Redactie
Medjugorje België en Nederland
Chris De Bodt
(1958 - 2012)

medjugorjebn@gmail.com

Patty De Vos
Kasteelstraat 81
9180 Temse
België
patty.de.vos@hotmail.com

Dr. Guy Claes
Platanendreef 40
8790 Waregem
België
gclaes@scarlet.be

Henk
Twan Vereecken
Geertrui Schonken
Veerle De Caluwé
Anne Van Der Sloten
p. Alfons J. Smet
Broeder Joseph
Zoeken in blog

Medjugorje 2015 Medjugorje 2014 Medjugorje 2013 Medjugorje 2012 Medjugorje 2011 Medjugorje 2010

 

Voorlopig worden enkel de boodschappen gepubliceerd.
05-01-1974
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 3.2
Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 3.2

Hoofdstuk 21. Boven alle gaven en goederen moet men in God alleen rust zoeken

1. De ziel. Neem altijd boven alles en in alles uw rust in de Heer, want Hij is de eeuwige rust der heiligen. O allerzoetste en allerbeminnelijkste Jezus, geef mij dat ik in U moge rusten boven alle schepsel, boven alle gezondheid en schoonheid, boven alle eer en roem, boven alle macht en waardigheid, boven alle wetenschap en vernuft, boven alle rijkdommen en kunsten, boven alle blijdschap en vrolijkheid, boven alle faam en lof, boven alle zoetheid en troost, boven alle hoop en belofte, boven alle verdienste en verlangen, boven alle gaven en giften die Gij ons kunt ingeven en storten, boven alle heil en verrukking, die een ziel bevatten en gevoelen kan. Eindelijk, boven de Engelen en Aartsengelen boven alle hemelse Heirscharen, boven al het zichtbare en onzichtbare en, o mijn God, boven alles, wat Gij niet zijt.

2. Want Gij alleen, mijn Heer en mijn God, zijt oneindig goed, Gij alleen zijt de allerhoogste, de machtigste, de allerrijkste, en algenoegzame, de zoetste, de troostrijkste: Gij alleen zijt de schoonste, de minnelijkste, de edelste, de uitmuntendste, in wie alle goederen te zamen in de hoogste volmaaktheid zijn, en altoos geweest zijn en immer zijn zullen. En daarom is alles, wat Gij mij geeft buiten Uzelf, of wat Gij mij van Uzelf openbaart en belooft, te gering en onbevredigend, als ik U niet zie, en niet volkomen bezit. Want mijn hart kan nimmer oprecht rusten, noch geheel tevreden zijn, tenzij het in U berust en zich boven alle gaven en alle schepselen verheft.

3. O allerliefste Bruidegom, zoete Jezus, allerzuiverste Minnaar, Opperheer van al het geschapene! Wie zal mij de vleugelen der ware vrijheid geven, om tot U op te stijgen en in U te rusten? [Ps. 54:7]. O wanneer zal mijn hart genoegzaam onthecht zijn van het aardse, en rustig mogen zien en smaken hoe zoet Gij zijt [Ps. 33:9], mijn Heer en mijn God? Wanneer zal ik mij ten volle in U verdiepen, en van uw liefde zo doordrongen zijn, dat ik niet mijzelf, maar U alleen gevoel, op een wijze die boven alle verstand verheven en aan alle mensen niet bekend is? Maar nu zucht ik dikwijls, en draag mijn ellenden met smart. Want in dit tranendal ontmoet ik vele kwellingen, welke mij dikwijls ontstellen, bedroeven en omnevelen; dikwijls vermoeien en verstrooien, aanlokken en verstrikken, de vrije toegang benemen tot U, en beroven van die zoete omhelzingen, die de zalige geesten altijd genieten. Dat toch mijn gezuchten mijn verlatenheid op aarde U ontroeren!

4. O Jezus, glans der eeuwige glorie [Ps. 54:7], troost der bedroefde zielen in deze ballingschap! Zie, mijn mond is voor U zonder spraak, en mijn stilzwijgen zegt U alles. Hoelang toeft mijn Heer te komen? Ach! Dat Hij kome tot mij, zijn arme dienaar, en mij verblijde! Dat Hij zijn hand uitreike, en mij van alle benauwdheid verlosse! Kom! Want zonder U kan ik geen blijde dag of stond meer genieten; want Gij alleen zijt mijn blijdschap, en zonder U is mijn tafel ledig. Ik ben door ellenden verdrukt, en als een gevangene met boeien beladen, totdat Gij mij door het licht van uw tegenwoordigheid verkwikt en verlost, en mij uw vriendelijk aanschijn toont.

5. Dat andere mensen buiten U zoeken wat hun belieft: mij behaagt, mij zal nooit iets behagen dan Gij alleen, mijn God, mijn hoop, mijn eeuwig geluk. Ik zal niet stilzwijgen, niet ophouden te bidden, totdat uw genade tot mij wederkomt, tot Gij inwendig tot mij spreken zult.

6. Christus. Zie, hier ben Ik. Zie, Ik spreek tot u omdat gij Mij geroepen hebt. Uw tranen en de begeerte van uw ziel, de vermorzeling van uw vernederd hart, hebben mij bewogen ene tot u doen komen.

7. De ziel. En ik heb gezegd: Heer! Ik heb tot u geroepen, en gewenst U te genieten, bereid alles te verlaten om uwentwil. Want Gij hebt de eerste mij opgewekt, opdat ik U zou zoeken. Wees dus gezegend, o Heer! Die deze gunst bewezen hebt aan uw dienaar, volgens de overvloed van uw barmhartigheid. Wat kan uw dienaar verder zeggen in uw tegenwoordigheid, wat zal hij doen dan zich diep voor U vernederen, altoos indachtig zijnde zijn eigen boosheid en verworpenheid. Want uws gelijken hebt Gij niet onder al het betoverende, in hemel en op aarde. Uw werken zijn volmaakt [Gen. 1:31], uw oordeel is het juiste [Ps. 18:10], en door uw Voorzienigheid wordt het heelal geregeld [Wijsheid 4:3]. U zij dan lof en eer, o Wijsheid des Vaders: dat mijn mond, mijn ziel, en alle schepselen te zamen U loven en verheerlijken!

Hoofdstuk 22. Over het gedenken van Gods weldaden

1. De ziel. Heer, open mijn hart voor uw wet, leer mij wandelen in uw geboden [2 Mach. 1:4]. Geef mij uw wil te mogen kennen, en met grote eerbied en aandacht uw weldaden, zowel de algemene als de bijzondere, te overdenken, opdat ik U daarover waardig moge danken. Maar ik weet en belijd, dat ik ook voor het kleinste deeltje de schuldige dank niet kan betalen. Ik ben minder dan al de weldaden, die Gij mij hebt betoond; en als ik denk aan uw oneindige verhevenheid, zo bezwijkt mijn geest bij dit grootse.

2. Al wat wij hebben naar ziel en lichaam, alles wat wij inwendig of uitwendig, natuurlijk of bovennatuurlijk bezitten, zijn weldaden van U, en zij verkondigen dat Gij een milde, genadige, en goedertieren gever zijt, van wie wij alle goed ontvangen hebben. Ofschoon de een meer, de andere min ontvangen heeft, is toch alles het uwe; en zonder U kunnen wij het geringste niet bekomen. Wie meer ontvangen heeft, mag er niet over roemen als op eigen verdienste, noch zich boven anderen verheffen, noch de mindere versmaden, want hij is de grootste en beste, die zich het minste toeschijnt, en die U het nederigst en innigst bedankt. Een die zich de verworpenste en onwaardigste van allen acht, is de bekwaamste om grote gaven te ontvangen.

3. Integendeel, hij die minder gaven ontvangen heeft, moet zich niet bedroeven of wrevelig worden, noch de rijkere benijden, maar hij moet eerder U aanzien, en uw goedheid loven, omdat Gij zo overvloedig, zo milddadig en goedwillig uw gaven uitdeelt zonder aanzien van personen. Alles komt van U, en daarom moet Gij in alles geloofd worden. Gij weet, wat van uw gaven eenieder ten stade komt, en waarom deze meer, gene minder heeft, dit hebben wij niet te onderzoeken, maar Gij alleen, bij wie ieders verdiensten bekend en bepaald zijn.

4. Daarom, Heer, mijn God, acht ik het voor een grote weldaad, van die gaven niet veel te bezitten, waardoor men uitwendig schittert, en bij de mensen lof en eer bekomt; zodat iemand, die de ellende en verworpenheid van zijn eigen persoon aanschouwt, geenszins daarover zwaarmoedig, bedroefd, of kleinmoedig mag zijn, maar eerder daar troost en groter blijdschap in moet vinden. Want Gij, o God, hebt de armen, de nederigen en die naar de wereld veracht waren, tot uw huisgenoten en vrienden verkoren. Getuigen hiervan zijn uw Apostelen, welke Gij tot vorsten over gans de wereld hebt aangesteld [Ps. 47:17]. Zij hebben op deze wereld geleefd zonder klagen, zeer ootmoedig, zeer eenvoudig, zonder enig arglist of bedrog; zodanig dat zij zeer verheugd waren om uw Naam te lijden [Hand. 5:16], en dat, waar de wereld een gruwel aan heeft, met grote liefde omhelsden.

5. Niets moet meer vreugde baren aan die U bemint, en uw weldaden erkent, dan de vervulling van uw heilige wil, en het welbehagen van uw eeuwige raadsbesluiten. Hij moet daarin zoveel tevredenheid en troost vinden, de hij zo gaarne de minste wil zijn als een ander wenst de meeste te wezen. Ja, hij moet zo tevreden zijn op de laatste plaats als op de eerste; hij moet zo gaarne in deze wereld versmaad en verworpen zijn, en beroofd zijn van naam en faam om U, als geacht en geëerd te wezen boven alle anderen. Want uw wil, en de liefde tot uw eer, moet alles te boven gaan en moet Hem meer troosten en behagen, dan alle hem gegeven of nog te geven weldaden.

Hoofdstuk 23. Over de vier vereisten van grote zielenvrede

1. Christus. Zoon! Nu zal Ik u de Weg van de vrede en de ware vrijheid des harten leren.

2. De ziel. Doe dat, o Heer, want het is mij lief dat te horen.

3. Christus. Zoon, tracht liever de wil van een ander te doen dan de uwe. Tracht altoos eerder min te hebben dan meer. Zoek altoos de laatste plaats, en achter eenieder gesteld te zijn. Wens altijd en bid dat Gods wil geheel in u volbracht worde. Zie, een mens die aldus leeft, komt in het land van vrede en rust.

4. De ziel. Heer, deze uw les is kort; maar zij bevat in zich een grote volmaaktheid. Zij is kort van woorden; maar rijk van zijn en overvloedig in vruchten. Kon ik die getrouw onderhouden, ik zou zo licht niet ontsteld zijn. Want zo dikwijls als ik mij ongerust en bezwaard gevoel, bevind ik dat ik van deze leer afgeweken ben. Maar Gij, die alles vermoogt, en immer de voortgang der zielen zoekt, vermeerder in mij uw genade, opdat ik uw lering moge nakomen en mijn zaligheid bewerken. Gebed tegen kwade gedachten.

5. O mijn Heer en mijn God! Wijk van mij niet af: o God! Haast U om mij te helpen [Ps. 70:12]; want in mij zijn velerlei gedachten en grote angsten opgestaan, die mijn ziel ontstellen. Hoe zal ik daar ongekwetst doorkomen; hoe zal ik ze overwinnen?

6. Ik zal, zegt de Heer! Gelijk Gij zegt, u voorafgaan, en de hoogmoedigen der aarde vernederen. Ik zal de deuren van de kerker openen, en u verholen geheimen leren kennen [Is. 45:2].

7. Doe, o Heer, gelijk Gij zegt, en dat alle kwade gedachten van uw aanschijn wegvliegen [Os. 67:1]. Het is mijn hoop, en mijn enige troost tot U mijn toevlucht te nemen in alle lijden, op U te vertrouwen, U uit de grond van mijn hart te aanroepen, en uw troost lankmoedig af te wachten.

Gebed om verlichting van de geest

8. Verlicht mij, o goede Jezus, door de klaarheid van het inwendig licht, en verdrijf alle duisternis uit de woning van mijn hart. Bedwing de aanhoudende verstrooidheid van mijn gedachten, en verjaag de bekoringen, die mij geweldig aanranden. Strijd krachtig met mij, en overwin die wilde roofdieren, ik zeg de verlokkende begeerlijkheden en kwade lusten, opdat er vrede moge zijn in uw sterkte [Ps. 121:7], en uw lof weerklinke in uw heilige tempel, dat is, in een rein geweten. Gebied aan winden en tempeesten; zeg tot de zee: bedaar; en tot de noorderwind: houd op met razen; en daar zal grote stilte wezen [Marc. 4:39].

9. Zend uw licht en uw waarheid [Ps. 92:3], opdat zij de aarde beschijnen: want ik ben een duistere en ijdele aarde, totdat Gij mij verlicht. Stort uw genade uit van boven, besproei mijn hart met hemelse dauw; verleen de wateren van godsvrucht om deze dorre aarde te bevochtigen, opdat zij goede en rijpe vruchten voortbrenge. Wil mijn hart verheffen, dat door de last der zonde is neergedrukt, en keer al mijn begeerten naar het hemelse, opdat, na de hemelse zoetheid gesmaakt te hebben, het mij walge aan het aardse nog te denken.

10. Trek mij tot U, en verlos mij van alle troost der schepselen, die niet langer duurt: want geen schepsel kan mijn begeerte verzadigen, noch mijn hart tevreden stellen. Verenig mij met U, door de onbreekbare band der liefde, want Gij alleen zijt genoeg aan de minnende ziel, en zonder U is alles ijdelheid.

Hoofdstuk 24. Dat men het nieuwsgierig onderzoeken omtrent andermans leven moet vermijden

1. Christus. Zoon, wil niet nieuwsgierig zijn, noch u bekommeren met ijdele zorgen. Wat gaat u dit of dat aan? Volg Mij [Joh. 21:22]. Wat is er u aan gelegen, of deze zus of zo is of hij dit of dat doet of spreekt? Gij moet voor anderen niet verantwoorden: maar gij zult voor uzelf niet verantwoorden: maar gij zult voor uzelf rekenschap geven. Waarmede bekommert gij u dan? Zie, Ik ken alle mensen en zie alles wat onder de zon plaats grijpt; Ik weet hoe het met eenieder gaat, wat hij denkt, wat hij begeert, en tot wat einde zijn inzicht strekt. Daarom moet men Mij alles overlaten: wat u aangaat, houd u in vrede, en laat de woelige woelen, zoveel hij wil. Want al wat hij doet of zeggen zal, zal op hem komen, want niemand kan Mij bedriegen.

2. Wees niet bezorgd voor de schaduw van een grote naam, noch om de vriendschap van velen, of om de bijzondere genegenheid der mensen. Want al die dingen baren verstrooidheid en grote duisternis in het hart. Ik zou gaarne u mijn woord toespreken en u het verscholene openbaren, indien gij op mijn bezoek altoos aandachtig waart, en bereid om Mij de deur van uw hart te openen. Wees voorzichtig, waak in vrome gebeden [1 Petr. 4:7] en verneder u in alles.

Hoofdstuk 25. Over de duurzame vrede des harten, en waarin de ware voortgang

1. Christus. Zoon! Ik heb gezegd: Ik laat u in mijn vrede, Ik geef u mijn vrede; niet gelijk de wereld die geeft, geef Ik hem u [Joh. 14:27]. Alle mensen zoeken de vrede, maar niet allen zijn bezorgd om te onderhouden, wat tot ware vrede leidt. Mijn vrede is met de ootmoedigen en de zachtmoedigen van hart [Mat. 11:29]. Uw vrede zal bestaan in grote lijdzaamheid. Indien gij naar Mij luistert, en mijn lering volgt, zult gij grote vrede kunnen genieten.

2. De ziel. Wat heb ik dan te doen? 3. Christus. Let in alle dingen op uzelf, wat gij doet en wat gij zegt. Dat altoos uw mening zij om Mij alleen te behagen, en om buiten Mij niets te begeren of te zoeken. Oordeel ook niet lichtvaardig de woorden of werken van andere mensen; bemoei u niet met wat u niet werd opgedragen; zo zal het kunnen geschieden dat gij weinig of zelden verontrust wordt. Maar nooit enige ontsteltenis gevoelen, nooit enige kwelling van ziel of lichaam lijden, dit is de staat van het tegenwoordig leven niet, maar de staat van het eeuwig geluk. Laat u dan niet voorstaan de ware vrede gevonden te hebben, wanneer gij geen zwarigheid gevoelt; of dat dan alles welgaat, als gij niemand tegenstreeft; of dat gij dan volmaakt zijt, wanneer alles geschiedt naar uw begeerte. Houd u ook dan niet voor iets groots of voor Gods bijzondere lieveling wanneer gij grote zoetheid in de godsvrucht gevoelt: want daaraan wordt de ware minnaar der deugd niet gekend, of daarin bestaat de voortgang en de volmaaktheid van de mens niet.

4. De ziel. Waarin dan, Heer? 5. Christus. In uzelf uit geheel uw hart op te dragen aan de wil van God; in uzelf niet te zoeken, zomin in het klein als in het groot, noch in de tijd, noch in de eeuwigheid; zodat gij alles met hetzelfde oog aanziende, en in een juiste schaal wegende, mij gelijkelijk bedankt in voor- en tegenspoed. Indien gij zo kloek en lankmoedig zijt in de hoop, dat, bij ‘t ontberen van de inwendige troost, gij dan nog uw hart bereidt om zwaardere kwellingen te lijden, en uzelf niet verontschuldigt alsof gij niet zoveel verdiendet te lijden; maar dat gij in al wat u overkomt, mij voor rechtvaardig en heilig houdt: dan wandelt gij in de rechte en ware weg van vrede, en dan moogt gij een vaste hoop hebben, dat gij mijn aanschijn in de volle vreugde zult wederzien [Job 33:26]. Indien gij tot een volkomen verachting van uzelf gekomen zijt, weet dan dat gij de vrede zo overvloedig zult genieten als het in dit ellendig leven mogelijk is.

Hoofdstuk 26. Over de grote waarde van een vrij gemoed, dat men eer bekomt door het smeekgebed dan met het lezen

1. De ziel. Heer! Het is een werk van grote volmaaktheid, nooit te verflauwen in de zuivere begeerte der hemelse dingen, en in het midden der wereldse bekommernissen voort te gaan alsof men er geen had: niet zoals een ongevoelig mens, maar uit een zekere vrijheid des harten, omdat men aan geen schepsel uit ongeregelde liefde gehecht is.

2. Ik bid U dan, o genadige Heer, verlos mij van de zorgen dezer wereld, opdat ik er niet in verwarre; van de noodwendigheden van het lichaam, opdat ik niet gevangen worde door de zinnelijkheid; van alle beletselen der ziel, opdat ik niet door bezwaren gebroken bezwijke. Ik spreek niet van zulke dingen, die de wereldse ijdelheid met volle begeerte zoekt; maar van die ellenden, welke, als een gevolg van de algemene vloek over de stervelingen, mij, uw dienaar, bezwaren, en beletten de vrijheid van geest te genieten, zo dikwijls het lust.

3. O mijn God, onuitsprekelijke zoetheid, verkeer voor mij in bitterheid alle lichamelijke troost, die mij aftrekt van de liefde tot de eeuwige goederen en mij tot zonde lokt door de aanblik van tijdelijk goed of vermaak. Laat mij niet overwonnen worden, o mijn God, door vlees en bloed; laat de wereld met haar kortstondige roem mij niet bedriegen, of de duivel met zijn met zijn arglistigheid mij verschalken. Geef mij sterkte om te wederstaan, geduld om te lijden, standvastigheid om te volharden. Geef mij, in plaats van al de wellusten dezer wereld, de zoete zalving van uw geest, en in plaats van de aardse liefde, de liefde voor uw naam.

4. Zie, spijs, drank, klederen en andere hulpmiddelen, tot onderhoud van het lichaam, strekken tot last aan een vurige ziel. Verleen mij, zulke verkwikkingen matig te gebruiken, en mij daaraan niet te hechten door te grote begeerte. Men mag niet alles afschudden, want de natuur moet haar nooddruft hebben, doch overvloed of zinnelijk vermaak te zoeken, dit verbiedt uw heilige wet; want anders zou het vlees tegen de geest weerspannig worden. Dus bid ik U, dat uw hand mij in dit alles leide, en mij lere in alles matig te zijn.

Hoofdstuk 27. Dat eigenliefde allermeest van het hoogste goed verwijdert

1. Christus. Zoon, gij moet u geheel aan Mij geven, en voor uzelf niets behouden. Weet dat de liefde tot uzelf u meer hindert dan enige zaak ter wereld. Volgens de liefde en neiging, die gij hebt, zult gij aan iedere zaak min of meer gehecht zijn. Is uw liefde zuiver, eenvoudig en wel geregeld, zo zult gij aan niets gekluisterd liggen. Begeer niet, wat gij niet moogt bezitten. Wil ook niet bezitten, wat u kan hinderen en u de vrijheid des harten benemen. Het is wonder, dat gij u niet uit de grond van uw hart geheel aan Mij overgeeft, met alles wat gij kunt wensen of bezitten.

2. Waarom wordt gij gekweld met ijdele droefheid? Waarom u vermoeid met onnodige zorgen? Stel u geheel in mijn wil, en gij zult geen nadeel lijden. Indien gij dit of dat verlangt, en hier of daar wilt zijn, om uw gemak of om meer uw eigen wil te hebben, zo zult gij nooit gerust van hart, noch vrij van kommer zijn, want in alle dingen zult gij een gebrek vinden, en op alle plaatsen iemand die u tegenstreeft.

3. Het helpt dan weinig uitwendige dingen te bekomen of te vermeerderen; het is veel beter die te versmaden, en met wortel uit te roeien. Dit moet gij niet alleen verstaan van schatten en rijkdommen, maar ook van het streven naar eer en ijdele lof, want al deze dingen gaan voorbij met de wereld. De plaats bevrijdt weinig, als de geest van ijver ontbreekt; en de vrede, die uitwendig gezocht wordt, zal niet lang duren, als de staat des harten de ware grondslag mist; dat is, indien gij in Mij niet berust, kunt gij u wel verplaatsen, maar uw lot niet verbeteren. Want bij de eerste gelegenheid, die er voorkomt, zult gij vinden, wat gij hebt willen ontvluchten, ja, nog erger. Gebed om zuiverheid der harten en hemelse wijsheid

4. Versterk mij, o God, door de genade van de Heilige Geest. Geef dat de kracht, in de inwendige mens versterkt worde [Ef. 3:16] en mijn hart zich ontdoe van alle onnuttige zorg en angst, en mij niet meer late vervoeren door de begeerlijkheid van aardse dingen, gering of kostbaar; maar dat ik alle dingen aanzie als vergankelijk, en mijzelf als moetende met hen voorbijgaan. Want niets is onbestendig onder de zon, ‘t is alles ijdelheid en kwelling des geestes [Eccl. 1:14]. O hoe wijs is hij, die het alzo beschouwt!

5. Geef mij ook, o Heer, de hemelse wijsheid, opdat ik lere U boven alles te zoeken en te vinden, boven alles te smaken en te beminnen verder alle dingen aan te zien gelijk zij in waarheid zijn, volgens ordening van uw wijsheid. Leer mij met voorzichtigheid de vleier vermijden, de tegenkanter geduldig verdragen; want het is grote wijsheid, zich niet te laten bewegen door alle woorden, en niet te luisteren naar bedrieglijke vleitaal; want alzo gaat men veilig voort op de ingeslagen weg.

Hoofdstuk 28. Goede raad tegen kwaadsprekers

1. Christus. Zoon! Bedroef of ontstel u niet, wanneer sommige mensen kwaad van u denken, en zeggen wat gij niet gaarne hoort. Want gij moet van uzelf nog erger denken, en niemand voor zwakker houden dan u. Indien gij inwendig voor God wandelt, zult gij de voorbijvliegende woorden er mensen niet veel achten. Het is geen kleine wijsheid stil te zwijgen in de kwade tijden, en inwendig zich tot Mij te keren, zonder ontsteld te worden door het oordeel der mensen.

2. Stel uw vrede niet in de gevoelens of de woorden der mensen; want of zij kwalijk of goed gevoelen van u hebben, gij blijft daarom niet minder die gij zijt. Waarin is de ware vrede en ware roem anders te vinden dan in Mij? En die de mensen niet zoekt te behagen of vreest te mishagen, zal grote vrede genieten. Uit de ongeregelde liefde en ijdele vrees ontstaat alle onrust des harten en verstrooidheid der zinnen.

Hoofdstuk 29. Hoe men in tegenspoed God moet aanroepen en zegenen

1. De ziel. Dat uw Naam in eeuwigheid gezegend zij, Heer? Die mij deze bekoring en deze kwelling hebt willen laten overkomen. Ik kan ze niet ontvluchten, maar ik word genoodzaakt tot U mijn toevlucht te nemen; opdat ik door uw hulp deze kwelling tot mijn goed moge keren. Heer! Zie, ik ben nu in het lijden, en mijn hart is ontsteld; ik word op deze stond door de bekoring zeer geplaagd. O lieve Vader! Wat zal ik nu zeggen? Zie, ik ben bevangen met grote schrik. Red mij in dit uur. Maar daarom ben ik in dit uur gekomen [Joh. 12:27], opdat Gij zoudt verheerlijkt worden met mij te verlossen, nadat ik zeer diep vernederd ben geweest. Heer, dat het U toch believe mij te redden [Ps. 39:14]: want wat kan ik, arme mens, doen, en waar wil ik heen zonder U? O Heer! geef mij ook ditmaal geduld. Help mij, o God! En ik zal niet vrezen, hoezeer ik ook bezwaard worde.

2. En wat zal ik intussen zeggen? Heer, dat uw wil geschiede [Mat. 26:42]; ik heb al te zeer verdiend alzo verdrukt en bezwaard te worden. Het past mij dan ook dit te verdragen: en ach! Of ik het verduldig mocht doen, totdat de storm voorbij zij, en het beter met mij ga! Uw almachtige hand zal ook deze bekoring van mij wegnemen, en haar geweld matigen, opdat ik niet geheel bezwijke: gelijk Gij tevoren zo dikwijls met mij gedaan hebt, o mijn God, mijn barmhartigheid! [Ps. 58:18] En hoe moeilijker het voor mij is, hoe lichter voor U deze verandering is, die voortkomt van de rechterhand van den Allerhoogste [Ps. 67:2].

