Redactie
Medjugorje België en Nederland
Chris De Bodt
(1958 - 2012)

medjugorjebn@gmail.com

Patty De Vos
Kasteelstraat 81
9180 Temse
België
patty.de.vos@hotmail.com

Dr. Guy Claes
Platanendreef 40
8790 Waregem
België
gclaes@scarlet.be

Henk
Twan Vereecken
Geertrui Schonken
Veerle De Caluwé
Anne Van Der Sloten
p. Alfons J. Smet
Broeder Joseph
Zoeken in blog

Medjugorje 2015 Medjugorje 2014 Medjugorje 2013 Medjugorje 2012 Medjugorje 2011 Medjugorje 2010

 

Voorlopig worden enkel de boodschappen gepubliceerd.
11-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 6.2 Advent
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofdstuk 6.2: Advent

De geboorte van Jezus

Ik zag de glans rondom de Heilige Maagd steeds toenemen: het licht van de lampen, die Jozef had ontstoken, was niet meer zichtbaar. Maria knielde, in een ruim, zonder gordel afhangend gewaad gehuld, op het rustplaats neer, het aangezicht naar het oosten gekeerd.

Op het uur van middernacht geraakte zij al biddend in vervoering. Ik zag haar boven de aarde zweven zodat de grond onder haar zichtbaar werd. Zij hield de handen over de borst gekruist. De glans om haar heen nam nog steeds toe. Alles, zelfs het levenloze, was als in blijde innerlijke beweging: de stenen van het gewelf, de wanden, de vloer van de grot, alles scheen in het licht te leven. Nu zag ik zelfs het gewelf van de grot niet meer. Een straal van licht vertoonde zich boven Maria, opstralend tot in het hoogste der hemelen met een toenemende glans.

In deze lichtstaal was een wonderbare beweging van schitteringen zichtbaar, die, toen deze duidelijker en dichter kwamen, de vorm van hemelse geesten aannamen. De Heilige Maagd, in vervoering opgegeven, zag nu ter aarde neer en aanbad haar God, van wie zij de moeder geworden was en die daar als een pasgeboren hulpeloos wicht voor haar op de grond lag.

Ik zag onze Messias als een schitterend klein Kindje voor de knieën van de Heilige Maagd op het rustbed neerliggen. Het licht,dat van hem uitging, verdoofde alle licht eromheen. Het leek mij heel klein en werd voor mijn ogen groter. Dat alles was slechts een lichtbeweging van zo een grote glans, dat ik niet kan uitdrukken wat ik gezien heb.

De Heilige Maagd bleef nog een tijdlang in vervoering, en ik zag hoe zij een doek over het kind uitspreidde, maar zij raakte het nog niet aan en nam het niet op. Na geruime tijd zag ik dat het goddelijk Kind zich bewoog. Ik hoorde het wenen en nu kwam Maria tot zich zelve, nam het Kindje, dat zij in de daarvoor uitgespreide doek wikkelde, van het rustbed op en hield zich met haar Kind geheel in de sluier. De Heilige Maagd voedde nu, naar ik meen, de Verlosser. Om haar heen zag ik engelen in mensengedaante, die op hun aangezicht neerlagen en het Kind aanbaden.

Er was wel een uur sedert de geboorte verlopen eer Maria de Heilige Jozef riep, die nog aan het bidden was. Toen hij naderde, wierp hij zich vol godsvrucht, vreugde en nederigheid op het aangezicht, een eerst toen Maria hen weer uitnodigde om met vreugde en dankbaarheid het heilig geschenk van de Allerhoogste aan zijn hart te drukken, richtte hij zich op, ontving het goddelijke Kind in zijn armen en loofde God met vreugdetranen in de ogen.

De Heilige Maagd wond nu haar Kind in doeken. Ik kan mij die windsels voor 't ogenblik niet duidelijk meer voorstellen en herinner mij slechts dat het eerst in een rode en vervolgens in een witte doek gewonden werd en wel tot onder de armpjes, terwijl het tot aan het hoofdje in een andere doek werd gehuld. Maria had slechts vier windsels.

Nu zag ik Maria en Jozef naast elkaar met de benen gekruist op de grond neerzitten. Zij spraken niet en schenen beiden in beschouwing verdiept. Voor Maria lag op het deken als een klein Kind de pasgeboren Jezus in doeken gewonden, schoon en schitterend als een bliksemstraal. Ach, dacht ik, deze plaats bevat het Heil van de gehele wereld en niemand vermoedt het.

Zij legden nu het Kind in de kribbe. Deze was met biezen en fijne grassorten gevuld met een aan de kanten afhangende deken bedekt. Zij stond boven de stenen bak, rechts van de ingang van de grot, waar deze een brede bocht in zuidelijke richting maakte. Dit gedeelte van de grot lag met een trapsgewijze afdalende bodem dieper dan de plaats van de geboorte. Toen zij het Kind in de kribbe had neergelegd, hieven beide, met vreugdetranen in de ogen, een loflied aan.

Jozef bracht nu, naast de kribbe voor de Heilige Maagd, een rustbed en een zitplaats in gereedheid. Ik zag haar voor en na Jezus' geboorte, geheel in het wit gekleed en gesluierd. Ik zag haar bij wijlen op haar zijde liggend, een beetje rust nemend, maar zij was volstrekt niet verzwakt en zij leed ook niet. Wanneer zij bezoek ontving, zat zij, dieper in haar sluier gehuld, overeind op het deken.

Ik zag in deze beschouwing van de geboorte van de Messias, die mij als een historische gebeurtenis en niet als een uiting van de feestvreugde van de Kerk voor de ogen trad, wel niet in de natuur zo een tintelende, jubelende zaligheid, zoals ik dit tijdens de Kerstnacht, wanneer deze voorstelling een innerlijke betekenis uitdrukt, zie. Toch ontwaarde ik ook heden een buitengewone vreugde en op vele plaatsen, tot in de verste wereldstreken, een wondervolle beweging op dit middernachtelijk uur.

De harten van vele goede mensen zag ik vervuld met een blij verlangen. De harten van de slechte mensen daarentegen van een grote angst. Vele dieren zag ik van blijdschap opspringen, op vele plaatsen zag ik bloemen ontluiken en kruiden, struiken en bomen herleven en geur verspreiden. Ik zag bronnen ontspringen en aanzwellen. Zo ontsprong er, bij de geboorte van de Messias, in de grot die zich noordelijk van die der geboorte in de heuvel bevond, een rijke bron, die de Heilige Jozef de volgende morgen opmerkte. Hij groef er een afloop.

Boven Bethlehem zag het er somber uit. De hemel had een duistere en roodachtige schijn, maar over de grot der geboorte, over het dal bij de grafspelonk van Maraha, de voedster van Abraham, en over het dal der herders, hing een glinsterende nevel.

In het dal der herders lag, op anderhalf uur afstand van de grot der geboorte, bij het begin van de wijnbergen die zich van hier naar Gaza uitstrekken, een heuvel. Op deze heuvel lagen de hutten van drie herders. Deze waren het hoofd van de omwonende herdersfamilies, evenals de Heilige Driekoningen het hoofd waren van de tot hun gebied behorende stammen.

Nog ongeveer eens zo ver van de grot der geboorte verhief zich de Toren des Herders. Het was een zeer hoog, pyramidevormig getimmerte van balken en was tussen bloeiende bomen op een stenen grondslag, midden in het veld op een heuvel gebouwd. Deze was van trappen en galerijen voorzien. Hier en daar waren er ook overdekte standplaatsen, zoals wachttorentjes. Hij had enige overeenkomst met de torens, waarop in het land van de Heilige Driekoningen de sterren worden waargenomen en maakte vanuit de verte de indruk van een zeeschip met vele hoge masten en zeilen. Vanuit de toren kon men ver in de omtrek rondzien. Men zag Jeruzalem en ook de Berg der bekoringen in de woestijn van Jericho. Er waren wachters op de toren om naar de kudden te zien en om de herders, bij gevaar van rovers of voorbijtrekkende krijgslieden, door hoorngeblaas te waarschuwen.

De verschillende herdersgezinnen woonden in een kring van wel vijf uur rondom de toren, in afzonderlijke, van tuinen en velden omgeven hutten. Bij de toren was hun algemene plaats van bijeenkomst en het was ook de verzamelplaats van de hoeders, die er hun gereedschap bewaarden en hun eten ontvingen. Op de helling waren hutten gebouwd en ook een grote, in verschillende vertrekken verdeelde schuur, waarin de vrouwen van de hoeders woonden en voor dezen het eten bereidden. Bij de toren zag ik vannacht de kudden gedeeltelijk in de vrije hemel, doch bij de heuvel van de drie herders zag ik ze onder een schuur.

Toen de Messias geboren was, zag ik de drie herders, verbaasd over de wondervolle nacht, samen voor hun hutten staan. Zij zagen in het rond en bemerkten vol verwondering een bovennatuurlijke glans boven de grot der geboorte. Ook bij de herders aan de afgelegen toren was alles in beweging. Een gedeelte van hen beklom de toren om naar het wonderbare licht te zien boven de grot der geboorte.

Terwijl de drie herders naar de hemel staarden, zag ik een lichtwolk tot hen afdalen. Terwijl deze naderde, was daarin een beweging zichtbaar, een verandering, een overgang in vormen en gedaanten: ik hoorde een zachte, steeds aanzwellende vreugdezang. De herders schrokken eerst, maar dan stond er een engel bij hen en zei: "Vrees niet want zie, ik breng u een boodschap van grote vreugde die voor geheel het volk zal zijn. Heden is u een Messias geboren, Christus de Heer, in de stad van David. En dit zal u een teken zijn: gij zult een kind vinden, in doeken gelegen en in een kribbe gelegen." Terwijl de engel dit zei, nam de glans rondom hem toe en ik zag toen voor de herders vijf of zes grote, heerlijke, schitterende engelengedaanten verschijnen die een lange band in de handen hielden, waarop met grote letters stond geschreven, terwijl ik hen God hoorde loven en zingen: "Eer aan God in de hoge en vrede op aarde aan alle mensen van goede wil."

De herders bij de toren hadden enkele ogenblikken later dezelfde verschijning. Eveneens verschenen de engelen aan een derde groep herders bij een bron, ten oosten van de toren van de herders, op drie uur afstand van Bethlehem gelegen.

Ik zag hen niet onmiddellijk naar de grot der geboorte snellen, waarvan de herders wel anderhalf uur, en die bij de toren wel drie uur verwijderd waren, maar ik zag hoe zij onverwijld onder elkaar beraadslaagden wat zij voor het pasgeboren Kind zouden meenemen en hoe zij zo snel mogelijk hun giften bijeenverzamelden. Zij kwamen eerst 's morgens in de vroegte bij de kribbe.

Mijn ziel zag zich, op het uur van de geboorte van de Messias, naar alle delen van de wereld verplaatst om wonderbare aankondigingen van de geboorte van onze Heiland te zien. Daar ik echter zeer ziek en vermoeid was, scheen het mij meerdere malen, als kwamen de beelden tot mij. Ik ben van ontelbare feiten getuige geweest, maar tengevolge van menige smarten en storingen ben ik het meeste vergeten. Hier volgt wat ik mij wel nog herinner:

Ik zag vannacht, hoe Noëmi, de leermeesteres van de Heilige Maagd, de profetes Anna, de oude Simeon bij de tempel, de Heilige Moeder Anna te Nazareth en de Heilige Elisabeth visioenen en openbaringen over de geboorte van de Messias ontvingen. Ik zag bij Elizabeth de kleine Johannes, bezield met een wonderbare blijdschap. Allen zagen en herkenden weliswaar Maria in hun visioen, maar zij wisten niet waat het wonder was geschied, zelfs Elisabeth wist er niet over. Anna alleen droeg er kennis van dat Bethlehem de plaats des Heils was.


10-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 6.1 Advent
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofdstuk 6.1: Advent

De werkelijke datum van Christus' geboorte is, zoals ik steeds zie, vier weken vroeger dan de Heilige Kerk het hoogfeest van Kerstmis viert, en valt dus op het feest van de Heilige Catharina. Ik zie de boodschap van de engel aan Maria altijd in de laatste dagen van februari.

Reeds op het einde van oktober zag ik in het Beloofde Land een volkstelling en een belasting afkondigen, die door de keizer was uitgeschreven. Vanaf die tijd zag ik in het land veel mensen heen en weer reizen.

Maria in het huis van moeder Anna

Zondag 11 november 1821: Reeds sedert tal van dagen zie ik de Heilige Maagd bij haar moeder Anna verblijven, waarvan de woning op ongeveer een uur afstand, in het dal van Zebulon, ligt. In haar huis te Nazareth is slechts een dienstmaagd achtergebleven die voor Sint-Jozef zorgt, als Maria bij Anna is. Zij hielden er overigens, zolang de Heilige Anna leefde, geen afzonderlijke huishouding op na, doch ontvingen van haar steeds alle levensmiddelen.

Ik zie de Heilige Maagd reeds gedurende enige weken toebereidselen maken voor de geboorte van haar Goddelijk Kind. Zij vervaardigt kledij, windsels en doeken. Er wordt voor een flinke voorraad van alles gezorgd.

Joachim leeft niet meer. Ik zie in het huis een andere man, want Anna is hertrouwd. Haar echtgenoot is aan de dienst van de tempel verbonden en heeft de zorg over de offerdieren. Ik zag dat Anna hem, als hij zich bij de kudden bevond, broodjes en vissen zond in een lederen zak, die onderverdeeld was in verschillende vakken. Er bevindt zich ook nog een klein meisje van ongeveer zeven jaar in het huis, dat aan de hand van de Heilige Maagd gaat en van haar onderricht ontvangt. Het is, naar ik meen, een dochterje van Maria van Cleophas. Het heet ook Maria. Jozef bevindt zich niet in Nazareth. Hij zal echter spoedig komen, want hij is op de terugreis van Jeruzalem, waarheen hij offerdieren gevoerd heeft.

Ik zag de Heilige Maagd in huis. Zij zat met verschillende vrouwen in een kamer te arbeiden. Allerlei voorwerpen werden voor het verwachte kind in gereedheid gebracht. Anna bezat een grote rijkdom aan kudden en weilanden en voorzag dan ook de Heilige Maagd van alles wat voor haar stand werd vereist. Daar zij meende dat Maria bij haar zou bevallen en dat alle verwanten haar dan zouden komen bezoeken, werd voor de geboorte van het Kind der Belofte alles zoveel mogelijk in gereedheid gebracht. Daartoe behoorden vooral prachtige dekens en tapijten.

Ik heb bij de geboorte van Johannes in de woning van Elisabeth ook zo'n deken gezien. Er waren verschillende spreuken en zinnebeelden op aangebracht. De Joodse kraamvrouwen bedienden er zich van. Zij konden er zich met hun kind volledig inwikkelen en, door kussens ondersteund, gemakkelijk erin overeind zitten wanneer vriendinnen hen bezochten, die dan, op de rand van het tapijt, om hen heen zaten. Zulke voorwerpen werden, benevens tal van doeken en windsels voor het kind, ook hier in Anna's huis in gereedheid gebracht. Hier en daar zag ik zelfs goud- en zilverdraad gebruiken. Niet alle dekens en voorwerpen waren evenwel voor eigen gebruik. Veel ervan moest als geschenk voor de armen dienen, die bij zulke blijde gebeurtenissen steeds bedacht werden.

Ik zag nu de Heilige Maagd met andere vrouwen ronden een grote kast op de vloer zitten en met twee naalden, waarin gekeurde draden zaten, werkten zij aan zo'n deken, dat tussen haar in de kast geborgen was. De Heilige Anna was zeer bedrijvig. Zij liep steeds op en neer om wol te halen en rond te delen en aan de dienstmaagden het werk aan te wijzen.

Jozef ontvangt het bevel om naar Bethlehem te reizen

Maandag 12 november 1821: Jozef zal vandaag weer naar Nazareth terugkeren. Hij is naar Jeruzalem geweest, waarheen hij offerdieren heeft gedreven. Hij heeft ze in de kleine herberg, die in de richting van Bethlehem, op een kwartier afstand van Jeruzalem ligt, op stal gebracht. De herberg werd bewoond door een paar oude, kinderloze en godvrezende echtelieden.

Stille, vertrouwde mensen namen daar hun intrek. Jozef is eerst nog naar Bethlehem gegaan, doch heeft er zijn verwanten niet bezocht. Hij wou er slechts inlichtingen vragen over de volkstelling en de belasting, waarvoor ieder zich naar de plaats van zijn geboorte moest begeven. Hij liet zich echter nog niet opschrijven, want hij had het voornemen om, na de dagen van de reiniging van Maria, met zijn vrouw van Nazareth naar de tempel in Jeruzalem te reizen en vervolgens naar Bethlehem te trekken, teneinde er zich te gaan vestigen. Ik kan niet zeggen wat de reden hiertoe was, maar hij woonde niet graag in Nazareth. Hij ging zich daarom in zijn geboorteplaats van het een en ander op de hoogte stellen en zag naar stenen en hout uit, want hij was van plan om daar een woning te bouwen. Na de nodige inlichtingen te hebben ingewonnen, keerde hij naar de herberg nabij Jeruzalem terug, bracht zijn offer in de tempel en spoedde zich dan naar huis.

Toen hij heden om middernacht het veld Chimki, dat zes uur van Nazareth verwijderd was, doortrok, verscheen hem een engel met het bevel om onverwijld met Maria naar Bethlehem te gaan, want daar moest zij haar kind baren. Hij bepaalde ook wat zij voor hun gebruik moesten meenemen: slechts weinige en zeer eenvoudige voorwerpen en geen geborduurde dekens. Ook moest hij, behalve een ezel voor Maria, nog een éénjarige ezelin mee voeren, die nog geen jongen ter wereld had gebracht. Deze moest hij vrij laten meelopen en steeds de weg volgen, die deze zou inslaan.

Hedenavond begaf Anna zich met de Heilige Maagd naar Nazareth, want zij wisten dat Jozef zou komen. Zij schenen echter nog niet te weten dat Maria, van Anna's huis uit, naar Bethlehem zou reizen. Zij meenden dat het kind te Nazareth zou geboren worden, want ik zag dat verschillende, reeds vervaardigde zaken in gevlochten tassen er heen werden gevoerd. Ik zag onder andere verscheidene blauwe manteltjes die moesten dienen om het kind er in te wikkelen. Jozef kwam diezelfde avond te Nazareth aan.

Dinsdag 13 november 1821: Vandaag zag ik de Heilige Maagd en haar moeder in het huisje te Nazareth en Jozef deelde haar mede wat hem de nacht ervoor door de engel was bevolen. Zij keerden daarop naar Anna's woonhuis terug en ik zag dat zij zich gereed maakten om spoedig te vertrekken. Anna was erg onder de indruk. Maria wist wel dat haar kind te Bethlehem moest geboren worden, maar uit nederigheid had zij gezwegen.

Zij wist het uit de geschriften van de profeten die over de geboorte van de Messias hadden geschreven. Deze geschriften bewaarde zij in haar woning te Nazareth in een kastje. Zij had ze tijdens het verblijf in de tempel van haar leermeesteressen ontvangen en zij had er zich steeds door de heilige vrouwen over laten onderrichten. Zij las er dikwijls in en smeekte dan om de vervulling van de beloften. Steeds bad zij vurig om de komst van de Messias. Steeds noemde zij bij voorbaat de vrouw zalig, die het Heilig Kind zou ter wereld brengen en wenste slechts deze als de minste van haar dienstmaagden te mogen dienen, zonder in haar nederigheid te denken, dat zij dit zelf wel eens kon zijn. Daar zij nu uit de geschriften van de profeten wist, dat de Heiland te Bethlehem moest geboren worden, voldeed zij met des te meer vreugde aan de wil van God en ondernam de reis, die voor haar, met het oog op het jaargetijde, niet zonder gevaar was, want in de dalen tussen het gebergte werd het reeds koud.

Ik zag vanavond de Heilige Jozef en Maria, vergezeld van Anna, Maria van Cleophas en enkele dienstknechten, uit Anna's huis vertrekken. Maria nam plaats op de ezel, die ook haar bagage droeg en door Jozef, bij de teugel, werd geleid. Er werd nog een andere ezel meegevoerd, waarop Anna zou terugkeren. Haar man bevond zich bij hun vertrek op het veld.

Reis naar Bethlehem

Woensdag 14 november 1821: Vanmorgen zag ik de heilige reizigers aankomen op het veld Ginim, zes uur van Nazareth gelegen, waar de engel twee dagen ervoor aan Jozef was verschenen. Anna had er een weide en de dienstknechten moesten er de éénjarige ezelin halen die Jozef zou meevoeren. Het dier liep nu eens voor, dan weer naast de stoet. Anna en Maria van Cleophas namen hier ontroerend afscheid van de de heilige reizigers en keerden met hun knechten naar huis terug.

De Heilige Familie zette nu de reis alleen voort en beklom het gebergte Gilboa. Zij kwamen door geen enkele stad en volgden de ezelin, die steeds eenzame paden insloeg. Ik zag dat zij op een hooggelegen landgoed van Lazarus, in de nabijheid van Ginim en Samaria, hun intrek namen. De beheerder ervan heette hen van harte welkom en was reeds bekend aan Jozef en Maria van vorige reizen. De familie was zeer bevriend met Lazarus. Het huis is gelegen tussen schone fruittuinen en wandeldreven. Het ligt zo hoog, dat men van het dak uit, een schoon vergezicht heeft. Lazarus heeft het van zijn vader geërfd en gedurende zijn openbare leven nam de Messias er meerdere malen zijn intrek, wanneer hij in de streek predikte. De beheerder en zijn echtgenote onderhielden zich zeer minzaam met de Heilige Maagd en zij verwonderden er zich over, dat Maria in haar toestand, de verre reis had durven ondernemen, omdat zij in de woning van de Heilige Anna, alles naar wens had kunnen hebben.

Nacht van donderdag 15 op vrijdag 16 november 1821: In zag 's nachts de Heilige Familie, enige uren verder dan de vorige plaats, door een zeer koude vallei trekken. Het was alsof het had geijzeld. De Heilige Maagd had het erg koud en zei tot Jozef: "Wij moeten nu uitrusten, want ik kan niet verder." Nauwelijks had zij deze woorden uitgesproken of de ezelin bleef onder een grote en oude terpentijnboom stilstaan. Er bevond zich een waterbron in de nabijheid. Onder deze boom hielden zij rust. Jozef maakte voor de Heilige Maagd een zitplaats van dekens klaar en was haar behulpzaam bij het afstijgen van het lastdier. Maria zette zich neer tegen de boom. Jozef had aan één der onderste takken een brandende lantaarn gehangen, dat hij met zich voerde. Ik zag hem dit meermaals bij nachtelijke reizen doen.

De Heilige Maagd smeekte vurig tot God dat de koude haar niet nadelig zou zijn. Op hetzelfde ogenblik voelde zij plots zo'n grote warmte dat zij de Heilige Jozef bij de handen nam om er de zijne mee te verwarmen. Zij gebruikten nu de broodjes en vruchten die zij bij zich hadden en dronken water uit de nabijgelegen bron, dat zij vermengden met balsem uit een kruikje dat Jozef met zich droeg. Jozef deed zijn best om de Heilige Maagd te troosten: hij is zo goed, het doet hem zo innig leed dat de reis met zovele bezwaren gepaard gaat. Toen zij over de kou klaagde, zei hij dat hij te Bethlehem wel een goed onderdak zou vinden voor haar. Hij kende een huis waar zeer goede mensen woonden en die zouden haar tegen een zeer geringe vergoeding wel een plaatsje afstaan. Het was beter om iets te betalen dan er voor niets te gaan wonen. Daarbij was hij vol lof over Bethlehem, alles met het doel om haar te troosten. Mij maakte dit ongerust, omdat ik wel wist dat alles heel anders zou uitkomen. Zo was ook in de hoop van deze heilige man iets menselijks.

De heilige Familie heeft op haar reis tot nog toe twee riviertje moeten oversteken. Over het ene was er een hoge loopplank, terwijl de ezels er door heen waadden. De jonge ezelin liep heel eigenaardig om de reizigers heen. Op afgesloten wegen, waar men toch niet verdwalen kon, liep zij nu eens achter, dan weer ver vooruit. Waar de wegen zich echter scheidden, kwam zij steeds weer te voorschijn om de goede richting aan te wijzen. Waar gerust moest worden bleef zij stilstaan, zoals hier bij de terpentijnboom. Ik weet nu niet of de Heilige Familie onder de boom heeft overnacht, of wel later een herberg bereikte.

De terpentijnboom was een zeer oude, heilige boom uit het heilig woud Moreh bij Sichem. Toen Abraham naar het land van Kanaan trok, had hij hier een verschijning van de Heer, die hem dat land voor zijn nakomelingen beloofde. Hij richtte toen onder de boom een altaar op. Vooraleer Jacob naar Berthel trok, om er offer te brengen aan de Heer, begroef hij hier alle vreemde afgodsbeelden van Laban en ook de sieraden, die zijn familie met zich voerde. Hosuë richtter er een bewaarplaats op voor de Ark des Verbonds en liet de daaromheen verzamelde menigte verzaken aan de afgodsdienst. Hier werd ook Abimelech, de zoon van Gedeo, door de Sichemieten als koning begroet.

Vrijdag 16 november 1821: Vannacht zag ik de Heilige Familie, twee uur verder naar het zuiden, een grote boerenwoning bereiken. De vrouw deze huizes was afwezig en de man wees de Heilige Jozef af met de bemerking dat hij nog wel verder kon gaan. Toen Jozef en Maria dan nog een eindje hadden afgelegd, was de ezelin een leegstaande herdershut binnengelopen, waar zij nu ook hun intrek namen. Enige herders, die deze plaats juist ontruimden, betoonden zich zeer minzaam tegenover hen. Zij gaven hen stro en kleine bundeltjes hout, om vuur aan te leggen. Deze herders begaven zich ook naar de woning, waar de Heilige Familie was afgewezen, en verhaalden aan de teruggekeerde vrouw wat een liefdevolle en godvrezende man Jozef was en hoe schoon en wonderlijk heilig Maria er uitzag, waarop het goede mens haar man verwijten begon te maken omdat hij zo'n brave mensen had afgewezen. Ik zag ook dat de vrouw zich dadelijk naar het verblijf van de Heilige Familie begaf, maar dat zij niet durfde binnentreden en terugkeerde om voedsel te halen.

De plaats waar de reizigers zich nu bevonden lag ten noorden van een berg, ongeveer tussen Samaria en Thebez. Ten oosten ervan, aan de overzijde van de Jordaan, ligt Succoth, en een beetje meer zuidelijker in dezelfde richting Ainon, naast Salim. Men was hier ongeveer twaalf uur van Nazareth verwijderd.

Na een poosje kwam de vrouw met twee kinderen tot de Heilige Familie en bracht wat te eten. Zij bood vriendelijk haar verontschuldigingen aan en was zichtbaar beroerd. Toen Jozef en Maria gegeten hadden en een weinig rust hadden genomen, kwam ook de man om aan Jozef vergiffenis te vragen voor zijn hardvochtige handelswijze. Hij gaf deze ook de raad om een uur verder op bergop te trekken. Daar zou hij, voor het aanbreken van de Sabbat, in een goede herberg komen, waar zij die dag konden verblijven. Zij zetten nu hun reis voort.

Nadat zij nu ongeveer een uur lang bergop waren gegaan, bereikten zij een nogal aanzienlijke herberg, die uit verschillende gebouwen bestond, met lusthoven en bomen omgeven. Ik zag er ook balsemstruiken tegen latwerk, alhoewel de herberg aan de kant van het noorden lag.

De Heilige Maagd was afgestegen. Jozef hield de ezel bij de teugel en zij gingen naar het huis. Jozef vroeg aan de naar buiten gekomen waard om een onderkomen, doch deze verontschuldigde zich, omdat zijn huis vol gasten was. De vrouw van de waard trad nu ook naderbij en toen de Heilige Maagd op haar toetrad en zo nederig en dringend om onderkomen bad, werd zij diep ontroerd en ook de waard kon nu niet langer weigerachtig blijven. Hij maakte hen in een nabijgelegen schuur een geschikt verblijf klaar en bracht de ezel op stal. De ezelin zag ik niet. Zij liep vrij rond in de omtrek. Wanneer zij de weg niet hoefde te wijzen, was zij altijd afwezig.

Jozef maakte hier zijn Sabbatlamp gereed en met de Heilige Maagd deed hij zijn gebed, om zo in stichtende vroomheid de Sabbat te vieren. Zij namen nog enig voedsel en legden zich vervolgens te rusten.

Zaterdag 17 november 1821: Ik zag de Heilige Familie daar de hele dag verblijven. Zij baden gezamenlijk. De vrouw des huizes was met haar drie kinderen bij de Heilige Maagd en ook de echtgenote van de vorige waard was met haar twee kinderen hierheen gekomen, om haar te bezoeken. Zij zaten allen heel vertrouwelijk bij elkaar en waren diep getroffen door de ingetogenheid en wijsheid van Maria. Met grote ontroering luisterden zij naar de onderrichtingen die Maria aan de kinderen gaf.

Die hadden kleine perkamentrollen, waaruit de Heilige Maagd hen liet lezen en zij sprak er met hen zo minzaam over, dat de kinderen hun ogen niet van haar konden afwenden. Het was verrukkelijk om dat alles aan te zien, doch nog verrukkelijker om er naar te luisteren.

In de namiddag maakte de Heilige Jozef met de waard een wandeling in de omtrek, om de tuinen en velden in ogenschouw te nemen en zich op een stichtende wijze met hem te onderhouden, zoals ik zoiets daar te lande steeds door vrome lieden op de Sabbat zie doen. De eerstvolgende nacht werd ook nog in die herberg doorgebracht.

Zondag 16 november 1821: De goede lieden uit de herberg hebben de Heilige Maagd zeer lief gekregen en een innig medelijden met haar en haar toestand aan de dag gelegd. Zij smeekten Maria vriendelijk om toch bij hen te blijven en eerst haar bevalling af te wachten. Zij wezen zelfs een geschikt vertrek aan dat zij voor haar wilden in gereedheid brengen. Ook bood de vrouw haar van ganser harte een liefdevolle verpleging aan.

De Heilige Familie zette echter in de vroegte haar reis verder en daalde ten zuidoosten van het gebergte in een dal af. Zij verwijderden zich nu meer van Samaria, waarheen de weg bij het begin van de reis scheen te leiden. Toen zijn bergaf gingen konden zij de tempel op de berg Garizim zien. Deze is op grote afstand reeds zichtbaar. Op het dak ervan ontwaart men verschillende gedaanten van leeuwen en andere dieren, die in de zon een wit licht geven.

Ik zag hen nu een weg van ongeveer zes uur afleggen en tegen de avond tussen het zuiden en het oosten, op ongeveer een uut afstand van Sichem, in een aanzienlijke op het veld gelegen herderswoning hun intrek nemen, waar zij liefdevol werden opgenomen.

De man deze huizes was opzichter over boomgaarden en velden die aan een in de nabijheid gelegen stad toebehoorden. De woning lag op een berghelling. Hier stond alles veel beter en bloeiender dan in de streek waardoor zij tot nu toe getrokken waren, want hier was er de zonnekant, wat in dit jaargetijde in het Beloofde Land een merkbaar onderscheid maakte. Er lagen van hier tot in Bethlehem in de opeenvolgende dalen vele herderswoningen. De bewoners ervan behoorden tot de herders, met wiens dochters de uit de stoet van de Heilige Driekoningen achtergebleven dienaren in het huwelijk traden.

Uit een deze huwelijken werd een jongen geboren die door de Messias, in het tweede jaar van zijn openbare leven, op 31 juli [7 ab], na het gesprek met de Samaritaanse vrouw hier in huis, op voorbede van de Heilige Maagd genezen werd. Jezus koos hem, met nog twee andere jongelingen, tot geleiders op zijn tocht naar Arabië, na de opwekking van Lazarus. Hij werd later een leerling van de Messias. Jezus heeft hier dikwijls vertoefd en gepredikt. Er waren ook kinderen in de herderswoning. Jozef zegende hen voor zijn vertrek.

Maandag 19 november 1921: Vandaag zag ik Jozef en Maria meer over vlakke wegen trekken. De Heilige Maagd gaat dikwijls te voet. Dikwijls rusten zij op verschillende plaatsen uit en gebruikten er dan enig voedsel. Zij hebben kleine broodjes bij zich en een verkwikkende en tegelijk versterkende drank in kleine, sierlijke kruikjes, die voorzien zijn van twee oren en glanzen als bruin metaal. Het is balsem dat met water wordt vermengd. Meermalen verzamelen zij ook bessen en vruchten, die op zonnige plaatsen nog aan bomen of struiken hangen.

De zitplaats van Maria op de ezel had rechts en links een trede, waarop de voeten kruiselings over elkaar geslagen konden rusten, zodat deze niet omlaag hingen, zoals bij ons te lande het geval is. De manier van rijden is zeer rustig en net. Maria zit afwisselend aan de rechterkant, dan aan de linkerkant van het lastdier.

Het eerste wat Jozef bij elk oponthoud doet, is voor de Heilige Maagd een gemakkelijke zit- of rustplaats in gereedheid brengen. Hij wast dikwijls zijn voeten en ook de Heilige Maria volgt dit voorbeeld. Overigens zijn zij gewoon zich dikwijls te reinigen.

Het was reed donker toen zij een geheel afgelegen huis bereikten. Jozef klopte aan en verzocht om een onderkomen. De bewoner wou echter de deur niet openen en toen Jozef hem van de toestand van Maria in kennis stelde en zei dat hij niet verder kon reizen en dat hij niet kosteloos om een onderkomen zocht, gaf de hardvochtige man op ruwe toon ten antwoord dat hij geen herberg hield en dat hij niet wenste gestoord te worden en geen geklop dulde: hij moest maar verder gaan. De onverbiddellijke man opende niet eens de deur, maar schreeuwde zo hard dat het tot buiten kon gehoord worden.

Zij gingen nu een eind verder en namen hun intrek in een schuur, waarvoor de ezelin was blijven stilstaan. Jozef maakte licht en bracht voor de Heilige Maagd een slaapplaats in gereedheid, waarbij zij zelf behulpzaam was. Hij leidde vervolgens de ezel binnen, waarvoor hij stro en voeder gevonden had. Dan baden zij, gebruikten enig voedsel en sliepen enkele uren.

De schuur lag op ongeveer een uur afstand van hun vorig nachtverblijf. Zij zijn nu 26 uur van Nazarerth en 10 uur van Jeruzalem verwijderd. Zij hebben tot nog toe geen grote straatwegen betreden. Wel hebben zij enige handelswegen gekruist, die van de Jordaan naar Samaria leiden en op heirwegen uitlopen, die van Syrië naar Egypte voeren. De zijwegen, waarlangs de Heilige Familie reisde, waren zeer smal en vooral in het gebergte dikwijls zo nauw, dat men goed moest oppassen om niet te struikelen. De ezels echter bewegen er zich met gemak op voort. De schuur hier lag in de vlakte.

Dinsdag 20 november 1821: Nog voor het aanbreken van de dag verlieten de heilige reizigers hun verblijf. De weg ging nu verder een weinig bergop. Ik geloof dat zij aan de weg kwamen, die van Gabara naar Jeruzalem leidt: hier was de grens tussen Samaria en Judea. Jozef werd aan een andere woning nogmaals op een hardvochtige wijze afgewezen.

Het geschiedde nu, toen zij meerdere uren ten noordoosten van Bethanië waren, dat Maria er begon te verlangen naar wat verkwikking en rust. Jozef maakte nu een omweg van wel een half uur, waar hij een schone vijgeboom wist staan, die doorgaans vol met vruchten hing. De boom was omringd van rustbanken. Jozef kende hem van een vroegere reis. Toen zij er waren, droeg deze geen enkele vrucht. Hierover waren beiden zeer bedroefd. Met deze boom is, naar ik mij vaag herinner, later iets door Jezus gebeurd. Hij droeg geen vruchten meer en was toch groen. Ik meen dat de Zaligmaker hem op een reis, toen Hij uit Jeruzalem was gevlucht, vervloekte en dat de boom vervolgens verdorde.

Jozef en Maria bereikten daarop een huis. De bewoner was zeer onbeleefd tegenover de Heilige Jozef, die hem nederig om een onderkomen verzocht. Hij hield de Heilige Maagd een lamp voor het aangezicht en bespotte de Heilige Jozef, omdat hij zo een jonge vrouw met zich meevoerde. Hij mocht wel jaloers zijn. De vrouw des huizes kwam nu ook en had medelijden met de Heilige Maagd. Zij wees hen heel vriendelijk een vertrek aan in een zijgebouw en zorgde voor verkwikking. Ook de man kreeg weldra berouw over zijn onbeleefdheid en werd plots zeer voorkomend voor de heilige reizigers.

Zij namen ook nog hun intrek in een derde woning, die door een jong paar bewoond was en waarin ik een grijsaard met een stok zag rondlopen. Hier werden zij niet bijster vriendelijk opgevangen. Men bekommerde zich niet veel om hen. Deze lieden waren geen gewone eenvoudige herders, maar een soort rijke boeren die zich meer met de wereld, de handel en dergelijke dingen inlieten, zoals men dat ook hier vindt.

Een van deze woningen bezocht de Messias na zijn doopsel op 20 oktober [1 Tisri]. Hij vond toen de verblijfplaats van zijn ouders in een bedehuis veranderd. Ik kan niet bepaald meer zeggen of dit niet het huis was waar de Heilige Jozef aanvankelijkk door de bewoner bespot werd. Ik heb een vage herinnering dat die woning, onmiddellijk na de wonderen bij Jezus' geboorte, tot een plaats van gebed werd ingericht.

Tegen het einde van de reis hield Jozef meerdere malen rust, want de tocht werd voor de Heilige Maagd steeds zwaarder. Zij volgden de weg die de ezelin insloeg en maakten ten oosten van Jeruzalem wel een omweg van een anderhalve dag. Jozefs vader had in die streek weilanden gehad en daarom was hij er goed bekend. Waren zij de woestijn achter Bethanië doorgetrokken en hadden ze meer de zuidelijke richting aangehouden, dan hadden zij Bethlehem binnen de zes uren kunnen bereiken, maar deze weg was bergachtig en zeer lastig te begaan rond deze tijd van het jaar. Zij volgden nu de ezelin door de dalen en naderden meer de Jordaan.

Woensdag 21 november 1821: Vandaag zag ik de heilige reizigers midden op de dag hun intrek nemen in een grote herderswoning, die ongeveer drie uur van de plaats van bij de Jordaan, waar Johannes later doopte, en ongeveer zeven uur van Bethlehem verwijderd was. Het is hetzelfde huis waarin Jezus, dertig jaar later op 11 oktober, en wel daags voordat Hij voor de eerste maal na zijn doop Johannes voorbijging, de nacht heeft doorgebracht. Naast de woning bevindt zcih een afgezonderde schuur waarin de landbouw- en herdersgereedschappen bewaard werden. In de tuin ontwaarde ik een bron, van baden omgeven, die er door middel van buizen het water uit ontvingen. Het scheen dat de eigenaar vele landerijen had, want hij hield er een talrijk dienstpersoneel op na. Ik zag er vele knechten komen en gaan om er te eten.

De man des huizes ontving de reizigers zeer vriendelijk en was in grote mate gedienstig. Zij werden naar een mooi ingerichte kamer geleid en ook voor de ezel werd goed gezorgd. Een dienstknecht moest bij de bron de voeten van Jozef wassen en hem andere kledij geven, tot de zijne van het stof gereinigd en gladgestreken waren. Aan de Heilige Maagd bewees een dienstmaagd dezelfde diensten. Zij aten en sliepen er.

De vrouw des huizes was van een heel andere inborst. Zij woonde afzonderlijk en hield zich terug. Zij had Jozef en Maria bij hun aankomst ongemerkt gezien, en daar zij jong en ijdel was, had zij zich aan de schoonheid van de Heilige Maagd geërgerd. Hierbij kwam nog de vrees dat Maria haar zou vragen om in haar woning te mogen blijven en er haar bevalling af te wachten. Zij liet zich niet zien en zorgde er voor dat zij daags daarop vertrokken. Het is dezelfde vrouw die Jezus dertig jaar later, op 11 oktober, na zijn doopsel, in hetzelfde huis blind en ineengeschrompeld had aangetroffen en na een vermaning over haar liefdeloosheid en ijdelheid, genezen had. 

Donderdag 22 november 1821: Vandaag zag ik de Heilige Familie tegen het middaguur de woning van gisteren verlaten. Enige bewoners van het huis vergezelden hen nog een tot een eind verder.

Jozef en Maria bereikten nu, na een korte reis van ongeveer twee uur in westelijke richting, een plaats die in twee lange huizenrijen, waaraan tuinen en voorhoven verbonden waren, aan weerszijden van een grote straatweg lag. Er woonden verwanten van Jozef. Het waren zonen van een stiefvader of een stiefmoeder, die nog eens getrouwd waren. Ik heb het huis zien liggen. Het zag er zeer aanzienlijk uit.

Zij liepen deze plaats echter geheel door en vervolgens nog een half uur rechts in de richting van Jeruzalem, waar zij een ruime herberg bereikten, waar zich in de tuin een grote waterbron met verschillende huizen bevond. Er waren vele mensen samengekomen, want er werd een lijkplechtigheid gehouden.

Binnenin het huis, waar zich in het midden een haard met een schoorsteen bevond, was alles veranderd in een grote zaal door het verwijderen van verplaatsbare, houten schermen die anders verschillende vertrekken vormden. Achter de haard hingen zwarte doeken omlaag en daarvoor stond een met zwart behangen voorwerp, dat op een doodskist leek. Vele mannen waren er al biddend omheen verzameld. Zij droegen lange, zwarte kleren en hierover witte, die korter waren, en aan de arm van sommigen hingen zwarte van franjes voorziene manipels. In een andere zaal zaten de vrouwen, geheel in sluiers gehuld, op lage kisten en treurden.

De eigenaar van de herberg, die het wegens de plechtigheid nogal druk had, heette Jozef en Maria van uit de verte welkom. De huisdienaren ontvingen hen echter zeer vriendelijk en bewezen hun alle mogelijke diensten. Ook werd hen een afzonderlijk vertrek in gereedheid gebracht, door het neerlaten van matten, die in de hoogte waren opgerold, zodat zij zich als in een tent bevonden. Langs de muren waren er verschillende bedden opgerold en er konden door het omlaag laten van matten vele afzonderlijke kamertjes worden gevormd.

Ik zag de huisgenoten later de Heilige Familie bezoeken en zich vriendelijk met hen onderhouden. Zij droegen de witte overkledij niet meer. Nadat Jozef en Maria zich verfrist en iets verbruikt hadden, verrichten zij gezamenlijk hun gebeden en legden zich te rusten.

Vrijdag 23 november 1821: Jozef en Maria reisden vandaag tegen het middaguur van hier naar Bethlehem, dat nog ongeveer drie uur van hier verwijderd lag. De huisvrouw drong er bij Maria op aan dat zij zou blijven, omdat men ieder ogenblik haar bevalling kon verwachten. Maria antwoordde echter met neergelaten sluier dat zij nog 36 uur tijd had. Ik weet niet bepaald, of zij niet 38 zei. De vrouw wou haar graag daar houden, maar dan in een andere gebouw, niet in het huis zelf.

Ik zag bij hun vertrek, dat Jozef met de waard nog over de ezels sprak. Hij prees deze dieren zeer en zei dat hij de ezelin met zich gevoerd had om ze in geval van nood te verpanden.

Toen de waard en zijn vrouw nog van de moeilijkheid spraken om te Bethlehem een onderdak te vinden, zei Jozef dat hij er vrienden had wonen en dus op een goede ontvangst kon rekenen. Het doet mij telkens leed als hij met zoveel zekerheid van een goede ontvangst te Bethlehem spreekt. Met Maria sprak hij er onderweg nog over. Men ziet hieruit dat zelf zo'n heilige mensen zich nog kunnen vergissen.

Te Bethlehem

Vrijdag 23 november 1821: De weg van de laatste herberg tot Bethlehem kon nog ongeveer een drietal uur bedragen. Zij trokken noordelijk om de stad heen en naderden haar vanuit het westen. Aan de zijkant van de weg werd er rust genomen onder een boom. Maria steeg van de ezel en bracht haar kleding in orde. Hierop ging zij met Jozef naar een groot gebouw dat op enige minuten afstand van Bethlehem, tussen kleine woningen en tuinen gelegen was. Er stonden ook bomen voor en in de omtrek ervan had allerhande volk zijn tenten opgeslagen. Het was het oude stamhuis van David en de voormalige woning van Jozef. De bewoners ervan waren verwanten of bekenden van hem, maar zij behandelden hem als een vreemde en wilden hem niet kennen. Nu was daar het kantoor gevestigd om de Romeinse schatting te innen.

Jozef, die de ezel bij de teugels hield, ging dadelijk met de Heilige Maagd naar het huis, want iedere reiziger moest zich daar aanmelden en een biljet in ontvangst nemen, want zonder dit werd men niet in de stad toegelaten.

Na enkele ogenblikken stilte vervolgde A.C. Emmerich: De jonge, loslopende ezelin is hen niet gevolgd. Zij loopt in zuidelijke richting rondom de stad, want daar is de weg vlak. Jozef is het huis binnengegaan. Maria bevindt zich in een kleine woning bij het voorhof, samen met andere vrouwen. Zij behandelen haar zeer vriendelijk en geven haar spijzen. Deze vrouwen koken voor het krijgsvolk, de Romeinse soldaten. Zij hebben riemen om het lichaam. Het is aangenaam weer en volstrekt niet koud. De zon schijnt op de berg tussen Jeruzalem en Bethanië. Men kan het zo mooi zien van hier uit. Jozef bevindt zich nu in een groot vertrek, niet op het gelijkvloers. Ze vragem hem wie hij is en zien het dan na op lange rollen, die in groot aantal aan de muren hangen. Ze rollen ze af en ze lezen hem zijn stamboom voor, alsmede de geslachtlijst van Maria. Hij schijnt niet te weten dat zij door Joachim een rechtstreekse afstammelinge is van David. Hij zelf stamt van een vroegere spruit van David af. Men vraagt hem waar zijn vrouw zich bevindt.

Het was nu reeds zeven jaar geleden dat de bewoners in dat land niet behoorlijk waren geschat. Ik zie de cijfers V en II, die samen zeven vormen. Deze belasting loopt reeds een paar maanden. Wel heeft men gedurende die zeven jaren hier en daar iets betaald, doch niet geregeld. De mensen moeten nog tweemaal betalen en zij blijven daarom voor een gedeelte drie maanden daar.

Jozef kwam wat laat voor de belasting, doch werd vriendelijk bejegend. Hij heeft vandaag nog niet betaald, maar hij moest opgave doen van zijn bezittingen en hij verklaarde dat hij geen vaste goederen had, maar moest leven van zijn handwerk en van de steun die hij van zijn schoonmoeder kreeg.

In de verschillende zalen van het huis zijn een grote menigte schrijvers en voorname beambten aanwezig. Op de benedenverdieping zijn Romeinen en ook vele soldaten. Er zijn Farizeeërs en Sadduceën, priesters en ouderlingen en een menigte beambten en schrijvers, zowel Joden als Romeinen. Te Jeruzalem houdt zulke commissie geen zitting, wel echter op meer andere plaatsen van het rijk, onder andere te Magdalum, bij het Meer van Galilea, waar de mensen uit Galilea moeten betalen en ook die van Sidon, ik meen wegens hun handelszaken. Slechts zij die geen vaste woonplaats hadden en niet naar hun vaste goederen konden worden geschat, moesten zich naar hun geboorteplaats begeven.

Vanaf nu wordt de belasting in drie maandelijkse termijnen afbetaald. Elk van deze betalingen heeft een ander doel. Aan de eerste termijn hebben keizer Augustus, Herodes en nog een koning deel, die in de nabijheid van Egypte woont. Deze koning heeft enige krijgsverrichtingen gedaan en een recht verkregen op een landstreek boven in het land, zodat hij op een deel van de schatting recht heeft. De tweede termijn heeft betrekking op de bouw van de tempel, naar ik geloof, om een voorgeschoten geldsom af te lossen. De derde termijn moest onder weduwen en noodlijdenden worden verdeeld, die in geruime tijd niet bedacht waren maar, zoals het ook nu gebeurt, komt er van dat geld maar weinig terecht bij hen die het nodig hebben. Het is allemaal goed geregeld, maar het geld blijft hangen in de handen van de groten. Het is een verbazend geschrijf en geharrewar.

Men liet Jozef nu ook vertrekken en toen hij beneden kwam, werd in de gang ook de Heilige Maagd voor de schrijvers geroepen, maar zij lazen haar niets voor. Zij zeiden ook aan Jozef dat hij zijn vrouw niet had hoeven mee te brengen en zij plaagden hem, omdat zij nog zo jong was. Jozef schaamde zich voor Maria en was bang dat zij zou denken dat hij niet van tel was geweest in zijn geboorteplaats.

De Heilige Familie trok nu de stad binnen, die ver uit elkaar gebouwd is. De ingang lag tussen vervallen muurwerk en leek op een verwoeste poort. Maria hield bij het begin van de straat reeds stil met de ezel en Jozef vroeg reeds in de eerste huizen een onderdak, maar tevergeefs, want er waren veel vreemdelingen in Bethlehem en iedereen liep over en weer. Hij ging naar Maria terug en zei haar dat hier geen onderkomen te vinden was en zij dus verder de stad moesten intrekken. Hij leidde de ezel bij de teugel en de Heilige Maagd liep naast hem. Toen zij in een andere straat gekomen waren, bleef Maria opnieuw met het lastdier stilstaan en Jozef vroeg opnieuw van huis tot huis om een onderdak, maar weer tevergeefs. Diep bedroefd kwam hij tot Maria terug. Dat gebeurde zo verschillende keren en de Heilige Maagd moest dikwijls lang wachten. Het was overal vol van mensen en overal werd hij om dezelfde reden afgewezen en hij stelde daarom aan Maria voor om naar een ander gedeelte van de stad te trekken, waar hij stellig hoopte om een plaats te vinden. Zij keerden nu een eind terug in de richting van waar zij gekomen waren en gingen dan naar het zuiden.

Heel beschroomd trokken zij door de straat die meer op een landweg leek omdat de huizen er tegen de heuvels waren aangebouwd. Ook hier was alle zoeken vruchteloos. Aan de andere zijde van de stad, waar de huizen reeds verspreid lagen, bereikten zij een lager gelegen open plaats dat op een veld geleek. Het was er reeds eenzamer. Er stond een soort schuur en niet ver daarvan een grote, brede boom, die zoals een linde veel schaduw afwierp. De stam ervan was glad en de takken waren als een dak uiteengespreid.

Jozef leidde de Heilige Maagd naar deze boom en maakt voor haar aan de voet ervan, met behulp van zijn reisgoed, een gemakkelijke zitplaats klaar, waar zij kon rusten. Terwijl zocht hij in de omgelegen huizen om een onderdak. De ezel stond met zijn kop naar de boom gekeerd.

Maria leunde aanvankelijk rechtop staande tegen de boom. Haar ruime, witwollen kleed was zonder gordel en hing in plooien omlaag. Om het hoofd droeg zij een witte sluier. Vele mensen gingen haar voorbij en bezagen haar, doch zij wisten niet dat de Verlosser der wereld zo dicht in hun nabijheid was. Maria was zo geduldig, zo vol verwachting, zo nederig. Acht, zij moest zo lang wachten en zette zich met gekruiste voeten op de rustplaats neer. Zij hield de handen gekruist onder de borst en boog het hoofd.

Jozef keerde ondertussen bedroefd terug. Hij had geen plaats gevonden in een herberg. Zijn vrienden, over wie hij de Heilige Maagd had gesproken, wilden hem niet meer kennen. Hij weende en Maria troostte hem. Nogmaals zocht hij van huis tot huis, maar omdat hij overal de op handen zijnde bevalling van zijn vrouw als hoofdreden van zijn verzoek opgaf, wezen zij hem nog met meer beslistheid af.

De streek was zeer eenzaam, doch op het laatste bleven toch enige nieuwgierige voorbijgangers stilstaan en zagen van verre naar de Heilige Maagd, zoals men wel eens doet wanneer men iemand een lange tijd in de schemering ziet staan. Ik geloof zelfs dat enigen tot haar kwamen en haar vroegen wie zij was.

Eindelijk verscheen Jozef weer. Hij was zo terneergeslagen dat hij slechts aarzelend de Heilige Maagd naderde. Hij zei dat alles vergeef was, maar dat hij voor de poort van de stad nog een schuilplaats kende, die aan de herders toebehoorde en waarin zij meerdere malen hun intrek namen wanneer zij vee naar de stad dreven. Daar zouden zij in alle geval een onderkomen vinden. Hij kende die plaats nog uit zijn jeugd. Wanneer zijn broers hem kwelden, zocht hij er meerdere malen zijn toevlucht om er te bidden en zich voor hen te verbergen. En wanneer ook de herders daar zouden komen zou hij gemakkelijk met hen de zaak kunnen overleggen. Maar rond deze tijd van het jaar kwamen zij er niet veel. Wanneer zij maar voorlopig wat rusten kon, zou hij dan wel verdere pogingen in het werk stellen.

Zij begaven zich nu naar de oostzijde van de stad en sloegen aan hun linkerkant een eenzaam voetpad in. Het was eenzelfde weg als wanneer men langs bouwvallige muren, grachten en wallen van een kleine stad gaat. De weg ging aanvankelijk een weinig bergop. Vervolgens moesten zij een heuvel afdalen, waarna zij ten oosten van Bethlehem een hoogte of een oude wal bereikten. In de nabijheid stonden er, bij een aangename plek, verschillende bomen. Het was naaldhout van terpentijnbomen of ceders. Andere bomen hadden kleine bladeren, zoals bij ons de palmstruiken. De omgeving zag er uit als de tot puinhopen verbrokkelde vestingswerken van een kleine stad.

We zullen nu zoveel mogelijk de omgeving van de heuvel en de inwendinge gesteldheid van de grot, volgens de herhaalde aanduidingen van A.C. Emmerich, beschrijven, om later niet telkens ons verhaal te moeten onderbreken.

De grot der geboorte en haar omgeving

Naast verschillende andere grotten of rotsgewelven bevond zich aan de zuidelijke kant van de heuvels, waaromheen de weg naar het dal der herders liep, het gewelf, waarin Jozef voor de Heilige Maagd een onderkomen hoopte te vinden. Westelijk kwam men door de ingang ervan langs een smalle gang in een halfrond of enigszins driehoekige ruimte, die aan de oostzijde van de heuvel lag. De grot was van natuurlijke rotsteen en alleen ten zuiden, waar de weg naar het dal van de herders liep, was enig ruw metselwerk aangebracht. Aan deze zuidzijde bevond zich nog een toegang tot de grot. Deze was echter meestal afgesloten en werd door Jozef weer voor gebruik geopend. Bij het verlaten van de toegang vond men links een een bredere opening in een dieper gelegen, eng en onbruikbaar gewelf, dat zich tot onder de grot uitstrekte. Vanuit de gewone toegang van de grot, die in het westen lag, kon men slechts enkele daken en torens van Bethlehem zien. Wanneer men zich bij het verlaten van de toegang tot rechts wendde, bereikte men de opening van een dieper gelegen en meer donkere grot, waarin de Heilige Maagd zich eens verborgen hield.

Voor de oostelijke ingang was een licht, op palen rustend dak aangebracht, dat zich ook zuidelijk boven de toegang die daar was, uitstrekte, zodat men zich voor de grot altijd in de schaduw kon houden. Ten zuiden bevonden zich boven de grot drie, rondom van metselwerk voorziene, betraliede licht- en luchtopeningen. Eenzelfde opening bevond zich ook in het gewelf van de rots, dat met graszoden bedekt was en het einde vormde van de hoogte waarop Bethlehem was gelegen.

Het inwendige van de grot zag er, volgens de herhaalde aanduidingen van A.C. Emmerich, nagenoeg als volgt uit. Aan de westzijde bereikte men door de deur van licht vlechtwerk een gang van middelmatige breedte, die uitliep op een deels hoekig, deels rondvormig onregelmatig gewelf, dat vooral naar het zuiden breder werd, zodat het grondvlak van de gehele grot leek op een hoofd met een hals.

Wanneer men uit het halsvormig gedeelte van de grot, dat niet zo hoog was, in het hogere, van nature gewelfde deel kwam, werd ook de bodem steeds dieper. Langs de wanden evenwel was de bodem rondom opgehoogd, zodat ze door een lage stenen bank van ongelijke breedte omgeven was. De wanden van de grot waren, zoals de natuur ze gevormd had, wel niet glad, maar toch net rein en maakten zelfs een aangename indruk. Zij bevielen mij beter dan het ruwe en plompe metselwerk dat bijvoorbeeld aan de zuidelijke wand was aangebracht, omdat daar drie licht- en luchtopeningen uitgehouwen waren.

Boven het midden was ook een opening en, zoals ik mij meen te herinneren, zag ik iets boven de helft van het gewelf drie schuin invallende openingen die tussen het zuidelijke en oostelijke deel waren aangebracht.

In de noordzijde van de gang was er een ingang naar een kleinere zijgrot. Als men deze ingang voorbijging kwam men op de plaats waar Jozef vuur aanmaakte. Verder liep deze wand noordoostelijk naar de hogere en bredere grot. Hier, op de bredere, om de bodem heenlopende stenen bank, was de plaats waar Jozefs lastdier stond. Daarachter, meer naar het noorden, was er een holte in de rots die zo groot was dat de ezel er kon staan en men deze ook nog kon vullen met voeder.

De wand van de grot draaide dan naar het zuidoosten en boog vervolgens, meer ruimte gevend, naar het zuiden en keerde dan noordelijk naar de ingang van de grot terug.

In het oostelijk gedeelte van deze grot, juist tegenover de ingang, bevond zich de Heilige Maagd, toen het Licht der Wereld uit haar te voorschijn kwam. In de zuidelijke verbreding van de grot stond de kribbe, waarin het goddelijke Kind werd neergelegd. Deze kribbe bestond uit een op de grond geplaatste ovalen, uitegehouwen stenen trog, die tot drinkbak voor de dieren diende. Er was een een uit latten bestaande, op vier paaltjes rustende voederbak op vervaardigd, van waaruit de beesten zonder veel moeite het er in geworpen gras of hooi konden bereiken, terwijl ze onder in de drinkbak hun dorst konden lessen.

Tegenover de kribbe, aan de oostzijde van dit gedeelte, zat de Heilige Maagd met het Kindje Jezus, toen de Heilige Driekoningen hun geschenken kwamen aanbieden. Als men van de plaats, waar de kribbe stond, westwaarts ging, naar de zogenaamde hals van de grot, dan komt men eerst bij de zijdelijke wand aan de ingang, die Jozef weer had opengemaakt en verder bij de kamer van de Heilige Jozef, die hij later aan de zuidzijde, door gevlochten schermen, in de gang voor zichzelf had afgemaakt. Er was aan die zijde een holte in de wand die hij voor bergplaats van allerlei voorwerpen gebruikte.

Ten zuiden van de grot liep de weg naar het dal van de herders. Men zag er hier en daar kleine huizen op de heuvels, en op het veld enkele schuren met rieten daken, die op vier, zes of acht palen rustten en met vlechtwerk omgeven waren. Oostwaarts van de grot helde de heuvel naar een dal af, dat in het noorden gesloten  en ongeveer een kwartier gaande breed was.

Op het hellend gedeelte zag men struiken, bomen en tuinen en wanneer men het schone, hoogstaande gras van de weide, waardoor een beek stroomde, en de op rijen geplaatste bomen voorbijging en zich naar de oostelijke hoogte van de vallei begaf, kwam men langs die schone weg, ten zuidoosten van de grot der geboorte, op een vooruitspringende heuvel bij de grot, waarin zich het graf bevindt van Maraha, Abrahams voedster, en die ook nog Melk- of Zuiggrot genoemd wordt. De Heilige Maagd heeft bij verschillende aangelegenheden met het goddelijke Kind in deze grot vertoefd. Boven deze grot stond er een grote boom, waarin zitplaatsen waren aangebracht en vanwaar men een schoner zicht had op Bethlehem, dan vanaf de grot der geboorte zelf.

Ik heb veel vernomen van wat in het Oude Testament als zinspeling op de geboorte van de Messias in de grot der geboorte heeft plaats gehad. Hiervan is dit mij bijgebleven: Zie, het kind der belofte werd, na zevenjarige boete, hier door Eva ontvangen en gebaard.

Hier zei een engel tot Eva dat God haar dit zaad gegeven had in de plaats van Abel. Ook Seth werd hier in de grafholte van Maraha verborgen en gezoogd, want zijn broers vervolgden hem, evenals Jacobs zonen Jozef vervolgden.

Daar ik dikwijls heb gezien dat in grotten, waar eertijds mensen woonden, holten werd gemaakt, die door de bewoners en hun kinderen met huiden werden bedekt en dan als slaapplaats werden gebruikt, is het goed mogelijk dat de uitholling onder de kribbe een dergelijke slaapplaats voor Seth of latere bewoners is geweest. Ik durf dit echter niet beslissend te verklaren.

Ook herinner ik mij uit mijn beschouwingen over het openbare leven van de Messias, dat Jezus op 6 oktober, na zijn doop, toen hij in de door herders reeds tot bidplaats ingerichte grot der geboorte, de Sabbat vierde, tot de herders zei dat zijn Hemelse Vader reeds vóór de ontvangenis van Maria deze plaats voor zijn geboorte had uitgekozen.

Abraham had een voedster, met name Maraha, voor wie hij een grote genegenheid koesterde. Zij bereikte een heel hoge ouderdom en hij voerde haar op zijn tochten steeds op een kamel met zich. Te Succoth heeft zij lange tijd bij hem gewoond, doch in latere tijd ook hier in het dal der herders, waar zijn tenten zichh in de nabijheid van de grot bevonden. Toen zijn op meer dan honderdjarige leeftijd de dood voelde naderen, verzocht zij Abraham om haar in die grot te begraven. Zij profeteerde over die grot en gaf haar de naam van Melkgrot en Grot der Zuigelingen.

Er heeft aldaar ook iets wonderlijks plaats gehad, wat ik echter vergeten ben, en een bron is er ontsprongen. De grot was toendertijd een smalle, hoge gang van witte, zachte grondstof. Aan ene zijde reikte deze grondstof niet tot het gewelf. Wanneer men er op klauterde kon men de ingangen van andere, hoger gelegen grotten bereiken. Ook kwamen er verschillende diepe gangen onder de grot te voorschijn.

De grot werd later groter gemaakt, doordat Abraham er de grondstof voor Maraha's graf uit nam. Dit bestond uit een zware steen, waarop een zware stenen trog op dikke poten rustte. Men kon er een blik inwerpen en het verwondert mij zeer dat er zich ten tijde van Jezus niets in bevond.

Deze grot met het graf der voedster was een voorafbeelding van de Moeder van de Messais, die ook in de vervolging haar kind voedde, want ook in Abrahams kindsheid komt er een vervolging voor en zijn voedster redde hem het leven in een grot.

Ik herinner mij nog het volgende daarover. De koning in het land van Abraham droomde, of het werd hem voorspeld, dat een kind zou geboren worden dat voor hem gevaarlijk zou worden. De koning nam zijn voorzorgsmaatregelen, doch de zwangerschap van Abrahams moeders bleef verborgen: zij bracht hem in het geheim in een grot ter wereld en Maraha, de voedster, zoogde hem in het geheim. Zij leefde als een arme slavin en arbeidde in de wildernis nabij een grot, waar zij het kind voedde. De ouders namen het later tot zich, want wegens zijn buitengewone ontwikkeling gaf hij de indruk dat hij, vóór de droom des konings geboren was. Later geraakte hij wegens wonderlijke uitlatingen toch in gevaar en zijn voedster vluchtte men hem in een nieuwe schuilhoek. Ik zag hoe zij de knaap, onder haar mantel om het lichaam geboden, in het geheim wegvoerde. In die tijd werd er veel kinderen van zijn leeftijd gedood.

De grot van Maraha wass reeds sinds Abrahams tijd een plaats van vereering, voornamelijk voor moeders met zuigelingen. Dit had een profetische betekenis, want in de voedster van Abraham vereerde men zinnebeeldig de Heilige Maagd, zoals Elias haar in een regenbrengende wolk zag en voor haar een bidplaats op de Karmel heeft opgericht. Maraha heeft tot de komst van de Messias bijgedragen, omdat zij de stamvader van de Heilige Maagd voedde.

De boom boven de grot was als een grote linde breed en schaduwrijk. Het was echter een terpentijnboom. Hij droeg witte, oliehoudende korrels, die men kon eten. Abraham is reeds met Melchisedech onder deze boom samengekomen. Ik weet niet meer bij welke gelegenheid. De grot werd door Jozef aanzienlijk vergroot en de diepe gangen werden door hem dichtgemaakt.

De boom stond op een hoogte. Aan de voet ervan leidde een schuin liggende deur tot een gang of een soort voorhal en vervolgens tot een rechtstaande deur, die toegang verleende tot het graf, waarvan de vorm thans meer rond dan vierkant was geworden. In de voorhal hielden zich dikwijls herders op.

Deze grote, oude boom gaf veel schaduw. Hij werd door de herder, door mensen uit de omtrek en ook door vrome reizigers als heilig beschouwd. Men placht er te bidden en uit te rusten. De geschiedenis ervan is mij niet meer bekend, doch had betrekking op Abraham en wellicht is hij door hem geplant. In de nabijheid bevond zich een stookplaats die onzichtbaar kon worden gemaakt, en een waterbron, waaruit de herders op bepaalde tijden water kwam scheppen en dat als geneeskrachtig gold. Aan weerszijden van de boom bevonden zich open hutten waarin men kon rusten. Alles was met een omheining omgeven.

Toen A.C. Emmerich dit mededeelde, leed zij hevige pijnen. De schrijver vroeg haar: de boom was dus een terpentijnboom? waarop zijn plotseling in geestesvervoering raakte en antwoordde: Tenebrae [niet Terebinthe], onder uw schaduw wil ik juichen. De schrijver begreep niet wat zijn hiermee bedoelde. Wellicht paste zij woorden uit een psalm op deze boom toe. Zelf scheen zij zich met deze woorden niet te troosten. Zij sprak met grote warmte.

De Heilige Helena liet er een kerk bouwen, er is ook Mis gelezen, ik geloof in een aan de Heilige Nicolaas toegewijde kapel.

Vrijdag 23 november 1821: De zon ging reeds onder toen de Heilige Familie de ingang van de grot bereikte. De jonge, loslopende ezelin, die reeds van bij het ouderlijk huis van Jozef buiten de stad, hierheen was gelopen, kwam hen onmiddellijk tegemoet snellen en sprong spelend om hen heen, wat de Heilige Maagd deed uitroepen: "Zie, het is zeker Gods wil dat wij hier onze intrek nemen."

Jozef was echter zeer bedroefd en voelde schaamde omdat hij Maria zo dikwijls een goede ontvangst in Bethlehem had voorgespiegeld. Hij plaatste het lastdier onder een afdak voor de ingang van de grot en maakte er een rustplaats klaar voor de Heilige Maagd, waarop zij plaats nam, terwijl hij het licht ontstak, de gevlochten deur opende en de grot binnenging. De ingang was nauw, want er stonden tal van bossen stro tegen de wanden, waarover bruine matten hingen. Ook verder in de eigenlijke grot waren vele hinderlijke voorwerpen. Jozef ruimde alles zoveel als nodig op, om voor de Heilige Maagd een gemakkelijke rustplaats in het oostelijk deel van de grot te maken. Vervolgens vestigde hij een brandende lamp aan de wand en begeleidde hij Maria weer naar binnen. Zij legde zich neer op het van dekens en reisgoed vervaardigde rustbed. Hij maakte nederig zijn verontschuldigingen over de armoedige verblijfplaats. Maria was echter in haar grote liefde verheugd en tevreden.

Terwijl zij nu rustte, spoedde Jozef zich met een lichte, lederen zak, die hij bij zich droeg, naar de achterzijde van de heuvel waar een beekje stroomde. Hij hield de zak op een zodanige wijze vast dat deze met water gevuld werd. Toen hij het water in de grot had gebracht, begaf hij zich naar de stad om schoteltjes vruchten en hout te halen.

De Sabbat naderde en wegens het grote getal vreemdelingen die zelfs van het hoogst noodzakelijke waren verstoken, had men op de hoeken van straten tafels met levensbehoeften geplaatst. Ik meen dat er dienstknechten of lieden bij stonden, die geen Joden waren.

Jozef keerde nu weer terug. Hij droeg in een gesloten, van tralies voorzien voorwerp waaraan een steen was bevestigd, gloeiende kolen bij zich, die hij aan de ingang van de grot tegen de noordelijke muur uitstortte, om vuur aan te leggen. Zo'n vuurhouder had hij, evenals kleine benodigdheden, op reis bij zich. Het bundeltje hout bestond uit dunnen takken, de met brede biezen waren samengebonden.

Nadat zij hadden gegeten en vervolgens nog enige gebeden verricht hadden, maakte Jozef voor de Heilige Maagd een rustbed in gereedheid. Hij spreidde over droge biezen eenzelfde deken uit, als ik vroeger een deken uit Anna's woning beschreven heb en legde een opgerolde deken aan het hoofdeinde. Nadat hij de ezel had binnengebracht en vastgebonden op een plaats, waar hij geen last kon veroorzaken, sloot hij de openingen van het gewelf af, zodat er geen tocht naar binnen kon en maakte dan voor zichzelf een rustplaats klaar bij de ingang van de grot.

De Sabbat was nu begonnen en Jozef bad met de Heilige Maagd onder de lamp de Sabbatgebeden en daarna gebruikte zij nog iets. Jozef verliet nu de grot en ging naar de stad. Maria wikkelde zich in een doek en legde zich te rusten. Tijdens Jozefs afwezigheid zag ik haar voor het eerst geknield bidden. Zij knielde op haar slaapplaats en ging vervolgens zijdelings op een deken liggen. Haar hoofd rustte op een der armen. Jozef keerde eerst laat terug en zag er bedroefd uit: ik geloof dat hij weende. Hij verrichtte eerst nog enige gebeden en legde zich toen op zijn slaapplaats bij de ingang van de grot.

Zaterdag 24 november 1821.

Vannacht was A.C. Emmerich zeer ongesteld zodat zij slechts het weinige, wat hier volgt, kon mededelen:

De Heilige Maagd bracht in de grot de Sabbat vol inninge godsvrucht in gebed en overweging door. Jozef ging herhaalde malen uit, waarschijnlijk naar de synagoge te Bethlehem. Ik zag hen gezamenlijk de dag ervoor toebereide spijzen gebruiken en ook samen bidden.

's Namiddags, tegen de tijd dat de Joden gaan wandelen op de Sabbat, voerde Jozef de Heilige Maagd door het dal achter de grot naar de grafspelonk van Maraha, Abrahams voedster. Zij verbleven een tijdlang in deze grot, die ruimer was dan de grot waar zij waren, en daarna brachten zij een tijd door in gebed en beschouwing onder de heilige boom die daar stond. Na het eindigen van de Sabbat keerden zij gezamenlijk weer terug.

Maria had tegen de Heilige Jozef gezegd dat haar kind die nacht op het middernachtelijk uur zou geboren worden, want dat dan de negen maanden sinds de boodschap van de Engel verlopen waren. Zij had hem verzocht, om van zijn kant alles te doen om het Kind der Belofte, dat zij op een bovennatuurlijke wijze ontvangen had, bij zijn intrede op de wereld zo goed mogelijk te huldigen, en tevens dat hij met haar zou bidden voor de hardvochtige mensen, die Hem geen onderdak wilden geven.

Jozef stelde de Heilige Maagd voor om de hulp te vragen van enige vrome vrouwen die hij in Bethlehem kende, doch zij wees dit voorstel af met de verklaring dat zij geen menselijke hulp nodig had.

Jozef begaf zich voor het einde van de Sabbat naar Bethlehem en kocht er, onmiddellijk na zonsondergang, enige noodzakelijke dingen zoals een voetbankje, een laag tafeltje, enige schoteltjes en ook gedroogde vruchten en druiven, waarmee hij zich in allerijl naar hun grot spoedde, om vervolgens de Heilige Maagd bij het graf van Maraha te gaan afhalen en naar hun grot te voeren. Daar legde Maria zich in de meest oostelijke hoek op haar slaapplaats neer.

Jozef maakte nog eten gereed, waarna zij aten en tezamen baden. Vervolgens sloot hij zijn slaapplaats van de overige ruimte af door middel van matten, die hij in de grot gevonden had en aan stokken bevestigde. Hij gaf ook nog voedsel aan de ezel die aan de linkerzijde van de ingang tegen de wand van de grot stond. Dan vulde hij de kribbe met biezen en fijn gras of mos en spreidde er een dekentje over uit, dat over de rand afhing.

Toen nu de Heilige Maagd tot hem zei dat het ogenblik nabij was en hij zich naar zijn slaapplaats zou begeven om te bidden, hing hij aan het gewelf meerdere lampen op, die hij aanstak en ging toen naar buiten, omdat hij meende voor de grot enig gedruis te horen. Hij vond daar de jonge ezelin, die tot nu toe vrij in het dal der herders had rondgelopen. Het dier sprong op van vreugde en liep spelend om hen heen. Jozef bond haar onder het afdak voor de grot vast en strooide haar voedsel voor.

Toen hij nu de grot weer was binnengegaan en voor de ingang van zijn slaapplaats naar de Heilige Maagd keek, zag hij haar met het aangezicht naar het oosten en dus met de rug naar hem gekeerd, op haar slaapplaats geknield, in gebed verzonken. Hij zag als als door vlammen omgeven: heel de grot was met een bovennatuurlijk licht vervuld. Hij keek even verbaasd op als Mozes, toen deze het brandend braambos voor zich zag. Dan ging hij met een heilige vrees naar zijn slaapverblijf en wierp zich biddend met het aangezicht ter aarde.

09-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 5.2 Maria en Jozef
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofdsstuk 5.2 Maria en Jozef

Bezoek van Maria aan Elisabeth

De Heilige Kerk zegt op deze feestdag in het Heilig Misoffer deze woorden uit het Hooglied:
Hoor! mijn beminde! Zie daar komt hij, huppelend op de bergen, springend over de heuvels.
Mijn beminde lijkt een gazel en een jong der herten. Zie, daar staat hij achter onze muur. Hij spiedt door het venster, blikt door de tralies.
Wacht, mijn beminde, spreekt tot mij. Sta op, maak spoed mijn liefste, mijn duif, mijn schone en kom.
Want nu is de winter over, de regen is voorgoed voorbij. De bloemen ziet men op ons land. De snoeitijd is gekomen. Het gekir van de tortelduif liet zich horen in ons land.
De vijgeboom zet zijn vijgjes aan. De wingers bloeien en geven hun geur. Sta op, mijn liefste, mijn schone en kom.
Mijn duif in de holen van de rots, in de holte van de steenmuur, laat mij uw gelaat zien, uw stem mij in de oren klinken! Want uw stem is zoet en uw gelaat is schoon. Hooglied II, 8-14.

Enige dagen na de boodschap van de engel aan Maria, keerde de Heilige Jozef naar Nazareth terug en regelde in huis verschillende zaken voor zijn handwerk, want hij was vroeger nog niet te Nazareth woonachtig geweest en had er nauwelijks een paar dagen vertoefd. Jozef wist niets van de menswording van Gods Zoon in Maria. Zij was de moeder, doch ook de dienstmaagd des Heren en bewaarde nederig haar geheim. Toen de Heilige Maagd voelde dat in haar het Woord vlees was geworden, maakte zich een vurig verlangen van haar meester, om zonder toeven een bezoek te gaan brengen aan haar nicht Elisabeth te Jutta, nabij Hebron, van wie de engel haar gezegd had "dat het voor haar, die onvruchtbaar heette, de zesde maand was." Daar nu de tijd naderde, dat Jozef met het Paasfeest naar Jeruzalem zou vertrekken, wenste zij hem te vergezellen, om Elisabeth in haar zwangerschap bij te staan. Jozef ondernam dus met de Heilige Maagd de reis naar Jutta.

A.C. Emmerich verhaalde de volgende voorvallen betreffende de reis van Jozef en Maria naar Elisabeth, maar wegens haar ziekelijke toestand en de herhaalde storingen zijn er veel leemten in haar verhaal. Ze vertelde niet het gehele verloop van de reis, maar gaf in meerdere dagen verschillende schetsen daaruit, dat wij hier mededelen.

De weg liep naar het zuiden. Zij hadden een ezel bij zich, waarop Maria nu en dan ging zitten. Er waren enige voorwerpen op geladen, onder andere een gestreepte, naar het mij toescheen, gebreide zak van de Heilige Jozef, die een lang, bruinkleurig gewaad met een soort kap van de Heilige Maagd bevatte. Men vond dit kleed vooraan met snoeren dicht. Maria droeg het, wanneer zij zich naar de temepl of de synagoge begaf. Op reis droeg zij een bruin wollen onderkleed, daarover een grijs gewaad, met een gordel en een geelkleurige hoofdbedekking.

Zij legden de lange weg betrekkelijk snel af. Ik zag hen, nadat ze de vlakte Esdrelon in zuidelijke richting waren doorgetrokken, in de stad Dothan, dat zich op een hoogte bevindt, bij een vriend van Jozef's vader, hun intrek nemen. Deze, een welgestelde man, was uit Bethlehem afkomstig. Zijn vader werd door Jozefs vader "broer" genoemd, ofschoon hij zijn broer niet was. Hij stamde echter af van het geslacht van David, door een man, die naar ik meen, ook koning was en Ela, Eldoa of Eldad heette, wat ik niet met zekerheid kan zeggen. Er werd in die plaats veel handel gedreven. Eens zag ik hen overnachten in een schuur. Later, toen zij nog twaalf uur van Zacharias' woonplaats verwijderd waren, te midden van een bos, in een hut van takken gevlochten en geheel omgroeid met groen met witte bloemen en die bestemd waren voor reizigers. Men treft daar te lande menigmaal zulke hutten en ook wel vaststaande gebouwen langs de straatwegen aan, waarin reizigers overnachten, zich verkoelen of de meegebrachte levensmiddelen kunnen bereiden. Over vele zulke herbergen heeft een nabijgelegen familie het toezicht, die dan ook tegen een geringe vergoeding verschillende dingen waaraan zij behoefte mochten hebben, levert.

Hier is er een leemte in het verhaal. Waarschijnlijk woonde de Heilige Maagd met Jozef het Paasfeest te Jeruzalem bij en gingen zij vervolgens naar Elisabeth. Zacharias was de dag voor de komst van de Heilige Maagd van het Paasfeest naar huis teruggekeerd.

Van Jeruzalem uit reisden zij niet rechtstreeks naar Jutta, doch maakten een omweg in oostelijke richting, om eenzamer te kunnen reizen. Zij trokken langs een stadje, twee uren van Emmaus gelegen en gingen dan langs wegen, die Jezus gedurende zijn openbaar leven dikwijls heeft betreden. Zij hadden toen nog twee bergen over te trekken. Ik zag hoe zij tussen deze twee bergen uitrustten, brood gebruikten en druppels balsem, die zij op hun reis hadden verzameld, met hun drinkwater vermengden. De streek was er zeer bergachtig. Zij trokken voorbij rotsen, die bovenaan breder waren dan onderaan en waarin grote holten waren en zich zeldzame gesteenten bevonden. In de dalen was het zeer vruchtbaar.

Hierop voerde hun weg door wouden, heiden en velden. Tegen het einde van de reis viel mijn oog op een plant met fijne, groene blaadjes en met bloesemtrossen, die uit negen bleekrode, gesloten klokjes of kelkjes bestonden. Ook bevond er zich iets in, waarmee ik iets moest doen, maar ik ben vergeten wat het was.

De volgende beschouwingen deelde A.C. Emmerich gedeeltijk mede op het feest van Maria's bezoek in juli 1820. Gedeeltelijk traden zij haar voor de geest, toen zij in een visioen een gesprek hoorde van Eliud, een oude Essener van Nazareth, met de Messias. Zij waren in september van eerste jaar van Jezus' openbaar optreden, samen op weg naar Johannes De Doper en vertelden veel over Jezus' ouders en kinderjaren, want Eliud was met de Heilige Familie goed bekend.

De woning van Zacharias was op een heuvel gelegen. Andere huizen lager er in groepen om heen. Niet ver daarvan stroomde een nogal grote beek van de berg naar beneden.

Het was, naar ik meen, de tijd dat Zacharias uit Jeruzalem van het Paasfeest terugkeerde. Ik zag hoe Elisabeth, gedreven door een vurig verlangen, Zacharias een heel eind op de weg naar Jeruzalem tegemoet ging en hoe Zacharias heel verschrikt was, toen hij zijn vrouw in haar gezegende staat zover van huis aantrof. Zij zei dat een innerlijke drang haar daartoe aanspoorde en dat zij de gedachte niet kon verzetten dat haar nicht, Maria van Nazareth, haar kwam bezoeken. Zacharias verzocht haar die gedachte uit het hoofd te zetten en gaf door tekens en door op een tafeltje te schrijven te verstaan, hoe onwaarschijnlijk het was, dat de jonggehuwde zo een verre reis zou ondernemen. Zij gingen dan samen naar huis.

Elisabeth kon echter die gedachte niet van haar afzetten, want zij had in een droom vernomen, dat iemand uit haar stam, de moeder van de beloofde Messias zou worden. Zij had namelijk aan Maria gedacht, vurig naar haar komst verlangd, en haar in haar geest vaag gezien. In haar woning had zij, rechts van de ingang, reeds een kamertje in gereedheid gebracht. Daags daarop zat zij daar geruime tijd te wachten en zag zij naar haar komst uit. Toen stond zij op om Maria een eindweg tegemoet te snellen.

Elisabeth was een grote, bejaarde vrouw met een klein, fijngetekend gelaat: zij droeg een sluier. Zij kende Maria slechts bij naam. Toen Maria haar van verre zag, herkende ze haar onmiddellijk en liep Jozef, die zich bescheiden op de achtergrond hield, vooruit en haar nicht tegemoet. Maria bevond zich reeds tussen de naburige huizen en de bewoners, doch door haar wonderbaarlijke schoonheid getroffen en ontroerd door de bovennatuurlijke waardigheid van geheel haar wezen, trokken zich schuchter terug, toen zij Elisabeth genaderd was. Met een vriendelijke groet reikten zij elkaar de hand en ik zag op datzelfde moment in de Heilige Maagd een licht, waarvan een straal op Elisabeth overging, zodat deze op wonderbare wijze ontroerd werd. Zij bleven niet staan in de nabijheid van de mensen, doch gingen arm in arm naar Zacharias' huis, waar Elisabeth haar aan de ingang nogmaals verwelkomde. Toen traden zij binnen. Jozef, die met de ezel in de hof aankwam, gaf het dier aan een knecht en ging in een open hal ter zijde van het huis, waar Zacharias was. Hij begroette deze nederig, doch de oude, eerbiedwaardige priester omhelsde hem hartelijk en sprak met hem, op zijn tafeltje schrijvend, want sinds de engel hem in de tempel was verschenen, was hij stom.

Maria en Elisabeth, die het huis waren binnengegaan, kwamen in een hal die tevens als keuken dienst scheen te doen. Daar namen zij elkaar bij de armen. Maria groette Elisabeth heel vriendelijk en zij drukte haar wang tegen die van Elisabeth. Weer zag ik een lichtstraal uit Maria op Elisabeth overgaan, waardoor deze geheel doorlicht en in haar hart met heilige vreugde bezield werd. Zij trad nu met een omhooggeheven hand terug en riep vol nederigheid, vreugde en begeestering uit:

"Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw lichaam! En vanwaar geschiedt mij dit, dat de Moeder van Mijn Heer tot mij komt? Want zie, zodra de woorden van uw groet in mijn oren klonken, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot. En zalig gij, die geloofd hebt, omdat vervuld zal worden, wat vanwege de Heer tot u gesproken is."

Onder deze laatste woorden leidde zij Maria in het voor haar in gereedheid gebrachte vertrek, opdat zij zich zou neerzetten en van de reis kon uitrusten. Het waren slechts een paar schreden daarheen. Maria liet nu Elisabeths arm, die zij omvat hield, los en kruiste de handen voor de borst en hief vol begeestering de volgende lofzang aan:

Mijn ziel verheft de Heer,
en gejuicht heeft mijn geest in God, mijn Redder.
Omdat Hij heeft neergezien
op de geringheid van Zijn dienstmaagd.
Want zie, vanaf heden af
zullen mij zalig prijzen alle geslachten,
Omdat mij grote dingen zijn gedaan door de Machtige,
en heilig is Zijn naam.
En Zijn barmhartigheid blijft in geslacht en geslacht
over hen die Hem vrezen.
Hij heeft de macht gewrocht met Zijn arm,
verstrooid die trots zijn in de waan van hun harten,
heersers van de troon neergehaald
en geringen verheven,
hongerigen verzadigd van goederen
en rijken leeg heengezonden.
Hij heeft Israël, Zijn dienaar, bijgestaan,
gedachtig Zijner barmhartigheid,
gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen,
voor Abraham en zijn nakroost in eeuwigheid.

Ik zag dat Elisabeth vol begeestering het gehele Magnificat meebad. Vervolgens namen beiden plaats op een bankje, terwijl voor hen op een tafeltje, dat ook niet hoog was, een kleine beker stond. O, ik voelde mij zo zalig, ik heb alles meegebeden en in hun nabijheid plaats genomen. Ik was zo gelukkig!

Dit deelde A.C. Emmerich 's ochtends in zo'n levendige bewoordingen mee, als had het pas daags ervoor plaats gegrepen. 's Middags sprak zij in haar slaap: Jozef en Zacharias bevinden zich weer bij elkander en onderhouden zich over de op handen zijnde komst van de Messias volgens de voorspellingen.

Zacharias is een schone, grote grijsaard, als priester gekleed en geeft telkens, door tekens of door op een tafeltje te schrijven, antwoord. Zij zitten ter zijde van het huis, in een open hal, die op de tuin uitziet. Maria en Elisabeth hebben onder een grote boom in de tuin op een tapijt plaats genomen. Achter haar bevindt zich een fontein, waaruit water te voorschijn komt, wanneer men aan een sluitboom trekt. Ik zie rondom hen gras en bloemen en bomen met kleine, gele pruimen. Zij eten beiden uit Jozefs reiszak kleine vruchten en broodjes. Wat een treffende eenvoud en matigheid! In huis bevinden zich twee dienstmaagden en twee knechten. Ik zie ze heen en weer lopen. Zij brachten onder een boom een tafel met spijzen in gereedheid. Zacharias en Jozef komen en gebruiken iets. Jozef wilde dadelijk naar Nazareth terugkeren, doch zal wel een dag of acht blijven. Hij heeft nog steeds geen kennis van de zwangere toestand waarin Maria zich bevindt. De Heilige Maagd en Elisabeth bewaren er het stilzwijgen over. Innerlijk hadden beiden tot elkaar een nauwe, geheimvolle betrekking.

Meerdere malen per dag, vooral wanneer zij aan tafel gingen, baden de heilige vrouwen een soort litanie. Ook Jozef bad dan mee en ik zag te midden van hen een kruis verschijnen, alhoewel er toen van een kruis nog geen sprake was. Het scheen me zelfs toe, alsof twee kruisen met elkaar in aanraking kwamen.

Op 3 juli verhaalde A.C. Emmerich: Gisterenavond aten allen bij elkander. Zij bleven tot omstreeks middernacht in de tuin onder een boom zitten, onder het licht van een lamp. Naderhand zag ik Jozef en Zacharias nog alleen in een bidvertrek. Maria en Elisabeth hadden zich naar haar kamer begeven. Zij stonden beiden als in vervoering tegenover elkaar en baden gezamenlijk het Magnificat.

Buiten de reeds vroeger beschreven kledij droeg de Heilige Maagd nog een zwarte, doorzichte sluier, die zij omlaag sloeg wanneer zij met mannen in gesprek was.

Vandaag is de Heilige Jozef door Zacharias in een andere, van het huis verwijderde, tuin geleid. Zacharias is in alles zeer ordelijk en stipt. Deze tuin is ruimschoots van prachtige bomen en allerhande vruchten voorzien en met zorg onderhouden. In het midden ervan bevindt zich een lommerrijk en van groen omgeven pad, terwijl aan het einde een verborgen prieeltje is aangebracht, waarvan de deur zich aan de zijkant bevindt. De vensters aan de bovenzijde zijn met luiken gesloten. Daar staat een gevlochten rustbed, dat met mos of met andere zachte kruiden is opgevuld. Ook zie ik twee kindergestalten. Ik weet niet hoe deze hier zijn gekomen en wat zij beduiden, doch zij gelijken sprekend op Zacharias en Elisabeth, toen deze nog jong waren.

Ik zag Maria en Elisabeth binnenshuis werkzaam. De Heilige Maagd nam aan alle huiselijke taken deel. Zij vervaardigde velerlei voorwerpen voor het kind dat verwacht werd. Ik zag ze samen werken: zij breiden aan een groot deken, een bedkleed, waarvan Elisabeth als kraamvrouw zou gebruik maken. De joodse kraamvrouwen gebruikten zulke dekens. Zij konden er zich met hun kind geheel inwikkelen. Door kussens ondersteund, konden zij er naar wens in overeind zitten of liggen. Op de rand van het kleed werden bloemen of spreuken aangebracht. Maria en Elisabeth vervaardigden ook allerhande dingen, om bij de geboorte van het kind onder de armen uit te delen. Ik zie de Heilige Anna, gedurende de afwezigheid van Jozef en Maria, dikwijls haar dienstmaagd naar het huisje te Nazareth zenden, om er alles op orde te houden. Eens heb ik haar zelf ook daar gezien.

Op 4 juli verhaalt A.C. Emmerich het volgende: Zacharias heeft vandaag met Jozef een wandeling door het veld gedaan. Zijn huis staat geheel afgescheiden op de heuvel en is het schoonste uit de omtrek. Andere huizen liggen er om heen verspreid. Maria is wat vermoeid. Zij is met Elisabeth alleen thuis.

Op 5 juli: Ik zag Zacharias en Jozef de afgelopen nacht in een op een afstand gelegen tuin doorbrengen. Een gedeelte van de nacht sliepen zij in het priëeltje en de overige tijd brachten zij biddend onder de open hemel door. Bij het aanbreken van de dag keerden zij naar huis terug. Ik zag Elisabeth en de Heilige Maagd in het huis. Zij baden samen iedere morgen en avond de lofzang Magnificat, dat Maria, bij de begroeting van Elisabeth, door de Heilige Geest was ingegeven.

Door de groet van de Engel werd de Heilige Maagd tot een tempel gewijd. Bij haar woorden: "Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiedde naar uw woord," nam het Woord, nam God zelf, door de Kerk, door zijn dienstmaagd begroet, in haar zijn intrek. God was in zijn tempel en Maria was nu in de tempel en de ark van het Nieuwe Verbond.

De begroeting van Elisabeth, het opspringen van Johannes in de schoot van zijn moeder, waren de eerste verering van dit heiligdom. En toen de Heilige Maagd het Magnificat uitsprak, toen vierde de Kerk van het Nieuw Verbond voor de eerste maal de vervulling van de goddelijke beloften uit het Oud Verbond, dan zeggend met het Te Deum Laudamus. Wie kan het in woorden uitdrukken, hoe treffend de verering van de Heiland door zijn Kerk reeds voor zijn geboorte te aanschouwen was.

Ik heb vannacht, terwijl ik de heilige vrouwen in gebed verzonken zag, vele beschouwingen en verklaringen ontvangen over het Magnificat en de de instelling van het Heilig Sacrament, nu de Heilige Maagd God in zich bevatte. Mijn ziekelijke toestand en vele storingen zijn er oorzaak van dat ik bijna al het geziene weer vergeten ben.

Vanaf de woorden uit het Magnificat: "Hij heeft macht gewrocht met zijn arm", kwamen tot mij tal van zinnebeelden uit het Oude Testament over het Heilige Sacrament van het Altaar voor de geest. Daaronder was een beeld van Abraham, die Isaak opoffert en van Isaïas, die aan een goddeloze koning iets verkondigt, dat door deze met spot werd aanhoord. Ik ben dit alles weer vergeten. Veel zag ik van Abraham tot Isaïas, veel van Isaïas tot de Heilige Maagd Maria en ik zag in alles steeds het naderen van het Heilig Sacrament tot de Kerk van Jezus Christus, die zelf nog onder het hart van zijn moeder rustte.

Nadat A.C. Emmerich dit had medegedeeld, bad zij de litanie van de Heilige Geest en de hymne Veni Sancte Spiritus en viel toen lachend in slaap. Na enige tijd sprak zij met grote innigheid: Ik moest vandaag maar niets meer uitrichten en niemand bij mij toelaten, misschien zal al dat wat ik nu vergeten ben, weer terugkeren. Wanneer ik eenmaal volkomen rust heb, zal ik over de Ark des Verbonds, het Heilig Sacrament van het Oude Testament, mededelingen kunnen doen. Ik heb die tijd met rust reeds gezien, het is een schone tijd. De schrijver zat naast me en ik zal dan veel vernemen. Bij deze woorden gloeide haar gelaat in de slaap als het gezicht van een kind. Dan bracht zij haar, van wonden voorziene hand, van onder het deken te voorschijn en vervolgde: Het is bij Maria in het beloofde land bepaald warm. Zij begeven zich nu allen naar de tuin bij het huis, eerst Zacharias en Jozef, vervolgens Elisabeth en Maria. Er is een deken als een tent onder een boom uitgespannen. Ter zijde staan zeer lage zetels met leuningen.

A.C. Emmerich vervolgde nu: Ik moet rust nemen, om al wat vergeten is weer te aanschouwen. Het schone gebed tot de Heilige Geest heeft mij geholpen. O, het is zo treffend en schoon! 's Avonds om vijf uur klaagde zij over zichzelf: uit toegevendheid heb ik het gebod, niemand bij mij toe te laten, overtreden. Een kennis heeft in mijn tegenwoordigheid onaangename voorvallen besproken waaraan ik mij heb geërgerd. Vervolgens ben ik in slaap gevallen. De goede God heeft beter woord gehouden dan ik. Hij heeft mij alles, wat ik vergeten was, opnieuw laten zien, doch uit straf voor mijn toegevendheid is mij het meeste opnieuw ontgaan. Zij deelde hierop het volgende mede, waarin zij wel in herhalingen vervalt, maar dat wij toch maar mededelen, omdat wij haar woorden niet verder kunnen uitleggen, dan dat zij zelf heeft uitgesproken.

Zij ving aldus aan:

Ik zag, als naar gewoonte, de twee heilige, bevruchte vrouwen tegenover elkaar staande het Magnificat bidden. Temidden van dit gebed verscheen mij Abraham, die zijn zoon Isaaak ging offeren. Daarop volgde een reeks van beelden, die op de instellling van het Heilig Sacrament betrekking hadden. Het kwam mij voor, dat ik de heilige geheimen van het Oude Verbond nog nbooit zo duidelijk begrepen had.

De volgende dag sprak zij: Zoals mij beloofd was, heb ik, alles wat ik vergeten was, opnieuw kunnen zien. Ik was vol vreugde dat ik nu zoveel geheimen over de aartsvaders en de Ark des Verbonds zou kunnen mededelen, want het was onbeschrijfelijk veel. De aanleiding tot deze nieuwe stoornis was een bijzonder voorval, waardoor bij haar de toestand van mede-lijden met de Passie van Onze Heer intrad, zodat zij tot een behoorlijke mededeling nog minder in staat was. Daar zij echter sedert haar beschouwingen van het door de heilige vrouwen zo dikwijls herhaalde gebed, het Magnificat, op verschillende tijdstippen en fragmentsgewijze vele openbaringen over de geheimzinnige zegen van het Oude Testament en de Ark des Verbonds heeft medegedeeld, hebben we haar mededelingen zoveel mogelijk in tijdsorde trachten bijeen te voegen en zullen wij, om onze levensbeschrijving van de Heilige Maagd niet te zeer te onderbreken, die als aanhangsel laten volgen of wel voor een ander tijdstip bewaren.

Donderdag 5 juli 1821

Ik zag gisteren, tegen het vallen van de avond, hoe Elisabeth en Maria zich naar de afgelegen tuin van Zacharias begaven. Zij droegen vruchten en broodjes in korven bij zich en wilden daar ook de nacht doorbrengen. Toen Jozef en Zacharias een tijd later ook verschenen, zag ik dat de Heilige Maagd hen tegemoet ging: Zacharias had een schrijftafeltje bij zich, maar het was reeds te donker geworden om te schrijven. Ik zag nu dat Maria, vervuld van de Heilige Geest, aan Zacharias vertelde dat hij die nacht zou spreken. Zacharias borg vervolgens het tafeltje weg en kon de gehele nacht met Jozef spreken en bidden. Ik zag dit alles en toen ik vol verwondering hierover het hoofd schudde en aan de mogelijkheid ervan twijfelde, sprak mijn beschermengel of begeleidende geest, die mij nooit verlaat, tot mij terwijl zijn hand in een andere richting wees: "Gij twijfelt aan de waarheid, welnu zie dan daarheen wat dit is." Ik zag toen, in de richting waarheen hij wees, een heel ander beeld, uit een veel latere tijd.

Ik zag de heilige kluizenaar Goar in een landstreek, waar koren gemaaid werd. Hij had een onderhoud met gezanten van een hem niet gunstig genegen bisschop en deze gezanten waren hem ook niet genegen. Toen hij zich nu in hun gezelschap tot die bisschop begaf, zag ik dat hij een haak zocht om er zijn mantel aan op te hangen en dat hij, toen het zonlicht door een opening in de muur drong, in de eenvoud van zijn geloof de mantel aan die zonnestraal ophing, en deze ook in de lucht bleef hangen. Ik stond verbaasd over dit wonder, in de eenvoud van zijn geloof ontstaan, en verwonderde mij nu niet meer over het spreken van Zacharias, dat hem door de Heilige Maagd, waarin God zelf woonde, gegeven was. Mijn engelbewaarder sprak nu met mij over wat men een wonder noemt. Ik herinner me nog duidelijk zijn woorden: een levendig, kinderlijk en eenvoudig vertrouwen op God maakt alles wezenlijk, maakt alles tot werkelijkheid (Hebr. II.1) Deze verklaring gaf mij innerlijk een duidelijke oplossing van alle wonderen. Ik kan het echter niet volkomen juist weergeven.

Ik zag nu de vier heilige personen de nacht in de tuin doorbrengen. Zij zaten neer en gebruikten wat voedsel, ofwel wandelden zij twee aan twee al sprekend en biddend op en neer en traden beurtelings het priëeltje binnen om er uit te rusten. Ik vernam ook dat Jozef, na het eindigen van de Sabbath, door Zacharias een eind vergezeld, naar Nazareth zou terugkeren. Er was die nacht maneschijn en een heldere sterrenhemel. Het was er onbeschrijfelijk schoon en kalm bij die heilige mensen.

Gedurende het gebed van de twee heilige vrouwen zag ik andermaal een deel van de geheimen van het Magnificat, die ik gedurende de octaaf van het feest opnieuw zal zien en waarvan ik dan berichtgeving zal doen. Thans kan ik slechts dit vermelden. Het Magnificat is een dankgebed voor de vervulling van het zegenend Sacrament uit het Oud Verbond.

Ik zag, tijdens het gebed van de Heilige Maagd, geleidelijk al haar voorouders. In de loop der tijden zijn er driemaal veertien op elkaar volgende huwelijken gesloten, waarin de vader steeds de zoon uit het onmiddellijk voorafgaand huwelijk is en van elk van die huwelijken zag ik een lichtstraal uitgaan op Maria, zoals zij hier nu biddend stond.

Toen nu al die beelden als een stamboom van lichttakken, die zich altijd meer veredelden, voor mijn ogen verrezen, zag ik eindelijk, op een meer bepaalde plaats van deze stamboom van licht, het onbevlekte en heilige vlees en bloed van Maria, waaruit God mens zou worden, duidelijk schitterend te voorschijn komen en, als een kind dat de kerstboom voor zich ziet verrijzen, zag ik de nadering ervan met blijdschap en reikhalzend verlangen tegemoet. Het geheel was een voorafbeelding van de komst van Jezus Christus op aarde als mens en van de instelling van zijn Heilig Sacrament. Ja, het was alsof ik het graan zag rijpen tot het Brood des Levens, waarnaar ik hongerig smacht. Het is niet weer te geven, het is met geen woorden uit te drukken, hoe het vlees werd, waarin het Woord is mens geworden. Hoe kan een ellendig schepsel, dat zelfs nog in het vlees is en waarvan de Zoon van God en Maria hebben gezegd: "Het vlees is niets waardig, de geest alleen maakt levend", er zich over uitlaten? En dezelfde zoon van God heeft ook gezegd: "Die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven, en ik zal hem ten jongste dage opwekken. Want Mijn vlees is waarlijk spijs en Mijn bloed is waarlijk drank. Die Mijn vlees en Mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem.

Het is niet in woorden uit te drukken, hoe ik van de vroegste tijden al de toekomstige menswording van God en tegelijk de toekomstige instelling van het Heilig Sacrament van het Altaar, van geslacht tot geslacht gezien heb. Dan zag ik een reeks van patriarchen, die de levende God tot zijn terugkomst ten jongsten dage als offer en spijs onder de mensen deden verschijnen in het Heilig Priesterschap, dat de Godmens, de nieuwe verzoenende Adam, aan zijn apostelen en deze opnieuw door handoplegging aan hun opvolgers, tot onafgebroken voortplanting van priestergeslacht tot priestergeslacht hebben overgedragen.

Ik ben bij dit alles tot de overtuiging gekomen, dat het zingen van de geslachtslijst van onze Heer voor het Heilig Sacrament op Sacramentsdag een diep en groot geheim in zich bevat. Ik erkende hierbij ook, dat evenals onder de voorouders van Christus, naar het vlees onheilige personen, ja zelfs zondaars waren, zonder dat zij evenwel ophielden, sporten van de ladder van Jacob te zijn, waarover God tot de mensen neerdaalde, evenzo onwaardige bisschoppen de macht blijven behouden, om het Heilig Sacrament te consacreren en de priesterlijke wijding, met alle macht daaraan verbonden, toe te dienen.

Wanneer men dat ziet, is het duidelijk te verklaren, waarom het Oude Testament vroeger, in oude, geestelijke boeken, het Oud Verbond of de Oude Echt en het Nieuwe Testament het Nieuw Verbond of de Nieuwe Echt werden genoemd. Het toppunt van bloei van de Oude Echte was de Maagd der maagden, de Bruid van de Heilige Geest, de allerreinste Moeder van de Messias, het geestelijke, eerwaardige en schone Vat van godsvrucht, waarin het Woord is vlees geworden. Met dit geheim begint de Nieuwe Echt, het Nieuwe Verbond. Die echt is maagdelijk in het priesterschap en in allen die het Lam volgen en het huwelijk is daarin een groot sacrament zoals Christus en zijn Bruid, de Heilige Kerk.

Om nu zo duidelijk mogelijk mede te delen hoe mij de toekomstige menswording van God en tegelijk de toekomstige instelling van het Altaarsacrament werd uiteengezet, kan ik niet anders dan herhalen, op welke wijze mij alles in een lange reeks van beelden voor ogen is gesteld, ofschoon het mij in mijn deze toestand en wegens de vele storingen van buitenaf, niet mogelijk is om wat ik heb gezien tot in de bijzonderheden op een begrijpelijke wijze weer te geven. Ik kan slechts in algemene trekken dit vermelden: Eerst zag ik de zegen van de Belofte, door God in het Paradijs geschonken aan de eerste mensen en uit die zegen viel een straal op de Heilige Maagd, zoals zij nu tegenover de Heilige Elisabeth staande, het Magnificat bad. Dan zag ik Abraham, die deze zegen van God ontvangen had, waarop opnieuw een straal op de Heilige Maagd neerviel. Vervolgens de overige aartvaders en dragers van dat heiligdom en uit elk van deze viel er weer een lichtstraal op Maria, terwijl ik eindelijk de overgang van de zegen op Joachim ontwaarde die, met de hoogste zegen van de tempel begiftigd, de vader mocht worden van de zonder erfzonde ontvangen allerheiligste Maagd Maria, in wiens lichaam Het Woord, van de Heilige Geest ontvangen, is vlees geworden en negen maanden verborgen onder ons heeft gewoond, totdat wij in de volheid des tijds, Zijn heerlijkheid, uit de Maagd Maria, gezien hebben, de heerlijkheid van de Eniggeborene van de Vader, vol genade en waarheid.

Op 7 juli vervolgde A.C. Emmerich:

Ik heb vannacht Maria in Elisabeths woning, op haar bed uitgestrekt, met de arm onder het hoofd, zien slapen. Van het hoofd tot de voeten was zij in een witte doek gewikkeld. Ik zag onder haar hart een peervormige lichtglans uitstralen, die een onbeschrijfelijke, helle en kleine lichtvlam omgaf. Uit Elisabeth zag ik een minder schitterende glans uitgaan, doch van een grotere omvang en rondvormig: het licht dat er zich in bevond was minder fel.

Zaterdag 8 juli 1821: Toen gisteren, Vrijdagavond, de Sabbat een aanvang nam, zag ik in het huis van Zacharias in een kamer, die ik nog niet kende, de lamp ontsteken en de Sabbat vieren. Zacharias, Jozef en nog ongeveer zes andere mannen, waarschijnlijk uit de omtrek, gingen rond een kastje staan en baden onder de lamp. Op het kastje lagen schriftrollen. Er hingen doeken over hun hoofd, doch tijdens het gebed werden er niet zo veel bewegingen gemaakt, zoals dit thans bij de Joden wel het geval is. Wel zag ik, dat zij menigmaal het hoofd bogen en de armen omhoog hielden. Maria, Elisabeth en enkele andere vrouwen stonden in een met traliewerk afgesloten ruimte, die uitzag op de plaats waar gebeden werd. Zij hadden allen bidmantels over het hoofd geslagen.

Na het sabbatmaal zag ik de Heilige Maagd in haar kamertje, met Elisabeth staande het Magnifact bidden. De handen voor de borst gekruist en de zwarte sluier over het gezicht getrokken, stonden zij daar, als in koor biddend, tegenover elkaar aan de muur. Ik bad het Magnificat met haar mee en had andermaal bij het laatste gedeelte ervan, dat op de beloften van God betrekking heeft, vroegere en latere beelden van enkele van de voorouders van Maria voor mijn ogen en er gingen van deze lichtstralen over op de Heilige Maagd, die biddend voor mij stond. Deze stralen kwamen, bij de mannelijke voorouders, steeds uit de mond voort. Bij vrouwelijke voorouders echter kwamen deze van onder het hart te voorschijn en zag ik de lichtglans op Maria uitgeven.

Abraham moet, toen zijn zegen op de toekomst van de Heilige Maagd werkte, dicht in de nabijheid van deze plaats geleefd hebben, waar zij thans het Magnificat bad, want ik zag de lichtstraal uit hem van heel nabij op haar neervallen, terwijl uit andere personen, die haar volgens de tijd veel nader waren, de stralen van een veel grotere afstand tot haar kwamen.

Nadat zij het Magnificat, dat zij sedert elkanders begroeting, elke ochtend en avond baden, beëindigd hadden, verwijderde Elisabeth zich en zag ik hoe de Heilige Maagd zich te rusten legde. Zij ontdeed zich van gordel en bovenkleed en had nu nog slechts het lange, bruinkleurige hemd aan. Zij nam dan een rol stof, dat aan het hoofdeinde van haar bed lag en dat ik altijd voor een hoofdkussen had aanzien. Maar nu zag ik dat het een opgerolde wollen stof was van ongeveer een el breed. Het ene einde daarvan nam zij vast onder de arm en wikkelde zich dan van het hoofd tot de voeten, en dan weer omhoog daarin, zodat zij slechts kleine passen kon maken. De armen bleven voor de helft vrij en de sluier voor het aangezicht werd bij de borst opgeheven. Zij wikkelde zich aldus in, dicht bij haar bed, dat aan het hoofdeinde een beetje hoger was en legde zich dan op haar zijde neer, met de hand onder de wang. Ik zag niet dat de mannen zich zo inwikkelden wanneer zij gingen slapen.

