ik een andere rots, veel hoger en grootser, voor mij. Vanuit de hemel kwam een staf met een koperen slang. Deze viel precies naast de rots. Er werden vier boeken voor gelegd. Ik hoorde: "Gij zijt mijn rots. Zoals het zaad in de grond tot bloei komt, zo zult gij de Kerkgemeenschap, weer tot bloei brengen. En gij mijn herders en apostelen, zijt gij ontmoedigd en verslagen? Bewaart uw geloof in Mij? Blijf standvastig en laat u niet misleiden. Ik heb u het beeld van de adders laten zien. Denkt daaraan. Rome waak, uw vijand loert..."

    En voor de troon zag ik weer die vier boeken liggen, die nu werden opgenomen en rondgedragen. Dan sprak de Stem weer: "Gaat voort met de oecumene, maar [hier wachtte de Stem even] in de goede Geest, in de goede zin!" Dit laatste werd met klem gezegd: "Brengt de volkeren naar Haar, die Ik gezonden heb door de heilige Geest..." [31 mei en 15 augustus 1973]

    Eerst als dit alles is geschied...!

    Ik zag een lichtende gestalte voor mij uit gaan. Ik moest deze volgen en kwam in een dal...

    Vanuit vier hoeken zag ik ruiters te paard komen. Deze renden het dal in. Ze hadden zwepen in de handen en knalden zo hard daarmee in de lucht dat het me pijn deed aan de oren. Ik moest weer tellen en het waren er zeven. Dan vulde het dal zich met mensen. Ze kwamen vanuit de vier hoeken van het dal. De ruiters sloegen met hun zwepen op de ruggen van die mensen, die ineenkrompen van de pijn.

    Ineens veranderden die mensen in slangen en adders. Nu sloegen die ruiters die slangen en adders in grote korven naar binnen, die zich vanzelf sloten. Dan kwamen vanuit de vier hoeken van het dal aasgieren aangevlogen. Ook zij zochten op de grond in het dal. Maar ze werden door die ruiters weggejaagd met de zwepen en vlogen weg.

    Dan verdween dit beeld en het was stil om mij heen. Ik hoorde nu weer de Stem vanuit de wolken roepen: "Eerst als dit alles is geschied...!" En dan sloeg er een klok met zware slagen. En ik telde tot twaalf.

    Dan sprak de Stem weer: "Kijk goed en begrijp..." Midden in het dal zag ik nu ineens een water. Een prachtig statig hert kwam aangelopen en begon van dat water te drinken, terwijl vanuit de hemel over dat hert een prachtige straal Licht verscheen. Ook dat beeld verdween en de Stem klonk luid over het dal: "Ziet volkeren, wat is geschied. Gij hebt de Vrouwe, uw Moeder, in uw midden gehad. Zij zal niet wederkomen, zodat gij Haar niet meer zult zien. Maar Ik zend u de levendmakende, de Sterke, de heilige Geest, die uw Vrouwe, uw Moeder, heeft mogen aankondigen. Blijf haar gebed bidden voor haar beeltenis en Ik zal wonderen verrichten..." [31 mei 1974]

    Het is nu nog tijd om terug te keren...

    Ik zag nu twee wegen voor mij. De ene weg ging linksaf met aan het einde een diepe zwarte kloof of hol. De weg was vol mensen van allerlei soort en het was alsof de weg zwart was en boven de weg hingen er zwarte wolken. De Stem riep met krachtig geluid: "Gij gaat de verkeerde weg op. Het is nu nog tijd om terug te keren!"

    De mensen draaiden hun hoofden om, alsof ze luisterden vanwaar die Stem kwam. Velen liepen halsstarrig met het hoofd opgeheven door. Maar velen zag ik ook omdraaien en terugkomen.

    Dan zag ik voor mij een zwarte poort en moest daar binnengaan. Toen ik binnenkwam was er duisternis. Ik meende mensen te zien. Maar toen ik goed keek waren het allemaal gevouwen handen die ik zag. Ontelbaar velen. Ook ik stond daar ineens met gevouwen handen. Dat moest ik doen. Terwijl ik naar al die gevouwen handen keek, kreeg ik in mij: gebónden handen, en ik voelde dat ik mijn handen moeilijk los kon krijgen. Dan sprak de Stem weer: "Kom, volg Mij." Ik ging de duisternis uit en zag een hemelse gouden poort, terwijl de Stem zei: "Mijn Rijk is uw Rijk..."

    Ik kwam nu op een vlakte en zag die gebonden handen die ik reeds eerder gezien had. Maar nu waren het mensen die met gebonden handen zaten. De Stem klonk weer alsof het over heel de wereld werd geroepen: "Ja waarlijk, dit is een gezegende dag!"

    En ik zag de mensen juichend op hun knieën vallen en de gebonden handen gingen los. Ze hieven de handen en armen omhoog en er was een onbeschrijflijke vreugde te voelen en te zien op hun gezichten. Ze keken allemaal omhoog. Voor mijn ogen ging de hemel open. Daar was een en al Licht en een Troon zo schitterend als ik nooit tevoren heb gezien. Er kwam een grote blijdschap over mij. [8 september, 24 november 1974 en 2 februari 1975]

    Wees getroost, volkeren, de Heer is met u...

    Ik zag weer die schitterende gestalte, terwijl ik hoorde zeggen: "Ziet wat is geschied...!"

    Nu kreeg ik een vreselijk beeld voor mijn ogen. Aan de voeten van die hemelse gestalte zag ik een grote draak liggen. Dan zag ik dat de ogen ervan uitgerukt werden. Daarna werden de nagels uitgetrokken. En tot slot ging de bek open en zag ik dat zijn grote tanden uit de bek vielen. Dat alles lag voor mij op de grond. De draak zag ik ineenkrimpen. Slap en uitgeput viel hij ineen en lag neergeworpen. En de Stem zei: "Uw macht is gebroken en uw kracht is afgenomen. Uw trots en uw hoogmoed worden vertrapt. En gij, machtigen der aarde, ziet hierin uw voorbeeld..."

    Dan wachtte de Stem even en zei vervolgens: "Wees getroost volkeren, de Heer is met u. Bid het gebed en zij zal en mag uw voorspreekster zijn. Wees getrouw!"

    Het geheel was voor mij zeer indrukwekkend: dat grote, majestueuze en machtige van de Heer en daartegenover dat nietige, monsterlijke beeld van de draak. [11 februari 1975]

    Breng Mijn kudde weer tot de sacramenten...

    Bij de consecratie, tijdens de opheffing, kreeg ik een hemelse aanschouwing van de Heer in al zijn pracht en heerlijkheid. Het was in één woord majestueus! Het is niet te omschrijven. Intussen hoorde ik: "Zo kom Ik telkens weer bij dit Offer als de verheerlijkte Heer. Draag dit uit, zodat ze tot inkeer komen..."

    Ik kwam in een heel grote vallei. Middenin stond een grote grauwe rots. Ineens kwam vanuit de lucht een regen van vuile donkere stof, die alles verduisterde zodat ik niets meer zag dan stof. Toen zag ik dat die rots één grote stofberg geworden was. Rondom die stofberg lag het vol met lijken van mensen in zwarte kleding. Daaromheen weer in het rond lagen lijken van mensen met gekleurde kleding. Aan de voeten van die rots zag ik de wereldbol in stukken gebroken, met daaromheen ruines van kerken en torens. Over dit geheel brak een vreselijk onweer los met donder en bliksem. Vanuit de hemel klonk als een roep de Stem: "Ziet toe, wat hebben ze met mijn kudde gedaan? Dood en verderf. Dit is mijn laatste waarschuwing. Keert terug tot de ware liturgie. Brengt mijn kudde weer tot de sacramenten!"

    Boven dit alles zag ik de koepel van de St. Pieter.

    Ineens kwam een geweldige storm opzetten, die alle stof van de berg wegwaaide. Alles verdween met die storm, alleen de rots bleef. Ik voelde die storm over mij heengaan.

    De vallei werd nu prachtig mooi. Een grote blinkende rots stond nu in het midden, alsof hij van kristal was, zo zuiver en schitterend. Vanuit het midden van die rots vloeide water, prachtig, kristalhelder. Plotseling kwam vanuit de hemel een regen van vuur. De vuurdruppels drongen rondom die rots diep in de aarde. Daarboven was het een en al Licht.

    Ineens kwam vanuit de verte een geweldig grote kudde schapen aan met lammeren, zwarte en witte, die veranderden in mensen van allerlei soort. En ik hoorde hemelse muziek, het was een en al jubel. Ik zag nu de wereldbol weer in zijn geheel. Vanuit de hemel klonk nu luid als een roep over die vallei: "Ziet toe, de heilige Geest, de Geest van Waarheid en Leven, en Zij die Ik gezonden heb, de Vrouwe, uw Moeder, is daar!" En ik kreeg een diepe ontroering over mij. [25 maart en 31 mei 1975]

    Juicht volkeren der aarde...

    Ik kwam in een oneindig grote, kale vlakte, onafzienbaar. En ik hoorde de Stem vanuit de zware donkere wolken boven die vlakte roepen: "Ziet volkeren, naar uw akkers en velden. Ze zijn dood en verdorven!"

    Dan wachtte de Stem even en vervolgde: "Het zaad is gestorven in de aarde. De volkeren klagen ach en wee. Luistert!" En ik hoorde een vreselijk klagen, terwijl ik niets dan één grote kale verdorde vlakte voor mij zag. Ineens kwam er een diepe stilte overheen. Ik voelde die stilte. Dan sprak de Stem weer: "Begrijpt goed, daarom heb Ik Haar, de Vrouwe van alle Volkeren, uw Moeder, gezonden. Ziet toe..."

    Er kwamen nu over die verdorde vlakte vanuit de lucht prachtige hemelse stralen. En vanuit die kale grond zag ik nu de prachtigste bloemen en groen omhoog komen. Middenin kwam een twijg omhoogschieten. Terwijl ik ernaar keek werd het een prachtige grote boom. Het was één hemelse tuin geworden. Ik hoorde de Stem zeggen: "Juicht volkeren der aarde, het uur heeft geslagen!" En ik hoorde een geweldig gejuich opstijgen over die vlakte. [15 augustus 1975]

    Het zal verwateren...

    Ik zag een enorm groot licht waaruit een grote, geestelijke Duif te voorschijn kwam. Ik hoorde: "Volg Mij..." De witte duif vloog voor mij uit totdat we op een vlakte kwamen. Toen vloog de duif omhoog en bleef ze in de lucht zweven. Midden in die vlakte stond een kerk met een spitse toren. Vanuit de hemel hoorde ik de Stem roepen: "Zie toe, mijn getrouwen, wat geschiedt!"

    Dan zag ik de hemel opengaan en er kwam en groot zwaard naar beneden. Dat zwaard kapte die kerk verticaal precies in twee helften. En ik zag die twee helften uit elkaar gaan. Het waren twee open gedeelten, zodat ik erin kon kijken. In het rechtergedeelte zag ik mensen en ook in het linkergedeelte. Dan ineens kwamen er boven het linkergedeelte van die kerk letters te staan in een eigenaardige vorm. En het vormde een woord, "Efraim." Dat moest ik hardop zeggen. Boven het rechtergedeelte kwam een borstbeeld van een paus met de twee vingers opgestoken en op de achtergrond zag ik de St. Pieter. Dan sprak de Stem weer: "Ziet toe..."

    Nu was het alsof ik door een glas keek naar het linkergedeelte van die kerk. Over dat glasraam kwam allemaal water, alsof het helemaal water werd. De Stem sprak: "Kijkt toe, het zal verwateren..." Dan zag ik golven aan komen spoelen en de linkerhelft van die kerk werd daarmee weggespoeld. De rechterhelft van die kerk stond nog in die vlakte en werd voor mijn ogen één gehele kerk.

    Dan kwam vanuit de hemel de afbeelding van de Vrouwe met Kruis en aardbol. Geen schapen zag ik. Deze afbeelding zweefde rondom die ene kerk heen. Dan ineens bleef de afbeelding naast die kerk staan. Dan zag ik de hele kudde aan komen hollen en ik kreeg in mij: "ze waren verdwaald en verstrooid." [8 december 1975]

    Een nieuw tijdperk gaat aanbreken...

    Ik kreeg een hemelse aanschouwing en de Stem sprak tot mij: "Juicht volkeren en weest dankbaar. Een nieuw tijdperk gaat aanbreken. Maar ziet wat geschiedt. Ze hebben zich een valse geest gekozen. Ziet en begrijpt..."

    Nu zag ik allemaal stenen beelden op voetstukken voor mijn ogen voorbij trekken. Het eerste was een wolf, dan een kalf, een havik, een gier, een krokodil, een schorpioen, een hyena, adders en slangen kronkelend door elkaar. En tenslotte een oneindige massa grafstenen. Dit alles waren beelden van steen. Dan klonk een roep vanuit het luchtruim over dit alles: "En het Leven hebben zij willen doden. Ik ben het Leven en wil u dagelijks daarvan laten smaken. Komt volkeren, dan alleen zult gij weer rust en vrede ontvangen en de ware Geest zal u begeleiden..."

    Terwijl dit alles gezegd werd zag ik boven het altaar een prachtige stralende heilige Hostie staan. Dan zag ik het Vaticaan. De muren waren afgebrokkeld en beschadigd. Ik hoorde: "Past op volkeren..." En ik zag een rode vloedgolf over de wereld gaan. Dan zag ik de Vrouwe, geheel verheerlijkt, en ik hoorde: "Zij zal overwinnen indien gij doet wat de wil is van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Roept Haar uit tot de Vrouwe van alle Volkeren. En dan..."

    Nu zag ik weer het Vaticaan. De muren werden bepleisterd en er kwamen nieuwe grote blokken steen tegenaan. En ik hoorde: "Dit is het nieuwe tijdperk dat komen gaat..." [15 augustus 1976]

    Ik zal u de ogen ontsluiten...

    Ik hoorde de Stem zeggen: "Zie toe en begrijp goed..." En ineens stond ik in een woestijn waar in het midden een groep mensen stond, die zwart geblinddoekt waren. Ik hoorde de Stem zeggen: "Volkeren ziet toe... Ik zal u de ogen ontsluiten..."

    Plotseling vielen alle blinddoeken af. Dan zag ik midden in die woestijn een groot kruis staan en daarvoor een altaar, beiden van donkerbruin hout. De mensen schaarden zich daaromheen. Toen hoorde ik op klagende toon luid roepen: "Efraim, Efraim!" Dan kwamen het kruis en het altaar veel dichter naar mij toe. En weer klonk de Stem: "Volkeren, het zal weer het ófferaltaar moeten zijn..."

    Naast dat altaar verhief zich toen een prachtige, crèmekleurige toren, geheel bewerkt. Het leek me ivoor. Heel hoog stak deze boven alles uit. Om de top van die toren heen kwamen schitterende sterren, als in een verticale cirkel. Ik telde er twaalf. Weer klonk de Stem "Volkeren, luistert! Naast het offeraltaar staat Zij, door de wil van de Vader..." [8 september 1976]

    Kefas, mijn Kefas...

    Ik stond midden op het St. Pietersplein te Rome en zag overal in het rond visnetten hangen, die aan stokken hingen te drogen. Ze zaten vol gaten en scheuren. Hier en daar hing in zo’n gat nog een spartelende vis die trachtte eruit te komen.

    Waar ik stond was een groot rotsblok en zware dikke wolken hingen erboven. Van daaruit hoorde ik de Stem op klagende toon roepen: "Kefas, mijn Kefas, zie toe wat geschiedt!" Toen moest ik naar de netten kijken en zag boven elk visnet een mijter zweven, de ene groter dan de andere. En ik voelde me als gevangen in al die netten. Weer klonk de Stem op klagende toon: "Kefas, mijn Kefas, kijk naar die gaten en scheuren. Daardoor is het gekomen dat veel vis verloren is gegaan..."

    Dan kwam vanuit de wolken een draad naar beneden, het leek me een gouden draad. Intussen werd er voor dat rotsblok een geheel ander, groot visnet uitgespreid. Het was door die draad geheel hersteld, er waren geen gaten en scheuren meer in. Het kwam vol spartelende vissen en werd met die gouden draad stevig dichtgebonden.

    Toen kwam er vanuit de wolken een staf naar beneden en deze sloeg tot driemaal toe tegen die rots. Het klonk als staal zo hard. Terwijl dit alles gebeurde zag ik die rots steeds groter en groter worden tot het één grote zuil was. Het net met de vissen hing er bovenin. Dit alles leek mij werkelijkheid toe. Het was drie uur in de nacht. [30 oktober 1976]

    Keert terug tot uw ware leer en de ware kerk...

    Ineens was ik op een grote vlakte en daar middenin stond een tempel uit de oudheid. De pilaren waren hier en daar afgebrokkeld. Boven op die pilaren, aan de voorkant, was een driehoek met allerlei figuren erop. Grote stenen trappen lagen voor die tempel en binnenin zag ik een tegelvloer. Vanuit de wolken die erboven hingen, klonk de Stem op klagende toon: "Achab, Achab...!"

    Dan ging dat beeld voor mijn ogen weg en zag ik in plaats van die tempel de St. Pieter staan. Vóór de St. Pieter werd door een spin een groot spinnenweb geweven, zodat de voorkant van de St. Pieter helemaal werd omsloten. In de lucht daarboven hingen zware wolken en vanuit die wolken klonk de Stem op nog meer klagende toon, als van een stervende: "Mijn zonen, mijn zonen, waarom hebt ge Mij verlaten? Mijn volk, mijn volk, waarom hebt ge Mij verlaten? Keert terug tot uw ware leer en de ware kerk..."

    Terwijl ik dit hoorde kreeg ik een grote droefheid over mij. Dan was het alsof er in het Vaticaan iets gebeurde; ik kon niet zien wat het was. Ineens verdween voor de St. Pieter het spinnenweb en kwam erboven een prachtige regenboog te staan, in schitterende kleuren. En ik slaakte een zucht van verlichting. [2 februari 1977]

    Gij zult de opbloei beleven...

    Ik hoorde: "Kom, volg mij..." Dan stond ik ineens voor een grote poort, hij leek me van brons. De Stem sprak: "Deze wordt nog niet ontsloten, maar ... een groot gebeuren staat te wachten voor de Kerk..." En het was alsof ik daar achter die poort verschuivingen en bewegingen zag en voelde. Het prachtige Licht ging verder voor mij uit totdat ik weer voor een donkere poort stond en de Stem klonk: "Ook voor jouw land en andere landen staat een gebeuren te wachten. Onthoud dit goed!"

    De poort ging langzaam open en ik hoorde: "Treed nu binnen, gij mensenkind, in je eigen tijd. Het is dezelfde maalstroom als voorheen. Ik heb je de beelden laten zien van verderf, strijd, tweedracht en dood..."

    Dan zag ik alle volkeren der wereld en boven dit alles een borstbeeld van een paus. En vanuit de lucht klonk de Stem: "Dit is mijn opdracht aan u... verzamel dezen! Het is een zware taak die gij op uw schouders krijgt, maar ik heb mijn gouden draad aan u gegeven. Aanvaard haar en u zult de opbloei beleven..." [31 mei 1977]

    Dat het water weer helder wordt...

    Dan sprak de Stem weer: "Ziet en begrijpt..." En voor mij stond een fontein, maar ze spoot niet. Het water dat onder in de bak lag was vies, drassig en modderig. Dan zag ik daarnaast grote manden staan en daarin lagen brokken beschimmeld brood. Daarnaast stond een stenen offeraltaar met uitgedoofd vuur. En de Stem sprak: "Gij, mijn zonen, kent uw opdracht. Maakt dat het water weer helder wordt!" En ik zag ineens uit de fontein prachtig helder water spuiten.

    Daarop zei de Stem: "Maakt het Brood weer rein..." En nu zag ik in de manden blanke heilige Hosties liggen, die Licht uitstraalden. Dan vervolgde de Stem: "En blaast het vuur weer aan ... houdt het brandend..." Nu zag ik op dat offeraltaar prachtige heldere vlammen omhoogstijgen. En de Stem zei tegen mij: "Zeg hen dat dit alles hersteld moet worden. Zeg dat het zo goed is..."

    En ik kwam voor een groot water of meer te staan. Nu zag ik dat het water aan de linkerkant één grote dikke modderpoel was geworden. En vanaf de kant zag ik daar krokodillen, slangen, adders en andere kruipende dieren ingaan. Daarna staken zij hun koppen uit die modderpoel omhoog en het was alsof zij alles opzogen en opslokten wat ik daarin zag verdwijnen: mensen, gebouwen en kerken. Alles verdween in de diepte van die modderpoel. Alleen staken hier en daar nog een paar kleine spitsen van kerktorens er bovenuit.

    De lichtende Gestalte sprak: "Dat is de droesem. Zo is het gegaan, maar ziet...!" En nu zag ik aan de rechterkant van het meer heel helder prachtig kabbelend water, alsof het kristal was. En ik hoorde de Stem zeggen: "Dit is het water van de herleving, luistert: Zoals de Bruid haar Zoon bracht tot de Vader, zo zult ook gij uw kleinen brengen bij Hem die is. Hij is het Begin en de Sluitsteen..."

    Na de woorden "Hij is het Begin en de Sluitsteen," zag ik vanuit dat water aan de rechterkant een kerk en een gebouw omhoog komen. Het waren de St. Pieter en het Vaticaan. Terwijl ik een mond met een vinger ervoor zag, hoorde ik op een versluierde toon zeggen: "De strijd en het gevecht om de ware leer is nog steeds gaande. Past toch op, bewaart ze en verloochent ze niet...!" [15 augustus 1977 en 2 februari 1978]

    Mijn dienaar Petrus, neem opnieuw de gouden draad...

    Toen zag ik weer St. Pieter. Er kwam een man aangelopen met een baard en een lang kleed aan. Over zijn schouder had hij een soort mantel geslagen. Het was een figuur uit vroeger eeuwen. Hij bleef voor een grote bronzen deur staan. Vanuit de lucht kwam aan een gouden draad een heel grote gouden sleutel voor hem hangen.

    Vanuit de hoogte klonk de Stem: "Mijn dienaar Petrus, neem opnieuw de gouden draad en open met deze sleutel de deur." Toen zag ik die persoon de deur openmaken; deze was wel 10 tot 15 cm dik. De persoon die Petrus werd genoemd draaide zich om en ik zag een lange, lange rij priesters achter hem staan. De Stem sprak: "Komt, volgt hem..."

    De hemel opende zich en voor mijn ogen zag ik een beeld van het Kruis en de M van de Maagd Maria. Rond beiden waren vier kruisjes. Ik hoorde hemelse muziek en zag de bewoners van de hemel opzien naar deze twee figuren. Dan kwamen vanaf het kruis met de vier kruisjes eromheen prachtige hemelse stralen, die over de M met de vier kruisjes heen straalden. Al die stralen vormden dan een prachtige kroon, boven op die M met de vier kruisjes. Het maakte een geweldige indruk op me. Het is niet na te vertellen hoe mooi dit alles was. Langzaam ging dan alles voor mijn ogen weg. Ik heb de Heer met hart en ziel bedankt. [31 mei 1978]

    De zonnewijzer is gedraaid...

    Ik zag een lichtende Gestalte voor mij uitgaan. Ineens stond ik voor een hoge berg. De lichtende Gestalte wees mij naar die berg en sprak: "Ge zult deze berg beklimmen tot ge aan de top zijt gekomen. Zoek eerst je weg..." Ik zag nu links en rechts van de berg een pad lopen en koos het rechtse pad. Het was een zandpad. Toen ik echter enkele stappen daarop had gedaan, zakte ik steeds dieper en dieper in het zand weg, zodat ik niet meer verder kon. Ik riep: "Heer, ik kan niet meer verder." De lichtende Gestalte zei bevelend: "Keer terug..."

    Ineens stond ik weer aan de voet van die berg. Dan ging ik het pad op aan de linkerkant. Dit was een hard rotsachtig pad. Maar dit pad kronkelde zo erg, het leek me een doolhof, waar ik niet meer uit kon komen. Links van dat pad zag ik één en al ruïne liggen. Ik probeerde verder te gaan, maar ik verdwaalde steeds meer en meer in dat doolhof en ik riep: "Heer, ik verdwaal, red mij ... ik kan niet meer." En de lichtende gestalte sprak: "Kom, Ik zal je helpen..."

    Plotseling stond ik dan weer aan de voet van die berg. Nu zag ik dat er een grote lange ladder midden tegen die berg geplaatst werd. Ik hoorde de Stem zeggen: "Ga nú naar boven..." Ik klom de ladder op en ineens stond ik boven op de top. Toen hoorde ik, nu vanuit de wolken, de Stem roepen: "Dit tijdperk is afgesloten. Het tij zal gaan keren! De zonnewijzer is gedraaid, ziet toe..." En ik zag een grote zonnewijzer op de top van die berg staan.

    De wijzer stond gericht naar de letter W. Dan ging ze met een boog langzaam naar de andere kant. Nu bleef de wijzer staan bij de letter O. Zo ging dit een paar maal, steeds met een boog, heen en weer tussen de letters W en O. Bij de letter O zag ik naast de zonnewijzer geestelijken van verschillende oosterse kerken staan. Een ervan had een icoon in de hand en een ander had een puntmuts van brokaat op, verder verschillende anderen. Ook zag ik verschillende kruisen naast die zonnewijzer staan."

    Bij de letter W stond een gewoon kruis. Het was heel groot en straalde naar alle kanten. Dan kwam boven dat alles een grote schitterende Ster en daar boven kwam het teken xP te staan. Ik mocht daar lang naar kijken. Dan ging alles langzaam voor mijn ogen weg." [22 oktober 1978]

    Volkeren, verheugt u...

    We kwamen op een oneindige vlakte en midden in die vlakte stond een hoge berg met een ladder ervoor. De lichtende Gestalte zei tot mij: "Beklim deze berg...!" Ik ging trede voor trede naar boven, voorgegaan door de lichtende Gestalte, die echter niet de ladder opliep, maar erboven zweefde. Toen we boven op de berg gekomen waren, zag ik dat de top bedekt was met een zwart kleed. De lichtende Gestalte gaf een teken. Van vier zijden van de berg kwamen vier mannelijke inwoners van de hemel. Ik kreeg in mij: "dat zijn de vier evangelisten." Zij namen dat zwarte kleed weg en ik hoorde de lichtende Gestalte roepen: "Volkeren, verheugt u...!"

    Daarna zag ik een witte sluier over de berg liggen. Weer gaf de lichtende Gestalte een teken en nu kwamen die vier evangelisten weer uit de vier hoeken van de berg en namen ook de witte sluier weg. Weer hoorde ik de Stem roepen: "Verheugt u..." Dan zag ik de lichtende Gestalte omhoog zweven met uitgespreide armen en de voeten aaneen gesloten. De Gestalte veranderde in een geweldig schitterend lichtend kruis.

    Van Oost en West van de berg kwamen toen twee bewoners van de hemel. Ze droegen beiden iets in de handen en gingen naar het midden van de bergtop. Dan zag ik dat ze beiden een grote ‘3’ droegen, die ze gelijktijdig midden op de top van de berg neerzetten. Het werd het cijfer 33.

    Dan kwamen van Noord en Zuid van de berg weer twee hemelsen. Zij droegen ook iets mee. Ik zag dat ze iets van bladeren meedroegen. Deze plaatsten ze gelijktijdig om dat cijfer 33 heen. Het was een lauwerkrans. Vanaf dat lichtende kruis klonk toen de Stem: "Het is volbracht!" Ik begon te wenen en hoorde de Stem zeggen: "Ween niet, mijn dochter, wees verheugd..." [8 december 1978]

    Vaarwel tot in de eeuwen der eeuwen...

    Na het Agnus Dei zag ik ineens tussen het altaar en het tabernakel de Vrouwe van alle Volkeren staan. Zij was geheel doorstraald van Licht. Ik zag haar zoals vroeger toen ze mij haar boodschappen gaf. Nu echter zonder Kruis, schapen en wereldbol. Ik kon mijn ogen niet geloven. Maar de Vrouwe begon te spreken en ik hoorde haar duidelijk zeggen: "Begrijpt ge nu waarvoor ik gekomen ben? De verwording in kerk en wereld is in volle gang. De rampen in kerk en wereld voltrekken zich. De oorlogen duren voort..." Dan wachtte zij weer even en vervolgde: "Om daartegen te waarschuwen heeft mijn Heer mij gezonden, maar ze hebben niet geluisterd."

    Dan keek de Vrouwe voor zich heen en vervolgde: "Ik ben u immer voorgegaan om u te brengen naar Hem, als eerste onder Zijn schapen, en mocht aan alle volkeren het Gebed brengen. Blijf dit bidden..." Dan sprak de Vrouwe met grote nadruk en ernstig: "Blijft trouw aan uw kerk, de Kerk van Rome. Blijf trouw aan Kefas, Petrus, uw paus. Komt tot inkeer..." Hij, de Geest der waarheid, zal de wereld redden, als gij erom blijft vragen."

    Dan wendde zij haar hoofd naar mij toe en zei: "Breng dit alles goed over,  hetgeen ik nu gezegd heb..." Dan wachtte de Vrouwe weer even en troostend hoorde ik haar zeggen: "Vaarwel, tot in de eeuwen der eeuwen!" [11 februari en 31 mei 1981]

    Met dank aan Pater Peter Klos

    01-03-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Vrouwe van Alle Volkeren: Inleiding
    De Vrouwe van Alle Volkeren

    Inleiding

    De boodschappen van Maria als "de Vrouwe van Alle Volkeren"

    Het is 25 maart 1945. Een jonge Amsterdamse vrouw, Ida Peerdeman, zit met haar drie zusters geschaard rond de potkachel. Ook de kapelaan van de parochie, Pater Frehe, is op bezoek. Terwijl ze druk met elkaar in gesprek zijn, gebeurt er plotseling iets heel vreemds. Ida ziet een overweldigend licht verschijnen. Haar omgeving lijkt niet meer voor haar te bestaan. Uit het licht ziet ze een prachtige vrouwelijke gestalte tevoorschijn treden, die tot haar begint te spreken. Het is de eerste in een reeks van 56 verschijningen, die zouden duren tot 1959. De gestalte noemt haar naam: "Ik ben de Vrouwe, Maria, Moeder van alle Volkeren." Ze zegt gezonden te zijn door de Vader en de Zoon om de mensheid te helpen. Ze waarschuwt de wereld voor een afglijden in "verwording, rampen en oorlog" en het gevaar van een "derde wereldcatastrofe." Ze wil de volkeren hiervoor bewaren en ontvouwt haar reddingsplan. De boodschappen beginnen met enkele sociale en politieke voorzeggingen. Deze verkrijgen juist in onze tijd een verbluffende actualiteit en worden steeds meer herkenbaar. De kern is evenwel geestelijk en wijst een weg naar redding en naar een nieuwe komst van de heilige Geest.

    De Tweede Wereldoorlog loopt ten einde als de Vrouwe voor de eerste keer verschijnt. Ze kondigt aan dat de oorlog in mei zal zijn afgelopen. Ze toont de rozenkrans en spoort aan om vol te houden in het gebed. Dan richt ze haar blik naar de verdere toekomst. De zieneres krijgt een beeld van de uittocht van de Joden uit Egypte en hoort: "Maar Israël zal herrijzen." In 1948 wordt inderdaad de onafhankelijke staat Israël uitgeroepen. De voorzegging gaat evenwel gepaard met een vermaning over de wijze waarop het volk van Israël het land in bezit neemt en de rechten van het Palestijnse volk miskent: "En Jahweh schaamt zich over zijn volk." Het is helaas herkenbaar geworden.

    Dan ziet de zieneres in China een rode vlag. Vier jaar later, in 1949, wordt na een hevige burgeroorlog de communistische Volksrepubliek China uitgeroepen. Even later, ook nog in 1945, wordt haar de maanlanding getoond. "De Vrouwe wijst me naar iets en ik zie duidelijk de maan voor me. Er komt iets aangevlogen. Ik zie het op de maan komen." In verschillende beelden wordt haar de tijd van de Koude Oorlog en het ijzeren gordijn getoond, maar ook de val ervan. Daarna wijst de Vrouwe op een dikke lijn in Duitsland en zegt: "Europa is in tweeën verdeeld. Ik haal die lijn met een greep weg."

    Toch betekent echter dit nog geen vrede. De Vrouwe waarschuwt voor een nieuw afglijden van de mensheid in "verwording, rampen en oorlog." Ze hamert op de terugkeer naar God en zijn gerechtigheid. "Het is niet onder de mensen te vinden: gerechtigheid, waarheid en liefde." De zieneres ziet het Kruis midden in de wereld staan en de Vrouwe wijst ernaar. "Ik moet het opnemen, maar draai het hoofd om. Het is alsof ik de mensheid ben en het Kruis van mij afgooi." "Nee," zegt de Vrouwe "dat moet opgenomen en er middenin gezet worden ... eerst terug naar Hem, dan pas is het ware vrede."

    De boodschappen schilderen een periode van toenemende verwording en rampen, uitlopend op een totale catastrofe, tenzij de mensheid omkeert. "Dan zie ik over Europa zware dikke wolken komen en daaronder grote golven die over Europa heen spoelen." De Vrouwe zegt: "Europa, wees gewaarschuwd. Dit is niet alleen een economische strijd. Het gaat erom de geest te bederven. Een politiek christelijke strijd..." De tijd waarin dit alles speelt is een tijd waarin het klimaat ons parten zal spelen. "De natuur verandert ook ... ramp op ramp, natuurrampen." Het is akelig herkenbaar geworden. "Meteoren, let daarop," zegt Ze ook. Het zal ook een tijd zijn van globalisering. "Dan zie ik in de verte allemaal oosterse volkeren. "Die zal Hij wakker roepen," zegt de Vrouwe. De Vrouwe voorziet een nieuwe tweedeling in de wereld als er geen verandering komt: "Ineens zie ik duidelijk Caïro en krijg een vreemd gevoel daarover. Dan zie ik allerlei oosterse volkeren: Perzen [Iraniërs], Arabieren etc... De Vrouwe zegt: "De wereld zal als het ware in tweeën verscheurd worden." Ik zie nu de wereld voor mij liggen en zie daar een grote scheur in komen, een barst die in kronkels dwars over de wereld loopt." De contouren hiervan worden in onze tijd zichtbaar. De Arabische wereld, Iran, Rusland en wellicht China aan de ene kant. Europa en Amerika aan de andere kant."

    "De Russen laten het zo niet," waarschuwt de Vrouwe. De onvrede over het uiteenvallen van de machtige Sovjet Unie zit bij de Russische machthebbers nog zeer diep. De wapenwedloop is weer opgestart. "Rusland zal alles met schijn doen," zegt ze nog. Ook dit kunnen we dagelijks in het nieuws volgen. Maar ook Amerika draagt schuld. "Dan wijst de Vrouwe op Amerika en gaat afkeurend met de vinger heen en weer, terwijl zij met ernstig gezicht zegt: "Speel uw politiek niet te ver uit!" Daarna laat zij mij tot tweemaal toe het kruis voelen dat ook zwaar over Amerika ligt." En ze waarschuwt: "Amerika en Rusland, dat komt naderbij." Wat niemand meer voor mogelijk hield, of ook nog houdt, is weer mogelijk geworden. De Vrouwe waarschuwde al 50 jaar geleden.

    De Vrouwe wijst op de aardbol en zegt: "Zie toch over al deze landen. Nergens eenheid, nergens vrede. Alles spanning, alles angst. De Heer Jezus Christus laat dit toe. Zijn tijd zal komen. Eerst komt nog een tijd van onrust ... heidendom, godloochenaars, slangen, zij zullen eerst nog over deze wereld proberen te regeren." Rond die tijd zullen zelfs tussen Amerika en Europa conflicten uitbreken. De zieneres ziet ze naast elkaar liggen en ziet dan geschreven staan: "Economische oorlog, boycot, valuta’s, rampen ... dan zie ik het woord 'honger' staan en 'politieke chaos." De Vrouwe zegt: "Dit is niet voor uw land alleen, maar voor de gehele wereld." We kunnen het inmiddels dagelijks in het journaal volgen en zien aankomen.

    De kans op vrede die het einde van de Koude oorlog bracht, dreigt de mensheid weer te verspelen. "In het Midden Oosten zal het beginnen. Ik zie nu een ronde koepel en krijg in mij: dat is de koepel van Jeruzalem." Ik hoor nu: "Om en nabij Jeruzalem zullen zware gevechten geleverd worden ... Sluit u allen aaneen, want de strijd begint. De poorten gaan open. De oosterse volken houden hun handen voor het gezicht in Jeruzalem. Ze zullen ach en wee klagen over hun stad. Er is een grote bron, waarin gij u allen kunt wassen."

    Israël, Palestina, Libanon, Afghanistan, Irak, Iran ... Eigenlijk is het allemaal al begonnen. Uiteindelijk worden alle landen in de chaos meegesleept. De zieneres ziet het symbolisch uitgebeeld: "Dan zie ik blauwe en witte strepen door elkaar gaan en dan sterren. Het lijken net vlaggen. Daarna zie ik de sikkel en de hamer, maar de hamer gaat van de sikkel af en dat alles dwarrelt nu door elkaar. Dan zie ik een halve maan en een zon. Ook deze vlaggen gaan door de voorgaande beelden heen. Ten slotte komt er een soort springbok met grote horens die naar achteren lopen. Het lijkt me een Afrikaanse springbok. Die bok maakt geweldig grote sprongen over dat alles heen. Terwijl alles door elkaar draait, komt er aan de linkerkant een cirkel en daar doorheen draait de wereldbol. Daarna zie ik ineens een grote zonnewijzer. Ik hoor de Vrouwe zeggen: "de zonnewijzer is gekeerd."

    La Salette en Fatima achterna

    Evenals in La Salette en Fatima spreekt Maria ook in Amsterdam over het gevaar van een derde wereldcatastrofe, maar steeds onder voorbehoud. Ze is juist gezonden om het te voorkomen. Het doel van de grote profetieën is nooit om een onvermijdelijk noodlot te schilderen, naar altijd om de mensheid de hand te reiken opdat het juist niet zou gebeuren. Maar dat vraagt ommekeer, boete en gebed. Daarmee zijn we bij de kern van de boodschappen: de geestelijke strijd. Hier ligt de essentie van de boodschappen. Niet bij de politieke en sociale voorzeggingen. Dat is slechts een prelude. Waar de Vrouwe vooral op wijst is de geestelijke strijd die achter alle uiterlijke gebeurtenissen schuil gaat. Ze probeert met name de Kerk te doordringen van de ernst van de tijd. Er moet gehandeld worden en snel. "De tijd is veel te ernstig. Niemand beseft hoe ernstig."

    Als spirituele Moeder van de gehele mensheid is ze gekomen om te helpen en te redden. Ze komt onder een nieuwe titel, die het universele karakter van haar zending voor deze tijd uitdrukt. "Ik ben de Vrouwe, Maria, Moeder van alle Volkeren." Zij wil Moeder zijn, niet alleen van de katholieken, maar van álle mensen, "wie of wat ge ook zijt." Op 11 februari 1951, kort na de afkondiging van het dogma van Maria Tenhemelopneming, noemt ze zich voor de eerste keer met deze nieuwe titel.

    De boodschappen nemen nu een nieuwe wending. Geleidelijk ontvouwt zich het goddelijk plan waardoor de Vrouwe de wereld mag redden. Maar eerst ontmaskert ze, soms met concrete voorbeelden, het plan van haar tegenstander: "de hand van satan gaat over heel de wereld met daarin een dobbelsteen. Weet gij Kerkgemeenschap, wat dit betekent?" De wereld wordt omhangen met een valse geest, met satan..." Er is een geestelijke strijd gaande. "Er is een grote stroming in de wereld naar het goede. Daarom is juist die andere geest aan het werk. Die geest is bezig de wereld te beïnvloeden en te bederven ... die geest zal proberen door te dringen in allerlei vormen, langzaam, geraffineerd..." Al decennia lang hebben we dit zien gebeuren.

    Steeds weer wijst ze op het geestelijk verval als kern van de crisis in Kerk en wereld, de afwending van Christus en zijn Kruis, de grote geloofsafval en de ondermijning van de godsdienst. "De godsdienst zal een zware strijd te verduren krijgen en men wil ze vertrappen. Dit zal zo geraffineerd gaan dat bijna niemand daar erg in zal hebben. Maar ik waarschuw..." Dan is het alsof de Vrouwe het Kruis op een soort verhoging zit en ze zegt: "Ziet ge dat Kruis? Daar zal de mensheid naar terug moeten ... laat de moderne wereld met zijn moderne techniek dat eenvoudige kruis toch niet vergeten!"

    Soms wordt de Vrouwe heel concreet. Al in 1951 laat ze de zieneres een beeld zien van het Tweede Vaticaans Concilie en bevestigt de noodzaak van veranderingen. Ze vraagt aandacht voor de opleiding van de geestelijken, die vernieuwd moet worden, "maar goed, met de goede Geest." Ze waarschuwt dat "het celibaat van binnenuit in gevaar is," maar benadrukt ook dat "de heilige Vader dit ondanks alles zal blijven handhaven." Ze roept de Kerk op te proberen m zich te plaatsen in deze moderne wereld met Jezus Christus aan het Kruis." Boven het Vaticaan ziet de zieneres in grote letters geschreven staan: "Encyclieken ...Dat is de goede weg," zegt de Vrouwe met nadruk, "maar ze worden niet geleefd," volgt er droevig op.

    Vele malen spreekt ze over de heilige Eucharistie als "het grote Wonder van elke dag" en waarschuwt met kracht voor "dwaalleerstellingen." De zieneres ziet hoe zij heftig het hoofd schudt: "Neen volkeren, luistert naar hetgeen Hij gezegd heeft, niet een gedachte, maar Zichzélf, onder de gedaante van brood, onder de gedaante van wijn. Zo wil de Heer onder u komen, alle dagen. Brengt uw kinderen terug tot het Offer... brengt uw volkeren terug tot het Offer." Het eucharistisch Mirakel van Amsterdam is de reden van haar komst juist naar deze stad. "Amsterdam heb ik uitgezocht als de plaats van de Vrouwe van alle Volkeren. Het is ook de plaats van het Sacrament. Begrijp dit goed..." Hier moet ook de nieuwe kerk van de Vrouwe van alle Volkeren komen. Maria en de heilige Eucharistie. In Amsterdam lijkt het visioen van Don Bosco een bijzondere actualiteit te krijgen.

    Concreet spreekt de Vrouwe ook over verschillende landen. Vaak spreekt ze over Duitsland. "Vooral Duitsland moet zeer waakzaam zijn. Er wordt daar een valse rol mee gespeeld, met Duitsland...de geest van de driehoek tracht door te dringen in een andere vorm." Haar zorg geldt bijzonder de ‘grote geloofsafval’ en de jeugd. "De jeugd moet van het modern heidendom afgehouden worden. Werk toch hard daarvoor ... de kinderen moeten weer één zijn met vader en moeder. Laten ze toch weer samen knielen en de rozenkrans bidden."

    Maar ze doet ook een belofte. "De Zoon wil zijn bijzondere bescherming geven en heeft mij gestuurd om Duitsland te helpen. Maar ze moeten aangespoord worden dát te doen wat ik zeg."

    Medeverlosseres, Middelares en Voorspreekster

    Ook over Rome en het Vaticaan spreekt ze concreet en bezorgd. Het wordt bedreigd, maar ook beschermd. De zieneres ziet de koepel van de St. Pieter. De Vrouwe wijst daarop en zegt: "dat is het middelpunt ... Laat dat het middelpunt blijven. De geesten der wereld zijn bezig dat middelpunt te vernietigen. Ik zal u helpen." Ze ziet de paus zitten met opgeheven vingers en boven zijn hoofd het woord: strijd. "Ik zie steeds meer strijd. Dan zie ik ineens soldaten met hoge mutsen op achter de paus staan. Ze steken twee vingers op." Gij weet niet wat in de toekomst verscholen ligt, zegt de Vrouwe, "Rome denkt nog steeds dat het sterk staat, maar weet niet hoezeer het ondermijnd wordt."

    Dan ontvouwt ze haar plan van redding. "Er moet een grote actie komen voor de Zoon en het Kruis, en voor de Voorspreekster en Brengster van rust en vrede, de Vrouwe van alle Volkeren." Haar zending is de mensheid te brengen naar een nieuwe komst van de Geest. "De wereld is in verwording en vervlakking, weet niet welke kant heen. Daarom zendt de Vader mij om Voorspreekster te zijn, opdat de heilige Geest zal komen. Immers, de wereld wordt niet gered door geweld, de wereld zal gered worden door de Geest ... De strijd is niet meer om rassen en volken, de strijd is om de geest. Begrijp dit goed!"

    Hiermee is de kern van haar zending gegeven. De zieneres ziet hoe de Vrouwe diep in de verte staart, en dan zegt: "En de Vrouwe bleef bij haar apostelen tot de Geest kwam." Zo ook mag de Vrouwe nu komen bij haar apostelen en bij de volkeren van heel de wereld, om hun de heilige Geest weer en opnieuw te brengen." Daartoe geeft zij een nieuw gebed: "Heer Jezus Christus, Zoon van de Vader, zend uw Geest over de aarde..."

    De Vrouwe zegt: "Dit gebed is klein en eenvoudig gegeven, zodat iedereen het in deze moderne, vlugge wereld kan bidden. Het is gegeven om de wáre Geest over de wereld af te smeken." Steeds weer hamert ze op ditzelfde thema: "Vraagt allen, wie of wat ge ook zijt, dat de ware heilige Geest mag komen. Dit zult gij vragen aan de Vader en de Zoon.

    De goddelijke Drie-eenheid zal weer regeren over de wereld. De Vrouwe staat hier als Voorspreekster. "Het gaat om de Schepper, niet om de Vrouwe. Zeg dit uw theologen ..."

    Het gebed, belooft ze, heeft bijzondere kracht. "Gij kunt de grote waarde niet bepalen die dit zal hebben." De zieneres ziet de aardbol bedekt met sneeuw, die smelt en in de grond verdwijnt. "zoals de sneeuw zich oplost in de aarde, zo zal de vrucht, de Geest, komen in de harten van al de mensen die dit gebed elke dag zullen bidden..." Weer hamert ze op de urgentie en de ernst van de tijd. "Kind, het is dezelfde tijd als voordat de Zoon kwam. Ik weet wel, er is opleving hier en daar, maar lang niet dat wat het zijn moet om de wereld te kunnen redden. En de wereld moet gered worden van verwording, rampen en oorlog. Zend dit gebed met mijn beeltenis naar de landen waar het geloof is afgenomen ... Ik wil ook komen onder de volkeren, die van de Zoon worden afgehouden..." In de afgelopen 60 jaar heeft het gebed zich haast ongemerkt over de hele aardbol verspreid. Het is in vrijwel alle talen vertaald en heeft het imprimatuur gekregen van meer dan 60 bisschoppen en kardinalen.

    Een bijzondere boodschap is gericht aan de paus: "Apostel van de Heer Jezus Christus, leer uw volkeren dit eenvoudige, maar zo diepzinnige gebed. Het is Maria, de Vrouwe van alle Volkeren die u dit vraagt. Gij zijt de herder van de Kerk van de Heer Jezus Christus. Hoed uw schapen. Weet wel: grote dreigingen hangen over de wereld. Nu is het tijdstip gekomen waarop gij zult spreken over Maria als Medeverlosseres, Middelares en Voorspreekster, onder de titel "de Vrouwe van alle Volkeren."

    Waarom vraagt Maria dit van u? Omdat zij gezonden is door haar Heer en Schepper, om onder deze titel en door dit gebed, de wereld te mogen verlossen van een grote wereldcatastrofe. Gij weet dat Maria wil komen als de Vrouwe van alle Volkeren. Nu vraagt zij dat de mensen deze titel van u, de heilige Vader, mogen horen...

    Tenslotte volgt het laatste deel van haar plan. Als de Kerk officieel haar zending als de Medeverlosseres, Middelares en Voorspreekster erkent, dan kan zij haar moederlijke macht ten volle ontplooien. "De Vrouwe van alle Volkeren belooft de wereld te zullen helpen als zij deze titel erkennen, als zij haar onder deze titel zullen aanroepen." Als het dogma, het laatste dogma in de mariale geschiedenis, is uitgesproken, dan zal de Vrouwe van alle Volkeren de vrede, de ware vrede geven over de wereld. De volkeren echter moeten mijn gebed bidden mét de Kerk..."

    Steeds weer probeert ze uit te leggen waarom het dogma nodig is en wat het precies betekent.

    "Nogmaals zeg ik: De Zoon kwam in de wereld als de Verlosser van de mensen. Het verlossingswerk was het Kruis. Hij was gezonden door de Vader. Nu echter willen de Vader en de Zoon de Vrouwe zenden door heel de wereld. Immers, zij is de Zoon vroeger ook voorgegaan en gevolgd. Daarom sta ik nu op de wereld, op de wereldbol. Het Kruis staat daar vast opgedrukt, ingeplant. Nu komt de Vrouwe ervoor staan als de Moeder van de Zoon, die met Hem dit verlossingswerk heeft volbracht. Deze beeltenis spreekt duidelijke taal en zal in de wereld gebracht worden, omdat de wereld weer het Kruis nodig heeft."

    Dit dogma zal veel discussie en strijd oproepen, voorziet ze: "het zal verwondering wekken bij de anderen. De Kerk, Rome, zal echter niet angstig zijn om deze strijd op te nemen. Het kan de Kerk alleen krachtiger en sterker maken. Dit zeg ik tegen de theologen... De andere dogma’s moesten voorafgaan. Het laatste en grootste dogma komt hierna ... het zal het voornaamste zijn: als Medeverlosseres voor het Kruis te staan in deze tijd." Nogmaals legt ze uit dat het hierbij niet alleen gaat om de theologie, maar om de wereld te ontrukken uit de macht van de Boze: "Nog is satan vorst van deze wereld. Hij houdt vast aan wat hij kan. Daarom moest nu de Vrouwe van alle Volkeren komen in deze tijd. Zij is immers de Onbevlekte Ontvangenis en daardoor de Medeverlosseres, Middelares en Voorspreekster. Deze drie gedachten in één. Theologen, hoort gij het goed...?"

    Al bijna honderd jaar wordt met tussenpozen voor dit dogma geijverd, in onze tijd met een nieuwe kracht. Steeds weer maken de boodschappen duidelijk hoezeer de hemel hierop wacht, en welke beloftes hieraan verbonden zijn. Samen met de titel en het gebed vormt het de voorbereiding op een nieuwe komst van de heilige Geest over de mensheid. Een nieuw Pinksteren dat vrede en eenheid zal geven tussen de volkeren en alle christenen zal samen brengen in één gemeenschap rond Maria en de Eucharistie, met als herder de opvolger van Petrus. Daarmee is het reddingsplan van de Vrouwe voor onze dramatische tijd voltooid. De boodschappen eindigden met een groots afscheidsvisioen op 31 mei 1959. Langzaam ziet Ida de Vrouwe weggaan. Ze hoort haar nog zeggen: "Doe boetvaardigheid ... breng Hem eerherstel." Dan hoort zij haar heel zacht en uit de verte zeggen: "Vaarwel ... tot in de hemel."

    Met dank aan Pater Peter Klos

    13-02-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het sacrament van het Vormsel
    Het sacrament van het Vormsel

    Het sacrament van het Vormsel

    Inleiding

    “Almachtige God, Vader van onze Heer Jezus Christus, Gij hebt uw dienaren herboren doen worden uit het water en de heilige Geest en bevrijd uit de macht van de zonde. Wij bidden U: zend over hen de heilige Geest, de Trooster, schenk hun de geest van wijsheid en verstand, de geest van inzicht en sterkte, de geest van kennis, van ontzag en liefde voor uw naam. Door Christus onze Heer.”

    In deze tijd dat de vormelingen worden voorbereid op het vormsel, is het voor ons ook goed om eens over de betekenis van ons vormsel na te denken.

    Waarom is er een apart sacrament voor nodig? Hebben we de H. Geest al niet ontvangen bij ons doopsel?

    Is het noodzakelijk om dit sacrament te ontvangen?

    Wie mag het ontvangen?

    Welke voorbereidingen zijn er daarvoor nodig?

    Is het zinvol kinderen hun vormsel te laten doen, die daarna toch niet meer naar de kerk komen?

    Wanneer komt dit sacrament tot zijn volle recht?

    Hoe kan ik dit sacrament in mijn leven vrucht laten dragen?

    In de volgende dagen zullen we ons daarin verdiepen.

    Laat ons door de genade van deze vasten aan God vragen dat zijn Heilige Geest meer mag doordringen in ons leven en wij meer en meer Beeld mogen worden van Hem, zoals moeder Maria ons ook vraagt.

    Laat ons elke dag een zinnetje uit de bijbel nemen om een dag, een week, een maand, misschien een ganse vasten speciaal naar te leven.

    Dit kan bijvoorbeeld zijn:

    ‘Ten slotte, wees allen eensgezind in meegevoel, broederliefde, barmhartigheid en nederigheid. Vergeld geen kwaad met kwaad: als men u uitscheldt, scheld dan niet terug. Integendeel zegent elkaar, opdat gij de zegen verwerft waartoe gij geroepen zijt.’ [1 Petrus 3, 8-9]

    Op die manier zal de H. Geest zeker in ons leven merkbaar zijn.

    De sacramenten van de christelijke initiatie

    Door de sacramenten van de christelijke initiatie [het doopsel, het vormsel en de eucharistie] wordt de grondslag van heel het christelijk leven gelegd. 'Het deelgenootschap aan de goddelijke natuur, waarmee de mensen door de genade van Christus verrijkt worden, vertoont een zekere overeenkomst met de oorsprong, de groei en de voeding van het natuurlijk leven. Herboren door het doopsel, worden de gelovigen immers door het sacrament van het vormsel gesterkt en in de eucharistie met het brood van het eeuwige leven gevoed, zodat zij door deze sacramenten van de christelijke initiatie meer en meer de schatten van het goddelijk leven deelachtig worden en vooruitgaan op de weg van de volmaakte liefde'.

    Samen met het doopsel en de eucharistie vormt het sacrament van het vormsel het geheel van de 'sacramenten van de christelijke initiatie', waarvan de eenheid onaangetast moet blijven. Men moet de gelovigen dus uitleggen dat het voor de volheid van de genade van het doopsel nodig is dit sacrament te ontvangen. Inderdaad, 'in het sacrament van het vormsel, dat [de gedoopten] hechter met de kerk verbindt, ontvangen zij een bijzondere kracht van de heilige Geest en zij zijn daarom strenger gehouden om als waarachtige getuigen van Christus door hun werk en hun woord het geloof te verspreiden en te verdedigen'.

    Vanaf 13 maart

    Anne Van Der Sloten


    12-02-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het sacrament van het Huwelijk [2]
    Het sacrament van het Huwelijk [2]

    Het huwelijksverbond, waardoor man en vrouw met elkaar een algehele levensgemeenschap vormen die uit haar natuurlijke aard gericht is op het welzijn van de echtgenoten en op het voortbrengen en opvoeden van kinderen, is door Christus onze Heer tussen gedoopten verheven tot de waardigheid van sacrament.

    1.  Het huwelijk in Gods heilsplan

    De heilige Schrift begint met de schepping van man en vrouw naar Gods beeld en gelijkenis, en eindigt met het visioen van de "bruiloft van het Lam." [Apok. 19,7.9] Van het begin tot het einde spreekt de Schrift over het huwelijk en zijn "mysterie", over zijn instelling en de zin die God eraan gegeven heeft, over zijn oorsprong en doel, over de verschillende verwezenlijkingen ervan in de loop van de heilsgeschiedenis, over de problemen die voortkomen uit de zonde en over de vernieuwing van het huwelijk "in de Heer" [1 Kor. 7,39], in het Nieuwe Verbond van Christus en de kerk. Het huwelijk in de scheppingsorde

    "De intieme levens- en liefdesgemeenschap die in het gehuwde paar gestalte krijgt, is door de Schepper ingesteld en verrijkt met haar eigen wetten. [...] God zelf is de stichter van het huwelijk." De roeping tot het huwelijk is gegrift in de natuur zelf van man en vrouw, zoals zij voortgekomen zijn uit de hand van de Schepper. Het huwelijk is geen louter menselijke instelling, ondanks de veelvuldige variaties die het in de loop der eeuwen gekend heeft in de verschillende culturen, sociale structuren en geesteshoudingen. Men mag bij deze verscheidenheid de gemeenschappelijke en blijvende kenmerken niet uit het oog verliezen. Hoewel niet overal de waardigheid van deze instelling met dezelfde helderheid aan het licht treedt, bestaat er toch in alle culturen een zeker gevoel voor de verhevenheid van de huwelijksband. "Want het welzijn van de persoon en van de menselijke en christelijke gemeenschap hangt nauw samen met een gezond huwelijks- en gezinsleven."

    God die de mens uit liefde in het bestaan heeft geroepen, heeft hem ook geroepen tot de liefde, een fundamentele roeping die iedere mens is aangeboren. De mens is immers geschapen naar Gods beeld en gelijkenis en God is zelf liefde. Omdat God de mens als man en vrouw geschapen heeft, wordt hun wederzijdse liefde een afbeelding van de absolute en onvergankelijke liefde van God voor ieder mens. De mens is goed, heel goed, in de ogen van de Schepper. En deze liefde waar Gods zegen op rust, is bestemd om vruchtbaar te zijn en zich te verwezenlijken in de gemeenschappelijke opdracht om de schepping in stand te houden: God zegende hen en God sprak tot hen: "Weest vruchtbaar en wordt talrijk. Bevolkt de aarde en onderwerpt haar." [Gen. 1,28]

    De heilige Schrift bevestigt dat man en vrouw voor elkaar geschapen zijn: "Het is niet goed dat de mens alleen blijft." De vrouw, "vlees van zijn vlees," dit wil zeggen zijn partner, zijn gelijke die hem heel nabij is, wordt door God aan de man gegeven als een "hulp" zodat zij "God van wie onze hulp zal komen," tegenwoordig stelt. "Zo komt het dat een man zijn vader en moeder verlaat en zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij één vlees worden." [Gen. 2,18-25] Dat hiermee een onvergankelijke eenheid van beider leven bedoeld wordt, brengt de Heer ons in herinnering door te zeggen dat dit "in het begin" het plan van de Schepper was: "Zij zijn dus niet langer twee, één vlees als zij geworden zijn." [Mt. 19,6] Het huwelijk onder de heerschappij van de zonde

    Ieder mens ervaart het kwade, om zich heen en in zichzelf. Deze ervaring kenmerkt ook de verhouding tussen man en vrouw. Te allen tijde werd hun band bedreigd door tweedracht, heerszucht, ontrouw, jaloersheid en botsingen die kunnen leiden tot haat en breuk. Deze wanorde kan, afhankelijk van de culturen, tijden of individuen, meer of minder scherp tot uitdrukking komen en wordt al dan niet overwonnen. Toch blijkt het om een algemeen gegeven te gaan.

    Vanuit het geloof beschouwd, komt deze wanorde, die wij met droefheid vaststellen, niet voort uit de aard zelf van man en vrouw, noch uit de aard van hun verhouding, maar uit de zonde. De eerste zonde was een breuk met God, het eerste gevolg ervan was de breuk in de oorspronkelijke gemeenschap van man en vrouw. Hun verhouding raakt verwrongen door wederzijdse verwijten. De wederzijdse aantrekking, die een gave van de Schepper is, verandert in een verhouding van heerschappij en begeerte. De mooie roeping van man en vrouw om vruchtbaar te zijn, zich te vermenigvuldigen en de aarde te onderwerpen, wordt belast met de pijn van het baren en de moeite van de kostwinning.

    De scheppingsorde blijft echter bestaan, al is zij ernstig verstoord. Om van de wonden van de zonde te genezen, hebben man en vrouw de hulp nodig van de genade, die God hun in zijn oneindige barmhartigheid nooit geweigerd heeft. Zonder deze hulp kunnen man en vrouw er niet toe komen, de levenseenheid te verwezenlijken waartoe God hen "in het begin" geschapen heeft. Het huwelijk onder de pedagogie van de Wet.

    God heeft in zijn barmhartigheid de zondige mens niet aan zijn lot overgelaten. De straffen die op de zonde volgen, "de lasten van de zwangerschap," [Gen. 3,16] de arbeid "in het zweet des aanschijns," [Gen. 3,19] zijn ook een geneesmiddel dat de gevolgen van de zonde beperkt. Het huwelijk is na de zonde een hulp geworden om te verhinderen dat men zich in zichzelf keert, om het egoïsme en de genotzucht te overwinnen en zich open te stellen voor de ander, voor onderlinge steun, voor zelfgave.

    Het zedelijk besef omtrent de eenheid en onontbindbaarheid van het huwelijk heeft onder de pedagogie van de oude Wet een ontwikkeling gekend. De polygamie van de aartsvaders en koningen wordt nog niet uitdrukkelijk verworpen. Toch streeft de Wet van Mozes ernaar de vrouw tegen de willekeurige heerszucht van de man te beschermen, al draagt ook deze Wet, naar het woord van de Heer, de sporen van "de hardheid van het hart" van de mens. Daarom laat Mozes ook toe dat men zijn vrouw wegzendt.

    De profeten zien de exclusieve en trouwe huwelijksliefde als een beeld van het verbond van God met Israël en hebben hiermee het geweten van het uitverkoren volk voorbereid op een verdiept inzicht van de eenheid en onontbindbaarheid van het huwelijk. De boeken Ruth en Tobit bevatten ontroerende getuigenissen over de verheven zin van het huwelijk, over trouw en genegenheid van echtgenoten. De Overlevering heeft het Hooglied steeds beschouwd als een onvergelijkelijke uitdrukking van menselijke liefde, een zuivere weerspiegeling van de liefde van God, een liefde die "sterk is als de dood," die "geen stortvloed van water kan blussen" [Hoogl. 8,6-7]: het huwelijk in de Heer.

    Het huwelijksverbond tussen God en zijn volk Israël was een voorbereiding op het Nieuwe en eeuwige Verbond. Hierin heeft de Zoon van God, door mens te worden en zijn leven te geven, zich in zekere zin verenigd met heel de mensheid die door Hem verlost is en zodoende bereidt Hij de "bruiloft van het Lam." voor [Apok. 19,7.9]

    In het begin van zijn openbaar leven verrichtte Jezus, op verzoek van zijn Moeder, zijn eerste teken tijdens een bruiloftsfeest. De kerk kent een groot belang toe aan de aanwezigheid van Jezus op de bruiloft van Kana. Zij beschouwt dit als een bevestiging van de goedheid van het huwelijk. Hiermee wordt aangekondigd dat het huwelijk voortaan een werkzaam teken zal zijn van de aanwezigheid van Christus.

    In zijn prediking onderrichtte Jezus ondubbelzinnig de oorspronkelijke betekenis van de vereniging van man en vrouw, zoals de Schepper het in het begin gewild had: de toestemming van Mozes om een vrouw weg te zenden, was een toegeven aan de hardheid van het hart. De huwelijksband tussen man en vrouw is onontbindbaar. God zelf heeft die gesloten: "Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden." [Mt. 19,6]

    Deze ondubbelzinnige nadruk op de onontbindbaarheid van de huwelijksband heeft menigeen onthutst en kan overkomen als een eis die niet te verwezenlijken is. Toch heeft Jezus de gehuwden niet beladen met een ondraaglijke last, die zwaarder zou zijn dan de Wet van Mozes. Wanneer Hij de oorspronkelijke scheppingsorde die door de zonde verstoord was, komt herstellen, geeft Hij ook zelf de kracht en de genade om het huwelijk in deze nieuwe dimensie van het rijk Gods te beleven. Door Christus te volgen, zichzelf te verloochenen, hun kruis op te nemen, zullen de gehuwden de oorspronkelijke betekenis van het huwelijk kunnen "begrijpen" en er met de hulp van Christus naar kunnen leven. Deze genade van het christelijk huwelijk is een vrucht van het kruis van Christus, bron van elk christelijk leven. De maagdelijkheid omwille van het rijk der hemelen.