Hoofdstuk 30. Dat wij Gods hulp moeten afsmeken en op de terugkeer van zijn genade vertrouwen

1. Christus. Zoon! Ik ben de Heer, die sterkte geeft in de dag der bekoring [Nahum. 1:7]. Kom tot mij als het u niet welgaat. Wat allermeest de hemelse troost belet, is, dat gij u te laat tot het gebed begeeft. Want alvorens Mij met aandrang te bidden, zoekt gij elders troost, en uw vermaak in uitwendige dingen. En daarbij komt het dat alles weinig baat, totdat gij bekent dat Ik de Redder ben van wie op Mij hopen [Ps. 16:7], en dat er buiten Mij geen krachtige hoop is, geen nuttige raad, geen duurzaam geneesmiddel. Maar nu gij weder adem schept na de storm, herneem uw moed in het licht van mijn barmhartigheden: want Ik ben nabij, zegt de Heer, om alles te herstellen, niet alleen volkomen, maar overvloedig en bovenmate.

2. Is er voor Mij wel iets moeilijk om te doen? [Jer. 32:27] Of zal Ik gelijk zijn aan iemand die gelooft en niet volbrengt? [Num. 23:9] Waar is uw geloof? Sta vast en volhard. Wees lankmoedig en manhaftig: de troost zal u op tijd toekomen. Wacht op Mij, wacht, Ik zal komen en u genezen. Een beproeving is het die u kwelt; een ijdele vrees, die u verschrikt. Waartoe dient al die bezorgdheid voor de onzekere toekomst? Niet dan om uw droefheid te vermeerderen. Iedere dag heeft aan zijn eigen leed genoeg [Mat. 6:34]. Het is zeer ijdel en dwaas, bedroefd te zijn of verblijd over de toekomstige dingen, die misschien nooit zullen gebeuren.

3. Het is toch menselijk door zulke inbeeldingen ontsteld te worden, en een teken van kleinmoedigheid, als men zo licht bewogen en verleid wordt door het inblazen van de vijand. Want het is hem onverschillig, of hij iemand met ware of met valse voorstellingen verleidt en bedriegt; of hij iemand overwint door liefde voor het aanwezige of door vrees voor het toekomstige. Wees dan niet ontsteld of bevreesd van hart [Joh. 17:27]. Gelooft in Mij, en heb vertrouwen in mijn barmhartigheid. Als gij meent dat gij van Mij verwijderd zijt, dan ben ik dikwijls het dichtst nabij. Als gij meent dat bijna alles verloren is, dan is het dikwijls de tijd om veel te verdienen. Het is niet al verloren, omdat een zaak verkeerd uitvalt. Gij moet niet oordelen volgens de indruk, die gij tegenwoordig gevoelt, of gij moogt de zwarigheid, van waar die ook moge komen, zo diep in het hart niet ontvangen, of er u aan overgeven, alsof er geen hoop ware van daaruit te geraken.

4. Wil niet denken, dat gij geheel verlaten zijt, als is het, dat Ik u voor een tijd enige kwelling toezend of u de vertroosting onttrek; want zo gaat men tot het rijk der hemelen. En het is voor u en voor al mijn dienaren ongetwijfeld voordeliger, door tegenspoed geoefend te worden, dan alles naar uw begeerte te hebben. Ik ken de verborgen gedachten, en Ik weet, dat het voor uw zaligheid zeer dienstig is, dat gij somtijds in dorheid en zonder vertroosting gelaten wordt, opdat gij u niet zoudt verheffen in de vooruitgang, en uzelf zoeken te behagen in wat gij niet zijt. Hetgeen Ik gegeven heb, mag Ik ontnemen, en ook weergeven als het Mij belieft.

5. Als Ik iets geeft, dan blijft het mijne; als ik het afneem, neem Ik het uwe niet; want alle goede en volmaakte gift komt van Mij [Jac. 1:17]. Indien Ik u enige zwarigheid of tegenspoed overzend, weest niet gestoord of laat de moed niet zinken. Ik kan in een stond u verlichten en alle zwarigheid in blijdschap verkeren. En wanneer Ik alzo met u handel, blijf Ik rechtvaardig en waard hoog geprezen te worden.

6. Indien gij wijs zijt, en naar waarheid oordeelt, zo zult gij in tegenspoed niet kleinmoedig zijn, maar eerder zult gij u verblijden en Mij bedanken. Ja, dit alleen zoudt gij voor ware blijdschap moeten rekenen, dat Ik u niet spare: maar door het lijden beproeve [Job. 6:10]. Eertijds heb Ik tot mijn discipelen gezegd: Gelijk de Vader Mij bemind heeft, zo bemin Ik u [Joh. 15:12]. En deze discipelen heb Ik waarlijk niet gezonden tot tijdelijke vreugde, maar tot strijden en lijden; niet tot ereambten, maar tot versmadelijkheden; niet tot ledigheid, maar tot arbeid; niet om te rusten, maar om vele vruchten te vergaderen in lijdzaamheid. Zoon! Wil deze woorden altijd gedenken.

Hoofdstuk 31. Men moet elk schepsel versmaden om de Schepper te kunnen vinden

1. De ziel. Heer! Ik heb nog grotere genaden nodig, indien ik zover wil komen dat noch mens, noch enig schepsel, mij zou kunnen hinderen. Want zolang mij nog enige zaak gebonden houdt, kan ik niet vrij tot U opvliegen. Hij had het verlangen om vrij te vliegen die kon zeggen: Wie zal mij vleugelen als van een duif geven, opdat ik opwaarts vliege en ruste? [Ps. 64:7] Wat is er rustiger dan de blik van een eenvoudige? En wat is vrijer dan een mens, die niets verlangt op aarde? Wij moeten dan boven alle schepselen omhoogvaren, onszelf volkomen verlaten, en ons in de geest verheffen, om te bemerken dat Gij, de Schepper van alles, niets gemeen hebt met enig van uw schepselen. En zolang iemand niet gans ontbonden is van alle schepselen, zal hij zijn aandacht niet onbelemmerd op het goddelijke kunnen vestigen. Daarom vind men zo weinige mensen, die de geest der beschouwing hebben: omdat er zo weinigen zijn, die zich volkomen kunnen losmaken van de schepselen en van al het vergankelijke.

2. Daartoe is er een grote genade nodig, die de ziel oplicht, en boven haarzelf opvoert. En zolang de mens in de geest niet aldus verheven is, onthecht van alle schepselen, en geheel verenigd met God, zolang is al wat hij bezit, weinig te achten. Hij zal lang klein zijn en tot de aarde geneigd blijven. Die buiten het enige, oneindige, en eeuwige Goed niets voor groot acht. Alles wat God niet is, dat is nietigheid, en moet voor nietigheid gehouden worden. Daar is groot verschil tussen de wijsheid van een verlicht en godvruchtig mens, en de wetenschap van een leergierig en geletterd geestelijke. De wijsheid die van boven komt en door God zelf wordt ingestort, is veel edeler dan die welke met moeite door menselijk verstand bekomen wordt.

3. Men vindt er velen, die naar de beschouwing verlangen; maar zij zoeken niet te beoefenen wat daartoe nodig is. Het is ook een groot beletsel dat men zich ophoudt met uitwendige en zichtbare dingen, en weinig werk maakt van de volmaaktste versterving. Ik weet niet wat het is, noch door welke geest wij geleid worden, noch wat wij voorwenden, wij die naar de uiterlijke schijn geestelijke mensen heten; dat wij door zoveel arbeid en zorg nietige en vergankelijke dingen najagen, terwijl wij zelden of nooit met volkomen ingetogenheid van zinnen aan onze inwendige staat denken.

4. Helaas! Als wij een weinig ingekeerd zijn, lopen wij aanstonds weer naar buiten; en zo onderzoeken wij nooit onze werken met naarstigheid. Wij zien niet na, waartoe onze genegenheden zich verlagen en betreuren niet dat al onze werken zo onrein zijn. Alle vlees had zijn weg bedorven [Gen. 6:12] en daarom zond God de grote watervloed. Aangezien dan onze inwendige neiging zeer bedorven is, zo moeten onze werken, die er uit volgen, als het teken van onze inwendige krachteloosheid noodzakelijk ook bedorven zijn. De vrucht van een goed leven komt voort uit een zuiver hart.

5. Men vraagt wel hoeveel iemand gedaan heeft; maar hoeveel deugd er in zijn daden is, daarop wordt niet nauwkeurig gelet. Men vorst na of iemand kloekmoedig, rijk, schoon en bekwaam is, of hij een goed zanger, een goed schrijver of werkman is; maar men vraagt zelden of hij arm van geest is, geduldig en zachtmoedig, of hij godvruchtig en ingekeerd is. De natuur ziet naar het uitwendige van de mens, maar de genade keert zich altijd tot het inwendige. De natuur bedriegt zich dikwijls, maar de genade stelt haar hoop op God, opdat zij niet bedrogen worde.

Hoofdstuk 32. Over de zelfverloochening en de verzaking van alle begeerlijkheid

1. Christus. Zoon, gij kunt de volkomen vrijheid niet bekomen, tenzij gij uzelf geheel verloochent. Want allen, die zichzelf zoeken en beminnen, zijn als geboeid; zij zijn vol kwade driften; nieuwsgierig her- en derwaarts lopende; zij zoeken altijd hun gemak, en niet wat Mij aangenaam is; zij beramen dikwijls en beginnen wat geen stand kan houden. Want alle dingen, die uit God niet komen, moeten vergaan. Onthoud deze korte maar diepzinnige woorden: Verlaat alles en gij zult alles vinden. Verzaak alle begeerlijkheid en gij zult troost vinden. Overleg dit dikwijls in uw gemoed, en als gij het volbracht zult hebben, zult gij er de waarheid van begrijpen.

2. De ziel. Heer! Dit is geen werk van een dag, noch kinderspel: al de volmaaktheid van het geestelijk leven is in die korte woorden opgesloten.

3. Christus. Zoon! Gij moet u niet laten afschrikken, of niet terstond kleinmoedig worden, als gij hoort spreken van de weg der volmaaktheid; maar eerder opgewekt worden tot het hogere of ten minste met een grote begeerte daarnaar verlangen. Och, ware het met u zo gesteld en waart gij zover gekomen, dat gij uzelf niet meer beminde, maar eenvoudig wist te gehoorzamen op mijn wenk, of op die van de overste, die Ik over u gesteld heb, dan zoudt gij Mij zeer behagen, en zou geheel uw leven in blijdschap en ware vrede voorbijgaan. Nog veel hebt gij te verlaten, en indien gij er om mijnentwil niet van afziet, zult gij nooit bekomen wat gij van Mij begeert. Ik raad u, koop van Mij goud door het vuur beproefd [Apoc. 3:18], opdat gij rijk wordt, dat is te zeggen; de hemelse wijsheid, die al het aardse met voeten treedt. Versmaad daarvoor alle aardse wijsheid, alle menselijk opzicht, en eigenbehagen.

4. Ik zeg u, verwissel het grote en kostbare in de ogen der mensen, voor het geringere. Want de ware wijsheid des hemels, die geen groot gevoelen van zichzelf heeft, en geen verheffing zoekt op aarde, is nu zeer klein geacht en bijna gans vergeten: velen prijzen met haar de mond, maar door hun leven wijken zij er van af. Nochtans is zij die kostbare parel [Mat. 13:46], voor velen verborgen.

Hoofdstuk 33. Over de onstandvastigheid des harten, en de plicht om ons einddoel in God te stellen

1. Christus. Zoon, vertrouw niet veel op uw stemming van dit ogenblik, want die kan spoedig veranderen. Zolang gij leeft, zult gij aan verandering onderhevig zijn, en dit met of tegen uw wil; nu blijgemoed, dan droevig; nu gerust, dan ongerust; nu godvruchtig, dan zonder godsvrucht; nu naarstig, dan traag; nu ernstig, dan lichtzinnig. Maar de wijze, die in ‘t geestelijke wel geoefend is, verheft zich boven al dat wisselvallige. Hij geeft geen acht wat hij in zijn gemoed gevoelt, of van welke zijde de wind der ongestadigheid blaast; maar hierop, dat zijn ziel met volle krachtinspanning naar het voorgeschreven en gewenste doel vooruitga. En zo is het dat hij in het midden van allerhande lotswisselingen op Mij alleen zijn mening en inzichten stellende, onwrikbaar en altoos een en dezelfde blijft.

2. En hoe zuiverder het oog der mening is, hoe standvastiger men te midden der menigvuldige stormen wandelt. Maar dat oog wordt in velen verduisterd, omdat men zich licht keert tot iets vermakelijks dat zich voordoet. Want zelden wordt er iemand gevonden, die gans vrij is van de vlek der zelfzucht. Zo kwamen eertijds de Joden te Bethanië tot Maria, en Martha, niet voor Jezus alleen, maar tevens om Lazarus te zien. [Joh. 12:9] Men dient dus het oog van zijn mening te zuiveren, opdat het eenvoudig en oprecht weze, en het tussen allerhande voorvallen en veranderingen tot Mij te sturen.

Hoofdstuk 34. Wie God bemint, vindt bij alles en boven alles in Hem zijn genoegen

1. De ziel. Ziedaar mijn God en mijn Al! Wat wil ik mee, wat kan ik gelukkigers wensen? O troostrijk en zoet woord! Maar voor hem die het Woord bemint, niet de wereld en wat in de wereld is [1. Joh. 2:15]. Mijn God en mijn Al! Dit is dikwijls genoeg gezegd voor die het verstaat; en het dikwijls herhalen, is genoegzaam aan die bemint. Want daar Gij, o Heer! Tegenwoordig zijt, is alles aangenaam; maar waar gij niet zijt, is alles verdrietig. Gij maakt onze harten gerust, Gij verleent grote vrede en feestvreugde. Gij maakt dat men zich alles laat welgevallen, en in alle dingen U love; zonder U kan niets lang behagen; maar om ergens smaak en genoegen in te bekomen, moet er uw genade bij wezen, en het zout van uw wijsheid het bereiden.

2. O Heer, die U smaakt, wat zal er hem smakeloos zijn? En iemand, die geen smaak in U heeft, wat zal hem aangenaam kunnen wezen? Maar de wijzen van deze wereld, en de vleselijke gezinden, vergaan in hun wijsheid; want in de wereld is niets dan ijdelheid, en in het vlees niets dan de dood. Maar zij, die U volgen door het versmaden van de wereld en door de versterving van het vlees, zijn waarachtig wijs; want zij gaan van de ijdelheid tot de waarheid over, en van de vleselijkheid tot de geest. Zulke mensen vinden smaak in God, en het goed dat zij in de schepselen vinden, wenden zij aan tot lof van hun Schepper. Nochtans is er een verschil, een groot verschil tussen de smaak van de Schepper en het schepsel, van de eeuwigheid en de tijd, van het ongeschapen licht en het ontstoken licht.

3. O eeuwig licht, dat alle geschapen lichten oneindig te boven gaat: schiet uw stralen uit van de hemel, en dat zij het binnenste van mijn hart doordringen. Zuiver, verblijd, verlicht en verlevendig mijn ziel met al haar krachten, opdat zij zich met u verenige in juichende verrukking. Ach! Wanneer zal het gelukkig en wenselijk uur komen, dat Gij mij zult verzadigen door uw tegenwoordigheid, en mij alles zijn in alle dingen? Want zolang dit mij niet verleend wordt, zal mijn blijdschap niet volkomen wezen. Helaas, de oude mens leeft in mij, hij is nog niet geheel gekruisigd, niet volkomen dood. Hij staat nog krachtig op tegen de geest: hij voert nog inwendig strijd, en laat het rijk van mijn ziel geen rust.

4. Maar Gij, o Heer! Die heerschappij hebt over de zee, en het geweld van haar baren stilt, sta op, kom mij te hulp [Ps. 88:10]. Verstrooi de volkeren die oorlog zoeken [Ps. 67:32], en verplet ze door uw kracht. Ik bid U, toon uw wonderwerken, en doe de macht van uw rechterarm uitschijnen [Judith 9:2]; ik heb anders geen hoop noch toevlucht dan in U, mijn Heer en mijn God!

Hoofdstuk 35. In dit leven is men niet beveiligd tegen bekoringen

1. Christus. Zoon, gij zijt in dit leven nooit veilig; maar zolang gij leeft zullen u geestelijke wapenen nodig zijn. Gij wandelt in het midden der vijanden; van alle kanten wordt gij bevochten. Indien gij u dan niet gedurig dekt met het schild van verduldigheid, zult gij niet lang ongewond blijven. Daarenboven, indien gij uw hart niet vast op Mij stelt, met de vaste wil van alles uit liefde tot Mij te lijden, zo zult gij het geweld der bekoring niet uitstaan, noch de palmtak der gelukzaligen bekomen. Gij moet dan kloekmoedig door alles heen dringen, en grote kracht gebruiken tegen alle wederstand. Want het Manna wordt de overwinnaar gegeven [Apoc. 2:17], en voor de lafhartige is er vele ellende bereid.

2. Indien gij rust zoekt in dit leven, hoe dan zult gij hiernamaals tot de eeuwige rust komen? Bereid u niet tot veel rust, maar tot veel verduldigheid. Zoek de ware vrede niet op aarde, maar in de hemel; niet bij de mensen of de andere schepselen, maar in God alleen. Ter liefde van God moet gij alles gaarne ondergaan: arbeid, pijnen, bekoringen, kwellingen, benauwdheden, armoede, ziekten, opspraak, verwijten, vernederingen, schande, berispingen, versmadingen. Deze dingen helpen tot de deugd; deze beproeven de navolger van Christus; deze bereiden de hemelse kroon. Voor kortstondige arbeid zal ik eeuwig loon geven, en van voorbijgaande schande oneindige glorie.

3. Meent gij altijd geestelijke vertroostingen te hebben, als gij ze verlangt? Mijn heiligen hebben die niet altijd gehad, maar integendeel veel zwarigheden, velerlei bekoringen en grote verlatenheid. Doch zij zijn in alles verduldig geweest, en hebben hun betrouwen meer op God dan op zichzelf gesteld, gedenkende dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet te achten is bij de toekomende glorie [Rom. 8:18], welke er door verdiend wordt. Wilt gij terstond hebben wat velen nauwelijks na macht van tranen en zware arbeid bekomen hebben? Verwacht de Heer, gedraag u mannelijk [Ps. 26:14], en wordt gesterkt; mistrouw niet, wijk niet af: maar geef leven en lichaam edelmoedig ten beste voor de glorie van God. Ik zal het u ten volle vergelden, en Ik zal met u wezen in al uw lijden.

Hoofdstuk 36. Men moet de ijdele oordelen der mensen niet vrezen

1. Christus. Zoon, stel de rust van uw hart vast in de Heer, en vrees de oordelen der mensen niet, wanneer uw geweten van uw onschuld getuigt. Het is goed en zalig alzo te lijden, en dit zal ook niet zwaar vallen aan een ootmoedig hart dat meer op God dan op zichzelf betrouwt. De mensen zeggen veel, zeer veel; en daarom is er weinig geloof aan te geven. Het is ook onmogelijk allen te voldoen. Alhoewel Paulus getracht heeft eenieder te behagen in de Heer, en alles voor allen geworden is [1 Kor. 9:22], nochtans achtte hij het voor de minste, voor de vierschaar der mensen te worden geoordeeld [1 Kor. 4:3].

2. Hij heeft zijn best gedaan om anderen te stichten, en aan hun zaligheid gearbeid zoveel in zijn macht was; maar hij heeft niet kunnen beletten dat hij door sommige mensen veroordeeld en belasterd werd. Daarom heeft Hij zijn Hemelse Vader alles aanbevolen, wie alles bekend is; en heeft zichzelf door geduld en ootmoed gewapend tegen kwaadsprekende tongen, en tegen de ijdele en leugenachtige vermoedens van hen die alles naar willekeur uitbrachten. Nochtans heeft hij somtijds zich verantwoord, opdat de kranken door zijn stilzwijgen niet verergerd zouden worden.

3. Wie zijt gij dat gij vreest voor een sterfelijk mens? [Is. 51:12] Heden is hij, en morgen ziet men hem niet meer. Vrees God, en gij zult voor het schrikbarende van mensen niet beven. Wat kan een mens u doen met al zijn woorden en lasteren? Hij hindert zich erger dan u; en hij zal Gods woord niet ontgaan, wie hij ook zijn moge. Wat u betreft, heb God voor ogen, en wil nergens over twisten of klagen. Al schijnt gij nu te bezwijken, en onverdiend enige beschaamdheid te lijden, wil u daarom niet ontstellen, en verminder uw kroon niet door onlijdzaamheid. Maar wend liever uw ogen tot Mij in de hemel; tot Mij, die machtig ben u te verlossen uit alle beschaming en ongelijk, en aan eenieder te geven volgens zijn werken [Rom 2:6].

Hoofdstuk 37. Men moet zichzelf volledig en zelf aan God overgeven, om de vrijheid des harten te bekomen

1. Christus. Zoon, verlaat uzelf, en gij zult Mij vinden. Wees zonder voorkeur, sta alle eigendom af, en gij zult gedurig winst doen. Want zohaast gij uzelf zonder wederhouding aan Mij overgeeft, zal u nog overvloediger genade gegeven worden.

2. De ziel. Heer, hoe dikwijls moet ik mij overgeven en waarin mij onderwerpen?

3. Christus. Altijd en in alle stonden, zo in grote als in kleine dingen. Ik maak geen uitzondering, maar Ik wil dat Ik u van alles ontbloot vinde. Hoe zult gij anders aan Mij, en Ik aan u kunnen toebehoren, tenzij gij van buiten en van binnen van alle eigen wil beroofd zijt? Hoe eerder gij dit doet, des te beter zult gij u bevinden; en hoe volkomener en rechtzinniger gij het doet, zoveel te behaaglijker zult gij Mij wezen, en meerder verdiensten hebben.

4. Sommigen geven zichzelf over, doch met enig voorbehoud; zij vertrouwen niet volkomen op God, en daarom willen zij zich nog voorzien van wat hun nodig kan zijn. Anderen offeren alles op, maar daarna, door bekoring geschokt, leren zij weder tot zichzelf, en daarom gaan zij zeer weinig vooruit in de deugd. Dezen beider zullen nimmer tot de ware vrijheid van een zuiver hart, en tot de genade van mijn zoete gemeenschap komen, voordat zij zich eerst volkomen aan Mij overgeven, en zich dagelijks opofferen; zonder dit offer kan men zich met Mij niet verenigen, of Mij genieten.

5. Ik heb u dikwijls gezegd, en zeg het nogmaals: verzaak uzelf, geef uzelf over aan Mij, en gij zult grote inwendige vrede smaken. Geef alles voor alles: verlang niets, vraag niets weder, houd u standvastig aan Mij gekleefd en gij zult Mij bezitten. Dan zult gij vrij zijn van hart, en de duisternis zal u niet nederdrukken [Ps. 138:2]. Betracht dit, vraag dit, wens dit: namelijk van alle eigenliefde verlost te wezen, om naakt, de naakte Jezus te volgen, uzelf af te sterven, en eeuwig voor Mij te leven. Dan zullen alle ijdele inbeeldingen, boze ontsteltenissen, en overtollige zorgen verdwijnen. Dan ook wijkt alle onmatige vrees en sterft alle ongeregelde eigenliefde.

Hoofdstuk 38. Over de goede regeling van het inwendig gedrag en de toevlucht tot God in de gevaren

1. Christus. Zoon, gij moet zorgvuldig trachten, in alle plaatsen en in alle werken of uitwendige bezigheden, inwendig vrij te zijn en uzelf te bezitten! Zodanig dat aan alles u onderworpen zij, en zij aan niets. Opdat gij meester en bestuurder van al uw werken zijt, en geen dienstknecht of slaaf. Gij zult alzo een oprecht en vrij Hebreër zijn, overgaande tot het erfdeel en de vrijheid van Gods ware kinderen; Die verheven zijnde boven al de tijdelijke dingen, de eeuwige zaken in de toekomst aanschouwen; Die zich niet laten verlokken door het aards om het aan te hangen; maar deze eerder aantrekken om ze tot het goed te doen dienen, volgens dat het van God geschikt is, en ingesteld door de opperste Werkmeester, die niets ongeschikt in zijn schepsel gelaten heeft.

2. Indien gij in alle voorvallen niet blijft staan bij de uitwendige schijn, en wat gij hoort of ziet, met geen zinnelijk oog beschouwt, maar bij iedere aangelegenheid terstond met Mozes in het tabernakel gaat, om van God raad te vragen, zo zult gij de goddelijke ingeving ook somtijds horen, en onderwezen in vele tegenwoordige en toekomende dingen wederkeren. Want Mozes nam in twijfelachtige vragen altijd zijn toevlucht tot het tabernakel; en zocht hulp in het gebed, om verlost te worden van de gevaren en de listen der kwade mensen. Alzo moet gij ook uw toevlucht nemen tot het binnenste van uw hart, en daar met alle aandrang de hulp van God afsmeken. Want waarom leest men dat Josuë en de kinderen van Israël bedrogen zijn geweest door de Gabaonieten? Omdat zij God vooraf niet te rade waren gegaan [Jos. 9:14], maar te licht geloofden aan verlokkende woorden, en zo werden zij door gehuichelde vroomheid misleid.

Hoofdstuk 39. Dat men in zijn zaken niet al te bezorgd moet zijn

1. Christus. Zoon! beveel Mij altijd uw zaken aan; Ik zal alles ten beste schikken op zijn tijd. Wacht naar mijn beschikking, en gij zult er baat bij hebben.

2. De ziel. Heer, zeer gaarne laat ik U al mijn zaken over; want mijn gedachten kunnen mij weinig baten. Ach, dat ik voor de toekomst niet bekommerd en beangstigd ware, en mij in alles terstond aan uw welbehagen opdroeg.

3. Christus. Zoon, dikwijls jaagt de mens met drift een zaak na, die hij gaarne had: maar als zij ze bekomen heeft, zo begint hij anders te denken; want zijn neigingen blijven niet lang staan op een en dezelfde zaak, maar drijven hem gedurig van het een tot het ander. Het is daarom van geen gering belang, zichzelf ook in het minste te verloochenen.

4. De ware vooruitgang van de mens ligt in zelfverloochening, en de mens die zich verloochent, is zeer vrij en gerust. Maar de oude vijand, die strijdt tegen al wat goed is, houdt niet op te bekoren; dag en nacht legt hij listen en lagen, hopende de onvoorzichtige eens in zijn strikken te vangen. Waakt en bidt, zegt de Heer, opdat gij in geen bekoring valt [Mat. 26:41].

Hoofdstuk 40. De mens geeft niets goeds uit zichzelf en mag zich nergens op beroemen

1. De ziel. Heer, wat is de mens dat Gij hem gedachtig zijt? Of de zoon van de mens, dat Gij hem bezoekt? [Ps. 8:5] Waar heeft de mens verdiend dat Gij hem uw genade geeft? Wat mag ik mij beklagen, Heer, als Gij mij verlaat; of wat kan ik er met reden tegen inbrengen, als Gij niet doet wat ik verzoek? Dit mag ik voorwaar denken en zeggen: Heer, ik ben niets, ik vermag niets, ik heb niets goeds uit mijzelf; maar ik bezwijk in alle dingen, en ik zink altijd naar het niet. En indien ik door U niet geholpen, en inwendig versterkt word, zo zal ik zeer lauw en krachteloos worden.