Op zondag 9 juli verhaalde zij: Ik zag gisteren, zaterdag of op de Sabbat, Zacharias de hele dag in hetzelfde kleed dat hij van bij het begin van de Sabbat droeg. Dit was een lang, wit gewaad met niet al te wijde mouwen: het was verscheidene malen omwonden met een brede gordel, waarop letters waren aangebracht en waaraan riemen hingen. Aan het kleed was achteraan een kap bevestigd, die in plooien van het hoofd op de rug afhing, zoals een naar achter gevouwen sluier.

Wanneer hij op de Sabbat overdag iets verrichtte of zich ergens heen begaf, sloeg hij dit gewaad met de gordel over een der schouders omhoog en stak dit omhoog geslagen gedeelte aan de andere zijde onder de arm in de gordel. Hij had de beide benen omwonden: het zag er uit als een soort broek, en deze windsels werden vastgemaakt met de riemen waarmee de zolen aan de blote voeten werden bevestogd. Hij liet vandaag de Heilige Jozef zijn priestermantel zien, die zeer schoon was. Het was een ruime, zware mantel met een witte en purpere schijn. De mantel werd op de borst met drie kostbare sluitingen vastgemaakt. Er waren geen mouwen aan.

Op zaterdagavond, toen de Sabbat eindigde, zag ik hen eerst een maaltijd gebruiken. Zij aten gezamenlijk onder een boom in de tuin bij het huis. Zij namen als voedsel groene bladeren, die zij in een saus dompelden en zogen het sap uit ondergedompelde bosjes groen. Ook bevonden zich op tafel schoteltjes met kleine vruchten en andere schotels, waaruit zij met doorschijnende, bruine lepels iets aten, naar ik meen honing: ook zag ik nog broodjes aandragen.

Hierop ondernam Jozef, bij maneschijn in de stille nacht, door Zacharias vergezeld, de terugreis naar Nazareth. Tevoren verrichtten zij ieder voor zich hun gebeden. Jozef droeg weer zijn bundeltje, waarin broodjes en een kruikje geborgen waren, bij zich en had een staf die boven krom was. Zacharias' staf was lang en van boven van een knop voorzien. Beiden hadden hun reismantels over het hoofd geslagen. Vooraleer zij heengingen omarmden zij beurtelings Maria en Elisabeth en drukten hen aan het hart. Elkaar kussen heb ik hen nooit zien doen. Het afscheid was vrolijk en kalm. De beide vrouwen vergezelden hen nog een eindje en dan gingen zij alleen verder in de onbeschrijfelijke, liefelijke nacht.

Maria en Elisabeth keerden huiswaarts en begaven zich in het kamertje van de Heilige Maagd. Er brandde een lamp op een aan de muur bevestigde arm, zoals altijd wanneer Maria bad en daarna ging rusten. De beide vrouwen plaatsten zich opnieuw, in sluiers gehuld, tegenover elkaar en baden het Magnificat.

Bij deze gelegenheid werd mij het beloofde visioen getoond dat ik onlangs vergeten was. Ik heb echter vannacht zoveel gezien, dat ik ook nu slechts weinig hierover kan mededelen. Ik heb slechts de overdracht van de zegen aan Jozef van Egypte gezien.

Dinsdag 11 juli: Vannacht had ik een beschouwing over Maria en Elisabeth, waarvan ik mij slechts nog herinner dat zij de hele nacht in gebed doorbrachten. Om welke reden dit geschiedde weet ik niet meer. Ik zag Maria gedurende de dag allerlei bezigheden verrichten. Jozef en Zacharias bevonden zich nog op weg en overnachtten in een schuur. Zij hadden een grote omweg gemaakt en, naar ik meen, verschillende mensen bezocht. Ik geloof dat zij drie dagen voor hun reis nodig hadden. Het meeste daarvan ben ik vergeten.

Donderdag 13 juli: Ik zag gisteren de Heilige Jozef weer in zijn woning te Nazareth. Jozef schijnt niet eerst naar Jeruzalem, maar rechtstreeks naar huis te zijn gegaan. Anna's dienstmaagd draagt voor alles zorg en wordt nu en dan door haar gezonden. Voor de rest is Jozef heel alleen.

Ook Zacharias zag ik weer in zijn woning terugkeren. Maria en Elisabeth baden zoals steeds het Magnificat en hielden zich met allerlei werk bezig. Tegen de avond wandelden zij in de tuin, waar zich een waterbron bevond, wat in deze streek niet zo veel voorkomt. Daarom droegen zij dan ook steeds een kruikje met vocht bij zich. Zij gingen ook dikwijls tegen de avond, wanneer het wat koeler werd, in de omtrek wandelen, want Zacharias' huis lag afgelegen en was door velden omgeven. Gewoonlijk gingen zij om negen uur slapen, maar zij stonden steeds vóór zonsondergang op.

Dit is alles wat A.C. Emmerich van haar beschouwingen over het bezoek aan haar nicht Elisabeth heeft medegedeeld. Er valt hierbij op te merken dat deze mededelingen in het begin van juli, ter gelegenheid van het feest van Maria Visitatie gedaan werden, doch dat het bezoek van Maria waarschijnlijk in maart heeft plaats gehad, omdat Anna Catharina Emmeric reeds op 25 februari door de engel Gabriël de blijde boodschap aan Maria heeft zien brengen en spoedig daarna de reis naar Elisabeth zag ondernemen en wel, toen Jozef het paasfeest te Jeruzalem ging bijwonen, dat op 14 Nisan viel, wat overeenkomt met onze maand Maart.

Geboorte van Johannes

Op 9 juni 1821 ontdekte A.C. Emmerich in haar nabijheid een relikwie van de discipel van de Heer Parmenas en deelde toen over haar visioen van deze heilige het volgende mede:

Ik heb, na de terugkeer van Jutta naar Nazareth, de Heilige Maagd enige dagen zien vertoeven in de ouderlijke woning van de toekomstige discipel Parmenas, die toen echter nog niet geboren was. Ik geloof, dat ik dit op dezelfde datum heb gezien, als het geschiedde. Gedurende mijn beschouwing meende ik dit te bemerken. De geboorte van Johannes De Doper heeft derhalve op het einde van mei of in het begin van juni plaatsgegrepen. Maria bleef tot na de geboorte van Johannes bij Elisabeth, doch woonde het feest van zijn besnijdenis niet bij. Zij heeft in het geheel drie maanden bij haar nicht doorgebracht.

Tengevolge een stoornis deelde  A.C. Emmerich verder niets over de geboorte en besnijdenis van de Heilige Johannes mede, de reden waarom wij hier ter aanvulling de woorden van de Heilige Schrift laten volgen:

Voor Elisabeth verliep intussen de tijd van de bevalling en ze baarde een zoon. En haar buren en verwanten hoorden dat de Heer haar grote erbarming gedaan had en verheugden zich met haar. En de achtste dag kwamen ze het kind besnijden en noemden het met de naam van zijn vader Zacharias. Doch zijn moeder nam het woord en zei: Neen, Johannes zal hij heten. En ze zeiden tot haar: Er is niemand in uw maagdschap die deze naam draagt. En ze gaven een teken aan zijn vader, hoe hij hem genoemd wou hebben. En hij vroeg een schrijfbordje en schreef: Johannes is zijn naam. En allen verwonderden zich. Maar aanstonds werden zijn mond en tong ontbonden en hij sprak en zegende God. En vrees kwam over al hun buren en over geheel het gebergte van Judea werden al deze woorden verspreid. En allen die het hoorden overdachten het in hun hart en zeiden: Wat zal dit kind worden? Want de hand van de Heer was ook met hem. En Zacharias, zijn vader, werd vervuld van de Heilige Geest, en hij profeteerde en zei:

Gezegend de Heer, de God van Israël,
dat Hij Zijn volk bezocht en het verlossing gebracht heeft,
en een horen van redding ons heeft opgericht
in het huis van David, Zijn dienaar,
gelijk Hij gesproken heeft door de mond van de heiligen,
van zijn profeten van ouds:
redding van onze vijanden
en uit de hand van al onze hateren,
om erbarming te doen aan onze vaderen
en te gedenken zijn heilig verbond,
de eed, die Hij gezworen heeft
aan Abraham, onze vader:
ons te geven, uit de hand van onze vijanden verlost,
Hem zonder vrees te dienen,
in heiligheid en gerechtigheid
vóór zijn aangezicht al onze dagen.
En gij kind, zult profeet van de Allerhoogste heten,
want uitgaan zult ge vóór de aanschijn des Heren,
en Zijn wegen bereiden,
om kennis des heils te brengen aan zijn volk
in vergeving hunner zonden,
door innigtedere erbarming van onze God,
waarmee ons bezocht de Opgaande uit de hoge,
ter verlichting van hen die in de duisternis
en in de schaduw van de dood zijn gezeten,
om onze schreden te richten
op de weg van de vrede.

Het kind groeide nu op, werd sterk van geest en verbleef in de wildernis tot de dag van zijn optreden voor Israël. Lucas I, 57-80.

Na de geboorte van Johannes en nog vóór zijn besnijdenis, reisde de Heilige Maagd naar Nazareth terug. Jozef kwam haar halverwege tegemoet.

A.C. Emmerich was zo ziek en verstoord dat zij niet mededeelde wie de Heilige Maagd tot daar had vergezeld. Ook duidde zij de plaats niet aan, waar zij Jozef ontmoette. Dit heeft waarschijnlijk te Dothan plaats gehad, waar zij ook op hun reis naar Elisabeth bij een vriend van Jozefs vader hun intrek genomen hadden. Wellicht werd zij door verwanten van Zacharias tot daar vergezeld, of wel door vrienden uit Nazareth, die dezelfde reis hadden af te leggen. Dit vermoeden krijgt enige grond door wat nu volgt:

Toen Jozef met de Heilige Maagd de laatste helft van de weg van Jutta naar Nazareth aflegde, bemerkte hij aan haar gestalte, dat zij in gezegende staat was en dat bracht hem zorgen en allerhande twijfel, want hij wist niets van de boodschap van de engel aan de Heilige Maagd. Jozef had zich onmiddellijk na het huwelijk naar Bethlehem begeven om familiezaken te regelen en Maria was in die tussentijd met haar ouders en enkele vriendinnen naar Nazareth vertrokken. De begroeting van de engel vond plaats voor Jozef naar Nazareth was teruggekeerd. Maria had in haar grote nederigheid Gods geheimen voor zich bewaard. Jozef, door zijn waarneming verontrust, liet niets blijken, maar voerde inwendig een hevige strijd. De Heilige Maagd, die zich hierover reeds bezorgd had gemaakt, werd nu ernstig en nadenkend en dit verhoogde nog de onrust van de Heilige Jozef.

Toen zij in Nazareth aankwamen, zag ik de Heilige Maagd niet onmiddellijk met Jozef in haar woning terugkeren, maar eerst enkele dagen bij een verwante familie haar intrek nemen en wel bij de ouders van de latere discipel van Jezus, Parmenas, die een van de zeven diakens in de eerste Christelijke gemeente te Jeruzalem is geworden.

Deze lieden waren aan de Heilige Familie verwant. De moeder was een zuster van de derde man van Maria van Cleophas, de vader van Simeon, bisschop van Jeruzalem.

Zij hadden te Nazareth een huis en een groententuin. Ook van Elisabeths zijde waren zij met de Heilige Familie verwant.

Bij deze lieden zag ik de Heilige Maagd enige dagen vertoeven, voor zij naar haar woning terugkeerde. De onrust van de Heilige Jozef steeg echter dermate, dat hij, toen Maria weer bij hem haar intrek wou nemen, het besluit maakte om haar te verlaten en in het geheim de vlucht te nemen. Toen hij met deze gedachten rondliep, verscheen hem in een droom een engel, die hem troostte.


08-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 5.1 Maria en Jozef
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofdsstuk 5.1 Maria en Jozef

Uit de jeugd van de Heilige Jozef

Van het vele, dat ik vandaag (18 maart) uit de jeugd van de Heilige Jozef gezien heb, herinner ik mij nog het volgende:

Jozef, wiens vader Jacob heette, was de derde van zes broers. Zijn ouders woonden nabij Bethlehem in een groot gebouw, het voormalig stamhuis van David, wiens vader Isaï of Jesse er in gewoond had. Ten tijde van Jozef was echter, behalve de hoofdmuren, niet veel van het oude gebouw meer over. Het had een zeer luchtige, waterrijke omgeving. Ik ben er nog beter van alles op de hoogte dan in ons dorpje Flamske.

Voor het huis lag, zoals dit ook in de huizen van het oude Rome het geval was, een voorhof, dat door overdekte zuilengangen als door een soort priëel omgeven werd. Er waren figuren in die zuilengangen aangebracht die leken op de hoofden van mannen. Aan de ene zijde van het voorhof bevond zich een waterbron onder een klein stenen gebouw. Het water sprong uit dierenkoppen te voorschijn. In de onderste verdieping van het gebouw ontwaarde men geen vensters. Hoger echter waren ronde openingen zichtbaar. Ik zag ook een deur. Rondom het bovengedeelte van het huis liep een brede galerij, aan wier hoeken zich kleine torens in de vorm van korte, dikke zuilen verhieven, die eindigden in grote bollen of koepels, waarop vaantjes waren aangebracht. Uit de openingen van deze koepels, die men via trappen kon bereiken, kon men heel de omtrek zien, zonder zelf gezien te worden.

Op Davids paleis te Jeruzalem bevonden zich ook zulke torentjes en uit de koepel van een van deze beschouwde hij Bethsabee, die zich baadde. Deze bovengalerij van het huis omsloot een lage verdieping met een plat dak. Hierop was ook een verhevenheid met zo'n torentjes aangebracht. Hier woonden Jozef en zijn broers en in het bovenste gedeelte hun leermeester, een oude jood. Zij sliepen allen rondom een vertrek in het midden van de verdieping, waar een galerij rondliep. De slaapsteden, die uit tapijten bestonden en die overdag tegen de muur werden opgerold, waren door verplaatsbare schermen van elkaar gescheiden. Ik heb hen in hun vertrekken zien spelen. Zij hadden speelgoed in de vorm van dierfiguren, die er uitzagen als kleime mopshondjes (deze naam geeft zij gewoonlijk aan allerlei dierfiguren en karikaturen die zij niet kent). Ik zag ook, hoe hun leermeester hen in verschillende zaken onderrichtte, waarvan ik weinig begreep. Ik zag, hoe hij in grillige vormen stokken op de grond legde en de knapen in deze figuren liet gaan staan. Dan zag ik de jongens in andere vormen overspringen, de stokken van elkaar schuiven, ze verleggen en rangschikken, waarbij zij dan moesten passen en meten. Ik leerde ook hun ouders kennen. Zij bekommerden zich weining om hun kinderen en kwamen er zelden mee in aanraking. Zijn schenen mij niet goed, maar ook niet slecht.

Jozef, die ik in mijn beschouwing er als een jongen van ongeveer acht jaar uitzag, was in vele opzichten verschillend van zijn broers. Hij had veel talent en was heel ijverig in het leren, maar hij was eenvoudig, stil, vroom en zonder eerzucht. Hij was dikwijls het mikpunt van de plagerijen van zijn broers. De jongens hadden ieder een afzonderlijk tuintje. Aan de ingang, bevonden zich bovenop pilaren, enigszinds overdekt door nissen, figuren in de vorm van een bakerkindje, zoals ik er meermalen ook op het voorhangsel van de bidvertrekken van de Heilige Anna en de Heilige Maagd zag afgebeeld, met dit verschil, dat bij Maria het kindje iets in de arm hield dat aan een kelk deed denken, waaruit iets kronkelends te voorschijn kwam.

In het huis zelf leken de figuren op bakerkindjes met ronde, stralende gezichtjes. Ik heb voornamelijk, in veel oudere tijden, vele dergelijke voorstellingen te Jeruzalem opgemerkt. Ook bij versieringen in de tempel kwamen zij voor. In Egypte zag ik ze eveneeens: zij droegen er in de regel mutsjes op het hoofd. Onder de figuren, die Rachel uit het huis van haar vader Laban wegvoerde, zag ik er ook van dit soort. Deze waren echter kleiner. Bij de Joden heb ik ze in kastjes of korven zien liggen. Naar ik veronderstel, stelden zij het kind Mozes voor, toen het op de Nijl dreef, en de inbaking was stellig een zinspeling op de hechte band van de Wet. Menigmaal dacht ik: zij hebben deze voorstelling, zoals wij het kindje Jezus hebben.

In de tuintjes van de jongens groeiden kruiden, heesters en kleine bomen. Ik zag hoe de broers van Jozef in diens tuintje dikwijls alles heimelijk vertrapten en uit de grond rukten. Zij veroorzaakten hem veel leed. Dikwijls zag ik, hoe hij onder de zuilengangen van het voorhof, naar de muur gekeerd, met uitgestrekte armen en op de knieën tot God bad en hoe zijn broers hem dan dikwijls kwamen in de rug duwen. Eens, toen hij op de knieën zat, zag ik dat één van hen met zijn voet op de rug ging staan en toen Jozef hiervan niets scheen te bemerken, deze mishandeling zo ruw herhaalde, dat de arme jongen op de harde, stenen vloer terecht kwam. Ik maakte hieruit op dat Jozef zich niet in een wakende toestand bevond, doch biddend in vervoering moest zijn geraakt. Toen hij tot bewustzijn kwam was hij niet vertoornd en op wraakneming bedacht, maar hij zocht eenvoudig een verborgen hoeje op, om zijn gebed te kunnen voortzetten.

Ik zag hoe tegen de buitenmuren van het huis kleine woningen gebouwd waren, die door vrouwen van middelbare leeftijd bewoond werden. Zij gingen altijd met een omsluierd gelaat, zoals ik daar te lande meermaals vrouwen bij scholen heb zien wonen. Zij bleken tot het dienstpersoneel van het huis te behoren, want ik zag ze in en uit lopen en verschillende werkzaamheden verrichten. Zij droegen water aan, wasten en poetsten, plaatsten de luiken voor de vensteropeningen, rolden de bedden tegen de muur op en plaatsten er gevlochten schermen voor. Ik zag Jozefs broers dikwijls met deze vrouwen in gesprek, hen behulpzaam zijn bij de arbeid of ook met hen schertsen.

Jozef deed zoiets niet: hij was hiervoor te ernstig en in zich zelf gekeerd. Het kwam mij voor dat er ook dochters in huis waren. De inrichting van de benedenvertrekken verschilde weinig met die in Anna's woning, alleen was hier meer ruimte.

Jozefs ouders waren over hem niet zeer tevreden. Hun verlangen was, dat Jozef met zijn talenten, zich een aanzienlijke positie zou verwerven, doch hij voelde zich hiertoe niet geroepen. Bidden en een nederig handwerk uitoefenen was zijn enig streven, maar dit was zijn ouders te eenvoudig en te gewoon. Om zich aan de voortdurende plagerijen van zijn broers te onttrekken, zag ik hem dikwijls, toen hij ongeveer twaalf jaar oud was, aan de andere zijde van Bethlehem, niet ver van de latere geboorteplaats van de Messias, bij enige godvrezende vrouwen de dag doorbrengen. Deze behoorden tot een kleine vereniging van Essenerinnen, die aan de ene kant van de heuvel, waarop Bethlehem gebouwd is, een rij van rotswoningen bewoonden, tuintjes bij hun woningen onderhielden en aan de kinderen van de Esseners onderricht gaven. Dikwijls, wanneer zij in hun rotswoning in het licht baden van een rol die aan de muur hing, zag ik de kleine Jozef, moe van de plagerijen van zijn broers, tot hen zijn toevlucht nemen en met hen bidden. Ook zag ik hoe hij zich in de grot ophield, waarin later de kleine Jezus geboren werd. Hij bad er veel in eenzaamheid ofwel vervaardigde hij, in de nabijgelegen werkplaats van een oude timmerman, kleine voorwerpen uit hout. Jozef ging de man dikwijls gezelschap houden, hielp hem bij zijn werk en leerde zo stilaan het timmermansvak, waarbij hem de meetkunst die hij in het ouderlijk huis had geleerd, grote diensten bewees.

De vijandige gezindheid van zijn broers maakte het hem uiteindelijk onmogelijk om nog langer in het ouderlijk huis te verblijven. Ik zag hoe een vriend uit Bethlehem, dat door een kleine beek van zijn vaders huis gescheiden was, hem van andere kleren voorzag, waarin hij op zekere nacht de ouderlijke woning ontvluchtte om elders als timmerman in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij zal toen 18 à 20 jaar oud zijn geweest.

Het eerst zag ik hem te Libonah als timmermansknecht werkzaam, waar hij zijn vak grondig leerde. Het huis van zijn meester grensde aan oude muren, die van de stad uit, langs een smalle bergrand leidden, evenals aan een straat die leidde naar een vervallen burcht. Er woonden in die muur veel arme lieden. Ik zag er Jozef tussen hoge muren, waarin aan de bovenzijde luchtopeningen waren uitgehouwen, werken aan lange balken. Het waren ramen waarin vlechtwerk werd aangebracht. Zijn meester was een arme man, die doorgaans slechts grove vlechtwerken vervaardigde of dergelijke geringe arbeid verrichtte.

Jozef was goedaardig, zeer vroom en vol eenvoud: iedereen hield van hem. Ik zag hem voor zijn meester gewillig alle werkzaamheden verrichten zoals spaanders bijeenzoeken en hout verzamelen en op de rug dragen. In het gezelschap van de Heilige Maagd is hij later deze streek eens voorbij gereisd en naar ik meen heeft hij toen zijn vroegere werkplaats met haar bezocht.

Zijn ouders verkeerden aanvankelijk in de mening dat hij in handen van rovers was gevallen. Ik zag echter hoe hij na verloop van enige tijd door zijn broers ontdekt en uitgescholden werd, want zij waren beschaamd over zijn armoedige levenswijze, waaraan hij echter in zijn eenvoud geen einde wou aan maken. Hij verliet nu deze plaats en was later werkzaam te Thanath (Thaanach), nebij Megiddo, aan een riviertje (Kison) gelegen, dat zich in zee uitstort. Deze plaats ligt niet ver verwijderd van Apheke, de vaderstad van de apostel Thomas. Hier was hij in dienst bij een welgestelde meester, die betere arbeid te bieden had. Nog later zag ik hem in Tiberias werkzaam. Hij woonde er alleen in een huis dat aan het water gelegen was. Jozef zal toen ongeveer 33 jaar geweest zijn. Zijn ouders te Bethlehem waren reeds lang gestorven. Twee van zijn broers woonden nog in zijn geboortestad, de overigen leefden verspreid. De ouderlijke woning was in vreemde handen overgegaan en de gehele familie was spoedig daarop verarmd.

Jozef was zeer vroom en bad voortdurend om de komst van de Messias. Hij was juist druk bezig om in zijn woning een nog meer afgelegen vertrek als bidplaats in te richten, toen hem een engel verscheen, die zei dij hij dit niet moest doen, want evenals aan de aartsvader Jozef eens door de wil van God het beheer over de korenschuren in Egypte werd overgedragen, zo zou ook aan hem de graanschuur des Heils worden toevertrouwd. Jozef, eenvoudig als hij was, verstond dit niet en bleef in het gebed volharden, totdat een stem hem beval zich naar de tempel van Jeruzalem te begeven, waar hij volgens goddelijk raadsbesluit de echtgenoot van Maria werd.

Hij was hiervoor nog niet getrouwd, leefde zeer teruggetrokken en vermeed de omgang met vrouwen.

Wij zullen bij latere beschouwingen van A.C. Emmerich nog verschillende andere aantekeningen over de familie van de Heilige Jozef en in het bijzonder over zijn broers ontmoeten, die echter in de vele mededelingen te zeer zijn ingevlochten, dan dat de schrijver ze hier met zekerheid alle kan mededelen. Daar zich echter de gelegenheid er toe ongezocht aanbood, zullen we nu melding maken van een oudere broer van Jozef, die in Galilea woonde.

Toen wij de reeds uiteengezette verwantschap tussen Jozef en Joachim nasloegen in onze dagboeken, die daarvan op 24 augustus 1821 melding maken, vonden we op diezelfde datum, de feestdag van de heilige Bartholomeus, een breedvoerige beschouwing van deze apostel medegedeeld, welke A.C. Emmerich, door een relikwie der heiligen in vervoering geraakt, gehad heeft. In dit visioen werd vermeld dat Bartholomeus' vader uit Gessur lange tijd de baden bij Bethunië gebruikte en zich later voorgoed in die streek vestigde, vooornamelijk uit vriendschap voor de oudere broer van de Heilige Jozef: Zij herhaalde:

Hij vestigde zich dicht bij Dabbeseth in een dal, waar Zadok, een vrome oudere broer van Jozef woonde, met wie Bartholomeus' vader tijdens zijn badkuur een innige vriendschap had gesloten. Zadok had twee zonen en twee dochters. Deze kinderen hielden omgang met de Heilige Familie, en toen de 12-jarige Jezus, in de tempel was achtergebleven, verloren door zijn ouders, gingen zij ook bij deze familie naar Hem op zoek. Ik zag dat de zonen van Zadok, toen zij nog kinderen waren, tot de speelmakkers van Jezus behoorden.

Johannes wordt aan Zacharias beloofd

Ik zag Zacharias aan Elisabeth zeggen dat hij zo zwaarmoedig was, want de tijd naderde weer dat hij te Jeruzalem in de tempel dienst moest doen, en hij ging er met een bedrukt hart heen omdat hij er, wegens de onvruchtbaarheid van zijn vrouw gehoond werd. Zacharias had twee keer per jaar dienst in de tempel.

Zij woonden niet in Hebron zelf, maar in Jutta, dat er ongeveer een uur af lag. Tussen Jutta en Hebron lagen vele oude muren, waaruit men zou opmaken dat deze plaatsen vroeger een geheel vormden. Aan de andere zijde van Hebron stonden verschillende huizengroepen, allen overblijfselen van het grote Hebron van weleer, want de stad was vroeger zo groot als Jeruzalem. Te Hebron woonden de minder aanzienlijke priesters, te Jutta de voornamere en Zacharias stond aan het hoofd ervan. Hij en Elisabeth stonden wegens hun deugd en ook als afstammelingen van Aäron in hoog aanzien.

Ik zag nu dat Zacharias op een klein landgoed, dat hij in de omtrek van Jutta bezat, met verschillende andere priesters uit die streek bijeenkwam. Het bestond uit een tuin met vele prieëltjes en een kleine woning. Zacharias bad er met de vergaderde priesters en onderrichtte hen. Het was een soort voorbereiding tot de tempeldienst die zij moesten gaan verrichten. Ik hoorde ook hoe zij spraken over de zwaarmoedigheid van Zacharias en dat hij een voorgevoel had alsof hem iets ongewoons te wachten stond.

Ik zag hem vervolgens in hun gezelschap naar Jeruzalem optrekken, waar hij nog vier dagen wachten moest tot zijn beurt in de tempel gekomen was. Hij verrichtte gedurende die tijd in het voorste gedeelte van de tempel zijn gebeden. Toen hij nu aan de beurt was om het reukoffer te ontsteken, zag ik hem het heilige van de tempel binnengaan, waar het gouden reukaltaar bij de ingang van het allerheiligste stond. Het dak werd boven het altaar geopend zodat men de vrije hemel kon zien. Buiten kon men de offerende priester niet zien, wel zag men er de rook opstijgen. Toen Zacharias was binnengegaan, sprak een andere priester enige woorden tot hem en verwijderde zich.

Ik zag Zacharias, toen hij alleen was, zich door een voorhangsel, naar een plaats begeven waar het donker was. Hij nam daar iets, bracht het naar het altaar en ontstak het offer. Nu zag ik aan de rechterzijde van het altaar een schitterend licht over hem neerkomen en daarin een lichtende gestalte die hem naderde. Verschrikt en tegelijk in zielsverrukking zonk hij aan de rechterzijde van het altaar neer. De engel richtte hem weer op, sprak lang met hem en Zacharias gaf antwoord.

Ik zag boven Zacharias de hemel geopend en twee engelen daalden tot hem neer als van een ladder. Zijn gordel was losgemaakt en zijn kleed stond open en het was of een der engelen iets van hem wegnam en de andere een klein, lichtend voorwerp in zijn zijde legde. Dit geschiedde op dezelfde wijze als bij Joachim, toen deze voor de ontvangenis van de Heilige Maagd, zijn zegen van de engel ontving.

De priesters verlieten onmiddelllijk het heilige, nadat zij het reukoffer ontstoken hadden. Toen nu Zacharias lang op zich liet wachten, werd de daarbuiten biddende menigte zeer ongerust. Zacharias had de spraak verloren en ik zag dat hij iets op een tafeltje schreef voor hij buitenging.

Toen hij nu uit de tempel op het voorplein trad, naderden velen hem met de vraag waarom hij zolang wegbleef. Hij kon echter geen antwoord geven en maakte met de hand een gebaar naar zijn mond en naar het tafeltje: dit werd vervolgens aan Elisabeth te Jutta gezonden om haar van Gods barmhartigheid, van de belofte aan hem en van zijn onvermogen tot spreken, in kennis te stellen. Hij zelf zou na korte tijd naar huis terugkeren. Elisabeth had echter ook een openbaring ontvangen, maar hier ben ik de bijzonderheden rond vergeten.

Wij hebben hier slechts medegedeeld wat A.C. Emmerich gedurende haar ziekte in korte trekken verhaalde. Om echter de lezer het gesprek van de Engel met Zacharias en de woorden van Elisabeth voor de geest te roepen, laten wij hier de tekst van de Heilige Schrift volgen (Lucas I 5-25):

In de dagen van Herodes, koning van Judea, was er een priester met name Zacharias, uit het priestergeslacht van Abias en zijn vrouw was uit de dochteren van Aaron en haar naam was Elisabeth. Beiden waren rechtvaardig voor God en wandelden onberispelijk in alle geboden en instellingen van de Heer. En zij hadden geen kroost, want Elisabeth was onvruchtbaar en beiden waren in dagen gevorderd. Maar het geschiedde, terwijl hij op de beurt van zijn geslacht voor God de priesterdienst waarnam, dat hij naar priesterlijk dienstgebruik door het lot werd aangewezen, om binnen te gaan in tempel des Heren en wierook te offeren. En geheel de volksmenigte stond buiten te bidden op het uur van het wierookoffer. Doch hem verscheen een engels des Heren, staande ter rechterzijde van het reukofferaltaar. En Zacharias ontstelde bij dat gezicht en vrees overviel hem. Maar de engel zei tot hem: Vrees niet, Zacharias, want uw gebed is verhoord, en uw vrouw Elisabeth zal u een zoon baren en gij zult zijn naam Joannes noemen. En u zal vreugde zijn en gejuich, en velen zullen zich om zijn geboorte verblijden. Want hij zal groot zijn voor de Heer, en wijn en sterke drank zal hij niet drinken, en van de Heilige Geest zal hij vervuld worden reeds van de schoot van zijn moeder af. En velen van de kinderen van Israël zal hij bekeren tot de Heer, hun God. En hij zal vóór Hem uitgaan in de geest en de macht van Elias, om de harten der vaderen terug te brengen tot de kinderen en weerspannigen in de wijsheid van rechtvaardigen, om de Heer een wel toegerust volk te bereiden. En Zacharias zei tot de engel: waaraan zal ik dat erkennen? Want ik ben oud en mijn vrouw is op jaren. En de engel antwoordde en zei hem: Ik ben Gabriël, die voor Gods aangezicht staat en ik ben gezonden om u toe te spreken en u deze heilboodschap te brengen. En zie, gij zult zwijgende zijn en niet in staat om te spreken tot de dag dat dit zal geschieden, omdat gij niet geloofd hebt aan mijn woorden, die op hun tijd zullen vervuld worden. En het volk stond op Zacharias te wachten, en men verwonderde zich over zijn uitblijven in de tempel. Maar buiten gekomen kon hij niet tot hen spreken, en ze begrepen dat hij in de tempel een verschijning gezien had en hij gaf hun gebarentekens en bleef stom. En zodra de dagen van zijn tempeldienst ten einde waren, ging hij naar huis. En na deze dagen werd Elisabeth, zijn echtgenote, zwanger, en ze verborg zich vijf maanden lang zeggende: omdat de Heer mij aldus gedaan heeft, in de dagen toen Hij nederzag om mijn oneer onder de mensen weg te nemen.

Huwelijk van de Heilige Maagd

Maria leefde met meer andere maagden onder het toezicht van vrome vrouwen in de tempel. Deze maagden hielden zich bezig met het borduren van tapijtwerken en priesterkledij. Ook was haar de reiniging van deze kledij en van andere voorwerpen uit de tempel opgedragen. Zij bewoonden kleine cellen, vanwaar zij in de tempel konden neerzien en waar zij baden en zich met overwegingen bezighielden. Zodra deze maagden volwassen waren, werden zij uitgehuwelijkt. Door ze aan de dienst van de tempel toe te wijzen hadden haar ouders haar geheel aan God opgeofferd en reeds lange tijd heerste er onder de vrome en meer ijverige Israëlieten een stilzwijgend vermoeden, als zou door zulk een huwelijk tot de komst van de beloofde Messias worden bijgedragen.

Toen de Heilige Maagd de leeftijd bereikt had van veertien jaar en zij met nog zeven andere maagden uit de dienst van de tempel zou worden ontslagen om te worden uitgehuwelijkt, zag ik dat de Heilige Moeder Anna haar in de tempel kwam bezoeken. Joachim was reeds overleden en Anna had op bevel van God een andere man gehuwd. Toen men aan de Heilige Maagd mededeelde dat zij de tempel moest verlaten en in het huwelijk treden, hoor ik haar tot in het diepste van haar hart bewogen, voor de priesters verklaren dat zij wenste om de tempel nooit te verlaten, dat zij zich aan God alleen verloofd had en niet verlangde om te huwen. Men gaf haar echter te kennen dat zij in de echt moest treden.

Hierop zag ik de Heilige Maagd in haar bidcel met aandrang tot God bidden. Ook herinner ik mij gezien te hebben dat Maria gedurende het gebed van dorst versmachtte en zich met haar kruikje naar een put of vergaarbak begaf, om water te scheppen. Hier was het dat zij zonder zichtbare verschijning een stem hoorde, die haar iets openbaarde, dat haar troost en sterkte gaf en beval in het huwelijk te treden. Dit was niet de boodschap van de engel Gabrïël, want die zag ik eerst later te Nazareth. Ik moet echter vroeger de overtuiging hebben gehad, ook hier de verschijning van een engel gezien te hebben, want in mijn jeugd verwarde ik dikwijls de verschijning met de boodschap van de engel en meende dan, dat deze had plaatsgegrepen in de tempel.

Ik zag ook hoe de hoogbejaarde hogepriester, die niet meer gaan kon, door anderen op een stoel voor het allerheiligste gedragen werd en hoe hij, terwijl men een reukoffer ontstak, van een perkamentrol die op een tafeltje voor hem lag, gebeden las. Ik zag dat hij in geestvervoering een verschijning had en dat zijn wijsvinger in de rol op de plaats van de profeet Isaias gelegd werd, waar de woorden geschreven stonden: "En er zal een twijg ontspruiten uit de wortel van Jesse en een bloem zal uit die wortel opstijgen.

Toen de oude priester verder tot bezinning was gekomen, las hij deze plaats en ging er hem een licht op.

Ik zag vervolgens hoe men boden zond door het land, om alle ongehuwde mannen uit de stam van David in de tempel bijeen te roepen. Toen velen van hen zich in feestelijke kledij bij de tempel hadden verzameld, werd hen Maria voorgesteld en ik zag ik hun midden een zeer vrome jongeling uit de omtrek van Bethlehem. Ook deze had met grote vurigheid om de vervulling van de belofte gebeden, en ik las in zijn hart een brandend verlangen om de man van Maria te worden. Maria echter trok zich opnieuw terug in haar cel, stortte er heilige tranen uit en kon zich maar niet voorstellen dat zij geen maagd kon blijven.

Nu zag ik hoe de hogepriester, door een goddelijke ingeving, aan elk van de aanwezige mannen een tak in de hand gaf. Hij beval aan ieder van hen om hun naam op deze tak te schrijven en hem gedurende het gebed en het offer in de hand de houden. Toen zo geschiedde werden alle takken bij elkaar gevoegd en op een altaar voor het allerheiligste  neergelegd, terwijl hen werd gezegd dat, diegene wiens tak zou bloeien, door God was uitverkoren om met Maria van Nazareth in het huwelijk te treden.

Gedurende de tijd dat de takken voor het allerheiligste lagen, werden het offer en het gebed voortgezet en zag ik dezelfde jongeling, wiens naam mij maar niet wil te binnen schieten, ondertussen in een hal van de tempel met uitgestrekte armen vurig tot God bidden en hoe hij bittere tranen weende toen allen, na de aangegeven tijd, hun takken terug ontvingen met de verklaring dat geen enkele tak bloeide en geen van hen dus de door God aangewezen bruidegom van Maria kon zijn. De mannen konden naar hun woonplaats terugkeren, doch de jongeling begaf zich naar de berg Karmel, waar sedert Elias' tijd de kinderen van de profeten een kluizenaarsleven leidden en hij bleef daar in voortdurend gebed de vervulling van de belofte afsmeken.

Ik zag later, dat de priesters in de tempel opnieuw de geslachtslijsten onderzochten om te zien of er niet ergens een afstammeling van David woonde, die men niet had opgeroepen. Zij zagen de zes broers uit Bethlehem vermeld staan, maar één van hen was onbekend en leefde verborgen. Zij spoorden de verblijfplaats van Jozef op en ontdekten hem niet ver van Samaria, in een plaats aan een kleine stroom gelegen, waar hij woonde en voor een meester werkzaam was.

Op bevel van de hogepriester verscheen Jozef in zijn beste kledij te Jeruzalem en begaf zich naar de tempel. Hier moest hij, evenals de andere mannen dit hadden moeten doen, gedurende het gebed en het offer een tak in de hand houden en toen hij deze op het altaar voor het allerheiligste wou neerleggen, ontlook daaraan een witte bloesem, onder de vorm van een lelie. Ik zag een lichtgloed en het was alsof de Heilige Geest daarin over hem neerdaalde.

Nu werd Jozef als de door God bestemde bruidegom van de Heilige Maagd aangewezen en in tegenwoordigheid van haar moeder aan zijn bruid voorgesteld. Geheel onderworpen aan de wil van God nam Maria hem nederig als haar bruidegom aan.

Bruiloft en bruiloftskledij

In haar onafgebroken visioenen over Jezus' openbaar leven zag A.C. Emmerich op 24 september 1821 dat de Messias vier dagen voor zijn doopsel in de synagoge te Gopna als leraar optrad en in een huis, van een aan Joachim verwant bestuurder van de synagoge, verblijf hield. Zij hoorde bij deze aangelegenheid hoe de twee weduwen, dochters van de gastheer, zich onderhielden over de bruiloft van Jezus' ouders, die zij met nog andere verwanten in hun jeugd hadden bijgewoond. Zij deelde daarover het volgende mee:

Toen de beide weduwen in hun gesprek de bruiloft van Maria en Jozef herdachten, zag ik deze bruiloft in een visioen, en voornamelijk de bruiloftskledij van de Heilige Maagd, waarover die goede vrouwen niet uitgesproken raakten. Wat ik er mij nog van herinner, zal ik medelen.

De bruiloft van Maria en Jozef, die zeven of acht dagen heeft geduurd, werd in Jeruzalem op de berg Sion gehouden, in een huis dat dikwijls voor dergelijke feestelijkheden verhuurd werd. Er waren, behalve de leermeesteressen en de medescholieren van Maria uit de tempel, vele verwanten van Anna en Joachim tegenwoordig, onder andere ook een familie uit Gophna, vergezeld van twee dochters. De bruiloft was heel feestelijk en rijk. Vele lammeren werden er geslacht en geofferd. in het bijzonder was de bruiloftskledij van de Heilige Maagd zo uitdagend schoon, dat de aanwezige vrouwen er later, op hun oude dag, nog met genot over spraken. Dergelijk gesprek woonde ik in een visioen bij en ik vernam daaruit het volgende:

Ik heb Maria in haar bruiloftskleed zeer duidelijk gezien. Zij droeg een wollen onderkleed zonder mouwen en de armen waren met de armwindsels van het witwollen hemd omwonden. De hemden hadden toen geen gesloten mouwen, maar waren slechts windsels. Over de borst hing, tot de hals, een met witte sieraden en parels bewerkte kraag, zoals ik er een van de Essener Argos beschreven heb. Hierover werd een zeer ruim, van voren open kleed gedragen dat, van boven tot beneden, de wijdte had van een mantel met ruime mouwen. Dit kleed was  blauw van kleur en geborduurd of doorwerkt met grote, rode, witte en gele rozen, evenals de misgewaden uit vroegere, rijke tijden. De benedenzoom was met franjes en kwasten behangen, terwijl de bovenzijde bij de witte kraag nauw aansloot. Over dit kleed, dat over de gehele lengte loodrechte plooien had, droeg zij een soort scapulier op de wijze van sommige geestelijke orden, zoals bijvoorbeeld de Carmelieten. Dit kledingstuk was van witte, goudgebloemde zijde, ongeveer een halve el breed, en op de borst met parels en glinsterende stenen bezet. Het hing als een afzonderlijke baan tot de zoom van het kleed af en maakte de opening daarvan aan de voorzijde geheel onzichtbaar.

Ook dit kleed was onderaan met knopen en franjes behangen. Eenzelfde baan hing aan de rugzijde, terwijl nog kortere en smallere banen over de schouders en de armen hingen. De vier banen vormden, rondom de halsopening afhangend, een kruis. Het schouderkleed was aan beide zijden van het bovenlichaam, dus van het borststuk tot het ruggedeelte, met gouden snoeren of kettinkjes onder de armen samengetrokken, zodat het bovengedeelte van de ruime lijfrok werd bijgeengevat en het borstuk vast tegen het lichaam aansloot, zodat de gebloemde stof van het kleed aan beide zijden tussen de snoeren iets opzette.

De wijde mouwen, door de schoudergedeelten van het scapulier bedekt, sloten in het midden van de boven- en onderarm door armbanden om de arm. Deze armringen, ongeveer twee vingers breed en met letters versierd, hadden omgebogen randen en deden de wijde mouwen om de schouders, ellebogen en handen oppoffen. Aan de handen waren de mouwen afgezet met een ruche van zijde of wol.

Daarover heen droeg zij een lange, hemelsblauwe mantel, in de vorm van een omslagdoek. De joodse vrouwen droegen bij sommige kerkelijke of huiselijke aangelegenheden ook nog een soort rouwmantel met mouwen, waarvan de vorm was voorgeschreven. De mantel van Maria was boven de borst met een sierlijke halsspeld gesloten, terwsijl de hals met een witte, uit veren of vlokjes zijde bestaande ruche bedekt was. De mantel werd over de schouders geslagen, kwam aan beide zijden weer naar voor en eindigde in een lange, puntige sleep. Op de rand waren gouden bloemen aangebracht.

De haren waren op een zeer kunstige wijze gekapt. Midden op het hoofd was een scheiding aangebracht, terwijl verder tal van vlechtjes, die kruisgewijs door middel van witte zijde en parels bijeengebonden waren, een groot net vormden dat, over de schouders hangend, de rug nog verder dan het midden van de mantel met een spits toelopend weefsel bedekte. Aan het einde waren de haren naar binnen omgeslagen en de gehele rand van het haarnet was met franjes en parels versierd die, door hun gewicht, het haarnet netjes deden afhangen.

Op het hoofd droeg zij een krans van witte ruwe zijde of wol, die boven door drie banden van dezelfde stof in een pluim eindigde. Op die krans rustte een kroon, ter breedte van een hand, met juwelen versierd, die boven het hoofd werd samengehouden door drie spelden, die in een knoop eindigden. De kroon was op het voorhoofd met drie boven elkaar gezette parels versierd en aan elke zijde met één parel.

Maria droeg in de linkerhand een kransje van witte en rode zijden rozen. In de rechterhand droeg zij, als een scepter, een prachtige vergulde kandelaar zonder voet. De schacht was in het midden iets dikker en beneden de plaats, waar men ze vasthield, van knopen voorzien. De schacht eindige boven in een schoteltje, waaruit een witte vlam opflikkerde.

De schoenen hadden zolen met een dikte van twee vingers, waaronder aan de voor- en achterzijde hakken. Deze zolen bestonden volledig uit groene stof, zodat het leek alsof de voet op graszoden rustte. Twee witte en gouden riemen bevestigden ze over de wreef van de blote voet en de tenen waren, zoals bij alle goed geklede vrouwen, door een kleine, aan de zolen bevestigde kap, bedekt.

De maagden in de tempel belastten zich met het kunstvol opmaken van Maria's haar: ik heb het gezien, meerderen waren hiermee bezig en het ging vlotter dan men wel denken zou. Anna had de bruiloftskleren gebracht en Maria was zo nederig, dat ze deze niet graag aantrok. Na de voltrekking van het huwelijk werd het haarnet omhooggeslagen, de kroon afgezet, een sneeuwwitte sluier tot de helft van de armen afhangend, omgeslagen en daarop werd weer de kroon geplaatst.

De Heilige Maagd had prachtig, roodgeel haar, zeer fijne, lange, zwarte wenkbrauwen, een hoog voorhoofd, grote neergeslagen ogen met lange, zwarte wimpers, een fijne iets langere neus, een edelgevormde en lieve mond en een spitse kin. Maria was middelmatig groot. Zij bewoog zich zeer kalm, nederig en ernstig in haar kostbare kledij. Later, tijdens de bruiloft, kleedde zij zich in een gestreept en niet zo prachtig gewaad, waarvan zich een strookje onder mijn relikwieën bevindt. Dit gestreepte kleed droeg Maria ook te Cana en nog bij andere feestelijke en heilige gelegenheden.

In het bruidskleed zag ik haar nog enige malen in de tempel. Zeer rijke mensen wisselden tijdens de bruiloft wel drie- tot viermaal van kledij. Maria had in haar feestkledij hetzelfde voorkomen als rijkgetooide vrouwen uit veel latere tijd, zoals Keizerin Helena en zelf Cunegondis, al toonde ook de gewone, meer inhullende kleding van de Joodse vrouwen, die meer weg had van de Romeinse kledij, nogal veel verschil. Op de Sion, niet ver van het Coenaculum, woonden veel wevers, die allerhande schone stoffen vervaardigden, wat ik bij deze gelegenheid opmerkte.

Jozef droeg een lange en ruime, blauwkleurige rok, die van de borst tot de benedenzoom met lissen en haken of met knopen gesloten werd. Ook de wilde mouwen waren opzij met knopen vastgemaakt: zij hadden brede opslagen en aan de binnenkant een soort zakken. Om de hals droeg hij een bruine kraag, of liever een brede stool en op de borst hingen twee witte banen neer, zoals bij onze priesters. Zij waren echter veel langer.

Ik heb de voltrekking van het huwelijk van Jozef en Maria, het bruiloftsmaal en de overige feestelijkheden bijgewoond. Ik zag echter tegelijkertijd zovele andere zaken en ik ben zo ziek en zo dikwijls gestoord, dat ik niets meer over dit durf mede te delen, uit vrees alles te verwarren.

De trouwring van de Heilige Maagd

Op 29 juli 1821 zag A.C. Emmerich in een visioen enige grafdoeken van de Messias, alsook afbeeldingen van de Heer, die op wonderbare wijze op doeken waren afgedrukt. Terwijl zij in haar visioen langs verschillende plaatsen gevoerd werd, waar deze heilige overblijfselen soms met eerbied bewaard worden, maar soms ook door de mensen zijn vergeten, maar voor de engelen en vrome zielen een voorwerp van verering zijn, meende zij in een van deze plaatsen ook de trouwring van de Heilige Maagd te hebben gezien. Hierover deelde zij het volgende mede:

Ik zag de trouwring van de Heilige Maagd. Hij is niet van goud, zilver of enig metaal, heeft een donkere kleur en geeft een schittering af. Hij is niet dun en smal, eerder dik en ongeveer een vinger breed. Ik zag dat hij effen was en toch leek het of er zich kleine regelmatige driehoeken op bevonden, waarin letters gegraveerd waren. Aan de ene zijde, die aan de binnenzijde van de hand gedragen werd, was hij heel glad. Op de ring stond iets getekend. Ik zag hem in een prachtige kerk, bewaard achter verschillende sloten. Vrome mensen strijken hier hun trouwringen aan als zij gaan huwen.

Op 3 augustus verhaalde zij nog dat zij de laatste dagen veel bijzonderheden over de trouwring van de Heilige Maagd had gezien, maar door haar ziekte niet alles in behoorlijke volgorde kon mededelen.

Ik woonde vandaag een feest bij in een kerk van Italië, waar de trouwring zich bevindt. Het kwam mij voor dat deze zich in een soort monstrans bevond, opgehangen boven het tabernakel. Het altaar was groot en smaakvol met zilveren voorwerpen versierd. Er werden vele ringen aan de monstrans gestreken.

Tijdens dit feest zag ik, aan weerszijden van de ring, Maria en Jozef in hun trouwkledij en het was alsof Jozef de ring aan de vinger stak van de Heilige Maagd. Ik zag de ring toen glinsteren en zich als het ware bewegen.

Links en rechts van dit altaar zag ik twee andere altaren, die waarschijnlijk niet in deze kerk thuis hoorden, maar mij slechts in mijn beschouwing bij elkaar getoond werden. In het rechtse altaar bevond zich een Ecce Homo, dat op wonderbare wijze in het bezit was gekomen van een godvrezende, Romeinse raadsheer die bevriend was met de Heilige Petrus. In het linkse altaar zag ik één van de grafdoeken van de Messias.

Toen de bruiloft was beëindigd, keerde Anna met haar gevolg naar Nazareth terug en ook Maria begaf zich met enige gezellinen, die tegelijk met haar de tempel hadden verlaten, daarheen. In feestelijke optocht verlieten zij Jeruzalem. Ik weet niet hoever Maria door haar vriendinnen begeleid werd. De eerste nacht brachten zij weer door in de levietenschool te Bethoron.

Jozef had zich na afloop van de bruiloft naar Bethlehem begeven om er enige familiezaken te regelen. Hij is pas later naar Nazareth vertrokken.

Terugkeer naar Nazareth

Alhoewel A.C. Emmerich de visioenen uit het leven van de Heilige Familie steeds op de verschillende kerkelijke feestdagen zag, heeft zij toch de jaarlijkse gedenkdagen van enkele gebeurtenissen van de kerkelijke vieringsdag zien afwijken. Zo zag zij de eigenlijke geschiedkundige dag van de geboorte van de Messias een volle maand vroeger en wel op 25 november, welke datum, volgens haar beschouwingen, in het geboortejaar van Christus met 10 Kisleu samenviel, waarop zij dan ook de Heilige Jozef 15 dagen later het Feest van de Tempelwijding of van de Lichten, dat op 25 Kisleu begon, gedurende meerdere dagen, door het ontsteken van lichtjes in de grot van Bethlehem, zag meevieren. Dat is de reden waarom zij het feest van Maria Boodschap eveneens een maand vroeger, en dus op 25 februari zag. Het was in het jaar 1821 dat A.C. Emmerich dit voor het eerst mededeelde. Zij voelde zich toen zeer ziek, de reden waarom haar mededelingen aanvankelijk met minder samenhing geschiedden.

Zij had vroeger reeds medegedeeld dat de Heilige Jozef na zijn huwelijk niet dadelijk meereisde naar Nazareth, doch eerst naar Bethlehem ging, om er enkele familiale aangelegenheden te regelen. Anna en haar tweede echtgenoot begaven zich met de Heilige Maagd en enkele gezellinnen naar Galilea, waar Anna op ongeveer een uur afstand van Nazareth bezittingen had. Anna richtte voor de Heilige Familie het huisje in, dat zij te Nazareth bezat, terwijl Maria, zolang Jozef afwezig was, bij haar bleef wonen.

Vooraleer A.C. Emmerich haar visioen over de boodschap van de engel mededeelde, verhaalde zij twee gedeelten uit vroegere beschouwingen, waarvan wij de betekenis slechts kunnen gissen. Nog zeer zwak door een ernstige ongesteldheid, deelde zij, niet lang na het verhaal over het huwelijk van Maria en Jozef het volgende mede:

Ik heb in de woning van de Heilige Anna een feest bijgewoond. Behalve haar tweede man, de Heilige Jozef en de Heilige Maagd, waren er ook nog ongeveer zes andere gasten en enige kinderen tegenwoordig. Allen zaten aan een tafel waarop bekers stonden. De Heilige Maagd droeg een veelkleurige mantel, evenals misgewaden uit vroegere tijden, met rode, blauwe en witte bloemen verwerkt. Zij droeg een doorzichtige sluier en daarover een zwarte sluier. Dit feest leek nog tot de bruiloft te behoren.

Verder deelde zij hierover niets mede, en wij kunnen veronderstellen dat deze maaltijd plaatsvond toen Maria, na de komst van de Heilige Jozef, haar moeder ging verlaten, om met haar echtgenoot het huisje van Nazareth te betrekken. 's Anderendaags vervolgde zij:

Vannacht heb ik in mijn beschouwing de Heilige Maagd gezocht en mijn begeleidende geest voerde mij naar de woning van de Heilige Anna, die ik tot in de kleinste bijzonderheden opnieuw herkende. Jozef en Maria waren er niet meer. Ik zag hoe de Heilige Anna zich klaarmaakte om naar het nabijgelegen Nazareth te gaan, waar de Heilige Familie nu woonde. Zij droeg een pak onder de arm dat bestemd was voor Maria. Zij ging over een vlakte en vervolgens door een klein bos naar Nazareth, dan aan de voet van een berg ligt.

Ik volgde haar daarheen. Jozefs woning lag niet ver van de poort. De woning was kleiner dan die van Anna. In de nabijheid bevond zich een vierkante put, waar men enkele treden moest afdalen: voor het huis bevond zich een vierkante, open plaats. Ik zag Anna aan haar dochter een bezoek brengen en haar overhandigen wat ze had meegebracht. Ik zag ook hoe Maria zich zeer bedroefd voelde en hoe zij haar moeder, die terug naar huis keerde, een eindje vergezelde. Ik bemerkte de Heilige Jozef in het voorste gedeelte van het huis, in een afzonderlijk vertrek.

Deze gedeelten kunnen wij waarschijnlijk op de volgende wijze aanvullen. Anna bracht het eerste bezoek aan haar dochter te Nazareth en overhandigde haar een geschenk. Maria, die nu alleen en van haar moeder gescheiden leefde, was diep bedroefd toen ze opnieuw wegging en vergezelde haar. Jozef bleef alleen in het huis.

De boodschap van de engel

Op 25 maart 1824 sprak A.C. Emmerich: Ik heb in de afgelopen nacht de boodschap als een kerkelijk feest gezien en ontving nogmaals met beslistheid de ervaring, dat de Heilige Maagd nu reeds vier weken in gezegende staat was. Dit werd mij uitdrukkelijk gezegd, omdat ik reeds op 25 februari de boodschap heb gezien, maar het beeld niet geloofde en het daarom niet verteld heb. Ik kreeg vervolgens de volledige gebeurtens weer voor ogen, zoals zij zich uiterlijk heeft toegedragen.

Kort na het huwelijk zag ik de Heilige Maagd in Jozefs huis te Nazareth, waarheen ik door mijn begeleidende geest gevoerd werd. Jozef was met twee ezels op reis gegaan, naar ik meen om een erfenis of om handwerkgereedschap te gaan halen. Hij scheen op weg naar huis te zijn. In de ochtend waren Anna's tweede echtgenoot en enige andere mannen in Jozefs woning geweest, doch weer vertrokken.

Behalve de Heilige Maagd en twee jonge meisjes van haar leeftijd, ik denk medescholieren uit de tempel, zag ik de Heilige Anna en een verwante weduwe in huis, die als dienstmaagd bij haar was en later, na de geboorte van de Messias, mee naar Bethlehem reisde. Alles was door Anna in het huis geheel nieuw ingericht.

Ik zag deze vrouwen bedrijvig de woning op en neer gaan en later samen in de tuin wandelen. Tegen de avond zag ik ze weer in huis terugkeren, waar zij, staande om een tafeltje, luidop baden en zich vervolgens met kruiden voedden die waren opgediend. Later gingen zij uiteen. Anna liep als een bedrijvige huismoeder nog lang in huis op en neer, terwijl de beide jongemeisjes zich naar afzonderlijke vertrekken begaven. Ook Maria trok zich in haar slaapkamer terug. De kamer van de Heilige Maagd lag dicht bij de stookplaats in het achterste deel van het huis. De stookplaats bevond zich niet, zoals in Anna's huis, in het midden, maar op zij van het huis. De ingang was op zij van de keuken. Men bereikte Maria's kamer langs drie treden, die nogal schuin liepen: immers, dit vertrek bevond zich op de hoger gelegen rotsgrond. Tegenover de deur had de kamer een ronde vorm en in dit gedeelte, dat door een meer dan manshoogte reikend scherm was afgescheiden, bevond zich het opgerolde bed van de Heilige Maagd. De wanden van het vertrek waren tot op zeker hoogte bedekt met vlechtwerk, dat iets grover was dan de verplaatsbare, lichte schermen. Door aanwending van hout in verschillende kleuren, was er een geruit patroon in verwerkt. De zoldering van het vertrek was door enige evenwijdige geplaatste balken gevormd, waartussen stervorming vlechtwerk was aangebracht.

Ik werd door de lichtende jongensgestalte, die mij altijd vergezelt, deze kamer binnengeleid en zag er, wat ik, zo goed als ik hiertoe in staat ben, ga mededelen:

Toen de Heilige Maagd het slaapvertrek was binnengetreden, hulde zij zich achter het scherm in een lang, witwollen bidgewaad met een brede gordel en sloeg een geelachtige witte sluier over het hoofd. Ondertussen verscheen er een dienstmaagd met licht en ontstak een lamp met verschillende armen, die van de zoldering omlaag hing. Hierna verwijderde de dienstmaagd zich. De Heilige Maagd nam nu een laag tafeltje, dat ineengeschoven tegen de muur stond en plaatste het in het midden van de kamer. Tegen de muur geplaatst, bestond het uit een beweegbaar blad met twee poten. Maria stelde het blad in horizontale richting en schoof de helft van de ene tafelpoot, die gespleten was, naar voor, zodat het tafeltje nu op drie poten stond. De kant van het blad, waaronde deze derde poot stond, was afgerond. Het tafeltje was met een blauwe en rode doek overtrokken, dat aan de niet afgeronde zijde van het blad was ingehaald en van franjes voorzien neerhing. In het midden van het doek was een patroon geborduurd: ik weet niet meer of het een letter, dan wel een versiering moest voorstellen. Op de afgeronde zijde lag een wit kleed opgevouwen en een schriftrol lag op het tafeltje.

Toen de Heilige Maagd dit tafeltje tussen haar bed en de deur, dat in het midden van het vertrek was, geplaatst had, iets meer naar links, waar een tapijt de vloer bedekte, nam zij een knielkussen, dat zij er voor neerlegde en met de beide handen op het tafeltje geleund, knielde zij neer. De deur van de kamer was rechts voor haar en zij was met de rug naar haar bed gekeerd.

Maria trok de sluier over haar gelaat en hield de handen kruiselings voor de borst. Zij vouwde de handen echter niet. Zo zag ik haar lange tijd vurig bidden met de blik naar de hemel gericht. Zij smeekte om de verlossing, om de beloofde koning en dat haar gebed iets tot zijn komst zou mogen bijdragen. Lang bleef zij, aldus biddend, neergeknield en liet vervolgens het hoofd op de borst zinken.

Op dat ogenblik viel aan haar rechterzijde zo'n schitterende lichtgloed van de zoldering van de kamer schuin op haar neer, dat ik erdoor tegen de muur teruggedrongen werd, en in dat licht zag ik een schitterende jongeling in het wit met golvende haren, die voor haar neerdaalde. Het was de engel Gabriël. Terwijl hij tot haar sprak, bewoog hij even de armen. Ik zag de woorden als lichtende letters uit zijn mond komen. Ik las en hoorde ze.

Maria wendde het gelaat een beetje naar echts, maar schuchter als zij was, hief ze haar blik niet omhoog. De engel sprak verder en als op zijn bevel keerde Maria zich nu een weinig naar hem toe, hief de sluier een beetje op en antwoordde. De engel sprak weer en nu hief Maria de sluier op, zag zij de engel aan en antwoordde zij met de heilige woorden: "Zie de dienstmaagd des Heren. Mij geschiedde naar Uw woord."

De Heilige Maagd was geheel in vervoering. De kamer was in een zee van licht gehuld. Ik zag het schijnsel van de brandende lamp niet meer en kon de zoldering van het vertrek niet meer onderscheiden. De hemel scheen geopend. Een lichtstroom liet mij over de engel heen zien en aan het einde ervan zag ik een voorstelling van de Heilige Drievuldigheid in de gedaante van een driehoekig, doorschijnend licht, waarin ik datgene erkende, wat men slechts aanbidden en niet begrijpen kan, God de Almachtige Vader, de Zoon en de Heilige Geest en toch slechts de ene Almachtige God.

Toen de Heilige Maagd deze woorden had gesproken: "Mij geschiedde naar Uw woord", zag ik de gevleugelde verschijning van de Heilige Geest, echter niet zoals Hij gewoonlijk in de gedaante van een duif wordt getoond. Het hoofd was als dat van een mens en evenals vleugels gingen lichtstralen van Hem uit. Uit de borst en de handen van de gedaante zag ik drie schitterende lichtstromen in de rechterzijde van de Heilige Maagd dringen en zich midden in haar verenigen.

Toen dit licht in haar zijde was doorgedrongen, zag ik de Heilige Maagd geheel doorschijnend, en het was alsof voor dit licht de ondoorzichtigheid als de nacht verdween. Maria was op dat ogenblik zo van licht doordrongen, dat niets donker, niets verborgen meer in haar bleef. Zij was vol van licht en doorschijnend in heel haar gestalte.

Dan verdween de engel weer. De lichtgloed, van waaruit hij te voorschijn was gekomen, loste zich op. Het was alsof de hemel het licht weer had ingeademd en als vielen er uit die wegdrijvende gloed talloze witte rozenknoppen, elk met een groen blaadje, op de Heilige Maagd neer.

Terwijl ik in de kamer van de Heilige Maagd dit alles zag geschieden, had ik persoonlijk een eigenaardige ervaring. Ik verkeerde in een voortdurende vrees, alsof ik vervolgd werd en zag nu een afschuwelijke slang die door het huis de trappen op kroop naar de deur, waar ik stond. Toen het licht de Heilige Maagd doorstraalde, bevond het monster zich reeds op de derde trede. Het dier had ongeveer de lengte van een knaap, een brede, platte kop en aan de borst twee korte, huidachtige poten met klauwen als vleugels van een vleermuis, waarop het zich voortbewoog. Het was met allerlei walgelijke kleuren bevlekt en deed denken aan de slang van het paradijs, maar dan nog veel akeliger misvormd. Toen de engel uit de kamer van de Heilige Maagd verdween, verpletterde hij met zijn voet de kop van het monster, waarop dit zo vreselijk schreeuwde, dat ik er van huiverde. Ik zag dan drie grote geesten verschijnen die het wangedrocht verder het huis uitdreven en sloegen.

Toen de engel verdwenen was, zag ik de Heilige Maagd geheel in geestesvervoering in zichzelf verzonken en ik zag dat zij de menswording van de beloofde Verlosser als een kleine, menselijke lichtgestalte, waaraan alle ledematen en zelfs de vingertjes aanwezig waren, in haar lichaam zag en aanbad. Hoe geheel anders is het hier te Nazareth als in Jeruzalem! Daar moeten de vrouwen in het voorhof van de tempel blijven, terwijl alleen de priesters tot het heiligdom toegang hebben. Hier echter, in Nazareth, hier in deze kerk is een maagd de tempel zelf, en het Allerheiligste is in haar en de Hogepriester is in haar, en zij alleen is bij Hem. O, hoe schoon en wondervol, hoe eenvoudig en natuurlijk is dit! De woorden van David uit de 45ste psalm waren in vervulling getreden: "De Allerhoogste heeft zijn woontent geheiligd. God is in het midden van haar en zij zal niet wankelen."

Het was omstreeks middernacht toen ik dit geheim aanschouwde. Niet lang daarna trad Anna met de andere vrouwen bij Maria binnen. Een wondere beweging in de natuur had haar uit de slaap gewekt. Een lichtwolk was boven het huis verschenen. Toen ze de Heilige Maagd, in gebed verzonken, onder de lamp zagen knielen, verwijderden zij zich vol eerbied.

Na enige tijd zag ik, dat de Heilige Maagd zich oprichtte en zich naar het altaar bij de wand begaf. Zij wikkelde het beeld los, dat tegen de muur opgerold hing, en waarop dezelfde voorstelling van een omhuld menselijke gedaante was afgebeeld, die ik reeds gezien had in het huis van Anna bij de voorbereiding van de reis naar de tempel. Zij ontstak de aan de muur bevestigde lamp en zij bad. Schriftrollen lagen voor haar op een hoge lessenaar. Ik zag dat zij pas tegen de ochtend ging rusten.

Nu voerde mijn begeleidende geest mij uit het vertrek, en toen ik mij op het voorpleintje van het huis bevond, overkwam mij een grote schrik. Daar hield zich de afschuwelijke slang schuil en loerde op mij: zij kroop naar mij toe en trachtte zich in de plooien van mijn kleed te verbergen. Ik doorstond een ontzettende angst. Ik werd echter snel buiten het bereik van de slang gevoerd en ik zag opnieuw de drie geesten verschijnen, die op het monster los sloegen. Het akelige geschrei klinkt mij nog steeds in de oren.

Ik ontving die nacht, terwijl ik het geheim van de menswording overwoog, nog verscheidene mededelingen. Anna was op een wonderlijke wijze over alles ingelicht. Maria wist dat zij de Messias, de Zoon van de Allerhoogste, in haar ontvangen had. Alles wat in haar was, lag voor haar geestesogen open. Maar zij wist toen nog niet, dat de troon van David, Zijn vader, die de Heer hem geven zou, niet van deze aarde was. Zij wist nog niet, dat het huis van Jacob, waarover Hij, volgens het woord van de engel, in eeuwigheid zou heersen, de Kerk, de gehele herboren mensheid beduidde. Zij geloofde dat de Verlosser een heilige koning zou zijn, die het volk zou zuiveren en over de hel doen zegevieren. Zij wist nog niet, dat deze Koning, om de mensheid te verlossen, een bittere dood zou sterven.

Er werd mij geopenbaard, waarom de Verlosser negen maanden in de moederschoot moest verblijven en als kind geboren wilde worden en waarom hij niet, zoals Adam, als een volwassen mens op de aarde zou verschijnen en even schoon als deze, na zijn schepping te voorschijn trad. Ik kan dit alles niet duidelijk meer uiteenzetten. Maar dit weet ik nog, dat hij de ontvangenis en de geboorte van de mensen, die door de zondeval zo diep vernederd waren, weer wou heiligen. Maria werd Zijn moeder en Hij verscheen niet vroeger, omdat zij alleen, en geen schepsel voor of na haar, het zuivere vat van genade was, dat God de mensen had beloofd en waarin Hij mens zou worden, om de mensen door Zijn bittere lijden van hun zonden te verlossen. De Heilige Maagd was de enige reine, ontloken bloem onder alle mensen, die was opengegaan in de volheid der tijden. Alle kinderen Gods onder de mensen, die naar de volmaaktheid streefden, hebben vanaf de eerste tijden tot haar komst, medegewerkt. Zij was het enige zuiver goud van de gehele aarde. Zij alleen was het reine, onbevlekte vlees en bloed onder de mensen, ontstaan, gezuiverd, verzameld en gezegend door alle geslachten van haar voorvaderen: geleid, bewaard en gesterkt door de wet, totdat zij als de volheid van de genade verscheen. In eeuwigheid was zij vooruit gezien.

Op de feestdagen van de Moeder van de Heer laat de Heilige Kerk, door de mond van de goddelijke Wijsheid, de Heilige Maagd deze spreuken van Salomon op zich toepassen:

De Heer bezat Mij in het begin zijner wegen, eer Hij iets maakte van den beginne af.
Van eeuwigheid ben ik verordend, en van oude dagen af, eer de aarde was geworden.
Nog waren er geen afgronden, en Ik was reeds ontvangen. Nog waren de waterbronnen niet opgeweld, nog waren de bergen in hun grootse gevaarte niet gegrondvest, vóór de heuvelen werd ik geboren. Nog had Hij de aarde niet gemaakt en de vloeden en de hengsels van de aardbol.
Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar. Toen Hij naar vaste wet de afgronden met een ringwal omsloot, toen hij het zwerk vastmaakte in de hoogte en de waterbronnen afwoog, toen Hij om de zee haar grenslijn trok en de wet stelde aan de wateren om hun perken niet te overschrijden, toen Hij de grondvesten van de aarde bewoog, was Ik bij Hem en beschikte alles. En ik vermaakte Mij telken dagen, spelende voor Zijn aanschijn te allen tijde, spelende op de aardbodem, en Mijn vermaak is het te zijn met de kinderen van de mensen.
Nu dan kinderen, luister naar Mij: Gelukzalig zij, die Mijn wegen bewaren.
Luister naar tucht en wees wijs en verwerp haar niet.
Gelukzalig de mens, die naar Mij luistert en die waakt aan Mijn poorten, dag na dag, en de wacht houdt aan de posten van Mijn deur.
Die Mij vindt, zal het leven vinden en de zaligheid verkrijgen van de Heer (Spreuk VIII, 22-35).

De Heilige Maagd was bij de menswording van Christus goed veertien jaar oud. Jezus is drie en dertig en driemaal zes weken oud geworden. Ik zeg driemaal zes weken, omdat mij op dit ogenblik dit getal tot driemaal toe getoond wordt.

07-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 4.2 Opdracht van Maria
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofdstuk 4.1 Opdracht van Maria


Opdracht van Maria in de tempel

Op 8 november 1821 verhaalde A.C. Emmerich. Joachim begaf zich vandaag met Zacharias en nog andere mannen reeds vroeger naar de tempel. Daarna werd ook het kind Maria door de moeder Anna in feestelijke optocht er heen geleid. Anna opende met haar oudste dochter en Maria van Cleophas de stoet, dan volgde de kleine Maria en een hemelsblauw kleed en manteltje, terwijl ze aan de hals en de armpjes met bloemen getooid was. Zij hield een versierde kaars of fakkel in de hand. Aan weerszijden van haar liepen drie meisjes eveneens met versierde faffels: hun witte kleedjes waren met goud geborduurd. Ook deze droegen lichtblauwe manteltjes en waren geheel met bloemen omhangen. Hierop volgden de overige kinderen en jongemeisjes, allen feestelijk gekleed en allen verschillend. Wel droegen ze allen manteltjes. De gehuwde vrouwen sloten de stoet:

Van de feestherberg uit moest een omweg langs verschillende straten worden gemaakt on de tempel te bereiken. Alle ogen waren met blijdschap gevestigd op deze rijke stoet en bij verschillende huizen ontvingen ze eerbewijzen. De kleine Maria had iets indrukwekkends, iets onbeschrijfelijk heiligs over zich.

Toen de stoet de tempel naderde, zag ik vele tempeldienaren druk bezig om een zware, buitengewone grote en glinsterende poort, waarop vele figuren, druiven en korenaren waren afgebeeld, te openen. Het was de Gouden Poort waardoor de stoet zou worden binnengeleid. Om deze te bereiken moest men eerst vijftien treden opgaan. Ik kan me niet herinneren of deze treden onmiddellijk op elkaar volgden. Men wilde de kleine Maria bij de hand leiden, maar daar wilde ze niets van weten. Zonder te struikelen snelde zij tot aller ontroering vol geestdrift de trappen op.

De stoet werd door Zacharias, Joachim en enige priesters, onder de poort verwelkomd en vervolgens in een hoge zaal geleid, waar een maaltijd in gereedheid werd gebracht. Hier ging men uit elkaar. De vrouwen en de kinderen begaven zich voor het grootste gedeelte  naar de bidplaats die in de tempel was voorbehouden voor de vrouwen, terwijl Joachim en Zacharias het offer gingen bijwonen. De kleine Maria moest in één der hallen nog een ondervraging door de priesters ondergaan, en toen deze, verbaasd over de wijsheid van het kind, waren heengegaan, kleedde Anna haar dochtertje in het plechtige blauwe feestgewaad met het daarbijhorende manteltje, kroontje en sluier.

Ondertussen was Joachim met de priesters gaan offeren. Uit een bepaalde plaats werd hiertoe vuur aangebracht dat door Joachim, die tussen twee priesters in de nabijheid van het altaar stond, in ontvangst werd genomen.

Ik voel me thans te zwak om behoorlijk dit offer te beschrijven. Wat mij nog invalt, ga ik mededelen:

Men kon slechts van drie zijden het altaar bereiken. De toebereide offerstukken werden niet opeengestapeld, doch op verschillende plaatsen rondom neergelegd. Men kon aan de drie kanten bladen er uit trekken en daarop leggen, wat naar het midden van het altaar moest geschoven worden, want het was te ver om het zo met de handen te bereiken. Aan de vier hoeken van het altaar stonden holle metalen zuiltjes, waarop zich schoorstenen verhieven, in de vorm van brede, koperen trechters, welke in hoornvormige, omgebogen buizen eindigden, zodat de rook op die plaatsen boven de hoofden van de offeraars wegtrok.

Toen Joachims offer reeds brandde, begaf Anna zich met haar feestelijk uitgedost kind en de kleine gezellinnen naar het gedeelte van de tempel dat ook voor de vrouwen toegankelijk was. Deze plaats was van het altaar gescheiden door een muur, bovenop van traliewerk voorzien, maar in het midden van die muur was toch een poort aangebracht. De standplaats van de vrouwen loopt zo van die muur schuin omhoog naar achter, zodat wel niet allen, maar ook diegenen die meer achteraan stonden, ook het offeraltaar konden zien. Wanneer echter de poort geopend was, kon een gedeelte van de vrouwen het altaar zien. Maria en de overige meisjes stonden met Anna voor deze poort, terwijl de vrouwelijke verwanten in de onmiddellijke nabijheid waren. In een afzonderlijke ruimte bemerkte ik vele, in het wit geklede tempelknapen, die op fluiten en harpen speelden.

Na het offer werd deze poort, die van af het voor de vrouwen bestemde gedeelte op het altaar uitzag, een verplaatsbare, overdekte offertafel gezet, die door middel van enige treden kon bereikt worden. Zacharias en Joachim verlieten het altaar en naderden met een priester deze tafel, voor dewelke reeds een andere priester en twee levieten stonden met rollen en schriftbenodigdheden. De kleine Maria werd door haar moeder daarheen geleid. Op enige afstand stonden de meisjes die Maria vergezeld hadden. De kleine Maria knielde op één der treden neer en Joachim en Anna legden de handen op haar hoofd, waarna de priester enige haarlokjes afknipte, die op een komfoor verbrand werden. De ouders spraken vervolgens enige gebeden uit, waardoor zij hun kind aan God toewijdden en welke door beide levieten werden opgetekend. Ondertussen zongen de meisjes psalm 44: Eructavit cor meum verbum bonum. De priesters echter hielden psalm 49 aan: Deus deoram Dominus locutus est, waarbij de tempelknapen met hun harpen en fluiten invielen.

Ik zag nu, dat Maria aan de hand van twee priesters naar een hoger gedeelte van de muur geleid werd, dat de voorhof van het Heilige afscheidde van de overige tempelruimte. In het midden ervan was een soort nis, waarin het kind geplaatst werd, zodat het in de tempel omlaag kon zien, waar vele mannen, die ook aan de dienst van het heilgdom schenen verbonden te zijn, tegenwoordig waren. Er stonden twee priesters aan Maria's zijde. Meerderen hadden zich langs de trappen geplaatst en baden luid van hun rollen. Aan de andere zijde van de scheidingsmuur stond nabij het reukofferaltaar, op een hoogte, dat men halverwege kon zien, een bejaarde hogepriester. Ik zag hem een reukoffer opdragen, waarvan de rookwolken Maria omhulden.

Gedurende deze plechtigheid zag ik rond het heilig kind een zinnebeeld dat de gehele tempel vulde en in nevelen hulde. Ik zag onder Maria's hart een gloriekrans en begreep hieruit, dat zij de belofte van de allerheiligste zegen van God, in zich bevatte. Ik zag die gloriekrans omvat door de Ark van Noë, terwijl het hoofd van de Heilige Maagd zich erboven verhief. Daarna zag ik deze Ark de gedaante aannemen van de Ark des Verbonds en deze was weer omgeven van een tempel. Nu verdwenen de beelden voor mijn ogen en ik zag uit de krans voor de borst van de Heilige Maagd een kelk te voorschijn komen. Boven die kelk, ter hoogte van Maria's mond, verscheen een brood, getekend met het kruis. Van haar beide zijden schoten hier vele stralen uit aan welke uiteinden vele geheimen uit haar leven zinnebeeldig waren voorgesteld. Ik zag bijvoorbeeld, al de titels van Maria uit de Litanie van Lorette in beelden uitgedrukt. Vanaf haar rechter- en linkerschouder slingerden zich twee verschillende takken, van olijfbomen en cypressen of van ceders en cypressen, over een fijne palmboom heen. Tussen de groene blanderen vertoonden zich aan mijn ogen al de marteltuigen uit het lijden van de Goddelijke Messias. Boven dit alles zag ik de Heilige Geest zweven in een gevleugelde gedaante, die meer op een mens dan op een duif geleek, en nog hoger opende zich voor mij de hemel. Ik zag het Hemelse Jeruzalem, de Stad van God, met alle paleizen, tuinen en verblijfplaatsen van de toekomstige heiligen en alles was vervuld van engelen, zoals ook nu de krans die de Heilige Maagd omgaf, door talrijke engelenknopen gevuld was.

Wie vermag zulks in woorden weer te geven! Alles was zo ontelbaar menigvuldig, zo wonderbaar in oorsprong en ontwikkeling, dat ik veel vergeten ben. De hele betekenis van de Heilige Maagd, zoals in het Oude en Nieuwe Verbond, als in alle eeuwigheid, werd er in uitgedrukt. Ik kan het slechts vergelijken met het visioen dat ik kort geleden had over de heilige Rozenkrans in zijn volle heerlijkheid. Vele zogenaamde geleerden vertellen  over de Rozenkrans nog vele onverstandige dingen, maar de arme, eenvoudige mensen bidden hem in gehoorzaamheid en de eenvoud van hun harten, vertrouwend op de Kerk, die het gebed aanbeveelt.

Toen ik dit alles zag, scheen alle pracht en praal van de tempel en ook de fraai bewerkte muur achter de Heilige Maagd te vervagen. De tempel zelf scheen niet meer aanwezig, want Maria en Haar glorie vervulde alles. Terwijl in dit visioen de gehele betekenis van de Heilige Maagd zich voor mijn ogen ontvouwde, zag ik haar niet meer als de kleine Maria, doch als de Heilige Maagd, groot en zwevend. Toch bleven de priesters en de wierookdampen voor mij zichtbaar.

Het was, alsof de priester voor haar profeteerde an het volk aanmaande om God te bedanken en te bidden, want dit kind was tot iets groots bestemd. Ofschoon de overigen die in de tempel aanwezig waren dit visioen niet konden zien, waren zij toch zeer ingetogen en vol verheven ontroering.

Langzamerhand verdween het visioen weer. Op het einde zag ik niet meer dan een gloriekrans onder Maria's hart en de zegen van de belofte die in haar straalde. Dan verdween ook deze verschijning en ik zag opnieuw het heilige kind alleen temidden van de priesters.

Deze ontdeden Maria van de bloemen waarmee haar armpjes waren getooid en namen haar fakkel uit de hand die zij aan haar gezellinnetjes overreikten. Zij hingen haar vervolgens een bruine sluier over het hoofd, daalden met haar de treden af en leidden haar door een deur in een andere hal, waar zij door zes oudere maagden, die bloemen voor haar uittrooiden, verwelkomd werd. Achter deze stonden haar leermeesteressen: Noëmi, de zuster van Lazarus' moeder, de profetes. Anna en nog een andere vrouw. De kleine Maria werd door de piresters aan de zorg van deze vrouwen toevertrouwd. Joachim en Anna waren met de naaste verwanten ook de hal binnengegaan, het gezang was geëindigd en Maria nam afstand van al haar dierbaren.

Vooral Joachim was diep ontroerd. Hij hield zijn kind omhoog, drukte het aan zijn hart en sprak met tranen in de ogen: "Maria, gedenk mijn ziel voor God!" Maria begaf zich, in het gezelschap van de leraressen en andere meisjes, naar het verblijf voor vrouwen in het noordelijk gedeelte van de eigenlijke tempel. De vrouwen woonden er in vertrekken die in het dikke muurwerk waren uitgehouwen. Langs gangen en wandeltrappen konden zij van hier de kleine bidcellen naast het heilige en het allerheiligste bereiken.

Maria's ouders en verwanten begaven zich nu naar de hal bij de Gouden Poort, waar zij het eerst vertoefd hadden en gebruikten er met de priesters een maaltijd. De vrouwen zaten in een aangrenzend vertrek. Er is mij veel van wat ik gehoord en gezien heb uit het geheugen gegaan, onder andere ook de reden waarom het feest op zo een schitterende wijze werd gevierd. Ik weet echter nog dat het ten gevolgde van een openbaring van Gods Heilige Wil geschiedde.

Maria's ouders waren eigenlijk welstellende lieden, maar om zich te versterven en de liefdadigheid te kunnen uitoefenen, leefden zij armoedig. Ik herinner mij niet meer hoe lang de Heilige Anna slechts koud voedsel heeft gebruikt. Hun talrijk dienstpersoneel werd echter van alles voorzien. Ik heb ook nog in de tempel een grote menigte zien bidden, terwijl velen tot aan de poort de feestelijke stoet gevolgd waren. Enigen der aanwezigen moeten wel een voorgevoel van de verheven roeping van de kleine Maria gehad hebben, want er vallen mij nog woorden in, die door de Heilige Anna vol vervoering tot sommige van de vrouwen gericht werden.

De ouders en de overige verwanten van Maria vatten nog dezelfde dag de terugreis naar Bethoron aan. Ik heb ook de tempelmaagden zien feestvieren. Maria moest één voor één aan de leraressen en jonge meisjes vragen of zij haar in hun midden wilden hebben. Dit was zo de gewoonte. Er werd vervolgens een maaltijd gegeven en na afloop ervan werd er een dans uitgevoerd. Zij stonden hierbij twee aan twee tegenover elkaar en dansten kruisgewijze en in allerhanden figuren door elkaar. Menigmaal maakten zij daarbij een schommelende, slingerende beweging van het lichaam, zoals de Joden bij hun gebed doen. Enige meisjes maakten daarbij muziek met fluiten, triangels en bellen. Een van deze instrumenten had een aangename en vreemde klank. Het bestond uit een kastje, aan beide zijden aflopend en met snaren bespannen, waarop men tokkelde. In het midden van het kastje zag men kleine blaasbalgen die, op en neer gehaald, verschillende fluiten onder het snarenspel deden klinken. Zij die het bespeelde, hield het instrument op de knieën.

's Avonds zag ik hoe de lerares Noëmi de kleine Maria naar haar kamertje leidde dat op de tempel uitzicht gaf. Het was niet volmaakt vierkant en de muren waren met driehoekige figuren met verschillende kleuren versierd. Er stond een zitbanke op een tafeltje en in de hoeken waren bergplaatsen met verschillende vakjes aangebracht. Aan dit vertrek grensde, behalve de kamer van Noëmi, ook nog een slaapcel en een kleedkamer. Maria sprak er nog over om 's nachts meermaals op te staan, maar Noëmi wenste vooreerst hiervan nog niet te weten.

De tempelvrouwen droegen lange, wijde, witte kleren met zeer ruime mouwen die zij bij de arbeid omhoogsloegen. Ook waren zij gesluierd.

Naar ik mij herinner heeft Herodes de tempel niet in zijn geheel laten verbouwen. Ik zag er onder zijn regering slechts veranderingen aanbrengen. Ten tijde dat Maria in de tempel aankwam, dus ongeveer elf jaar vóór Christus geboorte, werd er aan de eigenlijke tempel niets veranderd, doch slechts aan de omringende gebouwen en zo ging dit door.

Op 21 november verhaalde Anna Catharina Emmerich. Ik heb vandaag Maria's kamertje bij de tempel gezien. In het noordelijk gedeelte van de tempelmuur bevonden zich boven verschillende vertrekken die aan de verblijven van de vrouwen grensden. Maria's kamer was een der achterste, bij het Allerheiligste. Uit de gang trad men door een voorhangsel in een soort voorkamer, die door een beschot van halfronde of hoekige vorm van het eigenlijke vertrek gescheiden was. In de hoeken van de rechter- en de linkerzijde waren bergplaatsen voor kledij en andere zaken aangebracht. Tegenover de deur in dit beschot voerden treden tot een met fluwelen en tapijtwerk bedekte opening die uitzicht op de tempel gaf. Links tegen de muur van de kamer lag een opgerold deken dat werd uitgespreid en tot slaapplaats van Maria moest dienen.

In een nis van de muur hing een armlampje, waar ik heden het kind op een voetbankje zag staan. Maria bad uit een perkamentrol die op een stok met rode knoppen gewonden was. Het kind droeg daarbij het kleedje van witte en blauwe strepen, met gele bloemen doorwerkt. Er stond in de kamer een rond en laag tafeltje. Ik zag de profetes Anna binnentreden: Zij plaatste een schotel met vruchten zo groot als bonen en kruikje op de tafel.

Maria was voor haar leeftijd zeer ontwikkeld, deelde A.C. Emmerich gewoonlijk mede omstreeks het feest van de opoffering van Maria. Bovendien verhaalde zij op verschillende tijdstippen aangaande het elfjarige verblijf van Maria in de tempel nog het volgende.

Verblijf in de tempel

Ik zag de Heilige Maagd in de tempel, nu eens in de woning der vrouwen met de andere meisjes, dan weer alleen studerend, biddend of werkend in haar kamertje. Zij weefde, spon en breide met lange naalden smalle wolle randen voor een tempeldienst. Zij waste de doeken en reinigde het vaatwerk. Dikwijls zag ik haar in gebed en overweging. Ik heb nooit gezien dat zij haar lichaam pijnigde. Dat was voor haar niet nodig. Zij at, evenals alle grote heiligen, slechts zoveel als nodig was om te leven en gebruikte geen andere spijzen dan die, waartoe zij zich verbonden had.

Behalve de voorgeschreven tempelgebeden bestond Maria's godsvrucht in een onafgebroken verlangen naar het uur der Verlossing, een voortdurend innerlijk gebed.

Alles wat zij verrichtte geschiedde stil en in het verborgen. Wanneer anderen sliepen stond zij uit haar bedje op en bad. Ik zag haar dikwijls in tranen wegsmelten en bij haar gebed was zij van een bovennatuurlijke glans omgeven. Toen zij ouder werd zag ik haar steeds in het blauw gekleed en, wanneer zij bad, was zij gesluierd. Ook droeg zij een sluier wanneer zij met de priesters sprak of naar een bij de tempel gelegen benedenkamer afdaalde, om werk te ontvangen of af te leveren. Zulke kamers zag ik aan drie zijden van de tempel en op mij maakten deze steeds de indruk van sacristieën. Men bewaarde er velerlei voorwerpen, welke door de tempelmaagden onderhouden, hersteld en vernieuwd moesten worden.

Ik zag de Heilige Maagd in de tempel in een onafgebroken gebed verzonken. Zij scheen zich met haar ziel niet op deze aarde te bevinden en ontving dikwijls hemelse troost. Een onbeschrijfelijk verlangen naar de vervulling der belofte vervulde haar, en zij durfde in haar nederigheid nauwelijks de wens te uiten om de nederigste dienstmaagd van de moeder van de Verlosser te worden.

De lerares en opvoedster van Maria bij de tempel heette Noëmi. Zij was vijftig jaar en een zuster van Lazarus' moeder. Zij, en ook de overige tempelvrouwen, behoorden tot de Esseners. Maria ontving van haar onderricht in het breien en stond haar ten zijde, wanneer zij gereedschappen of vaten van offerbloed reinigde of sommige stukken van het offervlees voor de tempeldienaren en priesters toebereidde, want deze werden gedeeltelijk daarvan onderhouden. Later nam Maria aan dit alles nog werkzamer deel. Wanneer Zacharias in de tempel dienst had, ontving zij steeds bezoek van hem en ook Simeon kende haar.

De verheven roeping van de Heilige Maagd kan de priesters niet geheel onbekend zijn geweest. Geheel haar wezen, de begenadiging en de wijsheid, waarvan zij sinds haar komst in de tempel had blijk gegeven, was zo buitengewoon, dat zij het zelfs in haar onbeschrijfelijke nederigheid niet had kunnen verborgen houden. Ik zag ook bejaarde, heilige priesters bezig met het volschrijven van grote rollen en ik heb deze, maar het is mij ontgaan wanneer, nog tussen andere oude geschriften zien liggen.

We gaan thans de mededelingen over het verblijf van Maria in de tempel eindigen om enige bijzonderheden uit de jeugd van de Heilige Jozef op te volgen.

06-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 4.1 Opdracht van Maria
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofdstuk 4.1 Opdracht van Maria

Voorbereiding in de ouderlijke woning

Op 28 oktober 1821 verhaalde de eerbiedwaardige A.C. Emmerich, terwijl zij in wakende toestand haar visioenen had: Maria zal nu spoedig naar de tempel worden geleid. Voor enige dagen reeds zag ik, hoe de Heilige Anna in een vertrek van haar woning bij Nazareth haar driejarig kind in het gebed onderrichtte en voorbereidde, omdat weldra de priesters zouden komen om Maria voor haar opname in de tempel te ondervragen. Vandaag echter wordt het feest van de voorbereiding in de ouderlijke woning gevierd. Er zijn gasten aanwezig, verwanten, mannen, vrouwen en ook kinderen. Ook zijn er drie priesters, één uit Sephoris, de zoon van een broerder van Anna's vader, één uit Nazareth en de derde uit een plaats, welke ongeveer vier uren van Nazareth, op een berg, is gelegen. De naam van deze plaats begint men de lettergreep Ma-. Deze priesters zijn gekomen, deels om de kleine Maria te ondervragen of zij bekwaam is, om aan de dienst van de tempel te worden toegewijd, deels om over haar kleding, welke aan een bepaald kerkelijk voorschrift moet voldoen, de nodige aanwijzingen te geven. Er waren drie stel kleren aanwezig, elk bestaande uit een rok, borststukken en een mantel, alles van een verschillende kleur en verder nog twee snoeren van wol of zijde en een aan de bovenzijde gesloten kroon. Eén der priesters knipte enige onderdelen van deze kleding en regelde alles zoals het wezen moest.

Enige dagen later, op 2 november, vervolgde Emmerich: Ik zag vandaag dat er in Maria's ouderlijke woning een groot feest werd gevierd. Ik weet niet bepaald of het op deze dag is gebeurd, of dat het visioen een herhaling is van wat ik reeds vroeger zag, want ik zag in de voorgaande drie dagen reeds iets dergelijks, maar ten gevolge van mijn lijden en allerhande storingen is het mij ontgaan. De drie priesters waren nog aanwezig, en ook meerdere familieleden en hun dochtertjes, zo ook Maria Heli met de zevenjarige Maria van Cleophas, die veel zwaarder en sterker is dan Maria. Deze is zeer tenger en heeft goudblonde, gladde en aan het einde een weinig gekrulde haren. Zij kan reeds lezen en iedereen staat verbaasd over de verstandige antwoorden die zij geeft. Maraha, Anna's zuster, uit Sephoris, is ook met haar dohtertje aanwezig, en buiten deze, zijn er nog andere familieleden met hun dochtertjes.

De reeds door de priester geknipte kledingstukken door Maria waren door de vrouwen in gereedheid gebracht. Ze werden bij dit feest op verscheidene tijdstippen het kind aangetrokken, en daarbij werden haar verschillende vragen gesteld. De gehele handeling was feestelijk en ernstig en hoewel zij door de bejaarde priesters met een kinderlijke glimlach werd verricht, werd die glimlach toch steeds door de verbazing over haar wijze antwoorden en door de vreugdetranen van de ouders onderbroken.

De handeling had plaats in een vierkant vertrek naast de eetzaal. Het licht viel naar binnen door een geopend luik in het dak, waarover een sluier gespannen was. Een rood tapijt bedekte de vloer. Er stond een in rood en wit gedekte altaartafel op, waarboven een gordijn was opgehangen met een geborduurd of opgenaaid beeld (waarschijnlijk een afbeelding van Mozes) dat moest dienen om een soort kastje te bedekken, waarin de schriftuur- en gebedsrollen lagen. Op dit altaar lagen, behalve de drie feestgewaden van Maria, nog verschillende andere kledingstoffen, welke door de familieleden voor de uitzet van het kind geofferd waren. Voor het altaar was op een kleine hoogte een soort van troon aangebracht.

Joachim en Anna en ook de familieleden stonden er om heen verzameld. De vrouwen stonden meer terug en de kleine meisjes ter zijde van Maria.

Nu traden de priesters met blote voeten binnen. Er waren vijf priesters aanwezig, maar slechts drie waren in ambtskleij en verrichten de plechtigheid. Een van de priesters nam de kledingstukken van het altaar, verklaarde de betekenis ervan en reikte ze Anna's zuster uit Sephoris aan, die er Maria mee aankleedde. Zij trok haar eerst een gebreide, geelachtige rok aan en hierover een veelkleuring, bij de borst met snoeren versierd schouderkleed. Het werd over de hals geslagen en rondom het lichaam bijeengetrokken. Dan volge een bruinkleuring manteltje met armgaten, met neerhangende lappen bedekt. De mantel was bovenaan uitgesneden, maar van de borst tot beneden gesloten. Maria droeg bruine sandalen met dikke, groene zolen. Haar goudblonde en aan het einde gekrulde haren waren glad gekamd. Op haar hoofd werd een krans gezet van witte wol of zijde, waarin gestreepte veren van een vinger breed en naar de binnenzijde omgebogen, verstoken waren. Hierop werd een grote, asgrauwe, vierkante doek als een sluier over het hoofd van het kind opgehangen, die onder de armen kon worden bijeengebonden, zodat deze er in rustten. Het scheen een kleed van boete of gebed of wel een reismantel te zijn.

Toen Maria aldus was uitgerust richtten de priesters tot haar verschillende vragen welke op de leefwijze van de maagden in de tempel betrekking hadden. Ze vroegen haar onder andere: "Uw ouders hebben, toen zij u aan de dienst van de tempel toewijdden, de belofte voor u afgelegd, dat hij u zoudt onthouden van wijn, edik, druiven, en vijgen: wat wilt gij zelf hieraan nog toevoegen? Denk er tijdens de maaltijd eens over na." De Joden en in het bijzonder de Joodse meisjes dronken zeer graag edik en ook Maria hield ervan.

Na meer dergelijke vragen werd Maria het eerste kleed uitgetrokken en kreeg zij het tweede feestkleed aan. Dit bestond uit een hemelsblauwe rok, een kostbaarder borststuk, een lichtblauwe mantel en een witte, als zijde blinkende, sluier die met een kransje van zijden bloemknoppen en groene bladeren op het hoofd was bevestigd. Hierop hingen de priesters haar een sluier voor het gelaat, welke van boven als een kap geplooid was. Er waren drie spelden doorgetrokken, die men op het hoofd kon verschuiven, zodat het gelaat voor een derde, voor de helft ofwel geheel zichtbaar kon worden gemaakt. Men leerde haar op welke wijze zij van deze sluier moest gebruik maken, hoe hij bij het eten omhooggeslagen werd en hoe hij werd neergelaten. Ook omtrent verschillende andere gebruiken bij de maaltijd, waarvoor thans alle aanwezigen zich naar een aangrenzende zaal begaven, werd zij onderricht.

Maria werd tussen twee priesters geplaatst en een derde zat tegenover haar. De vrouwen en meisjes zaten aan een einde van de tafel, van de mannen afgezonderd. Gedurende de maaltijd werd Maria herhaaldelijk door vragen en antwoorden op de proef gesteld, bv. of zij de sluier goed wist te gebruiken. Zij zeiden ook tot haar: "Nu moogt gij nog alle spijzen nuttigen" en reikten haar verschillende spijzen aan om haar te beproeven. Maria echter gebruikte slechts weinig van deze spijzen en veroorzaakte door de kinderlijke gevatheid van haar antwoorden een grote verbazing. Ik zag dat, gedurende de maaltijd en de hele ondervraging engelen rond haar zweefden, die haar in alles trouw terzijde stonden.

Na de maaltijd schaarden allen zich opnieuw rond het altaar in de zijkamer, waar het kind andermaal ontkleed en nu in het feestgewaad werd gestoken. Dit bestond uit een geelgebloemde, blauwe rok, een bont borstkleed of keurslijf, dat spits toeliep en aan beide zijden op de rug vastgemaakt en geplooid werd. Hierover kwam dan een blauwe mantel die ruimer en schoner was dan de vorige. Deze was aan de rug afgerond en bovendien enigszins slepend gemaakt. Aan de voorzijde van de mantel bevonden zich aan weerskanten drie zilveren strepen en daartussen waren gouden rozeknopjes aangebracht. Over de borst was hij verbonden door een dwarsband, die aan een knoop op het borststuk was bevestigd, zodat hij niet kon opzetten.

Tot onder het keurslijf was de mantel open en vormde aan weerzijden ruimte voor de armen. Onder het bovenlijf was de mantel met knopen of haken gesloten. De zoom ervan was geborduurd. De rugzijde van de mantel viel in rijke plooien neer, die aan weerszijden bij de armen begonnen. Daarop hing men haar een grote, glanzende sluier om, die er aan de ene kant wit en aan de andere kant blauw uitzag.

De kroon, die haar nu op het hoofd werd geplaatst, bestond uit een fijne, brede brand, waarvan het bovenste gedeelte, breder dan beneden, getakt en van knopjes voorzien was. Deze kroon werd van boven door vijf, zich tot een knoop verenigde spelden gesloten, die met zijde omwonden waren. De band van de kroon echter, die van binnen een gouden glans had, was met zijden roosjes en vijf paarlen of edelstenen versierd.

In dit feestelijke gewaad, waarvan haar ook de betekenis door de priester, stuk voor stuk verklaard werd, plaatste men nu Maria op het voor het altaar aangebrachte verhoog. De meisjes stonden aan haar zijde. Zij verklaarde nu tot welke onthoudingen zij zich in de tempel wou verbinden. Zij zou zich van vlees en vis onthouden en ook geen melk drinken, doch slechts een drank dat uit water en uit het merg van een rietsoort bestond, die in het Beloofde Land door arme lieden wordt gebruikt, zoals bij ons rijst- of gerstwater. Nu en dan wou zij ook een beetje terebinthensap in het water doen. Dit is een soort lijmerige, witte olie, zeer verkwikkend, maar niet zo fijn als balsem. Maria ontzegde zich alle specerijen en zou, behalve een soort gele bessen, die aan trosjes groeien, geen vruchten gebruiken. Ik ken die bessen wel: zij worden er door kinderen en door arme lieden gegeten. Voorts wilde het kind op de harde grond slapen en 's nachts driemaal opstaan om te bidden. De andere meisjes stonden slechts éénmaal 's nachts op.

De ouders van Maria waren door haar woorden diep ontroerd. Joachim sloot zijn kind wenend in de armen en riep uit: "Mijn dierbaar kind, dat is te hard. Als gij zo streng wilt leven, zal uw oude vader u niet weerzien." Dat alles was zeer ontroerend om te aanhoren. De priesters zeiden haar, dat zij, evenals de anderen, slechts éénmaal in de nacht moest opstaan om te bidden en schreven haar nog andere mildheden voor: zij moest bijvoorbeeld, op hoge feestdagen vis nuttigen.

Er bevond zich te Jeruzalem, in een laag gelegen gedeelte van de stad, een grote vismarkt. Deze ontving het water uit de vijver Bethesda. Toen deze eens was uitgedroogd wilde Herodes een put en waterleiding doen bouwen en om de onkosten te dekken, heilige kledij en vaten uit de tempel verkopen. Dit plan had bijna een oproer tot gevolg. Er kwamen van alle kanten Esseners naar Jeruzalem om er zich tegen te verzetten, want aan deze was de zorg voor de priestergewaden opgedragen, zoals mij nu plotseling weer invalt.

De priesters spraken nu verder tot Maria: "Vele andere meisjes, die kosteloos en zonder uitzet in de tempel zijn opgenomen, hebben er zich met toestemming van haar ouders toe verbonden, om zodra hun lichaamskrachten zulks gedogen, de met bloed bevlekte priesterkledij en ruwe wollen doeken te reinigen. Het is een zware arbeid die dikwijls bebloede handen tot gevolg heeft. Gij hoeft dit echter niet te doen, omdat uw ouders voor uw onderhoud in de tempel zorg dragen." Maria gaf echter zonder aanrzelen te kennen dat zij zich graag hiermee wou belasten, wanneer men er haar althans waardig voor achtte.

Onder dergelijke ondervragingen en antwoorden ging eindelijk het feest der inkleding voorbij. Maria kwam mij gedurende heel deze heilige handeling meerdere malen zo groot voor, dat zij boven de priesters uitstak, waardoor mij een beeld werd getoond van haar grote wijsheid en haar grote genadegaven. De priesters waren van blijdschap en verwondering vervuld.

Ik zag dat Maria, bij het einde van deze heilige handeling, door de opperpriester gezegend werd. Zij stond tussen twee andere priesters op een klein verhoog. De zegenende priester bevond zich tegenover haar, terwijl de overigen achter deze bleven. De priesters baden responsoriegebeden uit gebedsrollen en de voornaamste van hen zegende Maria, terwijl hij de handen over haar uitstrekte. Ik mocht op dit ogenblik op wonderbare wijze een blik slaan in het hart van het heilig kind. Maria werd als het ware geheel doorzichtig door de zegen van de priesters en onder haar hart vertoonde zich aan mijn ogen, in een onbeschrijfelijke glorie hetzelfde, wat ik bij de aanschouwing van het allerheigste in de Ark des Verbonds gezien had. In een lichtend voorwerp, dat de vorm had van de kelk van Mechisedech, zag ik bovennatuurlijke lichtafbeeldingen van de zegen. Het was alsof ik brood, wijn, vlees en bloed zag die zich trachten te verenigen. Ik zag op hetzelfde ogenblik, hoe haar hart zich opende bij deze verschijning, als de deur van een tempel en hoe het Heilig Geheim, waaromheen zich als het ware een troonhemel van edelgesteente had gevormd, daarin binnendrong, alsof dat de Ark in het allerheiligste van de tempel werd neergezet.

Toen dit had plaatsgevonden sloot het hart van Maria het hoogste goed in zich dat de aarde toen bevatte. Dit beeld verdween nu voor mijn ogen en ik zag slechts het heilige kind, door een glans van brandende liefde verlicht. Ik kwam gedurende deze verschijning tot de ontdekking, dat ook één der priesters (in haar mededeling van 1820 verhaalde Emmerich dat het Zacharias was) door een ingeving ervan de hemel werd overtuigd dat dit kind het uitverkoren vat van het geheim van de Verlossing was, want ik zag op hem een straal overgaan van de zegen, die zij ontvangen had.

De priesters leidden nu het gezegende kind in het schoonste feestgewaad naar de ontroerde ouders. Anna drukte Maria stevig aan haar hart en kuste haar met innige tederheid. Joachim reikte haar, tot in de ziel bewogen, met ernst en eerbeid de hand. Maria Heli omhelsde haar jeugdige zuster op veel hartstochtelijker wijze dan Anna, die in al haar doen en laten bedaarder en kalmer was. Maria van Cleophas, het nichtje van de Heilige Maagd, deed als alle kinderen en omhelsde haar vol vreugde. Nadat alle aanwezigen het kind hadden begroet, werd het van haar feestkleding ontdaan en verscheen het weer in gewone kledij.

Tegen de avond keerden vele van de aanwezigen, waaronder ook de priesters, naar huis terug. Ik zag hen nog staande iets gebruiken: op een lage tafel waren in schoteltjes en op schalen broodjes en vruchten gereed gezet. Zij dronken allen uit een beker. De vrouwen nuttigden iets in een afzonderlijke kamer.

Vertrek van Maria naar de tempel

Ik trad de ouderlijke woning van Maria tegen het nachtelijk uur weer binnen. Vele gasten hadden zich ten ruste gelegd, doch de familieleden maakten de nodige toebereidselen voor de reis. Voor de haardstede brandde een lamp met verschillende zijarmen. Van lieverlede zag ik alle bewoners van het huis te voorschijn komen.

Joachim had reed daags ervoor in de vroegte de dienstknechten met offerdieren, van ieder soort vijf en de schoonste die hij bezat, naar Jeruzalem gezonden. Het was een mooie kudde. Nu zag ik hem bezig de reisbenodigdheden op een lastdier te pakken, dat voor het huis stond. De kledingstukken van Maria en ook de geschenken van de priesters werden afzonderlijk ingepakt en met zorg opgeladen. Het lastdier kreeg een zware vracht. Midden op de rug was een breed pak vastgebonden, dat een gemakkelijke zitplaats aanbood. Anna en de overige vrouwen hadden alles reeds op voorhand klaargelegd. Ik zag ook aan beide zijden van de ezel verschillende soorten korven hangen. In een van deze, die evenals de soepkom van rijke mensen een gebogen vorm had en van een rond, in het midden gehalveerd en opslaand deksel was voorzien, bevonden zich vogels zo groot als veldhoenders. Andere korven, die op kuipen leken waarin men druiven draagt, bevatten allerhande vruchten. Toen de ezel geheel geladen was, werd over alles een groot deken uitgespreid, waaraan zware kwasten hingen.

In het huis zag ik, zoals bij een op handen zijnde reis steeds het geval is, alles in drukke beweging. Ik zag Maria Heli bedrijvig met een lamp heen en weer lopen, terwijl haar dochterje zich bijna voortdurend rond haar bevond. Ook zag ik nog een vrouw, die mij een dienstmaagd toescheen.

Nog twee van de priesters waren aanwezig. De ene was reeds op jaren. Hij droeg een muts, waarvan de punt op het voorhoofd neerviel, terwijl twee oorlappen omlaag hingen. Zijn opperkleed was korter dan het onderkleed en riemen hingen als een stola daarover heen. Het was dezelfde die zich de vorige dag hoofdzakelijk met de ondervraging had belast en Maria zegende. Ook nu nog zag ik hem het kind onderrichten. Maria was ruim drie jaar oud, fijn en tennger en toch reeds zo ontwikkeld als een kind van vijf jaar. Zij had roodblonde, gladde en aan het einde gekrulde haren, die langer waren dan die van de zevenjarige Maria van Cleophas, van wie de blonde haren kort en kroes waren. De kinderen droegen gewoonlijk, evenals de volwassenen, lange kleren van bruine, ongeverfde wol.

Onder de aanwezigen trokken vooral twee knapen mijn aandacht, die niet tot de familie schenen te behoren en ook met niemand in betrekking stonden. Het was of niemand hen opmerkte. Zij waren echter zeer minzaam en zagen er met hun blond krulhaar bekoorlijk uit. Zij hebben met mij gesproken. Zij hadden reeds boeken, ik geloof om te leren. De kleine Maria had geen boek, ofschoon zij reeds lezen kon. Het waren echter geen boeken zoals wij hebben, maar lange, ongeveer een halve el brede stroken, rond een stok gerold, die aan beide zijden in knoppen uitliep. De grootste van de twee knapen had zijn rol geopend. Hij naderde mij, las er iets uit voor en verklaarde mij wat hij had gelezen. Ik zag slechts vreemde, alleenstaande gouden letters, in linkse richting geschreven en elk van die letters scheen een volledig woord te betekenen. De taal was mij volledig vreemd en toch verstond ik de knaap. Ik ben tot mijn spijt vergeten wat hij verklaarde. Ik geloof dat hij het over Mozes had. Later zal het mij misschien opnieuw te binnen schieten. De kleinste knaap droep zijn rol als een speeltuig in zijn handen, huppelde er kinderlijk mee rond en zwaaide ze spelend in de lucht. Ik kan niet zeggen hoe lief mij deze kinderen leken. Zij waren zo geheel anders dan alle andere aanwezigen en deze schenen hen ook niet op te merken.