    Christus is het centrum van elk christelijk leven. De band met Hem heeft voorrang boven alle andere relaties van familiale of sociale aard. Vanaf het ontstaan van de kerk zijn er mannen en vrouwen geweest die afstand hebben gedaan van het grote goed dat het huwelijk is, om het Lam te volgen waar het ook gaat, om enkel zorg te hebben voor de zaak van de Heer, hoe zij de Heer kunnen behagen, om de naderende Bruidegom tegemoet te trekken. Christus zelf heeft sommigen uitgenodigd Hem in deze levenswijze, waarvan Hij het voorbeeld is, na te volgen:

    Er zijn onhuwbaren die zo uit de moederschoot zijn voortgekomen en er zijn onhuwbaren die door de mensen zo gemaakt zijn, maar ook zijn er onhuwbaren die zichzelf onhuwbaar hebben gemaakt omwille van het rijk der hemelen. Wie bij machte is dit te begrijpen, hij begrijpe het. [Mt. 19,12]

    De maagdelijkheid omwille van het rijk der hemelen is een ontplooiing van de doopgenade, een machtig teken dat de voorrang van de band met Christus en de vurige verwachting van zijn wederkomst uitdrukt, een teken ook dat eraan herinnert dat het huwelijk iets is van dit tijdperk dat voorbijgaat.

    Zowel het sacrament van het huwelijk als de maagdelijkheid omwille van het rijk Gods komen allebei van de Heer zelf. Hij zelf geeft aan deze levensstaten hun zin en schenkt de onontbeerlijke genade om ze volgens zijn wil te beleven. De waardering voor de maagdelijkheid omwille van het rijk der hemelen en de christelijke betekenis van het huwelijk zijn niet te scheiden en begunstigen elkaar wederzijds:

    Wie het huwelijk geringschat, haalt ook de eer van de maagdelijkheid naar beneden. Wie daarentegen het huwelijk prijst, verhoogt de bewondering en de schittering die aan de maagdelijkheid toekomen [...] Datgene wat slechts goed schijnt in vergelijking met een kwaad, is per slot van rekening geen groot goed, maar wat beter is dan datgene wat allen als goed erkennen, is zeker goed in overtreffende mate.

    2. De viering van het huwelijk

    In de Latijnse ritus heeft de viering van het huwelijk tussen twee katholieke gelovigen gewoonlijk plaats tijdens de heilige Mis, wegens de band van alle sacramenten met het paasmysterie van Christus. In de eucharistie komt de gedachtenis van het Nieuwe Verbond tot stand, waarin Christus zich voor altijd heeft verenigd met de kerk, zijn geliefde bruid, voor wie Hij zich heeft overgeleverd. Het is dus passend dat echtgenoten hun instemming om zich door de offerande van hun leven aan elkaar te geven, bezegelen, zowel door hun offerande te verenigen met die van Christus voor zijn kerk, offerande die in het eucharistisch offer tegenwoordig gesteld wordt, als door de eucharistie te ontvangen. Want door te communiceren aan hetzelfde lichaam en bloed van Christus "vormen zij nog slechts één lichaam" in Christus.

    "Aangezien de liturgische viering van het huwelijk een sacramentele daad van heiliging is, moet zij [...] uit zichzelf geldig, waardig en vruchtbaar zijn." Het is dus passend dat toekomstige echtgenoten zich door het ontvangen van het boetesacrament op de viering van hun huwelijk voorbereiden.

    In de Latijnse kerk overheerst de opvatting dat de echtgenoten als bedienaars van de genade van Christus elkaar het sacrament van het huwelijk toedienen door voor de kerk hun jawoord uit te spreken. In de oosterse liturgie is de priester of bisschop de bedienaar van het sacrament [dat "bekroning" genoemd wordt]. Nadat hij het wederzijdse jawoord van de echtgenoten ontvangen heeft, kroont hij achtereenvolgens dan ook de bruidegom en de bruid, als teken van het huwelijksverbond.

    In de verschillende liturgische tradities zijn zegenings- en epiklesegebeden rijkelijk voorhanden. Zij smeken Gods genade en zegen af over het nieuwe echtpaar, in het bijzonder over de bruid. In de epiklese van dit sacrament ontvangen de echtgenoten de heilige Geest als liefdesgemeenschap tussen Christus en de kerk. Hij is het zegel van hun verbond, de altijdstromende bron van hun liefde, de kracht waardoor hun trouw wordt vernieuwd.

    3. De huwelijksinstemming [consensus]

    De hoofdpersonen van het huwelijksverbond zijn een gedoopte man en een gedoopte vrouw, vrij om het huwelijk te sluiten, die in vrijheid hun instemming geven. "Vrij zijn" betekent: niet onder dwang handelen en niet belet zijn door een wet van de natuur of van de kerk.

    De kerk beschouwt de instemming [consensus] die de echtgenoten uitwisselen als het onontbeerlijk element "waardoor het huwelijk tot stand komt." Zonder instemming is er geen huwelijk.

    De instemming bestaat uit een menselijke daad waardoor de echtgenoten zich wederzijds geven en ontvangen: "Ik aanvaard je als mijn vrouw. Ik aanvaard je als mijn man." Deze instemming die beide echtgenoten met elkaar verbindt, komt tot voltooiing doordat beiden "één vlees worden."

    De instemming moet een daad van de wil van elk van beide partijen zijn, vrij van dwang of ernstige vrees van buitenaf. Door geen enkele menselijke macht kan deze instemming vervangen worden. Als deze vrijheid ontbreekt, is het huwelijk ongeldig.

    Om deze reden [of om andere redenen die het huwelijk nietig maken kan de kerk, nadat de situatie door een bevoegde kerkelijke rechtbank onderzocht is, "het huwelijk nietig verklaren," dit wil zeggen: vaststellen dat het huwelijk nooit heeft bestaan. In deze gevallen zijn beide partijen vrij om te huwen, al moeten ze zich houden aan natuurlijke verplichtingen die voortvloeien uit een eventuele voorafgaande verbintenis.

    De priester [of de diaken] die bij de huwelijkssluiting assisteert, aanvaardt de instemming van de echtgenoten in naam van de kerk en spreekt er de zegen van de kerk over uit. De aanwezigheid van de kerkelijke bedienaar [en ook van de getuigen] drukt op zichtbare wijze uit dat het huwelijk een kerkelijke dimensie heeft.

    De gemengde huwelijken en het verschil in eredienst

    In vele landen komen gemengde huwelijken [tussen een katholiek en een gedoopte niet-katholiek] vrij vaak voor. Zij vragen bijzondere aandacht van de echtgenoten en zielzorgers. De huwelijken, waar sprake is van een verschil in eredienst [tussen een katholiek en een niet-gedoopte], verlangen een nog grotere omzichtigheid.

    Het verschil in confessie tussen de echtgenoten is geen onoverkomelijke hindernis voor het huwelijk, mits beiden met elkaar weten te delen wat elk in zijn eigen gemeenschap heeft ontvangen, en zij van elkaar leren hoe zij hun trouw aan Christus beleven. Men moet echter de moeilijkheden bij gemengde huwelijken niet onderschatten. Die komen voort uit het feit dat de verdeeldheid onder de christenen nog niet overwonnen is. De echtgenoten lopen het gevaar de weerslag van het drama van de verdeeldheid onder de christenen in hun eigen gezin te ondervinden. Het verschil in eredienst kan de moeilijkheden nog vergroten. Verschil van mening over het geloof, verschil in opvattingen over het huwelijk zelf, maar ook het verschil in godsdienstige mentaliteit, kunnen in het huwelijk een bron van spanningen zijn, voornamelijk bij de opvoeding van kinderen. Men kan dan verleid worden tot godsdienstige onverschilligheid.

    Voor een geoorloofd gemengd huwelijk is, volgens het recht dat in de Latijnse kerk van kracht is, de uitdrukkelijke toestemming van het kerkelijk gezag nodig. In geval van verschil in eredienst is voor de geldigheid van het huwelijk een uitdrukkelijke dispensatie in het beletsel vereist. Deze toestemming of dispensatie veronderstelt dat beide partijen de doeleinden en wezenlijke eigenschappen van het huwelijk, evenals de verplichtingen die de katholieke partij op zich neemt inzake het doopsel en de opvoeding van kinderen binnen de katholieke kerk, kennen en niet uitsluiten.

    Dank zij de oecumenische dialoog hebben in vele streken de betreffende christelijke gemeenschappen een gemeenschappelijke pastorale benadering voor gemengde huwelijken opgezet. Ze heeft tot taak voor deze echtparen een hulp te zijn om hun bijzondere situatie in het licht van het geloof te beleven. Ze moet hen ook helpen de spanningen te overwinnen die kunnen ontstaan vanwege de verplichtingen die de echtgenoten tegenover elkaar en tegenover hun kerkelijke gemeenschappen hebben. Ze moet de ontplooiing van wat de echtgenoten in het geloof gemeenschappelijk hebben en het respect voor wat hen van elkaar scheidt, aanmoedigen.

    Bij huwelijken met verschil in eredienst heeft de katholieke partij een bijzondere taak: want "met de vrouw is de niet-gelovige man geheiligd en met de man de niet-gelovige vrouw." [1Kor. 7,14] Het is een grote vreugde voor de christelijke partij en voor de kerk, wanneer deze "heiliging" leidt tot een vrijwillige bekering van de andere partij tot het christelijk geloof. Oprechte huwelijksliefde, de nederige en geduldige beleving van de familiale deugden en het volhardend gebed kunnen de niet-gelovige partner erop voorbereiden de genade van de bekering te ontvangen.

    4. De vruchten van het sacrament van het huwelijk

    Uit een geldig huwelijk ontstaat tussen de echtgenoten een band, die van nature blijvend en exclusief is. Bovendien worden in een christelijk huwelijk de echtgenoten door een bijzonder sacrament voor de plichten en de waardigheid van hun staat gesterkt en als het ware gewijd."

    De huwelijksband

    Het jawoord waardoor beide echtgenoten zich wederzijds geven en ontvangen, wordt door God zelf bezegeld. Uit hun verbond "ontstaat een instelling die naar Gods ordening blijvend is, ook ten overstaan van de maatschappij." Het verbond van de echtgenoten voegt zich in het verbond van God met de mensen: "De echte huwelijksliefde wordt opgenomen in de goddelijke liefde."

    De huwelijksband wordt dus door God zelf tot stand gebracht, zodat het huwelijk dat tussen gedoopten aangegaan en voltrokken is, nooit ontbonden kan worden. Deze band is het resultaat van een vrije menselijke daad van de echtgenoten en van de voltrekking van het huwelijk. Hij is een realiteit die voortaan onherroepelijk is en die de oorsprong is van een verbond waarvoor de trouw van God borg staat. De kerk is niet bij machte zich tegen deze beschikking van de goddelijke wijsheid uit te spreken.

    De genade van het sacrament van het huwelijk

    "In hun levensstaat en orde hebben [de christelijke echtgenoten] binnen het Volk van God hun eigen gave." De genade die eigen is aan het sacrament van het huwelijk is bestemd om de liefde van de echtgenoten te vervolmaken en hun onverbrekelijke eenheid te versterken. Door deze genade "helpen zij elkaar tot heiliging in het echtelijk leven en in het aanvaarden en opvoeden van hun kinderen."

    Christus is de bron van deze genade. "Zoals God eertijds zijn volk tegemoet is gegaan in een verbond van liefde en trouw, zo komt nu de Verlosser van de mensen en de Bruidegom van de kerk de christelijke echtgenoten tegemoet in het sacrament van het huwelijk." Hij blijft hun nabij, geeft hun de kracht Hem te volgen door hun kruis op te nemen, weer op te staan wanneer zij struikelen, elkaar te vergeven, elkaars lasten te dragen, "elkaar onderdanig te zijn uit ontzag voor Christus" [Ef. 5,21] en elkaar te beminnen met een bovennatuurlijke, fijngevoelige en vruchtbare liefde. In de vreugde van hun liefde en gezinsleven geeft Hij hun reeds hier op aarde een voorsmaak van het bruiloftsmaal van het Lam:

    Waar zal ik de kracht vinden om het geluk van het huwelijk te beschrijven dat door de kerk gesloten wordt, dat door het [eucharistisch] offer bevestigd en door de zegen bezegeld wordt, dat de engelen aankondigen en de Vader bekrachtigt? [...] Welk een mooi paar vormen die twee gelovigen, die één hoop, één wens, eenzelfde levenswijze hebben, die dezelfde Heer dienen. Zij zijn beiden kinderen van dezelfde vader, zij zijn beiden dienaars van dezelfde Heer. Noch naar de geest noch naar het vlees is er ook maar de minste verdeeldheid, zij zijn in de volle zin van het woord twee in één vlees. Maar waar één vlees is, daar is ook één geest.

    5. Het goed en de eisen van de huwelijksliefde

    "Het totale karakter van de echtelijke liefde omvat alle componenten van de persoon: deze van het lichaam en van het instinct, de kracht van het gevoel en van de affectiviteit, de aspiratie van de geest en van de wil. Deze liefde streeft naar een diep persoonlijke eenheid die, boven de vereniging in één vlees uit, één van hart en ziel maakt. Zij vereist de onontbindbaarheid en de trouw aan de wederzijdse definitieve overgave en stelt zich open voor de vruchtbaarheid. Kortom, het gaat om de normale kenmerken van iedere natuurlijke huwelijksliefde, maar met een nieuwe zin; kenmerken die de christelijke huwelijksliefde niet alleen zuivert en bevestigt, maar zodanig verheft dat ze uitdrukking worden van echt christelijke waarden."

    De eenheid en onontbindbaarheid van het huwelijk

    Krachtens haar aard zelf eist de liefde van de echtgenoten eenheid en onontbindbaarheid van hun personengemeenschap, die alle terreinen van hun leven omvat: "Zij zijn dus niet langer twee, één vlees als zij geworden zijn." [Mt. 19,6] "Zij zijn geroepen om voortdurend te groeien in eenheid door de trouw waarmee zij zich dagelijks houden aan hun huwelijksbelofte zich totaal aan elkaar te geven." Deze menselijke gemeenschap wordt bevestigd, gelouterd en voltooid door de gemeenschap in Jezus Christus, die geschonken wordt door het sacrament van het huwelijk. Ze wordt verdiept door een gemeenschappelijk geloofsleven en een gezamenlijk ontvangen van de eucharistie.

    "De gelijke persoonswaarde van vrouw en man, die haar uitdrukking behoort te vinden in een wederzijdse onvoorwaardelijke liefde, is een duidelijk teken van de door God gewilde eenheid van het huwelijk." Polygamie is tegengesteld aan deze gelijkwaardigheid en aan de huwelijksliefde die uniek en exclusief is.

    De trouw in de huwelijksliefde

    Krachtens haar aard zelf eist de huwelijksliefde van de echtgenoten een onschendbare trouw. Dit volgt uit het feit dat de echtgenoten zich wederzijds aan elkaar geven. Liefde wil definitief zijn. Ze kan niet "tot nader order" zijn. "Juist als wederzijdse overgave van twee personen verplichten deze intieme vereniging, alsook het welzijn van de kinderen, de echtgenoten tot algehele trouw: zij eisen hun onverbrekelijke eenheid."

    Het diepste motief vindt men in de trouw van God aan zijn verbond, van Christus aan zijn kerk. Het sacrament van het huwelijk maakt de echtgenoten bekwaam deze trouw tegenwoordig te stellen en ervan te getuigen. Door het sacrament ontvangt de onontbindbaarheid van het huwelijk een nieuwe en diepere zin.

    Het kan moeilijk of zelfs onmogelijk lijken zich voor het leven aan een mens te binden. Daarom is het ook zo belangrijk de blijde boodschap te verkondigen dat God ons bemint met een definitieve en onherroepelijke liefde, dat de echtgenoten aan deze liefde deelhebben, dat zij erdoor gedragen en gesteund worden, en dat zij door hun trouw getuigen mogen zijn van Gods trouwe liefde. Echtgenoten die met de genade van God vaak in moeilijke omstandigheden dit getuigenis afleggen, verdienen de dankbaarheid en de steun van de kerkelijke gemeenschap.

    Er bestaan echter situaties waarin het echtelijk samenleven om uiteenlopende redenen praktisch onmogelijk wordt. In zulke gevallen staat de kerk een fysieke scheiding van de echtgenoten en beëindiging van het echtelijk samenleven toe. Voor God blijven ze echter elkaars man en vrouw; het staat hun niet vrij om een nieuwe verbintenis aan te gaan. Indien mogelijk is in deze moeilijke situatie verzoening de beste oplossing. De christelijke gemeenschap wordt ertoe geroepen deze personen te helpen hun situatie op christelijke wijze te beleven, in trouw aan hun huwelijksband, die onontbindbaar blijft.

    In vele landen komt het tegenwoordig vaak voor dat katholieken hun toevlucht nemen tot burgerlijke echtscheiding en een nieuwe burgerlijke verbintenis aangaan. Uit trouw aan het woord van Jezus Christus [Wie zijn vrouw wegzendt en een andere huwt, maakt zich tegenover haar schuldig aan echtbreuk. En wanneer zij haar man wegzendt en een andere huwt, begaat zij echtbreuk. Mc. 10,11-12] houdt de kerk eraan vast dat zij een nieuwe verbintenis niet als geldig kan erkennen, indien de eerste verbintenis het ook was. Indien de gescheiden echtgenoten burgerlijk hertrouwd zijn, bevinden zij zich in een situatie die objectief ingaat tegen de Wet van God. Daarom kunnen zij, zolang deze situatie duurt, de eucharistische communie niet ontvangen. Om dezelfde reden kunnen zij bepaalde kerkelijke functies niet waarnemen. De verzoening door het boetesacrament kan enkel verleend worden aan hen, die er spijt over hebben het teken van het verbond en de trouw aan Christus geschonden te hebben en zich voornemen in volledige onthouding te leven.

    De priesters en heel de gemeenschap moeten jegens christenen die in een dergelijke situatie leven, en die vaak het geloof behouden hebben en hun kinderen christelijk willen opvoeden, blijk geven van zorg en aandacht, opdat zij niet gaan denken dat zij buiten de kerk staan. Als gedoopten kunnen en moeten zij immers deelnemen aan het kerkelijk leven:

    Men zal hen uitnodigen naar het woord van God te luisteren, het misoffer bij te wonen, te volharden in het gebed, hun bijdrage te leveren aan caritatieve werken en aan initiatieven van de gemeenschap voor een rechtvaardige samenleving, de kinderen op te voeden in het geloof, zich toe te leggen op de geest en de werken van boetvaardigheid, om dag in dag uit de genade van de Heer af te smeken.

    Openstaan voor de vruchtbaarheid

    Krachtens hun aard zelf zijn de instelling van het huwelijk en de huwelijksliefde geordend op voortplanting en opvoeding, en zij vinden daarin als het ware hun bekroning:

    De kinderen zijn het mooiste geschenk van het huwelijk en zij dragen in hoge mate bij tot het welzijn van de ouders zelf. God, die gezegd heeft: "Het is niet goed voor de mens dat hij alleen blijft" [Gen. 2,18] en die "in het begin de mens als man en vrouw geschapen heeft" [Mt. 19,4], wilde de mens op een bijzondere wijze laten deelnemen aan zijn eigen scheppingswerk en heeft daarom man en vrouw gezegend met de woorden: "Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u." [Gen. 1,28] Daarom is de echte cultuur van de huwelijksliefde evenals het hele patroon van het gezinsleven dat daaruit groeit, zonder af te doen aan de overige doeleinden van het huwelijk, erop gericht dat echtgenoten van harte bereid zijn mee te werken met de liefde van de Schepper en Verlosser, die door hen voortdurend zijn gezin uitbreidt en verrijkt.

    De vruchtbaarheid van de huwelijksliefde strekt zich ook uit tot de vruchten van het zedelijk, geestelijk en bovennatuurlijk leven, dat de ouders door de opvoeding aan hun kinderen overdragen. De ouders zijn de eerste en voornaamste opvoeders van hun kinderen. In deze zin is de dienstbaarheid aan het leven de meest wezenlijke taak van het huwelijk en het gezin.

    De echtgenoten aan wie God niet gegeven heeft kinderen te hebben, kunnen menselijk en christelijk gesproken toch een zinvol huwelijksleven leiden. Hun huwelijk kan een vruchtbaarheid uitstralen, die zich uit in de liefdadigheid, gastvrijheid en opoffering.

    6. De huiskerk

    Christus wilde geboren worden en opgroeien in het heilig huisgezin van Jozef en Maria. De kerk is niets anders dan "het huisgezin van God". Vanaf het begin bestond de kern van de kerk vaak uit hen die "met heel hun huis" het geloof aangenomen hadden. Wanneer zij zich bekeerden, verlangden zij ook dat "heel hun huis" gered zou worden. Tot het geloof gekomen, waren deze gezinnen eilandjes van christelijk leven in een wereld van ongeloof.

    Heden ten dage zijn gelovige gezinnen, als haarden van levend en stralend geloof in een wereld die vaak vreemd of zelfs vijandig staat tegenover het geloof, van het allerhoogste belang. Daarom noemt het tweede Vaticaans concilie het gezin volgens een oude uitdrukking ecclesia domestica. In het gezin zijn "de ouders door woord en voorbeeld voor hun kinderen de eerste geloofsverkondigers en zij dienen de eigen roeping van elk onder hen, heel bijzonder wanneer het om een gewijde roeping gaat, met zorg te bevorderen."

    Dit is de bevoorrechte plaats waar het in de doop verleende priesterschap van de huisvader, de moeder, de kinderen en van alle leden van het gezin, uitgeoefend kan worden "in het ontvangen van de sacramenten, in het gebed en de dankzegging, in het getuigenis van een heilig leven, in de onthechting en de daadwerkelijke liefde." De huiselijke haard is bijgevolg de eerste school voor het christelijk leven en "een school voor een rijkere menselijkheid". Hier leert men de volharding en de vreugde in het werk, de broederliefde, de edelmoedige, zelfs herhaalde vergeving en vooral de goddelijke eredienst door het gebed en de opoffering van zijn leven.

    We moeten nog melding maken van sommige personen die wegens feitelijke, vaak ongewilde, levensomstandigheden Jezus bijzonder na aan het hart liggen en daarom de genegenheid en de toegewijde aandacht van de kerk en vooral van de zielzorgers verdienen: het grote aantal ongehuwden. Velen onder hen hebben geen menselijk huisgezin, vaak vanwege armoede. Sommigen beleven hun situatie in de geest van de zaligsprekingen en dienen God en hun naaste op voorbeeldige wijze. Voor hen allen moeten de deuren van de gezinnen, de "huiskerken", geopend worden, evenals de deuren van het grote gezin dat de kerk is. "Niemand is zonder gezin in deze wereld: de kerk is tehuis en gezin voor allen, vooral voor hen die vermoeid en belast [Mt. 11,28] zijn."

    In het kort

    De heilige Paulus zegt: "Mannen, hebt uw vrouw lief, zoals Christus de kerk heeft liefgehad. [..] Dit geheim heeft een diepe zin. Ik voor mij betrek het op Christus en de kerk." [Ef. 5: 25.32]

    Het huwelijksverbond, waardoor man en vrouw met elkaar een innige gemeenschap van leven en liefde vormen, werd door de Schepper gesticht en van eigen wetten voorzien. Het is van nature gericht op het welzijn van de echtgenoten en op het voortbrengen en opvoeden van kinderen. Het is door Christus onze Heer tussen gedoopten tot de waardigheid van sacrament verheven.

    Het sacrament van het huwelijk duidt de vereniging van Christus met de kerk aan. Het geeft aan de echtgenoten de genade elkaar te beminnen met de liefde waarmee Christus zijn kerk bemint. De genade van het sacrament vervolmaakt aldus de menselijke liefde van de echtgenoten, versterkt hun onverbrekelijke eenheid en heiligt ben op de weg naar het eeuwig leven.

    Het huwelijk is gegrondvest op het instemming van beide partijen, dit wil zeggen op de wil zich wederzijds en definitief aan elkaar te schenken met de bedoeling een trouw en vruchtbaar liefdesverbond te leven.

    Aangezien het huwelijk de echtgenoten in een openbare levensstaat binnen de kerk stelt, is het passend dat het ook openbaar gevierd wordt, in het kader van een liturgische plechtigheid, ten overstaan van een priester [of de bevoegde getuige van de kerk, de getuigen en de vergadering van de gelovigen].

    De eenheid, de onontbindbaarheid en de openheid voor de vruchtbaarheid zijn wezenlijke elementen van het huwelijk. Polygamie is onverenigbaar met de eenheid van het huwelijk; echtscheiding verbreekt wat God verenigd heeft; weigering van de vruchtbaarheid houdt het huwelijksleven af van zijn mooiste gave: het kind.

    Het hertrouwen van gescheiden mensen, terwijl de wettige echtgenoot nog leeft, gaat in tegen het plan en de Wet van God, die Christus ons geleerd heeft. Deze mensen staan niet buiten de kerk, maar kunnen niet naderen tot de eucharistische communie. Zij zullen een christelijk leven leiden, met name door hun kinderen in het geloof op te voeden

    Het christelijk gezin is de plaats waar de kinderen het eerste geloofsonderricht ontvangen. Daarom ook wordt het huisgezin terecht "huiskerk" genoemd, een gemeenschap van genade en gebed, een school voor de menselijke deugden en de christelijke liefde.

    Anne Van Der Sloten


    10-02-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het sacrament van het Huwelijk [1]
    Het sacrament van het Huwelijk [1]

    Inleiding door Mgr. Leonard

    In de volgende artikelenreeks wil ik het, in voorbereiding op het tweede pastorale jaar gewijd aan de sacramenten, hebben over het sacrament van het huwelijk. Omdat dit sacrament zo nauw verbonden is met het menselijk lichaam, evenzeer als met het hart en de geest, wil ik allereerst in herinnering brengen hoe sterk het christelijk geloof een positieve theologie van de menselijke lichamelijkheid biedt.

    Ons heerlijk lichaam: grootsheid en tragiek van het lichaam

    Een belichaamde geest

    Sommige mensen zijn bijzonder gevoelig voor de schoonheid van het menselijk lichaam. Anderen voor zijn kwetsbaarheid. Nochtans komen we het gemakkelijkst onder de indruk van zijn grootsheid. Wat een wonderbaarlijke complexiteit! Wat een functionaliteit! Het menselijk lichaam is het voortdurende wonder van een belichaamde geest. Ik woon in mijn ogen, in mijn stem, in mijn handen. Zonder me ertoe te beperken, ben ik als het ware mijn lichaam zelf. We zeggen dan ook niet: "Mijn lichaam heeft het warm," maar: "Ik heb het warm." Door mijn lichaam dringt het meest geestelijke in mij door in het hart van de materie, en werkt het van binnenuit in op de wereld. Het lichaam is als een geestelijk paard van Troje in de fysische wereld...

    Als werkinstrument in de wereld is ons lichaam vooral communicatiegericht. Een knikje of een fronsje, een aanmoedigende glimlach of een knipoog van verstandhouding, een stevige handdruk of een liefdevolle streling: het lichaam spreekt. Uiteraard en op de eerste plaats met de stem in het gesproken woord, maar eveneens onuitgesproken vanuit zichzelf. Er bestaat immers zoiets als lichaamstaal.

    De taal van de seksualiteit

    Binnen deze lichaamstaal speelt de seksualiteit ongetwijfeld een relatieve, maar soms ook een doorslaggevende rol. Door hun structuur en werking houden de mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen een belofte tot communicatie en een waarborg tot vruchtbaarheid in. Ze laten toe een mogelijke omhelzing van lichaam en hart aan te voelen. Ze dragen de kiem in zich van het leven dat daaruit kan voortkomen. Deze twee aspecten zijn trouwens nauw met elkaar verbonden: de seksualiteit als ruimte van fysieke en geestelijke communicatie en de seksualiteit als genitaal vermogen tot voortplanting. De menselijke geslachtsorganen zijn er zo op ingesteld dat ze oproepen tot de vleselijke eenwording van man en vrouw "van aangezicht tot aangezicht," wat uitzonderlijk is in de dierenwereld.

    Uit zichzelf lenen ze zich tot het persoonlijke intersubjectieve taalgebruik. Maar tegelijkertijd is de menselijke seksualiteit objectief gericht op de voortplanting. Het gehele productieproces van de spermatozoïden, de gehele vrouwelijke cyclus met zijn arsenaal aan hormonen en het complexe mechanisme van de ovulatie, en tenslotte de gehele fysiologie van de geslachtsdaad, dat alles geeft uitdrukking aan de volhardende vindingrijkheid van de natuur om de biologische bevruchting toe te laten en het doorgeven van het leven te verzekeren. Dit objectief taalgebruik van de organen en hun ontmoeting is een onmiskenbaar onderdeel van de menselijke seksualiteit. In staat zijn te verwekken én tegelijkertijd tederheid en vreugde kunnen delen: daaruit spreekt de grootsheid en de waardigheid van het lichaam als zetel van communicatie.

    Zwaarwichtigheid en ondoorzichtigheid van het lichaam

    Maar het kan niet geloochend worden dat het lichaam ook zijn lasten en tragiek kent. In zijn gerichtheid op communicatie en uitwisseling is het lichaam ook een factor van afzondering en ondoorzichtigheid. Iedereen is door zijn lichaam in zekere zin in zichzelf opgesloten. Ik ben ik. En jij bent jij. Op onoverbrugbare "lichaamsafstand" van elkaar. Wat gaat er schuil achter dat aangezicht? Welke leugen ligt misschien verdoken onder dat woord of gebaar? Zelfs in de seksuele eenwording kunnen partners totaal vreemden blijven voor elkaar.

    Ons lichaam maakt het ons mogelijk te handelen en de wereld te veranderen. Maar het stelt ons ook bloot aan pijn en ziekte, en leidt ons onverbiddelijk naar de beproeving van de dood. Er komt gewis een dag dat onze krachten zullen afnemen en ons lichaam het laat afweten. Het lichaam staat voor levendige activiteit, maar evenzeer voor lijdzame passiviteit.

    De anarchie van het seksuele instinct

    Mensen raken bovendien in verwarring door het falen van het lichaam: ongeneeslijke ziekten, ernstige lichamelijke of geestelijke handicaps enzovoort. Armzalig lichaam... Zelfs in het liefhebbende, vreugdevolle en levengevende vermogen dat de seksualiteit is, schuilen sombere aspecten die de dood oproepen. In de seksuele drift uit zich een kracht die, gelukkig maar, voorbijgaat aan de helderheid van het geweten. Dit laat de seksuele liefde toe om levensbelangrijke liefkozing te zijn, een extase van hart en lichaam.

    Maar in het instinct schuilen ook een blind geweld en een ongeordende drift, die iets woest en dierlijks oproepen en die ook een mogelijke doodsbedreiging verhullen.

    Tussen de aftakeling en de heerlijkheid: ons huidig lichaam

    Een christen kan niet onverschillig blijven tegenover deze dubbelzinnigheid van het lichaam. Hij weet dat het lichaam, zoals hij het nu ervaart, niet aan zijn uiteindelijke waarheid toe is. We zijn slechts een schim van wat we zullen zijn bij de opstanding. Bovendien behoren wij in alles wat we zijn, met inbegrip van ons lichaam, tot een gebroken wereld, tot een schepping "onderworpen aan een zinloos bestaan," zoals Paulus het uitdrukt [Rom. 8, 20]. We zijn vervreemd van de integriteit van de prille schepping, en kennen de pracht van de nieuwe wereld nog niet. Het lichaam en het seksuele onderscheid tussen man en vrouw maken deel uit van het initiële scheppingsplan van God, en zullen nooit kunnen worden weggecijferd. Wij zijn wezens van vlees en bloed, mannen en vrouwen voor de eeuwigheid. Maar in onze huidige lichamelijke toestand en in onze beleving van de seksualiteit merken we aspecten die betrekking hebben op de gevallen wereld waarin we ons bevinden. Zij zullen verdwijnen op de dag van de verrijzenis en wellicht behoorden zij niet tot het menselijke bestaan vóór de zonde. Zegt Jezus, wanneer Hij het heeft over de nieuwe wereld van de verrijzenis, niet zelf: "Die waardig zijn gekeurd deel te krijgen aan de andere wereld en aan de verrijzenis uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven. Zij kunnen immers niet meer sterven, omdat zij gelijk engelen zijn." [Lc. 20, 35-36a] Dit betekent niet dat we in het eeuwig leven geen lichaam meer zullen hebben en niet langer man of vrouw zullen zijn, maar wel dat we, niet meer bedreigd door de dood, deze laatste niet hoeven te bezweren door de seksuele voortplanting. Kortom, een volgeling van Jezus is bijzonder gevoelig voor het feit dat in deze wereld het lichaam en de seksualiteit, hoewel fundamenteel goed, getekend zijn door een zekere dubbelzinnigheid. Grootsheid en tragiek van het lichaam.

    En toch, het is precies dit lichaam dat God, volgens het christelijk geloof, voorbestemt voor de heerlijkheid. Hij geeft het nu reeds een weergaloze waardigheid, tot in zijn seksuele dimensie toe. Zozeer zelfs dat we over het christendom kunnen spreken als een "godsdienst van het lichaam."
     
    Het christendom: een godsdienst van het lichaam

    De christelijke verheerlijking van het lichaam

    De Kerk wordt er wel eens van beschuldigd het lichaam te geringschatten en de seksualiteit te misprijzen. Natuurlijk zijn misvattingen altijd mogelijk en het kan dat pessimistische geesten van de huidige dubbelzinnigheid van het lichaam en de seksualiteit enkel de negatieve signalen onthouden. Maar in de gehele mensengeschiedenis vertolkt Jezus' Kerk in essentie de meest positieve boodschap over de menselijke lichamelijkheid.

    God heeft een lichaam en een vrouw is de moeder van het vleesgeworden Woord

    Als christenen belijden we dat God zelf voor eeuwig is belichaamd in Jezus. Want Hij is de vleesgeworden Zoon van God in onze geschiedenis. Jezus' lichaam is dus werkelijk Gods lichaam. Dat is het geladen waagstuk in de godsdienst van de incarnatie die het christelijk geloof is: een menselijk lichaam, het lichaam van Jezus, is in vlees en bloed het lichaam van de goddelijke Persoon!

    Zoals elk menselijk lichaam is Jezus' lichaam geboren uit een vrouw, Maria van Nazareth, verloofde van Jozef. Zeker, Maria is maagd, vermits Jezus, als waarlijk mens, geboren moet worden uit een vrouw, maar, als waarlijk God, geen andere vader kan hebben dan God zelf, die Hij trouwens op unieke wijze "zijn Vader" noemt. Maar het blijft even waar dat de Kerk Maria vereert als echte moeder van Jezus, en dus, vermits Jezus waarlijk God is, als moeder Gods. Er is met andere woorden een vrouw uit ons mensengeslacht die het fysieke lichaam van God in haar werkelijk maagdelijke moederschoot heeft gedragen en aldus het geïncarneerde Woord, de vleesgeworden Zoon van God heeft gebaard.

    Jezus' genezende, vernederde en verheerlijkte lichaam

    Omdat Jezus" lichaam het menselijk lichaam van God is, is het een bron van genezing en heil voor de gehele mensheid. De opdringende menigte die Hem trachtte aan te raken, omdat er een kracht van Hem uitging die hen allen genas [cf. Lc. 8,46], had het niet verkeerd.

    Is het niet door zijn lichaam van vlees en bloed, bespuwd, gegeseld, gekruisigd en doorboord, dat Jezus, zoals Petrus het schrijft, onze zonden op het kruishout heeft gedragen en dat wij door zijn striemen zijn genezen, opdat we, verlost van de zonden, zouden gaan leven voor de gerechtigheid [cf. 1P. 2, 24]? En is het ook niet dat lichaam van Jezus, geboren uit de Maagd Maria en geslachtofferd op het kruis, dat de Vaderde derde dag heeft opgewekt, om de uiteindelijke bestemming van de mens, namelijk de verheerlijking te openbaren? Ook dat is een waagstuk van de christelijke incarnatiegodsdienst: in zijn gekruisigde lichaam heeft Jezus, de mensgeworden Zoon van God, het gewicht van onze zonden en onze dood gedragen. In zijn verheerlijkte lichaam heeft Hij gezegevierd en het onvergankelijke leven van de nieuwe wereld geopenbaard!

    Werkelijk aanwezig lichaam in de eucharistie

    Laten we vooral niet geloven dat, sinds de verrijzenis en de Hemelvaart, Jezus" lichaam, totaal vervreemd aan onze huidige toestand, ergens rondzweeft in het hemelrijk. Neen! Terwijl het geheel toebehoort aan de nieuwe wereld van de opstanding, blijft Jezus" lichaam voor ons toegankelijk in de eucharistie die de Kerk ons biedt. Wanneer we de geconsacreerde hostie nuttigen, nemen we Gods lichaam tot ons en hebben we deel aan het lichaam van Hem die onze zonden gedragen heeft op het kruis. Wanneer we drinken van de geconsacreerde wijn, ontvangen wij Jezus" bloed dat uit zijn handen, zijn voeten en zijn doorboorde zijde is gevloeid. Wanneer wij de eucharistie krijgen, ontvangen wij het verheerlijkte lichaam van onze verrezen Heer. En bij de verering van het Heilig Sacrament aanbidden we het allerheiligste lichaam van de Eerstgeborene onder de doden, van Hem die ons op een dag zal verwelkomen in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die op Pasen door hem zijn aangebroken.

    De heerlijkheid van ons lichaam

    Maar er is nog meer. Sinds ons doopsel zijn wij ingelijfd in Jezus" leven en voorbestemd voor dezelfde transformatie. Nu reeds is ons lichaam van vlees en bloed een tempel die bewoond wordt door de drie goddelijke Personen. Dat is de prachtige waardigheid van ons lichaam, zelfs in zijn bescheidenheid en huidige dubbelzinnigheid! Ons lichaam dat de Geest van de Vader en Jezus tot zijn huis maakt; ons lichaam dat gevoed wordt door het verrezen Lichaam van de Heer, ons lichaam geschapen tot heerlijkheid... Want de opstanding is ons toegezegd, Jezus' verrijzenis achterna. God heeft ons lichaam niet gemaakt om te vergaan in een graf of om weer te keren tot stof en as. Neen, Hij maakte je lichaam tot het jouwe, tot je unieke lichaam, voor het leven zonder einde. Wie anders buiten de Kerk houdt er een zo gewaagd taalgebruik op na over de oneindige waardigheid en de eeuwige bestemming van het menselijke lichaam?

    Man en vrouw schiep Hij hen

    De hele Bijbel spreekt ons over de zegen die rust op de menselijke liefde en bijgevolg ook op de seksualiteit. Staat er in het boek Genesis niet reeds te lezen: "God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen." [Gen. 1, 27] Het seksuele onderscheid tussen man en vrouw wordt dus in verband gebracht met de schepping zelf van de mens naar het beeld van God! Dit geeft aan dat man en vrouw, doorheen hun menselijke liefde en haar vruchtbare gerichtheid op een kind, een gemeenschap beleven die wonderbaarlijk op deze van God als drie-eenheid gelijkt.

    Een liefdeslied in de Bijbel

    Een Oudtestamentisch boek is volledig gewijd aan het bezingen van de hartstochtelijke liefde die man en vrouw verenigt. Dat liefdeslied waarin ruim aandacht wordt besteed aan een welbegrepen erotiek, maakt dus deel uit van de Bijbelse openbaring, het Woord Gods aan de mensheid. Het gaat om het Hooglied, waarvan volgende verzen het bekendste zijn:

    Ik ben van mijn lief
    naar mij gaat zijn verlangen uit.
    Kom, mijn lief laten wij naar buiten gaan,
    laten we overnachten in de dorpen.
    Dan trekken we "s ochtends vroeg
    de wijngaarden in
    om te zien of de wijnstok al uitbot,
    of de knoppen zijn opengebroken
    en de granaatbomen al bloeien.
    Dan zal ik je met liefkozingen overstelpen!
    [Hoogl. 7, 11-13]

    Is dat niet de poëtische duiding van wat het boek Genesis al verwoordde: "Zo komt het dat een man zijn vader en zijn moeder verlaat en zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij volkomen één worden?" [Gen. 2,24]

    Het liefdeshuwelijk van Jezus

    Jezus zelf heeft de echtelijke liefde gezegend. Niet enkel door zijn aanwezigheid op de bruiloft te Kana [cf. Joh. 2, 1-12] en zijn uitdrukkelijke afwijzing van echtscheiding en hertrouw [cf. Mc. 10, 1-12], maar door zelf het grootste liefdeshuwelijk van de hele mensengeschiedenis aan te gaan.

    Voor een goed begrip: Jezus is ongehuwd gebleven. En Maria-Magdalena was niet zijn geliefde! Het tegendeel zou trouwens ondenkbaar zijn. Hoe zou de mensgeworden Zoon van God, neergedaald voor het heil van allen, zich exclusief hebben kunnen binden aan één welbepaalde persoon? Het is juist de liefde waarin Jezus zich wegschenkt aan de gehele mensheid, die door het Nieuwe Testament als een waar huwelijksverbond wordt beschouwd.

    Ik neem u als mijn bruid, voor altijd

    Het Oude Testament had de liefde van de Heer voor zijn volk al verwoord in termen van een echtelijke verbintenis tussen man en vrouw: "Ik neem u als mijn bruid, voor altijd, als mijn bruid, in recht en gerechtigheid, in goedheid en mededogen, als mijn bruid, in trouw: dan zult u de Heer leren kennen." [Hos. 2, 21-22] In lijn met deze traditie begreep ook Sint-Paulus op dezelfde wijze de liefde van Christus voor zijn Kerk. Zo schrijft hij: "Mannen, heb uw vrouw lief, zoals ook Christus de Kerk heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd om haar heilig en rein te maken, door het waterbad en het woord, om haar tot zich te voeren in haar luister, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar heilig en onbesmet" [Ef 5, 25-27].

    De Kerk, bruid van Christus

    In dit perspectief zijn de woorden van Paulus bijzonder veelzeggend. Christus hield en houdt van de Kerk zoals een persoon een ander kan liefhebben, zoals een man kan houden van een vrouw. Hij heeft zichzelf voor haar overgeleverd aan het kruis. Doorheen de geschiedenis heeft Hij haar gezuiverd en geheiligd door het doopwater. Telkens over een nieuw kind van God de rituele woorden: "Ik doop u in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest" worden uitgesproken, onttrekt Jezus opnieuw een mensenkind aan de macht van het kwade. Hij neemt het op in zijn teerbeminde bruid, van wie Hij wenst dat ze heilig en onbevlekt is, met name de Kerk.

    Het grote mysterie van de liefde en de seksualiteit

    Christenen worden uitgenodigd om de ultieme draagwijdte van de liefde tussen man en vrouw te plaatsen binnen deze liefde van Christus voor zijn bruid, en uiteindelijk ook de diepe betekenis van de seksualiteit te kaderen in dit huwelijksverbond tussen Jezus en ons die zijn Kerk uitmaken. Verwijzend naar de mysterievolle grootsheid van de menselijke liefde, benadrukt Paulus dan ook wat verder in zijn brief: "Dit geheim is groot. Ikzelf betrek het op Christus en de Kerk." [Ef 5,32]

    Het is niet toevallig dat Jezus, Zoon van God [een man dus] in deze wereld is gekomen en dat de Kerk in wezen vrouwelijk is [de geliefde, de bruid, de moeder] en in haar geheel wordt verpersoonlijkt door een vrouw, Maria! Niet voor niets schiep God hen "in het begin" als man en vrouw. Dat alles betekent dat de menselijke liefde ingeschreven is in het hart van de Schepper zelf en dat de echtelijke vereniging van man en vrouw onlosmakelijk verbonden is met de grootste liefdesdaad uit de geschiedenis: de liefde van Jezus die op het kruis zijn bloed vergiet tot heil van de mensheid.

    Nu rest ons nog de belangrijkste kenmerken te benadrukken van dit liefdesverbond russen Hem die de theologen wel eens "de Nieuwe Adam" noemen, te weten Jezus en haar die ze aanduiden als "de Nieuwe Eva," namelijk de Kerk, verpersoonlijkt door Maria.

    Hoe heeft Jezus zijn bruid lief?

    Het liefdesverbond tussen Jezus en ons, zijn Kerk, heeft vier bijzondere kenmerken. Ze geven een aanzet om het wezenlijke van het christelijke seksualiteitsbegrip [dat uiteraard ook vatbaar is voor een filosofische reflectie] op het spoor te komen. Ze zullen ons ook toelaten verder in te gaan op enkele aspecten van het christelijke huwelijk.

    Een authentieke zelfgave

    De liefde van Jezus toont zich allereerst in een waar verbond, dat echter meteen ook een zichzelf wegschenken aan een ander in zich draagt. Jezus' liefde is niet narcistisch, niet op zichzelf gericht. Naar het beeld van de eeuwige God - liefdeseenheid tussen de drie goddelijke personen ... cijfert Jezus' liefde zichzelf in overgave weg. "Christus heeft de Kerk liefgehad en heeft zich voor haar overgeleverd." [Ef. 5, 25] En Paulus voegt eraan toe: "Mijn sterfelijk leven is een leven in het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en zichzelf heeft overgeleverd voor mij." [Gal. 2, 20]

    Een liefde van hart en lichaam, die uitmondt in het bruiloftsmaal van de Eucharistie

    Dit verbond is tegelijk spiritueel en lichamelijk. Het eerste spreekt voor zich: Jezus bemint ons met heel zijn verstand, heel zijn wil en heel zijn hart ... dus op authentiek spirituele wijze. Maar [en dat is minstens even belangrijk] Hij bemint ons ook op een manier die we met enige omzichtigheid "lichamelijk" kunnen noemen. Want inderdaad, om ons helemaal te redden, om het Lichaam van zijn Kerk te vrijwaren, stemde Hij ermee in zijn lichaam van vlees en bloed voor haar te offeren.

    Is dat niet de ware lichamelijke liefde? Maar er is meer. Het christelijke geloof durft het aan een diepe gelijkenis te zien tussen Jezus' liefde voor de Kerk [liefde die ons wordt aangeboden in de Eucharistie] en de lichamelijke liefde tussen man en vrouw. In de seksuele ontmoeting komt, na de dialoog en het liefdesspel, het moment dat de man zijn zaad, vanuit zijn meest intiemste ik, toevertrouwt aan de schoot van de vrouw. Het is het moment van stilzwijgende eenwording, van gedeeld welbehagen, gewoonlijk gevolgd door enkele ogenblikken van rust, van louter samenzijn in gemeenschappelijke dankbaarheid voor de voldoening en de vreugde, die werd gegeven en ontvangen.

    Mits de nodige omzettingen en zonder verschillende taalregisters te verwarren, kan hetzelfde gezegd worden over het eucharistische bruidsmaal tussen de Christus-Bruidegom en zijn Kerk-Bruid. Na een moment van luisterbereidheid [de dienst van het Woord] en na een moment van wederzijdse aanwezigheid [de eucharistische dienst], komt het moment van de communie. In een grootse beweging van liefde schenkt de Heer daarbij vanuit zijn diepste menselijkheid het levenszaad, zijn eucharistisch Lichaam: "Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt."

    Dat levenszaad vertrouwt Hij toe aan ons vlees, legt Hij in de schoot van zijn Kerk. Het is het moment van stilzwijgende eenwording [communio], van wederzijds welbehagen waarbij de Kerk [dat wil zeggen: elk van ons] zoals de bruid uit het Hooglied zachtjes kan fluisteren: "Ik ben van mijn lief en mijn lief is van mij." [Hoogl. 6, 3] Daarna volgt een moment van dankzegging en gemeenschappelijke rust. Jezus vindt rust in ons en wij vinden rust in Jezus. Hierbij zijn we hem dankbaar om zijn aanwezigheid en trachten wij zijn liefde voor ons te beantwoorden met onze liefde voor hem.

    Met eeuwige liefde ontferm Ik mij over u

    Het huwelijksverbond tussen Christus en zijn Kerk is ook een onverbrekelijk verbond. Onverbrekelijk omdat, ongeacht onze ontrouw of zelfs ons verraad, de Heer ons eeuwig trouw blijft. Eenmaal gesloten kan het verbond - tenminste vanuit zijn kant ... niet verbroken worden. "Al wijken de bergen en wankelen de heuvels, mijn gunst wijkt niet van u, en mijn vredesverbond wankelt nooit," zegt de Heer [Jes. 54, 10]. Dat is ook wat Jezus ons wou duidelijk maken doorheen zijn hele lijdensverhaal, zijn gegeseld lichaam, zijn vergoten bloed en zijn doorboorde hart: "Met eeuwige liefde ontferm Ik mij over u" [Jes. 54, 8] en "tot het uiterste gaat mijn liefde." [cf. Joh. 13, 1]

    Een mateloze en vruchtbare liefde

    Het onverbrekelijke en trouwe verbond van Christus en de Kerk is ten slotte vruchtbaar: het is een bron van leven. Vanuit deze liefde zijn wij als christenen geboren voor het nieuwe leven in het rijk Gods. We noemen de Kerk ook dikwijls "onze moeder de heilige Kerk", waarin wordt uitgedrukt dat de ontelbare gedoopten allen kinderen zijn van deze liefde. Ze zijn de mateloze vrucht van het huwelijk tussen Jezus en zijn Kerk, ingezegend op het Kruis en voltrokken in de Eucharistie. Dat alles opent enkele perspectieven...

    Het probleem van de gescheiden hertrouwden

    Gescheiden hertrouwden helpen

    Ook al zorgt een mislukt huwelijk vaak voor veel verdriet, de problematiek van hertrouwde gescheiden mensen is zo mogelijk nog pijnlijker. Wat ook de subjectieve redenen zijn [soms zo begrijpelijk] die hen ertoe gebracht hebben om burgerlijk een nieuwe verbintenis aan te gaan, het blijft zo dat hun situatie objectief gezien de onverbreekbaarheid tegenspreekt van het door Christus gewilde verbond. In het spoor van de evangelische barmhartigheid nodigt de Kerk niettemin uit om hertrouwde gescheiden mensen te helpen en hen te omringen met veel liefde, zodat ze zich niet door de Kerk verlaten zouden weten. In zijn apostolische exhortatie over het christelijk gezin, was Johannes Paulus II hierover zeer duidelijk: "De Kerk moet voor hen bidden, hen bemoedigen, zich een barmhartige moeder tonen en hen zo steunen in het geloof en de hoop". [§ 84, 3].

    Zij kunnen en moeten deelnemen aan het kerkelijk leven

    Net als alle andere gedoopten mogen en moeten gescheiden hertrouwden deelnemen aan het kerkelijke leven in al zijn aspecten. Zij zijn dus geenszins geëxcommuniceerd. Ze moeten echter vermijden taken op zich te nemen die hen in een delicate of moeilijke positie zouden brengen, zoals bijvoorbeeld: het godsdienstonderricht of een directiefunctie binnen het katholiek onderwijs.

    Het meest gevoelige probleem is uiteraard de deelname aan het sacrament van de eucharistie. De Kerk vraagt inderdaad dat gescheiden hertrouwden de Mis bijwonen, maar dat ze zich onthouden van het ontvangen van het Lichaam van de Heer. De reden hiervan is welbekend: de situatie van gescheiden hertrouwden betekent een feitelijke breuk met het nieuwe en eeuwige verbond vervat in het huwelijkssacrament. Hoe kunnen zij immers, zonder in tegenspraak te komen met zichzelf, dit nieuwe en eeuwige verbond belijden bij het ontvangen van het eucharistische Lichaam van de Heer?

    Naar een objectief standpunt

    Misschien is dit op het eerste gezicht schokkend. Het is niet makkelijk om in de hedendaagse mentaliteit een "objectief" standpunt in te nemen. De Kerk kent haar kinderen. Zij is er zich terdege van bewust dat de subjectieve overwegingen van gescheiden hertrouwden zeer waardevol kunnen zijn, zelfs edelmoediger dan deze van sommige andere koppels. Maar wat zou er gebeuren indien de Kerk, op grond van deze lovenswaardige subjectieve intenties, zou voorbijgaan aan de objectieve tegenspraak tussen hertrouwen na een echtscheiding en de eucharistie? Dat zou Christus" boodschap over de onverbreekbaarheid van het huwelijk onbegrijpelijk en inhoudsloos maken, en ook christenen ontmoedigen die zich inzetten om, ondanks groot leed en zelfs pijnlijk overspel, trouw te blijven aan hun huwelijksverbond.

    En de andere situaties waarin het communiceren een schande is?

    Men zou kunnen opwerpen dat er best nog andere gevallen zijn waar christenen het verbond met de Heer met de voeten treden en beter niet zouden communiceren. Dat is zeker waar. Velen nemen er met reden aanstoot aan wanneer ze gedoopten, bekend om hun bedenkelijke morele, sociale, economische of politieke levenswandel, te communie zien gaan. Het betreft bijvoorbeeld personen die openlijk ongehuwd samenleven of oneerlijke zakenmensen, enzovoort. De Kerk moet het geweten van deze mensen uitzuiveren en hen wijzen op de noodzaak van de bekering en de biecht alvorens het Lichaam van Christus te ontvangen. Christus schenkt Zichzelf immers weg aan zondaars, maar niet zonder een voorafgaande innerlijke ommekeer. Laten we ook niet vergeten dat de communie geen religieuze privéaangelegenheid is die enkel het eigen geweten aanbelangt, maar een openbare daad, onderhevig aan welbepaalde voorschriften van de kerkelijke leer.

    Een "gedrag" of een "situatie"

    Er dient evenwel een onderscheid te worden gemaakt tussen de gescheiden hertrouwden en de gevallen die we opsomden. Er is namelijk een verschil tussen een objectieve blijvende toestand en een gedrag. De Kerk kan niet beginnen met ieders gedrag te beoordelen en een uitspraak te doen in de zin van "Jij mag communiceren en jij niet." Ze doet er goed aan om zich hier te verlaten op ieders persoonlijke geweten, en dat vervolgens trachten uit te klaren. Wie weet of iemand in tussentijd zijn zogenaamd "slecht" gedrag niet heeft bijgestuurd en van levenswandel is veranderd? In het geval van gescheiden hertrouwden gaat het niet om een "gedrag" dat men van de ene dag op de andere kan veranderen; het gaat om een feitelijke situatie die veelal blijvend is. Bovendien gaat het om een situatie die als geen ander in strijd is met het mysterie van het verbond. Als de Kerk aan de gescheiden hertrouwden vraagt om niet te communiceren, spreekt zij zich niet uit over hun innerlijke gesteldheid [die zeer goed kan zijn], maar beroept ze zich op de onuitwisbare tegenspraak tussen hun verbroken verbintenis en het eucharistisch sacrament van het huwelijksverbond. Het is kortom onmogelijk openlijk het eucharistisch verbond te belijden, terwijl men het daadwerkelijk ontkent door de ontrouw aan het huwelijksverbond zoals Jezus het wil.

    Geen discriminerende sanctie

    Merk op dat deze onthouding van de communie niet moet begrepen worden als een sanctie van de Kerk. Door zich burgerlijk of in een samenlevingsverband te binden [wat in tegenspraak is met de onverbreekbaarheid van het huwelijk], stellen echtgescheiden christenen zelf zich onverzoenbaar op tegenover de communie met het Lichaam van Christus. Door het sacramentele huwelijk hebben ze zich ertoe verbonden elkaar trouw te blijven in goede en kwade dagen en hebben ze de onverbreekbaarheid van het christelijke huwelijk in al zijn consequenties aanvaard. Wie ondanks alles burgerlijk hertrouwt [of gaat samenleven] na een echtscheiding, of als vrijgezel een gescheiden persoon huwt, maakt dus zelf de keuze om blijvend verstoken te zijn van de communie met het eucharistische verbond.

    Een andere manier om te communiceren

    Wil dit dan zeggen dat aan hertrouwde gescheiden mensen de genade van de Heer ontzegd wordt? Op geen enkele wijze. De eucharistische communie is de gebruikelijke manier om hier op aarde deel te hebben aan Jezus" liefde voor ons. Maar God is niet de gevangene van de sacramenten van Zijn liefde. Er zijn ook andere manieren om te delen in de liefde van de gekruisigde Heer en te participeren aan de vrucht van zijn leven. Hertrouwde gescheiden mensen worden uitgenodigd tot deze deelname, door juist niet aan de communie deel te nemen. Tot deze christenen, vaak diep getroffen door het mislukken van hun eerste huwelijk, zegt Jezus: "Jij, mijn broeder, jij, mijn zuster, zal door de onthouding van de communie deelhebben aan mijn kruis en mijn verrijzenis. Aanvaard deze pijn uit liefde voor Mij en uit respect voor mijn liefdesverbond, en Ik, uw Heer en uw God, zal wel de middelen vinden om u te troosten en u op een andere manier vreugde te schenken. Vertrouw op Mij en mijn Kerk."

    Ikzelf ben meermaals getuige geweest van de vruchten van heiligheid van gescheiden hertrouwde mensen die tijdens de Mis, op het moment van de communie, naar voor treden om gezegend te worden en die weliswaar de Hostie niet ontvangen, maar wel innig spiritueel deelhebben aan de Heer.

    De genadebronnen

    Hetzelfde geldt voor het sacrament van de verzoening. Dat kan niet toegediend worden aan hertrouwde gescheiden mensen, tenzij ze berouw voelen omwille van hun verbondsbreuk en bereid zijn om een leven te leiden dat niet in tegenspraak is met de onverbreekbaarheid van het huwelijk. Vermits in veel gevallen de hertrouwde gescheiden mensen, omwille van de kinderen, niet kunnen scheiden, betekent dit dat ze besluiten voortaan te leven als broer en zus en zich onthouden van de handelingen eigen aan het echtelijk verbond. Het is duidelijk dat enkel zeer gemotiveerde christenen met een doorleefde spiritualiteit deze veeleisende weg aankunnen. De anderen [de overgrote meerderheid] blijven evenwel niet verstoken van Gods genade. Want hier opnieuw: God is niet de gevangene van de sacramenten. De biecht is uiteraard de normale weg tot verzoening, maar voor hen die dit sacrament niet kunnen vragen omwille van hun foute huwelijksstaat, voorziet de Heer in andere bronnen van vergiffenis, voor zover hun hart ruim openstaat voor zijn genade. Wanneer ik deze broeders en zusters tijdens biechtvieringen mag onthalen, plaats ik me, samen met hen, voor de Heer en bid ik met deze woorden:

    "Heer, u weet dat mijn broeder [mijn zuster] op dit ogenblik de absolutie die de volle hereniging met de Kerk herstelt, niet kan ontvangen. Maar uw hart is groter dan alles en laat zich aan niets binden. Ik bid u: voltooi in mijn broeder [mijn zuster] zoals in mezelf het werk van onze bekering. Schenk mijn broeder [mijn zuster] de volle genade van de vergiffenis die hem [haar] vandaag toekomt. Laat hem [haar] proeven van de weldaad van uw barmhartige liefde, en leid hem [haar], zoals ook mezelf, naar de volle bekering. Amen."

    Ook hier leert de ervaring me dat dit soort onthaal, in volle eerbied voor het sacrament van vergeving en zonder er afbreuk aan te doen, de boetelingen grote vrede brengt en hen helpt zich in geweten en naar waarheid te verzoenen met hun situatie.

    Veel zachtaardigheid en geduld

    Ik heb dit alles noodgedwongen wat snel uitgewerkt. In mijn boek L"Église vous aime. Un chemin d"espérance pour les séparés, divorcés, remariés [Parijs, Éditions de l"Emmanuel, 2010] heb ik deze thema"s uitgebreider behandeld. Het spreekt voor zich dat in een verhelderend gesprek over deze onderwerpen met betrokken mensen een grenzeloos respect en veel zachtaardigheid aan de dag moet worden gelegd en de nodige tijd moet worden uitgetrokken, zodat het woord van de Heer niet wordt geloochend: "Kom allen naar Mij toe die afgemat en belast zijn, en Ik zal u rust geven. Neem mijn juk op en kom bij Mij in de leer, omdat Ik zachtmoedig ben en eenvoudig van hart, en u zult rust vinden voor uw ziel." [Mt. 11, 28- 29]

    Met deze overwegingen besluiten we de problematiek rond de onverbreekbaarheid van het huwelijksverbond. Resten ons enkel nog de vraagstukken betreffende de vruchtbaarheid binnen het huwelijk.

    De vruchtbaarheid van het verbond

    In deze bijdrage zal ik enkel het delicate probleem van de band tussen de echtelijke liefde en de gave van het leven aanraken, en daarbij ook het verantwoord ouderschap belichten. De meer concrete vragen bewaar ik voor het laatste artikel gewijd aan het huwelijkssacrament.

    De liefde, bron van leven

    Het verbond tussen Christus en de Kerk is een bron van leven. Het is immers in hun wederzijdse vereniging dat de Heer en zijn Bruid ons allen in het nieuwe leven van het Rijk roepen. Daarom spreken we van de Kerk als "onze Moeder". Een christelijke echtelijke liefde zal dus maar authentiek zijn als ze ook in de seksuele vereniging van de echtgenoten de huwelijksvruchtbaarheid weerspiegelt tussen Jezus en zijn Kerk, die op het kruis werd bezegeld.

    De onderlinge verbondenheid tussen liefde en vruchtbaarheid

    Deze diepe band tussen huwelijksvereniging en vruchtbaarheid blijkt niet alleen vanuit een christelijk perspectief dat nadenkt over de ultieme betekenis van de menselijke seksualiteit. Ook een zuiver filosofische of psychologische benadering brengt deze aan het licht. Het is immers veelbetekenend dat de liefde van man en vrouw haar bekroning vindt in een daad [de geslachtsgemeenschap] die door haar eigen logica openstaat voor het verwekken van een nieuw leven en die zelfs structureel hierop gericht is. Moeten we dit niet zien als een heel concreet teken, in ons lichaam zelf geschreven, van een essentiële band tussen de liefde en de openheid naar nieuw leven? Jazeker, zowel vanuit het standpunt van de rede als met de ogen van het geloof is er een onlosmakelijke band tussen seksuele liefde en openheid voor het leven.

    Een verantwoorde voortplanting

    Het morele vraagstuk van de anticonceptie stelt zich omdat de structurele band tussen liefde en vruchtbaarheid is toevertrouwd aan de vrijheid van de mens. In de dierenwereld volgt voortplanting bij wijze van spreken automatisch uit de blinde drift van het instinct. Bij de mens daarentegen hangt de openheid van de liefde voor het doorgeven van het leven af van de verantwoordelijkheid van de echtgenoten, al is ze ingeschreven in de diepe logica van de seksualiteit. Zo komen we tot de notie van verantwoord ouderschap: het is door tegelijk rekening houden met het ware welzijn van het koppel, het verhoopte geluk van kinderen, de economische en sociale situatie van het gezin en ook met morele eisen van het openstaan voor  de gave van God, dat ouders het leven moeten doorgeven en het aantal kinderen bepalen dat ze zullen ontvangen.

    De verkeerde idealen van de consumptiemaatshappij

    Van de standpunten van de Kerk op dit vlak heeft men vaak een karikatuur gemaakt. Alsof ze echtgenoten zou aanraden om het grootst mogelijk aantal kinderen te krijgen dat biologisch haalbaar is voor het koppel! Niets is minder waar. De Kerk nodigt uiteraard uit tot een edelmoedige vruchtbaarheid, maar wel gecontroleerd, dit wil zeggen: met aandacht voor de verschillende aanwezige factoren. Maar het is waar de Kerk, door te hameren op de essentiële openheid van de liefde voor de vruchtbaarheid, de idealen van de consumptiemaatschappij in vraag stelt [zeker vandaag de dag]. Die maatschappij beweert met klem dat jonge koppels voor hun eigen geluk en dat van de kinderen die zullen komen, eerst de tijd moeten nemen om met twee gelukkig te zijn, om hun financieel inkomen en hun huiselijk comfort te verzekeren, waarna dan eventueel een kind kan komen. Ons laag geboortecijfer, ver onder wat nodig is voor een loutere vervanging van de vorige generatie, wijst op dergelijke mentaliteit. De gevolgen zijn ernstig: een toenemende vergrijzing met alle gevreesde sociaaleconomische problemen van dien, wat onmiskenbaar kan leiden tot de ondergang van onze maatschappij.

