Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 19. De laatste jaren
Hoofdstuk 19. De laatste jaren
Jean Marie Vianney, die afkomstig was uit een boerengezin, had een nogal onstuimig karakter, dat hij voortdurend moest bedwingen. Hij deed er alles aan om zich te beheersen omdat hij zijn temperament niet kon verbergen, zo niet werd hij lijkbleek en begon hij angstig te beven. Ook moet men het feit dat hij er steeds in slaagde om met een grote gelijkheid aan gemoedsgesteldheid en een volmaakte zachtheid zijn medemens te benaderen tot een van zijn "grote verdiensten" rekenen. Men weet dat hij tijdens zijn jeugd soms brutale antwoorden gaf aan zijn vriend Loras, die hem, ongeduldig geworden door zijn trage geest, een vijg rond de oren had gegeven, waarbij hij op de knieën neerviel en hem vergiffenis vroeg vanwege zijn brutaliteit.
Toen hij ouder werd en men hem met dwang de mozetta moest aandoen, werd hij bleek en begon hij over heel zijn lichaam te beven. Men vertelt dat hij, tijdens zijn moeilijke studentenperiode, een oorvijg kreeg van een misnoegd persoon, waarop hij de regel van het Evangelie strikt wou toepassen:
"Mijn overige wang is jaloers!"
De eeuw die bekend was omwille van de talrijke ongelovigen, maar ook vanwege de miraculeuze gebeurtenissen die zich steeds voordeden in de schoot van het katholieke geloof, zouden de verschijnen van de Heilige Maagd te La Salette, in 1846, de laatste jaren van de heilige ernstig verstoren. In september van 1846, pastten twee herdertjes, Maximim Giraud [11 jaar] en Mélanie Mathieu [14 jaar] op de varkens in de bergen van de Dauphiné toen een "mooie dame" door een schitterend licht omgeven, aan hen verscheen. Zij kondigde rampen aan als de mensen zich bleven verlaten op de goddeloosheid. Ze beval het gebed en de boete aan.
Maximum Giraud en Mélanie Mathieu, zienertjes van La Salette
La Salette, Heiligdom
Pastoor Raymond begaf zich ter plaatse en zag Maximim Giraud, aan wie hij zich ergerde. Hij beschouwde hem een "kleine komiek en een fantast." Vier jaar later, op 24 september 1850, begaf Maximim Giraud zich met de postkoets naar Ars. Hij werd begeleid door aanhangers van de baron van Richemont, één van de vierenveertig die beweerden, dat zij de echte afstammeling van Lodewijk XVI zijn, die ontsnapt was uit de gevangenis. De aanhangers van de baron van Richemont maakten gebruik van het kind om hun zaak te propageren. Het kind, dat men omschreef als een "ronde figuur, met gezonde gelaatskleur, grote, mooie ogen, vol uitdrukking," liet zich begeleiden "om het land te zien". Zijn begeleiders hoopten de goedkeuring van de pastoor van Ars te verkrijgen, wat hun politieke zaak ten goede zou komen. Maar, op de hoogte gebracht door zijn vicaris, ondervroeg de heilige de jonge ziener, die later zei "dat men de pastoor van Ars niet al te goed kon begrijpen vanwege zijn vele ontbrekende tanden." In elk geval had hij de vraag begrepen.
"Hebt u de Heilige Maagd gezien?"
Waarop hij antwoordde:
"Ik weet niet dat het de Heilige Maagd was ... Ik heb iets gezien, een dame, een mooie dame ..."
Toen begon Jean-Marie te twijfelen aan de echtheid van de verschijningen. Op dat ogenblik kwalificeerde de steeds voorzichtig zijnde kerk de verschijningen slechts als "de feiten van van La Salette ..." Als gevolg van dit bezoek weigerde de pastoor van Ars om prenten en medailles uit te delen van dit "gebeuren."
In ieder geval, toen acht jaar later, acht jaar van een bittere twijfel, de Kerk, na een nauwgezet onderzoek, de verschijningen te La Salette als echt verklaarde, werd de heilige in zijn gebeden verlicht en ontving hij op een op een bijzondere manier een groot bedrag om zijn zendingswerken te voltooien: Hij had gebeden tot Onze Lieve Vrouw van La Salette. Vanaf toen verklaarde hij:
"Men moet in Haar geloven!"
Tussen het aanbrengen van de mozetta in 1853 en het Legioen van Eer in 1855, beleefde de pastoor een mooie en zachte vreugde. Toen op 8 december 1854, door Paus Pius IX het dogma van Marias Onbevlekte Ontvangenis werd afgekondigd, werd er een grandioos feest georganiseerd in Ars. De heilige herhaalde:
"Wat een voorspoed! wat een voorspoed! Ik heb altijd gedacht dat deze uitstraling ontbrak aan de glans van de katholieke waarheden. Het was een leegheid dat niet langer zo kon blijven in de godsdienst."
Onze Lieve Vrouw van La Salette
De klokken bleven lang luiden en de heilige zong zelf de grote Heilige Mis voor. Haar beeld was mooi versierd met blauw fluweel, Haar kleur, uit goud geweven, een werk van de zijdeweverij van Lyon. Deze bekleding was geen onderscheiding, zoals de mozetta, maar een sieraad om de Heilige Maagd te verheerlijken. s Avonds was er feestelijke verlichting.
De heilige straalde het uit. Het was een van de mooiste dagen van zijn leven. Het oude kind in zijn zeventiger jaren was "fier om zijn moeder te zien triomferen."
Het was ongeveer rond deze tijd dat een schilder een portret wou maken van deze man van God, waarvan de beroemdheid zich nog elke dag verder verspreidde.
Maar de artiest kende de pastoor van Ars niet: in zijn onwetendheid wou hij hem schilderen met zijn mozetta en het Legioen van Eer!
De ongelukkige kreeg de deur op zijn neus en kon de pastoor van wie hij een portret wou maken, zelfs niet benaderen.
Vertaling: Chris De Bodt
18-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 18. De eretekens
Hoofdstuk 18. De eretekens
Op 30 juni 1855, schreef de markies-generaal van Castellane en onderprefect van Trévoux, het volgende aan de prefect van Ain, graaf van Coëtlogon:
"De gemeente Ars, dat voorheen het meest vergeten dorp uit mijn arrondissement was, ziet een massa bedevaarders toestromen. Vervoerdiensten dienden te worden ingelegd en draaien sedert lange tijd op een regelmatige basis.
Deze toeloop is volledig te wijten aan de goede faam van heiligheid van een nederige priester, wat een wonderbaarlijk feit is in een eeuw die de antigodsdienstige leer en vijandigheid tegenover het geloof heeft geërfd.
Men haalt meerdere feiten aan die moeilijk toe te schrijven zijn aan natuurlijke oorzaken. M. Vianney is een nieuwe Vincentius à Paolo waarvan de liefdadigheid wonderen verricht..."
Tot slot van deze brief vraagt de onderprefect aan de prefect om ter gelegenheid van het volgende feest van Zijne Majesteit, de benoeming van M. Vianney tot ridder van de keizerlijke orde van het Erelegioen te benomen.
Op 11 augustus daaropvolgend meldt Hyppolyte Fortoul, minister van Onderwijs en Kerkelijke Zaken, Mgr. Chalandon dat het Ridderkruis wordt toegekend aan de pastoor van Ars.
Hyppolyte Nicolas Honoré Fortoul [1811-1856]
De bisschop van Belley had de beslissing van de burgerlijke overheid niet afgewacht om eretekens toe te kennen aan de meest bekende priester van zijn bisdom, iets waaraan zijn voorganger had verzuimd. Deze had zonder twijfel met de meeste fijngevoeligheid door dat een dergelijke onderscheiding de nederige priester geen enkel genoegen verschafte. Het zou niet lang duren eer de nieuwe bisschop dit zelf aan den lijve zou ondervinden.
Drie maanden na zijn benoeming tot bisschop, op 25 oktober 1852, had Mgr. Chalandon pastoor Jean-Marie Vianney verheven tot de rang van "kanunnik van Belley." De prelaat, vergezeld van zijn vicaris-generaal en burggraaf des Garets, stond erop om de pastoor zelf te bekleden met de mozetta. Zijne Hoogheid, omgeven door prominente wereldse en geestelijke figuren, naderde aldus de kerk van Ars. Op het kerkplein stonden hem enkel vicaris Raymond en de zusters van de Voorzienigheid op te wachten. Reden van de geëerde: het was het uur van de biecht!
Enkele foto's van het Châteaux des Garets, Ars
Men moest hem uit de biechtstoel halen.
"Zijne Hoogheid vereert ons met een bezoek. Kom vlug!"
Hij kwam, nam wat wijwater en groette met hoffelijkheid de bisschop. Het was diens eerste bezoek. Maar Zijne Hoogheid verborg iets onder zijn prelaatmantel wat hij plotseling te voorschijn haalde: het was een mengsel van zwarte en helderrode zijde en versierd met hermelijnbont, kortom een mozetta. De prelaat wou deze met een vlug gebaar en met de hulp van M. Poncet, zijn vicaris-generaal en vicaris Raymond aanbrengen bij de priester, die zich terugtrok en tekeer ging. Hij had het begrepen en protesteerde:
"Neen, neen, Monseigneur, schenk dat aan mijn vicaris. Het zelf hem beter staan dan mij!"
Men moest bijna gebruik maken van geweld en ieder geval van het volle gezag van Zijne Hoogheid om de magere schouders te versieren met de kostbare mozetta die, slecht toegeknoopt, achterover viel. In de kerk begon de koster, op aangeven van de vicaris het "Veni Creator" te spelen, om de pijnlijke opvoering, in te korten.
Burggravin Des Garets vertelde dat "onze arme pastoor op een terechtgestelde leek die men naar het schavot bracht." Haar man diende het vereerde lid te overtuigen dat het verwijderen van de mozetta voor het einde van de ceremonie een ernstige belediging zou zijn voor de Monseigneur.
Toen kroop de pastoor in een duistere hoek om zo weinig mogelijk gezien te worden. Paradoxaal genoeg leek dit precies op een kind dat in de hoek stond! Dit onderscheid maakte dit alles ondraaglijk: "Men zou gedacht hebben," zei een getuige, "dat hij doornen in zijn rug had." Een boetegordel zou hem meer aangenaam hebben geleken dan dit "versiersel," zo sterk begeerd door de anderen.
De prelaat vertrok en Jean-Marie verkocht zijn dierbare mozetta voor het bedrag van vijftig francs aan een vrome dame: hij had altijd zoveel geld nodig voor zijn werken, zijn opdrachten.
Het opgebrachte geld diende om een "eeuwige" stichting op te richten, waar men op voorhand van wist dat deze toch maar een kortstondig bestaan zou leiden.
De komedie herhaalde zich bij het aanbrengen van het Legioen van Eer. Spijtig genoeg stond de prefect van Ain er op dat hijzelf persoonlijk het ereteken aan de bevoorrechte zou toekennen. Het was in oktober van 1855. Om eerlijk te zijn was het Mgr. Chalandan die het ereteken moest opspelden en de omhelzing moest doen. Maar, de slechte ervaring van drie jaar geleden bij het tekenen van de mozetta, nog in gedachten, had hij deze kelk aan zich laten voorbijgaan ... de graaf van Coëtlogon kwam op een vierwielige koets aan, met de fanfare, en omgeven door een schitterend gevolg. Hij moest de priester voor zich uitslepen.
Jean-Marie Vianney, Légion d'honneur
"Meneer de prefect, ik smeek u," riep hij uit, "geef uw kruis aan meer eerbiedwaardige personen. Ik verkies iets voor mijn arme mensen boven dit."
"Maar," argumenteerde de prefect, "als de Keizer u het kruis toekent, is het eerder om u te dienen dan het Legioen van Eer."
Dit argument kon de priester overtuigen. Hij nam dus het kruis en gaf de graaf van Coëtlogon in ruil een medaille van de Maagd Maria uit wit ijzer, groette hem met hoffelijkheid en keerde snel terug naar zijn biechtstoel.
Het Bestuur van de Orde van het Legioen van Eer had twaalf francs gevraagd voor de toekenning van het brevet en het kruis. De heilige protesteerde:
"Maar ik heb het geweigerd! Ik voed liever twaalf armen dan twaalf francs aan de Staat te moeten geven."
Vicaris Toccanier stuurde de twaalf francs in alle discretie op. Het eeuwige kind verbaasde zich hierop naïef:
"Ik heb hen die twaalf francs niet opgestuurd en zij hebben mij het kruis toch niet afgenomen."
Daarop zei hij nog, maar enkel in intieme kring, waar hij zich soms volledig liet gaan in zijn humor:
"Het was misschien ter compensatie van mijn desertie tijdens het bewind van zijn oom dat de neef mij heeft gedecoreerd!"
Dit onthult dat hij geen enkele wroeging had van zijn dienstweigering in deze goddeloze en verwarde tijden. Hij belaadde zijn geheugen er niet al te veel mee: dit avontuur, ontstaan uit buitengewone omstandigheden, had hem toegelaten om de echtheid te staven dat zijn zending van de redding der zielen van God kwam.
Vertaling: Chris De Bodt
17-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 17. Nieuwe vluchtpoging
Hoofdstuk 17. Nieuwe vluchtpoging
Precies tien jaar na zijn eerste grote en vergeefse vluchtpoging van 1843, in september, bij de aanloop van de herfst, begon er drang naar vrijheid in het hoofd van de pastoor te ontstaat en verrichtte hij een nieuw "offensief" om te ontsnappen aan het te harde leven. Maar zoals altijd, naïef als een klein kind, had hij zijn vluchtpoging toevertrouwd aan een vrouw, de minzame Catherine Lassagne, die zich nog goed haar verraad van tien jaar eerder herinnerde.
Een oude klasgenoot van de pastoor te Verrières, Jean-Claude Colin, oprichter van de Maristen, was steeds in nauw contact gebleven met Jean-Marie Vianney. Vader Colin beschikte op zon vijfenveertig kilometer van Lyon, te Saint-Symphorien-sur-Croise, over een eigendom "La Neylière," waar hij een trappistenklooster had opgericht. De gemeenschap telde zon twaalf religieuzen. Ingelicht over het bestaan van dit klooster, gewijd aan de eeuwige stilte, verlangde de priester ernaar om te ontsnappen van de drukte van de massa biechtelingen, om zich ginds te gaan afzonderen en er zijn laatste dagen door te brengen. Tijdens de zomer van 1852 had hij hierover een onderhoud met zijn vriend, Vader Colin, die op doortocht was te Ars. Deze adviseerde hem om niet overhaast te werk te gaan.
Jean-Claude Colin, oprichter van de Maristen
Slaapkamer van Jean-Claude Colin
Op dat ogenblik was Mgr. Devie, op tachtigjarige leeftijd, teruggeroepen naar de Heer en als Bisschop van Belley vervangen door Mgr. Chalandon. Door de komst van deze nieuwe bisschop, voelde de pastoor zich niet langer verplicht om als een geit aan de koord gespannen te blijven.
Men had hem vicarissen toegewezen die hem te hulp kwamen in zijn dagelijkse taken en zo was zijn beslissing genomen: hij zou opnieuw de vlucht nemen, waarbij het trappistenklooster zijn schuiloord zou worden om er "zijn arme leven te betreuren" tijdens de jaren dat hij hier nog rond te lopen had op deze aarde. Hij had zijn besluit enkel aan Catherine Lassagne medegedeeld. Dat was uiteraard een persoon te veel. Dit geheim dragen werd haar te zwaar en zij deelde het al vlug met haar vriendin en alledaagse hulp, Marie Filliat. De twee dames kwamen hem met de tranen in de ogen smeken om te blijven. Maar de oude priester toonde zich onwrikbaar, maar stemde ermee in om hen een brief te overhandigen voor de Bisschop. De vluchteling rekende er namelijk op dat deze voor een voldongen feit zou komen te staan. Maar dat was een misrekening, want van zodra de brief werd voorgelegd aan Mgr. Chalandon, schreeuwde deze het uit: "Ik, u laten gaan, dat zou zon grote zonde zijn dat niemand mij het zou vergeven."
Afgewezen, begaven Catherine en Marie zich de afgesproken nacht van de vlucht, op wacht voor de deur van de pastoor.
Daar komt toch wel broeder Jerôme, de koster, langs, die hen vroeg wat ze daar deden op zon laat uur: ze vertelden hem de feiten, waarop deze naar priester Toccanier rende, de nieuwe vicaris die hem onlangs werd toegewezen, een jongeman en vastberaden, weinig geliefd door het volk die hem "bruusk en iemand met een weinig meegaande stemming" vond. Spoedig werd het al een hele groep die zich stond te verdrukken voor ingang van de pastorie. In het licht van een petroleumlamp zag men de heilige over een weer gaan in zijn kamer, om de nodige voorbereidselen te treffen.
"Hij doet zijn hoed op"!"
"Hij neem zijn gebedenboek!"
"Zijn paraplu."
"Hij gaat naar buiten."
Hij ging naar buiten en toen hij de groep zag, die hem stond op te wachten, keek hij streng naar Catherine.
"U hebt mij verkocht!"
Zij hield het aangezicht naar beneden, vol van tranen. Hij onverhandigde haar zijn lantaarn:
"Kom, belicht mij. Ik vertrek in ieder geval."
Aan Marie, niet minder bedroefd, gaf hij zijn zak.
"U zult mijn bagage dragen!"
En hij begaf zich op weg.
Broeder Athanase, een overige sacristiemeester, poogde tussenbeide te komen:
Frère Anastase Planche
"Waar gaat u heen, mijnheer pastoor?"
"Bij de Trappisten!"
"U gaat ons dus verlaten?"
"Ja."
"Wel, dan gaan we de noodklok laten luiden."
"Laat ze maar luiden."
"Wij volgen u in stoet."
"Volg, maar laat me door!"
Broeder Jerôme had de lantaarn genomen en poogde het vertrek van de heilige enigszins te vertragen. Maar de noodklok had geluid. De inwoners, die dachten dat er brand was uitgebroken, waren opgestaan. De bedevaarders, waarvan er sommigen buiten sliepen, bij dit milde weer, stonde op en begonnen zich vragen te stellen. Als snel vergezelde een massa de arme vluchteling die vastberaden bleef om te vluchten.
Men moet absoluut verhinderen dat hij de burg bereikt die leidt naar Lyon. Voor het bruggetje hield vicaris Toccanier plots een strenge stem aan: hij trok het gebedenboek vanonder de arm van de pastoor en gaf deze vlug door aan Catherine Lassagne, en fluisterde haar toe:
"Verwijder u vlug!"
"Geef mij mijn gebedenboek terug," smeekte de ongelukkige. De ene keer met een gebiedende stem, de andere keer met een benauwde stem, herhaalde hij:
"Laat mij door! Laat mij door!"
Tegen Marie Filliat, die de lantaarn in de hand had:
"Kom we gaan! Ik zal mijn gebeden te Lyon opzeggen."
"Wat!," schreeuwde de vicaris, "u gaat een hele dag doorbrengen, zonder één enkele gebed, noch kerkdienst. Een mooi voorbeeld!"
De heilige begon te twijfelen en op dat ogenblik verloor de duivel, die zich had voorgenomen op de pastoor weg te halen uit zijn parochie, het pleit.
"Ik heb een idee," zei Jean-Marie, "ik beschik over een ander gebedenboek in mijn kamer. Ik zal het gaan halen."
Gevolgd door de menigte keerde de pastoor terug naar de pastorij, terwijl de noodklok weerklonk in het donker.
"Het Angelus luidt," antwoordde de geslepen vicaris.
Altijd argeloos en zelfverzekerd, viel Jean-Marie Vianney op de knieën en zei de gebeden van het Angelus. Men probeerde tijd te winnen... Ondertussen was iemand van de broeders burggraaf des Garets in het midden van de nacht gaan wekken. De burgemeester kwam hem met zijn slaapmuts achternagelopen. Gebruik makend van de pauze van het Angelus, was de onvermoeibare vicaris Toccanier naar de pastorij gelopen om er het tweede gebedenboek van de pastoor te verstoppen. Toen de pastoor in zijn kamer kwam, kon hij zijn gebedenboek niet vinden. Dit boek was versierd met een beeltenis van Mgr. Devie.
"Bekijk uw Bisschop die u met grote ogen vanuit de Hemel aankijkt," riep de vicaris aangrijpend uit. Herinner u wat hij u tien jaar geleden heeft bevolen. U moest hem gehoorzamen: al u zijn wil alsnog wil respecteren, hebt u hiervoor, nu hij overleden is, nog een betere reden."
De pastoor boog het hoofd, zoals een gestraft kind:
"Neen," morde hij, "hij zou niet mopperen, want hij weet goed dat ik nood heb om mijn arme leven te beklagen."
Op dat ogenblik door de kasteelheer-burgemeester op, die vond dat de pastoor er maar povertjes en ontbonden uitzag, een teken van zijn inwendige strijd waaraan hij ten prooi viel!
"Meneer pastoor, kom mee naar de sacristie," stelde de graaf voor. "Ik heb u een en ander te vertellen!"
De edelman, een gewezen militair, gebruikte een tactiek: hij wist dan men de kerk moest doorgaan om de sacristie te bereiken en deze was vol van biechtelingen die op hun knieën, met de Rozenkrans in de handen en het aangezicht vol tranen aan het bidden waren.
"Lieve vader, verlaat ons niet!" smeekten ze in één stem toen de pastoor en de graaf tussen hen door gingen. "Wij komen van zo ver! Aanhoor onze biecht!"
"U wilt dus het slagveld verlaten?" vroeg de gewezen officier terwijl de vicaris voorbeelden aanhaalde zoals de Heilige Filippus Neri en de vrome Sint Martinus, die steeds klaar stonden om de zondaars te aanhoren en te bekeren.
"Andermaal wil Le Greppin u bekoren," riep de vicaris het uit. "Weersta ook deze keer en zwicht niet voor hem."
De arme priester, overwonnen door de menigte vromen en de kracht van de aangehaalde argumenten, nam hij zijn superplie en ging hij gewillig de biechtstoel binnen.
Tegen de morgen kwam hij naar buiten om pastoor Poncet te zien, die door de Bisschop was gezonden om de woorden van Mgr. Chalandon, om Ars niet te verlaten, te herhalen.
Het was de vijfde september van 1853. Tot rust gekomen, en berustend om de wil van God en zijn meerderen in te willigen, maakte de heilige man de volgende allusie op de dramatische feiten van de afgelopen nacht:
"Ik heb het kind uitgehangen."
Het Eeuwig en Verheven "kind" die zoveel doortrapte volwassen hadden doen beslissen om te blijven, en nu voor altijd.
Vertaling: Chris De Bodt
16-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 16. 1848
Hoofdstuk 16. 1848
De nochtans "sociale" revolutie van februari 1848, die de invoering van de Tweede, kortstondige, Republiek met zich meebracht, had een veel kleinere invloed op de loopbaan van de heilige, dan deze van 1830. Opgehitst door de hardnekkige weigering van koning Lodewijk Filips, om een minder beperkt kiesrecht [enkel de grootgrondbezitters konden gaan stemmen], gaf de revolutie van februari aanleiding tot het instellen van het algemeen kiesrecht.
Vanuit London, waar hij in asiel verbleef, zag de gevallen koning een beetje te laat in, dat het algemeen kiesrecht een gevolg was van het reacties van de conservatieven: de grondwetgevende vergadering bestond uit een meerderheid van aanhangers van de koning!
De Tweede Franse Republiek zou al vlug het Tweede Keizerrijk worden. Een staatsgreep door Bonaparte volgde op 2 december 1851 - niet toevallig dezelfde dag dat Napoleon in 1804 tot keizer gekroond werd en in 1805 de Slag bij Austerlitz won. Tegenstand van onder meer Victor Hugo bleek nutteloos. Bonaparte dreef vervolgens grondwetswijzingen door waarmee hij voor een periode van 10 jaar verkozen werd en dictatoriale macht in handen kreeg. Het parlement bleef wel bestaan, maar was vrijwel machteloos. Alle uitvoerende macht lag bij Bonaparte, net als het initiatiefrecht voor wetsvoorstellen.
Precies een jaar later, op 2 december 1852, na goedkeuring door een overweldigende meerderheid in een referendum, werd Bonaparte keizer van Frankrijk als Napoleon III. Dit betekende het einde van de Tweede Franse Republiek en het begin van het Tweede Franse Keizerrijk.
Maar er werd een politiek gevolgd die de Kerk heel gunstig was gezind. In Rome was intussen een opstand uitgebroken. De paus moest vluchten naar Gaeta in het Koninkrijk der Beide Siciliën, en in Rome werd in 1849 de Romeinse Republiek uitgeroepen onder leiding van Mazzini en Garibaldi. Pas na een Franse militaire interventie ten gunste van de paus kon hij naar Rome terugkeren in 1850. Dankzij deze Franse protectie zou de Kerkelijke staat nog twintig jaar blijven bestaan.
Het stelsel van het Algemene Kiesrecht zou worden hernieuwd op 8 februari 1871, waar men een nieuwe Grondwettelijke Vergadering koos, die zo koningsgezind was dat deze besloot om het koningschap in Frankrijk herin te voeren, een voorstel dat in oktober 1973 werd afgevoerd omdat de enige wettelijke troonsopvolger, Hendrik V, weigerde om de Tricolore, het symbool van de door hem gehate Franse revolutie, als vlag te aanvaarden. Deze lessen die geleerd werden door het Algemeen Stemrecht zouden de andere toekomstige revolutionairen ten goede komen: na de Oktoberrevolutie van 1917 zou Lenin ten allen koste weigeren om het algemene verkiezingen, die door de oppositie uiteraard gevraagd werden, te houden.
En toen in 1997, Lauren-Désiré Kabila de touwtjes in handen kreeg in Congo, weigerde hij eveneens om algemene verkiezingen te organiseren.
Veranderde de februarirevolutie op zichzelf niets aan het leven van de heilige pastoor, zou een gebeurtenis van een beetje ervoor met geen enkel politiek karakter, dit wel gevoelig wijzigen: de Voorzienigheid zou onder leiding komen te staan van een congregatie van Zusters uit Bourg-en-Bresse.
Zijn voornaamste taak als biechtvader, waarvan het welslagen het dagelijkse leven van Jean-Marie meer dan vulde, liet hem niet meer toe om zich om een dergelijke wijze met De Voorzienigheid bezig te houden, dan tijdens de beginjaren. Twintig jaar later zou de instelling de nadelige gevolgen hiervan ondervinden. De toewijding van Catherine Lassagne en haar hulpkrachten zouden hier niets kunnen aan veranderen. De laster, dat de weeskinderen slecht onderhouden kledij droegen en amper onderwijs genoten, had overwonnen. De Bisschop van Belley besloot om hierop te reageren en kon de pastoor van Ars ervan overtuigen dat hij er goed zou aan doen om de Voorzienigheid laten over de nemen door de Zusters van de Heilige Jozef.
"Maar," zuchtte Jean-Marie, ik had erop gerekend om in de Voorzienigheid op rust te gaan en de zorg van mijn parochie over te laten aan mijn vicarissen.
La Providence, gevel
La Providence, tuin
"U weet goed dat dit onmogelijk is. Niemand wenst u te vervangen in uw voornaamste bezigheid: de biechtelingen willen niemand anders. U zal zich enkel terugtrekken als de Heer een einde zal maken aan uw aardse leven."
De vicarissen zelf, de pastoors Raymond en Toccanier, hadden het er reeds met de Bisschop over gepraat en stonden volledig achter de beslissing van de prelaat. Precies in mei 1847 kwam de Eerbiedwaardige Moeder Saint Claude, algemeen overste van de Congregatie der Zusters van de Heilige Jozef van Bourg-en Bresse, "toevallig" langs te Ars, vergezeld van M. Guillemin, vicaris-generaal van de Mgr. Devie ... Jean-Marie had begrepen dat de Bisschop de zaken wou bespoedigen. Wat het meeste trof, was het verdriet van Catherine Lassagne en haar medewerksters. Ze moesten terug worden ingeschakeld, hetzij bij de zusters zelf, hetzij in andere werken rondom Ars.