Op dusdanige wijze liet A.C. Emmerich zich met kinderlijke voorliefde over deze knapen uit, zonder eingelijk te weten, wie zij geweest waren. Toen zij echter na de maaltijd enige ogenblikken had gerust, zei ze, daarover nadenkend: deze knapen zag ik slechts in de geest. Ze waren er niet werkelijk tegenwoordig. Het waren slechts zinnebeelden van profeten. De grootste hield met mannelijk ernst zijn rol in de hand. Hij toonde mij de plaats uit het derde hoofdstuk van het tweede boek Mozes, waar deze in het braambos de Allerhoogste aanschouwde en bevel krijgt om de schoenen uit te trekken. Hij gaf deze verklaring: zoals het braambos brandde zonder te verbranden, zo ontbrandde zich nu ook in het kind Maria het vuur van de Heilige Geest en droeg zij die heilige vlam in haar kinderlijke hart, zonder er zich van bewust te zijn. Het was ook een zinspeling op de toekomstige vereniging van God en mensheid. Het vuur betekende God, het braambos de mens. Ook voor het uittrekken van de schoenen gaf de knaap mij een verklaring, die ik mij echter niet duidelijk meer herinner. Ik geloof dat het betekende dat nu het omhulsel werd afgelegd en het eigenlijke wezen van de boodschap te voorschijn trad: dat de wet vervuld was en dat hier meer was dan Mozes en de profeten.

De andere knaap droeg zijn rol met een dunne stok en liet deze, als een vaantje in de wind, spelend waaien. Dit beduidde dat Maria nu vrolijk aan haar levensweg en loopbaan begon: om op een zekere dag Moeder te worden van de beloofde Messias. Deze knaap was zeer kinderlijk en speelde met zijn rol. Dit betekende de kinderlijke onschuld van Maria, van wie de bestemming zo verheven was, en die toch, ondanks deze heilige bestemming, als een kind speelde. Eigenlijk verklaarden mij deze knapen zeven plaatsen uit hun rollen, doch de beslommeringen waarmee ik leef, hebben mij, buiten het medegedeelde, alles doen vergeten.

"Oh, mijn God", riep hier A.C. Emmerich uit: "hoe schoon en diepzinnig, hoe eenvoudig en duidelijk zie ik alles, en toch kan ik het maar niet naar behoren meedelen. Ik ben zoveel vergeten door de ellendige beslommeringen van dit armzalige leven!"

Een jaar tevoren, in het midden van de maand november 1850, had A.C. Emmerich het bij haar mededeling van de visioenen over de opoffering van Maria, ook van de verschijning van deze beide knapen, en wel het over volgende:

Op 16 november van het jaar was 's avonds in haar nabijheid, terwijl ze sliep, een boetegordel neergelegd. Iemand, die zich op versterving toelegde, maar daarbij in het geheel geen geestelijke leiding had, had deze gemaakt uit een zware lederen riem en met spijkers doorstoken, maar door zijn onervarenheid was hij nauwelijks een uur in staat geweest om deze te dragen. Reeds op een afstand van ongeveer twee voet, trok de slapende haar hand van de gordel terug met de woorden; "O, zoiets is een dwaasheid en grenst aan het onmogelijke! Zelf heb ik vroeger ook lange tijd, volgens een ingeving, zo'n boetegordel gedragen om mij te versterven en mij zelf te overwinnen, maar deze bestond uit zeer korte, dicht bij elkaar staande punten van koperdraad. Die zware gordel is bijna een moordtuig: de maker ervan heeft hem voor zichzelf met grote moeite vervaardigd, doch kon hem slechts enkele minuten dragen. Zonder verlof van een verstandig priester moet men zoiets nooit doen, doch dat wist die persoon waarschijnlijk niet, omdat hij geen geestelijke raadsman had. Zulk een overdrijving is meer schadelijk dan nuttig.

De volgende dag, toen zij haar nachtelijke beschouwingen verhaalde, in de vorm van een reis, die op haar visioen van Maria's vertrek naar de tempel volgde, sprak zij na verschillende andere mededelingen: Ik bereikte Jeruzalem. Wanneer dit echter plaats vond, weet ik niet meer, maar het was in de tijd van de oude, Joodse koningen. Daarop moest in naar Nazareth, naar het huisje van de heilige moeder Anna. Voor Jeruzalem voegden zich twee knapen bij mij, die dezelfde weg insloegen. De ene hield met ernst een schriftrol in de hand, de andere echter, die jonger was, had zijn rol aan een stokje bevestigd en speelde er mee in de wind, als was het een vaantje. Zij spraken vol vreugde met mij, dat de tijd van hun profetieën in vervulling zou gaan, want zij waren verschijningen van profeten. Ik had de martelende boetegordel, die mij gisteren gebracht was, bij mij en toonde hem. Ik weet niet wat mij aantrok tot een van deze profetenknapen, die Elias voorstelde. Deze zei echter: "Dit is een marteltuig, dat niet mag gedragen worden. Ik heb op de berg Karmel ooit een gordel vervaardigd en gedragen en voor de kinderen van mijn orde, de Karmelieten, nagelaten. Dat de mens die gordel draagt, die zal voor hem veel geschikter zijn."

Hierop toonde hij mij een gordel, ter breedte van een hand, waarop vele letters en lijnen waren aangebracht, die op verscheidene overwinningen en aanvechtingen zinspeelden. Hij wees mij op verschillende punten daarvan met de woorden: "Zo zou die persoon het acht dagen, zo één dag kunnen verduren. O, ik wilde dat de goede man het wist!"

Toen wij de woning van de Heilige Anna naderden en ik wou binnengaan, kon in niet binnen, doch mijn begeleider, mijn engelbewaarder zei mij: "Gij moet vooraf veel afleggen, hij moet negen jaar oud zijn." Ik wist niet wat hij hiermee bedoelde, doch hij hielp mij daarbij. Ik weet niet meer hoe. Drie van mijn levensjaren moesten geheel verdwijnen. Het waren deze waarin ik nog ijdel op mijn kleding was en graag een "mooi meisje" was. Ik was dus opeens negen jaar oud en kon thans met de knapen de woning binnengaan. De driejarige Maria snelde mij tegemoet. Zij mat zich met mij en was, toen ze naast mij stond, even groot als ik. O, zij was zo lief en vriendelijk, en toch zo ernstig.

Dadelijk daarna stond ik in de woning bij de profetenknapen. Men scheen ons niet te bemerken en we stoorden ook niemand. Zij die toch reeds honderden jaren oude mannen waren, verwonderden er zich geen ogenblik over, hier als knapen aanwezig te zijn, en ook ik, die reeds een kloosterlinge ben van ruim veertig jaar, verbaasde me er niet over, weer een boerenkind van negen jaar te wezen. Men verwondert zich over niets anders, als men bij zulke heilige mensen is, dan over de verblindheid en de zonden van de mensen.

Hierop verhaalde A.C. Emmerich, evenals de vorige jaren rond deze tijd, de voorbereiding tot de reis van Maria naar de tempel. Dat zij met het gevoel een negenjarig kind te zijn dit visioen moest aanschouwen, vindt hierin zijn grond, dat zij, evenmin als de profeten, werkelijk in de woning van de Heilige Anna aanwezig was en daarom naar een kinderlijke leeftijd was verplaatst. De profeten betekenden de vervullind der profetieën: zij betekende de overweging van de vervulling. Zij was er gevoelig door getroffen, dat zij drie jaren moest afleggen, waarin zij te ijdel op haar kleding was geweest.

De reden hiervan schijnt te zijn, dat Maria, bij die gelegenheid met verschillende feestklederen getooid werd en A.C. Emmerich moest die met dezelfde nederigheid als Maria, slechts in haar geestelijke betekenis beschouwen.

Dat het kind Maria zich met haar mat, betekent: slechts op deze kinderlijke leeftijd kunt gij deze heilige handeling enigszings waarding en eenvoudig beschouwen, of ook: zie, ik ben drie jaar oud en gij negen, en toch ben ik even groot als gij, want in mijn geest ben ik mijn leeftijd voorbijgestreefd.

Reis naar Jeruzalem

Ik zag, hoe bij het aanbreken van de dag, de reis naar Jeruzalem werd ondernomen. Maria was vol van vurig verlangen naar de tempel bezield en snelde het huis uit, naar de lastdieren. Ik stond met de profetenknapen bij de deur en wij keken haar na. De knapen wezen mij nog plaatsen in hun rollen: op de ene plaats stond geschreven hoe heerlijk de tempel was, maar dat deze nog iets heerlijkers in zich omvattte.

Er waren twee lastdieren bij de stoet. Eén der ezels, die zwaar beladen was, ging met een knecht een eind vooruit. Op de andere, die voor het huis stond, was ook bagage geladen, maar tevens een zitplaats voor Maria aangebracht. Maria droeg het gele rokje, dat ik het eerst heb beschreven en was in een grote sluier of regenmantel gehuld, die rondom het middel werd samengetrokken en waarin de armen konden rusten. Joachim leidde de ezel: hij droeg een lange pelgrimsstaf, waar aan het boveneind zich een grote, ronde knop bevond. Anna liep met de kleine Maria van Clophias enige schreden vooruit. Slechts één dienstmaagd maakt de gehele reis mee. Een klein aantal vergezelde de stoet een eindje. Het waren familieleden die afscheid namen, wanneer zij aan de weg waren gekomen, die naar hun woning afsloeg. Ook een der priesters begeleidde enige tijd de stoet.

De reizeigers droegen een lantaarn bij zich, waarvan het licht in de ogen verdween door een bovennatuurlijke glans, waarin ik steeds in nachtelijke visioenen de Heilige Familie en ook andere heiligen op hun weg gehuld zie, zonder evenwel te weten, of zij ook dat licht zagen. In het begin leek het mij of ik met beide knapen achter het kind Maria liep. Later echter, toen zij te voet ging, schenen we naast haar te lopen. Ik hoorde de knapen herhaaldelijk Psalm 44 en 49 zingen: Euctavit cor meum verbum en Deus, deorum Dominus Locutus est, welke psalmen, zoals ik van hen vernam, bij Maria's opneming in de tempel door twee koren zouden gezongen worden. Dat zal ik wel horen, als wij er komen.

Ik zag hoe de weg aanvankelijk bergaf liep en daarna weer omhoog klom. Toen het reeds morgen en klaar was geworden, zag ik de stoet uitrusten bij een bron, waaruit een beekje ontsprong. Het was midden in een weide. De reizeigers stonden bij een heg van balsemstruiken. Onder zulke balsemstruiken stonden steeds stenen schalen, waarin de balsem neerdruppelde. De voorbijgangers konden zich daarmee verkwikken en hun kruikjes vullen. Daar waren ook heggen, waaraan enkele bessen groeiden. Deze plukten ze en aten ze op. Zij aten ook kleine broodjes.

De beide knapen waren hier reeds verdwenen. Een van hen was Elias en de andere, zoals ik meen, was Mozes. Maria zag hen, doch liet er niets van blijken. Zij zag hen, zoals men dikwijls als heilige kinderen, of heilige maagden of jongelingen voor zich ziet verschijnen, zonder er met anderen over te spreken, omdat in deze toestand de mens steeds stil en in zichzelf gekeerd is. 

Later zag ik de reizigers een eenzaam gelegen woning binnengaan, waar zij gastvrij ontvangen werden en een maaltijd gebruikten. Het schenen familieleden te zijn. Van hier werd de kleine Maria van Cleophas naar Nazareth teruggezonden. Ik zag hen gedurende de dag nog verschillende malen op hun reis, die lastig was. Het was steeds bergopwaarts en bergafwaarts. Dikwijls lag er over de dalen een koude en vochtige nevel verspreid, maar ik zag ook op enkele plaatsen zonnige plekjes, waar alles in bloei was.

Voor zij aan hun nachtverblijf kwamen, moesten zij een riviertje oversteken. Zij overnachtten in een herberg aan de voet van een berg, waarop een stad lag. Ik kan mij de naam ervan niet goed meer herinneren. Ik zag die stad ook bij gelegenheid van andere reizen die door de Heilige Familie werden gemaakt, zodat ik mij licht in de naam zou kunnen vergissen. Dit kan ik echter, alhoewel niet met volkomen zekerheid, mededelen: zij namen dezelfde weg die Jezus op dertigjarige leeftijd in de maand september aflegde, toen Hij zich van Nazareth naar Bethanië en vervolgens naar Johannes De Doper begaf. Ook de Heilige Familie sloeg op haar vlucht naar Egypte dezelfde weg in. De eerste herberg, welke zij op die vlucht aantroffen, was te Nazara, een plaatste tussen Massaloth en een hooggelegen stad, doch het dichtst bij deze laatste gelegen. Ik zie altijd zovele plaatsen, waar ik de namen van hoor, rondom liggen, zodat ik deze namen gemakkelijk verwisselen kan.

Deze hoge stad bestaat uit verschillende, afzonderlijke gedeelten, indien die er tenminste allen toe behoren. Deze stad is tegen een berg aangebouwd. Er heerst een groot gebrek aan water, dat door middel van touwen en bekkens moest worden omhooggehesen. Als men al die touwen ziet, zou men menen dat het masten van schepen waren. De stad ligt wel een uur boven de voet van de berg. De reizigers namen hun intrek onder in een herberg. Vanaf die berg had men een schoon vergezicht. Een gedeelte van de stad werd bewoond door heidenen, die voor de Joden slavendiensten moesten verrichten. Zij hebben bijvoorbeeld aan de tenpel en andere bouwwerken moeten meehelpen.

Op 4 november 1821 deelde Anna Catharina Emmerich het volgende mee: Ik zag deze avond Joachim en Anna met hun kind, een dienstmaagd en een knecht, over wie de zorg van een zwaar beladen ezel was opgedragen, in een herberg, twaalf uur van Jeruzalem gelegen, aankomen. Zij ontmoetten er de dienstknechten, die met de offerdieren waren vooruitgezonden en die onverwijld hun weg voortzetten. Het scheen dat men er Joachim goed kende: het was of hij er thuis was. Het offervee werd hier altijd gestald. Ook had hij hier vertoefd, toen hij van zijn verborgen leven bij de herders naar Nazareth terugkeerde. Ik zag Maria bij haar moeder slapen.

Op 5 november 1821 verhaalde A.C. Emmerich het volgende. Ik zag vanavond Maria met haar ouders in een stad aankomen, welke, tussen het noorden en het westen gelegen, hoogstens zes uur van Jeruzalem verwijderd was. De stad heet Bethoron en ligt aan de voet van een berg. De reizigers hebben op hun tocht hierheen een riviertje moeten oversteken dat ten westen, en wel in de nabijheid van de plaats Joppe, waar Petrus na de zending van de Heilige Geest predikte, in zee stroomt. Te Bethoron zijn grote verlslagen geleverd, die ik heb bijgewoond, doch mij niet meer herinner (Jouse 10, 11, 1; Mach. 7, 33-49).

Van hier moesten zij nog ongeveer twee uren afleggen om de straatweg te bereiken, vanwaar men Jeruzalem in de verte zien kon. Ik heb de naam ervan horen nomen, maar kan mij die niet meer herinneren. Bethoron is een grote plaats, een levietenstad. Daar groeien zeer schone, grote druiven en nog vele andere vruchten.

De heilige reizigers namen in een welingerichte woning bij vrienden hun intrek. De bewoner was leraar en het huis een levietenschool. Ik zag er nog meerdere kinderen in huis. Wat mij echter in hoge mate verwonderde was, dat zich hier verschillende vrouwelijke verwanten van de Heilige Anna met haar dochterjes bevonden, want ik meende, dat zij bij het afscheid nemen naar huis waren teruggekkerd. Zij hadden echter, zoals mij nu duidelijk werd, een kortere weg genomen om van de komst van de gasten te Bethoron kennis te gaan geven. Het waren de familieleden uit Nazareth, Sephoris, Zabulon en omgeving, welke merendeels met hun dochtertjes het inkledingsfeest van Maria hebben bijgewoond. Ik zag bijvoorbeeld Maria's oudste zuster met haar dochtertje Maria van Cleophas, en Anna's zuster uit Sephoris met haar dochterjes.

Het heerste een ware feestvreugde ter ere van Maria. Men leidde haar met de overige kinderen naar een grote zaal en deed haar plaats nemen op een hooggeplaatste, overdekte zetel, als op een soort troon. Nu ondervroegen ook de leraar en de andere aanwezigen de kleine Maria en zetten haar een kransje op haar hoofd. Allen stonden verbaasd over de wijsheid van haar antwoorden. Ik hoorde ook spreken over de schranderheid van een ander meisje, dat kort tevoren, bij haar terugkeer uit de tempel, deze stad bezocht had. Zij heette Susanna en is later, in gezelschap van de Heilige Vrouwen, de Messias gevolgd. Maria nam haar plaats in, want er is slechts een beperkt aantal plaatsen voor meisjes in de tempel. Susanna was vijftien jaar en dus elf jaar ouder dan Maria. Ook de Heilige Anna ontving haar opleiding in de tempel, maar werd er eerst op de leeftijd van vijf jaar opgenomen.

Het lieve kind Maria was buitengewoon blij, nu zij de tempel reeds zo nabij was, en ik zag hoe Joachim haar met tranen in de ogen aan zijn hart drukte ei zei: "Mijn kind, ik zal u wel nooit meer weerzien!" Er was een maaltijd klaar gemaakt en ik zag, toen allen aan tafel lagen, hoe Maria vrolijk heen en weer huppelde en zich telkens dicht bij haar moeder voegde of de armen om haar hals sloeg.

6 november 1821.  Ik heb zeer vroeg in de morgen de heilige reizigers van Bethoron naar Jeruzalem zien vertrekken. Alle aanwezige familieleden met hun kinderen, en ook de mensen uit het huis, waar zij overnacht hadden, trokken mee. Zij droegen kleren en vruchten als geschenk voor Maria met zich. Het scheen een groot feest te worden in Jeruzalem. Ik kwam met zekerheid te weten dat Maria drie jaren en drie maanden oud was. Zij zag er echter, als hier te lande een vijf- à zesjarig meisje uit. De reizigers zijn op hun tocht niet te Ussen, Scheera en Gophna, waar bekenden van hen woonden, gekomen. Wel gingen ze er aan voorbij.

Te Jeruzalem

Op 6 november 's avonds verhaalde A.C. Emmerich: Ik heb vanmiddag de aankomst van Maria en haar reisgenoten te Jeruzalem gezien. Jeruzalem is een eigenaardige stad. Men moet er zich vooral geen voorstelling van maken als bijvoorbeeld van Parijs, waar zich steeds een grote menigte op straat bevindt. Men ziet te Jeruzalem vele opwaarts gaande huizen die achter de muren van de stad om leiden. Er komt echter geen deur of venster op uit, terwijl de hoger gelegen huizen naar de tegenovergestelde zijde gekeerd zijn. Van lieverlede worden verschillende stadsgedeelten aan elkaar gebouwd, zodat telkens weer een nieuwe bergrug bij de stad moet worden getrokken. De stadsmuren zijn er echter tussen blijven staan. Op verschillende punten zijn hoge, vaststaande stenen bruggen over de valleien gebouwd. De woonvertrekken van de huizen zijn in de regel rondom de binnenplaatsen gelegen. Aan de straatzijde ziet men slechts de deuren, soms ook een terras boven een muur. Over het algemeen zijn de huizen steeds gesloten. Wanneer de bewoners geen bezigheden op de markt hebben of zich niet naar de tempel begeven, bevinden zij zich doorgaans op de binnenplaatsen of binnenshuis.

Over het algemeen is het in de straten van Jeruzalem tamelijk stil. Een uitzondering hierop maken de markten en de omgeving van de paleizen, waar het geen en weer geloop van soldaten en vreemdelingen nogal wat leven brengt. Ook zien de huizen aan de straatzijde er veel aangenamer uit. Rome is heel wat aangenamer gelegen. Het is er niet zo steil en nauw, en veel bedrijviger op de straten.

Op tijden dat allen in de tempel vergaard zijn, lijkt de stad op vele plaatsen als uitgestorven. Omdat de mensen zo teruggetrokken in hun huizen leefden en ook wegens de vele, eenzame valleiwegen, kon Jezus ook zo ongestoord met zijn leerlingen in de stad rondgaan. Jeruzalem heeft geen overvloed van water. Men ziet er verschillende grote, gewelfde gebouwen, welke waterleidingen bevatten en ook torens, waarin het water wordt omhooggedreven of opgepompt. In de tempel, waar veel water voor het wassen en reiningen der vaten vereist wordt, is men er zeer spaarzaam mee. Het wordt door middel van grote pompen omhooggedreven. Er wonen in de stad veel kooplieden. Zij hebben bijna allen hun standplaats naast elkaar op de markten die van galerijen omgeven zijn of op de open pleinen in licht gebouwde kramen. Zo treft men er bijvoorbeeld niet ver van de Schaapspoort vele aan, die in kleinoden, goud of glinsterende stenen handel drijven. Men ziet hier ronde kramen, die geheel bruin zijn, alsof zij met pek en hars zijn bestreken. Zij zijn licht en stevig. De kooplieden hebben daar hun verblijf en van het ene naar het andere kraam zijn er zeilen gespannen, waaronder zij hun waren uitstallen.

De berg waarop de tempel staat is aan de zijde waar hij minder glooiend is, door een reeks bebouwde straten ingesloten, die op terrassen tegenover elkaar zijn aangelegd. Hier wonen deels priesters, deels ook de mindere tempeldienaren, die het grove werk moeten doen, zoals de sloten reinigen waarin alle afval van het geslachte vee terechtkomt.

Aan de noorderzijde is de tempelberg sterg glooiend en de helling geheel zwart. Iets hoger echter ziet men een groener gebied, waar de priesters hun tuintjes hebben. Zelfs in Jezus' tijd werd nog steeds op enkele plaatsen van de tempel gebouwd. Dit hield niet op. De berg zelf bevatte een rijkdom van metaal dat werd opgedolven en bij de bouw van de tempel werd aangewend. Ook had men onder de tempel smelterijen en gewelven. Ik heb voor mij in de tempel nooit een plaats gevonden, waar ik geschikt kon bidden. Alles was er zo buitengewoon dik, stevig en hoog. Zelfs de vele binnenmuren zijn nog eng en duister door de betimmeringen en zitplaatsen. Waaneer een talrijke menigte zich daarin bevindt ziet het er akelig en zelfs benauwd uit tussen die dikke, hoge muren en zuilen. Op mij maakte het onophoudelijk slachten en het vele bloed een onaangename indruk, ofschoon ik moet erkennen dat de orde en de zindelijkheid daarbij niet te beschrijven is. Ik geloof in lange tijd de gebouwen
en de stegen niet zo duidelijk te hebben gezien als vandaag. Maar het is te veel. Ik kan het onmogelijk allemaal weergeven.

De reizigers bereikten met Maria de stad aan de noordzijde. Zij gingen er echter niet binnen, maar waar zich de tuinen en paleizen reeds aan hen vertoonden, trokken zij door een gedeelte van het dal Josaphat in oostelijke richting. Zij lieten vervolgends de Olijfberg en de weg naar Bethanië links liggen en gingen door de Schaapspoort, die naar de veemarkt leidt, de stad binnen. In de nabijheid van deze poort lag een vijver, waarin de voor offers bestemde schapen voor het eerst gewassen werden. Deze is echter niet de vijver Bethesda.

De stoet keerde na korte tijd in de stad rechtsom en zij gingen tussen muren door naar het ander stadsgedeelte. Ook gingen zij in Jeruzalem nog door een groot dal waaraan zich, aan de ene zijde, de muren van een hoger stadsgedeelte verheven. Zij gingen nu meer naar het westelijke gedeelte van de stad, in de omgeving van de vismarkt, waar zich het vaderlijk huis van Zacharias uit Hebron bevond. Het werd bewoond door een hoogbejaarde man, ik geloof de broer van zijn vader. Zacharias nam er zijn intrek als hij in de tempel dienst moest doen. Hij bevond zich nu ook te Jeruzalem. Zijn diensttijd was juist beëindigd, maar hij was er nog enkele dagen gebleven om de opname van Maria in de tempel te kunnen bijwonen. Op het ogenblik van de aankomst van de reizigers was hij evenwel niet thuis.

Ik zag in de woning nog meer familieleden uit Bethlehem en Hebron, die vergezeld waren van hun kinderen, onder andere ook twee nichten van Elisabeth, die zelf niet aanwezig was. Deze allen trokken met een stoet van jonge meisjes, die kransen en takken droegen, de aankomende stoet in de valleiweg tegemoet, wel een kwartier ver. Zij ontvingen hen met ware feestvreugde en voerden hen naar de ouderlijke woning van Zacharias, waar een feestelijke stemming heerste. Er werd een klein gebed aangeboden en vervolgens maakte men toebereidselen voor het vertrek naar de feestberg in de nabijheid van de tempel. Joachims offerdieren waren reeds in stallen gevoerd, dicht bij de herberg. Zacharias kwam ook, om de stoet uit de vaderlijke woning naar de voor het feest bestemde plaats te leiden.

Maria werd nu in het tweede feestgewaad met het hemelsblauwe manteltje gekleed. Men trok processiegewijze uit. Zacharias ging met Joachim en Anna voorop, dan volgde Maria, omgeven van vier in het wit geklede meisjes, terwijl de overige kinderen en familieleden de stoet sloten. Men trok door verschillende straten en ging ook voorbij het paleis van Herodes en dat, waarin later Pilatus woonde. Zij trokken naar de hoek van de tempelberg, dat tussen het oosten en het noorden gelegen was, en hielden de burcht Antonia, een hoog en groot gebouw, bij het noordwesten van de tempel achter zich. Bij een hoge muur moesten zij verschillende trappen beklimmen. De kleine Maria beklom ze met blijde spoed. Men wilde haar behulpzaam zijn, maar zij wilde hier niet van horen. Allen stonden over haar verbaasd.

Het huis waarin de gasten hun intrek namen, was een feestherberg, niet ver van de veemarkt gelegen. Men telde vier zulke herbergen rondom de tempel. Zacharias had deze voor het feest ingehuurd. Het was een groot gebouw, vier gangen rondom een grote hof. In de gangen waren slaapplaatsen en lange, lage tafels. Er was ook een ruime zaal met een stookplaats er in. De plaats waar Joachims offerdieren stonden, lag dicht in de nabijheid. Aan beide zijden van die plaats woonden tempeldienaren die met de zorg over de offerdieren waren belast. Toen het gezelschap de herberg was binnengetreden hadden er, volgens het gebruik, de voetwassingen plaats. Hierbij werden de mannen door mannen en de vrouwen door vrouwen ter zijde gestaan. Men begaf zich vervolgens naar een zaal, met in het midden een grote lamp die met meerdere armen van het dak neerhing boven een groot metalen waterbekken, met hengsels voorzien, en gevuld met water. Aan dat bekken wasten allen hun aangezicht en handen.

Nadat het lastdier van Joachim was leeggeladen, werd het door een dienstknecht op stal gebracht. Joachim, die zich had aangemeld voor het offer, volgde de tempeldienaars naar de nabijgelegen hof, waar het offervee werd bezichtigd.

Joachim en Anna gingen dan met het kind Maria naar een hoger gelegen priesterwoning. Ook nu weerom snelde Maria, als innerlijk ertoe aangedreven, met wonderlijke spoed de trappen op. De beide priesters, een zeer oude en een jonge man, heetten hen hartelijk welkom. Zij hadden de ondervraging van Maria te Nazareth bijgewoond en op hun komst gerekend. Nadat er over de reis en de op handen zijnde opoffering gesproken was, lieten zij één der tempelvrouwen, een bejaarde weduwe, aan wie het toezicht over Maria zou worden toevertrouwd, ontbieden. Zij woonde met andere tempelvrouwen in de nabijheid van de tempel en hielden zich daar bezig met vrouwenarbeid en het opvoeden van meisjes. Haar woning lag iets verder dan de onmiddellijk aangrenzende gebouwen, waarin voor de vrouwen en de aan de tempel toegewijde maagden bidcellen waren aangebracht, vanwaar zij ongezien een blik in het heilige konden werpen. De ontboden tempelvrouw was zo diep in haar mantel gehuld, dat men van haar aangezicht slechts weinig zien kon.

De priesters en de ouders stelden haar Maria voor als haar toekomstig pleegkind. Zij was plechtig vriendelijk en het kind was op een ernstige wijze deemoedig en vol eerbied. Men gaf de vrouw verschillende inlichtingen betreffende Maria en sprak voorts het nodige af voor de feestelijke opdracht.

De tempelvrouw vergezelde hen vervolgens naar de feestherberg en ontving er een pak, dat de uitzet van het kind bevatte, waarmee zij dan terugkeerde, om alles voor het verblijf van het kind in gereedschap te brengen.

De kennisen, die de stoet uit Zacharias' woning hadden vergezeld, keerden daarheen terug. Slechts de familieleden, welke met Maria en naar ouders te Jeruzalem waren gekomen, bleven in de door Zacharias gehuurde herberg. De vrouwen brachten nu alles op orde en maakten de nodige toebereidselen voor de feestmaaltijd, dat de volgende dag zou plaatsvinden.

Op 7 november verhaalde A.C. Emmerich: Ik heb vandaag de gehele dag doorgebracht in beschouwingen over de voorbereiding van Joachims offer en Maria's opneming in de tempel.

Joachim en enige andere mannen dreven reeds vroeg in de ochtend de offerdieren naar de tempel. Voor d eingang werden ze door de priesters nogmaals in oogschouw genomen. Enkele ervan werden afgewezen en onmiddellijk naar de veemarkt in de stad gedreven. Het vee dat werd goedgekeurd voerde men in de slachtplaats en ik zag daar verschillende handelingen verrichten, die ik niet meer in behoorlijke volgorde kan verhalen. Joachim legde voor de slachting de hand op de kop van elk der offerdieren. Hij moest het bloed ervan in een vat opvangen en ook nog andere delen in ontvangst nemen.

Er stonden verschillende soorten van zuilen, tafels en vaten, waarop alles aan stukken gesneden, verdeeld en gerangschikt werd. Het schuim van het bloed werd verwijderd. Het vet, de milt en de lever bleven afzonderlijk. Ook werd alles ingezouten. De ingewanden van de lammeren werden gereinigd, opgevuld en weer in het lichaam gelegd, zodat het er weer uitzag als een geheel lam. De poten van de dieren waren alle kruiselings bijeengebonden. Een groot gedeelte van het vlees werd naar een andere plaats tot de tempelmaagden gebracht, welke er iets moesten uit bereiden. Waarschijnlijk moesten zij het voor zich of voor de priesers klaar maken om te eten. Dat alles gebeurde met een schier onbegrijpelijke orde. De priesters en levieten gingen en kwamen steeds twee aan twee, terwijl bij de afwisselende en moeilijke arbeid alles vlot verliep. De voor het offer bestemde stukken bleven gezouten tot 's anderendaags liggen en werden dan eerst werkelijk geofferd.

In de herberg werd die dag feest gevierd en een feestmaal gehouden, waarbij wel honderd gasten aanwezig waren, de kinderen meegerekend. Het aantal meisjes bedroeg ongeveer 24. Zij waren van verschillende leeftijd en onder hen bevond zich ook Seraphia, die na Jezus' dood de naam Veronica ontving en reeds tamelijk volwassen was. Ik schatte haar leeftijd op tien tot twaalf jaar. De meisjes vlochten kransen of bloemslingers voor Maria en haar gezellinnen en versierden ook zeven kaarsen of fakkels. Deze hadden de vorm van een staf en waren zonder voetstuk. De vlam ervan leek wel op een olie- of een wasvlam.

Gedurende het feest liepen tal van priesters en levieten de herberg in en uit. Zij namen ook deel aan de maaltijd. Toen zij hun verwondering uitspraken over de grote en vele offergaven van Joachim zei deze dat hij, gedachtig aan de smaad die hij eens in de tempel had moeten ondergaan, toen zijn offer werd geweigerd, zich nu naar krachten dankbaar wilde tonen aan God die zo barmhartig geweest was en zijn smeken verhoord had. Ik zag ook Maria in gezelschap van de overige meisjes in de omtrek van de herberg rondwandelen. Ik ben veel vergeten van wat ik heb gezien.


05-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 3. De geboorte van de Heilige Maagd
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofdstuk 3. De geboorte van de Heilige Maagd

Bezieling van Maria

Ik had een visioen over de schepping van de heilige ziel van Maria en over de vereniging van deze met haar vlekkeloze lichaam.

Ik zag in het lichtbeeld, waarin de Heilige Drievuldigheid in mijn visioenen mij gewoonlijk wordt voorgesteld, iets bewegen als een grote, lichtende berg, en het had toch iets van een menselijke gedaante, en ik zag uit het midden van deze gedaante iets tot de mond opstijgen en als een glans daaruit te voorschijn treden.

Ik zag nu deze glans afgezonderd voor het aangezicht van God staan en zich draaien en vormen, of liever, gevormd worden, want, terwijl deze glans een menselijke gedaante aannam, zag ik hoe deze door Gods wil zo onuitsprekelijk schoon gevormd werd. Ik zag ook dat God de schoonheid van deze ziel aan de engelen toonde en dat deze zich over haar schoonheid bovenmate verheugden. Het is mij onmogelijk alles wat ik hierover zag, in woorden weer te geven.

Toen er na de ontvangenis van de Heilige Maagd zeventien weken en twee dagen waren voorbijgegaan, dus vijf dagen minder dan de helft van de zwangerschap van de Heilige Anna, zag ik deze heilige moeder in haar woning te Nazareth slapend op haar bed uitgestrekt. Er kwam een lichtgloed over haar en een straal daaruit kwam op het midden van haar zijde neer en de glans ging in de gedaante van een kleine, lichtende menselijke gestalte in haar over.

Op hetzelfde ogenblik zag ik de heilige moeder Anna, van glans omgeven, van haar bed oprijzen. Zij was als in vervoering en het was of haar lichaam zich opende als een tabernakel en daarin aanschouwde zij een klein, lichtend meisje, uit wie alle heil voor de mensen zou uitgaan.

Ik zag dat dit het ogenblik was waarop Maria voor het eerst onder haar hart bewoog. Anna stond nu uit haar bed op, kleedde zich aan en maakte de Heilige Joachim deelgenoot van haar vreugde. Beiden dankten God. Ik zag hen bidden onder dezelfde boom in de tuin waar de engels eens de moeder Anna getroost had.

Mij werd nu geopenbaard dat de Heilige Maagd vijf dagen vroeger dan de andere kinderen bezield en twaalf dagen vroeger geboren werd.

Geboorte van de Heilige Maagd

Anna had reeds enige dagen tevoren aan Joachim medegedeeld dat het ogenblik van haar bevalling nabij was. Zij zond boodschappers naar Sephoris en haar jongere zus Maraha, naar het dal Zabulon, waar de weduwe Enue, Eisabeths zuster, woonde en naar Bethsaïda bij haar nicht Maria Salome, opdat deze drie vrouwen haar zouden komen bezoeken.

Ik zag haar op weg: Enue, de weduwe, werd vergezeld door een dienstknecht: die twee anderen hadden haar mannen bij zich, die in de nabijheid van Nazareth naar huis terug keerden.

Ik zag dat Joachim, daags voor de bevalling van Anna, zijn talrijke dienstknechten naar zijn kudden heen zond en ook dat Anna van haar dienstmaagden slechts de nodigsten in huis hield. Ook hij zelf trok zich naar zijn dicht bijgelegen weiden terug. Ik zag dat Anna's eerstgeboren dochter, Maria Heli, de zorg voor het huishouden waarnam. Zij was toen ongeveer 19 jaar oud en gehuwd met Cleophas, een opperherder van Joachim, met wie zij een dochtertje had, Maria van Cleophas, dat nu ongeveer vier jaar oud was.

Joachim bad en zocht zijn schoonste lammeren, bokjes en runderen uit, die hij als dankoffer door de herders naar de tempel liet voeren. Eerst 's nachts keerde hij naar zijn woning terug.

Ik zag de drie bloedverwanten tegen de avond de woning van Anna binnengaan. Zij begaven zich naar haar woonkamer achter de haardstede en omhelsden haar. Toen Anna haar gezegd had, dat de bevalling nabij was, hielden zij samen een psalm aan: "Looft God de Heer, Hij heeft zich over zijn volk erbarmd en Israël verlost. Hij heeft de belofte vervuld die Hij in het Paradijs aan Adam gedaan had: het zaad van een vrouw zal de kop van een slang verpletteren." Ik kan alles niet meer naar volgorde mededelen.

Anna was als in vervoering: in haar lofpsalm haalde zij alle voorafbeeldingen van de Heilige Maagd aan. "Zie," zei ze, "In mij is de kiem, door God aan Abraham geschonken, tot rijpheid gekomen." Voorts maakte zij melding van de belofte van Isaak en zei: "De bloei van Aarons staf is in mij voleindigd." Daarbij zag ik haar als van een lichtgloed doordrongen. Ik zag het vertrek, waarin zij zich bevond, vol van licht en daarboven vertoonde zich de ladder van Jacob. Ook de drie vrouwen waren van verbazing en blijdschap vervuld, en ik geloof dat zij ook de verschijning zagen.

Eerst na deze blijde ontboezeming werd aan de aangekomen vrouwen een kleine maaltijd, bestaande uit brood, vruchten en water met balsem, aangeboden. Zij aten en dronken staande en legden zich dan tot middernacht neer, om te rusten van de reis. Anna bleef op om te bidden en wekte de vrouwen te middernacht, om met haar te bidden. Zij volgden haar achter een gordijn, waar haar bidvertrek was.

Anna opende de deuren van een kleine muurkast, waarin zich een doos bevond, dat een heiligdom bevatte. Aan beide zijden stonden lichten, verlicht door een soort lamp. Men schoof ze uit een koker omhoog en stak er spaanders onder, opdat zij niet zouden afzakken. De lichten werden ontstoken. Een voetbankje met kussens stond aan de voet van dit soort altaartje.

In het doosje met het heiligdom bevonden zich haren van Sara, die door Anna bijzonder vereerd werd en ook beenderen van Jozef, die Mozes uit Egypte had meegebracht, iets van Tobias, ik geloof een gedeelte van een kledingstuk en de kleine, witte, schitterende peervormige beker, waaruit Abraham bij de zegen van de Engel gedronken had. Ik weet nu dat deze zegen, wijn en brood, een sacramentale spijs en versterking is geweest.

Anna knielde voor het kastje neer, aan weerszijden een van de vrouwen en de derde achter haar. Zij sprak weer een psalm uit. Ik meen dat daarin melding werd gemaakt van het brandende braambos van Mozes. Ik zag nu, hoe een bovennatuurlijk licht de ruimte vulde, rondom Anna zweefde en voller werd. De vrouwen vielen als verdoofd op haar aangezicht. De lichtgloed nam rondom Anna geheel dezelfde vorm aan als het brandende braambos van Mozes op de berg Horeb, zodat zij voor mij geheel onzichtbaar werd. De stralen van de vlam verspreidden zich naar de binnenzijde en opeens zag ik hoe Anna, haar van licht omgeven kind, op de handen droeg, het in haar mantel wikkelde, aan het hart drukte en het dan naakt op het voetbankje voor het heiligdom neerlegde en nog verder bad. Ik hoorde het kind wenen en zag dat Anna, van onder haar lange sluier, waarin zij gehuld was, doeken te voorschijn haalde. Zij wikkelde er het kind tot onder de armen in: de borst, de armpjes en het hoofd bleven bloot. Toen was de verschijning van het brandende braambos rondom haar verdwenen.

De vrouwen richtten zich op en ontvingen tot hun grote verbazing het pasgeboren kind op de armen: zij weenden van vreugde. Dan hieven zij allen een lofzang aan, en Anna hield haar kind in de hoogte, al was het om aan God te offeren. Ik zag toen de kamer weer vol licht en ik zag tal van engelen, die Gloria en Halleluja zongen. Zij verkondigden dat het kind op de 20ste dag de naam Maria zou ontvangen.

Anna begaf zich nu naar haar slaapvertrek en legde zich op haar bed neer. De vrouwen wikkelden echter het kind los, wasten het en wonden het toen weer in doeken, waarna ze het naast de moeder neerlegden. Aan het bed kon zowel aan de voorzijde, als aan de muurzijde en het voeteinde een gevlochten korfje worden bevestigd, zodat het kind dicht bij de moeder en toch geheel afzonderlijk een plaatsje kon krijgen.

Thans werd vader Joachim geroepen. Hij trad op Anna's bed toe, knielde neer en weende overvloedige tranen, die op het kind neervielen. Vervolgens hield hij het op de armen omhoog en begon, evenals Zacharias bij de geboorte van Johannes, een lofzang. In deze psalm had hij het over de heilige kiem, door God in Abraham gelegd, dat bij het volk had voortgeleefd in de bond, door de besnijdenis verzegeld en dat nu in dit kind de hoogste bloei bereikt had en, naar het lichaam, volmaakt was. Ik hoorde hem in de lofzang ook zeggen dat het woord van de profeet thans in vervulling was gegaan: "Een tak zal uit de wortel van Jesse ontspruiten." Ook gaf hij in ootmoed en innigheid te kennen dat hij nu graag zou willen sterven.

Het viel mij nu pas op dat Maria Heli, Anna's oudste dochter, het kindje eerst later te zien kreeg. Ofschoon zelf reeds enige jaren moeder van Maria van Cleophas, was zij toch niet bij de geboorte van Maria aanwezig, waarschijnlijk omdat het, volgens het joodse gebruik, niet taamde dat de dochter bij de bevalling van haar moeder, aanwezig was.

's Morgens zag ik de knechten en dienstmaagden en vele mensen uit de omtrek rondom het huis verzameld. Zij werden groepsgewijs binnengelaten om hen het kind te laten zien. Velen waren diep ontroerd en menigeen kwam tot inkeer. De buren waren gekomen, omdat ze 's nachts boven het huis een lichtgloed hadden gezien en omdat de bevalling van de Heilige Anna, die zo lang onvruchtbaar was, voor een grote genade van de Hemel gehouden werd.

Vreugde bij Maria's geboorte

Op hetzelfde ogenblik dat het pasgeboren kind in de armen van de Heilige Anna rustte, zag ik het ook in de hemel voor het aangezicht van de Allerheiligste Drievuldigheid verschijnen en met een onbeschrijfelijke vreugde door alle hemelse legerscharen begroet worden. Ik zag hoe Maria daar op bovennatuurlijke wijze de vreugden en de droefenissen van haar leven leerde kennen. Maria werd in de oneindige geheim ingewijd en toch was zij en bleef zij kind.

Wij kunnen ons hiervan geen voorstelling maken, omdat alles wat wij weten, aan de boom der kennis is gegroeid. Zij wist dit alles, zoals een kind de borst van zijn moeder kent en weet dat het zich daaraan moet voeden. Toen het visioen voor mijn ogen verdween, waarin ik het kind Maria in de hemel door God zag onderrichten, hoorde ik haar voor de eerste keer wenen.

Menigmaal zie ik visioenen van die aard, doch ik kan ze niet mededelen want voor het merendeel van de mensen zijn ze toch onverstaanbaar. Daarom laat ik ze achterwege.

Ik zag dat het ogenblik van Maria's geboorte aan de aartsvaders in het voorgeborgte van de hel werd medegedeeld en ik zag dat allen, maar in het bijzonder Adam en Eva, zich onbeschrijfelijk gelukkig voelden omdat nu de belofte, die in het Aards Paradijs werd gedaan, in vervulling gegaan was. Ik zag ook dat de aartsvaders nog meerdere genadegaven kregen en dat hun verblijfplaats lichter en ruimer werd en zij een grotere invloed op de aarde konden uitoefenen. Het was alsof hun arbeid en boete, al hun worstelen, schreien en verzuchten van hun leven, tot een bevredigende vrucht gerijpt was.

Ik zag bij de geboorte van de Heilige Maagd een grote en blijde beweging in de natuur en bij de dieren en ook in de harten van alle godvrezende mensen en ik hoorde een zoet gezang. De zondaars echter waren vervuld van grote angst en wroeging.

Ik zag vooral in de omtrek van Nazareth en ook in het overige gedeelte van het Beloofde Land, vele bezetenen op dat ogenblik in een toestand van razernij. Onder luid geschreeuw werden zij door helse geesten heen en weer geslingerd en de duivels spraken uit hun mond: "Wij moeten wijken, wij worden uitgedreven!"

Te Jeruzalem zag ik, hoe de oude priester Simeon, die in de nabijheid van de tempel woonde, op het ogenblik van de geboorte van de Heilige Maagd, door felle kreten, die door waanzinnigen en bezetenen geslaakt werden, uit zijn slaap werd opgeschrikt.

Vele van dezen waren in een gebouw, in een der straten van de tempelberg gelegen, opgesloten en Simeon, die in de nabijheid woonde, had gedeeltelijk het toezicht over hen. Ik zag hem te middernacht naar deze verblijfplaats van de bezetenen snellen en hoorde hem tot de eerste bij wie hij aankwam, de vraag stellen wat de oorzaak was van dat luide geschreeuw, waardoor allen uit hun slaap werden opgewekt. Deze schreeuwde nu nog luider dat hij verlangde om te worden losgelaten. Simeon opende de deur en de bezetene holde er uit terwijl de duivel uit zijn mond schreeuwde: "Ik moet wijken, wij worden uitgedreven, er is een maagd geboren. Wij duivels worden hier op aarde door zovele engelen gekweld en wij moeten de mensen verlaten en mogen hen niet langer in onze macht houden." Ik zag nu Simeon vurig bidden. De rampzalige bezetene werd op een verschrkkelijke wijze heen en weer geslingerd en de duivel werd uit hem gedreven. Ik was er zeer over verheugd de oude Simeon te zien.

Ook de profetessen Anna en Noëmi, de zuster van Lazarus' moeder, aan wie later de leiding van Maria in de tempel werd toevertrouwd, zag ik uit de slaap wakker worden en in visioenen werden zij van de geboorte van dit uitverkoren kind in kennis gesteld. Beiden bezochten elkaar en spraken over wat zij gezien en gehoord hadden. Ik geloof, dat zij de Heilige Anna kenden.

Ik zag dat in de nacht van Marai's geboorte, vijf Sybillen of waarzeggende maagden in een stad der Chaldeërs, visioenen hadden en hoe zij tot de priesters ijlden, die vervolgens op verschillende plaatsen in de omtrek lieten verkondigen dat er tekenen gezien waren van de geboorte van een maagd en dat er vele geesten uit de hemel waren neergedaald om haar te begroeten, terwijl andere geesten voor haar de vlucht namen en treurden.

Ik zag ook dat de sterrendienaars, die sedert Maria's Ontvangenis het beeld van een Maagd, die wijn en tarwe met eenzelfde gewicht op een weegschaal droeg, in een ster gezien hadden, op het ogenblik van de geboorte dit beeld niet meer ontwaarden. Er vertoonde zich nu in de ster een opening en het scheen alsof deze in een bepaalde richting ging. De Chaldeërs lieten nu het grootste afgodsbeeld van de maagd vervaardigen en in hun tempel plaatsen, zoals ik bij mijn beschouwingen over het openbare leven van de Messias heb gezien. Later werd in hun tempel nog een andere zinnebeeld van de Heilige Maagd geplaatst, en wel een gesloten tuin.

Ik zag levende dieren in die tempel en als ik me niet vergis waren het honden die met andere beesten gevoed werden. In de tempel van de Heilige Driekoningen zag ik tot nu toe 's nachts altijd een wonderbaarlijke verlichting. Men zag er, bij het omhoog kijken, een kunstmatige sterrenhemel met menige sterrenbeelden, waaraan men veranderingen aanbracht. Ook nu vond dit plaats, naar aanleiding van de geboorte van de Heilige Maagd, en wel zo dat de verlichting van buiten naar binnen kwam te staan.

Toen Maria geboren werd zag ik het beeld van een zwevende maagd, met een weegschaal in de hand, die zich heenboog over een kindje in een mandje, dat boven op een boompje rustte. Dat beeld van de Maagd, dat reeds lang voor Elias' tijd, volgens de uitspraak van een god, in de tempel op een eiland was geplaatst, werd nu in zee geslingerd. Het boompje, waarop het kindje in het mandje lag, bleef gespaard. Later werd daar ter plaatse een kerk gebouwd.

Een ander zwevend vrouwenbeeld, met drie borsten, dat ik in Egypte aan het gewelf van de tempel had zien bevestigen, toen een gezant van Elias die voorspelling over de komst van een maagd had medegedeeld, zag ik op het ogenblik van Maria's geboorte naar beneden storten. Het aangezicht, de drie borsten en het gehele onderlijf viel aan stukken. De vruchtenmaat op het hoofd, de armen met de korenaren, het bovenlijf en de vleugels vielen niet naar beneden.

Bezoek aan het pasgeboren kind Maria

Ik zag op de negende september, de tweede dag na de geboorte van de Heilige Maagd, nog andere bloedverwanten uit de omtrek in de woning van Joachim en Anna. Ik heb verschillende namen horen noemen, die mij echter ontgaan zijn. Ook uit de meer verwijderde bezittingen van Joachim waren meerdere dienstknechten aangekomen. Aan allen werd het pasgeboren kind getoond en er heerste grote blijdschap. Een vrolijke maaltijd werd er in huis gehouden.

Op 10 en 11 september trof ik andermaal vele bezoekers aan, waaronder bloedverwanten van Joachim uit het dal Zabulon. Bij dergelijke gelegenheden werd het kind in zijn korfje naar het voorste vertrek van het huis gedragen, waar het op een voetstuk, dat op een zaagbok geleek, aan de bezoekers getoond werd. Het was tot onder de ontblote armpjes in rode en doorschijnend witte doeken gewonden en had een tuilen sluiertje om de hals. Het wiegje was met rode en witte dekentjes gedekt.

Ik zag ook dat Maria van Cleophas, het twee- of driejarig dochterje van Cleophas en Anna's oudste dochter, het kindje liefkoosde en er mee speelde. Maria van Cleophas was een zwaar en stevig meisje. Zij droeg een wit kleed zonder mouwen en aan de rode zoom hingen rode knoppen in de vorm van appeltjes. Aan de blote armpjes zag ik witte banden: ik weet niet of het veren, zijde of wol was.

Het kind ontvangt de naam Maria

22-23 september 1821. Ik woonde vandaag in het huis van de Heilige Anna een groot feest bij. Alles was opgeruimd. In het voorhuis waren alle gevlochten tussenschotten, waarmee men de slaapvertrekken afscheidde, verwijderd en zo had men een ruime zaal verkregen. Rondom deze stond op de vloer een lage, lange tafel met tafelgerief bedekt. Ik zag verschillende voorwerpen, waarop ik vroeger geen acht had geslagen. Er stonden vazen op tafel, waarschijnlijk om bloemen in te plaatsen. Het schenen korven te zijn. Op een zijtafel zag ik vele witte benen staafjes en ook lepels in de vorm van een diepe schelp, waaraan een handvat bevestigd was. Ook waren er gebogen rietjes aanwezig, waarschijnlijk om enig vocht op te zuigen.

In het midden van de zaal was een soort altaartafel opgericht en met een rood en wit kleed gedekt, waarop een ovaal, hemelsblauw bekleed wiegje van rood en wit vlechtwerk stond. Bij het altaar was een overdekte lessenaar geplaatst, waarop perkamenten gebedsrollen lagen. Voor het altaar stonden vijf priesters in ambtsgewaad uit Nazareth, één van hen was sierlijker gekleed dan de vier overigen. Joachim bevond zich in hun onmiddellijke nabijheid. Op de achtergrond stonden in feestkledij vele vrouwelijke en mannelijke verwanten van Anna en Joachim om het altaar geschaard. Ik zag er onder andere Anna's zuster, Maraha uit Sephoris en Maria Heli. Anna had haar bed verlaten en bevond zich in haar achter de haardstede gelegen kamer en was niet bij de plechtigheid tegenwoordig.

Enue, de zuster van Elisabeth, haalde het kindje, dat tot onder de armpjes in rode en doorschijnend witte doekjes gewikkeld was, en legde het in Joachims armen. De priesters schaarden zich voor het altaar rondom de gebedsrollen en baden luid. Twee van hen hielden de sleep van het kleed vast. Vervolgens werd door Joachim het kind aan de opperpriester overhandigd, die het offerend en biddend omhoog hief en het daarna in het wiegje op het altaar neerlegde. Deze priester nam daarop een schaar en knipte drie haarlokjes van het hoofd van het kind, aan weerszijden en in het midden en verbrandde deze daarna op een komfoor.

Dan haalde hij een bus met olie te voorschijn en zalfde de vijf zintuigen van het kind met de duim: ogen, oren, neus, mond en hartkuil. Ook schreef hij de naam Maria op een stuk perkament en legde dit op de borst van het kind. Toen ontving Joachim zijn dochtertje terug, reikte het aan Enue over en bracht het aan Anna. Men zong vervolgens enige psalmen, waarna men de maaltijd aanvatte. Hier was ik niet bij tegenwoordig.

Instelling van het feest van Maria's geboorte

Op de avond van 7 september, de vooravond van het feest, voelde A.C. Emmerich zich, ondanks haar ziekte, buitengewoon goed, of zoals ze zelf zei: "bovennatuurlijk vrolijk". Zij was geestdriftig en in hoge mate levendig. Zij sprak over een buitengewone vreugde waarvan de ganse natuur, door het naderen van het feest van Maria's geboorte, vervuld was. Zij gaf te kennen dat zij het gevoel had als stond er haar de volgende dag een grote blijdschap te wachten. Zij deelde het volgende mede:

De gehele natuur jubelt. Ik hoor het gezang van vogels, ik zie de lammeren en bokjes springen en op de plaats waar Anna's woning heeft gestaan vliegen de duiven in groot aantal rond, als van vreugde dronken. Van het huis en deze omgeving is er niets meer over, het is er nu een wildernis. Ik zag enige pelgrims met een lange staf in de hand en met doeken zoals mutsen op het hoofd gewonden, op hun tocht de berg Karmel voorbijgaan.

Er woonden kluizenaars in de berg Karmel en de pelgrims vroegen hen verbaasd, wat toch die vreugde in de natuur zou kunnen betekenen. Zij kregen te horen dat dit verschijnsel zich steeds vertoond op de vooravond van Maria's geboorte, dat er waarschijnlijk de woning van de Heilige Anna gestaan had en dat een pelgrim, die daar vroeger was voorbijgetrokken, hen had verhaald hoe in een zeer oude tijd een godvrezend man dit verschijnsel voor het eerst had gezien. Dat had aanleiding gegeven tot het vieren van het feest.

Ik zag nu de instelling van het feest zelf. 250 jaar na de dood van de Heilige Maagd, zag ik hoe een godvrezend man een reis ondernam naar het Heilige Land, om alle plaatsen en overblijfselen, welke op het verblijf van Jezus hier op aarde betrekking hadden, te bezoeken en te vereren. Ik zag dat deze godvrezende man door een hogere hand werd geleid en dat hij dikwijls meerdere dagen na elkaar op sommige plaatsen in gebed en beschouwingen werd opgehouden en er van een grote innerlijke zoetheid genoot en vele openbaringen ontving. Zo had hij verschillende jaren lang, in de nacht van 7 op 8 september, een grote vreugde in de natuur waargenomen en in de natuur een liefelijk gezang van de vogels gehoord. Eindelijk werd hij, door zijn aanhoudend gebed, in een droom door een engel onderricht dat het de nacht was van de geboorte van de Heilige Maagd. Hij ontving deze openbaring op zijn reis naar de berg Sinai of naar de berg Horeb. Tevens werd hem medegedeeld, dat daar in een nis van de profeet Elias een dichtgemetselde kapel ter ere van de Moeder Gods was en dat hij die beide zaken aan de daar levende kluizenaars moest meedelen.

Ik zag hoe hij daarna op de berg Sinai aankwam. De plek waar nu het klooster staat, werd destijds reeds door kluizenaars bewoond en was aan de zijde van het dal even steil als nu: men werd er met touwen omhoog getrokken. Ik zag, dat na de mededelingen van de pelgrim, het feest van de geboorte van de Heilige Maagd, voor het eerst door de kluizenaars werd gevierd op 8 september van het jaar 250 en dat het zich later van daar uit verspreidde over de gehele kerk.

Ik zag ook hoe de kluizenaars, in het gezelschap van de pelgrim, de grot van Elias trachtten op te sporen. Het was niet gemakkelijk om te midden van zovele andere grotten van de Esseners en andere kluizenaars, deze van Elias te vinden. Ik zag rondom deze grotten vele verwaarloosde tuinen, waaronder enige met prachtige vruchtenbomen. De pelgrim werd nu in zijn gebed geopenbaard dat men een Jood moest overhalen om mee in de grotten te gaan en dat die, welke hij niet zou kunnen binnentreden, de grot van Elias was. Ik zag dan, hoe zij een oude Jood voor dit doel hadden gevonden en hoe deze, op zijn verkenningstocht, bij een der grotten telkens uit de nauwe ingang werd teruggestoten, welke pogingen hij ook ondernam om er binnen te gaan. Zo erkende men dat dit de grot van Elias was.

Men vond in deze grot, een tweede, dichtgemetselde holte, waarvan men de ingang weer opende en dit was de plaats waar Elias ter ere van de toekomstige Moeder van de Messias gebeden had. De grote, fraai gebloemde stenen, waarmee de grot was dichtgemetseld, gebruikte men later bij de bouw van de kerk. Ook vond men er nog vele heilige overblijfselen van profeten en patriarchen, verschillende soorten van vlechtwerk en godsdienstige voorwerpen, welke later in het bezit van de kerk kwamen.

Veel heb ik bij die gelegenheid van de berg Horeb gezien, doch het meeste herinner ik mij niet meer. Ik weet echter nog dat de plaats, waar Mozes het brandende braambos heeft gezien, in de taal der Joden "Schaduw van God" werd genoemd en dat ze slechts blootvoets mocht betreden worden. Ik zag nog een berg, geheel van rood zand, waarop zeer schone vruchten groeiden.

Ik heb veel betreffende de Heilige Brigitta gezien en er werden mij tal van openbaringen medegedeeld, welke deze heilige, met betrekking tot de ontvangenis en de geboorte van de Heilige Maagd Maria, heeft gehad. Ik herinner mij nog dat de Heilige Maagd tot haar zei: "Wanneer zwangere vrouwen, de vooravond van Mijn geboortefeest vastend doorbrengen en ter ere van Mijn  negenmaandelijks verblijf in de moederschoot, negen maal het Wees Gegroet bidden en zij gedurende haar zwangerschap en op de vooravond van haar bevalling meerdere malen deze oefening herhalen en daarbij de Heilige Sacramenten met godsvrucht ontvangen, zal Ik persoonlijk haar gebed voor de troon van God brengen en ook in moeilijke omstandigheden een voorspoedige bevalling voor haar afsmeken.

Ook naderde mij vandaag een verschijning van de Heilige Maagd die mij zei: "Wie op de namiddag van deze dag, met innigheid en Godsvrucht, negen maal het Wees Gegroet ter ere van Mijn negenmaandelijks verblijf in de moederschoot en van Mijn geboorte bidt, en deze oefening gedurende negen dagen verricht, geeft dagelijks aan de engelen een ruiker van negen bloemen, die Ik in de hemel ontvang en aan de Heilige Drievuldigheid overhandig, om daardoor voor Mij vereerder een gunst af te smeken.

Een ogenblik later voelde ik mij op een hoogte tussen de hemel en de aarde geplaatst. Beneden mij lag somber en donker de aarde en boven mij zag ik in de hemel, te midden van engelen en heiligen, de allerheiligste Maagd voor de troon van God. Ik zag, hoe zij uit de godvruchtige oefeningen en gebeden van Haar vereerders, op aarde twee erepoorten, twee glorietronen oprichtte, die gestaag aangroeiden tot kerkelijke paleizen, ja, tot gehele steden. Het was wonderlijk hoe deze gebouwen geheel uit kruiden, bloemen en kransen samengesteld waren. In verschillende soorten ervan lag de waarde en de wijze van het bidden van de verschillende mensen en zelfs van ganse gemeenschappen uitgedrukt. Ik zag hoe de engelen en heiligen de smekingen der biddenden overnamen en voor Gods troon brachten.

Zuiveringsoffer van de Heilige Anna

Verscheidene weken na de geboorte van de Heilige Maagd zag ik Joachim en Anna met het kind naar Jeruzalem gaan, om offergaven aan te bieden. Zij offerden hier hun kind aan God, uit liefde en dankbaarbeid, omdat Hij de lange onvruchtbaarheid van hen had weggenomen, evanals later de Heilige Maagd, volgens de wet der Joden, haar goddelijk Kind in de tempel opofferde en vrijkocht. Daags na hun aankomst brachten zij hun offers en legden toen reeds de belofte af dat zij Maria, na verloop van enige jaren, geheel aan de dienst van de tempel zouden toewijden. Dan keerden zij met het kind naar Nzareth terug.

 


04-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 2. De Ontvangenis van de Heilige Maagd
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofdstuk 2. De ontvangenis van de Heilige Maagd Maria


Nu volgen enige visioenen van de eerbiedwaardige Anna Catharina Emmeric, die zij bij haar jaarlijkse beschouwingen gedurende de octaaf van Maria's Onbevlekte Ontvangenis, op verschillende tijden mededeelde. Het is wel geen onmiddellijk vervolg op de levensgeschiedenis van Maria, maar zij werpen tot een helderder licht over het geheim van de uitverkiezing, ontwikkeling en verering van dit Vat van genade. Deze mededelingen werden gedaan te midden van veel lijden en zo kan alles nogal verwarrend overkomen.

De verlossing van het mensdom aan de engelen getoond

Ik zag in een wonderbaar beeld, hoe God na de val van de mensen de engelen toonde op welke wijze hij de mensheid zou verlossen. Bij de eerste blik begreep ik de betekenis ervan niet, doch spoedig werd mij alles duidelijk.

Ik zag de troon van God, de Allerheiligste Drieëenheid, en als het ware een beweging in de Drievuldigheid. Ik zag de negen koren van Engelen en hoe God hen openbaarde op welke wijze Hij het gevallen mensdom weer wou verlossen. Ik zag dat onder de engelen een onuitsprekelijk gejubel opging.

In tal van zinnebeelden werden mij nu de plannen van God voor de verlossing van de mensheid getoond. Ik zag de negen koren van engelen voor mij oprijzen en in regelmatige orde op elkaar volgen. Ik zag hoe de engelen deze zinnebeelden beschermden en verdedigden. Ik ben niet in staat om mij met zekerheid alles in volgorde te herinneren en moet dus in Gods naam maar mededelen wat er mij van is overgebleven.

Ik zag voor Gods troon een berg als van edelstenen verrijzen. Hij nam in grootte toe en breidde zich uit. Hij was van treden voorzien, werd als een troon en ging vervolgens in de gedaante van een toren over, die alle geestelijke schatten en alle rijkdom van genade in zich verborg. De negen koren van engelen omgaven deze toren.

Ik zag aan de ene zijde van de toren, op gouden wolken, wijnranken en tarwe-aren dooreengestrengeld, gelijk de vingers van samengevouwde handen. Op welk ogenblik van mijn visioen ik dit gezien heb, kan ik niet juist meer zeggen.

Ik zag in de hemel een gedaante verschijnen, gelijk aan die ene Maagd die zich in de toren oploste, om er een gebed mee te vormen. De toren was zeer breed en aan de bovenzijde vlak. Het kwam mij voor dat de achterzijde, waar de maagd in hem overging, open was. Dit was niet de Heilige Maagd Maria in de tijd, zij was het in de eeuwigheid, in God. (Vergelijk hier het kapittel van de vespers der Heilige Maagd: "Van den beginne af, vóór de eeuwen, ben ik geschapen en tot in de toekomstige eeuwigheid zal in niet vergaan" Eccli. 24,14). Ik zag hoe haar gedaante zich vormde voor de Allerheiligste Drievuldigheid, evenals een ademtocht, die zich voor de mond tot een wolkje vormt (vergelijk hier: "Ik ben uit de mond van de Allerhoogste voortgekomen, het eerst geboren vóór amme schepsels. Ik deed aan de hemel het onuitdoofbaar licht opgaan. Mijn troon is een wolkzuil" Eccli 24, 5). Ook zag ik een verschijning van de Heilige Drievuldigheid uitgaan en de toren ingaan. Dan zag ik temidden van de engelenkoren een tabernakel voor het Allerheiligste ontstaat. Alle engelen werkten hieraan mee en het had de vorm van een toren, met allerhande zinnebeelden versierd. Terzijde ervan stonden twee gedaanten die elkander, achter de toren om, de hand reikten. Dit geestelijk vat, voortdurend in omvang toenemend, werd steeds kostbaarder en schoner.

Dan zag ik iets van God uitgaan en door de negen koren der engelen heendringen. Het leek op een glinsterend, heilig wolkje, dat steeds duidelijker werd naarmate het tabernakel naderde en eindelijk daarin binnenging.

Opdat ik echter zou begrijpen dat dit een wezenlijke zegen van God was, die op de genade van een vlekkeloze en reine voortplanting en de bloei van een smetteloze bloem duidde, zag ik eindelijk deze zegen in de gedaante van een glinsterende boom het tabernakel binnengaan, waarna deze de gedaante van een toren aannam.

Aan sommige van deze verschijningen zag ik de engelen werkzaam deelnemen. Ook zag ik een reeks van beelden uit de diepte opstijgen als valse, bedriegelijke gestalten en de engelen voerden er een strijd tegen en verdreven ze. Zo heb ik vele dergelijke dingen gezien, doch echter weer vergeten. Wat ik mij nog over deze bedriegelijke beelden herinner, ga ik mededelen.

Ik zag uit de diepte een kerk oprijzen, ongeveer in de vorm waarin de heilige katholieke kerk zich steeds aan mij vertoont, niet als een plaatselijk gebouw, doch als de heilige katholieke kerk in het algemeen voor mijn geest verschijnt, met dit verschil slechts dat deze laatste boven de ingang een toren heeft, die de uit de diepte oprijzende kerk miste.

Deze kerk was zeer groot, maar het was een valse kerk. De engelen duwden haar ter zijde, zodat zij heel scheef stond. Ik zag ook een grote schelp, die aan de ene zijde geopend was, verschijnen. Zij bewoog zich in de richting van de valse kerk, maar werd ook opzij geduwd.

Dan zag ik, hoe door de engelen een kelk bereid werd in de vorm van deze van het Laatste Avondmaal, die de toren binnenging waarin ook de Maagd was binnengegaan.

Ik zag ook een stompe toren of bouwwerk verschijnen met veel poorten. Ik zag er een grote schare binnengaan, waaronder ik Abraham en de kinderen van Israël herkende. Ik geloof dat dit de slavernij van Egypte betekende.

Dag zag ik een ronde, van trappen voorziene toren, die eveneens op Egypte betrekking had. Ook deze werd opzij geduwd en stond scheef. Toen zag ik een Egyptische tempel verrijzen die overeenkwam met deze, waaraan ik Egyptische afgodenpriesters, de beeltenis van een gevleugelde maagd aan het dak zag bevestigen, toen de gezant van Elias hun de voorafbeeldingen van de Heilige Maagd verkondigd had, die de profeet, zoals ik later zal meedelen, op de berg Karmel had gezien. Deze tempel werd door de engelen opzij geschoven en kwam ook scheef te staan.

Ik zag toen in het midden van de engelenkoren, aan de rechterzijde van de heilige toren, een twijg opbloeien, die een volledige stamboom van kleine mannelijke en vrouwelijke gedaanten werd, welke elkaar de hand reikten. Deze stamboom eindigde in de vorm van een kleine kribbe, waarin een kindje lag. Datzelfde kribje zag ik, toen de Heilige Driekoningen get goddelijk Kind kwamen aanbidden. Daarop vertoonde zich voor mijn ogen een grote, heerlijke kerk.

Al deze visioenen vormden op wonderbare wijze een samenhangend geheel: het was onbeschrijfelijk rijk en vol betekenis. Zelfs de vijandelijke, walgelijke en bedriegelijke verschijningen van torens, kelken en tempels, welke op zij werden geduwd, moesten meewerken tot de komst des Heils.

Toen Anna Catharina Emmerich deze gedeelten vertelde, kwam zij telkens terug op de onbeschrijfelijke vreugde van de engelen. Wat zij hier vermeldde, heeft geen eigenlijke ontkoping, doch het geeft slechts een reeks van zinnebeeldige voorstellingen weer, welke op het werk van de Verlossing betrekking hebben. Zij sprak hierbij: "Ik heb het Verlossingswerk gezien temidden van de koren der engelen, en vervolgens in een reeks beelden van Adam tot de Babylonische gevangenschap."

Voorafbeeldingen van de Heilige Maagd

Ik zag in heel oude tijden een gebeurtenis in Egypte, die op zinnebeeldeijke wijze op de Heilige Maagd betrekking had. Dat moet geruime tijd voor Elias gebeurd zijn, doch ook ten tijde van Elias heb ik iets gezien, dat ik later zal mededelen.

Ik zag in Egypte, veel verder dan het Beloofde Land of Heliopolis, een plaats waar op een eiland een afgodsbeeld in water stond. Het hoofd ervan had iets van een mensenhoofd en ook iets van een ossekop. Het droeg drie horens, van welke er zich één in het midden op het voorhoofd bevond. Het beeld was hol en vertoonde openingen op de buik waarin, als in een oven, de offers verbrand werden. De voeten leken op klauwen. In de ene hand hield het een plant, die als een lelie uit het water omhoog steeg en zich, naar de zon gekeerd, opende en sloot. Ook in de andere hand droeg de afgod de afgod een plant, die leek op een aar met grote korrels en waarvan ik met zekerheid niet kan zeggen of deze eveneens uit het water te voorschijn kwam. Men had, na een roemvolle overwinning, deze afgodtempel gebouwd. Nu wilde men deze inwijden en alles was voor het offer in gereedheid gebracht. Toen men echter het afgodsbeeld in het water naderde, was ik getuige van een wonderbaarlijke gebeurtenis.

Ik zag bij het beeld een afgrijselijke, donkere gedaante. Daarboven daalde een grote engel uit de hemel neer, zoals er een aan Johannes verscheen in de Openbaring. Deze bracht met zijn staf de donkere gedaante een stoot in de rug toe. De duivel, want dit was de gedaante, boog zich voorover en werd gedwongen door het afgodsbeeld te zeggen dat men de tempel niet voor zijn eer moest inwijden, doch ter ere van een maagd, die op Aarde zou verschijnen en aan wie deze overwinning te danken was. Alle bijzonderheiden daarover zijn mij niet bijgebleven.

Ik zag nu hoe men in de nieuwe tempel het beeld van een gevleugelde maagd oprichtte. Dit beeld werd tegen een muur geplaatst. De maagd zweefde boven een mandje waarin een kindje lag, in doeken gewonden. Het bevond zich op een kleine zuil, welke van boven ruw was zoals een boom. De gevleugelde gedaante hield de armen uitgestrekt en in de ene hand droeg zij een weegschaal. Naast haar verschijnen op de muur twee gedaanten, die in de schaal iets neerlegden. Het mandje, met daarin het kindje, leek op het korfje waarin Mozes op de Nijl dreef. Het was van boven echter geheel open, terwijl het korfje van Mozes slechts een kleine opening aan de bovenzijde vertoonde.

Ik zag het hele Beloofde Land zwaar geteisterd door een landurige doorgte en hoe Elias, met twee dienaren, de berg Karmel besteeg om er van God regen af te smeken. Eerst beklommen ze een steile bergrug, vervolgens twee bergtreden die naar een terras leidden, gingen hoger opwaarts en bereikten een grote vlake, waarop een rotsheuvel lag, welke van binnen hol was. De profeet belom de heuvel en liet zijn dienaren op de grote vlakte achter. Een van hen gaf hij nog het bevel om het oog gericht te houden op het meer van Galilea. Dit zag er afschuwelijk uit en was geheel uitgedroogd, vol met gaten en hoften, moerasgrond en verrotte dieren.

Elias zette zich neer, boog het hoofd tussen de knieën, hulde zich in zijn mantel en bad vurig tot God: zevenmaal riep hij zijn dienaar toe of hij geen wolk zag opstijgen uit het meer. Ik zag hoe, na de zevende maal te hebben geroepen, de wolk opsteeg en hoe de dienaar de profeet hiervan op de hoogte bracht en hoe hij deze vervolgens naar de koning Achab zond.

Ik zag hoe zich in het midden van het meer een witte draaikolk vormde, waaruit een kleine zwarte wolk, zo groot als een vuist, opsteeg. Deze opende zich en werd groter. In deze wolk zag ik reeds dadelijk een kleine, schitterende gedaante die de maagd voorstelde. Ik zag ook dat Elias deze gedaante in een steeds groter wolk bemerkte. Haar hoofd was omgeven door lichtstralen. Zij strekte de armen uit als een kruis en droeg een zegekrans in de ene hand. Haar lang gewaad was dichtgeboden onder de voeten. Het leek of haar gestalte zich, in de steeds groter wordende wolk, over geheel het Beloofde Land uitstrekte.

Ik zag hoe de wolk zich splitste en in witte dauwdruppels op zekere heilige en bevoorrechte plaatsen, en waar godsvrezende en het uur van verlossing afsmekende mensen woonden, nederviel. Ik kreeg een openbaring, dat dit een voorafbeelding was van de medewerking van de Heilige Maagd bij het neervallen van dauw in de gezegende plaatsen.

Ik zag ook een droom van de profeet, waarin Elias, toen de wolk omhoog steeg, vier geheimen met betrekking tot de Heilige Maagd leerde kennen. In mijn zieke toestand ben ik nauwkeurige bijzonderheden daarover vergeten. Elias erkende hieruit dat Maria in het zevende tijdperk van de wereld zou geboren worden. Daarom had hij ook zijn dienstknecht zeven maal geroepen. Hij zag ook uit welke stam zij zou voortkomen. Vervolgens zag hij aan de ene zijde van een land, een lage en zeer brede stamboom en aan de andere kant een zeer hoge stamboom, die breed was bij de wortels en versmalde naar boven toe en waarvan de kruin zich tot de eerste stamboom boog. Hij begreep dit alles en leerde zo vier geheimen kennen over de toekomstige Moeder van de Zaligmaker.

Verder zag ik nog hoe Elias het hol vergrootte waarboven hij gebeden had en hoe hij vervolgens een leefregel gaf aan de kinderen van de profeten, van wie er steeds enige in deze grot de komst van de Heilgie Maagd afsmeekten en reeds vóór haar geboorte de toekomstige grootheid van Maria verheerlijkten. Ik zag hoe deze devotie tot de Heilige Maagd op de berg Karmel onafgebroken bleef voortduren tot bij de Esseners, toen Maria reeds op aarde leefde, en hoe deze devotie zou blijven voortbestaan tot in onze dagen en dit door kluizenaars, waaruit de Orde der Karmelieten zou voortkomen.

Toen Anna Catherina Emmerich later visioenen over de Heilige Johannes De Doper mededeelde, zag zij dezelfde verschijning  van Elias die betrekking had op de toenmalige toestand van het land en van de mensen. We delen het volgende mee tot opheldering van het voorgaande.

Ik zag bij de tempel te Jeruzalem een groot gewoel, een beraadslagen, een schrijven met rieten pennen, een uitzenden van boden door het land. Men bad, men smeekte God om regen: overal liet men naar de profeet Elias zoeken. Ik heb gezien hoe Elias in de woestijn van een engel spijs en drank ontving. De engel droeg een voorwerp dat op een blinkend tonnetje leek, van witte en rode dwarsstrepen voorzien. Ik zag zijn moeilijkheden met Achab, het offer op de Karmel, de dood der afgodenpriesters, zijn gebed om regen en het opkomen der wolken.

Ik zag, behalve de dorheid van de aarde, ook onder de mensen een grote dorheid en onvruchtbaarheid voor edeler nakomelingen. Ik zag hoe Elias, door zijn gebed, de zegen deed nederdalen, van waaruit de wolk ontstond, en hoe hij op ingeven van hierboven die wolk verdeelde en richtte opdat zij niet als een verwoestende stortbui zou neerstorten.

Hij vroeg zeven maal zijn dienaar of de wolk verscheen. Dit was een aanduiding van de zeven tijdperken of geslachten der wereld, welke moesten voorbijgaan, voordat de eigenlijke zegen in Israël wortel zou schieten, waarvan deze wolk slechts een afbeelding was. Hij zag in de omhoogstijgende wolk een beeld van de Heilige Maagd en leerde veel geheimen kennen die op Haar voorouders en Haar komst betrekking hadden.

Ik zag hoe, door het gebed van de profeet, de zegen eerst in de vorm van dauw neerdaalde. De wolken dreven in witte massa's naar beneden. Deze vormden draaikolken, hadden regenboogkleurige randen en losten zich tenslotte op in neervallende druppels.

Ik begreep dat dit ook betrekking had op het manna in de woestijn. Het lag 's morgens brokkelig en dicht, als een vel, zodat men het kon oprollen. Ik zag deze dauw langs de Jordaan voorbijdrijven en niet overal, doch slechts hier en daar, op voorname plaatsen, neervallen. Vooral te Ainon, tegenover Salem en op de plaatsen waar later gedoopt zou worden zag ik duidelijk zo'n lichtende dauw neervallen. Ik vroeg me ook af wat de bontkleurige randen van de dauwwolken betekenden en kreeg een verklaring met de gelijkenis van een schelp in de zee, die ook zo een schittenrende kleurenrand heeft en die, aan de zon blootgesteld, het licht naar zich toetrekt en zich van kleuren zuivert, totdat in het midden de reine, blanke parel ontstaat. Ook werd mij getoond dat deze dauw en de regen die er op volgde meer betekende dan wat men onder een verfrissing van de aarde meent te verstaan.

Ik verstond duidelijk, dat zonder deze dauw, de komst van de Heilige Maagd wel honderd jaar vertraagd zou zijn geworden, terwijl door de zegening van de aarde de geslachten, die van de vruchten van de aarde leven, eveneens gevoed werden en zo het vlees, door het ontvangen van deze zegen, edeler werd.

Ik zag met betrekking tot de komst van de Messias de stralen van deze vruchtbare dauw overgaan van geslacht op geslacht en ten laatste in het wezen van de Heilige Maagd. Ik kan het niet beschrijven. Menigmaal zag ik, dat op zo een veelkleurige rand zich een of meer paarden vormden en hoe daarop een menselijke gedaante te voorschijn kwam, die geest uitademde en zo andere gedaanten vormden. Het beeld van deze parelmoer had betrekking op Jezus en Maria.

Ik zag ook dat, evenals in die tijd de aarde en het vlees trachtten en smachtten naar regen, later ook de mensen naar het doopsel van Johannes De Doper verlangend uitzagen. Het hele visioen was een zinspeling zowel op de komst van de Heilige Maagd als op de toestand waarin de volkeren ten tijde van Johannes De Doper verkeerden.

Hun angst in die tijd, hun trachtten en hun zoeken naar regen, hun vragen naar Elias, die zij toch vervolgden. Later ook eenzelde smachten van het volk naar doopsel en boete en terug het niet-verstaan van de synagoge en het zenden naar Johannes.

Ik zag hoe in Egypte de boodschap des Heils als volgt werd verkondigd. Ik zag dat Elias, op bevel van God, uit drie streken, het oosten, het noorden en het zuiden, godvrezende gezinnen bijeen liet roepen en hoe hij voor deze opdracht drie profeetkinderen uitkoos, die hij niet eerder liet vertrekken dan na herkenning van een door God afgesmeekt teken. Het was een verre, gevaarlijke zending, waarvoor sterke personen moesten worden aangewezen, opdat zij niet vermoord zouden worden. Een van hen trok naar het noorden, de tweede naar het oosten en de derde naar het zuiden. Deze laatste moest een heel eind door Egypte trekken, een bijzonder gevaarlijk gebied voor de Israëlieten om te worden vermoord. Deze bode nam dezelfde weg die de Heilige Familie op haar vlucht naar Egypte koos. Ik geloof ook dat hij dicht voorbij On kwam, waar het Kind Jezus in veiligheid werd gebracht. Ik zag hoe hij op een grote vlakte bij een afgodstempel kwam die door een weide en verschillende gebouwen was omgeven. Men aanbad er een levende stier. Ook bevond zich het beeld van een stier met nog andere afgodsbeelden in de tempel. Er werden afschuwelijke offers opgedragen en mismaakte kinderen werden er afgeslacht.

Toen de profetenleerling daar voorbijging werd hij gegrepen en voor de priesters gebracht. Gelukkig waren deze erg nieuwsgiering, anders was hij wellicht vermoord. Zij vroegen hem uit, vanwaar hij kwam en wat hem hierheen voerde.

Hij kwam rondborstig voor de waarheid uit en verkondigde onbevreesd, dat er een Maagd zou geboren worden, die het Heil der Wereld zou voortbrengen. Dan zouden hun afgodenbeelden ineenstorten. De afgodendienaars waren niet weinig verbaasd over deze mededeling en ze leken er zo diep door getroffen dat ze hem zijn weg ongestoord lieten vervolgen. Ik zag hoe zij dan beraadslaagden en het beeld van een maagd lieten vervaardigen, dat zij aan het middelste gedeelte van het dak in uitgestrekte en zwevende houding bevestigden. Het beeld droeg eenzelfde hoofdtooisel als de afgodsbeelden, half vrouw, half leeuw, zoals er daar vele lagen. Midden op het hoofd doreg het iets als een kleine, diepe vruchtenmaat. De bovenarmen waren tot de ellebogen tegen het lichaam gedrukt en de onderarmen in afwerende houding uitgestrekt, terwijl de handen tarwe-aren vasthielden. Het beeld had drie borsten, een grote in het midden en twee kleinere langs beide zijden. Het onderlijf was met een lang kleed bedekt en de voeten waren betrekkelijk klein en spits. Een soort kwasten waren aan de voeten bevestigd. Over de gehele armlengte ontwaarde ik vleugels die op fijne, straalvormige veren leken. Deze vleugels gingen als twee veren kammen in elkaar over. Eveneens liep er een streep van veren over de lenden en over het midden van het lichaam. De rok was zonder plooien.

Zij vereerden dit beeld en brachten er offers aan, met de vraag hun god Apis en de overige afgoden toch niet te verbrijzelen. Overigens bleven zij als vroeger in hun afgodendienst volharden, met dit verschil, dat zij vanaf dit moment steeds eerst de maagd aanriepen.

Ik zag, hoe in die tijd, door Gods barmhartigheid, aan vrome heidenen werd verkondigd dat een maagd uit Judea de Messias zou ter wereld brengen. De voorouders van de Heilige Driekoningen, die tot de Chaldeërs behoorden en de sterren aanbaden, kwamen hiervan op de hoogte door de verschijning van een beeld in een ster of in het luchtruim. Zij deden daarover voorspellingen. Sporen van deze voorspellingen van de Heilige Maagd heb ik waargenomen aan de beelden van hun tempels. Ik heb daarvan melding gemaakt, toen ik de reis verhaalde, die Jezus, na de opwekking van Lazarus, naar hen ondernam op het einde van het derde jaar van zijn openbaar optreden.

De geschiedenis van Tobias

Op het feest van de aartsengel Michaël in september 1821 verhaalde A.C. Emmerich, uit een meditatie die zij had gehouden over de Heilige Engelen, het volgende over de geschiedenis van Tobias, van wie zij de reis met de aartsengel Rafaël heeft gezien.

Ik zag bijzonderheden uit het leven van Tobias, die een voorafbeelding zijn van de komst van de Messias in Israël, niet alsof dit een uitgevonden voorafbeelding is, maar een die in werkelijkheid bestaan heeft en geleefd is.

In Sara, de vrouw van de jonge Tobias, werd mij een voorafbeelding van de Heilige Anna getoond. Wij mij daarover is bijgebleven, ga ik nu mededelen, al kan ik niet alles in de juiste volgorde verhalen.

De oude Tobias was een voorafbeelding van de stam van de Godvrezende Joden, uit wie de Messias zou voortkomen. De zwaluw, de bode der lente, zinspeelde op de nadering van de Messias. De blindheid van de oude Tobias betekende dat hij geen kinderen meer zou verwekken, maar zijn overige dagen in overweging en gebed zou doorbrengen. Dit betekende het voortdurende, hevige verlangen naar het licht des Heils en de onzekerheid van waar dat licht komen zou.

Tobias' twistzieke vrouw was een beeld van de kwellingen en vitterijen van de Farizeeërs, die aan de letter van de wet vasthielden. Het geitje dat zij in plaats van het arbeidsloon mee naar huis namen, zoals Tobias had gewaarschuwd, was werkelijk gestolen: voor een billijke prijs was het in haar bezit gekomen. Tobias wist van wie zij het gekocht had. Zijn vrouw schold hem daarover uit. Het was ook een zinspeling op de haat, die zij en de farizeeërs, die enkel in naam Israëlieten waren, de vrome Joden en Esseners toedroegen, alsmede op hun onderlinge verhouding waarover ik echter geen nadere verklaring kan geven.

De engel Rafaël sprak de waarheid toen hij zich voor Azarias, de zoon van Ananias uitgaf, want deze namen betekenen niets anders dan Gods Hulp uit de Wolk des Heren. Deze engel, die de jonge Tobias begeleidde, stelde de leiding van de geslachten en de bewaking van de zegen tot bij de Ontvangenis van de Heilige Maagd voor.

In het gebed van de oude Tobias en van Sara, de dochter van Raguel, dat ik door de engelen voor Gods troon zag brengen en dat onmiddellijk werd verhoord, erkende ik de smeekbeden van het vrome Israël en van de dochter van Sion om de komst van de Messias en ook het gelijktijdig gebed van Joachim en Anna om het kind der belofte, toen zij van elkaar gescheiden leefden.

De blindheid van de oude Tobias en de beschimpingen van zijn vrouw, zinspeelden op de kinderloosheid van Joachim en het verwerpen van zijn offergaven in de tempel.

De zeven, door satan vermoorde mannen van Sara, de dochter van Raguel, waren door hun zinnelijkheid omgekomen, want Sara had een belofte gedaan dan zij slechts aan één man, die vroom en kuis was, zou toebehoren. Zij duidden op de intrede van dergelijke personen, in de stam van Jezus, die verlangen naar het vlees, wat de komst van de Heilige Maagd en dus ook de komst van de Messias zou hebben vertraagd. Ook was dit een verwijzing naar de verschillende zegenloze tijden in de geschiedenis des Heils en naar de minnaars van de Heilige Anna, die zij moest afwijzen, opdat zij zich met Joachim, de vader van de Heilige Maagd, zou kunnen verbinden.

De beschimping van Sara door haar dienstmaagd, wijst op de spot die de heidenen en de ongelovige, goddeloze joden dreven met de verwachting van de Zaligmaker, voor wiens komst Sara en alle vrome joden ijverige gebeden naar de hemel zonden. Ook is het een voorafbeelding van de smaad van een overige dienstmaagd aan Sara, waarna deze zo ijverig bad dat haar gebed verhoring vond.

De vis, die de jonge Tobias trachtte te verslinden, wees op de strijd van de onderwereld, van de heidenen en van de zonden tegen de nadering van de Messias en tegelijk ook op Anna's langdurige onvruchtbaarheid.

Het doden van de vis, het uitsnijden van het hart, de lever en de gal en het verbranden ervan door de jonge Tobias en Sara, waren voorafbeeldingen van de overwinningen op de duivel van de vleselijke begeerten, die haar vorige mannen hadden gedood en ook van de goede werken en de onthouding van Joachim en Anna, waardoor zij de zegen van de heilige vruchtbaarheid verkregen hebben. Ik zag hierbij ook een diepzinninge voorafbeelding van het Heilig Sacrament, dat ik niet mag weergeven.

De gal van de vis, waardoor de oude Tobias weer zou zien, wijst op de bitterheid van het lijden, waardoor de uitverkoren Joden aan de kennis van het Heil kwamen, en op de verschijning van het licht in de duisternis door het bittere lijden van Jezus van zijn geboorte af.

Ik had vele visioenen van deze aard en zag nog andere bijzonderheden uit het leven van Tobias. Ik meen dat de afstammelingen van de jonge Tobias tot de stam van Joachim en Anna bijdroegen. De oude Tobias had ook nog andere kinderen, die echter niet deugdzaam leefden. Sara werd moeder van drie dochters en vier zonen. Haar eerste kind was een dochter. De oude Tobias aanschouwde nog zijn kleinkinderen.

Stamboom van de Messias

Ik zag dat de geslachtslijn van de Messias uit David zich in twee takken verdeelde. Aan de rechterzijde liep de lijn door Salomon en eindigde bij Jacob, de vader van de Heilige Jozef. Ik zag de gestalten van alle voorouders van de Heilige Jozef die door de Heilige Schrift zijn vermeld, op de twijgen van de rechtste tak van de stamboom, die uit David door Salomon liep.

De geslachtslijn aan de rechterzijde had een hogere betekenis: ik zag ze in ongekleurde lichtwitte stromen uit de mond van de gestalten komen. De gestalten waren groter en sterker, dan de lijn van de linkerzijde. Elk hield de steel van bloem, ter lengte van de arm en van palmvormige, omlaaghangende bladeren voorzien, in de hand. Op het uiteinde van deze steel bloeide een grote, lelie-achtige bloemkelk met vijf gele meeldraden, die een fijn stofmeel verspreidden. De bloemen waren verschillend van grootte, kracht en schoonheid. De bloem, die door Jozef, de voedstervader van Jezus, gedragen werd, was de schoonste van allen: rein en vol frisse bladeren. In het midden van de stamboom waren drie twijgen afgebroken, zwart geworden en verdord. Er waren meerdere leemten in de geslachtlijn van Salomon, waar de vruchten verder uit elkaar stonden.

Meerdere keren raakten de rechter- en de linkertak elkaar, of kruisten zij elkaar aan de uiterste einden. Ik vernam inlichtingen over de hogere betekenis van de geslachtlijn van Salomon. De afstamming was meer naar de geest, en minder naar het vlees gericht. Het betekende iets over Salomon dat ik niet goed kan uitdrukken.

De geslachtslijn aan de linkerzijde ging uit David door Nathan en eindigde met Heli, zoals de eigenlijke naam van de vader van de Heilige Maagd is, want de naam Joachim verkreeg hij pas in latere tijden, net zoals Abraham pas later aan zijn naam kwam. Ik ben de reden hiervan vergeten, doch zal mij deze later misschien weer herinneren. In mijn overwegingen hoorde ik dikwijls dat Jezus, een zoon van Heli, naar het vlees genoemd werd.

De volledige lijn aan de linkerzijde, uit David en Nathan, werd heel anders gevormd. Meestal ontsproot deze uit de navel van de verschillende gestalten. Ik zag ze gekleurd: rood, geel en wit, doch niet blauw. Zij vertoonde hier en daar vlekken en kwam dan weer helder te voorschijn. De gestalten van deze lijn waren kleiner dan deze van Salomon. Zij droegen kleine, aan de zijde afhangende twijgen met geelgroene, gekleurde blaadjes: aan het boveneinde van deze twijgen bevond zich een rode knop in de kleur van wilde rozen. Deze knoppen waren geen bloemknoppen, maar knoppen als van aangezette vruchten, die altijd gesloten bleven. Aan de twijgen hing een dubbele rij takjes aan de ene zijde naar beneden en daaraan zaten de gekleurde blaadjes.

Ongeveer drie of vier geledingen voor Joachim of Heli kruisten zich beide lijnen en eindigden deze boven de Heilige Maagd. Ik meen dat ik bij deze kruising het bloed van de Heilige Maagd reeds lichtend te voorschijn zag komen.

De Heilige Moeder Anna stamde van vaderszijde uit Levi, van moederszijde uit Benjamin. Ik zag, hoe haar voorouders met veel eerbied en godsvrucht de Ark des Verbonds droegen en hoe zij destijds stralen van de zegen daaruit ontvingen, die betrekking hadden op hun nakomelingschap, op Anna en Maria.

Steeds trof ik veel priesters in Anna's ouderlijke woning en ook bij Joachim aan, wat zijn oorzaak vond in hun verwantschap met Zacharias en Elisabeth.

Verschijning van de Heilige Anna

Op 26 juli 1819 verhaalde de eerbiedwaardige A.C. Emmerich zeer veel uit het leven van de Heilige Anna. De schrijver wist niet wat de aanleiding daartoe was, want de kalender vermeld op die dag het feest van de Heilige Hubertus. Later kwam hij echter tot de ontdekking, dat volgens de Romeinse kalender, op 26 juli het feest van de Heilige Anna wordt gevierd, wat de aanleiding gaf tot dit visioen. Op 16 augustus, het feest van de Heilige Anna volgens onze kalender, deelde zij jaarlijks ook veel bijzonderheden mede over de moeder van de Heilige Maagd, wat allemaal hiervoor reeds staat vervat. Wat nu volgt, werd op 26 juli 1919 verhaald.

Toen Anna Catherina Emmerich in de namiddag van die dag lang over de Heilige Anna had gesproken, begon zij te bidden en sluimerde zij daarbij in. Na een poosje niesde zij driemaal en sprak slaapdronken en op ongeduldige toon: "Waarom moet ik toch wakker worden?" Hierop ontwaakte zij volledig en vervolgde lachend: "Ik bevond mij zo even op een veel betere plaats, waar het mij beter ging dan hier. Ik voelde zo'n volheid van troost, totdat het niezen mij opeens wakker maakte en ik een stem in mij hoorde die zei dat ik moest ontwaken. Ik had hier echter weinig zin in. Het beviel mij daar zo goed. Ik werd onrustig omdat ik weg moest. Toen moest ik niezen en werd ik wakker." De volgende dag deelde zij mede:

Toen ik gisterenavond mijn avondgebed had verricht en nauwelijks was ingeslapen, trad er een persoon voor mijn bed en ik herkende in haar een maagd, die ik vroeger reeds meerdere malen gezien had. Zij sprak kortweg: "U hebt vandaag veel over mij gesproken. Nu moet u ook zien dat u zich niet vergist."

Ik vroeg of ik soms te veel had gezegd. Zij antwoordde kort: "Neen" en verdween.

Zij was nog maagd en was slank en bekoorlijk. Op haar hoofd droeg zij een witte kap, die in de nek geplooid was en op een punt eindigde, alsof het haar daarin hing. Het lange kleed, dat haar volledig omhulde, was van witte wol en de mouwen ervan schenen alleen bij de ellebogen iets gepoft. Hierover droeg zij een mantel van bruinachtig wol, een kleur als van kameelhaar.

Nauwelijks had ik met ontroering en vreugde deze verschijning waargenomen, toen er plotseling een bejaarde vrouw aan mijn bed kwam, in dezelfde kledij, met enigszins gebogen hoofd en zeer ingevallen wangen. Het was een schone, magere gestalte van een jodin van rond de vijftig jaar.

Ik vroeg mij af wat die oude jodenvrouw van mij wou, maar zij zei: "U hoeft niet te schrikken. Ik wil u slechts tonen hoe ik er uitzag wanneer ik de Moeder van de Heer ter wereld bracht, zodat u zich niet zou vergissen." Ik vroeg dadelijk naar het lieve kindje Maria en zij antwoordde: "Ik heb haar nu niet bij me". Daarop vroeg ik hoe oud het kindje Maria nu was en zij antwoordde: "vier jaar." Ik vroeg nogmaals of ik dan goed gesproken had waar zij zei: "Ja". Hierop smeekte ik haar ervoor te zorgen dat ik niet te veel zou zeggen. Hierop gaf zij geen antwoord en verdween zij.

Thans ontwaakte ik en dacht over alles na, wat ik over de Heilige Anna en het kindje Maria had gezien en alles werd mij duidelijk. Ik voelde mij hoogst gelukkig. Toen ik tegen de morgen opnieuw insluimerde zag ik opnieuw een reeks beelden, die zeer schoon waren en een geheel vormden. Ik meende ze niet te kunnen vergeten, maar de daaropvolgende dag had ik zovele stoornissen en lijden dat ik er mij niets meer van herinner.

Visioen op het feest van de Onbevlekte Ontvangenis

Nadat ik de hele nacht bezig was met het afgrijselijke beeld van de zonden der mensheid, sliep ik tegen de morgen weer in en werd ik naar Jeruzalem gevoerd, op de plaats waar eens de tempel heeft gestaan, en dan verder tot Nazareth waar eertijds de woning stond van Joachim en Anna. Ik herkende de streek opnieuw.

Hier zag ik een fijne lichtzuil als een bloemsteel uit de grond oprijzen en deze zuil droeg een schitterende achthoekige kerk, zoals de steel van een bloemkelk draagt of zoals het zaad van de papaver opgroeit. Deze zuil steeg tot in het midden van die kerk als een kleine boom omhoog en op de regelmatig daaraan gegroeide takken vertoonden zich de gestalten van de familieleden van de Heilige Maagd, die bij dit feest (van de Onbevlekte Ontvangenis) een voorwerp van verering waren. Zij stonden op als de meeldraden van een bloem. Ik zag de Heilige Anna tussen de Heilige Joachim en een andere man, misschien wel haar vader. Onder haar borst zag ik, in een lichtende plek in de vorm van een kelk, de gedaante van een schitterend kindje, dat zich ontwikkelde en groter werd. Het hield de handjes over de borst gekruist, het hoofdje voorovergebogen en ontelbaar veel stralen gingen er van uit naar één zijde van de wereld. Het viel mij op dat deze zich niet in alle richtingen verspreidden. Op de andere, omringende twijgen, zaten velerlei gestalten eerbiedig naar het midden gewend en rondom in de kerk zag ik de vele koren van ontelbare heiligen, die zich in gebed tot de Heilige Anna richtten.

De zoete innigheid van deze godsdienstplechtigheid kan ik slechts vergelijken met een veld vol bloemen dat, door een zachte wind bewogen, haar geuren en kleuren als een offer terugschenken aan de koesterende zonnestralen waaraan alle bloemen deze offergaven en zelfs hun bestaan te danken hebben.

Boven dit zinnebeeld van het feest van de Onbevlekte Ontvangenis schoot de kleine lichtboom verder omhoog en in deze tweede bladerkroon zag ik een verder tijdstip van het feest. Hier knielden Maria en Jozef en, iets lager dan deze, de heilige Anna. Zij aanbaden het Kindje Jezus, dat met een oneindige lichtglans omgeven, boven hen in de top zat en de rijksappel of de wereldbol in de handen hield.

Rondom deze groep lagen de heilige Driekoningen, de herders, de apostelen, de leerlingen en verderop nog andere heiligen, aanbiddend neergeknield.

Nog hoger zag ik, in de volheid van het licht, onbepaalde beelden en gestalten van krachten en heerschappijen en nog hogerop, als door de koepel van een kerk heenstralend, een halve zon. Dit tweede beeld scheen te wijzen op de nabijheid van het Kerstfeest, na het feest van de Onbevlekte Ontvangenis.

Toen dit visioen zich voor het eerst aan mij vertoonde was het alsof ik mij buiten de kerk onder de zuil bevond. Later stond ik in de kerk zelf, zoals ik die beschreven heb. Ik zag ook, hoe zich het kindje Maria, onder het hart van de Heilige Anna, ontwikkelde en zo werd ik op een onuitsprekelijke wijze van haar Onbevlekte Ontvangenis overtuigd. Ik las het duidelijk als uit een boek en begreep het. Er werd mij ook geopenbaard dat op die plaats eens een kerk, ter ere van deze genade Gods, had gestaan. Deze was echter, omdat ze aanleiding gaf tot vele twisten over dit allerheiligste geheim, verwoest, maar de triomferende Kerk vierde nog altijd dit feest op deze plaats.

De Heilige Maagd spreekt over de geheimen van haar leven

Terwijl Anna Catharina Emmerich op 16 december 1822 het openbaar leven van Jezus overwoog, verhaalde zij het volgende: Ik hoor dikwijls dat de Heilige Maagd aan vrouwen die zij kende, zoals bijvoorbeeld aans Johanna Chusa en Susanna van Jeruzalem, verschillende geheimen over zichzelf en de Zaligmaker openbaarde, die haar deels door een innerlijke ingeving, deels door medelingen van haar moeder, de Heilige Anna, bekend waren. Zo heb ik haar ook heden aan Susanna en Martha horen verhalen, hoe zij, toen zij het Goddelijke Kind onder het hart droeg, niet de minste last maar een inwendig en onbeschrijfelijke vreugde en zaligheid voelde.

Zij verhaalde ook dat Joachim en Anna in een zalig uur elkaar in de gang onder de Gouden poort hebben ontmoet. Daar is de volheid van de Goddelijke genade over hen gekomen, waardoor zij, alléén door heilige gehoorzaamheid en reine liefde tot God, zonder enige onzuivere werking van haar ouders, in de schoot van haar moeder ontvangen werd. Zij gaf ook te kennen dat, zonder de zondeval, de ontvangenis van alle mensen even zuiver zou geweest zijn.

Zij sprak ook over haar geliefde oudste zuster, Maria Heli, die door haar ouders niet werd erkend als het kind der belofte. Daarna hebben haar ouders zich onthouden en bleven zij vurig verlangen naar de beloofde vrucht. Het verheugde mij om hier uit de mond van de Heilige Maagd zelf te mogen vernemen, wat mij steeds over haar oudste zuster in visioenen werd getoond.

Ik zag nu weer het geheel van de loop der genadegaven die aan de ouders van de Heilige Maagd werden geschonken, vanaf de verschijning van de engel aan Joachim en Anna, tot aan de ontmoeting onder de Gouden Poort, zoals ik reeds meerdere malen heb verteld. In de onderaardse gang, onder de Gouden Poort, zag ik Joachim en Anna, omgeven van een menigte lichtstralende engelen en zij zelf verspreidden ook een hemels licht en zij waren rein als geesten in een bovennatuurlijke toestand, zoals nog nooit tevoren een mensenpaar geweest was.

Ik meen, dat in de Gouden Poort, het onderzoek en de ceremonieën van de vrijspraak van de vrouwen die van echtbreuk beschuldigd waren, plaatsvonden. Er gebeurden ook nog andere verzoeningen.

Er waren vijf dergelijke onderaardse gangen onder de tempel, ook een onder de plaats waar de maagden woonden. Bij bepaalde verzoeningen werd men daar binnengeleid. Ik weet niet of, vóór Joachim en Anna, ooit iemand die weg heeft betreden, maar ik geloof dat het maar zeer zelden het geval was. Of het in het algemeen een gewoonte was bij offers die onvruchtbaren brachten, weet ik nu ook niet. Voor Joachim en Anna was het de priesters zo bevolen.

Op 8 december 1820, feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis van de Heilige Maagd, bewoog zich de ziel van A.C. Emmerich, terwijl zij in gebed verzonken was, over een groot gedeelte van de aarde. Uit de medegedeelde flarden van dit reisvisioen, dat later in zijn geheel zal worden opgenomen, stippen wij hier, om enige vat te kunnen krijgen van de bewegelijkheid van een ziel, in het kort het volgende aan: "Zij kwam te Rome, bezocht de Heilige Vader, bracht op Sardinië een bezoek aan een dierbare, vrome religieuze, deed Palermo aan, kwam in Palestina en vervolgens in India en bereikte toen een berg, door haar de Profetenberg genoemd.

Dan kwam zij in Abyssinië op een rotsgebergte in een wonderbaarlijke stad van de Joden, waarvan Judith het hoofd was, met wie zij over de Messias, over het huidige feest van de Ontvangenis Van Onze Moeder, over de Advent en het op handen zijnde Kerstfeest sprak. Tijdens deze volledige tocht deed zij alles, wat volgens eer en geweten, de verschillende omstandigheden in aanmerking genomen, een missionaris op een soortgelijke reis zou doen: zij bad, onderrichtte, hielp, troostte, en deed ondervinding op. Aangaande het feest van de Onbevlekte Ontvangenis vernam A.C. Emmerich op deze reis het volgende:

"Toen ik vannacht in mijn grote reisdroom in het Beloofde Land kwam, zag ik alles, wat ik over de Ontvangenis van de Heilige Maagd heb medegedeeld. Vervolgens begon ik met mijn gewone overwegingen van het openbaar leven van de Messias en was ik vandaag volgens de tijdsorde aan de 8ste december van het derde jaar gekomen. Ik trof Jezus niet in het Beloofde Land aan, maar werd door mijn begeleider over de Jordaan naar Arabië gevoerd, waar Jezus, zich van drie leerlingen vergezeld, in een tentenkamp van de Heilige Driekoningen bevond, waar deze zich na hun terugkeer uit Bethlehem gevestigd hadden.

Ik zag dat de twee nog in leven zijnde koningen, te beginnen vanaf vandaag 8 december, een driedaags feest met hun stam vierden. Zij hadden, 15 jaren vóór de geboorte van Christus, in deze nacht voor de eerste maal de door Balaäm beloofde ster (Num. 24, 17) zien verschijnen, waarop zij en hun voorouders zolang gewacht hadden en waarvan zij de hemeltekenen hadden waargenomen. In die ster hadden zij het beeld van een Maagd gezien die in de ene hand een scepter en in de andere hand een weegschaal hield: op een van deze schalen lag een mooie tarwe-aar, op de andere een druif. Daarom vierden zij, sedert hun terugkeer uit Bethlehem, elk jaar, vanaf die datum, een driedaags feest.

Ik zag, dat ten gevolge van deze verschijning op de dag van Maria's ontvangenis, vijftien jaar voor de geboorte van de Messias, door deze aanbidders van de sterren een afschuwelijk godsdienstig gebruik werd afgeschaft, dat lange tijd door misvatting en duivelse invloed van duistere openbaringen, had bestaan. Dit was het offeren van kinderen. In de loop van de tijd hadden zij, volgens verschillende gebruiken, volwassenen en ook kinderen gebracht als slachtoffer.

In het tijdperk vóór Maria's Ontvangenis bestond de volgende gewoonte. Zo kozen een kind van de meest kuise en vrome moeder uit hun godsdienst waarop deze zich nog hoogst gelukkig voelde ook om haar kind te mogen offeren. Het kindje werd gevild en met meel bestrooid, om het bloed op te vangen. Die met bloed gedrenkt meel werd als een heilige maaltijd genuttigd en het bestrooien met meel van de maaltijd werd herhaald totdat het kindje volledig was uitgebloed. Dan werd het vlees van het kind in stukjes gesneden, verdeeld en genuttigd.

Ik zag hen deze gruwelijke mishandeling met de grootste eenvoud en godsvrucht verrichten en er werd mij gezegd dat zij tot dit vreselijke gebruik waren gekomen door het verkeerd begrijpen, de duivelse invloeden en de verbastering van de beeldspraken van de profeten over het Heilig Sacrament.

Ik zag dit afgrijselijke offer in Chaldea, in het land van Mensor, één der Heilige Driekoningen, en zag hoe hij op de dag van de Ontvangenis van de Heilige Maagd in een visioen een goddelijke openbaring ontving, waarna deze gruwel werd afgeschaft. Ik zag hem op een pyramidevormig, hoog en houten gebouw, in de waarneming van de sterren verdiept. Deze lieden hadden dit, volgens aloude overleveringen, van eeuw tot eeuw blijven  voortzetten. Ik zag hoe koning Mensor, met de ogen naar de sterren gericht, in vervoering verstijfd neerlag, geheel buiten zichzelf. Zijn volgelingen naderden hem en brachten hem tot bewustzijn, doch hij scheen hen aanvankelijk niet te herkennen. Hij had het sterrebeeld met de maagd gezien, de weegschaal, de aar en de druif en een ingeving van God ontvangen, waarna dat gruwelijke godsdienstig gebruik werd afgeschaft.

Toen ik 's nachts in mijn slaap het afgrijselijke beeld van het geofferde kind aan mijn rechterzijde had gezien, keerde ik mij ontsteld in mijn bed om, maar zag het toen eveneens aan mijn linkerzijde. Ik smeekte toen vurig tot God om dit verschrikkelijke beeld te doen verdwijnen. Toen ontwaakte ik, hoorde ik de klok slaan en werd door Mijn Hemelse Bruidegom aangesproken: "Zie hier nog grotere gruwelen, die over de gehele wereld dagelijks door velen mij worden aangedaan."