    De middelen voor geboorteregeling

    Bij de morele vraag naar een juiste geboorteregeling hangt veel af van de aard van de gebruikte middelen. Zoals steeds in de moraal, volstaan goede bedoelingen niet; men moet immers ook kijken naar de handelwijze waarmee die bedoelingen in de praktijk worden gebracht. Daarom verwerpt het christelijke denken om vanzelfsprekende redenen radicaal abortus als een middel van geboorteregeling. Het is eveneens radicaal tegen vrijwillige sterilisatie, of die nu tijdelijk is dan wel definitief. Sterilisatie drukt inderdaad de weloverwogen wil uit om op lange termijn de seksuele liefde los te maken van elke openheid, ja zelfs gewoon de mogelijkheid tot vruchtbaarheid.

    Natuurlijke en kunstmatige methodes

    Het debat is moeilijker wanneer het gaat over andere de meest voorkomende methodes voor geboorteregeling. Het struikelblok in de discussie is het onderscheid dat de Kerk maakt tussen kunstmatige of contraceptieve methodes enerzijds en natuurlijke methodes anderzijds. De Kerk keurt de eerste af, terwijl ze het gebruik van de tweede billijkt.

    Enkele verduidelijkingen over de termen

    Laten we eerst enkele taalkundige kwesties verduidelijken. Onder "kunstmatige" of "contraceptieve" methodes worden alle methodes verstaan die actief tussenkomen in het verloop van de geslachtsdaad [hetzij ervoor, tijdens of erna] met als bedoeling deze onvruchtbaar te maken. Het gaat hierbij om fysieke, technische, chemische of hormonale middelen. Onder "natuurlijke" methodes verstaan we methodes die de onvruchtbare en vruchtbare periodes in de vrouwelijke cyclus trachten te kennen om zo de seksuele betrekkingen te beperken tot de onvruchtbare periodes. Het gaat hier vandaag vooral om observatiemethodes op basis van gecombineerde indicatoren, die zeer betrouwbaar zijn wanneer ze goed onderwezen en toegepast worden. Deze observatiemethodes zijn doeltreffend om een ongewenste geboorte te voorkomen, maar ook zeer aangewezen voor het tegenovergestelde doel, namelijk om de kansen op een gewenst kind te vergroten.

    Doel en middelen

    De kunstmatige methodes onderscheiden zich van de natuurlijke door de aard van de gebruikte middelen [in het eerste geval een directe ingreep, in het tweede een waarneming], terwijl het beoogde doel in beide gevallen hetzelfde is: namelijk het in de tijd spreiden van geboortes of zelfs het niet krijgen van een kind. Dit herinnert er ons nogmaals aan dat de hele discussie over geboorteregeling essentieel afhangt van de objectieve morele waarde van de gebruikte middelen. Bovendien, als een doel "zelfs een goed doel, zoals verantwoord ouderschap" niet voldoende is om het gebruik van om het even welk middel te rechtvaardigen, volstaat het omgekeerd evenmin om objectief correcte middelen te gebruiken om automatisch op moreel vlak "in orde" te zijn! Een koppel dat vanuit een egoïstische bedoeling hoegenaamd geen kinderen wenst en voortdurend teruggrijpt naar natuurlijke methodes om de vruchtbaarheid te controleren, zou ernstig in tegenspraak zijn met het ideaal van de menselijke en christelijke liefde.

    Dit gezegd zijnde stelt zich de vraag waarom de katholieke Kerk zich zo vastberaden verzet tegen kunstmatige methodes of contraceptiva als geboorteregeling. Hier moeten we een duidelijk onderscheid maken tussen wat er echt op het spel staat en de bijkomstigheden.

    Bijkomende bezwaren

    Men kan bijvoorbeeld [overigens zeer terecht] bezorgd zijn over de erg zware morele gevolgen van een veralgemeend gebruik van contraceptiva, zowel op sociaal als op individueel vlak. Het is namelijk duidelijk dat het systematisch en uiteindelijk gebanaliseerd gebruik van contraceptiva de zedelijke ontaarding aanmoedigt. Het versterkt de mannelijke onverantwoordelijkheid ["Ze moet maar de pil nemen!"] én de vrouwelijke ["Met de pil loop ik geen enkel risico!"]. Het ondermijnt bovendien de positieve ingesteldheid tegenover het kind [het wordt in de eerste plaats als een bedreiging beschouwd] en het maakt mensen welwillend tegenover abortus [als oplossing wanneer contraceptie tekortschiet], en ga zo maar door. Bovendien is het op politiek vlak voor rijke landen jammer genoeg gemakkelijker en meer winstgevend om arme landen sterilisatieprogramma"s en contraceptiva op te leggen, dan op een positieve wijze mee te werken aan hun economische ontwikkeling. Daarenboven is het bij al deze programma"s zo dat de staat de plaats van de ouders inneemt en hen haar opvatting over kind en gezin voorschrijft.

    Al deze bezwaren tegen contraceptie zijn belangrijk, en toch raken ze niet aan de essentie. Men kan immers opwerpen dat het om "onrechtmatig" gebruik van contraceptie gaat. De hoger genoemde bezwaren geven dus geen afdoende argumenten tegen het gematigd gebruik in een concrete situatie. Ook het groeiend wantrouwen tegenover de pil om ecologische redenen raakt niet aan de kern van de zaak. We kunnen ons er wel over verheugen dat door deze verschuiving de profetische waarschuwing van Paulus VI uit 1968 tegen contraceptie voortaan beter aanvaard wordt in sommige milieus, die met reden bezorgd zijn omdat contraceptie [vooral de hormonale] permanent de diepste fysiologische en psychologische mechanismen van de mens aantast. Maar dit zijn "hygiënische" beschouwingen die, hoe belangrijk ook, toch niet de kern behandelen van het morele probleem dat door contraceptie gesteld wordt.

    De kern van de zaak is niet biologisch

    Wat is dan de voornaamste reden waarom de katholieke Kerk kunstmatige contraceptie afkeurt, terwijl ze natuurlijke methodes voor geboorteregeling wel aanvaardt? Ook al wekt de woordkeuze de verkeerde schijn, het gaat er niet simpelweg om dat de eerste "kunstmatig" en de tweede "natuurlijk" zijn, in de zin van "met respect voor de biologische orde." Iets "kunstmatigs" is op zich immers niet verwerpelijk! Heel onze cultuur en knowhow berusten op "kunstmatigheden", op ingrepen van de mens in het "natuurlijke" verloop van de dingen. Overigens zijn ook de zogenaamde "natuurlijke" methodes op hun beurt "kunstmatig", omdat men teruggrijpt naar thermometers, naar nauwkeurig onderzoek, enzovoort. Wat de biologische natuur betreft: zij is als dusdanig geen absoluut respect verschuldigd. Integendeel, men zou zelfs kunnen zeggen dat heel de beschaving gebouwd is op het overstijgen van de primitieve eisen van de biologische orde. Eten bijvoorbeeld is voor de mens veel meer dan het opnemen van proteïnen of calorieën…

    Het gaat om een geestelijk probleem

    Vanuit het oogpunt van het geloof net als in het licht van een welbegrepen filosofie is de inzet van contraceptie van geestelijke orde. Bij een probleem met evident biologische aspecten [engelen hebben, zoals men weet, geen contraceptieve bekommernissen], gaat het uiteindelijk om de houding van de persoon ten opzichte van de huwelijkspartner, ten opzichte van het mysterie van het leven en de gave van God.

    + André-Jozef LEONARD,
    aartsbisschop van Mechelen-Brussel
     
    Bronnen

    Pastoralia nr. 5, mei 2011
    Pastoralia nr. 6, juni 2011
    Pastoralia nr. 8, oktober 2011
    Pastoralia nr. 9, november 2011

    Langs deze weg wil ik Mgr. Léonard bedanken voor zijn uitgebreide behandeling van het sacrament van het huwelijk. Zo hebben we een beter inzicht gekregen in de diepte van dit sacrament. We hebben ook beter kunnen begrijpen waarom de Kerk tegen chemische middelen is om aan gezinsplanning te doen. Tegelijkertijd is er in bijzondere omstandigheden het eigen geweten dat een plaats moet krijgen  en dit toont ons ook het barmhartige gezicht van de Kerk.

    Met deze uitleg zullen we nu ook beter in de woorden van de cathechismus kunnen intreden. We laten ons meenemen in een sacrament dat God gewild en gesticht heeft van in het begin: het eerste sacrament, een heilig sacrament dat onaantastbaar is, want het is door God zelf ingesteld.

    Anne Van Der Sloten

    09-02-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het sacrament van het Priesterschap
    Het sacrament van het Priesterschap

    We besluiten de reeks van de sacramenten met het sacrament van het priesterschap.

    Dit sacrament wordt in deze tijd, meer nog dan de andere sacramenten, in vraag gesteld.

    • Is dit nog wel nodig, de mensen geloven toch niet meer?
    • De priester mag niet trouwen, is dit wel werkelijk noodzakelijk en zijn al de nu gekende gevallen van misbruik er geen gevolg van?
    • Is het priesterschap geen beroep zoals een ander?
    • Vele priesters zijn al uitgetreden, hebben hun roeping oneer aangedaan, wat blijft er nog over van dit ‘heilige priesterschap’?
    • Waarom worden vrouwen niet toegelaten tot dit ambt in deze tijd van emancipatie?

    Deze en nog veel meer vragen zijn actueel.

    Als we ons verdiepen in wat de Kerk ons leert over het priesterschap, kunnen we beter intreden in deze ‘roeping van Godswege’, dit mysterie. Dan kunnen we respect opbrengen voor het standpunt van de Kerk.

    Het betreft een ‘mysterie’ waar wij mensen alleen maar kunnen voor open staan en ‘ja’ zeggen of het volledig afwijzen. Het is het één of het ander. Het kan niet opgedeeld worden.

    Overal waar moeder Maria verschijnt, spreekt ze met veel liefde over haar zonen, de priesters. Ze roept ons steeds weer op om voor hen te bidden.

    Als velen gefaald hebben, zijn wij daar dan niet mede verantwoordelijk voor? Hebben wij genoeg voor hen gebeden, gevast, offers gebracht?

    satan heeft niet liever dan dat de priesters in discrediet gebracht worden bij de mensen, dan hebben ze een reden om niet meer te geloven of alleszins om niet naar de kerk te gaan. Zijn aanvallen zijn daarom des te meer gericht op de priesters, religieuzen en leken die echt christen proberen te zijn.

    Laten we voortaan minstens één keer per dag, al is het maar een schietgebedje, bidden voor de priesters in het biezonder, opdat zij zouden mogen beschermd worden tegen de aanvallen van de duivel en staande zouden blijven.

    Ik nodig u uit om u de volgende dagen en weken te verdiepen in dit sacrament waarmee onze Kerk staat of valt en het lot van onze priesters mee te nemen in uw gebed zoals ook Maria van ons vraagt:

    Maandelijkse boodschap van Maria aan Mirjana Dragicevic op 2 juni 2012 voor hen die Gods liefde nog niet kennen:

    "Lieve kinderen, Ik ben ononderbroken onder u omdat Ik, door Mijn eindeloze liefde, wens om u de deur van de Hemel te tonen. Ik wens u te zeggen hoe ze wordt geopend: door goedheid, vergeving, liefde en vrede, langs Mijn Zoon. Daarom, Mijn kinderen, verlies geen tijd aan ijdelheden. Enkel de kennis van de liefde van Mijn Zoon kan u redden. Door deze heilzame liefde en de Heilige Geest koos Hij Mij en Ik, samen met Hem, kies u om apostelen van Zijn liefde en wil te zijn. Mijn kinderen, groot is de verantwoordelijk die op u rust. Ik wens dat u, door uw voorbeeld, helpt om de zondaars hun zicht terug te vinden, hun arme zielen te verrijken en hen terug te brengen in Mijn omhelzing. Daarom, bid, bid, vast en biecht regelmatig. Als het ontvangen van Mijn Zoon in de Eucharistie het middelpunt van uw leven is, wees dan niet bevreesd, u kunt alles doen. Elke dag bid Ik voor de herders en Ik verwacht van u hetzelfde. Omdat u het, Mijn kinderen, zonder hun begeleiding en versterking door hun zegen, niet kunt doen. Dank u."

    1. Waarom spreekt men in het Latijn over sacramentum ordinis?

    Met het woord ordo werd in de Romeinse oudheid een college in burgerlijke zin aangeduid, met name het college van bestuurders. Ordinatio duidt op de opname in een ordo. In de kerk zijn er colleges die de Overlevering, niet zonder grondslag in de heilige Schrift, van oudsher met de naam taxeis (in het Grieks) of ordines aanduidt: zo spreekt de liturgie over de ordo episcoporum, de ordo presbyterorum, de ordo diaconorum. Er zijn ook andere groepen die de naam ordo krijgen: de geloofsleerlingen, de maagden, de echtparen, de weduwen...

    De opname in een van deze colleges van de Kerk geschiedde door een ritus die ordinatio genoemd werd, een godsdienstige en liturgische handeling die een wijding, een zegening of een sacrament was. Tegenwoordig wordt het woord ordinatio voorbehouden aan de sacramentele handeling waardoor iemand in de orde der bisschoppen, presbyters of diakens opgenomen wordt. Deze handeling stijgt uit boven een gewone verkiezing, aanwijzing of aanstelling door de gemeenschap, daar ze een gave van de heilige Geest verleent, die het mogelijk maakt een "gewijde macht" of sacra potestas uit te oefenen die slechts van Christus zelf kan komen via zijn kerk. De wijding wordt ook consecratio genoemd, want ze houdt een afzondering in en een bekleding met het ambt door Christus zelf, ten bate van zijn kerk. De handoplegging door de bisschop, samen met het wijdingsgebed, is het zichtbare teken van deze wijding.

    2. Het Wijdingssacrament in de heilsgeschiedenis

    Het priesterschap in het Oude Verbond

    Het uitverkoren volk werd door God tot "een koninkrijk van priesters en een heilig volk" gemaakt [Ex. 19: 6]. Maar uit het volk Israël kiest God één van de twaalf stammen uit, de stem van Levi, die voor de liturgische dienst afgezonderd wordt. God zelf is zijn erfdeel. Een eigen ritus heeft de oorsprong van het priesterschap van het Oude Verbond geheiligd. De priesters worden er "aangesteld voor de mensen, om hen te vertegenwoordigen bij God en om gaven en offers op te dragen voor hun zonden."

    Ingesteld om het woord van God te verkondigen en om door offers en gebed de gemeenschap met God te herstellen, is dit priesterschap toch niet bij machte het heil te bewerken. Bij dit priesterschap moeten deze offers steeds weer worden herhaald, zonder dat dit leidt tot een definitieve heiliging, die enkel door het offer van Christus bewerkt zal worden.

    Toch ziet de kerk in het priesterschap van Aäron en de dienst van de levieten, evenals in de aanstelling van de zeventig "oudsten", voorafbeeldingen van het gewijde ambt van het nieuwe verbond.

    Zo bidt de kerk, volgens de Latijnse ritus, in het wijdingsgebed van de bisschopswijding: God, Vader van onze Heer Jezus Christus, (...) Gij leidt uw kerk door uw genadevol woord. Vanaf het begin hebt Gij alles vastgesteld: Gij hebt Abraham tot het geloof geroepen; en over de velen die na hem geloofd hebben, hebt Gij [leiders en priesters aangesteld; nooit liet Gij uw heiligdom zonder bediening (...).

    Bij de wijding van priesters bidt de kerk: Heer, heilige Vader, (...) reeds in het Oude Verbond ontstonden bepaalde ambten als voorafbeelding van de sacramenten: nadat Gij Mozes en Aäron aan het hoofd van uw volk had gesteld om het te leiden en te heiligen, hebt Gij ook naar rang en waardigheid mannen uitgekozen om hen in hun werk bij te staan. Tijdens het verblijf van het joodse volk in de woestijn hebt Gij zeventig wijze mannen bezield met de geest van Mozes en door hun hulp was het hem mogelijk uw talrijk volk te besturen. Aärons zonen hebt Gij laten delen in het priesterschap van hun vader.

    En in het wijdingsgebed voor diakens belijdt de kerk: Almachtige God (...), uw kerk bouwt Gij tot uw temper en daarin roept Gij uw dienaars tot het drieledig ambt om de dienst te verzorgen van uw naam. Reeds in het Oude Verbond hebt Gij de dienst in uw heiligdom aan de zonen van Levi toevertrouwd.

    Het ene priesterschap van Jezus

    Alle voorafbeeldingen van het priesterschap in het Oude Verbond vinden hun vervulling in Christus Jezus, "de ene middelaar tussen God en de mensen" (1 Tim. 2,5). In Melchisedek, "priester van God de Allerhoogste" (Gen. 14,18), ziet de christelijke Overlevering de voorafbeelding van het priesterschap van Christus: Hij is de enige "hogepriester op de wijze van Melchisedek" (Heb. 5,10; 6,20), "heilig, schuldeloos, onbesmet" (Heb. 7,26), die "door één offer voor altijd hen die zich laten heiligen tot heiligheid heeft gebracht" [Heb. 10,14]. Hiermee wordt het ene offer van zijn kruis bedoeld.

    Het verlossend offer van Christus is uniek en werd eens voor altijd opgedragen. Desondanks wordt het in het eucharistisch offer van de kerk tegenwoordig gesteld. Dit is ook het geval voor het ene priesterschap van Christus: het wordt tegenwoordig gesteld door het ambtelijke priesterschap zonder dat het unieke karakter van het priesterschap van Christus wordt aangetast: "Christus is dus de enige echte priester, de anderen zijn slechts zijn dienaars".

    Twee wijzen voor deelname aan het ene priesterschap van Jezus

    Christus, hogepriester en enige middelaar, heeft de kerk gemaakt "tot een koninklijk geslacht van priesters voor zijn God en Vader" [Openb. 1: 6]. Heel de gemeenschap van de gelovigen als zodanig is priesterlijk. De gelovigen oefenen het priesterschap dat hun door het doopsel verleend is, uit door middel van hun deelname, ieder volgens zijn eigen roeping, aan de zending van Christus, priester, profeet en koning. De gelovigen worden "gewijd tot een heilig Priesterschap door de sacramenten van het Doopsel en het Vormsel."

    Hoewel het ambtelijk of hiërarchisch priesterschap van bisschoppen en priesters en het gemeenschappelijk priesterschap van alle gelovigen beide "op hun eigen bijzondere wijze deelhebben aan het ene priesterschap van Christus," verschillen zij toch wezenlijk van elkaar, terwijl zij tevens "op elkaar aangewezen zijn."

    In welke zin? Terwijl het gemeenschappelijk priesterschap van de gelovigen zich verwezenlijkt door de ontplooiing van de doopgenade in een leven van geloof, hoop en liefde, een leven volgens de Geest, staat het ambtelijk priesterschap ten dienste van het gemeenschappelijk priesterschap en heeft het betrekking op de ontplooiing van de doopgenade van alle christenen. Het is één van de middelen waardoor Christus onophoudelijk zijn kerk opbouwt en bestuurt. Daarom ook wordt het overgedragen door een eigen sacrament, het Wijdingssacrament.

    In de persoon van Christus als hoofd...

    In het kerkelijk dienstwerk van de gewijde bedienaar is Christus zelf bij zijn Kerk, als hoofd van zijn lichaam, herder van zijn kudde, hogepriester van het verlossend offer, meester van de waarheid. Dit bedoelt de Kerk wanneer zij zegt dat de priester krachtens het wijdingssacrament in persona Christi capiti handelt:

    (Bij het kruisoffer en in het misoffer) gaat het om dezelfde priester: Christus Jezus, wiens heilige persoon vertegenwoordigd wordt door zijn bedienaar. Vanwege de priesterwijding die de bedienaar ontvangen heeft, wordt hij aan deze Hogepriester gelijk gemaakt en bezit hij ook de macht om in de kracht en in de persoon van Christus zelf te handelen (virtute ac persona ipsius Christi)

    Christus is de bron van elk priesterschap, want de priester van het Oude Verbond was de voorafbeelding van Christus en die van het Nieuwe Verbond handelt in de persoon van Christus.

    Door de gewijde bedienaars, in het bijzonder de bisschoppen en de priesters, wordt de aanwezigheid van Christus als hoofd van de Kerk zichtbaar gemaakt in de gemeenschap van de gelovigen. De bisschop is, naar de mooie uitdrukking van de heilige Ignatius van Antiochië, typos tou Patros, het levende beeld van God de Vader.

    Deze aanwezigheid van Christus in de bedienaar mag niet tot het misverstand 896 leiden dat deze bedienaar nu niet onderhevig zou zijn aan menselijke zwakheid, heerszucht, dwalingen, of zelfs zonde. De kracht van de heilige Geest is niet op dezelfde wijze waarborg voor alle handelingen van de bedienaars. In de sacramenten is deze waarborg gegeven, zodat zelfs de zonde van de bedienaar geen belemmering is voor de vrucht van de genade. Er bestaan echter vele andere handelingen die het menselijk stempel van de bedienaar dragen. De sporen daarvan zijn niet altijd teken van trouw aan het evangelie en kunnen bijgevolg schadelijk zijn voor de apostolische vruchtbaarheid van de kerk.

    Het Priesterschap is een dienstwerk.

    "Dit ambt, dat de Heer aan de herders van zijn volk heeft toevertrouwd, is een waarachtige dienst". Het is geheel en al betrokken op Christus en op de mensen. Van Christus en zijn uniek priesterschap is het helemaal afhankelijk en het werd ingesteld ten gunste van de mensen en de gemeenschap van de Kerk. Het wijdingssacrament verleent "een gewijde macht" die geen andere is den die van Christus. De uitoefening van dit gezag moet dus afgestemd worden op het voorbeeld van Christus, Hij die uit liefde de laatste is geworden en dienaar van allen. "De Heer heeft duidelijk gezegd dat de zorg voor zijn kudde een bewijs is van liefde voor Hem"

    ..."In naam van heel de Kerk"

    De taak van het ambtelijk priesterschap beperkt zich niet tot het vertegenwoordigen van Christus [hoofd van de Kerk] ten overstaan van de vergadering van de gelovigen. De priester handelt tevens in naam van heel de Kerk, wanneer hij God het gebed van de kerk aanbiedt en vooral wanneer hij het eucharistisch offer opdraagt.

    "In naam van heel de Kerk": deze uitdrukking betekent niet dat de priesters de afgevaardigden van de gemeenschap zouden zijn. Het gebed en het offer van de Kerk zijn niet te scheiden van het gebed en het offer van Christus, haar hoofd. Het gaat altijd om de eredienst van Christus, in en door zijn Kerk. Het is heel de Kerk, lichaam van Christus, die bidt en zichzelf aan God de Vader opdraagt, "door Hem en met Hem en in Hem", in de eenheid van de heilige Geest. Heel het lichaam, caput et membra, bidt en draagt zichzelf op, en daarom worden zij die in het lichaam op bijzondere wijze de bedienaars ervan zijn, niet alleen dienaars van Christus, maar ook bedienaren van de Kerk genoemd. Het ambtelijk priesterschap kan de Kerk vertegenwoordigen, omdat het Christus vertegenwoordigt.

    3. De drie graden van het sacrament

    Het kerkelijk ambt, door God ingesteld, wordt in verschillende wijdingsorden uitgeoefend door hen die reeds van oudsher bisschoppen, priesters en diakens genoemd worden. De katholieke leer, zoals die tot uitdrukking komt in de liturgie, het kerkelijk leergezag en het bestendige gebruik van de Kerk, kent twee graden in de ambtelijke deelname aan het priesterschap van Christus: het episcopaat en het presbyteraat. Het diaconaat is bedoeld om het episcopaat en het presbyteraat te ondersteunen en te dienen. Daarom worden met het Latijnse woord sacerdos ['priester' of 'hogepriester'] volgens het huidige taalgebruik de bisschoppen en de priesters, maar niet de diakens aangeduid. Toch houdt de katholieke leer in, dat de graden van de priesterlijke deelname [episcopaat en presbyteraat] en de graad van de dienst [diaconaat] alle drie verleend worden door een sacramentele handeling die "wijding [ordinatio]" genoemd wordt, dit is het wijdingssacrament:

    Allen moeten voor de diakens eerbied hebben als voor Jezus Christus, zoals ook voor de bisschop als het beeld van de Vader, en voor de presbyters als de raad van God en de vergadering van de apostelen: zonder hen is er geen sprake van Kerk.

    De bisschopswijding: volheid van het wijdingsacrament

    Onder de verschillende ambten die vanaf het begin in de Kerk worden uitgeoefend. komt, naar het getuigenis van de Overlevering, op de voornaamste plaats het ambt van hen die, in het episcopaat opgenomen, dank zij een opvolging vanaf het begin, de ranken dragen van de apostolische wortel.

    Om hun verheven zending te vervullen zijn de apostelen door Christus bedeeld met een bijzondere uitstorting van de heilige Geest die over hen neerdaalde; op hun beurt hebben zij aan hun medewerkers door de handoplegging de geestelijke gave meegedeeld, die tot in onze tijd in de bisschopswijding is overgedragen.

    Het Tweede Vaticaans Concilie leert dat door de bisschopswijding "de volheid van het Wijdingssacrament" verleend wordt, een volheid die met name in de liturgische traditie van de Kerk en bij monde van de heilige Kerkvaders het hogepriesterschap en de samenvatting [summa] van het gewijde ambt wordt genoemd".

    "De bisschopswijding geeft, samen met de heiligingstaak, ook de taak om te onderrichten en te besturen. [...] Inderdaad, [...] de handoplegging en de wijdingswoorden verlenen de genade van de heilige Geest en drukken een heilig merkteken in, en wel zo dat de bisschoppen op eminente en zichtbare wijze de rol van Christus zelf, als leraar, herder en hogepriester, vervullen en in zijn persoon optreden [in Eius persona agant]. Daarom zijn de bisschoppen door de heilige Geest die hun geschonken is, ware en authentieke leraren van het geloof, priesters en herders.

    Tot lid van het bisschoppencollege wordt iemand aangesteld krachtens de sacramentele wijding en door de hiërarchische gemeenschap met het hoofd en de leden van het college. Het karakter en de collegiale aard van de orde der bisschoppen komt onder andere tot uitdrukking in het aloude kerkelijke gebruik om meerdere bisschoppen te laten deelnemen aan de wijding van een nieuwe bisschop. Voor een wettige bisschopswijding is heden een bijzondere tussenkomst van de bisschop van Rome vereist, aangezien hij de hoogste zichtbare band is van de gemeenschap van de particuliere kerken in de ene Kerk en de waarborg voor hun vrijheid.

    Elke bisschop heeft als plaatsvervanger van Christus de pastorale zorg voor de particuliere Kerk die hem is toevertrouwd. Tegelijkertijd draagt hij echter op collegiale wijze, samen met al zijn broeders in het bisschopsambt, de zorg voor alle kerken, maar al is iedere bisschop slechts de geestelijke herder van dat deel van de kudde dat aan hem is toevertrouwd, toch staat hij, als wettige opvolger van de apostelen, krachtens de instelling en het bevel van God, samen met de andere bisschoppen borg voor de apostolische zending van de Kerk.

    Wat tot hiertoe gezegd werd, toont aan waarom de eucharistie die door de bisschop gevierd wordt een heel bijzondere betekenis heeft: zij is de uitdrukking van de kerk die verenigd is rond het altaar onder het voorzitterschap van hem die Christus, de goede herder en het hoofd van zijn kerk, zichtbaar tegenwoordig stelt.

    De wijding van de presbyters: medewerkers van de bisschop

    Christus, die de Vader heeft geheiligd en naar de wereld heeft gezonden, maakte via zijn apostelen hun opvolgers [namelijk de bisschoppen] zijn wijding en zending deelachtig. De bisschoppen nu hebben hun diensttaak in verschillende graden aan verschillende personen in de kerk op wettige wijze doorgegeven. Hun diensttaak is in ondergeschikte graad overgedragen aan de priesters, opdat dezen in de rang van het presbyteraat opgenomen, medewerkers van de bisschop zouden zijn, om op een juiste wijze de door Christus toevertrouwde apostolische zending ten uitvoer te brengen.

    Omdat het priesterlijk ambt in verbinding staat met het bisschopsambt, deelt het ook in het gezag waarmee Christus zelf zijn lichaam opbouwt, heiligt en bestuurt. Daarom vooronderstelt het priesterschap van de priesters weliswaar de sacramenten van de christelijke initiatie, maar wordt het toch overgedragen door dat speciale sacrament dat de priesters door de zalving van de heilige Geest tekent met een bijzonder merkteken. Aldus worden zij aan Christus Priester gelijkvormig gemaakt, zodat zij in de persoon van Christus-Hoofd kunnen optreden.

    De priesters zijn, hoewel zij het hogepriesterschap niet bezitten en in de uitoefening van hun macht van de bisschoppen afhankelijk zijn, niettemin met hen verenigd in de priesterlijke waardigheid. Door het wijdingssacrament gelijkvormig gemaakt aan het beeld van Christus, de hoogste en eeuwige priester, worden zij gewijd om het evangelie te preken, de herders van hun gelovigen te zijn en de goddelijke eredienst te vieren als waarachtige priesters van het Nieuwe Verbond.

    Krachtens het wijdingssacrament hebben de priesters deel aan de universele dimensies van de zending die Christus aan de apostelen toevertrouwde. De geestelijke gave die zij in de wijding ontvangen hebben, rust hen niet toe voor een begrensde en beperkte zending, maar voor een zeer ruime en universele heilszending tot aan het uiteinde der aarde. Zij zijn van harte bereid om het evangelie overal te verkondigen.

    Hun gewijde taak vervullen zij vooral in de eucharistische dienst of synaxis, waarbij zij in de persoon van Christus handelend optreden, zijn mysterie verkondigen en de smeekbeden van de gelovigen verbinden met het offer van hun hoofd. Inderdaad. het unieke offer van het Nieuwe Verbond, namelijk dat van Christus, die zich eens voor altijd als onbevlekt offerlam aan de Vader opdroeg, stellen zij tegenwoordig en passen zij toe in het offer van de mis, tot aan de komst van de Heer. Uit dit ene offer put heel hun priesterlijk dienstwerk zijn kracht.

    De priesters, zorgzame medewerkers van de orde der bisschoppen, waarvan zij de hulp en het instrument zijn, geroepen om het Volk van God te dienen, vormen met hun bisschop één enkel presbyterium, dat met verschillende functies belast is. Overal waar zich een gemeenschap van gelovigen bevindt, vertegenwoordigen zij in zekere zin de bisschop, met wie zij in vertrouwen en grootmoedigheid verbonden zijn. Zij nemen voor hun deel zijn taken en zorgen over, om ze in de dagelijkse dienst uit te voeren. De priesters mogen hun ambt slechts uitoefenen in afhankelijkheid van hun bisschop en in gemeenschap met hem. De belofte van gehoorzaamheid die zij tijdens de wijding voor de bisschop afleggen en de vredeskus van de bisschop op het einde van de wijdingsplechtigheid duiden aan, dat de bisschop hen als zijn medewerkers, zijn zonen, zijn broeders en vrienden beschouwt en dat zij hem van hun kant liefde en gehoorzaamheid verschuldigd zijn.

    Alle priesters die door de wijding in de rang van het presbyteraat zijn opgenomen, zijn in sacramentele broederschap nauw met elkaar verbonden. Vooral echter in het bisdom, waar zij voor de uitoefening van hun dienstwerk onder een eigen bisschop zijn aangesteld, vormen zij één presbyterium". Wanneer tijdens de wijdingsritus na de bisschop de presbyters op hun beurt de wijdeling de handen opleggen, dan wordt hiermee op liturgische wijze de eenheid van het presbyterium uitgedrukt.

    De diakenwijding: voor het dienstbetoon

    "Op een lagere hiërarchische rang staan de diakens, wie de handen worden opgelegd 'niet voor het priesterschap, maar voor het dienstbetoon"'. Voor de wijding tot het diaconaat legt enkel de bisschop de handen op, waarmee hij aanduidt dat de diaken op bijzondere wijze met de bisschop verbonden is in de taken van zijn "diakonia."

    De diakens hebben op een bijzondere wijze deel aan de zending en de genade van Christus. Het wijdingssacrament tekent hen met een merkteken ("character") dat niemand kan uitwissen en dat hen gelijkvormig maakt aan Christus, die de "diaken", dit is de dienaar, van allen geworden is. Het komt aan de diakens toe om onder andere de bisschop en de priesters bij te staan in de viering van de heilige mysteriën, vooral de Eucharistie, de communie uit te reiken, te assisteren bij een Huwelijk en het in te zegenen, het Evangelie te verkondigen en te preken, kerkelijke uitvaarten te leiden en zich te wijden aan liefdewerken van allerlei aard.

    Sinds het Tweede Vaticaans Concilie heeft de Latijnse Kerk het diaconaat "als een eigen en blijvende hiërarchische rang" hersteld, terwijl de oosterse kerken het steeds gehandhaafd hadden. Dit permanente diaconaat, dat ook aan gehuwde mannen verleend kan worden, is een belangrijke verrijking ten dienste van de zending van de kerk. Het is inderdaad gepast en nuttig dat mannen, die in de kerk een echt diaconale bediening uitoefenen - hetzij in het liturgische en pastorale leven, hetzij in sociale en caritatieve werken - "door de handoplegging, die vanaf de apostelen is overgeleverd, versterkt en nauwer aan het altaar gebonden worden, opdat zij hun bediening door de sacramentele genade van het diaconaat doeltreffender vervullen."

    4. De viering van het sacrament

    De wezenlijke ritus van het wijdingssacrament bestaat voor de drie graden uit de handoplegging door de bisschop op het hoofd van de wijdeling en het specifieke wijdingsgebed, waarin God gevraagd wordt om de uitstorting van de heilige Geest en de gaven die eigen zijn aan het ambt waartoe de kandidaat gewijd wordt.

    Zoals dit voor alle sacramenten het geval is, zo wordt ook deze viering omringd door verklarende riten. Terwijl ze in de verschillende liturgische tradities onderling sterk van elkaar afwijken, hebben ze met elkaar gemeen dat ze de veelvoudige aspecten van de sacramentele genade tot uitdrukking brengen. Zo laten de inleidingriten in de Latijnse ritus -de voordracht en uitverkiezing van de wijdeling, de toespraak van de bisschop, de ondervraging van de wijdeling, de litanie van de heiligen- zien dat de keuze van de kandidaat is geschied overeenkomstig het gebruik van de kerk en bereiden zij de plechtige handeling van de wijding voor. Na de wijding volgen verschillende riten die op symbolische wijze het voltrokken mysterie uitdrukken en voltooien: de bisschop of de priester wordt gezalfd met het heilig chrisma, als teken van de bijzondere zalving van de heilige Geest die hun dienstwerk vruchtbaar maakt; aan de bisschop wordt het evangelieboek, de ring, de mijter en de staf overhandigd; het zijn tekens van zijn apostolische zending om het woord van God te verkondigen, van zijn trouw aan de kerk, bruid van Christus, en van zijn herderstaak over de kudde van de Heer; aan de priester wordt de pateen en de kelk overhandigd, "de offergave van het heilig volk", die hij aan God dient op te dragen; aan de diaken, die zojuist de zending heeft ontvangen om het evangelie van Christus te verkondigen, wordt het evangelieboek overhandigd.

    5. Wie kan dit sacrament toedienen?

    Christus heeft de apostelen uitgekozen en hen laten delen in zijn zending en zijn gezag. Verheven aan de rechterhand van de Vader, laat hij zijn kudde niet in de steek, maar hij blijft haar zonder onderbreking beschermen door zijn apostelen en leidt haar nu nog door middel van de herders die tegenwoordig zijn werk voortzetten. Sommigen "maakte" Christus tot apostelen, anderen tot herders. Hij blijft handelen door middel van de bisschoppen.

    Aangezien het Wijdingssacrament het sacrament van het apostolisch ambt is, komt het de bisschoppen toe, als opvolgers van de apostelen, de "geestelijke gave", het "apostolische zaad" over te dragen. De bisschoppen die geldig gewijd zijn, dit wil zeggen die zich in de lijn van de apostolische opvolging bevinden, dienen op geldige wijze de drie graden van het wijdingssacrament toe.

    6. Wie kan het sacrament ontvangen?

    "Alleen een gedoopte man ontvangt geldig de heilige wijding".

    De Heer Jezus heeft mannen uitgekozen om het college van de twaalf apostelen te vormen, en de apostelen hebben op dezelfde wijze gehandeld, toen ze medewerkers uitkozen die hen in hun taak zouden opvolgen. Het college van bisschoppen, met wie de priesters in hun priesterschap verenigd zijn, stelt tot de wederkomst van Christus het college van de twaalf tegenwoordig en actualiseert het. De kerk erkent dat zij gebonden is door de keuze van de Heer zelf. Daarom is de wijding van vrouwen niet mogelijk.

    Niemand kan rechten laten gelden om het wijdingssacrament te ontvangen. Niemand kan zich inderdaad deze taak aanmatigen. Men wordt ertoe geroepen door God. Hij die meent de tekenen van een roeping door God tot het gewijde ambt te onderkennen, moet in alle nederigheid zijn verlangen voorleggen aan het gezag van de kerk, waaraan de verantwoordelijkheid en het recht toekomt iemand te roepen de wijding te ontvangen. Zoals elke genadegave kan ook dit sacrament slechts als een onverdiende gave ontvangen worden.

    Behalve de permanente diakens worden alle gewijde bedienaars van de Latijnse kerk gewoonlijk gekozen onder gelovige mannen die celibatair leven en de wil hebben het te onderhouden "omwille van het rijk der hemelen" [Mt. 19, 12]. Geroepen om zich onverdeeld te wijden aan de Heer en aan "zijn zaak", geven zij zich geheel aan God en de mensen. Het celibaat is een teken van dit nieuwe leven waaraan de bedienaar van de kerk zich wijdt. Met een blij hart aanvaard, straalt het de boodschap van het rijk Gods uit.

    Sinds eeuwen is in de oosterse kerken een andere discipline van kracht: terwijl bisschoppen enkel onder celibatairen gekozen worden, kunnen daar gehuwde mannen wel tot diaken of priester gewijd worden. Deze praktijk wordt sinds lang als wettig beschouwd. Deze priesters oefenen een vruchtbaar dienstwerk uit in hun gemeenschappen. Het priestercelibaat wordt overigens in de oosterse kerken hoog in ere gehouden en de priesters die er vrij voor gekozen hebben omwille van het rijk der hemelen, zijn talrijk. Zowel in het oosten als in het westen mag hij die het wijdingssacrament ontvangen heeft, niet meer trouwen.

    6. De vruchten van dit wijdingssacrament

    Het onuitwisbare teken

    Dit sacrament maakt de wijdeling door een bijzondere genadegave van de heilige Geest gelijkvormig aan Christus, om zo als instrument van Christus ten dienste van de kerk te staan. Door de wijding wordt men bevoegd om te handelen als vertegenwoordiger van Christus, het hoofd van de kerk, in zijn drieledige taak van priester, profeet en koning.

    Deze deelname aan de taak van Christus wordt, zoals in het Doopsel en het Vormsel, eens voor altijd gegeven. Ook het wijdingssacrament verleent een onuitwisbaar geestelijk merkteken en kan noch herhaald noch tijdelijk verleend worden.

    Iemand die geldig gewijd is, kan weliswaar om zwaarwegende redenen ontslagen worden van de verplichtingen en functies die hij bij de wijding op zich genomen heeft of het verbod krijgen ze uit te oefenen, maar hij kan niet meer in de eigenlijke betekenis van het woord leek worden. Het merkteken dat hij bij de wijding ontvangen heeft, is immers onuitwisbaar. De roeping en zending die hij op de dag van zijn wijding ontvangen heeft, tekenen hem blijvend.

    Omdat het uiteindelijk Christus zelf is die door de gewijde bedienaar handelt en heil schenkt, belet de onwaardigheid van de bedienaar Christus niet te handelen. De heilige Augustinus zegt het met kracht: "De trotse bedienaar staat aan de kant van de duivel. Toch wordt de gave van Christus niet door hem vertroebeld: deze stroomt helder door hem heen, deze gaat zuiver door hem heen en komt terecht op de vruchtbare aarde. (... ) De geestelijke kracht van het sacrament is immers als een licht: door hen die verlicht moeten worden, wordt het zuiver ontvangen, en het wordt niet verontreinigd, ook al gaat het door onreinen heen.

    De genade van de Heilige Geest

    De genade van de heilige Geest die eigen is aan dit sacrament, maakt de wijdeling gelijkvormig aan Christus, de priester, leraar en herder, van wie hij de bedienaar wordt.

    Voor de bisschop is dit allereerst een genade van kracht ("de Geest van leiderschap": wijdingsgebed voor een bisschop in de Latijnse ritus): de genade om zijn kerk met kracht en wijsheid te leiden en te verdedigen, als een vader en herder, met onbaatzuchtige liefde voor allen en een voorliefde voor armen, zieken en noodlijdenden. Deze genade zet hem aan, het evangelie te verkondigen aan allen, het voorbeeld te zijn voor zijn kudde, haar voor te gaan op de weg naar de heiligheid door zich in de eucharistie te vereenzelvigen met Christus, priester en slachtoffer, zonder te vrezen dat hij zijn leven moet geven voor zijn schapen:

    Verleen, Vader die de harten kent, aan uw dienaar die Gij tot het bisschopsambt hebt uitverkoren, dat hij uw heilige kudde weidt en dat hij onberispelijk uw hoogste priesterschap uitoefent en U dient dag en nacht; dat hij voortdurend uw aanschijn mild mag stemmen en U de gaven offert van uw heilige kerk. Geef hem de macht, uit kracht van de Geest van het hogepriesterschap de zonden te vergeven overeenkomstig uw opdracht, ambten te verlenen naar uw bedoeling en ook alle banden te ontbinden krachtens de macht die Gij aan uw apostelen gegeven hebt. Moge hij U welgevallig zijn door zijn zachtmoedigheid en zijn zuiver hart, wanneer hij U het aangenaam reukoffer opdraagt door uw Zoon Jezus Christus...

    De geestelijke gave die door de priesterwijding wordt verleend, wordt uitgedrukt in het volgende gebed dat eigen is aan de Byzantijnse ritus. Tijdens de handoplegging zegt de bisschop: "Heer, vervul hem die Gij U gewaardigd hebt tot de rang van het priesterschap te verheffen, met de gave van de heilige Geest, opdat hij waardig bevonden mag worden onberispelijk voor uw altaar te staan, het evangelie van uw rijk te verkondigen, de dienst van uw woord van waarheid te vervullen, U geestelijke gaven en offers op te dragen, uw volk nieuw te maken door het bad van de wedergeboorte; zodat ook hijzelf onze grote God en Heiland Jezus Christus, uw enige Zoon, tegemoet mag gaan op de dag van diens tweede komst, en dat hij van uw oneindige goedheid de beloning voor een trouwe vervulling van zijn ambt mag ontvangen."

    Wat de diakens betreft: "zij staan, gesterkt door de sacramentele genade, in dienst van het Volk van God door de 'diaconie' van de liturgie, van het woord en van de liefdewerken, in gemeenschap met de bisschop en zijn presbyterium."

    Door de verhevenheid van de priesterlijke genade en taak voelden de heilige leermeesters zich dringend tot bekering opgeroepen, opdat heel hun leven zou beantwoorden aan Hem, wiens dienaars zij werden door het sacrament. Toen hij nog een jong priester was, riep bijvoorbeeld de heilige Gregorius van Nazianze uit:

    Men moet eerst gereinigd zijn, voordat men anderen reinigt; men moet onderricht zijn, om anderen te kunnen onderrichten; men moet licht worden, om te verlichten; tot God naderen, om anderen tot Hem te doen naderen; geheiligd zijn, om te heiligen, om hen bij de hand te nemen en te leiden en een verstandige raadsman voor hen te zijn. Ik weet van wie wij dienaar zijn, op welk niveau wij ons bevinden en wie Hij is tot wie wij de mensen geleiden. Ik ken de verhevenheid van God en de zwakheid van de mens, maar ook zijn kracht.Wie is dus de priester? Hij is de verdediger van de waarheid, hij neemt plaats tussen de engelen, hij spreekt de lofzang uit samen met de aartsengelen, hij doet de offers opstijgen naar het altaar in den hoge, hij deelt in het priesterschap van Christus, hij geeft het schepsel een nieuwe vorm, hij herstelt (in het schepsel) het beeld (van God), hij herschept het voor de wereld van boven, en, om het allergrootste te noemen, hij is vergoddelijkt en vergoddelijkt op zijn beurt.

    En de heilige pastoor van Ars: "De priester zet het verlossingswerk op aarde voort ... Als men enig begrip had van wat de priester op aarde betekent, dan zou men sterven, niet van vrees, maar van liefde...... Het priesterschap, dat is de liefde van het hart van Jezus."

    In het kort

    De heilige Paulus zei tot zijn leerling Timóteüs: "Vergeet niet het vuur aan te wakkeren van Gods genade die in u is door de oplegging van mijn handen " [2 Tm. 1, 6] en "streeft iemand naar het bisschopsambt, dan begeert hij een voortreffelijke taak" [i Tm. 3,1]. Tot Titus zet' hij: "Ik heb u op Kreta achtergelaten met de bedoeling dat gij de resterende zaken zoudt regelen door in elke stad presbyters, aan te stellen volgens de richtlijnen die ik u heb gegeven" [Tit. 1,5].

    Heel de kerk is een priesterlijk volk. Dankzij het doopsel hebben alle gelovigen deel aan het priesterschap van Christus. Deze deelname noemt men "het gemeenschappelijk priesterschap van de gelovigen". Op basis en ten dienste hiervan bestaat er een andere deelname aan de zending van Christus: die van het ambt dat door het wijdingssacrament wordt verleend. Deze taak bestaat uit het dienstwerk in naam en in de persoon van Christus als hoofd, te midden van de gemeenschap.

    Het ambtelijk priesterschap verschilt wezenlijk van het gemeenschappelijk priesterschap van de gelovigen, omdat het een gewijde macht verleent ten dienste van de gelovigen. De gewijde bedienaars oefenen hun dienstwerk ten aanzien van het Volk van God uit door het onderricht [munus docendi], de goddelijke eredienst [munus liturgicum] en het pastoraal bestuur [munus regendi].

    Vanaf het begin werd het gewijde ambt in drie graden verleend en uitgeoefend: die van de bisschoppen, de presbyters en de diakens. De ambten die door de wijding worden verleend, zijn onvervangbaar voor de organische structuur van de kerk: zonder bisschop, presbyters en diakens kan men niet van kerk spreken.

    De bisschop ontvangt de volheid van het wijdingssacrament, dat hem invoegt in het bisschoppencollege en dat hem maakt tot zichtbaar hoofd van de particuliere kerk die hem werd toevertrouwd. Aangezien de bisschoppen opvolgers van de apostelen en leden van het college zijn, hebben zij deel aan de apostolische verantwoordelijkheid en de zending van heel de kerk, onder het gezag van de paus, opvolger van de heilige Petrus.

    De presbyters zijn in hun priesterlijke waardigheid met de bisschoppen verenigd en zijn tegelijkertijd in hun pastorale functies van hen afhankelijk; zij zijn geroepen om de zorgzame medewerkers van de bisschoppen te zijn; zij vormen rondom de bisschop het presbyterium dat, samen met hem, de verantwoordelijkheid draagt voor de particuliere kerk. Zij worden door de bisschop met een parochiegemeenschap of met een welomschreven kerkelijke functie belast.

    De diakens zijn bedienaars die gewijd zijn om in de kerk taken van dienstbetoon te verrichten; zij ontvangen niet het ambtelijk priesterschap, maar de wijding verleent hun belangrijke functies in de bediening van het woord, de goddelijke eredienst, het pastorale bestuur en de liefdadigheid, taken die z onder het pastoraal gezag van hun bisschop moeten vervullen.

    Het wijdingssacrament wordt toegediend door de handoplegging gevolgd door een plechtig wijdingsgebed waarin aan God voor de wijdeling de genadegaven van de heilige Geest gevraagd worden, gaven die voor zijn ambt vereist zijn. De wijding drukt een onuitwisbaar sacramenteel merkteken in.

    De kerk dient het wijdingssacrament enkel toe aan mannen, van wie grondig werd nagegaan of ze bekwaam zijn het ambt uit te oefenen. Aan het kerkelijk gezag komt de verantwoordelijkheid en het recht toe iemand te roepen tot het ontvangen van de wijdingen.

    In de Latijnse kerk wordt voor het priesterschap het wijdingssacrament gewoonlijk slechts toegediend aan kandidaten die bereid zijn in vrijheid het celibaat te aanvaarden en die publiek te kennen geven het te willen onderhouden uit liefde voor het rijk Gods en ten dienste van de mensen.

    Het komt de bisschoppen toe het wijdingssacrament in zijn drie graden toe te dienen.

    Anne Van Der Sloten


    08-02-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Sacrament van de Ziekenzalving
    Het Sacrament de Ziekenzalving

    Voorwoord

    De ziekenzalving is een sacrament waarvan de betekenis en de vruchten ervan minder goed gekend zijn.

    Ik heb al dikwijls gemerkt dat er aan het ziekbed van een zwaar zieke er niemand aan denkt om een priester te roepen om de ziekenzalving toe te dienen. Ook niet bij mensen waarvan men weet dat ze het wel zouden waarderen. Niet noodzakelijk uit kwade wil, maar men denkt er dikwijls gewoon niet aan.

    Nochtans is dit één van de mooiste dingen die wij kunnen doen voor een zieke of een stervende: een priester roepen om dit prachtige sacrament toe te dienen.

    Indien de zieke bewusteloos is, aarzel niet om er zelf om te vragen. Indien de zieke wel bij bewustzijn is: vraag het hem of haar. Ze zijn vaak te ziek en denken er niet aan om het te vragen. Ik heb het zelf in mijn familie ervaren. Ook als je denkt dat ze er niet voor openstaan, vraag het toch maar, je kan het nooit weten.

    Na het lezen, de volgende weken van wat de Kerk ons zegt over dit sacrament, zal je het met mij eens zijn, dat dit een buitengewoon geschenk is.  Laat ons er dan ten volle gebruik van maken.

    Volgende vragen komen aan bod:
    • Wat is de betekenis van ziekte en lijden?
    • Geneest Jezus nu nog?
    • Welke opdracht hebben wij als christen en de priester in het bijzonder?
    • Wie mag het sacrament toedienen?
    • Wanneer mag men dit toedienen?
    • Hoe dikwijls?
    • Is het noodzakelijk?
    • Welke vruchten zijn eraan verbonden?
    Catechismus

    Door de sacramenten van de christelijke initiatie ontvangen wij het nieuwe leven van Christus. Dit leven nu dragen wij 'in aarden potten' [2 Kor. 4,7]. Het is nog 'met Christus verborgen in God' [Kol. 3,3]. Wij zijn in 'onze aardse woning' [2 Kor. 5,1] nog onderworpen aan lijden, ziekte en dood. Dit nieuwe leven als kind van God kan door de zonde verzwakt worden en zelfs verloren gaan.

    Onze Heer Jezus Christus, geneesheer van onze ziel en ons lichaam, die de lamme zijn zonden vergeven heeft en hem zijn lichamelijke gezondheid heeft teruggegeven, wilde dat zijn kerk, in de kracht van de heilige Geest, zijn werk van genezing en heil zou voortzetten, zelfs jegens haar eigen leden. Dit is het doel van de twee sacramenten van genezing: het boetesacrament en de ziekenzalving.

    De ziekenzalving

    'Door de heilige ziekenzalving en het gebed van de priesters legt de gehele kerk de zieken in handen van de lijdende en verheerlijkte Heer, opdat Hij hen zou opbeuren en behouden. Meer nog, zij spoort hen aan zich vrijwillig bij het lijden en sterven van Christus aan te sluiten en aldus het hunne tot het welzijn van het Volk van God bij te dragen'.

    1. Haar grondslagen in de heilsgeschiedenis

    Ziekte in het menselijk leven


    Ziekte en lijden behoren van oudsher tot de ernstigste problemen waardoor het menselijk leven beproefd wordt. In de ziekte ervaart de mens zijn onmacht, beperktheid en eindigheid. Elke ziekte is een voorbode van de dood.

    Ziekte kan leiden tot angst, tot terugval op zichzelf, soms zelfs tot wanhoop of opstandigheid tegenover God. Ze kan iemand ook tot een grotere rijpheid brengen, hem helpen te onderscheiden wat in zijn leven niet wezenlijk is, om zich te keren tot datgene wat dat wel is. Heel vaak leidt ziekte ertoe God te zoeken en naar Hem terug te keren.

    Christus als geneesheer

    Het medelijden van Christus voor de zieken en de talrijke genezingen van allerlei gebrekkigen zijn een schitterend teken van het feit dat 'God genadig heeft neergezien op zijn volk' [Lc. 7,16] en dat het rijk Gods heel nabij is. Christus heeft niet enkel de macht om te genezen, maar ook die om zonden te vergeven: Hij is gekomen om de gehele mens naar ziel en lichaam te genezen; Hij is de geneesheer die de zieken nodig hebben. Zijn medelijden met al wie lijden, gaat zo ver dat Hij zich met hen vereenzelvigt: 'Ik was ziek en gij hebt mij bezocht' [Mt. 25,36]. Zijn voorliefde voor alle noodlijdenden heeft in de loop der eeuwen zonder ophouden de bijzondere aandacht van de christenen gewekt voor allen die lichamelijk en geestelijk lijden. Zij staat aan de oorsprong van de onvermoeibare inspanningen om hen op te beuren.

    Vaak vraagt Jezus van de zieken dat zij geloven. Om te genezen maakt Hij gebruik van tekens: speeksel en handoplegging, slijk en afwassing. De zieken willen Hem aanraken, 'want er ging van Hem een kracht uit die allen genas' [Lc. 6,19]. In de sacramenten houdt Christus niet op ons 'aan te raken' om ons te genezen.

    Ontroerd door zoveel lijden laat Christus niet alleen toe dat de zieken Hem aanraken. Hij maakt hun ellende tot de zijne: 'Hij heeft onze zwakheden weggenomen en onze ziekten heeft Hij gedragen' [Mt. 8,17]. Hij heeft niet alle zieken genezen. Zijn genezingen waren tekens van de komst van het rijk Gods. Zij kondigen een diepere genezing aan: de overwinning op zonde en dood door zijn Pasen. Op het kruis heeft Christus heel het gewicht van het kwaad op zich genomen en de 'zonde van de wereld' weggenomen [Joh. 1,29], waarvan de ziekte slechts een gevolg is. Door zijn lijden en dood op het kruis heeft Christus aan het lijden een nieuwe zin gegeven: het geeft ons voortaan de mogelijkheid met Hem gelijkvormig te worden en ons met zijn verlossend lijden te verenigen.

    'Geneest de zieken...'

    Christus nodigt zijn leerlingen uit Hem te volgen door op hun beurt hun kruis op te nemen. Door Hem te volgen, verwerven zij een nieuw zicht op ziekte en op zieken. Jezus verbindt hen met zijn leven van onthechting en dienstbaarheid. Hij laat hen delen in zijn dienstwerk van medelijden en genezing: "Zij vertrokken om te prediken dat men zich moest bekeren. Zij dreven veel duivels uit, zalfden zieken met olie en genazen hen." [Mc. 6,12-13].

    De verrezen Heer vernieuwt deze opdracht: "In mijn naam [...] zullen zij aan zieken de handen opleggen en dezen zullen genezen zijn" [Mc. 16,17-18] en bevestigd die door de tekens die de kerk verricht onder aanroeping van zijn naam. Deze tekens laten op bijzondere wijze zien dat Jezus waarlijk "God is die redt." Aan sommigen geeft de heilige Geest een speciale gave om ziekten te genezen, waarmee de kracht van de genade van de Verrezene getoond wordt. Niet altijd echter verkrijgt het gebed, hoe intens ook, genezing van ziekten. Zo krijgt de heilige Paulus van de Heer te horen: 'Je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen' [2 Kor. 12,9]. Het lijden dat ik te verduren krijg, kan als zin hebben 'dat ik in mijn lichaam mag aanvullen wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus ten bate van zijn lichaam dat de kerk is' [Kol. 1,24], zo leert ons de heilige Schrift. 'Geneest zieken!' [Mt. 10,8]. Dit is de taak die de kerk van de Heer heeft ontvangen en zij tracht die zowel door haar zorg voor de zieken als door haar voorbede, waarmee zij hen bijstaat, te verwezenlijken. Zij gelooft in de levenwekkende aanwezigheid van Christus, geneesheer van ziel en lichaam. Deze aanwezigheid is bijzonder werkzaam door de sacramenten, en heel speciaal door de eucharistie, brood dat eeuwig leven geeft en waarvan de heilige Paulus aangeeft dat het in verband staat met de lichamelijke gezondheid.

    De apostolische kerk kent echter een specifieke ritus ten gunste van de zieken, waarover de heilige Dakobus getuigt: 'Is iemand onder u ziek? Laat hij de presbyters van de gemeente roepen; zij moeten een gebed over hem uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren. En het gelovige gebed zal de zieke redden en de Heer zal hem oprichten. En als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden' [Jak. 5,14-15]. De Overlevering heeft in deze ritus één van de zeven sacramenten van de kerk erkend.

    Een sacrament voor zieken

    De kerk gelooft en belijdt dat één van de zeven sacramenten in het bijzonder bestemd is om hen te sterken die door ziekte beproefd worden: de ziekenzalving

    De heilige ziekenzalving werd door Christus onze Heer ingesteld als een sacrament van het Nieuwe Verbond, een sacrament in de waarachtige en eigenlijke zin van het woord; door Marcus1 werd het bedekt aangeduid, maar door de apostel Dakobus, de broeder des Heren, is het aan de gelovigen aanbevolen en uitdrukkelijk verkondigd.

    Zowel in het oosten als in het westen bestaan er van oudsher in de liturgische traditie getuigenissen over zalvingen van zieken met gezegende olie. In de loop der eeuwen werd de ziekenzalving steeds meer slechts toegediend aan hen die op het punt stonden te sterven. In navolging van het tweede Vaticaans concilie heeft de Apostolische constitutie 'Sacram unctionem infirmorum' van 30 november 1972 voor de Romeinse ritus het volgende vastgesteld: Vandaar dat men was gaan spreken van het 'laatste oliesel'. Ondanks deze ontwikkeling heeft de liturgie nooit nagelaten de Heer te bidden de zieke gezond te maken, indien dit hem tot heil strekt.

    In navolging van het tweede Vaticaans concilie heeft de Apostolische constitutie 'Sacram unctionem infirmorum' van 30 november 1972 voor de Romeinse ritus het volgende vastgesteld:

    Het sacrament van de ziekenzalving wordt toegediend aan zieken die in gevaar verkeren; zij worden op het voorhoofd en op de handen gezalfd met speciaal hiervoor gezegende olijfolie of, naargelang van de omstandigheden, met andere speciaal hiervoor gezegende olie, van plantaardige afkomst, waarbij slechts eenmaal deze woorden worden uitgesproken: 'Moge onze Heer Jezus Christus door deze heilige zalving en door zijn liefdevolle barmhartigheid u bijstaan met de genade van zijn heilige Geest. Moge Hij u van zonden bevrijden, u heil brengen en verlichting geven'.

    2. Voor wie is het sacrament bestemt en wie dient het toe?

    In geval iemand ernstig ziek is ...

    De ziekenzalving 'is niet uitsluitend het sacrament van wie in het uiterste Levensgevaar verkeren. De geschikte tijd om het te ontvangen is ook reeds dan aanwezig, wanneer een gelovige tengevolge van ziekte of ouderdom in levensgevaar geraakt'.

    Wanneer de zieke na de zalving weer beter wordt, kan hij in geval van een nieuwe ernstige ziekte het sacrament opnieuw ontvangen. Tijdens dezelfde ziekte kan dit sacrament herhaald worden, wanneer de toestand verergert. Het is gepast de ziekenzalving te ontvangen, voordat men een zware operatie ondergaat. Dit geldt ook voor oudere mensen, wanneer zij duidelijk zwakker worden. '

    ... Laat hij de presbyters van de gemeente roepen

    Enkel de bisschoppen en presbyters zijn de bedienaars van de ziekenzalving. De zielzorgers hebben tot taak de gelovigen in te lichten over de weldadige werking van dit sacrament. Gelovigen moeten zieken aansporen beroep te doen op een priester om dit sacrament te ontvangen. Zieken dienen zich er in een goede gesteldheid op voor te bereiden, geholpen door hun zielzorger en door heel de kerkelijke gemeenschap, die uitgenodigd wordt de zieken op bijzondere wijze met haar gebed en broederlijke aandacht te omringen.

    3. Hoe wordt dit sacrament gevierd?

    Zoals alle sacramenten is de ziekenzalving een liturgische gemeenschapsviering, of zij nu in familieverband, in een ziekenhuis of in een kerk, voor een enkele zieke of voor een groep gehouden wordt. Het is heel passend dat zij plaatsvindt tijdens een eucharistieviering, die de gedachtenis van het Pasen van de Heer is. Indien de omstandigheden er aanleiding toe geven, kan de viering van het sacrament voorafgegaan worden door het boetesacrament en gevolgd worden door het sacrament van de eucharistie. Als sacrament van het Pasen van Christus zou de eucharistie altijd het laatste sacrament van de aardse pelgrimstocht moeten zijn in de vorm van het 'viaticum' [reisvoedsel] voor de 'overgang' naar het eeuwig leven.]

    Woord en sacrament vormen een ondeelbaar geheel. De viering wordt geopend met een woorddienst, voorafgegaan door de schuldbelijdenis. De woorden van Christus en het getuigenis van de apostelen wekken het geloof van de zieke en van de gemeenschap op om de Heer de kracht van zijn Geest te vragen.

    De viering van het sacrament behelst voornamelijk de volgende elementen: 'de presbyters van de gemeente' [Jak. 5,14] leggen de zieken in stilte de handen op. Zij spreken in het geloof van de kerk een gebed over de zieken uit. Dit is de epiklese die eigen is aan dit sacrament en vervolgens geven ze de zalving met de olie die, zo mogelijk, door de bisschop gezegend is. Deze liturgische handelingen geven aan, welke genade dit sacrament aan de zieken verleent.

    4. De vruchten van dit sacrament

    Een bijzondere gave van de heilige Geest. De eerste genade van dit sacrament is een genade van troost, van vrede en bemoediging om de moeilijkheden te overwinnen die eigen zijn aan een toestand van ernstige ziekte of aan de broosheid van de ouderdom. Deze genade is een gave van de heilige Geest die het vertrouwen en het geloof in God vernieuwt en wapent tegen de bekoringen van de duivel, een bekoring van ontmoediging en angst voor de dood. Deze bijstand van de Heer door de kracht van zijn Geest wil de zieke leiden tot de genezing van zijn ziel, maar ook van zijn lichaam, indien dit de wil van God is. Bovendien, 'als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden' [Jak. 5,15].

    De vereniging met het lijden van Christus. Door de genade van dit sacrament ontvangt de zieke de kracht en de gave om zich inniger te verenigen met het lijden van Christus: hij wordt in zekere zin geconsacreerd om vrucht te dragen door de gelijkvormigheid met het verlossend lijden van de Heer. Het lijden, gevolg van de erfzonde, ontvangt een nieuwe zin: het wordt deelname aan het verlossingswerk van Jezus.

    Een kerkelijke genade. De zieken die dit sacrament ontvangen, 'dragen bij tot het welzijn van het Volk van God' door 'zich vrijwillig aan te sluiten bij het lijden en sterven van Christus'. Door de viering van dit sacrament spreekt de kerk in de gemeenschap van de heiligen voor de zieke ten beste. Door de genade van dit sacrament draagt de zieke op zijn beurt bij tot de heiliging van de kerk en het welzijn van alle mensen, voor wie de kerk lijdt en zichzelf aan God de Vader opdraagt door Christus.