Graf Abbé Joseph Toccanier
Op 5 november 1847 werd een acte ondertekend waardoor de Zusters van de Heilige Jozef het bezit zouden krijgen over de Voorzienigheid tijdens het daaropvolgende jaar. Dag op dag, één jaar later, overhandigde Catherine Lassagne de sleutels aan Moeder Saint Claude, op 5 november 1848.
Van dan af zou de pastoor van Ars zijn maaltijden er niet langer nuttigen en werden ze hem voorgeschoteld in zijn pastorij, terwijl Catherine Lassagne en haar meisjes mochten blijven van de nieuwe eigenaars. Het is zeker dat de gehoorzaamheid aan de verlangens, uitgedrukt door de Bisschop, de heilige man hartzeer deed, die er niet zonder verdeeldheid mee instemde om zijn dierbare stichting over te laten. Hij moest een beroep doen op zijn geest van gehoorzaamheid en nederigheid om deze beslissing te kunnen aanvaarden.
Ondertussen was de pastoor van Ars, zoals men in onze dagen zou zeggen, nog meer beroemd geworden in de Franstalige wereld, en dit door toedoen van pastoor Lacordaire, die met zijn vastenpreken in de Notre Dame, de harten van de mensen kon winnen voor Jean-Marie. De pastoor van Ars kwam al vlug tot het besluit dat zijn onverbrekelijk huwelijk met de armoede, veel geld zou opleveren. Van alle kanten kwamen de giften binnengestroomd voor zijn werken. Even vlug gaf hij alles uit. Men weet dat er niets voor hem te mooi was, noch te weelderig voor de diensten van de Allerhoogste en de handelaars van Lyon zagen maar al te graag deze pastoor uit Ars komen, met zijn schrander, verscheurd en uitgemergeld uiterlijk met een versleten, opgelapte soutane, en zijn smerige schoenen. Hij kocht immers enkel de allerduurste religieuze voorwerpen. Eigenlijk waren dit maar kleinigheden, want in werkelijk ging het allergrootste gedeelte van de inkomsten naar de missiewerken. Dit werd zijn voornaamste bekommerdheid. In 1849 verschafte hij tweehonderdduizend francs aan decanale missiewerken. Waren het de missiewerken niet die er toe hadden bijgedragen dat het, door de Revolutie ineengestorte Christendom, het welslagen van zijn nederige ambities "om vele zielen voor God de veroveren" een handje zou helpen?
Père Henri Lacordaire
Hij richtte een fonds op dat voor eeuwig een groot aantal missen zou laten opdragen. Het geld werd onder de hoede van de Staat geplaatst. Dit was een grove misrekening en een slechte belegging, want een halve eeuw na de dood van de heilige, zou de staat allesbehalve kerkelijk gezind worden word, als gevolg van de gevoelig liggende zaak Dreyfus die de donkere jaren van het einde van de negentiende eeuw kenmerkt en waar politiek Rechts zich in de val heeft laten lokken. Het concordaat van 1801 tussen paus Pius VII en Napoleon Bonaparte werd in 1905 eenzijdig verbroken en de scheiding van Kerk en Staat werd ingevoerd. Het opmaken van de inventaris van de goederen gaf aanleiding tot zon anarchie dat de regering het niet zou volhouden. In ieder geval werden de stichtingen van de pastoor van Ars in beslag genomen door een roofzuchtige Staat en de "eeuwige missen" voor de verspreiding van het geloof, voor de bekering van de zondaars, voor de missies en nog heel wat andere opdrachten, werden vanaf toen afgeschaft.
Vertaling: Chris De Bodt
15-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 15. De bekoringen
Hoofdstuk 15. De bekoringen
De pastoor van Ars werd dikwijls op een beestachtige en brutale wijze gedwarsboomd door de aanval van "Le Greppin" onder de vorm van het kwade. Deze keer zou de duivel gebruik maken van zijn favoriete wapen, de "bekoring" zo begon de heilige priester meer en meer een kluizenaarsleven te leiden, waarbij hij in zekere zin zijn roeping als priester "ontvluchtte".
"Wat had ik graag een gewone herder gebleven, zoals tijdens mijn kinderjaren," zuchtte de heilige. Uiteraard was hij priester geworden, maar de duivel vocht en zijn verlangen naar de aantrekkelijkheid van het rustig bestaan van een herdersleven, zonder glans en enige bovennatuurlijk nut, was groot.
De arme Jean-Marie had alle redenen om te zuchten. Dankzij zijn afkomst van eenvoudige boeren, was hij begiftigd met een ijzeren gezondheid. Maar hij onderwierp zijn "skelet" aan bovenmenselijke beproevingen: zo stond hij twintig uur per dag rechtop, het in bedwang houden van de jongeren, de eeuwige vernederingen hadden zijn lichaam verteerd tot de staat van een geraamte. Daarenboven waren er de dagelijkse missen en plichten, het onderricht van de catechismus, en de bedevaarders die uit alle hoeken van het land kwamen toegelopen. Hij had zo veel opdrachten dat er hem maar één uitweg meer overbleef; deze van het huidige ogenblik. Uiteindelijk, en na het vlug doorslikken van een karige maaltijd, moest hij zich opsluiten in zijn biechtstoelen, deze van de vrouwen en deze van de mannen, waar hij twaalf tot 14 uur per dag doorbracht.
En zo werden de nachten zoals vroeger, toen hij op zijn sobere matras tot rust kon komen. Zijn vriend, de "Grappin" zou zich hierover danig het hoofd breken en de arme priester gebruikte zijn gebruikelijke humor:
"De oude tovenaar heeft vandaag zijn handel nog eens goed laten draaien."
De "oude tovenaar" was uiteraard een zinspeling op hemzelf en de eigenschap die sommige, jaloerse confraters, hem zogenaamd "uit christelijke naastenliefde" hadden toebedeeld, hiermee verwijzend naar de zonde van de "hoogmoed."
Dit bestaan was te afmattend voor een fatsoenlijk man zoals hij. Hij verlangde naar een ongestoorde nachtrust van acht uur, zonder "Grappin" en men hoorde de heilige man snakken naar de mildheid van een verblijf bij de Trappisten en bij de kartuizers, waar hij alle vrije tijd zou hebben om "zijn arme leven te betreuren."
Tot tweemaal toe, poogde de ongelukkige te ontsnappen aan zijn lot door de vlucht te kiezen. In 1840 ging hij s nachts voor een eerste maal op de vlucht met niet meer dan zijn gebedenboek in de handen. Toen hij aankwam aan het "Croix des Combes," aan de rand van het dorp, hield hij even halt om te bidden en te mediteren. De Heer moet de arme man hebben verlicht hebben, want aanstonds maakte hij rechtsomkeer en vertrouwde hij s anderendaags zijn korte ontsnappingspoging toe aan Catherine Lassagne.
Croix des Combes, waar Jean-Marie rechtsomkeer maakte
De tweede vlucht gebeurde drie jaar later en was veel ernstiger.
Mgr. Devie werd er zich van bewust dat de heilige man uitgeput raakte van het vele werk wat hulp kon gebruiken. Hij zond hem twee vicarissen, eerst M. Raymond en spoedig daarop M. Toccanier. Maar hoe konden deze zeer toegewijde priesters "een gezant van God, ingewijd in de geheimen van Hierboven," zoals de burggravin des Garets hem noemde, vervangen? Zijn beschikten niet over zijn "gaven" die de mensen spontaan naar Ars deed komen. De hartstocht, de heiligheid van Jean-Marie Vianney was gewoonweg niet te vervangen, maar teveel is teveel en de menselijke krachten hebben hun grenzen. Uiteindelijk werd Jean-Marie, "het voorbeeld van verhevenheid," zoals M. Trochu hem noemde, ernstig ziek. Vijf dokters begaven zich in allerijl naar zijn ziektebed.
"De strijd is ongelijk," jammerde de zieke met de humor die hem eigen was. "U bent met vijf tegen één, als er nog iemand bijkomt ga ik dood!"
Er zouden er nog twee bijkomen, door de dringende tussenkomst van Mgr. Devie en nadat het alarm was geslagen onder de vrome mensen. Men zal spoedig moeten priesters toevoegen, want de pastoor wordt zieker en zieker en men zal hem spoedig moeten berechten.
"Ik geef hem nog veertig minuten," stelde een van de zeven artsen vast, nadat de hartslag was gemeten.
Jean-Marie had deze uitlating goed gehoord en begonnen vurig te bidden tot de Heilige Maagd en de Heilige Philomena.
"Ik ben nog maar 57 jaar en ik voel dat ik nog veel te doen heb hier op aarde," prevelde hij tussen zijn gebeden door.
"Merkwaardig dat hij nog leeft!" stamelde de geneesheer nog dezelfde avond die hem eerder binnen het uur zag sterven.
"Ja, en het gaat zelfs veel beter met hem," riep Catherine Lassagne verheugd uit.
"Dat is een mirakel!"
"Dat is goed mogelijk: zoveel mensen bidden voor hem!"
Buiten zat het volk luidop en geknield de Rozenkrans aan het bidden. Voor het altaar, opgedragen aan de Heilige Philomena, waren de weeskinderen gezamenlijk aan het bidden. En de heilige priester bad zelf ook voor zijn genezing.
% Altaar van de Heilige Philomena Kerk te Ars-sur-Fromans
En hij genas, maar hij moest van de dokters een periode rust nemen. De pastoor wou deze doorbrengen bij zijn oudste broer, François, die de boerderij van Dardilly had geërfd, die zijn "kleine broer" gastvrij ontving. Maar massa bedevaarders liepen verloren de kerk in en uit. Zoveel zielen dwaalden niet verdrietig rond in Ars, waar de heilige man niet langer de biecht kon afnemen en onderricht geven. Al vlug begaven ze zich naar Dardilly en kwamen al gauw de huismeester lastig vallen: op de binnenkoer, in de hal, in het werkplaats, ja zelfs tot in de slaapkamer stootte hij op onbekenden.
"Maar, ik voel mij hier niet thuis bij mij!" gromde hij.
Jean-Marie kon niet langer in zijn toevluchtsoord verblijven. Mgr. Devie werd op de hoogte gebracht en angstig, omdat een terugkeer naar Ars zeker een verkorting van zijn verblijf hier op aarde zou inhouden, bood hij hem het kapelaanschap aan bij Beaumont, maar met de vraag om hier "nog wat over na te willen denken."
"Ik heb alles al overdacht," schreef Jean-Marie, "Ik ga naar Beaumont."
Met priester Raymond bereidde hij zijn vlucht voor naar zijn nieuwe bestemming. In het grootste geheim vertrokken de twee priesters tijdens de nacht, op weg naar Beaumont, de heilige te paard en de vicaris te voet. Deze laatste leidde het paard bij de teugel. Bij het ochtendgloren bereikten de reizigers Albigny. Zij zouden er rusten bij de pastoor van het dorp, M. Martin, een persoonlijke vriend van Jean-Marie Vianney, maar een huivering ging door Vianneys lichaam. Het was nog volop feest van de patroonheilige in het dorp en buiten werd er nog overal gedanst. De pastoor van Ars kon uiteraard geen halt houden in een plaats dat zo schaamteloos onderworpen was aan de verleidingen van de "Listige" en drong er op aan om de weg te vervolgen.
Zijn verblijf was gelegen midden in de Dombes en omgeven door vijvers. Jean-Marie stuurde het paard terug naar zijn broer, die het hem had geleend en zij besloten om de volgden twintig kilometer verder te voet af te leggen. De twee mannen, de ene nog volop in herstel, bereikten uitgeput het dorp Marlieux, waar zij wat tot rust konden komen in de pastorij.
Hoe, weet niemand, maar de troep trouwe volgelingen, was er op een mysterieuze wijze achtergekomen waar de vluchtelingen zich bevonden. Allen gingen daarheen en bestormden ze de kerk van Marlieux. De arme herstellende man voelde zich verplicht om de preekstoel te beklimmen om zijn preek te houden. Het onderwerp was: "de kortheid van het aardse bestaan en het geluk om zich in de Hemel te mogen begeven ..."
Marlieux, Eglise
Beaumont stond bekend als een miraculeus oord en de verering voor Maria was er levendig.
"Daar zal ik te weten komen wat de Heilige Maria met mij van plan is," zei de heilige priester. Na de mis bekende hij:
"Ik weet nog niets, ik ga opnieuw beginnen bidden."
Hij begon aldus te bidden, diende zijn vicaris bij de Mis en vertrouwde hem in de sacristie uiteindelijk toe:
"God wil mij hier niet, laat ons terugkeren naar Ars!"
Deze beslissing werd gevolgd door een staande ovatie van vreugde van de volgelingen. Zij boden hem zelf aan wagen aan voor zijn terugkeer. De nog zwakke priester nam plaats in de wagen, maar stapte al even vlug uit.
"Die wagen vermoeit mij veel te veel ... ik verkies nog liever om te voet te gaan."
De terugkeer in Ars, te midden van het klokkengeluid, was triomfaal: de pastoor van Ars, steunend op een knobbelige wandelstok, was terug "thuis." De verleiding was groot geweest, maar met de hulp van de Heilige Maagd, werd ze overwonnen.
In het midden van de algemene hartelijkheid, herhaalde priester, met de tranen in de ogen:
"Mijn kinderen, mijn kinderen, ik zal u niet meer in de steek laten ... mijn kinderen ..."
Het was in september van 1843.
Hij zou zijn woord niet kunnen houden. De Heer zou er hem toe dwingen.
Vertaling: Chris De Bodt
14-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 14. Biechtvader en helderziende
Hoofdstuk 14. Biechtvader en helderziende
Laat staan dat de priester een heilige is, dan is de dichter een genie, want tussen beiden zijn er raadselachtige overeenkomsten.
Zowel de een als de andere is "verbonden" aan de mensheid met het onuitsprekelijke waar de schepping in vervat zit. Voor de dichters van de negentiende eeuw was de breuk met de kille rede van het neoclassicisme het eindresultaat. Aan het einde van de negentiende eeuw werd aan de dichter Arthur Rimbaud de bijnaam "de helderziende" gegeven.
Jean-Marie Vianney werd een "helderziende" priester.
"Als de ziel verenigd is met God, is het altijd lente." Deze subtiele zin is afkomstig van Jean-Marie Vianney. Als Monsieur Jourdain [de burgerman uit "le bourgeois gentilhomme" van de Franse dichter Molière] proza maakt zonder het te weten, dan drukte de pastoor van Ars zich impulsief uit als de dichters.
Bij alle onthullingen tijdens het afnemen van de biecht, moest Jean-Marie soms wenen als hij zich sommige van de zonden opnieuw voor de geest riep. Wat zijn gave van helderziendheid betreft, sommen we enkele uit de ontelbare feiten op.
Toen hij zich een weg baande door de menigte bedevaarders, deed hij soms een teken op een of andere onbekende man of vrouw:
"U mevrouw! Wacht niet langer en kom, want u bent belast met de taken van uw familie."
Aan iemand uit zijn omgeving vertrouwde hij toe:
"Ga die dame halen. Het is nu al drie dagen dat zij hier wacht om te kunnen biechten en zij kan niet langer wachten. Ga haar halen, Zij bevindt zich nu voor dat huis. Zij gaat voor!"
De schrijver van dit verhaal is afkomstig uit Lyon. Hij had verhalen horen vertellen van zijn familieleden die reeds een bedevaart naar Ars hadden gemaakt. Een overgrootvader van zijn schoonfamilie was uit nieuwsgierigheid, met zijn zeer vrome vrouw, meegereisd naar het dorp van de heilige priester.
Biechtstoel, Ars
Zelf was hij een agnost en misschien zelfs een vrijmetselaar, zoals er voldoende rondliepen in de "geëvolueerde maatschappij" van die tijd. Hij wachtte aan de zijde van zijn vrouw achteraan de kerk, waar de pastoor de Mis opdroeg. Toen hij hem voorbij wandelde, stopte de priester plots en wees hem aan:
"U," zei hij, "u moet ik zien na mijn Mis!"
De vrijdenker was onder de indruk, maar daagde niet op. De daaropvolgende dag herhaalde de biechtvader: "Ik heb u gisteren opgewacht. Waarom bent u niet gekomen?"
Uiteindelijk, gedreven door een halve godsvrucht, viel de overgrootvader op de knieën in de biechtstoel die voorbehouden was voor de mannen.
"Laat ons zien. Vertel mij uw leven," vertelde de heilige man in zijn gebruikelijk jargon.
De boeteling verontschuldigde zich, ontving de absolutie, en kwam als een ander mens uit de biechtstoel, volledig bekeerd en met een vurig geloof in God.
Vier dagen later kwam de man plotseling te overlijden.
Dit verhaal is onvervalst en deze feiten stapelden zich op, zodat na 1830, het aantal bedevaarders nog meer begon op te lopen. Elke dag werd Ars overstroomd met tweehonderd, driehonderd en soms zelfs door vijfhonderd mensen die het eenvoudige dorpje kwamen bezetten. Er werd een speciale dienstregeling met de postkoets ingesteld en nadat de spoorweg was aangelegd, moest men voor de reizeigers naar Ars een apart kantoor inrichten in het station van Perrache, met tickets heen en terug die geldig waren voor een week, de tijd die nodig was om de heilige biechtvader te kunnen benaderen.
Door God geïnspireerd, wijdde de biechtvader, op een doeltreffende wijze, de nodige tijd aan elk geval.
Soms weigerde hij om sommige biechtelingen te aanhoren:
"Maar u hebt helemaal geen biecht nodig. U bevindt zich in een staat van genade. Ga te communie."
Andere keren weigerde hij de absolutie en eiste hij dat ze zich eerst "in orde" moesten stellen door een diepe berouw en een definitieve breuk met het verleden, omdat hij of zij anders toch zou hervallen in de zonde.
Hij raadde geestelijke roepingen af of aan, want het gebeurt dat blind is voor zijn eigen kunnen en zich voorbestemd acht voor een leven, waarvan men nooit het harde bestaan zal kunnen dragen.
Zo zij hij tegen een kolonel die wou intreden in het klooster, die het nochtans niet aan de nodige krachten ontbrak:
"Men heeft te veel mensen zoals u nodig in het leger."
Hen die men plat betitelde als "duimspijkers van het wijwatervat" maakten hem ongeduldig: hij merkte in hun overdreven overdenkingen de openbaring op van een verborgen egoïsme. Bovendien waren zij de oorzaak van zijn kostbaar tijdsverlies ten gunste van zielen die waarachtig zijn hulp nodig hadden.
Vertaling: Chris De Bodt
13-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 13. Le Grappin
Hoofdstuk 13. Le Grappin
Ontegensprekelijk was Jean-Marie "bezeten," zoals men dezer dagen zou zeggen, maar dan van de Heilige Geest, vol met vuur. Een man met een uitstraling, met woorden en een aantrekkingskracht die zijn collega-priesters, die ervan verstoken waren, ziedend jaloers maakte, maar die er uiteindelijk zelf niet konden aan weerstaan eens ze hem hadden ontmoet.
Wetenschappelijke waarnemingen zeggen dat in het geval van een "bezeten" huis, er in het algemeen onder de hen die in het huis verblijven, een "medium" is, hetzij een geest die, meestal zonder dat de persoon zich hiervan bewust is, in contact is met de golven waarin wij zwemmen, het merendeel onzichtbaar zoals radio- en televisiegolven, de ene keer goedaardig, de andere keer noodlottig. Deze goedaardige golven, die deze heilige persoonlijkheid uitstraalde, ontketende de woede van negatieve krachten die zich, op een indrukwekkende wijze, tegen hem keerden en terreur zaaiden onder zijn naasten, terwijl hijzelf ijzig kalm bleef "in het oog van de storm," zoals hij het zelf noemde: hij gaf zelf een koosnaam aan zijn ongelegen gast, die hij "le Grappin" noemde.
"De Grappin is goed dom," gaf hij als commentaar, na een bijzonder woelige nacht, waarbij heel het huis begon te schudden en de meubelen zich met geraas verplaatsten, "want hij kondigt mij de komst aan van enkele grote vissen bij de biecht."
Zo herkende hij de komst van grote berouwvolle boetelingen die met zware zonden waren belast en naar hem toekwamen om zich te bekeren en een andere weg in te slaan.
Tegen sommige bezoekers, in doodsangst van de rare geluiden en zware slagen die weerklonken in de pastorij: "Maak u hier niet druk om, het is de Grappin!" zei hij om hen gerust te stellen.
Soms vertoonde Jean-Marie zich s morgens in De Voorzienigheid en verklaarde hij aan Catherine Lassagne, in zijn gebruikelijk jargon, getint met een zwaar plaatselijk accent van de streek rond Lyon: "De Grappin heeft mij goed liggen gehad deze nacht! Niets heb ik kunnen slapen."
Slaapkamer heilige Jean-Marie Vianney
Vanaf 1827, kwamen er gemiddeld zon 20 mensen van buiten de parochie op bedevaart naar Ars. Zij logeerden allemaal bij François Pertinand, die door de pastoor werd aangesteld tot onderwijzer van de jongens. Hij had een herberg geopend voor de bedevaarders. De steeds toenemende toestroom van boetelingen werkte de duivel danig op de zenuwen, dat deze laatste besloot om zijn pesterijen en opdringerigheden danig op te drijven. De stevigst gebouwde kerels van het dorp, allemaal ongeveer 25 jaar oud, gespierd en zonder vrees, werden samengeroepen om de nacht door te brengen in de pastorie, tot op de tanden gewapend met alle tuig. Tegen de ochtend zagen ze allen lijkbleek, met blauwe kringen rond de ogen door de slapeloosheid. Al vlug maakten ze zich uit de voeten en men zag ze niet meer terug. Jean-Marie maakte er zich geenszins druk om en gaf schertsend toe: "De Grappin en ik, wij zijn zowat vrienden geworden."
De razende aanvallen van de machten van het kwaad verzekerden echter de heilige, die bij zijn priesterwijding zijn ambitie had bevestigd om zoveel mogelijk zielen te redden, van het welslagen in zijn werk.
Waar de overige priesters zich afbeulden om de zielen verbeten achterna te lopen, moest de pastoor van Ars helemaal niets ondernemen: het waren de zielen zelf die zich spontaan bij hem kwamen aanbieden en zijn biechtstoel belegerden, in de hoop op hun redding.
Men kan zich de woede van de duivel voorstellen aan wie zo veel zielen werden ontrokken: zijn gebulder, gehuil en scheldwoorden.
"De Grappin heeft maar een gemene stem", merkte Jean-Marie op, zonder van zijn stuk te raken.
Op een nacht [en niet tijdens de nacht zoals men veelal verkeerdelijk schrijft], terwijl de pastoor bezig was met het afnemen van de biecht, vatte zijn kamer vuur en werd een gedeelte van de gordijnen en het bed vernietigd. Over het algemeen kent men dit soort beginnende branden toe aan de duivelse krachten. Men ziet er vandaag nog de sporen van in het huis van de heilige. Misschien kan dit onheil, waarvan de oorsprong tot op vandaag steeds een raadsel is gebleven, vlug in elkaar gezet zijn door de mensen in de omgeving van de priester.
Beetje bij beetje begon de prins der duisternis zijn pesterijen op te geven. Zij leverden toch niets op en de openbaringen van de duivel begonnen te vervlakken naarmate de roeping van de heilige als "veroveraar der zielen" zich meer en meer begon te bevestigen. Misschien zat hier ook zijn verering ten tijde van zijn vicariaat de Ecully voor de Heilige Philomena, een jeugdige martelares van vijftien jaar, voor iets tussen. Pauline Jaricot had hem destijds over haar bestaan ingelicht.
Pauline Jaricot
De eeuwige jeugd van de uitverkorenen is gekend: "ergens" bleef het kind in de heilige, van wie de gebeden recht naar de hemel stegen, verborgen. Het verschafte hem genoegen dat de jonge martelares, zijn raadgeefster en gevolmachtigde was bij de Heer, belast om zijn aangelegenheden voor te leggen aan Hem.
Vertaling: Chris De Bodt
12-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 12. 1830
Hoofdstuk 12. 1830
Februari 1830 was de maand van de voorstelling van "La bataille dHernani [De slag om Hernani]," een toneelstuk van Victor Hugo. Spoedig speelde het toneel zich niet alleen op het podium af, maar eveneens in de zaal waar de jonge, romantische groep, in vermiljoenrode vesten, van op het balkon het hoofd boden aan de meer classicistische ingestelde toeschouwers die zich op de benedenverdieping bevonden. Als spoedig kwam het tot een handgemeen, waarbij de jongeren gemakkelijk de overhand kregen. Maar er was ook de julirevolutie van de middenklasse tegen koning Karel X, van het huis van Bourbon. Volgens de middenklasse werden ze te veel benadeeld door de koning die in hun ogen te veel macht had. Het gevolg was dat er op 27 juli 1830 een revolutie uitbrak. Deze voltrok zich in drie dagen: 27, 28 en 29 juli. In Frankrijk worden deze dagen wel de 'Trois Glorieuses' genoemd. Karel X weigerde zijn macht te beperken en trad af. Ook ontstonden er anti-religieuze bewegingen, maar deze werden al spoedig onderdrukt door de nieuwe koning, Lodewijk-Filips I, de neef van Karel X. Lodewijk-Filips was een liberaal en werd door de burgerij geaccepteerd. Hij kreeg hierdoor de bijnaam "de burgerkoning." Zijn bewind werd de "julimonarchie" genoemd.
Op het platteland was er geen verzet, behalve misschien te Ars, waar een "revolutionair comité," die de tijd rijp achtte om zich te ontdoen van de opgelegde "tirannie," dat hem kwam mededelen dat hij zonder uitstel diende te verhuizen. Voortaan nam de staat de weeskinderen van De Providentie ten laste. De adel negeerde de nieuwe koning, die ze voor een overweldiger namen. Men moest dus niet op een tussenkomst rekenen van de kasteelheren en burggraven, die zelfs een gevaar begonnen te vormen en de hele zaak ongenegen werden. Als verzet werd er een afvaardiging van getrouwen van de pastoor naar de Bisschop van Belley, Mgr. Devie, gestuurd en hen werd verzekerd dat alles kon blijven zoals het was. Indien nodig zou het leger worden aangespoord om de orde te herstellen.
Koning Karel X
Koning Lodewijk Filips I
De julirevolutie van 1830 was slechts een noodsein voor de vreedzame parochie. De enige opmerkelijke veranderingen, waren de Franse lelies en de witte Koninklijke vlag aan de gevel die van de gevel het gemeentehuis waren verdwenen, waarop deze werd vervangen door de Franse driekleur, zoals ten tijde van de intussen overleden keizer Napoléon.
Als de pastoor van Ars uiteindelijk al mocht blijven was het niet volledig naar de zin van de geestelijke overheid, behalve dan Mgr. Devie, die hem steeds had beschermd. Inderdaad, het welslagen van Jean-Marie Vianney nam nog toe en dit vooral op voorspraak van de kleine man die hun nederige vertegenwoordiger boven alles steunden. De geestelijke overheden spaarden, vooral tijdens de beginperiode, vóór 1830, hun hevige kritiek en meest gemene reacties niet tegen hun ambtgenoot. Het is dan ook bijna miraculeus en onverklaarbaar, dat deze "ezel," nadat ze hem, wegens zijn erbarmelijke resultaten in het seminarie, uit medelijden de kleinste parochie uit het bisdom hadden toegewezen er in geslaagd was om zich op te werken tot de meest begeerte pastoor uit de omtrek. Dit, terwijl zij, in alle ernst en met succes hun studies hadden beëindigd en vloeiend Latijn spraken. Hoe stoorden ze zich eraan dat deze eenvoudige, zwakke leerling zo heilig stond aangeschreven!
Ars, oude foto van de kerk
De houding van de heilige man wekte in eerste plaats spottende opmerkingen en sarcasme op. Destijds schonk de Primaat van Gallië van zijn geestelijken een grote aandacht aan het uiterlijk voorkomen van de geestelijken: hij wou dat de priester een gouden sluiting droegen aan de schoenen en zwarte driekantige hoed als een hoofddeksel droeg en dat de witte kraag er steeds onberispelijk uitzag.