Toen ik rondom mij zag, traden tal van gruwelen, nog groter dan dat van het kinderoffer, voor mijn geest. Ik zag hoe Jezus menigmaal door het onwaardig en zondig volbrengen van het Heilige Geheim wreedaardig op het altaar werd geslachtofferd. Ik zag hoe de Heilige Hostie voor de ogen van onwaardige en ontaarde priesters als een levend kindje neerlag op het altaar en hoe zij het met de pateen aan stukken sneden en vreselijk martelden. Hun offer, alhoewel het Geheim waarlijk voltrokken werd, was een onmenselijke slachting.

Deze gruwelen werden mij ook getoond in de martelingen, welke de ledematen van Christus, de belijders van Zijn naam, die door God als kinderen zijn aangenomen, hebben te doorstaan, want ik zag hierop ontelbare goede en beklagenswaardige mensen in onze dagen die op verschillende plaatsen werden onderdrukt, gefolterd en vervolgd, en ik zag steeds dat de gruwel die hen werden aangedaan, ook aan Jezus geschiedde. De tijden die wij beleven zijn verschrikkelijk. Nergens vertoont er zich nog een uitweg, een dichte nevel van zonden heeft zich over de gehele aarde verspreid en koel en onverschillig zie ik de mensen de grootste gruwelen verrichten.

Ik zag dit alles in verschillende visioenen, terwijl mijn ziel door vele landen van deze aarde gevoerd werd. Eindelijk kom ik terug bij het visioen over het feest van Maria's Ontvangenis.

Ik kan u niet zeggen wat een wonderlijke reis ik vannacht in mijn droom gemaakt heb. Ik was in de meest verschillende streken van de wereld en ook in de meest verschillende eeuwen, en ik zag, hoe het feest van de Ontvangenis van Maria zeer dikwijls, op de meest verscheidene plaatsen ter wereld, gevierd werd. Ik was ook bij Ephese en zag, hoe in het huis van de Heilige Maagd, dat daar nog stond en tot kerk was ingericht, dit feest gevierd werd. Dit moet op een zeer verwijderd tijdstip geweest zijn, want ik zag er de kruisweg, door Maria opgericht, nog in zijn geheel. De tweede kruisweg ontstond te Jeruzalem, de derde te Rome.

De Grieken vierden dit feest reeds lange tijd voor hun afscheiding van de Moederkerk. Van wat tot deze viering aanleiding gaf, is mij dit nog bijgebleven: Ik zag hoe een heilige man, naar ik meen Sabas geheten, een verschijning had over de Onbevlekte Ontvangenis. Hij zag op een wereldbol het beeld van de Heilige Maagd die de kop van een slang verpletterde en toen begreep hij dat alleen de Heilige Maagd niet door de slang gedeerd en Onbevlekt Ontvangen was. Ik zag ook de Bisschop van een Griekse kerk die dit niet wou aannemen, tenzij dit beeld over de zee tot hem zou komen. Ik zag dan Haar beeltenis van over de zee in de richting van die kerk zweven en er vervolgens boven het altaar verschijnen. Sedert die tijd werd het feest van de Onbevlekte Ontvangenis gevierd. Men bezat in die kerk een levengroot beeld van de Heilige Maagd, geheel naar het leven geschilderd, met een wit kleed en een sluier, door de Heilige Lucas vervaardigd.

Zoals Ik mij meen te herinneren was dit beeld afkomstig uit Rome, waar men slechts een borstbeeld bezit. De Grieken hadden het boven het altaar aangebracht en wel op dezelfde plaats waar de verschijning van de Onbevlekte Ontvangenis gezien was. Ik geloof, dat deze beeltenis zich nog te Constantinopel bevindt, tenminste, ik heb het er vroeger zien vereren.

Ook in Engeland heb ik vertoefd, waar reeds in aloude tijden, dit feest bestond en gevierd werd. Eergisteren, op de feestdag van de Heilige Nicolaas, zag ik reed een wonder dat op die viering betrekking had. Ik zag tijdens een storm het schip, waarop zich een abt uit Engeland bevond, in groot gevaar. Met alle aandrang der harten werd de bescherming van de Heilige Moeder Gods ingeroepen. Toen zag ik de Heilige Nicolaas, bisschop van Myra, boven de zee verschijnen en naar het schip toezweven. Hij zei tot de abt dat Hij door Maria was gezonden om hem aan te kondigen dat hij op 8 december het feest der Onbevlekte Ontvangenis moest instellen, en dan zou het schip behouden aan wal komen. Op vraag van de abt, welke gebeden er op dit feest moesten worden verricht, had hij geantwoord: "Dezelfde als op Maria's geboorte." Ik hoorde ook de naam Anselmus bij de invoering van dit feest noemen, doch ik weet daaromtrent niets meer te vertellen. Ik zag ook de instellling van dit feest in Frankrijk en hoe de Heilige Bernardus zich daartegen verzette, omdat de instelling niet van Rome was uitgegaan.

Opmerking

Wat mij tot nog toe over de zegen van Joachim en Anna werd medegedeeld, is uit visioenen en herinneringen, die de Heilige A.C. Emmerich jaarlijks op het feest van de Onbevlekte Ontvangenis had, bijeen verzameld. Zij deelde echter in het jaar 1821 op die feestdag mede, dat de ontmoeting van Joachim en Anna onder de Gouden Poort, niet in december heeft plaats gehad, maar in de herft, tegen het einde van het loofhuttenfeest, dat van 15-23 Tisri, dit is september of oktober, duurde. Vandaar dat zij Joachim, voor hij naar de tempel ging, met zijn herders de loofhutten zag bouwen, en dat zij Anna, toen deze onder een boom, die een loofhut vormde, vurig tot God bad, de belofte van de vruchtbaarheid hoorde ontvangen.

Terwijl ze echter het jaar ervoor (1820) verklaarde zich te herinneren dat Joachim, ter gelegenheid van een feest der tempelwijding met zijn offers naar Jeruzalem was gegaan, waar hij Anna zou ontmoeten, kan hiermee niet het gewone Joodse feest van de Tempelwijding in de winter (25 kasleu) bedoelt zijn, doch moet daaronder worden worden verstaan: een gedenkfeest van de wijding van de tempel aan Salomon, waaraan Jezus, (volgens de dagelijkse mededelingen van de eerbiedwaardige A.C. Emmerich over het openbare leven van de Zaligmaker) in het tweede jaar van zijn openbaar optreden tegen het einde van het Loofhuttenfeest te Aruma, enige uren van Salem gelegen, deenlnam en sprak over de verwoesting van de tempel.

Al zwijgen ook de voornaamste werken van de Hebreeuwse oudheidkunde over dit feest, zo kan men toch, de verklaringen van E.C. Emmerich niet in aanmerking genomen, het bestaan ervan niet in twijfel trekken, als men in aanmerking neemt dat Salomon de inwijding van de door hem gebouwde tempel tegelijk met het Loofhuttenfeest vierde. (III Kon. 8, 2, 66 en II Paral. 7, 10) en de Masora bij III kon. 8, 2 en 54 het verhaal van de inwijding van de tempel van Salomon als feestlessen voor de tweede en achtste dag van het loofhuttenfeest aanwijst. Alhoewel A.C. Emmerich de ontmoeting van Joachim en Anna in de tempel tegen het einde van het Loofhuttenfeest gezien heeft en aldus ongeveer twee maanden vroeger dan de kerkelijke viering op 8 december van het feest van de Ontvangenis, zo was het toch steeds op 8 december dat zij mededelingen ontving over de ontvangenis van de Heilige Maagd, terwijl zij daarenboven nog verhaalde hoe op die datum, en niet ten tijde van het Loofhuttenfeest in de herst, de herdenking van deze zegenrijke gebeurtenis reeds door de Heilige Driekoningen werd gevierd, toen Jezus na op opwekking van Lazarus hen in Arabië bezocht.

De ontmoeting onder de Gouden Poort en de overstraling met het licht en de zegen van Boven, mag ons dus als een onmiddellijke, wezenlijke vernieuwing, heiliging, zegening, bekrachtiging en zuivering van deze heilige verbintenis tot verwezenlijking van God raadsbesluiten toeschijnen. Door de overdracht van een wezenlijke zegen aan Joachim en door de verhaalde genade-uitdeling van de Heilige Anna waren beide op het tijdstip van de rijpheid voor het heilige doel van hun huwelijk gekomen. Omdat deze rijpheid hun door onmiddellijk inwerking van God, die hun wezenlijke genade en kracht gaf, geschonken werd, schijnt het ook passend, dat beide op zulke wijze door de Hemel toegerust en ook door de Hemel door eenzelfde inwerking met elkaar verbonden werden.

Toe hier gaan de verklarende bijlagen van A.C. Emmerich over haar verhaal van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Van nu af wordt de draad van Haar Heilige levensgeschiedenis weer hervat.


03-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 1.2 De voorouders van de Heilige Maagd
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofstuk 1.2 De voorouders van de Heilige Maagd

Joachim en Anna

Joachim en Anna huwden in een plaatsje, waar slechts een kleine school was. Er was slechts één priester bij vertegenwoordigd. Anna was ongeveer negentien jaar oud.

Zij namen hun intrek bij Eliud, de vader van de Heilige Anna. Eliuds huis behoorde tot de stad Sephoris, maar lag er toch een eind van verwijderd. Het was het grootste van de huizengroep waartoe het behoorde. Hier leefden zij meerdere jaren.

Zij hadden beiden iets bijzonders in hun voorkomen. Zij waren wel joden, maar er was iets over hen, een soort wonderbare ernst. Ik heb hen zelden zien lachen en zelfs lag er, sedert zij getrouwd waren, een waas van droefheid over hen. Zij hadden een stil, gelijkmatig karakter en reeds in de bloei van hun leven iets van oude, bezadigde mensen. In mijn jeugd had ik soms pasgehuwden gezien, die er zo bezadigd uitzagen en ik dacht dan aan Anna en Joachim.

Hun ouders waren welgestelde lieden. Zij hadden vele kudden, prachtige tapijten en vaatwerk. Ze hadden ook tal van knechten en dienstmeiden. Ik heb niet gezien dat ze zich met de landbouw bezighielden, maar wel dat zij hun kudden in de weide dreven. Zij waren zeer godvrezend, oprecht en milddadig. Dikwijls verdeelden zij hun kudden en verdere bezittingen in drie delen. Een derde van het vee schonken zij aan de tempel en dreven het er persoonlijk heen, waar het dan door de tempeldienaren in ontvangst werd genomen. Een tweede deel werd aan de armen of aan noodlijdende familieleden gegeven, van wie er gewoonlijk enigen aanwezig waren, die het wegvoerden. Het derde en doorgaans geringste deel, behielden zij voor zich zelf. Zij leefden zeer ernstig en weigerden nooit een aalmoes, wanneer er om gevraagd werd.

Dikwijls heb ik gedacht: "Geven veramt niet, wie geeft, ontvangt het dubbele terug." Want ik zag, dat hun deel altijd weer aangroeide en dan na korte tijd alles weer dermate was toegenomen dat zij opnieuw in staat waren het in drie te verdelen. Zij hadden vele verwanten, die bij feestelijke aangelegenheden bijeenkwamen, doch van een feestmaaltijd was er nooit sprake. Wel zag ik hen meermalen een behoeftig familielid van het nodige voorzien, maar gastmalen heb ik niet zien aanrichten. Als zij bijeen waren, lagen zij gewoonlijk in een kring op de grond en spraken met vuur over de komst van de beloofde Messias. Dan zag ik, dat er onder de verwanten ook boze mensen waren, die naar dergelijke gesprekken onwillig luisterden of er zich aan ergerden als zij tijdens hun gesprekken vol verlangen naar de hemel keken. Doch waren zij deze kwaadwilligen niet ongenegen, verzuimden geen gelegenheid om hen uit te nodigen en betoogden zich tegenover hen het mildst. Dikwijls merkte ik op, hoe het met onwil ontvangen werd, wat die goede lieden hun liefdevol ter hand stelden. Er waren ook behoeftigen onder de verwanten en ik zag hen aan deze meerdere malen één of meer schapen geven.

Het eerste kind, dat Anna in het huis van haar vader ter wereld bracht, was een dochter, doch dit was niet het kind der belofte. De tekens, die door de profeet waren voorspeld, vertoonden zich niet bij haar geboorte, die onder treurige omstandigheden plaats vond. Ik zag namelijk dat de Heilige Anna in zwangere toestand diep geschokt werd door het wangedrag van een van haar dienstmaagden. Deze had zich door een bloedverwant van de Heilige Joachim laten verleiden en Anna, diep verontwaardigd over de inbreuk op de huiselijke tucht, vermaande haar zo sterk dat deze zich toen haar val zo sterk aantrok, dat zij ontijdig een levenloos kind ter wereld bracht. Anna was hierover ontroostbaar. Zij vreesde hier enigermate schuld aan te hebben en het gevolg ervan was, dat ook haar kind te vroeg geboren werd. Haar dochter bleef echter in leven. Maar omdat het kind vroegtijdig geboren was en het teken van de belofte miste, beschouwde Anna dit als een straf van God en was diep bedroefd, want zij meende zich aan zonde te hebben schuldig gemaakt. Toch waren de ouders over de geboorte van het kind zeer verblijd en noemden het Maria. Het was inderdaad een bevallig, vroom en zachtzinnig kind, dat voorspoedig opgroeide. Joachim en Anna hadden het hartelijk lief, maar toch bleef hen innerlijk een zekere onrust en droefheid kwellen, omdat ze wisten dat het niet de door hen verwachte, heilige vrucht van hun echtverbintenis was.

Zij legden zich dan ook een langdurige boete op en leefden in onthouding van elkaar. Ook werd Anna onvruchtbaar, wat zij aan hun zonde toeschreven en daarom verdubbelden zij hun goede werken. Ik zag hen dikwijls in een vurig gebed verzonken en opnieuw van elkaar verwijderd leven, terwijl zij ook aalmoezen uitdeelden en geschenken naar de tempel zonden.

Zij brachten zeven jaar in het huis van Anna's vader door. Dit kon ik opmaken uit de leeftijd van het eerstgeboren kind. Dan namen zij het besluit om van woonplaats te veranderen en zich in de omtrek van Nazareth te gaan vestigen, waar hun van Joachims ouders een huis en landerijen waren ten deel gevallen. Zij hadden hierbij het oogmerk, om er in de eenzaamheid een nieuw, echtelijk leven te gaan leiden en door een aan God nog welgevalliger levenswandel de zegen over hun echtverbintenis af te smeken. Ik zag hen in overleg met hun verwanten dit besluit nemen: Anna's ouders zorgden dat zij behoorlijk van alles voorzien werden. Zij deelden met hun kudden en zonderden voor hun nieuwe huishouding ossen, ezels en schapen af, die groter waren dan in onze streek. Voor de deur van de woning werden de ezels en ossen met allerhanden voorwerpen, vaatwerk en klederen bevracht en de goede mensen waren evenzeer bereid om alles op te laden en weg te voeren. Wij kunnen onze goederen niet beter op vrachtwagens laden dan deze lieden het op hun dieren deden. Hun huisraad was mooi. Het vaatwerk was sierlijker dan bij ons. Het scheen of ieder voorwerp met bijzondere kunstzin en voorliefde vervaardigd was. Ik zag, hoe men breekbare, met kunstig beeldwerk versierde kruiken met mos vulde en omwikkelde en ze vervolgens aan een riem over de rug van de dieren hing. Boven op de dieren laadde men pakken met bonte dekens en kledingstukken. Ook zag ik, hoe men kostbare met goud ruwbestikte dekens oplaadde en hoe het vertrekkende echtpaar van de ouders een klein zwaar voorwerp in een buidel ontving dat op een stuk edel metaal leek.

Toen alles in gereedheid was, traden ook knechten en dienstmaagden te voorschijn, om de kudden en lastdieren voort te drijven naar de nieuwe woning, welke ongeveer 5 à 6 uur vandaar verwijderd lag. Ik meen mij te herinneren dat de woning van Joachims ouders afkomstig was. Toen Joachim en Anna van alle vrienden afscheid hadden genomen, verlieten zij vol ontroering en met goede voornemens de hun dierbaar geworden plaats. Anna's moeder leefde niet meer, maar toch zag ik dat haar vader en Joachims ouders hen naar hun nieuwe woning vergezelden. Misschien dat Eliud hertrouwd was, of het kunnen ook de ouders van Joachim geweest zijn. Maria-Heli, Anna's oudste dochtertje, toen zes of zeven jaar oud, was ook bij de stoet.

De nieuwe woning was zeer aangenaam gelegen in een heuvelachtige streek en met weiden en bomen omgeven, op ongeveer een uur ten westen van Nazareth en het dal Zabulon. Een smalle weg aan weerszijden met terpentijnbomen beplant, leidde van hier naar Nazareth. Voor het huis was een open plaats met naakte rotsen, naar me leek. Deze was door een muur van rotsblokken of ruwe stenen omgeven en tegen die muur was een haag geplant. Aan de ene zijde van dit voorplein bevonden zich kleine gebouwen voor het dienstpersoneel en tot berging van het gereedschap. Ook was er een open schuur voor het vee en de lastdieren. Er lagen verschillende tuinen omheen en in een van deze, dicht bij het huis, bevond er zich een grote, vreemdsoortige boom. Zijn takken hingen tot op de grond, schoten wortel en deden menig nieuwe bomen opschieten, welke zich op dezelfde wijze vermenigvuldigden, zodat een krans van prieeltjes ontstond.

De deur, in het midden van het nogal ruime woonhuis aangebracht, draaide op hengsels. Het huis was van binnen wel zo groot als een dorpskerk. De ruimte was door verschillende verplaatsbare schermen van vlechtwerk, die niet tot aan de zoldering reikten, in meerdere vertrekken ingedeeld.

Door de huisdeur verkreeg men toegang tot een ruime voorzaal die de hele breedte van het huis innam en voor feestmaaltijden gebruikt werd of ook wel, indien het aantal gasten te groot was, door middel van verplaatsbare schermen in verschillende slaapvertrekken werd verdeeld. Tegenover de huisdeur bevond zich een kleinere deur, die toegang gaf tot het middelste gedeelte van het huis en wel tot een gang, die aan beide zijden door vier slaapkamers was ingesloten. Ook deze vertrekken waren gevormd door gevlochten schermen, welke even hoger dan manshoogte reikten en van boven in licht traliewerk eindigden. De gang leidde naar het derde of achterste gedeelte van het huis, dat niet vierkant was, maar evenals het uitwendige van het gebouw, in een boog eindigde zoals het koor van een kerk. In het midden van deze ruimte was, vlak tegenover de ingang, een stookplaats aangebracht, waar het eten gekookt werd. Voor de haard hing een vijfarmige lamp van het dak omlaag. Terzijde van de stookplaats er er achter waren door tapijten, verschillende vertrekken ingedeeld: slaapplaatsen, een bidplaats, de eetkamer en de werkkamer van de familie. Achter de mooie tuin bij het huis lagen landerijen, dan een woud en daarachter een berg.

Toen onze reizigers in de mooie woning aankwamen, vonden zij alles reeds in gereedheid gebracht, want de ouders hadden op voorhand reeds voor alles gezorgd. De knechten en meiden hadden alles ordelijk uitgepakt en op zijn plaats gezet. Zij waren erg behulpzaam en verstandig en het was niet nodig om hen alles tot in de details te bevelen, zoals dat in onze tijd wel het geval is.

Toen de ouders het echtpaar de nieuwe woning hadden binnengeleid, namen zij met Anna's dochtertje, dat met de grootouders terugkeerde, van hun kinderen afscheid, zegenden en omarmden hen en vatten de terugreis aan. Ik zag deze mensen bij zulke gelegenheden nooit een feestmaal aanrichten. Wel lagen zij gewoonlijk in een kring geschaard en hadden schoteltjes en kruiken voor zich op het tapijt geplaatst, maar hun gesprekken gingen gewoonlijk over godsdienstige onderwerpen.

Thans zag Ik het heilig echtpaar een nieuw leven beginnen. Gans hun verleden hadden zij aan God opgeofferd en alsof zij nu pas voor het eerst bijeen waren, wilden zij door een welgevallige levenswandel, Gods zegen over hun huwelijk afsmeken, waarnaar ze zo vurig verlangden.

Ik zag hen hun kudden tellen, en zoals ik reeds vroeger over hun ouders gezegd heb, verdeelden ook zij deze in drie gelijke delen: een voor de tempel, een voor de armen en een voor zich zelf. De mooiste dieren lieten zij naar de tempel drijven, dan werden de beste voor de armen afgezonderd en de minst goede hielden zij voor zich zelf. Dat deden zij ook zo met hun overige bezittingen. Hun woning was groot en zij leefden en sliepen afzonderlijk in kleine vertrekken, waar ik hen dikwijls in eenzaamheid met grote godsvrucht zag bidden. Ik zag hen lange tijd zo'n levenswijze volgen, waarbij ze bleven doorgaan met het uidelen van milde aalmoezen, maar hoe dikwijls zij ook hun kudden en andere goederen verdeelden, steeds nam alles weer snel toe. Zij leefden zeer matig, in afzondering en onthouding. Meerdere malen zag ik, dat zij bij hun gebed boetekleren aantrokken en dat Joachim, ook wanneer hij zich op de weide bij de kudden bevond, in gebed verzonken was.

Deze aan God welgevallige levenswandel leidden zij reeds 19 jaren na de geboorte van hun eerste kind, steeds verlangend naar de zegen der vruchtbaarheid, en hun kommer werd alsmaar groter. Ik zag ook hoe boosaardige mensen uit de streek bij hen kwamen en smalend tot hen zeiden: "jullie moeten toch wel slechte mensen zijn, dat jullie geen kinderen krijgen. Het dochterje, dat bij Anna's ouders is, is niet uw eigen kind, want Anna is onvruchtbaar. Het is een ondergershoven kind, want anders hadden jullie het wel bijgehouden." Zoiets was zeer pijnlijk voor het godvruchtig echtpaar.

Anna had de vaste overtuiging en de innerlijke zekerheid dat de komst van de Messias nabij was en dat zij tot zijn verwanten behoorde. Zij bleef dan ook met alle vurigheid om de vervulling van de voorspellingen bidden en streefde met haar echtgenoot voortdurend naar een hogere volmaaktheid. De smaad van de onvruchtbaarheid bedroefde haar zeer. Zij kon zich bijna niet meer in de synagoge vertonen of zij werd beledigd. Joachim, hoewel klein en mager van gestalte, was toch nog flink en ik zag hem dikwijls met offerdieren naar Jeruzalem trekken. Anna was ook niet groot en zeer tenger. Door de kommer vermagerde ze nog meer en vielen haar wangen in, alhoewel ze hun rode kleur behielden. En zo ging het door: hun kudden naar de tempel brengen en met de armen delen en wat zij voor zich hielden, werd steeds minder.

Joachim wordt in de tempel gehoond

Nadat zij gedurende een reeks van jaren tevergeefs de zegen van de hemel over hun huwelijk hadden afgesmeekt, zag ik dat Joachim weer een offer naar de tempel wou brengen. Beiden bereidden zich door boetedoeningen daartoe voor. Ik zag, hoe zij in boetekleren gehuld, de nacht doorbrachten, liggend op de harde grond. Bij het aanbreken van de dag begaf Joachim zich tot zijn kudde op de weide, en Anna bleef alleen achter. Spoedig hierop zag ik, dat zij hem dienstknechten met duiven en andere vogels nazond, en ook kooien en korven met andere dieren, die voor het offer in de tempel bestemd waren.

Joachim nam twee ezels uit zijn kudde en plaatste deze en ook nog andere korven er op, waarin hij drie witte, dartele diertjes met lange halzen zette. Ik weet niet meer of het lammeren ofwel geitebokjes waren. Joachim droeg in zijn hand een stok, waaraan een lantaarn bevestigd was, die flikkerde als een licht in een uitgeholde komkommer. Zo zag ik, hoe hij met zijn knechten en lastdieren die schone, groene vlakte tussen Bethanië en Jeruzalem, waar Jezus later zo dikwijls vertoefde, bereikt had. Zij gingen op naar de tempel en stalden hun ezels in dezelde tempelherberg, nabij de veemarkt, waar zij later bij Maria's opdracht hun intrek zouden nemen. Zij beklommen met hun offergaven de trappen en gingen door de woonvertrekken der tempeldienaren. Joachims knechten gaven daar de offergaven af en keerden dan terug.

Joachim echter begaf zich naar de voorhal, waar zich het waterbekken bevond, waar de offerdieren gewassen worden. Vervolgens ging hij door een lange gang in een hal links van de plaats, waar het reukofferaltaar, de tafel der toonbroden en de zevenarmige kandelaar stond. Hier bevonden zich nog meer andere offeraars en werd Joachim hard op de proef gesteld. Ik zag dat Ruben, een priester, diens offergave versmaadde en ze niet bij de overige rechts in de hal, achter de tralies, zichtbaar op elkaar stapelde, doch ze ter zijde schoof. In tegenwoordigheid van alle aanwezigen hoonde hij de arme Joachim, omdat God zijn echt niet met kinderen zegende, liet hem niet bij de anderen toe en verwees hem onder beschimpingen naar een afgelegen hoek.

Ik zag vervolgens, hoe Joachim diep bedroefd, de tempel verliet en over Bethanië naar het huis des Esseners in de streek van Macherus ging, om er troost en raad te ontvangen. In hetzelfde huis, en vroeger in het huis van Bethlehem, had de profeet Manachem geleefd, die aan Herodes in diens jeugd het koningschap en zijn grote gruweldaden voorspelde. Van hier begaf Joachim zich naar zijn verst verwijderde kudden op de berg Hermon. De weg voerde hem door de woestijn Gaddi over de Jordaan. De Hermon is een lange, smalle berg, die terwijl hij aan de zonnekant geheel groen en vol vruchtbare fruitbomen is, aan de tegenovergestelde zijde met sneeuw bedekt is.

Anna ontvangt de belofte van vruchtbaarheid

Joachim was door de smaad in de tempel zo treurig en beschaamd, dat hij Anna zelfs niet liet weten waar hij zich ophield. Zij vernam echter van anderen, die erbij waren geweest, wat er zich had voorgedaan en haar droefheid was onbeschrijfelijk. Ik zag haar dikwijls wenend met het aangezicht op de aarde liggen, omdat niemand haar kon zeggen waar Joachim vertoefde en nu was het reeds ongeveer vijf maanden geleden, sedert hij zich naar zijn kudde op de berg Hermon begeven had.

Omstreeks die tijd leed Anna nog meer omdat een van haar dienstmaagden haar meesteres dikwijls haar lijden voor de voeten wierp. Op een dag echter, het was bij het begin van het Loofhuttenfeest, toen deze dienstmaagd verlangde uit te gaan om feest te vieren, weigerde Anna als een waakzame huismoeder haar toestemming, gewaarschuwd door de eerdere val van één van haar dienstmeisjes. Daarop verweet het meisje aan Anna dat zij onvruchtbaar en door Joachim verlaten was en noemde het een straf van de Hemel vanwege haar hardvochtigheid. Zij deed dat in zulke heftige bewoordingen, dat Anna genoodzaakt was haar uit de dienst te ontslaan. Zij zond haar, vergezeld door twee dienstknechten, met geschenken naar haar ouders terug, met de boodschap dat zij hun dochter terug ontvingen zoals zij ze aan haar zorg hadden toevertrouwd, doch dat zij niet langer meer voor haar kon instaan.

Toen Anna zich had teruggezonden, trok zij zich droevig in haar kamer terug en begon te bidden. Bij het vallen van de avond sloeg zij echter een grote doek om het hoofd, wikkelde er zich in en begaf zich met een afgedekt licht naar de reeds eerder vermelde grote boom in de omgeving van haar woning, welke een loofhut vormde, ontstak er een lamp en bad uit een gebedsrol. Deze boom was zeer groot en er waren zitplaatsjes en prieeltjes in aangebracht en zijn takken hingen neer tot op de grond, waar zij telkens weer wortel schoten en nieuwe bomen vormden. Deze boom was van dezelfde soort als de boom der verboden vrucht uit het aards paradijs. De vruchten hingen doorgaans aan het einde der twijgen en meestal vijf bij elkaar. Zij waren peervormig, van binnen vlezig, met bloedrode aderen en vertoonden in het midden een holte, waarrond de pitten in het vlees vastzaten. De bladeren waren zeer groot, en ik geloof, dat het dezelfde waren, waarmee Adam en Eva zich in het paradijs bedekten. De joden gebruikten ze vooral bij het loofhuttenfeest, om er de wanden mee te sieren, omdat zij, schubvormig op elkaar, zeer gemakkelijk aaneen te voegen waren.

Anna bad onder deze boom lange tijd tot God dat, al mocht zij toch geen kinderen meer krijgen, toch haar godvrezende echtgenoot niet langer van haar verwijderd mocht blijven. En zie, er verscheen haar een engel Gods. Deze daalde als van de top van de boom tot Anna neer en sprak tot haar, dat zij zich niet langer hoefde te verontrusten, want dat haar gebed bij God gehoor had gevonden. Zij moest zich de volgende dag met twee van haar dienstmaagden naar de tempel begeven en duiven als offergaven meenemen. Ook Joachims gebed werd verhoord. Hij zou zich eveneens met offergaven naar de tempel begeven en Anna zou hem onder de Gouden Poort ontmoeten. Joachims geschenken zouden worden aangenomen. Zij zouden beiden worden gezegend en spoedig zouden zij de naam van hun kind vernemen. Hij deelde haar nog mee, dat hij aan Joachim dezelfde boodschap had gebracht en verdween vervolgens.

Anna dankte vol blijdschap de barmhartige God. Dan keerde zij in haar woning terug en bracht met haar dienstmaagden alles in gereedheid om de volgende morgen naar de tempel te reizen. Ik zag nu, hoe zij zich na het verrichten van haar gebeden, ten ruste begaf. Haar bed bestond uit een smal deken en een hoofdkussen. 's Morgens werd dit deken opgerold en ontdeed Anna zich van haar bovenkleren, hulde zich van het hoofd tot de voeten in een wit gewaad en legde zich, met het aangezicht naar de wand gekeerd, op de rechterzijde.

Toen Anna een tijdlang geslapen had, zag ik vanuit de hoogte een lichtstraal op haar neerdalen, dat naast haar bed de gedaante van een schitterende jongeling aannam. Het was een engel des Heren, die haar de boodschap gaf, dat zij een heilig kind zou ontvangen, en met de hand over haar uitgestrekt, schreef hij grote, lichtgevende letters op de wand. Het was de naam 'Maria'. De engel verdween nu weer zoals hij gekomen was. Anna had gedurende de verschijning in een zoete, dromerige toestand verkeerd en richtte zich half ontwaakt uit haar bed op, bad met grote innigheid en viel toen, zonder geheel tot bewustzijn gekomen te zijn, weer in slaap.

Na middernacht werd zij echter blij wakker en ontdekte met schrik en vreugde de letters op de wand. Het waren rode, als goud belichte letters, groot en weinig in getal. Met onbeschrijfelijke blijdschap en verbazing bleef zij ze aanstaren, tot zij, bij het aanbreken van de dag langzaam verdwenen. Zij zag ze zo duidelijk en haar vreugde nam dermate toe, dat ze er geheel verjongd uitzag, toen zij opstond uit haar bed.

Tegelijkterijd dat het licht van de engel met zijn genade over Anna gekomen was, zag ik onder haar hart een glans en erkende ik in haar de uitverkoren moeder, het schitterende vat van de toekomstige genade. Ik kan slechts op deze wijze schetsen wat ik op dat ogenblik voelde: Ik zag in Anna een gezegende moeder, in wie een wieg getooid, een bedje gereed gemaakt, een tabernakel geopend is, om een heiligdom op waardige wijze te ontvangen en te bewaren. Hoe wonderbaar was het om dit te aanschouwen. Ik kan dit met geen woorden weergeven. Ik erkende in Anna de wieg van het heil der mensen, en tevens een gesloten tabernakel waarvan het voorhangsel opzij was geschoven. Ik zag dat alles heel natuurlijk en het was tegelijkertijd schitterend en heilig. Anna was toen, naar ik meen, 43 jaar oud.

Zij stond nu op uit haar bed, ontstak een lamp, verrichte enkele gebeden en vatte dan met haar offergaven de reis naar Jeruzalem aan. Alle huisgenoten waren die morgen buitengewoon verheugd, hoewel er buiten haar niemand afwist van de verschijning van de engel.

Joachims offer aangenomen

Ik zag terzelfder tijd Joachim bij zijn kudden op de berg Hermon over de Jordaan, in aanhoudend gebed God om verhoring smeken. Als hij de jonge lammeren zo lustig blatend om hun moeders zag rondhuppelen, werd hij droevig gestemd, omdat hij geen kinderen had. Maar aan zijn herders maakte hij de oorzaak van zijn droefheid niet bekend. De tijd van het loofhuttenfeest was weer op handen en Joachim bracht met zijn herders de loofhutten in gereedheid.

Toen hij in gebed verzonken lag en reeds de hoop opgaf dat hij naar Jeruzalem zou kunnen gaan om te offeren, omdat hij dacht aan de smaad die hij daar had ondergaan, zag ik, hoe de engel hem verscheen en beval om vol moed naar de tempel te reizen. Zijn offer zou worden aanvaard en zijn gebed zou worden verhoord. Zijn echtgenote zou hij onder de Gouden Poort ontmoeten. Ik zag nu, hoe Joachim vol blijdschap zijn kudden - hij had zo veel en prachtig vee - in drie delen opsplitste. Het geringste deel behield hij voor zich zelf, een ander deel zond hij aan de Esseners en de schoonste dieren bracht hij met zijn dienstknechten naar de tempel. Op de vierde dag van het feest bereikte hij Jeruzalem en begaf hij zich naar de tempel. Ook Anna was diezelfde dag aangekomen en nam bij bloedverwanten van Zacharias op de Vismarkt haar intrek. Eerst op het einde van het feest ontmoette zij Joachim.

Ik zag nu dat Joachims offer de vorige keer op een teken van boven niet werd aangenomen en de hoe priester die hem in plaats van troostwoorden slechts grove beledigingen had toegegooid, door God gestraft was. Nu echter hadden de priesters een hogere ingeving ontvangen om de offergaven wel aan te nemen en ik zag hoe één van hen, toen hij zijn komst met de offerdieren gemeld had, hem tot de ingang van de tempel tegemoet kwam om de offergaven in ontvangst te nemen. Het vee, dat hij als geschenk naar de tempel bracht, was niet zijn eigenlijk offer. Dit laatste bestond uit twee lammeren en drie dartele, jonge dieren, ik geloof dat het bokjes waren. Ook zal ik dat veel kennissen hem kwamen gelukwensen omdat zijn offer werd aangenomen.

Ik zag dat in de tempel, vanwege het feest, alles was geopend en met groen en vruchtenslingers versierd was. Ook was op een plaats over acht vrijstaande zuilen een loofhut opgericht. Joachim volgde in de tempel juist dezelfde weg als de vorige keer. Zijn offer werd op de gewone plaats geslacht en verbrand. Een ander gedeelte echter werd op een andere plaats verbrand, ik meen aan de rechterzijde van de voorhal, waar de grote leerstoel stond. Ik zag nu de priesters in het Heilige een reukoffer opdragen. Er werden ook lampen ontstoken en op de zevenarmige kandelaar brandden eveneens kaarsen, doch niet op alle zeven tegelijk. Ik heb meerdere malen gezien, dat bij verschillende gelegenheden ook verschillende armen van de kandelaar verlicht waren.

Toen nu het reukoffer omhoog steeg, zag ik dat er een lichtstraal op de offerende priester in het Heilgdom en terzelfder tijd ook op Joachim, die zich in de voorhal bevond, nederviel. De offerhandeling werd een tijd gestaakt, omdat men met ontzetting voelde dat er iets bovennatuurlijks plaats greep. Ik zag nu, dat twee priesters, als op bevel van God, zich tot Joachim begaven en hem langs de zijvertrekken naar het Heiligdom voerden, tot bij het gouden reukofferaltaar.

Nu legde de priester iets op het reukaltaar. Het waren geen losse wierookkorrels, maar een samengeknede massa, doch ik ken de samenstelling niet meer. Deze massa brandde met grote rookwolken op het gouden reukaltaar voor het allerheiligste en verspreidde een welriekende geur. Ik zag nu dat de priester het Heiligdom verliet en Joachim alleen achterbleef.

Terwijl het reukoffer verbrandde zag ik Joachim in vervoering met uitgestrekte armen op de knieën liggen. Ik zag, hoe aan hem, evenals later aan Zacharias bij de belofte van Johannes De Doper, een engel in lichtende gestalte verscheen. Hij sprak tot hem zn gaf hem een papierstrook, waarop met lichtende letters deze drie namen geschreven stonden: Helia, Anna, Mirjam (Maria) en bij de naam van Maria zag ikde afbeelding van een kleine Ark des Verbonds of van een klein tabernakel. Joachim hiel dit voorwerp op zijn borst, onder zijn kleed. De egenel sprak tot hem dat Anna's vruchtbaarheid hem niet tot schande, maar tot roem zou verstrekken, want wat zijn vrouw in haar schoot ging ontvangen, zou de onbevlekte vrucht zijn van Gods zegen door hem, het toppunt van de zegen van Abraham.

Toen Joachim dit niet scheen te begrijpen, leidde de engel hem tot achter het voorhangsel, dat van de toegang tot het Allerheiligste nog zo ver verwijderd was, dat men er kon staan, en ik zag den engel de Ark des Verbonds naderen en er iets uit wegnemen. Het scheen mij toe, als hiel hij voor Joachims mond een schitterende kogel of lichtkrans, met het bevel er op te ademen en dan toe te zien. Onder Joachims adem ontstonden, naar het mij voorkwam, verschillende beelden in een lichtkrans, en hij zag ze. Zijn adem had de krans niet dof doen worden, en de engel zi hem, dat even rein als deze kogel onder de adem van zijn mond gebleven was, even rein het kind van Anna zou ontvangen worden.

Toen was het, als zag ik de engel de lichtkrans omhoog heffen, en steeds groter in omvang werd, en als door een opening zag ik een reeks van beelden, van de val der mensen af tot hun verlossing. Het was of zich een hele wereld daarin vertoonde. Ik kon alles goed kennen, maar het is mij niet mogelijk het in bijzonderheden weer te geven.

Bovenaan zag ik de Heilige Drievuldigheid en daaronder aan één zijde het Paradijs. Nu kwamen Adam en Eva, de zondeval, de voorspelling van de verlossing, alle voorafbeeldingen dienaangaande, Noë, de Zondvloed, de Ark, de zegen door Abraham ontvangen, de overgang op Isaak, Abrahams eerstgeborene, van Isaak op Jacob en dan hoe Jacob door de engel ontnomen werd, hoe de zegen vervolgens op Jozef van Egypte overging, Mozes en de Allerheiligste Ark des Verbonds. Ook zag ik hoe het uitverkoren volk dit heiligdom vereerde. Ik zag alle geslachten voorafgaand aan de stam van de Heilige Maagd en de Zaligmaker, zoals die in de schriften en bij de profeten vermeld worden.

Ik zag grote steden, torens, paleizen, tronen, poorten, tuinen, bloemen en al deze beelden waren als een brug van licht met elkaar verbonden en allen werden aangegrepen door kwaadaardige dieren en monsterachtige wezens, wat er op wees dat de stal van de Heilige Maagd, uit wie God de Zoon de menselijke gedaante zou aannemen, evenals de heiligen, met veel moeilijkheden en strijden zouden te kampen hebben.

Ik herinner mij ook temidden van die reeks van beelden een tuin te hebben gezien, die rondom door een doornhaag was afgesloten en waarin een menigte slangen en andere walgelijke dieren tevergeefs trachtten binnen te dringen. Ook zag ik een grote en sterke toren die van alle kanten door krijgslieden werd bestormd en die allen naar beneden stortten. Ik zag veel dergelijke beelden die op de geschiedenis van de voorouders van de Heilige Maagd betrekking hadden, en de banden, welke dezelfde tot één geheel vormden, waren zinnebeelden van de overwinning op alle hindernissen en verstoringen, waardoor het uur van de komst van de Messias kon vertraagd worden.

Het was, als had God het zuiverste vlees en bloed gegeven te midden van de mensheid, die er uitzag als een stroom troebel water. Daaraan moest het zich met veel moeite en strijd ontworstelen, terwijl de stroom het trachtte mee te voeren en te bezoedelen. Eindelijk was het, door de ontelbare genaden van God en door de trouwe medewerking van de mensen, na dikwijls besmet en weer gereinigd te zijn, terecht gekomen in de stroom, die altijd opnieuw vloeit en daaruit steeg de Heilige Maagd op, uit wie het Woord vlees is geworden en die onder ons gewoond heeft.

Onder deze voorafbeeldingen, die ik in een lichtkrans zag, waren er vele, die ook in de litanie van Lorette genoemd worden, die ik altijd met een grote godsvrucht vereer, als ik deze bid. Deze reeks van beelden ontwikkelde zich nog verder tot aan de algehele vervulling van de barmhartigheid Gods tegenover de voortdurende verdeeldheid van de vervallen mensheid en de reeks werd besloten aan de andere zijde van de lichtkrans door het Hemelse Jeruzalem aan de voeten van de troon van God. Toen ik dit alles had gezien, verdween de lichtkrans. Ik meen dat het deze openbaring was die Joachim in een visioen van de engel ontving en die ik nu ook mocht zien. Als ik dergelijke verschijningen heb, zie ik ze altijd in een krans van licht.

Joachims ontvangt de zegen van de Ark des Verbonds

Ik zag nu, dat de engel Joachims voorhoofd met de toppen van duim en wijsvinger tekende en zalfde en hoe hij hem iets, dat glinsterde, te eten gaf. Ook liet hij hem uit een kleine blinkende beker, die hij met twee vingers vasthield, een lichtende vloeistof drinken. De beker had de vorm van de kelk van het Laatste Avondmaal, maar zonder voet. De spijziging scheen mij uit een tarwe-aar en een kleine druif van licht te bestaan, en ik bemerkte, dat na de nuttiging alle zondige begeerte en onreinheid uit Joachim verdwenen waren.

Ik zag vervolgens, dat de engel aan Joachim de volheid van de zegen toekende, door God aan Abraham geschonken en die uit Jacobs zoon, Jozef, het heilige van de Ark des Verbonds, de woonplaats van God onder zijn volk geworden was. Hij gaf aan Joachim op dezelfde wijze de zegen. Dit heb ik ook bij een andere gelegenheid gezien, toen namelijk Abraham door een engel de zegen ontving, slechts met dit verschil, dat de zegen van Abraham uit de borst van de engel, en die aan Joachim uit het Allerheiligste scheen voort te komen.

Het was bij de Abrahams zegen, alsof God zelf de genade van deze zegen had ingesteld, om deze te schenken aan de vader van het toekomstige volk, opdat uit deze de steen tot de bouw van Zijn tempel zou voortkomen. Toen Joachim deze zegen ontving, was het alsof de engel het heiligdom van de zegen uit het tabernakel van de tempel nam. Het was alsof de engel het aan een priester gaf, opdat uit deze het heilig vat zou gevormd worden. Ik kan het niet in woorden uitdrukken, omdat dit het ongeschonden Allerheiligste is, dat door de zondeval der eerste ouders voor alle mensen verloren ging.

Ik heb van mijn vroegste jeugd, in mijn talrijke visioenen uit het Oude Testament, zeer dikwijls in de Ark des Verbonds gezien en hierbij steeds het gevoel gehad, alsof ik mij werkelijk in een kerk bevond, maar ik was dan altijd bedrukt en angstig. Ik zag daarin niet alleen de Tafelen van de Wet met de door God geschreven woorden, maar ook een geheime tegenwoordigheid van God zelf, en deze leek wel op de oorsprong van wijn en tarwe, van vlees en bloed van het toekomstig offer van de verlossing. Het was deze zegen, uit wiens genade en onder godvruchtige medewerking volgens de voorschriften der Wet, de stam moest voortkomen, waaruit uiteindelijk de smetteloze bloem is ontsproten, in welke het Woord Vlees en God Mens is geworden, die ons zijn vlees en bloed, zich zelf met godheid en mensheid zou schenken in het Heilig Sacrament, waardoor wij het eeuwige leven verkrijgen.

Ik heb die geheimvolle tegenwoordigheid in de Ark des Verbonds alleen gemist, als zij in de handen van de vijanden gevallen was. Dan werd het heiligdom bij de hogepriester of ergens bij een profeet verborgen gehouden. Alleen met de Tafelen der Wet, zonder het heiligdom, kwam mij de Ark des Verbonds voor als de tempel der Samaritanen op de Garizim, of zoals in onze dagen in een kerk alleen de Heilige Schrift tegenwoordig is en niet het Heilig Sacrament.

In de Ark des Verbonds van Mozes, die in Salomons tempel heeft gestaan, zag Ik het Allerheiligste onder de gedaante van twee doorschijnende lichtjes in een lichtend omhulsel. Toen echter de engel aan Joachim deze zegen gaf, leek het mij alsof hij iets wierp dat schitterde en op de kiem van een plant geleek, in de vorm van een schitterende boon tussen het op de borst geopende kleed van Joachim. Ook toen Abraham de zegen ontving, geschiedde het op deze wijze, en de zegen bleef in hem werkzaam op de door God bepaalde wijze, tot hij hem overgaf aan zijn eerstgeboren zoon Isaak, en van deze op Jacob en van Jacob door de engel op Jozef. Van Jozef en zijn echtgenote kwam hij weer in meer omvattende betekenis terug in de Ark des Verbonds.

Ik vernam dat de engel omtrent dit geheim aan Joachim het stilzwijgen oplegde, en leerde daaruit de reden kennen, waarom later Zacharias, de vader van Johannes de Doper, zijn spraak verloor, toen hij van de engel Gabriël bij het reukofferaltaar de zegen en de belofte van de vruchtbaarheid van Elisabeth ontvangen had. Mij werd geopenbaard, dat Joachim met deze zegen de heiligste vrucht en de volheid van de zegen van Abraham, de zegen tot de Onbevlekte Ontvangenis van de Allerheiligste Maagd ontving, die de kop van de slang verpletteren zou.

De engel leidde hierop Joachim weer naar het Heilige terug en verdween. Joachim zonk echter in geestesverrukking verstijfd ter aarde. Zo vonden de priesters hem bij hun terugkeer met een van vreugde stralend gelaat. Zij hielpen hem eerbiedig recht en zetten hem in de open lucht op een zetel, waarop slechts priesters mochten plaats nemen. Zij wasten zijn gelaat en probeerden hem uit zijn bedwelming te doen ontwaken met sterkriekende middelen. Toen Joachim dit tot zich had genomen kwam er een glans op zijn gelaat en zag hij er werkelijk verjongd uit.

Joachim en Anna onder de Gouden Poort

Joachim was op Gods bevel in het Heiligdom gevoerd en werd nu door eenzelfde ingeving naar de heilige gang gevoerd, die onder de bodem van de tempel en de Gouden Poort heenliep. Ik heb bij de bouw van de tempel mededelingen omtrent de betekenis het ontstaan van deze gang ontvangen, alsook omtrent diens bestemming. Ik kan mij echter niet alles meer herinneren. Ik geloof dat, met  het gebruik van deze gang, een godsdientige handeling rond verzoening en het zegenen van onvruchtbaren verbonden was. Onder zekere omstandigheden, bijvoorbeeld bij reiniging, verzoening, vrijspraak, enz... werd men langs deze weg gevoerd.

Op de plaats, waar de offerdieren geslacht werden, werd Joachim door de priesters deze gang binnengeleid. De priesters verwijderden zich toen en Joachim ging verder op de hellende weg.

Anna was met de dienstmaagd, die de offerduiven in traliekorven droeg, eveneens de tempel binnengegaan. Zij had het offer afgegeven en aan een priester gezegfd dat zij, op bevel van een engel, haar man onder de Gouden Poort moest ontmoeten. Ik zag nu ook, hoe zij door priesters en vergezeld van eerbiedwaardige vrouwen, waaronder ik ook de profetes Anna meende te herkennen, tot aan een ingang aan de andere zijnde van de heilige gang gevoerd werd, waarna de geleiders haar verlieten.

Deze onderaardse gang zag er zeer wonderbaar uit. Joachim was door een kleine poort in de diepte afgedaald. Aanvankelijk was de gang smal, maar deze verbreedde naar het einde toe. De wanden hadden een goudgroene glans en van boven viel er een roodachtig licht naar binnen. Ik zag fraaie zuilen als bomen die met wijnstokken waren omringd.

Toen Joachim ongeveer een derde gedeelte van de gang doorlopen had, kwam hij aan een plek, met in het midden een zuil die op een palmboom met neerhangende bladeren en vruchten leek. Daar ontmoette hij Anna, stralend van vreugde. Zij omhelsen elkaar vol heilige blijdschap en spraken van hun geluk. Beiden waren opgetogen en omgeven door een lichtwolk. Ik zag dat dit licht uitging van een grote schare engelen, die iets als een hoge, schitterende toren droegen, en Anna en Joachim omzweefden. Deze toren had dezelfde vorm van de Toren van David en de Ivoren Toren die ik in de Litanie van Lorette meen te zien. Het leek alsof deze toren verdween tussen Anna en Joachim, die door een zee van licht werden omgeven.

Ik begreep nu dat, door de aan Anna en Joachim geschonken genade, Maria's ontvangenis even onbevlekt had plaatsgevonden, als wanneer dit zonder de zondeval van de eerste mensen zou hebben plaatsgevonden. Tegelijkertijd had ik een onbeschrijfelijk visioen. De hemel opende zich boven hun hoofden en ik zag, hoe de Heilige Drievuldigheid en alle Engelen zich verblijdden overde geheimvolle genade, welke de ouders van de Heilige Maagd daar ontvangen hadden. Anna en Joachim begaven zich nu, God lovend, naar de uitgang onder de Gouden Poort. De weg werd aan het einde weer steil. De uitgang bevond zich onder een hoog en schoon gewelf, een soort kapel, waar vele lichten brandden. Hier werden zij door de priesters ontvangen, die hen uitgeleide deden.

Het deel van de tempel, waarboven zich de zaal van het Synedrium bevond, lag meer boven het middengedeelte van de onderaardse gang. Bij het einde ervan bevinden zich, naar ik meen, de woningen van de priesters aan wie de zorg voor de tempelgewaden was opgedragen. Joachim en Anna kwamen nu bij een bocht, aan de uiterste rand van de tempelberg gelegen en grenzend aan het dal van Josaphat. Nadat Joachim en Anna de woning van een priester hadden bezocht, zag ik hen met hun ondergeschikten de terugreis naar hun woonplaats aanvatten.

In Nazareth richtte Joachim een feestmaaltijd in en spijsde vele armen en deelde milde aalmoezen uit. Ik zal het heilige echtpaar vervuld van warme dank tegenover God, die hen zo een grote barmhartigheid verleend had en dikwijls ontwaardde ik de tranen in hun ogen, wanneer zij in gebed verzonken waren. Ik ontving bij deze gelegenheid nog de verklaring dat de Heilige Maagd in volmaakte reinheid en heilige gehoorzaamheid door haar ouders is verwekt. Nadien hebben deze in voortdurende onthouding van elkander geleefd, in de grootste godsvrucht en totaal overgegeven aan God.

Tegelijkertijd werd mij duidelijk getoond, dat de reinheid, kuisheid en de onthouding der ouders en hun strijd tegen alles wat onrein is, een onmetelijke invloed uitoefenen op de heiligheid van de kinderen die zij verwekken, en hoe alle onthouding na de ontvangenis vele kiemen van de zonde van de vrucht afwenden. Over het algemeen zag ik, dat buitensporigheid en overdaad, de oorzaak waren van onvolmaaktheid en zonde.


02-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 1.1 De voorouders van de Heilige Maagd.
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofdstuk 1.1 De voorouders van de Heilige Maagd

Inleiding (medegedeeld op 27 juni 1819 's morgens)

Vannacht is mij alles, wat ik in mijn jeugd zo dikwijls uit het leven van de voorouders van de Heilige Maagd heb gezien, geheel op dezelfde wijze in een reeks van beelden opnieuw voor de geest gekomen. Kon ik alles maar vertellen zoals ik het weet en zoals het voor mijn ogen staat, dat zou Brentano tot grote vreugde strekken. Ik zelf ben, door het aanschouwen ervan, in mijn lijden geheel verkwikt. Als kind was ik van alles dat ik mocht aanschouwen zo zeker dat ik aan eenieder die mij daarover wat anders zou hebben verteld, beslist zou te kennen hebben gegeven: "Neen, ik zal u dan eens beter zeggen", en ik had er mijn leven op durven verwedden dat het zo en niet anders was. Later maakte de wereld mij onzeker en zweeg ik. De innerlijke zekerheid is mij echter steeds bijgebleven en ik heb vannacht alles weer tot in de kleinste bijzonderheden gezien.

Ik was als kind in gedachten steeds bezig met de kleine kribbe, de kleine Jezus en zijn Heilige Moeder en het verwonderde mij dikwijls dat er mij niets over de familieleden van Maria werd verhaald. Ik kon maar niet begrijpen waarom er zo weinig omtrent haar voorouders en verwanten beschreven stond. In mijn vurig verlangen om daarover iets meer te weten kreeg ik een reeks visioenen. Ik zag de voorouders van Maria wel tot in de vierde of vijfde graad in opgaande lijn en leerde ze telkens kennen als buitengewone godvrezende en eenvoudige mensen, die met een onuitsprekelijk verlangen op de komst van de beloofde Messias wachtten.

Ik zag deze goede mensen altijd wonen te midden van anderen, die mij, met hen vergeleken, ruw als barbaren leken. Dikwijls maakt ik mij over hen zorgen en dacht: "Ach, wat moet er geworden van deze brave mensen, die zo vredelievend, zachtmoedig en mild zijn. Hoe zullen zij zich tegen deze boosaardige en ruwe barbaren beschermen? Ik wil hen gaan opzoeken en behulpzaam zijn, met hen vluchten in een woud waar zij zich kunnen schuilhouden. Wacht! Ik zal hen nog wel vinden!" Zo duidelijk zag ik hen voor mij staan en steeds was ik vol vrees en zorg over hun lot.

Ik zag Haar voorouders steeds leven in de grootste onthouding. Dikwijls zag ik, dat de gehuwden onder hen, elkaar beloofden om een tijdlang afgezonderd van elkaar te leven en daarover verheugde ik mij zeer, zonder duidelijk te kunnen zeggen waarom. Zulke afzonderingen hadden meestal plats wanneer er goddelijke plechtigheden met wierook en gebeden op handen waren, waaruit ik opmaakte dat er zich priesters onder hen bevonden. Ook zag ik hen dikwijls van de ene naar de andere plaats trekken terwijl zij, om niet door boosaardigen in hun levenswijze gestoord te worden, grotere bezittingen verlieten en zich naar de kleinere terugtrokken.

Hun verlangen naar de komst van de Messias van zo vurig dat ik hen dikwijls, zowel bij dag als bij nacht, eenzaam over de velden zag ronddwalen en hen zo hevig tot God hoorde smeken dat zijn in hun hartsverlangen hun kleren openscheurden als zou God met de brandende zonnestralen zich in hun hart inbranden of met de schemering van maan en sterren hun dorst naar de vervulling der profetieën lessen.

Zulke visioenen had ik, toen ik als kind en later als jong meisje, in de eenzaamheid bij het weiden der kudden of 's nachts op de hoogste gelegen velden van ons dorp, knielend tot God smeekte of ook als ik tijdens de Advent, om middernacht, een weg van drie kwartier door de sneeuw aflegde, om van ons huis in Flamske naar Coesfeld te gaan om daar in de Sint-Jacobskerk de Rorate-oefening bij te wonen. De nacht ervoor en ook tijdens de dag bad ik dan voor de arme zielen die, omdat zij tijdens het leven niet genoeg naar het geestelijke heil getracht hadden en zich te veel aan de aardse dingen gehecht hadden, in velerlei fouten gevallen waren en nu vol verlangen hun uur van verlossing afwachtten. Dan droeg ik mijn gebed aan God op, om hun tekortkomingen te wissen. Hierbij had ik echter ook mijn eigen belangen enigermate op het oog, want ik wist, dat deze arme zielen uit erkentelijkheid en uit voortdurend verlangen, om door mijn gebeden geholpen te worden, mij tijdig zouden wekken zodat ik mij niet zou overslapen. Zij kwamen dan ook als stille, zwakke lichtjes voor mijn bed zweven en wekten mij zo nauwkeurig op het gewenste ogenblik, dat ik nog mijn morgengebed voor hen kon opdragen. Dan besprenkelde ik hen en mijzelf met wijwater, kleedde mij aan en begaf mij op weg, terwijl de kleine arme lichtjes mij als in een processie heel netjes begeleidden. Dan zong ik onderweg uit het binnenste van mijn hart "Dauwt, heemlen van omhoog, gij, wolken, regent den Rechtvaardige" en dan zag ik hier en daar over de velden dat de voorouders van de Heilige Maagd zich over de velden spoedden, terwijl zij vurig smeekten om de Messias. En ik deed als zij.

En steeds kwam ik op tijd in de kerk om de Rorate-mis bij te wonen, al gebeurde het dikwijls, dat de arme zielen mij met een grote omweg langs de staties van de kruisberg voerden.

Wanneer ik nu deze lieve voorouders van Maria zo hunkerend tot God zag bidden, leken ze mij in klederdracht en wezen zo vreemd, en toch waren zij zo klaar en duidelijk in mijn nabijheid, dat ik zelfs nu hun gelaatstrekken en gestalte levendig voor mij zie. Dan dacht ik steeds bij mijzelf: "Wat zijn dat voor mensen? Het is heel anders dan nu en het is al lang voorbij en toch zijn zij daar" en dan hoopte ik altijd nog bij hen te komen. In hun doen en laten en in de wijze waarop zij God vereerden waren zij heel beslist en vol plichtsbesef. Ze klaagden nooit, enkel wanneer ze hun evenmens zagen lijden.

De Esseners (medegedeeld in juli en augustus 1821)

Ik had een uitvoerig visioen over de voorouders van de Heilige Anna, de moeder van de Heilige Maagd. Zij leefden te Mara, in de omtrek van de berg Horeb en behoorden tot het soort godvrezende Israëlieten, over wie ik veel bijzonderheden aanschouwde. Wat ik er nog van weet, wil ik vertellen. Ik vertoefde gisteren bijna de hele dag te midden van die mensen en was ik niet zozeer door bezoekers lastiggevallen, dan zou ik het meeste niet vergeten hebben.

Men noemde deze vrome Israëlieten, die met de voorouders van de Heilgie Anna verwant waren, Esseners of Esseërs. Ze zijn echter driemaal van naam veranderd: oorspronkelijk heetten ze Eskareners, later Chasideërs en uiteindelijk Esseners of Esseërs. De naam Eskarener vindt zijn oorsprong in het woord escare of ascara, zoals men het deel des offers noemde, dat aan God toekwam, of ook de welriekende wierook van het tarwelmeeloffer. De tweede naam Chasideër betekent zoveel als de barmhartigen. Wat de naam Essener betekent, ben ik vergeten.

Dit soort vrome mensen stamde uit de tijd van Mozes en Aäron en wel uit de priesters die de Ark des Verbonds droegen. De eerste jaren, tussen Isaïas en Jeremias, kregen zij een bepaalde levensregel. Aanvankelijk was hun getal niet groot, doch later woonden zij in het Beloofde Land, over een uitgestrektheid van 48 uren in de lengte en 36 uren in de breedte in nederzettingen. Nog later vestigden zij zich bij de gebergten Horeb en Carmel, waar Elias geleefd heeft.

De Esseners hadden ten tijde van de voorouders van de Heilige Anna, als geestelijke leider, een oude profeet, Archos of Arkas, die op de berg Horeb verbleef. Hun vereniging had veel van een geestelijke orde. De novicen moesten een jaar proeftijd doormaken en werden dan, volgens hogere ingevingen van de profeet, voor korte of lange tijd opgenomen. De eigenlijke leden der orde, de samen woonden, traden niet in het huwelijk, maar leidden een maagdelijk leven. Zij echter, die uit de Orde getreden waren of zich op enige wijze als aanhangers ervan beschouwden, begaven zich in het huwelijk, maar volgden met hun huisgenoten een leefregel, welke in verschillende opzichten met deze van de eigenlijke Esseners overeenstemde. Tussen hen en de laatsgenoemde bestond een verhouding, zoals men deze dagen tussen de wereldlijke leden der Orde, de Tertiarissen, en de ordesgeestelijken van de Katholieke Kerk aantreft. Immers, de gehuwde Esseners wonnen in alle gewichtige aangelegenheden en bijzonder bij het aangaan van een huwelijk van een hunner, de raad in van de oude profeet op de berg Horeb. Ook de grootouders van de Heilige Anna behoorden tot deze soort van gehuwde Esseners.

Later ontstond nog een derde soort van deze orde, die alles hebben overdreven en tot zo'n grote dwalingen kwamen, dat de anderen ze niet meer in hun midden dulden.

De eigenlijke Esseners hielden zich in hoofdzaak met het uitleggen van de profetieën bezig, en het hoofd van de berg Horeb, had meerdere malen in de grot van Elias goddelijke openbaringen betreffende de komst van de Messias. Hij kende de stam waaruit de Moeder van de Messias zou geboren worden en toen hij de voorouders van de Heilige Anna over hun huwelijk voorspelde zag hij dat de komst van de Zaligmaker nabij kwam. Hoe lang echter de geboorte van de Messias door de zonden van de mensen zou vertraagd worden, wist hij niet en hij spoorde daarom aan tot boete, vasten, gebed en zelfverloochening, in welke godvallige werken alle Esseners van ouds het voorbeeld gaven.

Voordat Isaïas de Esseners verzamelde en hen een leefregel gaf, leefden zij verspreid en als vrome Israëlieten en beoefenden zij grote verstervingen. Zij droegen steeds hetzelfde kleed tot het niet meer te gebruiken was. Zij streden vooral tegen de zindelijkheid en dikwijls gebeurde het, dat ze met wederzijds goedvinden, in ver uit elkaar verwijderde hutten lange tijd van hun echtgenoten gescheiden leefden. Wanneer ze echter in echtelijke gemeenschap leefden, geschiedde dit enkel met het oog op een heilige nakomelingschap, wat de vervulling der profetieën bevorderlijk zou kunnen wezen. Ik zag hen gescheiden van hun echtgenoten eten en eerst als de man zijn maaltijd beëindigd had, was het de beurt aan de vrouw. Reeds toen trof men onder de gehuwde Esseners de voorouders van de Heilige Anna en van de andere heilige personen aan.

Ook Jeremias behoordde tot hen, en de mensen, die men "kinderen der profeten" noemde, kwamen uit hen voort. Zij woonden in groot aantal rond de bergen Horeb en Carmel. Ook in Egypte heb ik later velen hunner aangetroffen. Ik heb ook gezien hoe zij door oorlog een tijdlang rond de berg Horeb verdreven werden en door nieuwe leiders weer bijeengeroepen werden. Ook de Machabeën behoorden tot hun stam.

Zij hadden een grote verering voor Mozes en, een heilig kleed dat hij eens aan Aaron geschonken had, was in hun bezit. Zij bewaarden het als iets heiligs en ik heb gezien dat ongeveer vijftien Esseners ter verdediging van dit heiligdom hun leven gegeven hebben. Hun leiders waren als profeten in de heilige geheimen van de Ark des Verbonds ingewijd.

De eigenlijke, in maagdelijke staat levende Esseners waren van een onbeschrijfelijke reinheid en godsvrucht. Zij namen kinderen aan en voedden ze op in grote heiligheid. Om als lid tot deze strenge orde te worden toegelaten moest men 14 jaar oud zijn. Reeds beproefde lieden hadden slechts een proeftijd van één jaar, anderen hadden er een van twee jaar te doorstaan. Zij dreven geen handel, maar ruilden slechts landbouwprodukten tegen wat zij nodig hadden.

Indien iemand onder hen zich aan een zware zonde schuldig maakte, dan werd door de leider de banvloek over hem uitgesproken. Deze ban had een soortgelijke kracht als die van Petrus over Ananias, die, er door getroffen, stierf. Als profeet wist hun leider wie er gezondigd had. Ik zag ook enkele Esseners die slechts boetestraffen ondergingen in bijvoorbeeld een nauwsluitend kleed, waarvan de uitgestrekte en onbeweeglijke mouwen vol met doornen zaten. Zo moesten ze blijven staan.

De berg Horeb bevatte tal van kleine grotten welke als wooncel dienst deden. Bij een grotere grot was van licht vlechtwerk, een vergaderzaal gevormd, waarin om 11 uur in de voormiddag een gemeenschappelijke maaltijd gebruikt werd. Hierna keerde iedereen naar zijn cel terug. In de vergaderzaal stond nog een altaar waarop gewijde broden lagen. Deze waren bedekt en werden als iets heiligs beschouwd. Ik geloof dat ze onder de armen verdeeld werden.

De Esseners hielden veel duiven, welke tam waren en uit hun hand kwamen eten. Zij gebruikten ze als voedsel, doch ook voor godsdienstige ceremoniën. Soms spraken ze over de duiven enige woorden uit en lieten ze dan vliegen. Ik zag ook dat ze lammeren in de woestijn dreven, waarover ze zekere woorden hadden uitgesproken, als moesten deze dieren hun zonden op zich laden.

Ik zag de Esseners elk jaar driemaal naar Jeruzalem gaan om de tempel te bezoeken. Er waren onder hen ook priesters, die in het bijzonder moesten zorgen voor de heilige klederen: zij moesten die reinigen, daartoe bijdragen en ook nieuwe vervaardigen. Ik zag dat ze zich bezig hielden met landbouw en veeteelt, doch in hoofdzaak met tuinbouw. Tussen hun cellen in was de berg Horeb vol met tuinen en vruchtbomen. Velen zag ik weven en vlechtwerken vervaardigen en ook priesterkleren borduren. De zijde wonnen zij niet zelf, maar werd hen in bundels te koop aangeboden die zij inruilden tegen andere zaken.

Zij hadden te Jeruzalem een eigen kwartier waar zij woonden en ook in de tempel hadden zij een afzonderlijke plaats. De andere Joden hadden een zekere afkeer van hen vanwege hun strenge zeden. Ik zag ook dat zij geschenken naar de tempel zonden, zoals bijzonder grote druiven, welke door twee mannen aan een stok werden gedragen. Ook zonden zij lammeren, maar niet om te worden geslacht. Men liet ze, geloof ik, in een tuin rondlopen. Ik heb niet gezien, dat de Esseners in de laatste tijden, bloedoffers opdroegen. Ik zag dat zij zich door gebeden, vasten en boete, ja, zelfs door geseling, tot het bezoek aan de tempel voorbereidden. Indien iemand onder hen zich aan zonde schuldig gemaakt had en zonder boete gedaan te hebben het heiligdom van de tempel binnenging, stierf hij doorgaans op hetzelfde ogenblik. Troffen zij onderweg, ofwel te Jeruzalem, zieken of hulpbehoevenden aan, dan gingen zij niet naar de tempel, voordat hen alle mogelijke hulp verleend was.

Ik zag dat zij ook de geneeskunde beoefenden. Zij verzamelden kruiden en bereidden daarvan zelfs drankjes. Ook merkte ik op dat de heilige mannen, die ik enige tijd daarvoor zieken op een legerstede van heelkruiden had zien neerleggen, Esseners waren. Ook zag ik dat de Esseners door handoplegging zieken genazen of wel doordat zij met uitgestrekte armen geheel over de zieke gingen liggen. Voorts zag ik hoe zij niet aanwezige zieken op wonderbare wijze genazen, namelijk zij die niet in staat waren om zelf te komen zonden een vertegenwoordiger waarover de handeling diende te worden verricht, welke anders op de zieke zou hebben plaats gegrepen. Men onthield het ogenblik, waarop de handeling geschied was, en men zag dat de afwezige zieke op hetzelfde uur genezen was.

Ik zag dat de Esseners op de berg Horeb in de wanden van hun cellen getraliede holten hadden, waarin oude, heilige gebeenten, zorgvuldig in boomwol en zijde gewikkeld, bewaard werden. Het waren gebeenten van profeten die hier gewoond hadden, en ook van kinderen van Israël die daar in de streek gestorven waren. Er stonden kleine potten met groene heesters bij. Zij staken er lampen bij aan, vereerden de gebeenten en baden er voor.

Alle ongehuwde Esseners, die op de berg Horeb of elders in kloosters tezamen wooden, zagen er buitengewoon zindelijk uit. Zij droegen lange, witte kleren. Hun leider van de berg Horeb verscheen bij godsdienstige feesten in een schitterend priesterlijk gewaad, dat veel gelijkenis vertoonde met dat van de hogepriesters te Jeruzalem, doch wat korter en niet zo kostbaar was. Wanneer hij in de grot van Elias op de berg Horeb tot God bad of profeteerde, droeg hij steeds dit heilig kleed, dat uit acht delen bestond. Er was een heilig voorwerp bij, een soort mantel of scapulier, dat over borst en rug hing en door Mozes als onderkleed gedragen was. Het was van Mozes op Aäron overgegaan en later in het bezit gekomen van de Esseners. De profeet Archos, hun leider van de berg Horeb, droeg deze mantel steeds als onderkleed, als hij in vol ornaat om de ingevingen van de Allerhoogste smeekte. Het benedengedeelte van het lichaam was met een zachtel bedekt en borst en rug met dit heilig onderkleed, dat ik zo nauwkeurig mogelijk ga beschrijven. Het zal duidelijker zijn als ik de vorm ervan in papier uitknip.

Nu sneed Anna Catharina Emmerich de vorm van dit kledingstuk in papier uit en zei: uiteengespreid heeft het heilig kledingstuk nagenoeg deze vorm. De stof was stijf zoals een weefsel van haren. Op het middelste gedeelte van borst en rug was een stuk stof opgestikt in de vorm van een driehoek. War er zich tussen bevond, kan ik mij op dit ogenblik niet juist meer herinneren. In de halsopening was van voren een driehoek geknipt, waarvan de punten aan de bovenzijde door een band of riem waren verenigd. Deze driehoek hing aan de top nog met het kleed samen en kon voor een tweede opening, die bij de borst was aangebracht, geschoven worden, zodat hij deze volledig bedekte. De bovengenoemde dubbele plaatsen waren ribvormig doornaaid. Er waren letters op bevestigd met kleine stiftjes die er aan de andere kant met kleine haakjes uitstaken en in de borst prikten. Ook op de driehoek, die bij de hals was uitgeknipt, waren er een soort letters. De betekenis van deze driehoeken weet ik niet meer. Wanneer de priester dit heilige kleed aantrok, bedekte de bovenste driehoek juist de onderste. Op de rugzijde bevond zich eenzelfde
dubbele driehoek met letters en stiftjes.

Over dit onderkleed droeg hun leider een grijs wollen hemd en hierover nog een hemd, dat langer was en van witte zijde was vervaardigd: het werd in het midden door een brede, van letters voorziene gordel opgehouden. Een soort stool hing om zijn hals. Deze was kruiselings over de borst geslagen, door de gordel omvat en hing tot aan de knieën af. Aan de boven- en onderzijde van de plaats waar de stool zich kruiste, werd deze door drie riemen bijeengehouden.

Als bovenkleed droeg hij een gewaad dat enige overeenkomst had met een kazuifel en ook van witte zijde was vervaardigd. Anna Catharina knipte de vorm ervan na. De rugzijde was smal en reikte tot aan de grond. Onderaan waren twee bellen bevestigd. De klank ervan, riep de Esseners tot de godsdienstoefening bijeen. De voorzijde was korter en breder en van de halsopening tot beneden toe open. De banden die deze voorzijde bijeenhielden waren met letters en edelstenen versierd en lieten, zowel bij de borst als over het lichaam grote ruimten open, zodat de stola en het witzijden onderkleed zichtbaar bleven. De voor- en achterzijde van het bovenkleed was onder de armen met dwarsbanden verbonden. De halsopening omsloot een opstaande van voren dichtgehaakte kraag, waarover de in twee gescheiden baard van de priester afhing.

Over dit alles droeg hij eindelijk nog een wit zijden manteltje. Het was van blinkende zijde en werd van voor met drie haken, van edelstenen voorzien, gesloten. Er hingen bij de schouders bovendien franjes, kwasten en vruchten aan. Een van de armen was ook met een korte manipel getooid.

Het hoofddeksel was, naar ik meen, eveneens van witte zijde, rond en boogvormig, zoals een tulband. Het leek veel op de bonnet van onze geestelijken, want ik merkte dezelfde hoornen, ja, zelfs dezelfde pluim op. Aan het voorhoofd was er een gouden plaat met edelstenen bevestigd.

De Esseners leefden zeer streng en matig en aten bijna uitsluitend vruchten die zij volop in hun tuin kweekten. Archos zag ik gewoonlijk gele, bittere vruchten eten.

Ongeveer honderd jaar voor de geboorte van Christus zag ik in de nabijheid van Jericho een zeer vroom Essener, met name Chariot.

Archos of Arkas, de oude profeet van de berg Horeb, heeft gedurende negentig jaar aan het hoofd gestaan van de Esseners. Ik zag, hoe de grootmoeder van de Heilige Anna, voor het aangaan van haar huwelijk, zijn raad kwam inwinnen. Het is mij opgevallen, dat deze profeten slechts over vrouwen voorspellingen deden en dat de voorouders van de Heilige Anna evenals zij zelf, meestal dochters hadden. Het leek of het hun taak was, door hun gebed of door hun vrome levenswandel van God een zegen voor vrome moeders af te bidden, uit wier nakomelingschap de Heilige Maagd, de Moeder van de Zaligmaker moest geboren worden.

De plaats op de berg Horeb, waar de leider van de Esseners zijn gebeden verrichtte en voorspellingen deed, was de grot, welke door Elias ooit werd bewoond. Men moest, om deze te bereiken, langs verschillende treden opwaarts gaan om dan door een kleine, ongeriefelijke opening, in de grot nog enige treden af te dalen. Alleen de profeet Archos mocht daar binnentreden. Dat was voor de Esseners hetzelfde, als wanneer de hogepriester het sanctissimum van de tempel betrad, want hier was voor hen het Allerheiligste. Daarbinnen bevonden zich enige geheimvolle, heilige zaken, welke moeilijk zijn nader te bepalen. Wat mij er nog van bekend is, ga ik mededelen. Ik heb ze gezien, toen de grootmoeder van de Heilige Anna de profeet om raad kwam vragen.

De voorouders van de Heilige Anna

De grootmoeder van de Heilige Anna kwam van Mara in de woestijn, waar haar familie tot de gehuwde Esseners behoorde en bezittingen had. Haar naam klonk ongeveer als Moruni of Emorum, wat zovel betekent als "goede meder" of "verheven moeder". Toen de tijd kwam dat zij moest worden uitgehuwelijkt, dongen velen naar haar hand en ik zag haar naar de profeet op de berg Horeb gaan, opdat deze haar in haar keuze van een echtgenoot zou verlichten. Zij begaf zich in een afzonderlijke ruimte bij de vergaderzaal en sprak door een tralievenster met de profeet, die in de zaal zat, alsof zij bij hem te biechten ging. Slechts op deze wijze mochten vrouwen hem naderen.

Ik zag vervolgens hoe de profeet Archos zich kleedde in vol priesterlijk ornaat, daarna de berg Horeb beklom, om zich door de kleine ingang naar de grot van Elias te begeven. Hij sloot de kleine deur van de grot achter zich en opende een luik in het gewelf, waardoor licht binnenviel. De grot was inwendig keurig bewerkt. Er heerste een schemerdonker. In de zijwand was een klein altaar in de rots uitgehouwen, waarop ik, onduidelijk, verschillende heilige voorwerpen onderscheidde. Op het altaar stonden enige potten met laaggroeiende heesters. Het waren planten die niet hoger groeiden dan de zoom van het kleed van de Zaligmaker van de grond verwijderd was. Deze planten ken ik wel, men vindt ze ook bij ons, alhoewel minder groot. Door hun bloeien en verwelken gaven ze de profeet, wanneer deze om hemelse ingevingen smeekte, het een en ander te kennen.

In het midden van het altaar, tussen deze kleine heesters, ontwaardde ik iets dat op een hoogstammig boompje leek, waarvan de bladeren geelachtig leken en gedraaid als een slakkenhuisje. Ik durf niet te zeggen of het een echt boompje was, of nagemaakt, gelijk de stamboom van Jesse.

's Anderendaags verhaalde zij daarover: Aan dit boompje met zijn gekronkelde bladeren was, evenals aan de stamboom van Jesse, te zien, hoe ver men nog verwijderd was van de komst van de Heilige Maagd. Het scheen mij een levend boompje, dat toch als bewaarplaats gebruikt werd, want ik zag een bloeiende tak, waarin de staf van Aäron bewaard werd, die vroeger in de Ark des Verbonds gelegen had.

Wanneer Archos bij de uithuwelijking van een der voorouders van de Heilige Maagd in de grot van Elias om ingevingen van de Hemel bad, nam hij de staf van Aäron in de hand. Droeg nu dit huwelijk tot de komst van de Heilige Maagd bij, dan schoot uit de staf van Aäron een spruit op en deze bracht dan weer een of meer bloemen voort, waarvan er menigmaal enkele met het teken van de uitverkiezing getekend waren. Sommige van deze spruiten duidden reeds bepaalde voorouders van de Heilige Anna aan en kwamen deze nu om een huwelijk aan te gaan, dan beschouwde Archos de spruiten die op hen betrekking hadden en profeteerde naargelang deze zich verder ontwikkelden.

Er was echter nog een ander heiligdom in het bezit van de Esseners op de berg Horeb in de grot van Elias en wel een gedeelte van het eigenlijke heiligste heiligdom van de Ark des Verbonds: dit was in hun bezit gekomen toen de Ark in handen van de vijand gevallen was. (Anna sprak hier heel vaag van een strijd, een scheuring onder de levieten).

Dit geheim, met de vreze Gods in de Ark omhuld, was slechts bekend aan de heiligste der hogepriesters en aan enkele profeten. Ik meen echter te mogen vermelden, dat er in enkele geheimvolle en weinig bekende geschriften van oude, diepdenkende joden gewag van gemaakt wordt. In de nieuwe Ark des Verbonds van de door Herodes opgebouwde tempel was het allerheiligste geheim niet meer in zijn geheel aanwezig. Het was geen werk van mensenhanden, het was een mysterie, een allerheiligste geheim van de zegen Gods, dat betrekking had op de komst van de Maagd vol van genade, uit welke, door de ontvangenis van de Heilige Geest, het Woord is vlees geworden. Ik zag een deel van dit heiligdom, dat voor de Babylonische gevangenschap in zijn geheel in de Ark des Verbonds aanwezig was. Nu was het in het bezit van de Esseners, waar het in een bruine, glinsterende kelk, die uit edelsteen vervaardigd scheen, bewaard werd. Ook uit dit heiligdom deden zij voorspellingen. Het leek dikwijls of er kleine bloesems uit opschoten.

Toen Archos de grot van Elias was binnengetreden, sloot hij de deur, knielde neer en bad. Hij keek omhoog naar de lichtopening in het gewelf en wierp zich vervolgens met het aangezicht ter aarde. Ik zag toen een openbaring die de profeet ontving: hij zag namelijk hoe een rozenstruik met drie takken opgroeide onder het hart van een om raad vragende Emorun, en aan elk van deze takken bloeide een roos. De roos van de middenste tak was, ik gis, met de letter M. gemerkt. Toen verscheen een engel, die letters op de wand schreef. Archos richtte zich op, alsof hij uit een droom ontwaakte, en ontcijferde het geschrift, waarvan ik de betekenis vergeten ben. Hij verliet vervolgens de grot en maakte aan de maagd, die zijn raad was komen vragen, bekend dat zij moest huwen en wel met de zesde jongeling, die om haar hand gedongen had. Uit dit huwelijk zou een uitverkoren, met een teken gemerkt kind (de moeder van de Heilige Anna), geboren worden, dat een vat van het naderend heil zou wezen.

Emorun huwde dan de aangeduide jongeling, een Essener, met name Stolanus. Hij was niet uit de streek van Maria afkomstig en verkreeg door zijn huwelijk en de goederen van zijn bruid, een andere naam die ik mij niet meer herinner, die op verschillende wijzen werd uitgesproken en ongeveer klonk als Garescha of Sarzirius of iets dergelijks.

Stolanus en Emorun kregen drie dochters, van wie ik mij de namen Ismeria, Emerentia en Enue, de jongste dochter, herinner. Zij bleven niet lang meer in Mara en vestigden zich te Ephron. En ik zag dat ook nog haar dochters Ismeria en Emerentia in het huwelijk traden volgens de voorspellingen van de profeet op de Horeb.

Ik kan maar niet begrijpen dat ik zo dikwijls heb horen beweren dat Emerentia de moeder van de Heilige Anna geworden is, daar ik toch altijd gezien heb dat het Ismeria was. Ik zal in vredesnaam vertellen wat mij omtrent deze dochters van Stolanus en Emorun bijgebleven is.

Emerentia huwde een leviet, met de naam Aphras of Ophras. Uit dit huwelijk werd Elisabeth, de moeder van Johannes de Doper, geboren. Een andere dochter werd naar haar tante Enue genaamd. Deze was bij Maria's geboorte reeds weduwe. Hun derde dochter heette Rhode. Een dochter hiervan, met name Mara, was tegenwoordig bij de dood van de Heilige Maagd.

Ismeria huwde Eliud. Zij leefden als gehuwde Esseners in de omtrek van Nazareth en de heilige levenswijze van hun ouders was op hen overgegaan. Uit hun huwelijk werd de Heilige Anna geboren. Enue, de jongste dochter van Stolanus, woonde met haar echtgenoot tussen Bethlehem en Jerico. Een van hun nakomelingen werd leerling van Jezus.

De oudste dochter van Ismeria en Eliud noemde Sobe. Omdat deze het teken van de uitverkoring miste, waren haar ouders zeer bedroefd en gingen ze weer naar de profeet Archos, om zijn raad in te winnen. Archos maande hen aan tot gebed en versterving en beloofde dat zij getroost zouden worden. Er verliepen hierop wel achttien jaren, tijdens dewelke Ismeria geen kind ter wereld bracht. Toen God echter haar huwelijk wederom zegende, zag ik hoe Ismeria 's nachts een openbaring ontving. Zij ontwaarde een engel, die een letter op de wand schreef, en als ik mij niet vergis, was het de letter M. De man van Ismeria zag hetzelfde en nu aanschouwden beiden het teken op de muur. Drie maanden later werd de Heilige Anna geboren, die dat teken op de maagstreek mee ter wereld bracht.

Anna werd op vierjarige leeftijd, evenals later Maria, naar de tempelschool gebracht. Zij leefde er twaalf jaar en keerde toen naar het ouderlijk huis terug, waar zij twee kinderen, namelijk een tijdens haar afwezigheid geboren zuster Maraha en een zoontje van haar oudste zuster Sobe, dat Eliud heette.

Een jaar later werd Ismera dodelijk ziek. Zij gaf op haar sterfbed al haar kinderen vele vermaningen en stelde Anna als de toekomstige meesteres van het huis aan. Vervolgens sprak zij nog tot Anna alleen en deelde haar mee, dat zij een uitverkorene van genade was en dat zij moest worden gehuwd na eerst de profeet op de berg Horeb te hebben geraadpleegd. Dan gaf zij de geest.

Sobe, de oudste zuster van Anna, had een zekere Salomon tot echtgenoot. Uit dit huwelijk werd, behalve hun zoon Eliud nog een dochter, Maria Salome, geboren die met Zebedeus huwde en de apostelen Jacobus de Meerdere en Johannes ter wereld bracht. Nog had Sobe een tweede dochter, die de tante van de bruidegom van Cana en de moeder van drie leerlingen van Jezus was. Eliud, de zoon van Sobe en Salomon, was de tweede man van de weduwe Maroni van Naïm.

Maraha, Anna's jongere zuster, kreeg, toen Eliud zich in het dal Zabulon gevestigd had, de goederen te Sephoris in bezit. Uit haar huwelijk werden een dochter en twee zoons geboren, Arastaria en Cocharia, die discipelen van de Heer werden.

Nog had Anna een derde zuster, die in behoeftige omstandigheden verkeerde en met een herder gehuwd was. Zij bevond zich dikwijls in Anna's woning.

Anna's overgrootvader was een profeet. Eliud, haar vader, was afkomstig uit de stam van Levi. Haar moeder echter uit die van Bebjamin. Anna werd geboren te Bethlehem. Haar ouders trokken later naar Sephoris, dat vier uren van Nazareth verwijderd ligt en waar zij een huis en landelijke bezittingen hadden. Zij bezaten echter ook goederen in het bekoorlijke dal Zabulon, anderhalf uur van Sephoris en drie uur van Nazareth gelegen. Anna's vader bracht dikwijls met zijn gezin het mooiste jaargetijde in het dal Zabulon door en vestigde er zich voor goed na de dood van zijn echtgenote. Zo kwam hij in aanraking met de ouders van de Heilige Joachim, de toekomstige echtgenoot van de Heilige Anna. Joachims vader heette Mathat en was de tweede broer van Jacob, de vader van de Heilige Jozef. Zijn oudste broer heette Joses. Mathat woonde in het dal Zabulon.

Ik zag Anna's voorouders vroom en aandachtig mee de Ark des Verbonds dragen en ontwaardde hoe uit dit heiligdom stralen op hen nedervielen, welke op hun nakomelingschap doelden, op Anna en de Heilige Maagd Maria. Anna's ouders waren vermogend. Ik zag dit aan hun grote bezittingen. Zij bezaten vele ossen, doch van alles wat zij hadden, ontvingen de behoeftigen ruimschoots hun deel. Ik heb de Heilige Anna als kind gezien: zij was geen schoonheid, maar toch meer dan gewoon. Zo schoon als de Heilige Maagd was zij echter op verre na niet, maar zij had iets ongewoon kinderlijks en eenvoudigs over zich, dat mij steeds is opgevallen, zowel toen ze nog een meisje was, als toen ik haar als jonge vrouw op latere leeftijd zag, zelfs zo dat, wanneer ik een oude, goedhartige boerenvrouw ontmoette, de gedachte aan de Heilige Anna steeds bij mij opkwam. Zij had nog meer broers en zussen, die allen in het huwelijk traden. Zij echter dacht nog niet aan huwen. Haar ouders hielden bijzonder veel van haar. Wel zes jongelingen dongen om haar hand, doch allen wees ze af. Toen zij, evenals haar voorouders, bij de Esseners raad gevraagd had, werd haar aangeduid dat zij Joachim moest huwen. Anna kende Joachim echter nog niet, maar toen haar vader Eliud naar het dal Zebulon trok, waar Joachims vader Mathat woonde, vroeg Joachim haar ten huwelijk.

Joachim was verre van schoon. De Heilige Jozef, ofschoon reeds op jaren, was bij hem vergeleken een buitengewoon mooie man. Joachim was klein, breed en toch mager van gestalte. Ik moest telkens lachen, als ik hem mij voorstel, maar hij was buitengewoon vroom. Vermogen had hij niet. Hij was verwant met de Heilige Jozef, zoals ik ga uiteenzetten.

Jozefs grootvader was door Salomon een afstammeling van David en heette Mathan. Hij had twee zonen, Jacob en Joses. Jacobs was de vader van de Heilige Jozef. Toen Mathan stierf, hertrouwde zijn weduwe met Levi, die door Nathan een afstammeling van David was en uit dit tweede huwelijk werd Heli, zoals Joachim ook genoemd werd, geboren.

Het aanzoek om de hand van een meisje geschiedde in die tijd hoogst eenvoudig. De minnaars waren nogal verlegen en schuchter. Men sprak met elkaar en wist bij het huwen niets anders, of het moest zo zijn. Zei de bruid ja, dan waren de ouders tevreden, zei ze neen en had ze daarvoor haar redenen, dan was het ook goed. Was de zaak met de ouders in orde gekomen, dan had de verloving plaats in de synagoog van hun woonplaats. De priester verrichtte zijn gebeden op de heilige plaats, waar de boeken van de Wet lagen. De ouders hadden hun gewone plaats ingenomen. Bruidegom en bruid echter bevonden zich in een afzonderlijke ruimte en bespraken hun plannen en voorwaarden: werden zij het dienaangaande met elkaar eens, dan deelden zij dit aan hun ouders mee en deze deelden dat dan vervolgens aan de priester mee, die dan op de voorgrond trad en hun verklaringen aannam. 's Anderendaags werd dan het huwelijk voltrokken. De gebeurde onder de blote hemel met verschillende ceremoniën.

01-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Levensschets van A.C. Emmerich
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Levensschets van Anna Catharina Emmerich

Anna Catharina werd geboren op 8 september 1774 in het gehucht Flamske bij Coesfeld in Westfalen. Haar ouders, Bernard Emmerich en Anna Hillers, waren eenvoudige, diep gelovige mensen. Ze kenden geen weelde en er moest hard worden gewerkt om met hun talrijk gezin fatsoenlijk rond te kunnen komen.

Van geregeld schoolbezoek was voor Anna Catharina geen sprake: er moest gewerkt worden en dikwijls genoeg moest zij als kind voor dag en dauw er op uit om het paard op te vangen in de wei of om met haar vader te gaan werken op het veld. "Het is niets waard" zo meende haar vader "om zo lang te slapen tot de zon in het bed schijnt. Daar komen vele verkeerde dingen van voort."
Maar ondanks al dat werken en ploeteren in haar armoedige jeugd, had het kind een rijk en schoon geestesleven, zoals maar zelden wordt aangetroffen.

Reeds toen zij gedoopt werd zag zij, hoe haar patronessen, de Heilige Anna en de Heilige Catharina, zich zegenend over haar heenbogen, met ook het kindje Jezus erbij die een bruidsring in Zijn handjes hield.

En als zij later de koeien moest hoeden en met haar breikous neerzat onder een grote eikeboom achter het huis, dan kwam "dat jongetje" tot haar, het kindje Jezus zelf, dat zijn lief bruidje daar gezelschap kwam houden en onderrichten over haar toekomstige levenstaak: zij speelde met Hem en Hij leerde haar alles. "Ik wist eens", vertelt zij, "dat ik een broertje zou krijgen. Waarvan ik dat wist kan ik niet zeggen. Nu wou ik moeder graag wat maken voor het kindje dat komen zou, maar ik kon nog niet naaien. Toen kwam het kindje tot mij en leerde mij alles. Het hielp mij om een muts en allerlei kindergoed te maken. Mijn moeder was verwonderd hoe ik dat had klaargekregen."

En als Jezus niet zelf kwam, dan zond Hij Johannes De Doper, in de gestalte van een kind, bedekt met een schapenvacht. En toen deze soms wat lang wegbleef, dan riep zij: "Hansken mit sein Fell soll tot mir kommen" of "Johanneske met zijn vacht moet bij mij komen" en dan kwam de kleine Johannes ook, gebruind van de zon, bedekt met zijn schapenvacht en zijn staf in de hand, zoals hij in de woestijn had rondgezworven. Hij leerde haar alle bloemen en kruiden kennen en vertelde haar, hoe hij van kinds af aan geleefd had in de woestijn en hoe hij daar had omgegaan en gespeeld met de planten en dieren, Gods lieve schepselen, die allen zijn vrienden waren.

Wanneer zij dan 's avonds na het harde werken op de knie van haar vader mocht zitten, dan vertelde zij van de aartsvader Abraham en hoe de engelen tot hem kwamen en hoe hij de zegen ontving van de priesterkoning Melchisedek. En dan weer verhaalde zij van de reusachtige toren die in Babylon gebouwd werd en dan van de betoverend schone koningin Semiramis, die zo veel wist en zo onweerstaanbaar was, maar toch met lichaam en ziel de duivel toebehoorde. En daarbij gaf zij beschrijvingen van Egypte, Syrië en Mesopotamië, alsof zij er geheel thuis was.

En als haar vader vroeg: "Kind, waarvan weet je dat?", dan antwoordde zij: "wel vader, dat is toch zo, dat zie ik toch zo!". Zij meende dat het heel natuurlijk was en dat alles wat zij zag ook de anderen zo zagen. Haar vader was niet erg verwonderd en vroeg er ook niet verder achter. Hij dacht zeker aan het "zweite Gesicht", de gave van de helderziendheid, die in Westfalen zo dikwijls voorkomt.

Ook haar engelbewaarder was in zichtbare gedaante bij haar. Liefdevol onderrichtte hij haar en hij leidde haar door de verre landen. Maar dikwijls was hij voor haar toch een strenge leidsman op het pad der deugd.

Wanneer zij in alle vroegte naar de Heilige Mis ging in Coesfeld om voor de overledenen te bidden, zag zij dikwijls de arme zielen "als glanzende parels in een donkere vlam" voor zich uit zweven en als zij heel innig voor hen gebeden had, hoorde zij stemmen die zeiden: "Ik dank u, ik dank u."
In haar visioenen aanschouwde zij de Zaligmaker, de Heilige Maagd en verschillende andere heiligen. Ook vele heilige kloostervrouwen verschenen haar dikwijls, in het bijzonder de Heilige Johanna van Valois, koningin van Frankrijk en stichteres der Annuniciaten, die te Coesfeld een klooster hadden.

Wij beweerden dus niet te veel, toen we zeiden dat het geestesleven van het kind bijzonder rijk en schoon was!

Anna Catharina was in waarheid een bevoorrecht kind. Toen zij drie jaar oud was, bad zij tot God, dat Hij haar nu moest laten sterven, want "als men groot wordt bedroeft men God zo dikwijls door zware zonden." Zij voelde een afschuw voor het kwaad en later bekende zij aan deken Overberg, dat zij wel dikwijls was opgewekt tot onkuisheid, maar God haar zozeer had bewaard, dat zij zich daarover nooit had hoeven te verontschuldigen in de biecht. Het gebed was voor haar een genot en urenlang kon zij op aanwijzing van haar engelbewaarder in gebeden doorbrengen en Gods barmhartigheid afsmeken voor de zondige mensheid. Zij was vervuld van naastenliefde en dikwijls genoeg weende zij over het leed van anderen en vroeg zij aan God om het lijden van haar evenmens weg te nemen en het op haar te leggen, en meer dan eens werd dat gebed verhoord.

Toch had Anna Catharina ook haar menselijke zwakheden. "Ik was in mijn jeugd nogal opvliegend en koppig en ben daarvoor dikwijls door mijn ouders gestraft", bekende zij. Ook later nog en zelfs in haar laatste levensjaren, toen zij reeds lang getekend was met de wonden van de Heer, gebeurde het nog wel dat zij heftig kon uitvallen over een onrecht dat haar werd aangedaan of over een valse beschuldiging. Wel voelde zij hierover onmiddellijk spijt, maar alles is toch zo diep menselijk en dit bewijst eens te meer dat God ook bij zijn uitverkorenen de driften laat voortbestaan, om hen aan te zetten tot zelfvernedering.

Het zal niemand verwonderen dat de beschouwende geest van Catharina zich teruggetrokken voelde naar de heilige stilte binnen de kloostermuren. Maar hoe er te komen?

Haar ouders wilden haar niet laten gaan. Ook waren zij niet in staat om haar een uitzet te geven, daarvoor waren ze te arm. Reeds had zij herhaaldelijk aan de een of andere kloosterpoort aangeklopt, maar overal werd zij afgewezen. Zonder uitzet kon men haar nergens gebruiken, daar de kloosters in die tijd zeer veel gebrek leden.

Na haar Eerste Heilige Communie had zij enkele jaren bij een grote boer gewoond, maar zij was te zwak om het zware werk te doen. Dan had zij zich op het naaien toegelegd en ging in de huizen naaien. Zo had zij langzamerhand enig geld kunnen opsparen en enkele grote stukken linnen kunnen aanschaffen: haar uitzet voor het klooster.

Eindelijk, zij was reeds 25 jaar oud, kreeg zij de toestemming dat zij bij de Clarissen in Munster zou aangenomen worden, als zij eerst leerde op het orgel spelen.

Met goedvinden van haar ouders trad zij in dienst bij de organist Söntgen. Maar zij vond daar zo'n bittere armoede dat zij al haar werkkracht en tijd besteedde om het ergste leed van het gezin af te wenden. Het beetje geld dat zij had opgespaard en de negen stukken linnen besteedde zij stukje voor stukje aan het onderhoud van de arme familie. Zij leed zelf mee honger en verbleef er drie jaar om als meid te dienen. Al die jaren had zij geen tijd gevonden om op het orgel te leren spelen.

Zie, dit zijn wel een van de mooiste en meest verheven trekken uit het leven van Anna Catharina Emmerich. Alle uiterlijke zaken, die nodig waren om haar roeping te kunnen volgen, had zij verzameld. Haar hartewens zou worden vervuld. En dan offert zij dit alles op om met blijmoedige liefde hulp te kunnen verlenen, waarom niemand haar om had gevraagd.

Dat is waarlijk edele zelfonthechting en verheven naastenliefde, het kenmerk der uitverkoren zielen, die zichzelf in alles vergeten, om Christus in zijn ledematen te verzorgen en dan al hun vertrouwen te stellen op de Goddelijke Meester.

Dat vertrouwen zou ook beloond worden. Door haar omgang met Anna Catharina had immers ook Söntgens dochter, Clara, de roeping tot het kloosterleven in zich voelen ontwaken. Zij gaf zich daartoe aan in het Augustijnenklooster Agnetenberg te Dulmen en werd er met open armen ontvangen omdat zij een bekwame organiste was. Maar vader Söntgen wou enkel zijn toestemming geven als ook Anna Catharina gratis kon opgenomen worden. Met grote tegenzin werd hierin uiteindelijk berust. Op 18 september 1802 deed Anna Catharina haar intrede in het klooster.
Maar het klooster werd voor haar een nieuwe school van het lijden. In Agnetenberg werden immers de kloosterregels niet meer nageleefd en had de kloosterlijke geest erg geleden. Anna Catharina werd er beschouwd als dienstmeid, die het laagste en het minste werk moest verrichten. Haar grote godsvrucht en het buitengewone in haar werden niet begrepen en daarom werd zij met minachting door haar medezusters behandeld. En toen zij ziek werd en geen arbeid meer kon verrichten, werd zij zelfs gehaat, omdat zij nutteloos was geworden voor de gemeenschap en er slechts toe bijdroeg om de armoede van het klooster te verergeren.

Doch vond zij de troost in de Goddelijke Heiland in het tabernakel aan wie zij al haar leed mocht beklagen en dan voelde zij zich zo gelukkig, omdat zij haar lieve Bruidgeom mocht dienen met het kloosterleevn, omdat zij zich door de gelofte volledig aan Hem had geschonken.
In 1811 werd Agnetenberg, evenals zovele andere kloosters geseculariseerd en de zusters uit het klooster verdreven. Het was een harde slag voor de eerbiedwaardige Emmerich en zij was er een hele tijd ziek van. Maar gelukkig werd zij vriendelijk opgenomen ten huize van eerwaarde heer Lambert, een Franse priester, die tijdens de revolutie uit zijn land verdreven was. Daar zou zij in stilte en rust haar leven kunnen slijten. God had echter anders besloten. Hij wou de bijzondere gaven en deugden van zijn dienstmaagd aan de wereld bekend maken.

Op 29 december 1812 overwoog Anna met uitgestrekte armen het lijden van de Heer. Haar verscheen de gekruisigde Zaligmaker en haar hart ontvlamte zich van begeerte om met Hem te mogen lijden. Haar verlangen werd vervuld. Van de heilige wonden van de Heer gingen lichtstralen naar haar uit en zij ontving de tekens van de wonden in handen en voeten en onder de rechterborst. Meerdere malen, vooral op feestdagen en vrijdagen, vloeide er bloed uit deze wonden.

Twee dagen later bemerkte haar biechtvader, pater Limberg, toen hij haar de Heilige Communie bracht, de bloedende wonden op de buitenkant van haar handen. Hij deed echter alsof hij niets had gezien want hij was geen liefhebber van extasen, visioenen en al die buitengewone dingen.
In maart 1813 kwam Clara Söntgen, haar vroegere medezuster, haar een bezoek brengen en zij zag de wonden. Binnen de korste tijd wist geheel Dulmen ervan. En zoals gebruikelijk met dergelijke zaken, waren er velen die erin geloofden, maar evenveel die van bedrog spraken.
Een jonge dokter, Frans Willem Wesener, die zijn geloof had verloren aan de universiteit, zocht haar op met het voorwendsel eens vlug een einde te maken aan dit bedrog, maar moest na een grondig onderzoek toegeven dat het om echte tekenen van wonden ging. Anna sprak hem daarbij eveneens over zijn zielstoestand en noemde hem een aantal feiten op die alleen aan God en hem bekend waren. En van dan af vond er een ommekeer plaats in het leven van Dr. Wesener. Hij wendde zich opnieuw tot het geloof en tijdens zijn gehele verdere leven zou hij een voorbeeld zijn van christelijke naastenliefde en barmhartigheid.

Op aandringen van Dr. Wesener vond er nu een nieuw en nauwkeuriger onderzoek plaats door hem en Dr. Krauthausen, in aanwezigheid van deken Rensing, pater Limberg en abt Lambert. Een officieel verslag van dit onderzoek werd opgezonden naar de bisschop van Munster.
Dadelijk werd er door de bisschop een commissie samengesteld met de generaal-vicaris Cl. Aug. von Droste-Vischering, de latere aartsbisschop van Keulen, verder deken Overberg en Prof. Dr. Van druffel, met het oog op het instellen van een onderzoek en een streng optreden indien zou blijken dat er bedrog zou bij betrokken zijn. Reeds na enkele dagen waren zij te Dulmen aanwezig en begonnen hun onderzoek dat drie maanden duurde en in alle opzichten ten gunste van de gestigmatiseerde sprak.

Anna Catharina onderging dit onderzoek met het grootste geduld, al had ze dikwijls pijn en was het ook stotend voor haar schaamtegevoel. Herhaaldelijk bad zij dan ook tot de Goede God dat Hij de zichtbare wonden van haar zou wegnemen, maar haar de pijn zou laten behouden.
Maar dit was niet nog het einde van haar kwellingen, want ook de Staat meende zich met het onderzoek te moeten bezighouden en ook hier werd er een commissie samengesteld om de zaak te onderzoeken.

Landraad von Bönnighausen liet haar door de politie uit haar woning overbrengen naar een vreemd huis, waar zij midden in een zaal in een bed werd gelegd dat door niets was omgeven. Dag en nacht bleven twee leden haar te plaatse observeren. Zij moest diverse onderzoeken ondergaan, waarbij haar geen vleierijen of bedreigingen werden gespaard om haar te doen bekennen dat alles slechts opgezet spel was. Zij gaf slechts één antwoord: "Liever te sterven dan te liegen." Drie weken lang moest zij deze vernederingen ondergaan en toen bracht men haar terug naar haar woning. Ook deze commissie moest de aanwezigheid van de bloedende wonden toegeven en kon geen bedrog samenstellen.

Het lag wel in het plan van de Goddelijke Voorzienigheid dat de vele openbaringen, bijzonder over het leven van de Zaligmaker, die de kloosterzuster mocht ontvangen, ook in wijdere kringen bekend werden. "De vele, wonderbare openbaringen uit het Oude en het Nieuwe Testament en de ontelbare beelden uit het leven van de heiligen werden mij enkel door God toegezonden (want veel ervan kon ik zelf niet begrijpen) en niet alleen tot mijn eigen onderricht, maar tot onderricht van de anderen, om veel, dat vergeten en verborgen was, weer aan het licht te brengen. Dits is mij altijd opnieuw bevolen. Het openbaar maken van mijn visioenen is mijn bestemming", aldus Anna.

Toen in september 1818 de dichter Cl. Brentano haar kwam bezoeken erkende zij in hem de "door God gezonden pelgrim", die door Hem was aangewezen om haar visioenen op te tekenen. Met de uitdrukkelijke goedkeuring van de kerkelijke overheid nam Brentano deze zware taak op zich. Hij vestigde zich te Dulmen en verbleef er, behoudens korte onderbrekingen, tot aan haar dood.

Het zal niemand verwonderen dat velen van heinde en ver kwamen om Anna te zien, deels uit nieuwsgierigheid, maar ook velen uit devotie. In juli 1815 bezochten Mgr. L. Ciamberlani, Vice-superior van de Hollandse Zending in het gezelschap van de aartspriesters van Holland, Utrecht en Salland, de gestigmatiseerde. Ook Cornelis van Bommel, toen nog een seminarist, was bij hen: "Wij weenden allen van ontroering", aldus van Bommel in een brief aan zijn zus, "Wij ondervonden in ons binnenste een vreugde, een troost eneen verheven gevoel dat niet te beschrijven valt."
Later, als president van oud Hageveld, heeft van Bommel Anna nog eens bezocht. Bij die gelegenheid had Anna Catharina daags ervoor aan Brentano gezegd: "Morgen krijg ik bezoek van een priester met twee van zijn vrienden. Deze priester zal eens bisschop worden en veel goeds doen voor het geloof." Cornelis van Bommel is dan ook later bisschop geworden van Luik en heeft veel voor de Kerk gedaan.

Het is goed te begrijpen dat allen die met een oprecht gemoed tot Anna Catharina kwamen, geheel onder de indruk waren van haar verschijning. Zij vonden daar een grote nederigheid, een begeesterende liefde voor het kruis en het lijden en een verheven naastenliefde. Alles wat zij deed en leed was tot heil van de Kerk en tot troost en hulp van de evenmens. Zo was haar leven voor de ongelovigen een ergernis, maar voor de echte christen een troost en opbeuring.

In 1818 verdwenen de stigmata en het jaar daarop opende de regering een eigen onderzoek waarbij ze gevangen gezet werd en bedreigd. Men probeerde haar om te praten en hield haar 24 uur op 24 uur onder bewaking. De commissie vond echter geen bewijzen en kon Anna er niet toe bewegen iets aan haar verhaal te wijzigen. Hierop gaf de Commissie het op zonder enige publicatie van haar bevindingen.

Op 9 februari 1824, 's avonds, is Anna Catharina gestorven. De mensen uit de omgeving zagen die avond een ongewoon licht aan de nachtelijke hemel boven Dulmen. Waren het engelen die haar schone ziel tegemoet kwamen?

Mgr. Herman Dingelstadt, bisschop van Munster, opende op 14 november 1892 het bisschoppelijk onderzoek voor de zaligverklaring van Anna Catharina Emmerich. Met Pinksteren 1899 werden de akten naar Rome gezonden. Omwille van beschuldigingen over haar gelofte aan de kuisheid werd het onderzoek stopgezet op 30 november 1928, maar de beschuldigingen bleken vals en het onderzoek werd heropend op 18 mei 1973. Op 3 oktober 2004 werd zij zalig verklaard door Paus Johannes Paulus II.

09-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 4.2
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima

Hoofdstuk 4.2 Het vierde geheim van Fatima


Een explosieve bladzijde

Monsignor Venancio, die in het bezit kwam van de omslag, die het Derde Geheim bevatte, onderzocht het vooraleer naar Lissabon te gaan om het te overhandigen aan de Apostolische Nuntius op 1 maart 1957 om 12 uur op de middag. Hij onderzocht de inhoud zorgvuldig onder een lamp. Binnen de grotere omslag zag de bisschop de kleinere van Zuster Lucia en daarin een normaal blad papier. Hij kon ook het handschrift van Lucia erkennen, waarvan hij berekende dat het geschreven was op enkele lijnen, rond de 20 of 25. Hij kon het echter niet lezen.

Hier hebben we reeds een explosief stuk informatie: Het Derde Geheim is geschreven op een enkel blad papier [unico foglio di carta]. Het is voor iedereen duidelijk dat dit enkel blad papier niet hetzelfde Derde Geheim betreft, dat in 2000 werd bekend gemaakt, dat 62 lijnen bevat [91] en dat duidelijk komt uit het notaboek, waarover Zuster Lucia het heeft. Zijn er nog andere bronnen, die de informatie bevestigen, volgens dewelke het Geheim met de woorden van de Madonna geschreven is op een enkel blad papier? Om de waarheid te zeggen: er zijn er vele. We beginnen met Zuster Lucia zelf.