    Een voorbereiding op de laatste overgang. Wordt het sacrament van de ziekenzalving toegediend aan allen die aan ernstige ziekten of gebreken lijden, in sterkere mate is zij bestemd voor wie op het punt staan dit leven te verlaten, zodat men het ook sacramentum exeuntium [sacrament van de stervenden] heeft genoemd. De ziekenzalving voltooit wat met het doopsel was begonnen: de gelijkvormigheid met de dood en verrijzenis van Christus. Zij voltooit de heilige zalvingen die als bakens heel het christelijk leven markeren. Die van het doopsel had in ons het nieuwe leven bezegeld; die van het vormsel had ons gesterkt voor de strijd van het leven. Deze laatste zalving omgeeft het einde van ons aardse leven met een stevig schild met het oog op de laatste strijd, voordat we het huis van de Vader binnentreden.

    5. Het viaticum, laaste sacrament van de christen

    Aan hen die dit leven gaan verlaten, geeft de kerk naast de ziekenzalving ook de eucharistie als viaticum. De gemeenschap met het lichaam en bloed van Christus, ontvangen op het ogenblik van de overgang naar de Vader, heeft een bijzondere betekenis en een bijzonder belang. Zij is zaad van eeuwig leven en de kracht tot verrijzenis, naar de woorden van de Heer: 'Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag' (Joh. 6,54). Als sacrament van de gestorven en verrezen Christus is de eucharistie hier sacrament van de overgang van de dood naar het leven, van deze wereld naar de Vader.

    Zoals de sacramenten van het doopsel, het vormsel en de eucharistie een eenheid vormen als 'sacramenten van de christelijke initiatie', zo kan men zeggen dat de biecht, de ziekenzalving en de eucharistie als viaticum op het einde van het christelijk leven 'de sacramenten zijn die voorbereiden op het vaderland' of de sacramenten die de pelgrimstocht voltooien.

    In het kort

    "Is iemand onder u ziek? Laat hij de presbyters van de gemeente roepen; zij moeten een gebed over hem uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren. En het gelovige gebed zal de zieke redden en de Heer zal hem oprichten. En als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden." [Jak. 5,14-15].

    Het sacrament van de ziekenzalving heeft als doel een bijzondere genade te verlenen aan de christen die te kampen heeft met de moeilijkheden die verbonden zijn met een ernstige ziekte of met ouderdom.

    Wanneer de gelovige ten gevolge van ziekte of ouderdom in levensgevaar begint te verkeren, is dit zeker het moment dat hij de heilige ziekenzalving ontvangt.

    Wanneer een christen zwaar ziek is, kan hij de ziekenzalving ontvangen, en daarna telkens wanneer, na het ontvangen ervan, zijn toestand verergert.

    Alleen de priesters, dit wil zeggen presbyters en bisschoppen, kunnen het sacrament van de ziekenzalving toedienen; hiervoor gebruikt hij olie die gezegend werd door de bisschop of, indien nodig, door de presbyter zelf die het,sacrament toedient.

    Het wezen van de viering van dit sacrament bestaat in de zalving op het voorhoofd en de handen van de zieke (in de Romeinse ritus) of op nog andere lichaamsdelen (in het oosten, een zalving die gepaard gaat met het liturgisch gebed van de celebrant, waarin hij bidt om de bijzondere genade van dit sacrament.

    De bijzondere genade van het sacrament van de ziekenzalving heeft als vruchten:

    - de vereniging van de zieke met het lijden van Christus, tot zijn eigen welzijn en dat van heel de kerk
    - troost, vrede en bemoediging om op christelijke wijze het lijden van de ziekte of de ouderdom te verdragen
    - de vergeving van de zonden, indien de zieke die niet door het boetesacrament heeft kunnen verkrijgen
    - het herstel van de gezondheid, indien dit aan het geestelijk heil ten goede komt
    - de voorbereiding op de overgang naar het eeuwig leven .

    Anne Van Der Sloten


    07-02-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Sacramentalia
    De Sacramentalia

    Zoals we uit de boodschappen vanuit de hemel al dikwijls gehoord hebben zijn de sacramentalia [hieronder uitgelegd] goede instrumenten om ons te helpen standhouden in deze verworden wereld. Dikwijls worden deze onderschat in onze strijd tegen het kwaad. Laten we er zo veel mogelijk gebruik van maken.

    Onze heilige moeder de Kerk heeft de sacramentalia ingesteld. Dit zijn heilige tekenen, waardoor, enigszins in navolging van de sacramenten, vooral vruchten van geestelijke aard aangeduid en uit kracht van het smeekgebed van de kerk verkregen worden. Door deze sacramentalia worden de mensen in de juiste gesteltenis gebracht om de eigenlijke vrucht van de sacramenten te ontvangen en worden allerlei levensomstandigheden geheiligd.

    De kenmerken van de sacramentalia

    Zij zijn door de kerk ingesteld om bepaalde kerkelijke ambten, levensstaten, allerlei omstandigheden van het christelijk leven te heiligen, evenals het gebruik van voorwerpen die van nut zijn voor de mens. Zij kunnen ook, naar de pastorale besluiten van de bisschoppen, beantwoorden aan de noden, de cultuur en de geschiedenis die eigen zijn aan het christenvolk van een bepaalde streek of tijd. Zij bevatten steeds een gebed, vaak vergezeld van een welomschreven teken, zoals de handoplegging, het kruisteken, de besprenkeling met wijwater [ter herinnering aan het doopsel].
    Zij vallen onder het priesterschap zoals dit door het doopsel verleend wordt: elke gedoopte wordt geroepen een 'zegen' te zijn en te zegenen. Daarom kunnen leken bepaalde zegeningen verrichten; hoe meer een zegening het kerkelijke en sacramentele leven betreft, hoe meer het voorgaan in een viering aan de gewijde bedienaar [bisschoppen, priesters of diakens voorbehouden zal zijn].

    De sacramentalia verlenen de genade van de heilige Geest niet op sacramentele wijze, maar door het gebed van de kerk maken zij ons ontvankelijk voor de genade en gereed tot medewerking. 'Bijna elke gebeurtenis in het leven van de gelovigen verkrijgt, als ze goed ingesteld zijn, een heiliging door de goddelijke genade die voortvloeit uit het paasmysterie van het lijden, de dood en de verrijzenis van Christus, waaraan alle sacramenten en sacramentalia hun kracht ontlenen, en vrijwel elk eerzaam gebruik van de stoffelijke dingen kan gericht worden op dit doel: de heiliging van de mens en de verheerlijking van God'.

    De verschillende vormen van sacramentalia

    Tot de sacramentalia behoren allereerst de zegeningen [van personen, maaltijden, voorwerpen, plaatsen]. Elke zegening bestaat uit een lofprijzing van God en een gebed om zijn gaven te verkrijgen. In Christus zijn de christenen door God de Vader 'gezegend met elke geestelijke zegen' [Ef. 1: 3]. De kerk geeft daarom de zegen onder aanroeping van de naam van Jezus, hetgeen gewoonlijk gepaard gaat met het heilig teken van het kruis van Christus.

    Bepaalde zegeningen hebben een werking van blijvende aard: zij wijden personen aan God toe of bestemmen voorwerpen of plaatsen voor het liturgisch gebruik. Onder de zegeningen die voor personen bestemd zijn [niet te verwarren met de sacramentele wijding] behoren de zegening van de abt of abdis van een klooster, de maagdenwijding, de ritus van de religieuze geloften en de aanstelling tot bepaalde ambten in de kerk [lectoren, akolieten, katechisten, enz.]. Als zegening van zaken is de wijding van een kerk of een altaar, de zegening van de heilige oliën, de zegening van liturgisch vaatwerk of gewaden, klokken, enz. te noemen.

    Men spreekt van exorcisme, wanneer de kerk publiek en gezagvol in naam van Jezus Christus vraagt dat een persoon of een voorwerp beschermd mag worden tegen de greep van de Boze en aan zijn macht onttrokken zal zijn. Jezus zelf heeft het toegepast. Ook de macht en de taak van de kerk om exorcismes toe te passen, komen van Jezus zelf. In eenvoudige vorm wordt het exorcisme toegepast bij de viering van het doopsel. Het plechtige, zogenaamde 'grote exorcisme' mag alleen door een priester en met verlof van de bisschop worden uitgeoefend. Men moet hier met voorzichtigheid te werk gaan door de regels die door de kerk vastgelegd zijn, strikt te onderhouden. Het exorcisme is bedoeld om duivels uit te drijven of om iemand te bevrijden van demonische overheersing, uit kracht van het geestelijk gezag dat Jezus aan zijn Kerk heeft toevertrouwd. De situatie ligt heel anders wanneer er sprake is van een ziekte, vooral een psychische ziekte. De behandeling daarvan valt onder de medische wetenschap. Voordat men een exorsisme uitspreekt, is het dus belangrijk na te gaan of het wel om een aanweziheid van de duivel en niet om een ziekte gaat.

    De volksvroomheid

    Afgezien van de sacramentele liturgie en de sacramentalia moet de katechese ook rekening houden met de uitingen van volksdevotie en volksreligiositeit. In alle tijden heeft de godsdienstzin van het christenvolk haar uitdrukking gevonden in allerlei godvruchtige praktijken die het sacramentele leven van de kerk begeleiden, zoals de verering van relieken, het bezoek aan heiligdommen, bedevaarten, processies, de kruisweg, religieuze dansen, de rozenkrans, medailles, enz.

    Deze praktijken liggen in het verlengde van het liturgisch leven van de kerk, maar ze zijn er geen vervanging van: 'Men moet rekening houden met de liturgische tijden en deze oefeningen zo inrichten dat zij in harmonie zijn met de heilige liturgie, in zekere zin uit de liturgie voortkomen en het volk de weg wijzen naar de liturgie, die immers door haar aard hoog boven deze oefeningen uitsteekt'.

    Pastoraal onderscheidingsvermogen is nodig om de volksreligiositeit te begeleiden en te ondersteunen en, zo nodig, de godsdienstzin die aan deze devoties ten grondslag ligt uitzuiveren en bijsturen, zodat voortgang wordt geboekt in de kennis van het Christusmysterie. De praktijk van de volksvroomheid is onderworpen aan de zorg en het oordeel van de bisschoppen en aan de algemene normen van de kerk.

    De volksvroomheid

    De volksreligiositeit is in de kern een geheel van waarden dat, vanuit een christelijke wijsheid, antwoord geeft op de grote vragen van het bestaan. Het gezond verstand van het katholieke volk heeft een aangeboren talent tot het maken van een synthese van het menselijk bestaan. Zo bewerkt het op creatieve wijze een verbinding tussen het goddelijke en het menselijke, Christus en Maria, geest en lichaam, de kerk als gemeenschap en de kerk als instelling, tussen persoon en gemeenschap, geloof en vaderland, verstand en gevoel. Deze wijsheid is een christelijk humanisme dat radicaal de waardigheid van elk wezen als kind van God bevestigt, dat een fundamentele broederlijkheid sticht, dat met de natuur leert om te gaan en inzicht geeft in de arbeid, dat alle reden geeft om zelfs te midden van de harde kanten van het bestaan met vreugde en goed humeur te leven. Deze wijsheid geeft het volk ook een onderscheidingsvermogen, een evangelisch instinct waardoor het spontaan aanvoelt wanneer in de kerk het evangelie op de eerste plaats komt, of wanneer de inhoud ervan door andere belangen wordt uitgehold en verstikt.

    In het kort

    Sacramentalia zijn heilige tekens die door de kerk zijn ingesteld. Hun doel is de mensen erop voor te bereiden de vruchten van de sacramenten te ontvangen en de verschillende levenssituaties te heiligen.

    Zonder de sacramentalia nemen de zegeningen een belangrijke plaats in.

    Zij zijn zowel een lofprijzing van God voor zijn werken en zijn gaven, als een voorbede van de kerk, opdat de mensen volgens de geest van het evangelie van Gods gaven gebruik mogen maken.

    Maria is de volmaakte Orante, zij staat model voor de Kerk.

    Wanneer wij tot haar bidden, stemmen wij, samen met haar, in met het heilsplan van de Vader, die zijn Zoon gezonden heeft om alle mensen te redden.

    Net als de welbeminde leerling, nemen ook wij de moeder van Jezus bij ons in huis; zij is immers de moeder van alle levenden geworden.

    Wij kunnen samen met haar alsook tot haar bidden. Het gebed van de kerk wordt als het ware gedragen door het gebed van Maria. Het is met haar gebed in dezelfde hoop verenigd.

    Het christelijk leven wordt niet alleen door de liturgie gevoed, maar ook door allerlei vormen van volksvroomheid, die geworteld zijn in de verschillende culturen. De kerk is erop bedacht er het licht van het geloof over te laten schijnen en begunstigt de vormen van volksvroomheid die een evangelisch instinct en een menselijke wijsheid uitdrukken en die het christelijk leven verrijken.

    Anne Van Der Sloten

    06-02-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Sacrament van het Doopsel
    Het Sacrament van het Doopsel

    Inleiding

    Het is nodig ons te verdiepen in de ware betekenis van het doopsel.

    Meestal wordt dit sacrament gewoon begrepen als: 'je wordt een kind van God.'

    Zijn niet-gedoopten dan geen kind van God?

    Hoe staat het met mensen die het christelijk geloof nooit gekend hebben, die nooit de kans gehad hebben om zich te laten dopen?

    Is de kinderdoop nu eigenlijk noodzakelijk of niet?

    Wie mag er dopen?

    Wat als je je laten dopen hebt in een andere Kerk? Is het dan nog noodzakelijk om je terug te laten dopen?

    Hoe staat het met het populaire ‘ontdopen’? Kan dat?

    Wat is de diepe betekenis van ons doopsel? Waarom is dit noodzakelijk?

    Tijdens de volgende weken, zullen jullie op deze en waarschijnlijk op nog andere vragen antwoord krijgen.

    Laten we ons onderrichten door onze Moeder, de Heilige Kerk.

    Het is nodig, vooral in deze tijd van onwetendheid ondanks al de informatie, ons te gaan herbronnen aan de rijkdom van dit sacrament. Zo kunnen we ook anderen antwoord geven op hun vragen, indien ze gesteld worden.

    Zo staan we ook sterker in onze schoenen als ons heikele vragen worden gesteld om ons in de val te lokken.

    Open jullie hart!

    Catechismus

    Het heilig doopsel is het fundament van heel het christelijk leven, de toegangspoort tot het leven in de Geest [vitae spiritualis ianua] en de deur die toegang verleent tot de andere sacramenten.

    Door het doopsel zijn wij van de zonde bevrijd en, herboren tot kinderen van God, worden wij ledematen van Christus, ingelijfd in de kerk en haar zending deelachtig gemaakt:

    'Het doopsel is het sacrament van de wedergeboorte door het water in het woord'

    1. Hoe wordt dit sacrament genoemd?

    In het Latijn wordt dit sacrament baptisma genoemd, naar de centrale rite waardoor het tot stand komt: baptizare [in het Grieks baptizein] betekent 'duiken', 'onderdompelen'; de 'onderdompeling' in het water is het symbool van de begrafenis van de geloofsleerling in de dood van Christus, waaruit hij door de verrijzenis met Hem weer opstaat, als 'nieuwe schepping' [2 Kor. 5,17] en [Gal. 6,15]. Dit sacrament wordt ook 'het bad van wedergeboorte en vernieuwing door de heilige Geest' [Tit. 3,5] genoemd, omdat het de geboorte uit water en geest aanduidt en verwezenlijkt, zonder welke 'niemand het rijk Gods kan binnengaan' [Joh. 3,5].

    'Dit waterbad wordt 'verlichting' genoemd, omdat zij die deze ervaring ondergaan, geestelijk worden verlicht'. De gedoopte heeft in het doopsel het Woord, 'het ware licht dat iedere mens verlicht' [Joh. 1,9], ontvangen. 'Na het licht ontvangen te hebben' [Heb. 10,32] is hij 'kind van het licht' [1 Tess. 5,5] en zelf 'licht' [Ef. 5,8] geworden:

    "Deze verlichting is de mooiste en prachtigste van alle gaven Gods [...]. Wij noemen het gave, genade, onderdompeling, zalving, verlichting, kleed van onvergankelijkheid, bad van wedergeboorte, zegel en alles wat maar kostbaar is. Gave, omdat het toegediend wordt aan wie niets met zich meebrengen; genade, omdat het zelfs aan schuldigen gegeven wordt; onderdompeling, omdat de zonde in het water begraven wordt; zalving, omdat het heilig en koninklijk is [zoals ook de gezalfden het zijn]; verlichting, omdat het een schitterend licht is; kleed, omdat het onze schaamte bedekt; bad, omdat het schoonwast; zegel, omdat het ons behoedt en waarmerkt als bezit van God."

    2. Het Doopsel in het Heilsbestel

    De voorafbeeldingen van het Doopsel in het Oude Verbond

    Bij de zegening van het doopwater in de liturgie van de paasnacht gedenkt de kerk op plechtige wijze de grote gebeurtenissen uit de heilsgeschiedenis die reeds een voorafbeelding waren van het mysterie van het doopsel:

    God, met onzichtbare macht bewerkt Gij door de sacramenten wonderbare dingen en op velerlei wijzen hebt Gij het water, uw schepping, toebereid om de genade van het doopsel aan te duiden.

    Sinds het ontstaan van de wereld is het water, dat nederig en wonderlijk schepsel, de bron van leven en vruchtbaarheid. Volgens de heilige Schrift 'bebroedt' de Geest van God het als het ware:

    In het begin van de wereld zweefde uw Geest over de wateren, opdat zij toen reeds kracht zouden ontvangen om te heiligen.

    De kerk heeft in de ark van Noach een voorafbeelding van het heil door het doopsel gezien. Door haar bleven inderdaad 'slechts enkelen, niet meer dan acht personen, behouden te midden van het water' [1 Petr. 3,20].

    De zondvloed hebt Gij gemaakt tot beeld van de wedergeboorte, zodat hetzelfde water het einde der zonde en het begin van nieuw leven betekende.

    De voorafbeeldingen van het Doopsel in het Oude Verbond

    Terwijl bronwater symbool is voor het leven, is zeewater dat voor de dood. 

    Daarom kon het water een beeld zijn van het mysterie van het kruis. 

    Deze symboliek maakt dat het doopsel de gemeenschap met de dood van Christus aanduidt. Vooral de doortocht door de Rode Zee, de ware bevrijding van Israël uit de Egyptische slavernij, kondigt de bevrijding door het doopsel aan: 

    Gij hebt de kinderen van Abraham droogvoets door de Rode Zee laten trekken, opdat zij die uit de slavernij van Farao waren bevrijd, een voorafbeelding zouden zijn van het volk der gedoopten. 

    Tenslotte is ook de doortocht door de Jordaan een voorafbeelding van het doopsel. Toen verkreeg het Volk van God het land dat beloofd was aan het nageslacht van Abraham, beeld van het eeuwig leven. De belofte van dit gelukzalig erfdeel wordt vervuld in het Nieuwe Verbond.

    Het Doopsel van Jezus

    Alle voorafbeeldingen van het Oude Verbond worden in Jezus Christus tot vervulling gebracht.

    Hij begint zijn openbaar leven nadat Hij zich door de heilige Johannes de Doper heeft laten dopen in de Jordaan en, na zijn verrijzenis, geeft Hij de volgende zending aan zijn apostelen:

    'Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb' [Mt. 28,19-20].

    Onze Heer heeft zich uit vrije wil aan het doopsel van de heilige Johannes, dat bestemd was voor de zondaars, ondergaan om 'de gerechtigheid volledig te vervullen' [Mt. 3,15]. Deze daad van Jezus is een uiting van zijn 'zelfontlediging' [Fil. 2,7].

    De Geest die over de wateren van de eerste schepping zweefde, daalt dan neer over Christus, als voorspel van de nieuwe schepping, en de Vader openbaart Jezus als zijn 'veelgeliefde Zoon' [Mt. 3,16- 17]. In zijn Pasen heeft Christus de bronnen van het doopsel voor alle mensen geopend. Hij had inderdaad reeds gesproken over zijn lijden dat Hij te Jeruzalem zou ondergaan, als over een 'doopsel' waarmee Hij gedoopt moest worden [Mc. 10,38]. Het bloed en het water die uit de doorstoken zijde van de gekruisigde Jezus vloeiden [Joh. 19,34], zijn voorafbeeldingen van het doopsel en de eucharistie, sacramenten van het nieuwe leven: sindsdien is het mogelijk 'geboren te worden uit water en geest' om het rijk Gods binnen te gaan [Joh. 3,5].

    Kijk waar gij gedoopt zijt. Waar komt het doopsel anders vandaan, dan van het kruis van Christus, van de dood van Christus. Heel het mysterie is hierin gelegen, dat Hij voor u geleden heeft. In Hem zijt gij vrijgekocht, in Hem zijt gij gered.

    Het Doopsel in de Kerk

    De kerk heeft vanaf de dag van Pinksteren het heilig doopsel gevierd en toegediend.

    De heilige Petrus verklaart inderdaad aan het volk dat diep getroffen was door zijn prediking: 'Bekeert u, en ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van zijn zonden. Dan zult gij de gave van de heilige Geest ontvangen' [Hand. 2,38].

    De apostelen en hun medewerkers dienen het doopsel toe aan al wie in Jezus gelooft: joden, zij die God vrezen, heidenen.

    Altijd blijkt het doopsel verbonden te zijn met het geloof:

    'Geloof in de Heer Jezus, dan zult gij en uw huis gered worden', verklaart de heilige Paulus aan zijn gevangenbewaarder te Filippi. Het verhaal gaat verder: 'Terstond daarna werd hij met al de zijnen gedoopt' [Hand. 16,31-33].

    Volgens de heilige apostel Paulus deelt de gelovige door het doopsel in de dood van Christus: hij wordt met Hem begraven en verrijst met Hem: "Gij weet toch dat de doop, waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in zijn dood? Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden leiden." [Rom. 6,3-4] De gedoopten zijn 'met Christus bekleed.' [Gal. 3,27]. Door toedoen van de heilige Geest is het doopsel een bad dat zuivert, heiligt en rechtvaardigt. Het doopsel is dus een waterbad waarin 'het onvergankelijke zaad' van het woord van God zijn levenwekkende uitwerking heeft. De heilige Augustinus zegt over het doopsel: 'Het woord voegt zich bij het element en het wordt een sacrament'.

    3. Hoe wordt het Sacrament van het Doopsel gevierd?

    De Christelijke initiatie

    Vanaf de apostolische tijd wordt men stapsgewijze christen door een initiatie in meerdere fasen. Men kan langer of korter over deze weg doen, maar altijd zullen enkele wezenlijke elementen aanwezig moeten zijn: de verkondiging van het woord, de aanvaarding van het evangelie, die een bekering met zich meebrengt, de belijdenis van het geloof, het doopsel, de uitstorting van de heilige Geest, de toegang tot de eucharistische communie.

    Deze initiatie heeft in de loop der eeuwen en naargelang van de omstandigheden verschillende vormen gehad. In de eerste eeuwen van de kerk heeft de christelijke initiatie een grote ontplooiing gekend, met een lange periode voor het katechumenaat en een reeks voorbereidingsriten die liturgisch de weg uitstippelden van de katechumenale voorbereiding en die uitmondden in de viering van de initiatiesacramenten.

    Waar het doopsel van kinderen de gebruikelijke vorm van de viering van dit sacrament is geworden, vindt hij in één enkele, doorlopende handeling plaats die op zeer verkorte wijze de aan de christelijke initiatie voorafgaande etappes in zich opneemt. De aard van het doopsel van kinderen zelf vereist een katechumenaat na het doopsel. Het gaat niet enkel om de noodzaak van een onderrichting na het doopsel, maar om de noodzakelijke ontplooiing van de doopgenade in de groei van de persoon. Hier heeft de katechese haar geëigende plaats.

    Het tweede Vaticaans concilie heeft voor de Latijnse kerk 'het katechumenaat voor volwassenen hersteld; het is over een aantal etappes verdeeld'.

    De riten hiervan vindt men in de Ordo inititationis christianae adultorum [1972]. Bovendien heeft het concilie toegestaan dat men in de missiegebieden, 'naast de initiatie-elementen die in de christelijke traditie liggen vervat, ook elementen opneemt die bij een bepaald volk in gebruik zijn, voor zover zij aan het christelijk ritueel kunnen worden aangepast'.

    Tegenwoordig begint dus in alle Latijnse en oosterse riten de christelijke initiatie van de volwassenen op het ogenblik dat zij het catechumenaat binnentreden, om haar hoogtepunt te bereiken in één enkele viering van de drie sacramenten van het doopsel, het vormsel en de eucharistie. In de oosterse ritussen begint de christelijke initiatie van de kinderen met het doopsel, waarop onmiddellijk het vormsel en de eucharistie volgen, terwijl in de Romeinse ritus de initiatie wordt gevolgd door verschillende jaren van katechese en pas later haar voltooiing vindt in het vormsel en de eucharistie, het hoogtepunt van de christelijke initiatie.

    De Viering als inwijding in het mysterie

    De zin en de genade van het sacrament van het doopsel komen duidelijk naar voren in de riten van de viering. Door de handelingen en de woorden van deze viering te volgen en er met aandacht aan deel te nemen, worden de gelovigen ingewijd in de rijkdom die dit sacrament in elke pasgedoopte uitbeeldt en verwezenlijkt.

    Het kruisteken, waarmee de viering begint, drukt het stempel van Christus op degene die Hem zal toebehoren, en duidt de genade van de verlossing aan die Christus door zijn kruis voor ons heeft verworven.

    De verkondiging van het woord van God verlicht de kandidaten en de verzamelde gelovigen met de geopenbaarde waarheid en wekt het geloofsantwoord op, onafscheidelijk verbonden met het doopsel.

    Het doopsel is inderdaad op bijzondere wijze 'het sacrament van het geloof', omdat het de sacramentele toegang is tot het geloofsleven.

    Aangezien het doopsel de bevrijding betekent van de zonde en van de duivel die ertoe aanzet, spreekt men over de dopeling een [of verschillende] exorcisme[n] uit.

    Hij wordt gezalfd met de olie van de geloofsleerlingen of de celebrant legt hem de handen op, en hij verzaakt uitdrukkelijk aan de satan.

    Na deze voorbereiding kan hij het geloof van de kerk belijden waaraan hij zal worden 'toevertrouwd' door het doopsel.

    Vervolgens wordt het doopwater gezegend door een epiklesegebed [hetzij op dat moment zelf, hetzij in de paasnacht].

    De kerk vraagt God dat, door zijn Zoon, de kracht van de heilige Geest over dit water mag neerdalen, opdat zij die erin worden gedoopt, 'geboren worden uit water en geest' [Joh. 3,5].

    Dan volgt de wezenlijke ritus van het sacrament: het doopsel in de eigenlijke zin van het woord.

    Het duidt aan en verwezenlijkt de dood aan de zonde en het binnentreden in het leven van de allerheiligste Drieëenheid door de gelijkvormigheid met het paasmysterie van Christus.

    Het doopsel wordt op de meest sprekende wijze voltrokken door de drievoudige onderdompeling in het doopwater. Maar vanaf de oudheid kan het ook toegediend worden door driemaal water uit te gieten over het hoofd van de dopeling.

    In de Latijnse kerk laat de bedienaar driemaal water over het hoofd vloeien, terwijl hij zegt: 'N., ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.'

    'In de oosterse liturgieën zegt de priester, terwijl de geloofsleerling naar het oosten gekeerd staat: 'De dienaar Gods N. wordt gedoopt in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.'

    En bij de aanroeping van elke persoon van de allerheiligste Drieëenheid, dompelt hij hem onder in het water en richt hem weer op.

    De zalving met het heilig chrisma, welriekende olie gewijd door de bisschop, duidt de gave van de heilige Geest aan de pasgedoopte aan. Hij is christen geworden, dit wil zeggen 'gezalfd' met de heilige Geest, ingelijfd in Christus die tot priester, profeet en koning gezalfd werd.

    In de liturgie van de oosterse kerken wordt de zalving na het dopen beschouwd als het sacrament van de zalving met het chrisma [het vormsel].

    In de Latijnse liturgie kondigt zij een tweede zalving met het heilig chrisma aan, die door de bisschop toegediend zal worden: het sacrament van het vormsel, het sacrament dat als het ware de zalving na het dopen 'bevestigt' en voltooit. 'Vormsel' komt van het Middelnederlandse 'virmen' of 'vermen', dat afkomstig is van het Latijnse 'firmare', wat 'bevestigen, verstevigen' betekent.

    Het witte doopkleed drukt symbolisch uit dat de gedoopte zich 'met Christus bekleed' heeft [Gal. 3,27]: hij is met Christus verrezen.

    De kaars die aan de paaskaars ontstoken wordt, duidt aan dat Christus de pasgedoopte [neofiet] heeft verlicht. In Christus zijn de gedoopten 'het licht der wereld' [Mt. 5,14].

    De pasgedoopte is nu kind van God in de eniggeboren Zoon. Hij kan nu het gebed van de kinderen van God zeggen: het Onze Vader. De eerste eucharistische communie.

    Kind van God geworden en 'met het bruidskleed getooid', wordt de pasgedoopte toegelaten 'tot de bruiloft van het Lam' en ontvangt hij het voedsel van het nieuwe leven, het lichaam en bloed van Christus.

    Vanuit een levend bewustzijn van de eenheid van de christelijke initiatie wordt in de oosterse kerken de heilige communie gegeven aan allen die pas gedoopt en gevormd zijn, zelfs aan kleine kinderen, het woord van de Heer indachtig: 'Laat de kinderen toch bij Mij komen en houdt ze niet tegen' [Mc. 10,14].

    In de Latijnse kerk, waar het deelnemen aan de heilige communie voorbehouden wordt aan hen die de jaren van verstand bereikt hebben, wordt de samenhang tussen doopsel en eucharistie uitgedrukt door het pasgedoopte kind bij het altaar te brengen alwaar het Onze Vader gebeden wordt.

    De viering van het doopsel wordt afgesloten met de plechtige zegen. Bij het doopsel van pasgeborenen neemt de zegen van de moeder een bijzondere plaats in.

    4. Wie kan het Doopsel ontvangen?

    'Bekwaam tot het ontvangen van het doopsel is ieder mens die nog niet gedoopt is, en alleen deze'.

    Het doopsel van volwassenen

    Sinds het ontstaan van de kerk is in die streken waar nog niet lang geleden het evangelie verkondigd is, het doopsel van volwassenen de meest voorkomende situatie. Aan het katechumenaat [voorbereiding op het doopsel] is dan een belangrijke plaats voorbehouden. Het is een inwijding in het geloof en het christelijk leven en het moet de kandidaten ontvankelijk maken voor de gave Gods in het doopsel, het vormsel en de eucharistie. Het katechumenaat of de vorming van de geloofsleerlingen heeft tot doel hen, als antwoord op het goddelijk initiatief en in vereniging met een kerkelijke gemeenschap, de mogelijkheid te bieden hun bekering en hun geloof tot rijpheid te laten komen. Het gaat om 'een oefenschool voor het algehele christelijke leven waardoor de leerlingen met Christus, hun Leraar, worden verbonden. De geloofsleerlingen moeten daarom op passende wijze worden ingewijd in het heilsmysterie en de beoefening van de evangelische leefwijze en door heilige riten, op achtereenvolgende tijden te vieren, worden ingeleid in het leven van', geloof, liturgie en liefde van het Volk van God'. De geloofsleerlingen 'zijn al met de kerk verbonden, zijn reeds huisgenoten van Christus en leiden niet zelden een leven van geloof, hoop en liefde'. 'Hun moeder de kerk omringt hen reeds als haar kinderen met liefdevolle zorg'.

    Het doopsel van kinderen

    Aangezien kinderen geboren worden met een gevallen natuur en besmet met de erfzonde, hebben ook zij de nieuwe geboorte in het doopsel nodig, om aan de machten van de duisternis ontrukt te worden en overgebracht te worden naar het domein van de vrijheid van de kinderen Gods, waartoe alle mensen geroepen zijn. Het doopsel van kinderen laat heel duidelijk zien dat de genade van het heil louter om niet gegeven wordt. De kerk en de ouders zouden het, kind dan ook de onschatbare genade om kind van God te worden ontzeggen, indien zij het niet kort na de geboorte zouden laten dopen. Christelijke ouders zullen erkennen dat deze praktijk ook overeenstemt met hun rol als verzorgers van het leven, dat God hun heeft toevertrouwd. De doop van kleine kinderen is sinds onheuglijke tijden een traditie in de kerk. Sinds de tweede eeuw wordt er uitdrukkelijk van getuigd. Het is echter goed mogelijk dat reeds vanaf het begin van de apostolische prediking er ook kinderen gedoopt werden1, toen hele gezinnen het doopsel ontvingen.

    Geloof en Doopsel

    Het doopsel is het sacrament van het geloof. Om te geloven heeft men echter de gemeenschap van gelovigen nodig. Enkel binnen het geloof van de kerk kan iemand gelovig zijn. Het geloof dat voor het doopsel vereist wordt, is niet een volmaakt en rijp geloof, maar een beginnend geloof dat geroepen is zich te ontwikkelen. Men vraagt aan de geloofsleerling of aan zijn peter: 'Wat vraagt u van de kerk Van God?' En hij antwoordt: 'Het geloof!' Bij alle gedoopten, zowel kinderen als volwassenen, moet het geloof na het doopsel groeien. Daarom ook viert de kerk elk jaar in de paasnacht de vernieuwing van de doopbeloften. De voorbereiding op het doopsel voert enkel tot de drempel van het nieuwe leven. Het doopsel is de bron van het nieuwe leven in Christus, waaruit heel het christelijk leven ontspringt. Voor de ontplooiing van de doopgenade is de hulp van de ouders belangrijk. Hier ook ligt de rol van de peter of de meter, die overtuigde gelovigen moeten zijn, in staat en bereid om de pasgedoopte, kind of volwassene, te helpen op de weg van het christelijk leven. Hun taak is werkelijk een kerkelijke functie [Officium]. Heel de kerkelijke gemeenschap draagt een deel van de verantwoordelijkheid voor de ontplooiing en het behoud van de doopgenade.

    5. Wie mag dopen?

    De gewone bedienaars van het doopsel zijn de bisschop en de priester, en in de Latijnse kerk ook de diaken. In geval van nood mag iedereen die met de vereiste intentie bezield is, zelfs een niet- gedoopte, het doopsel toedienen. De vereiste intentie bestaat hierin, dat men wil doen wat de kerk doet als ze het doopsel toedient, en dat men de trinitaire doopformule gebruikt. De reden voor deze mogelijkheid ziet de kerk in de universele heilswil van God en in de noodzaak van het doopsel voor het heil.

    6. De noodzaak van het doopsel

    De Heer zelf bevestigt dat het doopsel noodzakelijk is voor het heil. Hij heeft dan ook aan zijn leerlingen bevolen het evangelie te verkondigen en alle volkeren te dopen.

    Het doopsel is heilsnoodzakelijk voor hen aan wie het evangelie verkondigd werd en die de mogelijkheid hebben gehad dit sacrament te vragen.

    De kerk kent geen ander middel dan het doopsel om de toegang tot de eeuwige gelukzaligheid te verzekeren. Daarom hoedt zij zich ervoor de zending te verwaarlozen die zij van de Heer ontvangen heeft om al wie het doopsel kan ontvangen te doen 'herboren worden uit water en geest'.

    God heeft het heil verbonden met bet sacrament van het doopsel; Hijzelf is echter niet aan zijn sacramenten gebonden.

    Altijd heeft de kerk de vaste overtuiging gehad dat zij, die omwille van het geloof de dood ondergaan zonder het doopsel ontvangen te hebben, gedoopt worden door hun dood voor en met Christus.

    Dit doopsel van bloed levert evenals het doopsel van begeerte de vruchten van het doopsel op zonder evenwel sacrament te zijn.

    Voor de geloofsleerlingen die sterven voordat zij het doopsel ontvangen hebben, geldt dat hun uitdrukkelijk verlangen om het doopsel te ontvangen, het berouw over hun zonden en hun liefde, hun het heil verzekert dat zij niet door middel van het sacrament hebben kunnen verkrijgen. 'Omdat Christus voor allen gestorven is en omdat de mens slechts één uiteindelijke roeping heeft, namelijk een goddelijke, moeten wij eraan vasthouden dat de heilige Geest allen in staat stelt om, op een wijze die God kent, aan het paasmysterie deel te hebben'.

    Ieder die zonder het evangelie van Christus en zijn kerk te kennen, de waarheid zoekt en de wil van God doet, in de mate waarin deze hem bekend is, kan gered worden.

    Men mag veronderstellen dat zulke mensen het doopsel uitdrukkelijk verlangd zouden hebben, indien zij er de noodzakelijkheid van hadden gekend.

    Wat betreft de kinderen die zonder doopsel gestorven zijn: die kan de kerk enkel aan de barmhartigheid van God toevertrouwen, zoals zij dit ook doet in de uitvaartliturgie voor hen. De grote barmhartigheid van God die wil dat alle mensen gered worden1, en de genegenheid van Jezus voor de kinderen, die blijkt uit zijn woorden: 'Laat de kinderen toch bij Mij komen en houdt ze niet tegen' [Mc. 10,14], staan ons toe te hopen dat er voor de kinderen die zonder doopsel gestorven zijn, inderdaad een weg ten heil bestaat. Des te dringender is dan ook de oproep van de kerk om kleine kinderen niet te verhinderen tot Christus te komen en hun het heilig doopsel te geven.

    7. De genade van het Doopsel

    De verschillende vruchten of uitwerkingen van het doopsel worden aangeduid door de zintuiglijke elementen van de sacramentele ritus.

    De onderdompeling in het water roept de symboliek van de dood en de zuivering op, maar ook van de wedergeboorte en de vernieuwing.

    De twee voornaamste vruchten zijn dus de zuivering van de zonden en de nieuwe geboorte in de heilige Geest.

    Ter vergeving van de zonden

    Door het doopsel worden alle zonden vergeven, de erfzonde en alle persoonlijke zonden, evenals alle zondestraffen. In allen die opnieuw geboren zijn, blijft inderdaad niets over van wat hen zou kunnen verhinderen het rijk Gods binnen te gaan, noch de zonde van Adam, noch de persoonlijke zonde, noch de gevolgen van de zonde, waarvan de scheiding van God het ergste is.

    Wel blijven er in de gedoopte nog enkele tijdelijke gevolgen van de zonde, zoals lijden, ziekte, dood, of de broosheden eigen aan het leven, zoals karakterzwakheden enz., evenals een neiging tot de zonde, door de Overlevering in het Latijn concupiscentia genoemd, of overdrachtelijk 'fomes peccati' [zondehaard]: 'Omdat deze begeerlijkheid in de mens achtergebleven is met het oog op de strijd, is zij niet bij machte mensen te schaden die er niet mee instemmen en er zich moedig tegen verzetten met behulp van de genade van Christus Jezus. Sterker nog, 'hij die zich in de strijd aan de regels houdt, zal gekroond worden' [2 Tim. 2,5].

    Een nieuwe Schepping

    Het doopsel zuivert niet enkel van alle zonden, het maakt van de pas gedoopte ook 'een nieuwe schepping' [2 Kor. 5,17], een aangenomen kind van God die 'deel heeft gekregen aan Gods eigen wezen' [2 Petr. 1,4], lidmaat van Christus en erfgenaam tezamen met Hem [Rom. 8,17], tempel van de heilige Geest. De allerheiligste Drieëenheid geeft aan de gedoopte de heiligmakende genade, de genade van de rechtvaardiging die: - hem in staat stelt in God te geloven, op Hem te hopen en Hem te beminnen door de theologale deugden; - het hem mogelijk maakt te leven onder de leiding van de heilige Geest en te handelen door de gaven van de heilige Geest; - hem in staat stelt te groeien in het goede door de morele deugden. Heel het organisme van het bovennatuurlijk leven van de christen heeft dus zijn wortels in het heilig doopsel.

    Ingelijfd in de Kerk, het Lichaam van Christus

    Door het doopsel zijn wij ledematen van het lichaam van Christus geworden. 'Daarom [...] zijn wij elkanders ledematen' [Ef. 4,25]. Door het doopsel worden wij in de kerk ingelijfd. Uit de doopvont wordt het ene Volk van God van het Nieuwe Verbond geboren, dat alle natuurlijke of menselijke grenzen van de volken, culturen, rassen en geslachten overschrijdt: 'Wij zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest door de doop één enkel lichaam geworden' [1 Kor. 12,13].

    De gedoopten zijn 'levende stenen' geworden voor 'de bouw van een geestelijke tempel', voor 'een heilig priesterschap' [1 Petr. 2,5].

    Door het doopsel hebben zij deel aan het priesterschap van Christus, aan zijn profetische en koninklijke zending.

    Zij zijn 'een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen Volk, bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die [hen] uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht' [1 Petr. 2,9].

    Het doopsel maakt de gedoopte het gemeenschappelijk priesterschap van de gelovigen deelachtig. Als lidmaat van de kerk behoort de gedoopte niet meer zichzelf toe [1 Kor. 6,19]1, maar Hem die voor ons gestorven en verrezen is. Hij is nu geroepen om aan anderen onderdanig te zijn, hen te dienen in de gemeenschap van de kerk, 'gehoorzaam en volgzaam' te zijn jegens de kerkelijke leiders [Heb. 12,17]5, hen met eerbied en genegenheid te bejegenen.

    Zoals uit het doopsel verantwoordelijkheden en plichten voortkomen, zo geniet de gedoopte ook rechten in de kerk: hij heeft het recht de sacramenten te ontvangen, gevoed te worden met het woord van God en steun te ondervinden van de andere geestelijke hulpmiddelen van de kerk.

    'Tot kinderen Gods herboren, moeten [de gedoopten] het geloof dat zij van God door de kerk verkregen hebben tegenover de mensen belijden'
    en deelnemen aan de apostolische en missionaire activiteit van het Volk van God.

    De sacramentele band van de eenheid der Christenen

    Het doopsel vormt de grondslag voor de eenheid onder alle christenen, ook met hen die nog niet ten volle in gemeenschap met de katholieke kerk leven

    'Want zij die in Christus geloven en geldig gedoopt zijn, treden in een zekere, zij het niet volkomen gemeenschap met de katholieke kerk. (...)

    In het doopsel, gerechtvaardigd door het geloof, worden zij in Christus ingelijfd.

    Zij voeren daarom met recht de naam van christenen en door de zonen en dochters van de katholieke kerk worden zij terecht als broeders en zusters in de Heer erkend."

    'Het doopsel vormt daarom de sacramentele band van de eenheid tussen allen die erdoor zijn wedergeboren.'

    Een onuitwisbaar geestelijk merkteken

    Door het doopsel ingelijfd in Christus, is de gedoopte gelijkvormig geworden met Christus. Het doopsel tekent de christen met het onuitwisbaar geestelijk merkteken (character) van zijn toebehoren aan Christus.

    Dit merkteken wordt door geen enkele zonde uitgewist, zelfs als de zonde het doopsel verhindert heilzame vruchten te dragen.

    Het doopsel wordt eens voor altijd gegeven en kan dus niet herhaald worden. Door het doopsel ingelijfd in de kerk, hebben de gelovigen het sacramentele merkteken gekregen dat hen heiligt voor de christelijke eredienst.

    >Het zegel van het doopsel maakt het de christenen mogelijk en verplicht hen ertoe, God te dienen door van harte aan de heilige liturgie van de kerk deel te nemen en hun gemeenschappelijk priesterschap uit te oefenen door het getuigenis van een heilig leven en daadwerkelijke liefde.

    Het 'zegel van de Heer' ('dominicus character') is het zegel waarmee de heilige Geest ons getekend heeft 'voor de dag der verlossing' (Ef. 4,30).

    Het doopsel is inderdaad het zegel van het eeuwige leven.'

    De gelovige die 'het zegel bewaard zal hebben' tot op het einde, dit wil zeggen: die trouw zal zijn gebleven aan de eisen van zijn doopsel, zal heen kunnen gaan 'gemerkt met het teken van het geloof', met het geloof van zijn doopsel, in afwachting van de zalige aanschouwing van God - de voltooiing van het geloof - en in de hoop op de verrijzenis.

    Het sacrament van het doopsel in het kort

    De christelijke initiatie bestaat uit een geheel van drie sacramenten:
    • het doopsel dat het begin is van het nieuwe leven
    • het vormsel dat er de bevestiging van is
    • en de eucharistie die de leerling voedt met het lichaam en bloed van Christus met het oog op zijn omvorming in Christus. 'Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb' (Mt. 28,19-20)
    Het doopsel is de geboorte tot het nieuwe leven in Christus. Het is naar de wil van de Heer noodzakelijk voor het heil, net zoals de kerk, waarvan het doopsel de poort is.

    De wezenlijke rite van het doopsel bestaat in het onderdompelen van de dopeling in het water of in het gieten van water over zijn hoofd, onder aanroeping van de allerheiligste Drieëenheid, dit wil zeggen van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.

    De vrucht van het doopsel of de doopgenade is een rijke werkelijkheid met als inhoud:
    • de vergeving van de erfzonde en van alle persoonlijke zonden
    • de geboorte tot het nieuwe leven waardoor de mens een aangenomen kind van de Vader, een lidmaat van Christus, een tempel van de heilige Geest wordt.
    • Door het feit zelf wordt de gedoopte ingelijfd in de kerk, het lichaam van Christus, en wordt hij het priesterschap van Christus deelachtig.
    Het doopsel drukt in de ziel een onuitwisbaar geestelijk merkteken, dat de gedoopte heiligt voor de christelijke eredienst. Vanwege het merkteken kan het doopsel niet herhaald worden.

    Zij die omwille van het geloofde dood ondergaan, de geloofsleerlingen en alle mensen die, onder stuwkracht van de genade, zonder de kerk te kennen, in alle eerlijkheid God zoeken en er zich op toeleggen zijn wil te doen, worden gered, zelfs als zij het doopsel niet ontvangen hebben.

    Sinds de vroegste tijden wordt het doopsel aan kinderen toegediend, want het is een genade en gave van God die geen menselijke verdiensten veronderstelt:
    • de kinderen worden gedoopt in het geloof van de kerk.
    • Het binnentreden in het christelijk leven geeft toegang tot de ware vrijheid.
    • Wat betreft de kinderen die zonder doopsel gestorven zijn, nodigt de liturgie van de kerk ons uit te vertrouwen op de goddelijke barmhartigheid en te bidden voor hun heil.
    In geval van nood kan iedereen dopen, als hij maar de intentie heeft te doen wat de kerk doet en water giet over het hoofd van de dopeling met de woorden: "Ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest."

    Anne Van Der Sloten


    05-02-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Sacrament van de Eucharistie [1]
    Het Sacrament van de Eucharistie [1]

    Biecht en eucharistie

    De biecht is het sacrament van de vergeving. God vergeeft de zonden van de mens die Hij geschapen heeft, zodra hij daar maar berouwvol om vraagt.

    God geeft ons door Christus echter ook een bijzonder sacrament, waardoor Hij de zonden en de ziel van de wonden, die door de zonden zijn ontstaan, geneest, de eucharistie.

    De eucharistie is een feestmaal. De eerste voorwaarde om eraan deel te nemen is de vergeving van de zonden door de kracht van de goddelijke Liefde die zich bijzonder in de biecht openbaart. [vgl.Mt 22, 1-14]

    Maar het is niet voldoende vrij van zonden te zijn, de gelovige moet ook vast geloven dat Christus in de Eucharistie tegenwoordig is.

    De H. Paulus veroordeelde twee eigenschappen van christenen die de eucharistie vieren:

    Enerzijds gedragen zij zich tov anderen egoïstisch, anderzijds zijn zij zich helemaal niet bewust dat zich achter het eucharistisch Brood het LICHAAM VAN CHRISTUS verbergt. [1 Kor. 11,23]

    Hierdoor is voor een leven in de zin van de Eucharistie de regelmatige biecht noodzakelijk.

    [...]

    Wie tot het geheim van de Eucharistie doordringt, diens ziel wordt steeds gevoeliger en kan steeds gemakkelijker onderscheiden wat goed en niet goed is. Deze mens zal het kwaad weerstaan, de eucharistische liefde wordt een vast bestanddeel van zijn leven en hij zal de belichaming worden van de levende Eucharistie.’

    [Uit Eucharistie door Pater Slavko Barbaric]

    Wat Maria ons vraagt

    Op 16 mei 1986 vraagt Moeder Maria ons: "Lieve kinderen! Ik roep jullie op tot een actievere deelname aan de H.Mis. Ik zou willen, dat jullie H. Mis een Godsbelevenis wordt. Ik zou voor alles de jeugd willen zeggen: Weest open tegenover de H. Geest, want God wil, in deze dagen, waarin satan zo sterk is, jullie naar Zich toe trekken. Bedankt dat jullie aan mijn oproep gehoor hebben gegeven!"

    Laten we dit ongelooflijke sacrament waartoe Maria ons oproept eens van naderbij bekijken. Nu in de tijd waar vele kinderen hun Eerste communie gedaan hebben of misschien nog moeten doen, waar er ongelooflijk veel tijd en energie gestoken wordt in de uiterlijkheden bij het toedienen van dit sacrament, maar waar de werkelijke betekenis aan velen voorbij gaat.

    Wie gelooft er nog in de werkelijke aanwezigheid van Jezus in dit Heilig Sacrament?

    En toch is dit wat Jezus werkelijk wilde: op deze stoffelijke wijze onder ons aanwezig zijn.

    Zoals "de ark van het verbond" een teken was van Gods aanwezigheid die meegedragen werd met de Israëlieten door de woestijn, zo wil Jezus onder de gedaante van Brood steeds bij ons zijn in het H. Sacrament des Altaars.

    Waarom wilde Jezus onder deze gedaante onder ons aanwezig zijn?

    Waarom vraagt Moeder Maria ons om zoveel mogelijk de eucharistie mee te maken en zegt ze ons dat dit de belangrijkste vorm van gebed is?

    Waarom vraagt ze ons om te vasten op water en brood?

    Dit vraagt enige overweging:

    Brood des Levens

    Brood! Loopt u soms ook het water in de mond bij het ruiken van versgebakken brood?

    Vooral als je grote honger hebt kan een korst van het verse brood bijzonder goed smaken.

    Nochtans heeft het gewone brood veel aan glans verloren. We zijn zo verwend met koffiekoeken en ander gebak dat er wel eens wordt neergekeken op een simpele boterham.

    Tijdens de oorlog werd brood wel naar waarde geschat, er werden schatten voor neergeteld voor een brood zonder zaagsel. Mensen die de oorlog hebben meegemaakt weten het nog zeer goed, brood kunnen eten was een zegen en de dankbaarheid voor een snee brood was zeer groot.

    Zijn wij nog dankbaar voor ons brood? [Dit kunnen we leren door te vasten op water en brood]

    Jezus vergelijkt zich in het evangelie met brood, Hij zegt: "Ik ben het Brood des levens." [Joh. 6, 41-51] [Door te vasten op water en brood bereiden we ons voor op de H. Communie]

    Toen Hij deze uitspraak deed, had brood nog grote waarde. Brood was het eten van de arme mens. Brood was een kwestie van overleven of niet.

    Jezus zegt ook vandaag tot ons: "Ik ben het Brood des levens."

    Welke betekenis heeft dit voor ons? Voor u persoonlijk?

    Is het een simpele boterham die zonder beleg niet gelust wordt of is het brood dat zo kostbaar is, dat we er schatten voor zouden uitgeven om het te kunnen eten?

    Als Jezus zegt: Ik ben het Brood des levens en daarna bij het Laatste Avondmaal de eucharistie heeft ingesteld, zich daar als brood voor ons gegeven heeft, dan meent Hij oprecht dat dit voor ons levensnoodzakelijk is.

    Hij wil dus voor ons het levensnoodzakelijke zijn.

    Uniek

    Hebt u er al eens bij stilgestaan dat de katholieke godsdienst één van de weinige godsdiensten is waar Jezus als brood vereerd, aanbeden en gegeten wordt?

    In sommige godsdiensten moeten de goden gunstig gestemd worden om één en ander te verkrijgen.

    Hier geeft Jezus/God zichzelf als voedsel. Deze gedachte is voor ons gewoon, maar is dit zo gewoon?

    Dit is uniek in de geschiedenis: God die mens wordt en die zich geeft als voedsel voor de mens.

    Als wij samen komen om eucharistie te vieren, gaan wij als één familie aan tafel en nemen Jezus als voedsel tot ons.

    Wij kunnen ons nu de vraag stellen: Waarom wil Hij als brood tot ons komen?

    Het antwoord ligt volgens mij in het eerste boek Koningen waar de profeet Elia op de vlucht is voor het ongelovige volk en totaal uitgeput. Een engel staat hem bij: de engel biedt hem brood en water aan en zegt tot Elia: "Sta op en eet, anders gaat de reis uw krachten te boven." [1 Kon.19, 4-8]

    Hebt u ook wel eens het gevoel dat de beproevingen van het leven uw krachten te boven gaan?

    Jezus is voedsel willen worden voor ons opdat wij, door ons met Hem te voeden, sterk zouden staan in het leven, mensen zouden kunnen zijn of worden die anderen gelukkig maken [dwz heilig zouden kunnen worden].

    Als je naar de gebeurtenissen in de wereld kijkt, zie je dat er zoveel miserie is die mensen elkaar aandoen: Oorlog, geweld, machtsmisbruik...

    Maar ook in ons eigen leven zijn er de dingen die Paulus aanhaalt in zijn brief aan de Efesiërs [4,30]: Wrok [niet kunnen of willen vergeven of vergeving vragen ...], gramschap, toorn, geschreeuw en gevloek...

    Jezus geeft zichzelf aan ons in de eucharistie opdat we in staat zouden zijn meer op Hem te lijken. Niet uit eigen kracht, maar door Hem.

    Moeder Theresa, gekend door ons allen, ging iedere morgen naar de Mis. Ze zei dat ze anders onmogelijk de kracht en de liefde zou hebben om de dag door te komen en te doen wat ze deed: stervende mensen van straat oprapen en hen met liefde verzorgen.

    Opdracht

    Als wij de geconsacreerde hostie ontvangen, zegt diegene die ze uitreikt: "Lichaam van Christus."

    Dit heeft twee betekenissen: "je ontvangt het lichaam van Christus," maar het houdt ook een opdracht in: "word het lichaam van Christus."

    Aangezien dit Brood een kracht bezit, die machtiger is dan degenen die ervan eten, worden wij omgevormd in dit Brood, in Jezus.

    Laat ons dan iedere keer als we te communie gaan van deze gedachte doordrongen zijn: Telkens ik het lichaam van Christus ontvang, word ik meer en meer lichaam van Christus... als ik dit toelaat en daaraan meewerk.

    De kerk is de tempel van God

    Het is ook niet meer dan natuurlijk dat we ons naar dit geloof gedragen, zowel binnen als buiten de kerk.

    In haar boodschap vraagt Maria in de kerk eerbied, verantwoordelijkheidsgevoel, goed gedrag en passende kleding. Dat kan alleen een Moeder van ons verlangen. Alleen een Moeder kan ons, haar kinderen, leren, hoe men zich in de kerk, de tempel van God, op de juiste manier moet gedragen. Op heilige plaatsen is het gepast, zich heilig te gedragen. Zoals Gods tegenwoordigheid de kerk heiligt, zo zal zij ook door het streven van de enkeling en van de gemeente naar heiligheid tot een heilige plaats worden. Iedere gelovige draagt door woord en daad deze heiligheid in de wereld uit. Als wij ons daarvan bewust worden, zullen wij in iedereen de heiligheid herkennen en een diepe achting voor de mensen en de natuur ondervinden.

    De mens heeft door zijn gedrag de wereld ontheiligd.

    De naar heiligheid strevende gelovige geeft de wereld zijn waardigheid terug en schept een nieuw wereldbeeld en een nieuwe orde. De H. Paulus zegt ons dat eenmaal alle schepselen en alle mensen Christus’ onderdanen zullen zijn, de dood zal overwonnen zijn en Christus zich aan Zijn Vader zal onderwerpen. Dan is God alles in allen. [vgl. Kor 15: 23-28]

    [uit Eucharistie door Pater Slavko]

    Mensen moeten aan ons kunnen zien dat we in Jezus’ werkelijke aanwezigheid geloven en daarvan leven.

    Groeten we Jezus met een kniebuiging bij het binnenkomen en buitengaan van de kerk? Geen vlug knikje, maar met het hart?

    Zitten we minstens een tijdje geknield tijdens de Aanbidding?

    Hoe komen we buiten na de eucharistieviering? Laten we ons veranderen door Hem?

    Zijn we hoopvollere, liefdevollere, gelovigere mensen als we de kerk verlaten?

    Liefde tot Jezus in het H. Sacrament

    Ik wil jullie het volgende verhaal dat ik las in een boek van Zr.Emmanuel: "Het verborgen kind" niet onthouden [ik heb het met mijn eigen woorden verteld]. Bij het lezen ervan rolden de tranen mij uit de ogen.

    In China hadden de communisten de macht overgenomen en overal hielden ze zuiveringen dwz alles wat naar godsdienst rook of te maken had met het buitenland werd vernietigd, missionarissen werden het land uitgezet of vermoord, christenen werden vervolgd en gevangen gezet...

    Op een dag waren ze ook binnengedrongen in de school van de kleine Li.

    Het kruisbeeld hadden ze van de muur gehaald en op de grond gegooid en vertrapt, de kinderen moesten al hun religieuze afbeeldingen die ze zelf geschilderd hadden afgeven.

    Li probeerde de afbeelding van de goede herder te verbergen onder haar kleren, maar met een slag in het gezicht werd ze daarvoor gestraft terwijl haar vader vernederd werd en vastgebonden omwille van de daad van zijn dochter.

    Daarna waren ze in de kerk binnengedrongen en onder het oog van de gelovigen hadden ze het tabernakel vernield en de ciborie met de hosties op de grond geworpen.

    De gelovigen werden gewaarschuwd zich niet meer in het kerkgebouw te begeven of ze zouden het bekopen met hun leven.

    De priester van de parochie werd verborgen gehouden door de gelovigen in de kerk en moest bij dit alles lijdzaam toekijken. Als hij zich zou verraden dan zouden diegenen die hem verborgen hadden het moeten uitboeten.

    's Avonds wordt de drukkende stilte in de kerk plotseling doorbroken door de deur die knarsend opengaat.

    Het is de kleine Li van nog geen tien jaar oud. Met kleine pasjes nadert ze het altaar.

    Ze bezorgt vader Luc doodsangsten: ze kan elk moment worden gedood.

    Hij kan geen contact met haar hebben, hij kan alleen maar toekijken en alle heiligen in de hemel smeken om dit kind te sparen.

    Eerbiedig buigt de kleine voorover en begint in stilte te aanbidden, zoals de zuster het haar heeft geleerd. Ze weet dat ze eerst haar hart moet voorbereiden, voordat ze Jezus kan ontvangen.

    Met gevouwen handen bidt ze op een mysterieuze manier tot haar dierbare, in de steek gelaten en mishandelde Jezus.

    Dan ziet vader Luc hoe ze nog dieper voorover buigt en op handen en voeten met haar tong een hostie opraapt.. Elke seconde telt, vader Luc vreest het ergste... Als hij maar iets tegen haar zou kunnen zeggen. Maar het kind vertrekt weer zachtjes, zoals ze gekomen is, bijna huppelend.

    Elke morgen weet onze kleine Li te ontsnappen om haar Levende Brood in de kerk terug te vinden. Daar speelt zich dan precies dezelfde scène af als op die beruchte avond, ze pakt een hostie op met haar tong en verdwijnt.

    Vader Luc vraagt zich af waarom ze ze niet allemaal tegelijk neemt, weet ze dan niet dat dat mag. Maar de zuster had gezegd: "Eén hostie per dag volstaat" en ze houdt zich dan daar ook aan.

    Op een dag is er nog maar één hostie over.

    Bij het krieken van de dag sluipt het kind zoals gewoonlijk de kerk binnen en nadert het altaar. Ze knielt neer en bidt vlakbij de hostie.

    De toekijkende priester verstijft:

    Bij de ingang van de kerk staat een soldaat en hij richt zijn revolver. Een doffe knal klinkt en het kind zakt meteen in elkaar.

    Vader Luc denkt dat ze dood is, maar met haar laatste krachten kruipt ze in de richting van de hostie en plakt haar lippen erop, dan sterft ze.

    Ze heeft alle hosties gered. Het waren er tweeëndertig.

    Kleine Li, geef ons iets van jouw onverdeelde liefde voor Jezus, deze diepgewortelde en tedere liefde van je onschuldige hart... Amen.’

    Catechismus

    Artikel 3
    : Het sacrament van de eucharistie

    De heilige eucharistie voltooit de christelijke initiatie. Zij die door het doopsel tot de waardigheid van het koninklijk priesterschap verheven zijn en door het vormsel nog meer gelijkvormig zijn geworden aan Christus, hebben door de eucharistie deel aan het offer zelf van de Heer, samen met heel de gemeenschap.

    "Tijdens het laatste avondmaal, in de nacht waarin Hij werd overgeleverd, heeft onze Verlosser het eucharistisch offer van zijn lichaam en bloed ingesteld, om het kruisoffer door de eeuwen heen te bestendigen tot aan zijn wederkomst en zo aan zijn geliefde bruid, de kerk, een gedachtenisviering van zijn dood en verrijzenis toe te vertrouwen: sacrament van goedheid, teken van eenheid, band van liefde, paasmaaltijd, waarbij Christus genuttigd, het hart met genade vervuld en ons een onderpand van de toekomstige heerlijkheid wordt gegeven."

    1. De Eucharistie: oorsprong en hoogtepunt van het Kerkelijk Leven

    De eucharistie is 'de oorsprong en het hoogtepunt van heel het christelijk leven'. 'De overige sacramenten, evenals alle kerkelijke ambten en apostolaatswerken, hangen samen met de heilige eucharistie en zijn erop gericht. Want in de heilige eucharistie ligt heel het geestelijk goed van de kerk vervat, namelijk Christus zelf, ons paaslam'.

    'De levensgemeenschap met God en de eenheid van het Volk van God, die de grondslag vormen van de kerk, worden door de eucharistie op passende wijze tot uitdrukking en op wonderbare wijze tot stand gebracht. In haar vinden wij het hoogtepunt, zowel van de handeling waardoor God de wereld in Christus heiligt, als van de eredienst die de mensen aan Christus en door Hem aan de Vader betuigen in de heilige Geest'.

    Tenslotte verenigen wij ons door de eucharistieviering nu reeds met de hemelse liturgie en lopen wij vooruit op het eeuwig leven, wanneer God alles in allen zal zijn.

    Kortom, de eucharistie is de samenvatting van ons geloof: 'Onze manier van denken stemt overeen met de eucharistie, en omgekeerd bevestigt de eucharistie onze manier van denken'.

    2. Hoe wordt dit sacrament genoemd?

    De onuitputtelijke rijkdom van dit sacrament vindt zijn uitdrukking in de verschillende namen die eraan gegeven worden. Elk van die namen belicht bepaalde aspecten ervan. Men noemt het: Eucharistie, omdat het een dankzegging is aan God. De woorden euchariste in [Lc. 22: 19 en 1 Kor. 11: 24] en eulogein [Mt. 26: 26; Mc. 14: 22] doen denken aan de joodse zegeningen die, vooral tijdens de maaltijd, de werken Gods verkondigen: de schepping, de verlossing en de heiliging.]

    Maaltijd des Heren, omdat het gaat om het avondmaal dat de Heer met zijn leerlingen op de avond voor zijn lijden genuttigd heeft, en om de anticipatie van het bruiloftsmaal van het Lam in het hemelse Jeruzalem.

    Breken van het brood, omdat deze ritus, die eigen is aan de joodse maaltijd, door Jezus gevolgd werd toen Hij als gastheer het brood zegende en uitdeelde, vooral tijdens het laatste avondmaal. Aan deze handeling zullen de leerlingen Hem herkennen na de verrijzenis, en met deze uitdrukking zullen de eerste christenen hun eucharistische bijeenkomsten aanduiden. Hiermee willen ze aangeven dat al wie het ene gebroken brood, Christus, nuttigt, met Hem verenigd wordt en één lichaam met Hem vormt.