Nu liep Jean-Marie Vianney er steeds bij als "schoppenaas," droeg hij versleten schoenen die nog nooit waren gesmeerd en was zijn opgelapte soutane tot op de draad versleten. Niet alleen ging hij door als een excentriekeling die er een "vreemd gedrag" op nahield, maar men ging nog verder: zijn "geveinsde vreemdsoortigheid" diende slechts om "de aandacht op zich te vestigen." Het was dus niet iemand die ongegeneerd of gierig was, maar eerder een "bedrieger." Sommige van zijn ambtgenoten gingen zover dat ze hem als een "gek" en een "tovenaar" behandelden en vaarden heftig uit tegen hem van op hun preekgestoelte en legden hun "kudde" het verbod op om op bedevaart te gaan naar Ars. De biechtvaders weigerden de absolutie te geven aan de biechtelingen die zich hiertegen poogden te verzetten!
Soutane van Jean-Marie Vianney
"Het zijn simpelen van geest die massaal deze onevenwichtige fanatiekeling gaan raadplegen," schreef men aan Mgr. Devie, "U moet tussenkomen om aan deze praktijken een einde te stellen."
Maar de prelaat van Belley was onwankelbaar en antwoordde: "Ik wens al mijn onderdanen maar het geringste van dergelijke dwaasheid toe."
En nog:
"Ik weet niet of de pastoor van Ars zich verder heeft bijgeschoold, maar wat ik wel weet is dat de Heilige Geest Zich heeft belast om hem te verlichten!"
Het is waar, zoals de goede Cathérine Lassagne zou opmerken, dat "zijn gebrek aan intelligentie ruimschoots wordt bijgestuurd door de Heilige Geest."
Jean-Marie Vianney, die van zijn kant anonieme brieven kreeg toegestuurd, waarin men hem uitschold voor een excentriekeling of een gek, stoorde zich hier helemaal niet aan en beantwoordde de brieven met de nodige dosis bijzondere humor: "Indien ik door hoogmoed zou zijn beproefd, dan zou ik tenminste weten waarvan ik moet herstellen!" En hij bedankte zijn correspondenten voor de dienst die ze hem onbewust hadden bewezen, want zo kon hij, dankzij de brieven, achterhalen van wie de aanvallen kwamen.
"Het is waar," erkende hij, "dat ik maar een onwetende ben. De arme pastoor Balley heeft gepoogd om mij op te leiden, maar hij was zijn Latijn vergeten!"
Voor een van zijn portretten, geschilderd door een argeloze bewonderaar, zonder dat hij poseerde, want hiervoor bedankte hij steeds, schreef hij: "Dat ben ik waarachtig: kijk hoe ongelofelijk dom ik mij gedraag!"
Sommige van zijn hekelaars eindigden met te erkennen: "Ja, de heiligheid schuilt in hem, maar dan is dan ook alles!" Een buitengewoon bewijs van eerbetoon: alsof de heiligheid niet voldoende zou zijn!
Zeer zeker zag de pastoor van Ars er uit als een man van zijn tijd: niet in de studie, maar alles in de bezieling en de zekerheid dat de Gods waarheid van een andere orde is dan deze van de menselijke wetenschap.
Vertaling: Chris De Bodt
11-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 11. Tijdperk van de Romantiek
Hoofdstuk 11: Tijdperk van de Romantiek
De poëzie, de literatuur, de schilderkunst, de muziek, de politieke ideeën tot en met de godsdienst, kortom alles was tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw verweven van de romantiek, dat een hevige reactie was tegen de starheid van het neoclassicisme, dat met de nodige welvoeglijkheid alle gevoelens onderdrukte en de rede verheerlijkte en waarvan de overblijfselen nog een aantal jaren bleven drijven zoals de wrakstukken van gestrand schip, alvorens volledig ten onder te gaan.
"Sla uzelf op de borst, het is waarlijk een zeer begaafd persoon," schreef Alfred de Musset in 1830, op twintigjarige leeftijd. Verstoken van "wetenschap," zonder enige kennis van het Latijn, de conventionele taal van de Kerk, die alle doet met gevoel en met een heilige mateloosheid, kan men Jean-Marie kenmerken als een Heilige van de Romantiek, zozeer is zijn persoonlijkheid gevormd door zijn tijdsperk.
Hoe is deze onbeduidende pastoor, die bij de kerkelijke hiërarchie gekend staat als een "idioot," en die naar een godvergeten gehucht gestuurd werd om ergens op het einde van de wereld God en de mensen te dienen, er in geslaagd om tegen 1830 uit te groeien tot een bekendheid die weldra tot over de grenzen zou reiken?
Dit alles begon met zijn lovenswaardig verlangen om het postrevolutionaire Frankrijk te herkerstenen. Het was zijn lijdensweg om de "bomen der vrijheid" van de Revolutie, te vervangen door de kruisen, die dezelfde Revolutie had doen verdwijnen.
In 1823 ging de kapelaan van Ars op missie naar Trévoux, de hoofdplaats van het kanton, waar hij tijdens zijn korte verblijf, gekenmerkt door een intens geloof, de biecht afnam van de bedevaarders die zich naar zijn biechtstoel begaven. Hij was geen luie biechtvader. Soms weigerde hij de rechtuit de absolutie te verlenen aan zondaars die hun neus ophaalden voor de noodzaak om af te zien van hun slechte zondige gewoonten. Zij werden verzocht om zich opnieuw aan te bieden "wanneer ze in regel waren." De kapelaan had blijkbaar de wind van de Heilige Maagd in de rug.
Trévoux, kerk
Trevoux, établissements Vianney
Al vlug begon men op te merken dat er zich grote menigten gelovigen aanboden rond de biechtstoel van deze eenvoudige dienstdoende priester, die zijn meerderen, in hun kortzichtige wijsheid, in het begin hadden geweigerd om te biecht af te nemen.
Waarom deze toeloop?
Zonder twijfel beseften de mensen dat ze zich de voorbije jaren te veel aan de zonde hadden overgeleverd en voelden de zielen een verlangen tot herstel. Maar ongetwijfeld was er ook de onmeetbare aantrekkingskracht en de eenvoud die de toekomstige heilige in dusdanige mate uitstraalde, dat de berouwvolle zielen in beweging bracht. Zijn hartelijkheid bracht de mensen terug tot God en het verhaal van het "mirakel Vianney" waarvan ze de gelukkige getuigen waren ging al vlug onder de zondaars rond.
"Deze biechtvader is waarachtig buitengewoon. Helemaal onder de indruk en als een ander mens verliet ik de biechtstoel!"
De mondelinge reclame blijkt nog steeds de beste reclame te zijn en zijn faam begon beetje bij beetje te groeien, in die mate dat, van missie tot missie, de "rechtbank" van Vianney al spoedig belegerd werd en hij weldra de tijd niet meer zou vinden om de maaltijden met zijn geliefde weeskinderen in De Voorzienigheid bij te wonen.
Elke keer hij bij zijn missies preekte, herhaalde zich hetzelfde fenomeen. Zijn homilies waren nochtans niet meer zo lang en verwarrend als tijdens de beginperiode, als vicaris te Ecully, maar hij zei altijd heel eenvoudige dingen, recht uit het hart, dit hart dat gekneed was door de romantiek. En dat maakte indruk en bewoog allen die hem aanhoorden.
De gelegenheidsbiechteling was moeilijk te bereiken tijdens zijn relatief korte verplaatsingen, maar de trouwen die, wegens de drukte, hun biecht niet konden volbrengen en die deze stichtelijke ervaring wensten te herhalen of zij die eerder waren weggestuurd om in orde te komen met hun geweten en zich vervolgens opnieuw tot hem wensten te wenden, namen de gewoonte aan om zich naar Ars te begeven om hun geweten te laten leiden door deze uitzonderlijke biechtvader.
En zo begon het verloren dorpje van het departement Ain meer en meer bezocht te worden: een postkoets werd ingelegd naar Ars en wat later zou er een spoorweg aangelegd worden. De pastoor kon niet anders dan toelaten dat er eerst één en later meerdere hotels werden opgericht in de parochie, daar de bezoekers het vaste voornemen toonden de Misdiensten bij te wonen, en hiervoor moest er verblijf voorzien zijn in het dorp.
Ars-sur-Formans, Station
Tijdens zijn zending naar Trévoux, in 1823, werd Jean-Marie Vianney door de onderprefect benaderd. Hij slaagde erin om hem te doen afzien om zijn "jaarlijks bal" in te richten. Zonder twijfel waren de "beminde ambtenaren" teleurgesteld, voornamelijk de moeders die in het bal van de onderprefectuur de ideale gelegenheid zagen om hun dochters aan te prijzen. In elk geval vond de receptie plaats, maar het bal werd vervangen door een concert en er was zelfs een buffet voorzien, waar de jongeren zich opdrongen om te genieten van de gebakjes en de amandelstroop.
In 1827 was er de zending naar Fourvière. De parochianen waren fier om hun nieuwe vaandels te tonen. Burggraaf des Garets had ze geschonken aan de Kerk. In het midden van de nacht vertrokken de bedevaarders te voet vanuit Ars naar de haven van Neuville, waar ze de boot namen naar Lyon. Ze gingen aan wal in Port Mouton, in de voorstad Vaise en begonnen met hun vlaggen, wapperend in de wind aan de beklimming van de hellingen van Fourvière. Op de top van de heuvel stond er toen nog niet de grootse basiliek die er vandaag te bezichtigen valt. Deze zou slechts op het einde van eeuw worden opgericht, zoals de basiliek du Sacré-Coeur de Montmarte. Maar er stond reeds een kapel die was opgedragen aan Maria. En zo noemde men de heuvel van Fourvière de "biddende heuvel." Aan de overkant bevond zich de "werkende heuvel," deze van "Croix-Rousse," die vol stond met werkplaatsen van de zijdewevers.
Fourvière, Basiliek Notre-Dame
Tegen het einde van de namiddag gingen de bedevaarders terug aan boord in Port Mouton, maar, daar sommigen op zich lieten wachten, vloekten de binnenschippers erop los. Buiten zichzelf van woede verliet de pastoor van Ars hierop zijn boot, gevolgd door de bedevaarders die reeds ter plaats waren. Te voet gingen ze richting Neuville, waar ze op de laatkomers wachtten die, hoe vreemd ook, als eersten aankwamen op de ontmoetingsplaats. Zoals in het Evangelie waren de laatsten de eersten ...
Vaise, Lyon, Port Mouton
Moedig nam de groep pelgrims, onder het zingen van kerkliederen, de weg naar Ars, gewapend met fakkels: ze zouden maar laat in de nacht aankomen.
Deze "zendingen" rondom Ars droegen bij tot het geleidelijk toenemen van de bekendheid van deze biechtvader met zijn uitzonderlijke uitstraling.
Vertaling: Chris De Bodt
10-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 10. De Voorzienigheid
Hoofdstuk 10. De Voorzienigheid
Men kan niets groots doen zonder de voortdurende passie en het gloeiende vuur dat de pastoor van Ars in zich droeg: dit zou zich openbaren bij de oprichting van "De Voorzienigheid" een tehuis waar hij de weeskinderen zou opvangen om hen te vormen. De pastoor werd bouwmeester, metser en timmerman. Hij maakte zelf de mortel af, kapte en bracht de stenen aan en spaarde zich op geen enkele wijze en dat alles op één gekookte aardappel per dag. Het gebouw werd opgetrokken op een terrein naast zijn kerk, dat de pastoor had aangekocht in 1823.
Het dansfeest bleef de Heilige Man achtervolgen om dat het een gelegenheid was dat aanleiding gaf tot de zonde en zo hield hij de jongens gescheiden van de meisjes. Vandaag doet men het omgekeerde. De mens is door de duivel verslagen op dit punt.
Er was toen in de parochie slechts één school, waar een meester, die zelf maar een bescheiden opleiding had genoten, de eerste beginselen van het alfabet, het schrijven en het rekenen aan de meisjes en de jongens moest bijbrengen. Het gebouw dat de pastoor onder de ogen van iedereen liet oprichten, was enkel bestemd om weeskinderen op te vangen. Daar zou hen, buiten het rekenen, het schrijven en het alfabet, ook de catechismus, herstelwerk, de was, het strijken, de keuken, het kuisen, kortom, al het praktische in het huishouden worden bijgeleerd dat hen, tijdens hun volwassen leven, goed zou van pas komen.
Van de jonge dochters van zijn parochie, die hij bekwaam achtte om een goede, degelijke en strenge opleiding te geven aan de weeskinderen, koos pastoor Vianney Benedicta Lardet en Catherine Lassagne uit. Hij zond hen voor een jaar naar de Zusters van Farcin om hun opvoeding te voltrekken. Daarna nam hij ze onder zijn hoede en zonder hen te willen verbinden door beloften, legde hij er zich op tot om hen de regels van de armoede, gehoorzaamheid, nederigheid, eenvoud, een de volledige overgave aan de Goddelijke Voorzienigheid bij te brengen. Cathérine zou worden bijgestaan door haar moeder en nog later vervoegden zich de goede weduwe Chalein en Jeanne-Marie Chaney zich bij dit gezelschap. Catherine Lassagne zou later directrice worden van dit huis dat al werd omgevormd tot een opvangtehuis voor weeskinderen, die men zelf naar de pastoor bracht of die hij oppikte tijdens zijn zwerftochten.
Het was dus niet langer een kostschool en de meisjes van de meer welstellende families werden welgestelde families werden terug dus naar hun ouders gestuurd. Ze werden naar één van de vele inrichtingen in de streek gestuurd. Hun plaats zou vlug worden ingenomen door arme, uitgemergelde kinderen, bedekt met wonden en het haar vol met ongedierte, die beetje bij beetje De Voorzienigheid kwamen bewonen. Hiermee werd de benaming De Voorzienigheid alle eer aangedaan.
De Voorzienigheid [La Providence]
De meisjes werden daar opgevoed tot ze de leeftijd hadden bereikt om bij eerlijke families voor het huishouden te worden ingeschakeld ofwel christelijk te worden uitgehuwelijkt. Sommigen kozen voor het religieuze leven, alhoewel de pastoor hen in de richting niet wou dwingen: een roeping moet immers overtuigd zijn, alvorens deze aan te moedigen, want niets leek hem erger dan iemand met een lauw geloof die de Heer slecht zou dienen.
Op de dag dat Cathérine Lassagne en Benedicta Lardet hun intrede deden in het tehuis was er geen brood voor de kinderen. Eerst werd dus het huis gekuist, in afwachting van enig voedsel. Ze zegden tot elkaar: "Laat ons blijven, misschien zendt de Voorzienigheid iets om te eten." En zo geschiedde. De moeder van Cathérine zond haar het middagmaal, dat ze met Benedicta deelde. Korte tijd daarop ontving Benedicta haar middagmaal en opnieuw werd het gedeeld.
Aanvankelijk werden enkel meisjes uit de parochie zelf opgenomen, maar al spoedig aanvaardde de pastoor kinderen van de naburige parochies. Hij aanvaardde slechts zoveel meisjes als er plaatsen waren voorzien. De pastoor stond in voor de alledaagse noodwendigheden.
Al spoedig moest "La Providence" worden uitgebreid: de instelling telde 60 leerlingen en de pastoor bracht er nog elke dag mee.
"Maar er zijn maar 60 bedden," zuchtte Catherine Lassagne.
"Er is nog altijd het uwe!" antwoordde de pastoor.
Op een zekere dag was er bijna geen meel over. Het brood was op en ook was er geen bakker in het dorp. Benedicta Lardet was ten einde raad: er was nauwelijks genoeg om twee broden te bakken. Wat nu gedaan?
"Leg zorgvuldig uw zuurdeeg in het weinige meel dat u hebt, doe de kneedbak dicht, doe morgen naar gewoonte en gebaar van niets," antwoordde de pastoor. Het bevel werd opgevolgd. s Anderendaags zei Jeanne-Marie Chaney: "Hoe het kwam weet ik niet, maar naarmate ik begon te kneden, klom het beslag onder mijn vingers steeds hoger en hoger. Ik had geen water genoeg om er in te gieten: hoe meer ik goot, hoe meer het deeg opzwol en hoe dikker het werd tot de kneedbak boordevol was. Inderdaad, met een handvol meel had men een hele kneedbak bereid: tien grote broden van meer dan een kilo. Het was alsof men er een hele zak meel had bijgedaan."
De bakoven, de plaats van het Mirakel
Als spoedig zou er zich nog een mirakel voordoen in de Voorzienigheid, want 80 kinderen, met een goede eetlust, voeden, was geen gemakkelijke opdracht. Op een dag in 1829 kwam men brood te kort en was er geen geld meer om brood aan te kopen ... In de graanschuur lagen amper nog een handvol granen op de grond. Deze keer meende de pastoor dat God hem, omwille van zijn zonden, voorgoed had in de steek gelaten. Vol wanhoop schreeuwde hij het uit: "Er staat ons niets anders meer te doen. We moeten onze kleine kinderen terugzenden. Niets rest er ons nog om hen te voeden." Vooraleer zijn besluit ten uitvoer te brengen, legde Jean-Marie een relikwie van de Heilige François-Régis, één van zijn heiligen waarvoor hij een bijzondere voorliefde had, in de graanschuur. Daarop daalde hij weer af naar zijn beschermelingen met de vraag om vurig te bidden. De avond kwam en toen Catherine Lassagne naar boven ging en de deur van de graanschuur opende, ontdekte ze er tot haar verbazing een overvloed aan graan! Wat zouden de pannenkoeken omdraaien in hun pan!
De pastoor, die onmiddellijk van het gebeuren op de hoogte werd gebracht, was geenszins verrast hierover. "De goede Heer is we heel goed," merkte hij kalm op. Hij draagt altijd goed zorg voor Zijn armen! Het bovennatuurlijke leekt hem volkomen natuurlijk over te komen.
Op een dag zocht Jean-Marie een uitweg. Hij begon een inzameling in het dorp om zo de kostschool van de dagelijkse noden te kunnen voorzien: zijn inzameling bracht hem een amper zak aardappelen op. Hij begreep dat hij een beroep moest doen op de rijkeren en zo ondernam hij een reis naar Lyon naar de zijdefabrikanten, zoals de Jaricots, met in het bijzonder Pauline [die alles uitgaf aan liefdadigheid] en de Perrins. In die familie was er Adélaïde die eveneens een huis van liefdadigheid had opgericht. Hij ontving er meer wezenlijke hulp dan het resultaat van zijn inzameling in Ars. Bovendien brachten de burggraven hem in contact met overige families en zo engageerde de Graaf van Cibeins zich om voor de verwarming in te staan van de Voorzienigheid en de baron van Belveye beloofde in te staan voor een degelijke kledij voor de weeskinderen.
Pauline Jaricot
Men kan nu van de kerk van de negentiende eeuw zeggen dat zij te kort schoot in haar opdracht en de sympathie verloor van de gewone mensen door de meer gegoeden te benaderen. Maar diende zij zich niet tot de tweede groep te richten, om zo een doeltreffende hulp te kunnen bieden aan de eerste groep, in een tijd waarin er nog geen sociale hulpverlening bestond, buiten de Kerk zelf? Vandaag weet men, na de rampzalige politieke gebeurtenissen van de twintigste eeuw, dat een andere inrichting van de maatschappij ook de problemen niet kan oplossen van de sociale verschillen. En tijdens de negentiende eeuw, een tijdperk gekenmerkt door een enorme industriële bloei, getuigde God van zijn bezorgdheid voor de mens, door verlichte heiligen aan de mensheid te schenken, zoals Jean-Marie Vianney, de Heilige Theresa van het Kindje Jezus, Bernadette Soubirous en door de Heilige Maagd toe te laten om diverse malen te verschijnen, onder meer te Lourdes en La Salette ...
Vanaf de oprichting van De Voorzienigheid, begon de pastoor van Ars ook samen met de oppassers en de meisjes regelmatig en beter te eten, zonder zich echter te onthouden van het vasten, verstervingen en tucht.
Beetje bij beetje veranderde het dorpje Ars onder de impuls van deze buitengewoon heilige man. s Avonds, na het werk op het veld, zag men de schoppen nog vol met klei, tegen de muur van de kerk staan, waar de landbouwers, na het volbrengen van de zware dagtaak, bijeenkwamen om naar de Heilige Mis te gaan. Op het veld werd er gezongen op de tonen van het Angelus, werden de hoofden gebogen en werd er gebeden.
Op de karren werd er niet meer gevloekt, noch gelasterd. In de plaats daarvan werd de Rozenkrans gebeden. s Avonds, alvorens naar bed te gaan, werd er in de families uit de Heilige Schrift gelezen en volgde er een avondgebed. De dronkaards waren verdwenen uit het straatbeeld. Op zondag, na de mis en de vespers, gaven de mannen zich over aan ontspanning, zoals pétanque en het kegelspel. Men hoorde de vreugdekreten klinken tot op de speelplaats van De Voorzienigheid, waar de jonge kosthangertjes hinkelden, verstoppertje of krijgertje speelden, terwijl de oudere weeskinderen kerkliederen zongen met de mooiste stem. Tenminste, wanneer de pastoor hen niet een of ander mooi verhaal uit het Oude Testament vertelde. Maar niemand werkte, want de rustdag van de Heer moest in eer worden gehouden.
Vertaling: Chris De Bodt
09-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 9. Pastoor te Ars
Hoofdstuk 9. Pastoor te Ars
s Avonds zagen de kroeghouders en hun cliënteel, met een lang gezicht aan, hoe de verhuiskar opnieuw te voorschijn, maar dan vanuit de andere richting, terwijl de vrome zielen hevig in actie schoten voor de genade die hen zo vlug was verleend. De verhuiskar zou niet meer opnieuw vertrekken naar Salles-en-Beaujolais.
Inderdaad had de Aartsbisschop, naar aanleiding van het bezoek van de afvaardiging, zijn beslissing "uitgesteld," alvorens ze definitief te herzien.
Er bleef de kroeghangers niets anders over dan de laster als wapen om zo de lastpak proberen uit evenwicht te brengen en ze maakten hier schaamteloos gebruik van, en zo moest de arme man onder het kruis gebukt gaan van lasterlijke, onzinnige aantijgingen, waarvan ze nochtans wisten dat zijn gedrag onberispelijk was, maar het waren zijn daden in de parochie die hen razend maakten.
Ondertussen reageerde Graaf des Garets, die ook zijn vrienden had onder de geestelijken, vanuit Parijs, lijnrecht tegenovergesteld: "Wij hebben hier op onze gronden een buitengewoon en bijzondere persoon. De Voorzienigheid heeft hem naar ons toegestuurd. Laat hem ons niet ontglippen!"
Foto's pastorij te Ars, laatse foto met zicht op de kerk vanuit de tuin
De edelman zou spoedig alles ondernemen opdat het nederige Ars een volwaardige parochie zou worden.
"Onmogelijk," antwoordden de verantwoordelijken, "een parochie moet minstens vijfhonderd inwoners tellen, terwijl Ars er maar de helft van heeft!"
Maar de graaf had nog andere dingen in voorraad, want ten tijde van de Revolutie, toen men de klok van de kapel had neergehaald en de inboedel van de kerk had verkwanseld, werd de pastorij aangekocht door een landbouwer en de familie des Garets zou deze terugkopen.
"Ik schenk jullie de pastorij en de tuin en laat de kapel met klok herstellen. Ook zal ik de kerk laten vergroten, maar Ars moet dan wel een parochie worden."
Kerk te Ars
De Aartsbisschop aanvaardde deze voorwaarden en de beslissing werd bekrachtigd.
Weinige tijd hierop ging het departement Ain over van de bevoegdheid van het Aartsbisdom van Lyon naar het bisdom Belley.
Uiteindelijk zou de vicaris-kapelaan de titel kunnen dragen voor de rest van zijn dagen: pastoor van Ars.
De genaden konden beginnen stromen, aangetrokken door het kleine geloofscomplex, de boetedoening en de ongelofelijke drijfkracht van deze "uitzonderlijke persoon." Indien hij zich zou beperken tot het verhinderen van de danspartijen van de parochianen, of zelfs van het jaarlijkse bal van de onderprefect, zou Jean-Marie zonder twijfel nooit zijn zalig verklaard en zou zijn naam reeds lang vergeten zijn. Maar buitengewone zaken begonnen stilaan een wending te geven aan zijn aardse parcours.
Men kan reeds een louter gelukkige toeval afwegen als een eerste "mirakel."
Er waren werken aan de gang in de kerk, op het initiatief van de burggraaf en een gedeelte werd ook gefinancierd door Jean-Marie.
Deze wou dat het kleine heiligdom, dat maar één enkel altaar had, er voortaan drie zou hebben, het ene toegewijd aan Maria, het andere aan de Heilige Jean-Baptiste, waarvan men weet dat de heilige man deze naam had aangenomen ter gelegenheid van zijn vormsel, Later zou de Heilige Philomena ook haar altaar krijgen en zelf een hele kapel.
In het begin was er enkel maar het altaar dat was toegewijd aan de Heilige Sixtus, patroonheilige van Ars. Op een dag legde een aannemer aan Jean-Marie een factuur voor van 500 francs die onmiddellijk moest worden betaald.
"Dit geld, dat is het brood van mijn kinderen." 500 francs was een aanzienlijke som geld in die tijd, waarover de pastoor niet onmiddellijk kon beschikken.
"Kom straks weer," zei hij tegen de ambachtsman.
Daarop ging de priester naar het platteland en bad met vuur tot de Hemel om hem deze som geld te zenden. Na een tijd ontmoette hij een dame, die afstapte van de postkoets, komende uit Lyon.
"U bent de Eerwaarde Heer van Ars?" vroeg zij.
"Ja, mevrouw."
"O, wat ben ik verheugd om u te mogen ontmoeten: ik kom u juist 600 francs brengen die de mensen uit Lyon uit liefdadigheid hebben bijeen verzameld om u over te maken voor het doen van goede werken."
Ter gelegenheid van de inhuldiging van de kapel, toegewijd aan de Heilige Jean-Baptiste, was er een nieuwe klok voorzien voor dit gedeelte van het complex, met het volgende opschrijft: "Zijn hoofd was amper de prijs van een dans waard," hiermee een allusie makend op de martelaar Johannes de Doper, waarvan Salomé, na een dans, het hoofd vroeg aan koning Herodes ... er wordt verteld dat bij het dopen van de klok, de pastoor getroffen werd door een flauwte, tijdens dewelke zijn lievelingsheilige hem een gedeelte van de toekomst had onthuld en de menigten had getoond die zouden bijeenkomen in deze plaats.
De Bisschop van Belley, wou rond 1827, zoals eerder de primaat van Gallië reeds had gedaan, Jean-Marie op een belangrijker plaats aanstellen. Zo besloot hij om hem pastoor te maken van Fareins, een parochie bestaande uit tweeduizend zielen. De pastoor zou er ook beschikken over een vicaris. Deze benoeming was niet zonder bijbedoelingen. Een tijdje voor de Revolutie, had er zich een sekte, zoals er altijd al hebben bestaan, deze van des Broeders van Bonjour, gevestigd in deze parochie en reeds de helft van de zielen was overgelopen.
Ontelbare onlusten waren er het gevolg van, dikwijls weerzinwikkend: de "fareinistes" lieten zich naakt, en in het openbaar, zweepslagen toedienen. In 1787 werd er een jong meisje, Etiennette Thomasson aan de poort van de kapel van de Heilige Maria genageld! De politie kwam tussen. Men verwijderde de spijkers en men bekommerde zich over het meisje. Zij zou het overleven. Toen kwam onverwachts de Revolutie, zonder evenwel de volledige aanhang van deze duivelse sekte uit te roeien. Enkele onbuigzame aanhangers waren achtergebleven. De bisschop van Belley hoopte dat deze pastoor, waarover hij reeds prachtige dingen had vernomen, deze vergissing van het hart en de ziel van de laatste aanhangers, voor eens en altijd zou uitroeien.