“Lucia vertelde ons dat ze het op een blad papier geschreven had.” Zo schrijft de gezaghebbende Pater Alonso, die reeds voor 2000 angstvallig rapporteert wat hij van de zienster gehoord had. Zeker, er zijn ook de vier bladzijden van het notaboek, waarop het visioen werd verhaald. Uit de woorden van Lucia kan men echter besluiten dat voor haar het “echte” Derde Geheim deze boodschap is van de Madonna, terwijl de tekst van het visioen (zoals met het vorige visioen van de hel in het eerste en het tweede deel) het vertrekpunt is van waaruit de Heilige Maagd haar uitleg begint over haar boodschap voor alle Christenen en de ganse mensheid.

We keren ons echter naar de woorden van Zuster Lucia, zoals ze door Pater Alonso genoteerd werden en volgens dewelke het Geheim geschreven was op een “blad papier”. Wie ook in zijn boek deze informatie geeft [wat nooit werd tegengesproken en als zeker wordt beschouwd] is Aura Miguel. Zijn boek [ik herhaal het] heeft bovendien een inleiding door Kardinaal Bertone en het citeert het bevestigend getuigenis van Kardinaal Ottaviani, die tijdens zijn fameuze conferentie van 1967 zei: “Ze (Lucia) heeft op één enkel blad papier geschreven wat de H. Maagd haar gezegd heeft om aan de H. Vader toe te vertrouwen.”

Het is vreemd dat deze getuigenissen [volgens dewelke het Derde Geheim op een enkel blad papier geschreven is en de woorden bevat van de H. Maagd] geciteerd worden zonder nota te nemen van, of het in het oog springend verschil te erkennen met de tekst, die in 2000 werd bekend gemaakt en op vier bladzijden geschreven is en niet één woord vermeldt van de Madonna. Aura Michel citeert deze woorden van Lucia en van Ottaviani, beschouwt ze als authentiek, maar trekt het voor de hand liggende besluit niet, te weten, dat er twee verschillende documenten bestaan, waarvan er een nog steeds geheim is [92].

Daarom blijft het geheim, besloten in deze brief van 20 tot 25 lijntjes, geschreven op één enkel blad papier. Om deze korte boodschap van de Madonna neer te schrijven [na het bevel daarvoor te hebben gekregen van de bisschop] was Zuster Lucia gekweld en geblokkeerd van angst gedurende wel drie maanden en, zoals we reeds geschreven hebben, slaagde ze er enkel in deze dramatische moeilijkheid te overwinnen door een rechtstreekse tussenkomst van de Madonna, die verscheen op 2 januari 1944. Ze verzekerde haar van het feit dat het haar plicht was het Geheim neer te schrijven en hielp haar elk woord te onthouden. Maar waarom die hevige angst van Lucia? Waarom deze blokkering? Zou dit kunnen veroorzaakt zijn uit profetieën over verschrikkelijke catastrofen, die er in zouden kunnen gevonden worden?

In feite zijn er al profetieën van verschrikkelijke catastrofen in het eerste en het tweede deel van het Geheim (waar al de verschrikkingen van de twintigste eeuw worden voorspeld en die echt huiveringwekkend zijn, zonder te spreken van de Hel, waarvan de letterlijke beschrijving behoort tot het eerste deel). Wat zou er dan wel bij haar zulk een verlammende angst kunnen veroorzaakt hebben?

Zelfs Pater Alonso, zich baserend op een diepe persoonlijke bekendheid met Zuster Lucia, hield staande dat, "moest het enkel een profetische aankondiging geweest zijn van grote catastrofen, dit wel heel pijnlijk zou geweest zijn, maar dat we er zeker van zijn dat Lucia niet dergelijke grote moeilijkheden zou ondervonden hebben, dat ze de hulp nodig had van de Hemel om deze te overwinnen.” Wat is het dan, wat een zuster in een slotklooster, zoals Lucia, die geboren en getogen was in gehoorzaamheid en in eerbied voor de Kerk, kon verlammen en terroriseren? Pater Alonso legde uit: “Als het gaat over inwendige strijd in het hart van de Kerk zelf en grove pastorale nalatigheid van de hoogste leden van de hiërarchie, dan kan men begrijpen dat Lucia zulk een hevige afkeer had, dat die onmogelijk te overwinnen was met natuurlijke middelen."

Interne conflicten en grove nalatigheid bij de hoogste herders? Is dit genoeg om deze verlammende angst te verklaren? Hier volgt de mening van Frère Michel: "In feite laat ze met zekerheid besluiten dat, met deze twintig regels in een brief, een document met een ongelofelijke draagwijdte werd gelanceerd in de geschiedenis van de Kerk en in de geschiedenis van de wereld. Lucia was gewoon in de school van de H. Maagd alles te evalueren in het licht van God. Oorlog, rampen, hongersnood, de verspreiding over de ganse wereld van de Bolsjewistische Goelag, de vernietiging van vele naties, en al dergelijke zaken waren voor haar dan ook onmetelijk minder erg dan de geloofsafval in de Kerk zelf en de geloofsafval van haar herders. Zeker, de Kerk heeft de belofte van eeuwig leven en de krachten van de Hel zullen haar niet overwinnen. De onfeilbaarheid van de Paus zal nooit tot dwaling gebracht worden. Het is zeker dat er nooit een Paus zal in staat zijn om dwalingen te onderrichten in de uitoefening van zijn onfeilbaar leergezag."

Dat sluit niet uit dat verkeerde handelingen van de herders, buiten het domein van hun onfeilbaarheid, gevolgen hebben die meer rampzalig zijn. Door hun vergissingen kan het geloof teloor gaan bij de gelovigen en bijgevolg het eeuwig verlies van miljoenen zielen veroorzaken, wat, door deze collectieve geloofsafval, een verschrikkelijke belediging is tegenover God. Het is hierin dat het Derde Geheim met het eerste verbonden is wat het visioen van de Hel betreft. Het is hierin, in deze nadruk op de verantwoordelijkheid van de leiders van de Kerk, dat het Derde Geheim zonder twijfel voor Zuster Lucia het meest verschrikkelijke was en boven al het moeilijkste om neer te schrijven. Voor een nederige religieuze [die gewoon was steeds in haar oversten de echte vertegenwoordigers van God te zien] was het een zeer pijnlijke zending om plots door de Hemel aangewezen te zijn om hen zulke strenge berispingen te zenden, zo rechtstreeks ten gevolge van hun gedrag.

Is deze evaluatie van Frère Michel correct? Men heeft het gevoel dat niet alles kan uitgelegd worden met deze beschouwingen van hem. Als het enkel gaat om de nalatigheid van de hoogste herders, dan kan dit de verlammende angst van Zuster Lucia niet uitleggen. De zienster had, inderdaad, bij andere gelegenheid geen problemen om zij het met spijt, strenge bedenkingen te maken over de opperste gezagsdrager van de Kerk. In het gesprek met Pater Fuentes begon ze juist zo: "De Heilige Maagd is zeer droevig omdat niemand aandacht geschonken heeft aan haar boodschap, noch de goeden, noch de slechten." [93]

Ze deed echter meer. Er bestaat een sensationeel precedent, dat van de dramatische inwendige inspraak, die Zuster Lucia kreeg in augustus 1931 te Ranjo, na de weigering van het Vaticaan de verzoeken van de Madonna in te willigen met boven alles de toewijding van Rusland aan haar Onbevlekt Hart. Zuster Lucia herhaalde deze precieze woorden van Jezus: "Laat aan mijn bedienaars weten dat ze, gezien ze het voorbeeld volgen van de koning van Frankrijk door de uitvoering van mijn verzoek uit te stellen, ze hem ook zullen volgen in zijn ongeluk." [94]

Hoe komt de koning van Frankrijk hier ter sprake? Dit is een uitdrukkelijke verwijzing naar de verschijningen van Paray-le-Monial in 1689 [Juist 100 jaar voor het uitbreken van de Franse Revolutie]. Daar gaf Jezus een boodschap aan Margareta Maria Alacoque, bestemd voor de koning van Frankrijk, Lodewijk XIV, een boodschap die ging over een belangrijk plan van de Voorzienigheid voor Frankrijk:  "Voeg het Heilig Hart van Jezus toe aan uw wapenschild, bouw ter ere van Hem een tempel, waar de koningen van Frankrijk Hem zullen vereren, wijd Frankrijk toe aan zijn Heilig Hart en vraag, als soeverein van Frankrijk een Heilige Mis aan de Paus, ter ere van het Heilig Hart van Jezus [95]." Er werd niets gedaan.  Honderd jaar later brak dus de Franse Revolutie uit en de neef van de Zonnekoning, Lodewijk XVI, herinnerde zich deze verzoeken toen hij in de gevangenis zat. Daar, wanhopig, besloot hij ze uit te voeren, maar toen was het te laat. Hij werd onthoofd op 21 januari 1973. Frankrijk had een andere weg gekozen.

Door in 1931 deze duidelijke en verschrikkelijke voorspellingen met de harde veroordelingen van de “gezagsdragers” van God mee te delen, had Zuster Lucia bewezen dat ze perfect in staat was om een boodschap bekend te maken die harde veroordelingen voor de herders van de Kerk bevatte vanwege de Hemel en de voorspelling van een verschrikkelijke straf.  Waarom zou ze zich dan in 1944 verlamd en geterroriseerd gevoeld hebben? Het is duidelijk dat de zaken veel erger waren dan verondersteld wordt door Pater Alonso en Frère Michel en dat de inhoud van het Geheim verschrikkelijker is dan de profetie van 1931.  Het lijkt dat we hieruit kunnen afleiden dat deze 20 regels en de enkele woorden van de Madonna iets meer bevatten, iets onvoorstelbaars en onuitsprekelijk, dat na Zuster Lucia gedurende drie maanden te hebben “verlamd,” ook de Pausen hebben “geterroriseerd” en ze er hebben toe gebracht deze woorden niet bekend te maken.

We zullen trachten de natuur van dit verschrikkelijk mysterie te begrijpen. Eerst moeten we echter terugkeren naar de profetie van 1931, die verwijst naar het lot van de koning van Frankrijk. Men kan niet nalaten, als men dit herleest, te denken aan de gelijkenis van wat er hier gegeven wordt en het visioen van Lucia, dat in 2000 werd bekend gemaakt, waar ze juist het martelaarschap ziet van een Paus en, samen met hem, van meerdere bisschoppen. Zou deze verschrikkelijke slachtpartij daarom iets te zien hebben met de ongehoorzaamheid aan de wil van de Hemel? Zou het een tragedie kunnen zijn, die zou kunnen vermeden worden als men de hulp zou inroepen van de Madonna?

In 1936, toen Zuster Lucia de verschijning van Tuy in 1931, terug in bijzonderheden vertelde voor Pater Alonso, verwees ze uitgebreider naar de ontvangen boodschap :  “De Heer vertelde me en deed er zijn beklag over : “Ze wilden mijn verzoek niet inwilligen ! … Zoals de Koning van Frankrijk, zullen ze er spijt van hebben en het doen, maar het zal laat zijn. Rusland zal zijn dwalingen over de wereld reeds verspreid hebben en daardoor oorlogen en vervolgingen tegen de Kerk hebben veroorzaakt. De Heilige Vader zal veel te lijden hebben.”

Men kan moeilijk volhouden dat deze voorspelling reeds uitgekomen is [96]. In elk geval laat dezelfde profetie in Rianjo in 1931 (zoals ook bij het visioen van Jacinta) ook uitschijnen dat de toewijding van Rusland zal gedaan worden als het al “laat” is. Dus in omstandigheden, die analoog zijn aan deze van het “berouw” van de Koning van Frankrijk en die, in de tragische en dramatische situatie omwille van het historisch uitstel, het apocalyptisch martelaarschap van de herders van de Kerk niet zullen kunnen vermijden. Het visioen, dat ook de kleine Jacinta had, zijn in feite scènes van berouw: De H. Vader op de knieën “met zijn gelaat in zijn handen”, terwijl hij rondom door een gewelddadige menigte wordt beledigd en belegerd. Terwijl in haar ander visioen “de H. Vader verscheen, in gebed, in een kerk, voor het Onbevlekt Hart van Maria … met veel mensen in gebed met hem” [97]

Dit schijnt het toneel te zullen zijn van de toekomstige toewijding. Het is nog niet duidelijk naar welke paus het visioen van Jacinta verwijst en of het dezelfde zal zijn, die ”berouw zal hebben”, zoals in de profetie van Tuy wordt aangekondigd. Het lijkt echter dat het “berouw” niet enkel te maken heeft met de niet uitgevoerde verzoeken van de Heilige Maagd van Fatima. Het verwijst eveneens naar de toestand in de Kerk, naar iets dat meer is dan de crisis in de Kerk, naar iets dat Pater Alonso noemde “grove nalatigheden van de hoogste hiërarchie” en dat [zoals we gezien hebben toen we de verlammende schrik van Lucia onderzochten] iets zou kunnen zijn dat nog veel erger is. Niet bij toeval is de Paus, die in het visioen, dat in 2000 werd bekend gemaakt, naar het kruis gaat en dan wordt gedood, beschreven als acabrunhado, wat in de officiële verklaring vertaald werd als “diepbedroefd”, maar dat juister kan vertaald worden als “verworpen, onderdrukt, vernederd, verootmoedigd” of woorden die de uitdrukking zouden kunnen zijn van een immens gevoel van schuld en droevig berouw.

Er bestaan twee verhelderende episodes met betrekking tot de twee getuigen, die behoren tot de weinigen, die het volledige Derde Geheim gelezen hebben. De eerste is Monsignor Capovilla. Toen Pater Alonso hem in 1978 interviewde bracht hij drie mogelijke hypothesen naar voor waarom het Derde Geheim niet was bekend gemaakt. De redenen zouden kunnen zijn:
    a. Omdat het opzettelijk namen noemt van sommige naties of mensen uit de hiërarchie van de Kerk [Kardinalen, Bisschoppen]?
    b. Omdat het verwijst naar de godsdienstige crisis in de Kerk?
    c. Omdat er, nog eens, verwijzingen zijn naar Rusland en zijn invloed in de wereld?
Het antwoord van Capovilla was hoogst veelzeggend: “Het lijkt me niet dat waar het over gaat, een reden zou kunnen zijn om namen van personen of naties verborgen te houden, noch over verwijzingen van politieke aard.”

Hij ontkent bijgevolg hypothesen "a" en "c," maar antwoordt niet op hypothese "b." Maar zelfs als hypothese "b" onjuist zou zijn, zoals de twee andere, dan zou de prelaat geen enkel probleem gehad hebben om “nee” te antwoorden, zoals met hypothesen "a" en "c." Maar als ze juist was, dan kon Capovilla niet zeggen dat het zo was, omwille van het geheim waar hij aan gebonden was. Door bijgevolg in het geheel niet te antwoorden, laat hij duidelijk de indruk na dat met deze hypothese "b" Pater Alonso de spijker op de kop geslagen had. Er zijn bijgevolg in het Derde Geheim “verwijzingen naar de religieuze crisis in de Kerk” en het is enkel om deze reden dat het Geheim verborgen gehouden wordt.

Hetzelfde gebeurde met Kardinaal Ottaviani : Vragen en antwoorden, die verschenen in het novembernummer van 1977 van “Mother of God”. [98]

Het moet gezegd worden dat deze informatie [over de crisis in de Kerk] volledig in overeenstemming is met de woorden van de Madonna [die beginnen met “In Portugal zal het dogma van het geloof steeds bewaard blijven”]. Ze is echter niet in overeenstemming te brengen met  de tekst van het Visioen, dat in 2000 werd bekend gemaakt, waarin er geen spoor te vinden is van een “religieuze crisis in de Kerk,” ten minste volgens de officiële interpretatie.

Er is echter een hypothese volgens dewelke men in feite iets van deze aard kan ontwaren in de eigenaardige zin van Zuster Lucia: “[en we zagen] een bisschop, in het wit gekleed ‘we hadden de indruk dat het de H. Vader was’”  Waarom, zo kan men zich afvragen, neemt de zienster hier haar toevlucht tot een ingewikkelde omschrijving [een bisschop, in het wit gekleed], wanneer ze, enkele regels verder, duidelijk en onmiddellijk de Paus identificeert en hem “De Heilige Vader” noemt? Betekent de formule “bisschop in het wit gekleed”, waarvan “we de indruk hadden dat het de Heilige Vader was” in dit deel van het Geheim een ietwat kronkelige weg om de Paus aan te duiden, of zou het een verwijzing kunnen zijn naar iemand, die de pauselijke kleren zou dragen, maar zonder de Paus te zijn of zonder hem wettelijk te zijn?   Dergelijke uitdrukking kan in feite niet toevallig zijn, omdat ze in zichzelf niet uit te leggen is, gecompliceerd en onlogisch. Het zou zinvol geweest zijn te zeggen “een man in het wit gekleed”, omdat de kinderen dat juist zagen. Hoe zou Lucia “een bisschop in het wit” kunnen gezien hebben?  Niemand schrijft op zijn voorhoofd dat hij bisschop is. Bisschop zijn is geen zichtbaar kenmerk, zoals een blondine of een brunette zijn. Het woord “bisschop”, maar een “bisschop in het wit” doet denken dat dit echt om een bisschop gaat [een bisschop, die is] een onwettige Paus, een antipaus, een bedrieger.

Zuster Lucia bevestigde dat ze het Geheim geschreven had met de rechtstreekse hulp van de Heilige Maagd “woord na woord”. Daarom is het gebruik van dit woord rechtstreeks van hierboven geïnspireerd. Wat zou zulke gelijkenis betekenen? Is de “bisschop in het wit” iemand anders dat degene die juist “de Heilige Vader” genoemd wordt en die wat later een stad in ruïnes doorkruist, doodsangstig en vernederd en die tenslotte op een barbaarse manier vermoord wordt?

Het is duidelijk dat dergelijke hypothese de weg opent voor een interpretatie van het visioen, die totaal anders is dan deze, die in 2000 gegeven werd. Het gaat echter steeds en enkel om een hypothese, bij zoverre dat de uitdrukking enkel kon te wijten zijn aan het feit dat de kinderen de Paus enkel voor de eerste keer zagen. Om meer te weten te komen over de juiste interpretatie zou het nodig zijn om juist het ander deel van het Derde Geheim te lezen, waarin het visioen door de Madonna zelf wordt uitgelegd. [99] En het is deze tekst waardoor Lucia geterroriseerd werd, de tekst die verborgen gehouden wordt en waarvan zelfs het bestaan ontkend wordt. Wat is er dan dat hem zo vreesaanjagend en zo explosief maakt?

satanische verzen?

In het bijzonder hebben we te doen met één of twee zinnen, door Johannes XXIII verworpen als "duistere uitdrukkingen". Het was een handige manier om niet te zeggen dat de woorden van de Madonna voor hem onaangenaam waren, dat ze hem verveelden, hem misschien zelfs angst aanjoegen. Ze verstoorden zijn heerlijk soort van zalig en progressief optimisme. Hij wimpelde ze bijgevolg af. Hij verborg ze en belette zo de ganse Kerk en gans de mensheid om de bezorgde waarschuwingen te horen van Gods Moeder, die in Fatima verscheen, en zo rekening te houden met de kern van de boodschap van Fatima.

Die woorden van de Heilige Maagd in het Derde Geheim waren zo ernstig dat de Paus, hoewel hij ze ontkende en voorgoed begroef, er van uit ging dat ze niet van de Madonna kwamen, maar "fantasieën" konden zijn van Zuster Lucia, die van dan af, op bevel van het Vaticaan, begon met in feite "sprakeloos" en onbereikbaar te zijn.100 Zo, in diezelfde dagen, waarin Paus Roncalli het Concilie aankondigde (menend dat hijzelf de Kerk zou hervormen), bestempelde hij het Derde Geheim als een "niet volledig bovennatuurlijke" boodschap, misschien omdat ze hem er voor waarschuwde om op zijn hoede te zijn om de Kerk in die richting te sturen.

Dit was recent nieuws, waar niemand van op de hoogte bleek, en ook verwarrend nieuws, omdat Paus Roncalli de moed niet had zelf zulk een plechtig en openbaar oordeel te vellen, dat zijn gezag engageerde, aangezien dit een zware verantwoordelijkheid meebracht omdat het gans Fatima zou vernielen. Hij liet dus zijn mening, die hij uiterst confidentieel hield, als een steen wegen op zijn opvolgers, die zich geconfronteerd zagen met een kolossale moeilijkheid.

Er is nooit een duidelijke verklaring geweest voor de houding van Johannes XXIII, die het Derde Geheim had moeten bekend maken in 1960 [zoals de Madonna het wou] en dit evenwel niet deed. [101] Nu echter lekt het oordeel van Johannes XXIII uit. Men kan het exact uitgelegd terugvinden in de recente verklaringen van zijn secretaris en medewerker Monsignor Capovilla tegenover Marco Tossati, die het moment van de opening [en de sluiting] van het Derde Geheim beschrijft als volgt:

[Johannes XXIII] na met iedereen gesproken te hebben [de medewerkers, die hij geconsulteerd had] zei me : "Schrijf". En ik schreef wat hij dicteerde : "De Heilige Vader heeft uit de hand van Monsignor Philippe dit schrijven ontvangen. Er werd besloten om het vrijdag te lezen met zijn biechtvader. Omdat het om duistere uitdrukkingen gaat, heeft hij Monsignor Tavares ontboden, die ze vertaalde. Hij liet zijn naaste medewerkers toe ze te zien. Uiteindelijk werd het besluit genomen de omslag terug te sluiten met deze zin : "Ik oordeel niet". Stilte tegenover iets dat al dan niet een manifestatie kon zijn van het goddelijke.

Zo bleek het dan te zijn voor Monsignor Capovilla, die de woorden aanhaalt van de Paus, die hij zelf minutieus genoteerd had in notulen [ik schreef wat hij dicteerde], terwijl tot nu toe alleen bekend was wat hij op de omslag geschreven had : "Ik oordeel niet". In de notulen vinden we dus zeker dit uiterst zwaarwichtig getuigenis. Bij zijn getuigenis tijdens het zaligverklaringsproces van Roncalli, zei dezelfde Capovilla : De Paus legde het zwijgen op om twee redenen:
  • Voor hem ging het niet echt volledig om "echt bovennatuurlijke zaken."
  • hij waagde zich niet aan een onmiddellijke interpretatie, te midden het complexe "Fenomeen van Fatima", en, enkele luttele bijzonderheden buiten beschouwing gelaten, wilde hij ze overlaten aan de te voorziene ontwikkeling van de authentieke godsdienstige vroomheid.
Waren deze "luttele bijzonderheden" maar niet het hart geweest zijn van de boodschap van de Madonna! Uit deze twee punten is het duidelijk af te leiden dat Johannes XXIII niet wenste te geloven dat de Madonna werkelijk deze woorden had uitgesproken. Hij wilde echter niet de verantwoordelijk op zich nemen om dit ook openlijk te zeggen, omdat Fatima een feit was dat door de Kerk en door het geloof van de mensen erkend was. Hij wilde het ook niet openlijk zeggen omdat het duidelijk zou geweest zijn dat de woorden van de Madonna niet in tegenstrijd waren met het Katholiek orthodoxe geloof, maar enkel in tegenstelling met zijn persoonlijke overtuiging en sommige van zijn beslissingen.

Moesten de woorden van de Madonna in het Derde Geheim naar canonieke normen een ketterse inhoud gehad hebben, dan zou het duidelijk geweest zijn dat de H. Maagd in Fatima niet verschenen was. Dan zou het juist de plicht geweest zijn van de Kerk openlijk tussenbeide te komen [ter verdediging van het geloof van de mensen]. En men kan er zeker van zijn dat het Heilig Officie, toen geleid door Kardinaal Ottaviani, gekend als de “Carabinieri van de Kerk,” een onverbiddelijk veto zou uitgesproken hebben tegen Fatima en die verschijning zou verworpen hebben.

Er gebeurde echter niets van die aard. Johannes XXII raadpleegde meerdere kardinalen, maar niet de enige kardinaal, die hij zeker had moeten consulteren, namelijk de Patriarch van Lissabon, die door Zuster Lucia aangewezen was als de bewaarder van het Geheim, maar die eerst werd aan de kant geschoven en daarna uitgesloten. Daarom besloot Roncalli dat het Geheim [dat, zoals Paus Johannes-Paulus II zei, “aan alle mensen” gericht was] in stilte zou begraven worden, zonder enige uitleg of beoordeling.  Om de grote verwachting van de bekendmaking in 1960 te vermijden, koos het Vaticaan voor de beschamende weg er een steen naar te werpen zonder zijn hand te tonen.  Het publiceerde inderdaad op 8 februari 1960 een persmededeling langs het agentschap A.N.I. met als titel: “Het is mogelijk dat het Derde Geheim van Fatima nooit zal gepubliceerd worden.” Op basis van anonieme Vaticaanse bronnen stond er letterlijk: “Het is zeer waarschijnlijk dat de brief [sic!] waarin Zuster Lucia de woorden schreef van de Maagd Maria [sic!], gericht tot de drie herders in de Cova da Iria, nooit zal geopend worden”.

Het is amper nodig er de nadruk op te leggen dat het Derde Geheim, waarover we het hebben, het Geheim met de “duistere inspraken” [deze waren allerminst duister, maar explosief], duidelijk niet de tekst is van het visioen, dat in 2000 werd bekend gemaakt, maar eerder [het is duidelijk gezegd] “een brief”, waarin Lucia de woorden neerschreef van de H. Maagd Maria tot de drie herdertjes.” [In de tekst van het visioen vindt men geen woorden van de Madonna].

Het communiqué, dat het Vaticaan deed publiceren,  gaat verder met de reden waarom de Paus besloten had het Geheim niet bekend te maken: “Terwijl de Kerk de verschijningen in Fatima erkent, wil ze de verantwoordelijkheid niet op zich nemen om de waarachtigheid te garanderen van de woorden, die de drie herders beweren van de Heilige Maagd te hebben gehoord”.

Frère Michel bestempelt wat het agentschap uitkraamde als “een echte bom." In de geschiedenis van de Kerk heeft het misschien zwaarder door gewogen dan de vijf dikke boeken van de “Redevoeringen, boodschappen en gesprekken” van Zijne Heiligheid Johannes XXIII, waarin het communiqué duidelijk niet voorkomt. In elk geval is het Paus Johannes XXII, die er de eerste verantwoordelijkheid voor draagt”.

De keuze voor de anonimiteit getuigt objectief van het slechte geweten van de geestelijkheid. Frère Michel is van mening dat “deze eigenaardige en sluwe handelswijze de opvolger van Petrus onwaardig is en hij vindt het schandalig dat [buiten deze anonieme tekst zelf] noch Johannes XXII, noch Paulus VI zich verwaardigd hebben aan de Kerk ook maar één zin uitleg te geven voor hun beslissing om het Derde Geheim niet bekend te maken.” En dit alles terwijl dezelfde twee Pauzen ongelofelijk veel nadruk legden op “de geest van het Concilie” en bijgevolg op de mening dat de Kerk, door hen, eindelijk open stond voor vele vragen, in dialoog met de wereld, beschikbaar om de vereisten van de rede te aanvaarden, transparant en attent voor de “tekenen van de tijd.”

De werkelijkheid van de feiten getuigt van een diametraal tegengestelde houding. Eerst en voor al, volgens het communiqué, dat door het A.N.I. nieuwsagentschap werd gepubliceerd “wenst de hiërarchie niet de verantwoordelijkheid op zich te nemen om te garanderen dat de inhoud van het Derde Geheim werkelijk de woorden zijn van de Madonna. De herders van de Kerk blijven dus in gebreke bij het vervullen van hun plicht bij het beoordelen van het bovennatuurlijk karakter van een gebeurtenis.

Op de tweede plaats, blijven ze ook in gebreke bij het vervullen van hun plicht wanneer ze door geen oordeel uit te spreken, in feite een precieus document 'sekwestreren' en zo het Katholieke volk en de wereld beletten kennis te hebben van een boodschap die aan hen werd geadresseerd."

Op de derde plaats blijven ze in gebreke wanneer ze dit doen zonder enige leerstellige of pastorale reden te vermelden, zelfs als ze zich hullen in de anonimiteit, maar zoals Johannes XXIII, enkel een “confidentiële” nota nalaten, die het niet-bovennatuurlijke karakter insinueert van een deel van de boodschap en op die manier dus de handen bindt van de opvolgers.

Kardinaal Ratzinger en Paus Johannes-Paulus II gedroegen zich helemaal anders, vooreerst door de redenen bekend te maken waarom het Geheim niet bekend werd gemaakt (Ik denk aan de episode in Fulda en andere tussenkomsten van Paus Wojtyla en ook aan de interviews van Ratzinger in 1984 en 1986).  Ze hebben zich ook anders gedragen door het verzoek van de Madonna voor de “toewijding” ernstig  te nemen (hoewel ze niet in staat waren deze uit te voeren omwille van de tegenstand, die ze hiervoor ondervonden). En tenslotte door in 2000 bekend te maken wat er mogelijk was [dat was de tekst van het visioen] maar zonder echter in staat te zijn de zware hypotheek te lichten, die veroorzaakt werd door het “falen” van Johannes XXIII in verband met de woorden van de Madonna [falen, waarbij ook Paulus VI betrokken was].

Het probleem is daarom gelegen in die enkele zinnetjes, die Paus Roncalli kenmerkte als “duistere inspraken” en die elders door Monsignor Capovilla “dialectische uitdrukkingen” [102] worden genoemd en die ze, tevergeefs, trachtten minder hard te maken met de hulp van een vertaler, van wie de moedertaal het Portugees was. En dan werd er besloten ze te verbergen, klaarblijkelijk ook omdat Lucia, die door de Madonna was bijgestaan om het Geheim “woord na woord” neer te schrijven, niet bereid was ze te herzien of ze te “af te zwakken”.

Dat het Vaticaan de daarop volgende tientallen jaren verlamd bleef door het “nee” van Roncalli is ook aangetoond bij een gelegenheid toen Johannes-Paulus II openlijk over het Derde Geheim sprak tegenover journalisten. Het was juist na de val van de Berlijnse Muur [twee maanden tevoren] toen de Oostregimes  uiteen vielen. Paus Johannes-Paulus II werd op 25 januari 1990 [103], tijdens een vliegtuigreis, ondervraagd door de Portugese vaticaankenner Aura Miguel. De vraag was de volgende: “Heilige Vader, velen geloven dat de recente gebeurtenissen in Oost-Europa en in Rusland door O. L. Vrouw van Fatima waren aangekondigd. Meent u, die het volledige Geheim van Fatima kent, dat de overtuiging van zo vele Portugezen gegrond is?”

De Paus, die voor de vuist sprak, zei, onder andere, dit : "Het probleem is dat wat de mensen weten en dat wat ze geloven. Het vertrouwen van de mensen in de Madonna is theologisch gerechtvaardigd, we weten immers dat Ze de Moeder van de mensen, van de volkeren is. Bijgevolg kunnen we wat er in Rusland is gebeurd en in het Oostelijk deel van Europa, toeschrijven aan haar moederlijke bezorgdheid. In die zin kunnen we theologisch de overtuiging van de Portugezen en zovele anderen, aanvaarden. Natuurlijk zijn in deze zin ook de openbaringen van Fatima, de private openbaringen, allemaal in overeenstemming met de geloofsleer. Nochtans, deze overeenstemming met de geloofsleer gaat niet teveel in op details."

In dit geval sprak de Paus over een specifieke vraag, over een "detail" van de voorspellingen van Fatima, die leken uitgekomen te zijn. Maar wat bedoelde hij juist met deze woorden? Op het eerste gezicht scheen hij te willen zeggen dat de echtheid van de verschijningen in Fatima niet kan in twijfel getrokken worden als een of ander detail van de voorspellingen niet lijken verwezenlijkt te worden. Hoe kan een profetie van de Moeder Gods echter niet uitkomen? Of wou hij zeggen dat een of ander detail niet volledig kon overeenstemmen met de "geloofsleer"? Stelde hij een historische of een leerstellige vraag? Of misschien beide?

Het is moeilijk te zeggen. We weten enkel dat Johannes-Paulus II zelf, door Zuster Lucia ondervraagd over de bekendmaking van het Derde Geheim, haar antwoordde dat het niet opportuun was om het bekend te maken "omdat het verkeerd zou kunnen begrepen worden." We weten ook dat Kardinaal Ratzinger in 1996 in Fatima, liet verstaan dat het nog niet bekend gemaakt was omdat er "details" waren, die tegen de Kerk zouden kunnen gebruikt worden. [104]

Dat schijnt een stap vooruit te zijn tegenover Johannes XXIII. Noch Johannes-Paulus II, noch Kardinaal Ratzinger hadden de verlammende twijfel veroorzaakt van Roncalli, volgens dewelke de woorden van het Geheim niet volledig de woorden van de Madonna zouden zijn. Na de tekst van het visioen in 2000 te hebben bekend gemaakt, bevonden ze zich echter in een moeilijke situatie waarbij ze het bestaan moesten ontkennen van dat ander deel van het Geheim, wat zou neerkomen als op het ontkennen van wat voor de hand ligt.

Volgens Solideo Paolini, “had Johannes-Paulus II in 1982, toen hij op bedevaart ging naar Fatima om te danken voor het overleven van de aanslag, de bedoeling het volledige Derde Geheim bekend te maken. In werkelijkheid lekte het nieuws uit op één bepaalde dag in de eerste maanden van 1982, toen hij een Portugese prelaat van de Curie, Monsignor Carreira het geheim had laten lezen, omdat hij hem gevraagd had het te vertalen met “alle taalkundige nuances.” Het was de tweede keer dat er beroep gedaan werd op een vertaler. Johannes XXII had dit ook gevraagd aan Monsignor Tavares. Echter niet omdat er “duistere uitdrukkingen” of “dialectische uitdrukkingen” in stonden, die, eens ze vertaald waren, geen verdere hertaling nodig hadden. Het is duidelijk dat hij trachtte de moeilijkheid van dit paar explosieve zinnen te omzeilen door te trachten na te gaan of ze anders konden worden vertaald en gemilderd te worden ofwel een andere betekenis konden gegeven worden.

Mogelijk is het probleem enkel een bijzonder schokkende uitdrukking. Argwaan is ook gerezen bij de redenering van Kard. Ottaviani tijdens zijn conferentie in 1967, waar hij uitdrukkelijk het Derde Geheim vergeleek met de “profetieën uit de Heilige Schrift, die gehuld zijn in een waas van geheimzinnigheid en over het algemeen niet worden uitgedrukt in een duidelijke, klare taal, die voor iedereen verstaanbaar is.” “Wat is er, bijvoorbeeld, gezegd in de profetieën uit het boek Apocalyps ?” Deze referentie lijkt enkel zuiver toeval, "al is er," zei de prelaat, “een teken in het Derde Geheim, dat als gesluierd is. Het is niet in een taal, die in alle opzichten duidelijk is en klaar”.

In werkelijkheid, zo laat Pater Alonso ons verstaan, heeft het Derde Geheim een klare logische en welbepaalde inhoud […]. Het is geen geheimzinnige, buitengewone of wazige tekst. Zo rijst er dan de gegronde verdenking dat, als het werd onderworpen aan censuur, dit niet was omwille van veronderstelde ‘duistere ingevingen” noch over (niet bestaande) “dialectische uitdrukkingen” of “wazige profetieën”. In werkelijkheid wenste men het probleem te verbergen dat vertegenwoordigd wordt door een profetie, die heel duidelijk, maar te sterk en te storend is om bekend gemaakt te worden. Zou het, als veronderstelling, een verwijzing kunnen zijn naar de antichrist (een typische Bijbelse profetie, zoals Ottaviani ze bedoelde) die het Derde Geheim voor het Vaticaan verschrikkelijk en onuitsprekelijk maakt?

Het is duidelijk dat in 1982, aangezien Paus Wojtyla wenste het Geheim bekend te maken, men zich wendde tot Zuster Lucia om na te gaan of de zinnen die zo schrikaanjagend klonken, konden verzacht worden. “In feite” zo legt Paolini uit, “is het mogelijk dat de brief van Zuster Lucia van mei 1982, die door Monsignore verkeerd werd geciteerd in De Boodschap van Fatima,  juist het antwoord was van de zienster op dergelijk verzoek.”

Als we alles volgens deze sleutel lezen, wordt het begrijpelijk dat Zuster Lucia naar de Paus schreef en het had over “het derde deel van het Geheim, dat u zo graag zou weten”, omdat het niet gaat over de tekst van het Geheim, dat de Paus wenste te weten, maar de juiste betekenis er van: het hoe, het wanneer en het wie van zijn vervulling. Of zijn mogelijke, meer aanvaardbare “vertaling”.

Steunend op deze brief van Zuster Lucia, schijnen de “ijzingwekkende” inhoud van het Geheim met betrekking tot de vermelde “bijzonderheden,” niet gerealiseerd in het jaar 1982.  De zienster schrijft inderdaad: “Hoewel we volledige vervulling van het laatste deel van deze profetie nog niet gezien hebben,  toch zien we dat we er naar toe bewegen, beetje bij beetje, met grote schreden … En zeg niet dat God ons zo straft, integendeel, het zijn de mensen zelf, die hun eigen kastijding voorbereiden. Met zorg verwittigt God ons en roept ons op het juiste pad. Hij respecteert de vrijheid, die Hij ons gegeven heeft. Daarom zijn de mensen verantwoordelijk.”

Maar, waar gaat het precies over? Wat zijn, tenslotte, de onuitsprekelijke “bijzonderheden”, waarvoor ze zoveel angst had om ze te onthullen? Volgens Paolini “zonder andere specifieke mogelijkheden uit te sluiten, merk ik dat er twee steeds terugkerende thema’s zijn, die bovendien plausibel met mekaar verbonden zijn: een van een belangrijke geloofsafval aan de top van de Kerk (het getuigenis van Kardinaal Ciappi) en het andere [vergezeld van een beeld] is, dat satan er in zal slagen zelfs de top van de Kerk te infiltreren (volgens de formulering van de “diplomatieke versie”) of “de Paus, die onder de controle staat van satan (volgens Pater Malachi Martin). In La Salette zijn deze twee thema’s met mekaar verbonden (“Rome zal het geloof verliezen en de zetel worden van de Antichrist”). Ik herinner er ook aan dat Kardinaal Ratzinger, in het vermelde interview, over het Derde Geheim spreekt en juist elementen aanduidt van deze aard, vermeldend dat deze reeds aanwezig zijn in andere verschijningen, die door de Kerk erkend werden. Dit alles, zoals Kardinaal Ratzinger reeds te verstaan gaf, zou kunnen vergezeld zijn door wereldwijde catastrofen.”

Zou Paolini ver van de waarheid zijn wanneer hij veronderstelt dat er in het Derde Geheim apocalyptische catastrofen voorspeld zijn? Overdrijft hij niet? Is er geen gevaar te eindigen in “millenarisme”? Om de waarheid te zeggen: Zuster Lucia, hoewel ze steeds zeer voorzichtig was en gematigd, voorspelt deze ook in de geciteerde brief van 1982 aan de Paus. En in het onderhoud met Pater Fuentes brengt ze een schokkende verklaring: “Pater, de Heilige Maagd Maria zei me niet dat we in de laatste tijden van de wereld zijn, maar ze deed me dat om drie redenen verstaan”. [We hebben reeds gezien welke deze drie redenen zijn].

Vroeger, op 15 juli 1946, als antwoord op een vraag van William T. Walsh [“Heeft de Heilige Maagd u iets geopenbaard over het thema van het einde van de wereld?”], reageerde Zuster Lucia op een duidelijke en betekenisvolle manier : “Ik kan op deze vraag geen antwoord geven”

Het is natuurlijk nodig de steeds dreigende verwarring te vermijden tussen “de laatste tijden” en het “einde van de wereld” [Waarin ook Zuster Lucia misschien viel]. Het zijn twee verschillende zaken. Is een hypothese van een [verwoestende] Derde Wereldoorlog daarom uitgesloten? Dit is juist het risico waar Johannes-Paulus het over had toen hij het derde millennium toewijdde aan het Onbevlekt Hart: “De mensheid beschikt tegenwoordig over instrumenten met een ongekende kracht, die van deze wereld een tuin kunnen maken of hem herleiden tot een hoop puin […]. Op vandaag staat de wereld, zoals nooit in het verleden, op een kruispunt”.

Feitelijk kan het Geheim, dat door de Madonna gegeven werd tijdens de verschijning van 13 juli 1913 op volgende manier verlopen zijn: Ze begon het eerste deel met het verzoek om de Rozenkrans te bidden omdat de oorlog [de Eerste Wereldoorlog] vlug zou eindigen. Dan, in het tweede deel, legt ze uit dat, als haar verzoek niet wordt ingewilligd en men niet naar God terugkeert er een “andere nog ergere oorlog” zal ontbranden “tijdens het pontificaat van Pius XI” [Dat is exact wat er gebeurde: De Tweede Wereldoorlog]. Misschien voorspelt het Derde Geheim, onder andere, een Derde Wereldoorlog, waarin de mensheid zal gedompeld worden als ze hardnekkig de weg van de zonde blijft gaan. Tenslotte toont het visioen, dat deel uit maakt van het Derde Geheim juist een schouwspel van ruïne en vernieling.

Dit gaat natuurlijk om een hypothese. Dat er echter een deel is van het Derde Geheim dat niet werd bekend gemaakt en dat als "onuitsprekelijk" geschouwd wordt, is een zekerheid. En op heden, na besloten te hebben het te negeren, stelt het Vaticaan zich bloot aan hevige druk en zelfs chantage. Er werd hiervan een teken gekregen op de dag na de dood van Zuster Lucia. De hoofdfiguur hierin was Ali Ağca. We zagen reeds hoe hij in 1985 openlijk had verklaard dat hij er van uit het Vaticaan van bewust gemaakt was dat het Derde Geheim betrekking had op de aanslag van 1981. Hem was vergiffenis geschonken en hij was naar Turkije gezonden [en daar verwijderd, opgesloten in een gevangenis) juist tussen 13 mei 2000 (toen de bekendmaking van het Geheim aangekondigd was] en de volgende 26ste juni, toen het werd bekend gemaakt.

Op 15 februari 2005, twee dagen na het overlijden van Zuster Lucia nam Ağca contract van uit de gevangenis van Istanbul, waar hij opgesloten was, met een "Open brief aan het Vaticaan" gericht aan "La Repubblica." In dit schrijven, geschreven in "perfect Italiaans", stelt de Turk [volgens de samenvatting van de brief, door La Repubblica bekend gemaakt] dat het Derde Geheim in zijn geheel moest worden bekend gemaakt, in het bijzonder het deel dat misschien verwijst naar de antichrist."

Hier volgt de letterlijke passage, zoals ze door het dagblad werd meegedeeld: "Ik druk mijn medeleven uit bij het overlijden van Zuster Lucia van Fatima ... Het Derde Geheim van Fatima is ook verbonden met het einde van de wereld ..." En hij gaat verder : "Op 31 december 1992 of 1993, tijdens de viering van het Te Deum, zei de Paus : "Daar er meerdere antichristen gekomen zijn, is het einde van de wereld nabij. Nu zou het Vaticaan aan de wereld de naam moeten bekend maken van de man, die het veronderstelt de ‘uiteindelijke Antichrist’ te zijn. Zo dat de mensheid zijn wegen kan aanpassen en beter deze periode van het einde van de wereld tegemoet te gaan.

De brief besluit als volgt: "Ik, Ali Ağca, ben niet bang om door de mensheid vervloekt te worden. Anderzijds hebben de Joden Jezus van Nazareth reeds tweeduizend jaar afgeschilderd als de antichrist."

Vertaling: Dr. Guy Claes

08-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima: Hoofdstuk 4.1
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima

Hoofdstuk 4.1
Het vierde geheim van Fatima

"Precies, zo!"

Op 5 juli 2006 reisde Solideo Paolini, een jonge Katholieke intellectueel, schrijver van een boek over Fatima, dat we al verscheidene keren hebben geciteerd, en die zich al jaren bezig hield met de studie van de Portugese verschijningen, naar Sotto il Monte in de provincie Bergamo. Na lange jaren bisschop geweest te zijn, bracht Monsignor Loris Capovilla nu zijn oude dag door in het dorp van Paus Roncalli, hij was de persoonlijke secretaris geweest van Paus Johannes XXIII. De afspraak tussen de twee was om 19 uur in de residentie van de prelaat.

Nadat Capovilla wat herinneringen aangehaald had over de jaren dat hij bisschop was in Loreto, kwam Paolini te voorschijn met een vraag: "Excellentie, de reden van mijn bezoek komt voort uit het feit dat ik een onderzoeker ben van Fatima. Wetend dat u een eerste informatiebron [81] bent, zou ik u graag enkele vragen stellen ..."

Aanvankelijk was de bisschop voorzichtig: "Nee, kijk. Nu ik zie dat het officieel bekend gemaakt is en om onnauwkeurigheden te vermijden, ben ik gehouden aan wat er reeds gezegd is. Zelfs moest ik meer weten, is het belangrijk zich te houden aan wat er in de officiële documenten gezegd is".

Terwijl hij glimlachte voegde hij er een belofte aan toe : "Schrijf me uw vragen en ik zal er op antwoorden. Ik zal eens kijken in mijn papieren [als ik ze nog heb, omdat ik alles aan het museum gegeven heb] en ik zal u iets zenden, misschien een zin ... Schrijf".

Een zin? In welke zin zal hij een "zin" schrijven? Naar welke "zin" verwees hij? De jonge student stelde zich de vraag. Ondertussen vertelde Mgr. Capovilla verder over zijn ideeën. Paolini verteld verder:

"De aartsbisschop ging verder met spreken en raakte verscheidene onderwerpen aan: Het risico om voorbijgaande fantasieën in het hoofd te interpreteren als bovennatuurlijke manifestaties. Het risico dat iemand in bepaalde situaties "monomaniakaal" [iemand die gefixeerd blijft op één onderwerp] wordt, het risico ook om het hoog in de bol te krijgen. Ik zweeg en luisterde en bij mezelf, zo getuigt Paolini, dacht ik aan die arme Zuster Lucia Ze was in het geheel niet "geneigd" tot dat type fenomeen en die maanden lang,zelfs nadat ze het bevel gekregen had, niet in staat was de tekst van het Derde Geheim neer te schrijven, omdat het haar zo sterk ontstelde!"

Aartsbisschop Capovilla sprak verder en begon zijn kritiek te uiten over "het gemak waarmee men mensen als bezeten bestempeld, die enkel geestelijk ziek zijn en hoe dit tot de onvoorzichtigheid, die hij in Loreto niet beging, leidt onmiddellijk te beginnen met exorcismen terwijl de persoon misschien lijdt aan geestesziekte. Hoewel hij exorcismen niet uitsloot als een ultiem middel. In de plaats was er misschien enkel nood aan een biecht, een H. Mis, een H. Communie en als men wil een goed gebed zoals een Rozenkrans". dan volgden er enkele anekdoten en beoordelingen over de Pauzen.

Zoals overeengekomen, zond Paolini, van zodra hij terug thuis was, op zaterdag, 8 juli, aan de prelaat, zijn geschreven vragen. Op 18 juli kwam er per post een omslag toe. "Juist naast de geschreven vragen over het bestaan van een tekst van het Derde Geheim, die niet bekend gemaakt was, maar waar veel aanwijzingen voor bestonden, had Monsignor Capovilla [van wie wel geweten is dat hij het Derde Geheim gelezen heeft] letterlijk geschreven: "Nulla so" "Niet, naar ik weet"

"Dit antwoord, zegt Paolini, verbaasde me. In feite, als de mysterieuze en nooit bekend gemaakte tekst enkel maar een fantasie zou zijn, dan zou de prelaat, een van de weinigen die het Geheim kent, in staat en verplicht geweest zijn me te antwoorden dat dit een totaal ongegronde mening was en dat alles bekend gemaakt was in 2000. In plaats daarvan antwoordt hij enkel "Niet, naar ik weet". Een uitdrukking waarvan ik denk dat hij, ironisch, en soort omertá, wet van de stilte bedoelde ...

Misschien was dat de beloofde "zin", maar in werkelijkheid was er iets anders. De omslag van Mgr. Capovilla bevatte ook een eigenaardig met de hand geschreven bladzijde, gans normaal van uitzicht en waarop het volgende te lezen stond:
    14 juli 2006 A.D.

    Ik groet van harte Dr. Solideo Paolini. Ik maak hem enkele bladzijden over van mijn documentatie. Ik raad hem aan zich een kopij aan te schaffen van De Boodschap van Fatima, een uitgave van de Congregatie van de Geloofsleer, uitgegeven door de uitgeverij van het Vaticaan in het jaar 2000.

    Loris F. Capovilla
Het was eigenaardig dat de aartsbisschop een onderzoeker van Fatima het advies gaf een officiële publicatie van het Vaticaan over het Derde Geheim aan te schaffen. Het was vanzelfsprekend dat hij deze reeds bezat. Was dit dus geen uitnodiging om in deze publicatie iets welbepaalds te lezen, dat in verband stond met de documenten die dezelfde Capovilla gezonden had? Dat was de interpretatie van Paolini en in feite hij vond het punt, of, nog beter "de zin".

"Wat in het oog sprong bij het vergelijken van dat boekje met de bladzijden, die de Secretaris van Johannes XXIII me zond, zegt Paolini, was deze tegenstrijdigheid: In zijn "vertrouwelijke nota", die een hoeveelheid stempels draagt, wordt er verzekerd dat Paus Paulus VI het Geheim gelezen heeft in de namiddag van donderdag, 27 juni 1963, terwijl het officiële Vaticaans document bevestigt: Paulus VI las de inhoud met de Subsituut Staatssecretaris, zijne Excellentie Mgr. Angelo Dell’Acqua, op 27 maart 1965 en zond de omslag terug naar de archieven van het Heilig Officie met de beslissing de tekst niet te publiceren. Ik vroeg me daarom af: 27 juni 1963 of 27 maart 1965?"

Zou dit een misschien een vergissing zijn? Of zou deze tegenstrijdigheid de oplossing verbergen van het mysterie, dat we al zo lang aan het onderzoeken zijn? Met diezelfde vragen, nam Paolini de telefoon en om 6.45 u. van dezelfde dag, belde hij Monsignor Capovilla rechtstreeks op.

De onderzoeker vertelt dat, na enkele begroetingen "ik de aandacht vestigde op het verschil tussen de "vertrouwelijke nota’s" en wat er bevestigd wordt in De Boodschap van Fatima, waar hij me zelf naartoe verwezen had. Hij antwoordde: "O, maar ik heb de waarheid gezegd. Kijk ik ben nog klaar van geest!" "Mijn God, Excellentie, maar hoe kan men deze duidelijke tegenstrijdigheid uitleggen? Op dit punt antwoordde hij met beschouwingen, die schenen te verwijzen naar eventuele fouten in herinneringen, in interpretaties van wat hij had bedoeld, dat we ook niet spraken over de Heilige Schrift...Ik wierp op: "Ja, Excellentie, maar mijn referentie is een klare geschreven tekst [het officiële Vaticaanse document, namelijk De Boodschap van Fatima], die op zijn beurt gebaseerd is op nota’s uit het archief!" Monsignor Capovilla: "Maar ik heb gelijk, de Bertone-omslag is misschien niet dezelfde als de Capovilla-omslag ..." Onmiddellijk onderbrak ik hem: "Daarom, beide data zijn correct omdat er twee teksten zijn van het Derde Geheim?" Daarop volgde een kort moment van stilte. Dan antwoordde Monsignor Capovilla : "precies zo!"

Het Vaticaans mysterie van de data

Nu werd de belofte over de "zin" eindelijk duidelijk en werkelijk intrigerend. wat naar Paolini gezonden werd was niet enkel een "zin" maar een echte bom. Wat we tot nu toe enkel veronderstelden, werd nu bevestigd door een kroongetuige : Er bestaat een Vierde Geheim, of liever een deel van het Derde Geheim [Duidelijk wat volgt op de woorden van de H. Maagd, die onderbroken worden door het "enz..."] dat nog niet werd bekend gemaakt en dat een andere weg heeft gevolgd in de meanders van de Vaticaanse kantoren. De secretaris van Paus Johannes XXIII onthult het door de beslissende bijzonderheid van de data en dan door expliciet te erkennen dat er twee verschillende teksten bestaan van het Derde Geheim. Dit zijn sensationele openbaringen, ook omwille van de centrale rol, die de secretaris van Johannes XXIII had, bij het geheim houden van het derde deel van de boodschap van Fatima.

Maar, zo kan men zich afvragen, wat laat er de prelaat toe met zulke nauwkeurigheid de datum te weten, waarop Paulus VI de "Capovilla-omslag" gelezen heeft, toen hij niet langer secretaris was van de [nieuwe] Paus?

Het antwoord is juist te vinden in het precieuze document dat Monsignor naar Paolini zond. Laten we het lezen. Het is een bladzijde, op papier met het bisschoppelijk zegel en gemerkt als "Vertrouwelijke nota van L.F.Capovilla." Het is gedateerd op 17 mei 1967. Hier volgt de tekst:
    Donderdag, 27 juni 1963. Ik was van dienst in het voorvertrek [het bureau, waar de Paus verscheidene personen ontvangt]. Vroeg in de morgen ontving Paulus VI, onder anderen, Kardinaal Fernando Cento [Die Pauselijk Nuncius geweest was in Portugal] en korte tijd daarna de bisschop van Leira, Monsignor Joao Pereira Venancio. Voor hij vertrok vroeg de bisschop "een bijzondere zegen voor Lucia."

    Het is evident dat ze tijdens die audiëntie spraken over Fatima. In feite telefoneerde de Substituut [de waarnemende Staatssecretaris] Monsignor Angelo Dell’Acqua, me in de namiddag in de Via Casilina [Ik was tijdelijk te gast bij de zusters van de "Poverello," de H. Franciscus van Assisië].

    "Ze zoeken naar de Fatima-omslag [plico]. Weet je waar deze ligt?"

    "Die lag in de lade aan de rechtse kant van de lessenaar, de "Barbarigo", in de slaapkamer [van de Paus].

    Een uur later belde Dell’Acqua me terug: "Alles is OK. De omslag [plico] is gevonden".

    Vrijdagmorgen 28 juni, tussen twee audiënties, vroeg Paulus VI me: Hoe komt het dat uw naam [Capovilla] op de omslag staat?"

    Johannes XXIII vroeg me een nota te schrijven hoe de omslag in zijn handen terecht gekomen was en de namen van al degenen aan wie hij het zou bekend maken."

    "Had hij enig commentaar?"

    "Nee, tenzij dat ik op de buitenzijde [involucro] moest schrijven : "Ik laat het aan anderen over commentaar te geven of te beslissen." [82]
In werkelijkheid had Capovilla, nog kort tevoren, opnieuw deze vraag van Paulus VI herhaald om de tekst te krijgen van het Derde Geheim. Het is echter duidelijk dat het verschil in de data met de officiële Vaticaanse tekst van 2000 werd niet opgemerkt. Nu, in elk geval, is deze bladzijde van de "vertrouwelijke nota" van Capovilla onweerlegbaar en bewijst iets, dat van uitzonderlijk belang is.

Eerste opmerking: Paulus VI werd tot paus verkozen op vrijdag, 21 juni 1963. Hij was zelfs nog niet officieel geïnstalleerd [de Mis werd gecelebreerd op 29 juni] toen hij, op 27 juni, amper zes dagen na zijn verkiezing, reeds een ontmoeting had met de bisschop van Leiria [die het Derde Geheim ontvangen had] en met de Kardinaal, die nuntius was in Lissabon en die het Derde Geheim naar Rome bracht, om naar een lezing te vragen van die geheimzinnige tekst. Als men rekening houdt met de dagen, die nodig zijn voor de vieringen van het afsluiten van het conclaaf en voor deze die nodig zijn voor de officiële installatie van de Paus, kan men zeggen dat, voor alles, zelfs vooraleer de verantwoordelijkheid op te nemen voor de verschillende Dicasteria en kennis te hebben genomen van al hun dossiers, zelfs van deze van het Vaticaans Concilie [dat onderbroken was], Paulus VI reeds een ontmoeting had met de "boden" van Zuster Lucia en er toe overging om de tekst te lezen van het Derde Geheim van Fatima [of beter de woorden van de Madonna, die nog steeds niet gepubliceerd werden] en onmiddellijk besloot het verder verborgen te houden, zoals zijn voorganger gedaan had.

Tweede opmerking: In het Vaticaans boekje De boodschap van Fatima kan men lezen dat, vóór Paulus VI "Johannes XXIII besloot de verzegelde omslag terug te zenden naar het Heilig Officie en het derde deel van het Geheim niet bekend te maken". We weten echter, door het betrouwbare getuigenis van Monsignor Capovilla, dat Paulus VI het Derde Geheim, zoals aangetoond door dezelfde Monsignor, in de lade vond van de schrijftafel in de slaapkamer van Paus Johannes. Dit is in tegenspraak met de officiële reconstructie. [83] Als we echter in aanmerking nemen dat er, zoals Capovilla ons geleerd heeft, twee verschillende teksten zijn, die het Derde Geheim bevatten, en als we rekening houden met het feit dat de chronologie, die het Vaticaan aangeeft, volgens de pen van Monsignor Bertone verwijst naar de tekst van het visioen [maar niet naar de tekst van wat de Madonna gezegd heeft] dan klaart alles op : beiden spreken ze de waarheid. Het is duidelijk dat Johannes XXIII dat deel terugzond dat te maken heeft met het visioen terwijl hij het besluit nam om het andere deel bij zich te houden in zijn slaapkamer. Hij moet het zo "explosief" en "shocking" gevonden hebben dat het dergelijke abnormaliteit rechtvaardigde. Er is echter nog een andere reden: Pius XII had hetzelfde gedaan.

In de hoger vermelde "Inleiding" van Bertone op De Boodschap van Fatima, kan men lezen dat Johannes XXIII het Derde Geheim bij hem liet brengen van uit het Heilig Officie [84]. Er zijn echter feiten, die hiermee niet lijken te kloppen. We weten immers met zekerheid dat [en hiervoor is er zelfs een fotografisch bewijs] dat integendeel, zijn voorganger Pius XII, de tekst van het Geheim van Fatima [de "explosieve"] in zijn eigen kamer hield, dicht bij zijn bed [85]. Al deze feiten stemmen echter enkel overeen als men aanneemt dat er twee verschillende teksten bestaan, een van beiden, deze over het visioen en die Paus Johannes bij hem liet brengen van uit het Heilig Officie [zoals Bertone zegt] en de andere, die te voorschijn gehaald werd uit het kleine houten koffertje, dat Paus Pius XII in zijn eigen kamer bewaarde. "Dit bewijst, volgens Frère Michel, dat Pius XII een groot belang hechtte aan het Derde Geheim". Of beter, het bewijst dat hij meende dat het "explosief" was. Waarschijnlijk is het voor dezelfde reden dat Johannes XXIII besloot om hetzelfde te doen: De tekst van het visioen terugzenden naar het Heilig Officie, maar het ander deel bewaren in de pauselijke vertrekken.

Derde opmerking: Paulus VI las op 27 juni 1963 een deel van het Derde Geheim [de Capovilla omslag, deze, met de woorden van de Madonna. Met andere woorden: het explosieve deel van het Geheim], zoals door Monsignor Capovilla zelf werd verklaard. En dan las hij het andere deel, dat van het visioen dat in 2000 werd bekend gemaakt [dat is de Bertone omslag] op 27 maart 1965, zoals het door Bertone zelf word beschreven in de officiële reconstructie. We kunnen dus zeggen dat ook in dit geval, zowel Capovilla als Bertone de waarheid spreken. Nogmaals, alle mogelijke tegenstrijdigheden worden enkel opgelost als men aanvaardt dat er twee verschillende teksten bestaan van het Geheim.

Dit is eveneens de enige mogelijke uitleg voor een andere reeks veronderstelde tegenstrijdigheden over de data en de plaatsen van het document. In feite, zowel met Johannes-Paulus II, als met Paulus VI, verschijnen er [eigenaardig genoeg] twee verschillende data, die op verschillende momenten hun lezing van het Derde Geheim doen plaats vinden. Waarom zou deze eigenaardige splitsing van data zichzelf herhalen voor beide pauzen als het niet ware dat het ging over twee verschillende teksten, die bewaard worden op twee verschillende plaatsen en op verschillende momenten gelezen werden door beide pauzen?

Bijgevolg, met betrekking tot Paus Wojtyla, was het de Washington Post die op 1 juli 2000 vermelde dat er een probleem was met de data, terwijl ze de belangrijkheid van dit nieuws niet begrepen. Het Amerikaans dagblad schreef: "Op 13 mei zei Joachim Navarro-Vals, de woordvoerder van het Vaticaan dat Johannes-Paulus II de tekst van het Geheim de eerste keer las in 1978, in de eerste dagen na zijn verkiezing. Maandag bevestigde de assistent van Kardinaal Ratzinger [Monsignor Bertone] dat de Paus het voor de eerste keer zag in het ziekenhuis, waar hij herstelde na de aanslag [dus in 1981]".

De reconstructie door Monsignor Bertone in de Vaticaanse uitgave De Boodschap van Fatima, die natuurlijk enkel de chronologie weergeeft van de "Bertone omslag", dat is, de tekst van het visioen, spreekt niet van de datum van 1978, zoals Navarro-Vals deed, maar eerder over 1981: "Johannes-Paulus II, van zijn kant, vroeg naar de omslag met het derde deel van het "Geheim" na de aanslag van 13 mei 1981." De omslag kwam van het Heilig Officie op 18 juli 1981 [terwijl de Paus in het ziekenhuis lag juist ten gevolge van de aanslag] en werd de volgende 11 augustus teruggezonden naar het archief van het Heilig Officie.

Maar, zoals we reeds zagen, onmiddellijk daarna, schrijft Monsignor iets tegenstrijdigs : "Zoals bekend, dacht Paus Johannes-Paulus II er onmiddellijk aan de wereld toe te wijden aan het Onbevlekt Hart van Maria en zelf stelde hij er een gebed voor samen in het vooruitzicht om een "akte van toewijding" te vieren in de Basiliek van Sancta Maria Maggiore op 7 juni 1981"

Hier moet men zich afvragen hoe het mogelijk is een verband te leggen tussen het lezen ["waarna hij onmiddellijk dacht ..."] van de tekst van het visioen [wat gebeurde op 18 juli 1981] en de beslissing van de Paus aangaande de toewijding aan Maria, die reeds gebeurd was op 7 juni 1981? Deze plechtige daad, die duidelijk verwees naar de verschijningen van Fatima, kon niet bespoedigd worden door het lezen van het Derde Geheim, wat eerst anderhalve maand later gebeurde. Dit kon enkel verklaard worden door het feit dat de Paus kennis had over het ander deel van het Geheim, dat de woorden van de Madonna bevat en dat, volgens zijn woordvoerder, reeds gelezen werd in 1978, onmiddellijk na zijn verkiezing, zoals ook gebeurd was met Paulus VI.

Inderdaad, in de archieven van het Heilig Officie, waar de zogenaamde "Bertone omslag" te vinden is, vindt men geen enkel spoor van enige consultatie van het Geheim door de Paus in 1978. Daarom kan deze lezing enkel gaan om de "Capovilla omslag" en het is duidelijk dat deze zich reeds in het pauselijk appartement bevond, waar het geplaatst werd door Pius XII en waar het verder bewaard werd door Johannes XXIII en Paulus VI.

Het feit dat Johannes-Paulus II reeds in 1978 kennis had van de geheime woorden [steeds niet bekend gemaakt] van de Heilige Maagd verklaart ook zijn [veronderstelde] verklaringen in Fulda in november 1980, enkele maanden voor de aanslag door Ağca, de lezing van de tekst van het visioen en zijn verwijzing naar het martelaarschap bij die gelegenheid. ["We moeten ons voorbereiden om in een niet zover verwijderde toekomst grote beproevingen te doorstaan, die van onze kant de bereidheid zullen vragen om het leven zelf te verliezen ..."] Dat leidt er toe te denken dat de woorden van de Madonna ook haar commentaar bevatten over het visioen van de "Paus, die gedood wordt" en mogelijk zelfs de uitleg van het visioen zelf.

De verschillende verblijfplaatsen in het Vaticaan van de twee delen van het Derde Geheim verklaart misschien ook de uiterst eigenaardige zin van Kardinaal Ottaviani in zijn fameuze toespraak op 11 februari 1967, toen hij pro-prefect was van de Congregatie van de Geloofsleer: "De Paus [Johannes XXIII] stak het "Geheim" in een andere omslag, verzegelde deze en zond hem naar een van deze archieven, die zijn zoals een krocht, diep en donker, waarin papieren verdwijnen en waarvan men nooit nog iets ziet. Daarom is het moeilijk te zeggen waar het "Geheim van Fatima" zich bevindt" [86]. Ongelofelijke beweringen ! Iedereen wist in feite [het was officieel] dat het Derde Geheim bewaard werd in de archieven van het Heilig Officie en toch, eigenaardig, is het juist de verantwoordelijke van het Heilig Officie, die ons doet geloven dat "het moeilijk te zeggen is waar het "Geheim van Fatima" is [87]. Dit was een verborgen manier om bekend te maken dat de waarheid ingewikkelder is dan de officiële versie.

Tijdens de conferentie in 1967 zei de Kardinaal echter nog iets anders, dat zeer eigenaardig is. Hij beschreef de reisgeschiedenis van het Geheim aldus : "De bisschop van Leiria overhandigde het aan de Pauselijke Nuntius, Monsignor Cento, die nu Kardinaal is en hier aanwezig, die het getrouw overhandigde aan de Congregatie van de Geloofsleer, zoals hem gevraagd was ... Het Geheim is dus aangekomen bij de Congregatie van de Geloofsleer en het werd, steeds verzegeld, overhandigd aan Johannes XXIII.

Frère Michel, die de bewaring van het Geheim in de persoonlijke vertrekken van de Paus gedocumenteerd heeft, meent dat de tegenstelling tussen zijn informatie en deze, die door Ottaviani werd gegeven [volgens dewelke de omslag bewaard werd in het Heilig Officie] te wijten is aan een "onzorgvuldigheid" van de Kardinaal. In feite, nu we kennis hebben van het bestaan van twee verschillende teksten, die samen het Geheim uit maken, kunnen we erkennen dat hij [Ottaviani] ook de waarheid sprak. Dat deel van het Geheim [dat van het visioen] was in feite naar het Heilig Officie gebracht en daar bewaard, terwijl het andere deel van het Geheim door Pius XII in zijn kamer bewaard werd.

In 1977 ging Kardinaal Ottaviani echter verder. Als antwoord op drie vragen, schreef hij in een brief: "De echte tekst van het "Geheim" is geschreven door de zienster Lucia en naar Paus Johannes XXIII gezonden [88] en het bleef echt geheim omdat de Paus er niets van onthuld heeft. Hij was totaal vergeten waar hij de tekst gelegd had, die hem gezonden werd". Dit alles werd door de oude prelaat geschreven op 7 juli 1977. We kunnen zeggen dat Ottaviani, die nu oud geworden was, duidelijk wilde aanduiden dat de "echte tekst van het Geheim" niet in het Heilig Officie was, zoals de officiële versie had doen geloven, maar dat het zich in de handen bevond van de Paus [terwijl het Heilig Officie enkel de tekst had van het visioen].

Er is echter nog een andere sleutel die inzicht geeft in het bestaan van twee teksten. Kardinaal Ottaviani bevestigt in feite: "Johannes XXIII opende de omslag zelf. En ofschoon de tekst in het Portugees geschreven was, zei hij me nadien dat hij hem volledig begrepen had". "Nochtans, zo werpt Frère Michel op, we weten dat hij eerst de hulp had gevraagd van Monsignor Tavares om de betekenis te vernemen van sommige Portugese uitdrukkingen". Ook Monsignor Capovilla verklaarde dat, vermits de tekst "sommige uitdrukkingen bevatte in een Portugees dialect ... hij om een priester vroeg, Monsignor Tavares, die Portugese zaken behartigde in het Staatssecretariaat.

Deze twee tegengestelde informatiedocumenten kunnen uitgelegd worden als men aanvaardt dat het gaat om twee lezingen van twee verschillende teksten [89]. Het is echter ook zo, dat we ons de vraag moeten stellen : Waren er echt "uitdrukkingen in een Portugees dialect" in de tekst van het visioen, die in 2000 bekend gemaakt werd ? Ik stelde de vraag aan een deskundige, Professor Mariagrazia Russo. Nadat ze een diepgaande studie gedaan had, die verrassende resultaten opleverde [en die de slordigheid aantoonde, waarmee men in het Vaticaan een zo belangrijke tekst had vertaald] bleek, dat men in deze tekst geen regionalismen noch provincialismen aantreft. Dit betekent dat het deel van het Geheim, waarover Capovilla het heeft en dat nood had aan de hulp van Monsignor Tavares om de "uitdrukkingen in een Portugees dialect" te vertalen, niet de tekst is, die in 2000 werd bekend gemaakt. Dit is nogmaals een bijkomend bewijs dat er twee verschillende delen bestaan van het Derde Geheim: het ene bekend gemaakt [maar met een onzekere interpretatie] en één dat nog steeds geheim is, waarvan het bestaan wordt ontkend omdat het zo "explosief" is.

De "Fatimistische" literatuur bevestigt dat zelfs de aankomst in Rome van de twee delen van het Geheim, gebeurde op twee verschillende data, die kunnen achterhaald worden. In 1985 schrijft Frère Michel in feite, zonder ooit weerlegd te zijn, dat het document "in Rome aankwam op 16 april 1957" en zelfs dat er "een bevestiging van ontvangst in Leiria aankwam". Hij schrijft dit, refererend naar het onbetwist gezag van Pater Alonso.

In de officiële bekendmaking van 2000, De Boodschap van Fatima, bevestigt Monsignor Bertone, bij het reconstrueren van de weg, die de tekst heeft afgelegd, dat "de omslag op 4 april 1957 werd afgeleverd aan de geheime archieven van het Heilig Officie". Wanneer kwam dit dan eigenlijk aan, op 4 april of op 16 april ? Hoe is het mogelijk op een en hetzelfde moment twee verschillende data te hebben voor hetzelfde document ? Ofwel liegt een van de beide bronnen [daar zou echter geen motief voor zijn, noch voor Pater Alonso of voor Frère Michel, die respectievelijk schreven in 1982 en 1985, noch voor Monsignor Bertone, die schreef in 2000]. Ofwel [wat meer aanvaardbaar is] hebben we niet te doen met hetzelfde document en spreken beide bronnen de waarheid. Alles wordt verklaarbaar als men beschouwt dat Pater Alonso en Frère Michel spreken over de tekst, die de woorden van de Madonna bevat [de zo genoemde "Capovilla omslag"], terwijl Monsignor Bertone het heeft over de tekst van het visioen, die in 2000 werd bekend gemaakt.

Maar hoe is het mogelijk dat de twee delen van het Geheim op twee verschillende momenten werden afgeleverd ? Om welke reden zou dit gebeurd zijn ? Het lijkt onwaarschijnlijk maar als we een onderzoek doen naar wat in Leiria gebeurde, toen het verzoek van Rome over de geschriften van Lucia daar aankwam, kunnen we ons een idee vormen hoe het kwam dat de verzending van de documenten in de tijd gespreid geraakte.

Zoals naar gewoonte is het aan Frère Michel om deze dagen te reconstrueren. In januari 1957 kwam, door tussenkomst van de Nuntius Monsignor Cento, in de Curia van Leiria het verzoek aan vanwege het Heilig Officie om alle geschriften van Zuster Lucia te sturen. Men begon onmiddellijk aan de uitvoering van het bevel. "Toen het fotokopieerwerk ten einde was, vroeg Monsignor da Silva aan de Nuntius of hij ook het Derde Geheim moest zenden. De Nuntius wendde zich tot Rome en antwoordde: "Natuurlijk! Ook het Geheim! Boven alles het Geheim!"

Het Derde Geheim [het deel met de woorden van de Madonna] bevond zich echter onder verzegelde omslag en moest dus als dusdanig worden verzonden. Het kon maar gefotokopieerd worden als de bestemmeling dat wilde. Monsignor Venancio, de hulpbisschop van Leiria, die dat wist, ging de bisschop, Monsignor da Silva, opzoeken, die nu 85 jaar oud was en praktisch geïmmobiliseerd door blindheid en ziekte. Hij vroeg hem : "Luister, Monsignor, u hebt het Geheim en kunt het lezen. Lucia heeft gezegd dat u de macht daartoe hebt. Open het ! Maak er me een fotokopij van. Het is de laatste kans, die we hebben". De bisschop antwoordde echter : "Nee, het interesseert me niet. Het is een geheim, ik verlang niet om het te lezen". ’s Anderendaags ondernam Venancio een nieuwe poging, maar stootte op dezelfde weigering. Zo kon hij niet anders dan, zeer teleurgesteld, het persoonlijk naar de Nuntiatuur te brengen in Lissabon om de verzegelde omslag van het Derde Geheim te overhandigen aan Monsignor Cento, die beaamde wanneer hij het in zijn handen kreeg. Het was 12 uur op de middag op 1 maart 1957"

Uit deze chronologie is gemakkelijk af te leiden dat de aflevering van het opgeëiste materiaal gebeurde in een tijdspanne van twee maanden en het is bijgevolg perfect mogelijk dat de eerste zending in Rome aankwam [op 4 april] de tekst met de woorden van het visioen en dan [op 16 april] de omslag met het deel van het Geheim dat betrekking had op de woorden van de Madonna.

Is er echter documentatie die bewijst dat het Derde Geheim zo was samengesteld, in andere woorden, dat Zuster Lucia het in twee delen geschreven heeft? Het zijn in feite juist haar beschrijving en van haar geschriften, die dit bevestigen. Zuster Lucia, voor ze de pen ter hand nam, legt uit: "Ik heb het bevel gekregen dit te schrijven, zij het in het notaboek, waarin ik mijn geestelijk dagboek neerschrijf, zij het op een stuk papier om het in een omslag te steken en met was te verzegelen. Zo waren de twee teksten geboren. Het lijkt vreemd om de twee delen van het Geheim op twee verschillende bladen papier te schrijven, een deel in het notaboek en het andere op een los stuk papier, Zuster Lucia verklaarde het echter zo in de volgende mededelingen aan de bisschop van Leiria, die duidelijk aantonen wat ze gedaan had: "Ik heb geschreven wat u me bevolen hebt. God heeft me wat willen beproeven , maar uiteindelijk was het zijn Wil: [de tekst] is in een verzegelde omslag en die is in de notaboeken."

Let op de data

Deze mededeling aan Monsignor da Silva is gedateerd op 9 januari 1944. We weten echter dat de tekst van het visioen, dat in 2000 werd bekend gemaakt de datum draagt van 3 januari 1944, zoals door Monsignor Bertone officieel werd erkend: "Het derde deel van het "Geheim" werd geschreven op bevel van zijne Excellentie de bisschop van Leiria en van de Allerheiligste Moeder op 3 januari 1944. In feite, na twee maanden van hevige angst, die haar belette de tekst neer te schrijven [zo groot was het drama], werd de toestand gedeblokkeerd door de zoveelste verschijning van de Madonna, die Zr. Lucia ter hulp kwam en die plaats had op 2 januari 1944. Ze bevestigde haar dat het Gods Wil was dat ze het Geheim neerschreef. Onmiddellijk, binnen de 24 uur, schreef Zuster Lucia de tekst van het visioen, dat wel degelijk op 3 januari gedateerd werd. Waarom zou ze dan zes dagen gewacht hebben, tot 9 januari, om het aan de bisschop mee te delen?

De "Fatimistische" thesis is eenvoudig: "Dit verschil in data bewijst dat er twee documenten bestaan: Het document met betrekking tot het visioen, dat voltooid werd op 3 januari 1944 en dat met de woorden, waarmee de Madonna het visioen verklaarde en dat voltooid werd op 9 januari 1944, of niet lang voordien.

Dezelfde auteurs van deze thesis erkennen dat dit om een omstandig bewijs vraagt. Het is bijgevolg een veronderstelling, hoe plausibel en gegrond ze ook lijkt. Voor ons schijnt het echter buiten twijfel [op dit punt van ons onderzoek] dat het Derde Geheim bestaat uit twee verschillende teksten, waarvan de kenmerken ook blijken verschillend te zijn. De eerste verrassende sleutel krijgen we van Monsignor Venancio zelf die, voor hij de verzegelde omslag aan de Apostolische Nuntius overhandigde, deze zorgvuldig onderzocht.


07-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 3.3
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima

Hoofdstuk 3.3 Detectiveverhaal in het Vaticaan

Een slechtere pleister op de wonde

Op 16 juni 2000, toen het Geheim bekend gemaakt werd, interviewde een reporter van Il Giornale Pater René Laurentin, de bekende Marioloog en expert in verschijningen. Toen hij vroeg of alles nu duidelijk was, hoorde men Pater Laurentin antwoorden: “In het geheel niet. Er zijn bepaalde dingen, die me niet overtuigen.. De barsten, die in 2000 te voorschijn kwamen in de officiële interpretatie van de zaak Fatima begonnen meer weerklank te vinden en werden talrijker. De officiële versie, volgens dewelke alles wat in Fatima voorspeld was, reeds gerealiseerd was, maakte langs alle kanten water. In elk geval is de triomf van het Onbevlekt Hart van Maria in de wereld in het geheel nog niet te bespeuren, verre van, nog minder de beloofde vrede en de “bekering van Rusland." Boven alles, na 11 september 2001, werd het duidelijk dat de moederlijke verwittigingen van de Madonna over nabije straffen, niet enkel betrekking hadden op het verleden. Tot slotsom: niet alles was onthuld op 26 juni 2000. En misschien werd het mysterie nog ondoorgrondelijk gemaakt.

In feite publiceerde het Katholiek dagblad Inside the Vatican (Binnen het Vaticaan), dat goed ontvangen wordt in de paleizen van het Vaticaan, op 26 oktober 2001, samen met andere Italiaanse journalisten, een artikel onder de titel: “Het Geheim van Fatima. Is er nog iets anders?” Daarin leest men: “Het nieuws is gekomen dat Zuster Lucia dos Santos, de laatste overlevende zienster van Fatima, enkele weken geleden een brief gezonden heeft naar de Paus, waarin ze hem waarschuwt dat zijn leven in gevaar is. Volgens Vaticaanse bronnen, bevestigt de brief dat de gebeurtenissen, die in het Derde Geheim van Fatima beschreven zijn, nog moeten gebeuren en dat de brief werd afgeleverd aan Johannes-Paulus II kort na 11 september door de bisschop emeritus van Fatima-Leira, Alberto Cosme do Amaral”.

Toen men de bisschop Serafim de Sousa Ferreira e Silva hierover ondervroeg “ontkende hij niet dat Zuster Lucia deze brief naar de Paus geschreven had, maar zei (met een typisch Jezuïtisch onderscheid) dat er geen brieven bestaan van de zienster, die een gevaar vermelden voor het leven van de Paus." In het dagbladartikel kan men ook lezen: “Bronnen suggereren dat de brief van Zuster Lucia de Paus aanmoedigden om het Derde Geheim volledig bekend te maken. Er werd aan toegevoegd: “Er wordt gezegd dat hij de verwittiging bevat: “Er zullen binnenkort grote omwentelingen en straffen komen."

Een mengeling van hypothesen en indiscreties, die, zoals men kan zien, moeilijk te evalueren en te verifiëren zijn. De kern van de zaak lijkt de geschiedenis te zijn van de brief van Zuster Lucia aan de Paus. Dat er zulke brief is, lijdt zeker geen twijfel. Ik weet niet wat te zeggen over de brief, waarvan aangenomen wordt dat hij door de bisschop emeritus van Fatima naar het Vaticaan gebracht werd. Het is echter zeker dat er een brief aan de Paus gegeven werd door Zuster Lucia zelf in Fatima, omdat dit door de televisie-camera’s werd vastgelegd op 13 mei 2000. Een brief, waar, eigenaardig, alleen de journalist van Corriere della Sara, nota van scheen genomen te hebben. Nochtans, zo lijkt het, zonder de belangrijkheid van het feit te beseffen, die echter enorm is.

In elk geval: Er moet iets geweest zijn. Er moet iets gebeurd zijn na de bekendmaking van het Geheim in 2000. Omdat in de herfst van 2001, twintig dagen na de publicatie van het nieuws in Inside the Vatican en elders, er iets totaal ongewoons gebeurde. Aartsbisschop Tarcitio Bertone, die, zoals we gezien hebben, verantwoordelijk was voor de zaak Fatima in 2000, niet minder dan nummer twee in de Congregatie voor de Geloofsleer, keerde terug naar Coïmbra om Zuster Lucia te interviewen met de bedoeling om haar alles te doen ontkennen, wat de ronde begon te doen. Marco Tossati, de Vaticaan-waarnemer van La Stampa gestempelde dit als“een ongewone, om niet te zeggen nog nooit voorgekomen, gebeurtenis in de tweeduizend jaar oude kerkgeschiedenis”. Het is zelfs nog eigenaardiger als men in beschouwing neemt dat doorheen gans de zaak van Fatima, gedurende tientallen jaren, het Vaticaan toegelaten had dat nieuwsberichten, gissingen, hypothesen en theorieën werden gepubliceerd, zonder ook maar één hiervan te ontkennen. Eigenaardig ook als men ziet dat, om een of andere onbekende reden, het verslag van dit interview niet onmiddellijk gepubliceerd werd in de Osservatore Romano maar eerst een maand later op 21 december 2001.

Dit interview en de publicatie van het verslag, hadden in feite de bedoeling definitief voor de wereld aan te tonen dat het Derde Geheim volledig bekend gemaakt was, dat de toewijding van Rusland gebeurd was en dat er geen andere openbaringen of boodschappen aan Zuster Lucia bestonden. In de plaats daarvan versterkte én de manier van interviewen, én wat er gepubliceerd werd én wat er werd weggelaten uit het interview, de tegenovergestelde thesissen en vertegenwoordigde, naar het oordeel van deze schrijver, een andere rampzalige “communicatiefout” in de zaak Fatima vanwege de mensen van het Vaticaan.

Het ware beter geweest verder de tientallen jaren oude strategie verder te zetten van niet te reageren op onthullingen, aanmerkingen en polemieken. Eens men immers beslist had het interview te organiseren, een enig geval in het blootstellen van de H. Stoel in zulk een delicate zaak, dan was het ook noodzakelijk totaal en ernstig te antwoorden op bezwaren en vragen, deze niet te ontwijken met de bewering ze niet te kennen en klare en duidelijke antwoorden te geven. Het was bovendien nodig dit te doen op een manier die overtuigend was, ontegensprekelijk, door iedereen te verifiëren en boven alle verdenking. Zo niet, dan zou het verkregen resultaat het tegenovergestelde zijn van wat men had verhoopt: het zou het definitieve bewijs leveren dat er iets ernstigs verborgen werd en dat dit gedaan werd met een eenvoudige en zelfbeschuldigende doelmatigheid. Had het Vaticaan dat zo gewild, dan had het kunnen weigeren het Geheim van Fatima bekend te maken en, vermits het boven en buiten wereldse discussies verheven is, niet te antwoorden op kritiek en polemiek. De diensten van het Vaticaan konden zich de luxe niet veroorloven, zeker op de huidige dag, om dingen te zeggen of houdingen aan te nemen, die de massamedia, de publieke opinie en de gelovigen zelf niet geloofwaardig zouden vinden. Omdat de Heilige Stoel en de Kerk daarbij zouden geschaad worden.

Daarom lezen we dit ongewoon verslag dat in de Osservatore Romano gepubliceerd werd:

Ontmoeting van Zijne Excellentie, Mgr. Tarcisio Bertone met Zuster Maria Lucia van Jezus van het Onbevlekt Hart.

Op 17 november 2001 ontmoette Monsignor Tarcisio Bertone, Secretaris van de Congregatie van de Geloofsleer, Zuster Lucia in het klooster van Coïmbra (Portugal) om enkele aspecten te verduidelijken met betrekking tot de publicatie van het document De Boodschap van Fatima (Juni 2000).

Het verslag van het gesprek, dat we hierbij volgt, draagt de gezamenlijke handtekeningen van Monsignor Bertone en Zuster Lucia.

De laatste maanden, in het bijzonder na de pijnlijke gebeurtenissen de terroristische aanval op 11 september, zijn er artikelen verschenen in de Italiaanse en buitenlandse pers over vermeende nieuwe openbaringen door Zuster Lucia, aankondigingen van waarschuwingsbrieven naar de Paus en nieuwe apocalyptische interpretaties van de Boodschap van Fatima.

De verdenking wordt bevestigd, dat de H. Stoel niet de volledige tekst van het “Derde Geheim” zou bekend gemaakt hebben en bepaalde “Fatimistische” bewegingen hebben hun beschuldigingen herhaald dat de H. Vader Rusland nog niet heeft toegewijd aan het Onbevlekt Hart van Maria.

Met de goedkeuring van Kardinaal Ratzinger en de Bisschoppen van zowel Leiria-Fatima als van Coïmbra, werd het bijgevolg noodzakelijk geacht dat ik Zuster Lucia zou ontmoeten in aanwezigheid van P. Luis Kondor, SVD, Vice-postulator van het proces tot heiligverklaring van de Z. Francisco en de Z. Jacinta, en in aanwezigheid van de Priorin van het Karmelietessenklooster van de H. Teresa, om, rechtstreeks van de enig overlevende zienster, nadere verklaringen en inlichtingen te krijgen.

Het gesprek dat meer dan twee uur duurde vond plaats op zaterdagnamiddag 17 november. Zuster Lucia, die volgend jaar in maart 95 jaar zal worden, scheen het goed te stellen, ze was helder van geest en levendig. Tijdens het gesprek drukte ze haar liefde en haar devotie voor de H. Vader uit, voor wie ze heel veel bidt, zoals ook voor de ganse Kerk. Ze was verheugd om de verspreiding van haar boek Os apelos da mensagem de Fátima (De oproepen van de boodschap van Fatima), dat nu in zes talen vertaald is (Italiaans, Spaans, Duits, Hongaars, Pools en Engels) en waarvoor ze veel dankbrieven ontvangt.

Bij het bespreken van het probleem van het derde deel van het Geheim van Fatima, zei ze dat ze het boek dat door de Congregatie van de Geloofsleer gepubliceerd werd, aandachtig gelezen en er rond nagedacht heeft en ze bevestigt alles wat er in geschreven staat.

Aan hen, die hun twijfel hebben uitgedrukt dat een deel van het ”Derde Geheim” niet zou bekend gemaakt zijn, antwoordt ze : “Alles is gepubliceerd, er zijn geen geheimen meer.” Tot hen, die spreken en schrijven over nieuwe openbaringen, zegt ze : “Er is geen greintje van waar. Had ik nieuwe openbaringen gehad, dan zou ik daar met niemand over gesproken hebben, maar ze rechtstreeks aan de H. Vader hebben meegedeeld!”.

Dan sprak ze graag over haar jeugd en de moeilijkheden die ze had beleefd, eerst toen ze zuster werd, maar ook in de vriendelijke attenties, zoals de “vakanties” die ze in de jaren 1921-1924 met Mevr. Filomena Miranda, haar vormselmeter, doorbracht in Braga.
Toen haar gevraagd werd: “Welke invloed had het visioen van 17 juli op uw leven, voor het werd neergeschreven en aan de Kerk toevertrouwd?”, antwoordde ze: “Ik voelde me veilig onder de bescherming van O. L. Vrouw, die zorg draagt voor de Kerk en de Paus”. Ze voegde nog een detail toe aan haar verslag over het fameuze profetisch visioen:

Tijdens het visioen hield O. L. Vrouw, in schitterend licht, een hart in haar linkerhand en een rozenkrans in haar rechterhand.”

Wat is de betekenis van het hart in haar hand ”

“Het is een symbool van liefde, die beschermt en redt. Het is de moeder die haar kinderen ziet lijden en met hen mee lijdt, zelfs met hen, die haar niet beminnen. Ze wil ze immers allen redden en geen enkele verliezen van hen, die de Heer aan haar heeft toevertrouwd. Haar hart is een veilige schuilplaats. De devotie tot het Onbevlekt Hart van Maria is het reddingsmiddel in deze moeilijke tijden in de Kerk en in de wereld. De bedenking van Kardinaal Ratzinger aan het einde van zijn commentaar op het derde deel van het “Geheim” is zeer betekenisvol: “Mijn Onbevlekt Hart zal triomferen”, wat betekent dit? Het hart dat voor God open is, dat gezuiverd is door de beschouwing van God, is sterker dan geweren en allerlei wapens. Het “fiat” van Maria, het woord uit haar hart, heeft de geschiedenis van de wereld verandert, omdat het de Redder naar de wereld bracht, omdat, dank zij haar “ja” God mens kon worden in deze wereld en dat voor alle tijden kon blijven. De boze heeft macht in deze wereld, zoals we voortdurend zien en ervaren. Hij heeft macht omdat onze vrijheid zich voortdurend van God laat wegleiden. Maar sinds God zelf een menselijk hart aangenomen heeft en zo de vrijheid van de mens naar het goede, naar God, heeft gericht heeft de vrijheid om het kwade te kiezen, niet langer het laatste woord. Van dan af zijn de woorden van de Heer gegrond : “Weliswaar leeft ge in de wereld in de verdrukking, maar hebt goede moed: Ik heb de wereld overwonnen”. (Joh. 16.33) De boodschap van Fatima nodigt ons uit in deze belofte te vertrouwen.

Ik stelde haar nog drie vragen:

Is het waar dat, toen u met E.H. Luigi Bianchi en E.H. José dos Santos Valinho gesproken hebt, u twijfels geuit hebt over de interpretatie van het derde deel van het “Geheim?”

Zuster Lucia antwoordde: “Dat is niet waar. Ik bevestig volledig de interpretatie die in het Jubileumjaar gegeven werd”.

“Wat hebt u te zeggen over de koppige beweringen van Father Gruner, die handtekeningen verzamelt opdat de Paus eindelijk de toewijding zou doen van Rusland aan het Onbevlekt Hart van Maria, toewijding, die nog niet gebeurd is?”

Zuster Lucia zei: “De Karmelieten hebben de formulieren voor het verzamelen van de handtekeningen verworpen. Ik zei reeds dat de toewijding, die door O. L. Vrouw gevraagd was, in 1984 gedaan is en dat ze door de Hemel aanvaard werd”.

Is het waar dat Zuster Lucia diep geschokt is door de recente gebeurtenissen en dat ze niet langer kan slapen en dag en nacht bidt?”

Zuster Lucia antwoordde:“Dat is niet waar. Hoe zou ik in de dag kunnen bidden, als ik ’s nachts niet zou slapen? Wat legt men mij allemaal in de mond! Hoeveel dingen zegt men dat ik zou doen! Laat hen mijn boek lezen: daar vindt u alle aanbevelingen en oproepen, die overeenkomen met de wensen van O. L. Vrouw. Gebed en boete, samen met een groot geloof in de macht van God, zullen de wereld redden”.

Aartsbisschop Tarcisio Bertone

Zuster Maria Lucia van Jezus en van het Onbevlekt Hart.

In de publicaties van de “Fatimisten” vindt men veel bezwaren tegenover deze tekst. De meest gedetailleerde kritiek kan men vinden in het boek van Father Kramer. Laten we deze even samenvatten. Men zegt dat het gesprek "meer dan twee uur” duurde. Er was echter [zo schijnt het] geen audio- noch video-opname die voor het nageslacht “een zo cruciaal interview met de laatste levende getuige van de verschijningen in Fatima, aan de leeftijd van 84 jaar” (Bijgevolg dicht bij haar dood) kon bewaren. Er bestaat zelfs geen stenografische opname. Van deze historische dialoog bestaat er (omdat ze niet gemaakt werd) zelfs geen lijst van vragen en antwoorden, zoals vereist is bij elke respectabele interview-ondervraging. Boven al, omdat het hier ging om zulk een buitengewoon onderwerp en omdat de getuige bijna honderd jaar oud was en bijgevolg geen andere gelegenheid meer zou hebben om de waarheid te zeggen. Bijzonder omdat in dit geval de ondervraagde juist geraadpleegd werd om alle twijfels en strijdvragen weg te nemen.

Hoewel het interview “meer dan twee uur” duurde gaf Monsignor Bertone enkel zijn eigen beknopt verslag, met heel weinig geciteerde woorden van de zienster. Pater Kramer berekende dat uit deze twee uren de prelaat er in slaagde enkel 42 belangrijke woorden te distilleren [42], die tussen aanhalingstekens aan de zuster toegeschreven worden. Het is duidelijk om deze reden, om de schaarse inhoud wat aan te vullen, dat men er aan gedacht heeft de zienster een zeer lang citaat in de mond te leggen uit een toespraak van Ratzinger, die de 94 jarige zuster, zeker niet uit het hoofd geciteerd heeft, maar die ofwel gelezen werd ofwel later door anderen werd toegevoegd. Al bij al, maakt dit een zeer slechte indruk. Omdat er dan alleen enkele werkelijke woorden overblijven, die enkel twee minuten vergen om uitgesproken te worden. En wat zei de zienster tijdens de rest van de tijd ? Waarom was er zulk een vrees om alle echte woorden van Zuster Lucia te registreren ? Waarom meende men dat het zo riskant was het ganse onderhoud op te nemen met een videocamera of een bandopnemer of enkel een gewone stenograaf?

Het is duidelijk dat het, moest er niets te verbergen geweest zijn, het eenvoudigste was zuster Lucia vrij te laten spreken als men in aanmerking neemt dat de prelaat vond dat ze “het scheen goed te stellen, helder van geest was en levendig”. Als er niets te verbergen of niets te vrezen was, wat men kon en moest doen , was haar alles te laten zeggen, dit op video op te nemen op een manier, die alle twijfels zou wegnemen. Het zou nog beter geweest zijn haar de vragen te laten stellen door een onpartijdig persoon, of ten minste met onpartijdige getuigen, omdat Monsignor Bertone, zo zeggen de critici, alle tekens geeft in deze zaak betrokken te zijn om “zijn eigen geloofwaardigheid” te verdedigen tegenover een reeks goed gefundeerde bezwaren.

Men kan daar aan toevoegen dat geen enkele burgerlijke rechtbank een getuigenis als betrouwbaar zou aannemen, die niet persoonlijk gegeven wordt maar door een van de partijen in het geding gefilterd wordt, getuigenis, die eigenaardig genoeg in toto (volledig) het standpunt bevestigt van deze partij. Bovendien, de zuster behoort tot een slotkloosterorde en is bijgevolg afgezonderd van de wereld, ze voelt zich strikt en streng gehouden aan de gehoorzaamheid, had sinds 1960 het bevel gekregen te zwijgen, heeft niemand ontvangen zonder toelating van Rome (en kan bijgevolg noch spreken, noch bevestigen, noch ontkennen) en de prelaat is een van haar hiërarchische oversten. Door toch deze procedure te kiezen doet men objectief de geloofwaardigheid geweld aan van de paar woorden, die aan de zienster worden toegeschreven, in het bijzonder, omdat deze woorden tegenspreken wat ze vroeger verklaard had.

Een voorbeeld: zich baserend op dit verslag, zei de zuster dat ze, bij een ontmoeting met twee bevriende priesters, nooit de interpretatie in 2000 van het Derde Geheim in twijfel getrokken heeft (“Dat is niet waar. Ik bevestig volledig de interpretatie , die in het Jubileumjaar gegeven werd”). Evenwel – zoals Paolini noteert – het is juist Monsignor Bertone zelf, die, in een interview, dat het jaar tevoren plaats had (en waarvan het verslag gehecht werd aan het Vaticaans Fatima dossier) verklaarde : Zuster Lucia heeft gezegd dat ze niet van plan was enige interpretatie te geven van het Geheim. (“Ik schreef wat ik gezien heb, de uitleg komt mij niet toe, maar aan de Paus”). Waarom zou ze nu dan haar woorden terug nemen en het tegenovergestelde zeggen ? En waarom zou ze er toe komen zichzelf te herroepen over zulk onderwerp als ze zag dat - zoals Kardinaal Ratzinger herhaalde - “de Kerk niet de intentie heeft om een interpretatie op te dringen” en dat er bijgevolg “geen kerkelijke officiële interpretatie van het Visioen bestaat”?

Het is onaanvaardbaar en onjuist te zeggen, zoals Pater Kramer doet in zijn boek van 2002, dat dit een “gewone poging is om een gevangen getuige, die steeds belet wordt om zich te manifesteren en vrijuit te spreken, te manipuleren en uit te buiten”. Maar het is wel zeker dat, als men wenste alle twijfels uit de weg te ruimen, men niet op die manier moest te werk gaan. In dit document, dat geen interview is over de herinneringen van Zuster Lucia maar een uiterst belangrijk en definitieve opheldering over de twijfels, die bij miljoenen Katholieken opgekomen zijn, wijdt Monsignor Bertone enkele zinnen aan de herinnering van Zuster Lucia aan voorbije vakanties toen ze nog kind was in “Braga met Mevr. Filomena Miranda, haar vormselmeter”. Er was echter geen plaats om te spreken over het verslag van de vragen, die dit interview rechtvaardigden, noch van de antwoorden, die alleen Zuster Lucia eens en voor altijd in staat was te geven. Te weten : de vraag over wat er volgt op de zin over Portugal (de woorden van de H. Maagd, die door een “enz …” vervangen werden). De duidelijke en directe vraag over de voorgaande verklaringen over de “Toewijding van Rusland”. De vraag over de identificatie van de Paus, die gedood wordt , met de aanslag van 1981. Verder de vraag over de recente brief aan de Paus en ten slotte de vraag over de echtheid van de getypte brief van 1989 (die boven vermeld werd), en die, volgens Pater Gruner (in nr. 64 van de Fatima Crusader) een vervalsing was. Overwegend dat de Kardinaal Zuster Lucia reeds ondervraagd had over het initiatief van Pater Gruner omtrent de Toewijding van Rusland, was het ook vanzelfsprekend haar ook deze vraag te stellen.

Het wordt aan Zuster Lucia toegeschreven dat de toewijding van 1984 “door de Hemel aanvaard werd” [76]. Zoals Paolini echter opmerkt, brengt dit, op zichzelf, niets nieuws omdat er ook van de toewijding van 1942 [door Pius XII] gezegd werd dat ze “door de Hemel aanvaard was” maar waarvan ze ook verklaarde dat het niet overeenkwam met wat de Hemel gevraagd had. In elk geval, voegt Pater Kramer er aan toe : “Het is betekenisvol dat de Lucia van Bertone ons niet vertelt waar, hoe en wanneer ze “reeds gezegd heeft” dat de toewijding van 1984, die ze voordien als onaanvaardbaar had bestempeld, nu aanvaardbaar geworden is.

Dan is er ook een tegenstrijdigheid (de zoveelste) in Bertone’s verslag, die ons sprakeloos maakt. Ten eerste : volgens hem zegt Zuster Lucia dat ze geen verdere boodschappen gekregen heeft, terwijl ze ontkend dat ze daar over gesproken heeft (“Had ik nieuwe openbaringen gehad, dan zou ik daar met niemand over gesproken hebben, maar ze rechtstreeks aan de H. Vader hebben meegedeeld !”) en dan, enkele zinnen verder laat hij haar zeggen : “De toewijding, gevraagd door O. L. Vrouw werd gedaan in 1984 en werd door de Hemel aanvaard”. Pater Kramer werpt op : “Hoe kon ze dat weten, vermits ze geen nieuwe boodschappen kreeg?”

Deze opmerking was een beetje te pijnlijk om in het ongewisse te laten. Bijgevolg, vier jaar later, de dag na het overlijden van Zuster Lucia, gaf Kardinaal Bertone een interview aan La Repubblica en deed de verrassende onthulling : “Zuster Lucia had een visioen in 1984, het laatste “publieke”, waar nooit over gesproken is en tijdens hetwelk de Madonna haar dankte voor de toewijding in Haar naam, die ze aan de mystica had gevraagd”.

Nu, afgezien van het feit dat de prelaat ook deze keer niet sprak van de “Toewijding van Rusland” is het duidelijk dat met dit verzuim hijzelf ontkent dat het ooit gebeurd is en dat we geconfronteerd worden met een verwarrende episode. Het is voor de hand liggend dat, in het interview van november 2001, de vastberadenheid, waarmee Zuster Lucia verklaarde dat de(1984) toewijding “door de Hemel aanvaard was” voortkwam uit een visioen. En vermoedelijk, of er naar gevraagd was of niet, vertelde ze het aan Bertone om haar zekerheid te staven. Maar dan, waarom laat men ze dan enkele regels verder zeggen dat ze geen nieuwe openbaringen gekregen had?

Het motief lijkt zeer duidelijk. Tijdens dat interview moest Monsignor Bertone van Lucia de verklaring los krijgen , eerst dat de toewijding van 1984 aanvaard was en bovendien dat er geen nieuwe openbaringen geweest waren. Dit om al de geruchten en polemieken stil te leggen. En, ongeacht de logische tegenstrijdigheid tussen deze twee verklaringen, had de prelaat ze na mekaar gepubliceerd. Een kritisch oog merkt de tegenstrijdigheid. En bijgevolg – eigenaardig genoeg – toverden ze uit de hoge hoed het “niet gepubliceerde nieuws” van de verschijning van 1984 (beschreven als de “laatste publieke”. Het is duidelijk dat er andere “geheimen” waren).

Het “niet gepubliceerde nieuws” van de verschijning van 1984 spreekt echter tegen wat Zuster Lucia zegde in 2001. Zou men daaruit kunnen besluiten dat Zuster Lucia een onwaarheid vertelde tijdens de ontmoeting van november 2001, toen ze zei dat ze geen nieuwe openbaringen gekregen had? Of werden haar woorden in de mond gelegd, die niet van haar kwamen ? We zouden ons nog een derde hypothese kunnen voorstellen, die, ten minste in theorie, de zaken een weinig zouden kunnen redden. Door het feit dat Zuster Lucia en aan toevoegde : “Moest ik nieuwe openbaringen gekregen hebben, dan zou ik ze rechtstreeks aan de Paus gemeld hebben”, zou ze kunnen bedoeld hebben dat er nieuwe openbaringen geweest waren , maar dat ze deze enkel aan de Paus had gemeld. In elk geval, dit zou betekenen dat Zuster Lucia bij de ontmoeting de volle waarheid niet had gezegd [77].

Is het echter correct, op basis van deze tekst, de zienster leugens of halve waarheden toe te schrijven ? Laten we daar even over nadenken. In november-december 2001 was Zuster Lucia een hoogbejaarde persoon, die afgezonderd leefde van de wereld met het verbod iemand te ontmoeten, die gehouden was aan stilzwijgen en gehoorzaamheid en die niet in staat was de inhoud van het verslag over de ontmoeting te controleren, noch de woorden, die haar werden toegeschreven. In feite – en dit is nog een andere enorme abnormaliteit – blijkt het Italiaans verslag gezamenlijk getekend te zijn door Monsignor Bertone en Zuster Lucia. Het blijkt echter niet dat Zuster Lucia Italiaans sprak, aangezien in de ontmoeting van het vorige jaar, zoals Monsignor Bertone verklaarde, “we Spaans en Portugees spraken”. Het kan moeilijk het geval zijn dat in een jaar tijd een negentigjarige non het Italiaans geleerd had en daarom had te tekst moeten opgesteld zijn in het Portugees. Waarom bestaat er dan geen Portugese tekst ? En als hij bestaat, en als [zoals vanzelfsprekend zou zijn] Zuster Lucia enkel deze tekst had getekend, waarom was deze Portugese tekst dan niet gepubliceerd? En waarom was de Engelse tekst door de Zuster niet getekend?

Dit zijn zo ongeveer de vragen, die critici zich stellen en die zouden als gegrond moeten beschouwd worden. Ze vragen om een duidelijk antwoord.

Nu Zuster Lucia overleden is, is de algemene indruk dat er een immense gelegenheid verloren is gegaan om aan het nageslacht haar uitgebreid en grondig getuigenis na te laten over de meest buitengewone Mariale verschijningen in de geschiedenis van de Kerk en dat Zuster Lucia 45 jaar van haar leven (van 1960 tot aan haar dood) moest leven in een toestand, die aan niemand in de beschaafde wereld wordt opgelegd, zelfs niet aan de gevaarlijkste misdadigers. Van af de tijd van Paus Johannes XXII, had men in het Vaticaan er genoeg van het getuigenis van Zuster Lucia te horen. Zo sterk dat ze niet tevreden waren met haar eenvoudig te beletten te spreken en of gelijk wie te ontmoeten, die zou onthouden wat ze zei. Maar van uit de omgeving van de Vaticaanse Curie - ik heb persoonlijke getuigenissen over wat er in de jaren 80 gebeurd is - ging men zo ver dit nonnetje van een slotklooster te discrediteren en het haar onmogelijk te maken zichzelf te verdedigen. Ze bestempelden haar als een “grafomane” [een persoon die geobsedeerd is om dingen te schrijven] en een “geobsedeerde om in het middelpunt van de belangstelling te staan” omwille van de dringende verzoeken (die nooit werden bekend gemaakt) die ze voortdurend, jaren lang, naar het Vaticaan had gezonden.

Onze generatie heeft jaren lang geleefd met de mogelijkheid om de laatst levende getuige van Fatima te horen, maar is verstoken gebleven van dit niet te vergelijken getuigenis. De enkele woorden, die aan haar werden toegeschreven in de boven vermelde documenten zijn van deze aard dat ze geen objectieve geloofwaardigheid hebben. Bijgevolg, wat Zuster Lucia betreft, zijn boven alles haar stiltes betekenisvol. Het is voldoende het boek te bekijken, waarvoor ze de toelating gekregen had om het te publiceren in 2001 en dat werd uitgegeven door de Vaticaanse uitgeverij en dat duidelijk “over de Tiber” een aandachtige redactie had ondergaan [78].

Niettemin, onbegrijpelijk : Er is hieromtrent in de 310 bladzijden waarin Zuster Lucia zich uitgebreid kon uitdrukken over bovenvermelde onderwerpen en grondig de verklaringen, die Monsignor Bertone aan haar toeschreef, kon uitdiepen en verklaren, geen enkel commentaar. In het geheel niets over het in 2000 bekend gemaakte Derde Geheim, noch over de interpretatie, die er aan gegeven werd (die verwees naar de aanslag op de Paus), noch over de Toewijding van Rusland (waarvan men veronderstelde dat ze in 1984 gedaan werd), noch over het mysterie van de zin over Portugal, noch over de menigvuldige polemieken, die de vorige jaren ontstonden over haar veronderstelde interviews en brieven en ook niet over de brief, die ze aan de Paus overhandigd had. Dit is eerder eigenaardig omdat dit zeker een buitengewone gelegenheid zou geweest zijn om, zwart op wit, de volledige waarheid te verkondigen. In de plaats daarvan, niets. Dit alles is nog vreemder als men bedenkt dat ze dit boek geschreven heeft als “antwoord en verduidelijking voor twijfels en vragen, die men mij heeft voorgelegd”.

Waarom dan, tussen al de cruciale onderwerpen, die zulke hartverscheurende vragen hebben opgeroepen bij de Katholieke gelovigen, is niets van dit alles in beschouwing genomen ? Hoe is dit mogelijk ? Hoe kan men dit stilzwijgen van haar interpreteren ? Als de antwoorden, die aan Zuster Lucia toegeschreven worden in de verslagen van de twee ontmoetingen met Bertone betrouwbaar zijn, waarom heeft ze die dan niet herhaald en bevestigd ? Dat zou in het belang van het Vaticaan zelf geweest zijn ? In de plaats daarvan – nee, stilte. Ze herhaalt ze in het geheel niet. Ze vernoemt zelfs deze thema’s niet. Onvermijdelijk kan men besluiten dat deze diepe stilte van haar erg veelzeggend is, omdat het duidelijk een keuze is. Ze wilde niet bevestigen wat men haar in de mond gelegd had [79].