    Eucharistische bijeenkomst [synaxis], omdat de eucharistie gevierd wordt in de bijeenkomst van de gelovigen, de zichtbare uitdrukking van de kerk.

    Gedachtenis van het lijden en de verrijzenis van de Heer.

    Heilig offer, omdat dit sacrament het ene offer van Christus, onze Verlosser, tegenwoordig stelt en de offergave van de kerk insluit, of ook heilig misoffer, 'offer van lof' [Heb. 13,15], een geestelijk zuiver en heilig offer, aangezien het alle offers van het Oude Verbond voltooit en overstijgt.

    Heilige en goddelijke liturgie, omdat heel de liturgie van de kerk in de viering van dit sacrament haar centrum en meest verdichte uitdrukking vindt. In dezelfde zin noemt men het ook viering van de heilige mysteriën. Men spreekt ook over allerheiligste sacrament, omdat het het sacrament der sacramenten is. Met deze naam duidt men ook de eucharistische gedaanten aan die in het tabernakel bewaard worden.

    Communie, omdat wij ons door dit sacrament verenigen met Christus, die ons deelachtig maakt aan zijn lichaam en bloed om één enkel lichaam te vormen, of ook de heilige dingen, ta hagia, sancta of dit is de eerste betekenis van de 'communio sanctorum' [die zowel 'de gemeenschap met de heilige dingen' als 'de gemeenschap van de heiligen' is waarover de apostolische geloofsbelijdenis spreekt] brood van de engelen, brood uit de hemel, geneesmiddel dat onsterfelijk maakt, viaticum [reisvoedsel]

    Heilige mis, omdat de liturgie waarin het heilsmysterie zich voltrokken heeft, eindigt met de uitzending [Missio] van de gelovigen, opdat zij de wil van God vervullen in hun dagelijks leven.

    3. De Eucharistie in de Heilsgeschiedenis

    De tekenen van brood en wijn

    Tot de kern van de eucharistieviering behoren brood en wijn, die door de woorden van Christus en de aanroeping van de heilige Geest het lichaam en bloed van Christus worden. Trouw aan het gebod van de Heer blijft de kerk, tot aan zijn wederkomst in heerlijkheid, tot zijn gedachtenis doen wat Hij op de avond voor zijn lijden gedaan heeft: 'Hij nam het brood...'; 'Hij nam de beker met wijn...'. Terwijl ze op geheimnisvolle wijze het lichaam en bloed van Christus worden, blijven de tekens van brood en wijn ook de goedheid van de schepping aanduiden. Zo brengen wij tijdens de offerande dank aan de Schepper voor het brood en de wijn, 'het werk van onze handen', maar ze waren eerst 'de vrucht van de aarde' en 'van de wijngaard', gaven van de Schepper. De kerk ziet in de daad van Melchisedek, koning en priester, die 'brood en wijn aanbood' [Gen. 14,18], een voorafbeelding van haar eigen offergave.

    In het Oude Verbond worden brood en wijn samen met de eerste vruchten van de aarde uit dankbaarheid aan de Schepper geofferd. Zij krijgen echter ook een nieuwe betekenis in het kader van de uittocht: door het ongedesemde brood dat Israël jaarlijks met Pasen eet, is het zijn haastig vertrek bij de bevrijding uit Egypte indachtig; het manna in de woestijn zal Israël er steeds aan herinneren dat het leeft van het brood van Gods woord. Tenslotte is het dagelijks brood de vrucht van het beloofde land, onderpand voor de trouw van God aan zijn beloften. De 'beker der zegening' [Kor. 10,16], aan het einde van het joodse paasmaal, voegt aan de feestelijke vreugde van de wijn de eschatologische dimensie toe van de messiaanse verwachting van het herstel van Jeruzalem. Jezus heeft zijn eucharistie ingesteld door aan de zegening van het brood en de beker een nieuwe en definitieve betekenis te geven.

    De wonderbare broodvermenigvuldiging, waarbij de Heer de zegen uitsprak, de broden brak en aan zijn leerlingen gaf als voedsel voor de menigte, is een voorafbeelding van de overvloed van het ene brood van zijn eucharistie. Het teken van het water dat te Kana in wijn veranderd werd, kondigt reeds het uur van de verheerlijking van Jezus aan. Het toont de vervulling van het bruiloftsmaal in het rijk van de Vader, waar de gelovigen de nieuwe wijn zullen drinken die bloed van Christus is geworden.

    De eerste aankondiging van de eucharistie heeft verdeeldheid gezaaid onder de leerlingen, zoals zij ook aanstoot hadden genomen aan de aankondiging van het lijden: 'Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie kan daar naar luisteren?' [Joh. 6,60]. De eucharistie en het kruis zijn stenen des aanstoots. Het gaat om hetzelfde mysterie dat niet ophoudt aanleiding te geven tot verdeeldheid. 'Wilt ook gij soms weggaan?' [Joh. 6,67]: deze vraag van de Heer weerklinkt door alle tijden heen. Het is een uitnodiging van zijn liefde om te ontdekken dat alleen Hij 'woorden van eeuwig leven' bezit [Joh. 6,68] en dat wie in geloof de gave van de eucharistie ontvangt, Hemzelf ontvangt.

    De instelling van de Eucharistie

    De Heer, die de zijnen bemind had, gaf hun het bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe. Hij die wist dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld over te gaan naar zijn Vader, waste hen tijdens een maaltijd de voeten en gaf hun het gebod van de liefde. Om hen een onderpand van deze liefde na te laten, om zich nooit van de zijnen te verwijderen en om ze deelgenoot te maken aan zijn paasmysterie, stelde Hij de eucharistie in als de gedachtenis aan zijn dood en verrijzenis, en Hij beval zijn apostelen deze gedachtenis te vieren totdat Hij zou wederkomen, 'waardoor Hij hen toen als priesters van het Nieuwe Verbond aanstelde'.

    De drie synoptische evangeliën en de heilige Paulus hebben ons het verhaal van de instelling van de eucharistie overgeleverd: de heilige Johannes van zijn kant verhaalt ons de woorden van Jezus in de synagoge van Kafarnaum, woorden die de instelling van de eucharistie voorbereiden: Christus duidt zichzelf aan als het levende brood dat uit de hemel is neergedaald.

    Jezus koos de tijd van het paasfeest om zoals Hij te Kafarnaüm aangekondigd had, zijn lichaam en bloed aan zijn leerlingen te geven:

    Toen de dag van het ongedesemde brood gekomen was, waarop men het paaslam moest slachten, stuurde [Jezus] Petrus en Johannes uit met de opdracht: 'Gaat voor ons voorbereidselen treffen opdat wij het paasmaal kunnen eten.' [...] Zij vertrokken [...] en maakten het paasmaal gereed. Toen het uur gekomen was, ging Hij met de apostelen aan tafel aanliggen. Hij sprak tot hen: 'Vurig heb ik verlangd, eer Ik ga lijden, dit paasmaal met u te eten. Want Ik zeg u: Ik zal het niet meer eten, totdat het, zijn vervulling vindt in het rijk Gods.' [...] Daarop nam Hij het brood, sprak een dankgebed uit, brak het en gaf het hun met de woorden: 'Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot een gedachtenis aan Mij.' Evenzo gaf Hij de beker, na de maaltijd, terwijl Hij sprak: 'Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn bloed, dat voor u wordt vergoten' [Lc. 22,7-20].

    Jezus vierde tijdens het paasmaal met zijn apostelen het laatste avondmaal en zo gaf Hij aan het joodse paasfeest zijn definitieve zin. Door zijn dood en verrijzenis, het nieuwe Pasen, loopt het avondmaal inderdaad vooruit op de overgang van Jezus naar zijn Vader. Dit wordt gevierd in de eucharistie die het joodse paasfeest tot vervulling brengt en vooruitgrijpt op het uiteindelijke paasfeest van de kerk in de heerlijkheid van het Koninkrijk.

    Doe dit tot Mijn gedachtenis

    Het gebod van Jezus om zijn handelingen en woorden te herhalen 'totdat Hij komt' is niet enkel een verzoek, zich Jezus opnieuw voor de geest te halen en te denken aan wat Hij gedaan heeft. Het gaat om de liturgische viering, door de apostelen en hun opvolgers, van de gedachtenis van Christus, van zijn leven, zijn dood, zijn verrijzenis en zijn voorspraak bij de Vader.

    Vanaf het begin is de kerk trouw gebleven aan het gebod van de Heer. Over de kerk van Jeruzalem wordt gezegd: "Zij legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan de onderlinge gemeenschap en ijverig in het breken van het brood en in het gebed. [...] Dagelijks bezochten ze trouw en eensgezind de tempel, braken het brood in een of ander huis, genoten samen hun voedsel in blijdschap en eenvoud van hart." [Hand. 2,42.46]

    Vooral op "de eerste dag van de week," dit wil zeggen op zondag, de dag van de verrijzenis van Jezus, kwamen de christenen samen "voor het breken van het brood." [Hand. 20,7] Sindsdien is de eucharistie voortdurend gevierd, tot op de dag van vandaag, zodat men haar nu overal in de kerk aantreft, met dezelfde fundamentele structuur. Zij blijft het centrum van het leven van de kerk.

    Terwijl het Volk van God op deze wijze, van viering tot viering, het paasmysterie van Jezus verkondigt "totdat Hij komt" [1 Kor. 11,26], is het "langs de smalle weg van het kruis" op tocht naar het hemels gastmaal, waar alle uitverkorenen aan de tafel van het Koninkrijk zullen aanzitten.

    4. De Liturgische viering van de Eucharistie

    De Mis van alle Eeuwen

    Hoe de eucharistieviering in grote lijnen verloopt, daarover getuigt al in de tweede eeuw de heilige martelaar Justinus. Deze grote lijnen zijn tot op de dag van vandaag voor alle grote liturgische families dezelfde gebleven. Om uit te leggen wat de Christenen doen, schrijft hij rond 155 het volgende aan de heidense keizer Antoninus Pius [138-161]: Op de dag die 'dag van de zon' genoemd wordt, komen alle bewoners zowel van de steden als van het platteland op eenzelfde plaats bijeen.

    Er wordt gelezen uit de gedenkschriften van de apostelen of de geschriften van de profeten, voor zover de tijd het toelaat.

    Wanneer dan de lector de lezing beëindigd heeft, spreekt hij die voorgaat, een woord van vermaning en aansporing om al dat goede in praktijk te brengen.

    Vervolgens staan wij allen gezamenlijk op en spreken onze gebeden uit voor onszelf [...] en voor allen die elders zijn. Wij bidden dat wij waardig bevonden zullen worden, nu wij de waarheid hebben leren kennen, door onze goede daden te tonen, dat wij goede burgers zijn, die de wetten gehoorzamen en wij zo de eeuwige zaligheid ontvangen.

    Nadat het gebed beëindigd is, groetten wij elkaar met een kus.

    Dan wordt aan de celebrant brood en een beker water en wijn gebracht. Nadat hij deze ontvangen heeft, brengt hij lof en eer aan de Vader van het al door de naam van de Zoon en de heilige Geest en hij spreekt een lange dankzegging (gr. eucharistia) uit voor hetgeen wij van Hem mochten ontvangen. Wanneer hij de gebeden en dankzegging heeft beëindigd, zegt heel het aanwezige volk: Amen. [...]

    En wanneer de celebrant de dankzegging heeft beëindigd en heel het volk heeft ingestemd, dan geven zij die bij ons diaken worden genoemd, aan ieder die aanwezig is, van het eucharistische brood en de wijn en het water. Zij brengen het ook aan de afwezigen.

    De liturgie van de eucharistie verloopt volgens een fundamentele structuur die door de eeuwen heen tot op vandaag bewaard gebleven is. Ze ontvouwt zich in twee grote delen die een wezenlijke eenheid vormen: de samenkomst, de dienst van het woord, met de lezingen, de homilie en de voorbede. De dienst van de eucharistie, met de aanbieding van brood en wijn, de consecratorische dankzegging en de communie.

    De dienst van het woord en de dienst van de eucharistie vormen samen 'één daad van eredienst'. De tafel die in de eucharistie voor ons wordt ingericht, is inderdaad tegelijk die van het woord van God als die van het lichaam van de Heer.

    Is dit trouwens ook niet het verloop van het paasmaal dat de verrezen Jezus met zijn leerlingen nuttigde? Onderweg verklaarde Hij hun de Schriften en toen Hij met hen aanlag, nam Hij brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe'.

    Het verloop van de Viering

    Allen verzamelen zich. De christenen komen op eenzelfde plaats samen voor de eucharistieviering. Aan het hoofd staat Christus zelf die de voornaamste handelende persoon van de eucharistie is. Hij is de hogepriester van het Nieuwe Verbond. Op onzichtbare wijze zit Hij zelf elke eucharistieviering voor. Als diens vertegenwoordiger zit de bisschop of priester [handelend in de persoon van Christus als hoofd] de vergadering van de gelovigen voor, hij neemt het woord na de lezingen, ontvangt de offergaven en zegt het eucharistisch gebed. Allen hebben een actief aandeel in de viering, ieder op zijn manier: de lectoren, zij die de offergaven aandragen, zij die de communie uitreiken, en heel het volk dat zijn deelname uitzegt in het Amen.

    De woorddienst bevat 'de werken van de profeten', dit is het Oude Testament, en 'de gedenkschriften van de apostelen', dit zijn hun brieven en de evangelies. Na de homilie, die ertoe aanspoort het woord te aanvaarden als het woord van God, wat het in werkelijkheid is, en het in praktijk te brengen, volgen de voorbeden voor alle mensen volgens het woord van de apostel: 'Allereerst vraag ik u gebeden, smekingen, voorbeden en dankzeggingen te verrichten voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten' [1 Tim. 2,1-2].

    De aanbieding van de offergaven [de offerande]: men brengt dan, soms in processie, het brood en de wijn naar het altaar, die door de priester, in naam van Christus, opgedragen zullen worden in het eucharistisch offer waar zij tot zijn lichaam en bloed zullen worden. Het is dezelfde handeling als die Christus verrichtte tijdens het laatste avondmaal, 'waar Hij het brood en de beker nam'. 'Alleen de kerk brengt deze offergave aan de Schepper in een zuivere vorm, doordat zij onder dankzegging aanbiedt wat uit Gods schepping voortkomt'. Met het aandragen van de offergaven naar het altaar wordt het gebaar van Melchisedek hernomen; hiermee worden de gaven van de Schepper in de handen van Christus gelegd. Hij is het die in zijn offer alle menselijke pogingen om offers te brengen vervolmaakt.

    Van oudsher dragen de christenen, samen met het brood en de wijn voor de eucharistie, ook hun gaven aan, om ze te verdelen onder de behoeftigen. Deze nog steeds gebruikelijke gewoonte van de collecte vindt haar inspiratie in het voorbeeld van Christus, die arm is geworden opdat wij rijk zouden worden:

    Zij die vermogend zijn en zij die het wensen, geven naar believen wat zij willen. Wat ingezameld wordt, wordt neergelegd bij hem die voorgaat. Hij zorgt dan voor de wezen en de weduwen en voor hen die door ziekte of om een andere reden hulpbehoevend zijn, en ook voor hen die in de gevangenis verblijven en voor de gasten die uit den vreemde aangekomen zijn. In één woord: hij zorgt voor allen die in nood zijn.

    De anafora: met het eucharistisch gebed, een gebed van dankzegging en consecratie, bereiken we het hart en het hoogtepunt van de viering.

    In de prefatie brengt de kerk door Christus in de heilige Geest dank aan de Vader voor al zijn werken, voor de schepping, de verlossing en de heiliging. Heel de gemeenschap sluit zich vervolgens aan bij de onophoudelijke lofzang die de hemelse kerk, de engelen en alle heiligen, de driewerf heilige God toezingt.

    In de epiklese vraagt zij de Vader zijn heilige Geest of de kracht van zijn zegen te zenden over het brood en de wijn, opdat zij door zijn kracht worden tot lichaam en bloed van Jezus Christus, en opdat zij die aan de eucharistie deelnemen één lichaam en één geest mogen zijn [sommige liturgische tradities plaatsen de epiklese na de anamnese].

    In het instellingsverhaal stellen de kracht van de woorden en van de handeling van Christus en de kracht van de heilige Geest, zijn lichaam en bloed onder de gedaanten van brood en wijn, zijn offer dat eens voor altijd op het kruis gebracht werd, sacramenteel tegenwoordig.

    Vervolgens gedenkt de kerk in de anamnese het lijden, de verrijzenis en de glorievolle wederkomst van Christus Jezus; zij draagt aan de Vader het offer van zijn Zoon op, dat ons met Hem verzoent.

    In de intercessiegebeden brengt de kerk tot uitdrukking dat de eucharistie gevierd wordt in gemeenschap met heel de hemelse en aardse kerk, levenden en doden; in gemeenschap met de herders van de kerk, de paus, de plaatselijke bisschop, zijn priesters en diakens, en alle bisschoppen van de gehele wereld met hun kerken.

    Op het Gebed des Heren en het breken van het brood volgt de communie, waarin de gelovigen 'het brood uit de hemel' en 'de beker van het heil' ontvangen, het lichaam en bloed van Christus die zich heeft overgeleverd 'ten bate van het leven der wereld' [Joh. 6,51]:

    Omdat dit brood en deze wijn, volgens de aloude uitdrukking, 'tot eucharistie gemaakt' [eucharisteithentos] zijn, 'draagt dit voedsel bij ons de naam eucharistie. Niemand anders mag hieraan deelhebben dan hij die gelooft dat onze leer waar is, die gedompeld is in het bad tot vergeving van de zonden en tot wedergeboorte, en die leeft volgens de voorschriften van Christus'.

    Anne Van Der Sloten

    In orde gebracht tot en met 2 juli 2011


    04-02-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Sacrament van de Eucharistie [2]
    Het Sacrament van de Eucharistie [2]

    Catechismus [vervolg]

    5. Het sacramentele offer: dankzegging, gedachtenis, tegenwoordigheid

    Vanaf het allereerste begin vieren de christenen de eucharistie in een vorm die, in de loop der tijden en door de verscheidene liturgieën heen, niet wezenlijk veranderd is. Dit komt doordat wij ons gebonden weten door het gebod dat de Heer ons op de avond voor zijn lijden gegeven heeft: "Doet dit tot gedachtenis aan Mij." [1 Kor. 11,24-25]

    Dit gebod van de Heer onderhouden wij door de gedachtenis van zijn offer te vieren. Hierdoor dragen wij aan de Vader op wat Hijzelf ons gegeven heeft met de gaven van zijn schepping, brood en wijn, die door de macht van de heilige Geest en door de woorden van Christus, lichaam en bloed van Christus geworden zijn: zodoende is Christus werkelijk en op mysterievolle wijze tegenwoordig gesteld.

    Men moet dus de eucharistie beschouwen:
    • als dankzegging aan en lofprijzing van de Vader
    • als gedachtenis van het offer van Christus en van zijn lichaam, de kerk
    • als tegenwoordigheid van Christus door de macht van zijn woord en van zijn Geest

    De dankzegging en lofprijzing van de Vader

    De eucharistie, sacrament van ons heil dat Christus op het kruis heeft bewerkt, is ook een offer van lof als dank voor het werk van de schepping. In het eucharistisch offer wordt heel de schepping, die door God bemind wordt, aan de Vader opgedragen door de dood en de verrijzenis van Christus. Door Christus kan de kerk het offer van lofprijzing opdragen als dank voor al het goede, het schone en het rechtvaardige dat God in de schepping en in de mensheid tot stand heeft gebracht.

    De eucharistie is een dankoffer aan de Vader, zij is een zegening waardoor de kerk haar erkentelijkheid uitdrukt jegens God voor al zijn weldaden, voor alles wat Hij bewerkt heeft door de schepping, de verlossing en de heiliging. Eucharistie betekent allereerst 'dankzegging.'

    De eucharistie is ook het offer van lofprijzing, waardoor de kerk in naam van heel de schepping Gods heerlijkheid bezingt. Dit offer van lofprijzing is slechts mogelijk door Christus: Hij verenigt de gelovigen met zijn persoon, met zijn lofprijzing en zijn smeekgebed, zodat het offer van lofprijzing aan de Vader wordt opgedragen door Hem en met Hem om in Hem aangenomen te worden.

    De gedachtenis van het offer van Christus en van Zijn Lichaam, de Kerk

    De eucharistie is de gedachtenis van het Pasen van Christus, waarin het ene offer van Christus tegenwoordig gesteld wordt en op sacramentele wijze wordt opgedragen in de liturgie van de kerk die zijn lichaam is. In alle eucharistische gebeden vinden we na de instellingswoorden een gebed dat anamnese of gedachtenis genoemd wordt.

    De heilige Schrift vat gedachtenis niet alleen op als de herinnering aan de gebeurtenissen uit het verleden, maar ook als de verkondiging van de wonderdaden die God voor de mensen verricht heeft. In de liturgische viering worden deze gebeurtenissen in zekere zin tegenwoordig gesteld en geactualiseerd. Aldus verstaat Israël zijn bevrijding uit Egypte: telkens wanneer het paasfeest gevierd wordt, worden de gelovigen weer aan de gebeurtenissen van de uittocht herinnerd, opdat zij ernaar gaan leven.

    De gedachtenis krijgt in het Nieuwe Testament een nieuwe betekenis. Wanneer de kerk de eucharistie viert, gedenkt zij het Pasen van Christus dat tegenwoordig gesteld wordt: het offer dat Christus eens en voor altijd op het kruis gebracht heeft, blijft een altijd levende werkelijkheid: "Telkens wanneer wij het kruisoffer, waardoor ons paaslam Christus is geslacht, op het altaar vieren, wordt het werk van onze verlossing voltrokken."

    Omdat zij de gedachtenis is van het paasmysterie van Christus, is de eucharistie ook een offer. Het offerkarakter van de eucharistie komt in de instellingswoorden zelf tot uiting: 'Dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt' en 'Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn bloed, dat voor u wordt vergoten' [Lc. 22: 19-20]. In de eucharistie geeft Christus hetzelfde lichaam dat Hij voor ons op het kruis gegeven heeft, hetzelfde bloed dat 'voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden' [Mt. 26: 28].

    De eucharistie is dus een offer, omdat zij het kruisoffer tegenwoordig stelt, omdat zij er de gedachtenis van is en er de vruchten van toepast: [Christus], onze God en Heer, heeft zich eens voor altijd aan God de Vader opgedragen door voor ons te sterven op het altaar van het kruis, om voor hen [de mensen] eeuwige verlossing te bewerken. Daar echter zijn dood niet het einde van zijn priesterschap mocht betekenen [Heb. 7: 24-27], wilde Hij tijdens het laatste avondmaal, 'in de nacht waarin Hij werd overgeleverd' [1 Kor. 11: 23], aan de kerk, zijn geliefde bruid, een zichtbaar [zoals de menselijke natuur het vereist] offer nalaten. Hierdoor wordt het bloedige offer, dat Hij eens en voor goed op het kruis moest brengen, tegenwoordig gesteld, blijft de gedachtenis ervan tot aan het einde van de tijden bewaard en wordt de heilzame werking ervan toegepast op de vergeving van de zonden, die wij dagelijks begaan.

    Het offer van Christus vormt met het offer van de eucharistie één enkel offer: 'De offergave is een en dezelfde: door het priesterlijke dienstwerk offert nu dezelfde die eertijds aan het kruis zichzelf ten offer opdroeg, alleen de wijze van offeren is verschillend': 'In dit goddelijk offer dat tijdens de mis voltrokken wordt, is dezelfde Christus, die zichzelf eenmaal op het altaar van het kruis op bloedige wijze offerde, aanwezig en wordt Hij op onbloedige wijze geofferd.'

    De eucharistie is ook het offer van de kerk. De kerk is het lichaam van Christus en heeft deel aan de offerande van haar hoofd. Met Hem wordt zijzelf geheel geofferd. Zij verenigt zich met zijn voorbede bij de Vader voor alle mensen. In de eucharistie wordt het offer van Christus ook het offer van de ledematen van zijn lichaam. Het leven van de gelovigen, hun lofprijzing, hun lijden, hun gebed, hun werk, worden verenigd met die van Christus en met zijn totale offerande. Zij krijgen op deze wijze een nieuwe waarde. Het offer van Christus, tegenwoordig gesteld op het altaar, geeft aan alle generaties van christenen de mogelijkheid zich met zijn offerande te verenigen.

    In de catacomben wordt de kerk vaak voorgesteld als een biddende vrouw, de armen wijd uitgestrekt in de orantehouding. Zoals Christus die zijn armen op het kruis heeft uitgestrekt, offert zij zich door Hem, met Hem en in Hem en spreekt zij voor alle mensen ten beste.

    Heel de kerk is verenigd met de offerande en de voorbede van Christus. De paus, belast met het ambt van Petrus in de kerk, is betrokken bij elke eucharistieviering, waarin hij genoemd wordt als teken en dienaar van de eenheid van de universele kerk. De plaatselijke bisschop is altijd verantwoordelijk voor de eucharistie, zelfs wanneer een priester erin voorgaat. Zijn naam wordt erin uitgesproken om aan te duiden dat hij het hoofd is van de particuliere kerk, te midden van de priesters en met de steun van de diakens. De gemeenschap spreekt ook ten beste voor alle bedienaars die voor en met haar het eucharistisch offer opdragen: enkel die eucharistie moet als wettig beschouwd worden, die gevierd wordt met als voorganger de bisschop of degene die hij met deze taak belast heeft.

    Door de bediening van de priesters wordt het geestelijk offer van de gelovigen tot voltooiing gebracht in vereniging met het offer van Christus, de enige middelaar, dat door handen van de priesters, in naam van heel de kerk, in de eucharistie op onbloedige en sacramentele wijze wordt opgedragen, totdat de Heer zelf wederkomt.

    Met de offerande van Christus verenigen zich niet enkel de leden die nog hier beneden zijn, maar ook zij die reeds in de heerlijkheid van de hemel verblijven: in gemeenschap met de allerheiligste Maagd Maria en tot gedachtenis aan haar en aan alle heiligen draagt de kerk het eucharistisch offer op. In de eucharistie staat de kerk met Maria als het ware aan de voet van het kruis, verenigd met de offerande en de voorbede van Christus.

    Het eucharistisch offer wordt ook opgedragen voor alle overleden gelovigen "die in Christus gestorven en nog niet geheel gezuiverd zijn," opdat zij het licht en de vrede van Christus kunnen binnentreden:

    Begraaft gij dit lichaam waar het u uitkomt, laat de zorg daarover u niet hinderen. Eén ding vraag ik u slechts: dat gij aan het altaar van de Heer mij gedachtig zijt, waar gij ook zijn zult.

    Dan bidden wij [in de anafora] ook voor onze overleden heilige vaders en bisschoppen en voor allen zonder onderscheid die ons zijn voorgegaan in de dood, in het vertrouwen dat de zielen voor wie deze bede wordt opgedragen, terwijl daar het heilige en ontzagwekkende offer voor ons ligt, er in hoge mate baat bij mogen vinden. [...] Terwijl wij God bidden voor de overledenen, ook al waren zij zondaars, [...] bieden wij Christus aan, die voor onze zonden is geslacht. En zo verzoenen wij de goede God met hen en met onszelf.

    Op schitterende wijze heeft de heilige Augustinus deze leer samengevat, die ons aanspoort tot een steeds vollediger deelname aan het offer van onze Verlosser, dat wij in de eucharistie vieren:

    De gehele vrijgekochte stad, dat wil zeggen de verzamelde gemeenschap van de heiligen, wordt aan God als een alomvattend offer aangeboden door de hogepriester die ook zichzelf voor ons heeft geofferd in zijn lijden, waardoor wij het lichaam konden zijn van een zo verheven hoofd. [...] Dit is het offer van de christenen: 'Zij vormen allen tezamen in Christus één lichaam' [Rom. 12: 5]. Dat viert de kerk ook steeds weer in het aan de gelovigen welbekende sacrament van het altaar: daar wordt haar getoond dat zijzelf wordt geofferd in datgene wat zij offert.

    De aanwezigheid van Christus door de kracht van Zijn woord en van de Heilige Geest

    'Christus Jezus, die gestorven is, die is opgewekt en die, gezeten aan Gods rechterhand, onze zaak bepleit' [Rom. 8,34], is op verscheidene wijzen bij zijn kerk aanwezig: in zijn woord, in het gebed van zijn kerk, 'daar waar er twee of drie verenigd zijn in mijn naam' [Mt. 18,20], in de armen, de zieken, de gevangenen [Mt. 25,31-46], in de sacramenten waarvan Hij de bewerker is, in het misoffer en in de persoon van de bedienaar. Hij is echter 'heel bijzonder' aanwezig 'onder de eucharistische gedaanten'.

    De wijze waarop Christus onder de eucharistische gedaanten aanwezig is, is uniek. Hierdoor wordt de eucharistie boven alle sacramenten uitgetild en wordt zij 'als het ware de voltooiing van het geestelijk leven en het doel waarop alle sacramenten gericht zijn'. In het allerheiligste sacrament van de eucharistie zijn 'het lichaam en bloed van onze Heer Jezus Christus samen met zijn ziel en zijn godheid, en bijgevolg de gehele Christus, waarachtig, werkelijk en wezenlijk tegenwoordig'. 'Deze tegenwoordigheid wordt 'werkelijk' genoemd, niet bij wijze van uitsluiting, alsof de andere vormen van tegenwoordigheid niet 'werkelijk' waren, maar bij wijze van uitnemendheid, omdat zij wezenlijk is, en omdat door haar de gehele Christus, God en mens, tegenwoordig gesteld wordt'.

    Het is door de verandering van het brood en de wijn in het lichaam en bloed van Christus dat Christus tegenwoordig gesteld wordt in dit sacrament. De Kerkvaders hebben het geloof van de kerk in de doeltreffendheid van het woord van Christus en van de werkzaamheid van de heilige Geest om deze verandering te voltrekken met klem bevestigd. Zo verklaart de heilige Johannes Chrysostomus: "Niet de mens is het die de offergaven tot lichaam en bloed van Christus maakt, maar de Heer zelf, Hij die voor ons gekruisigd is. De priester, vertegenwoordiger van Christus, spreekt de woorden uit, maar hun genadevolle kracht komt van God. Dit is mijn lichaam, zegt Hij. Dit woord transformeert de offergaven."

    En de heilige Ambrosius zegt over deze verandering: "Laten we er toch van overtuigd zijn dat dit niet is wat de natuur heeft gevormd, maar wat de zegening heeft geconsacreerd, en dat de kracht van de zegening sterker is dan de kracht van de natuur, want door de zegening is de natuur zelf veranderd [...]. Zou dan het woord van Christus dat uit het niets kon maken wat niet bestond, ook niet bij machte zijn dat wat bestaat, te veranderen in wat het niet was? Het is toch geen kleinere zaak geheel nieuwe dingen tot bestaan te brengen dan de natuur van bestaande dingen te veranderen!"

    Het concilie van Trente geeft de volgende samenvatting van het katholieke geloof: 'Omdat onze verlosser Christus gezegd heeft dat hetgeen Hij onder de gedaante van brood opdroeg werkelijk zijn lichaam was, is dit ook altijd de overtuiging geweest van de kerk van God, en daarom verklaart dit heilig concilie het ook nu weer: door de consecratie van brood en wijn komt de verandering tot stand van de gehele substantie van het brood in de substantie van het lichaam van Christus onze Heer, en van de gehele substantie van de wijn in de substantie van zijn bloed. Deze verandering nu is door de katholieke kerk gepast en treffend wezensverandering (transsubstantiatie) genoemd'.

    De eucharistische tegenwoordigheid van Christus begint op het ogenblik van de consecratie en duurt zolang de eucharistische gedaanten blijven bestaan. Christus is geheel aanwezig in elk van beide gedaanten en geheel in elk deel ervan, zodat door het breken van het brood Christus niet opgedeeld wordt.

    De verering van de eucharistie. In de misliturgie drukken wij ons geloof in de werkelijke tegenwoordigheid van Christus onder de gedaanten van brood en wijn onder andere uit door te knielen of door een diepe buiging te maken als teken van aanbidding. 'De katholieke kerk kent deze eredienst van aanbidding toe aan het sacrament van de eucharistie, niet alleen gedurende de mis, maar ook buiten deze viering. Met de grootste zorg bewaart zij de geconsacreerde hosties, biedt zij ze de christengelovigen ter plechtige verering aan en draagt zij ze in processie rond'.

    De heilige reserve [het tabernakel] was eerst bedoeld om op waardige wijze de eucharistie te bewaren opdat zij, buiten de mis, gebracht zou kunnen worden naar de zieken en afwezigen. Door de verdieping van het geloof in de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in zijn eucharistie heeft de kerk de zin ontdekt van de stilzwijgende aanbidding van de Heer, aanwezig onder de eucharistische gedaanten. Daarom moet het tabernakel een bijzonder waardige plaats krijgen in het kerkgebouw; het moet zodanig gemaakt zijn dat het de waarheid van de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het heilig sacrament onderstreept en zichtbaar maakt.

    Het is uitermate passend dat Christus op deze unieke wijze aanwezig wilde blijven voor zijn kerk. Omdat Christus in zichtbare gestalte de zijnen zou verlaten, wilde Hij ons zijn sacramentele tegenwoordigheid geven; daar Hij zichzelf zou opofferen aan het kruis om ons te redden, wilde Hij ons de gedachtenis toevertrouwen van zijn liefde, waarmee Hij ons heeft bemind 'tot het uiterste toe' [Joh. 13,1], tot het geven van zijn leven. In zijn eucharistische aanwezigheid blijft Hij inderdaad op mysterievolle wijze onder ons als Degene die ons bemind heeft en zich voor ons heeft overgeleverd, en Hij blijft het onder de tekenen welke deze liefde uitdrukken en meedelen:

    De kerk en de wereld hebben de verering van de eucharistie hard nodig. Jezus wacht op ons in dit sacrament van de liefde. Laten wij niet zuinig zijn met onze tijd als het 2715 erom gaat bij Hem samen te komen in aanbidding, in een beschouwend gebed vol geloof en erop gericht de zware schulden en misdaden van de wereld goed te maken. Dat onze aanbidding toch nooit ophoude.

    'Dat in dit sacrament het echte lichaam en het echte bloed van Christus tegenwoordig zijn, 'kan men niet te weten komen met de zintuigen', zegt de heilige Thomas, 'maar alleen door het geloof dat steunt op het gezag van God'. En daarom zegt de heilige Cyrillus in zijn commentaar op Lucas 22,19: 'Dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt': 'Vraag u niet af of dit wel waar is, maar neem liever gelovig de woorden van de Verlosser aan; want omdat Hij de waar is, liegt Hij niet:

    U bid ik aan in overgave, Godheid ongezien
    die waarachtig onder deze tekenen schuilt;
    u geeft zich mijn harte over heel en al,
    immers u aanschouwend schiet het al te kort.
    Zien, smaken en tasten falen hier bij u,
    veilig brengt hier enkel 't horen tot geloof;
    ik geloof in al wat Gods zoon heeft gezegd:
    niets is meer waarachtig dan der waarheid woord.


    6. Het Paasmaal

    De mis is tegelijk en onafscheidelijk de gedachtenis van het offer, waarin het kruisoffer vereeuwigd wordt, en van het heilig gastmaal dat bestaat in de gemeenschap met het lichaam en bloed van de Heer. De viering van het eucharistisch offer is echter volledig gericht op de intieme vereniging van de gelovigen met Christus door de communie. Door te communiceren ontvangt men Christus zelf die zich voor ons geofferd heeft.

    Het altaar waaromheen de kerk bij de viering van de eucharistie verzameld wordt, vertegenwoordigt de twee aspecten van een zelfde mysterie: het offeraltaar en de tafel van de Heer; te meer omdat het christelijk altaar het symbool is van Christus zelf te midden van de vergadering van de gelovigen, tegelijk aanwezig als slachtoffer dat opgedragen wordt voor onze verzoening, en als hemels voedsel dat ons gegeven wordt. "Wat is immers het altaar van Christus anders dan het beeld van het lichaam van Christus?' zegt de heilige Ambrosius en elders: "Het altaar stelt het lichaam [van Christus] voor, en het lichaam van Christus bevindt zich op het altaar". De liturgie drukt deze eenheid van het offer en de communie in tal van gebeden uit. Zo bidt de kerk van Rome in haar anafora:

    Zend dan uw engel, machtige God,
    om deze gaven en gebeden op te draègbehn
    naar het altaar van uw heerlijkheid
    wij bidden U,dat wij die gemeenschap vieren van deze tafel
    en delen in het Lichaam van uw Zoon
    en in zijn Bloed
    van U gezegend zullen zijnvol van genade.

    Neemt en eet hiervan, gij allen: De Communie

    De Heer nodigt ons dringend uit om Hem in het sacrament van de eucharistie te ontvangen: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u' [Joh. 6,53].

    Willen wij op deze uitnodiging ingaan, dan moeten wij ons voorbereiden op dit groots en heilig moment. De heilige Paulus spoort ons aan tot een gewetensonderzoek: 'Wie op onwaardige wijze het brood eet of de beker van de Heer drinkt, bezondigt zich aan het lichaam en bloed des Heren. Wij moeten onszelf onderzoeken, voor we van het brood eten en uit de beker drinken. Wie eet en drinkt zonder het lichaam te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis' [1Kor. 11,27-29. Hij die zich van een zware zonde bewust is, moet het sacrament van de verzoening ontvangen voordat hij te communie gaat.

    Voor de verhevenheid van dit sacrament kan de gelovige slechts nederig en met een vurig geloof de woorden van de honderdman tot de zijne maken: 'Domine, non sum dignus, ut intres sub tectum meum, sed tantum dic verbum, et sanabitur anima mea' ['Heer, ik ben niet waardig, dat Gij tot mij komt, maar spréék en ik zal gezond worden']. En in de goddelijke liturgie van de heilige Johannes Chrysostomus bidden de gelovigen in dezelfde geest:

    Laat mij vandaag, o Zoon van God, communiceren aan uw mystiek avondmaal. Ik zal immers het geheim niet aan uw vijanden vertellen, noch zal ik U de judaskus geven. Als de goede moordenaar roep ik U echter toe: Denk aan mij, Heer, wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt.

    Om zich op passende wijze voor te bereiden op het ontvangen van dit sacrament, dienen de gelovigen de voorgeschreven onthouding [nuchterheid] van hun kerk in acht te nemen. Hun lichaamshouding [bewegingen, kleding] drukt de eerbied, de plechtigheid en de vreugde uit die past bij het ogenblik waarop Christus onze gast wordt.

    Het ligt in de bedoeling van de eucharistie dat de gelovigen, wanneer zij de vereiste gesteltenis hebben, telkens communiceren, wanneer zij aan de mis deelnemen: 'De meer volmaakte deelneming aan de mis die hierin bestaat, dat de gelovigen na de communie van de priester het lichaam des Heren uit hetzelfde offer ontvangen, wordt bijzonder aanbevolen'.

    De kerk verplicht de gelovigen ertoe 'op zon- en feestdagen de goddelijke liturgie mee te vieren' en ten minste eenmaal per jaar, indien mogelijk in de paastijd, de eucharistie te ontvangen, na zich door het sacrament van de verzoening te hebben voorbereid. De kerk beveelt echter de gelovigen ook ten zeerste aan op alle zon- en feestdagen de heilige eucharistie te ontvangen, of nog vaker, zelfs iedere dag.

    De sacramentele tegenwoordigheid van Christus onder elk van beide gedaanten maakt het mogelijk dat men door de communie onder de gedaante van het brood alleen heel de vrucht van de genade van de eucharistie ontvangt. Om pastorale redenen is deze manier van communiceren in de Latijnse ritus op rechtmatige wijze de meest gewone geworden. 'Omwille van haar tekenwaarde is de communie onder beide gedaanten een volmaaktere vorm van communiceren. Door deze vorm immers komt het teken van de eucharistische maaltijd vollediger tot uitdrukking.' Dit is de gebruikelijke wijze van communiceren in de oosterse ritussen.

    De vruchten van de Communie

    De communie doet onze vereniging met Christus groeien. De voornaamste vrucht van het ontvangen van de eucharistie in de communie is de intieme vereniging met Christus Jezus. De Heer zegt inderdaad: 'Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem' [Joh. 6,56]. Het leven in Christus heeft zijn grondslag in het eucharistisch gastmaal: 'Zoals Ik door de Vader die leeft, gezonden ben en leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij' [Joh. 6,57]:

    Wanneer de gelovigen tijdens de feesten van de Heer het lichaam van de Zoon ontvangen, verkondigen zij aan elkaar het goede nieuws dat het onderpand van het leven werd gegeven, zoals toen de engel tot Maria Magdalena zei: 'Christus is verrezen!' Ook nu worden het leven en de verrijzenis gegeven aan wie Christus ontvangt.

    Wat het materiële voedsel voor ons lichamelijk leven betekent, verwezenlijkt de communie op wonderbare wijze in ons geestelijk leven. Het deelgenootschap aan het vlees van de verrezen Christus, 'dat in de heilige Geest tot leven is gebracht en tot leven wekt', bewaart het genadeleven dat in het doopsel ontvangen werd, doet het groeien en vernieuwt het. Deze groei van het christelijk leven moet gevoed worden door de eucharistische communie, brood voor onze pelgrimstocht, tot op het ogenblik van onze dood, wanneer zij ons als viaticum [teerspijze of reisvoedsel] gegeven zal worden.

    De communie verwijdert ons van de zonde. Het lichaam van Christus dat wij in de communie ontvangen, werd 'voor ons overgeleverd', en het bloed dat wij drinken, werd 'vergoten voor velen tot vergeving van de zonden'. Daarom kan de eucharistie ons niet met Christus verenigen zonder ons tegelijk ook te zuiveren van bedreven zonden en ons te behoeden voor toekomstige zonden:

    'Telkens wanneer wij Hem ontvangen, verkondigen wij de dood van de Heer' [1 Kor. 11,26]. Wanneer wij de dood van de Heer verkondigen, verkondigen wij ook de vergeving van de zonden. Wanneer zijn bloed, telkens als het vergoten wordt, vergoten wordt voor de vergeving van de zonden, dan moet ik het altijd ontvangen, opdat mijn zonden altijd vergeven worden. Daar ik altijd zondig, moet ik altijd een redmiddel hebben.

    De eucharistie stelt ons voor verplichtingen tegenover de armen: Om in waarheid het lichaam en bloed van Christus te ontvangen, dat voor ons werd overgeleverd, moeten wij Christus herkennen in de armen, zijn broeders en zusters:

    Gij hebt geproefd van het bloed van de Heer en gij herkent niet eens uw broeder. Gij onteert deze tafel wanneer gij het u onwaardig acht uw voedsel te delen met wie waardig geacht werd aan deze tafel aan te zitten. God heeft u van al uw zonden bevrijd en heeft u uitgenodigd. En zelfs dan zijt gij niet barmhartiger geworden.

    De eucharistie en de eenheid van de christenen. De verhevenheid van dit sacrament doet de heilige Augustinus uitroepen: 'O sacrament van goedheid! O teken van eenheid! O band van liefde!' Hoe pijnlijker we de kerkelijke verdeeldheid voelen, waardoor de gemeenschap aan de tafel van de Heer verbroken wordt, des te vuriger klinkt tot de Heer het gebed, dat de dagen van volledige eenheid onder allen die in Hem geloven, mogen terugkeren.

    De oosterse kerken die niet in volledige gemeenschap zijn met de katholieke kerk, vieren de eucharistie met grote liefde. 'Deze kerken hebben ondanks de scheiding ware sacramenten, vooral echter, op grond van de apostolische opvolging, het priesterschap en de eucharistie, waardoor zij met ons nog steeds in zeer nauwe verbinding staan'. Een zekere gemeenschap in sacris, in de eucharistie dus, 'is daarom in geschikte omstandigheden en met toestemming van het kerkelijk gezag niet alleen mogelijk, maar wordt zelfs aangeraden'.

    De kerkelijke gemeenschappen uit de hervorming die van de katholieke kerk afgescheiden zijn, hebben 'vooral door het ontbreken van het wijdingssacrament, niet het oorspronkelijke en gehele wezen van het eucharistisch mysterie bewaard'. Daarom is voor de katholieke kerk een eucharistische intercommunie met deze gemeenschappen niet mogelijk. Wanneer echter deze kerkelijke gemeenschappen 'bij het heilig avondmaal de dood en verrijzenis van onze Heer gedenken, belijden zij, dat het leven bestaat in de gemeenschap met Christus en verwachten zij zijn glorievolle wederkomst'.

    Wanneer naar het oordeel van de ordinaris een ernstige nood ertoe dwingt, kunnen katholieke bedienaars de sacramenten [eucharistie, boete, ziekenzalving] toedienen aan andere christenen die niet in volledige gemeenschap met de katholieke kerk leven, als zij er uit eigen beweging om vragen: zij moeten het katholieke geloof betreffende deze sacramenten beamen en de juiste gesteltenis bezitten.

    7. De Eucharistie: Onderpand van de toekomstige Heerlijkheid

    Een oud gebed bezingt het mysterie van de eucharistie als volgt: 'O heilig gastmaal, waar Christus ons voedsel is, waar de herinnering aan zijn lijden wordt opgewekt, waar de genade onze ziel vervult, waar ons het onderpand van het toekomstige leven gegeven wordt'. Als de eucharistie de gedachtenis van het paasmysterie van de Heer is, als wij door onze communie aan het altaar 'met hemelse zegen en genade verzadigd worden', dan is de eucharistie ook een vooruitlopen op de hemelse heerlijkheid.

    Tijdens het laatste avondmaal heeft de Heer zelf de aandacht van de leerlingen gericht op de voltooiing van het paasmysterie in het rijk Gods: 'Ik zeg u : van nu af zal Ik niet meer drinken van wat de wijnstok voortbrengt tot op de dag waarop Ik het met u, nieuw, zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader' [Mt. 26,29]. Telkens wanneer de kerk de eucharistie viert, herinnert zij zich deze belofte en keert zij haar blik naar 'Hem die komt' [Apok. 1,4]. In haar gebed vraagt zij om zijn komst: 'Maranatha' [1 Kor. 16,22], 'Kom, Heer Jezus' [Apok. 22,20], 'moge de genade komen en deze wereld Voorbijgaan!'

    De kerk weet dat de Heer nu reeds tot. ons komt in de eucharistie en dat Hij daar is, midden onder ons. Deze aanwezigheid is echter versluierd. Daarom vieren wij de eucharistie 'hoopvol wachtend op de komst van Jezus, Messias' en bidden wij: 'Ook wijzelf hopen daar [in uw rijk] eens te mogen zijn, om met hen [de overledenen] samen voor altijd te mogen genieten van uw heerlijkheid. Dan wist Gij alle tranen uit onze ogen: wij zullen U zien, God van ons, zoals Gij zijt; voor eeuwig op U gelijkend, zullen wij eindeloos U prijzen, door Christus onze Heer'.

    Van deze grote verwachting van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid zal wonen, hebben we geen betrouwbaarder onderpand, geen duidelijker teken dan de eucharistie. Telkens wanneer dit mysterie wordt gevierd, wordt inderdaad 'het werk van onze verlossing voltrokken' en 'breken wij het ene brood, middel dat onsterfelijk maakt, tegengif om niet te sterven, maar om voor altijd te leven in Christus'.

    In het kort

    Jezus zegt: 'Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid [..]. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven [..], hij blijft in Mij en Ik in hem' [Joh. 6,51.54.56].

    De eucharistie is het hart en het hoogtepunt van het leven van de kerk, want in haar doet Christus zijn kerk en al haar ledematen delen in zijn offer van lofprijzing en dankzegging dat Hij eens en voor altijd op het kruis aan zijn Vader heeft opgedragen; door dit offer stort Hij zijn heilsgaven uit over zijn lichaam dat de kerk is.

    De eucharistieviering bestaat steeds uit: de verkondiging van het woord van God, de dankzegging aan God de Vader voor al zijn weldaden, vooral voor de gave van zijn Zoon, de consecratie van het brood en de wijn en de deelname aan het liturgisch gastmaal door het ontvangen van het lichaam en het bloed van de Heer. Deze elementen vormen één en dezelfde daad van eredienst.

    De eucharistie is de gedachtenis van het Pasen van Christus: dit wil zeggen van het heilswerk dat voltrokken werd door het leven, de dood en de verrijzenis van Christus, een werk dat tegenwoordig gesteld wordt door de liturgische handeling.

    Het is Christus zelf, eeuwige hogepriester van het Nieuwe Verbond, die door het dienstwerk van de priesters het eucharistisch offer opdraagt. En het is ook dezelfde Christus die de offergave is van het eucharistisch offer, werkelijk tegenwoordig onder de gedaanten van brood en wijn.

    Slechts de priesters die geldig gewijd zijn, kunnen de eucharistie voorzitten en het brood en de wijn consacreren, opdat deze het lichaam en bloed van de Heer worden.

    De wezenlijke tekenen van het sacrament van de eucharistie zijn brood van tarwemeel en druivenwijn, waarover de zegen van de heilige Geest wordt afgeroepen en waarover de priester de woorden van de consecratie uitspreekt die Jezus sprak tijdens het laatste avondmaal: 'Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt. [..] Dit is de beker van mijn Bloed... '

    Door de consecratie geschiedt de transsubstantiatie van het brood en de wijn in het lichaam en het bloed van Christus. Onder de geconsacreerde gedaanten van brood en wijn is de levende en verheerlijkte Christus zelf aanwezig op waarachtige, werkelijke en wezenlijke wijze, zijn lichaam en zijn bloed, met zijn ziel en zijn godheid.

    De eucharistie als offer wordt ook opgedragen als eerherstel voor de zonden van de levenden en de doden, en om van God geestelijke of tijdelijke gunsten te verkrijgen.

    Wie in de eucharistische communie Christus wil ontvangen, moet in staat van genade zijn. Wie zich van een doodzonde bewust is, mag niet tot de eucharistie naderen zonder eerst de absolutie ontvangen te hebben in het sacrament van de boete.

    De heilige communie van Christus' lichaam en bloed verenigt degene die de heilige communie ontvangt nauwer met de Heer, ontslaat hem van dagelijkse zonden en behoedt hem voor zware zonden. Omdat de banden van liefde tussen degene die heeft gecommuniceerd en Christus versterkt worden, versterkt het ontvangen van dit sacrament de eenheid van de kerk, het mystiek lichaam van Christus.

    De kerk beveelt de gelovigen ten zeerste aan, telkens wanneer zij deelnemen aan de eucharistieviering, de heilige communie te ontvangen; minstens eenmaal per jaar zijn zij ertoe verplicht.

    Omdat Christus zelf in het sacrament van het altaar aanwezig is, moeten wij Hem met een eredienst van aanbidding eren. 'Het bezoek aan het allerheiligste sacrament is een bewijs van dankbaarheid, een teken van liefde en een plicht van aanbidding jegens Christus onze Heer':

    Nu Christus van deze wereld is overgegaan naar de Vader, geeft Hij ons in de eucharistie het onderpand van de heerlijkheid die wij bij Hem zullen genieten: de deelname aan het heilig offer vereenzelvigt ons met zijn hart, ondersteunt onze krachten op onze aardse pelgrimstocht, doet ons verlangen naar het eeuwig leven en verenigt ons nu reeds met de kerk in de hemel, met de heilige Maagd Maria en met alle heiligen.

    Biecht en eucharistie

    ‘De biecht is het sacrament van de vergeving. God vergeeft de zonden van de mens die Hij geschapen heeft, zodra hij daar maar berouwvol om vraagt.

    God geeft ons door Christus echter ook een bijzonder sacrament, waardoor Hij de zonden en de ziel van de wonden, die door de zonden zijn ontstaan, geneest, de eucharistie.

    De eucharistie is een feestmaal. De eerste voorwaarde om eraan deel te nemen is de vergeving van de zonden door de kracht van de goddelijke Liefde die zich bijzonder in de biecht openbaart. [vgl.Mt 22, 1-14]

    Maar het is niet voldoende vrij van zonden te zijn, de gelovige moet ook vast geloven dat Christus in de Eucharistie tegenwoordig is.

    De H. Paulus veroordeelde twee eigenschappen van christenen die de eucharistie vieren:

    Enerzijds gedragen zij zich tov anderen egoïstisch, anderzijds zijn zij zich helemaal niet bewust dat zich achter het eucharistisch Brood het LICHAAM VAN CHRISTUS verbergt. [1 Kor. 11,23]

    Hierdoor is voor een leven in de zin van de Eucharistie de regelmatige biecht noodzakelijk.

    […]

    Wie tot het geheim van de Eucharistie doordringt, diens ziel wordt steeds gevoeliger en kan steeds gemakkelijker onderscheiden wat goed en niet goed is. Deze mens zal het kwaad weerstaan, de eucharistische liefde wordt een vast bestanddeel van zijn leven en hij zal de belichaming worden van de levende Eucharistie.’

    [Uit Eucharistie door Pater Slavko Barbaric]

    Wat Maria ons vraagt

    Op 16 mei 1986 vraagt Moeder Maria ons:

    “Lieve kinderen!

    Ik roep jullie op tot een actievere deelname aan de H.Mis. Ik zou willen, dat jullie H.Mis een Godsbelevenis wordt. Ik zou voor alles de jeugd willen zeggen: Weest open tegenover de H. Geest, want God wil, in deze dagen, waarin satan zo sterk is, jullie naar Zich toe trekken. Bedankt dat jullie aan mijn oproep gehoor hebben gegeven!”

    Laten we dit ongelooflijke sacrament waartoe Maria ons oproept eens van naderbij bekijken. Nu in de tijd waar vele kinderen hun Eerste communie gedaan hebben of misschien nog moeten doen, waar er ongelooflijk veel tijd en energie gestoken wordt in de uiterlijkheden bij het toedienen van dit sacrament, maar waar de werkelijke betekenis aan velen voorbij gaat.

    Wie gelooft er nog in de werkelijke aanwezigheid van Jezus in dit Heilig Sacrament?

    En toch is dit wat Jezus werkelijk wilde: op deze stoffelijke wijze onder ons aanwezig zijn,

    Zoals ‘de ark van het verbond’ een teken was van Gods aanwezigheid die meegedragen werd met de Israëlieten door de woestijn, zo wil Jezus onder de gedaante van Brood steeds bij ons zijn in het H. Sacrament des Altaars .

    Waarom wilde Jezus onder deze gedaante onder ons aanwezig zijn?

    Waarom vraagt Moeder Maria ons om zoveel mogelijk de eucharistie mee te maken en zegt ze ons dat dit de belangrijkste vorm van gebed is?

    Waarom vraagt ze ons om te vasten op water en brood?

    Dit vraagt enige overweging:

    Brood des Levens

    Brood! Loopt u soms ook het water in de mond bij het ruiken van versgebakken brood?

    Vooral als je grote honger hebt kan een korst van het verse brood bijzonder goed smaken.

    Nochtans heeft het gewone brood veel aan glans verloren. We zijn zo verwend met koffiekoeken en ander gebak dat er wel eens wordt neergekeken op een simpele boterham.

    Tijdens de oorlog werd brood wel naar waarde geschat, er werden schatten voor neergeteld voor een brood zonder zaagsel. Mensen die de oorlog hebben meegemaakt weten het nog zeer goed, brood kunnen eten was een zegen en de dankbaarheid voor een snee brood was zeer groot .

    Zijn wij nog dankbaar voor ons brood? [Dit kunnen we leren door te vasten op water en brood.]

    Jezus vergelijkt zich in het evangelie met brood, Hij zegt: Ik ben het Brood des levens .[Joh. 6, 41-51] [Door te vasten op water en brood bereiden we ons voor op de H. Communie.]

    Toen Hij deze uitspraak deed, had brood nog grote waarde. Brood was het eten van de arme mens. Brood was een kwestie van overleven of niet.

    Jezus zegt ook vandaag tot ons: Ik ben het Brood des levens.

    Welke betekenis heeft dit voor ons? Voor u persoonlijk?

    Is het een simpele boterham die zonder beleg niet gelust wordt of is het brood dat zo kostbaar is, dat we er schatten voor zouden uitgeven om het te kunnen eten?

    Als Jezus zegt: Ik ben het Brood des levens en daarna bij het Laatste Avondmaal de eucharistie heeft ingesteld, zich daar als brood voor ons gegeven heeft, dan meent Hij oprecht dat dit voor ons levensnoodzakelijk is.

    Hij wil dus voor ons het levensnoodzakelijke zijn.

    Uniek

    Hebt u er al eens bij stilgestaan dat de katholieke godsdienst één van de weinige godsdiensten is waar Jezus als brood vereerd, aanbeden en gegeten wordt?

    In sommige godsdiensten moeten de goden gunstig gestemd worden om één en ander te verkrijgen. Hier geeft Jezus/God zichzelf als voedsel. Deze gedachte is voor ons gewoon, maar is dit zo gewoon? Dit is uniek in de geschiedenis: God die mens wordt en die zich geeft als voedsel voor de mens. Als wij samen komen om eucharistie te vieren, gaan wij als één familie aan tafel en nemen Jezus als voedsel tot ons.

    Wij kunnen ons nu de vraag stellen: Waarom wil Hij als brood tot ons komen?

    Het antwoord ligt volgens mij in het eerste boek Koningen waar de profeet Elia op de vlucht is voor het ongelovige volk en totaal uitgeput. Een engel staat hem bij: de engel biedt hem brood en water aan en zegt tot Elia: "Sta op en eet, anders gaat de reis uw krachten te boven." [1 Kon.19, 4-8]

    Hebt u ook wel eens het gevoel dat de beproevingen van het leven uw krachten te boven gaan?

    Jezus is voedsel willen worden voor ons opdat wij, door ons met Hem te voeden, sterk zouden staan in het leven, mensen zouden kunnen zijn of worden die anderen gelukkig maken [dwz heilig zouden kunnen worden].

    Als je naar de gebeurtenissen in de wereld kijkt, zie je dat er zoveel miserie is die mensen elkaar aandoen: Oorlog, geweld, machtsmisbruik... Maar ook in ons eigen leven zijn er de dingen die Paulus aanhaalt in zijn brief aan de Efesiërs [4: 30]: wrok [niet kunnen of willen vergeven of vergeving vragen ...], gramschap, toorn, geschreeuw en gevloek...

    Jezus geeft zichzelf aan ons in de eucharistie opdat we in staat zouden zijn meer op Hem te lijken. Niet uit eigen kracht, maar door Hem. Moeder Theresa, gekend door ons allen, ging iedere morgen naar de Mis. Ze zei dat ze anders onmogelijk de kracht en de liefde zou hebben om de dag door te komen en te doen wat ze deed: stervende mensen van straat oprapen en hen met liefde verzorgen.

    Opdracht

    Als wij de geconsacreerde hostie ontvangen, zegt diegene die ze uitreikt: "Lichaam van Christus." Dit heeft twee betekenissen: je ontvangt het lichaam van Christus, maar het houdt ook een opdracht in: word het lichaam van Christus. Aangezien dit Brood een kracht bezit, die machtiger is dan degenen die ervan eten, worden wij omgevormd in dit Brood, in Jezus.

    Laat ons dan iedere keer als we te communie gaan van deze gedachte doordrongen zijn: Telkens ik het lichaam van Christus ontvang, word ik meer en meer lichaam van Christus" als ik dit toelaat en daaraan meewerk.

    De kerk is de tempel van God

    Het is ook niet meer dan natuurlijk dat we ons naar dit geloof gedragen, zowel binnen als buiten de kerk.

    ‘In haar boodschap vraagt Maria in de kerk eerbied, verantwoordelijkheidsgevoel, goed gedrag en passende kleding. Dat kan alleen een Moeder van ons verlangen. Alleen een Moeder kan ons, haar kinderen, leren, hoe men zich in de kerk, de tempel van God, op de juiste manier moet gedragen. Op heilige plaatsen is het gepast, zich heilig te gedragen. Zoals Gods tegenwoordigheid de kerk heiligt, zo zal zij ook door het streven van de enkeling en van de gemeente naar heiligheid tot een heilige plaats worden. Iedere gelovige draagt door woord en daad deze heiligheid in de wereld uit. Als wij ons daarvan bewust worden, zullen wij in iedereen de heiligheid herkennen en een diepe achting voor de mensen en de natuur ondervinden.

    De mens heeft door zijn gedrag de wereld ontheiligd.

    De naar heiligheid strevende gelovige geeft de wereld zijn waardigheid terug en schept een nieuw wereldbeeld en een nieuwe orde. De H.Paulus zegt ons dat eenmaal alle schepselen en alle mensen Christus’ onderdanen zullen zijn. De dood zal overwonnen zijn en Christus zal zich aan Zijn Vader onderwerpen. Dan is God alles in allen. [vgl. Kor 15,23-28]’

    [uit Eucharistie door Pater Slavko]

    Mensen moeten aan ons kunnen zien dat we in Jezus’ werkelijke aanwezigheid geloven en daarvan leven.

    Groeten we Jezus met een kniebuiging bij het binnenkomen en buitengaan van de kerk? Geen vlug knikje, maar met het hart?

    Zitten we minstens een tijdje geknield tijdens de Aanbidding?

    Hoe komen we buiten na de eucharistieviering? Laten we ons veranderen door Hem?

    Zijn we hoopvollere, liefdevollere, gelovigere mensen als we de kerk verlaten?

    Liefde tot Jezus in het H. Sacrament

    Ik wil jullie het volgende verhaal dat ik las in een boek van Zr.Emmanuel: "Het verborgen kind" niet onthouden [ik heb het met mijn eigen woorden verteld]. Bij het lezen ervan rolden de tranen mij uit de ogen.

    Dragen wij Jezus zulk een grote liefde toe?

    In China hadden de communisten de macht overgenomen en overal hielden ze zuiveringen dwz alles wat naar godsdienst rook of te maken had met het buitenland werd vernietigd, missionarissen werden het land uitgezet of vermoord, christenen werden vervolgd en gevangen gezet...

    Op een dag waren ze ook binnengedrongen in de school van de kleine Li. Het kruisbeeld hadden ze van de muur gehaald en op de grond gegooid en vertrapt, de kinderen moesten al hun religieuze afbeeldingen die ze zelf geschilderd hadden afgeven. Li probeerde de afbeelding van de goede herder te verbergen onder haar kleren, maar met een slag in het gezicht werd ze daarvoor gestraft terwijl haar vader vernederd werd en vastgebonden omwille van de daad van zijn dochter. Daarna waren ze in de kerk binnengedrongen en onder het oog van de gelovigen hadden ze het tabernakel vernield en de ciborie met de hosties op de grond geworpen. De gelovigen werden gewaarschuwd zich niet meer in het kerkgebouw te begeven of ze zouden het bekopen met hun leven. De priester van de parochie werd verborgen gehouden door de gelovigen in de kerk en moest bij dit alles lijdzaam toekijken. Als hij zich zou verraden dan zouden diegenen die hem verborgen hadden het moeten uitboeten.

    's Avonds wordt de drukkende stilte in de kerk plotseling doorbroken door de deur die knarsend opengaat. Het is de kleine Li van nog geen tien jaar oud. Met kleine pasjes nadert ze het altaar. Ze bezorgt vader Luc doodsangsten: ze kan elk moment worden gedood. Hij kan geen contact met haar hebben, hij kan alleen maar toekijken en alle heiligen in de hemel smeken om dit kind te sparen.

    Eerbiedig buigt de kleine voorover en begint in stilte te bidden, zoals de zuster het haar heeft geleerd. Ze weet dat ze eerst haar hart moet voorbereiden, voordat ze Jezus kan ontvangen. Met gevouwen handen bidt ze op een mysterieuze manier tot haar dierbare, in de steek gelaten en mishandelde Jezus. Dan ziet vader Luc hoe ze nog dieper voorover buigt en op handen en voeten met haar tong een hostie opraapt... Elke seconde telt en vader Luc vreest het ergste... Als hij maar iets tegen haar zou kunnen zeggen. Maar het kind vertrekt weer zachtjes, zoals ze gekomen is, bijna huppelend. Elke morgen weet onze kleine Li te ontsnappen om haar Levende Brood in de kerk terug te vinden. Daar speelt zich dan precies dezelfde scène af als op die beruchte avond, ze pakt een hostie op met haar tong en verdwijnt. Vader Luc vraagt zich af waarom ze ze niet allemaal tegelijk neemt, weet ze dan niet dat dat mag? Maar de zuster had gezegd: "Eén hostie per dag volstaat." Ze houdt er zich dan ook aan.