Fareins, Kerk
Maar ook nu, kwam er onmiddellijk een actie op gang van de parochianen en de burggraaf om deze poging om de pastoor uit Ars weg te halen te doen stranden. Hij zou er zeker in geslaagd zijn om deze fanatiekelingen van Fareins uit te schakelen, net zoals hij de onverschilligheid en het ongeloof in zijn parochie terug had doen opleven. In ieder geval, na een tijdje verdween deze sekte uit Fareins, ongetwijfeld dankzij de vele gebeden.
Vertaling: Chris De Bodt
08-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 8. Verovering van de zielen
Hoofdstuk 8. Verovering van de zielen
De bescheiden vicaris-kapelaan "nam de toon en het gezag aan van een profeet" op de preekstoel om uit te roeien uit zijn parochie wat hij noemde als "de voornaamste bronnen der zonde": het zondagswerk, de vier kroegen die er waren toen hij in het dorp aankwam, en de vele dansavonden die er werden ingericht. Op krachtige toon slaagde hij erin om deze "bronnen van het kwaad" uit te roeien. De eerste tekenen van welslagen: "de boeren haalden hun oogst op zondag zoveel mogelijk in het geheim binnen, maar de vicaris-kapelaan gaf hen een flinke uitbrander, als hij hen tegenkwam: "maar de goede Heer ziet alles en is hierover diep bedroefd, goddelozen die u bent."
Preekstoel in de kerk van Ars
Wat het drankverbruik betreft, moesten de twee het dichtst bij de kerk gelegen kroegen al gauw hun deuren sluiten, wegens gebrek aan klanten. De pastoor wist op zijn loon te bezuinigen door het Concordaat dat aan de pastoors de wedde toekende van bedienden en door zijn verminderde uitgaven door zijn ascetische levensstijl. Hierdoor kon hij één van de twee eigenaars die het vlugst vertrokken schadeloos stellen. De twee kroegen die nog bleven bestaan boerden langzaam achteruit. De echtgenotes ondersteunden uiteraard dit initiatief van de heilige man: dankzij hem, dronken hun mannen het geld voor het onderhoud van het huishouden niet meer op.
Aan het dansen had de pastoor eveneens de oorlog verklaard: in geen geval zou hij dit dulden, zelfs niet bij de grote christelijke feesten en zelfs niet op het kasteel van de goede juffrouw des Garets die, wanneer zij haar jonge en edele neven ontving, in haar salons een "kleine danspartij" inrichtte, om deze onstuimige jeugd wat op te vrolijken: zij zag er slechts wat onschuldig en smaakvol tijdverdrijf in, maar voor de kapelaan was het een "hels vertier," "de volgende aanzet tot zonde" en "het touw waarlangs de duivel het meeste zielen naar de hel trekt."
Deze overdreven strengheid kan in onze dagen buitensporig klinken, maar men moet zich herinneren dat Vianney werd gevormd door Vader Balley, een man van de achttiende eeuw, een tijdperk dat, omdat het ontsnapt was aan de bekoringen van de "Verlichting," tot het atheïsme aanspoorde, verder onder de invloed bleef van het jansenisme.
Deze leerstelling had grote religieuzen onenigheden tot gevolg tijdens de vorige eeuw en Koning Lodewijk XIV had al zijn macht moeten aanwenden om de invloed ervan te verminderen, maar hij slaagde hier slechts gedeeltelijk in. Het jansenisme stamt uit dezelfde tijd als het puritanisme dat vooral zijn weg vond in de Verenigde Staten, het gereformeerde Nederland en de puriteinse Britten. De puriteinen waren onverbiddelijk en strikt in hun zeden.
De vicaris-kapelaan, bezeten door het spookbeeld van de zonde, voerde onder zijn kudde schappen een klopjacht bij elke aangelegenheid die hiertoe kon aanzetten. Door de Revolutie waren ze lange tijd zonder pastoor komen te zitten. Niet alleen zat hij de vrome kasteelvrouw achterna om geen "danspartijen" meer in te richten, maar hij verbood elk "goddeloos" vermaak in zijn dorp. Men had gezien dat hij alles in het werk had gesteld om de twee kroegen, die zich het dichtst bij de pastorie bevonden, te laten verdwijnen, één van de twee door deze af te kopen. Voortaan, wanneer de tijd van "La Vogue" aankwam [jaarlijks terugkerend feest in zuidoost Frankrijk van de patroonheilige van het dorp, dat men kan vergelijken met de kermis in het noorden], betaalde de vicaris-kapelaan de muzikanten uit zijn zak om op hun schreden terug te keren zonder de jongeren aan het dansen te brengen.
Als de "zoon Vianney" alles aan de armen gaf, was hij zichzelf niet. Hij had zijn gedeelte van de eigendom van zijn vader geërfd en het eerst aangewend om alles wat hij mooi vond te kopen om zo zijn kerk op te smukken: "niets is te duur, noch te weelderig om de goede Heer te dienen!" Hij maakte er ook gebruik van de verkopers van dranken te ontmoedigen. Zijn haat tegen deze "aanzetters tot de zonde" deed hun winstgevende inkomsten al vlug zinken. Sommige jongeren kwamen in opstand tegen zoveel soberheid en hadden het plan opgevat om een "groot bal" te organiseren op de dorpsplaats, tegenover de kerk, als uitdaging.
Zij versierden een podium, en verzamelden dorpsviolisten en trommelslagers. Deze muzikanten zouden met hun hoge opgezette hoeden uit meerdere kleuren, versierd met linten en bellen, het bal opvrolijken.
Ongelukkiglijk voor de jonge leeghoofden kwam geen enkele danspartner opdagen: alle jonge meisjes van het dorp werden door de pastoor verzameld in zijn kerk, waar zij in koor kerkliederen zongen.
Er restte de vrolijke kerels niets anders dan wat onder zichzelf te dansen of op hun stappen terug te keren, wat ze ook deden. Hun plagerige pastoor had hen voor schut gezet. In het vervolg zou men afzien van het inrichten van dergelijke bals in een dorp waar de invloed van zon man heerste.
Dit voorval met de jonge meisjes, verzameld in de kerk op de dag van het bal, getuigt in elk geval van de invloed van de toekomstige heilige, dankzij zijn uitstraling, vat te krijgen op het geweten van de families die onder zijn leiding stonden. Deze schitterende overwinning tegen de danspartijen, het "voorwerp de duivel," toont aan dat de herovering van de zielen van Ars een groot succes was.
Vertaling: Chris De Bodt
07-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 7. Vicaris-kapelaan te Ars
Hoofdstuk 7. Vicaris-kapelaan te Ars
Jean-Marie vertrok op 9 februari 1918 naar de Dombes. Zoals gewoonlijk ging hij te voet, maar hij was niet alleen, hij was vergezeld van "Moeder Bibost," een roddeltante uit Ecully, de meid van de pastorie ten tijde van M. Balley. Op een karretje werden de kledij, enkele meubelen en boeken die de hulppastoor had geërfd van zijn geestelijke vader, meegetrokken. Jean-Marie was boven zijn soutane gekleed in een zwart, wijd en lang bovenkleed met wijde mouwen [tabbaard] en droeg eveneens een zwarte, driekantige hoed.
Tijdens de ochtend van deze februaridag was dit gevaarlijke gedeelte van het departement, vol van vijvers en zilverberken, bedekt met een dikke laag mist. Men zag maar zo weinig dat het kleine konvooi al spoedig de weg kwijt was. Hij raakte in de nevel en modder de weg kwijt, tot hij een paar kinderen hoorde die op de hoogvlakte schapen hoedden. Een van hen, Antoine Givre, wees hem de weg naar Ars, waarop Jean hem toevoegde: "Jij hebt mij de weg naar Ars gewezen, ik zal jou de weg naar de hemel wijzen."
Standbeeld op de plaats waar J.M. Vianney de weg naar Ars-sur-Formans werd gewezen door de kleine Antoine Givre
Na deze kleine onoplettendheid in de mist, nam Jean-Marie de eerste dicht op elkaar staande, grijze, oude huizen waar, die de kleine herder hem had aangewezen. Deze huizen bevonden zich rond een kerk, in een erbarmelijke staat, waarvan de klokken werden gesloopt tijdens de terreur. In de verte bevond zich een oud en vervallen, stenen feodaal kasteel. Het was echter nog steeds bewoond.
"Wat is dit klein," riep de nieuwe kapelaan het uit, "deze kerk zal nooit groot genoeg zijn voor allen die hier later zullen heenkomen." Deze profetische uitspraak kan men een beetje beschouwen als het voorteken van de daaropvolgende mirakelen: het getuigde er alleszins van dat deze nieuwe dienstdoende pastoor een "heldere kijk" had op de zaken.
Hij was 32 jaar toen hij de verlaten drempel van zijn bouwvallige kerk betrad, bedekt met halmen stro. Deze vereringplaats was waarlijk rustiek en Jean-Marie was maar vicaris-kapelaan.
In die tijd werd het kasteel bewoond door gravin des Garets, een vrome juffrouw van 64 jaar die de Revolutie gelukkig ongemoeid had laten verder wonen in het verblijf van haar voorouders: zij had zich toegewijd aan het gebed en de liefdadigheid, omgeven door oude dienaars. Haar neef, erfgenaam van het kasteel en graaf des Garets van Ars, leefde te Parijs en kwam slechts naar de Dombes tijdens de zomer en het jachtseizoen.
Heilige Philomena toont de weg naar Ars
Toen de oude dame kwam te overlijden verbleef hij meer en meer in het kasteel en in 1838 werd hij zelfs burgemeester van het dorpje. Hij zou dit ambt behouden tot 1879.
Terwijl de weduwe Bibost begon met het inrichten van de pastorie, bemeubeld door de kasteelheren, maar sinds de laatste bezitter verwaarloosd, werd de kapelaan, in zijn taak om de parochie te beheren, geholpen door de vrome kasteelvrouw. Hij moest meer dan 60 huisgezinnen bezoeken. Hij moest zich naar een reeks boeren begeven die de Revolutie ontkerkelijkt had en die hierdoor veel meer landgebied bezaten dan gebieden in de hemel, zo ver waren ze verwijderd van het geloof.
Het merendeel van de jongelingen van ongeveer 25 jaar, die waren opgegroeid onder de Revolutie, was niet eens gedoopt. Opgegroeid in een goddeloos tijdperk, stonden ze zeer weerspanning tegenover de regels van de kerk en hielden ze zich het voornemen om enkel maar te handelen naar hun eigen instincten. Wat een werk moest hier worden verwezenlijkt! Wat zou het nodig zijn dat de Heer de vicaris-kapelaan zou bijstaan, die, als een goede, bezorgde priester van zo vele zielen die zich in gevaar bevonden, dag en nacht met vuur bad om genoeg genaden te ontvangen om zich op een waardige manier met deze menigte bezig te houden, die de Voorzienigheid aan zijn leiding had toevertrouwd.
Al spoedig werden de inwoners van het dorp er zich van bewust dat de man die hen door het aartsbisdom was toegewezen "anders dan de anderen" was. Eerwaarde Vianney, die opstond voor dag en dauw, liep met de lantaarn in de hand tussen de nederige kruisen van het kerkhof rondom de pastorie: hij begaf zich naar de kerk, stortte zich neer voor het altaar en bekloeg zich met tranen in de ogen: "honderd jaren van intense pijn heb ik nodig om deze kudde schapen te bekeren."
De nabije buren, aangetrokken door het licht, waren eveneens voor dageraad opgestaan, nog voor de hanen de dag aankondigden. Zij benaderden de kapel en zagen door de rampen van het heilige plaats, de donkere en magere schaduw, met de aangestoken lantaarn naast hem, verzonken in een heilige en onuitsprekelijke hartstocht, waarbij hij zijn leven opofferde voor de redding van hun zielen.
"Neen, het was geen mens zoals de anderen," mompelden ze onder elkaar. Onder hen bevonden er zich enkel vol berouw die al spoedig de kasteelvrouw hierover gingen inlichten, die hierover uiteraard opgetogen was.
"Dat de genaden die over dit dorp zijn gekomen nu niet wegsmelten," mijmerde de erfgename van de graven van Ars.
Kasteel en Gravin des Garets
Weduwe Bibost, die ondertussen bevreesd geworden was voor de jongeren en de strenge verstervingen die de vicaris-kapelaan zichzelf oplegde, was intussen gaan lopen, niet zonder haar voorzorgen te hebben genomen om te voorzien in een vervangster, de weduwe Renard, een dorpsbewoonster die niet deelde in het ascetische bestaan van de toekomstige heilige, die zijn gebeden liet vergezellen van harde tucht: hij geselde ongenadig zijn rug, die er als een geraamte uitzag: men kon de sporen van het bloed op de muren waarnemen.
"Men moet duur betalen om de zielen terug te winnen!" herhaalde hij keer op keer.
Weduwe Bibost, buiten zichzelf door zijn toestand, ging naar Ecully en bracht Gothon, de zus van Jean-Marie mee, in de hoop dat zijn "kleine zus" hem een beetje meer rede zou kunnen bijbrengen.
"Mijn arme vriendinnen," jammerde de priester, toen hij zijn bezoeksters aanschouwde, "ik heb u niets anders dan dat te offeren."
Met "dat" bedoelde hij een schaal met enkele reeds dagen geleden gekookte aardappelen, en waar reeds een laag dons op stond. De twee vrouwen gingen hiermee helemaal niet akkoord en terwijl de priester de huizen van zijn parochie afliep, begonnen zij met een inzameling in het dorp. Zij brachten boter, tarwemeel en eieren bij elkaar en maakten er "matefaims" van, een soort dikke pannenkoek, die zij maken in de streek van Lyon. Ze smeekten God om genade, want het menu leek hen een beetje sober: twee duiven kirden zonder enig wantrouwen in de tuin van de pastorie.
Matefaims aux pommes
Door hen graan toe te gooien, slaagden zij erin om hen te vangen. Zonder genade werden de beestjes gedood, van de pluimen ontdaan, en lagen ze netjes gebraden tussen de aardappelen die ze gekookt hadden. Daarenboven hadden ze het geheel met salade versierd. Moet het worden gezegd dat zij geen succes hadden van diegene voor wie ze het maal zo zorgvuldig hadden voorbereid.
Tuin van de pastorij te Ars
"Beklagenswaardig!" riep hij het uit, toen hij het hoofdgerecht aanschouwde, "u hebt mijn vrienden gedood en gebraden. Mag de Heer het u vergeven!" Hij stemde wel in met het opeten van de "matefaims."
Vertaling: Chris De Bodt
06-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 6. Hulppastoor te Ecully
Hoofdstuk 6. Hulppastoor te Ecully
De nieuwe priester keerde uiteraard terug naar Ecully, bij pastoor Balley, die onmiddellijk het Te Deum aanhief om de aanstelling aan zijn beschermeling te vieren. De actieve, ontembare pastoor van Ecully had bekomen dat Jean-Marie hem als hulppastoor werd toegewezen. Eigenlijk had deze voor een ogenblik gewenst dat hij hulppastoor zou worden van M. Jacquet, de pastoor van de Noés, waar velen die hem aan het werk gezien hadden, tijdens zijn jaar als dienstweigeraar, verlangend naar hem uitkeken. Maar de gezondheid van pastoor Balley, die strenger werd vervolgd tijdens de Revolutie dat zijn collega van de Noés, waar de bevolking samenzwoer met de dienstweigeraars, had hier ook onder geleden en hij zag er op zijn leeftijd ouder uit als normaal en de plicht van liefdadigheid gaf de doorslag voor de nieuwe priester om zijn goede vader te Ecully, die hem zoveel bij zijn roeping had geholpen, bij te staan in zijn dikwijls te vermoeiende, dagelijkse taken.
Ecully, Kerk ten tijde van J.M. Vianney
Ondertussen had Jean-Marie, die nog steeds de verkeerde reputatie had geen goede herder te zijn, nog steeds niet de toelating verkregen om de zonden te mogen kwijtschelden. Opnieuw kwam de onvermoeibare Balley bij Mgr. Courbon bepleiten om op dit voorbehoud terug te komen en dit "gelet op het onophoudelijke werk van genade van deze uitverkoren ziel." De hulpbisschop stemde hiermee in en de eerste biechteling van de jonge hulppastoor was zijn oude beschermheer zelf, pastoor Balley.
Tussen de meester en zijn leerling was er ondertussen een soort wedstrijd in het ascetisme ontstaan, in die mate zelfs dat de aartsbisschop, die hierover werd gewaarschuwd door zielen die medelijden kregen, moest tussenkomen bij pastoor Balley en zijn hulppastoor om hen aan te sporen om een minder strenge vroomheid voor zichzelf op te leggen.
De hulppastoor begon met zijn eerste sermoenen. Zijn zus Marguerite, lid van de parochie, aanhoorde deze en vond zijn preken "lang en uiterst ingewikkeld": eigen familie heeft dikwijls een meedogenloos oordeel. "Nochtans," zal ze zeggen, "indien men in de parochie wist dat het mijn broer was die het woord nam, zouden de aanhangers toestromen."
Ongetwijfeld voelden de parochianen zich aangetrokken door het charisma, zoals men dat vandaag zou zeggen, van deze jonge en onervaren priester.
De pastoor van Ecully, ondermijnd door de jaren van omzwervingen en angst ten tijde van de Terreur, stierf op 65-jarige leeftijd, op 17 december 1817, in de armen van zijn "lievelingszoon." Onmiddellijk ging er een delegatie van de parochianen naar de primaat met de vraag om M. Vianney tot pastoor te willen benoemen, in de plaats van de overleden titularis. Maar de aartsbisschop oordeelde dat de parochie van Ecully een veel te belangrijke post vertegenwoordigde voor deze priester die nog steeds als een "stommeling" werd beschouwd en de religieuze autoriteiten benoemden een uitstekende leerling van het groot seminarie, M. Tripier, in de plaats, een weinig wereldse priester die niet van plan was om zijn parochie om te vormen, maar die wel opviel te Lyon. Hij bezocht voornamelijk de huizen van de rijkste parochianen, waarbij hij er telkens voor zorgde om niet te zijn vergezeld van zijn veel te nederige hulppastoor. Dit zou onwenselijk zijn. Hij zou zich niet op zijn gemak voelen. Stel u voor: hij zou zelfs de plaats bevuilen met zijn gekreukte soutane en zijn slecht gepoetste schoenen.
Ecully, nieuwe Kerk ingewijd in 1846
Uiteindelijk ging de nieuwe pastoor van Ecully zijn meerderen verzoeken om zich te ontdoen van deze hinderlijke, ascetische vicaris. De aartsbisschop willigde zijn verzoek in en men vond ergens een onbekende parochie in wat met men "het Siberië" noemde. De parochie telde tweehonderd dertig zielen.. De pastoor kwam zojuist , op zevenentwintig jarige leeftijd, te overlijden van tuberculose. De goede elementen, de schitterende studenten, kregen allemaal parochies toegewezen langs de Rhône en de Loire. Benoemd worden in het departement Ans stond gelijk aan "in ongenade gevallen" zijn. Daarenboven ging het zelfs helemaal niet om een volwaardige parochie, maar om een kapelaanschap, waarvan sprake was het onder het bestuur te brengen van de aangrenzende parochie Savigneux. In elk geval bevond er zich niet ver van Ars een kasteel, dat toebehoorde aan de graven Garets van Ars en de kasteelheren wensten absoluut niet dat de pastoor in hun buurt zou weggaan. Vastberaden kwamen ze tussen bij de aartsbisschop die, om tegemoet te kunnen komen aan deze personen die blijkbaar vrienden hadden te Parijs, er mee instemde dat de ongewenste hulppastoor verder mocht verblijven in de pastorie van Ecully.
Niemand twijfelde eraan dat hij een van de meest schitterende christelijke priesters zou worden.
Vertaling: Chris De Bodt
05-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 5. Tot priester gewijd
Hoofdstuk 5. Tot priester gewijd
Niets ging deze zo eenvoudige ziel, die de Goddelijke Voorzienigheid streng zou boetseren en beeldhouwen, voor de wind.
De priesterwijding zelf, die slechts na het overwinnen van veel moeilijkheden werd bekomen door pastoor Balley, zou niet verlopen zonder dat Jean-Marie nieuwe hinderpalen moest uit de weg ruimen.
Op 2 juli 1814, het Feest van Onze Lieve Vrouw van de Bezoeking, ontving hij de lagere geestelijke orden en het subdiakonaat. Hij werd nog niet tot priester gewijd.
Het schooljaar 1814-1815 ging voorbij voor de subdiaken van de pastoor van Ecully, ver van de onrust van dit dramatische en verschrikkelijke jaar, waar de eerste dagen van maart de terugkeer kenmerkten van de keizerlijke arend die "alle klokken van de kerken ging beroven tot aan de toren van de Notre-Dame" tot schade van de belangen van Frankrijk dat, aan het einde van het avontuur zich nog wat meer gebieden zou zien ontnomen worden dan het voorbije jaar.
Op 18 juni was er de slag van Waterloo, waarbij Napoleon zijn tweede grote nederlaag leed en opnieuw moest aftreden, met een tweede terugkeer van Leopold XVIII.
Tijdens deze dagen, die men de "Honderd dagen" noemde, was kardinaal Fesch, de oom van Napoleon, opnieuw verschenen in zijn vertrouwde stad Lyon. De klokken sloegen aan het luiden, maar niet de harten: op de rug van de koets hadden de grapjassen onder de seminaristen, in het krijt "Leve de Koning" geschreven, waarmee de oom aldus reclame maakte voor de tegenstander van zijn vermaarde neef. Na twee dagen moest de onfortuinlijke prelaat zich opnieuw uit de voeten maken en vluchtte naar hij Rome, waar de paus, de keizerlijke beledigingen vergaf en zijn neef, alsmede de moeder van de gevallen keizer, vaderlijk ontving.
Vooraleer definitief tot priester te worden gewijd, moest er nog een laatste examen worden afgelegd. Jean-Marie genoot van een bijzonder stelsel en het was M. Bouchard zelf, de vicaris-generaal, die zich verplaatste naar Ecully om deze ietwat middelmatige kandidaat te ondervragen. Hij wou er persoonlijk getuige van zijn dat deze subdiaken ondertussen een grote vooruitgang had gemaakt. En ja, uiteindelijk werd hij tot het priesterschap toegelaten.
Maar gelet op de onzekerheid van de tijden [Frankrijk was volledig bezet], vonden er geen priesterwijdingen plaats in de primaatszetel van Sint-Jan ... het stond Jean-Marie echter vrij om de priesterwijding in een ander bisdom te ontvangen. De toekomstige priester was van mening dat hij lang genoeg had moeten wachten en besloot om zich tot priester te laten wijden door Mgr. Simon, bisschop van Grenoble. Mgr. Courbon, hulpbisschop, overhandigde hem zijn "getuigenbrieven." Maar hij moest Grenoble zien te bereiken, een stad op zon twintig kilometer van Lyon, want de streek werd in de gaten gehouden door de Oostenrijkse troepen, onder leiding van generaal Von Bubna.
Groot Seminarie Belley
Jean-Marie vertrok andermaal te voet, en droeg in zijn klein pak een koorkleed mee voor zijn eerste Mis, alsmede de "getuigenbrieven" van Mgr. Courbon, waarin stond vermeld dat de nieuwe priester pas later de biecht zou mogen afnemen en de zonden zou mogen vergeven aan de zondaars, terwijl de pastoor van Ars later de biechtvader zou worden die dag en nacht zou doorbrengen in de biechtstoelen voor lange rijen wachtende biechtelingen, die uit alle richtingen naar zijn parochie zouden komen.
Grenoble, kathedraal, intérieur
Jean-Marie vertrok op 9 augustus, heel vroeg s ochtends en kwam zaterdagavond 12 augustus aan te Grenoble. De eenvoudige mensen gingen destijds te voet en sliepen bij gastvrije boeren, waar men soep kon nuttigen en deelnemen aan het gemeenschappelijk gebed, onder de lamp, zonder te moeten betalen, zoals de ouderlijke boerderij Point du Jour. Soms werd er een bescheiden aandeel betaald. De reiziger had de voorzorg genomen om wat geld mee te nemen, na te hebben gezworen om niet meer langs te straat te bedelen, na zijn slechte ervaringen op zijn pelgrimstocht naar La Louvesc zag er niet minder verdacht uit in de ogen van de bezettende macht die overal langs de weg blokkades hadden opgezet. De soldaten hielden meerdere malen dit stuk uitgehongerde zwerver tegen. Zou het geen spion zijn van de aanhangers van Bonaparte, of een terrorist die de bevolking wil opruien tegen de geallieerde soldaten die de koning terug aan de macht hadden gezet. De vlijtige ondergeschikte soldaten, steeds met de bajonet in aanslag, vertraagden de reis van de subdiaken aanzienlijk. Gelukkig spraken de officieren in die tijd allemaal Frans en, bij het zien van de getuigenbrieven, werd de toekomstige priester veilig verder begeleid.
Uiteindelijk werd Jean-Marie Vianney, in de ochtend van 13 augustus tot priester gewijd door Mgr. Simon, bisschop van Grenoble.
"Men stoort u vandaag de dag voor maar weinig, Monseigneur," lichtte zijn subdiaken hem in. "Er is maar één kandidaat en hij is helemaal alleen, niet één lid van de familie vergezelt hem, alsof dat hier de gewoonte wordt"
"Dat vraagt niet zoveel moeite om een goede priester te wijden," antwoordde de prelaat.
Wist de prelaat toen dat hij de beste zou wijden!
In de kathedraal zelf waar hij tot priester werd gewijd, op de leeftijd van 29 jaar en 3 maanden, droeg Jean-Baptiste Vianney zijn eerste Mis op, samen met twee Oostenrijkse aalmoezeniers die, aan de zijaltaren dienst deden voor de bezettende troepen. De eersten die de toekomstige pastoor van Ars bij uitvoeren van zijn goddelijk ambt aan het werk zagen (en met welke hartstocht!), waren dus buitenlandse soldaten. Maar, zoals u weet, bestaan er geen grenzen in de hemel.
Ondersteboven om na zoveel volharding zijn doel te hebben bereikt, schreef Jean-Marie later: "O, wat is het priesterambt iets groots! Men zal de priester maar ten volle begrijpen in de hemel ... Als men hem zou begrijpen op aarde, zou men sterven van liefde, niet van vrees."
Het verbleef enkele dagen in het groot seminarie van Grenoble, waar hij de plechtigheid van Onze Lieve Vrouw Hemelvaart zou bijwonen. Daarna vertrok hij opnieuw te voet op de stoffige weg, richting Lyon. Zijn soutane maakte hem de reis deze keer veel gemakkelijker en de officieren van zijne Majesteit van de Heilige Stoel, de titel van de vorst van Oostenrijk, lieten hem gewillig door. De tijden van de goddeloze revolutionairen waren voorgoed voorbij.
Kapel in het Groot Seminarie van Lyon
Vertaling: Chris De Bodt
04-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 4. Hervatting van de studies
Hoofdstuk 4. Hervatting van de studies
Na deze interval van ongeveer 12 maanden, hervatte Jean-Marie zijn onderbroken studies. Hij had reeds veel vertraging opgeroepen, en bij zijn hoop dat hij niet meer in aanmerking zou komen voor een nieuwe, bijzonder zware militaire verplichting, in deze tijden van ononderbroken oorlogen, kreeg de postulerende priester hulp van Gods genade en werd hij uiteindelijk ontslagen van dit onheil.
Minder dan een maand na zijn terugkeer zal hij worden getroffen door een van de zwaarste beproevingen van verdriet in zijn leven. Op 8 februari 1810 werd zijn moeder teruggeroepen tot de Heer. De goede Marie Béluse was slechts 58 jaar, maar het verdriet en de benauwdheid van deze verschrikkelijke tijden, hadden haar gezondheid ernstig ondermijnd: zij stierf vol vroomheid in de armen van haar geliefde zoon. Later zal hij dikwijls herhalen dat hij nooit zon aangrijpend verdriet heeft gekend dan bij de dood van zijn uitstekende moeder: zij was bij hem bij zijn eerste stappen, en had hem zodanig aangemoedigd in het geloof op het ogenblik van zijn roeping tot priester.