2. Maar Gij, o Heer! Blijft altijd dezelfde, en blijft in eeuwigheid [Ps. 101; 13,28]; altijd goed, altijd rechtvaardig, altijd heilig; Gij doet alle dingen wèl, heilig en rechtvaardig, en beschikt alles in uw wijsheid. Maar ik, meer genegen om achteruit dan om voorwaarts te gaan, ik blijf niet duurzaam in dezelfde staat: want allerlei wisselingen gaan over mijn hoofd [Dan. 4:13]. Nochtans gaat het haast beter met mij, als het U belieft mij uw helpende hand toe te reiken: want Gij alleen kunt mij zonder mensenhulp bijstand verlenen, en zó versterken, dat mijn gelaat niet telkens van uitdrukking verandere [1 Kon. 1:18], maar dat mijn hart alleen tot U keert en in U rust.

3. Daarom, indien ik alle menselijke troost wel kon verwerpen, hetzij om de godsvrucht te bekomen, hetzij ter oorzake van de noodzakelijkheid, die mij praamt U te zoeken (want geen mens ter wereld kan mij troosten), dan zou ik met reden uw genade mogen verwachten, en mij verblijden over de gave van een nieuwe vertroosting.

4. Ik dank U, o Heer! Die de oorsprong zijt van alles, zo dikwerf mij iets goeds overkomt. Maar ik, ik ben voor uw ogen ijdelheid en nietigheid, een ongestadig en krank mens. Waarop dan kan ik mij beroemen, of waarom zoek ik geacht te worden? Om mijn niet? Dit is het toppunt der ijdelheid. Voorwaar, ijdele glorie is een verschrikkelijke pest en de grootste aller ijdelheden; want zij trekt ons af van de ware glorie, en berooft ons van de hemelse genade. Want als de mens in zichzelf behagen heeft, zo mishaagt hij U; en als hij de lof der mensen zoekt, verbeurt hij de ware deugd.

5. Maar het is ware glorie en heilige blijdschap in U en niet in zichzelf zijn roem te stellen; zich in uw Naam, en niet in eigen deugd te verblijden, en geen vermaak te hebben in enig schepsel dan om U. Uw naam zij geloofd en niet de mijne; uw werk zij geprezen en niet het mijne; uw heilige Naam zij gezegend, en niets van de lof der mensen worde mij toegeschreven. Gij zijt mijn glorie, Gij zijt de verheuging van mijn hart. In U zal ik roemen en onophoudelijk mij verblijden; maar voor mij zij geen andere roem dan in mijn krankheden [2 Kor. 12:5].

6. Dat de Joden hun glorie zoeken bij elkander [Joh. 5:1,44]: ik zal die zoeken, die van God alleen komt [Joh. 5:1,44]. Alle menselijke glorie, alle tijdelijke eer en alle wereldse hoogheid, vergeleken bij uw eeuwige glorie, is ijdelheid en dwaasheid. O mijn God, mijn Waarheid, mijn Barmhartigheid! O allerheiligste Drievuldigheid! U alleen zij lof en eer, macht en glorie in alle eeuwen der eeuwen.


04-01-1974
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 3.1
Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 3.1

Hoofdstuk 1. Over het inwendig gesprek van Christus met de gelovige ziel

1. De ziel. Ik zal aanhoren wat God de Heer in mij spreekt [Psalm 84:9]. Zalig de ziel, die in zich de Heer hoort spreken, en uit zijn mond een troostwoord ontvangt. Zalig de oren, die trillingen van goddelijke inspraak horen [Job 4:2], en geen acht geven op influisteringen der wereld. Zalig voorwaar de oren, die niet naar de stem luisteren die van buiten spreekt, maar naar de waarheid, die van binnen onderwijst. Zalig de ogen, die, gesloten voor het uitwendige, alleen gevestigd zijn op het inwendige. Zalig zij, die het inwendige doordringen, en die zich door dagelijkse oefeningen meer en meer trachten voor te bereiden om de hemelse verborgenheden te kennen. Zalig zij, die hun vermaak stellen om met God onledig te zijn en zich los te rukken van alle hindernis der wereld. Bemerk wel deze dingen, mijn ziel, en sluit de deuren van uw zinnelijkheid, opdat gij moogt horen wat de Heer uw God in u spreekt.

2. Christus. Ziehier wat uw beminde zegt: Ik ben uw heil, uw vrede en uw leven. Houd u bij mij, en gij zult rust vinden. Laat al het vergankelijke varen, en zoek het eeuwigdurende. Wat zijn alle tijdelijke dingen anders dan bedrog? En wat baten al de schepselen, als gij van de Heer verlaten wordt? Laat dan alles varen, en maak u aangenaam en getrouw aan uw Schepper, opdat gij het waar geluk moogt bereiken.

Hoofdstuk 2. De waarheid spreekt in ons zonder gedruis van woorden

1. De ziel. Spreek Heer, want uw dienaar luistert [1 Kon. 3:9]. Ik ben uw dienaar; geef mij verstand opdat ik uw geboden moge kennen [Psalm 118:125]. Neig mijn hart naar de woorden van uw mond: dat uw spraak als morgendauw vloeie. De kinderen van Israël zeiden eertijds tot Mozes: Spreek gij tot ons, en wij zullen luisteren; maar dat de Heer tot ons niet spreke, opdat wij niet sterven [Ex. 20:9]. O Heer, zó bid ik niet: maar liever smeek ik ootmoedig met de profeet Samuel: Spreek, Heer! Want uw dienaar luistert [1 Kon. 3:9]. Niet Mozes spreke tot mij, of iemand van de profeten, maar spreek Gij liever, Heer! Die de ingever en de verlichter van al de Profeten zijt; want Gij alleen kunt zonder hen mij volkomen leren; maar zij vermogen zonder U niets.

2. Zij kunnen wel woorden laten klinken, maar de geest geven zij niet. Zij spreken zeer schoon; maar als Gij zwijgt, kunnen zij het hart niet ontvlammen. Zij leren ons de letter; maar Gij ontsluiert de zin. Zij stellen de geheimen voor; maar Gij licht de zegel op, die ze voor ‘t verstand verborgen hield. Zij verkondigen uw geboden, maar Gij helpt om ze te volbrengen. Zij wijzen de weg, maar Gij geeft sterkte om die te bewandelen. Zij werken alleen van buiten, maar Gij onderwijst en verlicht de harten. Zij besproeien van buiten, maar Gij geeft de vruchtbaarheid. Zij roepen met woorden, maar Gij geeft aan ‘t gehoor de gave om te verstaan. Dat Mozes dan niet tot mij spreke; maar Gij, mijn God, die de eeuwige Waarheid zijt, spreek Gij, opdat ik niet sterve, en niet zonder vrucht blijve luisteren, als ik alleen door uitwendige raad vermaand en van binnen niet ontvlamd word! Opdat het mij geen vonnis berokkene, uw woord gehoord en niet volbracht, gekend en niet bemind, geloofd en niet onderhouden te hebben. Spreek dan, Heer, want uw dienaar luistert: Gij hebt immers de woorden van het eeuwig leven [Joh. 6:69]. Spreek tot mij om enige troost aan mijn ziel te geven, en tot verbetering van geheel mijn leven; alsook tot uw lof, uw eer en uw eeuwige glorie.

Hoofdstuk 3. Gods woord moet met ootmoed aanhoord worden, maar velen tellen het niet

1. Christus. Zoon, luister naar mijn woorden, die zeer zoet en die al de wetenschap van wijzen en denkers dezer wereld te boven gaan. Mijn woorden zijn geest en leven [Joh. 6:64], en zijn niet te schatten naar het menselijk verstand. Men mag ze niet tot ijdel behagen misbruiken: maar men moet ze in stilte aanhoren, en met alle ootmoed en vurige begeerte ontvangen.

2. De ziel. En ik heb gezegd: Gelukkig de mens, o Heer! Die Gijzelf onderricht en in uw wet onderwijst, zodat hij in kwade dagen bij U leniging vindt [Psalmen 93: 12-13], en dat hij niet zonder troost zij op aarde. 3. Christus. Ik heb van het begin de Profeten onderwezen, en tot heden toe houd ik niet op tot alle mensen te spreken. Maar velen zijn doof voor mijn stem, en ongevoelig. Het grootste getal hoort liever de wereld dan God: zij volgen liever de lust van het vlees dan het welbehagen van God. De wereld belooft tijdelijke en nietige dingen, en zij wordt met grote vlijt gediend; ik beloof eeuwige en allergrootste goederen, en de harten der mensen zijn ongevoelig. Wie dient en gehoorzaamt mij in alles met zo grote zorg, als waarmede men de wereld en haar meesters dient? Schaam u Sion, zegt de zee [Is. 23:4]. En vraagt gij waarom, hoor de reden: Zie, om een klein gewin doet men verre reizen, en voor het eeuwig leven wordt er door velen niet één voet gezet. Het slechtste gewin wordt ijverig nagejaagd; men twist schandelijk om een weinig geld; men aarzelt niet dag en nacht te zwoegen voor een beuzeling en voor een geringe belofte.

4. En nochtans, o schande, voor een onveranderlijk goed, voor een onwaardeerbaar loon, voor de allerhoogste eer en oneindige glorie, is men te lui om zich een weinig te vermoeien. Schaam u dan, gij, trage en klaagzieke knecht; de minnaars der wereld zijn veel vlijtiger voor hun verderf, dan gij om het eeuwig leven te bekomen. Zij verblijden zich meer om een waan dan gij om de waarheid. En nochtans worden zij dikwijls in hun hoop teleurgesteld; mijn belofte daarentegen bedriegt niemand, en laat niemand, die op Mij vertrouwt, ijdel weggaan. Wat Ik beloofd heb, zal Ik geven; wat Ik gezegd heb, zal Ik doen, zo men slechts tot het einde toe in mijn liefde getrouw blijve. Ik ben de loner van al de goede mensen en een sterke beproever van de rechtvaardigen.

5. Schrijf mijn woorden in uw hart, en overdenk ze zorgvuldig; want in de tijd der bekoring zult gij ze groot nodig hebben. Wat gij niet verstaat, als gij het leest, zult gij begrijpen op de dag der bezoeking. Ik bezoek gewoonlijk mijn uitverkorenen op tweeërlei wijzen: door beproeving en vertroosting. En Ik lees hun alle dag twee lessen voor; in de eerste berisp Ik hen over hun gebreken; in de andere vermaan Ik hen tot vooruitgang in de deugd. Die mijn woorden hoort en ze versmaadt, zal een rechter vinden in de jongste dag [Joh. 12.48].

Gebed Om de genade van godsvrucht te bekomen

6. O mijn Heer en mijn God! Gij zijt al mijn goed; en wie ben ik, om tot U te durven spreken? Ik ben uw allerarmste dienaar, een verworpen aardworm, veel armer en verachtelijker dan ik zelf weet of durf zeggen. Gedenk evenwel mij, o Heer! Daar ik niets ben, en niets vermag. Gij alleen zijt goed, rechtvaardig en heilig; Gij kunt alles, verleent alles, vervult alles: de zondaar alleen laat Gij ijdel staan. Wees toch uw barmhartigheden indachtig, en vervul mijn hart met uw genade, Gij die niet wilt dat uw werken doelloos blijven.

7. Hoe kan ik in dit ellendig leven mijn lot verdragen, indien uw genade en uw barmhartigheid mij niet versterken? Wil uw aanschijn van mij niet afkeren; wil uw bezoek niet uitstellen: wil uw vertroosting niet onttrekken, opdat mijn ziel voor U niet worden als een landstreek zonder water [Psalmen 117:6]. Heer, leer mij uw wil volbrengen [Psalmen 117:6]; leer mij waardig en ootmoedig voor U wandelen; want Gij zijt mijn wijsheid; Gij kent mij oprecht en Gij hebt mij gekend eer ik in de wereld geboren werd en zelfs eer de wereld ontstond.

Hoofdstuk 4. Men moet voor God wandelen in waarheid en ootmoed

1. Christus. Zoon! Wandel voor mij in waarheid, en zoek mij altijd in de eenvoud des harten. Die voor Mij in waarheid wandelt, zal bevrijd worden van kwade aanrandingen en de waarheid zal hem verlossen van verleiding en laster der bozen. Indien de waarheid u vrijmaakt, dan zult gij waarlijk vrij zijn [Joh. 8: 32-36], en gij zult de ijdele woorden der mensen niet achten.

2. De ziel. Het is, Heer, gelijk Gij zegt: ik bid U, dat het mij zo geschiede. Dat uw waarheid mij lere, mij beware, en mij tot aan een zalig levenseinde behoude. Dat zij mij verlosse van alle kwade lusten en ongeregelde liefde, en ik zal met u omgaan in volle vrijheid des harten.

3. Christus. Ik zal u onderwijzen, zegt de Waarheid, al wat recht is en aan Mij behaaglijk. Denk aan uw zonden met groot leedwezen en droefheid, en laat u nooit voorstaan dat gij iets zijt om uw goede werken. Want gij zijt voorwaar een zondaar, onderhevig aan vele gebreken, en daarin verward. Van uzelf helt gij altijd over tot het niet, gij valt licht en wordt overwonnen, het kleinste ontstelt u en beneemt u de moed. Gij hebt niets waarop gij kunt roemen, maar vele redenen om uzelf gering te achten: want gij zijt veel kranker dan gij kunt begrijpen.

4. Laat u dan niet voorstaan dat er iets groots zij in alles wat gij doet. Dat niets verheven zij in uw ogen, niets kostbaar, niets bewonderens- of achtingswaardig, niets uitstekend, niets loffelijk of beminnenswaardig, dan alleen wat eeuwig is. Dat de eeuwige waarheid u boven alles behage, en dat uw allergrootste nietswaardigheid u steeds mishage. Vrees niets zozeer, veracht en verafschuw niets zozeer als uw zonden en ondeugden; deze moeten u meer droefheid veroorzaken dan tijdelijke schade. Sommigen wandelen in geen oprechtheid voor mijn aanschijn; maar door nieuwsgierigheid en vermetelheid gedreven, willen zij mijn verborgenheden kennen en de diepten van God doorschouwen, terwijl zij zichzelf en hun zaligheid verwaarlozen. Dezen vallen dikwijls in zware bekoringen en zonden, wijl Ik hun wedersta om hun hovaardigheid en nieuwsgierigheid.

5. Vrees de oordelen Gods, schroom voor de gramschap van de Almogende. Wil de werken van de Allerhoogste niet beoordelen; maar onderzoek uw zonden, en zie in hoeveel gij misdaan hebt en hoeveel goeds gij verwaarloosd hebt. Sommigen stellen al hun godsvrucht in boeken; anderen in afbeeldingen, anderen in uitwendige tekens en gebaren. Sommigen hebben Mij veel in de mond, maar in hun hart is er weinig van. Anderen zijn er die, verlicht in hun verstand en zuiver van hart, niet haken dan naar het eeuwige: die tegen dank van het aardse horen spreken, en die de noodwendigheden van het lichaam met tegenzin voldoen; deze gevoelen dat de Geest der waarheid in hen spreekt. Want hij leert hun het aardse versmaden, en het hemelse beminnen, de wereld verachten, en naar de hemel dag en nacht verlangen.

Hoofdstuk 5. Over de wonderbare invloed van de liefde Gods

1. Ik zegen U, hemelse Vader, Vader van mijn Heer Jezus Christus, omdat Gij U gewaardigd hebt mij, arm schepsel, te gedenken. O vader van barmhartigheden, en God van alle troost [2 Cor. 1:3], ik dank U, omdat Gij mij, die alle troost onwaardig ben, somtijds toch gewaardigt te vertroosten. Ik geloof en verheerlijk U te allen tijde, met uw enige Zoon en de H. Geest, de Trooster, in alle eeuwen der eeuwen. Ach, mijn Heer en God, mijn heilige Minnaar! Als Gij in mijn hart zult komen, zal geheel mijn binnenste juichen. Want Gij zijt mijn glorie en de vreugde van mijn hart. Gij zijt mijn hoop en mijn toevlucht in de dag van mijn verdrukking [Ps 58:17].

2. Maar omdat ik nog zwak ben in de liefde en onvolmaakt in de deugd, daarom heb ik nodig door U gesterkt en getroost te worden; wil mij dikwijls bezoeken en onderwijs mij in uw heilige leringen. Verlos mij van de kwade driften, en genees mijn hart van alle ongeregelde liefde; opdat ik genezen en behoorlijk gezuiverd, bekwaam worde om U te beminnen, kloek om voor U te lijden, standvastig om te volharden.

3. De liefde is iets groots, ja een onschatbaar goed, welke alles licht maakt wat zwaar is, en draagt algelijk al het ongelijke. Want zij draagt alle last zonder moeite, en maakt al wat bitter is, zoet en smakelijk. De liefde van Jezus is edelmoedig; zij beweegt de mens tot grote daden, zij wekt hem op om altoos meer volmaaktheid te betrachten. De liefde wil altijd opwaarts klimmen, en door niets wederhouden worden. De liefde wil niet vrij zijn, en vreemd aan alle wereldse genegenheden, opdat haar inwendige blik niet belemmerd worde; opdat zij in geen tijdelijk voordeel verwarre, of onder nadeel bezwijke. Er is niets zoeter dan de liefde, niets is sterker, niets is verhevener, niets uitgebreider, niets vermakelijker, niets volkomener, niets beter in hemel en op aarde; want de liefde is uit God geboren, en kan nergens rusten dan in God alleen boven al het geschapene.

4. Die de liefde bezit, vliegt, loopt en is blijde; hij is vrij en wordt niet weerhouden. Hij geeft alles voor alles, en bezit alles in alles, want hij berust boven alles in de Allerhoogste, uit wie alle goed vloeit en voortkomt. Hij ziet niet naar de gaven, maar verheft zich, boven alle gaven, tot de Gever zelf. De liefde houdt dikwijls geen maat, maar gelijk ziedend water loopt zij over bovenmate. De liefde voelt geen last, acht geen arbeid, wil meer doen dan zij kan, klaagt niet van haar machteloosheid, want zij meent dat zij alles kan en vermag. Zij is dan bekwaam tot alles, en brengt veel ten uitvoer en tot stand, waar een ander, die niet bemint te kort schiet en bezwijkt.

5. De liefde waakt en in de slaap is zij niet slaperig. Afgemat, wordt zij niet moede; bedreigd, wordt zij niet ontsteld; maar als een heldere vlam, als een brandende fakkel breekt zij opwaarts uit, en dringt vrijelijk door. Die bemint, kent de stem der liefde. Als een luid geroep in Gods oren is de brandende begeerte van een beminnende ziel, die zegt: Mij God, mijn liefde! Gij geheel aan mij, en ik geheel aan U!

6. Breid mij uit in de liefde, opdat ik in het binnenste van mijn hart lere smaken hoe zoet het is te beminnen, in liefde te smelten, en er in te baden. Dat de liefde mij vasthoude en vervoere door de vurigheid van haar verrukkingen! Moge ik het lied der liefde zingen; U, mijn Beminde, naar den hoge volgen, en dat mijn ziel bezwijme onder het verkondigen van uw lof. Moge ik U beminnen meer dan mijzelf, en mijzelf niet dan om U, en in U allen die U oprecht liefhebben, gelijk de wet der liefde, die uit U voortkomt, het gebiedt.

7. De liefde is snel, oprecht, toegenegen, vrolijk en aangedaan; kloekmoedig, verduldig, getrouw, voorzichtig, verdraagzaam, standvastig en ze zoekt zichzelf niet [1 Kor. 13: 4-5]. Want zohaast iemand zichzelf zoekt, houdt hij op te beminnen. De liefde is oplettend, ootmoedig, rechtzinnig; niet maf, niet lichtvaardig, niet bekommerd met ijdele dingen; zij is matig, kuis, gestadig, bedaard, altijd waakzaam op alle zinnen. De liefde is onderworpen en gehoorzaam aan de oversten; in eigen ogen slecht en verachtelijk; zij is godvruchtig en dankbaar tot God, op Hem hopende en steeds vertrouwende, zelfs dan, wanneer zij in God geen smaak gevoelt, want men leeft niet zonder smart in de liefde.

8. Wie niet bereid is om alles te lijden en zich geheel aan de wil van zijn Beminde over te geven, is niet waardig een minnaar genoemd te worden. Een ware minnaar moet al het zware en bittere voor zijn Beminde gaarne verdragen; en om geen voorkomende tegenkanting van Hem afwijken.

Hoofdstuk 6. Hoe de oprechte liefde getoetst wordt

1. Christus: Zoon! gij zijt nog niet sterk en voorzichtig in ‘t beminnen. De ziel: Waarom, Heer? Christus: Omdat gij om een kleine tegenkanting afziet van het ondernomene en al te zeer de vertroostingen zoekt. Wie sterk is in de liefde, staat pal in de bekoringen, en hij geeft geen gehoor aan de listige ingevingen van de vijand. Zowel in voorspoed als in tegenspoed is zijn hart altoos aan Mij.

2. Een voorzichtig minnaar neemt niet zozeer de gift van de vriend in aandacht als de liefde van de Gever. Hij let meer op de stemming dan op de waarde; want hij acht de Welbeminde hoger dan al zijn giften. Een edelmoedig minnaar berust niet in gaven maar in Mij boven alle gaven. Doch daarom is niet alles verloren, zo gij soms voor Mij en mijn Heiligen zoveel liefde en tederheid niet gevoelt, als gij zoudt wensen. Die zoete en tedere liefde, die gij somtijds in u gevoelt, is een uitwerksel der in u werkende genade en als een voorsmaak van het hemels vaderland, doch waarop niet al te veel te steunen is, want zij gaat en komt. Maar strijden tegen de invallende bekoringen, en de ingevingen van de duivel versmaden, dit is een teken van ware deugd en grote verdienste.

3. Wil dan niet ontsteld zijn om vreemde verbeeldingen die in u mochten ontstaan, over welke stof ook. Behoud altijd een vast voornemen en een rechte mening tot God. Het is geen begoocheling zo gij somtijds plotseling in verrukking wordt opgetogen, en terstond tot de gewone ongerijmdheden van uw hart terugkeert. Want deze lijdt gij meer tegen uw dank dan gij ze zoekt; en zolang ze u mishagen en gij er tegen strijdt, strekken zij u tot verdienste en geenszins tot verderf.

4. Weet dat de oude vijand uit al zijn macht uw begeerte tot het goede zoekt te beletten, en u te beroven van alle godvruchtige oefening: te weten, van de dienst der Heiligen, het godvruchtig overdenken van uw zonden, de bewaking van uw hart, en het vast voornemen om in de deugd vooruit te gaan. Hij geeft u ook veel kwade gedachten in, om u verdriet en afkeer aan te doen, en u af te trekken van het gebed en de geestelijke lezing. Een ootmoedige biecht kan hij niet dulden en zo hij kon, zou hij u wederhouden van te communie te gaan. Maar geef hem geen geloof, en stoor u niet aan hem, al spant hij dikwijls strikken om u te bedriegen. Werp de kwade en onzuivere ingevingen op hem terug, en zeg: Weg van hier, onreine geest! Schaam u, ellendige: wat moet gij onzuiver zijn, die mij zulke dingen inblaast. Weg van mij, boze verleider! Niets van mij zal u ten deel vallen; maar Jezus zal met mij zijn, als een kloek krijgsman, en gij zult beschaamd staan. Liever wil ik sterven, en alle pijn ondergaan, dan enige toestemming te geven aan uw boos ingeven. Zwijg en verstom [Marc. 4], ik wil naar u niet meer luisteren, hoezeer gij mij moogt kwellen. De Heer is mijn licht en mijn zaligheid, wie zou ik vrezen? [Ps. 26:1] Al stonden gehele legers tegen mij op, mijn hart zou niet vrezen [Ps. 26:1]. De Heer is mijn Helper en mijn Verlosser [Ps. 18:15].

5. Strijd dan als een kloek soldaat; en indien gij soms uit krankheid valt, verzamel opnieuw uw krachten, vertrouwend dat gij grotere genaden van mij zult bekomen; en wacht u bovenal voor hovaardigheid en ijdel zelfbehagen. Want hierdoor worden velen bedrogen, en vallen soms in schier ongeneeslijke verblindheid. Dat dan de val der hovaardigen, die zich dwaas veel laten voorstaan, u diene tot waarschuwing en gedurige ootmoed.

Hoofdstuk 7. Men moet de genade verbergen onder de hoede der nederigheid

1. Christus. Zoon! Het is beter en veiliger voor u, de genade der godsvrucht verborgen te houden, u daarover niet te verheffen, er weinig van te spreken, en niet groter te maken; maar liever uzelf te minachten, en te vrezen die genade onwaardig zijn. Gij moogt niet te veel gehecht zijn aan een gevoel, want het kan zeer licht veranderen. Maar onder de genade, denk hoe ellendig en arm gij gewoonlijk zijt zonder de genade. Ook is de voortgang in het geestelijk leven daarin niet alleen gelegen, dat gij de vertroosting van de genade hebt: maar ook dat gij haar gemis verstorven, ootmoedig en geduldig verdraagt; zodat gij dan niet verflauwt in de oefening van het gebed, en uw andere gebruikelijke werken niet achterlaat. Maar dat gij naar bedunken en best vermogen gaarne doet wat gij kunt, en uzelf niet geheel verwaarloost om dorheid of gewetensangst.

2. Want er zijn er velen, die ten tijde der beproeving aanstonds ongeduldig en moedeloos worden. Nochtans des mensen weg is niet altijd in zijn macht [Jeruzalem 10:23]; maar het behoort God toe, te geven en te troosten wanneer het Hem belieft, en zoveel het Hem belieft, volgens zijn behagen, en anders niet. Sommigen hebben zich onvoorzichtig in het verderf gebracht met de genade der godsvrucht, omdat zij meer wilden doen dan zij konden, niet in acht nemende hun krachten, maar eerder daarin de aandrift van hun hart volgende, dan het oordeel van het verstand. En omdat zij op grotere dingen uitwaren dan God aangenaam was, daarom hebben zij spoedig de genade verloren. Zie, zij zijn arm en verlaten geworden, zij die in de hemel hun woonplaats wilden bouwen [Abd. 4]; omdat zij, vernederd en verarmd, zouden leren niet met hun eigen vleugels te vliegen, maar onder mijn vleugels te gaan schuilen [Ps.90:4]. Zij die nog nieuwelingen zijn en onervaren in de weg des Heren, kunnen licht bedrogen worden en vallen, zo zij zich niet laten besturen door de raad van verstandigen.