De indruk die men over houdt van de “manipulatie” van de laatste getuige van Fatima, van deze kerkelijke verklaringen en contradicties, is er een van een zekere hooghartige houding en van een aan de omstandigheden aangepaste en kleurrijke versie van de waarheid. Als het ware alsof de publieke opinie, de massamedia en de gelovigen niet weten hoe kritisch te redeneren en tegenstrijdigheden en ontwijkende antwoorden te zien.

Het interview van Kardinaal Bertone in La Repubblica op 17 februari 2005, bij zijn terugkeer uit Fatima, waar hij de begrafenismis voor Zuster Lucia had gecelebreerd, in naam van de Paus, voegt er verrassing na verrassing aan toe. Voor de eerste maal, met betrekking tot het Derde Geheim, dat in 2000 was bekend gemaakt, verkondigt Kardinaal Bertone uitdrukkelijk dat, wat hij altijd bedekt had te kennen gegeven (“De Madonna voorspelde de moordaanslag”), maar hij voegt er ook aan toe “deze interpretatie is niet definitief”. In welke zin ? Men weet het niet.

Dan formuleerde de prelaat enkele verrassende stellingen : “Profetieën moeten steeds geïnterpreteerd worden. Het volstaat te denken aan de Apocalyps, of de tekenen uit de Hemel. Zijn deze misschien reeds niet zichtbaar geweest met de vliegtuigen, die de Twin Towers deden instorten ?” Laten we dit eens aandachtig overlezen en de moeilijke constructie van deze zin ontwarren. Het lijkt er op dat Monsignor Bertone, op dat moment de tweede in bevel van de Congregatie van de Geloofsleer en op heden Vaticaans Staatssecretaris – hij, die in opdracht van de H. Stoel de relaties met Zuster Lucia en de bekendmaking van het Derde Geheim “had verzorgd” – ons wil vertellen dat de aanslag van 11 september 2001 iets te maken heeft met de Apocalyps en met Fatima. Een echte primeur ! Eigenaardig genoeg dachten echter noch de interviewer, noch de geïnterviewde er aan zulk een sensationele bevestiging verder te verklaren – bevestiging, waarvan trouwens geen spoor terug te vinden is in voorgaande interviews van Bertone (te beginnen met dit van november-december 2001, waar verklaard werd dat het juist de bedoeling was de Apocalyptische veronderstellingen, die gewekt waren door september 2001 te ontkrachten). In feite, in een volgend interview , een anderhalf jaar later, toen hij juist Staatssecretaris geworden was, verklaart hij juist het tegenovergestelde : te weten, dat Zuster Lucia nooit Fatima in verband gebracht had met de aanval van 11 september 2001 [80].

Als we echter terugkeren naar het interview dat La Repubblica na het overlijden van Zuster Lucia publiceerde, zijn de verrassingen nog niet over. Als men Kardinaal Bertone de vraag stelde over de redenen waarom de Paus het Derde Geheim niet vroeger had bekend gemaakt, antwoordde hij ontwijkend, sprekend over Wojtyla als over het “voorwerp en slachtoffer van de profetie”. Hij voegde er dan aan toe : “Zeker heeft een Paus er reeds aan gedacht de stilte te breken : Het was Paulus VI, die in 1967 naar Fatima ging om langdurig met Zuster Lucia te spreken om haar uitleg te laten geven”. Nu, gelijk wie, die een minimum kennis heeft van de zaak Fatima, weet dat juist het tegenovergestelde gebeurde. Het was een sensationeel incident. De pijnlijke scène werd door Aura Miguel beschreven in een boek, waarvoor, onder andere, Monsignor Bertone het voorwoord schreef. Wat was er gebeurd ? “Toen de Paus naderde vroeg de zuster hem te kunnen spreken en zei dat ze een boodschap had voor hem. Paulus VI had geen tijd voor haar en zei Lucia te gaan spreken met haar bisschop” (Aura Miguel, Totus Tuus, p. 61).

Hier volgt dezelfde scène, beschreven door Andrea Tornielli : “Zuster Lucia is geknield, men kan zien dat ze iets aan de Paus zegt, maar daar “verandert de houding van de Paus. Men kan aan de gebaren zien dat hij “nee” zegt en dat hij de zienster uitnodigt niet verder aan te dringen. Lucia had een gesprek onder vier ogen gevraagd. Montini nodigt haar beleefd maar kordaat uit zich tot haar bisschop te wenden”. In feite “wilde de Pus niet persoonlijk met haar spreken” en “de weigering van de Paus werd voor altijd vastgelegd op de films van de cameramensen”. Iedereen kan de verveelde weigering van Paus Montini zien.

Wat er bijgevolg gebeurde is juist het tegenovergestelde van wat Bertone zegt. Hij zei toen ook een aantal dingen, waarover het goed is even stil te staan. Zo verklaarde de prelaat, bij voorbeeld, (op de begrafenis van Zuster Lucia) : ”We zullen weten of er andere beschouwingen of waarheden in haar brieven staan omdat deze één voor één zullen onderzocht worden bij het proces van zaligverklaring, dat binnenkort zal beginnen. En er zijn veel brieven, want ze hield er van om te schrijven”. Hier stelt zich spontaan de vraag : In het fameuze interview van november-december 2001 zei Bertone, verwijzend naar “tot ieder die schrijft en spreekt van nieuwe openbaringen” dat Lucia antwoordde : “Dit is niet waar”.

Hoe komt het dat dezelfde prelaat, die het verslag gemaakt had, twee dagen na het overlijden van de zienster, en in het vooruitzicht van de opening van het proces tot zaligverklaring, dat brieven van de zuster zal aan het licht brengen, het nu voor mogelijk houdt dat er “andere waarheden” in deze brieven van Lucia staan (die nu “vele brieven” geworden zijn)? En waarom werd er niet uitgelegd wat deze “vele brieven” zijn, waarvan “ze hield om ze te schrijven” ? Waren dat brieven naar de Paus, zoals deze , die op 13 mei 2000 in Fatima overhandigd werd en waarover niets gekend is ? Waren er nog andere brieven?

Het eigenaardige is dat dezelfde Monsignor Bertone, door Andrea Tornielli in 2000 geïnterviewd, ontkende dat er andere documenten zouden bestaan van Zuster Lucia. Na aandringen van de journalist, antwoordde hij : “Maar welke weglatingen, welke verduisteringen ! De faxen van de Congregatie voor de Geloofsleer zijn overlast. Zoveel mensen zonden brieven, verzoeken, boodschappen. Veel traditionalistische kringen geloven dat er iets anders is, er is echter niets anders”.

Eigenaardig evenwel, dat, vijf jaar later, juist na het overlijden van Zuster Lucia, dezelfde prelaat bekend maakt dat “er vele brieven (van Lucia) zijn, omdat ze er van hield te schrijven”. Niet alleen brieven. Zoals ik reeds schreef kwamen we in 2006 te weten, een jaar na het overlijden van de zuster – bijna per toeval – dat er al ongeveer vier jaar een boek van Zuster Lucia in het Vaticaan was, dat moest toegevoegd worden aan de enorme hoeveelheid documenten over Fatima, die achter slot en grendel geplaatst zijn. Dit werd bekend gemaakt, bijna zonder er enige aandacht aan te besteden, door Pater Jeremiah Vechina, de provinciale overste van de Karmelieten. Dat werk, dat door de overste van de Karmelietessen aan Lucia was gevraagd in 1955 “werd naar Rome gezonden op bevel van Paulus VI, maar bleef vergeten in de Vaticaanse archieven.

Vergeten ? Een onprettig eufemisme om te zeggen dat de publicatie er van geblokkeerd werd – voor de zoveelste keer – en dat het boek werd geheim gehouden. De reden werd nooit opgehelderd. Het is vreemd dat jaren lang het bestaan van andere documenten afkomstig van de zienster officieel ontkend werd en dat enkel na de dood van de zuster, met het oog op haar proces van zaligverklaring, iedereen zich bewust wordt van een hoeveelheid brieven, geschriften en boeken, die jaren geleden aan het Vaticaan werden bezorgd en daar op een vreemde manier “vergeten” werden. (Ze waren zeker geschreven voor haar dood, zo hoopt men toch, maar het ware beter geweest ze in hun context te plaatsen toen ze nog leefde).

Onmiddellijk na de dood van Zuster Lucia, zei , onder andere, zelfs de rector van het heiligdom van Fatima, Monsignor Luciano Guerra in een interview aan Avvenire (17 februari 2005) dat er “vele niet gepubliceerde geschriften bestaan van Zuster Lucia, misschien zelfs een dagboek …”

In het interview van 2005 voelde Kardinaal Bertone het zelfs noodzakelijk er aan toe te voegen dat de zuster “op het einde zelfs een computer gebruikte” – woorden, die ongetwijfeld bedoeld zijn om van antwoord te dienen aan hen, die de echtheid van de brieven van 1989 in twijfel trekken. Deze woorden leiden echter tot heel wat verwarring. Dat “op het einde”, dat is aan 98 jaar, zou de zienster geleerd hebben zich te bedienen van een computer. Dit lijkt eerder vreemd, het kan nochtans niet uitgesloten worden. Daaruit volgt echter niet dat ze deze reeds gebruikte in 1989, vooral omdat in 1989 de computer nog niet zo wijd verspreid was in kantoren, daarom is er reden om te twijfelen dat er reeds computers zouden te vinden geweest zijn bij 90jarige zusters in een slotklooster in Portugal. In elk geval weten we dat de zienster, heel wijs, steeds schreef wat er van haar gevraagd werd, zelfs de laatste jaren, met haar kenmerkend geschrift en handtekening.
Kreten en gefluister
Er zijn verscheidene andere personen van wie de getuigenissen de “Fatimistische pers” hebben laten afleiden dat de officiële versie niets bijbrengt en dat de waarheid verborgen gehouden werd. Ik zal er maar enkele citeren. De meest gezagsvolle lijkt Kardinaal Ciappi, theoloog van het pauselijk huis van 1955 tot 1989, van Pius XII tot Johannes-Paulus II. De prelaat onthult - in een brief aan Professor Baumgartner, die gepubliceerd werd in maart 2002, maar die door de Kardinaal voor 2000 geschreven werd - dat “in het Derde Geheim, onder andere, voorspeld wordt dat de grote geloofsafval in de Kerk begint aan de top”. Men kan veronderstellen dat een zo belangrijke en ernstige Kardinaal, door zoveel pauzen gewaardeerd, geen spelletje zou spelen, zeker in zulke delicate en ernstige zaken. Daarom moeten zijn woorden heel ernstig genomen worden. We weten echter niet hoe en wanneer hij het Derde Geheim heeft leren kennen (waarschijnlijk in de tijd van Johannes XXIII). Nochtans, met zekerheid kunnen we zeggen dat deze zin niet lijkt te verwijzen naar de tekst die in 2000 bekend gemaakt werd.

Dan is er een verslag, dat door 30 Giorni (april 1991) gepubliceerd werd over een ontmoeting in 1985 , die één uur duurde, tussen Kardinaal Oddi en Zuster Lucia, toen hij naar Fatima ging om de plechtigheden van 13 mei te leiden. Oddi vroeg de zienster waarom het geheim niet bekend gemaakt was. Zuster Lucia, die jaren lang om de bekendmaking gevraagd had, vertelde hem dat ze, sprekend over dit probleem, in een private ontmoeting met Paus Wojtyla in 1982, de H. Vader haar gezegd had, dat het niet bekend gemaakt was “omdat het slecht zou kunnen geïnterpreteerd worden” [81].

Toen Kardinaal de woorden van de Paus, die door Zuster Lucia geciteerd werden , hoorde, leidde hij hieruit af dat het Derde Geheim “bepaalde ernstige fouten voorspelde, die door de Kerk onvrijwillig werden begaan en die, omwille van een slechte interpretatie, nu door moeilijke tijden gaat”. Het was duidelijk dat Oddi verwees naar het Concilie, of eerder naar verkeerde interpretaties van het Concilie en de ontaarding, die er uit ontstond. Feitelijk legde hij in en ander interview uit : “Naar mijn mening is, wat er geschreven is, min of meer, dat de Paus in 1960 een Concilie zou samengeroepen hebben, waaruit, in tegenstelling tot wat hij bedoelde, vele moeilijkheden zouden ontstaan voor de Kerk”.

Er is Pater Jose dos Santos Valinho, Salesiaan, geboren in Fatima en, vooral, de neef van Zuster Lucia. Hij had bijgevolg steeds toegang tot de zienster. Hij werd geïnterviewd kort voor de bekendmaking van het Geheim in 2000 en zei : “Ik heb mijn eigen idee, dat natuurlijk volledig verkeerd kan zijn. Ik ben van oordeel dat dat deel van Geheim betrekking heeft op de Kerk, van binnen. Misschien moeilijkheden in de geloofsleer, een crisis in de eenheid, wonden, rebellie, verdeeldheden. De laatste zin, die door mijn tante geschreven werd en die het nog steeds onbekende deel van het Geheim voorafgaat, zegt : “ In Portugal zal het dogma van het geloof altijd bewaard blijven”. Daarna volgt de passage, die we niet kennen. Deze zin maakt echter duidelijk dat het thema van het ontbrekende deel zou kunnen betrekking hebben op de vorige, wel gepubliceerde, zin. Daarom, in andere delen van de Kerk zal dit dogma wankelen. We blijven echter in het gebied van de veronderstellingen”.

In het voorwoord van het boek, waarin Pater Valinho’s commentaar verschijnt, aanvaardt de befaamde Marioloog, René Laurentin, de thesis van Pater Valinho, volgens dewelke “Het fameuze Geheim gaat over de Kerk” en hij voegt er aan toe “Zoals Kardinaal Ratzinger verklaart”. (Duidelijk verwijzend naar het gepubliceerde interview met Messori).

Maar de getuige, die de meest explosieve verklaringen aflegde, is Pater Malachi Martin, voormalig Jezuïet, professor aan het Pauselijk Bijbelinstituut en nauwe medewerker van Kardinaal Bea, de belangrijke voorstander van het Concilie (bijzonder onder Johannes XXIII). In 1998 gaf Martin een sensationeel interview op de Art Bell Show, waarin hij een verslag gaf van wat er “achter de schermen” in het Vaticaan gebeurt en over de “oorlog op leven en dood” tussen de progressisten en de traditionalisten. Op een bepaald moment stelde de interviewer hem een vraag over het Derde Geheim van Fatima en de geestelijke, die beweert dat hij het, wegens zijn nauwe verbondenheid met Kardinaal Bea, gelezen heeft, legde uit dat de bekendmaking er van verwoestende gevolgen zou hebben : “Het zou een shock zijn … het zou op verschillende manieren de mensen treffen. Sommigen, moesten ze te weten komen dat dit het echte Derde Geheim is, zouden zeer kwaad worden”. Deze woorden laten een voorspelling vermoeden van een catastrofe, maar als de interviewer herinnerde aan de verschrikkelijke planetaire rampen, die in het document van Neues Europa te lezen zijn en vroeg of het Derde Geheim wel zo traumatisch is, was het antwoord van Martin : “Erger”. Tegenover de ontstelde journalist herhaalde de geestelijke : “Veel erger. Kijk, ik ga voorzichtig te werk. Het centraal element van het Derde Geheim is verschrikkelijk en is daarin (de passage, die u me voorgelezen hebt) niet vermeld.

De journalist vroeg dan : “Zegt u me dat, wat er in het Derde Geheim staat, verschrikkelijker is dan wat ik zojuist gelezen heb ?” “O, ja dat is zo. Wat u immers zojuist gelezen hebt, is essentieel een uitroeiing door natuurkrachten … Het is alsof de natuur in opstand komt tegen het menselijk ras. Dat is wat er in feite gebeurt door middel van deze verschrikkelijke catastrofen en kastijdingen. En dat is niet de essentie van het Derde Geheim, dat is niet, wat het meest angstwekkend is”.

Tegenover de verwonderde reactie van de interviewer legde Martin uit : “Ja het gaat de verbeelding te boven”. Het bekend maken ? “Het zou moeten bekend gemaakt worden”, “ze gingen het bekend maken”, maar er is het probleem van de shock, van het schandaal, van het verschrikken van de mensen en van het mensdom in het algemeen … Ik zou willen in staat zijn om het te doen omdat een zaak van deze aard, voor zover het menselijk kan voorzien worden, een shock zou veroorzaken, mensen zou schrik aanjagen, de biechtstoelen op zaterdag avond zou vullen, kathedralen zou vullen, de basilieken en de kerken zou vullen met gelovigen op hun knieën en kloppend op hun borst”.

Het is duidelijk dat dergelijke beschrijving van het Derde Geheim geen betrekking heeft tot het visioen dat in 2000 werd bekend gemaakt, maar tot een andere tekst. Pater Martin voegt er zo aan toe : “Het Geheim was [door de Hemel] bedoeld voor het volk, niet voor de Paus of de Bisschoppen. Het was bedoeld om in 1960 bekend te worden gemaakt, op uitdrukkelijk verzoek van de Hemel …De Paus besloot dat het beter zou zijn dat de wereld het niet zou weten, in tegenstelling met het bevel van de Koningin van de Hemel, het bevel dat Ze de Paus langs de kinderen gaf : het te publiceren. Daarom is de wil van God niet gedaan”. Pater Martin deed veel moeite om te benadrukken dat het niet de Kerk is, die de profetie geheim houdt, maar “enkel de mensen van de Kerk, die niet trouw zijn aan hun roeping”. (Het onderscheid tussen de Kerk en de mensen, die er deel van uitmaken, is theologisch correct). Dan voegde hij er aan toe : “Paus Johannes XXII dacht niet dat het Geheim in 1960 moest bekend gemaakt worden. Het zou de onderhandelingen geruïneerd hebben, die op dat moment met Nikita Chroutchov, die toen aan het hoofd stond van de Sovjetunie, aan de gang waren. En daarnaast had hij een eerder andere levensvisie, een visie die twee jaar later duidelijk zou worden, met de opening van het Concilie, in zijn toespraak tot de verzamelde bisschoppen van 11 oktober 1962, in de Sint Pieters-Basiliek … Hij spotte, minachtend, met degenen, die hij “onheilsprofeten” noemde. En er was bij niemand van ons enige twijfel dat hij het had over de drie kleine profeten van Fatima, waar hij vijandig tegenover stond.

"Niettegenstaande dit”, zo ging Pater Martin verder, “zal op een dag het Geheim bekend gemaakt en vervuld worden. Alleen zal het deze keer pijnlijk zijn … We kunnen het niet vermijden, het is te laat. We kunnen de gevolgen wat temperen als we weten over wat het gaat … Bidt, ontvangt de H. Communie, bidt de Rozenkrans. Het zullen evenwel, ongelukkiglijk, geen gemakkelijke dagen zijn”. En tenslotte een angstwekkende “nieuwsflash”. Een luisteraar komt tussenbeide, juist over de inhoud van het Geheim en verwijst naar confidenties, die hij gekregen had van een Jezuïet en zegt dat hij van hem gehoord heeft dat het vermoedelijk spreekt over een Paus, die “onder de controle van Satan zou staan. Paus Johannes huiverde en dacht hij het kon zijn”. Pater Martin antwoordde : “Ja, het lijkt er op dat deze persoon een kans gehad heeft het te lezen ofwel kennis gekregen heeft van de inhoud van het Geheim”. Dan kwam hij tot de kern van de zaak : “Het is voldoende vaag om twijfel te veroorzaken, maar het lijkt dat te zijn”.

Dat zei Pater Martin. het is evenwel nodig zich af te vragen welke geloofwaardigheid deze verklaringen hebben. Het is moeilijk om te zeggen. Er is echter een punt dat zorgen baart. Hoe en wanneer zou Martin kennis kunnen genomen hebben van het Derde Geheim ? “Ik kon het op een morgen, vroeg in februari 1960 – zo zei hij – lezen”. De Kardinaal, die het me toonde [Bea] was aanwezig geweest op de vergadering, die Paus Johannes XXIII gehouden had in 1960, om bij een aantal kardinalen en bisschoppen na te gaan wat ze meenden wat gedaan moest worden met het Derde Geheim”.

Deze informatie is verrassend. De feiten waren niet zo. We reconstrueren ze in het kort. Pater Laurentin legde uit dat Johannes XXIII in de zomer van 1959 uiterst vertrouwelijke raadplegingen had op Castelgandolfo. Dan, zonder rekening te houden met deze voorafgaande gesprekken, “opende” hij het Geheim officieel, enkel in aanwezigheid van Kardinaal Ottaviani, Prefect van het Heilig College … De officiële opening in aanwezigheid van Kardinaal Ottaviani was niet het officiële besluit van het privaat onderzoek, die buiten het H. Officie gevoerd werd”.

Monsignor Capovilla beweert dat de raadpleging werd uitgebreid met verschillende medewerkers : “De inhoud van de brief [sic !] werd bekend gemaakt aan alle verantwoordelijken van het H. Officie en het Staatssecretariaat en ook aan andere personen”. Frère Michel geeft als commentaar : “Betekent dit misschien dat Johannes XXIII al deze mensen de juiste en volledige tekst van het Geheim, dat Zuster Lucia neergeschreven had, heeft laten lezen ? We hebben grondige redenen om daaraan te twijfelen … Zonder twijfel beperkte de Paus zich om met hen er over te spreken. Sommigen sprak hij er reeds over in 1959, de meesten in 1960 en later en dan wel op een eerder omfloerste manier”.

Daarom is het eerder moeilijk te geloven dat een kardinaal zoals Bea, in de Kerk van die tijd, zijn medewerker zou hebben in kennis gesteld van een zo explosief document, waarop de Paus een absolute verplichting tot geheimhouding had gelegd. Maar bovendien is het onvoorstelbaar dat in februari 1960 een kardinaal gewoonweg zou beschikken over het Geheim, alsof het een artikel was uit een dagblad, dat hij voor de grap naar het Vaticaan zou meegebracht hebben om het te kunnen laten lezen van links naar rechts, zoals een krantentitel. Eerlijk gezegd, zo iets stemt niet overeen met het formidabele “cordon sanitaire” waarvan we weten dat het “over de Tiber” was ingesteld sinds de tijd van Pius XII, die [niet bij toeval] het Derde Geheim bij zich hield, in zijn slaapkamer. Zoals we zullen zien, ook Johannes XXIII, nam het onder zijn persoonlijke hoede dicht bij zijn bed.

Het is nog meer onwaarschijnlijk dat de kardinaal zijn medewerken niet het oorspronkelijke, maar een kopij of een overgeschreven nota van het Geheim aan zijn medewerker zou laten lezen hebben, zowel omdat Martin dit zo niet zegt, maar eerder zegt “hij toonde het aan mij” en “hij liet het me lezen” en ook omdat een toelating tot kopiëren vanwege de Paus zou betekend hebben dat hij wilde dat het uitlekte.

Tenslotte is er iets dat niet klopt in de “verklaringen” van Malachi Martin, die in elk geval controversieel genoeg is. In de uitgebreide biografie, die hij aan Kardinaal Bea opdroeg, Aostino Bea, De Kardinaal van de eenheid, citeert Stjepan Schmidt, die de bijzondere secretaris van de Kardinaal geweest was, Malachi Martin enkel één keer als “een auteur, die meer dan gelijk welke andere, uit is op sensatie” dit met betrekking tot een boek over gebeurtenissen achter de schermen in het Vaticaan en dat gepubliceerd werd onder een schuilnaam. Over dit boek zei de kardinaal glimlachend: “Er is bijna niets waar van deze beweringen”. Het is echter waar dat hij verplicht was deze commentaar te geven en dat ze opgenomen was in een boek ter verdediging van de kardinaal.

Maar zelfs twee onderzoeksjournalisten, Gordon Thomas en Max Morgan-Witts, die uitgebreide studies deden over de twee conclaven in 1978, die gevuld waren met internationale feiten achter de schermen en spionage, beschreven het boek van Martin, Het laatste conclaaf, als “zeer geromantiseerd” maar erkenden er, volgens hun mening, de kenmerken in van “een scherp kritisch inzicht over het gezag van Paulus VI”. (Vooral in verhouding tot Sindona). Juist omwille van het karakter van het journalistieke werk van Martin – dat polemisch was tegenover de Vaticaanse hiërarchie – is het eerder twijfelachtig dat als de ex-Jezuïet rechtstreeks kennis had van het Derde Geheim, hij de inhoud niet zou bekend gemaakt hebben. Het is waar dat Kardinaal Bea, toen hij Martin het Geheim bekend maakte, deze had doen beloven of zweren te zwijgen. Logischerwijze zou de kardinaal zelf volledige geheimhouding gezworen hebben toen hij door de Paus in kennis gesteld werd van het Geheim. Door zijn medewerker de gelegenheid te geven het te lezen zou hij tekort gedaan hebben aan deze plechtige verplichting. Met dit alles kan men niet uitsluiten dat Pater Martin in kennis kwam van het Geheim, misschien door er over te horen spreken door de kardinaal (misschien bevatten zijn woorden verschillende waarheden). Het is echter moeilijk te geloven dat hij het werkelijk zag en las met zijn eigen ogen.

Voetnoten

[76] Een eigenaardige formulering, gezien het goede Italiaans, waarin de documenten van het Vaticaan doorgaans zijn opgesteld. Nog eigenaardiger, zoals Paolini vermeldt, is een andere passage in het verslag van Bertone : “Wat hebt u te zeggen over de koppige beweringen van Father Gruner, die handtekeningen verzamelt opdat de Paus eindelijk de toewijding zou doen van Rusland aan het Onbevlekt Hart van Maria, toewijding, die nog niet gebeurd is ?” We zijn verstomd van deze laatste zin. Zoals Paolini doet opmerken, zou men kunnen verwachten dat de Kardinaal zou zeggen : “De toewijding waarvan ze beweren dat ze nog niet werd gedaan” of “de toewijding, waarvan men vermoed dat ze niet gedaan is”. (p.142) Op de manier, waarop dit werd gerapporteerd, zegt deze zin juist het tegenovergestelde van wat de Kardinaal wilde bevestigen. We moeten ons ook er aan herinneren dat in vroegere geschriften, de Kardinaal nooit gesproken heeft over de “Toewijding van Rusland” maar steeds over een algemeen en universeel “toevertrouwen”. Strikt gesproken, heeft Monsignor Bertone bijgevolg nooit gezegd dat de Toewijding van Rusland gedaan werd.

[77] In elk geval, wanneer en van wie kon Monsignor vernomen hebben wat hij in 2005 vermelde ? Het is normaal te denken dat – als het niet van Zuster Lucia was – hij het vernam in het Vaticaan tussen november en december 2001, maanden waarin men bezig was het verslag op te stellen, dat uitlekte tussen de vergadering van november en de publicatie in de Osservatore Romano. Daarom was hij op de hoogte dat er nieuwe verschijningen geweest waren toen hij de tekst schreef voor de L’Osservatore. Zo niet, kon en moest hij in het interview met La Reppublica in 2005 uitgelegd hebben (ook om zijn eigen werk te verdedigen) dat hij in 2001 hier geen weet van had omdat Zuster Lucia het hem niet zou gezegd hebben.

[78] In de inleiding legt de bisschop van Leiria-Fatima uit dat de Zuster Lucia de toelating gevraagd had aan het Vaticaan om dit boek te schrijven omdat ze “overspoeld werd met voortdurende en dringende vragen over de verschijningen en de zieners, over de ontvangen boodschappen en over de reden van sommige verzoeken, die er in te vinden zijn”. Dit alles toont hoeveel honger en dorst er is bij de Katholieken om Fatima te kennen en te begrijpen en over nog niet opgehelderde zaken. De zienster had de toelating gevraagd om “in het algemeen te antwoorden omdat ze niet in staat was aan ieder afzonderlijk te antwoorden”. (Zr. Lucia, De oproepen van de boodschap van Fatima, p.3) Ze kreeg – eigenaardig genoeg – de toelating tussen het eerste gesprek met Monsignor Bertone (april 2000) en het tweede (november 2001). In de verslagen van beide gesprekken wordt, eigenaardig, dit boek telkens vermeld. Het is alsof de “medewerking” van de zuster bij deze gesprekken de voorwaarde was om de toelating te krijgen voor deze publicatie.

[79] Een jaar na het overlijden van Zuster Lucia werd er een boekje gepubliceerd onder het (postuum) handteken van de zienster : “De boodschap van Fatima”. De provinciale overste van de Karmelietessen vroeg Zuster Lucia waarschijnlijk “alle bijzonderheden aangaande de boodschap van het begin tot het einde neer te schrijven”. Om precies te zijn : Het is uit het voorwoord dat we leren dat Zuster Lucia reeds een boek schreef in 1955. “Dit boek werd echter naar het Vaticaan gezonden op bevel van Paulus VI” en werd nooit gepubliceerd. De provinciale overste van de Karmelietessen zei dat “de inhoud van het boek kennende” men het voorstel gedaan had dat ze, in plaats van het boek te publiceren, ze dit ander boek zou schrijven “in een verschillende stijl”. Deze eigenaardige publicatie-tussenkomst heeft geleid tot een boekje met herinneringen, dat door de dood van de zuster onderbroken werd. In het eerste deel zijn de herinneringen hernomen, die reeds volop in haar “herinneringen” beschreven zijn. In het tweede deel vind men zaken terug uit het betwiste interview met Carlos Evaristo. Te beginnen met het eigenaardige nieuws dat Gorbachev voor de Paus geknield had. Nieuws, dat op 2 maart 1998, door de woordvoerder van het Vaticaan, Navarro-Vals ten stelligste werd tegengesproken. Eigenaardig, de uitgevers van het boekje, dat gepubliceerd werd door het pastoraal secretariaat van de Karmel van Coïbra, vermeldt deze Vaticaanse ontkenning in een voetnoot, maar voegt er aan toe : “Nochtans, Zuster Lucia schreef hierover omdat ze het vernomen had van een betrouwbare bron” (p.55), alsof ze de leugen aan het Vaticaan wilde toeschrijven. Het boek schrijft Zuster Lucia de eigenaardige mening toe dat de profetie van de Madonna “dat Rusland zich zal bekeren” niet moet begrepen worden als een bekering naar het Christendom, maar als “een omvorming van kwaad naar goed, in andere woorden, een verandering” (pp.55-56). Wezenlijk is het de bedoeling de verandering van regime in Rusland voor te stellen als “de bekering” die door de H. Maagd werd voorspeld. Deze ongelofelijke bewering is duidelijk volledig in tegenspraak met al wat Zuster Lucia steeds heeft gezegd, vermits ze niet enkel “bekering” interpreteerde als de terugkeer van Rusland naar het Christendom uit het atheïsme, maar juist als een terugkeer naar het Katholieke geloof. Pater Alonso, waar ze zo dikwijls mee gesproken heeft, schreef in 1976 “We moeten bevestigen dat Lucia steeds dacht dat “bekering” niet beperkt is tot het verlaten van het Marxistisch atheïsme en de terugkeer van het Russische volk naar de Russisch-Orthodoxe kerk, maar eerder puur, simpel en ten volle betrekking heeft tot de totale en volledige bekering van Rusland tot de ene ware Kerk van Christus, die de Katholieke Kerk is”. (In Marco Tosatti, Het niet onthulde Geheim p.138). Een andere eigenaardigheid is de volgende : Terwijl het een ontwerp is, dat gaat tot aan het eind van haar leven in 2005, is er geen spoor in deze bladzijden over het Derde Geheim, noch over de bekendmaking, die gebeurde in 2000. Dit, samen met de andere omstandigheden, maakt deze publicatie – volgens de mening van deze schrijver – moeilijk geloofwaardig. De ganse publicatie van dit boekje is erg vreemd.

[80] De interviewer vroeg: “Dan is er iets, dat niet gezegd werd met betrekking tot Fatima ?” De Kardinaal antwoordde : “In het geheel niet. Zoals officieel bevestigd werd, is het Derde Geheim dat, wat in 2000 werd bekend gemaakt. En Zuster Lucia heeft nooit de verkiezing en de daarop volgende dood van Johannes Paulus I voorspeld. Ze maakte evenmin een verband tussen Fatima en de aanval van 11 september 2001”. (Thirty Days, nr. 7/8, 2006) . De referentie naar Paus Luciani is waarschijnlijk te wijten aan de hypothese, die door een zeker aantal mensen naar voor geschoven werd, dat hij de Paus kon zijn, die “gedood” wordt in de profetie. Dit omwille van de geheimzinnige ontmoeting met de zienster, die plaats had voor zijn verkiezing. (Zie Tornielli, pp.62-63 en 95-104).

[81] Zie La Stampa, 14 mei 2000. Onvermijdelijk denkt men terug aan de verklaringen van Kardinaal Sodano tot een groep journalisten in mei 2000, toen hij de onthulling van het Geheim aankondigde : “De Paus heeft al een eind zijn bedoeling uitgedrukt om dit te doen. Ook omdat het symbolische visioenen bevat, niet niets mysterieus bevatten”. (Corriere della Sera, 14 mei 2000). Als het visioen het volledige Geheim zou bevatten, vermits het “niets mysterieus bevat” en rustig kan bekend gemaakt worden, waarom [zoals Paus Wojtyla in 1982 zei]  zou het dan “slecht kunnen geïnterpreteerd” worden? 

Vertaling: Dr. Guy Claes



06-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima: Hoofdstuk 3.2
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima

Hoofdstuk 3.2 Detectiveverhaal in het Vaticaan

Dat interview van Kardinaal Ratzinger

Een epos in de geschiedenis van de post-conciliaire Kerk begon met de publicatie in 1984 van het boek-interview door de Katholieke schrijver Vittorio Messori met de man die Paus Wojtyla, in het begin van zijn pontificaat, riep om de hoeder te worden van het Geloof van de Kerk: Kardinaal Joseph Ratzinger en die in 2005 als Benedictus XVI zijn opvolger werd. Als prefect van de congregatie van de Geloofsleer was Kardinaal Ratzinger de dichtste medewerker van Johannes-Paulus II en had de verdienste de Kerk vastberaden geadviseerd te hebben bij de breuk met de orthodoxie na de leerstellige, kerkelijke en liturgische krankzinnigheid van de post-conciliaire periode. Ratzinger is zo een van de weinigen die in 1984 de inhoud kende van het Derde Geheim, omdat hij in feite als voormalig prefect van het H. Officie verantwoordelijk was voor alles wat Mariale verschijningen betrof. Dat interview met Messori was vooraf gegaan door een citaat in het maandblad Jesus van 11 november 1984, onder de titel : “Hier is het waarom het Geloof in gevaar is." Het citaat verwoordde juist deze vraag over Fatima in een zeer betekenisvolle titel : “De Madonna als verdedigster van het Geloof. Waarom het nodig is naar Maria terug te keren”.

Ik herhaal hier volledig het deel dat bestaat uit de vragen van Messori en de antwoorden van Ratzinger:

Messori: Kardinaal Ratzinger, hebt u wat men noemt “Het Derde Geheim van Fatima” gelezen, te weten : de tekst, die door Zuster Lucia naar Paus Johannes XXIII gezonden werd [68] en die hij niet wenste bekend te maken en beval op te bergen in de archieven van het Vaticaan.
Ratzinger: Ja, ik heb het gelezen.

Messori: Waarom werd het niet bekend gemaakt?
Ratzinger: Omdat het, volgens het oordeel van de Pauzen, niets nieuws toevoegt aan wat de Christenen hoeven te weten over de openbaring. Te weten: een radicale oproep tot bekering, het absoluut belang van de geschiedenis, de gevaren, die het geloof en het leven van de Christenen, en bijgevolg ook van de wereld, bedreigen. En dan het belang van de “novissimi” [de uitersten]. Als het niet bekend gemaakt is, ten minste nu nog niet, dan is het om te vermijden dat godsdienstige voorspellingen verkeerdelijk voor sensatiezucht zouden genomen worden. De zaken, echter, die in het Derde Geheim staan, komen overeen met wat er in de Schrift werd voorspeld en steeds opnieuw herhaald werden in vele Mariale verschijningen, eerst en voor al in Fatima zelf in wat er reeds goed van gekend is. Bekering en boete zijn de belangrijkste voorwaarden voor het heil.

Dit zijn ophefmakende verklaringen, vooral als men ze nu leest. In werkelijkheid, als het Derde Geheim enkel het profetisch visioen zou geweest zijn van de aanslag op de Paus, dan ziet men niet in waarom Kardinaal Ratzinger in 1984 [dit is, drie jaar na de aanval in 1981] zou gezegd hebben dat de publicatie werd verhinderd om geen “sensatiezucht” te veroorzaken. Eens de aanslag gebeurd was, zou het visioen, dat deze aanslag had voorspeld, niet zo dramatisch geweest zijn. Het is een feit, in 2000 werd het in die vorm bekend gemaakt en het wekte geen enkel trauma op noch enige “sensatiezucht”.

Als Ratzinger in 1984 sprak over het Derde Geheim als over iets dat “sensatiezucht” zou ontketenen omwille van de “godsdienstige voorspelling” die het bevat, zou men geneigd zijn te denken dat het over een ander Derde Geheim gaat, dan datgene, dat in 2000 werd bekend gemaakt en dat “onschadelijk” blijkt. Dezelfde Kardinaal Ratzinger begon inderdaad in 2000 zijn theologische commentaar met woorden die juist het tegenovergestelde zijn van wat hij in 1984 zei: “Ieder, die de tekst van het zogenaamde Derde Geheim aandachtig leest … zal waarschijnlijk verrast zijn of ontgoocheld … Er wordt geen groot mysterie bekend gemaakt en de sluier van de toekomst is niet weggenomen.”

Het is onwaarschijnlijk dat dezelfde Kardinaal Ratzinger twee tegengestelde uitspraken zou doen over dezelfde tekst. Bovendien, herinnerde hij zich in 2000 zeer goed wat hij gezegd had in het bekende interview, waarin voor de eerste maal een kerkelijke gezagdrager uitleg gaf over het Derde Geheim. Daarom heeft de prelaat, ofwel zijn mening volledig veranderd (het is echter onbekend ten gevolge van welke gebeurtenis) ofwel gaan de twee verschillende meningen over twee verschillende teksten: die over het visioen en die over de geheimzinnige woorden van de H. Maagd. Bovendien is het waar dat enkel vier jaar voor de bekendmaking in 2000, op 13 oktober 1996, Kardinaal Ratzinger een persconferentie gaf in Fatima, (die maar weinig bekend is) in dewelke hij, als antwoord op een vraag over een eventuele toekomstige bekendmaking van het Geheim, antwoordde : “De bekendmaking van het geheim kan maar gebeuren als het geen partijdigheid of onevenwicht kan veroorzaken door enkel aandacht te hebben voor de details. De bekendmaking kan enkel gebeuren als het kan begrepen worden als een hulp voor de vooruitgang van het geloof. [69]

Als de tekst van 2000, het visioen van de “Bisschop in het wit”, het volledige Derde Geheim zou zijn, waar zijn dan de “details," die de publicatie jaren lang hebben belet, “details”, die volgens de Kardinaal zo explosief zijn dat ze de “vooruitgang van het geloof” kunnen hinderen? In de theologische commentaar, die dezelfde Kardinaal schreef over dit “visioen”, wordt er geen bijzonder “detail” over dit wonder en gevaar onderzocht [Zo ja, dan zou de Kardinaal er zeker zorg voor gedragen hebben de juiste interpretatie te geven en elke verkeerde uitleg hebben weerlegd]. In de plaats daarvan, niets. Niet alleen zijn er in de tekst van het Visioen geen explosieve “details” te vinden, maar de prelaat zegt zelfs dat de tekst zeer "ontgoochelend" kan lijken. In feite [ten minste volgens de uitleg die er aan gegeven wordt] bevat hij niets destabiliserend voor het geloof, het is integendeel het beeld van een aan de gang zijnde martelaarschap van Christenen. Het is enkel maar pijnlijk voor de Kerk dat ze te voorschijn komt als de Kerk van martelaars. Men kan ook niet zeggen dat het pijnlijk was voor 1996 en dat er iets gebeurde, dat het onschuldig maakte in 2000.

Daarom kon Ratzinger in 1996 het niet hebben over deze tekst. Maar over welke tekst had hij het dan wel? En wat zou het explosieve “detail” kunnen zijn dat de aandacht van de publieke opinie volledig zou opeisen met het risico verscheurend te zijn voor de Kerk? Om welke tekst gaat het dan als het niet wordt terug gevonden in het visioen dat op 26 juni 2000 werd bekend gemaakt. Dit alles leidt er toe te denken dat dit te vinden is in het niet bekend gemaakte deel, dat de woorden bevat van de Madonna, en dat in de “Vierde Herinneringen” weggelaten wordt met het “enz…”. En op welk “detail” heeft dit betrekking?

Dit is het echte, grote mysterie, dat we willen oplossen. We zullen dit echter later verder zien. Hier zou ik in de plaats willen onderlijnen dat de wezenlijke elementen van het Geheim in feite reeds door Kardinaal Ratzinger zelf werden opgesomd in het interview van 1984. De Kardinaal, hoeder van het Geloof, rechterarm van de Paus, legde voor de eerste maal in zeventig jaar, uit dat het Derde Geheim van Fatima “het absolute belang van de geschiedenis, de gevaren, die het geloof en het leven van de Christenen, en daarom ook van de ganse wereld, bedreigen," omvat...

De “Fatimisten” werpen op dat, indien de apocalyptische gevaren “dreigden” in 1984, toen de prelaat antwoordde op de vragen van Messori, de in 2000 gegeven uitleg bijgevolg niet correct was, volgens dewelke het martelaarschap reeds in de twintigste eeuw plaats had tussen de twee oorlogen en zijn hoogtepunt had bereikt met de aanslag op de Paus in 1981. Deze opmerking lijkt terecht.

Verder, de uitdrukking “de gevaren, die het geloof en het leven van de Christenen, en daarom ook van de wereld, bedreigen” zou moeten onderlijnd worden omdat het alles lijkt te bevatten [geloofsafval, vervolging en straffen voor de wereld]. Maar dan klagen de “Fatimisten” het aan dat de Kardinaal vermoedelijk zijn verklaring in Jezus verloochende toen, enkele maanden later, in 1985, de volledige tekst van het interview in boekvorm verscheen, met de titel: Report on the Faith” [Verslag over het Geloof].

Laten we dus even kijken naar het nieuwe verslag van Messori’s interview van Ratzinger in het boek “Verslag over het Geloof” :

Er doen in de wereld versies de ronde, die nooit werden ontkend en die de inhoud van dat “Geheim” beschrijven als verontrustend, apocalyptisch, en verschrikkelijke dingen voorspellend. Johannes-Paulus II zelf, bij zijn pastoraal bezoek aan Duitsland, scheen de zeker onbehaaglijke inhoud van die tekst te bevestigen [hoewel in voorzichtige bewoordingen, privaat, tot een groep uitgelezen genodigden]. Vóór hem had Paulus VI, bij zijn bedevaart naar Fatima, gezinspeeld op apocalyptische thema’s in het “Geheim." Waarom is het nooit bekend gemaakt, zelfs om gewaagde veronderstellingen te vermijden.

“Als deze beslissing tot nu toe niet werd genomen,” antwoordde hij, “dan is het niet omdat de Pausen iets verschrikkelijks wilden verbergen.”

Daarom drong ik aan, is er “iets verschrikkelijks” in het handschrift van Zuster Lucia?

“Zelfs moest dat er zijn,” antwoordde hij, terwijl hij vermeed om te ver te gaan, “dan zou dit de reeds bekend gemaakte boodschap van Fatima bevestigen. Uit deze plaats werd er een harde boodschap gezonden, die ingaat tegen de overheersende oppervlakkigheid, een oproep tot de ernst van het Geloof, van de geschiedenis, van de gevaren, die de mensheid bedreigen en van dat waar Jezus zelf zeer dikwijls op terugkomt: “Als ge u niet bekeert, zult ge allen op dezelfde manier omkomen” [Lc.13.3]. Bekering, en Fatima roept dit ten volste op, is een voortdurende vereiste van het Katholiek leven. Uit alles in de Schrift zouden we dit reeds moeten weten."

Daarom, geen bekendmaking, ten minste nu nog niet?

“De H. Vader oordeelt dat het niets zou toevoegen aan wat een Katholiek moet weten van de Openbaring en ook van de erkende Mariale verschijningen, die met hun openbare inhoud door de Kerk zijn erkend en die enkel de dringendheid kunnen bevestigen van boete, bekering, vergeving en vasten. Het “Derde Geheim” bekend maken zou het bloot stellen betekenen aan sensatiezuchtig.”

Misschien ook politieke gevolgen, risico’s. Naar het schijnt dat ook hier, zoals in de twee andere “Geheimen,” Rusland vermeld wordt? [70]

Op dit punt zei de Kardinaal niet te willen verder gaan en weigerde kordaat in andere bijzonderheden te treden.

We zeiden reeds dat de “Fatimistische” literatuur Kardinaal Ratzinger er van beschuldigt in het boek in 1985 te hebben verloochend wat hij gezegd had in het voorafgaand gesprek in Jezus in 1984. Ze beweren dat verschrikkelijke censuur van uit het Vaticaan de prelaat er toe gedwongen had op minstens drie essentiële punten afstand te nemen [71]. Het eerste: Jesus magazine spreekt over “gevaren, die het geloof en het leven van de christenen, en daarom van de ganse wereld, bedreigen” terwijl Verslag over het Geloof meer algemeen spreekt over “gevaren, die de mensheid bedreigen”. De critici zeggen dus: “Hier is bijgevolg de verwijzing weggelaten naar het bedreigde geloof en de gevaarlijke gevolgen daarvan, die op de wereld wegen."

Dit is het eerste punt dat uit de tekst werd weggelaten. Het lijkt me een gegronde opmerking, die zonder twijfel een vraag oproept. Het is evenwel ook waar dat deze “gevaren, die het Geloof en het leven van de christenen, en daarom van de ganse wereld, bedreigen” [Geïnterpreteerd als externe gevaren, te weten : vervolgingen, of interne gevaren, te weten : geloofsafval] verdoken aanwezig zijn in de verwijzing van Kardinaal Ratzinger naar andere “Door de Kerk erkende Mariale verschijningen, waartoe zeker de fameuze verschijningen behoren van La Salette, die, zoals we reeds zagen, letterlijk apocalyptisch zijn wat de Kerk aangaat en het Christendom van deze tijd en een verschrikkelijke crisis en zelf de komst van de Antichrist oproepen. Bovendien, de tekst in Verslag over het Geloof gaat dieper in op het thema van “gevaren die de mensheid bedreigen," door zelfs de verschrikkelijke profetie van Jezus naar voor te brengen: “Als ge u niet bekeert, zult ge allen op dezelfde manier omkomen." [Hetzelfde citaat, dat toevallig ook door Paulus VI in Fatima werd vermeld].

Tweede punt: De beweerde verdwijning van een verwijzing naar de “eindtijd” en naar de gebeurtenissen, die in de Schrift werden voorspeld, kan weerlegd worden. Deze kritiek is in feite ontstaan uit een vergissing, bij zoverre dat Ratzinger in Jezus in het geheel niet gezegd heeft dat Fatima niets te zien heeft met de “eindtijd”, maar eerder het “belang van de Novissimi” bevestigt. De Novissimi, in de Katholieke Leer, zijn niet de “eindtijd”, maar eerder de “uitersten” [laatste dingen] te weten : Dood, oordeel, Hemel en Hel. Bovendien, in Jezus heeft de prelaat in het geheel het Derde Geheim niet verbonden aan “gebeurtenissen, die in de Schrift werden voorspeld” maar aan de “Profetie van de Schrift." Dit heeft een gans andere betekenis. In feite zei hij: “De inhoud van dat “Derde Geheim” stemt overeen met wat er in de Schrift werd aangekondigd en wat in Mariale Verschijningen meermaals werd herhaald." Dan legde hij uit : “Bekering, boete zijn de essentiële voorwaarden voor het Heil."

Dit belangrijk misverstand was al te vinden in de studie van Frère Michel, waar de tekst van Jezus in het Frans wordt geciteerd en waarin de vertaling van deze twee punten foutief is. Het is waarschijnlijk van daar dat de “Fatimisten” tot de verkeerde conclusie gekomen zijn, door de vertaalde tekst als betrouwbaar te nemen. Deze belangrijke vergissing kon gemakkelijk ontdekt worden omdat de oorspronkelijke bladzijde uit Jezus fotografisch werd weergegeven en gepubliceerd in miljoenen exemplaren van de Fatima Crusader nr. 37, zomer 1991. Dezelfde foto werd gepubliceerd in een ander werk van “Fatimistische” strekking, het boek van Pater Kramer, op blz. 275, waar men in het Italiaans de volledige tekst van de Kardinaal kan vinden [72]. Deze episode, ten minste wat deze twee punten betreft, toont aan dat een plus minus theologische polemiek tegen het Vaticaan enkel gebaseerd is op een verkeerde vertaling en een onnauwkeurigheid.

Tot besluit, de “beschuldiging” dat een voorafgaande verklaring [over de inhoud van het Derde Geheim] door de Kardinaal “herroepen” werd [of dat hij verplicht werd dit te doen] is niet gegrond. Er moet echter de nadruk gelegd worden op het feit dat dit interview, waarin Kardinaal Ratzinger over het Derde Geheim spreekt, belangrijk nieuws is. Het nieuws is gebracht door een autoriteit van de Kerk [Op het vlak van de Leer, nummer twee na de Paus], die, nog maar juist aangekomen in het H. Officie, uiteindelijk spreekt over het Derde Geheim, na jarenlange stilte vanwege het Vaticaan. Hier staan we voor een gedetailleerde bekendmaking, op een uitdrukkelijke manier gebracht en waarschijnlijk met de goedkeuring van de regerende Paus. En met zekerheid kunnen we stellen dat het een “godsdienstige profetie” bevat, die moest ze gekend zijn, “sensatiezucht” zou veroorzaken en ook een alarmerende profetie over “gevaren, die het mensdom bedreigen” die de woorden van Jezus actueel maken: “Als ge u niet bekeert, zult ge allen op dezelfde manier omkomen.”

Deze twee punten zijn zeker. Vandaar dat de verklaring voor het nalaten van de bekendmaking, dit wil zeggen “het “Derde Geheim.” Bekendmaken zou ook betekenen onszelf bloot stellen aan het gevaar van sensatiezuchtig misbruik van de inhoud” die er ons toe leidt te geloven dat er, in feite, iets onuitspreekbaars is, dat nooit werd onthuld. Redelijkerwijs besluit ik daaruit dat het boven alles te zien heeft met de “gevaren, die de mensheid bedreigen” en met iets ernstigs betreffende de Kerk. “In de plaats daarvan, zijn sommige “Fatimisten” er zeker van dat dit enkel het Tweede Vaticaans Concilie betreft en dat het om deze reden onuitspreekbaar is. Zoals Frère Michel schrijft: “Ja, het is zeker, het is omwille van het feit dat de grote voorspelling van Fatima niet enkel een crisis aankondigt, die in 1960 begon, maar ook de “nalatigheid” van de hoogste gezagsdragers van de hiërarchie. En het is omdat dit min of meer expliciet, maar toch voldoende duidelijk, de ‘belangrijke conciliaire oriëntaties’ aan de kaak stelt, die de Kerk hebben open gesteld voor de geloofsafval dat de Pauzen, zo lang ze de Kerk bleven regeren volgens de geest van het Concilie, die de godsdienstvrijheid, deze afschuwelijke ketterij, de oecumene, de idealen van 1789 en de cultus van de mens ophemelt, nooit in staat zullen zijn de wereld de woorden over te brengen van de Koningin van de Hemel, die hen veroordelen”.

De “zekerheid” van Frère Michel, volgens dewelke het Derde Geheim een Concilie voorspelt, dat de Kerk inhoudelijk tot ketterij zou brengen, is verbijsterend. Zou het niet beter geweest zijn deze opvatting voor te stellen als een hypothese dan als tegengesteld aan een zekere waarheid? Is hij niet minstens schuldig aan een vermetel oordeel?

We keren terug naar het interview met Messori. Naast het visioen heeft de Kerk belangrijke aspecten van het Geheim bekend gemaakt (met de bedoeling om het steeds niet onthulde deel van de woorden van de Madonna bekend te maken), eerst en voor al door deze woorden van de Prefect van het voormalig H. Officie, maar ook, zoals we gezien hebben, door de woorden van Johannes-Paulus II en Paulus VI. Is het voldoende het besluit te hebben genomen om bekend te maken wat er mogelijk is (vooral tijdens het pontificaat van Paus Wojtyla) maar met de bekommernis de gelovigen niet voor het hoofd te stoten en paniek te veroorzaken bij het volk?

De tweede kaart van de “Fatimisten” draagt de naam van Pater Fuentes. Het gaat er hier enkel om te bepalen of de woorden, die hij doorgegeven heeft, werkelijk de woorden zijn van Zuster Lucia.

Zo sprak Zr. Lucia

Pater Fuentes was de Postulator voor de zaligverklaring van zieners van Fatima, Francesco en Jacinta. Om deze reden had hij vrije toegang om Zuster Lucia te interviewen. Bij zijn bezoek van 26 december 1957, werden hierover heel delicate onderwerpen aangesneden. Dit buitengewoon gesprek werd, met de toelating van de kerkelijke overheid, gepubliceerd in de Verenigde Staten in 1958 in Fatima Findings, het magazine van Pater Ryan en op 22 juni 1959 in het Portugese dagblad A Voz.

Eerst en voor al is het nodig om nog eens het historische moment te schetsen in verband met deze dialoog. In de lente van 1957 had het H. Officie het Derde Geheim naar zich toe getrokken. Het was er de oorzaak van dat het naar Rome gebracht werd met elke aanduiding over het beletten van zijn bekendmaking. Het is in dit klimaat van groeiende afsluiting tegenover Fatima, samen met nog andere signalen, die in dezelfde richting wezen (zoals het mislukken van de toewijding van Rusland) dat Zuster Lucia in december 1957 met Pater Fuentes een gesprek had.

Hier is het verslag :

Zuster Lucia was zeer droevig, zeer bleek en uitgemergeld. Ze zei me : “Pater, de Allerheiligste Maagd is zeer bedroefd omdat niemand aandacht heeft geschonken aan Haar boodschap, noch de goeden, noch de slechten. De goeden gaan hun weg verder, maar zonder enige aandacht te schenken aan Haar boodschap. De slechten, zonder de straf te zien die God op dit moment over hen zendt, zetten hun zondig leven verder, zonder enige aandacht te schenken aan Haar boodschap … Maar … de straf uit de Hemel is nakend … Ik kan geen verdere bijzonderheden geven, omdat het nog een geheim is. Volgens de wil van de Allerheiligste Maagd hebben enkel de H. Vader en de Bisschop van Fatima het recht het Geheim te kennen. Ze verkozen echter om het niet te kennen om niet beïnvloed te zijn. Dit is het derde deel van de boodschap van Onze Lieve Vrouw, dat tot 1960 moet geheim blijven.”

Een commentaar bij deze eerste woorden van Zuster Lucia: De Kerk, die zich hier doof toont voor de woorden van de Madonna van Fatima, is de pre-conciliaire Kerk. (en dat was zo, zoals we zullen zien). We hernemen de lezing van de woorden van Lucia aangaande het Derde Geheim:

“Zeg hen, Pater, dat de Allerheiligste Maagd vele keren aan Francesco en Jacinta, maar ook aan mezelf heeft gezegd dat vele naties zullen verdwijnen van de aardbodem. Ze zei dat Rusland een instrument zal zijn, door de Hemel gekozen, om de hele wereld te straffen, als we op voorhand de bekering van deze arme natie niet verkrijgen”.

Alleen nog maar op deze woorden gebaseerd, moet het niet onthulde deel van het Derde Geheim spreken van Rusland, zoals Messori veronderstelde in 1984 en zoals men geneigd is te denken omwille van een andere verklaring van Lucia, die we reeds hebben geciteerd.

“Pater, de duivel is in de stemming om een beslissende strijd aan te gaan met de H. Maagd. En de duivel weet wat God meest van al beledigt en wat hem in de kortste tijd het meeste zielen zal opleveren. Bijgevolg, de duivel doet alles om aan God gewijde zielen te veroveren, omdat de duivel er op die manier in slaagt de gelovigen door hun leiders te doen verlaten. Het is dan des te gemakkelijker voor Hem om ze te grijpen. Wat het Onbevlekt Hart van Maria en het Heilig Hart van Jezus meest kwelt is de val van religieuze en priesterlijke zielen. De duivel weet dat religieuzen en priesters, die hun mooie roeping vaarwel zeggen, talrijke zielen meesleuren naar de Hel”.

Zijn deze beschouwingen over de crisis in het priesterschap enkel een idee van Zuster Lucia of maken ze deel uit van het Derde Geheim? Het is moeilijk te geloven dat men zich in 1957 dit scenario kon voorstellen (dat zich, in feite, eerst heeft vertoond na het Concilie) en boven alles, dat een zuster uit een slotklooster in Portugal in staat zou geweest zijn dit te onderscheiden. Daarom is het mogelijk dat dit een element is van de “godsdienstige voorspellingen," die in het Derde Geheim vervat zijn in verband met een grote crisis in de Kerk en het geloof. Er is ook het nieuws van een “beslissende strijd," die satan wil aangaan met de Heilige Maagd, een begrip dat duidelijk verwijst naar de hoofdstukken van de Apocalyps, die door Johannes-Paulus II en Paulus VI in Fatima zullen geciteerd worden. Dit schijnt een van de sleutelstenen te zijn van het Derde Geheim, en op dit punt is het duidelijk dat de twee pausen, in twee plechtige preken, impliciet wensten de kernboodschap van het Geheim te onthullen. In werkelijkheid lijkt het of het, nog steeds verborgen, geheim van Maria van Apocalyptische aard is.

“Zeg hen ook, Pater, dat mijn neef Francisco en nicht Jacinta zichzelf hebben geofferd omdat ze de Allerheiligste Maagd in alle verschijningen zeer bedroefd zagen. Nooit heeft Ze naar ons gelachen. Deze droefheid, deze angst, die we in Haar merkten, drong door tot in onze zielen. Deze droefheid wordt veroorzaakt door de beledigingen tegenover God en de straffen die de zondaars wachten. En zo wisten wij, als kinderen, niet wat te denken tenzij het bedenken van verschillende manieren om te bidden en om offers te brengen. Wat mijn neefje en nichtje ook heiligde was het zien van het visioen van de Hel. Pater, het is daarom dat mijn zending niet is de wereld op de materiële straffen te wijzen, die zeker zullen komen als de wereld niet bidt en vooraf boete doet. Nee! Mijn zending is ieder van ons te wijzen op het dreigend gevaar, waarin we leven om onze onsterfelijke zielen te verliezen voor alle eeuwigheid als we hardnekkig in de zonde blijven leven.”

Hier bevestigt Zuster Lucia dat er “zeker” een verschrikkelijke “straf” over de wereld hangt en dit moet zeker te maken hebben met wat het Derde Geheim, onder andere, voorspelt. In dit geval blijven Pater Alonso en Frère Michel daarom weerlegd. Enerzijds behouden ze de authenticiteit van deze woorden van Zuster Lucia, maar anderzijds beperken ze het Derde Geheim tot een “godsdienstige voorspelling” en ontkennen de profetie van de straffen, die op de wereld wegen. Waarschijnlijk leidde de begrijpelijke wens om het belang van de godsdienstige profetie in de verf te zetten, hen er toe deze over de wereld te minimaliseren. Dit leent zich natuurlijk meer tot sensatiezucht en is gemakkelijk te verwarren met verschillende excentrieke en valse onheilsprofetieën. In elk geval is het eigenaardig dat men iets wenst te ontkennen, waarvan geweten is dat het in het Derde Geheim voorkomt.

“Pater, we moeten niet wachten tot er van Rome, vanwege de H. Vader een oproep tot de wereld komt om boete te doen. We moeten ook niet wachten tot er een oproep tot boete komt van onze bisschoppen, noch van de religieuze congregaties. Nee! De Heer heeft dit middel reeds heel vaak gebruikt en de wereld heeft er geen aandacht aan geschonken. Daarom is het nu voor ieder van ons nodig te beginnen met ons geestelijk om te vormen. Iedereen moet niet alleen zijn eigen ziel redden, maar ook al de zielen, die God op zijn weg brengt”.

En hier komen we dan terecht bij een indrukwekkende verklaring van de zienster :

“Pater, de Allerheiligste Maagd zei me niet dat we in de laatste tijden van de wereld gekomen zijn, maar ze liet het me verstaan om drie redenen. De eerste reden is omdat ze me zei dat de duivel er zin in heeft om een beslissende strijd aan te gaan met de H. Maagd. En een beslissende strijd is een eindstrijd, waarbij de ene zijde zal overwinnen en de andere een nederlaag zal lijden. Zo moeten we van nu af partij kiezen. Ofwel zijn we voor God, ofwel voor de Duivel. Er is geen andere mogelijkheid. De tweede reden is, omdat ze zowel tegen mijn neefje en nichtje, als tot mijzelf zei dat God twee laatste redmiddelen geeft aan de wereld. Dit zijn de H. Rozenkrans en de Devotie tot het Onbevlekt Hart van Maria. Dit zijn de twee laatste remedies, wat wil zeggen dat er geen andere meer zullen zijn. De derde reden is omdat in de plannen van de Goddelijke Voorzienigheid God steeds, voor hij uiteindelijk de wereld straft, alle andere remedies uitput."

Nu, als Hij ziet dat de wereld niet de minste aandacht schenkt, dan, zoals we in onze onvolmaakte manier van spreken, zouden zeggen, schenkt hij ons “met een zekere schroom”, de laatste heilsmiddelen, Zijn Allerheiligste Moeder. Het is “met een zekere schroom,” want als we dit ultiem middel misprijzen of verwerpen, zullen we van de Hemel geen vergeving meer kunnen krijgen, want dan zullen we een zonde bedrijven, die in het Evangelie een zonde tegen de H. Geest wordt genoemd … Laten we er ons aan herinneren dat Jezus een zeer goede Zoon is en niet toelaat dat we zijn Allerheiligste Moeder beledigen of verachten.”

Bij deze beschouwingen van Zuster Lucia vinden we uitdrukkingen terug, die kenmerkend zijn voor haar mentaliteit en persoonlijke gedachten (wat de laatste tijden betreft) [73] en fragmenten van wat ze moet geweten hebben uit de Openbaring. Het is de moeite waard de uiteindelijke reden te onderlijnen om zich met de Fatima bezig te houden. Zuster Lucia nodigt ons uit, zoals ook de H. Paulus doet, om de profetische gaven niet te misprijzen.” En ze verwittigt dat misprijzen of onverschilligheid tegenover de boodschap en tegenover de finale hulp, die de H. Maagd in Fatima kwam geven, die “zonde tegen de H. Geest” meebrengt, die niet kan vergeven worden en het mensdom voorbestemt tot straffen. Het is natuurlijk te denken dat deze verwittiging vooral voor de herders van de Kerk bijzonder ernstig is. Later zullen we zien hoe hun houding tegenover Fatima geweest is.

"De twee middelen om de wereld te redden zijn gebed en offer. Kijk, Pater, in deze laatste tijden, waarin we nu leven, heeft de Allerheiligste Maagd een nieuwe kracht gegeven aan het bidden van de Rozenkrans. Ze heeft er zoveel macht aan gegeven dat er geen enkel probleem bestaat, geen kwestie, hoe moeilijk ook, zowel werelds als, boven al, geestelijk, in het private leven van ieder van ons, van onze families, van de families van de wereld, van de religieuze gemeenschappen of zelfs van het leven van volkeren en naties, dat niet kan worden opgelost door het bidden van de Rozenkrans. Er is geen enkel probleem, ik zeg het u, geen enkele kwestie, hoe moeilijk ook, dat we door het bidden van de heilige Rozenkrans niet kunnen oplossen. We zullen de Heer troosten en de redding verkrijgen van vele zielen. Tenslotte bestaat de devotie tot het Onbevlekt Hart van Maria, onze Allerheiligste Moeder, er in, Haar te beschouwen als de zetel van Barmhartigheid, van goedheid en van vergeving en als de zekere deur, waardoor we de Hemel moeten bereiken”.

Er is een punt waarop we de nadruk moeten leggen: In het interview met Pater Fuentes wordt er nogmaals een verband gelegd tussen de crisis in de Kerk en verschrikkelijke straffen voor de wereld, zoals ze in het Derde Geheim te vinden zijn. Wat echter dit interview betreft werd er voor het eerst ernstig gecensureerd en ontstond er ook voor de eerste keer een kerkelijke polemiek. Op 2 juli 1959 immers, publiceerde de Curia van Coïmbra [hoewel dit interview gepubliceerd werd met kerkelijke goedkeuring] een uiterst harde nota, die Pater Fuentes veroordeelde die, als postulator voor het zaligverklaringsproces van de twee herdertjes en na gesproken te hebben met Zuster Lucia, “zich gepermitteerd had sensationele verklaringen af te leggen met een apocalyptisch, eschatologisch en profetisch karakter, waarvan hij beweert ze te hebben gehoord van de lippen van Zuster Lucia zelf.”

Omwille van de ernst van de zaak werd Pater Fuentes uit zijn functie ontslagen en publiceerde de Curia een verklaring van Zuster Lucia die alles kordaat ontkende. Toen Pater Alonso gevraagd werd de kritische uitgave van de documenten van Fatima uit te geven, was hij overtuigd van deze officiële versie. Met de tijd echter, na de immense hoeveelheid documenten te hebben bestudeerd en boven al, na de gelegenheid te hebben gehad met Zuster Lucia zelf te spreken, kwam hij tot een gans ander inzicht. In 1976, in De waarheid over het Geheim van Fatima rehabiliteerde hij Pater Fuentes grondig en verklaarde dat zijn tekst “in zijn essentie overeen komt met wat er reeds gehoord werd van Zuster Lucia”. Bovendien deed hij een belangrijke bemerking : “Deze tekst bevat niets dat Zuster Lucia nog niet heeft gezegd in menige gekende en gepubliceerde geschriften”.

Daarom komt men er toe zich af te vragen: Als de zaken er nu zo voor staan, waar is dan het schandaal? Waarom kwam de Curia Van Coimbra op zulk een hardhandige manier tussenbeide? Volgens Pater Alonso werd deze reactie uitgelokt door de “enorme documentatie” die, samen met het interview, door het Portugese dagblad gepubliceerd werd. Deze documentatie was van het profetisch-apocalyptisch type. Als men inderdaad de nota van de Curia van Coïmbra herleest, dan wordt er verwezen naar deze literatuur. De keuze om deze niet te onderscheiden van de authentieke tekst van Pater Fuentes en ook het ontslag uit zijn functie van postulator, leidt er ons toe te geloven dat er iets meer achter zit. Dit “iets”, op basis waarvan de Aartsbisschop van Coïmbra zijn banbliksems uitzond, wordt door Frère Michel aangewezen: “Zonder twijfel kwam het bevel uit Rome”.

Wat was er dan in feite gebeurd tussen de eerste publicatie van het interview en de nota van de Curia van Coïmbra? Wat er gebeurd was, was, dat er in Rome een nieuwe Paus geïnstalleerd was, Johannes XXIII, en het was juist in deze maanden dat de drastische beslissingen over Fatima genomen werden. Eerst en vooral de beslissing om het Geheim niet bekend te maken in 1960, zoals de Madonna en de zienster hadden gevraagd, een beslissing, die de handen gebonden heeft van al zijn opvolgers op de Stoel van Petrus. (Enkel met veel pijn en duizenden problemen, was Johannes-Paulus II in staat, en enkel gedeeltelijk, Fatima “vrij te geven”). Bovendien werd er ook, in deze maanden, de beslissing genomen Zuster Lucia definitief te doen zwijgen door haar dit stilzwijgen op te leggen uit gehoorzaamheid.

Dit alles roept heel veel vraagtekens op over de droge ontkennende woorden vanwege de Curia van Coïmbra en die aan Zuster Lucia werden toegeschreven. Er zijn immers maar twee mogelijkheden: Ofwel werd Zuster Lucia onder druk gezet om dingen te zeggen die niet waar waren en die haar door gehoorzaamheid werden opgelegd door kerkelijke autoriteiten, ofwel is deze droge ontkenning door Zuster Lucia niet echt. In beide gevallen worden alle volgende verklaringen, die aan Zuster Lucia worden toegeschreven door kerkelijke autoriteiten om hun eigen beslissingen te steunen, erg twijfelachtig. Ofwel moeten deze verklaringen, telkens opnieuw, gestaafd worden door het handschrift van de zienster en video’s of geluidsopnamen van de Zuster zelf.

Met het geval Fuentes begon echter een van de meest onbegrijpelijke tegenstrijdigheden van Fatima. Iedereen zal mogen spreken over de verschijningen en over de boodschap, behalve de enige overblijvende getuige, die op een onverklaarbare manier de mond gesnoerd wordt. Na 1960 kon Zuster Lucia in werkelijkheid enkel nog leden van haar familie ontvangen en mensen, die de expliciete toelating hadden van het Vaticaan. Een zeer slechte beslissing, bovendien genomen door hooggeplaatste geestelijke gezagsdragers, die het Concilie promoten in polemiek tegen “Kerk van de banvloeken” (die van Pius XII). In zijn fameuze openingstoespraak van het Concilie bevestigde Johannes XXII, terwijl hij impliciet een streng oordeel velde over zijn voorgangers: “Zij (de Kerk) verkiest nu het geneesmiddel te gebruiken van de barmhartigheid in plaats van de wapens van de strengheid” en stelde “onderrichtingen voor eerder dan veroordelingen.” Daarom is er niet verder censuur noch excommunicatie voor niemand, behalve dat op het zelfde moment er een schaamteloze vervolging begon van Pater Pio [74] (die onder Pius XII met rust gelaten was) en het monddood maken en isoleren van Zuster Lucia [75].

Dit was bovendien een zeer slechte communicatiekeuze omdat het de overtuiging versterkte dat het Vaticaan iets verschrikkelijks verborg dat het Vaticaan zelf compromitteerde. En het werd op een ongelukkige manier vergezeld van andere onverklaarbare gevallen van censuur en “geheimhoudingen”. We spraken reeds over het embargo dat door het Heilig Officie in 1952 aan de publicatie van het interview van Pater Schweigl met Zuster Lucia werd opgelegd. Dit embargo blijft van kracht, wat eigenaardig is na de publicatie van het Derde Geheim in 2000. Maar het belangrijkste van alles is het veto dat gesteld werd voor de publicatie van de documenten van het officieel archief van Fatima: Pater Fuentes werd belast met het werk voor de publicatie, werk dat begon in 1965 en voltooid was in 1976: een monumentale onderneming. Door de wil van zijn oversten hebben deze 24 volumes, met meer dan 5.000 documenten, nooit het daglicht gezien.

Tenslotte zijn er de verzegeling van de papieren en brieven van Zuster Lucia. Er werden door de Portugese zienster menige dringende oproepen gedaan tot Rome, tot de Paus, die echter nooit bekend gemaakt werden. Van sommige van deze oproepen hebben we duidelijke bewijzen. Zo, bijvoorbeeld, op 27 september 1967: “Tijdens een audiëntie, die door Paus Montini werd toegestaan aan Portugezen, overhandigde Mgr. Joao Venancio aan de Paus een brief van Zuster Lucia. De inhoud is nog steeds geheim en men weet niets over de reactie van Paus Paulus VI."

Verder weten we dat op 13 mei 1982, tijdens zijn eerste bedevaart, Paus Johannes-Paulus II Zuster Lucia ontmoette, die “hem een brief overhandigde, die ze zelf geschreven had." Volgens Aura Michel gaat het over dezelfde brief, waaruit in 2000 enkele zinnen zouden geciteerd worden door Monsignor Bertone in de “Inleiding” van de Boodschap van Fatima. Het zou interessant geweest zijn deze brief over het Derde Geheim te publiceren en zijn volledige inhoud te leren kennen. [We hebben reeds vermeld hoe het citeren van enkele zinnen uit deze brief veel mysteries bevat rond de inhoud en rond de geadresseerde]. Dan is er ook een andere episode, die gebeurde op 13 mei 2000, toen de onthulling van het geheim in Fatima werd aangekondigd. Er gebeurde iets, waarvan de sporen zijn blijven hangen in de kroniek van Luigi Accatoli in Corriere della Sera: “Gisteren morgen toonde de televisie haar [Zuster Lucia] wat wankel op haar voeten, maar met een rustige blik, terwijl ze de Paus groette en hem een omslag gaf. En wie weet of er zich, in deze omslag, geen andere boodschappen bevinden.”

Wat stond er in die zoveelste brief van Zuster Lucia? En waarom juist op dat moment, toen alles reeds scheen bekend gemaakt? Het is moeilijk te geloven dat er enkel wat groeten in stonden of iets over een ander onderwerp, dat ze hem ook mondeling had kunnen toevertrouwen. Anderzijds zijn de geschriften van Zuster Lucia, die in het Vaticaan “begraven” zijn, even betekenisvol. Ze werden onlangs ontdekt, zoals we verder zullen zien, zelfs een boek.

Voetnoten

[68] Dit is een onnauwkeurigheid van de ondervrager. De tekst van het Geheim was door Zuster Lucia toevertrouwd aan Bisschop da Silva in 1944. In 1957 werd het door het Vaticaan opgeëist. Paus Pius XII was toen Paus.

[69] Aura-Michel, Totus Tuus p.137

[70] In feite is Rusland enkel in het Tweede Geheim vermeld.

[71] Zo, bij voorbeeld, schrijft Pater Kramer : “ De sleutelelementen van het interview met betrekking tot de inhoud van het Derde Geheim, werden op mysterieuze wijze uit het boek weggelaten”. Dan voegt dezelfde Pater Kramer er echter aan toe, waarschijnlijk niet bewust van de tegenstrijdigheid “wijl de openbaringen aangaande het Derde Geheim gecensureerd werden, wordt er in het boek toegegeven dat de geloofscrisis, die volgens Pater Alonso in het Derde Geheim voorspeld werd, reeds over ons gekomen is en de ganse wereld bedreigt”. (p.316)

[72] Vr. Paul Leonard Kramer schreef in 1986 "The plot to silence Our Lady," met het jaar daarop een vervolg op dit boek: "The USA Blue Army Leadership had hollowed a deliberate policy of falisying the Fatima Message."

[73] Niet noodzakelijk de periode van de Antichrist, te weten, de “beslissende strijd” tussen Satan en Maria, wat betekent dat de Geschiedenis aan haar einde gekomen is. (Zie Pater Livio Fanzaga, The Women and the Dragon, (De Vrouw en de Draak) Sugarco, Milaan, 2002).

[74] Onder het pontificaat van de “goede Paus” herbegon de vervolging van Pater Pio, die reeds begonnen was in de laatste jaren 30 onder het pontificaat van Pius XI. Naast vernederingen en valse beschuldigingen, had de Kapucijnse heilige een bijna volledig verbod te verduren van zijn apostolaat en bijgevolg om goed te doen en de bekering te begeleiden van duizenden mensen, die bij hem kwamen, soms met de meest ernstige ziekten en die door hem konden hulp vinden en de genade van genezing. Het onrechtvaardig oordeel en de verantwoordelijkheid van de hiërarchie is duidelijk in een bepaald voorval. Op een dag in mei 1931, met het ontvangen van nieuws over nieuwe straffen en verboden vanwege het H. Officie, bleef Pater Pio sereen en onverstoorbaar. Later vond men hem schreiend in zijn cel. Toen iemand hem trachtte te troosten, antwoordde hij eerder kort : “Verstaat ge het dan niet, mijn broeder, dat ge voor mij niet hoeft te schreien. Ik zal minder werk en meer verdiensten hebben. Schrei voor al deze zielen, die zullen verstoten blijven van mijn getuigenis, juist door hen, die ze zouden moeten beschermen”. (In Mauricio Ternavasio, Padre Pio, Lindau : 2006, p.96)

[75] Op 15 november 1966, verwijderde Paulus VI de artikelen 1399 en 2318 uit de Codex van het Kerkelijk Recht, die de publicatie, zonder kerkelijk imprimatur, verbood van alle geschriften, die als onderwerp verschijningen, wonderen en profetieën hebben. (Doc.Cat.N.1483, p.327). In essentie was het na het Concilie aan iedereen dus toegelaten vrijuit te spreken over bovennatuurlijke gebeurtenissen en verschijningen, zoals deze van Fatima. Iets dat echter verboden bleef voor Lucia, de enige overlevende getuige van deze bovennatuurlijke gebeurtenis. Wat nog meer betreurenswaardig is, is dat men vrij kon spreken over Fatima, zelfs om, bij gelegenheid, Zuster Lucia te discrediteren, zoals men in bepaalde boeken en artikels gedaan heeft. De arme zuster had zelfs het recht niet zichzelf te verdedigen!

Vertaling: Dr. Guy Claes


05-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 3.1
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima

Hoofdstuk 3.1 Detectiveverhaal in het Vaticaan

Is er een niet onthuld geheim?

Tot hier heeft het profetische kader van Fatima ons voor een feit geplaatst, dat nog moet gebeuren : het martelaarschap van een Paus en samen met hem van menige herders en Katholieken in de context van een angstaanjagende verwoesting. Er is bijgevolg een tragische situatie voorspeld voor de wereld en voor de Kerk. Maar welk is de zin van dit visioen, dat zo raadselachtig is, en van deze voorspelde gebeurtenissen? Hoe kunnen ze worden uitgelegd? Zou het mogelijk zijn dat de Madonna op zulke sensationele manier zou verschijnen in Fatima om een waarschuwingsboodschap te geven, die evenwel onbegrijpelijk of verward zou blijven, of aanleiding zou geven tot verschillende en tegengestelde interpretaties? Zou het mogelijk zijn dat het visioen, door het Vaticaan in 2000 bekend gemaakt, door de H. Maagd niet zou zijn uitgelegd?

Pater Gerard Mura, professor filosofie aan het H. Hart seminarie in Zaitzkofen, Duitsland, merkt op : “We kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat er iets ontbreekt … We komen eenvoudig een enorme en nooit geziene straf te weten voor de Kerk, de gelovigen en de hiërarchie. Er wordt ons niet de minste aanduiding gegeven waarom deze straf ons nu zou treffen of hoe we ze zouden kunnen vermijden door bekering. Goddelijke profetieën hebben normaal het kenmerk van een verwittiging … Er zijn bijgevolg enkele punten, die er ons toe leiden argwaan te koesteren en te twijfelen of de tekst, die we hebben, volledig is."

Een bepaalde traditionalistische studie [Pater Gruners "The Devil’s final battle," p. 186-188] bevestigt dat, volgens de studie van de boodschap van Fatima, of liever, van de inhoud van de verschijningen van 13 juni en 13 juli 1917, zoals ze voorkomen in de Vierde Herinneringen van Zuster Lucia, in het visioen van de “Bisschop in het wit” [het derde geheim] de uitleg ontbreekt van de H. Maagd met haar eigen woorden. Dit wil zeggen dat er een deel ontbreekt dat het Vaticaan besloten heeft niet bekend te maken. [51]

Ik moet erkennen dat er een argument is ter staving van deze hypothese, volgens dewelke het Derde Geheim ook een luik bevat, waarin de woorden van de H. Maagd kunnen terug gevonden worden en dat sterk in het voordeel spreekt van de stelling van de “Fatimisten”.

Het gaat om het detectiveverhaal van een zinnetje. Zuster Lucia schreef haar Derde Herinneringen [31 augustus 1941] waarin ze de twee eerste delen van het Geheim onthult en waarin ze vermeldt, zoals we reeds gezien hebben, dat er ook een “derde deel” is, dat tot nu toe niet werd bekend gemaakt. Enkele maanden later schreef ze de “Vierde Herinneringen” [8 december 1941], waarin de vorige herinneringen exact werden gekopieerd, maar, als ze aan het eind komt van het Tweede Geheim [“en een periode van vrede zal aan de wereld gegeven worden”] voegt ze er een nieuwe zin aan toe, die niet terug te vinden is in de tekst van de zomer : “In Portugal zal het dogma van het Geloof steeds bewaard blijven, “enz.”

Werkelijk een explosief zinnetje! Vooral omdat het “enz” tussen aanhalingstekens werd geplaatst, wat wil zeggen dat Lucia verwijst naar de woorden van de Madonna zelf. Op de tweede plaats, omdat dit “enz” betekent dat het discours van de H. Maagd verder gaat. “Zou het mogelijk zijn dat de woorden van de Madonna, door de Moeder Gods persoonlijk gegeven, zouden eindigen in een “enz”? Dat is natuurlijk niet zo. Er is ongetwijfeld een bijkomende tekst na het “enz”. Wat gebeurde er met deze tekst?

In werkelijkheid is er in de tekst, die in 2000 werd bekend gemaakt, geen enkel woord te vinden van de Heilige Maagd. De vraag kan dan ook met reden gesteld worden over wat er met het vervolg van haar woorden gebeurd is. Het “detectiveverhaal” is zelfs meer “explosief” geworden door de keuze van het Vaticaan om geen uitleg te geven of geen poging te doen om dit zinnetje te verklaren, dat werkelijk van het allergrootste belang is. In feite werd er voor gekozen, in het document dat werd toegevoegd aan de bekendmaking van het “Derde Geheim” in 2000, te tekst toe te voegen, niet van de Vierde Herinneringen, maar van de Derde Herinneringen. Dit zinnetje verwees naar een voetnoot, waarin de woorden over Portugal werden gegeven, maar niet de andere zin van de H. Maagd, die Zuster Lucia schreef onmiddellijk na de “Vierde Herinneringen” en waar men kan lezen: “Zeg dit aan niemand. Ja, aan Francisco mag je het zeggen."

Bovendien, in de “Inleiding” waarmee Monsignor Bertone de werkzaamheden afsluit, zijn de twee zinnen van de Madonna als volgt weergegeven: “In de “Vierde Herinneringen” van 8 december 1940, heeft Zuster Lucia enkele nota’s bijgevoegd. Enkele nota’s? Hoe kan iemand dit explosief begin van de H. Maagd ontwijken alsof het een marginale “nota” was van Lucia? Er zijn twee mogelijke verklaringen.

Eerste verklaring : Door dit te schrijven beschouwt Bertone deze zinnen als een bedenking door Zuster Lucia en niet als woorden van de H. Maagd. Op die manier discrediteert hij bijgevolg de hoofdgetuige van Fatima (die deze woorden had toegeschreven aan de H. Maagd) en bijgevolg ook haar ganse getuigenis en de ganse boodschap van Fatima. Misschien beschouwt hij, zonder uit te leggen om welke reden, dat er een deel is van bovennatuurlijke oorsprong en een deel dat niet bovennatuurlijk is. Maar, dat is duidelijk, als men aanneemt dat Lucia deze zin van de H. Maagd zou kunnen uitgevonden hebben, dan kan alles in twijfel getrokken worden. Nochtans, in de “Vierde Herinneringen” zelf begint Zuster Lucia, na een providentiële ingeving, met er de nadruk op te leggen: “Na nederig gebed aan de voet van het tabernakel en tot het Onbevlekt Hart van Maria, onze allerliefste Moeder in de Hemel, waarin ik vroeg om de genade dat het me niet zou toegelaten zijn ook maar één woord te schrijven dat niet tot haar Eer zou strekken”. En een weinig verder, opnieuw met nadruk: “Ik zeg, noch schrijf in dergelijke gevallen iets dat enkel van mezelf zou komen”.

Tweede uitleg: Monsignor Bertone zou kunnen verwijzen naar andere nota’s, die Lucia had toegevoegd aan de “Vierde Herinneringen." In dit geval zou hij opvallend het bestaan van deze cruciale uitdrukkingen ontweken hebben in een ronduit onverklaarbaar stilzwijgen. In elk geval, toen er van officiële zijde op 26 juni 2000, gepoogd is een uitvoerige uitleg te geven over de Boodschap van Fatima, had men duidelijk de indruk over een grote verlegenheid tegenover een zin van de Madonna, die men niet kon [weg] verklaren en dat er werd getracht stilzwijgend deze zin te verwijderen (zonder de aandacht te trekken op deze poging). Een zeer slechte keuze van communicatie. Omdat dit de critici natuurlijk een geducht argument aan de hand deed.

Inderdaad, Pater Kramer schrijft hier: “Waarom verkozen ze de “Derde Herinneringen” van Zuster Lucia, waar de “Vierde Herinneringen” een meer volledige tekst geven van de boodschap van Fatima? Het antwoord is voor de hand liggend: Ze kozen de “Derde Herinneringen” om elke discussie te vermijden over de zin “In Portugal zal het dogma van het Geloof altijd bewaard blijven, enz…” Door dit redmiddel slaagden ze er in de voor de hand liggende aanwijzing te vermijden dat de boodschap van Fatima nog andere woorden van de H. Maagd bevat, die volgen op het “enz…” en dat deze ontbrekende woorden juist te maken hebben met het Derde Geheim. Moest het zo niet zijn […] dan zouden ze zulke open afkeer voor deze zin niet hebben getoond.

Men moet erkennen dat we hier te doen hebben met een onopgelost “detectiveverhaal” [en dit is een van de verduidelijkingen, die ik aan Kard. Bertone zou gevraagd hebben]. Bovendien is er niet alleen deze zin over Portugal en het veelbetekenend “enz”. Na dat “enz” zegt de Madonna tot Lucia : “Vertel dit aan niemand. Ja, aan Francisco mag je het zeggen.” Dit is een belangrijke zin, die kan verklaard worden. Zoals gezegd, zag een van de herdertjes, Francisco, de H. Maagd, maar hij hoorde haar stem niet. [52] Het is gemakkelijk om de conclusie te trekken. Moest het Derde Geheim enkel bestaan hebben uit het visioen, dat door het Vaticaan in 2000 werd bekend gemaakt, dan zou Francisco dit gezien hebben, zoals Lucia en Jacinta. Als er een deel is, waarvan de Madonna zegt het aan Francisco te zeggen, dan is het omdat het Geheim ook de woorden bevat van de H. Maagd, die hij niet hoorde, duidelijk het vervolg van die “zin”, de uitleg van het visioen. Dit is de stelling van verschillende “Fatimisten." Nochtans, als we willen objectief zijn, zijn hier ernstige twijfels.

Het is duidelijk dat ons onderzoek ons in een mijnenveld brengt, waarin het nodig is om te bewegen met voorzichtigheid, sereniteit en objectiviteit. Houdingen, waarvan men jammer genoeg, geen spoor terug vindt in een groot deel van de “Fatimistische” journalistiek. Laurent Morlier, zeer kritisch tegenover het Vaticaan, komt zelfs tot de bewering dat het Derde Geheim enkel deze woorden van de H. Maagd bevat en dat het visioen, dat op 26 juni 2000 werd bekend gemaakt, een verzinsel is. [53] Het lijkt me echter niet dat hij onweerlegbare bewijzen of beslissende argumenten kan voorleggen om deze zware beschuldiging te staven. Zo ook, omdat het Lucia zelf is, die het deel van het Geheim, dat gepubliceerd werd, bevestigd heeft en zelfs haar eigen handschrift en het papier heeft erkend. Vandaar, dat het visioen zeker deel uitmaakt van het Geheim. Morlier komt er zelfs toe er aan te twijfelen dat Zuster Lucia, die de laatste jaren duidelijk te zien is op plechtigheden, wel de echte Zuster Lucia is. Hij stelt dat ze zou kunnen “vervangen” zijn en hier wordt alles niet meer te controleren politieke fictie, waarvan ik meen dat ze geen verdere discussie waard is. 

Deze geheimzinnige woorden van de Madonna

Daarom leidt de zin over Portugal tot het vermoeden dat er nog een deel is, dat niet werd bekend gemaakt en dat behoort tot de woorden van de Madonna, die de uitleg geven van het visioen. Als, zoals we hebben gezien, Johannes-Paulus II in 1994 verklaarde dat de “woorden” van Maria, in Fatima gesproken tot de drie herdertjes “naar hun vervulling lijken te gaan”, en bijgevolg nog niet vervuld zijn, dan kan dit beschouwd worden dat het gaat om de tot nu toe onbekende woorden, het derde deel van het Geheim [54], omdat de woorden, die in het tweede deel werden gesproken reeds gerealiseerd zijn. Dit is duidelijk in de voorbije eeuw (de Oktoberrevolutie, de verspreiding van het Communisme, de vervolgingen van de Kerk, de Tweede Wereldoorlog) en Johannes-Paulus II heeft dit zelfs onderlijnd in hetzelfde boek [55]. Daarom is het de Paus zelf die ons aanzet te zoeken naar sporen van een Derde Geheim, dat “woorden” bevat, uitgesproken door de Madonna (en in 2000 niet bekend gemaakt), die nog niet gerealiseerd zijn [56]. Morlier brengt nog andere elementen aan die tot nadenken stemmen. Hij citeert, bij voorbeeld, Canon Barthas, die schrijft : “In de documenten van het proces tot zaligverklaring van Francisco en Jacinta is het Geheim voor de eerste maal aangehaald in de ondervraging van Lucia, tijdens de onderzoeksperiode van 1924. Terug komend op de verschijning van 13 juli, zegt ze: “Dan zei de Maagd ons enkele korte woorden (palavrinhas), en gebood ons ze aan niemand te zeggen, behalve enkel aan Francisco."

Als de zin van Zuster Lucia juist naar het derde deel van het Geheim verwijst, dan is dit werkelijk zeer betekenisvol, omdat ze spreekt van “woorden” van de Madonna, waarvan er geen enkel werd bekend gemaakt in 2000. Bovendien, ondervroeg diezelfde Barthas Zuster Lucia over het Derde Geheim op 17 en 18 oktober 1946 en hij bevestigde: “De tekst met de woorden van O. L. Vrouw, door Lucia geschreven, zijn geborgen in een verzegelde omslag." Morlier citeert ook Kard. Ottaviani, prefect van het Heilig College onder Johannes XIII, een van de weinigen, die het Derde Geheim gelezen hebben, en die tijdens een fameuze conferentie zei dat “(Zuster Lucia) op een blad papier geschreven heeft, wat de H. Maagd haar gezegd had mee te delen aan de H. Vader."

Er zijn vele hypothesen geweest over die zin van de Madonna en over dat ”enz”, waarvan aangenomen wordt dat het het begin is van het Derde Geheim. Is het redelijk te denken dat dit echt is? Beslist ja, ten minste door het ontbreken van een overtuigende uitleg van deze zin, die werkelijk in de onzekerheid blijft. In elk geval, zelfs Zuster Lucia leidt er ons toe het op die manier te begrijpen.

Misschien is echter het getuigenis duidelijker van Pater Schweigl, een Oostenrijks Jezuïet [1894-1964]. Professor aan de Gregoriana en het Russicum, werd hij naar Fatima gezonden om met uiterste zorg een onderzoek in te stellen naar de verschijningen en werd door Paus Pius XII belast met de ondervraging van Zuster Lucia, juist over het Derde Geheim. De Jezuïet ontmoette Zuster Lucia op 2 september 1952 en de tekst over hun ontmoeting werd toen door het Heilig Officie geheim gehouden. Nochtans, bij zijn terugkeer nam hij een van zijn naasten in vertrouwen, die later in een brief een getuigenis schreef naar Frère Michel. Letterlijk zei de Jezuïet: “Ik kan niets onthullen van wat ik in Fatima vernomen heb over het Derde Geheim. Ik kan enkel zeggen dat het twee delen heeft, het eerste gaat over de Paus. Het andere, logisch [hoewel ik niets kan zeggen] moet het vervolg zijn van de woorden: ‘In Portugal zal het dogma van het geloof altijd bewaard blijven […]’. Wat het deel aangaat dat de Paus betreft, had ik gevraagd [zo gaat onze getuige verder] ‘De huidige Paus, of de volgende ?’ Op deze vraag antwoordde Pater Schweigl niet”.

Het is duidelijk dat dergelijke verklaring van een Jezuïet beslissend zou zijn, maar dat is ze niet onmiddellijk. Ze werd niet gegeven door een belanghebbende partij, uit eerste hand, en werd eerst 20 jaar later, na de dood van Pater Schweigl, bekend gemaakt, bovendien door een getuige van Frère Michel en als anoniem bestempeld. Rekening houdend met de nauwgezetheid van het werk van Frère Michel, geloof ik dat dit getuigenis geloofwaardig is. Het is echter ook waar dat, op deze manier naar voor gebracht, dit getuigenis veel van zijn waarde verliest. Het is echter ook noodzakelijk te vermelden dat het boek van Frère Michel, waarin de brief werd gepubliceerd, verscheen in 1985, meer dan 15 jaar voor het Derde Geheim door de Kerk werd bekend gemaakt. En de beschrijving van Pater Schweigl stemt exact overeen met de tekst van het visioen [het deel dat over de Paus gaat] en bevestigt deze woorden van de H. Maagd [“In Portugal …]. Daarom vindt de stelling volgens dewelke het Derde Geheim twee delen zou hebben, het visioen en de woorden van de H. Maagd, een betrouwbare bevestiging.

Lange tijd heeft dit begin van het Derde Geheim geleid tot de overtuiging dat het natuurlijke gevolg iets rampzalig is voor de Kerk en ook voor de wereld. Pater Joachim Alonso, de officiële archivaris van Fatima, beschouwd als de belangrijkste expert in deze zaak (hij stierf in 1981) had de volgend commentaar op de beginwoorden van de Madonna: “Deze zin betreft een kritische toestand van het Geloof, waaronder andere naties (dan Portugal) zullen lijden en bijgevolg een crisis van het Geloof. Daarom zullen er in de periode, die de triomf van het Onbevlekt Hart van Maria vooraf gaat, verschrikkelijke dingen gebeuren, die het voorwerp zijn van het Derde Geheim. Welke dingen? Als het dogma van het Geloof in Portugal steeds zal bewaard blijven, kan er duidelijk afgeleid worden dat in andere delen van de Kerk deze dogma’s zullen verduisterd worden of zelfs teloor gaan […]. Daarom is het waarschijnlijk dat de tekst concreet verwijst naar de geloofscrisis in de Kerk en naar de nalatigheid van de herders zelf.” Enkele jaren later zal Pater Alonso zelfs schrijven dat het Geheim spreekt over “Interne strijd in de schoot van de Kerk en over zware pastorale nalatigheden bij de opperste hiërarchie” en “nalatigheden van de opperste hiërarchie van de Kerk.”

Frère Michel, die deze stelling van Pater Alonso vermeldt, voegt er twee belangrijke opmerkingen aan toe. Eerst en voor al toont hij dat, in het begin, toen hij zich juist met Fatima begon bezig te houden, Pater Alonso er anders over dacht en daarna “totaal van mening veranderde”. Daarom voegt hij er aan toe (als om deze omkeer te verklaren): “Wij zijn er zeker van dat hij (Pater Alonso) intussen vaak Zuster Lucia had ontmoet. We weten dat, terwijl hij aan zijn werk rond de kritische uitgave van de documenten van Fatima bezig was, hij de mogelijkheid had haar op verschillende momenten te ondervragen. Zou hij, als officieel expert, door Bisschop Venancio aangesteld, deze nieuwe houding over zulk een brandend onderwerp, hebben aangenomen zonder ten minste zeker te zijn van de stilzwijgende goedkeuring van de zienster?”

Dan vermeldt Frère Michel een andere bladzijde van Pater Alonso, waarin hijzelf laat weten dat de zaken er zo voor staan. Hij spreekt over “défaillances” (tekortkomingen) van de hoogste hiërarchie en besluit: “Om deze reden is niets van dit alles vreemd aan andere mededelingen van Zuster Lucia aangaande dit onderwerp.” Frère Michel geeft als commentaar : “Deze zin is voor ons dubbel waardevol. Omdat de solide bewering van Pater Alonso, gebaseerd op talrijke sporen ["‘ik heb de teksten," zei hij] ons onrechtstreeks de mening geeft van de zienster zelf […]. Inderdaad, moest Pater Alonso zich vergist hebben over de inhoud van het laatste geheim, dan mogen we er zeker van zijn dat Zuster Lucia, die er bij meerdere gelegenheden niet voor terugschrok ingebeelde hypothesen te ontkennen, een middel zou gevonden hebben om hem te verbeteren.”

De [nog steeds niet gepubliceerde] woorden van de Madonna zouden dus een apocalyptische geloofscrisis in de Kerk zelf voorspellen, te beginnen van aan de top. Misschien is er echter ook een uitleg voor het visioen [dat op 26 juni 2000 werd bekend gemaakt] waarin de gemartelde paus, bisschoppen en gelovigen te voorschijn komen, na dat ze door een stad in ruïnes zijn getrokken. Er komen echter enkele twijfels op over de stelling van Pater Alonso waar hij tot dit zeker besluit komt: “De inhoud van het niet gepubliceerde deel van het Geheim verwijst niet naar nieuwe oorlogen of politieke omwentelingen, maar naar godsdienstige en binnen-kerkelijke gebeurtenissen, die van nature nog erger zijn.”

De twijfel komt van het visioen dat op 26 juni 2000 bekend gemaakt werd. Als Pater Alonso het Derde Geheim [volledig] kende, dan zou hij geweten hebben dat dit deel [zoals we wel kunnen zien] in het geheel niet onbloedig lijkt. Het doet er eerder aan denken dat de inhoud er een is van een grote en tragische oorlog: Van de straffende engel Gods, wiens vurige bliksems naar de aarde gericht zijn en door de H. Maagd worden tegen gehouden, tot de stad in ruïnes, tot de massa lijken, en uiteindelijk tot de soldaten, die de Paus doden en samen met hem de bisschoppen en vele gelovigen.

Uiteenlopende meningen over rampen

Pater Paul Kramer en Solideo Paolini [om twee voorbeelden aan te halen uit het traditionalistische kamp die echter zeer verschillend van mekaar] zijn overtuigd van de “kastijdingen” van de wereld. De eerste, die het Vaticaan er van beschuldigt het Derde Geheim verborgen te hebben gehouden voor de Kerk en de wereld, is zeer hard en gebruikt woorden, die eerlijk gezegd onaanvaardbaar zijn: “Een zware misdaad werd gepleegd tegenover de Katholieke Kerk en de wereld in het algemeen. De uitvoerders van deze misdaad zijn mensen, die hoge posten bekleden in de Katholieke hiërarchie. De slachtoffers van deze misdaad zijt gij en uw geliefden. De gevolgen van deze misdaad zijn reeds catastrofaal geweest en als deze verantwoordelijken niet zo vlug mogelijk tegengehouden worden zal het uiteindelijk gevolg niet anders zijn dan apocalyptisch in gans zijn omvang.”

Eigenaardig hoe de schrijver van het boek later echter de woorden overneemt (en zich bijgevolg tegenspreekt) van de Bisschop van Fatima, Alberto Cosme do Amaral, die op 10 september 1984, tijdens een persconferentie, verklaarde dat het “Geheim van Fatima nergens spreekt over atoombommen, noch over kernkoppen, noch over Pershing rakketten, noch over SS-20’s […]. De inhoud er van gaat enkel over ons geloof. Het Geheim vereenzelvigen met aankondigingen van rampen of met een nucleaire holocaust is de betekenis van de boodschap vervormen. De teloorgang van het geloof van een werelddeel is erger dan de vernietiging van een natie en het is waar dat het geloof steeds vermindert in Europa."

We staan echter voor enkele vragen. Eerste vraag: De woorden van de bisschop lijken de aanvankelijke veronderstelling tegen te spreken van Pater Kramer’ boek, volgens dewelke het Derde Geheim ook de aankondiging bevat van een ramp voor de wereld, die door het Vaticaan verborgen wordt gehouden. De tweede vraag is hoe en of de woorden van de Aartsbisschop Do Almaral overeen komen met de tekst, die in 2000 werd bekend gemaakt. Eerlijk, ze lijken niet te verwijzen naar het visioen. Bovendien, Pater Kondor, de secretaris-tolk, voegde er wel degelijk aan toe dat de “Paus ‘ernstige redenen’ heeft om het Geheim niet bekend te maken”. En ik kan niet zeggen dat zulke “ernstige redenen” bestonden in 1984, als het Derde Geheim de voorspelling was van een moordpoging, die reeds in 1981 had plaats gevonden. In elk geval werd de tekst van het visioen van de “aanslag” onthuld in 2000. Waren deze “ernstige redenen” minder ernstig geworden? En waarom? Wat was er intussen gebeurd? Het is meer waarschijnlijk dat de “ernstige reden” betrekking hebben op een ander deel van het Geheim dat nog niet bekend gemaakt werd en dat deze “ernstige redenen” ook nu nog de geheimhouding motiveren.

Laten we echter terugkeren tot de traditionalistische literatuur. Zelfs Solideo Paolini aanvaardt de stelling volgens dewelke het Derde Geheim een voorspelling bevat over grote rampen voor de mensheid. Als hij inderdaad meerdere indiscreties bijeenbrengt, die in de loop van de jaren uitgelekt zijn, kan Paolini een mogelijke tekst voorstellen van het Geheim, in andere woorden, van wat de H. Maagd gezegd heeft en dat begint met de woorden over Portugal. Deze weder samengestelde tekst spreekt van natuurrampen, over een wereld “geschokt door terreur”, over een “grote oorlog” over “vuur en rook”, die uit de hemel valt, over “het water van oceanen dat delen van de aarde overstroomt” en over “miljoenen mensen, die plots zullen omkomen."

Twee van de bronnen, waaruit Paolini put (tussen vele andere) zijn de zogeheten “diplomatieke versies” van het Geheim en de vermeende verklaringen van Johannes-Paulus II in Fulda.

De eerste is het fameuze “bericht” in het Duits magazine Neues Europa, dat op 3 oktober 1963 “onthulde” dat Paulus VI er voor gezorgd had dat een deel van het Derde Geheim terecht kwam bij de leiders van de twee blokken, Kennedy en Kroutchov en dat deze “diplomatieke versie” van het Geheim een beslissende rol had gespeeld in het ondertekenen van de overeenkomst tussen de supermogendheden om de spreiding van kernwapens tegen te gaan. Deze tekst spreekt precies over oorlog en over immense catastrofen, en over satan, die de wereld domineert, zelfs in die mate dat hij tot aan de top van de Kerk is doorgedrongen.

Frère Michel heeft kritiek op het stilzwijgen van het Vaticaan, dat door dit bericht in 1963 en ook het later niet ontkennen ervan, er toe geleid heeft dat “miljoenen Katholieken bedrogen werden door deze misleiding”. Dan citeert hij Pater Alonso, die het Duits tijdschrift weerlegt: “Niets in deze tekst is waar of echt. De schokkende bewering dat de tekst door de Paus aan staatshoofden werd bekend gemaakt, de historische fouten die er in staan, de letterkundige structuur, zo verschillend van deze in de geschriften van Zuster Lucia, of de ideeën die hij naar voor brengt en die zo absoluut verschillend zijn van die van Zuster Lucia. Frère Michel gaat dan verder met het ontmantelen van de primitieve reportage van Neues Europa, die met historische blunders bezaaid is [Hoewel sommige passages, die het over de Kerk hebben, meer geloofwaardig zijn] [57].

Een andere “bron” van Paolini is een ophefmakende verklaring die Johannes-Paulus II zou afgelegd hebben tijdens zijn reis naar Duitsland in november 1980 en die gepubliceerd werd in een klein Duits magazine, Stimmes des Glaubens” [58]. Er word gezegd dat de Paus, toen men hem ondervroeg over het Derde Geheim en het feit dat het niet bekend gemaakt werd in 1960, dezelfde beelden had opgeroepen als deze van Neues Europa, [en ze op die manier ook geloofwaardigheid hadden gegeven]. Hij had toen ook het vooruitzicht op het martelaarschap vermeldt [één jaar voor de moordaanslag] en grote beproevingen in de toekomst.

Marco Tossati noteert: “Men kan zich niet inbeelden dat het magazine de pauselijke verklaring over dergelijk gevoelig onderwerp volledig zou uitgevonden hebben met bovendien het risico terecht gewezen te worden. Evenwel, tussen het volledig verzinnen van een tekst en hem uiterst getrouw weer te geven, zijn er veel tussenwegen. Pater Alonso drukte de "ernstigste reserves' uit over dit “bericht” en, zoals Frère Michel vond hij hem niet geloofwaardig als men de stijl van de Paus in aanmerking neemt. [59] Eerlijk gezegd, in dit verhaal zijn er veel aspecten, die de gedachten en de houding van Paus Wojtyla voor de geest roepen. Anderzijds, zoals Monsignor Bertone destijds bekend maakte, had Johannes-Paulus op dat moment [1980] het Derde Geheim nog niet gelezen. Volgens de officiële versie zal hij het eerst in juli 1981, onmiddellijk na de aanslag lezen in het hospitaal. Zowel over het moment waarop de Paus het Derde Geheim leerde kennen als over “welk” geheim hij in 1981 kende, bestaat er een zeer delicate controverse, die we later zullen uitdiepen. Het is bijna zeker dat hij het geheim onderhoud van de Madonna gelezen heeft in 1978.

Daarom wordt de veronderstelde verklaring in Fulda, hoewel door het Vaticaan ontkend, door Paolini voor waar gehouden [niet woordelijk, maar wat de inhoud betreft]. Hij besluit daaruit dat er meerdere aanduidingen zijn dat er in het nog bekend te maken deel van het Derde Geheim ook een voorspelling is van aardbevingen en rampen voor de wereld. Men heeft de indruk dat Pater Alonso en Frère Michel er toe geleid werden de hypothese van materiële straffen te ontkennen omdat ze vreesden dat voorspellingen over rampen een schaduw zouden werpen op de kern van de boodschap: de duisternis die over de Kerk valt en die de oorzaak is van deze tragedies. In verdere bladzijden zullen we echter zien dat ook zij geen “straffen” voor de wereld uitsluiten.

Al deze gezaghebbende bronnen delen echter de overtuiging dat het Derde Geheim begint met de woorden over Portugal en een profetie bevat over een ernstige crisis in de Kerk. Paolini, zoals de meeste traditionalisten, bevestigt in zijn poging tot reconstructie van het [nog niet gepubliceerde] Derde Geheim dat het ook zou spreken over de antichrist. Op die manier bevestigt hij de idee dat dit zijn tijd is en dat de Madonna naar Fatima gekomen is om de Kerk bij te staan in de strijd op dit uniek moment in de geschiedenis, dat zelfs in het Nieuwe Testament werd voorspeld. En vóór Paolini ontwikkelde Frère Michel juist dit idee met waarlijk indrukwekkende beschouwingen.

Bovendien hebben de pauzen zelf, van Paulus VI [met zijn “de rook van satan is Gods tempel binnen gedrongen”] tot Benedictus XVI, het huidige moment in uiterst zware bewoordingen herkend en aangeklaagd.

Paulus VI kwam er toe te spreken over eindtijd : “Er is op dit moment grote verwarring in de wereld van de Kerk en bijgevolg wordt het Geloof in vraag gesteld. Wat er gebeurt doet me denken aan die duistere zin van Jezus in het Evangelie van Lucas: “Zal de Mensenzoon bij zijn wederkomst nog het Geloof op aarde vinden?” Er zijn boeken gepubliceerd, waarin het Geloof op belangrijke punten wordt ontkend. Zelfs de bisschoppen zwijgen, alsof ze in deze boeken niets ongewoons vinden! Naar mijn mening is dit eigenaardig. Soms lees ik het Evangelie over de eindtijd en merk dat er in deze tijd enkele tekenen zijn van dit einde. Zijn we het einde nabij? Dat zullen we nooit weten. Het is noodzakelijk paraat te blijven, maar de zaken kunnen een lange tijd duren. Wat mij pijnlijk raakt, als ik de Katholieke wereld zie, is dat er in het hart van het Katholicisme soms niet-Katholieke gedachten de overhand hebben en het zou kunnen gebeuren dat deze niet-Katholieke gedachten in het hart van de Kerk morgen sterker zullen worden. Ze zijn echter nooit de mening geweest van de Kerk." [60]

Dezelfde Kardinaal Ratzinger, bij de Vierde Statie van de Kruisweg, geschreven voor Paus Wojtyla (Goede Vrijdag, 2005), op de vooravond van zijn opvolging, haalde dezelfde onrustwekkende evangelische zin aan [zeker niet bij toeval] maar gaf ook het antwoord, de ene waarheid, die Jezus had op het moment van zijn terechtstelling: Het antwoord is Maria. Hier volgen de woorden van Kardinaal Ratzinger: “De leerlingen zijn gevlucht, Maria vluchtte niet. Ze stond daar, met de moed van een moeder, met de trouw van een moeder, met de goedheid van een moeder en met haar geloof, dat weerstand biedt in de duisternis: “En zalig is zij, die geloofd heeft” (Lc. 1,45). “Maar zal de Mensenzoon, bij zijn wederkomst, het Geloof op aarde vinden?” (Lc. 18,8) Ja, Hij weet het: Hij zal Geloof vinden. Dat is, op dit uur, Zijn grote troost."