    Op een dag is er nog maar één hostie over. Bij het krieken van de dag sluipt het kind zoals gewoonlijk de kerk binnen en nadert het altaar. Ze knielt neer en bidt vlakbij de hostie. De toekijkende priester verstijft. Bij de ingang van de kerk staat een soldaat en hij richt zijn revolver. Een doffe knal klinkt en het kind zakt meteen in elkaar. Vader Luc denkt dat ze dood is, maar met haar laatste krachten kruipt ze in de richting van de hostie en plakt haar lippen erop, dan sterft ze. Ze heeft alle hosties gered: het waren er tweeëndertig.

    Kleine Li, geef ons iets van jouw onverdeelde liefde voor Jezus, deze diepgewortelde en tedere liefde van je onschuldige hart... Amen.’



    Anne Van Der Sloten


    03-02-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Sacrament van de Eucharistie [3]
    De Heilige Mis

    1. Een getuigenis van Catalina Rivas

    Opgedragen aan Zijne Heiligheid Johannes Paulus II, eerste apostel van de nieuwe evangelisatie, die aan de leken een getuigenis geeft van Geloof, Moed en Barmhartigheid, met onmetelijke dankbaarheid en liefde.

    Ook aan alle Priesters: Levensader tussen God en de mensen, die de goddelijke barmhartigheid overbrengen door het sacrament van de Verzoening en de Eucharistie

    Imprimatur

    Met aandacht heb ik de brochure "De Heilige Mis", Getuigenis van Catalina Rivas, Lekenmissionaris van het Eucharistisch Hart van Jezus, gelezen en ik vind niets dat ingaat tegen de Heilige Schrift of de kerkelijke geloofsleer. Geheel in tegendeel geloof ik oprecht, dat het getuigt van een diepgaande leer over het Mysterie van de Heilige Mis. Ik beveel heel bijzonder de Priesters en de Leken aan het te lezen en te overwegen, om zo tot een beter begrijpen en inniger beleven van het Heilig Altaaroffer te komen.

    San Vicente, 2 Maart 2004.
    Mons. José Barahona C.
    Bisschop van San Vicente
    El Salvador, C.A.

    De Heilige Mis



    Ze zeiden tot Jezus: "Heer, geef ons altijd dat brood." Jezus sprak tot hen: "Ik ben het brood van het leven. Wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst krijgen" [Joh 6,3].

    Jezus sprak daarop tot hen: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg U, als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt heeft het eeuwige leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, woont in Mij en Ik in hem. Wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven." [Joh 6, 53-57, 58c].

    Dank zij het wondermooi onderricht van de Heer en Onze Lieve Vrouw [namelijk de manier om de rozenkrans te bidden, om met het hart te bidden, om de ogenblikken die we met God en Maria gedeeld hebben te overwegen en te beleven, een uitzonderlijke getuigenis] kunnen we de Heilige Mis echt beleven en ook werkelijk met het hart beleven.

    Ziehier het getuigenis dat ik moet en wens te geven aan de hele wereld, tot allerhoogste glorie van God en tot verlossing van allen die hun hart voor de Heer wensen te openen. Dit vooral opdat talrijke godgewijde zielen het vuur van hun liefde voor Christus zouden aanwakkeren, vooral zij die met hun gezalfde handen de opdracht ontvingen Hem aan de hele wereld mee te delen, opdat Hij ons voedsel zou worden.

    Ook aan de anderen, opdat zij Hem niet meer "uit gewoonte" zouden ontvangen, maar de verrukking beleven van een dagelijkse liefdevolle ontmoeting. Aan U leken van de hele wereld, mijn broeders en zusters, om het allerhoogste wonder: de viering van de Heilige Eucharistie, met het hart te kunnen beleven.

    Het was op de vooravond van de Aankondiging en de leden van onze groep waren gaan biechten. Enkele van de dames van de gebedsgroep hadden niet kunnen biechten en voorzagen hun biecht voor de volgende dag, voor de Heilige Mis. Toen ik ’s anderendaags wat laat in de kerk aankwam, traden de Aartsbisschop en de priesters de kerk binnen. Onze Lieve Vrouw zei toen met een heel zachte en vrouwelijke stem die de ziel vertedert: "Vandaag is de vormingsdag en ik zou willen dat je bijzondere aandacht geeft aan alles waarvan je getuige zult zijn. Alles wat je vandaag beleeft, zal je aan de mensheid moeten meedelen". Ik was met verstomming geslagen, maar vol verwachting en heb geprobeerd aandachtig te zijn.

    Schuldbelijdenis

    In het begin heb ik een koor van hele mooie stemmen waargenomen die van op een afstand zongen, maar sommige ogenblikken dichterbij kwamen en daarna zich weer verder verwijderden als een door de wind gedragen klank. Monseigneur de Aartsbisschop begon de Heilige Mis en op het ogenblik van de schuldbelijdenis zei Onze Lieve Vrouw: "Vraag aan de Heer uit de grond van je hart vergiffenis voor al je fouten, om Hem beledigd te hebben. Zo zal je waardig kunnen deelnemen aan het voorrecht de Heilige Mis te kunnen bijwonen."

    Ik moet zeker een moment gedacht hebben: "Maar ik ben in Gods genade, ik ben gisterenavond pas te biechten geweest." Zij antwoordde: "En jij denkt dat je sedert gisterenavond de Heer niet hebt beledigd? Laat mij je aan enkele feiten herinneren. Toen je buiten ging om naar hier te komen, kwam het jong meisje dat je helpt je iets vragen, en omdat je te laat was, heb je op een nogal weinig beleefde manier geantwoord aan het ontredderde meisje. Dat was van jouw kant een gebrek aan liefde, en je zegt God niet beledigd te hebben.

    Op je weg heb je een autobus gekruist die je bijna aanreed, en je hebt nogal een aantal woorden naar de arme man geslingerd, in plaats van je gebed te komen doen en je voor te bereiden op de Heilige Mis. Je bent tekort geschoten in liefde en de vrede verloren door gebrek aan geduld. En je zegt de Heer niet beledigd te hebben?

    Je bent op het laatste ogenblik toegekomen, toen de priesterprocessie reeds naar voren ging om de Heilige Mis te vieren. Je begint eraan deel te nemen zonder u vooraf voor te bereiden".

    "O Moeder, zeg er niets meer over, zeg me niet nog meer, want ik zou sterven van spijt en schaamte," protesteerde ik.

    "Waarom kom je op het laatste ogenblik? Je zou er een tijd vooraf moeten zijn om een gebed te kunnen doen en aan de Heer te vragen om Zijn Heilige Geest te zenden, zodat Hij je een geest van vrede kan geven, die geest die de wereldse geest, de zorgen, de problemen en de verwarring doet vluchten, om in staat te zijn dit zo heilig moment te beleven. Maar je komt pas tegen het begin van de viering, en je neemt er aan deel alsof je aan een gewoon evenement zou deelnemen zonder enige geestelijke voorbereiding. Waarom? Het is een groot Mirakel. Je gaat op deze ogenblikken het allergrootste geschenk beleven dat de Allerhoogste U toekent en je apprecieert het niet."

    Nu was het genoeg..Ik voelde me zo slecht dat het voldoende was om vergiffenis te vragen aan God, niet alleen voor mijn fouten van die dag, maar voor alle keren dat ik gehoopt heb, en met mij vele anderen, dat de homilie zou eindigen om deel te nemen aan het offer van de hele Kerk. Voor al de keren dat ik niet kon begrijpen of niet trachtte te begrijpen wat het betekende hier te zijn. Voor al de keren dat ik het aandurfde deel te nemen aan de Heilige Mis, alhoewel mijn ziel met zware zonden beladen was.

    Gloria


    Het was een feestdag en we gingen het Gloria bidden. Onze-Lieve-Vrouw zei vervolgens: "Verheerlijk en zegen met al je liefde de Heilige Drie-eenheid door je te erkennen als Zijn schepsel."

    Hoe gedenkwaardig was die Gloria. Opeens bevond ik me op een vreemde plaats, vervuld met licht, voor de Troon van de Goddelijke en Koninklijke Aanwezigheid, gans van licht vervuld. Met welk een liefde heb ik blij herhaald: Wij loven U, wij prijzen en aanbidden U, wij zeggen U dank voor Uw grote heerlijkheid, Heer God, Hemelse Koning, God Almachtige Vader en ik stelde mij het Vaderlijke gezicht voor, vol van goedheid Heer God, enig geboren zoon, Jezus Christus, Heer God, Lam Gods, Zoon van de Vader, Gij die wegneemt de zonden der wereld...

    En Jezus was daar, voor mij, Zijn gezicht vol tederheid en barmhartigheid... Want Gij alleen zijt Heilig, Gij alleen de Heer, Gij alleen de Allerhoogste Jezus Christus, met de Heilige Geest... Hij, de God van de Schone Liefde, Hij die gans mijn wezen vervulde.

    En ik heb gevraagd: "Heer, bevrijd mij van elke slechte geest. Mijn hart behoort U toe. Heer, zend mij uw vrede om uit deze Eucharistie het beste voordeel te halen en opdat mijn leven de beste vruchten zou voortbrengen. Heilige Geest van God, omvorm mij, handel in mij, leid mij, o mijn God, geef me alle gaven die ik nodig heb om U beter te dienen."

    Dienst van het Woord


    Toen kwam het ogenblik van het voorlezen van de Schriften en de Heilige Maagd liet me herhalen: "Heer, vandaag verlang ik naar Uw woord te luisteren en overvloedig vruchten voort te brengen. Dat Uw Heilige Geest de plaats in mijn hart reinigt opdat Uw woord er in zou groeien en zich zou ontwikkelen. Zuiver mijn hart zodat ik voor U helemaal bereid zou zijn.

    Ik wens dat je aandacht schenkt aan de lezingen en aan de volledige homilie van de priester. Herinner je dat de Bijbel zegt dat het Woord van God niet terugkomt zonder dat het vruchten heeft voortgebracht. Als je oplet, zal er in U iets blijven van alles wat je hoort. Je moet gedurende de hele dag trachten je die woorden te herinneren die sporen in jou zullen nalaten. Soms zullen het twee zinnen zijn, of dan eens de gehele lezing van het Evangelie. Soms zelfs één enkel woord, wat je gedurende de rest van de dag moet smaken, zodat het vlees wordt in U, vlees dat een bestaan omvormt, dat maakt dat het woord van God elk eenieder omvormt. Zeg nu aan de Heer dat je hier bent om te luisteren en dat je verlangt dat Hij tot je hart zou spreken."

    Opnieuw bedankte ik God dat Hij me de kans gegeven had om naar Zijn Woord te luisteren. Ik vroeg Hem vergiffenis voor mijn liefdeloze hart gedurende jaren en dat ik mijn kinderen had geleerd om elke zondag naar de Mis te gaan omdat de Kerk het vroeg, en niet uit liefde, maar enkel om zich te voeden met God. Ik die al zo vele Eucharistievieringen had bijgewoond, eerder uit compromis [in de overtuiging zo gered te worden] zonder die Eucharistievieringen te beleven, zonder er zelfs aan te denken ze te beleven, zonder veel aandacht aan de Heilige Schrift, zonder te spreken over de homilie van de priester!

    Welke pijn ging er door mijn hart, voor al die verloren jaren door onwetendheid! Welke oppervlakkigheid in al die Missen waaraan we deelnemen, zoals huwelijksmissen en begrafenissen of wanneer we ons willen laten gelden! Welke onwetendheid omtrent onze Kerk en haar Sacramenten! Wat een verwarring dat wij ons laten onderrichten en informeren over wereldse zaken die van het ene op het andere moment kunnen verdwijnen zonder zelfs maar één spoor na te laten, en die per slot van rekening geen enkele minuut aan ons bestaan zullen toevoegen! Waarden die ons integendeel zouden toestaan om een beetje hemel op aarde te krijgen, zonder maar te spreken over het Eeuwige Leven, daar weten we niets van! En we vinden onszelf beschaafde mannen en vrouwen!

    Bereiding van de gaven

    Enkele ogenblikken later begint de Offerande en de Heilige Maagd zegt: "Herhaal na mij: [en ik volgde haar] Heer, ik bied U mijzelf aan, alles wat ik ben, alles wat ik kan, en leg het allemaal in Uw handen. Bouw Uzelf op in mij, Heer, hoe klein ik ook ben. God in Den Hoge, door de verdiensten van Uw Zoon, vorm me om. Ik vraag het U voor mijn familie, mijn weldoeners, voor elk lid van ons apostolaat, voor allen die ons bestrijden, voor allen die op mijn armzalige gebeden rekenen. Leer mij mijn hart open te stellen, opdat hun weg minder moeizaam zou verlopen. Zo hebben de heiligen gebeden, zo verlang ik dat zij het doen."

    Ziehier wat Jezus vraagt: dat we ons hart openstellen voor de wereld, opdat zij er de hardheid niet van aanvoelen en door van onszelf een opstapje te maken, ze troosten door onze pijn. Enkele jaren later heb ik een boek gelezen van een heilige waar ik veel van hou, namelijk José-Maria Ascrivà de Balaguer, en zo heb ik een gebed ontdekt dat goed lijkt op het gebed dat de Heilige Maagd me heeft aangeleerd. Deze heilige, aan wie ik me soms aanbeveel, was welgevallig aan de Heilige Maagd door zijn gebeden.

    Plots begonnen personen die ik nog nooit gezien had op te staan. Het was alsof van naast elke persoon aanwezig in de kathedraal, andere individuen te voorschijn kwamen, wat haar [de kathedraal] toeliet zich te vullen met jonge bevallige personages. Ze waren in sneeuwwitte alben [tunieken] gekleed en richtten zich naar de middenbeuk terwijl ze naar het altaar gingen.

    Onze Hemelse Moeder zegt vervolgens: "Kijk, het zijn de engelbewaarders van elk van de mensen die hier zijn. Het is het moment waarop uw engelbewaarder uw offers en vragen naar het Altaar van de Heer brengt."

    Op het zelfde ogenblik was ik helemaal overweldigd, want die wezens hadden zo een mooi gezicht, zo stralend dat men het zich niet kan inbeelden. Sommige, heel mooie, eerder vrouwelijke gezichten, straalden. Hun lichaamsbouw, hun handen, hun gedaantes waren die van mannen. Hun blote voeten raakten de grond niet, maar het was alsof ze gleden, alsof ze schaatsten. Het was een heel mooie processie. Sommige onder hen droegen precies een gouden schaal met iets dat sterk schitterde als een witgouden licht.

    De Heilige Maagd zei: "Het zijn de engelbewaarders van de mensen die deze Mis voor vele intenties aanbieden, van de mensen die er zich van bewust zijn wat deze viering betekent, van hen die iets aan de Heer aan te bieden hebben. Bied in deze omstandigheden uw zorgen, uw pijn, uw droefheid, uw vreugden en uw verzoeken aan. Denk er aan dat de Mis een onbegrensde waarde heeft. Wees dus op die manier vrijgevig door aan te bieden en te vragen."

    Achter de eerste engelen kwamen anderen die niets in hun handen droegen. Zij boden ze leeg aan. Onze Lieve Vrouw zei: "Het zijn de engelen van de mensen die hier aanwezig zijn, die nooit iets aanbieden, die er geen enkel nut in zien van ook maar het minste liturgische moment van de Mis te beleven en die niets aan te bieden hebben voor het Altaar van de Heer."

    Tenslotte kwamen er engelen die nogal droevig waren, de handen gevouwen in gebed, de blik naar de grond gericht. Onze Lieve Vrouw: "Het zijn de engelbewaarders van de mensen die, al zijn ze hier, niet ten volle aanwezig zijn, het is te zeggen, die uit gewoonte komen, of ander dwang, maar zonder de bedoeling om deel te nemen aan de Mis. Zo komt het dus dat de engelen droevig zijn, want zij hebben niets aan te bieden voor het Altaar, behalve hun eigen gebeden. Bedroef je engelbewaarder niet. Vraag veel. Vraag de bekering van de zondaars. Smeek om vrede in de wereld. Vraag voor uw gezinnen, uw buren, voor hen die vertrouwen op uw gebeden. Vraag, smeek niet alleen voor uzelf, maar ook voor de anderen. Herinner U dat de offerande die de Heer het meest welgevallig is, nog steeds diegene is waar jullie jezelf aanbieden als zoenoffer, opdat Jezus, wanneer hij nederdaalt, jullie omvormt door Zijn eigen verdiensten. Wat hebben jullie aan de Vader aan te bieden door jullie zelf? De nietigheid en de zonde. Maar zo een offerande, verenigd met Jezus’ verdiensten, wordt de Vader welgevallig."

    Dit spektakel, deze processie was van zo een schoonheid dat ze met niets kan vergeleken worden. Al die hemelse schepselen die eerbied betuigden voor het Altaar, die hun offergaven op de grond zetten, die neerknielden met het gezicht bijna op de grond, gingen heen door uit mijn gezichtsveld te verdwijnen.

    Sanctus

    Toen het einde van deze offergang aanbrak, wanneer men het: "Heilig, heilig, heilig ..." bad, verdween plotseling alles wat er achter de celebrant stond.

    Aan de rechterkant van Monseigneur de Aartsbisschop, en naar achteren toe, verschenen in diagonale richting duizenden engelen. Kleine, grote, engelen met enorme vleugels, engelen met kleine vleugels, engelen zonder vleugels, zoals de vorigen. Ze waren allemaal in tunieken gehuld, zoals de witte alben van de priesters of van de kinderen van het koor. Allen knielden zij neer in gebed, de handen gevouwen, en, bogen zij hun hoofd om hun eerbied te betuigen.

    Men kon wondermooie muziek horen, alsof er een indrukwekkend aantal koren met verschillende stemmen waren en allen eenstemmig zongen, gelijktijdig met de aanwezigen: "Heilig, heilig, heilig ..."

    Consecratie


    Toen was het ogenblik van de consecratie aangebroken, het meest wonderbaarlijke moment van alle wonderen. Rechts van de Aartsbisschop gingen in diagonaal en naar achteren toe een groot aantal personen gekleed in identieke tunieken, maar in pastelkleuren: roze, groen, hemelsblauw, lila, geel, in het kort verschillende heel zachte kleuren. Hun gezichten straalden ook, vol van vreugde. Zij leken allen dezelfde leeftijd te hebben. Men kon opmerken [en ik weet niet waarom] dat er individuen waren van verschillende leeftijden, maar die er volgens hun gezichten allemaal hetzelfde uitzagen, zonder rimpels, gelukkig. Zij knielden ook neer tijdens het: "Heilig, heilig, heilig is de Heer ..."

    Onze-Lieve-Vrouw zegt: "Het zijn de heiligen en de gelukzaligen van de hemel en tussen hen bevinden er zich ook enkelen van jullie naasten die reeds genieten van de aanwezigheid van God."

    Het is dan dus dat ik Haar zag. Daar, rechts van Monseigneur de Aartsbisschop, op enkele stappen achter hem. Zij raakte net niet de grond, geknield op zeer fijn linnen, doorzichtig, maar tezelfdertijd helder als kristalhelder water. De Heilige Maagd hield de handen gevouwen, met haar blik op de celebrant, aandachtig en met eerbied.

    Zij heeft mij verteld van waar Zij was, maar in stilte, en direct naar het hart gericht, zonder me aan te kijken, zei ze: "Het treft je van mij een beetje op de achtergrond van Monseigneur te zien, is het niet? Zo is het ... Met alle liefde die Mijn Zoon Mij toedraagt, heeft Hij Mij niet de waardigheid toegekend die Hij aan een priester toekent, om Hem in mijn handen te mogen houden, dagelijks, zoals de priesterlijke handen dat doen. Het is om Mijn diepe eerbied die ik heb voor de priester en voor de grootheid van het wonder dat God bewerkstelligt dank zij Hem, dat Ik Mij verplicht voel hier neer te knielen."

    Mijn God, wat een waardigheid, wat een genade stort U uit over de priesterzielen. En noch wij, noch velen onder hen zijn er zich van bewust. Achter het altaar begonnen er grijze gedaanten van mensen te voorschijn te komen die hun handen in de lucht staken.

    De Allerheiligste Maagd zei: "Het zijn de gezegende zielen van het Vagevuur die in de verwachting van jullie gebed zijn om zich te verfrissen. Houd niet op voor hen te bidden. Zij bidden voor jullie, maar zij kunnen niet bidden voor zichzelf. Jullie moeten voor hen bidden om hen te helpen eruit te komen en zo God te ontmoeten en daardoor eeuwig gelukkig te zijn. Zoals je ziet, ben Ik hier altijd. De mensen doen bedevaarten en zoeken Mijn verschijningsoorden op. Dat is goed voor alle genaden die men daar ontvangt, maar in geen enkele van die plaatsen ben Ik zo tegenwoordig als in de Heilige Mis. Aan de voet van het Altaar waar de Heilige Eucharistie gevierd wordt, kunnen zij Mij altijd vinden. Ik verblijf aan de voet van het tabernakel met de engelen, want Ik ben altijd bij Hem."

    Zo een aangezicht aanschouwen als dat van de Hemelse Moeder, op zo een ogenblik als tijdens het Sanctus! In eenheid met alle anderen, met stralend gezicht, de handen gevouwen in de hoop dat dergelijk wonder niet ophoudt zich te hernieuwen, is in de Hemel zelf zijn. "Wie zou kunnen geloven dat er mensen zijn [en er zijn er] die op zo een ogenblik verstrooid kunnen zijn of aan het praten. Het is met pijn dat ik het zeg: talrijker zijn de jonge mannen dan de jonge vrouwen die rechtstaand de armen kruisen. Hoe kan men eer brengen aan de Heer, rechtstaand, van gelijke tot gelijke?" De Heilige Maagd zegt: "Laat weten aan de mens dat hij nooit méér mens is dan wanneer hij zijn knieën buigt voor God."

    De celebrant sprak de woorden uit van de Consecratie. Hij was iemand met een gemiddelde lichaamsbouw, die plotseling in gestalte begon te vergroten, gans verlicht werd door een bovennatuurlijk licht, tussen wit en goud, dat hem gans omhulde en meer intens werd ter hoogte van het gezicht, op zo een manier dat men zijn gelaatstrekken niet kon zien.

    Wanneer hij de Heilige Gedaanten (van brood en wijn) aanbracht, zag ik zijn handen die op de bovenzijde tekenen vertoonden van waaruit veel licht stroomde. Het was Jezus!... Het was Hij die met Zijn lichaam het lichaam van de celebrant omhulde en met een liefdevol gebaar één werd met de handen van Monseigneur de Aartsbisschop.

    Op dat ogenblik begon de Hostie te vergroten tot ze enorm groot werd en het is dan dat het wonderbaarlijk aanschijn van Jezus zichtbaar werd, die Zijn volk aankeek. Bij wijze van reflex heb ik mijn hoofd gebogen, en Onze Lieve Vrouw zei: "Sla je ogen niet neer. Hef je hoofd omhoog, aanschouw Hem, laat je blik de Zijne kruisen en herhaal het gebed dat de Engel in Fatima aanleerde: Heer, ik geloof, ik aanbid, ik hoop en ik hou van U. ik vraag U om vergeving voor diegenen die niet geloven, die niet aanbidden, die geen hoop hebben en die niet van U houden, vergiffenis en barmhartigheid. Zeg Hem nu hoeveel, hoeveel je van Hem houdt. Breng eer aan de Koning der koningen."

    Ik had de indruk dat Hij alleen naar mij keek vanuit die enorme Hostie, maar ik wist dat Hij iedereen met zo een liefde onderzoekend aankeek... Vervolgens heb ik mijn hoofd tot op de grond gebogen, net zoals al de Engelen en de Gelukzaligen van de Hemel dat deden. Op dat ogenblik kwam de gedachte in mij op dat het om diezelfde Jezus ging, die één geworden met het lichaam van de celebrant, zich aanbood in de Hostie en die, toen de celebrant de Hostie naar beneden bracht, terug zijn normale vorm aannam. Ik had tranen in de ogen en ik kon niet uit mijn extase komen.

    Monseigneur sprak toen de heilige woorden uit over de wijn en op hetzelfde ogenblik dat hij de woorden uitsprak, kwamen bliksemschichten aan de hemel en achteraan in de kerk. Het dak van de kerk bestond niet meer, zelfs de muren waren er niet meer. Alles was donker, behalve de lichten die het Altaar verlichten.

    Plots zag ik Jezus hangen, in de lucht, gekruisigd, van het hoofd tot aan het borstbeen. De dwarsliggende balk van het kruis werd door indrukwekkende handen ondersteund. Van het midden van die luister kwam er een straal, gelijkend op een duif, heel klein, heel stralend, die snel rond de hele kerk vloog en ging rusten op de linker schouder van Mgr. de Aartsbisschop, nog steeds door Jezus omkleed, want ik kon Zijn hoofdhaar en Zijn stralende wonden onderscheiden, alsook Zijn hoge gestalte, maar ik kon Zijn aanschijn niet zien.

    In de hoogte, had de gekruisigde Jezus Zijn hoofd opzij gebogen, op de linker schouder, waarbij ik blauwe kneuzingen en van de armen losgerukt vlees kon opmerken. Aan de rechter zijde was ter hoogte van de romp een wonde waaruit aan de rechter kant ten overvloede bloed vloeide en aan de linker zijde wat ik water zou noemen, maar zeer schitterend. Daarenboven waren er lichtstralen die zich richtten naar de getrouwen, naar rechts en links. De hoeveelheid bloed die in de Kelk uitgestort werd onthutste me en ik dacht dat het over de rand zou vloeien en het gehele Altaar zou bevlekken. Maar er is geen druppel gevallen!

    Het is op dit ogenblik dat de Heilige Maagd heeft gezegd: "Dit is het Wonder der wonderen. Ik herhaal het je, voor de Heer bestaat tijd noch ruimte en op het ogenblik van de Consecratie wordt de gehele gelovige gemeenschap naar de voet van de kalvarieberg gebracht, op het ogenblik van de kruisiging van Jezus."

    Kunnen wij ons dat voorstellen? Onze ogen kunnen het niet zien, maar we zijn daar allemaal ter plaatse op het ogenblik dat men Hem gekruisigd heeft, en waar hij vergiffenis vroeg aan de Vader, niet enkel voor diegenen die Hem ter dood brachten, maar ook voor elk van onze zonden: "Vader, vergeef het hen, want ze weten niet wat ze doen!"

    Vanaf die dag, en het kan me niet schelen of ze mij voor een gek aanzien, vraag ik aan allen dat ze neerknielen, dat ze proberen met gans hun hart en al de gevoeligheden waartoe ze in staat zijn, dit privilege dat de Heer hen toekent, te beleven.

    Onze Vader

    Toen we het Onze Vader gingen bidden, nam de Heer voor de eerste keer het woord tijdens deze viering en sprak: "Wees aandachtig, Ik verlang dat je zo intens bidt als je kan en dat je je ondertussen de persoon of de personen voor de geest haalt die U het meest heeft gekwetst in uw leven, zodat je die tegen je hart kan drukken en zo dat je hem of haar, van uit het diepste van je hart, zegt: in de naam van Jezus, vergeef ik je en schenk ik je vrede. In de naam van Jezus vraag ik U mij te vergeven en mij de vrede te schenken.

    Als deze persoon de vrede verdient, zal die ze ontvangen en dat zal die persoon heel goed doen. Als deze persoon niet in de mogelijkheid is zich voor de vrede open te stellen, zal die vrede in jouw hart verblijven. Ik wil echter niet dat je de vrede krijgt of geeft als je niet in staat bent te vergeven en die vrede eerst in jouw hart te voelen."

    "Let wel op de woorden die je uitspreekt," vervolgde de Heer, "Jullie herhalen in het Onze Vader: vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren. Als je in staat bent te vergeven, maar niet te vergeten, zoals sommigen zeggen, dan stellen jullie beperkingen aan de vergeving van God. Eigenlijk zeg je dan: vergeef mij in de mate dat ik aan anderen vergeef, zonder meer."

    Vredeuitwisseling

    Ik zou de pijn die ik voelde niet kunnen uitdrukken, te weten hoe zeer we de Heer kunnen kwetsen en hoe veel we ons zelf te kort doen door zo veel rancune, slechte gedachten, en gemene gedragingen die teruggaan op onze complexen en onze lichtgeraaktheid.

    Ik heb vergeven. Ik heb vergeven en ik heb van uit de grond van mijn hart vergeving gevraagd voor al diegenen die mij ooit onrecht aandeden, om de vrede van de Heer te voelen.

    De celebrant zegt: " ...geef vrede en maak ons één... [vervolgens] De Vrede van de Heer zij altijd met U..."

    Vrij snel bemerkte ik tussen de mensen die elkaar de vrede wensten (niet allen) een zeer intens licht dat zich tussen hen kwam plaatsten en ik begreep dat het Jezus was. Ik heb mij dan gehaast de persoon naast mij de vrede te wensen. Ik kon echt de kus van Onze Lieve Heer in dat licht aanvoelen. Hij was het die mij omhelsde om mij Zijn Vrede te geven, want, op dit ogenblik was ik in staat om te vergeven en al mijn slechte gevoelens tegenover de anderen uit mijn hart te bannen. Dat is het wat Jezus verlangt: dat wij deze momenten van vreugde delen door elkaar te omarmen om ons Zijn Vrede te geven.

    Communie


    Toen kwam het moment dat de celebranten communiceerden en ik bemerkte op het ogenblik zelf, de aanwezigheid van alle priesters die zich bij Monseigneur voegden. Wanneer hij communiceerde, sprak de Heilige Maagd: "Dit is het ogenblik om te bidden voor de hoofdcelebrant en de priesters die hem vergezellen. Herhaal na Mij: Heer, zegen hen, heilig hen, help hen, zuiver hen, bemin hen, zorg voor hen, ondersteun hen met Uw Liefde... Herinner U alle priesters van de wereld, bid voor alle godgewijde zielen..."

    Beste broeders, het is tijd om te bidden voor hen die Kerk zijn, zoals wij leken ook deel uitmaken van de Kerk. Nogal dikwijls verlangen wij leken veel van de priesters, maar wij zijn niet in staat voor hen te bidden, hen te begrijpen, te begrijpen hoe menselijk zij zijn, ons een idee te vormen hoe eenzaam een priester kan zijn. Laat het duidelijk zijn: de priesters zijn mensen zoals wij. Zij hebben het nodig om begrepen te worden, verzorgd te worden, zij hebben nood aan affectie en aandacht van onzentwege, want zij offeren hun leven op voor elk van ons, zoals Jezus, als zij zich aan Hem toewijden.

    De Heer verlangt dat de leden van de kudde die God aan de priester heeft toevertrouwd, bidden en deelnemen aan de heiliging van hun herder. Eens, wanneer wij aan de andere kant zullen zijn, zullen wij begrijpen welk een wonderbaarlijke genade de Heer ons heeft geschonken door ons priesters te geven, zodat onze ziel kan gered worden.

    De mensen begonnen in rijen naar voren te gaan om de communie te ontvangen. Het ogenblik van het wonderlijke rendez-vous dat de Communie is, was aangebroken. Toen zei de Heer me: "Wacht een ogenblik. Ik zou willen dat je je aandacht vestigt op iets." Ik kreeg de neiging mijn ogen naar de persoon te richten die de communie ging ontvangen op de tong, uit de handen van de priester. Ik moet verduidelijken dat het om één van de dames ging die er niet in gelukt was de vorige avond te biechten, en die het ’s morgens gedaan had, voor de Heilige Mis.

    Toen de priester de Heilige Hostie op haar tong legde, was het als een bliksemschicht van een witgouden licht dat, op de eerste plaats, door haar borst ging om daarna de romp, de schouders en het hoofd met een stralenkrans te omringen. De Heer zei: "Zie hoe verheugd ik ben om een ziel te omarmen die Mij met een zuiver hart komt ontvangen."

    Het timbre van de stem van Jezus was er een van iemand die tevreden is. Ik bleef verbaasd, toen ik die vriendin naar haar plaats zag teruggaan, gans omgeven door licht, in vuur gezet door de Heer en ik dacht aan het wonderlijke dat wij missen telkens wij ons aanbieden met onze banale, ja zelfs met onze zeer grote fouten, om Jezus te ontvangen, daar waar onze zielen zouden moeten getooid zijn als voor een feestelijke dag.

    Nogal dikwijls wenden we voor dat er geen priester is om op een behoorlijke manier biechten, maar het probleem schuilt niet in de manier, gemakkelijk of niet, van te biechten, maar eerder in de gemakkelijkheid waarmee wij in de zonde hervallen.

    Net zoals we voor feestdagen een schoonheidssalon weten te vinden, of voor de heren een kapper, zouden we de inspanning moeten leveren om een priester te zoeken, zo hard is het nodig ons van al onze onwaardigheden te bevrijden, om nooit Jezus te beledigen door Hem te ontvangen met een hart vol van onzuiverheden.

    Toen ik naar de Communie ging herhaalde Jezus: "Het laatste Avondmaal was het moment van de grootste intimiteit met de Mijnen. Op die ogenblikken van liefde heb Ik ingesteld wat in de ogen van de mensen als pure waanzin zou beschouwd worden: Mijzelf de gevangene van de Liefde te maken. Ik heb dus de Eucharistie ingesteld. Ik verlangde bij U te blijven tot het einde der tijden, want Mijn Liefde kon het niet verdragen om hen, die Ik meer beminde dan Mijn leven, als wezen achter te laten..."

    Ik heb deze Hostie, die een bijzondere smaak had, ontvangen. Het was een mengeling van bloed en wierook die mij helemaal doordrong. Ik voelde toen zo een liefde dat ik tranen in de ogen kreeg zonder ze te kunnen weerhouden. Toen ik mijn plaats terug innam en neerknielde zei de Heer tot mij: "Luister ..."

    Vanaf dat ogenblik begon ik in mijzelf de gebeden te horen van de vrouw die voor me zat en die net te communie was geweest. Wat zij zei zonder haar mond te moeten bewegen was ongeveer het volgende: "Heer, herinner U dat we op het einde van de maand zijn en ik geen geld heb om de huur, de autolening, de school van de kinderen te betalen U moet iets doen om me te helpen... Alstublieft, zorg dat mijn man stopt met zoveel te drinken, want ik kan zijn dronkenschap niet meer aan en mijn jongste kind zal nogmaals een jaar moeten overdoen op school, als U ons niet helpt... hij heeft examens deze week.... en vergeet niet de buurvrouw die moet verhuizen, dat zij het eens en voorgoed goed doet, want ik kan haar niet meer verdragen, enz., enz."

    Het is dan dat Monseigneur de Aartsbisschop zei: Laat ons bidden... en gans de geloofsgemeenschap ging recht staan voor het slotgebed. Jezus sprak op een droevige toon: "Ben je je er van bewust? Niet één keer heeft ze gezegd dat ze van me houdt. Niet één keer heeft ze mij bedankt voor de gave die zij van Mij ontvangt: Mijn Godheid te vernederen tot haar armzalig mens-zijn om haar op te tillen tot bij Mij. Niet één keer heeft zij gezegd: Dank U Heer. Het was niets anders dan een litanie van vragen... en zo zijn bijna allen die Mij komen ontvangen. Ik ben uit Liefde gestorven en uit Liefde verrezen. Ik verwacht elk van u en Ik blijf bij u uit Liefde. Maar jullie geven er zich geen rekenschap van dat Ik uw liefde nodig heb. Herinner je dat Ik in deze sublieme ogenblikken voor de ziel, de Bedelaar van de Liefde ben."

    Zijn jullie er zich van bewust dat de Liefde onze liefde vraagt zonder dat wij ze aan Hem geven? Erger nog, wij vermijden naar de afspraak te gaan met de Liefde, die alle Liefde overstijgt, de Liefde die zich geeft in een permanente offergave.

    Conclusie

    Terwijl de Aartsbisschop zich klaar maakte om de zegen te geven, sprak de Heilige Maagd:

    "Let op, wees aandachtig, ... Jullie doen bij wijze van spreken goocheltoeren met jullie kruisteken. Herinner je dat deze zegen de laatste kan zijn die je in je leven ontvangt uit de handen van een priester. Je weet niet of je, wanneer je van hier weggaat, zal sterven of niet, noch of je nog de kans zal hebben de zegen van een priester te ontvangen. Zijn gezegende handen geven U de zegen in de naam van de zeer Heilige Drie-eenheid. Maak dus het kruisteken met eerbied, alsof het de laatste keer van je leven was."

    Wat verliezen we door niet dagelijks te proberen de Heilige Mis te begrijpen en er aan deel te nemen? Waarom doen wij geen moeite om een half uur voor het begin van de Heilige Mis aanwezig te zijn, en zelfs om er naar toe te lopen, teneinde de zegeningen te ontvangen die de Heer aan onze ziel verlangt te geven?

    Ik ben er mij van bewust dat niet allen dagelijks kunnen deelnemen aan de Mis, tengevolge van diverse verplichtingen, maar tenminste toch twee of drie keer per week, en zonder diegenen te vergeten die de zondagsmis laten voorbijgaan met als louter voorwendsel de zorg over één of twee kinderen, al ware het er zelfs tien... Hoe organiseren de mensen zich wanneer ze een of andere belangrijke verplichting hebben: Ze nemen al hun kinderen mee of ze gaan elk op beurt naar de mis, de man op een uur en de vrouw op een ander uur. Zo vervullen ze hun plicht tegenover God.

    Maar wat doen zij dan wanneer ze "belangrijker" zaken te regelen hebben? Wij vinden de tijd om te studeren, om te werken, om ons te verstrooien, om ons te ontspannen, maar wij vinden niet de tijd om naar de Heilige Mis te gaan, zelfs niet op zondag.

    Jezus vroeg mij om, eens de Heilige Mis beëindigd, nog enkele minuten bij Hem te blijven. Hij zegt: "Ga niet naar uw bezigheden, eens de Mis gedaan is. Blijf in Mijn gezelschap, geniet er van en laat mij genieten van uw gezelschap." Ik had van een kind gehoord dat de Heer in ons nog vijf à tien minuten verblijft na de communie. Ik heb dus van de gelegenheid gebruik gemaakt om aan Hem te vragen: Heer, hoe lang verblijft U in werkelijkheid in ons na de Communie?

    Ik denk dat de Heer heeft moeten lachen om deze onzin, want Hij antwoordde: "Zolang als je Mij bij u wenst te houden. Als je met Mij spreekt gedurende de dag, als je me enkele woorden gunt tijdens uw bezigheden, zal ik naar je luisteren. Ik ben altijd bij u. U bent het die Mij verlaat. Van zodra u de Mis verlaat, is het gedaan met uw dag van verplichting. Uw verplichtingen tegenover de Heer zijn vervuld, en dan is het gedaan. U denkt er zelfs niet aan dat het Mij zou behagen om tenminste deze dag te mogen delen in uw gezinsleven. Je hebt thuis een plaats voor alle dingen en een plaats voor elke activiteit: een plaats om te slapen, een andere om te koken, een andere voor het eten, enz.. Welke is de plaats die je voor Mij hebt voorbehouden? Het moet geen plaats zijn waar er zich voor het grootste deel van de tijd een bestofte afbeelding bevindt, maar een plaats waar het gezin bijeenkomt voor tenminste vijf minuten per dag, om de dag aan Mij toe te wijden, om Mij te bedanken voor de gave van het leven, om Mij de noodwendigheden van de dag voor te leggen, om zegen te vragen, bescherming, gezondheid... Alles heeft bij U een plaats, behalve Ik.

    De mensen plannen hun dag, hun week, hun semester, hun vakantie, enz. Zij maken plannen om zich te ontspannen, om naar de film te gaan of naar een feest, om op bezoek te gaan bij grootmoeder, bij de kinderen of bij de kleinkinderen, bij vrienden... om zich te gaan vermaken. Maar hoeveel gezinnen zeggen minstens één keer per maand: ‘Vandaag is het de dag om een bezoek te brengen aan Jezus in het Tabernakel’ en om zo met gans het gezin bij Mij te komen en Mij te vertellen hoe het is geweest sedert de laatste keer, met Mij te praten over de problemen, de moeilijkheden die men heeft ondervonden, over de noden... Om Mij te laten deelnemen aan dat alles? Hoeveel keer?

    Ik weet alles. Ik lees in het diepste van de harten en van de gedachten, maar het verheugt Mij om al die dingen te horen, dat ge Mij eraan laten deelnemen, zoals aan een lid van het gezin, zoals aan uw beste vrienden. Hoeveel genaden verspilt de mens niet door Mij geen plaats te geven in zijn leven!"

    Deze dag die ik met Hem doorbracht, zoals vele andere dagen, werden wij onderricht en vandaag wens ik de zending die mij is opgedragen met U te delen.

    Jezus zegt: "Ik zou Mijn schepsels willen redden, want de toelating voor het openen van de Hemelpoort begint met een pijnlijke bevalling. Herinner je dat geen enkele moeder haar kind te eten gegeven heeft met haar eigen vlees. Ik ben tot deze uiterste Liefde gegaan, om U te begunstigen met mijn verdiensten. De Heilige Mis, dat ben Ik die Mijn Leven en Mijn Offer op het Kruis voor u voortzet. Wat hebt je de Vader aan te bieden, zonder de verdiensten van Mijn Leven en van Mijn Bloed? Nietigheid, problemen, zonden... Je zou in deugdzaamheid de Engelen en Aartsengelen moeten overtreffen, want zij genieten niet het privilege Mij te ontvangen als Manna. Jij wel. Zij hebben enkel recht op een druppel van de bron, maar Jij, voor wie de genade is verworven om Mij te ontvangen, beschikt over de gehele oceaan."

    Een ander punt waarover de Heer zich met droefheid uitdrukte, blijft het volgende: "Voor sommigen wordt de ontmoeting met Hem een gewoonte. Er zijn Mensen die elke wil voor een dergelijk ontmoeten verloren hebben. Het is een soort gewoonte waar sommigen aan vasthouden en die maakt dat zij niets meer aan Jezus te zeggen hebben wanneer ze Hem ontvangen. Er zijn ook een aantal Godgewijde zielen die hun enthousiaste liefde voor de Heer verliezen en van hun roeping een eenvoudige functie maken, een carrière waaraan ze zich wijden, zonder al te veel geestdrift."

    Vervolgens heeft de Heer me gesproken over de vruchten die elke Communie zou moeten voortbrengen. Het gebeurt dat we de Heer dagelijks ontvangen zonder dat ons leven echt verandert; dat we uren in gebed doorbrengen en ons op verschillende taken toeleggen, enz., maar ons leven niet echt veranderd is, en een leven dat niet verandert, kan, volgens de Heer, geen echte vruchten voortbrengen. De verdiensten die we door de Eucharistie ontvangen moeten vruchten van bekering in ons voortbrengen en vruchten van naastenliefde tegenover onze broeders.

    De leken hebben een belangrijke rol in de schoot van de Kerk. Wij hebben niet het recht om de zending die de Heer ons heeft toevertrouwd, zoals aan elke gedoopte, en die er in bestaat om de Blijde Boodschap te verkondigen, naast ons neer te leggen. Wij hebben niet het recht om zoveel informatie te vergaren en ze niet aan onze geloofsgenoten door te geven, in die zin dat zij van honger sterven, terwijl onze handen zo rijkelijk van brood voorzien zijn.

    Wij mogen onze Kerk niet tot een ruïne laten verworden, terwijl wij rustig in onze parochies en in onze huizen verblijven, en wij ten overvloede van de Heer ontvangen: Zijn Woord, de homilie van de priester, de bedevaarten, de Barmhartigheid van God in het Sacrament van de Verzoening, de wonderbaarlijke vereniging in het Sacrament van de Eucharistie, de conferenties van deze of gene predikant.

    Met andere woorden, wij ontvangen veel, maar wij zijn niet bereid ons welzijn te offeren. We zouden gevangenen kunnen bezoeken, praten met mensen in nood, hen moed inspreken, dat zij katholiek geboren zijn en de Kerk hen nodig heeft, zoals ze zijn, dat hun lijden zin heeft, omdat het verlossende waarde heeft voor anderen, terwijl dit offer voor henzelf, het eeuwig leven garandeert.

    Wij zijn niet in staat naar de ziekenhuizen te gaan en aan het bed van de terminaal zieken te staan om hen met onze gebeden te ondersteunen, de rozenkrans van de Goddelijke Barmhartigheid in de handen, op deze ogenblikken van strijd tussen het goede en het kwade, om hen te verlossen van de valstrikken en verleidingen van de Satan. Elke stervende verkeert in angst en enkel zijn hand vasthouden, hem spreken over de liefde van God, over de wonderen die hem te wachten staan in de Hemel bij Jezus en Maria en bij al de zijnen die daar reeds aanwezig zijn, zou hem versterken en vertroosting brengen.

    De tijd waarin wij leven duldt geen enkele onverschilligheid van onzentwege. Wij moeten de verlenging zijn van de priesterlijke armen en ons daar manifesteren waar zij het niet kunnen. Maar opdat dit mogelijk zou zijn, om hiertoe bekwaam te zijn, moeten wij Jezus ontvangen, leven met Jezus en ons voeden met Jezus.

    Wij zijn bevreesd ons steeds meer te engageren en wanneer de Heer zegt: "Zoek op de eerste plaats het Koninkrijk Gods en de rest zal er U bovenop gegeven worden," is daaraan niets aan toe te voegen, mijn broeders. Ziedaar waarin het bestaat het Koninkrijk van God te zoeken op de eerste plaats, met alle middelen, zodat, wanneer wij onze handen uitstrekken, wij er alles bovenop krijgen. Want als Meester hebben wij Diegene die de beste prijs betaalt, Diegene die de minste van onze behoeften nauwkeurig in het oog houdt!



    Broer, zuster, dank U dat je me hebt toegelaten om de taak te volbrengen die aan mij is toevertrouwd, de taak die erin bestaat U deze bladzijden voor te leggen. De volgende keer dat je aan de Heilige Mis zult deelnemen, beleef ze! Ik weet dat de Heer zich aan deze belofte tegenover u zal houden en dat "de Mis nooit meer zal zijn als voordien."

    Wanneer je Hem ontvangt, bemin Hem! Beleef het gevoel van zachtheid door te rusten in het diepst van Zijn Hart, dat geopend is voor U, om zijn Kerk aan U te geven, Zijn Moeder, om voor U de poorten van het huis van Zijn Vader te openen opdat je Zijn barmhartige Liefde zou kunnen ondervinden dank zij dit getuigenis en opdat je zou proberen Zijn Liefde te beantwoorden met uw broze liefde.

    Moge de Heer U zegenen in deze Verrijzenis van Pasen. Uw zus in Jezus-Christus, de altijd levende. Catalina Lekenmissie van het Eucharistisch Hart van Jezus.

    Catalina Rivas van Cochabamba, in Bolivië, werd in de eerste helft van 1990 door Jezus verkozen om aan de wereld Zijn boodschappen van liefde en barmhartigheid mede te delen. In 1994 ontving ze de stigmata. Al de boodschappen die ze van Jezus ontving werden verzameld in 8 delen, waarvan de eerste twee op 2 april 1998 het imprimatur ontvingen van Mons. René Fernandez Apaza, Aartsbisschop van Cochabamba [Bolivië].

    The Great Crusade of Love and Mercy, inc. P.O. Box 857, Lithonia, Georgia 30058 USA

    Aanroep de Heilige Geest dat Hij tot u zou spreken terwijl ge deze woorden leest, wat uw leven en dat van anderen kan veranderen.

    Nederlandse bewerking: A.J. Smet, cp
    Mechelsesteenweg 82
    1970 Wezembek-Oppen

    2. Vijftien tips om aandachtig te zijn tijdens de Eucharistie

    Ik heb nooit de diagnose gekregen dat ik leed aan ADD [Attention Deficient Disorder] en ik denk echt niet dat ik dat heb. Ik geloof dat mijn kenmerk om twee of drie dingen tegelijkertijd te doen een aangeleerd gedrag is. Ik denk dat in de huidige wereld waar verschillende taken vaak voorkomen we onszelf getraind hebben om daar op verschillende niveaus mee om te gaan en onze geest wordt verveeld en zwerft gemakkelijk rond.Daarom is het dat ik een gesprek met u kan hebben terwijl ik een tekt schrijf naar iemand anders terwijl ik terzelfdertijd denk aan wat ik morgen ga doen. Dus neem eens iemand met die mentaliteit naar de katholieke kerk met standbeelden en schilderijen en bevuilde glazen vensters omgeven met mensen en verwacht jij dan dat die zich zal concentreren op de mis? Het is zelfs slechter als de mis in een hedendaagse kerk vol van doodgewone muren en nieuwe kunst en het is zelfs nog moeilijker om zich te concentreren want gedurende een uur vraagt deze arme mens zich af, Wat in ’s hemelsnaam dachten zij?? Waar is het tabernakel?? Waar zijn de knielbankjes??

    Met dat in het achterhoofd, heb ik beslist om 15 manieren te geven om de aandacht tijdens de eucharistieviering te verhogen.


    Tip 1

    Bereid u voor: Ga niet naar de mis en wacht op wat komen gaat. Zoek vóóraf welke lezingen er zullen zijn en lees ze. Men kan deze teksten gemakkelijk op verschillende plaatsen vinden. Je kunt ze vinden in "Kerk en Leven" of op het internet. Lees ze op voorhand en overweeg de inhoud ervan. Laat de geschriften tot u spreken.

    Tip 2

    Kom vroeg aan. Een zekere manier om onthutst en verbouwereerd te zijn is in de middenbeuk juist voor of achter de processie te stappen. Mensen zouden zich niet moeten afvragen waarom je geen albe draagt.

    Tip 3

    Wat zou je met die extra tijd moeten doen?? Ok, praten met de parochianen is tof maar ga 5 à 10 minuten vooraleer de mis begint naar je plaats en besteed die tijd aan gebed.

    Tip 4

    Zing gedurende de processie, het Gloria en al de andere delen van de mis. Het wordt gezegd dat als je zingt, je feitelijk twee keer bidt. Je hoeft geen Pavarotti te zijn om een mis te zingen [kijk maar eens naar het gezang van sommige koorleden]. Wees niet beschaamd! Niemand van ons is een goede zanger maar we zingen Gods lof en dat is een goede daad. Dat betekent ook niet dat je moet overdrijven en iedereen met een luide stem moet overstemmen.

    Tip 5

    Volg mee. Ik heb pro’s en contra’s gehoord om te volgen via de tekstboeken. Er wordt gezegd dat als de lector het woord van God verkondigt, we daarnaar zouden moeten luisteren en niet lezen. Wel, dat is een terechte opmerking maar er zijn sommigen die alles beter kunnen begrijpen door te lezen dan door te luisteren. Als dit voor jou het geval is, volg dan mee in het tekstboek. Sommige kerken hebben de lezingen in de rug van het gezangenboek.Of je kunt je eigen boek meebrengen.

    Tip 6

    Luister naar de homilie!! De priester heeft werkelijk iets te zeggen!! Hij is misschien geen geïnspireerd spreker. Hij is misschien druk bezig geweest de voorbije week of heeft niet de beste preek voorbereid. Je kunt altijd wel wat kritiek hebben op wat de priester te zeggen heeft. Soms kan je een "Ah-ha!"-moment hebben en je afvragen of de pastoor dit persoonlijk in je geest heeft gegrift. Je zult bij jezelf denken, "Neen, dat zou niet kunnen. Ik heb met hem over dit probleem niet gesproken, trouwens, ik ben van een andere stad of parochie en ik heb deze man nooit ontmoet."

    Tip 7

    Luister naar de gebeden van de gelovigen. Om één of andere reden heb ik altijd een moment van verstrooidheid. Het is na de homilie. Het is na de geloofsbelijdenis. Luister naar elke intentie en als je zegt: "Wij bidden u, verhoor ons, Heer," weet dan wat je vraagt. Misschien zul je je de naam van een zieke persoon herinneren of van iemand die onlangs overleden is en je kunt die meenemen naar huis om die in je gebeden te gedenken.

    Tip 8

    Mediteer: Als je nog altijd te beschaamd bent om te zingen gedurende de omhaling, breng deze tijd dan door al mediterend. Denk terug aan de lezingen. Denk aan de preek van de priester. Of bereid je voor op het volgende onderdeel van de mis.

    Tip 9

    Herhaal voor jezelf wat de priester zegt tijdens de eucharistische gebeden. Ik geef toe dat ik vertrooid geraak tijdens de eucharistische gebeden. Er wordt immers zo veel gezegd. Nadat de priester iets zegt, herhaal dan wat hij zei gewoonweg in je hoofd. Dit is een eenvoudige manier om een actievere participant te worden.

    Tip 10

    Breng je voor de ogen wat er wordt gezegd tijdens de consecratie. Beeld je in dat je Jezus ziet tijdens het Laatste Avondmaal. Hij bevindt zich recht voor jou en zegt: "Dit is mijn lichaam."

    Tip 11

    Apprecieer wat er gebeurt met je spiritualiteit. Ok, ok, je bevindt je in de kerk en je bent wellicht omgeven door vrienden en familieleden maar op spiritueel gebied is er meer aan de hand. De mis is een éénwording van de Hemel met de aarde. Je bent in de Hemel terwijl je in de mis aanwezig bent. Het betekent meer dan dat je daar bent met de kinderen en je vrouw. Er is daar een grote menigte van heiligen aanwezig met jou. Jouw dierbaren die gestorven zijn, zijn daar met jou. Zelfs meer dan dat jij bent werkelijk één met de universele kerk en je bent daar met de kerk van het dorp als met de kerk van de andere kant van de wereld.

    Tip 12

    Realiseer je wat er gebeurt als je te communie gaat. Je staat op het punt Jezus Christus in je handen te houden. De schepper van het universum wordt in jouw handen gegeven en jij, het schepsel neemt de schepper tot jezelf.

    Tip 13

    Bid! De tijd nadat je het geheiligd sacrament ontvangen hebt is één van de beste momenten om te bidden. Denk daaraan. Jezus is je nooit dichterbij dan op dat moment. Jezus bevindt zich letterlijk in jou. Bedank hem. Loof hem. Bied hem jouw verzoeken aan.

    Tip 14

    Blijf! De mis is niet voorbij na de communie! Er bestaat nog een slotgebed!! Wees niet zoals Judas die het laatste avondmaal verliet alvorens het gedaan was!! Zing dat laatste lied.

    Tip 15

    Hier is nu waarschijnlijk het gekste voorstel. Blijf na de mis en bid voort!! Waarom zo gehaast?? Op de parking is het druk!! Je zult de parking de eerste 10 minuten toch niet kunnen verlaten.

    Vertaling: Henk


    02-02-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Sacrament van de Verzoening [1]
    Het Sacrament van de Verzoening [1]

    Inleiding

    De komende twee pastorale jaren werd er vanuit Rome voorgesteld om te werken rond de sacramenten. Graag zouden we op dit blog daaraan meewerken en verdiepen we ons vanaf vandaag daarin. De paastijd is een geschikte tijd op daarmee te beginnen.

    Waarom zijn er sacramenten?

    De woorden en daden van Jezus gedurende zijn verborgen en zijn openbaar leven waren al heel heilzaam. Zij liepen vooruit op de kracht van zijn paasmysterie. Zij kondigden aan wat Hij aan de Kerk zou schenken, wanneer alles volbracht was, en zij bereidden hierop voor. De mysteries van het leven van Christus zijn de fundamenten van wat Christus voortaan door de bedienaars van zijn Kerk in zijn sacramenten verleent. Want "wat zichtbaar was in onze Verlosser is overgegaan in zijn sacramenten."

    De sacramenten zijn ‘krachten die uitgaan’ van het lichaam van Christus die altijd leeft en leven schenkt. Het zijn handelingen van de Heilige Geest die werkzaam is in het lichaam dat de Kerk is. Zij zijn de "meesterwerken van God’ in het Nieuwe en Eeuwige Verbond." [katholieke catechismus]

    Laten we ons na Barmhartigheidszondag eens verdiepen in het sacrament van de biecht. Een sacrament waar de heiligen, van de eerste tot de laatste, veel belang aan hechtten. Denk maar aan de overvolle kerk bij de heilige pater Pio, allemaal mensen die bij hem wensten te biechten.

    Biechten hoort bij voortdurende bekering. Iets waartoe Moeder Maria ons steeds weer oproept in al haar boodschappen, zoals die van 2 mei 2011: "... omdat Ik u met Mijn moederlijke liefde wens te helpen om vrij te zijn van alle smetten uit het verleden en te beginnen met een nieuw en ander leven. Ik roep u op om te verrijzen in Mijn Zoon."

    Een sacrament dat in deze tijd meewarig bekeken wordt en zeker niet gegeerd is. Nochtans is het één van de twee sacramenten van genezing dat ons door de Kerk aangeboden wordt. En is genezing nu niet net iets dat onze wereld zo nodig heeft.

    Onze aartsbisschop Mgr. Léonard helpt ons om ons beter in deze sacramenten kunnen in te leven. Hier volgt de tekst die hij schreef over de biecht.

    Anne Van Der Sloten

    Alle sacramenten hebben hun oorsprong en hun toonbeeld in Christus. Het eerste doopsel is dat van Jezus zelf toen Hij werd ondergedompeld in de dood en herrees in een nieuw leven. Het eerste vormsel is de zalving die de Zoon heeft gekregen van de Heilige Geest bij zijn ontvangenis in de schoot van Maria, vervolgens bij zijn doopsel in de Jordaan, en ten slotte op de dag van zijn opstanding en zijn verheerlijking door de H. Geest van Pinksteren. En zo verder voor alle sacramenten, met inbegrip van het sacrament van de verzoening, hoe verrassend dit ook kan lijken.


    Pietro Longhi

    De belijdenis van de zoon

    Het eerste boetesacrament heeft Jezus zelf ingesteld op het kruis door de zonden van de wereld op zich te nemen en dit te bekennen voor het aanschijn van de Vader en het gehele universum. De ‘belijdenis van Christus’ is dus net zoals de onze begonnen met de erkenning van de zonden. Opdat de Vader ons zou kunnen herkennen in zijn Zoon, ons onze fouten zou kunnen vergeven en ons aldus weer zou kunnen binnenleiden in de gemeenschap met Hem, is Christus begonnen met op het kruis uiting te geven aan de volle ernst van onze zonde. Hij is het Lam Gods geworden dat de zonden van de wereld draagt [cf. Joh. 1, 29], de ware bronzen gifslang die opgericht alle gif van de zonde in zich draagt om de wereld van haar beet te verlossen [cf. Joh. 3, 14-15; Num. 21, 4-9], de Rechtvaardige die de verdiende vloek van de zondaars op zich neemt [cf. Gal. 3, 13; Deut. 21, 23], de Onschuldige voor de mensen tot zonde gemaakt [cf. 2 Kor. 5,21] en [innig met de Vader verbonden] deelgenoot werd van hun verwijdering van God: "Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?" [Mar. 15, 34]. Het is de eerste belijdenis van de mensheid. Het is het eerste Confiteor in naam van het hele mensdom door de Zoon uitgesproken. Voortaan zullen de zondaars, wanneer ze hun schuldbelijdenis willen plaatsen binnen deze van de Kerk, enkel hun persoonlijke bekentenis hoeven in te passen in de grote belijdenis van Jezus namens allen.

    Na de belijdenis komt het wachten. Nadat Hij de geest [of de Geest] had gegeven, belandt Jezus in de toestand van de doden vóór Pasen, in de onmacht van wie geen vat meer heeft op deze wereld en, nog verstoken van de vreugde van de nieuwe wereld, de gevangene is van het dodenrijk: "Hij is neergedaald ter helle," zoals het Symbolum van de Apostelen het uitdrukt [cf. 1 Petr. 3, 19]. Misschien bereikt zijn zelfontlediging, zijn "kenosis" [cf. Fil. 2, 7] hier wel zijn hoogtepunt. Deze passieve ervaring van solidariteit met de verloren mensheid vormt de tussentijd tussen de actieve belijdenis van de zonde van de wereld op het kruis en de "absolutie van Pasen." Tijdens deze "pauze" van Stille Zaterdag vermag Christus niets meer. Hij kan enkel afwachten dat de Vader Hem opwekt ... We bevinden ons in de diepste diepte van het paasmysterie: in de hel, in de passiviteit van de dood "wacht" Christus op de welwillendheid van de Vader.

    Na de belijdenis en het wachten volgt de absolutie. Allereerst voor Jezus. Want in de verlatenheid van het kruis en de eenzaamheid van het graf was de voelbare gemeenschap van Jezus met de Vader opgeheven. En kijk, met de glorierijke verrijzenis wordt de gemeenschapsband hersteld en de eenzaamheid van Goede Vrijdag en Stille Zaterdag herschapen. Op paaszondag zien we de Zoon, bevrijd van de angst waarin het gewicht van de zonde Hem had gestort, verlost van de ketens des doods, in de strikte zin van het woord ‘vrijgesproken’, bevrijd van de macht van zonde en dood die de hele wereld gevangen hield. In deze zin spreek ik over de verrijzenis als de ‘absolutie van Pasen’: Jezus krijgt er voor heel de mensheid vergeving van de zonde die Hij in onze plaats heeft gedragen. Sinds de dag dat de Vader tot Jezus sprak: ‘Gij zijt mijn Zoon, heden heb ik u verwekt’, sinds deze nieuwe en definitieve geboorte van de Zoon, is voor Jezus en voor ons alles nieuw. In de grote vreugde van Pasen is de hemel voor eeuwig toegankelijk. Want Diegene die verrezen weer is opgevaren ten hemel, is ook Diegene die alle menselijke ellende heeft gedragen en doorstaan. ‘Etiam peccata!’ riep Augustinus uit. Nu ‘zelfs de zonden’ door het smetteloze Lam gedragen en weggenomen zijn, vormen zij niet langer een onoverkomelijke hinderpaal en worden zij, door de genade van de vergiffenis, de gelegenheid voor de meest volkomen gave van allemaal, namelijk deze van de barmhartigheid.