3. Maar indien zij liever hun eigen goeddunken, dan de raad van ervaren mannen volgen, zo zal voor hen de afloop zeer ellendig zijn, indien zij gehecht blijven aan hun eigenzinnigheid. Die in hun ogen wijs zijn [Rom. 11:25], laten zich zelden ootmoedig door anderen besturen. Het is beter weinig kennis en een klein verstand te hebben met ootmoed, dan zware schatten van geleerdheid te bezitten met ijdele glorie. Het is beter voor u weinig te hebben dan veel, waarover gij u zoudt verhovaardigen. Hij doet niet wijs die zich geheel aan de blijdschap overgeeft, en zijn voorgaande armoede vergeet en de zalige vrees Gods, welke de ontvangen genade vreest te verliezen. Ook deze is niet oprecht wijs, die ten tijde van tegenspoed of van een zwarigheid, al te zeer mistroostig is, die te weinig vertrouwen op Mij stelt en te klein gevoelen van mijn hulp heeft.

4. Die ten tijde van vrede al te gerust wil zijn, wordt licht ten tijde van oorlog vreesachtig en lafhartig bevonden. Indien gij altijd ootmoedig en gering in eigenschatting wist te blijven, en uw geest wijs en matig te besturen, gij zoudt niet zo spoedig in gevaar of zonde vallen. Het is een goede raad, als gij de geest van vurigheid gevoelt, te denken hoe het met u zal gaan wanneer dit goddelijk licht zal verdwijnen. En als zulks geschiedt, denk dan dat hetzelfde licht kan wederkomen, daar Ik het voor een tijd tot uw waarschuwing en tot mijn eer u heb onttrokken. 5. Zulke beproeving is dikwijls voordeliger, dan indien gij altijd voorspoed hadt volgens uw begeerte. Want de verdiensten laten zich niet hieraan afmeten of iemand met veel verlichtingen of vertroostingen heeft; of hij goed geleerd is in de H. Schriftuur of tot een hoge staat verheven. Maar wel of hij in ware ootmoed gegrond en met de goddelijke liefde vervuld is; of hij altijd en in alles de eer Gods alleen betracht; of hij zichzelf gering acht en oprecht versmaadt, en zich meer verheugt dor de mensen verstoten en veracht te worden, dan geacht, geprezen of geëerd.

Hoofdstuk 8. Over de minachting van zichzelf in Gods ogen

1. De ziel. Ik zal tot mijn Heer spreken, alhoewel ik stof en as ben [Gen. 18:27]. Want indien ik mij iets meer acht, zo staat Gij tegenover mij en mijn ongerechtigheden geven getuigenis van de waarheid, en ik kan ze niet wederleggen. Maar indien ik mij verneder en vernietig; indien ik alle eigendunk verwijder, en mij acht als stof en as, gelijk ik ben; zo zal uw genade met mij wezen, en uw licht in mijn hart schijnen: alsdan zal de geringste zelfachting voor altijd verslonden worden in de afgrond van mijn nietigheid. Daar toont Gij mij aan mijzelf wat ik ben, wat ik was, en waartoe ik gekomen ben: want ik ben een niet, en ik wist het niet [Ps. 72.22]. Wanneer ik aan mijzelf overgelaten word bevind ik, dat ik niets dan krankheid ben; maar als Gij mij aanziet, word ik terstond sterk en vervuld met nieuwe blijdschap. Het is, ja, een groot wonder, dat ik zo schielijk opgeheven, en zo welwillend door U omhelsd word, ik die door eigen gewicht altijd nederwaarts word gedreven.

2. Dat doet uw liefde, die mij onverdiend overkomt en in zovele noodzakelijkheden te hulp komt; mij voor zo grote gevaren bewaart, en mij [ik beken het] van ontelbare smarten verlost. Want met mij ongeregeld te beminnen, heb ik mijzelf verloren; maar met U alleen te zoeken en oprecht te beminnen, heb ik mij en U gevonden en uit liefde tot U ben ik nog dieper in mijn nietigheid gezonken. O, allerzoetste Heer! Gij doet voor mij veel meer dan ik verdien, en veel meer dan ik zou durven hopen of vragen.

3. Wees gezegend, o mijn God! Want al ben ik alle goed onwaardig, houdt uw edelmoedige en oneindige goedheid nochtans niet op wèl te doen, zelfs aan ondankbaren, die ver van U verwijderd zijn. Bekeer ons tot U, opdat wij mogen dankbaar, ootmoedig en ijverig wezen: want Gij alleen zijt onze zaligheid, onze kracht en onze sterkte.

Hoofdstuk 9. Alles moet tot God, als tot het laatste einde teruggebracht worden

1. Christus. Zoon! ik moet uw hoogste en laatste doelwit zijn, indien gij waarlijk gelukkig wilt zijn. Door deze mening zal uw liefde gezuiverd worden, die nu dikwijls tot zichzelf en tot de schepsels neigt. Want zo gij in iets uzelf zoekt, zo bezwijkt gij aanstonds, en gij wordt dor van geest. Stuur dan alles bijzonder tot Mij, want Ik ben het, die het al gegeven heb. Aanzie alle dingen als vloeiende uit het opperste goed; en dan zult gij weten dat alles tot Mij moet wederkeren, als tot zijn oorsprong.

2. Uit Mij putten alle mensen, als uit een levende bron, groot en klein, arm en rijk, het levende water. En die Mij gewillig en vlijtig dienen, zullen gunst op gunst ontvangen. Maar wie zijn roem buiten Mij, of zijn behagen in enig persoonlijk goed wil zoeken, die zal geen oprechte of standvastige blijdschap genieten, en niet met verruimd hart leven, maar altijd veel hinder en benauwdheid vinden. Daarom moogt gij uzelf of iemand anders geen goed toeschrijven; maar geef alles aan God, zonder wie de mens niets heeft. Ik heb u dit alles gegeven: Ik wil ook alles terug hebben; en Ik eis zeer streng dankbaarheid voor mijn gaven.

3. Dit is een waarheid, die alle ijdele roem verdrijft. En indien de hemelse genade en de ware liefde in uw hart komt, zo zal daar geen ruimte meer zijn voor de nijd, benepenheid of de eigenliefde. Want Gods liefde overwint alles, en breidt al de krachten der ziel uit. Wilt gij dan wijselijk doen, verblijd u alleen in Mij, hoop alleen in Mij, want niemand is goed dan God alleen [Luc. 18:19], die bovenal geloofd en in alles verheerlijkt moet worden.

Hoofdstuk 10. Het is zoet met de versmading der wereld God te dienen

1. Ik zal nogmaals spreken, o Heer, en niet zwijgen; ik zal spreken tot mijn God, mijn Heer en mijn Koning, die in de hoge woont. O Heer, hoe groot is de overvloed der zoetheid die Gij verborgen houdt voor die U vrezen! [Ps. 30:20] Maar wat zijt Gij voor hen die U beminnen, en die uit ganser hart U dienen? Voorwaar de zoetheid van uw beschouwing, die Gij geeft aan uw minnaars, is onuitsprekelijk. Hierin hebt Gij mij vooral uw goedertieren liefde getoond, dat, als ik niets was, Gij mij geschapen hebt; en dat Gij mij weder op de rechte weg hebt teruggebracht, als ik ver van U was afgedwaald, om U te beminnen.

2. O bron der eeuwige liefde! Wat zal ik van U zeggen? Hoe zou ik U kunnen vergeten, die u gewaardigd hebt aan mij te denken, ook nadat ik bedorven en verloren was? Uw barmhartigheid jegens uw dienaar heeft alle verwachting overtroffen, en Gij hebt uw genade en uw liefde, boven al zijn verdienste, hem betoond. Wat zal ik voor u die genade wedergeven? Want het is alle mensen niet vergund, dat zij, na van alles afstand gedaan te hebben, de wereld zouden verlaten, om het kloosterleven te aanvaarden. Is het een grote zaak dat ik U dien, Gij die door alle schepselen gediend moet worden? Het mag mij niets groots schijnen dat ik U dien; maar dit schijnt mij eerder groot en wonderbaar, dat Gij een zo arm en onwaardig schepsel in uw dienst wilt aannemen, en onder het getal van uw geliefde dienaren rekenen.

3. Zie, alles wat ik heb, en waar ik U mede dient, behoort U toe. Doch, integendeel, Gij dient eerder mij dan ik U. Zie, hemel en aarde, die Gij tot onze dienst geschapen hebt [Deut. 4:12], zijn gereed, en doen dagelijks wat Gij hun beveelt. Maar dit is nog weinig, want Gij hebt de Engelen ten dienste van de mens bestemd [Hebr. 1:14]. Doch, wat alles te boven gaat, is dat Gijzelf u gewaardigd hebt U zelf aan hem te geven.

4. Wat zal ik U wedergeven voor zovele weldaden? Ach! kon ik U dienen al de dagen van mijn leven! Ware ik tenminste in staat om U maar één dag waardig te dienen! Voorwaar Gij zijt alle dienst, alle eer en alle lof waardig. Gij zijt waarlijk mijn Heer, en ik ben uw arme knecht, die verplicht ben U uit al mijn kracht te dienen, en nimmer in uw lof te verflauwen. Aldus wil en wens ik het, wil zelf aanvullen wat mij daartoe ontbreekt.

5. Het is, ja, een grote eer, een grote roem U te dienen en alles om U te versmaden. Want die zich gewillig aan uw heilige dienst onderwerpen, zullen grote genade ontvangen. Die uit liefde tot U alle zinnelijk vermaak hebben verlaten, zullen de zoetste troost van de Heilige Geest smaken. En die om uw naam de enge weg inslaan, en alle wereldse zorg ter zijde stellen, zullen in grote vrijheid van geest wandelen.

6. O, hoe zoet en vermakelijk is het God te dienen, waardoor de mens vrij en heilig wordt! O zalige onderwerping aan het kloosterleven, waardoor de mens gelijk wordt aan de Engelen, aangenaam aan God, vreselijk aan de duivelen, en achtingswaardig aan alle christenen! O minnelijke en benijdenswaardige dienst, waardoor men het hoogste goed en de blijdschap die eeuwig zal duren, bekomt!

Hoofdstuk 11. Men moet de begeerte van zijn hart onderzoeken en regelen

1. Christus. Zoon! gij moet nog veel aanleren, dat gij nog niet genoeg geleerd hebt. De ziel. Heer, welke zijn die dingen? Christus. Dat gij al uw begeerten naar mijn behagen moet schikken; dat gij uzelf niet moogt zoeken, maar altijd en in alles mijn wil tracht te volgen. Sommige begeerten ontvlammen u dikwijls, en drijven u geweldig voort: maar zie toe of gij wel voor mijn eer wordt aangedreven, en niet eerder om uw eigen voordeel. Indien ik er de oorzaak van ben, zo zult gij wèl tevreden zijn, hoe ik het ook schikke; maar indien er iets van eigenbaat onder schuilt, zal dat u veel hinderen en bezwaren.

2. Wacht u dan van te zeer op een begeerte te steunen, die gij hebt opgevat zonder Mij raad te vragen, die gij hebt opgevat zonder Mij raad te vragen; opdat het u daarna niet berouwe en mishage, wat u tevoren beviel, en dat u het best scheen. Want niet alle begeerte die goed schijnt, moet aanstonds ingevolgd worden: evenmin als alle tegenstrijdige gedachte dadelijk verworpen moet worden. Het is soms zeer goed dat men de beste begeerte bedwinge, opdat, met de bekommernis, de geest niet verstrooid worde, en aan anderen geen ergernis geve door onbescheidenheid van gedrag, of ook niet neerslachtig of ontstemd worde wanneer iemand onze begeerte wederstaat.

3. Somtijds evenwel moet men geweld gebruiken en de zinnelijkheid kloekmoedig wederstaan, zonder acht te nemen op hetgeen het vlees begeert of niet begeert; maar dat men liever er voor zorg drage dat het vlees, ook tegen zijn wil, aan de geest onderworpen zij. En zolang moet het gekastijd en gedwongen worden, tot het voor alles bereid is en leert zich met weinig tevreden te houden, het allergeringste te beminnen, en nooit over iets te klagen.

Hoofdstuk 12. Over het beoefenen van het geduld en het worstelen tegen de driften

1. De ziel. O Heer en God! Ik zie hoezeer het geduld mij nodig is [Hebr. 10:36]: want in dit leven komen vele zwarigheden voor. En hoe ik het ook schik om vrede te hebben, mijn leven kan zonder strijd en lijden niet zijn.

2. Christus. Dit is waar, mijn zoon, doch ik wil niet dat gij zulke vrede zoekt, die vrij van bekoringen is en geen tegenkanting gevoelt: Maar dat gij ook dan de ware vrede denkt gevonden te hebben, wanneer gij door vele bekoringen geoefend, en door moeilijkheden beproefd wordt. Zo gij zegt dat gij niet veel kunt uitstaan, hoe zult gij dan de brand van het vagevuur kunnen doorstaan? Van twee kwalen moet gij altoos de minste kiezen. Om dan hiernamaals de eeuwige pijnen te ontgaan, moet gij het tegenwoordig lijden om God met geduld trachten te verdragen. Meent gij dat de wereldse mensen niets of weinig te lijden hebben? Gij zult ze niet vinden, al zocht gij onder de meest vertroetelden.

3. Maar zij hebben, zegt gij, vele genoegens, zij volgen hun eigen wil, en daarom voelen zij hun kwellingen niet veel.

4. Het zij zo, en dat zij hebben wat hun hart begeert; maar hoe lang zal dit duren? Zie, gelijk de rook zullen die op de wereld rijk en weelderig zijn, vergaan [Ps. 36:20], en daar zal geen herinnering blijven aan hun vroegere vreugde. Maar zelfs gedurende hun leven genieten zij dit niet zonder bitterheid, verdriet en vrees. Want juist waar zij eerst genoegen in smaken, daarvan ontvangen zij dikwijls pijn en straf. En dat met recht: het is billijk dat de bitterheid en schande de vermaken vergezellen, die men in de ongeregeldheid zoekt. O hoe kort, hoe bedrieglijk, hoe strafwaardig, hoe eerloos die vermaken! En nochtans zo verblind, zo bedwelmd zijn haar minnaars, dat zij dit niet zien: maar als redeloze dieren lopen zij in de dood van hun ziel, om een kort genot in dit sterfelijk leven. Gij dan, mijn zoon, volg uw driften niet in, en zie af van uw eigen wil [Eccl. 18:30]. Neem uw vermaak in de Heer, en Hij zal u geven wat uw hart begeert [Ps. 36:3].

5. Indien gij oprechte vreugd wilt smaken, en alle overvloedige troost van mij ontvangen, veracht alle wereldse dingen, verwerp alle lage vermaken, en Ik zal u zegenen, en met mijn onuitputbare vertroostingen u gelden. En hoe meer gij u aan alle troost der schepselen zult onttrekken, hoe zoetere en krachtigere vertroostingen gij in Mij zult vinden. Maar in het eerst zult gij daartoe niet komen zonder enige droefheid, arbeid en strijd. De ingewortelde gewoonte zal u tegenstand bieden: maar gij zult ze door een beter gewoonte overwinnen. Het vlees zal klagen en morren; maar het zal door de vurigheid van de geest bedwongen worden. De oude slang [Openb. 12:9] zal u prikkelen en kwellen; maar gij zult haar verdrijven door het gebed, en door nuttige arbeid zult gij haar de ingang van uw hart sluiten.

Hoofdstuk 13. Over de gehoorzaamheid van een nederig onderdaan

1. Christus. Mijn zoon! wie zich zoekt te onttrekken aan de gehoorzaamheid, onttrekt zich aan mijn genade: en wie iets voor zich alleen wil bezitten, verliest wat hij met anderen gemeen heeft. Zo iemand zich niet gewillig aan zijn overste onderwerpt, is het een teken dat zijn lichaam hem niet volkomen onderworpen is, maar dat het dikwijls wederspannig is en tegenmort. Leer u dan op ‘t eerste woord onderwerpen aan uw overste, zo gij uw eigen vlees onder bedwang wilt brengen. Want de uitwendige vijand wordt lichter overwonnen, wanneer de mens inwendig de vrede bezit. Uw ziel heeft geen lastigere, geen ergere vijand dan gijzelf, wanneer gij niet wel met de geest overeenstemt. Gij moet uzelf gans verachten, indien gij vlees en bloed wilt overwinnen. Omdat gij uzelf ongeregeld bemint, daarom kunt gij u niet ten volle overgeven aan de wil van anderen.

2. Maar is het dan een zo beduidende zaak, dat gij, die niets anders zijt dan stof en niets, u om God onder een mens stelt; daar Ik, die de Almogende en de Allerhoogste ben, die alles uit niet geschapen heb, Mij om uwentwil ootmoedig aan de mens heb onderworpen. Ik ben de nederigste en de minste van allen geworden, opdat gij uw hovaardigheid door mijn ootmoed overwinnen zoudt. Leer onderdanig zijn, gij, slijk der aarde; leer u vernederen, gij, stof en as, en u buigen onder de voeten van alle mensen. Leer uw wil breken, en de onderwerping in alles beoefenen. Word boos tegen uzelf, en laat geen opgeblazenheid in u blijven; maar wees zo nederig en zo klein, dat iedereen over u moge gaan, en u als slijk met de voeten treden. O, ijdel mens! wat hebt gij te klagen? Kunt gij, snode zondaar, u verzetten tegen die u verguizen, gij, die zo dikwerf God vergramd, en zo dikwijls de hel verdiend hebt? Maar mijn oog heeft u gespaard, want uw ziel is voor mijn aanschijn dierbaar geweest: opdat gij mijn liefde zoudt kennen, en immer dankbaar wezen voor mijn weldaden. En opdat gij u tot de ware onderwerping en ootmoed zoudt begeven, en geduldig de versmadingen, die u overkomen, verdragen.

Hoofdstuk 14. Hoe wij de verborgen oordelen van God moeten beschouwen, om ons over het goede te verheffen

1. Heer! als Gij de donder van uw oordelen over mij zendt, schudt Gij mijn beenderen met angst en vrees, en mijn ziel is zeer verschrikt. Ik sta verbaasd bij het zien dat zelfs de hemelen niet zuiver zijn voor uw ogen [Job 15:15]. Want Gij hebt in uw engelen zelf boosheid gevonden [Job, 14], en zelfs hen niet gespaard [Petr. 2:4], wat zal er van mij worden? De sterren zijn uit de hemel gevallen [Apoc. 6:13], en ik, stof en as, wat vermeet ik mij? Vele mensen, wier leven zeer loffelijk scheen, zijn diep gevallen, en die het brood der Engelen aten, heb ik smaak zien vinden in de draf der varkens.

2. Geen heiligheid is er dus, als Gij, o Heer, uw hand intrekt. Geen wijsheid kan baten, als Gij ophoudt haar te geleiden. Geen sterkte kan helpen, zo Gij nalaat haar te ondersteunen. Geen kuisheid is verzekerd, zo Gij haar niet beschermt. Geen eigen bewaring is toereikend, zo Gijzelf ons niet behoedt. Want als wij door U verlaten worden, zinken wij en gaan wij verloren; maar door U bezocht, worden wij opgebeurd en herleven wij. Wij zijn ongestadig, maar Gij bevestigt ons door woorden; wij zijn lauw, maar Gij ontsteekt ons.

3. O, wat klein gevoelen moet ik van mijzelf hebben; hoe weinig is het te achten, indien ik iets goeds schijn te hebben? O, hoe diep, Heer, moet ik mij buigen onder uw grondeloze oordelen, voor welke ik mij niets anders bevind te zijn dan een niet, en een enkele niet. O onberekenbaar gewicht, o onoverkomelijke zee, waar ik van mijzelf niets vind, waar ik ben als een niet in het heelal! Waar zal ik dan de ijdele glorie, waar het vertrouwen op eigen deugd schuilplaats vinden? Alle ijdele roem, o Heer, wordt geheel verzwolgen in de diepte van uw oordelen over mij.

4. Wat is toch alle vlees voor uw ogen? Zal de klei zich verheffen tegen Hem, die haar gevormd heeft? [Is. 15:15]. Hoe kan de mens zich verheffen door ijdele woorden, die niet met het hart aan God waarlijk onderworpen is? Geheel de wereld kan hem niet hovaardig maken, die aan de heerschappij der waarheid onderworpen is; die al zijn hoop op God gevestigd heeft, zal door het gevlei der mensen niet bewogen worden. Want die zelf, die spreken, zijn een niet; zij zullen allen vergaan met het geluid van hun stem: maar de waarheid des Heren blijft in eeuwigheid [Ps. 116:2].

Hoofdstuk 15. Hoe men zich moet houden en spreken, als in ons enige troost ontstaat

1. Christus. Zoon, zeg in alle voorvallen: o Heer, is het uw wil, laat het zo geschieden! O Heer is uw eer daarin gelegen, dat het zo geschiede in uw naam. Heer, zo Gij voorziet, dat mij dit dienstig, dat het mij voordelig is; geef mij het dan om het tot uw eer te gebruiken. Maar zo Gij weet, dat mij zulks schadelijk was, of mij niet dienstig tot mijn zaligheid, verwijder van mij die begeerte. Want niet alle begeerten komen van de Heilige Geest, al schijnt het de mens dat zij rechtmatig en goed zijn. Het is zeer moeilijk om wèl te onderscheiden of het een goede of de kwade geest is, die u tot dit of dat aandrijft, alsook of gij door uw eigen geest niet bedrogen wordt. Velen zijn op het einde bedrogen geweest, die in het begin door een goede geest meenden getrokken te worden.

2. Daarom moet gij nooit dan met de vrees Gods en ootmoed der harten begeren en vragen wat gij ook zoudt mogen wensen; vooral moet gij met een volle overgeving alles aan Mij overlaten en zeggen: Heer! Gij alleen weet hoe het best is, dat dit of dat geschiede, gelijk het U belieft. Geef wat Gij wilt, en zoveel Gij wilt, en wanneer Gij wilt. Doe met mij gelijk het U goeddunkt, zoals het U meest behaagt, en het meest tot uw eer dient. Plaats mij waar het U belieft, en handel in alles met mij naar uw goeddunken. Ik ben in uw hand, keer en wend mij om en om. Zie, ik ben uw dienaar [Ps. 119:125], bereid tot alles; want ik wil niet voor mij leven, maar voor U; ach, of ik dit waardig en volmaakt mochte! Gebed om de wil Gods te volbrengen. O allermildste Jezus! Verleen mij uw genade, opdat zij met mij zij, met mij werke, en met mij blijve tot het einde toe [Wijsheid 9]. Geef mij, dat ik altijd verlang en wil wat U aangenaam is en allermeest behaagt. Dat uw wil de mijne zij, en mijn wil volge altijd de uwe, en stemme daarmee gans overeen. Laat mij met U hetzelfde willen en niet willen; ja, geef mij nooit anders te kunnen willen of niet willen, dan gelijk Gij wilt of niet wilt.

3. Laat mij sterven voor al wat in de wereld is, en om uw liefde gaarne versmaad en onbekend zijn in deze wereld. Geef mij dat ik, boven al wat men kan wensen, in U beruste, en mijn hart de vrede in U zoeke. Want Gij zijt de ware vrede des harten, Gij alleen zijt mijn rust, buiten U is alles pijnlijk en ongestadig. Laat mij dan slapen en rusten deze vrede, dat is in U alleen, die het opperste en het eeuwig goed zijt. Amen.

Hoofdstuk 16. Oprechte troost moet men alleen in God zoeken

1. De ziel. Al wat ik tot mijn troost kan wensen of uitdenken, verwacht ik hier nat, maar hiernamaals. Want al bezat ik alleen al de vertroostingen der wereld, en genoot ik alle vermaken, zo is het zeker, dat zulks niet lang zou kunnen duren. Zodan, mijn ziel, gij kunt niet volkomen getroost worden of verblijd zijn dan in God, de Trooster der armen en de Verheffer der ootmoedigen. Wacht een weinig, mijn ziel, verbeid toch de goddelijke belofte,, en gij zult overvloed van alle goed in de hemel genieten. Indien gij al te zeer de tijdelijke dingen begeert, dan zult gij de hemelse, en eeuwige missen. Houd het tijdelijke tot uw gebruik, maar kies het eeuwige voor uw wensen. Geen tijdelijk goed kan u verzadigen, dewijl gij niet geschapen zijt om dat te genieten.

2. Al bezat gij al de geschapen goederen, nog zoudt gij niet gelukkig of tevreden zijn: maar geheel uw geluk en uw zaligheid is gelegen in God, die alles geschapen heeft. Niet een geluk gelijk de dwaze minaars van de wereld zich inbeelden en wensen; maar gelijk alle getrouwe dienaren van God verwachten, en welke de godvruchtige mensen en de reinen van hart, wier bekering in de hemel is [Philip. 3:20], somtijds bij voorbaat smaken. Alle menselijke troost is ijdel en kortstondig. Zalig en waarachtig is de troost, die men inwendig ontvangt van de waarheid. Een godvruchtig mens draagt altijd met zich Jezus zijn Verlosser, tot wie hij zegt: Sta mij bij, Heer, in alle plaatsen en tijden. Dat dit mijn vertroosting zij, gaarne alle menselijke troost te ontberen. En wanneer mij uw troost ontbreekt, dan zij uw wil en uw rechtvaardige beproeving mijn grootste troost. Want uw gramschap zal niet altoos duren, en uw bedreiging zal niet eeuwig zijn [Ps. 102:9].

Hoofdstuk 17. Men moet alle zorg in God stellen

1. Christus. Zoon! Laat Mij met u doen wat Mij belieft; Ik weet wat u dienstig is. Gij denkt als een mens, en gij oordeelt over vele dingen, gelijk menselijke neiging u dat ingeeft.

2. De ziel. Heer, het is alzo. Uw bezorgdheid voor mij is groter dan die ikzelf voor mij kan hebben. Wie zijn zorg bij U niet neerlegt [1 Petr. 5:7], die is in gevaar van te vallen. Heer, doe met mij volgens het U belieft, als maar mijn wil oprecht en vast op U gericht blijft. Want het kan niet dan goed zijn, wat Gij ook met mij doet. Wilt Gij dat ik in de duisternis zij, wees gezegend; en wilt Gij dat ik in het licht zij, wees andermaal gezegend. Indien Gij U gewaardigt mij te troosten, wees gezegend; en wilt Gij mij kwellingen overzenden, wees niettemin gezegend.

3. Christus. Zoon! Zo moet gij gestemd zijn, indien gij met Mij wilt handelen. Gij moet even zo bereid zijn tot lijden als tot verblijden. Gij moet even gaarne arm en behoeftig zijn, als rijk en gegoed.

4. De ziel. Heer! Gaarne wil ik voor U lijden alles wat U belieft mij over te zenden. Ik wil onverschillig van uw hand goed en kwaad, zoet en bitter, blijdschap en droefheid ontvangen; en U dank brengen voor alles wat mij overkomt. Bewaar mij maar van alle zonde, en ik zal dood, noch hel vrezen. Als gij mij maar voor eeuwig niet verstoot [Ps. 77:8] en mijn naam niet uit het boek des levens wist [Apoc. 3:5], kunnen geen welkdanige kwellingen mij hinderen.