Nu, op vijfentwintigjarige leeftijd, moest Jean-Marie de draad van zijn studies opnieuw opnemen en zich eerst wijden aan een jaar filosofie, voorafgaand aan twee jaren theologie. De enorme nood aan priesters had de duur van de studies tot priesterwijding reeds teruggebracht van vier naar drie jaar. Na alle bewoners van de bewoners van de boerderij "Point du Jour" nog eens flink te hebben omhelsd, begaf Jean-Marie zich met spoed naar Ecully, om er in de armen te vallen van pastoor Balley. De goed pastoor besloot om zijn leerling voltijds bij hem te houden. Jean-Marie logeerde dus niet langer meer bij de Melins, maar in de pastorie, waar hij allerlei taken op zich nam: deze van koster, koorknaap, tuinier en huisknecht ...
Vader Balley nam zijn leerling de proeven af en oordeelde dat de nieuweling de normale studies kon volgen aan het klein seminarie van Verrières, in het vroegere graafschap Forez, nabij Lyon. Eerst werd de kruin van zijn hoofd geschoren.
Klein seminarie van Verrières
In Europa was de strijd intussen opnieuw opgelaaid en had Keizer Napoleon, in zijn dwaze grootheidswaanzin, besloten om het gigantische Rusland aan te vallen. Terwijl Jean-Marie zich verdiepte in zijn studies in de bergen rond Lyon, stak de Grande Armée, 750.000 manschappen sterk, na het leveren van zware strijden, de Memel over en viel Moskou binnen. Maar de Russische tsaar Alexander I gaf zich bijlange nog niet gewonnen en tot spijt van wie het benijd, moest de Grande Armée, na vier maanden reeds opnieuw de rivier oversteken, maar deze keer in de andere richting. Amper 50.000 manschappen bleven toen nog over. De tsaar had inmiddels het leger van Napoléon meer dan gedecimeerd. Het uur van het hoorngeschal was gekomen. Pruisen, Oostenrijk en Zweden, bondgenoten van Napoleon, keerden zich van de ene op de andere dag tegen hem en namen deel aan de genadeslag. Uiteindelijk bleven er slechts 20.000 manschappen over, totaal uitgeput.
Te Verrières volgden de toekomstige priesters intussen een ingekorte opleiding. Na de afslachting van de Franse priesters tijdens de Revolutie, was er immers een groot tekort ontstaan aan priesters. Maar hij voelde ook de politieke wentelingen aan, en alles moest min of meer in het geheim gebeuren. Immers, Napoleon, woedend door zijn nederlagen, had zijn uitlatingen bevestigd om opnieuw zelf de bisschoppen te benoemen, zonder de paus hierbij te willen kennen, wat hem opnieuw in conflict bracht met de Heilige Stoel en zelfs met zijn oom, kardinaal Fesch. De despoot had zijn beslissing bevestigd om het seminarie van Verrières te sluiten dat hij een "kweektuin van de politieke oppositie" noemde, maar de primaat van Gallië, zijn oom, had zijn majesteitelijke neef ondertussen de volgende woorden onder de neus geduwd: "Als zijne Majesteit wenst martelaren te zoeken, dat hij dan eerst wil beginnen met zijn eigen familie." Hij moest echter zijn woorden terugnemen, want hij had bedreigingen gekregen van de keizer, omdat hij weigerde de bevelen van zijn neef, de onderdrukker, uit te voeren.
Intussen was Jean-Marie Vianney, met zijn 26 ½ jaar de oudste leerling geworden van het met sluiten bedreigde college te Verrières. Dit was verre van schitterend. Hij begreep de vragen niet die hem in het Latijn, de officiële taal van de Kerk en de taal die in die tijd in de seminaries werd gesproken, werden gesteld. De oude leerling vergiste zich, gaf stotterend verkeerde antwoorden, deels in het Frans, deels in het Latijn. Hierdoor barstte de hilariteit los bij zijn meer welwillende medeleerlingen. Om de discipline te bewaren, verzaakten zijn leraars [waarvan sommigen reeds jonger waren dan deze seminarist buiten norm] om hem nog verdere vragen te stellen: zij klasseerden hem als een slechte leerling en als een "hopeloos geval," die in de kapel echter schitterde en met zijn vurigheid als voorbeeld diende voor de anderen.
Verrières, College
Te Verrières was Jean-Marie ondertussen bevriend geworden met een andere seminarist die door de politieke omstandigheden ook vertraging had opgelopen in zijn studies, hoewel minder dan hijzelf. Marcelin Champagnat was toen 23 ½ jaar oud en zou de stichter worden van Broeders Maristen.
In werkelijkheid begreep onze student Vianney noch de filosofie, noch het latijn. Maar zijn gezond en eenvoudig boerenverstand, kon niet overweg met het syllogisme van de "logica," iets wat bij hem volledig natuurlijk was, zonder zich verder te moeten bekommeren met redeneringen zoals deze van Mr. Jourdain [de "burger" uit Le bourgeois gentilhomme" van de beroemde Frans toneelschrijver Molière] die "proza maakte zonder het te weten."
Op het einde van het schooljaar 1812-1813 keerde Jean-Marie terug bij pastoor Balley. En het moet gezegd dat hij daar, tijdens deze zomer van 1813, de enige en mooiste vakantie heeft gekend, op hetzelfde ogenblik dat het Keizerrijk in elkaar begon te storten. Napoleon leverde nog vertragingsmanoeuvres in Duitsland, tijdens de welke de jongere broer van Jean-Marie, Cadet, die voor een andere strijd had gekozen, werd vermist.
Met het vooruitzicht om binnen te treden in het groot seminarie en aldus zijn volledig geestelijk ambt kon geven aan de zielen, waarvoor hij zich geroepen voelde [een opdracht waarvan hij later het bewijs werd dat deze minder saai was voor hem dan zich in boeken over het Latijn en de filosofie te verdiepen], bracht Jean-Marie deze zomermaanden heel ontspannen en rustig door en werd hij bevat door het gevoel van ongeduld om zijn lotsbestemming te verwezenlijken, terwijl hij dienaar was bij de missen van de pastoor van Ecully of zijn groetentuin omspitte.
In oktober kon Jean-Marie, dankzij de bescherming van de ijverige Balley, binnentreden in het groot seminarie, waaruit Napoleon de oude bazen van de orde van de Heilige Sulpicius, die intussen het groot seminarie in het bisdom Lyon beheerden, had verjaagd. De leiding van het groot seminarie werd toevertrouwd aan jonge priesters van ongeveer zevenentwintig jaar, de ouderdom van de postulanten voor het ascetische leven. Aan het seminarie van Sainte Irénée, een groot gebouw uit drie verdiepingen, was er een mooi wandelpad, omgeven door lindebomen, waar de leerlingen hun ontspanningstijd doorbrachten, hielden deze zich tijdens dit dramatische schooljaar 1813-14 meer bezig met de politiek dan met de theologie: de keizerlijke troon begon meer en meer te wankelen en de geallieerde troepen waren het Franse grondgebied binnengerukt. Zou de graaf van de Provence, de broer van de koning-martelaar, die zich reeds Lodewijk XVIII noemde, er in slagen om de troon van zijn voorvaders te bestijgen? De seminaristen hoopten het alleszins en praatten er koortsachtig over.
Seminarie Sainte Irenée
Uiteindelijk, op 11 april 1814, trad de overwonnen Napoleon af en dat zorgde op Sainte Irénée voor een uitbarsting van vreugde. Jean-Marie, opgeslorpt door de zaken des hemels, nam hieraan echter geen deel. De vreugde zou nog groter worden toen men drie dagen later, op 14 april, vernam dat de graaf van de Provence koning zou worden. Kardinaal Fesch ging treurig in ballingschap en vermeed hierbij zorgvuldig de zuiderse wegen, waar hij gehaat werd. Zijn neef, Keizer Napoleon, werd naar het eiland Elba verbannen.
Konden de politieke omwenteling Jean-Marie in geen geval in de war brengen, dan was dit des te meer het geval voor zijn studies, waar hij maar geen vat op kreeg, zelfs in die mate dat zijn meerderen uit het seminarie, er van overtuigd dat deze slechte leerling nooit zou slagen, hem van school stuurden, net voor de examens.
De lotsbestemming van Jean-Marie werd voor een ogenblik aan het wankelen gebracht. Zou hij aan God verzaken? Neen, zeker niet! Maar hij zou broeder worden: een soutane voor een soutane! En hij klopte aan, aan de deur van het Klein College: "Ik zal nooit voldoende Latijn kennen om priester te worden, neem mij aan!" smeekte hij.
Maar dit was buiten de hardnekkigheid van pastoor Balley gerekend: hij had in zijn beschermeling een hoogstaande ziel ontdekt en twijfelde er niet aan dat de Goddelijke Voorzienigheid wou dat hij voor het altaar zou staan.
Op het einde van deze veelbewogen lente van 1814 begonnen, zoals elk jaar, de canonieke proeven, waar men moest in slagen om priester te kunnen worden. Jean-Marie was toen 29 jaar en droeg reeds drie jaar een tonsuur. De pastoor van Ecully, die wist dat de Franse Kerk een grote nood had aan priesters, hoopte dat zijn beschermeling tenminste tot de reguliere geestelijkheid zou worden toegelaten.
Helaas! Voor de examenjury, voorgezeten door kanunnik Bochard, werd Jean-Marie in verlegenheid gebracht door te stotteren als nooit tevoren, verkeerde antwoorden te geven en in het Frans te antwoorden. In het kort: hij was gezakt, maar de jury verklaarde echter dat deze kandidaat, vol vroomheid en goede wil, zijn examen mocht overdoen, maar dan in een ander bisdom.
Dit was werkelijk ontmoedigend. Maar pastoor Balley, geleid door de Heilige Geest, was voor ontmoediging niet vatbaar. Het vertrok richting examinators en verzocht hen: "Doe ten minste de moeite om hem in te schrijven bij mij, te Ecully, in de pastorij zijn vertrouwelijke omgeving en waar hij zeer tevreden zal zijn, of ondervraag hem in het Frans, zodat u overtuigd zou zijn dat hij voldoende gezond verstand bezit om een goede priester te worden, ik durf zelfs te zeggen, een uitstekend priester!"
Zijn eminentie, de primaat van Gallië, was op de vlucht en zijn hulpbisschop, Monseigneur Courbon, werd aldus directeur van het Aartsbisdom. Als persoonlijke vriend van pastoor Balley zou hij de zaak ter harte nemen en de examinatoren van Ecully bij zich roepen. Zij haasten zich naar hem en herhaalden:
Het is onmogelijk om hem het Latijn bij te brengen" "Dat weet ik," antwoordde de prelaat. "Is hij vroom?" "Hij is een voorbeeld van vroomheid." "Is hij toegewijd aan de Heilige Maagd?" "Het is zijn Moeder van de Hemel" "Bid hij de Rozenkrans?" "Meerdere malen daags." "Wat wenst u dan nog meer? God roept hem! En ik ook. De barmhartigheid zal de rest doen!"
De zaak nam aldus een wending.
Zeker. De kerk had een tekort aan priesters. Maar men kan bevestigen dat ze nooit een betere ingeving heeft gehad, ondanks de resultaten van de examens, door ermee in te stemmen om deze oude seminarist van 29 jaar in de schoot van de Kerk op te nemen.
Vertaling: Chris De Bodt
03-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 3. Desertie
Hoofdstuk 3. Desertie
Pastoor Balley, bij wie Jean-Marie zijn intrede tot het seminarie voorbereidde, had zijn leerling tot nog toe vrijgesteld van het seminarie. Op 24-jarige leeftijd was de dienstplichtige met uitstel, wat zijn studies betreft, op het niveau gekomen van een 15-jarige, zo aanzienlijk was zijn vertraging. Bijkomend bij zijn moeilijkheden voor de intellectuele oefeningen, logeerde Jean-Marie bij zijn schoonbroer en zus, het echtpaar Melin, die in Ecully woonden. Zou vader Balley het nuttig achten om zijn aanvraag tot uitstel voor het leger te verlengen voor het jaar 1809? Zonder twijfel! De verrassing, gevolgd door de verslagenheid was volledig in Dardilly, vervolgens te Ecully, waar het bericht van de oproeping doorkwam. De pastoor van Ecully spoedde zich naar Lyon, eerst naar het aartbisdom, vervolgens naar het recruteringsbureau, waar hij vergezeld werd door de Courbon, de vicaris-generaal.
Te laat: het besluit voor de inlijving was reeds genomen. Hoe zou een "klerk", een jongen van het platteland en een "eeuwige leerling" die woont bij boeren en waarvan de studies alleen maar bestonden uit het volgen van lessen bij de dorpspastoor, zich kunnen aanpassen aan het leger?
Jean-Marie, gesteund door zijn moeder, smeekte zijn vader om een vervanger voor hem in het leger "af te kopen", wat toen mogelijk was. De oude en rijke Mathieu Vianney, moest andermaal buigen.
Kostprijs: drieduizend francs, plus bijkomend tweehonderd francs drinkgeld en een aantal kleren om een tijdje verder te kunnen. Men had een rekruut van goede wil gevonden, die het drinkgeld en de kledij aannam. Maar tijdens de nacht begon te vervanger na te denken: zij die opgeroepen werden uit de streek van Lyon moesten immers naar Spanje. En men vertelde gruwelverhalen over zij die tegen de verzetstrijders moesten vechten, als ze de hand konden leggen op de beklagenswaardige Franse soldaten ...
Napoleon en zijn "Grande Armée"
Bovendien was deze oorlog tegen een katholieke Spaanse koning, die brutaal werd onttroond, een goddeloze daad. Ook werd het Spaanse verzet "opgevrolijkt" door fanatieke monniken, wat er alleen maar toe bijdroeg dat de plaatselijke bevolking afkerig stond tegenover de Franse oorlog tegen Spanje. Daarenboven had de Keizer, zoals dit ook tijdens de Revolutie was gebeurd, de Paus laten opsluiten, waardoor de Heilige Vader in 1809 de Keizer had geëxcommuniceerd.
En zo bracht de vervanger, na een nacht van rijp beraad, de volgende ochtend; het geld en de overige voorzieningen terug naar de boerderij "Point de Jour": hij had zijn besluit genomen en zou niet vertrekken. Het was dus aan Jean-Marie om te vertrekken ...
Op 26 oktober 1809 spande Mathieu zijn boerenkar, waarop ook de treurende Marie Béluse en de bleke Jean-Marie, hadden plaatsgenomen. Deze laatste met een lang gezicht. Mathieu Vianney bracht zijn zoon naar de Kazerne van Lyon. De nieuwe militair werd ingelijfd bij een divisie dat zich moest verzamelen te Bayonne, voorbij Roanne.
Jean-Marie kon het maar twee dagen uithouden in de kazerne. Hij moest de kamer delen met onbeschaafde en obscene rekruten, waarvan minstens de helft zelfs niet gedoopt was, omwille van de Revolutie. Zij behandelen de "bleu", die niets anders dan knielde om Onze Vaders en Weesgegroetjes te bidden en vroom de Rozenkrans bad, op een gruwelijke wijze. Jean-Marie werd door dit alles zodaning geëmotioneerd dat hij een hersenvliesontsteking opliep, zodat de majoor, die de ernst van de situatie inzag, hem liet verblijven in het dispensarium [Hotel-Dieu, een voorziening in Frankrijk sinds de Middeleeuwen], waar de zieke gedurende twee weken moest verblijven.
Lyon, Hôtel-Dieu
Hierna, op 12 november 1809, werd hij beschouwd als hersteld en moest de soldaat een konvooi vervoegen naar Roanne, waar de soldaten hun militaire opleiding moesten doen. Ook daar lagen dezelfde oorzaken aan de basis van dezelfde gevolgen, en Jean-Marie herviel in zijn ziekte en met hevige koorts werd hij ondergebracht in het hospitaal van Roanne, waar de zusters hem met de nodige zorg en het nodige medelijden behandelden.
"Men kan goed genoeg zien dat deze jongeman niet gemaakt is om oorlog te voeren," zeiden ze, "en hij zou nuttiger zijn in het bidden voor Frankrijk, dat de gebeden goed kon gebruiken."
Na drie weken was hij opnieuw te been en Jean-Marie moest zich opnieuw inwerken in de kazerne waar de ingeschrevenen, na hun beëindigde opleiding, de weg te voet moesten ondernemen naar Hendaye. Maar, bij het verlaten van het hospitaal, hield de weerspannige rekruut zich te lang op in de kerk, voor zijn gebeden, om er de nodige genaden te vragen om hem toe te steunen in zijn nieuwe staat. Toen hij zich presenteerde aan de poorten van de kazerne, was zijn regiment reeds vertrokken ... Kapitein Blanchard, belast met de rekruten, kreeg een inzinking van deze onmogelijke rekruut en op slag beging hij een grote onvoorzichtigheid en gaf hij aan Jean-Marie een orderbrief met het bevel zich zo spoedig mogelijk bij zijn kameraden, die sedert een uur vertrokken waren, te voegen.
Jean-Marie heeft zich nooit bij hen vervoegd. Een enorme uitrusting matte de herstellende zieke af en hij moest slapen bij een holle weg die langs de Keizerlijke Route liep, om te kunnen herstellen. Hij viel in een diepe slaap. Tegen de avond werd hij wakker gemaakt door "een engel", zei hij zelf. In werkelijkheid was deze engel een echte persoon die luisterde naar de voornaam Guy. Als een jonge boer uit de uithoek, had hij, zoals zo vele anderen, besloten om te deserteren. Samen hadden zij een tijdelijke verblijfplaats ingericht in de bergen. Toen hij deze jongeling in uniform, slapend, met het hoofd op zijn uitrusting aantrof, riep hij:
"Wat doet u daar? Bent u ook gedeserteerd?" "Neen," protesteerde hij, "ik ben mijn regiment verloren." "Taratata! Kom mee met mij, ik weet waarheen."
En de stevig gebouwde Guy nam de zware uitrusting op de schouders en samen beklommen zij de berg. De "engel" vond voor hem onderdak bij de klompenmaker van zijn ouders of bij een van zijn vrienden die hem een verblijf hadden aangeboden voor de tijd van de rampspoed. Het wemelde er van de dienstweigeraars.
Na een aantal dagen zwerven van de ene boerderij naar de andere, omdat de bevolking volledig was samengesteld uit deserteurs tegen de verdrukking van de "menseneter," kwam Jean-Marie uiteindelijk terecht bij de weduwe Fayot, die woonde in het gehucht van de familie Robin op zon tweetal kilometer van het dorp van de familie Noé.
Claudine Fayot, een achtendertigjarige weduwe met vier kinderen, verborg de vluchteling in haar schuur, onder de schuilnaam Jérôme Vincent, als herinnering aan de buren van zijn ouders en aan zijn "verloofde" Marion Vincent. Omdat hij zich moest schuilhouden, kon hij niet deelnemen aan de Misvieringen, waarvan hij de lokroep der klokken hoorde door het bergdal. Hij bleef in het huis passen op de kinderen. Maar, beetje bij beetje, raakte hij ervan overtuigd dat hij niet zou worden verraden door de bevolking en slaagde hij erin zich ongemerkt tussen de kerkgangers te begeven en werd hij zelfs bevriend met de pastoor van de Noés, pastoor Jacquet, een niet-beëdigde priester, die uit de clandestiniteit was getreden sinds het Concordaat: deze geestelijke wist dus heel goed wat het betekende om zich te verbergen en dienstweigeraar te zijn omwille van de dwaasheid van dit tijdperk. "Jérôme Vincent" hield de pastoor bij het onderwijs van de kinderen van de parochie, door hen de dingen te onderrichten die hij intussen onder de knie had: lezen, rekenen, schrijven, maar vooral de catechismus.
De zoon van de Vianneys had geld bij zich want hij kon honderd francs schenken aan zijn gastvrouw. De weduwe Fayot had last van reuma en haar dokter had haar een kuur aanbevolen te Charbonnières, een oord naast Lyon. Tijdens deze kuur begaf Claudine Fayot zich naar de boerderij "Point du Jour". Daar werd zij heel goed ontvangen door Marie Béluse, zijn moeder, maar heel slecht door Mathieu Vianney. Door de dienstweigering van zijn zoon kon hij namelijk lastig worden gevallen door kapitein Blanchard, de verantwoordelijke over de rekruten, die door zijn flater te Roanne, een sanctie had gekregen. De wet stond toe om de ouders van deserteurs in de gaten te houden, waarvan ze goed wisten dat ze over het algemeen hetzelfde zouden doen voor hun overige kinderen.
"Ik ga geheel uw hebben en houden in beslag laten nemen," had de officier bij vader Vianney gedreigd. 'Waar is mijn zoon, zodat ik hem kan gaan zoeken?' had deze laatste aan zijn bezoekster gevraagd. "Uw zoon ginds is veel meer waard dan al uw hebben en houden tezamen!"
Dankzij de goede Marie Béluse, kon weduwe Fayot de Latijnse woordenschat en enkele boeken naar de Noés brengen, die Jean-Marie toelieten geen achterstand op te lopen bij zijn studies, tijdens zijn gedwongen verblijf.
"Jérôme" was heel geliefd onder de bevolking van deze bergen van de Forez en op initiatief van de zussen Dadolle, twee vrome jongedames, brachten de dorpelingen geld bij elkaar om hem een soutane te schenken. En zo waren deze goede mensen de eersten die Jean-Marie aandachtig konden aanschouwen in de kledij waarvan hij de meest beroemde drager zou worden.
Bergen van Forez
Ondertussen verging het Napoleon goed. Na, niet zonder opofferingen, te Wagram de Oostenrijkers te hebben verslagen, huwde de keizer de dochter van de verslagen soeverein, de aartshertogin Marie-Louise. Hij kreeg met haar een zoon, die als arendsjong meteen "Keizer van Rome" werd. De vrede leek eens te meer verzekerd binnen Europa. Enkel Groot-Brittannië bleef onbuigzaam in de oorlog tegen het Rijk van Napoleon, maar heel het Europese vasteland was tijdelijk in vrede. Zelfs in Spanje was de rust teruggekeerd onder het Koningschap van Jozef [1808-1813] die kon regeren dankzij de terreur die was ingesteld door Murat. Ook had de overwinnaar Napoleon, de gunstmaatregel van amnestie verleend aan alle dienstweigeraars. Uit de bergen en de wouden kwam een overvloed van deserteurs om zich opnieuw te integreren in hun steden of op de velden, waar ze nuttiger werk konden verrichten.
Marie-Louise van Oostenrijk [1791-1847] Twee echtgenote van Napoleon I
Jérôme Vincent werd dus opnieuw Jean-Marie Vianney en ondernam zelf te voet de weg, terug naar Lyon, op 9 januari 1810. Hij was zoveel rustiger dan zijn jongere broer François, die dezelfde naam had als de oudste broer en die men "Cadet" noemde, en die op twintigjarige leeftijd had aanvaard om zijn vervanger te zijn, omdat hij een "goed nummer" had getrokken bij de loting. Cadet vertrok dus onder de Franse vlag. De ongelukkige is nooit meer teruggekeerd naar Dardilly. Ondertussen was de vrede in Europa verdwenen en had heel het continent zich gemobiliseerd tegen Napoleon en na de slag bij de Rijn, had de ongelukkige François niets meer van zich laten horen.
Vertaling: Chris De Bodt
02-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 2. Eerste Communie en Vormsel
Hoofdstuk 2. Eerste Communie en Vormsel
De negende Thermidor [27 juli 1794] wordt gekenmerkt door de val en de dood van Robespierre, wiens persoonlijkheid op het einde meer en meer begon te lijken op dat van een krankzinnige. Ook vele toekomstige totalitairen zouden, net als hem, een catastrofaal einde kennen.
Maar de Voltairiaanse atheïsten die achter de dood van de Jacobijnse tiran en zijn volledige ploeg zaten, hadden twee drijfveren: eerst was er de angst die hen hiertoe bewoog, want ieder onder hen vreesde voor zijn eigen hoofd, en vervolgens was er de woede die hen aanzette tot het tot stand brengen van een cultus van een Hoger Wezen, zij die boven alles atheïst waren. Niet alleen werd de nieuwe religie zo spoedig mogelijk afgeschaft, maar ook de kerken bleven gesloten en men ging verder met het vervolgen van de priesters. In plaats echter van hen onder de guillotine te onthoofden, werden ze naar Frans Guyana verbannen, waar ze, gezien de levensomstandigheden, spoedig stierven.
Ook de scholen werden verwaarloosd en zeker aan de godsdienstles van de toekomstige heilige werd er geen aandacht geschonken. Zijn goede moeder leerde hem lezen, rekenen en schrijven, een eerder bondige opleiding. De Conventie had het "verplichte lekenonderricht" ingesteld en had aan de vroegere priesters het verbod opgelegd om te onderwijzen. Dit had al spoedig tot gevolg dat de scholen verstoken bleven van leraars, evenals de kerken verstoken bleven van priesters.
Het is pas op zijn elfde dat de kleine Jean-Marie voor de eerste keer kan biechten bij M. Grobez, een priester die een verstoken leven leidde en in het geheim de families bezocht. De biecht werd afgenomen bij de families thuis. Op dertienjarige leeftijd deed hij zijn Eerste Communie, tegelijkertijd met zijn zus Marguerite.
Maar de plechtigheid diende in het geheim plaats te vinden. In een huis van vrienden moesten de kinderen zich zorgvuldig verborgen houden. Een trouw gebleven priester leidde alles. De ramen werden afgeschermd, zodat men geen kaarslicht kon waarnemen, want kaarslicht in volle dag kon duiden op een verboden godsdienstige plechtigheid.
Intussen was Jean-Marie een krachtige puber geworden en hielp op het veld met zijn oudere broer François. Hij voelde reeds spoedig dat hij niet was geroepen voor het beroep van landbouwer: hij voelde zichzelf diep aangetrokken tot een andere roeping, deze van het priesterschap. Hij sprak er over met zijn moeder, die het uitschreeuwde van vreugde. Deze blijdschap werd echter niet gedeeld door haar echtgenoot.
Mathieu had zojuist een grote som geld betaald aan een "vervanger" voor François, die als oudste zoon, militaire dienst moest doen. Ook had hij een bruidschat moeten meegeven aan één van zijn meisjes, Catherine, die intussen Mme Melin was geworden. De sterke armen van Jean-Marie waren dus broodnodig: zonder hem moest hij een bijkomende knecht in dienst nemen en de financiën lieten dit het hoofd van de familie niet toe.
De staatsgreep van XVIII Brumaire [9 november 1799] bracht Napoleon Bonaparte als "Eerste Consul" aan de macht. Zijn grootste bezorgdheid was het herstellen van de binnenlandse vrede en, om dit doel te bereiken, vrede te sluiten met de Kerk. De Revolutie had de dood veroorzaakt van Paus Pius VI, die hem als gevangene had laten verkommeren te Valence en in hetzelfde jaar als de staatsgreep was gestorven. Van toen af, zonder de tussenkomst van enig Concordaat, herkregen de kerken in Frankrijk in het jaar 1801 opnieuw de toelating om de deuren te openen en de herkregen vrijheid van eredienst zorgde er eveneens voor dat overal de klokken opnieuw te horen waren. De geestelijken begonnen terug te keren uit hun toevluchtsoorden. Ongelukkiglijk waren ze met veel te weinig om de enorme noden op te vangen. De meesten waren immers vermoord of in hun banoord verhongerd. Ook Dardilly moest het zonder priester stellen.
Het buurdorp, Ecully, had wel een pastoor, Vader Balley, de broer van een door de Revolutie afgeslachte priester. Hij kreeg hulp van een zuster die verjaagd was uit haar klooster en die hem nu hielp in zijn zware taak om alles opnieuw op te bouwen. Priester Balley nam ook de jongeren onder zijn hoede die zich geroepen voelden tot het priesterschap en bereidde hen voor op het seminarie.
Ecully, Kerk vanaf 1846 Zie hoofdstuk 6 voor tekening van de kerk ten tijde van Jean-Marie Vianney
Mathieu Vianney liet zich, na twee jaar van koppige weerstand, overtuigen door zijn vrouw om zijn zoon Jean-Marie de vrijheid te schenken zich te wijden aan zijn onweerstaanbare roeping.