    Onze belijdenis in Christus' voetspoor

    Na de ‘schuldbelijdenis’ van alle zonden ter wereld die Christus uitspreekt in de plaats van de gehele mensheid te hebben beschouwd, moeten we ons voorbereiden op onze eigen belijdenis in zijn voetspoor en ‘in Hem’.
    • De eerste voorwaarde om de absolutie te ontvangen is het berouw over onze zonden. De beste manier om dit uit te diepen is niet zozeer zelf in zijn geweten te kijken, maar wel zich te laten bekijken door Jezus. Net zoals Petrus die zich niet door een gewetensonderzoek bewust wordt van zijn verloochening, maar door getroffen te worden door de blik van Jezus tijdens zijn passie [cf. Luc. 22, 61-62]. Een gewetensonderzoek kan nuttig zijn, maar het zal des te meer vruchten dragen wanneer Jezus zelf ons onze diepe duistere roerselen zal hebben geopenbaard.
    • Na het berouw moet de bekentenis volgen. Hier volstaat het onze belijdenis in te passen in deze van Jezus, door dewelke elke zonde eens en voor altijd is beleden. De bekentenis kan ons zwaar vallen, maar hoezeer wordt deze niet verlicht door het feit dat Jezus ze met ons doet! Zoals Simon van Cyrene dragen wij soms zijn kruis, maar Hij heeft zichzelf voor altijd tot onze Simon van Cyrene gemaakt. En telkens wij onze zonden biechten, is Hij ons nabij, niet enkel van de kant van de priester die Hem vertegenwoordigt, maar ook aan onze zijde, door zelf onze zonden te dragen en onze bekentenis te begrijpen in de grote belijdenis die Hij namens allen op Goede Vrijdag heeft uitgesproken.
    • Vervolgens komt er, tussen de bekentenis en de absolutie, het wachten. Men heeft zijn zonden opgebiecht, maar men is niet bij machte zichzelf vergiffenis te schenken en zichzelf de absolutie te geven. Men moet zich in gehoorzaamheid laten doen en geduldig wachten op het licht van het heil, de zuivere genadegave. Het is een kostbaar stiltemoment dat volgt op de belijdenis, alsook een poos van luisterbereidheid waarbij we de priester enkele woorden tot ons laten richten. Tijdens deze tussentijd worden we uitgenodigd om ons te verenigen met de gestorven Christus die in de hel het opflakkerend paaslicht afwacht. Laten we, verenigd met Hem, hier enkel de blik richten op onze ellendige individuele zonden, maar laten we ons solidair voelen met het mysterie van zondige ongerechtigheid, dat in de wereld aan het werk is. Onze belijdenis mondt aldus uit in een zwijgende gehoorzaamheid en een stille solidariteit, waardoor we ons sacramenteel aansluiten bij de onmacht van Christus in het mysterie van Stille Zaterdag.
    • Dan volgt het moment van de absolutie. Hierbij worden we deelgenoot aan de grote absolutie van Paasdag. Want doorheen Jezus’ opstanding zegt de Vader allen toe: ‘Ongeacht de ernst van uw zonde, mijn barmhartige liefde is de sterkere, want mijn Zoon is vereenzelvigd met uw zonde. Voor uw heil is Hij ver van mij verwijderd en verlaten geweest, en kijk: nu is Hij vrij en opnieuw in volle vreugde-eenheid met Mij; verzoen u in Hem met Mij’ [cf 2 Kor. 5, 18-21]. We dienen de absolutie dus in vreugde te ontvangen, als een nederig deelhebben aan Jezus’ paasvreugde op het moment dat de Vader Hem opwekt als zijn glorierijke Zoon: ‘Gij zijt mijn Zoon, heden heb ik u verwekt’.
    • Tenslotte blijft er wat men de genoegdoening noemt. In de vroege Kerk ging de boetedoening vooraf aan de verzoening. Tegenwoordig voorziet de Kerk na de absolutie in een te leveren inspanning, gericht op het ‘voldoen’ aan de permanente vereiste van boetedoening. Daarbij is het doel niet de ontvangen vergiffenis te verdienen, maar concreet uitdrukking te geven aan de vruchten ervan.
    Een kostbare schat

    De vergiffenis van zonden is een onschatbare genade die tegelijk de diepte van het mensenhart en de onpeilbaarheid van de goddelijke barmhartigheid openbaart. Jezus brengt daarbij het goddelijk oordeel in beeld [cf. Joh. 3, 19], dat ons tegelijkertijd én onze zonde én onze vergiffenis onthult. Kijk naar Jezus op het kruis en in dezelfde oogopslag zul je begrijpen dat je een zondaar bent en dat je kunt vergeven worden. We verliezen er veel bij wanneer we dit sacrament verwaarlozen. Veel van onze actuele narigheden spruiten voort uit het feit dat we niet langer onze toevlucht nemen tot Gods vergiffenis, die nochtans onafgebroken wordt aangeboden. Deze te mogen ontvangen is het hele paastridium van Goede Vrijdag tot Paaszondag in het klein maar tot onze grootste vreugde herbeleven.

    Het sacrament van de vergeving is volkomen geijkt op het hart van God en het hart van de mens. Het is concreet, belichaamd. God heeft ons zijn barmhartigheid niet betoond door een eenvoudige verklaring vanuit de hemel. Het kostte Hem de gave van de Welbeminde, uitgeleverd in deze wereld. Zo belijden ook wij onze schulden niet op een louter geestelijke manier, in een eenvoudige verticale communicatie met God. Onze bekentenis gebeurt door een concrete stap die van ons een inspanning vraagt, zeker, maar deze inspanning is onooglijk in vergelijking met de inspanning van de Vader om zich bij ons, mensen, te voegen. Het is dus een sacrament dat in het hart van de Kerk beleefd wordt. Alle genade van Christus bereikt ons immers altijd door de Kerk. Daarenboven bekent de Kerk trouwe Echtgenote van de Heer, maar samengesteld uit ontrouwe leden altijd schuld vóór ons. Tijdens elke mis, bij het uitspreken van het Confiteor, kijkt ze naar Christus aan het kruis en smeekt ze om de voorspraak van Maria voor al haar kinderen. Per slot van rekening betoont God steeds barmhartigheid doorheen zijn Kerk. Het is dus door zich met haar te verzoenen, dat we verzoend worden met God.

    Het is niet door de vermenigvuldiging van de gemeenschappelijke absolutie dat men zal bijdragen tot de herontdekking van de schoonheid van dit sacrament. Integendeel. De algemene belijdenis en absolutie zijn voorbehouden voor gevallen van ernstige noodzaak, bepaald door de bisschop. Verkeerdelijk aangewend benadrukken ze enkel de oppervlakkigheid van het geweten en moedigen ze de anonimiteit van onze cultuur aan. Ter bevordering van dit sacrament moeten we starten vanuit de ervaring van de plaatsen waar het goed loopt. Voorzie in een stad in een permanentie waar zeer regelmatig op geschikte tijdstippen een priester in albe met stola klaar staat om de gelovigen te verwelkomen; na enige tijd zal hij niet werkloos blijven. Vrij vaak zijn ook de gemeenschapsvieringen maar dan met persoonlijke belijdenis en absolutie, met Kerstmis en Pasen druk bezocht. Ten slotte, houd bij een grote samenkomst, een voettocht van jongeren of in een bedevaartskerk enkele priesters ter beschikking van het godsvolk; zij zullen uren biecht horen. Misschien gaan de mensen minder regelmatig te biechten dan in het verleden, maar ook vandaag de dag heeft het sacrament van de barmhartigheid een toekomst; als men er maar in gelooft en blijk geeft van enige verbeelding. Want noch Gods hart, noch het mensenhart is veranderd. En deze twee zijn erop gericht om elkaar in de barmhartigheid te ontmoeten.

    André-Jozef Léonard,
    aartsbisschop van Mechelen-Brussel


    Anne Van Der Sloten

    Bisschop Mark Davies over de biecht

    Terwijl we verder de vasten ingaan, is Bisschop Mark Davies’ laatste pastorale brief een geschikte gelegenheid voor ons om over onszelf na te denken hoe wij het beste baat kunnen hebben bij het sacrament van de biecht: Ik ben maar één keer in de woestenij van Judea geweest. Het Evangelie beschrijft de streek als een landschap vol met rotsen en onvruchtbare aarde, dat meer op een andere planeet lijkt dan de aarde. Dat is ook zo. Enkel was er vandaag de ongewone hevige regenval die mij deed herinneren mij aan thuis, en nog meer dat u en ik nu geroepen zijn om in diezelfde plaats van het innerlijke gevecht te verblijven tijdens deze dagen van de vasten.

    Op aswoensdag begon de vasten met de uitnodiging om zich af te wenden van de zonde en trouw te zijn aan het Evangelie. Het is nooit gemakkelijk om onszelf te confronteren met onze eigen zonden, om aan onze eigen misleidingen te weerstaan, met een duivel die zich onophoudelijk ergens in de omgeving rondom u schuilhoudt. Dit is waarom de Kerk ons dringend vraagt om onze zonden op te biechten tijdens deze veertigdagentijd, die ons naar het Paasfeest leidt.

    We leven in een maatschappij waarin we gewend zijn om "openbare biechten" te aanhoren van politiekers, kerkleiders en andere bekenden die in een of ander schandaal zijn betrokken. Het wordt ons allemaal op het scherm gebracht. We vragen zelfs naar dergelijke biechten van hen die een openbaar leven leiden. We hebben niet liever dat zij hun meest gore verhalen naar boven brengen, zodat we in het beste geval onze eigen zonden vergeten, maar in het slechtste geval anderen nog meer als zondaars gaan aanzien.

    Echter, als het op onszelf aankomt, vinden we de biecht zo enorm moeilijk, ook al vertegenwoordigt de priester de Enige die ons kan redden van onze zonden. Het christelijk geloof is anders dan het publiek dat om gerechtigheid schreeuwt en niet kan vergeven. Ik ben tijdens mijn leven meerdere malen te biechten gegaan, maar ik heb nooit een meer eenvoudige weg gevonden dan met deze woorden te beginnen: "Vader, dit zijn mijn zonden." Op iets eenvoudiger hoop ik niet, want anders zou ik nooit die heel mooi woorden kunnen horen: "de Heer heeft u bevrijd van uw zonden, ga in vrede."

    "Opdat de Heer ons kan bevrijden van onze zonden dienen we eerlijk alles op te biechten wat ooit onze relatie met Hem ernstig heeft ontwricht, alsook elke doodzonde die deze relatie heeft vernietigd. Alinea 1446 van de catechismus zegt: "Christus heeft het boetesacrament ingesteld ten behoeve van alle zondige leden van zijn kerk, allereerst voor hen die na het doopsel zwaar gezondigd hebben en die zo de doopgenade verloren zijn en de kerkelijke gemeenschap geschaad hebben." En om onze relatie met Hem te verdiepen, wat groeien in heiligheid betekent, helpt het biechten van onze dagelijkse zonden en tekortkomingen. Het helpt ons om de zonde te vermijden en om te groeien in het Christelijke leven, of zoals de catechismus zegt: "De regelmatige belijdenis van onze dagelijkse zonden helpt ons ook werkelijk ons geweten te vormen, te strijden tegen onze slechte neigingen, ons te laten helen door Christus en voortgang te boeken in het geestelijk leven." [Alinea 1458]

    Aan dit Sacrament worden vele namen gegeven in de Catechismus van de Katholieke Kerk: verzoening, boetvaardigheid, vergevingsgezindheid. De naam die ik in het bijzonder naar voor breng is het "Sacrament van Bekering." Omdat bekering een levensproces is, vanaf onze kinderjaren tot de hoge ouderdom en dit door dit Sacrament; waarbij Jezus Christus zelf Zijn genade en vergevingsgezindheid belooft. Doorheen de loop van ons leven en onze strijd zullen we altijd in dit Sacrament terugvinden dat "Zijn geduld op ons wacht," zoals de Heilige Jean-Marie Vianney het zo mooi heeft uitgedrukt.

    Het gaat inderdaad tegen de draad in om toe te geven waar we verkeerd zijn gegaan. Het druist in tegen onze trots en onze inbeelding, om onszelf voor een priester te vernederen bij de biecht van onze zonden. De priester vertegenwoordigt zowel Christus als het hele lichaam van de Kerk, die gewond is door onze zonden, en in dit Sacrament worden we genezen en verzoend met Christus en Zijn Kerk. En het is door een dergelijke oprechte biecht van onze zonden dat alle onze zinsbegoochelingen over onszelf worden opzij geschoven. En dan kunnen we zien waarom de Kerk de biecht ziet als "de enige gewone manier waarop de gelovigen zich met God en de kerk verzoenen." [Alinea 1484]. Het is door de biecht, die met berouw en met een stellig doel tot verbetering [wat betekent: een eerlijke wil om dezelfde zonden te vermijden en wat ons ook tot de zonde verleidt] dat we elk een van de grootste vreugden die op aarde bestaan ervaren: de vreugde dat onze zonden vergeven zijn en dat we andermaal door de genade rechtop kunnen staan.

    Het is mijn wens in mijn gebed dat we elk de Biecht kunnen herontdekken in deze veertigdagentijd. In feite hoop ik nog ietsje meer dan enkel het herontdekken van dit Sacrament. Laat ons dit sacrament in dank aanvaarden als een geschenk, laat het ons liefhebben en onze innerlijke band met Christus, de Heer versterken, zodat we in onze strijd tegen de zonde en de verleiding, zouden deel uitmaken van Zijn overwinning in de woestijn, de overwinning die Pasen ons belooft.

    20 tips

    Terwijl we nadenken over het onderricht van Onze Gezegende Heer en de uitnodiging van Bisschop Mark Davies, zijn er nog wat hindernissen te overwinnen alvorens de knoop door te hakken en te biechten gaan. De meesten zullen het er mee eens zijn dat het biechten van de zonden een last kan zijn, vooral als er een aanzienlijke tijd verlopen is sinds we onze laatste absolutie kregen. Daarom is er het volgende advies van Vr. Zuhldorf:

    20 tips van Vr. Zuhldorf voor het maken van een goede biecht
    • Ons geweten regelmatig en grondig onderzoeken
    • Kom op tijd, wanneer de biecht is voorzien, niet enkel een paar minuten voor de biechtsessies eindigen en wacht uw beurt geduldig af. Tijdens het wachten kunt u tot de Heer bidden om u bij te staan voor een ondubbelzinnige biecht.
    • Spreek stellig maar nooit zo luid dat anderen u kunnen horen.
    • Biecht uw zonden klaar en duidelijk op. Rammel niet zomaar iets af.
    • Biecht uw doodzonden op in aantal en aard.
    • Luister aandachtig naar het advies die de priester u geeft.
    • Biecht uw eigen zonden op en spreek niet over andermans zonden.
    • Aanhoor aandachtig en herinner duidelijk uw penitentie en wees zeker dat u deze begrijpt.
    • Doe een daad van boetvaardigheid uit eigen beweging. Hiermee behaagt u God ten zeerste.
    • Maak gebruik van een regelmatige formulering van uw zonde, zodat het u aangenaam en vertrouwd is.
    • Wees niet bevreesd om uzelf in verlegenheid te brengen ... zeg zoals het is.
    • Maak u niet bezorgd dat priesters zouden denken dat u een schurk zou zijn. Het tegendeel is het geval. De priester zal onder de indruk zijn van uw moed.
    • Vrees nooit dat de priester het biechtgeheim zal schenden. Hij is gebonden door zijn priestergelofte.
    • Biecht nooit "neigingen" of "moeilijkheden" op ... enkel uw zonden.
    • Verlaat nooit de biechtstoel alvorens de priester u de absolutie heeft gegeven.
    • Studeer uw akte van berouw in.
    • Beantwoord de vragen van de priester bondig, als hij u vraagt om verduidelijking.
    • Stel vragen als u niet begrijpt wat hij bedoelt wanneer hij u iets zegt.
    • Houdt in gedachten dat een priester ook mindere dagen kan hebben, zoals ieder onder ons.
    • Onthoud dat ook een priester moet te biechten gaan. Zij weten wat u moet doorstaan.
    Tot slot, vergeet niet dat Onze Lieve Vrouw, onze engelbewaarders en de heiligen steeds begerig zijn om u bijstand te verlenen en nog meer aan gewonde zielen die nood hebben aan genezing. Bid om hun tussenkomt, zodat we niet zouden twijfelen om de biechtstoel, de fontein van de Goddelijke Barmhartigheid te benaderen.

    Benedictus XVI: De biechtstoel is ook een plaats om iets te leren

    Vaticaanstad, 25 maart 2011. Volgens Benedictus XVI is er een bijzondere opvoedkundige waarde verbonden aan het sacrament van de biecht. Dit bevestigde de Paus vandaag toen hij zich richtte tot de deelnemers van een vijfdaagse cursus bij een intern forum. Het seminarie, gesponsord door een apostolische organisatie voor rehabilitatie, sloot vandaag af.

    De Heilige Vader zei dat het onderricht/leren aspect van de biecht niet voldoende wordt overwogen, ondanks het geestelijke en pastorale belang ervan.

    "Op welke wijze doet het sacrament van de boete aan opvoeding?" vroeg hij. "Op welke wijze heeft het een opvoedkundige waarde, in de eerste plaats voor de geestelijken?" Om op deze vragen te antwoorden, voerde hij aan om de beginnen met het herkennen "dat de priesterlijke taak een enig en bevoordeelde observatiepost vormt, van waaruit we dagelijks kunnen nadenken op de pracht van de goddelijke barmhartigheid.

    "Fundamenteel," zegt de Heilige Vader, "betekent de biecht het bijstaan in zoveel "professiones fidei" als er boetelingen zijn, om de daden van de genadevolle God in de geschiedenis te overdenken en het reddende resultaat aan te raken van het kruis en de verrijzenis van Christus, ten allen tijde voor iedereen.

    De Paus zei hoe een priester in de biechtstoel op een bepaalde wijze de "afgrond van het menselijk hart, zeker in de duistere aangelegenheden, bezoekt, en dit," zei hij "test ook de mens en het geloof van de priester zelf. Aan de andere kant," vervolgde hij, "voedt het in hem de zekerheid dat het laatste woord, over het slechte van de mens en van de geschiedenis, steeds bij God ligt, in Zijn barmhartigheid die het mogelijk maakt om alle dingen als nieuw te maken."

    "In feite kan de priester heel veel leren uit de biecht," zei de Paus, "en boven alles over het spirituele leven van voorbeeldige boetelingen, door de ernst waarmee zij omgaan met het onderzoek van hun geweten, door de doorzichtigheid in het herkennen van hun zonde en door hun volgzaamheid aan de leer van de Kerk en aan de kenmerken van de biechteling."

    "Uit het sacrament van de boete kunnen we diepe lessen leren van nederigheid en geloof," verzekerde hij. De biecht is een "heel sterke roep voor iedere priester om zich bewust te worden van zijn eigen identiteit. Indien het enkel van de kracht van de mensheid zou afhangen, zouden we er nooit toe in staat zijn om de biecht van onze broers te horen," vervolgde de Paus. "Als ze ons benaderen, is dit enkel omdat we priesters zijn, naar de vorm van Christus, de Hoogste en Eeuwige Priester, en bekwaam gemaakt worden om in Zijn Naam en Persoon te handelen, om de ware aanwezige God te vertegenwoordigen, die vergeeft, hernieuwt en hervormt."

    Met betrekking tot de pedagogische waarde voor de biechtelingen, zegt de Heilige Vader dat dit "eerst en vooral afhangt van de werking van de genade en de objectieve invloed van het sacrament in de ziel van de gelovige. Een sacramentele verzoening is een van de ogenblikken waarin de persoonlijke vrijheid en het zelfbewustzijn worden geroepen om zich uit te drukken op een bijzonder duidelijke wijze," zei de Paus. "Dit is misschien ook omdat dit in een tijdperk van relativisme en van een voortdurende vermindering van het bewustzijn van een persoon, de praktijk van dit sacrament ook afneemt.

    In deze context heeft het onderzoek van het geweten een belangrijke opvoedkundige waarde, daar het ons leert hoe men met oprechtheid een kijk moet nemen op ons eigen bestaan, om het te tegenover de waarheid van het Evangelie te plaatsen en om de waarde ervan te bepalen, niet allen met menselijke parameters, maar veranderd door de goddelijke openbaring," zei hij. "De vergelijking met de geboden, met de zaligheden en boven alles, met het beeld van de liefde, vestigt de eerste grote 'berouwvolle school.'"

    Verder bracht Benedictus XVI naar voor dat een algemene biecht van de zonden "de boeteling nederigheid, de herkenning van zijn eigen breekbaarheid en tegelijkertijd, het bewustzijn van de nood aan de vergevingsgezindheid van God en het vertrouwen dat de goddelijke barmhartigheid zijn leven kan hervormen, bijbrengt."

    "In een tijd die wordt gekenmerkt door lawaai, afleiding, vermaak en eenzaamheid," zei de Paus, "is het gesprek van de biechteling met zijn biechtvader een van de weinige, zo niet de enige gelegenheid waar echt en oprecht in diepzinnigheid naar hem geluisterd wordt." Om deze reden vraagt de Bisschop van Rome aan de priesters om "de gepaste aandacht en tijd te schenken aan de oefening van het uitoefenen van de biecht in de biechtstoel. Het verwelkomd en het gehoord worden is eveneens een menselijk teken van de aanvaarding en de goedheid van God van zijn kinderen," zei hij.

    De gezondheid van de zielen

    In zijn begroeting van de Paus, herinnerde kardinaal Fortunato Baldelli eraan "dat iedere biechtvader de noodzakelijke opleiding en geduld moet hebben voor dit doel en dit om zijn opdracht goed en met de hand op het hart uit te oefenen. De kardinaal stelde aan de Paus de priesters van 242 bisdommen en 68 landen voor die deelnemen aan de jaarlijkse opleiding van het interne forum, en hij bevestigde dat de "leerstellige deelname van de biechtvader absoluut onontbeerlijk is."

    De kardinaal beveelt elk jaar deze studiedagen over het sacrament van de biecht aan, en dit in de voetstappen van Paus Pius V die zei: "geef me goede biechtvaders en ik zal de hele Kerk, vanaf haar fundamenten, hernieuwen."

    "Met een intense voldoening," zei hij, "zien we dat de vruchten van deze jaarlijkse bijeenkomst hun concrete bevestiging hebben in de dagelijkse activiteiten van alle onderdelen van de Romeinse curie, die met een toenemende interesse benaderd worden en gekend staan als een wezenlijke opdracht binnen de Kerk, die de ziel in elke mens naar boven laat komen.

    Wat zegt Jezus zelf over de biecht?

    In Zijn openbaringen aan de Heilige Zuster Faustina Kowalska, zoals opgenomen in haar dagboek, heeft Onze Heer deze woorden te zeggen over Zijn groot geschenk aan ons:

    "Als u te biechten gaat, naar deze fontein van Mijn genade, vloeit het Bloed en het Water dat uit Mijn Hart liep, steeds over uw ziel en veredelt deze. Elke keer als u te biechten gaat, dompel uzelf dan volledig onder in Mijn genade, met een groot vertrouwen, zodat ik de vrijgevigheid van Mijn genade over uw ziel kan uitstorten. Als u de biechtstoel nadert, weet dan dat Ikzelf daar op u wacht. Ik ben enkel verborgen in de priester, maar Ikzelf werk in uw ziel. Hier ontmoet de ellende van de ziel de genade van God. Vertel de zielen over deze fontein van genade die de zielen met het werktuig van vertrouwen begenadigt. Als hun vertrouwen groot is, staan er geen grenzen op mijn edelmoedigheid. De stortvloed van Mijn genade vloeit over de nederige zielen. De trots blijft achter in ellende en schamelheid, omdat Mijn genade deze wegneemt van de nederige zielen." [Db. 1602]

    "Vertel aan de zielen dat zij vertroosting moeten zoeken: dat is in de rechterstoel van Genade. Daar vinden de grootste mirakelen plaats en worden ze onophoudelijk herhaald. Om voordeel te halen uit dit mirakel is het niet nodig om een grote bedevaart te ondernemen, noch een uiterlijke ceremoniële aangelegenheid uit te voeren. Het volstaat om met geloof tot de voeten van Mijn plaatsvervanger te komen en hem uw ellende te onthullen en het Mirakel van de Goddelijke Barmhartigheid zal zich ten volle openbaren. Als een ziel zoals een afgetakeld lichaam is zodat er vanuit menselijk oogpunt, geen hoop meer is op herstel en alles reeds verloren is, dan is dit niet zo met God. Het mirakel van de Goddelijke Barmhartigheid herstelt deze ziel volledig. O, hoe ellendig zijn dezen die geen voordeel willen nemen uit het Mirakel van de Goddelijke Barmhartigheid! U zult het vergeefs uitroepen, maar het zal te laat zijn." [Db. 1448]

    Bronnen: Bisschop Mark Davies, Strewsberry; Vr. Zuhldrof, Zenit, Dagboek van de Goddelijke Barmhartigheid, Zr. Faustina Kowalska

    Vertaling: Chris De Bodt

    De voordelen van een goede biecht
    (Fr. Hardon)

    Door het drastisch afnemen van het sacrament van de biecht, ontstaat er bij de mensen van vandaag de verkeerde indruk dat de biecht helemaal niet meer nodig is, en zeker niet meer op regelmatige basis.

    Zonder twijfel is één van de oorzaken van deze trieste gang van zaken de wilde theorieën die tegenwoordig de ronde doen over de hofdzonden en de banalisering ervan in de huidige media. Zo denkt men thans onder andere dat er, buiten de totale verwerping van God, geen dodelijke zonden kunnen worden begaan. Wie anders haat er immers God dan enkel de duivel? Waarom zou één overspel of één zwangerschapsonderbreking nog een dodelijke zonde zijn? Deze trend zorgt er voor dat er in vele parochies niet meer te biechten wordt gegaan, of erger nog, dat sommige parochies helemaal geen biechtvieringen meer voorzien rond Kerst.

    Inderdaad, het komt meer en meer voor dat de mensen moeten op zoek gaan naar een plaats waar nog een biecht kan worden afgenomen en soms moet men er zelfs een telefonische afspraak voor maken. In sommige parochies wordt nog weinig aandacht geschonken aan dit zo belangrijke sacrament. Als men dan in sommige preken nog te horen krijgt dat men enkel nog dagelijkse zonden hoeft te biechten, of men moet terugkeren wanneer men iets belangrijks te vertellen heeft, dan is het hek helemaal van de dam.

    Het is belangrijk om de mensen aan de waarden van een regelmatige biecht te herinneren, omdat het te maken heeft met de bestemming van de ziel. Eigenlijk zou het één van de hoofdopdrachten van de parochies moeten zijn om zoveel mogelijk mensen later te verzekeren van een gelukkig eeuwig leven in de aanwezigheid van God. Dit kan niet genoeg benadrukt worden. Wat ook niet mag gebeuren is het veroordelen van mensen. Enkel de zonde zelf mag worden veroordeeld, nooit de mensen. Laat het oordeel over aan God.

    "Vooraleer verder te gaan," aldus Fr. Hardon, "raad ik u aan om uw biechtvader met wijsheid en voorzichtigheid te kiezen, en met de nodige tact en met de inachtneming van de christelijke waarde van vergevingsgezindheid, voor deze priesters te bidden die dit dierbare sacrament ongenegen zijn."

    Wat vertelt de leer van de Kerk ons terzake?

    Waarom nog te biechten gaan [volgens sommigen]?

    Het lijdt geen twijfel dat de afname van de praktijk van een regelmatige biecht, zonder rekening te houden met de "dodelijke zonden", een relatief nieuwe trend is binnen de Katholieke Kerk. Een dergelijke ontwikkeling onder goddelijke begeleiding, maakt, volgens sommigen, deel uit van het karakter van het Katholieke Christendom.

    Bijgevolg zouden de tijden van hen die de wenkbrauwen fronsen bij deze nieuwe trend en teruggrijpen naar de oude praktijken, eerder achter de rug zijn. Zij slagen er niet in om zich aan te passen aan een Kerk die voortdurend in beweging is, een levende Kerk en daarom een evoluerend Lichaam van Christus.

    De Pausen beweren het tegendeel

    De negen pausen van de voorbije eeuw beweren echter het tegendeel en hebben steeds een regelmatige biecht verdedigt tegen, wat u kunt raden, de "critici" onder de clerus.

    Of om het met de woorden van Pius XII te zeggen: "Het is waar dat dagelijkse zonden op vele wijzen, die ten zeerste worden aanbevolen, kunnen worden goedgemaakt, maar om een spoedige geestelijke ontwikkeling rond de deugdzaamheid op te bouwen, willen wij een trouwe praktijk van de regelmatige biecht, die is ingesteld door de Kerk en door de bezieling van de Heilige Geest, ernstig verdedigen. De zelfkennis wordt hierdoor oprecht bevorderd, de christelijke nederigheid groeit, slechte gewoonten worden bijgestuurd, aan geestelijke verwaarlozing en lauwheid worden weerstaan, het geweten wordt gezuiverd, de wil gesterkt, een heilzame zelfbeheersing wordt bereikt en de genade wordt verhoogd door de kracht van het sacrament zelf. Dat diegenen onder de jonge clerus zich er mogen bewust van worden wat ze aan het doen zijn door minder waarde te hechten een aan regelmatige biecht, want wat ze doen is vreemd aan de geest van Christus en rampzalig voor het Mystieke Lichaam van Christus."

    Hierop bracht het Tweede Vaticaanse Concilie grote veranderingen teweeg in de liturgie. Dit is algemeen geweten, maar wat minder algemeen geweten is, is dat sinds het Concilie, Paus Paulus VI zich veelzeggend uitsprak voor een regelmatig ontvangen van het sacramemt van de boete. Hij erkende dat het onmiddellijke doel van het sacrament het verminderen is van ernstige zonden is. Het nieuwe ritueel legt tevens de nadruk op het heilzame werking tegen dodelijke zonden die tegen God zijn begaan: "Een regelmatige en eerbiedwaardige toevlucht tot dit sacrament, ook al zijn er enkel dagelijkse zonden mee gemoeid, is van een uitzonderlijke waarde. Een regelmatige biecht is niet een louter rituele herhaling en ook niet zuiver een geestelijke oefening. Het is eerder een voortdurende inspanning om de genade van het doopsel te vervolmaken, opdat het leven van Christus zich meer en meer in ons zou openbaren. De hoofdzorg van onze biecht zou een diepere schikking naar Christus en grotere onderwerping aan de Heilige Geest moeten zijn."

    Ook Paus Johannes Paulus II herhaalt in meerdere documenten en toespraken dezelfde boodschap. Hij valt zelfs diegenen aan die de biecht ontmoedigen door de zeggen dat het een geweld aandoen is van de waarheid. Hij vertelt de gelovigen om dit sacrament zoveel mogelijk te ontvangen. Waarom? "Omdat dit sacrament ons hernieuwt in geloofsijver en een goddelijke aanmoediging ondersteunt."

    Hoe belangrijk is het om in deze moderne tijden, die tot ontmoediging en wanhoop leiden, deze woorden te aanhoren!

    De geestelijke waarde van de biecht

    De zelfkennis wordt verhoogd. Hoe blind kunnen wij zijn voor onze eigen gebreken en zwakheden. We zien vlijmscherp andermans zonden en zijn blind als het op onze eigen fouten aankomt. Er is niets in de wereld waaraan we meer nood hebben dan te groeien in nederigheid, dan te erkennen hoe stom en hulpeloos we zijn als het op verleidingen aankomt. Hoe we uitzichtloos Gods barmhartigheid nodig hebben om onszelf werkelijk te zien zoals we zijn.

    Slechte gewoonten worden afgeleerd. Een ander woord voor slechte gewoonte is "onvolmaaktheid". Deze slechte gewoonten zijn in feite het steeds hervallen in verkeerde handelingen. Zo kunnen we de slechte gewoonte hebben om lelijke woorden te gebruiken, of van zelfzuchtig gedrag, dat jaren kan duren vooraleer er "verslaafd" aan te zijn. Op normale basis kan dit ofwel nooit veranderen, ofwel kan het jaren duren om ze af te leren. Met de genade van het sacrament van de biecht, kunnen wij deze soms in een recordtijd overwinnen, buiten elke menselijke verwachtingen.

    Het geweten wordt gezuiverd. We zouden veel meer moeten praten over de zuivering van het geweten. Wat is een zuiver geweten? Een zuiver geweten is een geweten dat instinctief helder ziet, wat er moet gedaan worden in een gegeven situatie en hoe dit moet gedaan worden. Het tegenovergestelde ervan is een afgestompt of gevoelloos geweten. Mensen gaan dan alle soorten kwaad doen, begaan dan allerlei zonden, zonder er zich zelfs bewust van te zijn dat ze verkeerd doen. Het sacrament van de biecht zuivert ons geweten om, onmiddellijk en bijna zonder erbij stil te staan, Gods wil te erkennen in elke levensomstandigheid. Hoe? Door het ingrijpen van de Heilige Geest, wiens gave van deskundig advies onze meningen verlicht om precies te kunnen weten wat God van ons verlangt en wat met deze mening te doen op het ogenblik dat we geconfronteerd worden met een morele beslissing.

    De wil wordt gesterkt. Er kan niet alleen een volledige conferentie aan dit onderwerp worden gewijd, maar zelfs een hele cursus worden besteed aan de waarde van wat ik noem, "het sacrament van de moed". Uiteraard beschikken we allen over een "vrije wil," maar ons instinct vertaalt dit naar een "eigen wil," of te kiezen wat wij willen en om te verwerpen wat wij niet willen. De uitdrukking "pro-choice" is synoniem geworden voor de cultuur van de dood van onze maatschappij. Christus leerde ons om anderen lief te hebben als onszelf, zelfs uit liefde voor anderen te sterven. De wereld vertelt ons thans, onder de wetten van de meeste landen, om onschuldige ongeboren kinderen te doden uit eigenliefde.

    Is het echt niet nodig onze wil te sterken om aan onze eigenliefde te kunnen weerstaan en ons te onderwerpen aan de wil van God? Ik twijfel er niet aan om te zeggen dat het een uiterst wanhopige nood aan is in deze tijden. De zelfcultus wordt aanbeden als een afgod. In alle Westerse universiteiten wordt de filosofie van Immanuel Kant als de belangrijkste leefregel van de studie onderwezen. Aan de basis van zijn moraal ligt het principe van de vrije wil.

    Hebben we ons ooit al afgevraagd of we niet de genade van de biecht nodig hebben om onze wil te sterken door deze te onderwerpen aan Gods wil? In deze tijd van zelfaanbidding is deze genade onontbeerlijk voor het overleven van het Christendom, zou ik durven zeggen.

    Een heilzame zelfbeersing wordt verworven. Een normaal woordenboek telt meer dan driehonderd termen die beginnen met het woord "zelf". Onder deze vinden we woorden als zelfverdieping, zelfaanbidding, zelfbevordering, zelftoejuichening, zelfwaardering, zelfbewustheid, zelfverzekerdheid, om er maar enkele op te noemen.

    Het woordenboek omschrijft zelfbeheersing als "het bedwingen van zijn innerlijke aandrang, van zijn driften en hartstochten", maar alles hangt af van wat er verstaan wordt onder "bedwingen". Alles wat tot dusver gezegd hebben over de impulsieve neiging om onze eigen behoeften te bevredigen brengt het belang op de voorgrond van de Christelijke betekenis van zelfbeheersing.

    Ons geloof vertelt ons dat we spontaan zondig van karakter zijn. Het gebrek van de gave van integriteit die onze eerste ouders bezaten, maakt hiervan deel uit. Van het ogenblik van de ontvangenis in de schoot van de moeder hebben we reeds een natuurlijke neiging om te kiezen voor het aangename en het onaangename te vermijden.

    In deze veronderstelling betekent zelfbeheersing het beheersen van onze prikkels om zich te schikken naar het geest en wil van de Schepper. Niet alles wat wij willen is Zijn wil en niet alles waar wij een afkeer voor hebben is in tegenstelling tot Zijn wil. Zelfbeheersing betekent hier 'het beheersen van onze gedachten en verlangens in overeenstemming met de onmetelijke geest en wil van God."

    Dat is waarom de Kerk, gesticht door de vleesgeworden God, ons vertelt om op regelmatige basis onze toevlucht te zoeken in wat Christus heeft ingesteld als het sacrament van de biecht. We hebben het licht nodig dat dit sacrament ons verzekert en de sterkte die we zo wanhopig nodig hebben om "onszelf" over te geven aan het "Almachtige Zelf" van onze oorsprong en Schepper.

    We worden meer zondeloos. Door het regelmatig en eerbiedig ontvangen van het sacrament van de boete, maken we de rechtvaardiging ervan, ontvangen in het Doopsel, meer wezenlijk. Wat betekent dit? Het betekent dat we meer en meer zondeloos worden. Christenen gebruiken bijgevolg Zijn reddende verlossing van de zielen door zich meer en meer te reinigen en zich zo beter voor te bereiden op Zijn glorievol Koninkrijk, waar niets dat onzuiver is kan binnentreden en waar enkel onschuldigen kunnen deel van uitmaken. En wie kan beweren dat hij of zij zonder zonde is?

    We schikken ons meer naar Jezus Christus. Wij worden meer zoals Jezus Christus door de kracht van de waarden die Hij in Zijn leven op aarde toepaste meer zichtbaar te maken. Welke waarden zijn dit? We worden meer nederig en meer begaafd om onze dwaze en eigenwijze trots te overwinnen. Bovendien is de vernedering van het vertellen van onze zonden aan een andere zondaar Gods manier om ons te zeggen: "Het biechten maakt u nederiger." We worden geduldiger om de pijn te dragen en om de mensen te tolereren die God in ons leven heeft geplaatst. Ons lijden,  onze moelijkheden en beproevingen dat we op aarde moeten doorstaan zijn meestal de oorzaak van anderen en zo verlenen wij hen uiteraard ook de gunst van overeenkomstige genaden voor hun beproevingen. Door dit sacrament worden we meer zoals Jezus door een vromer en groter bewustzijn van Gods pracht, alsook van onze nood om aandacht te schenken aan God. We worden ons meer bewust van onze zwakheden en Gods voortdurende bijstand. Bovenal worden we meer liefdevol door onszelf steeds opnieuw te geven en te geven volgens Zijn goddelijke wil net zoals Jezus zichzelf overgaf aan de wil van Zijn Vader tot Zijn laatste druppel bloed.

    We worden nederiger tegenover de Heilige Geest. De Heilige Geest die in de diepten van onze harten verblijft, spreekt voortdurend tot ons, maar wij luisteren niet altijd naar Hem. We zijn bezig met zovele dingen, zo in beslag genomen door onszelf, onze belangen en zorgen dat Hij dikwijls onopgemerkt in onze harten verblijft en, vrees ik, zelfs dikwijls een ongewaardeerde gastheer is in onze zielen. Indien wij wensen nederiger te worden tegenover de Geest van God is de eerste voorwaarde dat wij er ons van bewust zijn dat Zijn Geest er aanwezig is, dat Hij een stem is die praat. U luistert niet naar de stilte, maar naar Zijn goddelijk gesprek.

    Gods Geest wenst niets liever dan aandacht. Wees dan ook zo hoffelijk en beleefd om te erkennen dat Hij in ons schuilt. Gods Geest wenst dat wij Hem bedanken voor al het goede dat Hij ons verleent. Hij wil dat wij naar Hem blijven vragen. Daarom zendt Hij ons soms moeilijkheden. Dit zijn goddelijke signalen. Wist u dat? Het is een goddelijke roep: "Luiser naar Mij. Dank u. Dank u om ten minste naar Mij om te kijken en dat u Mij ook nog wil kennen buiten uw beproevingen, verleidingen of verdriet. U zou anders niet eens om mij geven. Nu dat u zich hiervan bewust bent, luister dan naar Mij!" Zo gaan onze ogen open en zeggen wij: "Ja, Heer."

    Bovenal wenst de Heilige Geest echt dat wij onderdaning zijn aan Zijn Wil en gehoorzamen aan Zijn Wetten, wanneer Hij ons zegt: "doe dit," of "doe dat niet," of wanneer Hij ons vriendelijk uitnodigt om iets meer te laten dan gewoonlijk als compensatie voor onze zonden, wanneer Hij ons toefluistert: "Zou u soms dit willen doen of zou u dat kunnen vermijden, niet dat het hoeft, maar omdat het Mij pleziert als u toont dat u van Mij houdt?" Dit alles en nog veel meer dan de mens kan omvatten, staat ter beschikking van ons door een regelmatig en eerbiedig ontvangen van het sacrament van de biecht.

    De psychologische waarde van de biecht

    Het regelmatig biechten heeft niet alleen een geestelijke waarde, zoals we reeds hebben gezien, maar tevens brengt het ons een onmetelijk psychologisch voordeel. Met andere woorden, het regelmatig ontvangen van het sacrament van de boete draagt bij tot het welzijn van ons denken en een goddelijke vrede van binnen de ziel.

    Herinner u wat er gebeurde na Pasen, zoals de Heilige Schrift ons vertelt: "De deuren waren gesloten in de kamer waar Zijn leerlingen verbleven, uit vrees voor de Joden. Jezus kwam en stond tussen hen. Hij begroette hen: "Vrede zij met u," en toonde hen zijn handen en zijn zijde. Zijn leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen en Hij zei hen opnieuw: "Vrede zij met u. Zoals de Vader Mij zendt, zend Ik ook u." Hierna blaasde Hij hen leven in door Zijn adem en zei: "Ontvang de Heilige Geest. Wiens zonden u vergeeft, zijn vergeven en deze die u weerhoudt, worden weerhouden." Zoals de Katholieke leer onderwijst, wordt het sacrament van de biecht, door deze woorden, in het leven geroepen.

    De voornaamste oorzaak van een onenigheid in de menselijke geest is het schuldgevoel. Psychologen vertellen ons dat het het mysterieuze gevoel van schuld is dat aan de basis ligt van de onrust van de geest en de stoornis van de wil. Op beide gebieden lossen Zijn volgelingen dit op door het sacrament van de Biecht.

    Gemoedsrust is de ervaring van het kennen van de waarheid. Wij weten allen dat wij zondaars zijn. We weten ook dat wij als zondaars God hebben beledigd en vreemd zijn geworden aan Zijn liefde naar de grootte van onze zonden. Hoezeer hebben wij, door het geloof, de verzekering nodig om te weten dat deze beledigde God ons nog steeds liefheeft! Als Christus ons vertelt dat er in de hemel een grotere vreugde heerst voor één zondaar die zich bekeert dan voor 99 rechtvaardigen, dan spreekt hij tot ons die Zijn verwerping verdienen. Hoe meer wij Zijn sacrament van boete ontvangen, hoe dieper ons vrede wordt.

    De vrede in het hart is de ervaring van te leven naar van Gods wil. Er kan geen vrede zijn als wij onze eigen wil doen en leven naar uw eigen wil is de hel op aarde. God wil dat wij genieten van een vredevol hart. Daarom stelde Hij dit sacrament van de Biecht in. Hoe regelmatiger wij ons falen opbiechten, hoe klein dit falen ook mag wezen, hoe meer vrede wij in ons hart zullen kennen. Waarom? Als er één zaak is wat God van ons verlangt dan is het dat we erkennen dat we zondaars zijn die in Zijn barmhartigheid vertrouwen.

    De katholieke leer verklaart ons duidelijk wat wij moeten verstaan onder het schuldgevoel: het ontbreken van Gods barmhartigheid. Hoe erger onze zonde, hoe meer ons schuldgevoelen wordt. Dat is het begrip van een dodelijke zonde: de bovennatuurlijke dood van de ziel door het verlies van Zijn zuiverende genade. Maar elke zonde houdt een schuldgevoelen in. Elke zonde berooft ons min of meer van Gods genade. Het subjectieve gevoel dat "schuld" wordt genoemd is enkel het topje van de ijsberg. Onder dit alles ligt er de objectieve vaststelling dat we beroofd zijn van Gods vriendschap. Ik hou van het citaat van de Heilige Thomas van Aquino: "de daad van de zonde kan voorbijgaan, maar de schuld blijft bestaan."

    Het regelmatiger wij het sacrament van Gods barmhartigheid ontvangen, hoe meer genade er wordt teruggeschonken aan onze ziel. Wij kunnen dit effect van het groeien van de zielsvrede, waarvoor er geen surrogaat bestaat hier op aarde, ervaren, door er ons bewust van te zijn dat, ondanks onze zonden, God ons liefheeft met die bijzondere liefde die Hij voorbehoudt aan berouwvolle zondaars.

    Vertaling: Chris De Bodt

    De Tien Geboden, Aan Mozes gegeven op de berg Sinai door de Allerhoogste [Exodus 20:3]

    Het eerste gebod

    Ik ben de Heer, uw God
    Gij zult geen afgoden vereren
    maar alleen mij aanbidden en
    boven alles beminnen

    Overdenking bij het eerste gebod

    Heb ik God lief? Wat doe ik voor mijn geloof? Doe ik moeite om mijn geloof te verdiepen? Ontwijk ik God en Zijn geboden? Vlucht ik in de stilte? Bid ik dagelijks, tenminste ‘s morgens, ‘s avonds en aan tafel? Neem ik hiervoor genoeg tijd? Neem ik de moeite om bewust met God te spreken of zeg ik mijn gebeden gedachteloos op? Heb ik God in bepaalde bereiken van mijn leven buitengesloten? Sta ik achter ons geloof of ben ik laf om dit bij anderen te getuigen ? Probeer ik door het geven van het goede voorbeeld en door het gebed, anderen in het geloof te versterken? Heb ik geloofswaarheden bewust ontkend of in twijfel getrokken?

    Weiger ik te gehoorzamen aan de orders van de paus? Ben ik bijgelovig? Vertrouw ik op God of ben ik vertwijfeld? Houd ik me bezig met magie, spiritisme? Ik mag naast God geen afgoden dienen. Zoek ik per vergissing de hulp van waarzeggers, de horoscoop, astrologie, kaartleggers, esoterie, reiki, pendelaars, hypnose? Doe ik aan (Oosterse) meditatievormen, die niet met het christelijk geloof overeenkomen? Luister ik naar satansmuziek? Ga ik alleen naar gebedsgenezers, die door een priester zijn getoetst?

    Het tweede gebod

    Gij zult de naam van uw Heer,
    uw God, niet zonder eerbied gebruiken

    Overdenking bij het tweede gebod

    Heb ik eerbied voor alles, wat heilig is? Heb ik heilige namen gedachteloos of in woede uitgesproken?

    Heb ik gevloekt? Heb ik over Christus, het Kruis, de Kerk gespot? Heb ik in een toestand van zware zonden Christus tijdens de H. Communie ontvangen? Heb ik tijdens een vroegere biecht opzettelijk een zware zonde verzwegen? Heb ik niet gehouden aan een gelofte of een belofte? Ben ik uit de Kerk getreden? Bespot ik priesters of andere geestelijken? Heb ik een meineed gepleegd?

    Het derde gebod

    Wees gedachtig dat gij
    de Dag des Heren heiligt

    Overdenking bij het derde gebod

    Doe ik moeite om de zondag bewust als de dag van de Heer in te vullen? Heb ik door eigen schuld de H. Mis op zondag-en feestdagen verzuimd? Hoe vaak? Met welke reden? Ben ik te laat gekomen?
    Heb ik het heilig Misoffer meegevierd of heb ik ongeïnteresseerd eraan deelgenomen?
    Heb ik op zondag onnodige arbeid verricht?
    Heb ik het gebod van 1 uur nuchter zijn voor het ontvangen van de H. Communie overtreden?
    Heb ik anderen van de H. Mis tegengehouden?

    Het vierde gebod

    Eer uw vader en uw moeder
    zodat je lang zal leven en dat
    het je goed zal gaan op aarde

    Overdenking bij het vierde gebod

    Was ik ondankbaar , liefdeloos of ongehoorzaam t.o.v. mijn ouders en superieuren? Luister ik naar de welwillende raad van mijn ouders?

    Ben ik ter plaatse als zij mijn hulp nodig hebben?
    Kan ik gemeenschappelijk denken en handelen of ben ik nogal egoïstisch?
    Hoe vervul ik de plichten, die ik als vader, moeder, zoon of dochter heb?
    Doe ik moeite als ouder voor de religieuze en opvoeding van het karakter van de kinderen? Ben ik te weinig of te streng?
    Neem ik tijd voor mijn familie? Bidden wij samen?
    Accepteer ik zondige relaties van mijn kinderen?
    Hoe gedraag ik mij als lid van de gemeenschap waar toe ik behoor:
    van de familie, de maatschappij, de staat en de kerk?
    Houd ik mij aan de wetten van de staat, als ze niet tegen de geboden van God zijn? Houd ik me ver van ideologieën?

    Het vijfde gebod

    Gij zult niet doden

    Overdenking bij het vijfde gebod

    Doe ik moeite voor het geven van naastenliefde?
    Bestaat in mijn leven, vijandschap, haat, afkeer, jaloersheid, ondankbaarheid, toorn (wraak), boze wensen, nijd, liefdeloos kletsen over anderen?
    Ben ik hulpvaardig? Heb ik iemand beledigd?
    Was ik onverzoenlijk en nadragend?
    Heb ik een slecht voorbeeld gegeven? Heb ik anderen tot zonden verlijd?
    Heb ik de gezondheid of menselijk leven in gevaar gebracht?
    Schaad ik mezelf en anderen door te roken?
    Hoe gedraag ik mij in het verkeer op de weg?
    Heb ik een moord of medewerking hieraan begaan? ...ook geen zelfmoord ! Heb ik tot abortus of euthanasie geadviseerd of eraan meegewerkt?
    Waar ben ik aan verslaafd? (Ik-, eet-, roem-, tv-, medicamenten-, bezit-, genot-, sport-, speel-, kleding-, sex-, heers-, ruzie-, alcohol-, nicotine-, of drugsverslaving en jaloersheid, enz.)
    Was er kwalijk geklets of laster? Zorg ik voor orde?

    Het zesde gebod

    Gij zult geen onkuisheid
    doen en/of beheren

    Overdenking bij het zesde gebod

    Doe ik moeite om rein van gedachten, wensen en ideeën te zijn?
    Heb ik schaamteloze moppen verteld of dergelijke redes gevoerd?
    Hoe is mijn taalgebruik (ordinair)? Kijk ik naar seksueel opzwepende films of tijdschriften? Heb ik ergernis gegeven door schaamteloze kleding, schaamteloos gedrag, nudisme? Heb ik aan zelfbevrediging gedaan?
    Heb ik voor mijn huwelijk geslachtsverkeer gehad? Had ik een onhuwelijkse verhouding? Heb ik overspel begaan? Leef ik in een voortdurende onhuwelijkse relatie? (weer getrouwd na echtscheiding)?
    Waren er verkrachtingen, homoseksuele relaties, pornografie, prostitutie, incest, verleiding tot ontucht? Voor echtgenoten: Doe ik in mijn huwelijk mijn best om oprecht lief te hebben en trouw te zijn? Ben ik tactvol? Heb ik mijn best gedaan om volgens de wil van God en de leer van de Kerk mijn huwelijk te leiden? Ben ik bereid tot ouderschap en natuurlijke gezinsplanning (geen voorbehoedsmiddelen, sterilisatie, leenmoederschap, ei-en zaadafgifte, kunstmatige bevruchting) Voeden wij onze kinderen op tot kuisheid?

    Het zevende gebod

    Gij zult niet stelen

    Overdenking bij het zevende gebod

    Heb ik gestolen? Heb ik goederen van anderen beschadigd? Heb ik iemand bedrogen? Belastingen ontdoken? (zwart werk?) Verhuur ik soms gastenkamers zonder dit aan te melden (geen belastingafdracht) Heb ik slecht (beroeps)werk geleverd? Ziekte(n) gesimuleerd? Bedrijfseigendom zonder te betalen meegenomen? Was ik te kwistig, te royaal?
    Heb ik werknemers niet eerlijk betaald? Ben ik bereid om alles weer goed te maken? Deel ik met de armen? Ben ik gierig?
    Hoe ga ik om met ziekenfondsen, verzekeringen en sociale hulp? Hoe ga ik om met werk, vrije tijd, talenten en roeping?
    Doe ik moeite om tijdig een eerlijk testament te maken?

    Het achtste gebod

    Gij zult niet vals getuigen,
    tegen uw naaste

    Overdenking bij het achtste gebod

    Doe ik moeite om eerlijk te zijn in mijn spreken en handelen? Heb ik gelogen?
    Wat voor een gevolgen had dit voor mijn naasten? Huichelarij?
    Moet ik tegen mezelf liegen, omdat ik de waarheid niet wil zien?
    Kan ik fouten toegeven?
    Hoe ga ik om met mijn lauwheid in het geloof?

    Het negende gebod

    Gij zult geen onkuisheid
    doen en/of beheren

    Overdenking bij het negende gebod

    Doe ik moeite om rein van gedachten, wensen en ideeën te zijn?
    Heb ik schaamteloze moppen verteld of dergelijke redes gevoerd?
    Hoe is mijn taalgebruik (ordinair)? Kijk ik naar seksueel opzwepende films of tijdschriften? Heb ik ergernis gegeven door schaamteloze kleding, schaamteloos gedrag, nudisme? Heb ik aan zelfbevrediging gedaan?
    Heb ik voor mijn huwelijk geslachtsverkeer gehad? Had ik een onhuwelijkse verhouding? Heb ik overspel begaan? Leef ik in een voortdurende onhuwelijkse relatie? (weer getrouwd na echtscheiding)?
    Waren er verkrachtingen, homoseksuele relaties, pornografie, prostitutie, incest, verleiding tot ontucht? Voor echtgenoten: Doe ik in mijn huwelijk mijn best om oprecht lief te hebben en trouw te zijn? Ben ik tactvol? Heb ik mijn best gedaan om volgens de wil van God en de leer van de Kerk mijn huwelijk te leiden? Ben ik bereid tot ouderschap en natuurlijke gezinsplanning (geen voorbehoedsmiddelen, sterilisatie, leenmoederschap, ei-en zaadafgifte, kunstmatige bevruchting) Voeden wij onze kinderen op tot kuisheid?

    Het tiende gebod

    Gij zult niet onrechtvaardig beheren,
    wat uw naaste toebehoort.

    Overdenking bij het tiende gebod

    Heb ik gestolen? Heb ik goederen van anderen beschadigd? Heb ik iemand bedrogen? Belastingen ontdoken? (zwart werk?) Verhuur ik soms gastenkamers zonder dit aan te melden (geen belastingafdracht) Heb ik slecht (beroeps)werk geleverd? Ziekte(n) gesimuleerd? Bedrijfseigendom zonder te betalen meegenomen? Was ik te kwistig, te royaal?
    Heb ik werknemers niet eerlijk betaald? Ben ik bereid om alles weer goed te maken? Deel ik met de armen? Ben ik gierig?
    Hoe ga ik om met ziekenfondsen, verzekeringen en sociale hulp? Hoe ga ik om met werk, vrije tijd, talenten en roeping?
    Doe ik moeite om tijdig een eerlijk testament te maken?

    Bron: Jos De Bres

    01-02-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Sacrament van de Verzoening [2]
    Het Sacrament van de Verzoening [2]

    De Catechismus

    Laten we ons nog wat verder verdiepen in dit fantastische sacrament door de betekenis van elk onderdeel onder de loep te plaatsen. Wat zegt de katholieke catechismus ons daarover?

    Het is nodig ons daarover te buigen om dit sacrament werkelijk te kunnen doorleven en zo uit te stralen naar de wereld, want het Licht mag niet onder de korenmaat gezet worden.

    Het is belangrijk voor ons om er meer over te weten en zo mensen de juiste uitleg te kunnen geven. Zo brengen we mensen tot God.

    We zijn allemaal gezondenen.

    De Sacramenten van genezing

    Door de sacramenten van de christelijke initiatie ontvangen wij het nieuwe leven van Christus. Dit leven nu dragen wij 'in aarden potten' [2 Kor. 4,7]. Het is nog 'met Christus verborgen in God' [Kol. 3,3]. Wij zijn in 'onze aardse woning' [2 Kor. 5,1] nog onderworpen aan lijden, ziekte en dood. Dit nieuwe leven als kind van God kan door de zonde verzwakt worden en zelfs verloren gaan.

    Onze Heer Jezus Christus, geneesheer van onze ziel en ons lichaam, die de lamme zijn zonden vergeven heeft en hem zijn lichamelijke gezondheid heeft teruggegeven, wilde dat zijn kerk, in de kracht van de heilige Geest, zijn werk van genezing en heil zou voortzetten, zelfs jegens haar eigen leden. Dit is het doel van de twee sacramenten van genezing: het boetesacrament en de ziekenzalving.

    Artikel 4: Het sacrament van Boete en Verzoening

    Zij die naderen tot het boetesacrament, verkrijgen van Gods barmhartigheid de vergiffenis van de Hem aangedane belediging en tezelfdertijd de verzoening met de kerk, die zij door hun zonde geschonden hebben en die zich door haar liefde, voorbeeld en gebed voor hun bekering inspant'.

    1. Hoe wordt dit sacrament genoemd?

    Het wordt sacrament van bekering genoemd, omdat het op sacramentele wijze Jezus' oproep tot bekering verwezenlijkt, de stap om naar de Vader terug te keren, van wie men zich door de zonde had verwijderd.

    Het wordt boetesacrament genoemd, omdat het een persoonlijke en kerkelijke weg van de zondige christen tot bekering, berouw en voldoening heiligt.

    Het wordt sacrament van de biecht genoemd, omdat de bekentenis, het biechten of belijden van de zonden ten overstaan van een priester, een wezenlijk element van het sacrament is. Dit sacrament is ook een 'belijdenis' in de diepe zin van het woord, namelijk erkenning en lofprijzing van Gods heiligheid en van zijn barmhartigheid jegens de zondige mens.

    Het wordt sacrament van de vergeving genoemd, omdat God door de sacramentele absolutie van de priester aan de boeteling "vrijspraak en vrede" verleent.

    Het wordt sacrament van verzoening genoemd, omdat het aan de zondaar Gods verzoenende liefde schenkt: "Laat u met God verzoenen" [2 Kor. 5: 20]. Hij die vanuit Gods barmhartige liefde leeft, is bereid om gehoor te geven aan de oproep van de Heer: "Ga u eerst met uw broeder verzoenen" [Mt. 5,24].

    2. Waarom na het doopsel nog een sacrament van verzoening?

    'Nu zijt gij rein gewassen, gij zijt geheiligd, gij zijt gerechtvaardigd in de naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God' [1 Kor. 6,11]. Men moet zich bewust zijn van de verhevenheid van de gave Gods die ons in de sacramenten van de christelijke initiatie geschonken wordt, om te begrijpen in welke mate de zonde uitgesloten is voor wie 'met Christus is bekleed' [Gal. 3,27]. De apostel Johannes zegt echter ook: 'Als wij beweren zonder zonde te zijn, bedriegen wij onszelf en woont de waarheid niet in ons' [1 Joh. 1,8]. En de Heer zelf leerde ons te bidden: 'Vergeef ons onze schulden' [Lc. 11,4]. Daarbij verbond Hij de vergeving die we elkaar schenken voor onze schulden, aan de vergeving die God verleent voor onze schulden.

    Door de bekering tot Christus, de nieuwe geboorte van het doopsel, de gave van de heilige Geest en door het lichaam en bloed van Christus dat we als voedsel ontvangen hebben, zijn wij 'heilig en vlekkeloos geworden voor zijn aangezicht' [Ef. 1,4], zoals ook de kerk zelf, bruid van Christus, 'heilig en onbesmet' [Ef. 5,27] is. Het nieuwe leven, ontvangen in de christelijke initiatie, heeft niet de broosheid en de zwakheid van de menselijke natuur uit de weg geruimd, noch de neiging tot zonde; de traditie noemt dit de begeerlijkheid en die blijft in de gedoopten aanwezig, opdat zij met de genade van Christus de proef zouden doorstaan in de strijd van het christelijk leven.1 Dit is de strijd die eigen is aan de bekering, met het oog op de heiligheid en het eeuwig leven, waartoe de Heer ons onophoudelijk oproept.

    3. De bekering van de gedoopten

    Jezus roept op tot bekering. Deze oproep is een wezenlijk onderdeel van de aankondiging van het rijk Gods: 'De tijd is vervuld en het rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de blijde boodschap' [Mc. 1,15]. In de prediking van de kerk wordt deze oproep allereerst gericht tot hen die Christus en zijn evangelie nog niet kennen. Het doopsel is dan ook het voornaamste moment van de eerste en de fundamentele bekering. Door het geloof in de blijde boodschap en door het doopsel verzaakt men aan het kwaad en verwerft men het heil, dit wil zeggen de vergeving van alle zonden en de gave van het nieuwe leven.

    Christus' oproep tot bekering blijft evenwel weerklinken in het leven van de christenen. Deze tweede bekering is een ononderbroken opgave voor heel de kerk die 'in haar eigen schoot zondaars omvat' en die zich dus, 'tezelfdertijd heilig en altijd tot zuivering geroepen, onophoudelijk toelegt op boetvaardigheid en levensvernieuwing'. Dit streven naar bekering is niet zonder meer mensenwerk, maar een ontroering van 'het vermorzelde hart' [Ps. 51,19] dat aangetrokken en bewogen wordt door de genade om te beantwoorden aan de barmhartige liefde van God, die ons het eerst heeft liefgehad.

    Hiervan vinden we een getuigenis in de bekering van de heilige Petrus, nadat deze zijn Meester driemaal had verloochend. Jezus' eindeloos barmhartige blik wekt bij Petrus tranen van berouw op [Lc. 22,61] en, na de verrijzenis van de Heer, de drievoudige bevestiging van zijn liefde voor Jezus. De tweede bekering heeft ook een dimensie die de gemeenschap raakt. Dit komt tot uiting in de oproep die de Heer tot een hele kerk richt: 'Bekeer u!' [Apok. 2,5.16].

    In verband met de twee bekeringen zegt de heilige Ambrosius dat men in de kerk 'het water en de tranen aantreft: het water van het doopsel en de tranen van de boete'.

    4. De inwendige boetvaardigheid

    Zoals dit reeds bij de profeten het geval was, beoogt Jezus' oproep tot bekering en boete niet op de eerste plaats uiterlijke werken -'zak en as', vasten en verstervingen- maar de bekering van het hart, de innerlijke boetvaardigheid. Zonder deze innerlijke bekering blijven de werken van boetvaardigheid vruchteloos en leugenachtig; de innerlijke bekering daarentegen zet ertoe aan deze houding uit te drukken in zichtbare tekens, gebaren en werken van boetvaardigheid.

    De innerlijke boetvaardigheid houdt een grondige heroriëntering van heel het leven in, een terugkeer, een, bekering van ganser harte tot God, een afzien van de zonde, een afkeer van het kwaad, met daarbij een weerzin tegen de slechte daden die bedreven werden. Tegelijkertijd wekt zij in ons het verlangen en het besluit ons leven te veranderen, met daarbij de hoop op de goddelijke barmhartigheid en in het vertrouwen op de hulp van zijn genade. Deze bekering van het hart gaat vergezeld van een heilzame smart en droefheid, die de Kerkvaders animi cruciatus [zielskwelling] of compunctio cordis [rouwmoedigheid van het hart] hebben genoemd.

    Vervul ons want de mens is traag en hard. God moet de mens een nieuw hart geven. Bekering is allereerst een werk van Gods genade die onze harten weer tot Hem keert: 'Heer, breng ons weer bij U terug, maak ons leven opnieuw zoals vroeger' [Klaagl. 5,21]. God geeft ons de kracht om opnieuw te beginnen. Pas als ons hart de verhevenheid van Gods liefde ontdekt, wordt het ontsteld door de verschrikking en de last van de zonde en begint het te vrezen God door de zonde te beledigen en van Hem gescheiden te worden. Het menselijk hart bekeert zich door op te kijken naar Hem die onze zonden hebben doorstoken:

    Laten wij met aandacht het bloed van Christus beschouwen, en beseffen hoe kostbaar dit is voor God, zijn Vader. Dit bloed is immers vergoten voor ons heil, en bracht aan heel de wereld de genade van de inkeer.

    Sinds Pasen is het de heilige Geest die 'de wereld het overtuigend bewijs levert van wat zonde is' [Joh. 16,8-9], namelijk dat de wereld niet heeft geloofd in Hem die de Vader gezonden heeft. Dezelfde Geest echter die de zonde open baart, is ook de Vertrooster die aan het hart van de mens de genade van het berouw en van de bekering schenkt.

    5. De veelvuldige vormen van boetedoening in het Christelijk leven

    De innerlijke boetvaardigheid van de christen kan zich op uiteenlopende wijzen uiten. De Schrift en de Kerkvaders leggen vooral op drie vormen de nadruk: het vasten, het gebed en de aalmoes. Het zijn uitdrukkingen van onze bekering in onze relatie tot onszelf, tot God en tot de anderen. Naast de grondige zuivering die het doopsel of het martelaarschap bewerken, noemen zij als middel om vergiffenis van de zonden te verkrijgen: de inspanning om zich met zijn naaste te verzoenen, de tranen van boete, de zorg voor het heil van de naaste, de voorspraak van de heiligen en de naastenliefde 'die tal van zonden bedekt' [1 Petr. 4,8].

    De bekering wordt in het dagelijks leven verwezenlijkt door daden van verzoening, de zorg voor de armen, het betrachten en verdedigen van de rechtvaardigheid en het recht, door schuld te bekennen aan zijn broeders en zusters, de broederlijke vermaning, de verbetering van zijn leven, het gewetensonderzoek, de geestelijke begeleiding, het aanvaarden van het lijden en het verduren van de vervolging omwille van de gerechtigheid. Elke dag zijn kruis opnemen en Jezus volgen is de zekerste weg van boetvaardigheid.

    Eucharistie en boete. De dagelijkse bekering en boetvaardigheid vinden hun bron en hun voedsel in de eucharistie, omdat het offer van Christus immers, dat ons met God heeft verzoend, tegenwoordig wordt gesteld. Ze voedt en sterkt hen die door het leven van Christus worden bezield: 'ze is het tegengif dat ons verlost van onze dagelijkse zonden en ons behoedt voor doodzonden.'