Hoofdstuk 18. De tijdelijke ellenden, moeten wij naar het voorbeeld van Jezus, gelijkmoedig dragen

1. Christus. Zoon! Om uw zaligheid ben Ik uit de hemel nedergedaald; Ik heb uw ellenden op Mij genomen, niet uit dwang, maar uit liefde; opdat gij zoudt leren verduldig zijn, en de tijdelijke ellenden verduldig verdragen. Want van mijn geboorte af tot aan mijn dood op het kruis, ben Ik nooit zonder lijden geweest. Ik heb groot gebrek gehad aan tijdelijke dingen; Ik heb dikwijls klachten over mij gehoord; ik heb schande en smaad zachtmoedig verdragen; Ik heb voor weldaden ondank ontvangen; voor mijn mirakelen lastertaal en voor mijn leer tegenkanting.

2. De ziel. Heer! Vermits Gij verduldig waart in uw leven, en voornamelijk daardoor de wil van uw Vader volbrengend, zo is het billijk dat ik, arme zondaar, verduldig lijd volgens uw wil, en de last van dit sterfelijk leven tot mijn zaligheid draag, zolang het U belieft. Want al is het tegenwoordig leven zeer zwaar, het wordt door uw genade zeer verdienstelijk, en door uw voorbeeld, en voetstappen der Heiligen, zachter en verdragelijker. Ook is het nu veel troostelijker dan het vroegertijds was in de oude wet, toen de deur des hemels gesloten bleef, toen de weg ten hemel veel donkerder scheen, en zo weinig mensen bezorgd waren om het rijk der hemelen te zoeken: En toen de rechtvaardigen zelf, en de uitverkorenen, het rijk des hemels niet konden ingaan vooraleer het geopend was door uw lijden en uw heilige zoendood.

3. O hoe grotelijks moet ik U danken, dat Gij U gewaardigd hebt mij en alle gelovigen de rechte en goede weg tot het eeuwig rijk aan te tonen. Want uw leven is onze weg, en door de heilige verduldigheid gaan wij tot U, die onze kroon zijt. Waart gij ons niet voorgegaan, en onze Leidsman geweest, wie zou er aan U denken U te volgen? Ach! hoe ver zouden vele mensen achterblijven, ware het dat zij uw heerlijke voorbeelden niet voor ogen hielden. Zie, wij zijn nog zo lauw, na zo menigvuldige mirakelen gezien, na zovele leringen gehoord te hebben; wat zou het zijn, indien wij zulk een licht niet hadden om U te volgen?

Hoofdstuk 19. Hoe men beledigingen moet verdragen, en wie zich waarlijk geduldig toont

1. Christus. Zoon! Wat hebt gij te zeggen? Houd op met klagen, en let op mijn lijden en dat van mijn Heiligen. Gij hebt nog niet weerstaan tot bloedvergietens toe [Hebr. 12:4]. Het is weinig, wat gij lijdt in vergelijking met hen, die zoveel geleden hebben, die zo hevig bekoord, zo hard verdrukt, en zo dikwijls beproefd en geoefend zijn geworden. Gij moet u het groter lijden der andere mensen voor de geest brengen, om uw klein lijden beter te verdragen. Indien uw lijden u zo klein niet schijnt, zie toe of dit niet uit uw ongeduld voortkomt. Maar uw lijden moge klein of groot zijn, arbeid om het verduldig te dragen.

2. Hoe beter gij u schikt tot het lijden, hoe wijzer gij doet, en hoe meer verdiensten gij bekomt: een vast besluit en de oefeningen zullen u het lijden lichter maken. Zeg nooit: ik kan dit van die mens niet verdragen, of zulke dingen moet ik niet lijden, want hij heeft mij groot ongelijk gedaan, en hij verwijt mij dingen, waaraan ik zelfs niet gedacht heb; maar van een andere zal ik zulks gaarne lijden, en voor zoveel het mij dunkt te moeten lijden. Dit is een dwaze gedachte; want dat is op de deugd van geduld geen acht geven en door wie zij gekroond zal worden; het is meer op de personen en op het leed, dat men ons aandoet.

3. Hij is geen oprecht verduldig mens, die niet wil lijden dan zoveel hem goeddunkt, en van wie het hem belieft. Een waarlijk geduldig mens ziet er niet naar van wie hij te lijden heeft, tenzij van zijn overste, van zijns gelijken, of van iemand die minder is; van een goede of deugdzame mens, of van een verdorven of onwaardige. Maar zonder onderscheid neemt hij alles in dank aan van de hand Gods, hoe erg en hoe dikwijls de tegenstand hem ook overkome, of van welk schepsel, en hij houdt het voor een groot voordeel. Want geen lijden, hoe klein ook, zal God zonder verdienste laten, als men het om zijnentwil verdraagt.

4. Wees dus altijd bereid tot strijden, indien gij de zege wilt behalen. Zonder strijd kunt gij de kroon der lijdzaamheid niet bekomen. Wilt gij niet lijden, zo wilt gij ook niet gekroond worden. Want verlangt gij gekroond te worden, zo strijd manhaftig en houd verduldig vol. Zonder arbeid komt men tot de rust niet, en zonder strijd niet tot de zegepraal.

5. De ziel. Heer, maak mij door uw genade mogelijk wat mij dunkt onmogelijk te zijn met natuurlijke krachten. Gij weet dat ik weinig lijden kan, en dat ik aanstonds kleinmoedig ben, als een kleine tegenspoed mij overvalt. Maak, Heer, dat mij om Uw naam alle beproeving en kwelling beminnelijk en wenselijk worden; want om uwentwil te lijden en gekweld te worden, is zeer zalig voor mijn ziel.

Hoofdstuk 20. Over de erkenning van zijn eigen zwakheid en over de ellende van dit leven

1. De ziel. Heer, ik zal mijn ongerechtigheid tegen mij belijden [Ps 31:5]: voor U zal ik mijn zwakheid bekennen. Dikwijls is het een kleine zaak, die mij kleinmoedig en bedroefd maakt. Ik maak een voornemen, mij kloekmoedig te gedragen; maar overkomt mij een kleine bekoring, terstond word ik zeer benauwd. Het is bijwijlen een nietigheid, waaruit een grote bekoring ontstaat. En als ik enigszins meen gerust te zijn, daar ik niets gevoel, zo word ik somtijds door een lichte windstoot bijna omvergeworpen.

2. Aanzie dan, Heer, mijn nederigheid en broosheid, die U alleszins bekend is. Wees mij genadig, en trek mij uit het slijk, opdat ik daar niet in verzinke, en geheel in kleinmoedigheid vervalle [Ps. 31:5]. Wat mij zo dikwijls tegenstaat en voor uw aanschijn beschaamd maakt, is, dat ik zo wankelend, en krank ben om aan mijn driften te wederstaan. En al brengen zij mij niet tot volkomen toestemming, nochtans valt mij hun aanvechting lastig en pijnlijk, en het verdriet mij dagelijks te moeten strijden. En hieruit leer ik bijzonder mijn zwakheid kennen, dat afschuwelijke voorstellingen zich altijd veel gemakkelijker opdringen dan heengaan.

3. O allersterkste God van Israël, vurige minnaar der gelovigen! Aanzie de arbeid en de droefheid van uw minnaar, en sta hem ter zijde bij alles waartoe hij zich begeeft [Jos. 1:9]. Versterk mij met de hemelse sterkte, opdat de oude mens, dat ellendig vlees, aan de geest nog niet onderworpen, de overhand niet behale; want zolang dit ellendig leven duurt, zal men daartegen moeten strijden. Ach, wat is toch dit leven, waar geen ellende en bekoringen ontbreken, waar alles vol is van strikken en vijanden! Want als de een bekoring of kwelling weggaat, is er reeds een andere in aantocht, ja terwijl de eerste strijd nog duurt, komen er meer andere onverwachts bij.

4. Hoe kan dit leven bemind worden, dat met zoveel bitterheden doorzaaid, aan zovele ellenden en rampen onderworpen is? Hoe kan het toch een leven genoemd worden, daar het zovelerlei dood en verderf voortbrengt. En nochtans wordt het bemind, en velen zoeken er hun genoegen in. Men zegt dikwijls, dat de wereld bedrieglijk en ijdel is; en nochtans wordt zij node verlaten, omdat de lusten van het vlees de overhand hebben. Sommige dingen lokken ons om de wereld te beminnen, andere om ze te versmaden. De begeerlijkheid van het vlees, de begeerlijkheid der ogen, en de hovaardij van het leven trekken ons tot de liefde der wereld [Joann. 2:16]; maar de pijnen en de ellenden, die met recht daarop volgen doen ons de wereld haten.

5. Maar, helaas! Het zondig vermaak overwint een hart, dat tot de wereld genegen is, en het meent dat er groot vermaak onder doornen schuilt [Job 30:7], omdat het de zoetheid van God en de inwendige bekoorlijkheid der deugd niet kent of nooit gesmaakt heeft. Maar aan die de wereld volkomen versmaden en onder heilige tucht voor God willen leven, is de goddelijke zoetheid niet onbekend, die aan de ware versmaders der wereld beloofd is; en zij zien klaar hoezeer de wereld dwaalt en zich veelvuldig bedriegt.

03-01-1974
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 2
Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 2

Hoofdstuk 1. Over het inwendig gesprek met God

1. Het rijk Gods in binnen u [Luc. 17:21], zegt de Heer. Bekeer u uit geheel uw hart tot God, en laat deze ellendige wereld varen, en uw ziel zal rust vinden. Leer het uitwendige versmaden, en u op het inwendige begeven; en gij zult het rijk Gods in u zien komen. Want het rijk Gods is vrede en blijdschap in de Heilige geest [Rom. 14:17], en dat wordt aan goddelozen niet gegeven. Christus zal tot u komen, en u zijn troost openbaren, indien gij Hem een waardige woonstede in uw binnenste bereidt. Al zijn glorie en schoonheid is inwendig [Ps. 44.14], en in het binnenste heeft Hij zijn behagen. Een inwendige mens bezoekt Hij dikwijls; Hij spreekt hem liefelijk aan, Hij troost hem minnelijk, Hij geeft hem overvloedige vrede, en Hij houdt een gemeenzaamheid die alle verbazing wekt.

2. Moed dan, getrouwe ziel, bereid uw hart voor die Bruidegom, opdat Hij zich gewaardige tot u te komen en in u te wonen. Want Hij spreekt aldus: Indien iemand Mij liefheeft, hij zal mijn woorden onderhouden, en Wij zullen tot hem naderen, en bij hem ons verblijf vestigen [Joh. 14:23]. Maak dan in uw hart plaats voor Christus, en sluit alle andere dingen buiten. Als gij Christus bezit, dan zult gij rijk zijn; Hij alleen zal u genoeg wezen. Hij zal u van alles voorzien, en getrouw uw belangen behartigen zodat gij niet nodig hebt op mensen uw hoop te stellen. Want de mensen veranderen licht, en feilen eensklaps: maar Christus blijft in eeuwigheid [Joh. 12:34], en Hij helpt ons standvastig tot het einde toe.

3. Daar is niet veel staat te maken op een broos en sterfelijk mens, al moge hij u veel goed doen en uw vriend zijn. Ook moogt gij u niet zeer bedroeven als hij somtijds u wederstreeft en tegenspreekt. Die heden met u zijn, kunnen morgen tegen u opstaan, en omgekeerd, want zij draaien gelijk de wind. Stel gans uw betrouwen op God, en dat Hij alleen uw vrees en uw liefde zij. Hij zal voor u optreden, en zal alles ten beste schikken. Gij hebt hier geen blijvende woonstede [Hebr. 13:14]: waar gij zijt, zijt gij een pelgrim en een vreemdeling, en gij zult geen rust smaken, tenzij gij innig met Christus verenigd zijt.

4. Wat wilt gij hier rondzoeken, aangezien het hier de plaats van uw rust niet is? In de hemel moet uw woning zijn, en als in ‘t voorbijgaan, moet gij al het aardse beschouwen. Alles gaat voorbij, en gij daarmede desgelijks. Zie toe dat gij u daaraan niet hecht; om niet gevangen te zijn en verloren te gaan. Uw gedachten zullen bij de Allerhoogste zijn [Wijsheid 5:16], en uw gebed moet zonder ophouden tot Jezus Christus opklimmen. Indien het hemelse te verheven is voor uw gedachten, berust dan in het lijden van Christus, en woont gaarne in zijn heilige wonden. Want zo gij met liefde uw toevlucht neemt tot de wonden en dierbare wondtekenen van Jezus, zo zult gij een grote versterking in het lijden gevoelen; gij zult u weinig bekommeren om de verachting der mensen en al hun lasterwoorden licht verdragen.

5. Christus ook werd op de wereld door de mensen versmaad, en in zijn grootste nood hebben zijn vrienden en bekenden Hem in de schande gelaten. Christus heeft willen lijden en misacht worden en gij durft over iets te klagen! Christus heeft vijanden en kwaadsprekers gehad, en gij wilt allen tot vrienden en weldoeners hebben? Waarvoor zal uw geduld dan gekroond worden, indien u geen tegenspoed overkomt? Indien gij geen tegenkanting wilt lijden, hoe zult gij dan de vriend van Christus zijn? Lijd met Christus en om Christus, indien gij met Christus wilt heersen.

6. Indien gij eens volkomen in Jezus’ binnenste waart doorgedrongen, en een weinig van zijn brandende liefde gesmaakt hadt, dan zoudt gij u om eigen gemak of ongemak weinig bekreunen, maar gij zoudt u eerder verblijden als gij versmaad wordt, want de liefde van Jezus leert de mens zichzelf versmaden. Hij, die Jezus en de waarheid bemint, die oprecht het inwendige leven beoefent en vrij is van alle ongeregelde neigingen, mag zich met vrijheid des harten tot God keren, in de geest zich verheffen boven zichzelf, en in genieting rusten.

7. Hij, die alles acht zoals het werkelijk is, en niet zoals het door de mensen geacht wordt, is waarlijk wijs, en meer onderricht door God dan door de mensen. Wie in zijn binnenste weet te leven, en van de uitwendige dingen weinig werk maakt, die zoekt naar geen plaats of wacht naar geen bepaalde tijden om zijn godsvrucht te oefenen. Een inwendig mens keert spoedig tot zichzelf terug; omdat hij zich nooit geheel uitstort naar buiten. De uitwendige arbeid of bezigheid, die soms nodig is, hindert hem niet; maar gelijk de dingen voorvallen, schikt hij zich daarnaar. Wie van binnen wel gesteld is en geregeld, bekommert zich niet om zonderlinge of ergerlijke daden van mensen. De mens wordt zoveel belemmerd en verstrooid, als hij zich de uitwendige dingen aantrekt.

8. Indien gij van binnen wel en gans gezuiverd waart, zou alles u ten goede strekken, en u tot voordeel dienen. Daarom mishagen en storen u dikwijls vele dingen, omdat gij aan uzelf niet wel afgestorven zijt, en niet geheel onthecht aan het aardse. Niets besmet en belemmert zozeer het hart van de mens, als ongeregelde liefde tot de schepselen. Indien gij de uitwendige troost niet zoekt, zo zult gij het hemelse kunnen beschouwen en dikwijls de inwendige blijdschap gevoelen.

Hoofdstuk 2. Over nederige onderwerping

1. Acht niet veel wie voor u of tegen u is; maar maak met zorg dat God met u zij in alles wat gij doet. Bewaar een goed geweten, en God zal u wel verdedigen. Want die God helpen wil, die kan niemands boosaardigheid hinderen. Indien gij kunt lijden en zwijgen, zo zult gij zonder twijfel de hulp van God gewaar worden. Hij kent de tijd en de wijze om u te verlossen; daarom moet gij u op Hem verlaten. Het is Gods werk hulp te bieden, en van alle beschaamdheid te bevrijden. Het is dikwijls zeer dienstig, om onze ootmoed te vermeerderen, dat andere mensen onze gebreken kennen en berispen.

2. Als de mens zich verootmoedigt om zijn gebreken, dan stelt hij anderen gemakkelijk tevreden, en hij verzoent zich licht met wie op hem vergramd waren. God bewaart en verlost altijd de ootmoedige; Hij bemint en vertroost de ootmoedige; Hij neige zich tot de ootmoedige; aan de ootmoedige geeft Hij grote genade, en na zijn verdrukking verheft Hij hem tot de glorie. Aan de ootmoedige openbaart Hij zijn geheimen, en trekt en lokt hem minzaam. Een ootmoedig mens bewaart de vrede, als hem enige beschaming wordt aangedaan, want hij steunt op God, en niet op de wereld.

Hoofdstuk 3. Over de vreedzame mens

1. Stel uzelf eerst in vrede, en dan zult gij anderen ook tot vrede kunnen stichten. Een vredelievend mens doet meer goed dan een groot geleerde. Een driftig mens maakt van het goed kwaad en gelooft licht aan het kwaad. Een goed, vreedzaam mens keert alles ten goede. Die wel tevreden is, heeft van niemand kwaad vermoeden, maar die slecht tevreden en ontroerd is, wordt door veel kwade vermoedens gekweld; hij is niet gerust, en hij verontrust anderen. Hij zegt dikwijls wat hij niet moest zeggen, en laat achterwege wat hij zou moeten doen. Hij let op wat de anderen verplicht zijn te doen, en hij verzuimt zijn eigen plicht. Heb dan eerst ijver voor uzelf, en dan zult gij met reden ook uw naaste tot ijver kunnen aansporen.

2. Gij weet uw eigen daden wel te verschonen, en de verontschuldigingen van anderen wilt gij niet aannemen. Het ware rechtvaardiger uzelf te beschuldigen, en uw broeder te verschonen. Wilt gij dat men uw gebreken verdrage, verdraag die van anderen. Zie hoe ver gij nog van de ware liefde en ootmoed verwijderd zijt, waardoor men zich nooit vergramt of nooit verontwaardigd is dan tegen zichzelf. Het is geen grote deugd, met goede en zachtmoedige mensen vreedzaam te leven, dit behaagt natuurlijk aan alle mensen, want iedereen is gaarne in vrede en bemint ook het meest die met hem overeenkomen. Maar in vrede kunnen leven met stuurse, boosaardige en ongeregelde mensen, of met die, welke ons dwarsbomen, dit is een grote gave en een grootmoedig en hoogst loffelijk bedrijf.

3. Daar zijn er, die met zichzelf, en ook met anderen in vrede zijn. En daar zijn er, die zelf geen vrede hebben, en die anderen in vrede niet laten; zij zijn voor de anderen lastig, maar nog veel lastiger voor zichzelf. En daar zijn er, die zichzelf in vrede behouden, en ook anderen trachten tot vrede terug te brengen. Nochtans geheel onze vrede, in dit ellendig leven, bestaat in meer ootmoedige lijdzaamheid dan in ‘t niet gevoelen van tegenheden. Wie best weet te lijden, zal de meeste vrede hebben; hij is overwinnaar van zichzelf, hij is meester van de wereld, vriend van Jezus Christus en erfgenaam van de hemel.

Hoofdstuk 4. Over de reinheid van het hart en de eenvoudige mening

1. Door twee vleugelen wordt de mens boven het aardse geheven, te weten: door de eenvoud en door de zuiverheid. Eenvoud moet in de mening zijn, en zuiverheid in het hart. De eenvoud zoekt God, de zuiverheid vindt Hem en smaakt Hem. Geen goed werk zal u zwaar vallen, indien gij inwendig vrij zijt van ongeregelde neiging. Indien gij niets anders dan Gods welbehagen en het voordeel van de naaste beoogt en zoekt, zo zult gij de inwendige vrijheid genieten. Indien uw hart oprecht was, dan zou elk schepsel tot een spiegel van het leven dienen, en tot een boek van heilige lering. Daar is geen schepsel, hoe klein en gering ook, of het vertoont in zich de goedheid Gods.

2. Indien gij van binnen goed en zuiver waart, dan zoudt gij alle dingen zonder beletsel zien, en wel begrijpen. Een zuiver hart doordingt de hemel en de hel. Zo iemand van binnen gesteld is, zo oordeelt hij over het uitwendige. Is er ergens blijdschap in de wereld, zo geniet ze een mens die zuiver van hart is. En is er ergens benauwdheid of zwarigheid, zo gevoelt een kwaad geweten ze allermeest. Gelijk het ijzer, in het vuur geworpen, de roest verliest, en wit gloeiend wordt, zo legt een mens, die zich tot God bekeert, alle traagheid af, en verandert in een nieuwe mens.

3. Als een mens begint te verflauwen, dan vreest hij een weinig inspanning, en hij ontvangt gaarne uitwendige troost. Maar als hij zich volkomen begint te overwinnen, en vroom in de weg des Heren te wandelen, dan acht hij licht, wat hem tevoren zwaar scheen.

Hoofdstuk 5. Over het letten op zichzelf

1. Wij mogen onszelf niet teveel betrouwen, want dikwijls ontbreekt ons genade en verstand. Een zwak lichtje maar schemert in ons, en dat verliezen wij gauw door onachtzaamheid. Wij merken het dikwijls niet, dat wij geestelijkerwijze zo blind zijn. Wij doen dikwijls kwaad, en nog erger, wij willen ons verontschuldigen. Wij worden somtijds door onze driften gedreven, en wij menen dat het ijver is. Wij berispen kleine gebreken in anderen, en onze grovere misdrijven zien wij over ‘t hoofd. Wij gevoelen en wegen heel vlug wat wij van anderen te lijden hebben; maar wat anderen van ons uitstaan, merken wij niet. Wie goed en zuiver zijn eigen leven oordeelde, zou ondervinden, dat hij geen reden heeft om een ander streng te oordelen.

2. Een inwendig mens stelt de zorg van zichzelf voor alle andere zorgen; en die op zichzelf naarstig let, zal licht over anderen zwijgen. Nooit zult gij tot innige godsvrucht geraken, tenzij gij over de anderen stilzwijgt, en bijzonder op uzelf let. Indien gij God en uzelf alleen voor ogen hebt, zo zal ‘t u weinig ontstellen, wat gij uitwendig ziet. Waar zijt gij, als gij bij uzelf niet zijt? En als gij alles doorlopen en uzelf verwaarloosd hebt, wat hebt gij dan gewonnen? Indien gij de vrede en de ware ingetogenheid moet hebben, zo moet gij alle dingen ter zijde stellen, en alleen u met uzelf bekommeren.

3. Gij zult derhalve grote vorderingen maken, indien gij u van alle tijdelijke zorg ontheven houdt. Gij zult sterk achteruitgaan, indien gij iets tijdelijks op prijs stelt. Houd niets voor groot, voor verheven, voor aangenaam, dan God alleen, of wat God aangaat. Acht al de troost, die u van enig schepsel moge overkomen, als iets ijdels. Een Godbeminnende ziel versmaadt al wat beneden God is. God alleen, die eeuwig en oneindig is, en die alles vervult, is de troost der zielen en de ware blijdschap des harten.

Hoofdstuk 6. Over de vreugde van een goed geweten

1. De roem van de goed mens is het getuigenis van een goed geweten. Heb een goed geweten, en gij zult immer blijde zijn. Een goed geweten kan zeer veel verdragen en is welgemoed in ‘t midden van tegenspoed; maar een kwaad geweten is altoos in vrees en in onrust. Gij zult zacht rusten, indien uw hart u niets te verwijten heeft. Wil u niet verblijden tenzij gij wel gedaan hebt. Boze mensen genieten nooit ware vreugde noch gevoelen de inwendige vrede; want er is geen vrede voor de goddelozen, zegt de Heer. [Is. 68:22 en 67:22]. Al zeggen zij somtijds: Zie, wij zijn gerust, geen kwaad zal ons overkomen; en wie zou ons durven hinderen? [Jeruzalem 5:12]. Geloof hun niet: want de gramschap Gods zal onverwachts oprijzen, en dan zullen hun werken worden te niet gebracht, en hun plannen ten ronde gaan [Ps. 145:4].

2. Juichen bij het lijden, valt niet zwaar aan wie God bemint: want zich alzo verheugen, is zich verblijden in het kruis des Heren [Gal. 6:14]. De roem is kort, welke door de mensen gegeven en ontvangen wordt. De roem van de wereld is altijd gepaard met droefheid. Maar de roem der braven is in hun geweten, en niet in de mond der mensen. De blijdschap der rechtvaardigen is uit God en in God, en hun vreugde vloeit voort uit de waarheid. Wie de ware en eeuwige vreugde ontvangt, acht de tijdelijke niet. En die de tijdelijke roem najaagt, of niet uit ter harte versmaad, wees verzekerd dat hij de eeuwige niet genoeg bemint. Hij geniet een grote rust des harten, die zich aan lof of blaam niet gelegen laat.

3. Hij die een zuiver geweten heeft, zal zeer licht tevreden zijn. Gij zijt niet heiliger als gij geprezen wordt, noch slechter, als gij veracht wordt. Wat gij zijt, dat zijt gij; en gij kunt door het zeggen van anderen niet groter worden, dan gij zijt naar Gods getuigenis. Indien gij bemerkt wat gij bij uzelf van binnen zijt, dan zult gij er u niet om bekreunen wat de mensen van u zeggen. De mens ziet op het uiterlijk, maar God ziet tot in het hart [1 Kon. 16:7]. De mens aanziet de werken, maar God onderzoekt de mening. Altijd wèl doen, en weinig van zichzelf houden, dat is het kenmerk van een ootmoedige ziel. Geen troost van enig schepsel zoeken, is het teken van grote zuiverheid en van zielsvertrouwen.

4. Wie van buiten nergens een gunstig getuigenis voor zich zoekt, toont dat hij zichzelf geheel aan God heeft overgegeven. Want, gelijk Paulus zegt, niet hij, die zichzelf prijst, is lofwaardig, maar die door God geprezen wordt [2 Kor. 10:18]. Met God inwendig verkeren, en aan niets uitwendigs gehecht zijn, is de gesteltenis van een geestelijke mens.

Hoofdstuk 7. Over de liefde tot Jezus boven alles

1. Zalig die begrijpt wat het is Jezus te beminnen, en zichzelf te versmaden om Jezus. Men moet om die Beminde alles verlaten wat men bemint; want Jezus alleen wil boven alles bemind worden. De liefde van de schepsels is bedrieglijk en onbestendig: de liefde van Jezus is getrouw en onvergankelijk. Die aan ‘t schepsel gehecht is, zal met het broos schepsel vallen: die Jezus aanhangt, zal onwrikbaar staan voor altijd. Bemin Hem en houd Hem te vriend, die u niet zal verlaten als allen u afvallen, en die niet zal dulden dat gij in het einde verloren gaat. Hetzij gij het wilt of niet, gij moet eens van alles scheiden.

2. In leven en dood houd u aan Jezus vast; en beveel u alleen aan de getrouwheid van Hem, die alleen u helpen kan, als alles u zal verlaten. Uw Beminde is van die aard, dat Hij met niemand anders uw liefde delen wil: maar Hij wil uw hart alleen hebben, en daar wil Hij zetelen als koning op zijn eigen troon. Indien gij u wist te ontmaken van alle schepselen, zo zou Jezus gaarne met u wonen. Gij zult het haast altemaal verloren moeite vinden wat gij buiten Jezus op mensen laat steunen. Betrouw of steun op geen ander zwaaiend riet, want alle vlees is als gras, en al zijn glorie zal gelijk de grasbloem te niet gaan [Is. 40:6].