Op het duisterste moment van de geschiedenis, wanneer het er op lijkt dat het zaad van het geloof in Jezus, de Redder, uitgeroeid en verdwenen is, blijft het geloof van de Madonna. De Madonna laat de Kerk en het menselijk geslacht niet over aan het kwade en Zij verlicht hen. Het is natuurlijk de woorden van de Kardinaal te interpreteren in het licht van dit historisch moment en in Fatima het teken te zien van de aanwezigheid van Maria in dit uur van duisternis. Om deze reden is de profetische boodschap, door de Madonna gegeven, oneindig belangrijk: deze woorden, die onbekend blijven en verborgen blijven achter dit “enz…”

Daarom keren we terug naar ons onderzoek. We gaan terug naar het “detectiveverhaal” over de woorden van de Madonna, die door Lucia werden neergeschreven in haar “Vierde herinneringen” : “In Portugal zal het dogma van het Geloof steeds bewaard blijven, enz …,” het begin van een rede, die duidelijk van profetische aard is, maar nooit werd voleind. Een rede, die (naar mijn mening terecht) zoveel jaren voedsel was voor veronderstellingen aangaande een grote apocalyptische crisis, die de Kerk (en de wereld) zou overvallen.

Daarom was het van het allergrootste belang dat bij het voorstellen van het Derde Geheim samen met een hele reeks documenten, commentaren en nota’s, het Vaticaan ook een aanvaardbare uitleg zou gegeven hebben, of ten minste gepoogd hebben een uitleg te geven over die zin van de H. Maagd aangaande Portugal en dat “enz…” En niet in het minst om de twijfels en de extremistische veronderstellingen van sommigen, die er toe komen de Madonna van Fatima als tegengif te gebruiken tegenover het Tweede Vaticaans Concilie, dat op zijn geheel als oorzaak wordt gezien van de wereldwijde geloofsafval en van een algemeen apocalyptisch verraad van de hoogste hiërarchie [61]. Om bijgevolg te antwoorden op hen, die deze stelling naar voor schuiven, zou het zeer belangrijk geweest zijn om deze zin, die in onzekerheid bleef, te verduidelijken. Op de persconferentie van 2000 antwoordde Monsignor Bertone op een vraag van iemand, die over deze zin een vraag stelde, eerder verward: “Het is moeilijk te zeggen of deze zin betrekking heeft op het Tweede of op het Derde deel van het Geheim … Het lijkt me dat het tot het Tweede behoort”.

Het lijkt ons, eerlijk gezegd, dat dergelijk antwoord moeilijk als volledig kan beschouwd worden. Het is duidelijk dat dit geen antwoord was, maar eerder een verveelde ontwijking. Het is duidelijk dat het niet de bedoeling was tot de kern van het probleem door te dringen. En als iemand dat zou gewild hebben was het gemakkelijk na te gaan of deze zin behoort tot het Tweede of tot het Derde deel van het Geheim. Het had volstaan het te vragen aan haar, die het geschreven had. Monsignor Bertone had Lucia zelf kunnen vragen deze zin op te helderen tijdens zijn ontmoeting met haar in april 2000 over de tekst van het visioen. Welnu, de tweede ontmoeting, waar we het over zullen hebben, zal plaats hebben op 17 november 2001. Voor deze ontmoeting was dezelfde prelaat naar de Portugese Zuster gezonden na een absoluut verrassend initiatief van de Kerk, die juist nooit iets had willen ontkennen van Neues Europa tot Fulda, om haar ontkenning te verkrijgen van enkele kritische veronderstellingen aangaande de tekst, die in 2000 gepubliceerd werd. Kunnen we werkelijk aanvaarden dat een zin van zulk een cruciaal belang, uitgesproken door de Madonna, uit verstrooidheid vergeten werd? Was er een betere gelegenheid om de betekenis te achterhalen van dergelijke dramatische woorden, die in het ongewisse bleven? Ongelukkiglijk echter, wenste Monsignor Bertone aan Zuster Lucia niets te vragen over dit onderwerp (Was hij bang van het antwoord)?

Het was evenmin mogelijk ophelderingen te vragen aan Monsignor Bertone zelf, omdat hij had geweigerd die te krijgen. Een keuze, die het vermoeden bevestigt van een onoverkomelijke “verlegenheid” met betrekking tot deze zin van de Madonna en de overtuiging versterkt dat men iets ernstigs wil verbergen en meer, iets waarvan geweten is dat het niet goed verborgen gehouden werd. Daarom, terwijl ik dergelijk scenario niet wilde aanvaarden, en omdat het fataal zelfkwetsend zou zijn voor het Vaticaan en tegenover de afwezigheid van eender welke poging tot zelfverdediging vanwege de kerkelijke partij, trachtte ik te begrijpen welke redenen het Vaticaan zou kunnen hebben om dergelijke houding aan te nemen. Ik stond voor een verrassende hypothese.

Apocalyps nu?

Mijn hypothese, die ook op enkele private onthullingen gebaseerd is, is deze: In de hoogst vertrouwelijke discussie, die plaats had in het Vaticaan tussen 1999 en 2000, met betrekking tot de wens van de Paus om het Derde Geheim van Fatima bekend te maken, was er waarschijnlijk een soort compromis bereikt. In de Curie was er steeds een sterke tegenstand geweest tegen de bekendmaking van het Derde Geheim, vooral omwille van het deel dat over de Kerk ging, of omwille van de profetische woorden van de Madonna, die volgens de heersende opinie in het Vaticaan, tegen het Vaticaan zou kunnen gebruikt worden en groot alarm slaan bij het volk als het zou beschikbaar gesteld worden aan de publieke opinie en de media.

Waarschijnlijk werd er, bij deze vergaderingen rond de Paus, een punt van overeenstemming bereikt, volgens hetwelk op 13 mei 2000, aan het einde van de H. Mis voor de zaligverklaring van de twee herdertjes van Fatima, de publicatie van de tekst van het visioen (met een uitleg, die zou aansluiten bij de gebeurtenissen in het verleden) zou aangekondigd worden en daarna zou de belangrijkste inhoud van de boodschap van de Madonna ook bekend gemaakt worden [impliciet of expliciet] in de preek, die Johannes-Paulus II tijdens de H. Mis zou geven. Dat zou hen toelaten in geweten te zeggen dat het Derde Geheim volledig werd bekend gemaakt, maar zonder een integrale publicatie om, volgens hun opinie, een belangrijke shock te vermijden bij de Christenen en sensatiezenders, maar ook om een paniekreactie te voorkomen. [62]

Deze beslissing zou ook kunnen genomen zijn omwille van de sterkte van een gezaghebbend precedent (wat in de Kerk steeds belangrijk is). Het kan immers voor zeker aangenomen worden dat Paulus VI, terwijl hij besloot het Derde Geheim niet te publiceren, toch wenste in zijn verrassende preek tijdens zijn bedevaart naar Fatima in 1967, omwille van de steeds belangrijke intentie van vrede in de Kerk en het behoud van het Geloof, impliciet in zijn preek het belangrijkste van de geheime boodschap van de H. Maagd te onthullen. Hij deed dit door juist drie punten aan te raken, die altijd reeds verondersteld werden de inhoud te zijn van het Derde Geheim: De trouw aan de Kerk (bedreigd door de mogelijke overwinning van ketterij en geloofsafval), de eenheid van de Kerk (bedreigd door schisma’s en vervolgingen) en tenslotte de vrede in de wereld (zoverre bedreigd dat de wereld het misschien niet overleeft). Hier volgen de drie fundamentele passages uit deze verbazende preek van Paulus VI :

De eerste intentie is de Kerk : De ene, heilige, Katholieke en Apostolische Kerk. We willen bidden voor haar inwendige vrede. Het Oecumenisch Concilie heeft heel wat energie opgewekt in het hart van de Kerk, heeft een bredere visie geopend op het vlak van de doctrine, heeft al haar kinderen opgewekt tot een duidelijker bewustzijn en meer intieme medewerking, een levendiger apostolaat. Het moedigt ons aan zo dat dit voordeel en deze vernieuwing bewaard zou blijven en zou groeien. Welk een kwaad zou het zijn als een willekeurige interpretatie, niet toegelaten door het Leergezag van de Kerk, deze geestelijke vernieuwing zou omvormen in een rusteloosheid, die de traditionele structuur en constitutie van de Kerk zou vernietigen. Daarbij de theologie van de ware en de grote leer vervangend door nieuwe partijdige ideologieën, die afstand nemen van de normen van het Geloof, die met moderne gedachten, dikwijls verstoken van het licht van de rede, noch begrijpen, noch aanvaarden en tenslotte de apostolische bekommernis voor reddende liefde omvormen in een instemming met de negatieve vormen van de profane mentaliteit van wereldse gewoonten.

Deze gedachte leidt onze herinnering op dit ogenblik naar deze landen, waar godsdienstvrijheid praktisch onderdrukt is en waar het ontkennen van God wordt gepromoot … We verklaren: De wereld is in gevaar. Daarom zijn we te voet gekomen aan de voeten van de Koningin van de Vrede om de gave te vragen, die God alleen kan geven: Vrede … Mensen, denk aan de ernst en de grootsheid van dit uur, dat beslissend zou kunnen zijn voor de huidige en de toekomstige generatie. Het beeld van de wereld dat hier getoond wordt is immens én dramatisch. Het is de scene die de Madonna voor ons opent, de scene, die we met ogen vol afschuw gadeslaan.

En verder:

En vandaag lijkt er een boodschap van buitengewoon belang vanwege Haar de gelovigen te bereiken. Van Haar, die is de Onbevlekte, de heiligste van alle heiligen, de medewerkster van haar Zoon in het werk van herstel van het bovennatuurlijk leven in de zielen. Door in feite vroom naar Maria te kijken, ontvangen ze van Haar een aansporing tot vertrouwend gebed, een spoor tot de beoefening van de boete en de heilige Vreze Gods. Op dezelfde manier is het in dezelfde Mariale verering dat ze vaker de echo horen van de woorden, waarmee Jezus de komst aankondigde van het Rijk der Hemelen: “Bekeert u en geloof in de Blijde Boodschap” en zijn strenge vermaning : “Tenzij ge u bekeert, zult ge allen op dezelfde manier omkomen”.

Het meest betekenisvol is zijn nadruk op “boete” [waarvan we gezien hebben dat dit het begin betekende van het visioen van het Derde Geheim] en die evangelische vermaning : “Als ge u niet bekeert, zult ge op dezelfde manier omkomen”. Dat leidt er ons toe ernstig te denken aan een voorspelling van zware beproevingen voor de mensheid. Zoals we zullen zien, is het dezelfde zin uit het Evangelie [Lc.13,13] die door Kardinaal Ratzinger zal aangehaald worden, als hij zal spreken over het Derde Geheim. Frère Michel, zoals Vittorio Messori, noteert dat Paulus VI in deze preek “zinspeelt op de apocalyptische thema’s van het Geheim”, en hij zegt dit door exact de woorden te citeren van Messori, die, gericht tot Kardinaal Ratzinger, niet ontkend werden. Niemand heeft er, eigenaardig, aan gedacht dat dit juist de weg was, die door de hiërarchie gekozen was om de inhoud van een geheim bekend te maken, dat in zijn letterlijke volledigheid te verschrikkelijk lijkt om uit te drukken. Dit omwille van wereldwijde catastrofen, die het aankondigt of omwille dat het spreekt van satan, die voor enkele tijd de hoogste toppen van de Kerk verovert [zoals Neues Europa geschreven had], of omwille van het feit dat het de huidige tijd vereenzelvigt met die bladzijde uit de Apocalyps, waarin de beslissende strijd wordt beschreven tussen de Allerheiligste Maagd Maria en de Satan. Paulus VI spreekt hier juist over in zijn Apostolische Exhortatie, Signum magnum, gegeven in Fatima op die dertiende mei 1967. [63] Inderdaad, met het sensationele “Zonnewonder” van de laatste verschijning op 13 oktober 1917, schijnt de Madonna zelf voor de ganse wereld deze bladzijde van de Apocalyps over “de Vrouw, bekleed met de zon” [Apok.12.1] te hebben geëvoceerd.

Drie en dertig jaar na Paulus VI, hield Johannes-Paulus II op dezelfde plaats in Fatima een preek, kort voor de aankondiging van de bekendmaking van de tekst van het Derde Geheim [die zelfs door Pater Kramer als “buitengewoon” werd gezien]. Deze preek had dezelfde inhoud als die van Paulus VI, dezelfde bezinning over die bladzijde uit de Apocalyps. Hij onthulde zelfs nog dramatischer en expliciet wat de geheimzinnige woorden van de Madonna op 13 juli 1917, ons aankondigden :

Volgens het goddelijk plan kwam “een Vrouw, bekleed met de zon” uit de Hemel neer naar deze aarde om de bevoorrechte kinderen van de Vader te bezoeken. Ze sprak tot hen met een moederlijke stem en het hart. Ze vroeg hen om zichzelf te offeren als offers van eerherstel en zei hen dat Ze bereid was hen veilig naar God te leiden … Later riep Francesco, een van de bevoorrechte kinderen uit : “We brandden in dat licht, dat God is, en werden niet verteerd. Hoe is God? Dat is onmogelijk te zeggen. In feite konden we het aan de mensen nooit vertellen”. God: een licht dat brandt zonder te verteren. Mozes had dezelfde ervaring toen hij God zag in de brandende braamstruik …” “Een ander teken verscheen aan de Hemel, zie, een grote vuurrode draak” [Apok. 12.3] Deze woorden uit de eerste lezing van de H. Mis, doet ons denken aan de grote strijd tussen goed en kwaad en toont ons hoe, als de mens God terzijde schuift, hij geen geluk kan vinden en eindigt met het vernietigen van zichzelf. Hoeveel slachtoffers zijn er niet geweest gedurende de laatste eeuw van dit millennium! We denken aan de gruwelen van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog … De boodschap van Fatima is een oproep tot bekering , die de mensheid verwittigt om niet met de “draak” te doen te hebben, wiens staart een derde van de sterren van de Hemel wegvaagt en op de aarde werpt”. [Apok.12.4]

Zelfs Pater Kramer vraagt zich af of met deze citaten uit de Apocalyps, de Paus “aan de wereld geen vluchtige blik gegeven heeft in de inhoud van het Derde Geheim”. Voor mij lijkt het evident, ook omdat, als we de voetstappen volgen van Paulus VI, maar met een weinig meer nadruk op het Geheim, het redelijk is te veronderstellen dat dit het compromis was op basis waarvan het Vaticaan vandaag kan volhouden dat het “gans” het Geheim van Fatima heeft bekend gemaakt. [64]

Dezelfde Pater Kramer erkent deze waarheid. In feite roept hij de toespraak terug op van Johannes Paulus II in het Portugese heiligdom in 1982: “Kan de Moeder Gods, met al de kracht van de liefde, die Ze ontvangt in de H. Geest en die verlangt naar de redding van iedereen, blijven zwijgen als ze ziet dat de echte basis van de redding van Haar kinderen ondermijnd wordt? Dan antwoordde de Paus op zijn eigen vraag : “Nee, ze kan niet stil blijven”. De Paus verwees naar de boodschap van Fatima. Pater Kramer commentarieert : “Daarom lijkt het perfect duidelijk dat Paus Johannes-Paulus II ons trachtte te vertellen dat het Derde Geheim verband heeft met de grote geloofsafval, die in de H. Schrift werd voorspeld. Waarom zei de Paus dit niet rechtuit en duidelijk, maar in een wat versluierde manier, in een taal, die enkel door meer ontwikkelden kon gevat worden? Het lijkt waarschijnlijk dat hij een signaal wilde zenden naar de meer ingewijden, over wat hij dacht dat binnenkort zou worden bekend gemaakt – namelijk het volledige “Derde Geheim”.

Naar mijn mening is de boodschap, die Johannes-Paulus II gaf in het geheel niet duister, het is een dramatische oproep tot bekering. En als hij geen formele, officiële en letterlijke bekendmaking van het volledige Geheim gaf, zou dit kunnen betekenen dat, omwille van ernstige en dramatische bekommernissen (voor de Kerk en de publieke opinie) men hem er toe gebracht heeft (zoals ook zijn voorgangers) deze volledige bekendmaking te vermijden, hoewel hij nochtans wezenlijk de oproep van de H. Maagd bekend maakte.

Is het is echter aannemelijk dat de Paus het onbekende deel van Het Derde Geheim impliciet wilde bekend maken? Ja, want in de vorige jaren had hij juist hetzelfde gedaan met dat deel van het Geheim dat het visioen beschrijft, ten minste in zover die interpretatie, die dat deel ziet als gerealiseerd met de moordaanslag van 1981. Vandaar dat Vittorio Messori, na over Fatima te hebben gesproken in zijn boek-interview met Kard. Ratzinger, laat opmerken: “Het is dezelfde Johannes-Paulus II, die gewond door zijn potentiële moordenaar op 13 mei, de verjaardag van de eerste verschijning in Portugal, op bedevaart ging naar Fatima om Maria te danken “wiens hand (zoals hij zei) de kogel op miraculeuze wijze geleid had” en hij verwees hierbij naar voorspellingen die, langs een groep kinderen, tot de mensheid gericht waren en ook betrekking hadden op de persoon van de Paus."

Messori schreef dit in 1985. Dit wilde zeggen, voor ieder die het wilde verstaan, dat de Paus het Visioen van het Derde Geheim reeds erkend had als een voorspelling van de aanval van 1981 (ten minste volgens de interpretatie, die door het Vaticaan gegeven werd). Inderdaad, in het derde deel van zijn werk, dat gepubliceerd werd in 1986, schreef Frère Michel als commentaar op deze passage van Messori, het volgende :

“We hebben zoveel aanduidingen dat het Derde Geheim ook te maken heeft met de persoon van de Paus. Voor ons is dat een zekerheid. Wil dit echter zeggen dat de moordpoging en de bescherming van de Heilige Vader er belang bij had voorspeld te zijn in het Derde Geheim? De tekst suggereert het. Het is echter niet de Kardinaal die deze uitleg voorop stelt en Missori zelf houdt het bij een hypothetische toon." [65]

Dan was er, terloops, een verklaring van Ali Aðca tijdens zijn proces, die door Le Figaro op 29 mei 1985 werd gepubliceerd: “Een ding wil ik het hof zeggen: De aanslag op de Paus heeft te maken met het Derde Geheim van de Madonna in Fatima." Hoe kwam Aðca er toe dit te weten, vijftien jaar voor het Geheim in 2000 werd bekend gemaakt? In een interview door Marco Nese in Corriere della Sera, gepubliceerd op 14 mei 2000, legde de Turk uit: “Ik sprak daar gedurende het proces meermaals over. En de voorzitter van het gerechtshof van Santiapichi, een beetje verveeld door mijn aandringen hierover, vroeg me : “Gelooft ge echt dat het Derde Geheim verbonden is met zijn persoon ?” Ik antwoordde : “Zeker. Tevoren wist ik in het geheel niet dat dit zo was, maar het Vaticaan zei dat het met mij te zien had”. “En het is waar” is de commentaar van de journalist van de “Corriere”. In 1985, terwijl het proces over de zogenaamde “Bulgaarse Connectie” bezig was, kwam er van uit het Vaticaan voor het eerst dat het moest verstaan worden dat het Derde Geheim een aanslag op de Paus voorspelde. Hoe het Vaticaan dit te verstaan gaf, is niet bekend, maar de verklaringen van Ali Aðca en van de "Corriere" zijn ondubbelzinnig.

En deze verklaringen tijdens het proces van Agca duiken op, vijftien jaar voor de bekendmaking van het Geheim. Daarom was het Geheim [66], dat in 2000 werd onthuld, impliciet reeds jaren gekend, niet in zijn letterlijke formulering en inhoud, maar volgens de officiële interpretatie, die het Geheim verbindt met de aanslag van 1981.

Men zou kunnen veronderstellen dat dezelfde werkwijze werd gevolgd voor dat ander deel van het Geheim, dat in de woorden van Maria vervat is. Als het geen alledaagse samenloop van omstandigheden is, dat twee Pausen, Paulus VI en Johannes-Paulus II, beiden spraken over Fatima door dezelfde passage van de Apocalyps te evoceren in hun plechtige toespraken in het Portugese heiligdom, dan kan men besluiten dat er een nauw verband bestaat tussen deze profetie van de Apostel Johannes en het Derde Geheim. In elk geval, de bevestiging hiervan komt van Fatima, van de meest gezaghebbende bron, vermits Zuster Lucia zelf, in haar uiterst zeldzame authentieke openbare verklaringen, expliciet het derde deel van het Geheim koppelt aan de Apocalyps [67]: “Het staat in het Boek van de Apocalyps, lees het!” Ze duidde zelfs exact de hoofdstukken 8 en 13 aan van de Apocalyps. En dit is echt verontrustend, omdat het achtste hoofdstuk het heeft over de plagen, die over de wereld zullen neerkomen en andere dingen, die te maken hebben met de tijden van de Antichrist. Deze verwijzing naar het Evangelie lijkt nog meer verontrustend omdat men onmiddellijk denkt aan de profetie over de laatste tijden, die hierin te vinden is. (Mt.24 en Tess. 2.4). Als de verwijzing van Zuster Lucia naar de Apocalyps gekend is en gedocumenteerd, is het niet duidelijk wanneer, waar en tot wie de zienster deze verwijzing naar het Evangelie uitgesproken heeft.

Waar het uiteindelijk om gaat is: zou dit alles kunnen refereren naar de tekst van het Geheim, die in 2000 werd bekend gemaakt en die gezien wordt als een verwijzing naar de aanslag van 1981. Eerlijkheidshalve blijkt dat het antwoord “nee” is. In elk geval spelen de “Fatimisten,” om hun thesis kracht bij te zetten, twee andere kaarten uit die, eerlijk gezegd, zeer sterk zijn. De eerste kaart heeft een sensationele naam: Joseph Ratzinger.

Voetnoten:

[51] De veronderstelling van de “Fatimisten” is de volgende : Steeds legt de Madonna de visioenen uit, die ze aan de kinderen toont. In de verschijning van 13 juni spreekt de H. Maagd over het lot van Jacinta, Francisco en Lucia en onmiddellijk daarna is er het overeenkomstig visioen (“we zagen ons in dit licht …”). Zo ook op 13 juli “zien we dat de Madonna een visioen geeft aan de herdertjes en daarna de uitleg over zijn betekenis. In werkelijkheid beschrijft Zuster Lucia het verschrikkelijk visioen van de Hel en haalt onmiddellijk daarna de woorden aan van de H. Maagd : “Ge hebt de Hel gezien, waarheen de zielen van de arme zondaars gaan …” Zoals Peter Kramer opmerkt : “Opdat de herdertjes zouden begrijpen wat ze gezien hebben, gaf de Madonna hen uitleg : “Ge hebt de Hel gezien …”. Steeds opnieuw zien we, als de Madonna de herdertjes een visioen geeft, ze hen ook de betekenis geeft. Waar het echter gaat om het Derde Geheim, hebben we enkel het visioen, dat bovendien zeer geheimzinnig is. Pater Kramer stelt zich de vraag : “Waarom zou de H. Maagd een zo vanzelfsprekend visioen als de Hel, uitgelegd hebben, terwijl ze zou nagelaten hebben een woordje uitleg te geven over een zo duistere passage, zoals ze door het Vaticaan werd bekend gemaakt ?” Het antwoord zou kunnen zijn: Omdat dat visioen niets doet tenzij enkel de woorden uit te leggen, die de Madonna juist uitgesproken heeft en die gaan over de vervolging, die vermeld is in het Tweede Geheim. Pater Kramer weerlegt echter dat er bijzonderheden zijn in het visioen, die zeer symbolisch zijn en die niet werden uitgelegd en geheimzinnig blijven. Bij voorbeeld, waar het over de engel gaat en vooral over de moord op de Paus en anderen in het verhaal. Daarom kan het visioen niet uitbeelden wat er in het Tweede Geheim is voorspeld. Het is echter ook waar dat Zuster Lucia zelf, in haar Herinneringen van 31 augustus 1941, toen ze de twee eerste delen van de boodschap van Onze Lieve Vrouw bekend maakte, begon met een zeer belangrijke zin : “Het Geheim bestaat uit drie verschillende delen, twee er van ga ik nu bekend maken”. In feite onthult ze het visioen van de hel en de profetische woorden van de Madonna over de twintigste eeuw. Er blijft maar een ding verborgen, het zogenoemde Derde Geheim, of het visioen van de “bisschop in het wit gekleed”. Als men daaraan de uitleg van de Madonna toevoegt, dan zouden we vier delen hebben. Het antwoord van de “traditionalisten” stelt dan ook voor het visioen en de uitleg, die de Madonna er bij gegeven heeft, als één deel te beschouwen.

[52] Zuster Lucia spreekt hier over in het begin van de Vierde Herinneringen (Zie Lucia vertelt Fatima, p.95). Morlier laat opmerken : “Nu kan men beter begrijpen waarom Francisco de genade werd onthouden om de Heilige Maagd te horen. De reden bleef tot nu toe geheimzinnig. Nu dient deze ‘handicap’ om een enorm bedrog in het licht te stellen”. (Het Derde Geheim van Fatima …, pp.54-55).

[53] Het bewijs van de veronderstelde “valsheid” van de in 2000 gepubliceerde tekst is reeds belicht in het derde hoofdstuk van dit boek. Grafologen beweren dat de hand, die de tekst schreef, niet dezelfde is dan die “de veronderstelde authentieke geschriften van Lucia” geschreven heeft. Dit zijn interessante analysen, maar met voorzichtigheid te aanvaarden en te vergelijken met andere onderzoeken en experten. De grafologe, Prof. Russo, schetst een profiel van de schrijfster van deze tekst, dat overeen komt met dat van Zuster Lucia.

[54] Karol Wojtyla en Vittorio Messori, Op de drempel van de Hoop, p.243

[55] En wat te zeggen over de drie herders van Fatima, die plots, in 1917, op de vooravond van het uitbreken van de Oktoberrevolutie, hoorden : “Rusland zal zich bekeren” en “Op het einde zal mijn Onbevlekt Hart triomferen …”? Zij konden deze voorspellingen niet uitvinden. Ze kenden geen geschiedenis, noch aardrijkskunde en waren, in feite, nog minder op de hoogte van sociale bewegingen en opkomende ideologieën. En toch gebeurde er exact wat ze voorspelden”. (p.145)

[56] Men zou kunnen opwerpen dat de Paus zou verwezen hebben naar de woorden : “Op het einde zal mijn Onbevlekt Hart triomferen”. Dat is een aannemelijke interpretatie, maar in welke zin kon de Paus in 1994 de triomf van het Onbevlekt Hart voor nakend houden? Men kan niet zeggen dat het om de ineenstorting van het Communisme gaat, omdat dit in 1994 reeds gebeurd was en omdat de Paus zelf in deze jaren de secularisatie aanklaagde van deze landen, die juist aan het Communisme waren ontsnapt. Zoals, bij voorbeeld, Polen. Bovendien, al is het duidelijk dat de ineenstorting te danken was aan een tussenkomst van de Voorzienigheid en van Maria, toch was de Paus de eerste om te bevestigen “dat het simplistisch zou zijn te beweren dat het de Goddelijke Voorzienigheid was, die de val van het Communisme had veroorzaakt. Het Communistisme als systeem was, in zekeren zin, van in het begin af “gevallen”. Het viel ten gevolge zijn eigen dwalingen en misbruiken”. (Op de Drempel van de Hoop, p.146). Tenslotte is de “Triomf van het Onbevlekt Hart van Maria” duidelijk en vanzelfsprekend, een voorspelling, die met het geloof te maken heeft, een profetie over een grote en planetaire bekering van de wereld tot Christus. Het is, aan het “einde van de eeuw” moeilijk om tekenen te herkennen van deze grote bekering. In het bijzonder omdat de Paus, in die dagen, het tegenovergestelde aanklaagde: een planetaire geloofsafval. Daarom blijft er op zijn minst het mysterie van de verwijzing van de Paus : Welke woorden van de Madonna leken hem in 1994 dicht bij hun vervulling te zijn?

[57] Frère Michel bevestigt dat deze reportage “werkelijk bepaalde gegevens vermeldt van het echte Derde Geheim – deze waar het over de Kerk gaat – ofwel dank zij “toevallige coïncidenties”, of dank zij “Romeinse indiscreties”. (Vol. III, p. 655)

[58] “Wegens de ernst van zijn inhoud en om te vermijden dat de wereldmacht van het Communisme hiervan zou gebruik maken, hebben mijn voorgangers in het ambt van Petrus, om diplomatieke redenen verkozen bekendmaking te vermijden. Anderzijds, alle Christenen zouden hiermee moeten tevreden zijn : Als er een boodschap is, waarin gezegd wordt dat oceanen bepaalde delen van de wereld volledig zullen overstromen, dat van het ene moment op het andere miljoenen mensen zullen ten onder gaan, dan is de publicatie van dergelijke boodschap niet langer iets dat men moet wensen. Velen willen enkel weten uit nieuwsgierigheid en zucht naar sensatie, maar vergeten dat weten ook een verantwoordelijkheid meebrengt. Het is gevaarlijk enkel te weten om zijn nieuwsgierigheid te voldoen als men tegelijkertijd niet bereid is iets te doen of als men overtuigd is dan men niets kan doen tegen een aangekondigd onheil”. Op dat moment nam de Paus zijn Paternoster en zei: “dit is de remedie tegen dit onheil. Bid! Bid! En vraag niets meer. Vertrouw al het andere toe aan Gods En daarna, ondervraagd over de Kerk, antwoordde hij : “We moeten voorbereid zijn om te lijden tegenover lange, grote beproevingen, die van ons de bereidheid zullen vragen te offeren, zelfs met ons leven, en in en totale overgave aan Christus en voor Christus. Door uw en mijn gebeden is het nog mogelijk deze beproevingen te verminderen. Het is echter niet meer mogelijk ze af te wenden, omdat alleen op deze manier de Kerk vernieuwd kan worden. Hoe vaak is de vernieuwing van de Kerk niet gebeurd in bloed! Het zal nu niet anders zijn. We moeten sterk zijn, ons voorbereiden, onszelf aan Christus toevertrouwen en aan zijn Allerheiligste Moeder, om volhardend te zijn, zeer volhardend in het bidden van de Rozenkrans” (FM. vol III, pp. 659-660)

[59] Het moet nochtans vermeld worden, dat, toen Vittorio Messori zich wendde tot Kardinaal Ratzinger en verwijzend naar de apocalyptische inhoud van de “diplomatieke versie” en er op wees dat “Johannes-Paulus II zelf, bij zijn pastoraal bezoek aan Duitsland, (hoewel in voorzichtige bewoordingen, privaat, en tegenover een groep bijzondere genodigden), de duidelijk onaangename inhoud van deze tekst scheen te bevestigen, hij van de prelaat geen klare ontkenning kreeg dat de Paus deze verklaringen had afgelegd (Report on the Faith, San Paolo, Cinisello Balsami (Mi), 1985, p.110). Toen hij echter hierover ondervraagd werd tijdens de persconferentie op 26 juni 2000, waarbij het visioen van het Derde Geheim werd bekend gemaakt, uitte Kardinaal Ratzinger een formele ontkenning : “Op basis van de informatie waar ik over beschik, heeft de bijeenkomst [in Fulda] niet plaats gehad en heeft de Paus dergelijke dingen niet gezegd”. (In Aura Michel, Totus Tuus, p.143)

[60] Bij Jean Guitton : "The secret Paul VI” (De geheime Paulus VI) pp.152-153. Ook Paus Montini sprak in het openbaar deze verschrikkelijke woorden: "We geloven dat er iets onnatuurlijks in de wereld gekomen is, juist om hem te verstoren, om de vruchten van het Oecumenisch Concilie te versmachten en om de Kerk te beletten uit te barsten in vreugdehymnen … Ik heb de indruk dat langs een spleet de rook van Satan ook is binnen gedrongen in de tempel van God." (Paulus VI 29 juni 1972) Johannes-Paulus velde een gelijkaardig oordeel: “We moeten realistisch en met grote smart toegeven dat de Christenen zich vandaag verloren voelen, verward, ontredderd en ontgoocheld. Er werden ideeën verspreid, die in tegenstelling zijn met de waarheid, zoals ze geopenbaard en steeds onderwezen werd. Er werden echte ketterijen verspreid op het vlak van het dogma en de moraal […] De liturgie werd veranderd, ondergedompeld in intellectueel en moreel relativisme en daarom in permissiviteit. Christenen worden bekoord door goddeloosheid, ongeloof, agnosticisme, door een vaag gepredikt illuminisme en door een sociologisch Christendom, verstoken van bepaalde dogma’s en morele objectiviteit. Het is noodzakelijk om alles te herbeginnen”. (L’Osservatore Romano, <7 februari 1981)

[61] Een ongeveer even hard oordeel vinden we ook bij Gianni Baget Bosso : “Er was geen crisis in de Kerk voor het Concilie, het is het Concilie dat de crisis veroorzaakt heeft”. (De Anti-Christ, Mondadori, Milaan, 2001, p.11) In werkelijkheid lijkt het betwistbaar of er reeds geen tekenen van crisis waren voor het Concilie. (Zelfs de gebeurtenissen in Fatima tonen dat aan). We hebben neiging de mening te delen van Kard. Ratzinger, die in enkele vergissingen, die in het Concilie begaan werden, in de verkeerde aanvaarding van het Concilie en de daaruit volgende afwijkingen [niet in het Concilie in zijn geheel] het fenomeen erkent dat het Concilie verwoest heeft. In elk geval komt Baget Bosso tot een drastisch besluit : “Het concilie heeft een Katholieke orde vernield, die het niet wilde vernielen en heeft een doctrinaire crisis veroorzaakt, die nooit eerder bestond”.

[62] Solideo Paolini heeft scherpzinnig de woordkeuze van de kerkelijke hiërarchie nagegaan, die van 2000 af, bevestigt dat alles “bekend gemaakt” is. (“Het zogenaamde Derde Geheim is volledig bekend gemaakt” verklaarde Kardinaal Bertone aan Il Giornale op 29 augustus 2006). Zeggen “bekend gemaakt” eerder dan “gepubliceerd” kan eventueel toelaten in de toekomst de stelling te verdedigen dat het “niet gepubliceerde” deel onrechtstreeks “bekend gemaakt werd” langs de woorden van de Paus.

[63] Daar kan men lezen: “Het grote teken dat de Apostel Johannes ziet aan de Hemel : een vrouw, bekleed met de zon’ wordt in de H. Liturgie, en niet zonder reden, beschouwd als een verwijzing naar de H. Maagd Maria, moeder van alle mensen door de genade van Christus, de Verlosser […]. Ter gelegenheid van de godsdienstige plechtigheden, die vandaag plaats hebben ter ere van de Maagd, Moeder van God, in Fatima, waar ze door ontelbare gelovigen wordt vereerd omwille van haar moederlijk en liefdevol Hart, wensen wij nogmaals de aandacht van alle gelovigen van de Kerk te vestigen op de onverbreekbare band tussen het geestelijk moederschap van Maria en de plichten van de verloste mens tegenover Haar, de Moeder van de Kerk”

[64] Bovendien, elke tussenkomst van de Paus bij zijn enigvuldige bezoeken in Fatima, bevatten dezelfde elementen. Bij voorbeeld bij de bedevaart, die hij wilde doen op 13 mei 1982, om te danken voor de bescherming bij de aanslag van het vorige jaar, bevestigde de Paus dat de H. Maagd “diep bezorgd was voor de dreiging van geloofsafval en morele teloorgang, die de ineenstorting van de maatschappij meebrengen”. En verder: “De evangelische uitnodiging tot boete en bekering, door de woorden van de Madonna, is steeds actueel. Meer actueel dan 75 jaar geleden. En zelfs dringender. De opvolger van Petrus komt hier als een getuige van het immense lijden van de mensen, als een getuige van de meest verschrikkelijke apocalyptische dreigingen, die over de naties en de mensheid hangen” (op www.vatican.va). Een “vermomde” onthulling van het Derde Geheim zou ook kunnen bevat zijn in de bekende “Kruisweg” van Kardinaal Ratzinger op Goede Vrijdag, aan de negende statie.

[65] Corriere della Sera, 14 mei 2000. Ook in “Op de drempel van de Hoop” gepubliceerd in 1994, zegt Karol Wojtyla tot Messori, die hem had ondervraagd over de drie herdertjes, Rusland, de triomf van het Onbevlekt Hart van Maria : “Ook is het voor deze reden dat de Paus beschreven wordt al komend uit een “ver land”, en misschien was het om deze reden nodig dat er de aanslag was op het St. Pieters-Plein, juist op 13 mei 1981, de verjaardag van de eerste verschijning in Fatima, opdat alles meer klaar en erstaanbaar zou worden, zo dat de stem van God, die in de geschiedenis van de mensheid spreekt door “tekenen van de tijd” gemakkelijker zou gehoord en begrepen worden”. (p. 146)

[66] Sommigen beweren dat Pius XII zelf anticipeerde op de inhoud van het visioen in zijn rede van 19 maart 1958, waarin de laatste zin bijna een letterlijke verwijzing is naar de tekst van het visioen : “De tijd zal komen, dierbare kinderen, waar er rijke en overvloedige oogsten zullen zijn. De aarde, badend in tranen, zal lachen met parels van liefde en zal, gedrenkt in het bloed van de martelaren, Christenen voortbrengen”.

[67] Samenvattend zegt Frère Michel : “Als Zuster Lucia kon zeggen dat het Derde Geheim in de Apocalyps te vinden is, komt dit precies overeen met de passages over de geloofsafval bij de herders van de Kerk, die ten dienste staan van een goddeloze politieke macht? Hoofdstuk 13, verzen 11 tot 18? Het feit dat de twee eerste delen van het Geheim op verbazende manier overeenkomen met de voorafgaande verzen, moedigt ons sterk aan dit aan te nemen”.

Vertaling: Dr. Guy Claes


04-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 2.2
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima

Hoofdstuk 2.2: Het leven van deze paus is in gevaar

Wie is de Paus van het geheim?

Wat de Paus van het Derde Geheim betreft, weten we iets anders door een visioen van een van de drie kinderen van Fatima, Jacinta (die nu door de Kerk heilig verklaard is). De episode is beschreven in de “Derde Herinneringen” van Lucia, gedateerd op 31 augustus 1941.

Op een dag deden we de siesta beneden bij de waterput van mijn ouders. Jacinta zat op de stenen boord van de put. Francisco en ikzelf klommen op een steile wand om wilde honing te zoeken tussen de bramen in het omgevende struikgewas.

Na een poos riep Jacinta naar me: “Zag je de H. Vader?”

“Nee”

“Ik weet niet hoe het was, maar ik zag de H. Vader in een groot huis, geknield aan een tafel, met zijn hoofd in zijn handen, hij weende. Buiten het huis waren er veel mensen. Sommigen van hen wierpen stenen, anderen beschimpten hem met vuile woorden . Arme H. Vader, we moeten veel voor hem bidden."

Ik vertelde u reeds hoe, op een dag, er twee priesters waren, die ons vroegen om voor de H. Vader te bidden en die ons uitlegden wie de H. Vader was.

Nadien vroeg Jacinta me: “Is hij, die ik zag wenen, dezelfde, waarover O.L.Vrouw sprak in het geheim?“

“Ja, het is hij” antwoordde ik.

“O.L.Vrouw moet hem zeker ook getoond hebben aan die twee priesters. Ziet ze, ik was niet mis. We moeten veel voor hem bidden."

Een andere keer gingen we naar de vallei, Lapa do Cabaço genoemd. van zodra we daar aankwamen, vielen we op de grond en baden de gebeden, die de engel ons had geleerd.

Na een eindje stond Jacinta op en riep me toe: “Ziet ge al deze banen en wegen en velden niet, vol volk, die wenen van de honger en niets te eten hebben? En de H. Vader in een kerk, die voor het Onbevlekte Hart van Maria bidt? En zoveel mensen, die samen met hem bidden?”

Enkele dagen later vroeg ze me: “Mag ik zeggen dat ik de H. Vader zag en al dat volk?”

“Nee, ziet ge niet dat dit een deel is van het Geheim? Als ge het zegt zullen ze het aanstonds weten."

“OK, dan zal ik in het geheel niets zeggen”.

Deze dramatische scene lijkt ook tot de Boodschap van Fatima te behoren, ofwel in het tweede deel, waar er sprake is van het lijden van de Paus, of in het derde deel, waarin de moord op de Paus, een immens martelaarschap van Christenen en een wereldwijde verwoesting wordt aangekondigd. Lucia bevestigt inderdaad dat dit visioen (van Jacinta) deel uitmaakt van het Geheim. Gaat het echter over de twee eerste delen van het geheim of over het derde? Verwijst het bijgevolg naar het verleden, naar de Pausen van de twintigste eeuw, of verwijst het naar de toekomst, naar de Paus van het Derde geheim?

Zolang ze leefde, onthulde Jacinta niets. Zuster Lucia had haar nichtje gevraagd om te zwijgen. De eerste twee delen zullen door Zuster Lucia zelf worden bekend gemaakt in haar Herinneringen van 31 augustus 1941 en dit legt ook uit waarom ze dit visioen van Jacinta hier verhaalt. Daarom is het logisch dat men geneigd is te geloven dat dit visioen betrekking heeft tot de twee eerste delen van het Geheim. Het is echter ook waar dat Jacinta een gebeurtenis “ziet”, die ook vandaag nog niet heeft plaats gevonden. Daarom zou het iets kunnen te maken hebben met de Paus van het Derde Geheim, als we dit visioen niet als louter symbolisch wensen te interpreteren, alsof het metaforisch zou verwijzen naar de pijnlijke situaties van de Pausen van de twintigste eeuw, die zeker niet weinig lijden hebben meegemaakt. Zulke interpretatie zou zeker aanvaardbaar kunnen zijn, en zo zou de officiële constructie van Sodano kunnen gerechtvaardigd zijn, die, als hij het over het Derde Geheim heeft, spreekt hij van een symbolisch visioen.

Als we de symbolische visioenen in het Oude- en het Nieuwe Testament beschouwen, naar dewelke Sodano verwijst, is het evenwel nodig aan te nemen dat, wat door Lucia beschreven wordt, echt van een andere natuur lijkt. Het heeft heel weinig symboliek en het lijkt eerder een precieze historische gebeurtenis uit te beelden, die nog moet gebeuren. Daarom is het moeilijk te ontrafelen.

In elk geval, om terug te komen op het Derde Geheim dat in 2000 werd bekend gemaakt, is het zeker mogelijk dat visioen op een symbolische manier te lezen als men aanvaardt dat het de details van de gebeurtenissen niet beschrijft als een fotografische opname. Maar als men bevestigt dat het “symbolisch visioen” ook een concrete profetie bevat, die in detail kan worden toegepast op het historisch feit van de aanslag op de Paus, dan valt men in een tegenstrijdigheid. Om deze gewrongen uitleg te kunnen aanvaarden, zou het nodig zijn dat de profetie bewezen had correct te zijn. Integendeel, dit is niet zo.

Moet men daarom besluiten dat de aanval op de Paus op 13 mei 1981, niet vervat is in het Derde Geheim van Fatima? Dat lijkt me het meest redelijke besluit te zijn, zelfs als die gebeurtenis niettemin deel uitmaakt van een bredere profetie van Maria over de tijden, waarin we leven. Het is mijn hypothese dat de bloedige gebeurtenis op het St. Pietersplein werkelijk door de Madonna was voorspeld, niet in Fatima, maar eerder in La Salette, een andere van de grote verschijningen van de H. Maagd Maria in de moderne tijd en die door de Kerk werd erkend. In zekere zin is La Salette een voorbode van Fatima.

De feiten van La Salette, die plaats hadden op 19 september 1846, hadden eveneens twee kinderen als hoofdpersonen, Melanie en Maximin. Niet alleen dit doet denken aan Fatima. La Salette lijkt deel uit te maken van diezelfde profetische cyclus, die begon in de Rue du Bac in 1830 en waarbij het niet gaat om “private openbaringen”, van het type dat men kan vinden in het traditionele mysticisme, maar eerder een verschijning aan de herders, met belangrijke openbare waarschuwingen, die de H. Maagd geeft aan de Kerk en de wereld, met het oog op gebeurtenissen, die absoluut enig zijn en beslissend in de geschiedenis van de mensheid.

Zo spreekt de H. Maagd inderdaad in La Salette over een grote moderne geloofsafval, met de verspreiding van machtige anti-Christelijke krachten. Ze spreekt over grote rampen, die zullen wegen op de mensheid en over verschrikkelijke beproevingen voor de ganse Kerk (terwijl ze zelfs de jaren onthult, waarin de tijd zal komen van de antichrist). In de bijzonderheden werden de woorden van de H. Maagd bevat in de twee geheimen, die aan de zieners werden gegeven en door hen naar Paus Pius IX werden gezonden.

De twee geheimen werden door Paus Mastai aandachtig gelezen en werden daarna “begraven” (en onbekend) gedurende 15 jaar in de persoonlijke archieven van de Paus. Door eigenaardige toevalligheden werden ze, dank zij de opzoekingen van Abbé Michel Corteville, op 2 oktober 1999 ontdekt en openbaar gemaakt, amper enkele maanden voor de bekendmaking van het Derde Geheim van Fatima. In de tekst van Maximin Giraud, kan men, onder andere, lezen dat “de H. Vader vervolgd zal worden” en in de tekst van Melanie zegt de Madonna: “De Paus zal langs alle kanten vervolgd worden, ze zullen naar hem schieten, ze zullen trachten hem te doden, maar ze zullen niet in staat zijn iets te doen. De plaatsvervanger van Christus zal steeds opnieuw overwinnen."

Niet enkel dat. In het zogenoemde “eschatologisch geheim” van Melanie kan men volgende woorden van de Madonna lezen: “De H. Vader zal veel lijden. Ik zal tot het einde bij hem zijn om zijn offer te ontvangen. De misdadigers zullen verscheidene aanslagen op zijn leven beramen, zonder in staat te zijn hem in die dagen te schaden. Noch hij, noch zijn opvolger zullen echter de triomf van de Kerk zien”.

Antonio Galli vestigt de aandacht op deze woorden en ook op die van Maximin in zijn brief aan Pius IX, die het heeft over een Paus, “die niemand verwacht”. Elders “vertrouwde het kind, tussen vele onjuistheden, toe dat deze Paus geen ‘Romein’ zou zijn”. Misschien wilde hij zeggen “geen Italiaan”. Dat hij ongeveer 20 jaar zou regeren en dat hij, Maximin, niet in zijn plaats zou willen zijn. Op die manier liet hij ieder verstaan dat deze Paus “veel zou lijden”. "Uit deze twee documenten en ook uit andere preciseringen van Melanie," schrijft Galli, “is gemakkelijk af te leiden dat deze Paus, Johannes-Paulus II is”. Inderdaad, niemand verwachtte dat hij zou verkozen worden … Zijn pontificaat duurden amper wat meer dan 20 jaar. Er waren verschillende aanslagen op zijn leven, zoals Melanie had voorspeld." Buiten de aanval op 13 mei 1981 was er in feite nog een andere op 13 mei 1982.

Het is gemakkelijk te onderscheiden dat het geheim van La Salette (niet het Derde Geheim van Fatima) perfect overeenkomt met de gebeurtenissen rond Johannes-Paulus II. Hij was het, die het voorwerp was van aanslagen op zijn leven. Hij is het echter, die gered werd door de bescherming van de H. Maagd. Dan is er daar de andere profetie, die gedaan werd in Fatima, maar wel over een Paus, die gedood wordt. Dezelfde Galli, rekening houdend met de tekst die door Lucia geschreven werd, vraagt zich af : “ Zou het hier om een andere Paus gaan, die als martelaar zal sterven?” Het komt duidelijk te voorschijn, met deze twee grote openlijke profetieën, door de H. Maagd gegeven in twee fundamentele moderne verschijningen, door de Kerk erkend, dat we voor een tragische escalatie staan van de Katholieke geschiedenis, die haar hoogtepunt kent met een Paus, die getroffen wordt (maar niet gedood) en met een van zijn opvolgers, die deze keer als martelaar sterft. Waarschijnlijk moet deze reeks van openlijke verschijningen van de Madonna in de moderne tijd op en heel bijzondere wijze, in vergelijking met de vroegere geschiedenis van de Kerk, samen beoordeeld worden als een profetische cyclus, die iets te maken heeft met het bijzondere moment in de geschiedenis van het Christendom. [46] Het zou zo in de Kerk moeten geïnterpreteerd worden. (In feite wordt er al enkele jaren een poging ondernomen tot een gezamenlijke lezing van dit hemels “levensreddend plan”.)

Mijn hypothese van een dubbele profetie over twee pauzen kan misschien ook een bevestiging gevonden worden in een aandachtige lezing van de drie delen van het Geheim van Fatima. In feite spreekt de Madonna in het tweede deel, in samenhang met bepaalde historische feiten, over een Paus, die “veel zal te lijden hebben” en in het derde deel geeft ze een visioen van een Paus, die als martelaar sterft (samen met een aantal andere Katholieken) in de context van een apocalyptische beproeving van de Kerk, waarbij aan het einde het Onbevlekt Hart van Maria zal triomferen.

Deze opeenvolging van feiten herinnert eigenaardig aan een vermaarde profetische droom van de H. Don Bosco [47] die men de droom van de twee zuilen noemt en die de heilige vertelde op 30 mei 1862.

Ter herinnering :

Stel u voor dat ge met mij aan de rand van de zee staat, of beter op een geïsoleerde rots, waarbij men geen land kan zien, tenzij dat onder uw voeten. Op de grote oppervlakte water ziet ge een ontelbare menigte schepen in slagorde. De boeg van de schepen zijn gemaakt tot scherpe, speerachtige punten zo dat alles waartegen ze stoten doorboord en vernield wordt. Deze schepen zijn gewapend met kanonnen, met een massa geweren, met brandbommen en vuurwapens van allerlei soort en ook met boeken. Ze richten zich naar een schip dat veel groter en hoger is dan zijzelf en trachten het te rammen met hun boegen, het in brand te steken of te beschadigen op allerlei manieren. Als escorte voor dit majestueus, volledig uitgerust schip zijn er vele kleinere schepen, die met signalen hun bevelen krijgen van het grote schip en bewegingen uitvoeren om zichzelf te beschermen tegen de vijandelijke vloot.

In het midden van de immense uitgestrektheid van de zee rijzen er twee zuilen op, op enkele afstand van mekaar. Boven op de ene zuil is er een beeld van de Onbevlekte Maagd, onder wiens voeten een groot plakkaat hangt met de woorden: "Auxilium Christianorum" [Hulp van de Christenen]. Op de andere zuil, die veel hoger en groter is, staat er een Hostie, van grote afmetingen, in verhouding tot de zuil en eronder is er een ander plakkaat met de woorden: "Salus Credentium" [Redding van de gelovigen].

De opperbevelhebber van het grote schip is de Paus. Bij het zien van de razernij van de vijanden en de gevaren, waartussen de gelovigen zich bevinden, besluit hij de kapiteins van de kleinere schepen rondom zich te verzamelen en beraad te houden over wat er te doen staat.

Al de kapiteins komen aan boord en verzamelen rond de Paus. Ze houden een bijeenkomst maar tegelijkertijd wakkeren de wind en de golven aan tot een storm, zo dat ze terug gezonden worden om hun eigen schip te besturen. Dan komt er een korte kalmte en voor de tweede keer verzamelt de Paus de kapiteins rondom hem, terwijl het vlaggenschip zijn vaart verder zet. Maar de angstwekkende storm herbegint. De Paus staat aan het roer en al zijn energie gaat naar het richten van het schip naar deze twee zuilen, waaraan van aan de top vele ankers hangen en sterke haken, die aan kettingen bevestigd zijn.

Al de vijandelijke schepen komen in beweging om het aan te vallen en op alle manieren trachten ze het tegen te houden en het te kelderen. Enkelen met boeken en geschriften of brandbare materialen, waarmee ze gevuld zijn. Andere met vuurwapens, met geweren en met rammen. De strijd woedt steeds meer meedogenloos. De vijandelijke boegen stoten met geweld, maar hun inspanningen en hun impact blijkt nutteloos. Vruchteloos doen ze meerdere pogingen en verspelen al hun moeite en hun munitie. Het grote schip vaart veilig en rimpelloos verder op zijn weg. Soms gebeurt het dat het, getroffen door een hevige stoot, grote bressen vertoont in zijn zijde. Maar nog maar amper is de schade toegebracht dat er een zachte wind blaast van uit de twee zuilen, de barsten herstellen zich en de bressen worden onmiddellijk gevuld.

Ondertussen zijn de kanonnen van de aanvallers ontploft, de geweren en andere wapens en de boegen zijn gebroken. Veel schepen zijn vernield en zinken. Dan trachten de waanzinnige vijanden te strijden van man tot man, met vuisten, slagen, met godslasteringen en vloeken.

Plots valt de Paus, zwaar gewond. Onmiddellijk lopen zij, die dicht bij hem zijn, naar hem toe om hem te helpen en ze richten hem op. De Paus wordt een tweede keer getroffen, hij valt weer en sterft. Een kreet van overwinning en vreugde weerklinkt bij de vijanden en van uit hun schepen weerklinkt er een onuitsprekelijke spot.

Amper is de Paus echter gestorven of een andere neemt zijn plaats in. De kapiteins, die samen gekomen zijn, hebben zo vlug een nieuwe Paus gekozen dat het nieuws van de dood van de Paus samen valt met het nieuws van de verkiezing van zijn opvolger. De tegenstrevers beginnen de moed te verliezen.

De nieuwe Paus jaagt de vijand op de vlucht en terwijl hij elke hindernis overwint, leidt hij het schip recht naar de twee zuilen en komt tussen de twee tot stilstand. Hij maakt een kleine ketting, die aan de boeg hangt, vast aan een anker van de zuil, waarop de H. Hostie staat, en een andere lichte ketting die aan de achtersteven hangt, maakt hij vast aan een ander anker dat aan de zuil hangt waarop de Onbevlekte Maagd staat.

Op dit moment ontstaat er een grote beroering. Al de schepen, die tot nu toe gevochten hebben tegen het pauselijk schip worden uiteen geslagen, ze vluchten weg, botsen tegen elkaar en breken, de een tegen de ander, in stukken. Sommigen zinken en trachten anderen ook te doen zinken. Enkele kleine schepen, die trouw voor de Paus gestreden hebben, haasten zich om eerst te zijn om zich aan deze twee zuilen vast te ankeren. Vele andere schepen, die zich uit schrik voor de strijd, hebben terug getrokken, wachten nieuwsgierig af van op verre afstand. Terwijl de wrakken van de gebroken schepen verstrooid worden in de kolkende zee, keren zij op hun beurt ijverig terug naar deze twee zuilen en als ze deze bereikt hebben, maken ze zich vast aan de haken, die er aan hangen en daar blijven ze veilig, samen met het grote schip, waarop de Paus zich bevindt. Er heerst een grote kalmte over de zee. [48]

In het licht van de hedendaagse gebeurtenissen is de droom gemakkelijk in zijn geheel te ontcijferen. [49] Enkele van zijn bijzonderheden tonen zich perfect voor ons herkenbaar. Bovendien is de precieze chronologische plaats in de opeenvolging van de feiten, echt treffend en bevestigt in hoge mate zijn profetische waarde. Wat het meest treft zijn de twee vergaderingen van de kapiteins rond de hoofdbevelhebber, een klare verwijzing naar de twee concilies, (Vaticaan I en Vaticaan II) die werden samen geroepen om de aanvallen van de wereld te weerstaan, de eerste, Vaticaan I, werd in feite onderbroken (zoals in de droom was voorzien) door de hevigheid van de storm. Rome werd inderdaad ingenomen op 20 september 1870, wat, na eeuwen, een einde maakte aan de wereldlijke macht van het pausdom, met een Paus, die de gevangene werd in het Vaticaan.

Het beeld van de hedendaagse Kerk, als geslagen door een storm, die haar dreigt te doen kapseizen, is hetzelfde beeld dat Kard. Ratzinger gebruikte in die dramatische Kruisweg op Goede Vrijdag, 2005, die hij schreef voor de Paus, die op dat moment zwaar ziek was. Deze indrukwekkende tekst, die zeker door Johannes-Paulus II werd goedgekeurd, vertegenwoordigt in zekere zin een gezamenlijke oproep van deze twee grote Pausen en, in terugblikn de eerste providentiële episode, die er zal toe leiden dat Ratzinger binnenkort zal geroepen zijn om Paus Wojtyla op te volgen. Bijna een officiële investituur. In het gebed bij de Negende Statie van de Kruisweg, schreef de Kardinaal dus deze dramatische woorden: “Heer, dikwijls lijkt uw Kerk op een boot die op het kapseizen staat, een boot, die langs alle kanten water maakt. En op uw akker zien we meer onkruid dan tarwe”.

Het is ook duidelijk dat, buiten de twee concilies, de verwonding van de Paus en dan zijn martelaarschap de twee andere feiten zijn, die in de droom werden voorspeld. Dit lijkt de indruk te geven dat de machten van het kwaad overwonnen hebben. Uiteindelijk, te midden een heel bijzondere situatie, is er de komst van een Paus, die de Kerk vast ankert aan het Onbevlekte Hart van Maria en aan de Eucharistie, wat de overwinning mogelijk maakt. Op heden en in het licht van Fatima, kunnen we zeggen dat dit niet alleen een oproep tot devotie is, maar een keerpunt, een “bekering” van de moderne Kerk in de manier waarop ze zichzelf beschouwt voor de wereld en voor God. Dit behelst, bij voorbeeld, een terug in overweging nemen van deze plechtige akte van toewijding van Rusland (gezamenlijk uitgevoerd door de Paus, de bisschoppen en de gelovigen) aan haar Onbevlekt Hart, die vruchteloos door Maria gevraagd werd in Fatima, samen met nog andere dingen, die veronachtzaamd werden. (Het is juist omwille van deze doofheid dat Lucia, in opeenvolgende inspraken, uiterst ernstige woorden gekregen heeft van Jezus).

Het betreft ook een terugkeer naar de Eucharistie, een verankering, die ook een duidelijke “bekering” betekent tot de orthodoxe leer na de angstwekkende afwijkingen, die volgden op het Concilie en, ik ben er van overtuigd, ook een terugkeer tot de aanbidding en daarom ook tot de tweeduizend jaar oude liturgie van de Kerk, die in een post-conciliaire machtsgreep werd opgeheven. [Ik noteer in het voorbijgaan dat deze “bekering” juist in de lijn ligt van Paus Benedictus XVI]. [50]

Twee “zuilen." De verankering er aan zal werkelijk een ander uitzicht geven aan de Kerk van vandaag: meer aanbiddend dan werelds, meer God smekend om genaden en redding dan bezig met haar eigen plannen en projecten, meer devotie dan debatten. Een Kerk, die alles van Christus verwacht en niet van politieke scherpzinnigheid, van activisme en van de manie van het “aggiornamento.” Een Kerk, die niet langer verstikt wordt door de “vuilheid” en het “onkruid,” door Kardinaal Ratzinger aangeklaagd. Er wordt tenslotte een “metanoia” voorzien. Het is na deze ommekeer en deze verankering aan Jezus en Maria, dat hier de triomf wordt voorspeld van hun twee Harten in de huidige menselijke geschiedenis. Dit is ook de uiteindelijke belofte van Fatima: “Mijn Onbevlekt Hart zal overwinnen.”

Voetnoten

[46] Er is een eigenaardige passage in het boek-interview van Karol Wojtyla met Vittorio Messori, Over de drempel van de Hoop, juist voor de Paus spreekt over de moordaanslag. Hij zegt dat “toen wist ik niet veel over Fatima. Ik had echter het gevoel dat er een zekere continuïteit was, te beginnen met La Salette, over Lourdes en tenslotte Fatima” (p.243)

[47] Het is wel bekend dat de heilige van Turijn zeker bepaalde bovennatuurlijke charismen had. Een daarvan was het voorzien van bepaalde historische gebeurtenissen. (Zie Antonio Socci, The Anti-Catholic Dictatorship, Sugarco, Milaan, 2004).

[48] G.B.Lemoine, Biographische Memoires van St. Johannes Bosco, Vol.VII, International Editorial Society, Turijn, 1909, pp.169-171. Na deze droom te hebben verteld vroeg Don Bosco om een interpretatie aan Don Rua. Deze zei : “Het lijkt me dat het schip van de Paus de Kerk is, de boten zijn de mensen, de zee is de wereld. Die de grote boot verdedigen zijn de goeden, bemind door de Kerk, de anderen zijn haar vijanden. De twee zuilen van het heil lijken me de devotie tot de Allerheiligste Maagd Maria en tot het Heilig Sacrament van de Eucharistie”.

[49] De Dienaar Gods, Kardinaal Idelfonso Shuster, Aartbisschop van Milaan “hechte zulk een belang aan dit visioen dat hij in 1953, toen hij in Turijn was als pauselijk vertegenwoordiger op het Nationaal Eucharistisch Congres, op de avond van 13 september, bij de plechtige pontificale afsluiting op de Piazza Viitorio, die zwart was van het volk, van deze droom een belangrijk thema maakte van zijn homilie”. (Piero Manero en Valentina Ben, Fatima, de profetie onthuld, Edizione Segno, Tavagnacco (Ud) 2000, p.66). Shuster trachtte echter deze profetie toe te passen op gebeurtenissen, die tot dan gebeurd waren, terwijl het tegenwoordig evident is dat ze betrekking heeft op gebeurtenissen, die nog moeten komen.

[50] Natuurlijk is de afschaffing van de liturgie in de verschillende gesproken talen onvoorstelbaar, maar zoals reeds door Kard. Ratzinger werd naar voor gebracht, is er de noodzaak om de band te herstellen met de duizendjarige traditie, om de moderne ritus in traditionele zin bij te stellen. En, boven alles, om de vrijheid te herstellen voor alle gelovigen. Enkele tijd geleden klaagde Kard. Ratzinger zelf de “houding van zelfvoldaanheid” aan tegenover de gelovigen, die de oude liturgie verkiezen. “Ieder die op heden de voortzetting van deze liturgie of rechtstreeks deelneemt aan deze vieringen”, zo zei de huidige Paus, “is op de index geplaatst. Elke verdraagzaamheid op dit vlak is verdwenen. Nooit is er iets van die aard in de geschiedenis gebeurd. Bijgevolg wordt het ganse verleden van de Kerk misprezen. Hoe kan men vertrouwen hebben in haar huidig zijn, als de zaken er zo voor staan? Om eerlijk te zijn, ik versta uiteindelijk niet goed waarom er zulke steun is voor deze onverdraagzaamheid vanwege velen van mijn medebisschoppen. Het lijkt er op of dit is een verplichte bijdrage tot de geest van de tijd, en die, zonder enige begrijpelijke reden, het noodzakelijk proces van inwendige verzoening in de Kerk, lijkt tegen te werken”. (Joseph Ratzinger, God in the World, San Paolo, Cinisello Balsamo (Mi.) 2001, p.380)

Vertaling: Dr. Guy Claes


03-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 2.1
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima

Hoofdstuk 2.1: Het leven van deze paus is in gevaar

Wolven, min of meer grijs

Die dag kon Jozef Ratzinger gemakkelijk gedood zijn, zonder enige hindernis en zonder risico. Het was 16 oktober 2004, amper 180 dagen voor hij tot Paus werd verkozen. Het drong onmiddellijk tot mij door toen ik de parochiekerk van Santa Giustina Belluno passeerde en mijn blik viel op een kleine wegel, die langs de flank van de berg omhoog liep, dwars door een mooie groene weide. Beiderzijds stonden er een paar prachtige kastanjebomen, schitterend in de herfst en de stralen van de ondergaande zon. Daarboven in een berghut, het huis van het Paus Luciani centrum van het bisdom Belluno, had ik een afspraak met Kardinaal Ratzinger. [Later zouden we samen een boek voorstellen, “Geloof, Waarheid en verdraagzaamheid,” tijdens een persconferentie].

Plots, terwijl ik met de wagen traag naar boven reed, kwam ik achter een bocht in het zicht van een tengere eenzame man, een priester: het is hij, aan de rand van het veld, twintig meters voor me en wandelend. Gans alleen. [Ik merkte dat, op enkele meters achter hem de trouwe Don George volgde]. Hij vorderde met trage stap, een alpenmuts op zijn hoofd, kijkend naar de bergen, gelukkig, de frisse lucht inademend. Hij leek op een priester van een bergdorp.

Zijn eenzaamheid maakt indruk op me. Ook zijn sereniteit. Ik glimlachte en we wuifden naar mekaar. Maar bovenal deed het me huiveren [als een bliksem schoot er me een gedachte door het hoofd]: het besef van zijn kwetsbaarheid. Die totaal onbeschermde man op dat pad was hij op wie, in deze droevige en lange maanden van de zieke Paus, de werkelijkheid rustte van de wereldwijde Katholieke Kerk.

Het was een onthutsend moment. In tijden van oprukkend terrorisme (en niet alleen Islamitisch terrorisme). In tijden, waarin bijna onbekende ondersecretarissen met een escorte reisden, was de belangrijkste man van de ganse Christenheid (na de Paus) hier heel alleen, op een verlaten wegeltje, blootgesteld aan elk mogelijk gevaar of agressie van gelijk welke groep met slechte bedoelingen. Een fragiele man, zwak en totaal zonder bescherming. En het was juist die man, die enkele dagen later de Plaatsvervanger zou worden van Christus op aarde.

Het was de gewoonte van Kard. Ratzinger om te leven en te reizen, zonder een escorte, zonder enige “menselijke” bescherming. Inderdaad, toen ik hem, enkele jaren geleden ontmoette op het St. Pietersplein, was hij ook alleen en zonder escorte. (Ik wist toen dat, jaren lang, elke morgen, gelijk wie hem kon ontmoeten in de zuilengang van Bernini terwijl hij naar de Congregatie van de Geloofsleer ging, waar hij werkte).

Het is zeker dat Iemand hem gedurende die jaren beschermde om hem eens zijn Ark toe te vertrouwen. Eveneens was het duidelijk dat Kard. Ratzinger, goed wetende aan welke gevaren hij was blootgesteld, zich sereen toevertrouwde aan een “andere” bescherming. Dit bijzonder vertrouwen is nu des te meer indrukwekkend, nu wij staan voor de zending waartoe hij (op verrassende wijze) werd geroepen. (Het valt immers te noteren dat hij het idee koesterde op zijn leeftijd terug te keren naar zijn studie en zijn privaat leven). Het is duidelijk dat de man heel goed de steeds groeiende dreiging kent, die over zijn hoofd hangt. Hij zinspeelde er op met enkele, maar ontegensprekelijk dramatische woorden op het einde van zijn aanstellingsmis op 24 april 2005 : “Bid voor mij, dat ik niet zou vluchten uit vrees voor de wolven."

Naar welke “wolven” verwees hij? Men heeft nooit grijze wolven in actie gezien in het Vaticaan. Dacht hij misschien aan wolven van een andere kleur? In elk geval liggen er wolven in hinderlaag als men het plechtige drama van de homilie aan het begin van het pontificaat beschouwt, waarin hij dat gebed vermeldt. Of, wat denkt de Paus, en waarvoor vreest hij? [28] Welke angstaanjagende bedreigingen voelt hij over zich hangen, dat hij zijn vrees openlijk erkent in een plechtigheid tegenover de ganse wereld: hij een steeds zo weloverwogen en gereserveerde man? En is het niet eigenaardig dat niemand aandacht gehad heeft voor een zo dramatische zin? De rest van de homilie, die aandachtig terug te herlezen is, is volledig een meditatie over het martelaarschap waartoe de Plaatsvervanger van Christus geroepen is. Niemand schijnt er aandacht aan besteed te hebben dat Benedictus XVI tijdens deze plechtige intronisatiemis tenslotte er toe gekomen is juist het martelaarschap aan te duiden als zijn “pastoraal programma."

Het martelaarschap: een programma?

Hij begon met tweemaal te herhalen dat “we niet alléén zijn in leven noch in dood” en dan sprak hij over zijn roeping. [29] Tenslotte sprak hij deze woorden uit, die door niemand begrepen werden als een teken van zijn besef over wat te verwachten is en als een verklaring tot bereidheid tot het martelaarschap. Ze doen ons echter nadenken:

“Dierbare vrienden! Op dit moment is het niet nodig dat ik een regeringsprogramma voorstel … Mijn echt regeringsprogramma is niet mijn eigen wil te doen, noch mijn eigen ideeën na te streven, maar om te luisteren, samen met de ganse Kerk, naar het woord en de wil van de Heer, door Hem te worden geleid zo dat Hijzelf de Kerk kan leiden in dit uur van onze geschiedenis. In plaats van een programma voor te stellen, zou ik enkel willen uitweiden over de twee liturgische symbolen, die de inhuldiging van het Petrusambt afbeelden …

Het symbool van het pallium is zeer concreet: de lamswol wordt bedoeld om de verlorenen uit te beelden, de zieke of de zwakke schapen, die de herder op zijn schouders legt om ze naar de wateren van het leven te brengen … Hij is de goede herder, die zijn leven geeft voor de schapen. Wat het pallium eerst en voor al toont is dat wij allen door Christus gedragen worden. Tegelijkertijd nodigt het ons echter uit elkander te dragen. Daarom wordt het pallium het symbool van de zending van de herder …

Als de herder van de ganse mensheid, de levende God zelf een lam geworden is, dan stond Hij aan de zijde van de lammeren, met hen die vertrapt en gedood worden. Zo is het dat Hij zichzelf openbaart als de ware herder. “Ik ben de goede herder … Ik geef mijn leven voor de schapen,” zegt Jezus van zichzelf. (Joh.10, 14) Het is niet macht, maar liefde die ons verlost …

God, die lam geworden is, zegt ons dat de wereld verlost is door de gekruisigde, niet door hem die Hem gekruisigd hebben. De wereld is verlost door het geduld van God. Hij wordt verwoest door het ongeduld van de mens. Een van grondkenmerken van een herder is dat hij de mensen moet beminnen, die hem zijn toevertrouwd, evenzeer als hij Christus bemint, die hij dient. "Voed mijn schapen," zegt Christus tot Petrus, en nu, op dit ogenblik zegt hij het ook aan mij. Voeden betekent beminnen en beminnen betekent bereid zijn te lijden. Beminnen is de schapen geven wat echt goed is, het voedsel van Gods waarheid, van Gods woord, het voedsel van Zijn aanwezigheid, die Hij ons geeft in het Allerheiligste Sacrament. Dierbare vrienden, op dit ogenblik kan ik enkel zeggen: Bid voor mij opdat ik de Heer meer en meer zou leren beminnen. Bid voor mij opdat ik zijn kudde meer en meer zou leren beminnen: met andere woorden, jullie, de Heilige Kerk, ieder van u en u allen samen. Bid voor mij opdat ik niet zou vluchten uit vrees voor de wolven …”

Wolven en vrees. Zo was hij, de dag na zijn verkiezing, tijdens de concelebratie in de Sixtijnse Kapel, begonnen met zijn vrees te uiten voor hetgeen hem te wachten stond. Dit gaat niet enkel over een begrijpelijke vrees voor een immense taak, maar eerder om een concrete vrees van “wolven” voor dewelke het alternatief koel en dramatisch is: men kan “vluchten” of het martelaarschap aanvaarden. [30] Van het begin af , tenslotte, schijnt Benedictus zijn pontificaat te zien tegen de horizon van het martelaarschap. Gedurende het eerste jaar heeft hij bovendien niets anders gedaan dan terug te komen op dit thema. De vaticanist van de Espresso, Sandro Magister, commentarieerde het consistorie van maart 2006 : “Het eerste consistorie van Benedictus XVI met de oude en de nieuwe kardinalen zal in de herinnering blijven voor zijn uiterst bloedrode kleur. De Paus hechtte groot belang aan de betekenis van deze kleur in de kleding van de kardinalen. Hij vergeleek het met het bloed dat stroomt uit Christus aan het kruis.

Hier volgen de woorden van de Paus: “Voor u zal dit een inniger deelname betekenen in het mysterie van het kruis en het delen in het lijden van Christus. En we zijn allemaal echt getuigen van het lijden van vandaag, in de wereld en in de Kerk." Twee dagen later, 26 maart, bij het Angelus keerde de Paus terug naar de betekenis van het rood toen hij sprak voor het volk : “Het levensoffer is een kenmerkende eigenschap van de kardinalen, zoals door hun eed bevestigd wordt en door het symbool van het rood, die de kleur is van het bloed."

Daarna herinnerde de Paus aan de martelaren en de vervolgde Christenen in alle delen van de wereld: “Door een providentiële samenloop had het consistorie plaats op 24 maart, de dag waarop de missionarissen worden herdacht die in het verleden gevallen zijn aan de grenzen van de evangelisatie en in dienst van de mensen aan alle hoeken van de wereld. Daarom was het consistorie een gelegenheid om ons meer dan ooit verbonden met al deze Christenen, die omwille van hun geloof vervolgd worden … Mijn gedachten gaan in het bijzonder naar deze gemeenschappen, die leven in landen waar er geen vrijheid van godsdienst heerst … en die leven in zeer moeilijke en pijnlijke omstandigheden”.

Op 7 mei 2006, tijdens de H. Mis ter gelegenheid van de wijding van vijftien diakens voor het bisdom Rome, kwam hij terug op het thema van de “Goede Herder”, dat ruw aangetast wordt door het “carrièrisme” in de Kerk, de “poging voor zichzelf een post te verwerven door de Kerk, om zichzelf te dienen, niet om anderen te dienen,” terwijl integendeel “de enige gewettigde houding tegenover het ambt van de herder”, zo onderlijnde de Paus, “het kruis is … de herder geeft zijn leven voor de schapen … Zijn leven geven, niet zijn leven nemen. Het is enkel op deze manier dat we de vrijheid kunnen ervaren”.

De beslissing van Benedictus XVI om tijdens zijn pontificaat het aantal documenten te beperken en zich te concentreren op normale pastorale onderrichtingen, die duidelijk door hemzelf geschreven zijn, geven een bijzondere betekenis aan de inhoud van deze tussenkomsten en boodschappen. Doorheen de reeks herinneringen aan het martelaarschap is er iets dat de woorden van Johannes-Paulus II in herinnering brengt in Fulda in november 1980, zes maanden voor de aanval van Ali Ağca : “We moeten ons voorbereiden om grote beproevingen te lijden in een tijd die niet zo ver voor ons ligt en die van ons de bereidheid zal vragen afstand te doen van ons leven …”

Benedictus heeft de reden niet gegeven voor zijn steeds weerkerende en ernstige bezinning over het martelaarschap, over de noodzaak klaar te zijn om zijn leven te geven, maar objectief, als men zijn tussenkomsten herleest van in het begin van zijn pontificaat, dan kan men niet vermijden terug te denken aan de meest sensationele openlijke profetie in de 2000 jaar oude geschiedenis van het Christendom, officieel erkend door de Kerk: het zo genoemde Derde Geheim van Fatima, dat juist het visioen bevat van een Paus, die, aan de voet van het grote Kruis, gedood wordt door een groep soldaten … en op dezelfde wijze stierven door de een na de andere, bisschoppen, priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen, verscheidene leken van diverse rangen en standen."

Het is evident dat deze apocalyptische gebeurtenis, die zo plechtig door de Madonna van Fatima werd voorspeld, een zwaarwichtigheid heeft, die absoluut enig is in de geschiedenis van de wereld en van de Kerk, waar er geen tekort is aan vervolgingen, massale slachtpartijen, en zelfs een aanslag op het leven van een Paus. Maar, daarom, wie is de Paus van het Derde Geheim ?

Een profetie, die reeds in vervulling gegaan is?

In tegenstelling tot wat men denkt en wat de massamedia hebben herhaald, heeft het leergezag van de Kerk officieel Johannes-Paulus II nooit aangeduid als de Paus, die gedood wordt in het Derde Geheim, noch het profetisch visioen van deze moord als de mislukte aanslag op St. Pietersplein op 13 mei 1981. [31]

We moeten echter erkennen dat deze interpretatie nu aanvaard wordt als de officiële [Renzo Allegri heeft dat in zijn boek "De Paus van Fatima" zo ontwikkeld] en dat ze haar "input" kreeg uit de woorden van Kard. Sodano, Staatssecretaris van de H. Stoel, toen hij op 13 mei 2000 aankondigde dat enkele dagen later de "legendarische" tekst van het Derde Geheim zou gepubliceerd worden. [32]

Als de “voorbereidende verklaring” van Sodano zonder twijfel de bedoeling had deze lezing te suggereren [met een aantal verrassende kronkelingen in de tekst], moet het gezegd zijn dat de prelaat deze interpretatie nooit exact geformuleerd heeft en ze heeft voorgesteld heeft met een waas van “het lijkt”, wat er enkel een eenvoudige hypothese van maakt, die voor niemand bindend is. [33] Het is voldoende te zeggen dat na de aankondiging van Sodano, de Osservatore Romano zich van de zaak leek af te keren. Inderdaad, boven een artikel over een ganse pagina, luidde de titel: “De Kerk heeft de herders Francesko en Jacintha op de standaard gezet, twee vlammen, die God heeft aangestoken om de mensheid te verlichten in de uren van duisternis en angst.” De Corriere della Sera noteerde dat er iets aan het broeien was en de dag daarna publiceerde ze deze titel : “Osservatore Romano : Geen titel over de profetie”.

Hier volgen de juiste woorden van Sodano:

Het visioen van Fatima gaat vooral over de oorlog, die door de atheïsten tegen de Kerk en de Christenen gevoerd wordt en beschrijft het onmetelijk lijden dat door de getuigen van het geloof in de laatste eeuw van het millennium geleden werd. Het is een Kruisweg zonder einde, geleid door de Pauzen van de twintigste eeuw.

Volgens de interpretatie van de “herdertjes,” die ook onlangs door Zuster Lucia bevestigd werd, is de “Bisschop in het wit”, die bidt voor alle gelovigen, de Paus. Terwijl hij met grote moeite de weg bestijgt naar het Kruis, tussen de lijken van hen die gedood werden [bisschoppen, priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen en leken], valt ook hij ter aarde, als dood, onder een salvo geweervuur.

Na de aanslag op 13 mei 1981, leek het zijn Heiligheid evident dat het een “moederlijke hand was, die de weg van de kogel had geleid” en zo de “stervende Paus” in staat gesteld had “op de drempel van de dood” halt te houden. Bij gelegenheid van een bezoek van de bisschop van Leira-Fatima, besloot de Paus hem de kogel te geven, die in de jeep achter gebleven was, na de aanslag, zodat hij kon bewaard worden in het heiligdom. In opdracht van de bisschop was de kogel later in de kroon geplaatst van het beeld van O.L.Vrouw van Fatima."

Deze tekst staat aan de oorsprong van wijd verspreide interpretaties op de huidig dag. Wat zich onmiddellijk toont is een in het oog springende verdraaiing: De Paus in het visioen, volgens Kard. Sodano, “valt ter aarde, als dood”. Welnu, met alle respect, men moet erkennen dat het Derde Geheim iets gans anders zegt: In het visioen wordt de Paus “gedood” en dat is heel wat anders dan gewond worden. In elk geval, de rest van de scene van het visioen van Fatima, die een situatie van oorlog en vernieling lijkt op te roepen, heeft geen enkel aanknopingspunt met de scene op het St. Pietersplein op 13 mei 1981, geen “soldaten,” laat staan de “pijlen”. De aanval in 1981 staat in tegenstelling tot het visioen, zoals ook de andere aanvallen op de Pauzen, zoals, bijvoorbeeld, de aanslag op Paulus VI op 27 november 1970, toen deze in de buik werd gestoken door een geesteszieke in Manila. [34]

Na deze vaststelling, zien we nog andere kritische punten in de “voorbereidende verklaring” van Sodano. Het visioen van Fatima, in haar essentie, gaat niet “bovenal” over “de strijd ven atheïstische regimes tegen de Kerk, maar over het eeuwig heil van de zielen" [denken we aan het visioen van de hel en de aanbevelingen van de H. Maagd om te bidden en boete te doen om dit te vermijden]. [35] In tweede orde gaat het ook over, maar dan als een historisch gevolg van het niet gehoorzamen aan deze aanbeveling, de strijd van de atheïstische regimes tegen de Kerk.

Sodano interpreteert het opstijgen naar het Kruis als de kruisweg van de “Pauzen van de twintigste eeuw,” en de verschrikkelijke vervolgingen en het lijden van Christenen in deze eeuw. Deze uitleg lijkt aanvaardbaar, maar we vinden ze al vervat in de profetie van de Madonna, die het tweede deel van het Geheim van Fatima uitmaakt en die al tientallen jaren gekend is. Het gaat er dus om te begrijpen of het visioen, gekoppeld aan het Derde Geheim enkel een herhaling is, in beelden, van het Tweede Geheim en nu tot het verleden kan gerekend worden, of het, integendeel, andere dingen betreft [zoals Zuster Lucia officieel geschreven heeft] die nog moeten gebeuren.

Het is duidelijk dat Sodano de eerste hypothese aanhangt, dat het visioen het martelaarschap van Katholieken in de 20e eeuw betreft [vooral bij de Communistische revolutie in 1917] en dat dit haar hoogtepunt bereikte bij de aanslag op de Paus in 1981 en dat daar niets meer op zou volgen. Om deze thesis echter te ondersteunen is het nodig de tekst van het Geheim te forceren en het tijdsverloop van de gebeurtenissen op zijn kop te zetten. In werkelijkheid spreekt Sodano over een Paus, die bidt voor de “zielen van de lijken van de martelaren” waar de tekst spreekt enkel spreekt over “lijken” in een verwoeste stad. Dan maakt Sodano nog een tweede kronkel door deze “lijken” te vereenzelvigen met “bisschoppen, priesters, religieuzen, zusters en talrijke leken.” Daarom, volgens hem, zouden deze “lijken” de Katholieke martelaren zijn van de 20e eeuw. Dat is een kronkeling, die de tekst ondersteboven gooit. Het motief is evident: Het is wenselijk het martelaarschap van Katholieken chronologisch te plaatsen voor de aanslag op de Paus in 1981 en de aanval te vereenzelvigen met het beeld van de geslagen Paus in het Geheim.

De tekst van het Derde Geheim zegt echter iets gans anders. Het spreekt over “lijken” in de verwoeste stad, die het gebed van de Paus nodig hebben, wat geen enkele zin heeft daar het gaat om martelaars voor het geloof. Daarna beschrijft de tekst de moord op de Paus (die dood is en niet “als dood”) door soldaten. Eerst daarna spreekt hij van het martelaarschap van religieuzen “de een na de andere”. Daarom heeft Solideo Paolini (Fatima, pp 242 en 246) gelijk met op te merken dat de “martelaren, waar de tekst het over heeft, gedood worden nadat de H. Vader het einde bereikt heeft van zijn kruisweg, zo dat het bloedbad van Katholieken “ volgt op deze gewelddadige dood van de Romeinse Paus. [36] Bij gevolg, dit lijkt er op dat dit gaat over een tragedie, die nog moet gebeuren, vermits er, sinds 1917, nog niets van deze aard gebeurd is.

Laten we echter terugkeren naar de hoofdstelling van de Staatssecretaris. Nadat hij gezegd had dat de Paus van het visioen “als dood ter aarde valt” zegt Sodano dat het na de aanval van de 13de mei voor Johannes-Paulus II “duidelijk was” dat de Madonna tussen gekomen was om te beletten dat de kogel dodelijk zou zijn. Daarom is de identificatie tussen de Paus, die gedood wordt in het Derde Geheim en de aanslag van 13 mei niet openlijk geformuleerd, maar enkel impliciet gesuggereerd door de “verbetering” van de tekst van het Geheim [“als dood”].

De identificatie wordt ontweken en men gaat onmiddellijk over naar de gevoelens van Paus Wojtila na de aanval.

Het is zeker te begrijpen en terecht dat Johannes-Paulus II zijn behoud, dat zeker miraculeus was, toeschreef aan de bescherming van de Madonna van Fatima, wiens feest men juist op die dag vierde [de verjaardag van de eerste verschijning] [37] Ik geloof ook dat elke Katholiek deze indruk deelt van Maria’s moederschap, in het bijzonder voor een mariale Paus en bijgevolg haar beschermeling. Het blijft nochtans moeilijk om uit te leggen hoe men de aanval van 13 mei kan identificeren met het visioen van het Derde Geheim. Deze identificatie is zo moeilijk dat de Kardinaal het in feite niet expliciet wil zeggen.

Zuster Lucia heeft evenmin deze identificatie gemaakt. Ik vond geen enkel woord van haar dat zo zou kunnen uitgelegd worden. Naar waarheid stelt ze Sodano’s thesis in vraag door eerst recent “de bisschop in het wit” te hebben geïdentificeerd met “de” Paus in het algemeen, niet “een” bepaalde Paus. Deze identificatie is echter reeds bevat in de tekst van het Derde Geheim [“We hadden de indruk dat het de H. Vader was”] en daarom was het ook niet nodig om dit te bevestigen. Of toch? En waarom was het nodig iets zo vanzelfsprekend te bevestigen? Misschien is daar een reden voor. We zullen dat verder ontdekken. Intussen kan het volstaan ons af te vragen wie die Paus is “die gedood” wordt in het visioen. Sodano lijkt de Zuster te betrekken door te suggereren dat zij zijn interpretatie van het Derde Geheim deelt en dat is "de identificatie met Johannes-Paulus II."

In feite verwijst hij naar de ontmoeting [hierboven reeds vermeld] die plaats vond de maand tevoren, op 27 april 2000, tussen de zuster en de gezant van de H. Stoel, Mgr. Tarcisio Bertone. Behalve dat Zuster Lucia in dit interview in het geheel de identificatie niet bevestigt van het Geheim met de aanslag van 13 mei. Wel integendeel!

Het dient goed genoteerd dat Bertone naar Coïmbra in Portugal gezonden was om aan zuster Lucia juist “enkele vragen te stellen aangaande de interpretatie van het derde deel van het Geheim. Nochtans, deze vraag [over de aanvang van 13 mei als de veronderstelde inhoud van het Geheim] en het antwoord van de zuster zijn niet opgenomen in de twee kleine bladzijden van de “notulen”, die toen gepubliceerd werden in de Inleiding tot het Geheim. [38] Hier volgen de essentiële zinnen :

Op de vraag: “Is de bijzonderste figuur in het visioen de Paus?”, antwoordde Lucia onmiddellijk ja. Ze herhaalde dat de drie kinderen heel droevig waren omwille van het lijden van de Paus… Zuster Lucia ging verder: “We kenden de naam niet van de Paus, we wisten niet of het Benedictus XV, Pius XII, Paulus VI of Johannes-Paulus II was. Het was echter de Paus, die leed en dat deed ons ook lijden. [39] Met betrekking tot passage met de bisschop in het wit, dat is, de H. Vader [zoals de kinderen onmiddellijk beseften tijdens het “visioen], die dodelijk getroffen op de grond valt, was zuster Lucia het volledig eens met de bewering van de Paus dat het “een moederlijke hand was, die de kogel geleidde en de Paus in zijn doodstrijd, weerhield aan de drempel van de dood."

Hier ook is er een duidelijke weglating. Waarom gaat men van de bisschop in het wit, “dood geschoten” in eens naar zuster Lucia, die “eens is met de bewering van de Paus” betreffende zijn bescherming door de Madonna. Tussenin is er een holte, waar volgende vraag in past: “Is de bisschop in het wit, die gedood wordt, Johannes-Paulus II, beschoten door Ağca? Waarom werd deze vraag niet gesteld, wijl ze de kern is van het probleem? En, als de vraag gesteld is, waarom is ze dan niet vermeld? Wat waren juist de vragen van Bertone, en wat waren de letterlijke antwoorden van Lucia? Waarom werden ze niet vermeld? Zou dat niet veel eenvoudiger en duidelijker geweest zijn?

We zouden kunnen denken dat zuster Lucia niet kon antwoorden, dat ze, gezien haar gevorderde leeftijd, niet in de lichamelijke conditie was of niet de helderheid van geest had om de noodzakelijke verhelderingen te geven. In dat geval echter zou de gezant van het Vaticaan dat zeker gemeld hebben en nooit een onbestaand of onbetrouwbaar interview uitgevonden hebben. Integendeel, het officieel verslag vermeldt juist dat “zuster Lucia klaar van geest en sereen” was en daarom perfect in staat om te antwoorden. Zoals we in feite ook konden zien op onze televisieschermen op 13 mei 2000.

Als het de zending was van Bertone om “enkele vragen te stellen over de interpretatie van het Derde Geheim” [zoals men kan lezen in de begeleidende brief van Johannes-Paulus II], dan zou hij zeker niet van Lucia willen weten hebben of de ”bisschop in het wit” een Paus was, aangezien dat dit reeds in de tekst van het Geheim geschreven stond. Evenmin zou hij belang gesteld hebben in een vraag aan haar of ze het eens was met de zekerheid van Karol Wojtila dat hij door de Madonna beschermd werd op 13 mei 1981 [waarmee vanzelfsprekend elke katholiek het eens zou zijn]. Bijgevolg, wat belangrijk was om weten was of zuster Lucia het eens was met de identificatie tussen de Paus, die in het Derde Geheim gedood wordt en de Paus, die verwond werd door de aanslag van Ali Ağca. Waarom is er geen enkel spoor van deze vraag in het samenvattend document, dat in het Vaticaans dossier gepubliceerd werd? Dat was nochtans de bedoeling van de zending. Als het antwoord van zuster Lucia “ja” zou geweest zijn, dan was het absurd dit niet te melden. Het zou de “Sodano hypothese” enorm bevestigd hebben. Wel, dat “ja” is er niet. Wat is daaruit te besluiten? Men zou kunnen denken dat de zienster “nee” gedacht heeft. Zo ook, omdat er bij de weinige genoteerde woorden van Lucia, die in het document voorkomen, er een beslissende zin is waar Lucia bevestigt : “Ik schreef wat ik gezien heb, de interpretatie komt mij niet toe”. Een veelbetekenende zin die, zo kan men denken, haar toeliet de [dwingende] vraag te vermijden om “die” interpretatie te legitimeren.

Maar is het mogelijk dat Lucia, in tegenstelling tot Sodano, van oordeel is dat het Derde Geheim niet vervuld was met Ali Ağca op 13 mei 1981 en dat het nog steeds moet gerealiseerd worden? Het lijkt er op dat de zaken er juist zo voor staan, ten minste als men de brief leest die de zuster zond naar Johannes-Paulus II op 12 mei 1982. Dit bevat een zeer bijzonder document dat, zoals we zullen zien, geëindigd is als de kern van een klein “detectiveverhaal."

De brief werd officieel gepubliceerd door het Vaticaan, juist in de “Inleiding” in “De boodschap van Fatima,” getekend door de toenmalige aartsbisschop Bertone, en dus door de meest officiële bron. Het is de moeite waard alle woorden te vermelden, die aan Lucia toegeschreven worden en daarna zullen we uitweiden over de geruchtmakende informatie, die ze aanbrengen.

Op 12 mei 1982 schrijft Lucia: "Het derde deel van het geheim verwijst naar de woorden van O. L. Vrouw: “Zo niet zal het [Rusland] zijn dwalingen over de wereld verspreiden, oorlogen veroorzaken en vervolgingen tegen de Kerk. De goeden zullen gemarteld worden, de H. Vader zal veel te lijden hebben, meerdere naties zullen vernietigd worden. [13/7/1917]

Het derde deel van het geheim is een symbolische openbaring, die verwijst naar dit deel van de boodschap en die bepaald wordt naargelang we al dan niet aanvaarden wat de Boodschap zelf vraagt: Als mijn verzoeken ingewilligd worden zal Rusland zich bekeren, er zal vrede zijn. Zo niet, dan zal het zijn dwalingen over gans de wereld verspreiden, enz …

Vermits we deze oproep van de Boodschap niet hebben beantwoord, zien we dat ze vervuld werd. Rusland heeft de wereld overweldigd met zijn dwalingen. En hoewel we de volledige vervulling van het laatste deel van deze profetie nog niet hebben gezien, gaan we er met grote schreden beetje bij beetje naartoe. Als we het pad van de zonde niet verwerpen, de haat, de wraak, het onrecht, de schendingen van de mensenrechten, de zedenloosheid en het geweld, enz …

En zeggen we niet dat het God is, die ons op die manier straft? Integendeel, het zijn de mensen zelf, die hun eigen straf voorbereiden. In zijn goedheid verwittigt God ons en roept ons op het rechte pad, terwijl hij de vrijheid, die Hij ons gegeven heeft, eerbiedigt. Daarom zijn de mensen verantwoordelijk."

Het eigenaardige is dat Bertone deze brief citeert als een bevestiging van de officiële uitleg. De logica toont ons echter het tegendeel. Deze belangrijke tekst van Lucia leert ons heel wat. Ten eerste dat het Derde Geheim ook spreekt over Rusland en zijn dwalingen, zoals ook het tweede deel [iets, wat in de in 2000 gepubliceerde tekst van het visioen niet voorkomt]. Ten tweede: zuster Lucia, die deze brief schreef in 1982, verwijst zelfs niet terloops naar de moordpoging van Ali Ağca [die plaats had het jaar te voren, in mei 1981] en is daarom in het geheel niet van oordeel dat dit de vervulling is van het Geheim, maar integendeel, ze bevestigt apertis verbis [onomwonden] dat de “uiteindelijke vervulling van deze profetie” nog niet gebeurd is.

In werkelijkheid ontkent Lucia totaal de veronderstelling, waarop de "Inleiding " van Monsignor Bertone gebaseerd is en volgens dewelke de profetie reeds gebeurd is met als slot de aanslag van 1981. Volgens de Bertone-Sodano interpretatie behoort alles tot het verleden en sluit de bekendmaking van het geheim "een periode af van de geschiedenis".

De verwijzing van Bertone naar de brief van Lucia om zijn thesis te staven, komt eerlijk gezegd zeer eigenaardig over. Het lijkt een accident, een eigenaardig doelpunt tegen de eigen ploeg. Er is echter meer. Er is een detectiveverhaal. In feite bevat de nota, die van de H. Stoel uitging, een fotokopie van de met de hand geschreven brief van Zr. Lucia. Zoals Pater Kramer doet opmerken kan ieder die de Portugese tekst, door Zuster Lucia met de hand geschreven, leest, ontdekken dat de tekst, zoals hij door Bertone is geciteerd, een explosieve zin weglaat : "dat u vurig verlangt te kennen". In alle versies, door Bertone vrijgegeven en door het Vaticaan gepubliceerd [Engels, Italiaans en Portugees], is de zin, die we hier in cursief geven en die men in de gefotokopieerde handgeschreven tekst kan lezen, weggelaten:

  • In het Engels : "The third part of the secret, that you are so anxious to know, is a symbolic revelation …"
  • In het Portugees : "A terceira parte do segredo, que tanto ansiais por conhecer, é uma revelação simbólica …"
  • In het Italiaans : "La terza parte del segreto, che volete ardiamente conoscere, é una revelazione simbolica"

Waarom liet Monsignore Bertone zonder uitleg [en zelfs zonder de lezer te verwittigen dat er weglatingen konden zijn] deze zin van Lucia weg? En waarom houdt hij vol dat deze brief een "brief aan de H. Vader" was? Lucia spreekt van onderzoekers die "zo vurig verlangen het geheim te kennen" in 1982, terwijl Johannes-Paulus II, volgens alle officiële wedersamenstellingen, het op die datum al had gelezen. Bovendien, merkt Pater Kramer op, "kon hij het op elk moment de tekst lezen, die bewaard werd in de Vaticaanse archieven." Hij kon dan ook geen brandende nieuwsgierigheid koesteren.

Zo, tot wie is deze brief dan werkelijk gericht ? Wie zou er vurig kunnen verlangd hebben om het geheim te kennen in 1982? Of, als de brief werkelijk aan de Paus gericht was, zoals de officiële versie zegt, wat was het, wat de Paus wilde weten in 1982, aangaande het Derde Geheim en wat hij niet vooraf al zou gelezen hebben? Worden we hier geconfronteerd met een klinkende officiële leugen of eerder en te ontcijferen mysterie? Het is moeilijk te geloven dat het om een leugen [40] zou gaan omdat het Vaticaan zelf deze brief publiceerde als bijlage bij het Derde Geheim. Hij werd niet achter gehouden. Bovendien wordt de brief in de publicatie werkelijk fotografisch getoond, zodat eenieder kan vaststellen dat deze zin in de vertaling ontbreekt. Ieder, die de brief had willen "vervalsen" zou hem zo niet gepubliceerd hebben, dat zou wel heel onhandig geweest zijn. Er is dus vooralsnog geen uitleg voor deze ongelofelijke "weglating." Ook in dit geval zullen we later de reden hiervoor ontdekken.

Tot hier kunnen we enkel zeggen dat dit te maken heeft met een steeds ingewikkelder mysterie. In elk geval zijn er steeds meer klinkende ongerijmdheden in de inleidende tekst van Bertone waar we bijgevolg op zullen terug komen. Deze tekst, die zorgvuldig vermijdt te bevestigen dat de aanslag van 1981 de realisatie is van de profetie, die in het Geheim bevat is. Het element dat echter het meest doet nadenken, is wat we reeds gezegd hebben : Zuster Lucia neemt deze aanslag zelfs niet in overweging met betrekking tot het Geheim. Integendeel , in mei 1982 schrijft ze naar de Paus (of naar een andere geheimzinnige bestemmeling) : "Als we tot nog toe de volledige vervulling van het laatste deel van de profetie nog niet hebben gezien, dan gaan we er met grote schreden naartoe."

Als de aanslag van 1981 werkelijk de volledige vervulling is van het Geheim en als dit iets dat nu definitief tot het verleden behoort en reeds gerealiseerd is, hoe zou Zuster Lucia dan deze woorden kunnen schrijven hebben?

Hier wordt het mysterie nog groter. Onze aandacht is gewekt tot een interessante en geheimzinnige zin, die Johannes-Paulus II richtte tot Vito Messori in het interview-boek "Op de drempel van de hoop". Het boek werd gepubliceerd in 1994 en was bijgevolg vele jaren na de aanslag van 1981 geschreven. In feite kwam de Paus terug op de aanslag: "Daarom, toen ik geschoten was door de moordenaar op het St. Pietersplein, schonk ik in het geheel geen aandacht aan het feit dat het juist de verjaardag was van de dag dat Maria verscheen aan drie herderskinderen in Fatima, Portugal, en hen deze woorden onthulde, die aan het einde van de eeuw, naar hun vervulling lijken te gaan."

Het is verbazend dat deze woorden van de Paus aan de aandacht ontsnapt zijn. We vinden er ten minste twee belangrijke onthullingen in. De eerste is dat, dertien jaar na de aanslag [dat is aan het einde van de eeuw] Johannes-Paulus II van mening was dat de profetie van Fatima nog volledig moest vervuld worden en hij zei dit met een uitdrukking, die bijna letterlijk herneemt wat Zuster Lucia schreef in haar zojuist vermelde brief van 1982. De tweede onthulling is dat, zoals de Paus ons leert, deze profetie, die haar vervulling nadert door Maria uitgedrukt werd met "woorden," iets dat, als we dat letterlijk nemen, een explosieve betekenis heeft, zoals we binnenkort zullen zien.

Laten we eens alle elementen samenvatten, die we zojuist hebben gezien. Op 13 mei 2000 kondigt Kardinaal Sodano aan dat het fameuze Derde Geheim van Fatima binnenkort zal bekend gemaakt worden en tegelijkertijd doet hij nog iets anders : Hij loopt vooruit op de theologische interpretatie van deze zeer delicate tekst (wat eigenlijk niet zijn zaak was). Vandaar dat een Vaticanist, Andrea Tornielli, uitdrukking geeft aan de verslagenheid van zo velen : “Wat op 13 mei 2000 in Fatima gebeurd is, betekent iets enigs in de geschiedenis van de Kerk. Er werd een correcte uitleg gegeven nog voor de te interpreteren tekst bekend gemaakt was!”.

Een ander paradoxaal aspect is dat deze interpretatie expliciet wordt gesuggereerd door Sodano en Bertone, maar door geen van beiden openlijk wordt verklaard. Evenmin is deze openlijke verklaring terug te vinden in de Vaticaanse teksten. Bovendien is dit klinkend ontkend in dezelfde brief van Zuster Lucia, die door het Vaticaan samen met de tekst van het visioen bekend gemaakt wordt. Tenslotte wordt Kard. Ratzinger [de Prefect van de Congregatie voor de geloofsleer] er mee belast deze gebrekkige interpretatie te ondersteunen met een theologische commentaar over de tekst van het Geheim.

Ratzinger laat ons vrij

Laten we eens alle elementen samenvatten, die we zojuist hebben gezien. Op 13 mei 2000 kondigt Kardinaal Sodano aan dat het fameuze Derde Geheim van Fatima binnenkort zal bekend gemaakt worden en tegelijkertijd doet hij nog iets anders: Hij loopt vooruit op de theologische interpretatie van deze zeer delicate tekst (wat eigenlijk niet zijn zaak was). Vandaar dat een Vaticanist, Andrea Tornielli, uitdrukking geeft aan de verslagenheid van zo velen: “Wat op 13 mei 2000 in Fatima is gebeurd, betekent iets enigs in de geschiedenis van de Kerk. Er werd een correcte uitleg gegeven nog voor de te interpreteren tekst bekend gemaakt was!” [41]

Een ander paradoxaal aspect is dat deze interpretatie expliciet wordt gesuggereerd door Sodano en Bertone, maar door geen van beiden openlijk wordt verklaard. Evenmin is deze openlijke verklaring terug te vinden in de Vaticaanse teksten. Bovendien is dit klinkend ontkend in dezelfde brief van Zuster Lucia, die door het Vaticaan samen met de tekst van het visioen bekend gemaakt wordt. Tenslotte wordt Kard. Ratzinger, de Prefect van de Congregatie voor de geloofsleer, er mee belast deze gebrekkige interpretatie te ondersteunen met een theologische commentaar over de tekst van het Geheim.

En tenslotte, op het cruciaal punt, citeert hij rechtstreeks de woorden van Sodano, naar hem verwijzend: “Boven alles moeten we, samen met Kard. Sodano bevestigen: “De gebeurtenissen, naar dewelke het derde deel van het geheim van Fatima verwijst, schijnen nu een deel te zijn van het verleden.”

Dit is, volgens Ratzinger, wat wij “moeten bevestigen”. Over het cruciale punt vereenzelvigt de Prefect van het voormalig Heilig Officie de Paus, die naar het kruis opstijgt met “verschillende Pauzen, die te beginnen met Pius X tot aan de huidige Paus, het lijden van de voorbije eeuw hebben gedragen en streefden om vooruit te gaan doorheen zo veel pijnen langsheen het pad dat naar het kruis leidt. In het visioen wordt ook de Paus gedood, samen met de martelaren …”

We zijn aan het laatste feit. Marco Politti merkt op dat wat “het visioen van de geslagen Paus […] “ aangaat, de Kardinaal in een life televisie uitzending in geen enkel deel van het getekende en voorgestelde document verwijst naar de aanslag van Ali Agca. Tenslotte neemt de Kardinaal zijn toevlucht tot een vraag.

Hier is de vraag waartoe Kard. Ratzinger zijn toevlucht neemt: “Was het, toen men, na de mislukte aanslag van 13 mei 1981, de Paus de tekst bracht van het derde deel van het ”Geheim”, niet onvermijdelijk dat hij daarin zijn eigen lot zag? Hij was heel dicht bij de dood geweest en hijzelf verklaarde zijn overleven met de volgende woorden : “…het was een moederlijke hand die de weg van de kogel geleidde en in zijn doodstrijd hield de Paus halt op de drempel van de dood.” Dat hier “een moederlijke hand” de fatale kogel afleidde toont nog eens dat er geen onveranderlijk lot bestaat en dat gebed en geloof krachten zijn die de geschiedenis kunnen beïnvloeden en dat tenslotte het gebed machtiger is dan kogels en geloof machtiger dan legers.”

Volgens Politi is dit “een elegante truck” van de Kardinaal. Maar laat ons enkele bijzonderheden onderzoeken. Het Derde Geheim buiten beschouwing gelaten, is het allerheiligste dat Johannes-Paulus II geloofde dat hij door de Madonna beschermd werd en ieder van ons, Katholieken, zijn hiervan zeker en hebben er altijd zeker van geweest, ook voor het visioen werd bekendgemaakt. Gans anders is nochtans het probleem van een “profetie”, die nog niet vervuld is. Het volgende bezwaar rees: “Is het mogelijk dat een zo belangrijk geheim , dat zo voorspellend, zo gevreesd, en zo bestreden is, enkel zou bestaan uit zulk een zeepbel. Dat het geheim een moordpoging zou zijn die iedereen reeds kende 9 jaar geleden? Dat het geheim een profetie was over de dood van een Paus … en … wie sterft er niet? Wist de Madonna niet dat Zijzelf het traject van de fatale kogel zou afleiden? En waarom, als ze dit wist, zou ze datgene voorspeld hebben, dat niet zou gebeuren?

Bijgevolg blijven we verward. Het is bovendien eigenaardig dat Ratzinger zijn commentaar begint, die verondersteld wordt de identificatie te ondersteunen van het Derde Geheim met een profetie over de aanslag op de Paus, met deze woorden die lijken het tegenovergestelde te zeggen: “Er wordt geen groot mysterie onthuld, de sluier over de toekomst is niet weg”.

Bovendien, men kan niet nalaten nota te nemen van de eigenaardigheid van de uitdrukking van de Beierse Kardinaal, waarbij hij de woorden herhaalt van de thesis van Kardinaal Sodano, niet met een duidelijke bevestiging, maar met een elegante retorische vraag (“Zou de Heilige Vader niet …?”). Maar wat kon de prelaat zeggen? Welke rol speelde Ratzinger in gans deze zaak? Pater Paul Kramer, een traditionalistische schrijver, die nogal polemisch is tegenover het Vaticaan, in sommige gevallen buiten de redelijke grenzen, merkt op dat na de hervorming van de Romeinse Curie, die door Villot werd doorgevoerd na het Concilie, de Congregatie van de Geloofslee, dat is de hoogste autoriteit toen en nu nog enkel ondergeschikt aan de Paus, geplaatst werd onder het Staatssecretariaat.

De politieke autoriteit bestuurt de Kerk met een macht, die zelfs aan de Paus zelf wordt opgelegd (een van de talrijke dwaasheden van de post-conciliaire periode) [42]. Pater Kramer besluit hieruit dat Ratzinger, wat Fatima betreft, niet anders kon dan zich te schikken naar de mening, die Sodano had. Buiten dat wordt de Duitse prelaat anderzijds van het tegenovergestelde beschuldigd. In het anoniem pamflet Tegen Ratzinger van progressieve inspiratie, houdt de schrijver vol dat de Beierse Kardinaal dikwijls de Paus tegensprak en verbeterde en zo ook dat “na de bekendmaking van het Derde Geheim van Fatima [hij] de “heiligheid” van de Paus beperkte tot zijn eigen perspectief en de geestdrift van de Staatssecretaris, Angelo Sodano, beteugelde.

Twee tegengestelde beschuldigingen, beide vooringenomen. Kardinaal Ratzinger scheen in feite gedreven door een hogere bekommernis. het dagblad La Repubblica titelde boven zijn commentaar: “De moeilijke waarheid, waarvoor de Kardinaal de Heilige Vader moet beschermen”. In feite zocht hij de Heilige Stoel te beschermen in de moeilijke omstandigheden waarin hij zelf zich bevond. Wat waren deze omstandigheden? Is het nodig, om deze te begrijpen, opnieuw de achtergrond te schetsen van de onthulling van het Geheim? Johannes-Paulus II verlangde de tekst bekend te maken en hem de hierboven interpretatie te geven. In 1999 reeds had hij besloten dit te doen en Bisschop Serafim van Fatima liep hierop vooruit. De houding van de Curie is niet duidelijk. Volgens Luigi Accatoli, een Vaticanist van de Corriere della Sera “kunnen we ons voorstellen dat Ratzinger voorzichtigheidsopmerkingen maakte, die voor hem kenmerkend waren”. Waarschijnlijk had de voorzichtigheid, die door Ratzinger voorgesteld werd, boven al te maken met de “interpretatie”. De Kerk officieel verbinden met deze interpretatie van het visioen van het Derde Geheim, te weten, met de identificatie met de aanslag van 1981, kon zeer gevaarlijk geweest zijn.