Deze had intussen, via zijn zus, Catherine Melin, horen spreken van Vader Balley van de naburige parochie Ecully. Maar de priester stemde maar in met een zeker aantal leerlingen. Hij weigerde eerste de nieuwe leerling en aanvaardde hem slechts na tussenkomst en na lang aandringen van het echtpaar Melin, na een onderhoud met de eerder bleke en schuchtere kandidaat, maar wiens ogen een onmetelijk geloof uitstraalden.
Pas toen zouden de echte moeilijkheden beginnen voor Jean-Marie. Door de sluiting der scholen had de jongen amper opleiding genoten en nu stond hij plots voor de onoverkomelijke hindernis van het Latijn. Hij kende nog niet eens de Franse grammatica en moest nu de Latijnse grammatica onder de knie krijgen.
Onder de leerlingen van Vader Balley bevonden er zich twee broers, "de Loras," waarvan de vader werd onthoofd onder de guillotine in 1793, na het beleg van Lyon. Ze brachten met geduld de lessen bij aan de jonge landbouwer. Op een avond bracht één van de twee, Mathias, die ongeduldig was geworden, een klap in het aangezicht toe van de weerbarstige Jean-Marie, die maar steeds dezelfde fout herhaalde:
"Ah neen, u bent werkelijk een uilskuiken!"
Ging de koppige leerling terugslaan? Hij was, door het vele werk op het veld, een krachtige jongeman geworden en kon gemakkelijk terugslaan. Neen, hij viel op de knieën voor Mathias en riep:
"Vergeef mij mijn bekrompenheid en dat ik u het ongeduld heb doen verliezen!"
Zijn vriend wierp zich eveneens op de knieën en de drie omhelsden elkaar hartelijk.
Mathias Loras zou later een bekende Canadese bisschop worden.
Hoe moeilijker was het om de Latijnse woordenschat in zijn hoofd te krijgen dan de aarde in Dardilly om te spitten! Jean-Marie begon de moed te verliezen en om de genaden van Hierboven af te smeken ondernam hij te voet een pelgrimstocht van Louvesc, de heilige plaats van de grote en Heilige Biechtvader, François Régis, overleden in 1640.
Heilige François Régis
Jean-Marie had zich voorgenomen om de honderd kilometer lange pelgrimstocht te voet en bedelend naar eten te ondernemen. Maar tijdens zijn voettocht kreeg hij zo veel walgelijks te zien dat zijn biechtvader het wijselijk achtte om hem van zijn verplichting te ontslaan en, aangezien hij zijn geld had achtergehouden, het uit te delen tijdens zijn terugtocht, maar niet zonder eerst in zijn eigen onderhoud te voorzien, wat de bedevaarder ook deed. Toen stelde hij vast hoe veel mooier het is om te kunnen geven dan te moeten krijgen! Hij geeft nooit de volgende les vergeten van zijn tegenslag: "ik zal nooit aan iemand de raad geven om de gelofte van het bedelaarschap af te leggen!"
Heeft de Heilige François Régis de persoon verlicht die de grootste biechtvader van de Kerk zou worden? Als zijn lessen voortaan moeilijk bleven voor hem, zou het alleszins niet meer aan zijn ontmoedigingen gelegen hebben.
Hij kreeg in 1803 het Vormsel toegediend uit de handen van Kardinaal Fesch, Primaat der Galliërs [een titel toevertrouwd aan het bisdom Lyon, de oude hoofdstad van Gallië] en de broer van de moeder van de Eerste Consul, Napoleon Bonaparte. Hij gaf zich de naam Jean-Baptiste en van toen af noemde hij zich Jean-Marie-Baptiste Vianney of Jean-Baptiste-Marie Vianney.
Kardinaal Fesch, oom van Napoleon I
De Eerste Consul ruilde al spoedig zijn titel met deze van Keizer van Frankrijk, maar de binnenlandse vrede kon hij slechts herstellen dankzij het Concordaat van 15 juli 1801, een relatieve vrede, want de royalisten zouden de "overweldiger" nooit erkennen, noch aanvaarden, vooral na de moord op de hertog van Edingen. De buitenlandse vrede was slechts een schijnvrede. Het Verdrag van Amiens van 27 maart 1802 maakte weliswaar een einde aan de oorlog tussen Groot-Brittannië en de Franse Republiek, die begonnen was met de Franse oorlogsverklaring van 1793, maar deze vrede zou nooit standhouden.
Vanaf 1803 herbegon de oorlog met Groot-Brittannië en deze werd al heel vlug "algemeen" en zou slechts ophouden met de val van het Keizerrijk, elf jaar later. Deze nieuwe meedogenloze oorlog, waarmee Frankrijk heel Europa tegen zich zou krijgen, vergde steeds meer belastingen. De dienstplicht, een overige erfenis van de Revolutie, verplichtte alle jongeren van het Keizerrijk om voor het land te gaan strijden. In 1806 had de "menseneter" [logre, een bijnaam door de royalisten gegeven aan Napoleon I], de troepen versterkt met 80.000 nieuwe rekruten, door de inlijvingsleeftijd te verlagen.
Het Concordaat hield in dat de seminaristen uitgesloten werden van de militaire dienst. Jean-Marie echter was toen nog niet toegelaten tot het seminarie. Hier is daarom dat de plaatselijke gendarme, in 1809, een oproepingsbrief bracht naar de boerderij "Point du Jour," de boerderij van de Vianneys, op naam van Jean-Marie Vianney.
En zo begon voor Jean-Marie een van de periodes uit zijn leven aan die hij later als een der gelukkigste uit zijn leven zou beschouwen, en waarvan, ten onrechte, sommige schrijvers een duistere periode hebben gemaakt in de verlichte bestemming van de toekomstige heilige.
Vertaling: Chris De Bodt
01-07-1976
Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 1. 1786
Hoofdstuk 1. 1786
De toekomstige heilige kwam ter wereld op 8 mei 1786 te Dardilly, een groot dorp op acht kilometer van Lyon. Hij werd geboren uit een welgestelde boerenfamilie. In tegenstelling tot wat dikwijls wordt beweerd, deed de landbouw het tamelijk goed in Frankrijk, tijdens de achttiende eeuw. Hij werd dezelfde dag nog gedoopt. Peter en meter waren de broer en diens echtgenote van zijn vader, Jean-Marie Vianney en Françoise Martinon. De peter gaf zijn voornaam aan zijn neef en peetzoon.
In 1786 is Frankrijk op het hoogtepunt van de macht. De leidende klasse behoorde tot de meest geciviliseerde ooit. Het bondgenotensysteem werd op punt gesteld door bedreven ministers, Vergences, Choiseul en Turgot en hielden de Europese vrede in een harmonieus evenwicht, gebaseerd op het Familiepact, die de landen door het aanverwantschap met elkaar verbond.
Geboortehuis Jean-Marie Vianney te Dardilly
Frankrijk, het meest bevolkte en machtigste land van Europa, heeft afstand gedaan van de droevige strijd tegen Oostenrijk. De diplomatie heeft besloten om de raad van Lodewijk XIV te volgen: zich verzoenen met het Keizerrijk. Ook zijn de Habsburgers, door het huwelijk van Lodewijk XVI met de aartshertogin Marie-Antoinette, tot de "familie" toegetreden, met eveneens Spanje, waar de Hertog van Anjou, een afstammeling van Filips V, regeert, alsmede de koninkrijken Napels en het hertogdom Parma, waar andere afstammelingen van de kleinzoon van Lodewijk XIV aan de macht zijn.
Jazeker, Frankrijk had de Zevenjarige oorlog verloren tegen Engeland en Pruisen, waarvan de Landgraaf, Frederik II, door zijn dood, in het jaar 1785, van het toneel verdween. Maar Lodewijk XVI had zijn toestemming gegeven om de Amerikaanse opstandelingen te steunen, waarvan de onafhankelijkheid tien jaar eerder door de Koning van Engeland werd erkend. En zo had Frankrijk een luisterrijke overwinning behaald op haar rivaal. Maar deze overwinning had veel geld gekost en de schatkist was leeg. De Koninklijke regering zocht wanhopig naar een oplossing om het land uit de financiële problemen te helpen.
Woonkamer geboortehuis
Maar nu kent hij een dubbele tegenkanting: deze van de "bevoorrechten [privilégiés]", die vastklampen aan de misbruiken waar zij voordeel uit halen, zonder afstand te willen doen van wat ook, meer bepaald door het niet betalen van belastingen, en deze van de "rechterlijke macht [de parlementariërs]",wiens geest gewonnen is voor de verlichte en atheïstische filosofen. Koning Lodewijk XV had deze laatste groep ontbonden, dankzij een hervorming die werd doorgevoerd door zijn minister Maupeou. Ongelukkiglijk, heeft zijn opvolger, te zeer gehecht aan de traditie, de voorrechten van de magistraten hersteld en werden ze opnieuw eigenaar van hun ambt. Ze toonden hem geen enkele dankbaarheid, integendeel, aangespoord door zijn zwakheid, hielden de parlementariërs elke hervorming koppig tegen.
Het volstond dat de koning wat energieker zou geweest zijn door de bevoorrechten in bedwang te houden, zelfs indien ze familie zouden zijn, en de "parlementariërs" te doen gehoorzamen, wat zijn absolute macht ook toestond door de "lits de justice [koninklijke zetel bij parlementszitting]" waarmee de koning zijn wil kon opdringen. Maar de koning, deugdzaam en verstandig, en de koningin, aan haar kant, met een bekrompen geest, waren de zwakte van het hof. Het Koninklijke paar kon de toestand niet langer in de hand houden en de meest verfijnde maatschappij, maar ook de meest nonchalante en lichtzinnige die Europa ooit heeft gekend, liet zich aldus meeslepen door iets waar het zich eigenlijk het minste zorgen hoefde over te maken en dat nochtans de wereld in draai houdt, namelijk het geld. En de parlementariërs waren van de politieke kaart verdwenen reeds voor de monarchie werd verslagen.
Jean-Marie's bed geboortehuis
Van dat alles trok men zich zonder twijfel maar weinig aan te Dardilly, waar Mathieu Vianney, echtgenoot van Marie Béluse, enkel maar dacht aan de opbrengst van zijn gronden om hun zes kinderen te voeden, opgevoed in de liefde van God door ouders die de christelijke liefdadigheid in al haar mildheid uitoefenden. Elke avond deelde Mathieu Vianney de warme soep, het spek en de groenten met zij die door Jezus Christus werden gezonden, de armen, die met het gebed onder de bakoven sliepen, op een bed van stro. Onder de behoeftigen bevond zich eveneens de latere heilige, Benoît Labre.
Marie Béluse zou nooit de soep hebben opgediend aan haar kinderen, zonder hen eerst een kruisteken te geven op hun voorhoofd, en als ze het al eens zou vergeten hield de kleine Jean-Marie zijn mond gesloten tot zijn moeder hem dit heilige teken had gegeven. Jean-Marie was toen 18 maanden oud.
De kleine Jean-Marie had toen reeds de karaktertrekken van een buitengewone vroomheid. Waar andere kinderen naast hen een pluchebeer willen voor het slapen, wou Jean-Marie een Rozenkrans en een houten beeld van de Heilige Maagd, dat zijn moeder van de schoorsteen in de keuken had genomen om het huis te beschermen, bij hem.
Uiteraard kende de kleine al zijn gebeden uit het hoofd en elk uur, toen hij de klok hoorde slaan, was het tijd voor zijn Weesgegroet.
"Hij zal nog een priester of broeder worden"," voorspelde de buren.
Op een morgen kon zijn vrome moeder hem nergens vinden in huis, noch in de stallingen. Nochtans had hij de gewoonte om steeds te gehoorzamen op haar wenken. Wanhopig zocht zij overal naar hem. Hij zou toch niet door voorbijtrekkende zigeuners zijn meegenomen om acrobaat te worden? Eindelijk vond zij hem ongestoord terug in de stallingen, tussen twee varkens, in beschouwing voor het beeld van de Heilige Maagd: de kleine was zo verzonken in zijn overpeinzingen dat hij de benauwende roepen van zijn moeder niet had gehoord. Hij was toen vier jaar oud.
Enkele foto's van Dardilly
Het was dus 1790 en in het koninkrijk speelden zich ernstige gebeurtenissen af, waarvan de uitkomst het verlies van de vooraanstaande en rustherstellende rol van Frankrijk binnen Europa zou worden.
In het begin reikten de bestorming van de Bastille, de plundering van de kerkgoederen [2 november ], noch de wet op de afschaffing van de eeuwige beloften en daarop de afschaffing van de kloosters niet tot aan deze rustige streek van de boeren uit Dardilly. De zon bleef verder schijnen en de vogels bleven verder zingen en hiertegen en hiertegen vermag de hoogmoed en de dwaasheid van de mens niets.
In alle geval zullen de artikelen over de clerus in de grondwet, gestemd op 26 november 1790, en veroordeeld door de Paus in maart van het daaropvolgende jaar, en die het keerpunt van de Revolutie en het begin van haar terroristische afwijkingen kenmerken, het geweten en de gewoonten van de vrome dorpelingen in de streek danig dooreenschudden. De priester van Dardilly, die de eed had afgelegd, was hiervan zo van de slag dat hij emigreerde en zijn kerk, die daarna tijdelijk werd overgenomen door een overige beëdigde, zou spoedig worden gesloten. De klokken bleven stil in het koninkrijk, dat een republiek was geworden. Op de dorpsplaats werden de kruisbeelden naar beneden gehaald en bij de vuilnis geworpen ... de ouders van Jean-Marie zouden in het vervolg de mis in het geheim bijwonen, in de schuren, waarheen men zich vaak s nachts en na lang wandelen en met het risico voor het leven, moest begeven: de tijd van de missen in de catacomben was aangebroken.
Jean-Marie hield in de zak van zijn hemd het beeld van Maria verborgen en bad vurig tot Haar voor het stoppen van de vervolgingen tegen het geloof.
Naast een beekje en in het gezelschap van zijn zus, Marguerite [haar bijnaam was Gothon], richtte hij een klein rustaltaar op, in de holte van een zilverwilg. Hij plaatste er het beeldje in van de Madonna en omringde het met veldbloemen, waar de vrome kinderen de rozenkrans baden en dit terwijl een aantal kilometers verder de troepen van de Conventie, onder leiding van Couthon en Doubis-Crancé, Lyon belegerden, dat de stoutmoedigheid had van zich te ontdoen van de onuitstaanbare onrustzoeker, Charlier. Maar ginds, aan de rand van een liederlijke beek, werd het kanonvuur slechts verzacht. De ruis van het water, het fluiten van de nachtegalen, bedekten het oorlogszuchtige gedruis, veroorzaakt door de waanzin van de mensen die in opstand kwamen tegen God. Zonder er zich echt bewust van te zijn, hadden de twee kleine herdertjes, in de volle natuur een tempel ingericht, op een ogenblik dat alle kerken werden geplunderd en gesloten en de goede priesters werden afgeslacht.
Maar in deze afgelegen hoek van het "ware Frankrijk", had de Goddelijke Voorzienigheid reeds een respons voorbereid tegen het goddeloze Frankrijk dat er niet aan twijfelde dat de komende eeuw een atheïstische zou zijn, terwijl het geboorte gaf aan een ontluiking van heiligen en een versterking van het geloof. En zo had de kleine Jean-Marie, die in de weiden en de velden van de omgeving van Dardilly, twee takken had samengebonden met stukjes riet, de leiding genomen van een optocht van herdertjes, terwijl de processies strikt verboden werden op het grondgebied ...
In tijden van vervolging moet men geen schrik hebben om zich opstandig te gedragen.
Onder de buren van de Vianneys, hadden de Vincents een meisje, Marion genaamd. De kleine brunette met blauwe ogen, heel levendig, maar eveneens heel zacht, zei hem op een dag: "We kunnen het heel goed vinden met elkaar, en als onze ouders willen ..." Hij onderbrak haar: "Spreek mij hier nooit meer over, Marion!" Hij wist dat hij gemaakt was voor een ander leven en maakte zich op deze wijze af van de enige en korte romance tijdens zijn leven.
Ondertussen brachten de revolutie en haar oorlog tegen de Koning der Bohemen en Hongarije alleen maar grotere ellende. De armen waren meer en meer op stap en verzamelden zich s avonds meer en meer voor hun warme soep, groenten, het spek en een verblijf boven een bakoven. De Vincents brachten vrouwen en hun kinderen onder en de Vianneys, de mannen. Gods genade heeft echter hun huizen beschermd, want na de avondmaaltijd, bad de kleine Jean-Marie hardop zijn gebeden, die door de overheid waren verboden, en die werden herhaald door de overige leden van de familie en de gasten die liefdadig werden ontvangen. Tijdens de avondgebeden, hadden de vrome huismeesters de gewoonte om elke keer een bijzonder gebed te bidden voor de zielen in het Vagevuur, de bedelaars van de overkant. En deze verwarde tijd zond elke dag grote ladingen zielen naar dat niveau van de overkant.
In oktober 1986 tijdens een derde reis in Frankrijk hield Johannes Paulus II even halt in Taizé. Dit was een historisch bezoek. Deze reis toonde een duidelijke voorkeur aan vanwege de Paus. Het bezoek was voorbereid in samenwerking met de bisschoppelijke overheid van Lyon, de voornaamste bestemming van de reis.
Op zondag 5 oktober kwam Johannes Paulus II met vertraging aan vanwege de mist die het opstijgen van de helikopter belette en hem verplichtte om met de wagen te komen.
Om 8.30 uur verscheen de pauselijke stoet op de heuvel waar vijfduizend jongeren de paus opwachtten onder een circustent die voor de kerk van de Verzoening was opgetrokken. Een gewone zetel en een microfoon stonden klaar op een klein verhoog. Broeder Roger ontving Johannes Paulus II met een korte toespraak waarin hij zijn erkentelijkheid en zijn geluk om hem te mogen onthalen, uitdrukte. In zijn antwoord gebruikte de paus een beeld dat vervolgens steeds herhaald werd: "De paus is een voorbijganger. Maar men komt in Taizé zoals men langs een bron loopt. De reiziger stopt, drinkt en stapt verder." Johannes Paulus II nodigde, zoals Broeder Roger al lang deed, de aanwezige jongeren uit om de Kerk niet terzijde te laten: "Laat het niet bij passieve kritiek of bij afwachten tot mensen of instellingen verbeteren. Ga naar de parochies, de aalmoezeniersdiensten, de verschillende bewegingen en gemeenschappen, en schenk hen geduldig de kracht van jullie jeugd en de gave die jullie meekregen."
Daarna ging Johannes Paulus II naar de crypte waar de Broeders van de Gemeenschap hem opwachtten. In de toespraak die hij voorbereid had vat één zin de geschiedenis en de broosheid van Taizé samen: "In haar enige roeping, origineel en ergens ook voorlopig, kan jullie Gemeenschap verbazing opwekken en onbegrip en argwaan tegenkomen."
Voorlopige roeping: betekent dat niet dat voor Johannes Paulus II de Gemeenschap van Taizé verder de weg moest opgaan naar de volle eenheid met de Kerk? "Ik ben zeker dat jullie zullen doorgaan met het ter beschikking van Gods wil te staan," benadrukte hij.
Het kernidee van de prior van Taizé sinds 1965 in de beroemde Dynamique du provisoire dook weer op. De gedachte werd een jaar later weer opgenomen: "Wat ons in Taizé kenmerkt zal waarschijnlijk eens moeten verdwijnen. Onze liturgie bevordert een eensgezind geloof en ondersteunt een vaste hoop [...] Maar is dit geen voorlopig gegeven dat moet verdwijnen op de dag van de zichtbare eenheid?
Degene die het voorlopige beleeft ziet zijn opmars naar eenheid aangewakkerd. De grootste dreiging zou van onze zelftevredenheid komen, de cirkel vergrendelen op een ontdekte schat en daarna voor eeuwen structuren oprichten die, eens voorbijgestreefd, oorzaak worden van afzondering in plaats van communicatie. [...]
Is er verzoening zonder wederzijdse verzaking? Op de dag van de zichtbare eenheid zullen we wel voor een deel aan onszelf moeten verzaken."
In die periode en om de kwestie van de intercommunie trachten op te losten nam Taizé de praktijk van het uitdelen van het gewijde brood aan, dat ingegeven was door een schrijven van kardinaal Ratzinger in 1986 als prefect van de Congregatie van de Geloofsleer. Zonder specifiek de samenkomsten van Taizé te noemen, maar door naar situaties te verwijzen die communiceren aan de katholieke Eucharistie beletten [gescheiden hertrouwden, niet katholieke gelovigen die een katholieke mis bijwonen], opperde de latere Benedictus XVI de oude praktijk van het gewijde brood weer in te voeren. Aan de gelovigen die de katholieke Eucharistie niet mogen ontvangen kan een stuk gewijd brood worden gegeven als teken van broederlijke eenheid. Deze praktijk was een middel om ongewenste intercommunie te vermijden.
Tot op heden is het zo dat in zes talen op de deuren van de kerk van de Verzoening een advies uithangt dat de gelovigen inlicht over de eucharistische tuchtregel: "De katholieke mis wordt opgedragen op zondag om 10 uur s morgens. Door de week wordt ze dagelijks gevierd in de crypte om 7.30 uur. Het is mogelijk elke morgen te communiceren na het morgengebed bij de broeders die de communie uitdelen. Naast de icoon van de Maagd bevindt zich de eucharistische voorraad.
Het Avondmaal wordt aangeboden aan degenen van de Kerken van de Hervorming die het wensen, elke dag bij het morgengebed, en uitgedeeld door jongeren rechts van de icoon van de Verrijzenis naast het kruis. Er zijn regelmatig vieringen.
De Goddelijke Liturgie wordt regelmatig gevierd door de orthodoxen als er een orthodox priester beschikbaar is.
Na het morgengebed staan jongeren op verschillende plekken klaar met mandjes om het gewijde brood uit te delen. Iedereen mag dat ontvangen: degenen die zich net bereid voelen om Christus aanwezigheid in de eucharistie te ontvangen, degenen die niet gedoopt zijn, de kinderen, degenen die om diverse redenen niet communiceren."
Na het pausbezoek in Taizé werd Broeder Roger in Polen verwacht. Hij hield eerst halt in Oost-Berlijn om een gebedsvergadering te leiden. Jonge Duitsers zaten samen in de twee grootste kerken van de stad op de beroemde Alexanderplatz: in de katholieke kathedraal en in de lutheraanse Marienkirche. Broeder Roger, kardinaal Meisner, aartsbisschop van Berlijn en de lutheraanse bisschop Forck gingen van de ene naar de andere kerk om met de ene en de andere te bidden en te zingen.
Daarna ging de prior van Taizé naar Warschau waar de Academie voor katholieke theologie hem de titel van doctor honoris causa moest aanreiken voor zijn arbeid ten voordele van de verzoening onder christenen en de mensheid, en voor de sympathie die hij steeds aan de Poolse jeugd heeft getoond. In zijn toespraak benadrukte kardinaal Glemp, primaat van Polen: "Broeder Roger vertegenwoordigd een oecumene die er niet alleen in bestaat een toenadering, een ietwat formele vereniging van gescheiden geloofsopvattingen in de hand te werken. De oecumenische roeping van Broeder Roger zit veel dieper, want ze dient om de volheid van God te onthullen door de volheid van de mens. Want het is de mens die verdeeld en gebarsten is. Als we een ware oecumene willen bereiken moeten we eerst de mens één maken en innerlijk inburgeren."
Na de openbare viering in de Academie voor theologie vond een gebedsontmoeting met duizenden jongeren plaats in de kerk van Allerheiligen.
Van 1 tot 3 mei 1987 vond een nieuwe Europese Jongerenbijeenkomst plaats. Ze was zonder voorgaande, niet door het aantal deelnemers [er waren slechts enkele duizenden aanwezigen], maar door de weerhouden locatie: Ljubljana [in het huidige Slovenië]. Dit was de eerste keer, sinds het falen van Budapest vier jaar eerder, dat Taizé erin slaagde een bijeenkomst in een communistisch land [het voormalige Joegoslavië] te organiseren. De toelating van de overheid werd maar met moeite bekomen.
Sinds het eerste en korte bezoek van Broeder Roger in Joegoslavië in 1966 wierpen de talrijke en discrete reizen van de Broeders in dit land achter het IJzeren Gordijn nu hun vruchten af door deze eerste ontmoeting van formaat in het Oosten. Duizenden jonge Westerlingen konden de duizenden jongeren uit Joegoslavië en andere communistische landen vervoegen. Andere bijeenkomsten volgden met steeds meer omvang.
De bekering en de wijding van Broeder Max
De dag dat deze ontmoeting eindigde, op 3 mei 1987, ging er in Napels een gebeurtenis door die tegelijk belangrijk en pijnlijk was en een jaar lang geheim bleef: de priesterwijding van de onderprior.
Sinds lange tijd had Max Thurian fysisch afstand genomen van Taizé. Zijn benoeming als vertegenwoordiger van de prior in Rome vanaf 1971, zijn talrijke verplaatsingen naar het buitenland in het kader van zijn verantwoordelijkheden in de Commissie voor Geloof en Constitutie, zijn eigen werkzaamheden en theologische onderzoeken maakten dat hij maar zelden meer in Taizé aanwezig was. Hij verbleef vaak in Napels waar hij verschillende malen conferenties had gegeven aan de faculteit theologie en bevriend was geworden met kardinaal Ursi.
Zijn beslissing om zich tot het katholicisme te bekeren en de priesterwijding aan te vragen kwam niet plots, maar besloot een lange spirituele opmars en een theologisch nadenken van gans een leven. Hij duidde: "Al mijn oecumenische werkzaamheden hebben me stilaan doen inzien dat de katholieke Kerk de Moederkerk is. Ik kan zeggen dat ik al lang katholiek ben en ik nooit mijn overtuiging heb weggestoken."
"Paulus VI," schreef hij, "heeft een grote invloed gehad op mijn opmars, zij het door zijn evenwichtige theologische gedachte, zij het door zijn oecumenische openheid. Met hem werd mijn overtuiging steeds duidelijker dat elke positieve bijdrage van de Hervorming door het katholiek geloof werd gedragen sinds het Tweede Vaticaans concilie, na de nodige verbeteringen."
Van zijn kant had zijn secretaris en medewerker, Matthias Richter, zich voor hem tot het katholicisme bekeerd en was tot priester gewijd. "Stilaan," zei Max Thurian, "heb ik veel begrepen en op een dag, in de trein terug uit Rome, kreeg ik de zekerheid: Ik zal ook een katholiek priester zijn."
Hij werd priester gewijd door de aartsbisschop van Napels, kardinaal Ursi die, zes dagen later afstand deed van zijn aartsbisschoppelijke zetel daar hij de ouderdomsgrens had bereikt.
De wijding ging in alle stilte door, niet in de kathedraal van Napels zoals naar gewoonte, maar in het heiligdom van de Madonna van Goeder Raad. Broeder Roger was, als een van de beste vrienden van Max Thurian, op de hoogte. Meerdere getuigenissen erkennen dat dit gebeuren voor Broeder Roger en het merendeel van de leden van de Gemeenschap een pijnlijke ervaring betekende. In een gezamenlijke bijdrage door Broeder Roger en Max Thurian ondertekend in 1946, hadden ze geschreven: "Elke overgang van de ene naar de andere Kerk, zelfs diep beleefd en geëist, brengt altijd een zekere spanning teweeg in het betrokken milieu en belemmert meestal de opmars naar eenheid van de Christenen."
Het nieuws geraakt na een jaar bekend en de protestantse middens zijn met verstomming geslagen. Op 30 april 1988 verscheen een berichtje in het Spaanse weekblad Ecclesia. De Gemeenschap bereidde dan een persbericht voor dat verscheen op 11 mei in La Croix en Le Monde. Zonder commentaar over de beslissing van Broeder Max werd duidelijk gemaakt dat hij lid bleef van de Gemeenschap: "Sinds 1972, dus zestien jaar lang, zijn er al katholieke priesters lid. Hun priesterschap verandert niets aan hun lidmaatschap van de Gemeenschap."