3. Gij zult u haast bedrogen vinden, indien gij alleen let op de uitwendige schijn der mensen. Indien gij in hen troost en voordeel zoekt, zult gij veelal niets vinden dan schade. Indien gij in alles Jezus zoekt, zo zult gij zeker Jezus vinden. Maar indien gij uzelf zoekt, dan zult gij ook uzelf vinden, doch tot uw ondergang. Want een mens, als hij Jezus niet zoekt, is aan zichzelf schadelijker dan geheel de wereld en al zijn vijanden.

Hoofdstuk 8. Over de gemeenzame vriendschap met Jezus

1. Als Jezus bij ons aanwezig is, dan gaat alles wel, en niets schijnt er lastig; maar wanneer Jezus bij ons niet is, dan valt alles hard. Als Jezus binnen ons niet spreekt, zo is andere troost niets waard; maar als Jezus een enkel woord binnen ons spreekt, o dan gevoelt men grote troost. Rees Maria-Magdalena niet aanstonds op van de plaats waar zij weende, als haar zuster Martha haar zeide: De Meester is daar, en Hij roept u? [Joh. 11:28] O zalig uur wanneer Jezus ons roept uit de tranen tot de blijdschap van de geest! Hoe dor en gevoelloos zijt gij zonder Jezus! Hoe dwaas en hoe ijdel, wanneer gij iets zoekt buiten Jezus! Is dit geen groter verlies, dan indien gij de gehele wereld verloort?

2. Wat kan de wereld u baten zonder Jezus? Zonder Jezus te blijven is een nare hel; en met Jezus te zijn, is een zoet paradijs. Als Jezus met u is kan geen vijand u deren. Wie Jezus vindt, vindt een goede schat, ja een goed boven alle goed. En wie Jezus verliest, verliest veel en zeer veel, ja meer dan geheel de wereld. Hij is arm, die zonder Jezus leeft, en overvloedig rijk, die wèl staat met Jezus.

3. Het is een grote kunde met Jezus wèl weten te verkeren; en het is een grote voorzichtigheid, Jezus te bewaren. Wees ootmoedig en vreedzaam, en Jezus zal met u zijn. Wees godvruchtig en stil, en Jezus zal met u blijven. Gij kunt Jezus licht verwijderen, en zijn genade verliezen, als gij u naar ‘t uitwendige wilt keren. En als gij Hem verjaagt en verloren hebt, tot wie zult gij dan uw toevlucht nemen en wie zult gij dan tot vriend kiezen? Zonder vriend kunt gij niet gelukkig leven; en indien Jezus voor u niet de beste vriend is, zo zult gij uzelf te verdrietig en verlaten vinden. Gij handelt dan zeer dwaas, indien gij in iemand anders uw betrouwen stelt of uw blijdschap. Het zou beter zijn, de gehele wereld tegen u te hebben, dan in ongenade met Jezus te zijn. Dat dan, onder allen die u dierbaar zijn, Jezus alleen uw bijzondere vriend en welbeminde zij.

4. Bemin alle mensen om Jezus, maar Jezus om Hemzelf. Jezus Christus alleen moet met voorkeur bemind worden, want Hij alleen is een goede en getrouwe vriend onder alle vrienden. Om Hem, en in Hem moet gij vrienden en vijanden liefhebben, en gij moet hem voor hen allen bidden, opdat allen Hem mogen kennen en beminnen. Begeer nooit boven anderen geprezen of bemind te worden; want dat komt God alleen toe, die zijns gelijke niet heeft. Begeer ook niet, dat iemand in zijn hart met u bekommerd zij, en wees gijzelf niet met iemands liefde ingenomen; maar [wens] dat Jezus in u en in alle mensen goed leve.

5. Wees zuiver en vrij van hart, zonder gehechtheid aan enig schepsel. Gij moet van alles ontbloot zijn, en een zuiver hart tot God opdragen, indien gij wilt rusten en smaken hoe zoet de Heer is [Ps. 33:9]. En voorwaar gij zult daartoe niet geraken, tenzij zijn genade u voorkome en u meetrekke, zodat gij, van alles ontmaakt en afgescheiden met Hem alleen verenigd zijt. Want als de genade Gods tot de mens komt, wordt hij tot alles in staat gesteld, en wanneer zij zich van hem verwijdert, dan wordt hij arm en krank, en als geheel overgelaten aan geselslagen. Doch zelfs in deze staat moet hij niet kleinmoedig zijn of wanhopen; maar hij moet met gelatenheid zich schikken naar de wil van God en alles wat hem overkomt verdragen ter ere van Jezus Christus; want op de winter volgt de zomer, na de nacht komt de dag terug, en na het onweer zonneschijn.

Hoofdstuk 9. Over het derven van alle troost

1. Het is niet zwaar de menselijke troost te verachten, zolang de goddelijke troost ons bijblijft. Maar het is groot ja zeer groot, zowel de goddelijke als de menselijke troost te kunnen derven, en ter ere Gods gaarne de ballingschap des harten te willen verduren, en zichzelf in niets te zoeken of zijn eigen verdiensten niet te achten. Is het iets bijzonders dat gij vrolijk en godsdienstig zijt, als de genade in u komt? Die stond is begeerbaar voor allen. Hij reist zeer makkelijk, die de genade Gods voortdraagt. En het is ook geen wonder, dat hij geen last gevoelt, die door de Almogende gedragen wordt, en geleid door de opperste Leidsman.

2. Wij hebben gaarne iets tot troost; en de mens ontdoet zich bezwaarlijk van zichzelf. De heilige martelaar Laurentius heeft de wereld overwonnen, alsmede de gehechtheid aan zijn opperpriester, omdat hij alles, wat in de wereld vermakelijk scheen, versmaad heeft; ja zelfs verdroeg hij gelaten, dat Gods opperpriester Sixtus, die hij zo beminde, van hem weggenomen werd. Hij heeft dan de liefde van de mens overwonnen door de liefde van de Schepper; en hij heeft de wil van God verkozen boven de menselijke troost. Leer dan ook een teerbeminde, een boezemvriend verlaten, om de liefde Gods. Bedroef u niet, wanneer gij door een vriend verlaten wordt, wel wetende dat wij ten laatste allen toch eens moeten scheiden.

3. De mens moet veel en lang in zijn binnenste strijden, eer hij zich geheel kan overwinnen, en al zijn genegenheid tot God keren. Zolang de mens op zichzelf steunt, zo is hij licht tot menselijke troost geneigd. Maar de ware vriend van Christus, en de ijverige betrachter der deugd, acht geen vertroostingen en zoekt geen zinnelijke zoetigheden, maar veeleer zware oefeningen, en zware arbeid te lijden voor Christus.

4. Als u dus geestelijke vertroosting door God gegeven wordt, neem die met dankbaarheid aan; maar bedenk, dat het Gods geschenk is, en niet uw verdienste. Wil er u niet om verheffen, of u er over verblijden, noch te veel laten voorstaan: maar verootmoedig u te meer over de gift, en wees omzichtiger, en behoedzamer in al uw werken; want dat uur zal voorbijgaan, en de bekoring zal volgen. Als u de vertroosting onttrokken wordt, wees daarom niet wanhopig; maar wacht met ootmoed en geduld het hemels bezoek af; want Hij is machtig om u nog groter vertroosting te hergeven. Dit is geen nieuws of niets vreemds voor hen, die in de weg des Heren ervaren zijn; de grootste Heiligen en de Profeten van het Oud Verbond hebben dikwijls deze afwisseling ondervonden.

5. Daarom sprak een van hen, als hij de troost van de genade gevoelde: "In mijn overvloed heb ik gezegd: ik zal in eeuwigheid niet wankelen." [Ps. 29:7]1) Maar wat hij in zich ondervond, als hem de genade onttrokken werd, laat hij volgen in deze woorden: "Gij hebt uw aanschijn van mij afgekeerd, en ik ben ontroerd geworden" [Ps. 29:8]. Hij is nochtans niet wanhopig te midden van deze ontsteltenis, maar hij bidt God des te vuriger, en zegt: "O Heer, tot U zal ik roepen, en ik zal mijn God smeken" [Ps. 29:9]. En ten laatste oogst hij de vrucht van zijn gebed, en getuigt dat hij verhoord werd, als hij zegt: "De Heer heeft geluisterd, en heeft medelijden met mij gehad; de Heer is mijn Helper geworden"[Ps. 29:1]. Maar waarin? "Gij hebt, zegt hij, mijn wenen in blijdschap veranderd, en mij met vreugde omringd" [Ps. 29:12]. Indien het met grote Heiligen aldus gegaan is, zo moeten wij, die krank en arm zijn, niet kleinmoedig worden, al is het dat wij nu eens vurig, en dan weder koud worden; want de geest Gods komt en gaat weg volgens het welbehagen van zijn wil. Daarom zegt de heilige man Job: "Gij bezoekt de mens van de dageraad af, en eensklaps beproeft Gij hem" [Job 7:18].

6. Waar mag ik dan mijn hoop in stellen, of waar mag ik mij dan op verlaten, tenzij alleen op de grote barmhartigheid Gods, en op de verwachting van de hemelse genade. Want er mogen al goede mensen zijn en godvruchtige medebroeders, en getrouwe vrienden, heilige boeken, schone verhandelingen of zoete gezangen, dat alles kan maar weinig helpen en bevallen, wanneer mij de genade verlaten heeft, en ik aan mijn eigen armoede ben overgelaten. Dus is er geen beter middel dan verduldig te zijn, en mijzelf aan de wil van God over te geven.

7. Nooit heb ik iemand gevonden, zo godvruchtig en zo ijverig of somtijds ondervond hij onttrekking van genade, en gevoelde vermindering van vurigheid. Nooit is er een Heilige zo hoog opgetogen en verlicht geweest, of hij is vroeg of laat met kwelling beproefd geworden. Want hij is onwaardig hoog in beschouwing opgetogen te worden, die te voren om God niet is beproefd geweest door enig lijden en zwarigheid. Ook is de bekoring meestal een voorteken dat de troost volgen zal. Want de hemelse vertroosting wordt beloofd aan die door de bekoring beproefd zijn. "Wie overwint, zegt de Heer, zal Ik te eten geven van de boom des levens" [Apoc. 2:7].

8. En de goddelijke troost wordt gegeven, opdat de mens sterker worde om alle zwarigheden te verdragen. En dan volgt weder de bekoring, opdat hij zich niet verheffe over het goed. De duivel slaapt niet, en ons vlees is ook niet verstorven: daarom houd niet op u tot de strijd te bereiden; want ter rechter en ter linkerzijde hebt gij vele vijanden, die nimmer rusten.

Hoofdstuk 10. Over de dankbaarheid van Gods genade

1. Waartoe zoekt gij rust, daar gij geboren zijt om te arbeiden? [Job 5:7]. Bereid u meer tot lijden dan tot verblijden, meer om uw kruis te dragen, dan om vreugde te genieten. Wie van de wereldse mensen zelfs zou niet gaarne vertroostingen en geestelijke blijdschap aannemen, indien hij ze altoos kon bekomen? Want de geestelijke vertroostingen gaan alle wereldse genoegens en lichamelijke lusten verre te boven. Al de genoegens dezer wereld zijn of ijdel of schandelijk: de geestelijke genietingen zijn alleen eerbaar en vermakelijk, als voortkomende uit de deugd, en door God ingestort in de zuivere harten. Maar niemand kan de goddelijke vertroostingen altijd naar eigen behagen genieten, want de tijd der bekoring houdt nooit lang op.

2. Doch een valse vrijheid van geweten en een groot zelfbetrouwen beletten zeer de hemelse bezoeken. God doet wèldaad, met de genade der vertroosting de schenken; maar de mens handelt kwalijk, als hij Hem niet alles wedergeeft door de dankzegging. En, daarom vloeien de gaven der genaden in ons niet wijl wij jegens God ondankbaar zijn en wij niet alles wedersturen tot de Bronwel. Want hij verdient altijd nieuwe genaden, die naar de eis dankbaar is; maar God ontneemt de hovaardige, wat hij gewoonlijk aan de ootmoedige geeft.

3. Ik wil de vertroosting niet, die mij de vermorzeling des harten beneemt, en ik begeer geen beschouwing, die tot hovaardigheid voert. Want niet al het hoge is heilig, en niet al het zoete goed: alle wensen zijn niet rein en niet al het liefelijke aangenaam aan God. Ik ontvang gaarne zulke genade, waardoor ik altijd ootmoediger, godvrezender en bereidwilliger word om mijzelf te verloochenen. Die onderwezen is door de genade, en dikwijls gekastijd door de onttrekking van die genade, zal zichzelf niets goeds durven toeschrijven; maar zal zich eerder naakt en arm belijden. Geef God wat God toekomt [Luc. 14], en schrijf aan uzelf toe wat het uwe is: bedank God voor zijn genaden, en belijd dat gij aan uzelf alleen de zonden en billijke straf voor de zonde te wijten hebt.

4. Stel u altijd op de laatste plaats [Luc. 14], en de eerste zal u gegeven worden; want het verhevenste kan zonder het nederigste niet bestaan. De grootste heiligen bij onze Heer staan allerlaagst bij zichzelf; hoe meerder zij verheven worden, hoe nederiger zij van hart zijn. Daar zij vervuld zijn met de waarheid en hemelse glorie, zo zoeken zij geen ijdele glorie. Daar zij in God wel gevestigd zijn, kunnen zij geenszins hovaardig zijn. Wijl zij aal goed aan God toeschrijven, zo begeren zij niet geprezen te worden van elkander, maar zij zoeken alleen de glorie, die van God komt [Joh. 5:44]. En zij begeren en wensen, dat God in hen en in alle heiligen boven al geprezen worde, en altoos streven zij naar dit.

5. Wees God dan dankbaar voor de minste weldaad, en gij zult waardig worden grotere gaven te ontvangen. Houd de allerminste genade voor zeer groot, en het meer onaanzienlijke voor een bijzondere weldaad. Als men de waardigheid van de Gever inziet, zo zal geen gave slecht of klein wezen; want het kan niet klein wezen, wat door de Allerhoogste gegeven wordt. Ja, al is het dat Hij ons straffen en plagen overzendt, wij moeten die in dank aannemen; want al wat Hij ons laat overkomen, is dienstig voor onze zaligheid. Wie dan de genade Gods zoekt te behouden, moet dankbaar zijn voor geschonken genade, verduldig als hem die onttrokken wordt, bidden, opdat zij wederkome, voorzichtig en ootmoedig zijn, om ze niet te verliezen.

Hoofdstuk 11. Over het klein getal der minnaars van Jezus' kruis

1. Velen zijn er die naar het hemels rijk van Jezus verlangen, maar weinigen die zijn kruis willen dragen. Hij heeft er velen, die zijn vertroosting, maar weinigen die zijn lijden zoeken. Hij vindt er velen met Hem aan tafel en weinigen, die met Hem willen vasten. Zij willen zich allen met Hem verblijden; maar weinigen willen voor Hem iets lijden. Velen volgen Jezus tot het breken van het brood; maar weinigen tot het drinken van de lijdenskelk. Velen vereren zijn mirakelen, maar weinigen volgen Hem in de smaad van zijn kruis. Velen hebben Jezus lief, zolang hun geen tegenspoeden overkomen. Velen danken en zegenen Hem, zolang zij enige vertroosting van Hem ontvangen. Maar als Jezus zich verbergt, en hen een tijdje verlaat, dan vallen zij in klachten of in grote neerslachtigheid.

2. Maar die Jezus beminnen om Jezus zelf en niet om hun eigen troost, zegenen Hem in alle lijden en zwarigheid zowel als in de allerzoetste vertroostingen. En al wilde Hij hun nooit troost verlenen, nog zouden zij Hem altijd willen loven en danken.

3. Ach, hoe krachtig is niet de reine liefde van Jezus, wanneer zij niet gemengd is met eigenliefde of eigenbelang! Mogen zij, die altijd vertroostingen zoeken, dan niet met recht loonknechten genoemd worden? Tonen zij niet, die altijd eigenbaat en voordelen in het oog houden, dat zij eerder minnaars zijn van zichzelf dan van Jezus Christus. Waar zal men iemand vinden, die God om niet wil dienen?

4. Zelden wordt er iemand zó verstorven gevonden dat hij van alles ontbloot is. Want waar zult gij iemand vinden, die oprecht arm van geest is, onthecht van alle schepsel? Verre en tot de uiterste grenzen is deze schat te zoeken [Prov 31:10]. Want al gaf iemand al zijn vermogen, dat betekent nog niets. En al deed hij grote boetvaardigheid, dat is nog onbeduidend. Al is hij ervaren in alle wetenschap, daar is hij niet veel mede gevorderd. En al bezat hij een grote deugd, en een zeer vurige godsvrucht, nog ontbrak hem veel: één zaak, die hem hoogst nodig is. En wat is dat? Het is dat hij alles verlaten hebbende, zichzelf verzake, en niets overhoude van de eigenliefde. En na alles te hebben gedaan wat hij wist te moeten doen, hij dan nog denke niets gedaan te hebben.

5. Dat hij weinig achte wat voor groot aangezien zou kunnen worden; maar dat hij oprecht erkenne, dat hij een onnutte knecht is, gelijk de Waarheid zelf zegt: "Wanneer gij alles gedaan hebt, wat u bevolen is, zo zegt: wij zijn onnutte knechten [Luc. 17:10]. Dan zal hij in geestelijke zin arm en naakt kunnen zijn, en met de profeet mogen zeggen: "Ik ben alleen, en ik ben arm" [Ps. 24:6]. Nochtans is er niemand rijker, niemand machtiger, niemand vrijer dan hij, die zichzelf en alles weet te verzaken, en zich op de laagste plaats kan stellen.

Hoofdstuk 12. Over de koninklijke weg van het Heilig Kruis

1. Velen schijnt dit een hard woord: Verloochen uzelf, neem uw kruis op, en volg Jezus [Luc. 9:23]. Maar het zal veel harder om te horen zijn dit laatste woord: "Gaat van mij, vervloekten, in het eeuwig vuur" [Mat. 25:41]. Want die nu gaarne het woord omtrent het kruis horen en opvolgen, zullen alsdan niet moeten vrezen voor het vonnis der eeuwige verwerping. Dat kruisteken zal in de lucht verschijnen, wanneer de Heer zal komen om te oordelen. Dan zullen alle dienaren van het kruis, die zich hier in hun leven aan de gekruisigde hebben gelijkvormig gemaakt, met groot vertrouwen de rechter treden.

2. Waarom dan vreest gij nu het kruis op te nemen, waarmee men tot het eeuwig rijk komt? In het kruis ligt zaligheid, in het kruis het leven, in het kruis bescherming tegen de vijanden, in het kruis een vloed van bovenaardse zoetheid, in het kruis de sterkte van het hart, in het kruis vreugde van geest, in het kruis het toppunt der deugd, en de volmaakte heiligheid. Daar is geen behoud voor onze ziel, of geen hoop op het eeuwig leven, dan in het kruis. Neem dan het kruis op, en volg Jezus, en gij zult het eeuwig leven ingaan. Hij is voorop gegaan, dragende zijn kruis, en Hij is voor u aan het kruis gestorven, opdat gij ook uw kruis zoudt dragen, en volgaarne sterven aan het kruis. Want indien gij met Hem sterft, zo zult gij ook met Hem leven; en indien gij zijn deelgenoot zijt in de smarten, zult gij het ook zijn in de glorie" [Rom. 6].

3. Zie, alles bestaat dan in het kruis, en in te verstervenis het al gelegen; en daar is geen andere weg tot het leven en tot de ware inwendige vrede, dan de weg van het H. Kruis en van de dagelijkse versterving. Ga heen waar gij wilt, zoek wat gij wilt, en gij zult omhoog geen verhevener weg, of beneden geen veiliger weg vinden dan de weg van het H. Kruis. Beschik en regel alles volgens uw wil en goeddunken, en gij zult bevinden dat gij altoos iets moest lijden, hetzij met zin of tegenzin: en zo zult gij altijd een kruis vinden. Want, of gij zult een pijn gevoelen in uw lichaam, of enig geestelijke kwelling in uw ziel verduren.

4. Somtijds zult gij van God verlaten zijn, dan weder door de naaste gekweld worden, en wat meer is, dikwijls zult gij uzelf tot last dienen. En nochtans zult gij door geen enkel red- of troostmiddel verlost of verlicht kunnen worden, maar gij moet het verdragen zolang het God zal believen. Want God wil, dat gij leert bekoringen verdragen zonder vertroosting; en dat gij u gans aan Hem onderwerpt, en ootmoediger wordt door het lijden. Niemand beseft Christus’ lijden zo hartelijk, als hij die ook iets geleden heeft. Het kruis is dan altoos bereid, en het wacht u overal. En waar gij ook lopen moogt, gij kunt het niet ontvluchten; want waar gij ook komt, draagt gij uzelf altijd mede, en gij zult uzelf altijd vinden. Hef u opwaarts, buig u nederwaarts, keer u buitenwaarts of binnenwaarts, en overal zult gij uw kruis vinden. En gij moet overal het geduld oefenen, indien gij de inwendige vrede bezitten wilt, en de eeuwige kroon verdienen.

5. Indien gij het kruis gewillig draagt, het zal u ook dragen en het zal u brengen naar het gewenste einddoel, waar het lijden zal ophouden, maar dat zal niet hier zijn. Indien gij uw kruis ongewillig draagt, zo makt gij u een last, en gij belaadt u nog zwaarder; en evenwel moet gij het toch dragen. Indien gij een kruis afwerpt, zult gij er buiten twijfel een ander vinden, en misschien nog zwaarder.

6. Meent gij te ontgaan wat nooit één sterveling heeft kunnen vermijden? Welke Heilige is er in deze wereld vrij geweest van kruis en lijden? Onze Heer en onze God, Jezus Christus zelf, is nooit een enkel uur zonder lijdenssmart geweest, zolang Hij geleefd heeft. Gelijk Hij zelf zegt: "Het stond vast dat Christus moest lijden, en van de dood verrijzen, en alzo tot zijn heerlijkheid ingaan" [Luc. 24:46]. En gij, hoe zoekt gij dus een andere weg dan deze koninklijke weg, de weg van het H. Kruis.

7. Geheel het leven van Jezus Christus is een gedurig kruis en lijden geweest; en voor u zoekt gij rust en blijdschap! Gij dwaalt, zo gij iets anders zoekt dan gekweld te worden en te lijden; want gans dit sterfelijk leven is vol ellende en overal bezet met kruisen. En hoe meer iemand, in het geestelijk leven gevorderd is, des te zwaarder kruisen hij dikwijls vindt; omdat door zijn liefde de druk van zijn verbanning aangroeit.

8. Nochtans is iemand, door zoveel lijden beproefd, niet van opbeuren en troost verstoken, omdat hij beseft dat hem met het dragen van zijn kruis vele vruchten toekomen. Want daar hij zichzelf gewillig onder het kruis buigt zo wordt alle last van kwelling, veranderd in vertrouwen op goddelijke troost. En hoe meer zijn vlees door het lijden afgemat wordt, des te meer wordt zijn geest versterkt door de inwendige genade. Ja, somtijds wordt hij zodanig versterkt door de liefde voor lijden en tegenspoed, uit zucht naar overeenstemming met de gekruisigde Christus, dat hij zonder pijn of kwellingen niet zou willen zijn: want hij gelooft dat hij God zoveel te aangenamer is, hoe meer hij voor Hem kan lijden. Dit is geen werk van mensenkracht, maar van Gods genade, die op de boze mens zoveel uitwerkt dat hij uit geestelijke vurigheid dat aanneemt en bemint, waar hij van natuur altijd een afkeer en schrik van heeft.

9. Het is zeker geen mensenwerk, het kruis te dragen, het kruis te beminnen, het lichaam te kastijden en te brengen onder bedwang, de eer te vlieden, gaarne versmaadheden te verdragen, zichzelf te minachten en wensen door anderen misacht te worden, alle tegenspoed en schade te lijden, en geen de minste voorspoed in de wereld te begeren. Dus indien gij uzelf beziet, kunt gij door eigen krachten niets van die aard uitvoeren. Maar indien gij op de Heer vertrouwt,, zo zal u uit de hemel sterkte gegeven worden, en de wereld en het vlees zullen u onderworpen zijn. Zelfs zult gij de helse vijand niet vrezen, als gij gewapend zijt met een vast geloof, en getekend met het kruis van Christus.

10. Bereid u dan, als goed en trouw dienaar van Christus, om het kruis van uw Heer, die uit liefde voor u gestorven is, moedig te dragen. Bereid u om veel tegenspoed en ongemakken in dit ellendig leven te lijden: want zó zal uw lot zijn waar gij ook verblijven moogt; en zó zult gij ‘t in werkelijkheid bevinden, in welke plaats gij u ook verbergt. Het moet zo zijn: en er is geen hulpmiddel voor zovele kwellingen, dan dat gij u daarin getroost. Drink met blijdschap de kelk des Heren, indien gij Zijn vriend wilt zijn, en met Hem deel hebben in zijn rijk. Beveel de vertroostingen aan God; laat Hem daarmede doen gelijk het Hem belieft. Maar gij, zet er u toe om kwellingen te lijden, en houd ze voor grote vertroostingen; want de pijnen en het lijden van deze tijd zijn niet te vergelijken bij de toekomende glorie [Rom. 8:18], al zoudt gij ze alle kunnen lijden.

11. Als gij zover gekomen zult zijn, dat u het lijden om Christus’ wil zoet en smakelijk is, reken dan dat het u welgaat, want gij hebt een paradijs gevonden op aarde. Zolang het leven u zwaar valt, en gij het zoekt te ontgaan, zolang zult gij het kwaad hebben, en beduchtheid voor leed zal u overal volgen.

12. Indien gij u toelegt op wat gij zijn moet, namelijk om te lijden en te sterven, zo zal het met u welhaast beter gaan, en gij zult rust vinden. Al waart gij met Petrus opgetogen tot de derde hemel, nog zijt gij niet beveiligd voor alles wat tegenstaat: Ik zal hem tonen, zegt Jezus, hoeveel hij om mijn naam moet lijden [Hand. 9:16]. Daar blijft u niets over dan te lijden, indien gij Jezus wilt beminnen en voor altoos dienen.

13. Och, of gij waardig waart voor de naam van Jezus iets te lijden! Wat grote heerlijkheid zou u te wachten zijn, wat vreugde voor alle Heiligen Gods en hoeveel stichting ook voor uw naaste! Want alle mensen prijzen de lijdzaamheid, alhoewel er weinigen zijn, die iets willen lijden. Met recht zoudt gij gaarne iets voor Christus moeten lijden, aangezien er zovelen zijn, die wat ergers lijden voor de wereld.