    Het lezen van de heilige Schrift, het bidden van het getijdengebed en het Onze Vader, elke oprechte daad van eredienst of godsvrucht verlevendigen in ons de geest van bekering en boetvaardigheid en dragen bij tot vergiffenis van onze zonden.

    Boetetijden en boetedagen tijdens het liturgisch jaar [de vastentijd, elke vrijdag ter gedachtenis van de dood van de Heer] zijn voor de kerk gelegenheden bij uitstek om boete te doen. Deze tijden zijn uitermate geschikt voor retraites, boetevieringen, bedevaarten als teken van boete, dingen die men zich vrijwillig ontzegt, zoals vasten en aalmoezen geven en broederlijk delen [liefde- en missiewerken].

    [Zijn dit niet de dingen die de Gospa ons ook met aandrang vraagt?]

    Het proces van de bekering en de boetvaardigheid werd door Jezus op indrukwekkende wijze beschreven in de zogenaamde parabel 'van de verloren zoon' waarin 'de barmhartige vader' centraal staat [Lc. 15: 11-24]: de betovering van een denkbeeldige vrijheid, het verlaten van het vaderlijk huis, de uiterste ellende waarin de zoon geraakt, nadat hij zijn geld verkwist heeft; de diepe vernedering varkens te moeten hoeden en, erger nog, verlangen zich te voeden met de schillen die de varkens voorgeworpen kregen, de gedachte aan wat hij verloren had, het berouw en het voornemen schuld te bekennen jegens zijn vader; de weg terug, de liefdevolle opname door de vader en de vreugde van de vader. Het zijn allemaal fasen die het bekeringsproces kenmerken. In het fraaie kleed, de ring en het feestmaal verschijnen de symbolen van het nieuwe, zuivere, waardige en vreugdevolle leven, een leven van iemand die tot God en zijn huisgezin, de kerk, terugkeert. Enkel het hart van Jezus, dat de diepten van de liefde van zijn Vader kent, kon ons op een zo eenvoudige en tegelijk schitterende wijze openbaren hoe onpeilbaar diep de barmhartigheid van de Vader is.

    6. Het sacrament van boete en verzoening

    De zonde is allereerst een belediging van God, het verbreken van de gemeenschap met Hem. Zonde tast bovendien de gemeenschap met de kerk aan. Daarom leidt bekering zowel tot Gods vergeving als tot verzoening met de kerk, wat door het sacrament van de boete en verzoening liturgisch uitgedrukt en verwezenlijkt wordt.

    God alleen vergeeft de zonde


    God alleen vergeeft zonden. Aangezien Jezus de Zoon van God is, zegt Hij over zichzelf: 'De Mensenzoon heeft de macht op aarde zonden te vergeven' [Mc. 2,10] en Hij oefent deze macht ook uit: 'Uw zonden zijn u vergeven !' [Mc. 2,5] ; [Lc. 7,48]. Zelfs nog meer: krachtens zijn goddelijk gezag geeft Hij deze macht aan de mensen, opdat zij die uitoefenen in zijn naam.

    Christus wilde dat heel zijn kerk, in haar gebed, haar leven en haar handelen, teken en instrument zou zijn van de vergeving en de verzoening, die Hij voor ons met de prijs van zijn bloed verworven heeft. Hij heeft echter de uitoefening van de macht om te vergeven aan het apostolisch ambt toevertrouwd. Dit ambt is belast met 'de dienst van de verzoening' [2 Kor. 5,18]. De apostel wordt gezonden 'in naam van Christus', en 'het is God zelf' die door middel van hem oproept en smeekt: 'Laat u met God verzoenen' [2 Kor. 5:20]

    De verzoening met de kerk

    Tijdens zijn openbaar leven heeft Jezus niet alleen de zonden vergeven, Hij heeft ook de vrucht van deze vergeving laten zien: Hij heeft de verzoende zondaars weer opgenomen in de gemeenschap van het Volk van God, waaruit de zonde hen verwijderd en zelfs uitgesloten had. Het feit dat Jezus zondaars bij zich aan tafel toelaat en, duidelijker nog, dat Hij zich bij hen aan tafel aansluit, is een schitterend teken daarvan. Op indrukwekkende wijze brengt Hij hiermee zowel Gods vergeving als hun terugkeer in de kring van het Volk van God tot uitdrukking.

    Wanneer de Heer de apostelen laat delen in zijn macht zonden te vergeven, geeft Hij hun ook het gezag de zondaars met de kerk te verzoenen. Deze kerkelijke dimensie van hun taak wordt met name uitgedrukt door de plechtige woorden die Christus tot Simon Petrus richt: 'Ik zal u de sleutels geven van het rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn' [Mt. 16,19]. 'Het staat vast dat de macht om te binden en te ontbinden, die aan Petrus geschonken werd, ook is gegeven aan het college van de apostelen, dat met zijn hoofd verenigd is [Mt. 18,18 ; 28,16-20].'

    De woorden binden en ontbinden betekenen: wie gij uit uw gemeenschap uitsluit, zal ook uit de gemeenschap met God uitgesloten worden; wie gij opnieuw in uw gemeenschap opneemt, zal ook God weer bij zich opnemen. De verzoening met de kerk is niet te scheiden van de verzoening met God.

    Het sacrament van vergeving

    Cristus heeft het boetesacrament ingesteld ten behoeve van alle zondige leden van zijn kerk, allereerst voor hen die na het doopsel zwaar gezondigd hebben en die zo de doopgenade verloren en de kerkelijke gemeenschap geschaad hebben. Het boetesacrament biedt hun een nieuwe gelegenheid om zich te bekeren en de genade van de rechtvaardiging terug te vinden. De Kerkvaders stellen dit sacrament voor als 'de tweede redplank [van het heil] na de schipbreuk, het verlies van de genade'.

    In de loop der eeuwen heeft de concrete vorm waarin de kerk deze macht, ontvangen van de Heer, heeft uitgeoefend veel variaties gekend. Gedurende de eerste eeuwen was de verzoening van de christenen die na hun doopsel bijzonder zware zonden bedreven hadden [bijvoorbeeld afgoderij, moord of overspel], aan een zeer strenge tucht gebonden. De boetelingen moesten vaak jarenlang in het openbaar boete doen voor hun zonden alvorens verzoend te worden. Tot deze 'orde der boetelingen' [die slechts bepaalde zware zonden betrof] werd iemand slechts zelden toegelaten, in bepaalde streken slechts eenmaal in zijn hele leven. Gedurende de zevende eeuw brachten de Ierse missionarissen, geïnspireerd door de monastieke traditie uit het oosten, de 'privé'-praktijk van de boete naar het vasteland van Europa mee. Er werd niet meer geëist, publiek en langdurig boete te doen alvorens met de kerk verzoend te worden. Het sacrament vindt voortaan op een meer besloten wijze plaats tussen de boeteling en de priester. Deze nieuwe praktijk voorzag in de mogelijkheid dat het sacrament herhaald werd en opende zo de weg voor een regelmatig ontvangen ervan. De mogelijkheid ontstond dat in één enkele sacramentele viering zowel de zware als de dagelijkse zonden vergeven werden. Dit is in grote lijnen de vorm van boete die de kerk tot op de dag van vandaag kent.

    Bij alle veranderingen die de kerkorde en de viering van dit sacrament in de loop der eeuwen gekend hebben, onderscheidt men dezelfde fundamentele structuur. Zij bevat twee even wezenlijke elementen: enerzijds wat de mens doet die zich bekeert onder invloed van de heilige Geest, namelijk het berouw, de belijdenis en de voldoening; anderzijds wat God doet door tussenkomst van de kerk. De kerk die door de bisschop en zijn priesters in naam van Jezus Christus de vergeving van de zonden schenkt en de wijze van voldoening vastlegt, bidt ook voor de zondaar en doet samen met hem boete. Zo wordt de zondaar genezen en weer opgenomen in de kerkelijke gemeenschap.

    De absolutieformule die in de Latijnse kerk gebruikt wordt, brengt de wezenlijke elementen van dit sacrament tot uitdrukking: de barmhartige Vader is de bron van alle vergeving. Hij verwezenlijkt de verzoening van de zondaars door het paasmysterie van zijn Zoon en de gave van zijn Geest door middel van het gebed en het dienstwerk van de kerk: God, de barmhartige Vader, heeft de wereld met zich verzoend door de dood en de verrijzenis van zijn Zoon en de heilige Geest uitgestort tot vergeving van de zonden; Hij schenke u door het dienstwerk van de kerk vrijspraak en vrede. En ik ontsla u van uw zonden in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.

    7. De akten van de boeteling

    Het boetesacrament verplicht de zondaar alles graag te aanvaarden: het berouw in zijn hart, de belijdenis in zijn mond, algehele nederigheid en een vruchtbare voldoening in zijn doen en laten.

    Het berouw

    Onder de akten van de boeteling komt het berouw op de eerste plaats. Dit is "de zielesmart vanwege de zonden die men bedreven heeft en de afschuw ervan, vergezeld van het voornemen voortaan niet meer te zondigen."

    [De H. pastoor van Ars weigerde soms de absolutie en eiste dat ze zich eerst "in orde" zouden stellen door een diepe berouw en een definitieve breuk met het verleden, omdat hij of zij anders toch zou hervallen in de zonde. Ook Pater Pio stuurde de mensen terug als er geen oprecht berouw was][toevoeging opsteller]

    Dit berouw wordt "volmaakt" genoemd, wanneer het voortkomt uit liefde tot God die bovenal bemind wordt ["contritie" ofwel "berouw uit liefde"]. Door zulk een berouw worden de dagelijkse zonden vergeven. Ook schenkt het vergiffenis van doodzonden als het vergezeld wordt van het vaste voornemen om zo spoedig mogelijk tot de sacramentele biecht te naderen.

    Het berouw dat "onvolmaakt" genoemd wordt [ofwel "attritie"], is eveneens een gave van God, een impuls van de heilige Geest. Het komt voort uit het besef hoe afschuwwekkend de zonde is of uit angst voor de eeuwige verwerping en andere straffen waarmee de zondaar bedreigd wordt [berouw uit vrees]. Een dergelijke verontrusting van het geweten kan een innerlijke ontwikkeling op gang brengen die onder inwerking van de genade door de sacramentele absolutie vervolmaakt zal worden. Uit zichzelf bewerkt het onvolmaakte berouw echter niet de vergeving van zware zonden. Het bevordert de ontvankelijkheid voor deze vergeving die verkregen wordt in het boetesacrament.

    Het is passend zich op het ontvangen van dit sacrament voor te bereiden door een gewetensonderzoek in het licht van het woord van God [en vooral door zich te laten bekijken door Jezus zoals Mgr. Léonard ons voorstelt].

    De meest passende teksten hiervoor vindt men in de catechese over het zedelijk handelen dat in de evangelies en de brieven van de apostelen vervat ligt: de bergrede, de onderrichting van de apostelen.

    De belijdenis van de zonden

    De belijdenis van de zonden [de bekentenis] heeft, zelfs louter menselijk gesproken, een bevrijdende uitwerking en vergemakkelijkt onze verzoening met de anderen. Door de belijdenis erkent de mens de zonden die hij bedreven heeft; hij aanvaardt de verantwoordelijkheid ervoor en stelt zich zodoende opnieuw open voor God en de gemeenschap met de kerk, waardoor een nieuwe toekomst mogelijk wordt.

    De belijdenis ten overstaan van een priester is een wezenlijk onderdeel van het boetesacrament: De boetelingen moeten in de biecht alle doodzonden opsommen waarvan zij zich na een zorgvuldig gewetensonderzoek bewust zijn, zelfs wanneer deze zeer verborgen zijn en slechts ingaan tegen de laatste twee van de tien geboden, want soms brengen deze zonden de ziel een zwaardere wonde toe en zijn ze gevaarlijker dan zonden die openlijk bedreven werden.

    Wanneer de gelovigen zich erop toeleggen alle zonden die zij zich herinneren te belijden, onderwerpen zij deze ongetwijfeld aan Gods vergevingsgezinde barmhartigheid. Zij echter die anders handelen en bewust enkele zonden verzwijgen, leggen aan Gods goedheid niets voor wat deze door tussenkomst van de priester zou kunnen vergeven. 'Als de zieke zich ervoor schaamt zijn wonde aan de dokter te laten zien, kan de geneeskunde niet verzorgen wat zij niet kent'.

    Volgens het gebod van de kerk is 'iedere gelovige, wanneer hij tot de jaren van het verstand gekomen is, verplicht minstens eenmaal per jaar zijn zware zonden oprecht te belijden'. Hij die zich ervan bewust is een doodzonde bedreven te hebben, kan de heilige communie niet ontvangen zonder eerst de sacramentele absolutie verkregen te hebben, zelfs wanneer hij diep berouw heeft, tenzij hij een ernstige reden heeft om te communiceren en het hem niet mogelijk is zich tot een biechtvader te richten. Kinderen moeten tot het boetesacrament naderen, voordat zij de eerste heilige communie ontvangen.

    Hoewel het niet strikt noodzakelijk is, beveelt de kerk het toch ten zeerste aan, ook de dagelijkse zonden te belijden. De regelmatige belijdenis van onze dagelijkse zonden helpt ons ook werkelijk ons geweten te vormen, te strijden tegen onze slechte neigingen, ons te laten helen door Christus en voortgang te boeken in het geestelijk leven. Door vaker in dit sacrament de barmhartigheid van de Vader te ervaren, worden wij ertoe aangezet zelf, zoals Hij, barmhartig te zijn:

    Wie zijn zonden belijdt, werkt reeds met God samen. God klaagt uw zonden aan. Als ook gij die aanklaagt, sluit gij u bij God aan. De mens en de zondaar zijn als het ware twee dingen. Wat gij onder mens verstaat, heeft God gemaakt. De zondaar is door de mens zelf gemaakt. Vernietig wat gij hebt gemaakt, opdat God kan redden wat Hij gemaakt heeft [...]. Uw goede daden nemen een aanvang wanneer uw eigen maaksel u begint te mishagen, omdat gij dan uw slechte daden aanklaagt. Het begin van de goede daden is de belijdenis van de slechte daden. Dan doet gij de waarheid en komt gij tot het licht.

    De voldoening

    Vele zonden berokkenen aan de naaste schade. Men moet al het mogelijke doen om deze schade te herstellen [bijvoorbeeld door gestolen goed terug te geven, de goede naam te herstellen van iemand die het slachtoffer is van laster, verwondingen goed te maken].

    [Dit is iets wat heel dikwijls uit het oog verloren wordt en wat de vergeving van degene die kwaad werd gedaan sterk bemoeilijkt! Men denkt dat het kwaad is hersteld door te gaan biechten, dit is echter niet waar. Denk maar aan het onrecht dat je zelf ondervindt en waar nooit nog met een woord over gerept wordt. Dit zijn dingen die je niet zomaar kan vergeven. Als de persoon in kwestie om vergeving vraagt en het probeert goed te maken, is dit al heel anders.][toevoeging van de opsteller]

    De rechtvaardigheid alleen al vereist dit. Maar de zonde kwetst en verzwakt bovendien de zondaar zelf, evenals zijn relatie tot God en de naaste. De absolutie neemt de zonde weg, maar maakt de wanorde die door de zonde veroorzaakt werd niet geheel ongedaan. Uit de zonde opgestaan moet de zondaar nog de volledige geestelijke gezondheid herwinnen. Hij moet dus nog iets meer doen om zijn zonden goed te maken: hij moet op geëigende wijze 'voldoening schenken' of zijn zonden 'uitboeten'. Deze voldoening wordt ook 'penitentie' genoemd.

    De voldoening [penitentie] die de biechtvader oplegt, moet rekening houden met de persoonlijke situatie van de boeteling en gericht zijn op diens geestelijk welzijn. Zij moet zo goed mogelijk in verhouding staan tot de zwaarte en de aard van de bedreven zonden. Ze kan bestaan uit gebed, een gift, werken van barmhartigheid, diensten aan de naaste, vrijwillige verstervingen, offers en vooral uit het geduldig aanvaarden van het kruis dat ons te dragen wordt gegeven. Dergelijke boetedoeningen helpen ons gelijkvormig te worden aan Christus, die als enige eens voor altijd onze zonden heeft uitgeboet. Boetedoeningen staan ons toe mede-erfgenamen van de verrezen Christus te worden, "daar wij delen in zijn lijden." [Rom. 8,17]

    Maar de voldoening die wij voor onze zonden brengen, wordt slechts door Christus Jezus bewerkt, want uit onszelf kunnen wij niets. Maar met de hulp "van Hem die ons kracht geeft, vermogen wij alles." [Fil. 4,13] De mens heeft dus niets om op te roemen, tenzij Christus [...], aan wie wij voldoening schenken door "vruchten voort te brengen die passen bij bekering," [Lc. 3: 8] vruchten die uit Hem hun kracht krijgen, door Hem aan de Vader opgedragen en dankzij Hem door de Vader aanvaard worden.

    8. De bedienaar van dit Sacrament

    Aangezien Christus het dienstwerk van de verzoening aan zijn apostelen heeft toevertrouwd, zetten hun opvolgers, de bisschoppen en de presbyters als medewerkers van de bisschoppen, de uitoefening van dit dienstwerk voort. Het zijn in feite de bisschoppen en de presbyters die krachtens het wijdingssacrament de macht hebben alle zonden te vergeven "in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest."

    De vergeving van de zonden bewerkt verzoening met God, maar ook met de kerk. De bisschop, zichtbaar hoofd van de particuliere kerk, wordt van oudsher dan ook terecht beschouwd als de persoon aan wie in eerste instantie de macht en het dienstwerk van de verzoening toekomen: hij regelt de bediening van het boetesacrament. De presbyters, zijn medewerkers, oefenen dit dienstwerk uit in de mate dat zij volgens het kerkelijk recht deze taak hetzij van hun bisschop [of religieus overste], hetzij van de paus ontvangen hebben.

    Bepaalde bijzonder zware zonden gaan gepaard met excommunicatie, de strengste kerkelijke straf, die het ontvangen van de sacramenten en de uitoefening van bepaalde kerkelijke handelingen belet. Bijgevolg kunnen hiervan volgens het kerkelijk recht enkel de paus, de plaatselijke bisschop of door hen gevolmachtigde priesters ontslaan. In stervensgevaar kan iedere priester, zelfs al heeft hij geen bevoegdheid om biecht te horen, van elke zonde en excommunicatie ontslaan.

    Priesters moeten de gelovigen ertoe aansporen tot het boetesacrament te naderen en moeten zich bereid tonen dit sacrament te vieren, telkens wanneer de christenen er redelijkerwijze om vragen.

    Bij het vieren van het boetesacrament vervult de priester het dienstwerk van de goede herder die op zoek gaat naar het verloren schaap, ook dat van de barmhartige Samaritaan die de wonden verbindt, dat van de vader die uitkijkt naar de verloren zoon en hem bij zijn terugkeer ontvangt, het dienstwerk van de rechtvaardige rechter die zonder aanzien des persoons oordeelt en wiens oordeel tegelijk rechtvaardig en barmhartig is. Kortom, de priester is het teken en het instrument van Gods barmhartige liefde voor de zondaar.

    De biechtvader is geen meester maar dienaar van Gods vergeving. De bedienaar van dit sacrament moet zich verenigen met de bedoeling en de liefde van Christus. Hij moet beschikken over een beproefde kennis van de christelijke levenswijze, over ervaring in menselijke aangelegenheden, over eerbied en fijngevoeligheid voor wie gevallen is; hij moet de waarheid liefhebben, trouw zijn aan het kerkelijk leergezag en de boeteling geduldig leiden naar genezing en volwassenheid. Hij moet voor hem bidden en boete doen, terwijl hij hem toevertrouwt aan de barmhartigheid van de Heer.

    Gezien het delicate karakter en de verhevenheid van dit dienstwerk en de eerbied die men aan personen verschuldigd is, verklaart de kerk dat elke priester die biecht hoort, onder zeer strenge straffen verplicht is tot absolute geheimhouding van de zonden die zijn boetelingen hem beleden hebben. Hij mag ook geen gebruik maken van wat hij door de biecht over het leven van de boetelingen te weten is gekomen. Deze geheimhouding, die geen uitzonderingen duldt, wordt het 'biechtgeheim of sacramentele zegel' genoemd, want wat de boeteling aan de priester kenbaar heeft gemaakt, blijft door het sacrament 'verzegeld'.

    9. De vruchten van het Sacrament

    "De hele kracht van het boetesacrament bestaat daarin dat het ons opnieuw in de genade van God herstelt en ons met Hem in innigste vriendschap verbindt." Het doel erg de vrucht van dit sacrament bestaan dus in de verzoening met God. Zij die met een berouwvol hart en in een gelovige gezindheid het boetesacrament ontvangen, "verwerven gewoonlijk vrede en rust voor het geweten met intense geestelijke vertroosting." Het sacrament van de verzoening met God brengt een echte "geestelijke verrijzenis" met zich mee, een herstel van de waardigheid en van de goederen die behoren tot het leven van de kinderen Gods, waarvan het kostbaarste de vriendschap met God is [Lc. 15,32].

    Dit sacrament verzoent ons met de kerk. De zonde beschadigt of verbreekt de broederlijke gemeenschap. Het boetesacrament herstelt of vernieuwt die. Dit betekent dat dit sacrament niet alleen de mens geneest die weer in de kerkelijke gemeenschap hersteld is, maar ook een stimulerende uitwerking heeft op het leven van de kerk die geleden heeft onder de zonde van één van haar leden. Doordat de zondaar weer hersteld of bevestigd is in de gemeenschap van de heiligen, wordt hij gesterkt door de uitwisseling van de geestelijke goederen tussen alle levende ledematen van het lichaam van Christus, hetzij ze nog op aarde pelgrimeren, hetzij ze al in het hemelse vaderland zijn:

    Men moet hieraan toevoegen dat deze verzoening met God als het ware andere verzoeningen tot gevolg heeft, die weer andere breuken helen welke door de zonde waren veroorzaakt. De boeteling aan wie vergeving geschonken wordt, verzoent zich met zichzelf in het allerdiepste van zijn wezen waar hij zijn innerlijke waarheid terugwint. Hij wordt ook verzoend met zijn broeders en zusters, die op een of andere wijze door hem beledigd en gekwetst waren. Hij wordt verzoend met de kerk. Hij wordt verzoend met heel de schepping.

    Door zich in dit sacrament toe te vertrouwen aan het barmhartig oordeel van God, loopt de zondaar in zekere zin vooruit op het oordeel waaraan hij op het einde van dit aardse leven onderworpen zal worden. Nu, in dit leven, wordt ons immers de keuze geboden tussen het leven en de dood, en slechts langs de weg van de bekering kunnen wij het Koninkrijk binnengaan, waar zware zonden ons van buitensluiten. Wanneer de zondaar zich door boete en geloof tot Christus bekeert, gaat hij over van de dood naar het leven "en is hij aan geen oordeel onderworpen" [Joh. 5,25].

    10. De aflaten

    Wat is een aflaat
    ?

    "De aflaat is de kwijtschelding ten overstaan van God van tijdelijke straffen voor zonden die, wat de schuld betreft, reeds vergeven werden; de goed ingestelde gelovige kan deze kwijtschelding onder bepaalde welomschreven voorwaarden verwerven door toedoen van de kerk die als beheerster van de verlossing met gezag de schat der voldoeningen van Christus en de heiligen uitdeelt en toepast.

    "De aflaat is gedeeltelijk of vol, naargelang hij iemand geheel of gedeeltelijk verlost van de tijdelijke straffen die voor de zonde verschuldigd zijn." De aflaten kunnen op levenden of overledenen toegepast worden.

    De zondestraffen

    Om de leer over de aflaten en de praktijk ervan te begrijpen, moet men inzien dat de zonde een dubbel gevolg heeft. Enerzijds leidt de zware zonde tot verbreking van de gemeenschap met God. Daardoor maakt ze ons onbekwaam voor eeuwig leven. Het gemis van het eeuwig leven wordt "eeuwige zondestraf" genoemd. Anderzijds brengt elke zonde, ook een dagelijkse, een ongezonde gehechtheid aan de schepselen met zich mee. Deze gehechtheid heeft een loutering nodig, hetzij hier op aarde, hetzij na de dood in de toestand die vagevuur genoemd wordt. Deze loutering bevrijdt van wat men de "tijdelijke zondestraf" noemt. Deze beide straffen moeten niet beschouwd worden als een soort wraakneming die God van buitenaf oplegt, maar als iets wat uit de aard van de zonde zelf voortvloeit. Een bekering die voortkomt uit een vurige liefde kan een volkomen loutering van de zondaar bewerken, zodat er in feite geen enkele straf meer overblijft.

    Met de vergeving van de zonden en het herstel van de gemeenschap met God is de kwijtschelding van de eeuwige zondestraffen verbonden. Er blijven echter nog tijdelijke zondestraffen over. De christen moet zich inspannen deze tijdelijke zondestraffen als een genade te aanvaarden door het lijden en allerlei beproevingen geduldig te verdragen en de dood sereen tegemoet te gaan, als de tijd daarvoor gekomen is; hij moet er zich op toeleggen de "oude mens" geheel af te leggen en zich te bekleden met de "nieuwe mens" door werken van barmhartigheid en liefde, maar ook door gebed en verschillende boetepraktijken.

    In de gemeenschap van de heiligen

    De christen die zich van zijn zonde wil zuiveren en zich met de hulp van Gods genade wil heiligen, staat niet alleen. "Het leven van elk van de kinderen Gods is in en door Christus op wondere wijze verbonden met het leven van alle andere christenbroeders in de bovennatuurlijke eenheid van het mystieke lichaam van Christus, als in één mystieke persoon."

    In de gemeenschap van de heiligen "bestaat er tussen de gelovigen, die ofwel het hemels vaderhuis bereikt hebben, ofwel tot het vagevuur toegelaten werden om boete te doen, ofwel op aarde nog onderweg zijn, inderdaad een bestendige liefdesband en een overvloedige uitwisseling van allerlei goederen." In deze wonderlijke uitwisseling komt dus de heiligheid van de één ten goede aan de anderen, ver boven de schade die de zonde van de één heeft kunnen berokkenen aan anderen. Zo kan de rouwmoedige zondaar, door beroep te doen op de gemeenschap van de heiligen, eerder en doeltreffender van zondestraffen gezuiverd worden.

    Deze geestelijke goederen van de gemeenschap van de heiligen worden ook de genadeschat van de kerk genoemd. "Dit is niet een geheel van goederen, die zich als materiële rijkdommen in de loop der eeuwen opgestapeld hebben. Ze bestaat veeleer in de oneindige en onuitputtelijke waarde die de uitboeting en de verdiensten van Christus onze Heer, opgedragen om heel de mensheid van de zonde te verlossen en haar te brengen tot gemeenschap met de Vader, voor God vertegenwoordigen. De schat van de kerk is Christus zelf, onze Verlosser, in wie de genoegdoening en de verdiensten van zijn verlossingswerk voortduren en waarde hebben."

    "Bovendien behoort tot deze schat ook de werkelijk onmetelijke, onuitputtelijke en steeds nieuwe waarde die de gebeden en goede werken van de heilige Maagd Maria en van alle heiligen voor God vertegenwoordigen. Door de genade van de Heer zelf zijn zij zijn voetspoor gevolgd, hebben zij zich geheiligd en het werk volbracht dat door de Vader aanvaard werd. Door aan hun eigen heil te werken, hebben zij ook bijgedragen tot het heil van hun broeders in de eenheid van het mystieke lichaam."

    Het verkrijgen van de aflaat door God en de Kerk

    De aflaat wordt verkregen door toedoen van de kerk krachtens haar macht om te binden en te ontbinden, een macht die haar door Christus Jezus verleend werd. Zij spreekt voor een bepaalde christen ten beste en opent voor hem de schat van de verdiensten van Christus en van de heiligen om van de barmhartige Vader kwijtschelding van de tijdelijke zondestraffen te verkrijgen. Daarbij wil de kerk deze christen niet alleen te hulp komen, maar hem ook aansporen tot werken van godsvrucht, boete en liefde.

    Aangezien ook de overleden gelovigen, die zich in de louteringstoestand bevinden, leden zijn van de ene gemeenschap der heiligen, kunnen wij ze, onder andere door voor hen aflaten te verkrijgen, helpen bij het uitboeten van de tijdelijke zondestraffen. [bijvoorbeeld door H. Missen op te dragen voor hen. Ook voor de levenden kunnen wij dit al doen.]

    11. De viering van het boetesacrament

    Het boetesacrament is, zoals alle sacramenten, een liturgische handeling. Gewoonlijk bevat de viering de volgende elementen: de priester begroet en zegent de boeteling, hij leest het woord van God om het geweten te verlichten en het berouw op te wekken en spoort hem aan tot berouw; de boeteling erkent en belijdt zijn zonden ten overstaan van de priester; de priester legt de penitentie op die door de boeteling ook wordt aanvaard; de priester geeft de absolutie en tenslotte volgen de lofprijzing, dankzegging en de wegzending met de zegen van de priester.

    De Byzantijnse liturgie kent verschillende absolutieformules in de vorm van een afsmeking, die het mysterie van de vergeving uitstekend verwoorden: "Moge God, die aan David, nadat deze zijn zonden had beleden, vergiffenis schonk door de profeet Natan, evenals aan Petrus, toen deze bitter geweend had, en aan de zondares, toen zij met haar tranen zijn voeten had nat gemaakt, en aan de farizeeër en aan de verloren zoon, moge deze God u door mij, zondaar, in dit leven en in het andere vergiffenis schenken; Hij moge u voor zijn geduchte rechterstoel laten verschijnen zonder u te veroordelen, Hij die gezegend is in de eeuwen der eeuwen. Amen."

    Het boetesacrament kan ook plaatsvinden in het kader van een gemeenschappelijke viering, waarin men zich samen voorbereidt op de biecht en samen dank zegt voor de verkregen vergiffenis. In dit geval wordt de persoonlijke belijdenis en de individuele absolutie ingebed in een woorddienst, met lezingen en homilie, een gezamenlijk gewetensonderzoek, een gemeenschappelijke vraag om vergeving, het bidden van het Onze Vader en een gezamenlijke dankzegging. Deze viering in gemeenschap brengt het kerkelijk karakter van het boetesacrament duidelijker tot uitdrukking. Hoe men het boetesacrament echter ook viert, naar zijn eigen aard is het altijd een liturgische handeling, dus kerkelijk en openbaar.

    In gevallen van ernstige noodzaak kan men zijn toevlucht nemen tot een gemeenschappelijke viering van de verzoening met algemene belijdenis en absolutie. Zo'n ernstige noodzaak kan zich voordoen in geval van stervensgevaar zonder dat er genoeg tijd beschikbaar is voor de priester[s] om van elke boeteling de biecht te horen. Ernstige noodzaak kan ook bestaan wanneer met het oog op het aantal boetelingen niet genoeg biechtvaders beschikbaar zijn om binnen redelijke tijd en op passende wijze ieders persoonlijke biecht te kunnen horen, zodat deze boetelingen buiten hun schuld lange tijd verstoken zouden blijven van de genade van dit sacrament of van de heilige communie. In dit geval is het voor de geldigheid van de absolutie nodig dat de gelovigen het voornemen maken op de gepaste tijd hun zonden individueel te belijden. Het komt aan de plaatselijke bisschop toe te oordelen of de vereiste voorwaarden voor de algemene absolutie bestaan. Van een dergelijke ernstige noodzaak is geen sprake bij een grote toeloop van gelovigen bij een groot feest of een bedevaart.

    "De persoonlijke en volledige belijdenis en absolutie blijven de enige gewone manier waarop de gelovigen zich met God en de kerk verzoenen, tenzij deze vorm fysiek of moreel onmogelijk is." Voor deze regel bestaan grondige redenen. Christus is in elk sacrament handelend aanwezig. Hij richt zich persoonlijk tot elk van de zondaars: "Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven." [Mc. 2,5] Hij is de geneesheer die zich buigt over elke zieke die Hem nodig heeft2 om te genezen; Hij doet allen weer opstaan en neemt hen weer op in de broederlijke gemeenschap. De persoonlijke biecht is dunde meest betekenisvolle vorm van de verzoening met God en de kerk.

    Artikel 4: Het sacrament van boete en verzoening in het kort

    Op paasavond verscheen Jezus aan zijn apostelen en zei tot hen: "Ontvangt de heilige Geest. Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven." [Joh. 20: 22-23]

    De vergeving van de zonden die na het doopsel bedreven werden, wordt verleend door een eigen sacrament, dat sacrament van de bekering, van de biecht, van de boete of van de verzoening wordt genoemd.

    Wie zondigt, krenkt Gods eer en zijn liefde, zijn eigen waardigheid als mens, geroepen om kind van God te zijn, en het geestelijk welzijn van de kerk, waarvan elke christen een levende steen hoort te zijn.

    Vanuit het geloof beschouwd, bestaat er geen groter kwaad dan de zonde en niets heeft ernstiger gevolgen voor de zondaars zelf, voor de kerk en voor de gehele wereld.

    Terugkomen tot de gemeenschap met God nadat men haar door de zonde verloren had, is een beweging die haar oorsprong heeft in de genade van God, die vol barmhartigheid is en bezorgd om het heil van de mensen. Men moet deze kostbare gave voor zichzelf en voor de anderen vragen.

    De beweging van terugkeer tot God [bekering en berouw genoemd] houdt een afkeer in ten aanzien van de bedreven zonden, en het vaste voornemen voortaan niet meer te zondigen. Bekering heeft dus zowel met het verleden als met de toekomst te maken. Ze wordt gevoed door de hoop op de goddelijke barmhartigheid.

    Het boetesacrament bestaat uit een geheel van drie akten die de boeteling verricht, en de absolutie van de priester. De akten van de boeteling zijn: het berouw, de belijdenis of bekentenis ten overstaan van de priester en het voornemen het aangedane kwaad ook daadwerkelijk te herstellen.

    Spijt of berouw moet ingegeven worden door motieven die uit het geloof voortkomen. Als het berouw voortvloeit uit liefde tot God, wordt het "volmaakt" genoemd. Als het gegrond is op andere motieven, noemt men het "onvolmaakt."

    Hij die zich met God en de kerk wil verzoenen, moet ten overstaan van een priester alle zonden belijden die hij nog niet beleden heeft en waarvan hij zich na een zorgvuldig gewetensonderzoek bewust is. De belijdenis van dagelijkse zonden wordt door de kerk ten zeerste aanbevolen, al is die op zich niet noodzakelijk.

    De biechtvader legt aan de boeteling op bepaalde daden van "voldoening" of "penitentie" te volbrengen, om de schade te herstellen die door de zonde aangericht, werd en om opnieuw bevestigd te worden in de levenshouding die eigen is aan een leerling van Christus.

    Enkel priesters die van het kerkelijk gezag de bevoegdheid daartoe hebben gekregen, kunnen in naam van Christus zonden vergeven.

    De geestelijke uitwerkingen van het boetesacrament zijn:

    • De verzoening met God waardoor de boeteling de genade terugkrijgt;
    • De verzoening met de kerk;
    • De kwijtschelding van de eeuwige straffen opgelopen door doodzonden;
    • De kwijtschelding, minstens gedeeltelijk, van de tijdelijke zondestraffen;
    • Vrede en rust van het geweten en geestelijke troost;
    • Groei van de geestelijke krachten voor de christelijke strijd.

    De individuele en volledige biecht van de zware zonden, gevolgd door de absolutie, blijft het enige gewone middel om zich met God en de kerk te verzoenen. Door aflaten kunnen de gelovigen voor zichzelf en voor de zielen in het vagevuur vergeving van de tijdelijke zondestraffen verkrijgen.

    Uittreksel uit het boek van Pater Slavko Barbaric: "Geef me je gewonde hart"

    De maandelijkse biecht

    Na deze rijke bezinning over de betekenis van de biecht is het misschien goed om even stil te staan bij de vraag: Waarom een maandelijkse biecht? Is het niet overdreven? Vroeger volstond dit één maal per jaar of bij bedreven doodzonde, waarom vraagt de Gospa ons om zo dikwijls te biechten? Pater Slavko Barbaric, een grote bezieler van Medjugorje, overleden in 2000 bij de laatste statie van de kruisweg op de Krizevac, schreef hierover het volgende in "Geef mij je gewonde hart:"

    "Dus, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valt! Gij hebt geen bovenmenselijke bekoring te doorstaan gehad. God is getrouw; Hij zal niet toelaten, dat gij boven uw krachten bekoord wordt, maar met de bekoring zal Hij ook het middel geven, om ze te kunnen doorstaan." [1 Korintiërs 10,12-13]

    "Om ons naar de vrede te leiden wenst de Moeder Gods, volgens de uitspraken van de zieners, de regelmatige maandelijkse biecht. In de parochie van Medjugorje zijn daarom elke eerste vrijdag, zaterdag en zondag in de maand dagen van verzoening. Vanzelfsprekend komt de vraag op: Waarom moeten wij zo vaak biechten?

    In het licht van hetgeen wij over de regels van het geestelijk leven weten is de oproep tot de maandelijkse biecht gemakkelijk te begrijpen. Want de noodzakelijkheid van het sacrament van de verzoening is niet alleen verbonden met datgene wat wij aan negatieve dingen hebben gedaan, maar veeleer met het groeien in de liefde, de vrede, de barmhartigheid en het vergeven. Dus als we ook zeggen dat we niet hebben gezondigd, dan sluit dat nog niet de noodzakelijkheid van het sacrament van de verzoening uit. Dit sacrament is eigenlijk een feest van vreugde, van gemeenschap, van genezing en van het leven.

    Wie met deze gezindheid maandelijks te biechten gaat, zal de wetten van de geestelijke groei beslist beter begrijpen en hij zal in de ontmoeting met de priester ook gemakkelijker zien wat hij moet doen. Hij zal een betere vooruitgang boeken in zijn persoonlijke groei, hij zal zijn zwakheden beter gaan zien en de wonden die hij door zijn zonden heeft gekregen, genezen vlugger.

    Het innerlijke van de mens, de menselijke ziel, is met een ruimte te vergelijken. Aan de afbeeldingen en voorwerpen, die zich in die ruimte bevinden, ziet men waar een bepaald mens van houdt, wat hij vereert, wat hij aanbidt. Zo is het ook in de ziel. Als men regelmatig met het Goddelijk licht het innerlijk binnentreedt [is ook wat Mgr. Léonard aanraadt], dan zal er orde zijn in de ziel en men zal gemakkelijk alle, ook de kleinste, gebreken ontdekken, men zal zich gemakkelijker van verkeerde gehechtheden losmaken, men zal zich gemakkelijker verzetten tegen de negatieve en gevaarlijke invloeden van de wereld waarin men leeft en werkt. Hoe moeilijker de situatie is waarin de mens zich bevindt, des te meer zal voor hem de innerlijke reiniging, genezing en bevrijding zijn.

    Alles wat er in de wereld om ons heen gebeurt, drukt een stempel op onze ziel, beïnvloedt onze belevenissen en is de oorsprong van onze angsten en ons wantrouwen.

    Men kan gemakkelijk wennen aan het kwade en aan negatieve dingen en zo de maat voor het goede, het schone en het edele verliezen, evenals het geloof in de liefde, de vrede, de eerlijkheid en de vriendschap. De maandelijkse biecht helpt ons al het kwade, dat in ons zou kunnen ontstaan,  op tijd uit te bannen.

    Ieder mens straalt datgene uit wat hij in zijn hart draagt. Als hij het goede in zich draagt, dan straalt hij het goede uit. Als hij liefde in zijn hart heeft, straalt hij liefde uit, zoals hij ook haat uitstraalt, als er haat in zijn hart is. Daardoor wordt de verantwoordelijkheid van de mensen voor elkaar duidelijk.

    De maandelijkse biecht

    De maandelijkse biecht kan ook als sacrament ter versterking tegen het kwade worden opgevat en niet alleen als reiniging van het kwaad, dat zich reeds in ons hart bevindt!

    Als iemand in een fabriek werkt waar giftige stoffen worden verwerkt, of in ruimten die verontreinigd en schadelijk zijn voor het leven, dan is het heel normaal dat er bijzondere veiligheidsmaatregelen worden toegepast. Als dit niet gebeurt, handelt men onverantwoordelijk tegenover het leven.

    Wij moeten de tegenwoordige wereld niet veroordelen zoals we een zieke ook niet moeten veroordelen. Integendeel, we moeten hem helpen, proberen te begrijpen en indien mogelijk te genezen. Wij moeten ons echter beschermen tegen de ziekte van de wereld, die door de zonde wordt veroorzaakt, zodat wij zelf gezond leven en anderen kunnen helpen, zodat zij tot een innerlijke evenwichtigheid komen!

    Uit de ervaringen van de gebedsgroepen weten wij , dat de Moeder Gods soms ook tot de wekelijkse biecht heeft opgeroepen. Dat gebeurde meestal in de weken van voorbereiding op bijzondere feestdagen zoals Kerstmis, Pasen, Pinksteren enz.

    Maria wenst als Moeder Haar kinderen niets anders toe dan de genezing en de gezondheid van de ziel, opdat zij in vrede kunnen leven.

    Hier volgt een gebed van zijn hand dat kan gebruikt worden om inzicht te krijgen waar het soms fout loopt: "Jezus is met ons: Hij is gekomen en heeft ons het Licht gebracht." Hij zei van Zichzelf: "Ik ben het Licht van de wereld."

    Laten wij dan tot Hem bidden: Jezus, ik verlang naar Uw Licht in mijn familie, in iedere ontmoeting met mijn medemensen. Ik wens Uw Licht op school, bij de studie, bij het werk. Jezus, ik verlang naar het Licht en U biedt Uzelf aan als het Licht. Ik wil nu mijn hart voor U openen. Jezus, in Uw tegenwoordigheid vraag ik me nu oprecht af: Hoe ziet het er in mijn leven uit? Ik zou mijn levensweg in Uw licht willen zien. Geef dat ik mijn leven door U begrijp. In Uw Licht vraag ik mijzelf: Jezus, waar zijt Gij in mijn leven? Hoe groot is mijn liefde tegenover God de Vader? Uw wens is het dat ik Hem boven alles lief heb!...Hoe is het met mijn liefde tegenover de naaste? Hoe zeer acht ik de gaven die U mij hebt geschonken? Jezus, ik ondervraag mijzelf in Uw tegenwoordigheid. Help mij in Uw Licht het ware antwoord te vinden. Hoe ziet het er met mijn gebed uit?...U, Jezus, wilde dat de Eucharistische ontmoeting met U het voedsel van mijn ziel zou zijn. In de heilige eucharistie zijt Gij altijd tegenwoordig. Ik vraag me af hoe ik de H. Mis heb bijgewoond. Vaak heb ik niet met mijn hele hart meegedaan en was een ontmoeting met U niet mogelijk. Jezus, in Uw tegenwoordigheid vraag ik me af hoe ik met de gaven van het verstand omga? Heb ik U geloofd en geprezen, heb ik U verheerlijkt of gebruikte ik mijn verstand om Uw Naam te lasteren of mijn medemensen pijn te doen? In Uw tegenwoordigheid vraag ik me af wat sigaretten, alcohol, overmatig eten en misschien ook drugs voor mij betekenen. In Uw tegenwoordigheid vraag ik mij af wat voor mij de televisie en de kranten betekenen. Hoe breng ik mijn kostbare tijd door? Ik vraag mij af wat voor mij Uw oproep betekent mijn ziel en mijn lichaam, evenals de ziel en het lichaam van mijn medemens, te eerbiedigen. Ik vraag me af welke waarde het menselijk leven voor mij heeft en of ik het ongeboren leven bescherm. Jezus, laat mij in Uw Licht ervaren wat Uw opdracht voor mij betekent, alle mensen te beminnen. In Uw tegenwoordigheid vraag ik me af of ik Uw plan voor mijn leven verwezenlijk, of ik met de gaven die U mij hebt gegeven, U en mijn medemensen dien. Heer, laat mij, verlicht door Uw Geest, het juiste antwoord op deze vragen vinden...

    Laten wij een ogenblik stil zijn, laten wij luisteren naar ons hart, laten wij oprecht zijn voor onszelf. Niemand ziet ons: alleen God. In Zijn Licht zullen we de waarheid zien...

    Slotwoord van Anne Van Der Sloten

    Wat Moeder Maria ons vraagt


    Moeder Maria roept ons overal waar ze verschijnt op om veel te bidden, altijd te bidden. Het gebed moet ons leiden naar onze bekering en die van onze medemensen. Door het gebed kan zij ons helpen te werken aan deze bekering. We hebben het sacrament van de biecht op allerlei manieren onder de loep genomen. En bent u het niet met mij eens dat we daar een fantastische schat hebben gekregen?

    In de boodschap van 25 mei 2011 krijgen we eens te meer een oproep van haar om te streven naar heiligheid.

    "Lieve kinderen! Mijn gebed vandaag is voor u allen die naar de genade van de bekering zoeken. U klopt op de deur van Mijn Hart, maar zonder hoop en gebed, in zonde, en zonder het Sacrament van de Verzoening met God. Laat de zonde en beslis, kleine kinderen, voor heiligheid. Enkel op deze wijze kan Ik u helpen, uw gebeden aanhoren en tussenkomst zoeken voor de Almachtige. Dank om gehoor te hebben gegeven aan Mijn oproep!"

    Dit is niet te hoog gegrepen zoals velen denken. Het is de roeping van ons allen. Door het werken aan onze heiligheid kan het aanschijn van de wereld vernieuwd worden, daar moeten we ons van bewust worden/zijn. Zoals door Maria God mens werd, zo kan dit door ons ook gebeuren als wij streven naar deze heiligheid [betekent "heel zijn" beeld van God zijn]

    Maria reikt ons daarvoor de vijf stenen aan:

    • Maandelijkse biecht [om gevoeliger te zijn op punten waar het soms fout loopt en waar we kunnen/moeten aan werken en om ons te beschermen tegen aanvallen van de duivel]
    • Gebed [om sterkte en inzicht te krijgen in onze strijd naar heiligheid o.a.]
    • Eucharistie [om gevoed te worden met Zijn Lichaam en Zijn Woord en zo sterker te staan]
    • Lezen in de bijbel [om het Woord van God te kennen en toe te passen en zo in ons Mens te laten worden]
    • Vasten [om boete te doen, maar vooral om ons sterker te maken om echt "vrij" te zijn ten opzichte van de verleidingen van de wereld.

    Deze vijf stenen hebben elkaar nodig om in stand te blijven, om ons gebouwtje van heiligheid stevigheid te geven. Het één kan niet zonder het ander.[zie ook de uitleg op dit blog bij "De vijf pijlers"]

    In de boodschap van 25 maart 1987 zegt Maria ons duidelijk waar we aan moeten werken: "Lieve kinderen! Vandaag wil ik jullie bedanken voor jullie aanwezigheid op deze plaats, waar ik bijzondere genaden geef. Ik roep ieder van jullie op dat jullie van nu af het leven gaan leven, dat God van jullie wil en dat jullie goede daden zullen doen van liefde en barmhartigheid. Ik wil niet, lieve kinderen, dat jullie de boodschappen beleven en dat jullie de zonden, waar ik niet van hou, begaan. Daarom, lieve kinderen, wil ik dat ieder van jullie het nieuwe leven leeft, zonder alles te doden wat God in jullie heeft geschapen en wat Hij jullie geeft. Ik geef jullie mijn bijzondere zegen en blijf bij jullie op jullie weg der bekering. Bedankt dat jullie aan mijn oproep gehoor hebben gegeven."

    Moeder Maria zegt ons ook duidelijk haar steun toe: "Ik geef jullie mijn bijzondere zegen en blijf bij jullie op jullie weg der bekering."

    We moeten het niet alleen doen.

    Pater Slavko legt ons in "Geef mij je gewonde hart" uit hoe we hier het beste kunnen gestalte aan geven: Dikwijls heeft mij de vraag gekweld: Wat is de grootste zonde?

    Alle zonden en problemen worden veroorzaakt door het gebrek aan liefde. Als de liefde ontbreekt staan wij open voor al het kwaad. Alle oorlogen, alle conflicten in de gezinnen, alle ongerechtigheden, moorden, abortussen, zijn het gevolg van een gebrek aan liefde tegenover het leven en de Schepper van het leven. Dat betekent: Het gebrek aan liefde is de grootste zonde.

    God heeft niet alleen in het menselijk hart de gave van de liefde als zaad neergelegd maar ook het diepe verlangen om bemind te worden en door anderen geaccepteerd te worden. Niemand is er onverschillig voor of hij bemind wordt of niet.

    Bij het doopsel is ons het goddelijk zaad van de liefde, het geloof en de hoop gegeven. God heeft de bodem van het hart gereinigd, zodat dit zaad kan groeien en zich kan ontwikkelen. Bijgevolg kunnen wij alleen dan het evenbeeld van de Vader worden, als wij alles doen waardoor dit zaad zich in ons kan ontwikkelen. Doen wij dit echter niet, dan blijven de liefde, het geloof en de hoop onontwikkelde zaden.

    Wordt het zaad van de liefde niet ontwikkeld, dan is dit de oorsprong van alle zonden, van alle noden en van alle psychische verwoestingen en verwondingen. Als men niet dagelijks moeite doet om de liefde te doen groeien, dan is de geestelijke dood reeds begonnen.

    Voor de mens is het belangrijkste, dat hij vol enthousiasme het eigen groeien in de liefde bevordert. Dan zal hij alles doen om de gaven van de liefde voor zichzelf, voor God en de naasten, evenals voor alle schepselen tot volmaaktheid te laten rijpen. Dan zal hij proberen om zich met grote standvastigheid van alles te distantiëren wat hem hindert om te groeien in zijn liefde. Want zolang de eigen liefde afhankelijk is van de liefde van anderen is ze onrijp. Als wij slechts in die mate beminnen waarin wij bemind worden, dan is onze liefde van bepaalde voorwaarden afhankelijk. Dan onderscheidt zij zich niet van de liefde van de heidenen, die diegenen alleen beminnen waardoor zij worden bemind en aan diegenen iets uitlenen van wie zij iets terug verwachten.

    Wie enthousiast is voor de liefde en zich ervoor inspant, zal in staat zijn tot de mooiste daden in de wereld en tot de enige ware en succesvolle strijd tegen de verwoesting en vernietiging, dus tegen de zonde. Dan kunnen wij ons voorstellen, dat alle oorlogen beëindigd, alle hongerigen verzadigd, alle zieken menswaardig opgenomen en genezen worden, dat alle uitgestotenen iemand vinden die hen opneemt, dat alle vervolgden in hun vrijheid geacht worden, dat alle treurenden blij en alle gewonden genezen worden.

    Dat alles kan de liefde tot stand brengen. Als wij hier niet van overtuigd zijn en er niet eens van durven dromen, dan is dat weer een teken dat wij niet eens vermoeden wat de liefde kan volbrengen. Die liefde die in onze harten geplant is, zoals de heilige Paulus ons leert: "De liefde van God is uitgestort in onze harten!" [Rom 5: 5]. Als de liefde van God niet in onze harten is, zullen alle moeiten [zowel de uiterlijke als de innerlijke] de mens verstrikken. Daarom is ook de zonde het grootste gevaar. Want ongeacht welke zonde het ook is, zij verstikt altijd de liefde in het hart van de mens."

    Dit is een mooie samenvatting is waar het allemaal om draait. Laat ons de beslissing nemen om er vandaag nog aan te beginnen mocht dit nog niet het geval zijn!

    Anne Van Der Sloten



    Foto




    Weetjes over Medjugorje

    Geografie

    Kroatië

    Bosnië en Herzegovina

    Godsdienst

    Wetenschap

    Portret van de zieners

    Maria's uiterlijk

    De 5 pijlers van het geloof

    Vragen en antwoorden

    Standpunt van het Vaticaan

    Ratzinger bezocht ooit Medjugorje "incognito"

    1e onderzoekscommissie

    2e onderzoekscommissie

    3e onderzoekscommissie

    4e onderzoekscommissie

    De kwestie Herzegovina 1

    De kwestie Herzegovina 2

    De kwestie Herzegovina 3

    Profetieën nemen hun tijd

    Mirjana meer en meer op de voorgrond

    Bestemming van de ziel

    De Podbrdo [Verschijningsberg]

    De Krizevac [Kruisberg]

    Het Votiefkruis

    Parochiekerk Jacobus de Meerdere

    Uitbreiding biechtgelegenheid

    Kapel der Twee Harten

    Oasi delle Pace

    Verrezen Christus

    Cumunità Cenacolo

    Mother's Village

    Vr. Slavko Barbaric

    Vr. Jozo Zovko

    Vr. Pétar Ljubicic

    Ratko Perics toorn

    Heeft Zanic Medjugorje verraden?

    Vr. Amorthe betreurt apathie

    Siroki Brijeg

    Retraîtekasteel

    Zr. Emmanuel Maillard

    Ivans gebedsgroep

    Nedjo Brecic

    Christoph Schönborn

    St. Stephansdom, Wenen 2012

    Scalambra & Casale Monferetto

    Madonna van Civitavecchia

    Little Audrey Santo

    Maria's verjaardag

    Medjugorje en Moederdag

    De IIPG [1]

    De IIPG [2]

    De IIPG [3]

    De IIPG [4]

    De IIPG [5]

    De weide van Gumno

    De priester die verdween

    Nieuwe taksen op logies

    Mirakel van de Maan

    Documentaire 1983

    BBC Documentaire 2010

    Documentaire Mary TV

    The Miracle of Medjugorje


    Interviews Medjugorje

    Mirjana Dragicevic [2008]

    Mirjana Dragicevic [1998]

    Mirjana Dragicevic [1983]

    Mirjana Dragicevic [1989]

    Mirjana Dragicevic [1]

    Mirjana Dragicevic [2]

    Mirjana Dragicevic [2009]

    Vicka Ivankovic [2008]

    Vicka Ivankovic [1983]

    Vicka Ivankovic [2007]

    Vicka Ivankovic [1988]

    Vicka Ivankovic

    Ivan Dragicevic [2003]

    Ivan Dragicevic [2004]

    Ivan Dragicevic

    Ivanka Ivankovic [1983]

    Ivanka Ivankovic [1989]

    Ivanka Ivankovic

    Pétar Ljubicic [2004]

    Pétar Ljubicic [2006]

    Pétar Ljubicic [2008]

    Slavko Barbaric [1987]

    Gabriele Amorth [2002]

    Jakov Colo

    Jakov Colo

    Jakov Colo [2007]

    Marija Pavlovic [2008]

    Marija Pavlovic [1989]

    Marinko en Dragico Ivankovic [1983]

    Damir Coric [1983]

    Marica Kvesic [1983]

    John en Andja Setka [1983]

    Jelena Vasilj [2002]

    Jelena Vasilj en
    Marijana Vasilj [1]

    Jelena Vasilj en
    Marijana Vasilj [1]

    Zlatko Zudac [1999]

    Bisschop Hnilica [2004]





    Overige Weetjes

    Bestemming van de Ziel

    Theresia van Lisieux
    over het Vagevuur

    Maria Simma

    De invloedrijkste vrouw

    Engelen

    Twaalf stappen voor een gelukkig heengaan

    Twaalf fabels over het Katholieke geloof

    Pater Pio en Karol Woijtyla

    San Nicolàs de los Arroyos

    La Madonna del Ghisallo

    O.L.V. Van den Oudenberg

    Fatima:
    Reeds eeuwen Mirakels

    Jacinto Marto uit Fatima
    door Fr. Robert J. Fox

    Profetieën nemen hun tijd

    Jacinto Marto uit Fatima
    door Zr. Lucia Dos Santos

    Ingrid Betancourt

    Dikwijls gewichtige feiten
    nà verschijningen

    satans opzet

    De Graal van Valencia

    Notre-Dâme du Laus

    Kibeho, Rwanda

    Esther en Mordechai

    Monte Cassino

    Gods adres

    Jezus' geboortekerk [1]

    Jezus' geboortekerk [2]

    De Komeet Lulin

    De Komeet Elenin

    De Komeet Honda

    Samuel Alexander Armas

    De Geur van Regen

    Jaar van de Priesters

    Dr. Gloria Polo's terugkeer

    Ian McCormack: Een blik
    in de eeuwigheid

    Middel tegen komende pandemie

    Kim Phuc

    Michael Anderson

    Zeven kenmerken
    van een goede vader

    O.L.V. van Las Lajas

    Vaders Liefdesbrief

    O.L.V. van Ocatlàn

    Elena Desserich

    Rom Houben

    Overlijden Mari-Loli Mazon

    Advent

    Gered door een engel?

    Kerst in de loopgraven

    Mgr. Peter Savelbergh

    Ontdekking v/d sarcofaag v/d H. Philomena

    De Heilige Mis

    Petrus Lombardus

    Oscar, de kat

    Tieners, geef hen nooit op!

    Ontdekking te Nazareth

    Efeze: Maria's Huis

    Wonderdadige Medaille

    De rivier Kwai

    De Exodus

    Valentino Mora

    Het vijfde Maria Dogma

    Elizabeth Kindelmann

    H. Louis de Montfort

    H. Clelia Barbieri's
    miraculeuze stem

    Steven en Djaingo

    Het wonder van San José

    Aalst, België's 9/11

    Het getal 11

    Maria en het getal 101

    Sterven op 33

    Is dit St. Jozef's graf?

    Het Kerstverhaal
    en Koning Herodes

    De Kardinale Climax

    Winterzonnewende 2010

    En de maan werd rood

    Schoonheid van Wijwater

    De dag die ontbrak

    Het celibaat

    De vierde ruiter van de Apocalyps

    De maagdelijke geboorte

    Jordanië claimt oudste christelijke vondst

    Colton Burpo versus Stephen Hawking

    H. Gelaat van Manoppello

    Padre Pio: under investigation

    Grace

    Michael Browns retreat

    7 niveau's van het liegen

    De dood van Sint Jozef

    De dood van Maria

    Betekenis van Maria's naam

    Het Aramees in opmars

    De Bosnische pyramiden

    Brugge, het Jeruzalem van het Noorden

    Wonder te Skopje


    Diverse Profetieën
    Miscellanous Prophecies

    Profetieën nemen hun tijd

    Is dit de tijd waarover ze spraken?

    Garabandal [1961-65]

    Israël en Bijbelse Profetie

    Pinksterprofetieën 1975

    Quito [17de eeuw]

    Kenmerken v/d antichrist

    A.C. Emmerich [1]

    A.C. Emmerich [2]

    De Kremna Profetieën

    Hildegard van Bingen

    Belpasso [1986-88]

    2 Noorse profetieën

    La Salette [1846]

    Anna Maria Taigi

    Diversen

    Heilige Mechtildis

    Non van Tours

    Heilige Nilus

    Bernardine Von Busto

    Non van Bellay

    Kloosterling Hilarion

    Don Giovanni Bosco

    Elizabeth Canori Mora

    Judah Ben Samuel

    Jeanne Le Royer

    Giacchino di Fiore

    Bartholomeüs Holzhauser

    Madeleine Porsat

    De profeet Daniël

    Kibeho, Rwanda

    Ida Peerdeman

    H. Ireneüs van Lyon

    Methodius van Olympus

    H. Hippolytus van Rome

    Firmanus Lactantius

    De Berkenboomprofetieën

    Dr. Arnold Fruchtenbaum

    H. Ephraïm de Syriër

    H. Cesarius van Arles

    Columba van Ierland

    Elena Aiello

    Beda, de eerbiedwaardige

    Odilia van de Elzas

    Johannes Damascenus

    Adso, de Monnik

    Anselmus van Canterbury

    H. Vincent Ferrer

    Joachim van Fiore

    Johannes Friede

    Thomas van Aquino

    John of the Cleft Rock

    Franciscus van Paola

    H. Birgitta van Zweden

    Robertus Ballarminus

    Dionysus van Luxemburg




















    Het Laatste Geheim

    1. Een enorm mysterie

    2. Sterk en zedig

    3. Dagen van duisternis

    4. Moeder van de Heer

    5. Boven de zon

    6. Gog en Magog?

    7. Door de straten van de stad

    8. Vanop de hoogste bergen

    9. Kleine geheimen

    10. Klokslag twaalf

    11. Lichten, geluiden, graven

    12. De klokken luiden

    13. Donderslag in de verte

    14. Geheime aanwezigheid

    15. Vuurzuil

    16. Geheimen van de Rozenkrans

    17. Het voorteken

    18. De zeven

    19. Het voorgevoel

    20. Signalen en vloeken

    21. Afschuwelijke wonderen

    22. De kastijding

    23. Naschok

    24. Waar duivels beefden

    25. Geheime Martelaren

    26. Geheim van de gehoorzaamheid

    27. Geheim van het vertrouwen

    28. Ik wacht op u

    29. De geest van opstand

    30. Genade en rechtvaardigheid

    31. De Profetie

    32. Voorbij de grenzen
    van de kennis

    33. Geheimen in
    Amerika en Europa

    34. Geboren in de hel

    35. Cathérina's geheim

    36. Geleende tijd

    37. Ik zal uw Moeder zijn

    38. Het grote Teken

    39. Koningin van de Eeuwigheid











    Thomas à Kempis
    De navolging van Christus

    Boek 1.1

    Boek 1.2

    Boek 2

    Boek 3.1

    Boek 3.2

    Boek 3.3

    Boek 4.1

    Boek 4.2



    Novenen

    Maria Onbevlekte Ontvangenis

    OLV van Lourdes

    OLV Van Fatima

    OLV Van Banneux

    OLV van de Berg Carmel

    OLV Hemelvaart

    H. Maagd van de Wonderdadige Medaille

    Maria Lichtmis

    Don Bosco

    Maria Boodschap

    Sint Jozef

    Heilige Familie

    Goddelijke Barmhartigheid

    Heilige Geest

    Kindje Jezus

    Engelbewaarder

    Aartsengel Michaël

    Aartsengel Gabriël

    Franciscus van Assisi

    Antonius van Padua

    Pater Pio

    Heilige Benedictus

    Heilig Hart van Jezus

    Heilige Rita

    Sint Valentijn

    OLV van Altijddurende Bijstand

    Jean Marie Vianney

    Theresia van Lisieux

    Maria, die de knopen ontwart

    OLV van de Bezoeking

    Zielen in het Vagevuur

    Kracht van het Kruis
    tegen het kwade

    H. Gelaat van Jezus

    Hart van Jezus en Maria

    Kindje Jezus van Praag

    OLV van Genezing

    Miraculeuze Maagd

    Pater Damiaan

    Heilige Anna

    H. Maria Goretti

    Heilige Peregrinus

    Heilige Expeditus

    Sint Joris

    H. Margareta van Cordoba



    Films

    Padre Pio

    The Miracle of Our Lady of Fatima

    The 13th Day

    Het Lied van Bernadette

    One Night with the King

    Faustina

    Docu: Faustina Kowalska

    Docu: Mariaverschijningen

    Docu: OLV van Guadalupe

    Vincentius a Paolo

    Sint Paulus

    Sint Petrus

    Docu: Pater Damiaan

    Passion de Jeanne d'Arc

    Story of Father Damien

    Docu: Garabandal

    Exorcism of Emily Rose

    The Nativity Story

    Don Johannes Bosco

    The Passion of The Christ

    King David

    Romero

    Jean de Florette

    Manon des Sources

    Abraham

    Mozes

    Solomon

    Jacob

    Francesco

    A man for all seasons

    The Apocalypse

    Docu: H. Maria Goretti

    Docu: The birth of Israël

    Docu: The six-day war

    Docu: Ghosts of Rwanda

    Becket

    Gospel of Luke

    Gospel of Matthew

    Gospel of John

    Acts

    Unsolved mysteries

    Joseph

    Samson and Delilah

    H. Rita van Cascia

    Thérèse de Lisieux

    Isaak, Jacob & Esau

    Fray Martin de Porres

    Lourdes [2000]

    Clara & Francisco

    Maria Goretti

    Mother Theresa




    Astronomische verschijnselen

    28/11/2011



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs

     

    Real Time Web Analytics

    Page Content

    Page Content