Na de dood van Max Thurian drukte een van zijn naaste vrienden, de dominicaan René Beaupère, met tactvolle woorden de pijnlijke verrassing, door velen ondergaan, uit: "Zijn beste vrienden hadden moeite om te begrijpen dat zijn gedrag, dat hij discreet en zuiver evangelisch wenste, maandenlang verborgen bleef voor zijn medewerkers en zijn beste vrienden. Broeder Max had slecht ingeschat dat de bekendheid van zijn daden [en vooral deze] een kerkelijk karakter en een sterke uitwerking had op het vlak van de oecumene. Hij moest dus, en wij moesten, in het diepste van onze nooit ontkende vriendschap, samen het lijden dragen van een zeker onbegrip en trachten een gekwetste trouw te helen."
Op 9 september 1988, tijdens de jaarlijkse bijeenkomst, publiceerde de groep van Dombes een Verklaring die ietwat verlegen en bitter klonk: "We betreuren dat het gebeurd is zonder gevoelige aandacht voor de christelijke geloofsleer waartoe de betrokkene behoorde [Max Thurian was dominee van de hervormde Kerk en blijft Broeder van Taizé] en zonder de nodige waardering voor de belangrijkheid van de personaliteit [Max Thurian bekleedde een sleutelpost bij de oecumenische Raad der Kerken]."
Een miljoen Nieuwe testamenten voor Rusland
Na de bres in Ljubljana trachtte Broeder Roger het experiment over te doen. Ondanks de vrijheidstrillingen die hier en daar in de Oostbloklanden tastbaar werden wogen de hindernissen en de verboden nog op de christenen. In 1988, in Praag, verkreeg Broeder Roger niet de toelating om te spreken, maar mocht hij wel een gebedsbijeenkomst opzetten in de kathedraal Sint-Guido met kardinaal Tomasek. Tussen het volk zat een zekere Vaclav Havel: "Zopas bevrijd uit de gevangenis dacht hij er niet aan dat hij amper twee jaar later als president van de Republiek tachtig duizend jongeren uit heel Europa zou verwelkomen om deel te nemen aan een door Taizé geleide bijeenkomst."
In augustus 1988 werd Broeder Roger in Moskou uitgenodigd door de patriarch ter gelegenheid van het Millennium van het doopsel van Rusland. Dat was zijn tweede reis naar Rusland, na een kort verblijf dat hij er tien jaar eerder maakte. Sinds 1978 was de situatie van het land veranderd. De politiek van de perestrojka, door Gorbatchev opgezet, begon wat ruimte te geven aan de vrijheid, maar de administratieve controle en het politietoezicht over de hele maatschappij bleven streng.
De prior van Taizé en zijn gezellen verbleven twee weken in Rusland. "Het onthaal van de orthodoxe Kerk was gul," schreef Broeder Roger, "het was tastbaar dat onze kleine gemeenschap bemind is." Met een andere Broeder werd hij toegelaten tot het concilie van Russische bisschoppen dat begon in de abdij van de Trinité-Saint-Serge in Moskou. Een indrukwekkende bijeenkomst voor de liturgie: "De gezangen hadden een ongeëvenaarde uitdrukkingskracht, het was een bezoek van God en de vreugde van de Geest was zichtbaar onder de mensen." De orthodoxe liturgie heeft Broeder Roger altijd geboeid: "In Taizé houden we in hart en ziel van de orthodoxe Kerk. In de gebedsruimten, met de mooie gezangen, de wierook, de iconen, de open vensters op Gods werkelijkheid, de symbolen en gebaren van de liturgie die gevierd wordt in eenheid van de christenen sinds eeuwen, alles leidt ertoe de vreugde van de hemel op aarde te ontwaren. Het hele wezen is erdoor geraakt, niet alleen met het verstand, maar ook in het gevoel en tot in het lichaam toe."
De aarde bewoonbaar maken
Op 21 september 1988, op de zetel van de Unesco in Parijs, gaf de directeur generaal, Federico Mayor, aan Broeder Roger de Unescoprijs voor de Opvoeding tot de vrede. Voor het eerst uitgereikt in 1981 beloont hij een bijzonder opvallende activiteit die de openbare opinie uitgebreid bewust maakt en de gewetens mobiliseert rond de vrede.
In zijn toespraak groette Federico Mayor de stichter van Taizé als een zwerver die zijn tent onder alle breedtegraden neerzet, onvermoeibaar en sereen en die tegelijk jongeren aantrekt in Taizé om niet alle antwoorden op alle vragen, noch recepten voor een beter leven, noch een doctrine, maar een manier van luisteren, communiceren en nadenken aanreikt die er toe te leidt de zin van het bestaan te ontdekken, ieder voor zich.
Broeder Roger kreeg een beeldje van de Catalaanse beeldhouwer Fenosa als symbool van vrede, alsook een cheque van zestigduizend dollar.
Van 30 december 1988 tot 4 januari 1989 ging de elfde Europese Bijeenkomst van Taizé weer door in Parijs. Om de gebeurtenis aan te kondigen had Le Monde aan Broeder Roger een bijdrage gevraagd die op 24 december verscheen. De prior van Taizé herhaalde zijn voorkeurthemas: het vertrouwen, de innerlijke vrede in een onvermoeibare psalmodie voor het hart en niet voor het verstand, een tekst buiten de tijd met korte formuleringen, bijna poëtisch. Broeder Roger had gemakkelijk twintig of dertig jaar eerder deze woorden kunnen ondertekenen.
Drieëndertigduizend jongeren beantwoordden de oproep, waaronder een brede deelname van jongeren uit het Oosten: Joegoslaviërs, Polen, Hongaren. Twee diensten dagelijks, verzamelden ze in vier Parijse kerken, waaronder de Notre-Dame. De overige tijd kwamen ze in groepen samen voor discussies rond het innerlijke leven en de menselijke solidariteit en voor bezoeken aan plekken van solidariteit en hoop: aalmoezeniersdiensten van hospitalen en gevangenissen, liefdadigheidscentra van de Secours catholique, de CIMADE, het Leger des Heils, katholieke en protestantse parochies.
Frederico Mayor en Broeder Roger hielden toespraken die rechtstreeks uitgezonden werden in de grootste kerken van Parijs, en stelden aan de jongeren voor hun krachten te bundelen om de aarde bewoonbaar te maken door een meer rechtvaardige verdeling van de rijkdommen en het wederzijds respect voor de culturen te bevorderen.
Bevrijding in het Oosten
Van 28 april tot 1 mei 1989 ging een tweede bijeenkomst Oost-West door in Pécs, in het zuiden van Hongarije. De nieuwe bisschop van de stad, Mgr. Mihaly Mayer, secretaris van de Hongaarse bisschoppenconferentie, had de Gemeenschap uitgenodigd om een bijeenkomst in het bisdom op te richten. Wat niet mogelijk was geweest, zes jaar eerder in Boedapest, ging wel in Pécs. De communistische regeringen in het Oosten wankelden, het IJzeren Gordijn kreeg zijn eerste bressen, de Muur van Berlijn zou weldra vallen. Het is tijdens de bijeenkomst van Pécs dat in de hele wereld de spectaculaire beelden van de afbraak van de prikkeldraad tussen Hongarije en Oostenrijk te zien waren. Twintigduizend jongeren uit Hongarije en omliggende landen, ook uit verschillende West-Europese landen, kwamen samen in Pécs en logeerden meestal bij de inwoners. Door een uitdrukking van Johannes XXIII te hernemen over de godsdienstige verdeeldheid, riep Broeder Roger: "We willen niet weten wie gelijk en wie ongelijk had. We zeggen eenvoudig: laten we ons verzoenen." Hij kondigde voor het einde van het jaar de traditionele Europese Jongerenbijeenkomst aan die voor het eerst zou doorgaan in een land uit het Oosten, in het Poolse Wroclaw.
Broeder Roger kreeg meerdere eretekens: de prestigieuze internationale prijs Karel de Grote, die elk jaar sinds 1950 werd toegekend door de stad Aken aan een personaliteit die zich had gewijd aan de toenadering tussen Europese landen, viel hem te beurt. Naar gewoonte op de dag van Hemelvaart uitgereikt in de grote zaal van het stadhuis, omvat hij een diploma, een medaille en een dotatie van vijfduizend mark. De jury duidde alzo zijn keuze: "Broeder Roger en zijn Gemeenschap volgen vandaag de spirituele traditie van Europa zoals ze door Benedictus van Nursia en Franciscus van Assisi werden gevormd, en daarna gedragen door de kloosters en de katholieke en protestantse gemeenschappen." De jury meende dat "het evenwicht tussen de geloofsstrekkingen, dat Taizé zocht, model kan staan om een einde te maken aan de spanningen en een vredevol samenleven in heel Europa kan scheppen, niet alleen op godsdienstig vlak, maar ook politiek." De plechtigheid werd rechtstreeks uitgezonden op de Duitse televisie.
Enkele maanden later, de dag na het overlijden van Hubert Beuve-Méry op 6 augustus 1989, huldigde Broeder Roger de stichter van Le Monde, met wie hij dertig jaar bevriend was, als een leermeester: "Als we elk jaar de internationale bijeenkomsten van jongeren hebben in Taizé en ook in Oosten, zowel als in het Westen van Europa, zijn opbouwende gaven daar niet vreemd aan."
Van 28 december 1989 tot 2 januari 1990 richtte Taizé voor het eerst haar traditionele Europese Bijeenkomst van het jaareinde zoals aangekondigd in Polen in, het Oost-Europese land dat Broeder Roger het best kende. Vijftig duizend deelnemers uit Oost en West waren in Wroclaw, waaronder voor het eerst een betekenend aantal jongeren uit landen kwamen die de Sovjet-Unie vormden. Het gezamenlijk gebed dat alle deelnemers samenbracht in de kerken van de stad of in het gemeentelijk stadion ging door in meer dan vijftien talen.
In diezelfde maand december beleefde Roemenië de val van het regime van Nicolae Ceaucescu die al twintig jaar aan het bewind stond. Deze revolutie bracht veel emotie teweeg, omdat ze, in tegenstelling tot de fluwelen revolutie die tegelijkertijd in Tsjecho-Slowakije doorging, veel slachtoffers eiste: meer dan duizend. Enkele dagen na de val van Ceaucescu besloot Broeder Roger om naar Roemenië te gaan met twee Broeders, zoals steeds bezield met een bijna ingeboren gevoel van medelijden: bij degenen die lijden zijn zij die angstig zijn, zij die hopen. We hebben met jongeren gesprekken gevoerd, schreef Broeder Roger sober in de korte paginas die hij aan dit bezoek wijdde.
Later gaf hij verslag over een gesprek dat hij met een jonge Roemeen voerde: "In die belangrijke dagen, uit liefde voor de vrijheid van zijn volk, had hij zelfs zijn leven op het spel gezet. Hij zei me dat hij toen een fundamentele werkelijkheid besefte: zonder verzoening is er geen toekomst om zich als persoon te ontwikkelen, ook niet voor een volk en voor de opbouw van Europa."
Het einde van de communistische regimes in Oost Europa bracht een verkeersvrijheid met zich mee die het leven van Taizé omgooide. De jonge katholieken of orthodoxen stroomden toe op de heuvel. Volgens de Gemeenschap verdubbelde het aantal jongeren dat naar Taizé kwam. Om de kerk van de Verzoening uit te breiden werd een ruim voorportaal met plat dak opgericht. Het eenvoudige gebouw met muren in hout bekleed draagt bolvormige torentjes zoals de orthodoxe kerken. Het voorportaal komt uit in de kerk met losse schutsels die de nodige ruimte voor het gebed kunnen aanpassen. Steeds de dynamiek van het voorlopige... Tijdens de zomer werd de orthodoxe liturgie nu twee of driemaal per week gevierd.
De vijftigste verjaardag van Taizé
Op 2 februari 1990 was het de beurt aan de katholieke Universiteit van Leuven om de titel van doctor honoris causa aan Broeder Roger toe te kennen. De eerbetuigingen en de prijzen vermenigvuldigden zich in de volgende jaren.
20 augustus betekende de vijftigste verjaardag van de komst van Broeder Roger in Taizé. Lang had hij geweigerd om deze symbolische datum van de stichting van Taizé door een bijzondere plechtigheid te vieren. Voor de vijfentwintigste verjaardag nochtans ging hij akkoord dat die samenviel met de inhuldiging van het orthodox Centrum. Voor de vijftigste verjaardag [hij werd toen ook vijfenzeventig] maakte hij weer een uitzondering. De vieringen kenmerkten de zomer met het bezoek van dominee Emilio Castro, secretaris generaal van de COE in augustus, daarna dat van kardinaal Decourtray, aartsbisschop van Lyon in september, en dan twee avonden van dankzegging en feest op de zaterdagen van 1 en 8 september. Johannes Paulus II stuurde een uitgebreide boodschap op 17 augustus. De paus herinnerde aan zijn bezoek in Taizé vier jaar eerder en sprak: de genegenheid die ik wegdraag voor jullie gemeenschap, het vertrouwen dat ik er in stel en de eisen die ze moet stellen om steeds Gods wil te onderscheiden en te volbrengen... Genegenheid, vertrouwen, maar ook eisen: de paus meende dat de Gemeenschap van Taizé haar weg moest vervolgen.
Het ongewone is niet de lange levensduur van de Gemeenschap maar haar vermogen tot aanpassing en vernieuwing, haar aantrekkingskracht om decennia lang een veranderd publiek te begeesteren. "Dit is een spiritueel avontuur die nooit voorziene afmetingen heeft aangenomen. We zijn verwonderd, nu en gisteren," verklaarde Broeder Roger.
Brieven uit Praag en de Filippijnen
Enkele weken later in Manilla [Filippijnen] leidde Broeder Roger een jongerenbijeenkomst. Hij wilde opnieuw vertrouwen schenken aan een jeugd, geteisterd door ontmoediging en werkloosheid. Door de vurigheid en het geloof van zoveel jongeren uit de Filippijnen getroffen, schreef hij een Brief uit de Filippijnen die voorgelezen werd op de Europese Bijeenkomst van Boedapest op het einde van het jaar.
Deze bijeenkomst in Hongarije ging door van 30 december 1991 tot 4 januari 1992. Ook daar luisterden duizenden jongeren verzameld in het Nepstadion en in de hallen van de Hunexpo, omgebouwd tot een gebedsruimte, naar Broeder Roger die opriep tot een voorkeur voor verzoening: "Een van spoedgevallen voor de komende jaren zal erin bestaan de verzoening te plaatsen daar waar de wonde van de haat heerst, dichtbij of veraf, en er alles aan te doen om broedermoordende oorlogen te vermijden."
Een goede waarneemster van het fenomeen Taizé, de filosofe Marguerite Léna, noteerde in verband met de brief uit de Filippijnen in Boedapest voorgelezen: "een goede kenner van de Spirituele Oefeningen van de heilige Ignatius zou er een klassieke weg naar bekering in terugvinden. De Brief begint met de absolute voorrang van Gods liefde te herstellen, dan nodigt deze iedereen uit tot genezing van de vrijheid door deze liefde te ontvangen, alvorens zich in te zetten met een eeuwig jawoord dat toelaat Christus na te volgen en zijn liefdadigheidswerken te vervullen."
Marguerite Léna heeft fijngevoelig Broeder Rogers stijl ontleed die in deze tekst en in alle andere gelijkaardige brieven, liever gevraagd dan opgelegd, de tegenwoordige tijd gebruikt die het mogelijke aantoont en het aantrekkelijk maakt of de toekomende tijd die een weg opent voor de huidige bezieling en twijfels en de tijd gunt om te genezen."
De begeleidende pedagogie die Broeder Roger zo lief is, is ook aanwezig in het verkozen literair genre om zijn boodschap over te maken: hij schrijft brieven maar geen toespraken, hij richt zich rechtstreeks tot zijn lezers als een gesprekspartner en zonder de beleefdheidsvorm, en zoals Marguerite Léna zegt, hij gebruikt "geen enkel technisch woord en aarzelt niet om te herhalen en soms beroep te doen op de rijkdom van de dichtkunst."
Enkele weken later in Manilla [Filippijnen] leidde Broeder Roger een jongerenbijeenkomst. Hij wilde opnieuw vetrouwen schenken aan een jeugd, geteisterd door ontmoediging en werkloosheid. Door de vurigheid en het geloof van zoveel jongeren uit de Filippijnen getroffen, schreef hij een Brief uit de Filippijnen die voorgelezen werd op de Europese Bijeenkomst van Boedapest op het einde van het jaar.
Deze bijeenkomst in Hongarije ging door van 30 december 1991 tot 4 januari 1992. Ook daar luisterden duizenden jongeren verzameld in het Nepstadion en in de hallen van de Hunexpo, omgebouwd tot een gebedsruimte, naar Broeder Roger die opriep tot een voorkeur voor verzoening: "Een van spoedgevallen voor de komende jaren zal erin bestaan de verzoening te plaatsen, daar waar de wonde van de haat heerst, dichtbij of veraf, en er alles aan te doen om broedermoordende oorlogen te vermijden."
Een goede waarneemster van het fenomeen Taizé, de filosofe Marguerite Léna, noteerde in verband met de brief uit de Filippijnen in Boedapest voorgelezen: "een goede kenner van de Spirituele Oefeningen van de heilige Ignatius zou er een klassieke weg naar bekering in terugvinden. De Brief begint met de absolute voorrang van Gods liefde te herstellen, dan nodigt deze iedereen uit tot genezing van de vrijheid door deze liefde te ontvangen, alvorens zich in te zetten met een eeuwig jawoord dat toelaat Christus na te volgen en zijn liefdadigheidswerken te vervullen." Marguerite Léna heeft fijngevoelig Broeder Rogers stijl ontleed die in deze tekst en in alle andere gelijkaardige brieven, liever gevraagd dan opgelegd, de tegenwoordige tijd gebruikt die het mogelijke aantoont en het aantrekkelijk maakt of de toekomende tijd die een weg opent voor de huidige bezieling en twijfels de tijd gunt om te genezen."
De begeleidende pedagogie die Broeder Roger zo lief is, is ook aanwezig in het verkozen literair genre om zijn boodschap over te maken. Hij schrijft "brieven maar geen toespraken," hij richt zich rechtstreeks tot zijn lezers als een gesprekspartner en zonder de beleefdheidsvorm, en zoals Marguerite Léna zegt, hij gebruikt "geen enkel technisch woord en aarzelt niet om te herhalen en soms beroep te doen op de rijkdom van de dichtkunst."
Protestantse bisschoppen in Taizé
Door haar geschiedenis heen heeft Taizé aangetrokken en gefascineerd, maar om verschillende redenen die veranderden naargelang de historische omstandigheden. De enthousiasten voor de oecumene die Taizé bezoeken op het eind van de jaren 1950 en begin de jaren 1960 zijn niet de jongeren van voor en na mei 68 die op de heuvel een plek van bijeenkomst en vrijheid en niet toebehoren vinden. Op het eind van de jaren 1980 en in de jaren 1990 wekken het einde van de grote ideologieën en de ontgoocheling een nieuw zoeken naar referenties op. De grenzen van zo niet het falen van sommige kerkelijke pastoraten doen nieuwe generaties die niet gewoonlijk kerkelijk zijn zich keren tot Taizé. Het fenomeen interesseerde de kerkmensen die om die reden opnieuw naar Taizé luisterden.
Zo verging het de aartsbisschop van Canterbury, George Carey, die een week doorbracht op de heuvel van 23 tot 29 augustus 1992 in het gezelschap van een duizendtal jonge anglicanen uit verschillende Engelse bisdommen maar ook uit Zuid-Afrika, Hong Kong en Taiwan. Hij werd het jaar daarvoor tot primaat van de Anglicaanse Kerk verkozen. Zijn komst naar Taizé was niet toevallig. Hij heeft zijn verblijf verteld in een boek dat veel opspraak verwekte. Sinds hij in dienst trad en met zijn vele reizen door heel Engeland trok, was hij onder de indruk van het algemeen falen van de Kerk bij het bereiken en opvoeden van de jeugd. Voor hem was dat te wijten aan de kilte en de droogte van de anglicaanse liturgie, de verduisterde christelijke idealen,' het gebrek aan stilte tijdens de diensten die zo breedsprakerig worden.
Hij kwam dus als pelgrim naar Taizé: het meest aantrekkelijke is zonder twijfel dat ik geen bijzondere leidersrol had: ik was daar met de jongeren om een gezamenlijke bedevaart te delen. Hij genoot van het dagelijks eenvoudig leven, de gezangen, de stiltes tijdens de diensten, de vreugde die er uitstraalde en ook de kunst van de Broeders om het christendom aantrekkelijk te maken. Hij was bekoord door Broeder Roger die sleutels kon aanreiken voor een veranderde en verwerkte wereld.
Vanaf de eerste dag van zijn aankomst had de primaat duidelijk de vraag gesteld: "De verdeeldheid onder christenen is een last die ik draag en ze dient geheeld. Ik geloof in de verzoening met de Katholieke Kerk en ik had graag dat ze er tijdens mijn leven kwam."
Maar, eens terug in Engeland, steunde hij bij de kerkelijke instanties een motie, bedoeld om de vrouwen toe te laten tot het priesterschap. Deze historische beslissing, die gestemd werd op 11 november, kwam voor de katholieke Kerk over als een oorzaak van nog meer verdeeldheid en nog een hindernis meer voor de verzoening.
Broeder Roger heeft in enkele regels het verblijf van de aartsbisschop van Canterbury in Taizé aangehaald en zijn bewondering uitgedrukt. Maar hij sprak niet over de anglicaanse beslissing van november. Het zijn dergelijke leemtes die sommigen hem verwijten: hij was er als de kippen bij om zich over de goede woorden en gevoelens die werden uitgedrukt te verheugen, maar hij toonde maar zelden zijn afkeuring in het openbaar.
Een andere belangrijke oecumenische bijeenkomst heeft de laatste jaren van Broeder Roger gekenmerkt. In mei 1994 brachten veertien bisschoppen van de lutheraanse Kerk in Zweden drie dagen door in Taizé om te bidden en samen na te denken. Broeder Roger noteerde fier: "Het is de eerste keer dat alle bisschoppen van de Zweedse Kerk zich, zonder uitzondering, naar het buitenland begeven." Een foto getuigt van het gebeuren: veertien lutheraanse bisschoppen met Romeinse kol of in trui staan rond de glimlachende Broeder Roger in wit kleed.
Van 30 augustus tot 6 september vergaderden vierhonderd franciscanen uit de hele wereld rond hun minister generaal. Als tegenprestatie gingen Broeder Roger en de meeste Broeders op bedevaart naar Assisi. Twintig jaar na het vertrek uit Taizé van de franciscanen was dit een gebaar van verzoening.
Het Europa van Broeder Roger
Op 20 november 1992 kreeg Broeder Roger in Straatsburg de prijs Robert Schuman. Deze prijs bekroont om de twee jaar een personaliteit die heeft meegewerkt aan de Europese opbouw. In de voorgaande jaren ging hij naar diverse personaliteiten: de Portugese president Mario Soares, kardinaal Poupard of de eerste minister van Hongarije Jozsef Antall. In zijn besluit om de prijs aan Broeder Roger toe te kennen meende de jury dat de Gemeenschap van Taizé een model van verzoening en vrede in de ogen van de jeugd uit de hele wereld was geworden en dat door haar voorbeeldige wijze om de politieke en godsdienstige moeilijkheden te overwinnen, Broeder Roger de hoop heeft versterkt dat de bestaande tegenstrijdigheden in Europa kunnen overwonnen worden.'
De prijs werd uitgereikt door Catherine Lalumière, secretaris generaal van de Europese Raad en voordien socialistisch minister. In haar uitgebreide toespraak begroette ze de de pan-Europese actie van Taizé en haar verzoeningswerk onder de Europese volkeren, zonder onderscheid van cultuur of geloof. Ze besloot met een ontroerende oproep: "Broeder Roger, Europa heeft je nodig, je gedachten, je kracht. [...] Het institutionele Europa, dat van de internationale instellingen, van de Staten, van de Staatshoofden, van de politiek, van het zakenleven, van de militairen, het Europa van de machthebbers ... maar ook het Europa van de volkeren, van de gewone mensen, van de armen [en die zijn talrijk] ... al deze facetten van Europa hebben nood aan mannen zoals jij die alleen over hun hart en hun geloof beschikt."
Van 28 december 1992 tot 2 januari 1993 richtte Taizé in Wenen de vijftiende Europese Bijeenkomst in. Johannes Paulus II en Boutros Boutros-Ghali, de nieuwe secretaris generaal van de VN stuurden aanmoedigende boodschappen.
Jaar na jaar hadden deze Europese bijeenkomsten, vooral na de val van het IJzeren Gordijn, de jongeren uit Oost en West weer in contact gebracht. Marguerite Léna denkt dat Broeder Roger een rol als veerman heeft vervuld: "Aan jongeren die meestal gebrek hebben tot de toegangsleutels van het spirituele geheugen van Europa, reikt de gemeenschap van Taizé een liturgie aan die de erfenissen uit Oost en West weer thuis brengen. Ze biedt geen propaganda of ideologie aan, maar opent een ruimte van vertrouwen en verantwoordelijkheid." In de Europese ontmoetingen die Taizé organiseert meent ze dat "een zeker idee rond Europa ontstaat [...] een Europa dat minder bezorgd is om de vergrijzing en vertrouwt op de middelen van haar jeugd, meer bezig met de rijkdommen van haar spiritueel erfgoed dan met het geschil van haar verdeeldheid, minder jaloers om haar identiteit dan ongeduldig om andere mensen te ontmoeten."
De gemeenschap hield niet op de landen bij te staan die wrede beproevingen doorstonden. Zo, toen Bosnië vijf jaar lang een wrede burgeroorlog kende tussen 1993 en 1997, werden kinderen uit dit land elke zomer in Taizé opgevangen.
Van Denver naar Graz
Broeder Roger ontmoette Moeder Teresa voor het laatst in Rome in oktober 1994. Beiden waren uitgenodigd om deel te nemen aan de bisschoppensynode over het gewijde leven en die honderden bisschoppen van over de hele wereld en vertegenwoordigers van de kloosterorden verzamelde. Broeder Roger was uitzonderlijk uitgenodigd: hij stond niet op de lijst van de tientallen openbare luisteraars, vertegenwoordigers van katholieke congregaties van mannelijke en vrouwelijke religieuzen, noch onder de acht toehoorders uit andere christelijke Kerken. Taizé en zijn stichter hadden altijd een bijzonder statuut, voorlopig.
In mei 1995, op uitnodiging van de verschillende Zuid-Afrikaanse Kerken [anglicaanse, katholieke en methodistische] in Johannesburg, ging Broeder Roger opnieuw naar Zuid-Afrika. Ook daar waren de dingen grondig veranderd sinds zijn laatste bezoek. Al meerdere jaren was er een eind gekomen aan de apartheid en het symbool van de strijd tegen apartheid, Nelson Mandela, was nu president van de Republiek.
Deze zond een boodschap om Broeder Roger en de Gemeenschap van Taizé te begroeten, zij die al zo lang vriendschapsbanden hebben met de jongeren uit Zuid-Afrika. Verder in de boodschap van de Zuid-Afrikaanse president kerkend men de stijl van Broeder Roger: "Ik moedig de jonge generatie aan die een zo belangrijke rol moet vervullen om een nieuw Zuid-Afrika op te bouwen, om te aanvaarden verantwoordelijkheid te dragen en geen tijd te verspillen met ongeduld of wanhoop. Zo zal deze generatie een desem van hoop kunnen betekenen voor vele jongeren over de wereld die een uitweg zoeken om het vertrouwen te herstellen onder de mensheid."
Het nieuwe boek van Broeder Roger, En tout la paix du coeur, in 1995 verschenen, is anders dan de voorgaande. Het is een bundel meditaties. Voor elke dag van het jaar, van 1 januari tot 31 december, verwijst een korte tekst van vier à vijf regels naar hetgeen voor Broeder Roger fundamenteel is in het christelijk geloof: het vertrouwen, de vreugde, de eenvoud, de barmhartigheid. Op sommige dagen is de korte meditatie een aan God de Vader, aan Christus en aan de Heilige Geest gericht gebed. De bundel bevat een honderdtal gebeden uit al degenen die de prior van Taizé dag na dag schreef en die hij wat graag ophing aan het bord op zijn kamer als de bloemen van een spiritueel boeket.