Toen de Paus op 13 mei in Fatima aankwam voor de heiligverklaring van Francisco en Jacinta, gebeurde er iets eigenaardigs omdat de verwachte bekendmaking van het Geheim aangekondigd was, zoals de Paus wenste, maar voor meerdere weken werd uitgesteld. En het was Kardinaal Sodano die het aankondigde Het schijnt dat het de woordvoerder van het Vaticaan, Navarro-Vals, was, die het zeer geschikt advies gaf, dat het de Paus zelf niet zou zijn die de aankondiging deed en de sleutel zou geven van de interpretatie: “Omdat hij persoonlijk betrokken was in de profetie, vermits ze een private openbaring gaf, die verschilde van de openbaring van de Bijbel."

Het feit dat de bekendmaking werd uitgesteld omdat er nog geen passende theologische commentaar was voorbereid, hoewel er sinds 1999 ruimschoots de tijd was om het te doen, leidt er toe te denken dat de bekendmaking tot aan het einde twijfelachtig was. [43] De reden daarvoor is onbekend, het is echter gekend [en we hebben het gezien] dat er juist in die laatste dagen een ontmoeting was tussen Monsignor Bertone en Zuster Lucia met de bedoeling de impasse over de bekendmaking te doorbreken of beter, de publicatie van een soort, die een bijbehorende interpretatie zou vergen. Sodano gaf inderdaad de bekendmaking tegelijkertijd met een “voorafgaande interpretatie” van het visioen, die trachtte de explosieve kracht van deze profetie tot het verleden te beperken en ze zo te neutraliseren.

Daarom, zoals gezegd, werd Kardinaal Ratzinger er mee belast de theologische commentaar te ontwikkelen, die de tekst van het Geheim zou vergezellen. Hoewel deze zich verplicht voelde binnen de “Sodano thesis” te blijven, verzwakte hij erg haar betekenis door enerzijds aan La Repubblica op 19 mei 2000 te verklaren dat het “Derde Geheim van Fatima in zijn eigen perspectief zal geplaatst worden” [44] en anderzijds in twee precieuze reddingssloepen te voorzien. Omdat de Kardinaal er de nadruk op legde dat, wat de visioenen van Fatima betreft, er geen “officiële bepalingen, noch verplichte interpretaties” zijn. Door zo te handelen, terwijl hij in stilte de Sodano-thesis tot een gewone hypothese degradeert, in het geheel niet bindend voor de gelovigen [45], een hypothese die zeker gewettigd is, maar evenwaardig aan andere “pogingen tot interpretatie”, die evenzeer goed gefundeerd kunnen zijn, geeft hij een grote vrijheid en opent zo een eerlijke dialoog tussen Katholieken.

Op de tweede plaats, als antwoord op een respectvolle maar scherpe kritische brief van Bisschop Pavel Hnilica over de theologische commentaar, bevestigde de Kardinaal dat hij in het geheel niet wenste “op een simplistische manier de inhoud van het Geheim uitsluitend aan het verleden toe te kennen." Daarom vermijdt de Kardinaal-prefect van het voormalig Heilig Officie, dat de Kerk [avontuurlijk] de last op zich zou nemen van een interpretatie, die niet enkel terecht voor bezwaar open staat, maar die, in dit geval, langs alle kanten water lijkt te maken, zoals sommige journalisten niet nalieten te vermelden. Bij voorbeeld, de dag na de persconferentie voor de bekendmaking van het Geheim, verklaarde La Repubblica in een artikel getiteld “Het mysterie half ontsluierd” : “Het gevierde ‘Derde Geheim’ kan niet verzoend worden met de dramatische gebeurtenissen van 13 mei 1981. Er is geen Paus, die “als dood” neergeveld wordt. Het tafereel is anders. Een Paus, gedood door ‘soldaten, die hem beschieten met kogels en pijlen’. Het is niet goed de taal van de symbolen en de metaforen op te roepen. Niemand zal in staat zijn het in de hoofden van de mensen te prenten dat de profetie zich vergist heeft. Het is geen zinspeling, het situeert zich volledig ergens anders”.

Voetnoten:

[28] In het Evangelie, vraagt Jezus ons op onze hoede te zijn voor valse profeten, die zijn als wolven gekleed in schapenvacht: “Wacht u voor valse profeten, mensen, die tot u komen in schaapskleren, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn”. (Mt.7,15)

[29] “En nu, op dit moment, moet Ik, de zwakke dienaar van God, deze onvoorstelbare taak op mij nemen, die werkelijk alle menselijk vermogen te boven gaat. Hoe kan ik dit doen? Hoe zal ik in staat zijn dit te doen? Dierbare vrienden, u hebt allen zojuist de volledige litanie van de heiligen aanroepen, vertegenwoordigd door sommige van de grootste namen in de geschiedenis van God met de mensen. Zo is ook in mij deze zekerheid aangewakkerd : Ik ben niet alléén. Ik moet niet alléén dragen wat in werkelijkheid nooit alléén kan gedragen worden. Alle heiligen Gods zijn daar om me te beschermen, te steunen en te dragen”. (Zie www.vatican.va)

[30] De Paus besloot deze homilie betekenisvol met een herbevestiging van zijn engagement van trouw aan Christus en vertrouwde deze intentie toe aan de Heilige Maagd : “Om deze belofte te ondersteunen, smeek ik de ik de moederlijke voorspraak af van de Allerheiligste Maagd Maria, in wiens handen ik het heden en de toekomst van mijn persoon en van de Kerk leg”. Een verzoek om bescherming, in het geheel niet vormelijk of vroom , maar eerder betekenisvol in de context en met het oog op Fatima.

[31] Wat als een “mythe” kan beschouwd worden is het gerucht, dat op verschillende plaatsen werd gepubliceerd, over een voorspelling door Pater Pio van de moordaanslag bij de gekende ontmoeting in 1948 met de jonge Wojtyla. De Paus zelf, die hierover drie keer werd aangesproken, heeft dit steeds volledig ontkend. (Andrea Tornielli vat het gebeurde heel goed samen in Il Segreto di Padre Pio e Karol Wojtyla [Het geheim van Pater Pio en Karol Wojtyla] (Piemme : Casale Monferrato, 2006) pp.57-74.

[32] De enige geestelijke die dit duidelijk heeft uitgelegd was Monsignor Rino Fisichella in de inleiding tot TMF, waar hij het volgende schreef: “Naar de woorden van Kard. Sodano, die ook de bevestiging kregen van Zuster Lucia, is het derde deel van de boodschap van Fatima vervuld op 13 mei 1981, toen Johannes-Paulus zwaar gewond werd”. Zoals we zullen zien heeft Kard. Sodano deze identificatie nooit gedaan, evenmin dat deze thesis ooit door Zuster Lucia werd aanvaard. Ik voeg er echter aan toe dat de inleiding van Fisichella zeer interessant is en bovendien een bevestiging inhoudt, die het tegendeel suggereert : “Toch is het ons toegestaan te menen dat dergelijke voorspelling niet als vervuld kan worden beschouwd […] We kunnen ze bijgevolg beschouwen als een opening en een verduidelijking van de toekomst […] De voorspelling van Fatima blijft dus open”. (TMF, Paoline edn. pp.8-9).

[33] Sprekend over de bescherming van Johannes-Paulus II door de Madonna, zegt hij : “ Het is een bescherming die schijnt te maken te hebben met het zogenaamde derde deel van het “Geheim” van Fatima. En verder : “De gebeurtenissen waarnaar het derde deel van het “Geheim” verwijst, schijnen nu tot het verleden te behoren”. (De woorden in cursief zijn van de schrijver).

[34] Pius XII was ook het voorwerp van plannen tot deportatie door de Nazi’s (Zie Giorgio Angelozzzi Gariboldi, Pio XII, Hitler e Mussolini, Mursia, 1988, pp.193 en vgl.) en van moordplannen.

[35] "Het essentiële punt van het “Geheim” is niet oorlog, het had ook niet de bedoeling onze nieuwsgierigheid te voldoen, maar vooral het eeuwige heil van de zielen”. (Luigi Gonzage da Fonseca,Le meraviglie di Fatima, p.45).

Solideo Paolini,Fatima, pp. 242 en 246.

[37] Professor Crucitti voegt er aan toe dat hij iets “absoluut abnormaals en onverklaarbaar” gemerkt heeft. Vanaf de maag van de Paus had de kogel een zigzag traject afgelegd en daarbij alle vitale organen ontweken. Hij ging op een haarbreedte langs de aorta. Had hij deze geraakt dan was de Heilige Vader gestorven door bloedverlies vooraleer hij het ziekenhuis kon bereiken. De kogel ontweek de ruggengraat en alle belangrijke zenuwcentra. Had hij deze geraakt, dan zou Johannes-Paulus II verlamd geweest zijn. Het besluit van de professor is: “Het leek of de kogel geleid werd om onherstelbare schade te vermijden”. (Renzo Allegri, The Pope of Fatima, p.271).

[38] Het beknopt verslag zal samen met de tekst van de rede van Sodano, het theologisch commentaar door Kart. Ratzinger en verschillende andere documenten gepubliceerd worden.

[39] Ofschoon er maar heel weinig letterlijke woorden van Zuster Lucia in het document te vinden zijn, is wat hieruit te voorschijn komt de duidelijke wens van Lucia om met haar eigen naam de identificatie van de aanslag van 1981 niet te verbinden met het Geheim. In feite bevestigt ze dat de “Bisschop in het wit” de Paus is, maar ze voegt er aan toe dat ze niet weet over welke Paus het gaat.

[40] Wat dit betreft is Mortier uiterst hard en steeds heel kordaat : “Dit detail op zichzelf ontmaskert het bedrog. Het is klaar dat het Vaticaan dit deel van de zin geschrapt heeft uit alle vertalingen van deze brief om ons te doen geloven dat dit document juist aan de “H. Vader” gericht was, terwijl dit in werkelijkheid zo niet was … de vraag is belangrijk: Waarom werd deze passage uit alle vertalingen verwijderd ?” (The third Secret of Fatima … p. 219)

[41] Ratzinger voegt er hier aan toe dat de interpretatie van Sodano “persoonlijk aan Zuster Lucia werd voorgelegd. Wat dit betreft merkte Zuster Lucia vooral op dat haar alleen het visioen gegeven was en niet zijn interpretatie. De interpretatie, zei ze was niet toevertrouwd aan de zienster, maar aan de Kerk. Na echter de tekst te hebben gelezen zei ze dat deze interpretatie overeen kwam met wat ze ervaren had en dat, voor haar, de interpretatie correct was”. In het Italiaans wil het bijvoeglijk naamwoord “correct” [corretta] niet noodzakelijk zeggen dat Zuster Lucia het met deze interpretatie eens was. Het blijft eerder een feit dat uit de ontmoeting met Monsignor Bertone niet blijkt dat Zuster Lucia ooit de interpretatie die het Geheim met de aanslag van 13 mei 1981 identificeerde, goedgekeurd heeft of bestempeld als “correct”. [42] Om dit oordeel te staven citeert Pater Kramer het tijdschrift De Latijnse Mis, januari 2002, waar “de journalist Alesandro Zangrando een tussenkomst vermeldt door het Vaticaans Staatssecretariaat om een publicatie in de Osservatore Romano te beletten, waarin de Paus de traditionele Latijnse Mis verheerlijkt”. (Pater Paul Kramer in De eindstrijd van de Duivel, p.118).

[43] Het eerste teken dat er iets gebeurd was, kwam met een zeer korte mededeling door Kardinaal Ratzinger op 11 mei 2000, twee dagen voor de plechtigheid. Hij zei tot de journalisten: "Deze Paus is niet te voorspellen, hij heeft de gewoonte te verrassen. Hij zou het Derde Geheim kunnen bekend maken, zelfs al is de zaligverklaring van Francisco en Jacinta Marto de bedoeling van zijn reis naar Fatima”. (In Andrea Tornielli, p.14).

[44] Mario Pirani legde de nadruk op “de scherpe tegenstelling van de beweringen” die hij bemerkt had. “Het volstaat de woorden te vergelijken van Kardinaal Sodano, die de vijf briefjes, die door zuster Lucia in 1943 geschreven waren gelijkstelde met de Heilige Schrift, alsof het om nieuwe openbaringen ging, met de ondubbelzinnige verklaringen van Kardinaal Ratzinger”, die er juist de nadruk op legde “dat de openbaring eindigde met Jezus Christus” (La Repubblica, 22 mei 2000).

[45] De prefect van het voormalig Heilig Officie herhaalde eveneens voor journalisten dat “Katholieken vrij zijn al of niet te geloven in verschijningen”, private openbaringen zijn “zeker niet essentieel voor Katholieken”, en bijgevolg kan men “niet geloven in verschijningen” zoals deze van Lourdes of Fatima (La Repubblica, 19 mei 2000). Hieruit kan besloten worden dat Katholieken des te meer er niet aan gehouden zijn te geloven in een hypothetische interpretatie van een of ander teken bij een bepaalde verschijning.

Vertaling: Dr. Guy Claes


02-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 1: Het gebeurde in Fatima en in Rome ...

"Maria sprak tot kleinen, tot kinderen, tot wie geen stem hebben, tot wie niet meetellen, in deze verlichte wereld vol van trots, van hoop en geloof in evolutie, die ook een wereld is vol vernieling, vol vrees en wanhoop.”

Joseph Ratzinger [Fatima 1996]

Kroniek van een unieke gebeurtenis

Een buitengewone gebeurtenis, zonder voorgaande in de geschiedenis, begon in Fatima, in Portugal in 1917 en deinde verder uit in de loop van de 20e eeuw. Het is iets dat reeds enorm belangrijke gevolgen gehad heeft en nog verder kan hebben voor de ganse mensheid, niet alleen voor Christenen. In het middelpunt van dit alles is er een geheime boodschap die, volgens de Katholieke Kerk, de Madonna zelf op 13 juli 1917 toevertrouwd heeft aan de kleine kinderen Lucia dos Santos, Jacinta en Francisco Marto.

Deze mysterieuze boodschap, die bekend werd als het Derde Geheim van Fatima, werd door Zuster Lucia neergeschreven op een simpel stukje papier. In deze lijntjes ligt de profetische verwittiging, die de Moeder van God, in een uiterst uitzonderlijk initiatief, aan de Kerk en aan de wereld gegeven heeft aangaande de nabije toekomst van de mensheid, om onvoorstelbare tragedies af te wenden en voor haar redding. Een belangrijk Katholiek intellectueel, zoals Jean Guitton, sprak er over met Paus Paulus VI in deze bewoordingen : "Heilige Vader, Fatima is belangwekkender dan Lourdes, het is zowel kosmisch als historisch … bijgevolg is dit verbonden met de geschiedenis van de verlossing, met de universele geschiedenis."

De gebeurtenissen in Fatima hebben vanwege de Kerk, die over het algemeen zeer voorzichtig is wat bovennatuurlijke fenomenen aangaat, een erkenning gekregen zonder voorgaande in de geschiedenis van het Christendom, die deze verschijning en deze boodschap werkelijk plaatst boven alle zogenoemde "private openbaringen.” Alle opeenvolgende pauzen hebben de verschijningen geaccrediteerd met officiële toespraken, handelingen en bedevaarten, met daarbij dikwijls Bijbelse vergelijkingen. Paulus VI voelde Fatima aan als een "eschatologische" [= verband houdend met de eindtijd] plaats. Hij zei : "Het was als een repetitie of een aankondiging van een tafereel aan het einde van de tijden." Johannes-Paulus II verbleef niet minder dan drie maal in het Portugese heiligdom. Hier verklaarde Paus Wojtyla de twee herdertjes heilig, die als kinderen stierven [Francisco en Jacinta Marto] en wijdde het derde millennium plechtig toe aan het Onbevlekt Hart van Maria. Uiteindelijk werd het Derde Geheim, dat gedurende de ganse 20e eeuw voedsel gaf aan apocalyptische geruchten, door de H. Stoel bekend gemaakt met een officiële goedkeuring, die evenmin een voorgaande heeft in de Christelijke geschiedenis.

Zoals Enzo Allegri schreef : "Het was de eerste keer dat de Kerk officieel de historische indringendheid erkent van een profetie waarvan de bron een verschijning is van de H. Maagd. Een profetie, die door Kardinaal Sodano gedefinieerd werd als "de belangrijkste van de moderne tijden.” Ze evenaart zelfs Bijbelse profetieën. Een profetie, die de Kerk een verplichting oplegt en die in het geheel niet "facultatief" is, zoals erkend werd door Johannes-Paulus II, pelgrim in het Portugese heiligdom om te danken voor de bescherming bij de moordaanslag. Hij verklaarde plechtig : "Ik ga naar deze gezegende plaats om nogmaals in naam van de ganse Kerk het verzoek te horen dat gegeven werd door O. L. Vrouw, diep bezorgd over haar kinderen. Op vandaag is dit verzoek belangrijker en meer van levensbelang dan ooit.” Verder, zou de Paus zeggen, is deze uitnodiging door de Madonna in 1917 "actueler en dringender dan voorheen.” En vooral zei de Paus "de oproep door Maria, onze Moeder in Fatima is zo dat gans de Kerk zich verplicht voelt in te gaan op deze verzoeken van O. L. Vrouw […]. De boodschap legt haar een verplichting op […].”

Beslist zwaarwichtige uitspraken, die zonder twijfel botsen met de herleiding van het Derde Geheim tot een simpele en niet bindende "private openbaring" evenwaardig met zo veel verschijningen en persoonlijke bovennatuurlijke ervaringen van mystici en heiligen. Eerst en voor al, omdat het hier niet gaat om mystici, die een verschijning hadden van de Madonna, maar gewone kinderen. Ten tweede, omdat de H. Maagd hen een publieke boodschap heeft toevertrouwd, gericht tot de Kerk en de wereld en deze boodschap bijgevolg gegeven heeft als een "profetes", die spreekt voor iedereen over de toekomst en over het leven van eenieder. Ten derde, omdat deze verschijningen officieel door de Kerk op een buitengewone manier erkend werden. En tenslotte, door de behandeling, die het Derde Geheim werd voorbehouden.

Het is een feit dat alle verschijningen, die een profetische boodschap voor de mensheid brachten [van La Salette tot de profetische dromen van Don Bosco, waar we later op zullen terugkomen] enkel onofficieel bekend gemaakt werden, zonder het gezag van de Kerk te engageren.

In het geval van het derde deel van het Geheim van Fatima, gebeurde echter het tegenovergestelde. Niet alleen besloot de H. Stoel [van Pius XII en Ottaviani] de tekst voor zichzelf te houden, en niet alleen was het diezelfde H. Stoel [met Johannes XXIII] die besloot de datum, die door de Madonna en door Zuster Lucia aangeduid waren, 1960, te negeren, maar besliste de tekst te sekwestreren. Toen de Paus, na een lang en dramatisch overleg, echter besloot hem bekend te maken [Johannes-Paulus deed dit in 2000] werd het op de meest plechtige manier onthuld: Van uit het heiligdom van Fatima, in aanwezigheid van de Paus en de zienster, door de Vaticaanse staatssecretaris. Het werd bovendien, op 26 juni 2000, gepubliceerd, vergezeld van een theologische commentaar door de hoogste leerstellige autoriteit van de Kerk [heel dicht bij de Paus], Kardinaal Joseph Ratzinger, prefect van het voormalige Heilig Officie, die de tekst van het Geheim voorstelde samen met zijn commentaar op niet minder dan een televisiepersconferentie, die over de ganse wereld werd uitgezonden. Het is werkelijk onmogelijk, na dit alles, verder te spreken over een "private openbaring" en over het relatieve belang van de Boodschap.

De uitzonderlijke woorden, uitgesproken door Johannes-Paulus II, zeggen juist het tegenovergestelde. Laten we ze herlezen : "De oproep door Maria, onze Moeder, in Fatima is zo dat gans de Kerk zich verplicht voelt in te gaan op deze verzoeken van O.L.Vrouw... De boodschap legt haar een verplichting op...

De Paus was zich zeker bewust van de gewichtigheid van de woorden, die hij gesproken had en met dewelke hij eens en voor goed de vage argumenten had ontkracht, die Fatima zo hadden gerelativeerd. [6] In deze zin was Johannes-Paulus II echt de Paus van Fatima. De Paus, die meer dan gelijk wie de dringendheid van de Boodschap van de H. Maagd had begrepen en er zich naar schikte, hoewel hij dikwijls verkeerd begrepen werd. De Paus, die meer dan gelijk wie tevoren, er zijn gewoonte van maakte Haar positief te beantwoorden en voor de Kerk en de wereld Haar moederlijke bescherming te verkrijgen.

Het moet echter gezegd worden dat, sinds 1917, alle opeenvolgende pauzen Fatima erkend hebben. En eveneens, om de verschijningen tegenover de wereld op een unieke manier te bekrachtigen, en het bovennatuurlijk karakter er van op een doorslaande manier openlijk te bevestigen, toonde de Madonna zelf, samen met de laatste verschijning op 13 oktober 1917, het spectaculaire zonnewonder, waarvan 70.000 mensen getuige waren [waaronder veel journalisten en sceptici]. Een wonder dat de Madonna zelf vooraf had aangekondigd bij haar vorige bezoeken [die begonnen waren op 13 mei van hetzelfde jaar] om iedereen een openlijk bewijs te geven van haar aanwezigheid.

Tijdens deze maanden, samen met de groei van de menigte pelgrims en nieuwsgierigen, die elke 13de van de maand naar de plaats van de verschijningen kwamen, namen ook de polemieken toe van de seculiere pers en van de aanvallen van ideologische, antiklerikale en logekrachten. Om de kinderen vrees aan te jagen, sloten de autoriteiten hen zelfs op in "een openbare gevangenis en dreigden dat ze hen later zouden komen halen om hen levend te koken." [Wat in dezelfde lijn lag als de rest van het antiklerikale geweld, dat later volgde en zelfs de kleine kapel verwoestte, die in 1919 gebouwd was op de plaats van de verschijningen].

Aan de kleine Lucia dos Santos, die bang was van de verantwoordelijkheid, die op haar rustte en de ernst van de boodschap die haar was toevertrouwd, beloofde de Madonna [op 13 juli] dat er in oktober een groot teken zou komen, dat iedereen zou kunnen zien: "In oktober zal Ik zeggen wie ik ben en wat ik verlang en ik zal een wonder tonen, dat iedereen zal zien om te geloven." De belofte was algemeen bekend geworden en de antiklerikale dagbladen hadden het beloofde wonder aanzienlijk verfraaid, dat, volgend hun oordeel, misschien niet beloofd was en bijgevolg een grote ontgoocheling zou worden.

Dat wachten op de ongehoorde uitdaging, zonder gelijke in de geschiedenis, vergrootte de nieuwsgierigheid en de belangstelling van het volk. Er was bijgevolg die 13e oktober een immense menigte samen gestroomd aan de Cova da Iria. Er waren veel ongelovigen, veel journalisten, die klaar waren om verslag uit te brengen en de draak te steken met de grote ontgoocheling van het volk en de sensationele ontmaskering van de kinderen. Het script was reeds klaar: Het volksbijgeloof zou belachelijk gemaakt worden en aan de kaak worden gesteld en het geloof van de eenvoudige mensen zou een daverende opdoffer krijgen. De ouders van de kinderen waren doodsbang omdat ze er voor vreesden dat, als er niets gebeurde, Lucia, Jacinta en Francisco zouden gelyncht worden door de menigte, die zich bedrogen zou voelen.

Alleen de drie kinderen bleven kalm. En wat er inderdaad gebeurde, was het meest sensationele openbare mirakel dat ooit gebeurd is en des te meer omdat het gebeurde voor de ogen van de moderne media. Het gaf en geeft, volgens talrijke getuigenissen van vijanden van de Kerk, op wereldvlak een planetair bewijs, dat geen enkel wonder ooit gegeven heeft. Bovenal omdat het een vooraf aangekondigd wonder is, waarvoor de aan de Kerk vijandige krachten de Madonna zelf hadden uitgedaagd.

De Madonna was echter zachtjes ingegaan op de uitdaging, die aan haar gericht was. Misschien omdat er een buitengewone tijd aangebroken was voor de Kerk en voor de wereld. Misschien omdat het gevaar dat de Kerk en de wereld bedreigde, uitzonderlijk was en is. En ze komt juist naar Fatima om dat immense kwaad af te wenden. Daarom wilde ze een onbetwistbaar bewijs geven van haar aanwezigheid, zo dat niemand zou kunnen zeggen dat hij de gave van het geloof niet heeft of dat "men het kan geloven of niet geloven.” Hier hebben we te maken met feiten, waarvoor geen geloof nodig is, enkel de ogen en bij zover dat het feit voor iedereen te zien was en dat zelfs Hollywood deze buitengewone gebeurtenis in 1952 vereeuwigde in de film "Het wonder van O. L. Vrouw in Fatima."

Hier is dan wat er gebeurde op die 13e oktober 1917. Het volstaat te refereren naar wat Avelino de Almeida van "O Século", een seculier dagblad uit Lissabon, overkwam. Hij was die 13e oktober zelf naar die afgelegen plaats gegaan, waar 70.000 mensen verzamelden. Hij was gegaan om die dag aan de kaak te stellen als een van de meest kolossale klerikale ontgoochelingen, die ooit werden gezien. Op 15 oktober echter verscheen er een artikel, getekend door Almeida, de uitgever, zelf die zelfs in de titel verwees naar iets heel anders: "Buitengewone dingen! Het was alsof de zon op de middag danste in Fatima."

De journalist, die duidelijk onder de indruk bleef van deze gebeurtenissen, waar hijzelf ooggetuige van was, beschreef deze minuten op 13 oktober als volgt : "Van af de weg waar de wagens stonden en waar duizenden mensen verzameld waren, die de moed niet hadden het terrein over te steken, dat ten gevolge de regen gans in modder was, zag ik een immense menigte zich naar de zon keren, die op haar hoogtepunt door de wolken brak. Ze geleek op een zilveren schijf en men kon er zonder problemen naar blijven kijken. Ze verbrandde de ogen niet en verblindde niet, alsof het een eclips was. Dan hoorde men een luide kreet en het volk rondom begon te schreeuwen : "Mirakel! Mirakel! Wonder! Wonder!" Voor mijn ogen was het volk in vervoering en verbazing [...] terwijl de zon op en neer bewoog, in eigenaardige en abrupte bewegingen, buiten alle wetten van de fysica." Het getuigenis van Alvelino de Almeida, waarvan geweten was dat het van een leek kwam, liet een grote indruk na en irriteerde de antiklerikalen rondom hem. Ze vielen hem ruw aan in andere publicaties. Hij bleef echter bevestigen wat hij had gezien.

Natuurlijk was dit gebeuren ook verschenen in andere dagbladen, die reporters hadden gezonden. Zoals bij voorbeeld "O Dia.” Het was bovendien gezien in de dorpen van de omtrek, zelfs op plaatsen die vele kilometers verder lagen en de getuigenissen verschenen in diverse bladen. Zo waren er zeer belangrijke getuigenissen, als deze van de dichter Alfonso Lopez Vieira, die het fenomeen gezien had van uit zijn eigen huis in San Pietro de Moal op 40 kilometer van Fatima. [7] Dit sensationeel publiek wonder scheen voor velen een ongehoord en schokkende Goddelijke verwittiging voor de eeuw van atheïsme, geloofsafval en antichristelijke haat. Het was die eeuw, die de pausen "satanisch" genoemd hadden in haar meest onmenselijke uitingen van geweld. Het zonnewonder had een enorme geloofwaardigheid gegeven aan Fatima en aan de boodschap, die aan de drie kinderen was toevertrouwd.

Het was een boodschap die gericht was aan de Kerk en de ganse mensheid en was uniek in de 2000 jaar oude Christelijke geschiedenis. Dit is een element waaruit men moet besluiten dat er duidelijk iets totaal verschillend is aangaande het tijdperk waarin we leven, misschien een "apocalyptisch" keerpunt in de geschiedenis van de mensheid. Die boodschap, die een reeks verschrikkelijke profetieën bevat, ernstige vermaningen en dringende verzoeken, was door de Madonna gegeven bij de verschijning van 13 juli 1917. Ze kan in drie delen worden verdeeld, bedoeld voor drie opeenvolgende tijdperken.

Alles begon die dertiende juli, toen de H. Maagd, omdat de kinderen gevraagd hadden hoe lang ze zouden leven, de aarde verliet en hen de hel toonde. Lucia beschreef wat ze toen zag [Dit visioen is het eerste deel van het geheim]:

"Na deze laatste woorden [8] opende Ze [O. L. Vrouw van Fatima] nogmaals haar handen, zoals Ze de twee vorige maanden gedaan had. De lichtstralen schenen in de aarde door te dringen en we zagen als een zee van vuur. In dit vuur waren er duivels en zielen, die een menselijke vorm hadden, zoals doorschijnende brandende gensters, zwartgeblakerd of brons gepolijst, ronddrijvend in de vuurgloed, dan weer omhoog geworpen in de lucht door de vlammen, die uit henzelf te voorschijn kwamen samen met grote wolken rook, dan weer langs alle zijde terugvallend, zoals vonken in een groot vuur, zonder gewicht of evenwicht, midden krijsen en kreunen van pijn en wanhoop. Dit vervulde ons met ontzetting en we beefden van vrees. De duivels waren te herkennen aan hun angstaanjagende en afstotelijke gelijkenis op verschrikkelijke en onbekende dieren, zwart en doorschijnend. Dit visioen duurde maar een ogenblik. Hoe kunnen we onze lieve hemelse Moeder ooit dankbaar genoeg zijn, die ons in de eerste verschijning reeds had voorbereid door ons te beloven dat ze ons zou meenemen naar de Hemel. Zo niet waren we zeker gestorven van vrees en angst."

Hier begint dan het tweede deel van het Geheim:

Ge hebt de hel gezien waar de zielen van de arme zondaars naartoe gaan. Om hen te redden wil God in de wereld de devotie instellen tot mijn Onbevlekt Hart. Als er gedaan wordt wat ik u zeg, zullen vele zielen gered worden en zal er vrede zijn. De oorlog loopt op zijn einde, maar als de mensen niet ophouden met God te beledigen, zal er een ergere uitbreken tijdens het pontificaat van Pius XI. Als ge een nacht zult zien, verlicht door een onbekend licht, weet dan dat dit het grote teken is dat God u geeft dat Hij de wereld gaat straffen voor zijn misdaden door oorlog, hongersnood en vervolgingen van de Kerk en de Heilige Vader.

Om dit te voorkomen, zal ik komen om de toewijding aan mijn Onbevlekt Hart te vragen van Rusland en de eerherstellende communies op de eerste zaterdagen. Als mijn verzoeken verhoord worden, zal Rusland zich bekeren en er zal vrede zijn. Zo niet, dan zal het zijn dwalingen over de wereld verspreiden, en zo oorlogen en vervolgingen tegen de Kerk veroorzaken. De goeden zullen gemarteld worden, de H. Vader zal veel te lijden hebben, verschillende naties zullen vernietigd worden. Op het eind zal mijn Onbevlekt Hart triomferen. De H. Vader zal Rusland aan Me toewijden, het zal zich bekeren en er zal een periode van vrede gegeven worden aan de wereld. In Portugal zal het dogma van het geloof steeds bewaard blijven, enz … Zeg dit aan niemand. Aan Francesco, ja, je mag het hem vertellen."

Waar Lucia schreef : "In Portugal zal het dogma van het geloof steeds bewaard blijven, enz …" [9] onthulde de Madonna het derde deel van Haar boodschap, dat evenwel niet samen met de andere twee mocht bekend gemaakt worden. De tekst bleef geheim tot in juni 2000. Als de eerste twee delen van het Geheim reeds verschrikkelijke taferelen onthulde [het eerste eschatologisch, het tweede historisch] waarom werd dan het derde deel tientallen jaren verborgen? Deze vraag is wel duizend keer gesteld.

Het is duidelijk, als men een gevolgtrekking mag maken, omdat het even ernstig en verontrustend is. Wat kan er echter nog meer vreesaanjagend zijn dan wat er reeds in het tweede deel voorspeld werd [te weten : De Bolsjewistische revolutie, de Tweede Wereldoorlog, verschrikkelijke kerkvervolgingen, de vernietiging van vele naties]? In de loop van de 20e eeuw vond in feite het meest immense bloedbad van Christenen plaats, zoals nog nooit gezien was in de 2000 jaar oude geschiedenis van de Kerk. Niet alleen door totalitaire regimes als het Communisme of het Nazisme, niet alleen door Islamitische regimes, maar ook door wereldlijke vrijmetselarij [10].

Uit de opgelegde stilte rond het Derde Geheim werd er afgeleid dat er iets kon gebeuren dat nog erger was. Om deze reden heeft het zo genoemde Derde Geheim van Fatima de ganse laatste helft van de twintigste eeuw beheerst als een apocalyptische nachtmerrie. Zijn profetische waarde was bovendien bevestigd door het feit dat alles uitgekomen was, wat de Madonna op 13 juli 1917 had voorspeld in het tweede deel van het Geheim. Inderdaad, zoals reeds gezegd werd [en wat ik nogmaals wens te herhalen], was er voorspeld : De Russische Revolutie, de Tweede Wereldoorlog en verschrikkelijke genociden [te beginnen met de Shoah], de planetaire uitbreiding van het Communisme en het grootste martelaarschap van Christenen in de tweeduizendjarige geschiedenis van de Kerk [11] Daarom, en dat is de vraag, wat kan er in het "derde deel" staan dat meer verontrustend is? Wat is er zo onuitsprekelijk dat het de Heilige Stoel er toe aanzet dit deel achter slot en grendel te bewaren?

De schaduwen van 2000

Toen Johannes-Paulus in 2000, ter gelegenheid van het jubileumjaar en de heiligverklaring van de twee herdertjes van Fatima en ondanks grote weerstand, eindelijk het nu legendarische Derde Geheim bekend maakte, ontgoochelde de tekst vele verwachtingen.

In de pers drukten sommigen hun twijfels uit over de volledigheid van het Geheim en de interpretatie er van. En Kardinaal Ratzinger begon zijn theologische commentaar als volgt : "Een zorgvuldige lezing van de tekst van het zogenaamde derde geheim van Fatima, dat hier, lang na de feiten en na een beslissing van de H. Vader, volledig bekend gemaakt werd, zal waarschijnlijk ontgoochelend en verrassend blijken na al de speculaties, die het verwekt heeft. Er wordt geen groot mysterie geopenbaard, evenmin wordt de toekomst onthuld. We zien de Kerk van de martelaren van de eeuw, die juist achter de rug is, uitgebeeld in een tafereel en beschreven in een taal, die symbolisch is en niet gemakkelijk te ontcijferen.”

Er waren er die onmiddellijk vroegen waarom de Kerk het geheim zo lang verborgen had en zo de verspreiding in de hand had gewerkt van niet te controleren geruchten en angsten als het dan toch "geen groot mysterie" bevatte noch de "toekomst onthulde." Er waren er echter ook die van de veronderstelling uit gingen dat het Derde Geheim niet volledig onthuld was en dat het meest storende deel verder, en misschien voor altijd, verborgen zou blijven. Verder was de tekst geen vervolg van het bekende begin, namelijk de zin van de Madonna betreffende Portugal en die moest volgen op het enz … Er bleef dus een atmosfeer van onzekerheid. Er was geen verklaring gegeven over wat er volgde op deze woorden van de Madonna. Daarom braken er na een zekere tijd kritische stemmen door met meer uitgebreide argumenten, nieuwtjes, veronderstellingen. En boven al, is er van nu af in traditionalistische kringen een wijd verspreide overtuiging dat het Vaticaan voor de wereld een verschrikkelijk en onuitsprekelijk geheim verborgen houdt. We zullen zien wat hun stellingen zijn.

Willen we nu echter de tekst lezen van het Derde Geheim van Fatima, zoals het op 26 juni 2000 door het Vaticaan bekend gemaakt werd :

… Na de twee delen, die ik reeds heb uitgelegd, zagen we aan de linkerzijde en een beetje boven Onze Lieve Vrouw, een engel met een vlammend, bliksemend zwaard in zijn linker hand. Er kwamen vlammen uit, die de wereld in vuur leken te zullen zetten. Ze stierven echter uit als ze in aanraking kwamen met de glans, die Onze Lieve Vrouw van uit haar rechter hand naar hem uitstraalde. Met zijn rechter hand naar de aarde wijzend, riep de engel met luide stem : "Boete, boete, boete! En we zagen in een immens licht, dat God is "iets dat er op geleek hoe mensen te zien zijn wanneer ze voor een spiegel voorbij gaan" een bisschop in het wit gekleed. "We hadden de indruk dat het de H. Vader was.” Andere bisschoppen, priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen, beklommen een steile berg met op de top een groot Kruis van ruwe houten balken, als van kurkeiken met de schors. Voor hij dit bereikte ging de H. Vader door een grote stad, die half in ruïnes lag en bevend bleef hij staan, overmand door pijn en verdriet, hij bad voor de zielen van de lijken, die hij op zijn weg ontmoette. Toen hij de top van de berg had bereikt, op zijn knieën aan de voet van het grote Kruis, werd hij gedood door een groep soldaten, die kogels en pijlen op hem afschoten. Op dezelfde wijze stierven de een na de andere, de overige bisschoppen, de priesters, de mannelijke en vrouwelijke religieuzen en meerdere leken van verschillende rang en stand. Onder de twee armen van het Kruis waren er twee engelen met een kristallen wijwatervat in de hand, waarin ze het bloed opvingen van de martelaren en waarmee ze de zielen besprenkelden, die op weg waren naar God. [Tuy, 03-01-1944] [12]

Het hoeft niet gezegd dat deze tekst op een eerder eigenaardige manier bekend gemaakt werd. Op 13 mei 2000 las Kardinaal Angelo Sodano, in Fatima, aan het einde van de plechtigheid voor de heiligverklaring van Francisco en Jacinta Marto, een rede voor waarin hij, in naam van de Paus, aankondigde dat het Derde Geheim eindelijk zou worden bekend gemaakt. Sodano las de tekst van Geheim niet, maar liep er daarentegen op vooruit met de interpretatie, zoals Andrea Tornielli opmerkte : "Vooraleer in te gaan op de kern van de inhoud, wenste hij de geesten van de mensen een interpretatie in te prenten, die, volgens hem, de juiste was." Het is niet duidelijk waarom de interpretatie gegeven werd door de staatssecretaris, die geen leerstellig gezag draagt.

De interpretatie van Sodano was de volgende : "Het visioen van Fatima gaat vooral over de strijd van het atheïsme tegen de Kerk en de Christenen en beschrijft het onmetelijk lijden van de geloofsgetuigen in de laatste eeuw van het millennium. Het is een eindeloze kruisweg, geleid door de pauzen van de twingtigste eeuw... De "bisschop in het wit gekleed" die voor alle gelovigen bidt, is de Paus. Het is ook hij, die, strompelend naar het kruis te midden de lijken van de martelaren [...], ogenschijnlijk dood, op de grond valt onder een salvo geweerschoten."

In werkelijkheid zou het Derde Geheim een profetische referentie zijn naar de aanval op Johannes-Paulus II op 13 mei 1981, juist op het feest van Onze Lieve Vrouw van Fatima. Nadat hij dit gezegd had, legde Sodano uit dat de tekst in de nabije toekomst zou bekend gemaakt worden, van zodra de commentaar, die de Paus had toevertrouwd aan de Congregatie van de Geloofsleer, klaar was. Op 26 juni die daarop volgde, hield Kard. Ratzinger een persconferentie, waarbij hij de commentaar van Sodano herhaalde en het Derde Geheim bekend maakte, samen met een reeks andere belangrijke documenten, die aanleiding gaven tot bepaalde polemieken. Het materiaal begint met een inleiding tot het Vaticaans dossier door Mgr. Tarcisio Bertone, die toen Secretaris was van de Congregatie van de geloofsleer en op heden Staatssecretaris.

De eerste van zijn [Bertone”s] geschriften, de "Inleiding", waar we nog op zullen terug komen, toont onmiddellijk en bij de eerste oogopslag een aantal eigenaardige ongerijmdheden, die enkele vragen en twijfels hebben opgeroepen, eerst en vooral, omwille van een logische tegenstrijdigheid. Inderdaad, Bertone leert ons dat "Johannes-Paulus II naar de omslag vroeg, die het derde deel van het "geheim" bevatte na de aanval van 13 mei 1981 en las het juist op 18 juli 1981. En "hij [Johannes-Paulus II] dacht er onmiddellijk aan de wereld toe te wijden aan het Onbevlekt Hart van Maria" [13], wat [voor de eerste keer] gebeurde met de "Akte van toewijding, uitgevoerd in de Basiliek van St. Maria Maggiore op 7 juni 1981.”
Let op de data. Zoals Pater Kramer laat opmerken: “Hoe is het mogelijk dat het lezen van het Derde Geheim de Paus er toe aanzette de wereld aan Maria toe te wijden op 7 juni 1981 als, volgens de bewering van Aartsbisschop Bertone, de Paus het Derde Geheim niet vroeger zou gelezen hebben dan op 18 juli 1981, meer dan zes weken later?”
Het is in feite verbazend dat er in de officiële wedersamenstelling, die zeker heel nauwkeurig herlezen, gepolijst en tot de laatste komma uitgepluisd werd, er zulk een zinloze contradictie zou achtergebleven zijn. Hoe kan dit verklaard worden?

Het is niet denkbaar dat dit een vergissing zou zijn, alsof er een verwarring van data zou zijn, gezien het feit dat dergelijke tekst wel duizendmaal herlezen en verbeterd geweest is en dat vergissingen zeker niet aan de aandacht ontsnapt zijn. Het gaat niet zozeer om een datum maar om een historisch/psychologische ommekeer in het leven van de Paus [toen hij het Derde Geheim gelezen had, “dacht de Paus onmiddellijk” aan de toewijding, die door de Madonna gevraagd was]. Het is ook ondenkbaar dat Mgr. Bertone valse informatie zou gegeven hebben, laat staan informatie, die vals zou blijken zonder enige reden of bedoeling. Daarom hebben we te doen met een eerste mysterie, waarvan de mogelijke oplossing zullen vinden in de volgende hoofdstukken.
Bovendien is het treffend dat Bertone verder ging met het woord “toevertrouwen” te gebruiken voor de “toewijding,” zoals ze door de Madonna in Fatima werd gevraagd. [Alsof ze protestanten waren, zouden vele theologen rebelleren tegen het idee van een toewijding aan Maria. Toch sprak Paus Johannes-Paulus II over een “toewijding”]. Boven alles blijft Bertone er over spreken als over een “toevertrouwen – toewijden” van de wereld, waar de Madonna in Fatima in feite vroeg om een heel specifieke daad: de toewijding van Rusland [gevraagd in het tweede deel van het Geheim] en Zuster Lucia steeds zei dat het om Rusland ging en niet om de wereld. [14] Dit is vreemd en dramatisch omdat tot nu toe de verschillende pauzen, hoewel ze het wensten te doen, er niet in slaagden een eenvoudig gebaar te stellen waar de Madonna om vroeg. [15]
Tientallen jaren primeerden de politieke en diplomatieke vooroordelen van hen die de Paus belegerden met waarschuwingen dat het gebaar, door de Madonna gevraagd, een open provocatie zou zijn van de Sovjet Communistische macht. Dan voegden zich bij de advocaten van de “Ostpolitik” diegenen, die van de oecumenische dialoog een dogma maken, en een apocalyptische breuk vreesden met de Russisch Orthodoxe Kerk. En tot slot haalden vele theologen hun neus op als men sprak over een “toewijding” aan het Onbevlekt Hart van Maria, omdat ze de Protestanten niet willen beledigen, die Maria de eer niet waardig vinden van een “toewijding.” Alsof dit nog niet genoeg was, blijft er de praktische moeilijkheid al de bisschoppen te overtuigen om zich aan te sluiten bij deze eensgezinde daad van gans de Kerk. [Misschien kan alleen een bevel van de Paus, in naam van de gehoorzaamheid, hen daartoe brengen]. Het blijft een feit dat de pauzen van de 20e eeuw er niet in geslaagd zijn dit eenvoudig verzoek van de Madonna, door haar gevraagd in 1917, in te willigen [hoewel ze het in sommige gevallen met gans hun hart verlangden te doen, zoals Johannes-Paulus II, in andere gevallen wegens onverschilligheid].
Een ander element dat discussie verwekte treffende de “Inleiding” van Mgr. Bertone ging precies over deze “toewijding.” Was ze door Paus Johannes-Paulus II op 25 maart 1984 uitgevoerd op het St. Pietersplein? Zoals Bertone schreef : “Zuster Lucia heeft persoonlijk bevestigd dat deze plechtige en universele toewijding overeenstemde met wat de H. Maagd gevraagd had” [Ja, het was gedaan op 25 maart 1984, zoals O. L. Vrouw gevraagd heeft” : brief van 8 november 1989]. Daarom is elke verdere discussie, elk verder verzoek, ongegrond.”
Deze uiterst belangrijke passage bevat eveneens vele eigenaardigheden. De manier waarop het document aangehaald wordt, dat de goedkeuring van Zr. Lucia moet bewijzen, is onthutsend : “Brief van 8 november 1989.” Welke brief? Aan wie gezonden? Waar gepubliceerd Er is zelfs geen voetnoot! Waarom? En waarom werd er geen fotokopie gemaakt, zoals van alle andere gepubliceerde geschriften van Lucia? Hoe kan deze abnormaliteit uitgelegd worden? Er is geen enkel respectabele publicatie, boek, of verhandeling, zelfs geen studententhesis, waarin op deze manier een document zou worden geciteerd, nog minder als we te doen hebben met een document, dat van kapitaal belang is, dat het enige getuigenis is over iets essentieels. [16] En de officiële publicatie van het Derde Geheim door het Vaticaan is veel belangrijker dan gelijk welk boek!
In elk geval, zelfs Monseigneur Bertone definieert de ceremonie van 25 maart 1984, niet als een “Toewijding van Rusland.” Dit is zeer betekenisvol. Hij spreekt in vage termen over “een plechtige en universele daad van toewijding.” Het is echter juist dit het gebrek aan een specifiek voorwerp [Rusland], dat een van de twee redenen is waarom Zr. Lucia een duizendtal keren herhaald heeft, na de toewijding, die door Paus Pius XII gedaan werd, dat dit geen antwoord was op wat de H. Maagd van Fatima gevraagd had. Verder herhaalde Zr. Lucia, met betrekking tot de plechtige toewijding van 1984: “Er was geen deelname van alle bisschoppen en Rusland werd niet vermeld. Veel bisschoppen hechtten geen belang aan dit gebaar." [17]
Het is een feit dat de Paus de eerste is om te tonen dat hij zich van het probleem bewust is. Waarschijnlijk wenste en wilde hij dat de plechtigheid [de ceremonie van 1984] een aanzet was, een geestelijke voorbereiding voor de meer twistzieken, voor de echte toewijding, waarvan hij hoopte dat hij ze in de toekomst zou kunnen uitvoeren. Een naaste medewerker van de H. Vader, Bisschop Paul Josef Cordes was vice-president van de Pauselijke Raad voor de Leken toen hij in 1990 deze revelatie deed: “ Het was in 1984 en tijdens een private lunch met de Paus sprak ik over de toewijding, die hij gedaan had. Ik herinner me dat hij enkele tijd tevoren er aan dacht Rusland te vermelden in het zegeningsgebed. Na een suggestie van zijn medewerkers had hij echter het idee laten varen. Hij mocht het risico niet lopen de Sovjet leiders zo rechtstreeks te provoceren. Ik herinner me ook hoe het nalaten van de openbare zegening van Rusland zwaar op hem woog.”

In elk geval was Johannes-Paulus II, zelf perfect bewust dat er die dag nog geen “toewijding van Rusland” geweest was, van plan dit zeggen in het midden van zijn plechtig gebed. Hij verliet de geschreven tekst en voegde er plots deze woorden aan toe : “Moeder van de Kerk […] verlicht in het bijzonder deze volkeren, waarvan U wacht op onze toewijding en ons toevertrouwen."
Dit wil niet zeggen dat de toewijding van 1984 door de Hemel niet aanvaard werd en geen weldadige effecten gehad heeft [zoals gebeurde met Pius XII, zoals we zullen zien]. De Paus wist echter van in het begin [en zei het ook] dat het niet de toewijding was, die gevraagd was in Fatima en dat ze niet de effecten zou hebben, die daar door de Madonna waren beloofd [in het bijzonder de bekering van Rusland]. De woorden van de Paus werden “s anderendaags, als zodanig gepubliceerd door de Observatore Romano en Bertone citeerde ze zelf, toen hij deze rede aanhaalde. Het is daarom duidelijk dat, als de Madonna nog steeds wacht op de toewijding, dit betekent dat ze nog niet gedaan is. Inderdaad, zelfs na de toewijding van 1984 liet Zr. Lucia weten, zoals ze vroeger reeds gedaan had, dat er geen “toewijding van Rusland” geweest was, waar de Madonna op wachtte.
Waarom schijnt Zr. Lucia dan, in de tekst van Mgr. Bertone, in 2000 het tegenovergestelde te zeggen? En waarom zou ze dit zeggen in een brief, die de zienster verondersteld werd te hebben geschreven vijf jaar na de toewijding, in 1989, en niet met de hand, maar met een computer, waar ze, voor zover we weten, niet mee kon werken. Volgens de bezwaren, die de geloofwaardigheid van de brief ondermijnen, is er ook een grote fout, die Zr. Lucia nooit zou gemaakt hebben. Men leest er, volgens Pater Kramer, dat Paulus VI de wereld zogezegd heeft toegewijd aan het Onbevlekt Hart van Maria, tijdens zijn bedevaart naar Fatima. [18]
Kan men een zo belangrijke uitspraak van Zr. Lucia baseren op een brief, die zo omstreden is, niet gepubliceerd noch getoond, waarvan noch het adres noch de bestemmeling vermeld is, een brief, die al de vorige verklaringen van de zienster tegenspreekt? Kan men zich enkel baseren op een brief, die door Zr. Lucia niet met de hand geschreven werd en waarvan de echtheid door de zuster nooit is bevestigd? Om een einde te maken aan alle betwistingen en bezwaren en om echt te kunnen zeggen dat “alle discussies en verdere vragen ongegrond zijn,” had Mgr. Bertone een extreem efficiënte en [voor hem] extreem gemakkelijke mogelijkheid om alle twijfels uit de wereld te helpen, nl. een enige, gedenkwaardige en historische gelegenheid: Lucia ondervragen.

Een hoogste eigenaardige ontmoeting...

Het is een schitterende lentemorgen, 27 april 2000, als de hoge Piemontese prelaat zich aanmeldt in de stille en zoet geurende Karmel van Combrië. In een donkere aktetas draagt hij een brief van de Paus voor Zuster Lucia, die hem door het Staatssecretariaat is toevertrouwd en waarin de Paus de zending van de Aartsbisschop uitlegt. Mgr. Bertone wordt met grote hartelijkheid en vriendelijkheid door de zusters verwelkomd. Hij mag zich thuis voelen, enkele woorden, een koffietje … en dan, met de hulp van een looprek, daar komt Zuster Lucia. Hoewel stokoud, schijnt ze de prelaat “helder van geest en sereen” [zijn eigen woorden].
Mgr. Bertone had daar voor hem de levende getuige van Fatima, zij, die met haar pen het volledige geheim neergeschreven heeft. Hij kon alle twijfels wegnemen, alle onrustwekkende vragen opklaren. Zuster Lucia kan alles uitleggen. De prelaat kon [als hij dat wilde] haar directe vragen stellen, met het grootste gemak. Of deze brief van 1989 door haarzelf geschreven was en of het gebaar van 1984 de “Toewijding van Rusland” was, die door de Madonna in Fatima gevraagd was. Hij kon [en moest] haar vragen om formeel de verklaringen te ontkennen, die aan haar werden toegeschreven en waarbij ze gezegd had dat deze toewijding niet gebeurd was. En, bovenal, hij kon en moest Zuster Lucia rechtstreeks vragen of ze ooit neergeschreven had wat er op de fundamentele zin van de H. Maagd volgt: “In Portugal zal het dogma van het Geloof altijd bewaard blijven," of, met andere woorden, of er belangrijke woorden volgden van de Madonna, die in de plaats kwamen van het “enz.” …
Juist daarom is Mgr. Bertone hier. Verrassend genoeg stelt de prelaat geen enkele van deze vragen. Zelfs niet één. In het geheel niets. Of tenminste niets dat terug te vinden is in het verslag [niet getekend noch door Bertone zelf nagezien] dat te vinden is in het "Fatima Dossier" van het Vaticaan. Nu, de vraag kan gesteld worden : "Waarom citeert de Aartsbisschop als bewijs, twee maanden later, in de "Inleiding" tot het dossier [en bovendien nog als enig bewijs] een betekenisvolle brief van Lucia, niet getekend, van twijfelachtige authenticiteit, waarvan de geadresseerde onbekend is en die alle vorige verklaringen van de zienster tegenspreekt, als hij Zuster Lucia zelf ter beschikking had en van haar rechtstreeks, uit eerste hand, een formele verklaring had kunnen vragen, misschien zelfs opgenomen op video, om deze te kunnen voorleggen aan ieder die bezwaren opperde of aan de wereld?"
Er is geen bevredigende uitleg. Om de waarheid te zeggen: het anonieme verslag van deze ontmoeting, die aan het Vaticaans dossier toegevoegd werd, maar niet werd getekend door Zuster Lucia, de zoveelste eigenaardigheid, citeert enkele schaarse zinnen, bovendien tussen aanhalingstekens, die aan de zienster toegeschreven zijn. Uit een interview, dat, volgens Kard. Bertone, "meerdere uren geduurd had" vermeldt het verslag maar enkele dingen, toegeschreven aan Zuster Lucia, die in een maximum van drie minuten zouden kunnen gezegd worden. En de rest?Wat werd er aan de zuster en door de zuster gezegd in de overblijvende "vele uren"? Nooit werd er een opname van bekend gemaakt. [19] Het is enkel bekend, door Bertone zelf, dat de ontmoeting "belangrijk was, zo dat de Paus een beslissing zou kunnen nemen in verband met de publicatie van het Geheim.” Dit betekent dat het even beslissend was als een "verdict.” [20] Het is dan ook belangrijk te erkennen dat ook dit een eerder belangrijke informatie is.
Waarom was er dan feitelijk een zo lange ontmoeting nodig om over de publicatie te beslissen van de tekst van het visioen? Welk soort "verdict," namelijk welk soort vrijgeleide of herbevestiging, moest zuster Lucia uitspreken? Het was in 1944 dat ze het derde deel van het Geheim neerschreef met het verzoek, volgens de aanduidingen van de H. Maagd, dat het moest bekend gemaakt worden in 1960. Van die datum af begon ze voortdurend te vragen om de bekendmaking. Wat werd er daarom nog meer van haar gevraagd? Waarom legde men haar, een negentigjarige, een lange ontmoeting op van "meerdere uren"?
Bovendien moet deze ontmoeting extreem belastend geweest zijn als men rekening houdt met de duur en het feit dat ze het Vaticaan moest helpen de beslissing te nemen of men het Geheim al dan niet zou bekend maken. Was er misschien een risico dat ze het niet eens was met "deze" soort bekendmaking van het Geheim? Verlangde men dat ze haar toestemming gaf voor een gedeeltelijke bekendmaking, die [voor altijd] het deel met de woorden van de Madonna zou begraven en het visioen zou interpreteren als een verwijzing naar het verleden? Anderzijds kan deze ontmoeting als gevolg gehad hebben dat het Vaticaan de zuster de toelating gaf tot publicatie van haar boek met meditaties : "De Oproepen van de Boodschap van Fatima." Dit boek bevat een zin, waar Marco Tossati terecht de aandacht op vestigt omdat hij heel wat doet nadenken : "Ik laat de H. Kerk de volledige vrijheid om de zin van de Boodschap te interpreteren omdat dit tot haar bevoegdheid behoort. Daarom onderwerp ik mij nederig en gelukkig aan wat ze wil zeggen of wat ze wil verbeteren, veranderen of verklaren.”

Was het misschien deze "gehoorzaamheid", die van de zuster gevraagd werd tijdens deze ontmoeting van april 2000? Hebben we te doen met een verzoek tot zwijgen of "verbetering"? In de rand van deze vragen is er een uiterst "eigenaardig" nieuwsfragmentje, dat door Paolini genoteerd werd. Op 26 juni 2000, de dag, dat het Geheim door de Prefect van het Heilig Officie bekend gemaakt werd in een sensationele internationale televisiepersconferentie in het Vaticaan verscheen er in de "Corriere della Sera" deze titel : "Zuster Lucia zal op de televisie de bekendmaking van het Derde Geheim van Fatima niet volgen." Wat nog meer verbazend is dan de titel zelf, is de uitleg, die Zuster Maria do Carmo, de overste van het klooster, in het artikel zelf geeft: "We kijken naar de televisie, maar enkel bij buitengewone gelegenheden. De persconferentie aangaande het Geheim van Fatima is niet zulke gelegenheid."
En wat zou voor de Karmelietessen van Coïmbra een “buitengewone gelegenheid” zijn? Misschien de finale van de wereldbeker voetbal? Moeilijk te beantwoorden . Daarom keren we terug naar de ontmoeting van 27 april 2000, die bedoeld was om het Vaticaan te laten beslissen over de bekendmaking van het Geheim. Bij de schaarse zinnen, die door Zuster Lucia gezegd werden, is er een die de aandacht trekt omdat ze de zoveelste logische tegenstrijdigheid bevat. Laten we de volledige passage lezen :

Daar Zuster Lucia, voor ze de verzegelde omslag, die het derde deel van het “Geheim” bevatte, aan de toenmalige Bisschop van Leira-Fatima overhandigde, op de omslag geschreven had dat deze enkel na 1960 mocht geopend worden door de Patriarch van Lissabon of door de Bisschop van Leira, vroeg Zijne Excellentie Mgr. Bertone haar : “Waarom enkel na 1960? [21] Was het O.L.Vrouw, die de datum vastgesteld had?” Zuster Lucia antwoordde : “Het was niet O.L.Vrouw. Ik stelde de datum vast, omdat ik de ingeving had dat het voor 1960 niet, maar dat het daarna wel zou begrepen worden. Nu kan men het beter verstaan.”

Deze enkele lijnen uit het “notulen”, veroorzaken een storm vragen. Eerste vraag : Als het geheim bestemd was voor de Patriarch van Lissabon en de Bisschop van Leira, zoals hier officieel wordt gezegd, waarom besloot het Vaticaan dan het tot zich toe te trekken? Welke reden was er voor zulke beslissing? In een officieel en beslissend Vaticaans dossier over het Derde Geheim zou men hiervoor een definitieve verklaring verwachten. De “Inleiding” door Monsignor Bertone zegt dat de verzegelde omslag, “die oorspronkelijk in bewaring was bij de Bisschop van Leira” [aan wie ze geadresseerd was en die Lucia het bevel gegeven had het te schrijven], “op 4 april 1957 werd afgeleverd bij het Geheim Archief van het H. Officie.” Deze formulering is dubbelzinnig omdat men zou kunnen denken dat de Bisschop van Fatima alles aan het Vaticaan wenste over te dragen, waar het integendeel het H. Officie was, dat van 1957 af het bevel gaf dat alle geschriften van Lucia naar Rome moesten gezonden worden en “ook het Geheim, boven alles het Geheim.” [22]
Wat was de reden? Bertone zegt : "Om het Geheim beter te beveiligen." Dit zou een belediging kunnen zijn voor de Bisschop van Fatima, te meer dat in 1944 het Vaticaan zelf gezegd had dat het in die dagen niet opportuun was alles naar Rome te zenden. Gezien het feit dat het Geheim bijna 13 jaar in Leira bewaard was, waarom was dat dan niet meer aangewezen op de vooravond van de dag dat de Madonna aangegeven had om het bekend te maken? Het antwoord is simpel : Omdat de Bisschop van Leira, Monsignor da Silva en de Patriarch van Lissabon, Kard. Cerejeira, gevolg gevend aan de aanduiding, die de Madonna door Lucia gegeven had, reeds hadden aangekondigd dat ze het Geheim in 1960 zouden openen. Het was om dit te voorkomen dat het H. Officie tussenbeide kwam. Omdat er in het Vaticaan besloten was om "Het Geheim te beschermen," met andere woorden: "Het te begraven" in een kluis.

Het is een absolute ongehoorde manier van handelen, te meer omdat het eerste en het tweede deel van het Geheim niet beveiligd werden in het Vaticaan en gepubliceerd werden op een manier, die heel anders was dan de tekst van 2000, zonder officiële tussenkomst van de H. Stoel.

De twee eerste delen van het Geheim werden, ongelukkiglijk in een ongeloofwaardige "aangepaste" versie, die om politieke en oorlogsredenen de Sovjetunie ontzag, gepubliceerd in april 1942 in de 4de uitgave [gedrukt in het Vaticaan] van de "Wonderen van Fatima" door Pater Da Fonseca, een Portugese Jezuïet van het Pauselijk Bijbelinstituut in Rome. Dit werk bevat belangrijke selecties uit de vier "Herinneringen van Lucia.” [23] In mei 1942 publiceerde Don Luigi Moresco "De Madonna van Fatima" met dezelfde "aangepaste" versie van de twee eerste delen van het Geheim. Eindelijk werd op 13 oktober van hetzelfde jaar de volledige en correcte tekst van de "Herinneringen" in Portugal gepubliceerd in de derde uitgave van het boek "Jacinta", met de goedkeuring van José Galamba de Oliveira en de officieuze goedkeuring van de Portugese Kerk, maar steeds, als het ware, op een niet-officiële manier.

Als deze twee delen van het geheim bekend gemaakt werden, hoewel ze zo "explosief" waren en bovendien in gloeiende historische omstandigheden [er was een hevige wereldoorlog aan de gang en de onthulling over Rusland kwam juist na dat Rusland het Geallieerde front had vervoegd], [24] waarom niet hetzelfde voor het "derde deel", waarvan het Vaticaan de tekst en het Geheim naar zich toetrok? Welk een onuitsprekelijke inhoud zou het kunnen gehad hebben? Is het mogelijk dat het enkel om de tekst zou gaan, die in 2000 bekend gemaakt werd? Deze tekst lijkt zulk een alarm niet te rechtvaardigen, noch zulk een dramatische tussenkomst vanwege de H. Stoel.

Gaat het daarom om een andere tekst? Zit daar het "dynamiet"? Ja, natuurlijk! Kard. Ottaviani, die aan het hoofd stond van het H. Officie, verklaarde expliciet op 11 februari 1967, waarom deze beslissing tien jaar vroeger genomen was : "Om te voorkomen dat iets dat zo delicaat was van natuur en niet geschikt voor publieke consumptie [sic!], om een of andere reden, zelfs per ongeluk, in vreemde handen zou vallen.” [25] Als echter de Madonna op zulk een sensationele manier in Fatima verschenen was om juist een "zo delicate" en dringende boodschap te geven voor de mensheid en voor de Kerk, hoe kunnen wij, Katholieken, haar "het zwijgen opleggen" en haar censureren onder het voorwendsel dat haar boodschap niet "geschikt is voor publieke consumptie"? Is het geen daad van uiterste hoogmoed onszelf voorzichtiger te wanen dan Zij, die vereerd wordt als de "Allervoorzichtigste Maagd" en verstandiger dat Zij, die beschreven is als de "Zetel van Wijsheid"? Hoe is het mogelijk dat politieke overwegingen of menselijke vrees de bovenhand hebben gehad op de gehoorzaamheid, die we de Hemel verschuldigd zijn?

Tweede vraag : Sinds mensenheugenis heeft Zuster Lucia steeds herhaald dat het de Madonna was, die haar de datum van 1960 had aangeduid voor de bekendmaking van het Geheim. Dit vinden we terug in duidelijke en zekere verklaringen van de zienster. [26] Waarom zou ze dan plots in 2000 haar vorige verklaringen leugenachtig maken door aan Mgr. Bertone te vertellen dat de datum haar eigen idee was? En waarom heeft de prelaat haar niet naar de reden gevraagd van haar vorige verklaringen? Waarom maakte hij haar geen opmerking over het feit dat ze jarenlang een leugen had verspreid door aan de Madonna een idee toe te schrijven dat van haarzelf kwam? En, op de koop toe, dat ze de H. Stoel bedrogen had [omdat ze hen gevraagd had te luisteren naar de Madonna]? Als Mgr. Bertone, steeds schrander en oplettend, haar deze verhelderingen niet gevraagd heeft, moet er een reden geweest zijn. Bovendien, dat de keuze van 1960 als moment dat het Geheim moest bekend gemaakt worden, van de Madonna kwam en niet van Lucia, is eveneens zeker omwille van de volgende logische reden: Op 13 juli 1917 verbood de H. Maagd persoonlijk de onthulling van het Derde Geheim:"Vertel dit aan niemand" en Lucia zou nooit gedurfd hebben een datum vast te stellen, waarop het aan iedereen mocht bekend gemaakt worden.

Enkel de Madonna zelf, die de geheimhouding van de boodschap had gevraagd, kon deze datum bepalen. De twee eerste delen van het Geheim werden trouwens door Zuster Lucia bekend gemaakt in 1941, enkel toen en “omdat ik toelating heb van de Hemel.” [Dit betekent dat ze de toelating gekregen had tijdens een van de verschijningen van de Madonna na 1917].

Bovendien, hoe zou een Portugese slotzuster, die, op het moment van de verschijningen niet kon lezen noch schrijven en die dacht dat “Russia” [zoals de Madonna ze noemde] een onbekende vrouw was, in staat geweest zijn politiek-kerkelijke scenario”s te bedenken om te kunnen voorzien dat in 1960 “duidelijker zou worden” wat er in het visioen getoond werd.

Derde vraag : Zuster Lucia had gevraagd dat het Geheim zou onthuld worden in 1960 of na haar dood, als deze vroeger zou komen. Om welke reden overzag Mgr. Bertone deze bijkomende voorwaarde, toen hij de zienster ondervroeg en waarom vroeg hij haar niet om dit uit te leggen?

Vierde vraag: Men zou verwachten dat in het Vaticaans dossier, waarin aan Lucia gevraagd werd wie de datum van de bekendmaking bepaald had, het Vaticaan ook uitleg zou geven waarom, met betrekking tot deze datum, besloten werd niet te luisteren naar het verzoek van de zienster [of van de Madonna]. Hoe komt het dat hiervoor geen verklaring te vinden is?

Vijfde vraag: Waarom zou Zuster Lucia zeggen dat het Derde Geheim in 1960 duidelijker zou zijn, als het om een tekst gaat, die een moordaanslag voorspelt die zal gebeuren in 1981? [27] Als de tekst van het Derde Geheim die tekst is, die in 2000 onthuld werd en er geen ander deel is dat geheim blijft, wat is er dan in de tekst dat in 1960 duidelijker zou zijn? In de beschrijving van het visioen, bekend gemaakt in 2000, is er niets dat duidelijker zou worden in 1960. Waarom dan heeft Kard. Bertone de zienster niet gevraagd om zelf uitleg te geven? Waarom liet hij zulk een belangrijke vraag achterwege op het moment zelf dat hij naar Coïmbra gezonden was, juist om meer inlichtingen over van het Derde Geheim?

Beslist, het mysterie groeit. Er zijn echter andere, nog ernstiger vragen.

Voetnoten

[6] Na Fatima en andere grote verschijningen van deze tijd stelde er zich een probleem voor de Kerk om,   naast de openbaring, die met de Apostelen beëindigd is en naast  private openbaringen, voorbehouden aan mystici en heiligen, een standpunt in te  nemen over de status van deze rechtstreekse openbaringen, waarmee de H. Maagd tussenkomt in de menselijke geschiedenis om het geloof van de Kerk te versterken  en de wereld op te roepen tot bekering.  In enkele gevallen hebben dergelijke openbaringen de beslissingen van de Kerk verlicht om bepaalde dogma”s af te kondigen [wat het geval was met de gebeurtenissen van de Rue du Bac en van Lourdes voor het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis].

[7] “Deze bijzonderheid”, zo luidt de commentaar van Pater Valinho, de neef van Zuster Lucia, “toont dat het niet gaat om een collectieve zinsbegoocheling, waarvan de menigte, die aanwezig was bij de verschijning, het slachtoffer zou geweest zijn.” [In Renzo en Roberto Allegri, Reportage da Fatima, Ancora, Milaan, 2000, p.167]

[8] De woorden, die de Madonna juist had gezegd waren : “Offer uzelf op voor de zondaars, en zeg dikwijls, bijzonder als ge een offer brengt : “O Jezus, het is uit liefde voor U, voor de bekering van de zondaars en als eerherstel voor de zonden, die tegen het Onbevlekt Hart van Maria bedreven worden.”  [Verslag van P. Louis Kondor, SVD, ed. Fatima in Lucia”s eigen woorden [Fatima, Portugal, Postulation center, 1976, p.162].

[9] Deze zin werd door Lucia niet genoteerd in haar Derde Herinneringen, maar verschijnt in haar Vierde. Men heeft steeds gesteld dat het een voorbode is van het Derde geheim, waarschijnlijk het begin.

[10] Wat dit betreft schreef de geschiedschrijver van de Loge, Ernesto Galli, “Tot het tegendeel bewezen is, is het plan voor een Mexico zonder God het openen van een meedogenloze jacht op Katholieke priesters en plattelands Christeros. Het waren zeker geen Communisten, maar eerder bourgeois van een smetteloze liberaal-vrijmetselaars afkomst.” [Corriere della Sera, 14 mei 2000]. Men kan hier het geval toevoegen van de Spaanse burgeroorlog, waarbij menige anti-Christelijke krachten samen spanden om duizenden ongewapende en onschuldige Christelijke martelaren uit te roeien.

[11] Er werd hier tegen een opwerping gemaakt : dat we zouden te doen hebben met een post-factum profetie. Dit is echter geen overtuigende opwerping omdat, zoals we zullen zien, de kinderen reeds de gebeurtenissen, die waren voorspeld, voor geweest waren. Zie Luigi Gonzaga da Fonseca, Le meraviglie di Fatima, p.311 en Solideo Paolini, Fatima, p.92. Johannes-Paulus II zelf zei in Fatima op 13 mei 2000 : “De H. Maagd van de boodschap scheen, met een bijzondere scherpzinnigheid, de tekenen van onze tijd te lezen.”

[12] De meest ontstellende reacties waren deze die kwamen uit de zogenaamde “Katholieke wereld.” De theoloog Enzo Bianchi [Corriere della Sera, 5 mei 2000], die, zonder zelfs maar de tekst gelezen te hebben en voor hij gepubliceerd was, enkel op basis van een aankondiging van Kard. Sodano, oordeelde : “Een God, die een profetie geeft over de vervolging van Christenen in deze eeuw en die de Shoah vergeet met de dood van zes miljoen Joden, bestaat niet.”  Het is duidelijk dat Bianchi, naast het feit dat hij het derde deel van het Geheim oordeelde, zonder het te hebben gelezen, duidelijk ook geen weet had van   het tweede deel, waar de Shoah duidelijk voorspeld is. Bovendien moet hij ook maar weinig kennis en een lage dunk hebben voor de immense omvang van de slachtpartijen onder de Christenen in de twintigste eeuw, die hij lijkt als bijkomstig te zien.  Even surrealistisch was de reactie van Oscar Luigi Scalfaro, die zijn commentaar gaf op de aankondiging van Sodano en vaststelde dat hij het aan het rechte eind had gehad door nooit te hebben geloofd dat het Derde Geheim “verschrikkelijke ellenden en vreselijke rampen” voorspelde. Het is duidelijk dat het visioen van een stad in ruïnes, vol lijken en een nooit geziene moordpartij onder bisschoppen en Christenen, de Paus inbegrepen, niets angstaanjagend betekende voor de ex-president van de Republiek.  Welke zekerheid over het Derde Geheim haalt hij uit het feit dat “De Madonna onze moeder is, en”, volgens hem, “een moeder geen vreselijke dingen voor haar kinderen voorspelt.” [La Repubblica, 14 mei 2000].  Gedroeg de Moeder van Christus, die verscheen in Fatima en de mensheid had gewaarschuwd voor deze tragedie en daarvoor [in het tweede deel]  voor andere rampen, zoals de Tweede Wereldoorlog, de Shoah, de Communistische vervolging, zich misschien niet als een moeder?  Het tegenovergestelde is waar!

[13] Mgr. Pavel Hnilica getuigde : “Toen hij het ziekenhuis verliet, zei hij [de Paul] me letterlijk : “Ik begrijp dat de enige oplossing om de wereld te redden van de oorlog, te redden van het atheïsme, de bekering is van Rusland, volgens de boodschap van Fatima”” in 30 giorni, maart 1990.

[14] Zie Solideo Paolini, Fatima, p.125.  Zo, tijdens de persconferentie van 26 juni 2000, en bijgevolg bij de meest officiële gelegenheid, terwijl hij alle officiële documenten voorstelde, die door de Heilige Stoel gepubliceerd waren in verband met het Derde Geheim, verklaarde Monsignor Bertone letterlijk : “In de lijn van deze vermeldingen, keren we terug naar de kwestie van de zo genoemde “Toewijding van de wereld aan het Onbevlekt Hart van Maria”, een bijzonder gebaar van devotie, die door de Moeder van Jezus gevraagd werd op 13 juli 1917.” [L”Osservatore Romano, 26-27 juli 2000]. Die dag wist Monsignor Bertone zeer goed dat Zuster Lucia er meerdere keren  de nadruk op gelegd had dat het ging om de toewijding van Rusland en niet van de wereld en hij kende eveneens zeer goed de oude controverse betreffende deze twee toewijdingen. Waarom plaatste hij dan deze formulering, toegeschreven aan de H. Maagd, tussen aanhalingstekens, waarvan hij heel goed wist dat ze door Zuster Lucia afgekeurd werd?  Waarom zei hij niet eenvoudig de waarheid?

[15] Bisschop Pavel Hnilica, een persoonlijke vriend van Paus Wojtyla en een groot voorstander van Fatima, heeft heel goed de bijzondere centrale betekenis van Rusland [en van de Communistische kwestie] uitgelegd in het plan van Maria : “Op een dag, terugkerend uit Fatima, waar ik Zuster Lucia had ontmoet, vertelde ik Moeder Teresa wat de zienster me had gezegd. Het was dat de Madonna van Fatima, in verschillende verschijningen, zowel bij de officiële in 1917 als bij de private aan Zuster Lucia tijdens de volgende jaren, ten minste 22 keer haar belangstelling toonde voor Rusland. “Deze aandrang” zei ik tot Moeder Teresa “is het bewijs voor de buitengewone bekommernis van de Madonna voor het Russische volk.” [Renzo Allegri, Il papa di Fatima, p.305].

[16] Er is eveneens het controversieel interview van Zuster Lucia door Carlos Evaristo op 11 oktober 1992 [tijdens een bijeenkomst met niet Portugese priesters] en waarin de zienster vermoedelijk bevestigde dat de toewijding van 1984 deze was, die door de Madonna werd gevraagd.  Het is evenwel betekenisvol dat zelfs Monsignor Bertone dit niet citeerde.  Dit interview was de oorzaak van een ruwe polemiek en een reeks opwerpingen.

[17] Een interview, gepubliceerd in september 1985 door Sol de Fatima,  een tijdschrift van de Spaanse vleugel van het Blauwe Leger. Over haar gelijkaardige verklaringen over dit gebeuren, zie ook Pater Paul Kramer, in The Devil”s final battle [De eindstrijd van de Duivel], pp. 127-129 en Solideo Paolini in Fatima, p.126.

[18] Pater Paul Kramer, The Devil”s final battle,  p.104,125

[19] Om de waarheid te zeggen : In augustus 2006, dat is zes jaar na de publicatie van het Vaticaans dossier en een anderhalf jaar na de dood van Zuster Lucia, op de vooravond van de benoeming van Bertone tot Staatssecretaris, zinspeelde de prelaat tijdens een interview voor de eerste keer op het bestaan van een opname, waarover eerder nooit gesproken was.  Een journalist had de vraag gesteld : “Zijn er voorspellingen van toekomstige catastrofen [in het geheim van Fatima] of is alles reeds bekend gemaakt of verwezenlijkt?”  De Kardinaal antwoordde : “Ik ontmoette Zuster Lucia meerdere keren en ik had de notulen over dit onderwerp, die zij ondertekend had, in mijn handen. Er zijn geen verdere onthullingen over Fatima en het zo genoemde Derde Geheim werd volledig bekend gemaakt.” [Il Giornala, 29 augustus 2006].  Het is niet duidelijk over welke notulen Kardinaal Bertone het had het is evenmin duidelijk waarom ze nooit werden gepubliceerd.

[20] De Portugese journalist, Aura Miguel, schrijft in zijn boek Totus Tuus, dat begint met een inleiding door niemand minder dan Monsignor Bertone, dat de Paus enkel “de definitieve beslissing nam [om het geheim bekend te maken] nadat Monsignor Bertone terug gekeerd was van de Karmel van Coimbra, met het “verdict van Zuster Lucia” [p.147].

[21] In dit officieel document van de Heilige Stoel is dus uitdrukkelijk erkend dat Zuster Lucia op de omslag met het Derde Geheim de datum geschreven had wanneer het moest geopend worden.  Het lijkt daarom verrassend dat iemand die op het hoogste niveau de hand had in het ganse dossier van Fatima, de secretaris van Johannes-Paulus XXIII, Monsignor Loris Capoville, in staat was in een boek te schrijven dat Paus Johannes niets over die datum wist : “Het is een feit dat niemand hem hierover gesproken heeft, niemand verwees naar die tijdslimiet.” [Marco Roncalli, Giovanni XXIII nel ricordo del segretario Mons. Loris.F.Capovilla [Johannes XXIII, zoals hij door zijn Secretaris Mons. Loris.F.Capovilla herdacht wordt] [San Paolo, Alba, 1994, p.116] Paus Roncalli las het Derde Geheim op 17 augustus 1959 en, als het waar is wat het Vaticaans document beweert, heeft hij onvermijdelijk ook gelezen wat Zuster Lucia op de omslag geschreven had. Nogmaals een klinkende en verrassende tegenstrijdigheid over zulk een delicaat onderwerp.

[22] Dit feit beroerde de kanselarijen en de geheime diensten van de oorlogvoerende landen.  Het pact tussen Nazi Duitsland en de USSR was juist verbroken. Het laatstgenoemde had een  alliantie aangegaan met de Westerse mogendheden, voor wie de bekendmaking van de woorden van de Madonna over Rusland een explosieve betekenis kreeg.  De geschiedkundige Pater Robert Graham, een Amerikaans Jezuïet,  reconstrueerde wat er gebeurde als volgt : “In het deel “als mijn verzoeken worden ingewilligd zal Rusland zich bekeren en er zal vrede zijn, zo niet, dan zal het zijn dwalingen over de wereld verspreiden” werd het woord “het” vervangen door de vage uitdrukking “goddeloze propaganda”, wat ook betrekking kon hebben op Nazi Duitsland.”  Pater Graham legt verder uit dat “in plaats van het verzoek voor de “Toewijding van Rusland” men kan lezen “Toewijding van de wereld.” Ontoelaatbare naïviteit, als het naïviteit is … is wat dat meebrengt. Ik ben het er mee eens dat er een oorlog was, maar dit rechtvaardigt niet dat men de woorden van de Madonna verandert.”  [In Stefano Impaci, “En de H. Maagd beloofde …” in 30 Giorni, Maart 1990].

[23] Fonseca merkt op dat “het Geheim bekend gemaakt werd tijdens de oorlog, wanneer door  voorzichtigheid en “censuur” met moet alles moet vermijden wat de gevoeligheden van de twee in het conflict  betrokken partijen zou kunnen kwetsen. [Le meraviglie di Fatima, p.311].

[24] In FM [Frère Michel] v.II, pp.753-755 : Een diepe betekenis wordt toegekend aan deze wereldse samenloop van omstandigheden, wat toelaat te begrijpen dat de  “ingeving” van Zuster Lucia om de woorden van de Madonna over Rusland juist in de zomer van 1941 bekend te maken, moeten bedoeld geweest zijn om te waarschuwen voor deze alliantie met Rusland.

[25] FM v. III, p.483. De beslissing van het Vaticaan kan het gevolg geweest zijn van een reis naar Fatima in mei 1955 door Kard. Ottaviani zelf. Hij was eerder afkerig van zo genoemde “private openbaringen” en was betrokken in een lange ontmoeting met Zuster Lucia. Daar moet hij er toe gekomen zijn  de natuur van het Derde Geheim goed te begrijpen en keerde terug naar het Vaticaan in de overtuiging dat het nodig was de bekendmaking er van tot elke prijs te vermijden.

[26] De meest aangehaalde en nooit weerlegde  tekst werd in 1962 gepubliceerd. Het is de tekst van Canon Barthas, die op 17 en 18 oktober 1946 met de zienster kon spreken over het Derde Geheim. In het gepubliceerde verslag kan men lezen : “ Wanneer zal het Derde Deel van het Geheim bekend gemaakt worden?  Reeds in 1946 antwoordden de Bisschop van Leiria en de zienster me eensluidend en zonder enige aarzeling : “In 1960.” En toen ik, stoutmoedig, tenslotte vroeg waarom het nodig was tot dan te wachten, kreeg ik van de een zowel als van de andere hetzelfde antwoord : “Omdat de Heilige Maagd dat zo wil.” [Casimir Barthas, Fatima, Merveille du XXe siècle [Fatima, wonder van de XXe eeuw] [Fatima éditions, Toulouse, 1952] p.83, geciteerd in Laurent Morlier, Il Terzo Zegreto di Fatima …, p.48].  Later, in 1960, zal dezelfde auteur bevestigen “Lucia beaamt dat Onze Lieve Vrouw wenst dat het zou gepubliceerd worden na het begin van 1960.”  [Dalla Grotta alle Quercia-verde, 1960, pp.108-109, geciteerd in Morlier p.49].  Zo bevestigt Pater Valinho, de neef van Zuster Lucia, eveneens : “Het verslag van het Geheim was vergezeld van een brief waarin Zuster Lucia zegde dat de Madonna verklaard had dat het Derde Geheim mocht bekend gemaakt worden na 1960.” [In Renzo en Roberto Allegri, Reportage da Fatima, p.127].

[27] Na zijn ondervraging van Zuster Lucia in 1955, onthulde Kard. Ottaviani dat, toen hij haar vroeg waarom 1960, deze als antwoord gaf : “Omdat het dan klaarder zal zijn Mais claro].”  Als antwoord op dezelfde vraag door Canon Barthas in 1946, antwoordde Lucia eenvoudig : “Omdat de H. Maagd dat zo wenst.” [Zie Documentation Catholique, 19 maart 1967.  Col.542, geciteerd in FM, vIII, p.725, en Canon Barthas, Fatima, merveille du XXe siècle [Fatima-Editions 1952] p.83.

Vertaling: Dr. Guy Claes


01-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Inleiding

Antonio Socci: The Fourth Secret of Fatima

Engelse vertaling van "Il Quarto Segreto di Fatima".

Opgedragen aan:

  • Zijne Heiligheid Benedictus XVI.
  • Aan Yusriani [15 jaar], Theresa [16 jaar] en Alvita [19 jaar], jonge Christenen, de keel overgesneden en onthoofd met de machete omwille van hun geloof in Jezus. Op 29 oktober 2005 werden in Indonesië deze drie Christelijke studentes aangevallen door een bende fundamentalistische Moslims op weg naar school [een private Katholieke school in Poso]. De terroristen wierpen hen op de grond, sneden hen de keel over en onthoofden hen. Het hoofd van een van hen werd naar de ingang geworpen van de Christelijke kerk van Kasiguncu.
  • Aan Angela Pia, die door haar gebeden, de praktische medeauteur is van dit boek.

Harmish Fraser: "Het lijkt me dat dit de eerste keer is dat de Hemel de wereld verwittigt voor haar gedeeltelijke vernietiging, sinds de Heer Jeruzalem de straf voorspelde, die haar bedreigde. Wij zijn volledig vrij deze oproep te negeren, maar als dat moest gebeuren, moge God dan medelijden hebben met ons allen!"

De H. Maagd tot de H. Catherine Labouré, Parijs, 1830: "Het ogenblik zal komen, het gevaar zal groot zijn, men zal denken dat alles verloren is. Dan zal Ik met u zijn."

Psalm 8: "Uit de mond der kleinen, de kreet van het kind, bevestigt Gij uw vermogen, dat uw tegenstanders het weten."

Voorwoord

Op 13 mei van het Jubileumjaar 2000 onthulde het Vaticaan het Derde Geheim van Fatima aan de wereld in een officiële plechtigheid zonder voorgaande in de geschiedenis van de Kerk: Het visioen van een "Bisschop in het wit" die een heuvel beklimt, tussen de lijken, naar een kruis toe, waar hij gedood wordt door enkele soldaten. Onmiddellijk verbonden met de aanval op 13 mei 1981, ontgoochelde deze vaak aangekondigde bekendmaking vele mensen. Is het mogelijk dat een boodschap, die zo lang en zo zorgvuldig verborgen gehouden was, tenslotte verwijst naar een gebeurtenis, die reeds had plaats gevonden? Waarom dan bijna twintig jaar wachten om de inhoud bekend te maken? Wie is die "Bisschop in het wit?" Wat betekent die lange stilte en die afzondering, die aan Zuster Lucia werd opgelegd, te beginnen van 1960 tot aan haar dood in 2005? En hoe legt men sommige van haar woorden uit?

Is er een Paus-martelaar te verwachten in de nabije toekomst van de Kerk? Waarom werden er zoveel bijzonderheden van de officiële reconstructie betwist? Beetje bij beetje hebben de vervelende vragen zich opgestapeld en veel aanwijzingen tonen een ander beeld, een andere brandende waarheid: Misschien is er een ander deel van de boodschap van de Madonna nooit bekend gemaakt omdat het te verontrustend is. En het Vaticaan, met Johannes-Paulus II, kan een eerder andere weg gekozen hebben, een niet officiële weg om het volledige Derde Geheim bekend te maken aan de mensheid.

In dit onderzoeksdocument brengt Antonio Socci licht over de waarheid in de schaduwen, de taferelen achter de schermen, de intriges en polemieken die het Derde Geheim omringen en boven alles onthult het het drama van de pausen van de twintigste eeuw tegenover de enormiteit van de gebeurtenis en de profetie van Fatima. Het verzamelde bewijsmateriaal toont onverwacht de krachtlijnen van een boodschap, die cruciaal is voor het lot van de wereld en die alle mensen van onze tijd, maar vooral elke Christen aanbelangt. Een boodschap waarvan de sleutel de verschrikkelijke vraag is, die Jezus stelde in het Evangelie van de H. Lucas : "Maar zal de Mensenzoon, bij Zijn wederkomst, nog geloof vinden op aarde?"

Inleiding: Een verrassende ontdekking

Daarom reageerde ik op het nieuwe artikel van Messori met een journalistieke polemiek waarin ik als met een zwaard het gelijk van het Vaticaan verdedigde [vooral genadeloos tegenover de traditionalisten], viel de schrijver aan en ruimde al zijn "diëtrologieën" [1] uit de weg wat niet gepubliceerde documenten betrof. Ik wist natuurlijk dat na de noodlottige bekendmaking van het Derde Geheim in 2000, twijfels, verdenkingen, geruchten en kritische bemerkingen waren opgedoken binnen de omgeving van de Curie en dat deze openlijke bekendheid hadden gekregen binnen traditionalistische kringen. Ik had echter nooit aandacht besteed aan traditionalistische uitgaven omdat ik geloofde dat deze hun oorsprong vonden in een brandende ontgoocheling over een Geheim dat al hun "apocalyptische" voorspellingen negeerde.

Ik was echter getroffen door de publicatie van een jong Katholiek geleerde, Solideo Paolini, in een traditionalistisch tijdschrift, waarin ikzelf werd vernoemd. Hij kwam tussenbeide in mijn debat met Messori over Fatima en, in een vaardige polemiek, ontwikkelde hij een reeks argumenten, die grondig de officiële versie van het Vaticaan [die ook de mijne was] vernietigde. In hoofdzaak, volgens Paolini, die onmiddellijk daarna zijn thesis publiceerde in het boek "Fatima: Veracht de profetieën niet," verbergt het Vaticaan nog steeds het bijzonderste deel van het Derde Geheim, en ontkent het zelfs het bestaan er van omwille van zijn explosieve inhoud. De argumenten van Paolini waren ernstig en zijn houding niet partijdig. Andere boeken bleken minder goed gefundeerd en minder respectvol.

De geschillen van de traditionalisten met het Vaticaan over de bekendmaking van het Derde Geheim [van 26 juni 2000] zijn van kerkelijke zijde nooit onderzocht, nooit geconfronteerd en nooit weerlegd. Ze zijn onbekend in de wereld van de leken, misschien omdat hun publicaties bijna uitsluitend worden gelezen in hun eigen kring [2].

Mij kwam het voor dat de keuze van de Curie en de Katholieke media om dit te negeren en er niets over te zeggen, niet juist was, vooral na de buitengewone harde toon te hebben gelezen van hun beschuldigingen tegenover het Vaticaan. Zo wordt, bij voorbeeld in het boek van Pater Paul Kramer, die de werken verzamelt van verschillende auteurs [3], het Vaticaan er van beschuldigd de verzoeken van de Madonna van Fatima niet te hebben verhoord en wordt er bevestigd dat "de prijs van de besluitloosheid van het Vaticaan niet groter hadden kunnen zijn en door het ganse menselijk geslacht wordt betaald" [4].

Ik was er van overtuigd dat, als deze verdenkingen niet werden ontkracht en de beschuldigingen tegengespraken, de Kerk vroeg of laat zou te lijden hebben onder een storm, die gelijkaardig of misschien nog krachtiger zou zijn, dan deze die losgebarsten was over de "stiltes van Pius XII" of de theorieën van Dan Brown.

Het leek me dat de "strijdwapens" klaar waren [zelfs als ze op dat ogenblik nog niet gekend waren door de media en het brede publiek] en opgeslagen waren in de arsenalen van de Traditionalisten, maar ter beschikking waren van ieder, die een hevige aanval wilde inzetten tegen het Vaticaan. Zo bij voorbeeld: Het hevige "I accuse" [Ik klaag aan] van Laurent Morlier onder de veelzeggende titel: "Het door het Vaticaan onthulde Derde Geheim van Fatima is een vervalsing". Bij het ontleden van deze literatuur, naast wat er op het internet circuleerde, kwam het me voor dat er rond de Fatima zaak zo veel vragen zijn zonder antwoord, dat dit stof zou kunnen geven voor een "detective verhaal" [5]. Misschien het meest boeiende en dramatische detective verhaal van onze tijd omdat het niet alleen betrekking heeft op het Vaticaan, de grootmachten en hun geheime diensten, als op sommige duistere machtsorganen , maar ook op ieder van ons en het nabije lot van de ganse mensheid en van de Kerk.

Om de houding van het Vaticaan te verklaren en die berichtgeving te weerleggen, zocht ik vertegenwoordigers op van de Curie, zoals Kardinaal Bertone, nu Staatssecretaris, die in het middelpunt stond van de bekendmaking van het Geheim in 2000 [zeer zeker een delicate en zwaarwichtige taak, die begrip verdient]. Hoewel hij me begunstigd had met zijn persoonlijke aandacht en me had uitgenodigd een persconferentie te houden in zijn voormalig bisdom Genua, meende de prelaat het niet nodig in te gaan op mijn vraag om een interview, een keuze waartoe hij natuurlijk het recht had, maar die niettemin de vrees voedt dat er vervelende vragen bestaan en, vooral, dat er iets te verbergen is.

Ik trachtte evenwel de stelling van het Vaticaan te begrijpen om de beschuldigingen van de "Fatimisten" te kunnen weerleggen en onderzocht de concrete en betrouwbare elementen van kritiek in de litteratuur van de Traditionalisten. Ongelukkiglijk waren ze verborgen in een massa veronderstellingen, scheldwoorden, absurditeiten, en niet bevestigde geruchten. Ik vond sommige tegenstrijdigheden, ontmantelde sommige veronderstellingen, maar moest me aan het eind gewonnen geven , mede dank zij de onthullingen van een gezaghebbend getuige, die me onschatbaar waardevolle informatie bezorgde. Ik had me niet verwacht aan de ontdekking van een kolossaal raadsel, van een mysterie dat de geschiedenis van de Kerk van de 20e eeuw overspant, iets onzeglijks, iets "ijzingwekkends" dat letterlijk verschillende pauzen, die mekaar opvolgden in het midden van de eeuw, geterroriseerd heeft. Iets dat zeker betrekking heeft op de Kerk, maar ook onze nabije toekomst en die van onze broeders.

Hier vertel ik mijn reis doorheen het grootste mysterie van de 20e eeuw en stel het resultaat voor dat ik eerlijk heb bereikt, een resultaat dat ernstig in tegenspraak is met mijn aanvankelijke overtuiging en dat me verrast en getroffen heeft. [De lezer zal deze ontwikkeling en verandering van beoordeling bemerken vanaf de eerste bladzijden tot aan het besluit]. Op het einde schets ik een hypothese over het "waarom" van deze gebeurtenissen. Een hypothese, die evenwel de hoop opent en de Goddelijke grootheid van de Kerk toelaat te schijnen doorheen en langsheen de kleinheid van haar bedienaars [met hun beperkingen, die we allen hebben] en die ons als met de hand in aanraking brengt met de werkelijke en levende aanwezigheid van Jezus Christus en van Zijn Moeder, nu, vandaag, tussen ons. Tot onze hulp.

Niemand is natuurlijk verplicht te geloven in bovennatuurlijke gebeurtenissen, zoals deze van Fatima. Niemand zal echter op een dag kunnen zeggen dat hij het niet wist.

Antonio Socci
7 oktober 2006, Feest van O.L.Vrouw van de Rozenkrans.

Voetnoten

[1] “Diëtrologie” is een Italiaanse term voor samenzweringstheorieën, die gebeurtenissen in het verleden (dietro) onderzoeken om verborgen complotten te vinden.

[2] De Vaticanist Marco Tossati, somde in 2002, met een aandacht voor de details, die kenmerkend zijn voor hem, in zijn boek Il Segreto Non Svelato (Het niet onthulde geheim) bepaalde van deze thesissen, twijfels en theorieën op, die begonnen de ronde te doen en voegde er waardevolle informatie aan toe, zoals we verder zullen zien.

[3] De auteur, samen met anderen, tekenen hun werk met initialen B.Ph.,M.Div.,S.T.L.Cand.), en met “Editional team of the Missionary Association”, en vermeldt (op pagina xxiii) “de bijzonderste bronnen van dit boek”, vaak te vinden op het Internet. “Met de toelating van de auteurs hebben Pater Kramer en de uitgevers van de Missionary Association artikelen en toespraken verzameld en er nog meer gegevens aan toegevoegd”. Daar de verschillende bijdragen geen naam dragen van de auteurs en omwille van de beknoptheid, zal ik enkel verwijzen naar Pater Kramer, vermits hij de curator is van dit boek, dat de naam draagt “The Devil’s final battle” [De eindstrijd van de Duivel]. Het is gepubliceerd bij The Missionary Associaltion, Terryville, Connecticut, 2002 en is online verkrijgbaar op en is te vinden op de website : www.devilsfinalbattle.com.

[4] Ibid. p. xi.

[5] De “traditionalistische” kritiek op de keuzen van de hiërarchie met betrekking tot Fatima, te beginnen met Pius XI, kan men samen met een buitengewone documentatie vinden in het monumentale werk van Frère Michel de la Sainte Trinité, “Toute la verité sur Fatima” [De volledige waarheid over Fatima], gepubliceerd bij La contre-Réforme Catholique. De drie delen, gepubliceerd tussen 1989 en 1990, handelen echter niet over het Derde Geheim, zoals het in 2000 werd bekend gemaakt. Voor de eenvoud zal ik deze drie boeken enkel vermelden met de initialen van de auteur FM, samen met een referentie naar het deel [v.I, v.II, v.III].

Vertaling: Dr. Guy Claes



Foto




Weetjes over Medjugorje

Geografie

Kroatië

Bosnië en Herzegovina

Godsdienst

Wetenschap

Portret van de zieners

Maria's uiterlijk

De 5 pijlers van het geloof

Vragen en antwoorden

Standpunt van het Vaticaan

Ratzinger bezocht ooit Medjugorje "incognito"

1e onderzoekscommissie

2e onderzoekscommissie

3e onderzoekscommissie

4e onderzoekscommissie

De kwestie Herzegovina 1

De kwestie Herzegovina 2

De kwestie Herzegovina 3

Profetieën nemen hun tijd

Mirjana meer en meer op de voorgrond

Bestemming van de ziel

De Podbrdo [Verschijningsberg]

De Krizevac [Kruisberg]

Het Votiefkruis

Parochiekerk Jacobus de Meerdere

Uitbreiding biechtgelegenheid

Kapel der Twee Harten

Oasi delle Pace

Verrezen Christus

Cumunità Cenacolo

Mother's Village

Vr. Slavko Barbaric

Vr. Jozo Zovko

Vr. Pétar Ljubicic

Ratko Perics toorn

Heeft Zanic Medjugorje verraden?

Vr. Amorthe betreurt apathie

Siroki Brijeg

Retraîtekasteel

Zr. Emmanuel Maillard

Ivans gebedsgroep

Nedjo Brecic

Christoph Schönborn

St. Stephansdom, Wenen 2012

Scalambra & Casale Monferetto

Madonna van Civitavecchia

Little Audrey Santo

Maria's verjaardag

Medjugorje en Moederdag

De IIPG [1]

De IIPG [2]

De IIPG [3]

De IIPG [4]

De IIPG [5]

De weide van Gumno

De priester die verdween

Nieuwe taksen op logies

Mirakel van de Maan

Documentaire 1983

BBC Documentaire 2010

Documentaire Mary TV

The Miracle of Medjugorje


Interviews Medjugorje

Mirjana Dragicevic [2008]

Mirjana Dragicevic [1998]

Mirjana Dragicevic [1983]

Mirjana Dragicevic [1989]

Mirjana Dragicevic [1]

Mirjana Dragicevic [2]

Mirjana Dragicevic [2009]

Vicka Ivankovic [2008]

Vicka Ivankovic [1983]

Vicka Ivankovic [2007]

Vicka Ivankovic [1988]

Vicka Ivankovic

Ivan Dragicevic [2003]

Ivan Dragicevic [2004]

Ivan Dragicevic

Ivanka Ivankovic [1983]

Ivanka Ivankovic [1989]

Ivanka Ivankovic

Pétar Ljubicic [2004]

Pétar Ljubicic [2006]

Pétar Ljubicic [2008]

Slavko Barbaric [1987]

Gabriele Amorth [2002]

Jakov Colo

Jakov Colo

Jakov Colo [2007]

Marija Pavlovic [2008]

Marija Pavlovic [1989]

Marinko en Dragico Ivankovic [1983]

Damir Coric [1983]

Marica Kvesic [1983]

John en Andja Setka [1983]

Jelena Vasilj [2002]

Jelena Vasilj en
Marijana Vasilj [1]

Jelena Vasilj en
Marijana Vasilj [1]

Zlatko Zudac [1999]

Bisschop Hnilica [2004]





Overige Weetjes

Bestemming van de Ziel

Theresia van Lisieux
over het Vagevuur

Maria Simma

De invloedrijkste vrouw

Engelen

Twaalf stappen voor een gelukkig heengaan

Twaalf fabels over het Katholieke geloof

Pater Pio en Karol Woijtyla

San Nicolàs de los Arroyos

La Madonna del Ghisallo

O.L.V. Van den Oudenberg

Fatima:
Reeds eeuwen Mirakels

Jacinto Marto uit Fatima
door Fr. Robert J. Fox

Profetieën nemen hun tijd

Jacinto Marto uit Fatima
door Zr. Lucia Dos Santos

Ingrid Betancourt

Dikwijls gewichtige feiten
nà verschijningen

satans opzet

De Graal van Valencia

Notre-Dâme du Laus

Kibeho, Rwanda

Esther en Mordechai

Monte Cassino

Gods adres

Jezus' geboortekerk [1]

Jezus' geboortekerk [2]

De Komeet Lulin

De Komeet Elenin

De Komeet Honda

Samuel Alexander Armas

De Geur van Regen

Jaar van de Priesters

Dr. Gloria Polo's terugkeer

Ian McCormack: Een blik
in de eeuwigheid

Middel tegen komende pandemie

Kim Phuc

Michael Anderson

Zeven kenmerken
van een goede vader

O.L.V. van Las Lajas

Vaders Liefdesbrief

O.L.V. van Ocatlàn

Elena Desserich

Rom Houben

Overlijden Mari-Loli Mazon

Advent

Gered door een engel?

Kerst in de loopgraven

Mgr. Peter Savelbergh

Ontdekking v/d sarcofaag v/d H. Philomena

De Heilige Mis

Petrus Lombardus

Oscar, de kat

Tieners, geef hen nooit op!

Ontdekking te Nazareth

Efeze: Maria's Huis

Wonderdadige Medaille

De rivier Kwai

De Exodus

Valentino Mora

Het vijfde Maria Dogma

Elizabeth Kindelmann

H. Louis de Montfort

H. Clelia Barbieri's
miraculeuze stem

Steven en Djaingo

Het wonder van San José

Aalst, België's 9/11

Het getal 11

Maria en het getal 101

Sterven op 33

Is dit St. Jozef's graf?

Het Kerstverhaal
en Koning Herodes

De Kardinale Climax

Winterzonnewende 2010

En de maan werd rood

Schoonheid van Wijwater

De dag die ontbrak

Het celibaat

De vierde ruiter van de Apocalyps

De maagdelijke geboorte

Jordanië claimt oudste christelijke vondst

Colton Burpo versus Stephen Hawking

H. Gelaat van Manoppello

Padre Pio: under investigation

Grace

Michael Browns retreat

7 niveau's van het liegen

De dood van Sint Jozef

De dood van Maria

Betekenis van Maria's naam

Het Aramees in opmars

De Bosnische pyramiden

Brugge, het Jeruzalem van het Noorden

Wonder te Skopje


Diverse Profetieën
Miscellanous Prophecies

Profetieën nemen hun tijd

Is dit de tijd waarover ze spraken?

Garabandal [1961-65]

Israël en Bijbelse Profetie

Pinksterprofetieën 1975

Quito [17de eeuw]

Kenmerken v/d antichrist

A.C. Emmerich [1]

A.C. Emmerich [2]

De Kremna Profetieën

Hildegard van Bingen

Belpasso [1986-88]

2 Noorse profetieën

La Salette [1846]

Anna Maria Taigi

Diversen

Heilige Mechtildis

Non van Tours

Heilige Nilus

Bernardine Von Busto

Non van Bellay

Kloosterling Hilarion

Don Giovanni Bosco

Elizabeth Canori Mora

Judah Ben Samuel

Jeanne Le Royer

Giacchino di Fiore

Bartholomeüs Holzhauser

Madeleine Porsat

De profeet Daniël

Kibeho, Rwanda

Ida Peerdeman

H. Ireneüs van Lyon

Methodius van Olympus

H. Hippolytus van Rome

Firmanus Lactantius

De Berkenboomprofetieën

Dr. Arnold Fruchtenbaum

H. Ephraïm de Syriër

H. Cesarius van Arles

Columba van Ierland

Elena Aiello

Beda, de eerbiedwaardige

Odilia van de Elzas

Johannes Damascenus

Adso, de Monnik

Anselmus van Canterbury

H. Vincent Ferrer

Joachim van Fiore

Johannes Friede

Thomas van Aquino

John of the Cleft Rock

Franciscus van Paola

H. Birgitta van Zweden

Robertus Ballarminus

Dionysus van Luxemburg




















Het Laatste Geheim

1. Een enorm mysterie

2. Sterk en zedig

3. Dagen van duisternis

4. Moeder van de Heer

5. Boven de zon

6. Gog en Magog?

7. Door de straten van de stad

8. Vanop de hoogste bergen

9. Kleine geheimen

10. Klokslag twaalf

11. Lichten, geluiden, graven

12. De klokken luiden

13. Donderslag in de verte

14. Geheime aanwezigheid

15. Vuurzuil

16. Geheimen van de Rozenkrans

17. Het voorteken

18. De zeven

19. Het voorgevoel

20. Signalen en vloeken

21. Afschuwelijke wonderen

22. De kastijding

23. Naschok

24. Waar duivels beefden

25. Geheime Martelaren

26. Geheim van de gehoorzaamheid

27. Geheim van het vertrouwen

28. Ik wacht op u

29. De geest van opstand

30. Genade en rechtvaardigheid

31. De Profetie

32. Voorbij de grenzen
van de kennis

33. Geheimen in
Amerika en Europa

34. Geboren in de hel

35. Cathérina's geheim

36. Geleende tijd

37. Ik zal uw Moeder zijn

38. Het grote Teken

39. Koningin van de Eeuwigheid











Thomas à Kempis
De navolging van Christus

Boek 1.1

Boek 1.2

Boek 2

Boek 3.1

Boek 3.2

Boek 3.3

Boek 4.1

Boek 4.2



Novenen

Maria Onbevlekte Ontvangenis

OLV van Lourdes

OLV Van Fatima

OLV Van Banneux

OLV van de Berg Carmel

OLV Hemelvaart

H. Maagd van de Wonderdadige Medaille

Maria Lichtmis

Don Bosco

Maria Boodschap

Sint Jozef

Heilige Familie

Goddelijke Barmhartigheid

Heilige Geest

Kindje Jezus

Engelbewaarder

Aartsengel Michaël

Aartsengel Gabriël

Franciscus van Assisi

Antonius van Padua

Pater Pio

Heilige Benedictus

Heilig Hart van Jezus

Heilige Rita

Sint Valentijn

OLV van Altijddurende Bijstand

Jean Marie Vianney

Theresia van Lisieux

Maria, die de knopen ontwart

OLV van de Bezoeking

Zielen in het Vagevuur

Kracht van het Kruis
tegen het kwade

H. Gelaat van Jezus

Hart van Jezus en Maria

Kindje Jezus van Praag

OLV van Genezing

Miraculeuze Maagd

Pater Damiaan

Heilige Anna

H. Maria Goretti

Heilige Peregrinus

Heilige Expeditus

Sint Joris

H. Margareta van Cordoba



Films

Padre Pio

The Miracle of Our Lady of Fatima

The 13th Day

Het Lied van Bernadette

One Night with the King

Faustina

Docu: Faustina Kowalska

Docu: Mariaverschijningen

Docu: OLV van Guadalupe

Vincentius a Paolo

Sint Paulus

Sint Petrus

Docu: Pater Damiaan

Passion de Jeanne d'Arc

Story of Father Damien

Docu: Garabandal

Exorcism of Emily Rose

The Nativity Story

Don Johannes Bosco

The Passion of The Christ

King David

Romero

Jean de Florette

Manon des Sources

Abraham

Mozes

Solomon

Jacob

Francesco

A man for all seasons

The Apocalypse

Docu: H. Maria Goretti

Docu: The birth of Israël

Docu: The six-day war

Docu: Ghosts of Rwanda

Becket

Gospel of Luke

Gospel of Matthew

Gospel of John

Acts

Unsolved mysteries

Joseph

Samson and Delilah

H. Rita van Cascia

Thérèse de Lisieux

Isaak, Jacob & Esau

Fray Martin de Porres

Lourdes [2000]

Clara & Francisco

Maria Goretti

Mother Theresa




Astronomische verschijnselen

28/11/2011



Blog tegen de wet? Klik hier.
Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs

 

Real Time Web Analytics

Page Content

Page Content