14. Houd voor zeker, dat uw leven een gedurig afsterven moet zijn; en dat hoe meer de mens zichzelf afsterft, hoe meer hij voor God begint te leven. Niemand is bekwaam het hemelse te begrijpen, tenzij hij zich ootmoedig onderwerpe om leed te verdragen voor Christus. Daar is niets aangenamer aan God, en niets is voor u heilzamer in deze wereld, dan blijmoedig te lijden voor Jezus Christus. En indien gij te kiezen hadt, zoudt gij eerder moeten wensen tegenspoed te lijden voor Christus, dan met vele vertroostingen te worden verkwikt: want zo zoudt gij aan Christus en aan alle Heiligen meer gelijkvormig zijn. Want onze verdiensten en onze vooruitgang in onze roeping bestaan niet in vele zoetigheden en vertroostingen: maar eerder in grote zwarigheden en harde kwellingen te verdragen.

15. Ware er iets beter, iets voordeliger geweest voor de zaligheid van de mens dan het lijden, Christus zou het zeker door woorden en werken getoond hebben. Maar nu vermaant Hij openlijk zijn Leerlingen en al die Hem volgen willen, om het kruis te dragen, en zegt: Indien iemand na Mij wil komen, hij verloochene zichzelf, neme zijn kruis op en volge Mij" [Luc. 9:23]. Na alles dus doorlezen en onderzocht te hebben, laten wij tot deze slotsom komen: Dat wij door vele kwellingen heen in het rijk Gods moeten binnengaan [Hand. 14:24].


02-01-1974
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 1.2
Boek 1.2: Vermaningen dienstig tot het geestelijke leven

Hoofdstuk 20: Over de genegenheid tot eenzaamheid en zwijgen

1. Zoek de bekwame tijd om met uzelf onledig te zijn; en overweeg dikwijls de weldaden van God. Laat alle nieuwsgierigheid varen. Lees zulke geschriften, die u eer het hart roeren, dan tijdverdrijf bezorgen. Indien gij uzelf onttrekt aan overtollige samenspraken, en ledig rondlopen, alsook aan nieuwsjes en ijdele geruchten, zo zult gij tijd genoeg vinden om u op godvruchtige overwegingen toe te leggen. De grootste heiligen hebben het verkeer met mensen geschuwd waar zij ‘t konden, en verkozen in het verborgen met God te leven.

2. Een heidens wijsgeer [Seneca Eq. VIII] heeft gezegd: "Zo dikwijls ik onder de mensen verkeerd heb, ben ik minder mens wedergekeerd." Dit ondervinden wij dikwijls, wanneer wij lang samen praten. Het is gemakkelijker volstrekt te zwijgen, dan geen woord te veel te zeggen. Het is gemakkelijker in huis verborgen te blijven, dan zich buitenshuis genoegzaam te kunnen behoeden. Wie dan tot een inwendig en geestelijk leven wil komen, moet met Jezus het gewoel ontwijken [Joh. 5:13]. Niemand komt zonder gevaar in het openbaar dan die gaarne verborgen blijft. Niemand spreekt veilig dan die gaarne stilzwijgt. Niemand is veilig overste, dan die gaarne een onderdaan is. Niemand kan veilig gebieden, dan die geleerd heeft wèl te gehoorzamen.

3. Niemand mag gerust zich verblijden, zo hij niet de getuigenis van een goed geweten in zich draagt. Nochtans is de gerustheid van de Heiligen altijd vol geweest van de vrees Gods. En wijl zij door veel genaden en deugden uitmuntten, waren zij daarom niet minder behoedzaam en ootmoedig van hart. Maar de gerustheid der boze mensen komt voort uit hoogmoed en verwaandheid, en ten laatste loopt zij uit op zelfbedrog. Reken nooit op veiligheid in dit leven, al schijnt gij een goede kloosterling of een godvruchtig kluizenaar.

4. Wie voor de besten werden geacht bij de mensen, hebben dikwijls het grootste gevaar gelopen, om hun vermetel zelfbetrouwen. Daarom is het voor velen voordeliger, dat zij niet geheel vrij van bekoringen blijven, maar dat zij dikwijls aangerand worden, opdat zij niet al te gerust zouden zijn, en zich misschien door hovaardigheid zouden verheffen, en ook niet te licht naar uitwendige troost zouden omzien. Ach! Wie nooit vergankelijke vreugde zocht of zich nooit met de wereld bekommerde, welk rein geweten zou hij gedurig bezitten! Ach! Wie alle ijdele zorg verbande, alleen ‘t zalige en goddelijke ter hart nam, en op God al zijn hoop vestigde, wat grote rust en vrede zou hij genieten!

5. Niemand is hemelse troost waardig zo hij zich niet tevoren naarstig in de heilige boetvaardigheid geoefend heeft. Wilt gij tot in uw hart vermorzeld worden, ga in uw kamer, en sluit al het gewoel der wereld buiten, gelijk er geschreven staat: Weest vermorzeld tot op uw legersteden [Psalm 4:5]. In uw cel zult gij vinden, wat gij daarbuiten dikwijls verliezen zult. De cel, gestadig bewoond, wordt zoet: maar slecht bewaard, wordt zij verdrietig. Indien gij in het begin van uw kloosterlijk leven haar trouw bewoond en bewaard hebt, zal zij u daarna een lieve vriendin en een zoete vertroosting zijn.

6. In stilte en rust doet een godvruchtige ziel vooruitgang, en leert zij de verholenheden der H. Schriftuur. Daar vindt zij de bron der tranen, waarin zij alle nachten zich kan wassen en zuiveren [Psalm 6:7]; om met haar Schepper des te vertrouwelijker te worden, hoe meer zij van alle gerucht der wereld verwijderd blijft. Tot hem dan, die zich van zijn vrienden en magen scheidt, zal God met zijn Engelen zoveel te nader komen. Het is beter verborgen te leven, en voor zijn ziel te zorgen, dan zichzelf te verwaarlozen, en mirakels te doen. Het is zeer loffelijk voor een geestelijke persoon, zelden uit te gaan, en liefst niet in het oog te vallen, of anderen te bezoeken.

7. Waarom wilt gij zien, wat gij niet hebben moogt? De wereld met haar begeerlijkheden vergaat [1 Joh. 2:17]. De zinnelijke lusten lokken ons soms uit om te gaan wandelen; maar als de tijd voorbij is, wat brengt gij anders thuis dan bezwaar van geweten en verstrooidheid des harten? Een vrolijk uitgaan baart dikwijls een droeve wederkomst, en een blijde avond maakt een droeve morgenstond. Zo is elk vleselijk genoegen, het komt strelend in; maar ten laatste kwetst en doodt het. Wat kunt gij elders zien, dat gij hier niet ziet? Zie daar de hemel en de aarde, en al de hoofdstoffen, daaruit is alles gemaakt.8. Wat kunt gij elders zien, wat lang onder de zon kan standhouden? Gij meent misschien, met veel te zien en te horen, verzadigd te worden; maar gij zult daartoe niet geraken. Al zaagt ge samen voor uw ogen, wat zou het nog wezen dan een ijdel gezicht? Hef uw ogen op tot God in de hemel, en bid Hem om vergiffenis voor uw zonden en onachtzaamheden. Laat de ijdele dingen voor de ijdele mensen: maar gij, bekommer u met wat God u voorgeschreven heeft. Sluit de deur achter u toe, en roep Jezus, uw beminde bij u. Blijf in uw cel bij Hem, want nergens zult gij zo grote vrede vinden. Waart gij niet uitgegaan, en hadt gij niets van de wereld gehoord, gij zoudt beter in zoete vrede zijn gebleven; maar omdat gij somwijlen vermaak schept in wat nieuws te horen, moet gij daarin de stoornis des harten verdragen.

Hoofdstuk 21. Over de rouwmoedigheid des harten

1. Indien gij enige vooruitgang wilt doen, bewaar u in de vrees Gods, en wees niet al te vrij; maar houd uw zinnen in bedwang, en geef u niet over aan lichtvaardige vrolijkheid. Stem u tot ingetogenheid des harten, en gij zult de ware godsvrucht vinden. Ingetogenheid des harten brengt veel goed voort, dat bij uitgelatenheid dra verloren gaat. Het is zonderling dat een mens hier in dit leven volkomen verblijd kan zijn, wanneer hij zijn ballingschap en de menigvuldige gevaren van zijn ziel overdenkt.

2. Omdat wij zo lichtzinnig van hart zijn, en onze gebreken veronachtzamen, daarom blijven wij gevoelloos voor de ellenden van onze ziel. Maar wij lachen dikwijls onbezonnen, als wij redelijkerwijze behoorden te wenen. Er is geen oprechte vrijheid des harten of ware vreugd tenzij in de vrees Gods met een goed geweten gepaard. Gelukkig hij, die alle verstrooiing afweren kan en in zichzelf keren kan tot de innigheid van een heilige ingetogenheid. Gelukkig hij, die alles afwerpt wat zijn geweten kan besmeuren of bezwaren. Strijd kloekmoedig; een gewoonte wordt door een andere overwonnen. Indien gij de mensen laat begaan dan zullen zij u wel met vrede laten.

3. Trek u de zaken van anderen niet aan, en bemoei u niet met de zorgen van uw oversten. Richt altijd de ogen eerst op uzelf, en vermaan uw eigen, eerder dan uw vrienden. Al geniet gij de gunst der mensen niet, wil u daarom niet bedroeven; maar bedroef u daarin, dat gij u niet zo wèl en voorzichtig gedraagt gelijk het een dienaar Gods en een vroom kloosterling betaamt. Het is dikwijls zaliger dat een mens niet veel vertroostingen heeft in dit leven, bijzonder naar het vlees. Maar het is onze schuld, dat wij goddelijke vertroostingen missen, of die maar zelden smaken: omdat wij de rouwmoedigheid des harten niet zoeken, en de ijdele en uitwendige vertroostingen niet verwerpen.

4. Erken dat gij de goddelijke vertroostingen onwaardig zijt, en veeleer verdiend hebt grote kwellingen te lijden. Wanneer de mens gans van harte vermorzeld is, dan valt de hele wereld hem zwaar en bitter. Een goed mens vindt altijd reden om droef te zijn en te wenen. Want hetzij hij zichzelf of de naaste beschouwt, hij weet dat hier niemand zonder kwellingen leeft: En hoe nauwkeurig hij zich gadeslaat, hoe meer hij zich bedroeft. Billijke reden van droefheid en inwendige vermorzeling, dat zijn onze zonden en gebreken, waarin wij zó gedompeld liggen, dat wij zelden het hemelse in beschouwing kunnen nemen.

5. Indien gij meer dacht op uw dood dan op een lang leven, zoudt gij zonder twijfel uzelf met meer ijver verbeteren. Indien gij ook de toekomstige pijnen van hel en vagevuur ernstig overdacht, ik geloof dat gij gaarne alle arbeid en lijden verdragen zoudt en geen streng leven schromen. Maar omdat die waarheden niet tot het hart doordringen en dat wij nog zoeken wat ons streelt, daarom blijven wij koud en traag.

6. Het komt dikwijls uit gemis aan geesteskracht dat ons ellendig lichaam zo licht klaagt. Bid dan ootmoedig de Heer, dat Hij u de geest van droefheid des harten geve, en zeg met de Profeet: Spijzig mij, o Heer, met het brood van weedom, en geef mij drank gemengd met vele tranen [Psalm 79:6].

Hoofdstuk 22. Over de beschouwing van 's mensen ellende

1. In wat plaats gij zijt of niet, waar gij u keert of niet, gij zijt altijd ongelukkig, tenzij gij u tot God bekeert. Waarom ontstelt gij u, als het niet naar uw wil en verlangen gaat? Wie is er toch. Die alles naar zijn wens heeft? Noch ik, noch gij, noch enig mens op aarde. Niemand is er op de wereld vrij van kwelling of zwarigheid, al ware hij koning of paus. Wie gaat het allerbest? Voorwaar hem die iets voor God lijden kan.

2. Vele kranke en zieke mensen zeggen dikwijls: Zie, welk heerlijk leven heeft die man, doe rijk, hoe groot, hoe machtig, hoe verheven is hij? Maar sla eens het oog op de hemelse goederen, en gij zult inzien dat al die tijdelijke goederen nietig, onzeker en eerder overlast zijn, want men kan ze nooit zonder vrees of zorg bezitten. Het geluk van de mens bestaat niet in veel tijdelijke goederen te bezitten; de middelmaat is genoeg voor hem. Het is voorwaar een ellende, op aarde te leven. Hoe geestelijker de mens tracht te leven, hoe bitterder hem dit leven wordt; omdat hij dan de menselijke bedorvenheid meerder gevoelt en klaarder inziet. Want eten, drinken, waken, slapen, arbeiden, rusten en onderworpen te zijn aan verdere behoeften der natuur, dat is voorwaar een grote ellende en kwelling voor de godvruchtige mens, die zo gaarne ontslagen en vrij van alle zonden zou zijn.

3. Want de inwendige mens wordt in deze wereld zeer bezwaard door de lichamelijke noodwendigheden. Daarom bad de profeet David vurig, om daarvan vrij te mogen wezen, zeggende: Ontruk mij, Heer, aan mijn noden [Psalm 24:27]. Maar wee hen, die hun ellende niet kennen: en driemaal wee hen, die dit ellendig en vergankelijk leven beminnen. Want sommigen zijn daaraan zo verkleefd [al is het dat zij nauwelijks met arbeiden of bedelen hun nooddruft vinden], dat zij zich voor het rijk Gods geenszins zouden bekommeren, indien zij hier voor eeuwig konden leven.

4. O, dwazen en heidenen van hart die zo diep in het aardse verzonken liggen, dat zij geen smaak vinden, dan in wat de zinnen of het lichaam aangaat! Maar die ongelukkigen zullen op het einde tot hun spijt gevoelen hoe slecht en nietig het was, wat zij bemind hebben. De Heiligen Gods en al de innige vrienden van Jezus Christus hebben integendeel veracht wat aan het vlees behaagt, of wat hier schoon en uitstekend is: met al hun hoop en verlangen hijgden zij naar de eeuwige goederen. Geheel hun begeerte zweefde omhoog naar het altijddurende en onzichtbare, opdat zij door ‘t zichtbare niet nederwaarts getrokken zouden worden. Wil, o broeder, in uw geestelijke vooruitgang niet wanhopen: gij hebt nog tijd en stond.

5. Waarom wilt gij uw voornemen tot morgen uitstellen? Sta op, begin op deze stond en zeg: Nu is het tijd om te werken en te strijden, het is nu de bekwame tijd om mijn leven te beteren. Als het met u niet wèl gaat, als gij gekweld wordt, dan is het tijd om verdiensten te verzamelen. Gij moet eerst door het vuur en het water gaan,eer dat gij komt tot de verkwikking [Psalm 65:12]. Tenzij gij uzelf geweld aandoet, zult gij uw gebreken niet overwinnen. Zolang wij dit broos lichaam omdragen, kunnen wij zonder zonde niet zijn of zonder verdriet of droefheid leven. Wij zouden gaarne vrij zijn van alle ellende; maar omdat wij door de zonde de onschuld verloren hebben, gemissen wij ook het waar geluk. Daarom moeten wij geduld hebben en Gods barmhartigheid afwachten, totdat de boosheid voorbij ga [Psalm 61:2], en onze sterfelijkheid door het leven verslonden worde [2 Kor. 5:4].

6. Ach, hoe groot is de menselijke zwakheid! Zij is altijd tot het kwade genegen. Heden belijdt gij uw zonden en morgen bedrijft gij weder het pas beledene. Nu maakt gij het voornemen behoedzaam te zijn, en een uur later handelt gij alsof gij niets bepaald hadt. Met reden dus moeten wij ons verootmoedigen en geen hoge dunk van onszelf koesteren, aangezien wij zo krank en zo onstandvastig zijn. Wij kunnen op één ogenblik door onachtzaamheid verliezen, wat wij door Gods genade en met grote arbeid bekomen hebben.

7. Wat zal er ten laatste van ons geworden, daar wij zo vroeg reeds beginnen te verslappen? Wee ons, indien wij zo de rust willen zoeken, alsof wij in veiligheid waren, daar tot nu toe geen teken van ware heiligheid in onze handel te merken is. Ja, het ware wel nodig dat wij nog eens, als goede beginnelingen, in goede werken opgeleid werden, om te beproeven of er soms nog enige hoop ware om een toekomende beterschap en grotere vorderingen in de deugd.

Hoofdstuk 23. Over het overwegen van de dood

1. Welhaast zal het hier met u gedaan zijn; zie maar eens hoe uw zaken staan: heden leeft de mens en morgen is hij verdwenen. En is hij uit het oog verdwenen, dan is hij weldra ook uit het hart. O botheid en dwaasheid van het menselijk hart, dat alleen aan het tegenwoordige denkt en het toekomstige niet beter voorziet! Gij moest in al uw werken en gedachten zó gedragen, alsof gij heden sterven moest. Indien gij een goed geweten hadt, zoudt gij de dood weinig vrezen. Het ware beter de zonden te schuwen, dan de dood te vluchten. Indien gij heden niet bereid zijt, hoe zult gij het dan morgen zijn? De dag van morgen is onzeker; en wat weet gij of het voor u morgen zal worden?

2. Wat baat het lang te leven, als wij ons zo weinig beteren? Ach! Een lang leven voert niet altijd tot beterschap, maar dikwijls vermeerdert het de schuld! Ach! Hadden wij op deze wereld maar één dag wèl geleefd! Velen berekenen de jaren van hun bekering: maar de vrucht van beterschap is dikwijls zo klein. Indien het sterven schrikbarend is, denk dat het misschien nog gevaarlijker is langer te leven. Indien gij ooit een mens hebt zien sterven denk dat gij ook dezelfde weg zult gaan.

3. Breekt de morgen aan, denk dat gij tot de avond niet zult leven. En is de avond gevallen, wil u de dag van morgen niet verzekerd houden. Wees dan immer bereid, en leef zó, dat de dood u nooit onvoorbereid vinde. Vele mensen sterven plotseling en onvoorziens. Want de Zoon des mensen zal komen, op het uur dat wij er het minst aan zullen denken [Luk. 12:40]. Als dat uur gekomen zal zijn, dan zult gij over al uw voorgaande leven geheel anders oordelen; en gij zult ten uiterste droef zijn, omdat gij zo traag en zo onachtzaam zijt geweest.

4. En hoe gelukkig is hij en hoe verstandig, die nu zodanig tracht te zijn in het leven, als hij wenst bevonden te worden bij de dood. Volkomen verachting der wereld, vurige begeerte naar vooruitgang in de deugd, liefde der regeltucht, strengheid in het boete doen, vlijtigheid in het gehoorzamen, verloochening van zichzelf, en geduld om alle tegenspoed te dragen ter liefde van Christus, zullen een groot vertrouwen geven op een zalig sterven. Gij kunt vele goede werken doen, terwijl gij gezond zijt; maar wat gij, ziek zijnde, zult kunnen doen, weet ik niet. Weinigen beteren zich met ziek te zijn: gelijk er ook weinigen heiliger worden door gedurige bedevaarten.

5. Betrouw niet op vrienden en verwanten, en stel uw zaligheid niet uit tot de toekomst: want de mensen zullen u eerder vergeten dan gij meent. Het is geraadzamer er bijtijds in te voorzien, en enige goede werken vooraf te zenden, dan op de hulp van een ander te bouwen. Indien gij nu voor uzelf niet zorgt, wie zal namaals voor u bekommerd zijn? De tijd is nu zeer kostbaar: Nu zijn het de dagen van zaligheid, nu is het de bekwame tijd [2 Kor. 6:2]. Maar helaas! Hoe jammer, dat gij die tijd niet beter waarneemt, waarin gij een eeuwig leven verdienen kunt. De tijd zal komen, dat gij naar één dag, ja naar één uur verlangen zult om u te beteren, en ik weet niet, of gij die verkrijgen zult.

6. Welaan dan, allerliefste, denk toch uit welk gevaar gij uzelf kunt redden, hoe grote vrees gij kunt vermijden, met nu altijd op uw hoede en bezorgd te zijn voor de dood. Tracht nu zó te leven dat gij in het uur van uw dood u eerder moogt verblijden dan bevreesd te zijn. Leer nu de wereld afsterven, om dan te gaan leven met Christus. Leer nu alles versmaden, opdat gij dan ongehinderd tot Christus moogt oprijzen. Kastijd nu uw lichaam met boetvaardigheid, opdat gij dan een vast vertrouwen moogt hebben.

7. Ach, dwaze mens, waarom denkt gij lang te leven, daar gij niet één dag zeker hebt? Hoevelen zijn bedrogen geweest en onvoorziens uit dit leven weggerukt? Hoe dikwijls hebt gij horen vertellen: deze viel onder het zwaard, gene is verdronken, deze van een hoogte stortend, heeft de hals gebroken; die is bij het eten gestorven, gene bij het spelen? De ene is omgekomen door het vuur, een andere door het staal, een derde door de pest, een vierde door rovershanden, en zo is aller einde de dood, en’s mensen leven gaat voorbij als een schaduw [Job 14:2]).

8. Wie zal u na de dood gedenken? En wie zal hier voor u bidden? O allerliefste, doe nu alles wat gij kunt, want gij weet niet wanneer gij sterven zult en gij weet ook niet wat er voor u en na de dood volgen zal. Terwijl gij nog tijd hebt, verzamel u onsterfelijke rijkdommen. Houd u alleen met uw zaligheid bezig; zorg alleen voor wat God aangaat. Maak nu goede vrienden, met de Heiligen Gods te vereren, en hun werken na te volgen; opdat, als gij uit dit leven zult scheiden, zij u ontvangen in de eeuwige woonsteden [Luk. 16:9].

9. Houd u als een pelgrim en een vreemdeling op aarde [1 Petr. 1:11], die zich de dingen van deze wereld niet aantrekt. Houd uw hart vrij en altijd tot God opgeheven, want gij hebt hier geen blijvende stad [Hebr. 13:14]. Stuur uw gebeden en dagelijkse zuchten der tranen naar de hemel, opdat uw ziel, na de dood, gelukkig tot de Heer moge overgaan. Amen.

Hoofdstuk 24. Over het oordeel en de zondestraffen

1. Let in alle dingen op het einde, en hoe gij voor die strenge rechter zult staan, voor wie niets verborgen is, die met geen giften wordt omgekocht, en die geen uitvluchten aanneemt, maar alles oordelen zal naar de rechtvaardigheid. O ellendige en dwaze zondaar! Wat zult gij God antwoorden, die al uw zonden kent; gij die somtijds de aanblik vreest van een vergramde mens? Waarom neemt gij geen voorzorg tegen de dag van het oordeel, alwaar niemand door een ander beschermd of vrijgepleit zal kunnen worden, maar iedereen last genoeg zal hebben aan zichzelf. Nu is uw arbeid vruchtbaar, uw wenen aangenaam, uw zuchten verhoord, uw droefheid verzoenend en zuiverend.

2. Hij heeft in dit leven een groot en zalig vagevuur, de verduldige mens, die, het onrecht lijdende, bedroefder is voor de boosheid van een ander, dan over eigen leed; die gaarne bidt voor zijn tegenstrevers, en hun uit ter harte vergeeft het kwaad hem aangedaan; die zelf gewillig is om aan anderen vergiffenis te vragen; die meer tot medelijden genegen is dan tot gramschap; die zichzelf dikwijls geweld aandoet, en het vlees aan de geest volkomen tracht te onderwerpen. Het is beter zich nu van zijn zonden te zuiveren en zijn gebreken uit te roeien, dan ze te bewaren om in het toekomende leven uitgeboet te worden. Voorwaar, wij bedriegen onszelf door de ongeregelde liefde, die wij ons lichaam toedragen.

3. Wat zal het eeuwig vuur anders verslinden dan uw zonden? Hoe meer gij nu uzelf ontziet en uw vlees involgt, des te meer zult gij in het hiernamaals boeten en zoveel te meer brandstof vergadert gij. Waar de mens meest in gezondigd heeft, daar zal hij ook zwaarder in gepijnigd worden. Daar zullen de luiaards met gloeiende prikkels voortgestuwd, en de gulzigaards met geweldige honger en dorst gepijnigd worden. Daar zullen de onkuisaards en de genotbejagers met ziedend pek en stinkende solfer overgoten worden: en de nijdigaards zullen als dulle honden huilen van de pijn.

4. Ieder zonde zal haar eigen pijn hebben. Daar zullen de hovaardigen met schaamte overdekt, en de gierigaards met een allerbitterste armoede benauwd worden. Daar zal één uur lijden zwaarder vallen, dan hier honderd jaren in de allerstrengste boetvaardigheid. Hier staakt men somtijds het zwoegen, en geniet men troost van vrienden; dáár integendeel is geen rust, geen troost voor de verdoemden. Wees nu bekommerd en heb leedwezen over uw zonden, opdat gij in de dag van het oordeel zonder angst moogt zijn met de gelukzaligen. Want dan zullen de rechtvaardigen met grote vrijmoedigheid zich verheffen over hen, die hen hier ten onrechte benauwd en verdrukt hebben [>ijsheid 5:14]. Dan zal hij recht staan om te oordelen, die zich hier ootmoedig onderwerpt aan de oordelen der mensen. Dan zal de arme en ootmoedige een grootvertrouwen hebben, en de hovaardige zal van alle kanten met vrees bevangen zijn.

5. Dan zal blijken, dat hij hier zeer wijs is geweest, die om Christus heeft leren dwaas en veracht te zijn. Dan zal het lijden, dat men geduldig zal hebben verdragen, verheugen, en alle boosheid zal de mond sluiten [P. CVI: 42]. Dan zullen alle godvrezenden zich verblijden, en de goddeloze zal in droefheid gedompeld zijn. Dan zal het getuchtigde lichaam zich meer verheugen dan indien het in de weelde ware gekoesterd geweest. Dan zal het grove kleed schitteren, en het fijne kleed zal duister worden. Dan zal een arm hutteke meer geprezen worden dan een van goud glinsterend paleis. Dan zal het standvastig geduld meer helpen dan de macht van geheel de wereld. Dan zal de eenvoudige gehoorzaamheid meer geprezen worden dan alle aardse arglistigheid.

6. Dan zal een zuiver en goed geweten meer blijdschap geven dan hoge geleerdheid. Dan zal de versmading der rijkdommen zwaarder wegen dan al de schatten der aarde. Dan zult gij meer troost smaken om een godvruchtig gebed, dan om een kostelijke maaltijd. Dan zult gij blijder zijn over een welbewaard stilzwijgen, dan over lange gesprekken. Dan zullen de heilige werken van meerder waarde zijn, dan schone woorden. Dan zal een streng leven en harde boete meer behagen dan alle wereldse vermaken. Leer nu in ‘t kleine lijden, opdat gij dan van het zwaardere bevrijd moogt zijn. Beproef eerst hier wat gij namaal zult kunnen lijden. Kunt gij nu zo weinig verdragen, hoe zult gij dan de eeuwige pijnen kunnen uitstaan? Indien een matig lijden u hier zo ongeduldig maakt, wat zal de hel dan doen? Zie, gij kunt geen twee vreugden genieten: hier in de wereld uw vermaakt nemen, en daarna met Christus heersen.