Ondanks de jaren die begonnen door te wegen aanvaardde Broeder Roger, in juni 1997, om deel te nemen aan een belangrijke oecumenische betoging.
Van 23 tot 29 juni ging in Graz, Oostenrijk, de tweede Europese oecumenische bijeenkomst (de ROE2 genoemd) door op initiatief van de vertegenwoordigers van de verschillende christelijke Kerken in Europa. De eerste van mei 1989 in Bazel, Zwitserland, werd gekenmerkt door een soort euforie op het moment dat het ene na het andere Oostblokland zijn vrijheid veroverde. De tweede verzamelde zevenhonderd officiële vertegenwoordigers van de Kerken onder het voorzitterschap van kardinaal Vlk, aartsbisschop van Praag en voorzitter van de CCEE, en de decaan John Arnold, voorzitter van de KEK. Onder het algemeen thema De verzoening, gave Gods en bron van nieuw leven werden achtereenvolgens zes themas behandeld: de zichtbare eenheid tussen kerken, de dialoog met andere godsdiensten en culturen, de sociale rechtvaardigheid, de verzoening tussen de volkeren, de ecologie en de rechtvaardige verdeling.
Broeder Roger, dankzij de Gemeenschap van Taizé en zijn persoonlijke opmars, stond symbool voor deze verzoening waartoe de Bijeenkomst opriep en werd uitgenodigd om de vergadering toe te spreken. Hij publiceerde een bijdrage in Le Monde die het belangrijkste van zijn uiteenzetting weergaf.
Buiten de plechtige zittingen leek Graz de toren van Babel: "De oecumenische vergadering werd opgesplitst in tal van debatten, forums, voorstellingen, tentoonstellingen, liturgische vieringen en Bijbelstudies. Zonder toezicht of taboe. Er werd gesproken over de rechten van de seksuele minderheden in de Kerken en over modellen van economie en alternatieve energiebronnen. [...] De verenigingen van christelijke homoseksuelen woonden samen met de groepen ter verdediging van de dieren of de rechten van de vrouw."
"ROE2 eindigde met een Slotdocument waarin Taizé werd vernoemd als een van symbolen van oecumenische initiatieven die zich hadden ontwikkeld naast de formele oecumenische structuren.
Van ontdekking naar ontdekking
Op 5 september 1997 bracht Broeder Roger enkele dagen door in de bergen met zijn zus Geneviève en Marie-Sonaly toen hij de dood van Moeder Teresa vernam. De prior vertrok met twee Broeders naar Calcutta om de uitvaart bij te wonen. "Ondanks deze droevige aangelegenheid was hij vol vreugde om nog een keer naar India en Calcutta te mogen. Hij heeft gelogeerd op dezelfde plek dan bij het voorgaande bezoek [in 1976]. Hij kon de buurt herontdekken en sommige mensen ontmoeten die hij jaren eerder had gezien. Hij logeerde bij dezelfde familie en iedere avond werd er in het huis gebeden."
Sinds hun eerste ontmoeting éénentwintig jaar eerder was de spirituele nabijheid tussen Broeder Roger en Moeder Teresa constant gegroeid. Ze hadden samen gebedsontmoetingen geleid, ze hadden drie gezamenlijke boeken uitgegeven en planden er een vierde te publiceren. Bij het stoffelijk overschot voelde Broeder Roger de zekerheid aan die ze beiden hadden ervaren: een communie in God spoort ons aan om het menselijk lijden te verlichten. Ja, als we de beproevingen van anderen verzachten komen we Christus tegen. Zegt hij het ons niet zelf: "Wat je aan de kleinste onder mijn broeders geeft, geeft je aan Mij, Christus."
Na de twintigste Europese Bijeenkomst, in Wenen gehouden, ging als gewoonlijk de jaarlijkse Raad in Taizé door. Was het omdat hij twintig jaar geleden in stilte zijn opvolger had aangeduid dat Broeder Roger eindelijk besliste het aan de Gemeenschap te verkondigen? Of wilde hij dat de naam bekend werd door de broeders voor zijn dood: hij werd binnenkort drieëntachtig. Een verzegelde brief die de naam van Alois onthulde werd geopend. Na twintig jaar vermoeden had de prior de tijd gehad om degene die hem eens zou opvolgen te vormen, zijn sterkte en zijn trouw te toetsen. Geen enkele broeder gaf commentaar op die keuze.
Op 24 december 1999 in de Sint-Pietersbasiliek opende Johannes Paulus II de Heilige Poort, wat de opening van het Jubileumjaar 2000 betekende. Tijdens heel dit Heilig Jaar stroomden de pelgrims naar Rome. De Gemeenschap van Taizé werd uitgenodigd om iedere week een gebedsgroep van jongeren te leiden in de Gesù, een van de historische kerken van de Jezuïeten. Die locatie is niet toevallig. In het centrum van Rome gelegen, is de kerk een meesterwerk van de barok en tegelijk een symbool van het triomferende Romeinse beschaving.
Van ontdekking naar ontdekking
Het Jubileum werd ook gekenmerkt door de vijfentwintigste Jeugd Werelddagen, die van 15 tot 20 augustus doorgingen in Rome. Taizé en Broeder Roger werden er bij betrokken. De Gemeenschap werd gelast met de kerk van Ara Coeli bij het Kapitool. Ze leidden met de gekende gezangen dit eerbaar heiligdom, aan het Kindje Jezus gewijd en vereert door de Romeinen vanwege de genaden die Hij uitdeelt.
Op 19 augustus s avonds ging in Tor Vergata, ten zuiden van Rome, de traditionele wake met de paus door en op zondag 20 augustus de hoogmis. Onder een brandende zon nam een menigte jongeren, geschat op twee miljoen, deel aan de slotviering. Broeder Roger was aanwezig. Een persagentschap versloeg: "Men zag hem veertrekken, zichtbaar vermoeid maar blij."
De overgang van het Tweede naar het Derde Millennium gebeurde voor Taizé in Barcelona. Voor de drieëntwingtigte Europese Jongerenbijeenkomst, die doorging van 28 december 2000 tot 1 januari 2001, stroomden tachtig duizend jongeren toe uit heel Europa, met daarvan de helft uit de Oostbloklanden. De paus, de patriarch van Konstantinopel, de patriarch van Moskou, de primaat van de anglicaanse Kerk en de secretaris generaal van de VN stuurden boodschappen van steun toe. In zijn Brief aan de jongeren die hij voor de bijeenkomst had voorbereid riep de prior van Taizé op om zich in te zetten en alles te volbrengen om in eenheid te leven en aan de vrede in de wereld te bouwen.
Het jaar 2001 kende een nieuwe ontmoeting tussen Broeder Roger en Johannes Paulus II, op 23 maart: twee mannen van de Kerk, beiden fysisch verzwakt, maar nog steeds bezield met de drang om te reageren op de spirituele ondergang van Europa. Datzelfde jaar publiceerde Broeder Roger Dieu ne peut quaimer waarin hij, als is zijn voorgaande boeken, een gedachte formuleert met gewone woorden, poëtische paginas en korte verhalen brengt zonder chronologische volgorde en die gebeurtenissen en ontmoetingen aanhalen die indruk op hem gemaakt hebben. De titel drukt een fundamentele overtuiging uit die Broeder Roger trachtte te delen en waarin hij de korte inhoud van heel het geloof ontwaarde: "God alleen kan maar liefhebben en zoekt onvermoeid naar de mens." Hij bracht een woord van Isaac van Ninive uit de VIIe eeuw aan: "God is liefde."
In een artikel dat wat later verscheen hernam de prior van Taizé die gedachte: "Het lijden komt niet van God. God is niet de oorzaak van het kwaad, hij wil noch de menselijke ontreddering, noch het geweld van de ongelukken, noch de oorlogen. God is onschuldig. God is de onschuldigheid. Denken dat God streng zou optreden tegenover het menselijk wezen is een van de grote hindernissen van het geloof."
Van 28 december 2001 tot 1 januari 2002 werd de Europese Jongerenbijeenkomst in Boedapest, na de aanvallen van de elfde september die de Verenigde Staten troffen en de wereld verstomden, onder het teken van de verzoening geplaatst. De prior van Taizé nodigde de jongeren uit om wegen van vertrouwen te trekken tot in de nacht van de mensheid.'
Dergelijke woorden kunnen onpraktisch lijken. Maar als Broeder Roger oproept tot verzoening tijdens de Europese bijeenkomsten gebruikt hij geen geijkt en zinloos woord. Zonder ooit een groep of gemeenschap te noemen, neemt hij concreet de etnische en godsdienstige verdeeldheid in aanmerking, die niet alleen Europa maar ook de landen zelf doorkruist, vooral in het Oosten. Toen, maar ook nu nog, waren de conflicten tussen katholieken uit Oekraïne en orthodoxen niet gedaan. Een verantwoordelijke van de groep uit Oekraïne heeft getuigd: "Ik was onder de indruk over hoe de Oekraïners verenigd waren in Boedapest. De muren die ons normaal scheiden waren weggevallen. We kwamen uit verschillende Kerken en verschillende streken, maar we begrepen elkaar en we voelden ons één. Op de terugweg in de Karpaten werden we opgehouden door een sneeuwstorm. Groepen uit alle streken en van alle geloofsstrekkingen kwamen bijeen om ons te helpen. Bewust van onze ernstige verdeeldheid zijn we dankbaar voor de gave die ons werd toegekend in Boedapest."
God kan alleen maar liefhebben
Tot op het einde kwam Broeder Roger nooit over als een leermeester maar als een gelovige die zijn ervaring deelt met andere gelovigen of zoekers van God en die niet aarzelt om zijn zwakheden en zijn twijfels naast zijn zekerheden te delen. De betrokkenheid wordt dikwijls in zijn brieven uitgedrukt door het wij die hem dichter bij de lezer brengt en de spirituele vertrouwelijkheid komt discreet naar voren. In zijn Brief aan de jongeren, einde 1992 opgesteld, liet hij verstaan dat ook hij momenten van vertwijfeling en van een spirituele woestijn doormaakte: "Wanneer ons persoonlijk gebed armzalig schijnt en onze woorden onhandig moeten we niet blijven stilstaan. Is een van de diepste verlangens van onze ziel niet met God één te zijn? [...] En gebeurt het onverhoopte, dan zijn de lange en weinig verlichte nachten voorbij. Zelfs duistere wegen volgen, in plaats van ons te verzwakken, kan ons innerlijk opbouwen. Wat ons aanspreekt is van ene ontdekking naar de andere te gaan."
Beelden van de bijeenkomst in Parijs einde 2002 tonen ons Broeder Roger in de kathedraal Notre-Dame. Hij zit onder de gelovigen in de middengang van de beuk. Met de jongeren naar het koor gekeerd, schijnt hij gebogen onder de last van de jaren. Zoals telkens als hij in het openbaar verschijnt, draagt hij op het witte kleed een soort gele plaid om zich voor de koude te beschermen.
Pater Voillaume, stichter van de Kleine Broeders van Jezus, stierf in Aix-en-Provence op 13 mei 2003. Bijna negentig kon Broeder Roger niet naar de uitvaart gaan. Een Broeder vertegenwoordigde de Gemeenschap van Taizé op de viering en las een liefdevolle boodschap van de prior voor die fijngevoelig liet doorschemeren dat hij sereen de dood afwachtte: "Christus van medelijden, je geeft ons één te zijn met degenen die ons zijn voorgegaan en die ons zo nabij kunnen blijven, in het bijzonder de zo geliefde Pater Voillaume. Nu ziet hij al het onzichtbare. Door hen op te volgen bereidt u ons voor om het stralen van je licht te ontvangen."
Van 28 december 2004 tot 2 januari 2005 ging een Europese Jongerenbijeenkomst door in Lissabon. Het was de zevenentwintigste en ook de laatste waaraan Broeder Roger deelnam. Het gebeuren viel samen met de tsunami die Indonesië en de omliggende landen trof en zoveel slachtoffers eiste. Het eerst weerhouden thema [een toekomst van vrede] moest dikwijls plaats ruimen voor debatten over lijden en ongeluk. Ieder avond werd de boodschap van Broeder Roger vooraf gegaan door een bijzonder gebed voor de slachtoffers van de ramp: "We bidden verenigd met de slachtoffers van de ramp in Azië," zei Broeder Roger, en hij smeekte de Heilige Geest de Aziatische volkeren te troosten in hun diepe beproeving. Tijdens het avondgebed las Broeder Roger met zwakke stem een meditatie, die in een twintigtal talen werd vertaald. Alle deelnemers logeerden bij Portugese families. s Avonds voegden de opvangfamilies zich bij de biddende jongeren die bij hen logeerden. "Het is de eerste keer," zei Broeder Emile, een van de inrichters van de bijeenkomst en verantwoordelijk voor de communicatie van de Gemeenschap, "dat ik dergelijke vermenging van generaties meemaak, met kinderen, jonge Europeanen en bejaarden." Deze eenheid onder generaties in het gebed kon Broeder Roger alleen maar behagen die, nog in de tijd van het Jongerenconcilie, de bejaarden niet vergat.
De fotos die bestaan van de dagen in Lissabon tonen de stichter van Taizé krom en broos, maar tussen de rimpels van zijn gezicht zijn de ogen nog even vurig en vol zachtheid.
Formeel katholiek
Op 8 april 2005 vond in Rome de uitvaart plaats van Johannes Paulus II, enkele dagen eerder overleden. Broeder Roger ging er heen. Het was zijn laatste reis en zijn laatste verschijning in het openbaar buiten de Gemeenschap. Een foto is de wereld rond gegaan: Broeder Roger in een rolstoel en die de katholieke communie ontvangt uit de handen van kardinaal Ratzinger. We hebben al eerder de verrassing van velen aangehaald over dit feit. Kardinaal Barbarin, aartsbisschop van Lyon, ondervroeg na de plechtigheid kardinaal Kasper om te weten waarom Broeder Roger openbaar de Heilige Communie had ontvangen. Het antwoord is gekend: "Hij is formeel katholiek."
Bij gebrek aan een openbare uitleg vanwege de Heilige Stoel, alsook vanuit Taizé, bleef de vraag open en kwam het debat op gang. Is Broeder Roger katholiek geworden? Zeer ongewoon, de directeur van het persbureau van de Heilige stoel moest openbaar tussenkomen met een persbericht om deze communie te rechtvaardigen. Het loont de moeite dit antwoord uitgebreid aan te halen vermits ze nooit in het Frans werd gepubliceerd:
1. Broeder Roger toelaten tot de Heilige Communie was niet voorzien. Een samenloop van omstandigheden heeft de prior van Taizé dicht bij de celebrant [kardinaal Ratzinger] gebracht in de groep van degenen die wachtten om te communiceren. In die situatie was het onmogelijk om hem het Heilig Sacrament te weigeren en ook omdat zijn katholiek geloof bekend is.
2. In het klooster van Taizé wordt de intercommunie, waarvan Broeder Roger Schutz geen voorstander is, niet toegepast. Aan niet katholieken wordt het Heilig Sacrament niet uitgereikt. Broeder Roger Schutz deelt ten volle het geloof van de katholieke Kerk in de Heilige Eucharistie. Zijn geval is apart en kan niet veralgemeend worden.
Het is duidelijk dat de woorden van dergelijke openbare mededeling zorgvuldig werden afgewogen.
Ondanks zijn steeds zwakkere gezondheid kon Broeder Roger zijn laatste boek afwerken onder de titel: Pressens-tu un bonheur? [Wordt je een geluk waar]. Zoals gewoonlijk hielpen de Broeders hem om de teksten uit te kiezen die in het boek voorkwamen. Het was weer een werk waarin meditaties en herinneringen elkaar, zonder volgorde afwisselden. Sommige episoden uit zijn leven die in dit boek zijn aangehaald werden al eerder in andere boeken aangetroffen, soms letterlijk, soms in een wat verschillende versie. De paginas over vertrouwen [een van de woorden die het meest in dit boek voorkomen], eenvoud, stilte, vergiffenis refereren naar andere boeken van dezelfde schrijver. Zoals de korte en herhalende gezangen van Taizé zijn de boeken van Broeder Roger meer en meer een patchwork geworden waarin de korte hoofdstukken altijd weer herinneren aan de voor hem fundamentele waarheden.
Broeder Roger was heel zijn leven een man van God die, onvergelijkbaar, zijn opmars verder zette zonder er het einde van te kennen. Hij wilde de verlangens van de jonge generaties beantwoorden. In plaats van in te lichten of te onderwijzen dacht hij dat het nodig was eerst te luisteren en door zijn leven een voorbeeld van vrede en verzoening aan te reiken in plaats van een model. Deze niet gerichte wijze was zijn kracht of het genie van zijn voorgevoel, zeggen zijn aanhangers. Het was ook zijn voornaamste gebrek, dachten zijn tegenstanders en sommige van zijn critica.
In ieder geval kon het onophoudend succes van Taizé bij de tienduizenden jongeren sinds een veertigtal jaren niet uitgelegd worden door het buitengewoon aanbod van stijlen [spiritueel, gevoelsmatig, relationeel, ethisch, esthetisch, intercultureel, feestelijk, enz.] waarover Taizé beschikt om toetreding te bevorderen.
De moord
In augustus 2005 openden de twintigste Wereldjongerendagen in Duitsland. Zevenhonderd duizend jongeren uit de hele wereld kwamen bijeen in Keulen, Düsseldorf en Bonn alvorens de aankomst van paus Benedictus XVI, twee dagen later voorzien. Twee van de honderden kerken die voor deze WJD werden ingezet werden toevertrouwd aan de Broeders van Taizé [Sint-Agnes in Keulen en de Münster in Bonn]. Broeder Roger was niet ter plaatse omdat hij te verzwakt was: hij was drie maand eerder negentig geworden. Op 13 augustus had hij eraan gehouden een brief te richten aan Benedictus XVI om hem te verzekeren van zijn diepe eenheid en een nakende audiëntie te vragen: "Van zodra ik me beter voel zou ik U willen vragen U in Rome te ontmoeten en daar te zeggen hoe onze gemeenschap van Taizé verlangt om in eenheid met de Heilige Vader op weg te gaan."
Bereidde deze lichtjes geheimzinnige zin een duidelijker vraag voor vanwege de stichter van Taizé of een nieuw initiatief van hem om de Gemeenschap die hij gesticht had nauwer te verbinden aan deze enige communie die de Kerk is? Geen enkel element geeft daarop een antwoord.
Drie dagen later, op dinsdag 16 augustus, bevond broeder Roger zich met tweeduizend vijfhonderd jongeren in de kerk van de Verzoening voor het avondgebed. Het was bijna dag op dag vijfenzestig jaar geleden dat hij zijn eerste intrede in Taizé deed.
Terwijl de menigte een bekend refrein zong, Rendez grâce au Seigneur, stonden de gelovigen in rij te wachten om de zegen van Broeder Roger te krijgen. Onder hen een vrouw rond de dertig.
Toen ze voor de prior stond haalde ze plots een mes boven en diende hem roepend twee steken toe in de hals. Ze werd onmiddellijk overmeesterd door enkele jongeren en buiten gesleept terwijl de anderen Broeder Roger ter hulp snelden.
Het bloed viel overvloedig op zijn wit kleed. Hij werd de kerk uitgedragen terwijl een Broeder een nieuw gezang inzette om paniek te voorkomen. In feite hadden velen niets opgemerkt. Een kwartier later kwam een van de oudste leden van de Gemeenschap terug en kondigde aan: "Hij is overleden." Een ijzingwekkende stilte viel over de menigte. Sommige broeders weenden. Maar het gebed ging door.
De moordenares werd weldra herkend: het was een Roemeense van zesendertig, Luminita Solcal. Afkomstig uit Iasi in het noordoosten van Roemenië leed ze al meerdere jaren aan zenuwinzinkingen en aan schizofrene stoornissen. Ze had getracht kloosterzuster te worden, eerst in Roemenië en daarna in Zwitserland, Frankrijk en zelfs in Egypte. Telkens werd ze geweigerd vanwege haar geestesstoornis. De woordvoerder van het aartsbisdom Iasi verklaarde: "Ze stond al jaren onder psychiatrisch toezicht en werd behandeld. Ze was ook bekend bij de politie die ze met buitensporige klachten lastig viel."
Ze kwam naar Taizé om Broeder Roger te ontmoeten. De prior had ze niet kunnen ontvangen vanwege zijn gezondheidstoestand. Daardoor zette haar geestesverwarring zich op hem vast. Op 14 augustus had ze een vlucht genomen in Boekarest om terug naar Taizé te komen. De vijftiende had ze een Laguiole mes gekocht in een winkel in Cluny. s Anderdaags doodde ze Broeder Roger.
Paus Benedictus XVI, nog in Keulen voor de WJD, sprak een opgemerkte lofbetuiging uit over de stichter van Taizé: "Ik wens hier de herinnering aan te halen van een groot pionier van de eenheid, Broeder Roger, die zo tragisch van het leven werd beroofd. Ik kende hem persoonlijk al lang en had met hem een relatie van hartelijke vriendschap. Hij heeft me dikwijls bezocht en, zoals ik al zei in Rome, kreeg ik op de dag van zijn dood een brief van hem die me recht naar het hart ging omdat hij in die brief zijn eenheid met mij onderweg onderstreepte en hij me zijn wens aankondigde me te komen bezoeken. Nu bezoekt hij ons van hierboven en spreekt hij ons aan. Ik denk dat we naar hem moeten luisteren, innerlijk luisteren naar zijn spiritueel beleefde oecumene en ons laten leiden door zijn getuigenis naar een verinnerlijkte en vergeestelijkte oecumene ..."
De opvolging verliep kalm. Broeder Alois die hij in het geheim zevenentwintig jaar vroeger als zijn opvolger had aangeduid was in Keulen op WJD. Om 21.30 uur werd hij ingelicht over de dood van de stichter en keerde hij meteen terug naar Frankrijk om er in de vroege morgen op te heuvel aan te komen. "Om 8,15 uur in het morgengebed neemt hij zonder iets te zeggen de plaats en de gebedsbank van Broeder Roger in. Alsof er niets gebeurd was kwamen de kinderen rond hem zitten. Hij zet de eindpsalm in en omhelst elke Broeder. Zonder meer. De machtsoverdracht is volbracht. Zonder conclaaf, zonder redevoering, zonder bekroning."
Er kan nagekaart worden over de katholieke oorsprong van de nieuwe prior en er een stap meer in te zien van het katholiek worden van Taizé. Ook zijn Duitse oorsprong kan in acht genomen worden en er het gevolg in zien van de nauwe banden die Taizé onderhield met de Duitse Kerken. Maar Broeder Alois zou waarschijnlijk dergelijke uitwendige analyse verwerpen. Hij werd aangetrokken tot Taizé in 1970 door het gebed [hij was toen zestien]. Dat was voor hem de eerste zending van Taizé: driemaal per dag op het uur van de dienst. Met een spirituele fijngevoeligheid die de stichter van Taizé op prijs zou gesteld hebben, liet hij een mis opdragen voor de moordenares en liet bloemen opsturen naar haar familie die overstuur was.
Het lichaam van Broeder Roger werd opgebaard in het koor van de kerk tot aan de uitvaart. De begrafenis werd gepland op dinsdag 23 augustus om 14 uur in de kerk van de Verzoening. Kardinaal Kasper, voorzitter van de Pontificale Raad voor de eenheid der christenen droeg de mis op in het bijzijn van twaalfduizend mensen. De viering was katholiek zelfs als om beurt de anglicaanse bisschop McCulloch, vertegenwoordiger van de aartsbisschop van Canterbury, de lutheraanse bisschop Huber, voorzitter van de Duitse evangelische Kerk, en de dominee van Clermont, voorzitter van de protestantse vereniging in Frankrijk de lezingen uit de Bijbel van de dagmis verzorgden. Echter werd aann de protestantse dominees gevraagd om niet te communiceren bij de uitreiking van de Eucharistie, dat niet werd begrepen door sommige die deze katholieke toestemming hekelden. Op het einde van de viering zetten een aartspriester van het patriarchaat in Moskou en de Roemeense orthodoxe bisschop Mars een lied van Verrijzenis aan terwijl de kinderen zich in de kerk verspreidden om de kaarsen die de gelovigen vasthielden aan te steken.
Na de mis werd de kist in gewoon hout door vier Broeders tot op het dorpskerkhof gedragen. Enkele kinderen hadden plaats genomen achter de kist, gevolgd door de nieuwe prior en de lange stoet van broeders van de Gemeenschap, allen in het wit. De stichter van Taizé werd begraven in de schaduw van de oude Romaanse kerk naast de graven van zijn moeder, van Max Thurian en andere Broeders van de Gemeenschap.
In een van zijn laatste boeken schreef hij: "Ik weet dat er een vrede van het hart bestaat die doet begrijpen dat de dood geen voltooiing is: ze opent de doorgang naar een leven waar God onze ziel voor altijd in zich opneemt. Natuurlijk zal het me zwaar vallen om mijn Broeders achter te laten, zoveel jongeren of minder jongeren te verlaten, waarvan de ingevingen mijn leven verlicht hebben. Het zal me pijn doen om Marie, dat kleine meisje van vier maanden dat Moeder Teresa me in de armen legde, te verlaten [...] Maar we begrijpen dat God ons gelukkig wil zien..."
"God wil ons gelukkig zien." De liefde, het vertrouwen, de goedheid: dat was de fundamentele boodschap van Broeder Roger. Vanuit theologisch standpunt rijzen er vragen waarop Broeder Roger niet beweerd heeft te antwoorden: is het christelijk leven uitsluitend een toegeving van het goede? Is het ook niet een strijd, in de eerste plaats innerlijk, tegen de erfzonde en haar gevolgen? Zijn vertrouwen en gebed een voldoende weg naar het heil?
De filosoof Paul Ricoeur die meer dan vijftig jaar een huisvriend van Taizé was en die veel over die vragen heeft nagedacht, kenmerkte zo de eigenheid van Broeder Roger en van Taizé: "Wat ik in Taizé kom zoeken? Ik zou zeggen een soort experiment met wat ik het diepst geloof: te weten dat wat doorgaans godsdienst genoemd wordt iets te maken heeft met goedheid. De traditie van het christendom is dat een beetje vergeten. Er is een soort vernauwing, neen, opsluiten rond schuldgevoel en kwaad. Niet dat ik dit probleem onderschat en waarmee ik meerdere decennia ben bezig geweest. Maar ik heb behoefte na te gaan of mijn overtuiging, hoe radicaal het kwaad ook is, niet zo diepgaand is als de goedheid. En de godsdienst, de godsdiensten, hebben een zin, namelijk de onderliggende goedheid van de mens te bevrijden en ze te gaan halen waar ze bedolven ligt."
Deze analyse van de filosoof roept andere, ditmaal historische vragen op: Waren Broeder Roger en Taizé de enigen die dergelijke weg voorstelden? Welke invloed hebben ze uitgeoefend op het leven van maatschappijen en Kerken? Een volledige en vergelijkende geschiedenis van Taizé zou ertoe leiden antwoorden te geven.
Dit boek heeft zich fundamenteel beperkt tot het vertellen van de enige en niet herhaalbare levensweg van een man die, zoals alle mensen, heeft moeten strijden met zijn oorsprong en zijn familiegeschiedenis om zichzelf te worden. Een gelovige die, in de strenge calvinistische streek van Vaud geboren, op het einde van zijn leven als een formeel katholiek werd bestempeld. Uiteindelijk een figuur uit de Kerkgeschiedenis die in het tweede deel van de twintigste eeuw overschrijdingen heeft geprobeerd, die gefaald heeft en tot terugtrekken gedwongen werd. Een man van God tenslotte die, zonder een geestelijk leider beweerde te zijn, een boodschap heeft nagelaten die meerdere generaties, niet zonder tegenspraak, heeft gekenmerkt.