7. Indien gij tot op de huidige dag toe in alle eer en weelde geleefd hadt, wat zou dit alles u baten, indien gij nu op staande voet moest sterven? Alles is dus ijdelheid, behalve God beminnen en Hem alleen dienen. Want die God uit ganser harte bemint, vreest noch dood, noch pijn, noch oordeel, noch hel; wijl de volmaakte liefde veiliger toegang geeft tot God. Maar het is geen wonder, dat hij, die nog vermaak schept in de zonde, de dood en het oordeel vreest. Het is echter goed, indien de liefde Gods u nog van de zonden niet wederhoudt, dat de vrees der hel u beteugele. Doch, die de vrees Gods weinig acht, kan niet lang in het goed volharden, maar hij zal welhaast in de strikken van de duivel vallen.

Hoofdstuk 25. Over de ijverige verbetering van ons leven

1. Waak en wees naarstig in de dienst van God, en denk dikwijls: waarom zijt gij hier gekomen en hebt gij de wereld verlaten? Is het niet om voor God te leven en een geestelijk mens te worden? Wees dus vurig om vooruitgang te doen, want gij zult haast het loon van uw arbeid ontvangen: en dan zal er noch vrees, noch droefheid in uw uiterste meer zijn. Gij zult nu een weinig arbeiden, en daarvoor zult gij een grote rust, ja een eeuwige vreugde genieten [Eccl. 51:31]. Indien gij getrouw en naarstig in het goed blijft, zal God ongetwijfeld getrouw en overvloedig zijn in u te lonen. Gij moet altijd hopen en vast betrouwen, dat gij de zegepalm zult bekomen; maar gij moogt u niet voor verzekerd houden, ten einde niet lauw en uitgelaten te worden.

2. Zeker persoon, die dikwijls tussen vrees en hoop dobberde, was eens, door weemoed overwonnen, naar de kerk gegaan. Daar knielde hij voor een altaar om te bidden, en herhaalde bij zichzelf deze woorden: Ach, zo ik wist dat ik zou volharden tot het einde toe! En terstond hoorde hij inwendig dit antwoord van God: Ware het dat gij dit wist, wat zoudt gij willen doen? Doe nu wat gij dan zoudt doen, en gij zult ten volle gerust zijn. En terstond getroost en gesterkt, gaf hij zich geheel over aan de wil van God, en de angstige twijfel hield op. Hij was daarna niet meer nieuwsgierig om te onderzoeken wat hem zou overkomen; maar hij legde zich meer toe om de wil van God te kennen en wat het volmaaktste was in zijn ogen [Rom. 12:2], om alle goed werk wel te beginnen en te voltrekken.

3. Hoop in de Heer en doe het goed, zegt de Profeet, en gij zult de aarde in vrede bewonen en gevoed worden met haar rijkdommen [Psalm 36:3]. Iets wat vele mensen wederhoudt om vooruitgang te doen, en zich volijverig te beteren, is de vrees voor de inspanning of de moeite van de strijd. Inderdaad, zij gaan het meest vooruit in de deugd, die kloekmoediger trachten te overwinnen wat hun het tegenstrijdigste valt en het zwaarste. Want daarin maakt de mens grote vorderingen en verdient meerdere genade bij God, waarin hij zichzelf meer overwint en zijn geest versterft.

4. Maar alle mensen hebben niet evenveel te overwinnen en te versterven. Niettemin zal iemand, die oprecht ijverig is, meer toenemen in deugden, al hadde hij meer driften, dan een ander die meer geregeld leeft maar niet zo vurig is voor de deugd. Twee dingen helpen bijzonder voor gedurige beterschap, te weten: zich met geweld onttrekken aan iets waartoe de natuur verkeerd genegen is; en vlijtig die deugd betrachten, die wij allermeest nodig hebben. Zorg ook die dingen bijzonder te vermijden en te overwinnen, die u in anderen meest mishagen.

5. Behartig vooral de vooruitgang; wanneer gij goede voorbeelden ziet of hoort, wees daartoe opgewekt om die na te volgen. Maar indien gij iets berispelijks opmerkt, wacht u dat gij hetzelfde bedrijft, of hebt gij het ooit gedaan, tracht u terstond daarin te verbeteren. Gelijk uw oog op anderen in acht neemt, zo nemen ook anderen acht op u. O hoe vertroostend en hoe zoet is het ijverige en godvruchtige broeders te zien, vurige getrouwe onderhouders van hun regel. Maar hoe droevig en pijnlijk valt het, zulken te zien, die ongeregeld leven, en die de taak niet uitvoeren waartoe zij geroepen zijn? O hoe nadelig is het de plichten van zijn roep te veronachtzamen, en zich bezig te houden met het niet opgelegde.

6. Herinner u de hemelse levenstaak en stel u het beeld van de Gekruisigde Jezus voor. Gij moogt met reden beschaamd worden, bij de aanblik van Jezus’ leven, wijl gij tot nog toe zo weinig gedaan hebt om aan hem gelijkvormig te worden, ofschoon gij voorlang in de weg des Heren getreden zijt. Een kloosterling, die zich ernstig en godvruchtig oefent op het allerheiligst leven en lijden des Heren, zal daar overvloedig in vinden alles wat hem nuttig en noodzakelijk is, en hij behoeft buiten Jezus niets beter te zoeken. O, indien de gekruisigde Jezus in ons hart kwam, hoe spoedig zouden wij gans volleerd zijn!

7. Een ijverig kloosterling neemt wèl aan al wat hem bevolen wordt, en draagt het gewillig. Maar een lauw en zorgeloos kloosterling heeft lijden op lijden, en voelt van alle kanten benauwdheid; want de inwendige troost ontbreekt hem, en de uitwendige te zoeken wordt hem verhinderd. Een kloosterling die buiten zijn regel leeft, is in gevaar van diep te vallen. Wie de vrijheid en gemakken zoekt, zal altijd in het nauw zijn: Want het een of het ander zal hem mishagen.

8. Hoe doen zoveel andere kloosterlingen, die zeer nauw gebonden zijn door de kloostertucht? Zij gaan zelden uit, zij leven afgescheiden, zij worden armoedig gevoed en grof gekleed; zij arbeidden veel, spreken weinig, waken laat, staan vroeg op, bidden lang, lezen veel, en onderhouden in alles nauwkeurig de regel. Zie de Karthuizers, de Cisterciënsers, en meer andere monniken, zo mannen als vrouwen, hoe zij alle nachten opstaan om God lof te zingen. Het zou daarom voor u schandelijk zijn, indien gij in een zo heilige tijd, wanneer zulk een schaar van kloosterlingen God beginnen te loven, moest luieren.

9. O, hadden wij toch niets anders te doen, dan God onze Heer met hart en mond te loven! O, moesten wij toch nooit eten, drinken of slapen; maar mochten wij God onophoudelijk danken, en ons alleen met geestelijke oefeningen bezig houden, dan zouden wij veel gelukkiger wezen dan wij nu zijn, nu wij genoodzaakt zijn het lichaam in al zijn behoeften te dienen. Och, bestonden die noodzakelijkheden niet, maar alleen de geestelijke zielsverkwikkingen, die wij, helaas! nu maar zelden smaken.

10. Als een mens zover gekomen is, dat hij bij geen schepsel zijn troost zoekt, dan begint hij God eerst volkomen te smaken, en dan zal hij ook wel tevreden zijn met alles wat er gebeuren zal. Dan zal hij zich met iets groots niet verblijden, noch met iets kleins zich bedroeven, maar hij beveelt zichzelf gans en vol betrouwen aan God, die hem alles in alles is, voor wie niets verloren gaat of sterft, maar voor wie alles leeft en zonder uitstel gehoorzaamt.

11. Denk altijd op uw einde en dat de verloren tijd niet zal wederkeren. Zonder zorg en naarstigheid zult gij nooit deugden bekomen. Wanneer gij begint te verflauwen, dan zal ook de kwelling beginnen; maar volhardt gij in de vurigheid, zo zult gij grote vrede vinden, en zal de arbeid u minder zwaar vallen door de genade Gods en de liefde tot de deugd. Een vurig en naarstig mens is tot alles bereid. Het is zwaarder moeite aan de zonden en de driften te wederstaan, dan in het zweet van het aanschijn te werken. Wie kleine gebreken niet vermijdt, zal langzamerhand in grotere vallen [Eccl. 19]. Gij zult ‘s avonds altijd blijdschap gevoelen, als gij de dag wèl hebt doorgebracht. Waak over uzelf, wek uzelf op, vermaan uzelf, en hoe het ook met anderen sta, verzuim nooit uzelf. Hoe meer geweld gij uzelf aandoet, des te grotere vooruitgang zult gij doen in de deugd.


01-01-1974
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 1.1
Boek 1.1: Vermaningen dienstig tot het geestelijke leven

Hoofdstuk 1: Over de navolging van Christus en de versmading van alle ijdelheden van de wereld

1. Wie Mij volgt, zegt de Heer, wandelt niet in de duisternis [Joh 8:12]. Dit zijn woorden van Jezus Christus, waardoor Hij ons aanspoort, Hem in zijn leven en deugden na te volgen, indien wij waarlijk verlicht willen zijn, en verlost van alle blindheid des harten. Dat dus onze voornaamste zorg zij, het leven van Jezus Christus te overwegen.

2. De leer van Christus gaat alle leringen van Heiligen te boven en wie zijn geest bezat, zou daarin het verborgen manna vinden. Maar het gebeurt dat velen, die het Evangelie dikwijls horen, weinig zielsverlangen ondervinden omdat zij de geest van Christus niet bezitten. Wilt gij de woorden van Christus ten volle verstaan en er smaak in vinden, dan moet gij geheel uw leven aan het zijne trachten gelijkvormig te maken.

3. Wat zal het u baten dat gij over de Drievuldigheid diepzinnig kunt redetwisten, indien u de ootmoedigheid ontbreekt, en gij aldus aan de Drievuldigheid mishaagt? Voorwaar, diepzinnige woorden maken de mens niet heilig en rechtvaardig, maar een deugdzaam leven maakt hem aan God behaaglijk. Ik heb liever vermorzeling van het hart te gevoelen, dan er de bepaling van de kennen. Al kent gij geheel de Schriftuur van buiten, en al kent gij de spreuken der wijsgeren, wat zou u dit alles baten, zonder de liefde van God en zijn genade? IJdelheid der ijdelheden, en alles is ijdelheid [Eccl 1:2], behalve God te beminnen, en Hem alleen te dienen. Door de verachting der wereld naar het rijk der hemelen streven, daarin bestaat de verhevenste wijsheid.

4. Het is dus ijdelheid, vergankelijke rijkdommen te zoeken, en zijn hoop daarin te stellen. Het is ook ijdelheid, ereambten na te jagen, en tot een hoge staat zich te verheffen, Het is ijdelheid, de lusten van het vlees in te volgen, en dit te verlangen, waarvoor men naderhand streng zal moeten gestraft worden. Het is ijdelheid een lang leven te wensen, en weinig bezorgd te zijn om wèl te leven. Het is ijdelheid, slechts te denken op het tegenwoordig leven, en niet te voorzien wat nog volgen moet. Het is ijdelheid, te beminnen, wat zo haastig voorbijgaat, en niet daarheen te snellen waar een eeuwige blijdschap woont.

5. Maak u dikwijls deze spreuk indachtig: Het oog wordt niet verzadigd van wat het ziet, en het oor niet bevredigd van wat het hoort [Eccl 1:8]. Arbeid dan om uw hart los te rukken van de liefde der zichtbare dingen, en u tot de onzichtbare te keren, want die hun zinnelijkheid volgen, besmetten hun geweten, en verliezen de genade van God.

Hoofdstuk 2. Over de ootmoedige zelfachting

1. Elk mens is van nature begerig naar kennis, doch waartoe dient de wetenschap zonder de vrees Gods? Waarlijk een nederig landman, die God dient, is beter dan de trotse wijsgeer, die zichzelf verwaarloost, en de loop der sterren nagaat. Wie wèl zichzelf kent, wordt gering in zijn eigen ogen, en verheugt zich niet over de lof der mensen. Al wist ik alles wat in de wereld is, en ik de liefde niet bezat, wat zou het mij baten voor God, die mij volgens mijn werken zal oordelen?

2. Laat af van overmatige zucht naar wetenschap: want daarin wordt grote verstrooiing en veel bedrog gevonden. Die iets weten, willen gaarne de aandacht trekken en de naam van wijzen dragen. Daar zijn vele dingen, welker kennis aan de ziel weinig of geen voordeel bijbrengt. En hij is zeer dwaas, die zich met iets anders bekommert, dan met wat hem ter zaligheid dienstig is. Vele woorden verzadigen de ziel niet: maar een goed leven verfrist de geest, en een zuiver geweten geeft een groot betrouwen op God.

3. Hoe meer gij weet en hoe beter, zo veel te strenger zult gij geoordeeld worden, tenzij gij heiliger leeft. Wil u dus niet verheffen op enige kunst of wetenschap, maar vrees eerder om de kennis, die u gegeven is. Dunkt het u dat gij te veel weet en tamelijk wel verstaat, wees evenwel verzekerd dat er nog veel meer is, wat gij niet weet. Heb geen hoge dunk over uzelf [Rom. 11:20] maar erken liever uw onwetendheid. Wat wilt gij u boven een ander stellen, aangezien er velen gevonden worden, die geleerder zijn dan gij, en beter in de wet onderwezen? Indien gij iets met nut wilt weten en leren, wees dan gaarne onbekend, en voor niets geacht.

4. Deze is de verhevenste en nuttigste wetenschap: zich wèl kennen en klein achten. Van zichzelf niet houden, en van de anderen altijd een goede en een hoge dunk hebben, dat is grote wijsheid en hoge volmaaktheid. Ware het dat gij een ander openlijk zaagt zondigen, of enige grove misslagen begaan, toch zoudt gij u niet voor beter moeten aanzien, want gij weet niet hoe lang gij in een goede staat kunt volharden. Wij zijn allen zwak, maar houd niemand voor kranker dan uzelf.

Hoofdstuk 3. Over de leer der waarheid

1. Zalig hij, die de waarheid zelf onderricht, niet door beelden en voorbijgaande woorden, maar zoals zij waarlijk is. Ons goeddunken en onze zin bedriegen ons dikwijls en ontdekken weinig. Wat baat een grote redetwist over geheime en duistere dingen, waarvoor men ons in het oordeel niet verwijten zal, al hebben wij ze niet geweten? Het is grote dwaasheid dat wij nuttige en noodzakelijke dingen verwaarlozen, en ons met zeldzame en schadelijke bezig houden. Wij hebben ogen en zien niet [Jeruzalem 5:1].

2. Wat moeten wij ons bekommeren met kennis van geslachten en soorten? Hij, tot wien het eeuwige Woord spreekt, is van vele opvattingen bevrijd. Uit dat eeuwig Woord komt alles, en alles spreekt van het Woord: en dat is het begin [God zelf] dat tot ons spreekt (Joh 8:25]. Niemand begrijpt zonder Hem, noch oordeelt juist. Hij, voor wien één zaak alles is, die tot één zaak alles terugbrengt, en daarin alles ziet, hij kan standvastig van hart zijn, en gerust in de Heer volharden. O waarheid, die God zijt, maak mij één met U in (één) eeuwige liefde! Het verdriet mij menigmaal, veel te lezen en te horen: in U is alles wat ik wil en verlang. Dat alle leraars zwijgen, alle schepselen voor uw aanschijn hun stem weerhouden: spreek Gij alleen tot mij.

3. Hoe meer iemand ingetogen is, en van al het tijdelijke onthecht, des te meer en verhevener zaken hij zonder moeite begrijpen zal, omdat hij van boven de genade van verstand ontvangt. Een zuivere eenvoudige en standvastige ziel is temidden van drukke bezigheden niet verstrooid, omdat zij alles ter liefde Gods doet, en altoos tracht alle eigengenot te vluchten. Wat gaat er u meer tegen en valt lastiger, dan de onverstorven genegenheden van uw hart? Een goed en godvruchtig mens overlegt eerst inwendig de werken, die hij uitwendig moet doen. En deze trekken hem niet tot de lusten der ongeregelde genegenheid; maar hij wendt ze naar het voorschrift der gezonde rede. Wie heeft een grotere strijd, dan die tracht zichzelf te overwinnen? En dit zou toch onze voornaamste bezigheid moeten zijn, te weten: onszelf overwinnen, dagelijks zich meer meester worden en vooruitgaan in het goed.

4. Alle volmaaktheid in dit leven gaat met enige onvolmaaktheid gepaard, en onze kundigheden zijn niet van alle duisterheid bevrijd. De ootmoedige kennis van uzelf is een zekerder weg tot God, dan de diepe navorsing der wetenschap. Niet dat de wetenschap of de eenvoudigste zakenkennis misprezen moet worden: zij is, in haarzelf beschouwd, goed, en door God verordend; maar een goed geweten en een deugdzaam leven verdienen toch altijd meerder achting. Maar omdat er velen meer verlangen naar kennis dan om wèl te leven, daarom dolen zij dikwijls, en brengen weinig of bijna geen vruchten voort.

5. Och, indien zij zovel ijver besteedden om hun gebreken uit te roeien en deugden te bekomen, als om vraagstukken op te lossen, er zou zoveel kwaad en zoveel ergernis onder ‘t volk niet zijn, noch zoveel verslapping in de kloosters. Voorwaar, op de dag van het oordeel zal men ons niet vragen wat wij gelezen, maar wat wij gedaan hebben; noch hoe fraai wij gesproken, maar hoe godsdienstig wij geleefd hebben. Zeg mij, waar zijn nu al die leraars en die meesters, die gij wel gekend hebt, toen zij nog leefden, en door hun geleerdheid hooggevierd waren? Anderen bezitten nu hun ambten, en wie weet of zij aan hen nog denken. In hun leven schenen zij iets te zijn, en nu zwijgt men over hen.

6. O, hoe snel gaat de roem der wereld voorbij! Och, had hun leven overeengekomen met hun wetenschap, dan zouden zij met vrucht gestudeerd en onderwezen hebben. Hoevelen gaan er in de wereld niet verloren, omdat zij, door hun ijdele wetenschap, weinig bekommerd zijn om God te dienen! En omdat zij eerder verkiezen groot te zijn dan ootmoedig, daarom worden zij ijdel in hun gedachten [Rom 1:21]. Hij is waarlijk groot, die een grote liefde heeft. Hij is waarlijk groot, die zichzelf kleinacht, en die het toppunt van eer voor niets aanrekent. Hij is waarlijk wijs, die alle aardse dingen als vuilnis acht, om Christus te gewinnen (Philipp. 3:8]. En hij is waarlijk wel geleerd, die de wil van God volbrengt en zijn eigen wil verlaat.

Hoofdstuk 4. Over de voorzichtigheid in het handelen

1. Men moet geen geloof hechten aan alle woord, noch aan ieder aandrift, maar de zaken overwegen met voorzichtigheid en met aandacht volgens God. Helaas! Menigmaal gelooft en zegt men gemakkelijker kwaad van een ander dan goed: zo groot is onze zwakheid. Maar volmaakte mensen geloven niet lichtvaardig iedereen die hun iets verhaalt, want zij erkennen de zwakheid van de mens, die tot het kwaad overhelt en in zijn woorden dikwijls struikelt.

2. Het is grote dwaasheid niet te werk te gaan met overhaasting, en niet hardnekkig te blijven in zijn eigen gevoelens. Het behoort mede tot de wijsheid, geen geloof te geven aan alle mensenpraat; en niet aanstonds aan anderen mede te delen, wat men gehoord of geloofd heeft. Vraag raad aan een wijze en godvrezende man en laat u liever geleiden door iemand die beter is, dan uw eigen goeddunken te volgen. Een heilig leven maakt de mens wijs volgens God, en in vele dingen ervaren. Hoe meer iemand in zichzelf ootmoedig en aan God onderdanig is, zoveel te verstandiger en geruster zal hij zijn in alles.

Hoofdstuk 5. Over het lezen der Heilige Schriftuur

1. Men moet in de H. Schriftuur de waarheid zoeken en geen welsprekendheid. De boeken van de H. Schrift moeten gelezen worden met dezelfde geest waarin zij geschreven zijn. Wij moeten in de H. Schriftuur eerder het nut zoeken dan de verhevenheid van taal. Wij moeten zo gaarne godvruchtige en eenvoudige boeken lezen als verheven en diepzinnige schriften. Laat u niet gelegen aan de vermaardheid van de schrijver; bekommer u niet of hij luttel of veel letterkennis heeft; maar dat de liefde der zuivere waarheid u tot het lezen opwekke. Onderzoek niet wie dit gezegd heeft, maar let er op wat er gezegd wordt.

2. De mensen gaan voorbij, maar de waarheid Gods blijft in eeuwigheid [Psalm 61:2]. God spreekt tot ons op verschillende wijzen zonder onderscheid van personen. Onze nieuwsgierigheid belemmert ons dikwijls bij het lezen der H. Schriftuur, wanneer wij willen verstaan en doorgronden, waar wij eenvoudig moesten voortgaan. Wilt gij vrucht trekken uit de lezing, lees met ootmoed, eenvoud en goede trouw: en tracht nooit naar de naam van geleerde. Ondervraag gaarne, en luister in stilte naar de woorden der heiligen; toon geen mishagen in de spreuken der ouderlingen; want zij worden niet zonder reden aangehaald.

Hoofdstuk 6. Over de ongeregelde begeerten

1. Telkens de mens iets begeert op een ongeregelde wijze, wordt terstond zijn inwendige rust gestoord. De hovaardige en de vrek hebben nooit rust. De arme en ootmoedige van geest leeft in overvloed van vrede. De mens, die nog niet gans aan zichzelf verstorven is, wordt licht bekoord, en overwonnen in kleine en geringe zaken. Hij, wiens geest nog krank is, en nog enigszins een vleselijk mens is die naar het zinnelijke overhelt, heeft grote moeite om zich van alle aardse lusten gans los te rukken. Hierom gevoelt hij dikwijls droefheid, wanneer hij zich daaraan onttrekt; en licht is hij geraakt als hem iemand wederstaat.

2. Bekomt hij wat hij verlangt, zo kwelt hem aanstonds de wroeging van zijn geweten: omdat hij zijn drift ingevolgd heeft, die niets voorthelpt voor de vrede, die hij zocht. Dus, met te wederstaan aan zijn hartstochten vindt men de ware vrede des harten, en niet met ze in te volgen. Daar is dan geen vrede in het hart van een vleselijk mens, noch in de mens, die zich aan uitwendige dingen overgeeft, maar wel in de ijverige en geestelijke mens.

Hoofdstuk 7. Over het vluchten der ijdele hoop en der verwaandheid

1. Hij is ijdel, die zijn hoop stelt op mensen of op schepselen. Schaam u niet anderen te dienen, ter liefde van Jezus Christus, en in deze wereld voor arm aangezien te worden. Steun niet op uzelf, maar vestig uw hoop op God. Doe wat gij kunt, en God zal uw goede wil bijstaan. Stel geen betrouwen op uw wetenschap, noch op het vernuft van enig mens, maar liever op de genade Gods, die de ootmoedigen helpt, en de hovaardigen vernedert.

2. Roem niet op rijkdommen, als gij er bezit, noch op vrienden, omdat zij machtig zijn [Jer. 9: 23-24]); maar op God, die alles geeft, en, boven alles, nog zichzelf wenst te geven. Verhef u niet op een rijzig en welgevormd lichaam, dat door een geringe krankheid geschonden en misvormd wordt. Schep geen zelfbehagen in uw behendigheid of verstand, uit vrees van God te behagen, aan wie alle goed, dat gij van nature bezit, toebehoort.

3. Acht u niet beter dan een ander, om somtijds niet voor erger aangezien te worden door God, die weet wat er in de mens is. Verhef u niet om uw goede werken, want de oordelen van God verschillen van die der mensen; wat aan dezen behaagt, mishaagt Hem dikwijls. Indien gij iets goeds bezit, denk dat er in de anderen nog iets beters is, opdat gij de ootmoedigheid moogt bewaren. Het deert u niet, zo gij u onder alle anderen stelt; maar daar is grote schade bij, zo gij u slechts boven één stelt. Eeuwige vrede huist bij de ootmoedige: maar in het hart van de hovaardige is meestal nijd en spijt.

Hoofdstuk 8. Over het vermijden van al te grote gemeenzaamheid

1. Open uw hart niet aan iedereen, maar bespreek uw verlangen met iemand die wijs is en God vreest. Wees zelden met jonge en vreemde mensen. Vlei de rijken niet, en zoek niet om onder hooggeplaatsten te verkeren. Verkeer met ootmoedigen en met eenvoudigen, met personen, die godvruchtig en goed van zeden zijn, en spreek liefst over stichtende dingen. Wees niet gemeenzaam met enige vrouw; maar beveel in het algemeen alle deugdzame vrouwen God aan. Zoek geen ander gemeenschap dan met God en met zijn Engelen, en vermijd de kennismaking der mensen.

2. Liefde moet men jegens alle mensen hebben, maar gemeenzaamheid is niet geraadzaam. Somtijds gebeurt het, dat een onbekende persoon, door zijn goede naam, glinstert, maar van nabij gezien verliest hij al zijn glans. Wij menen somtijds dat wij aan anderen behagen door gedurige omgang; veeleer beginnen wij hun te mishagen door de gebreken, die zij in ons bespeuren.

Hoofdstuk 9. Over gehoorzaamheid en onderwerping

1. Het is iets groots in de gehoorzaamheid aan een overste ondergeschikt te leven, en zijn eigen meester niet te zijn. Het is veel voordeliger onderdaan te zijn dan overste. Maar velen leven in ondergeschiktheid meer uit dwang dan uit liefde; en die hebben verdriet en zijn geneigd tot morren. Deze zullen geen vrijheid van geest bekomen, vooraleer zij zich uit ganser harte onderwerpen aan Gods wil. Dezen zullen geen vrijheid van geest bekomen, vooraleer zij zich uit ganser harte onderwerpen om Gods wil. Loop her- of derwaarts: gij zult geen rust vinden, tenzij in ootmoedige gehoorzaamheid aan het bestuur van uw overste. De inbeelding dat men beter zal zijn in andere plaatsen heeft er velen van ‘t spoor gebracht.

2. 't Is waar, elkeen handelt liefst naar eigen zin, en is meer genegen voor die, welke van zijn gedacht zijn. Maar als God onder ons woont, is het somtijds nodig dat wij ons eigen gevoelen afstaan om de vrede. Wie is er zo wijs dat hij alles ten volle weten kan? Daarom, betrouw niet te veel op eigen goeddunken; maar luister ook gaarne nar het gevoelen van anderen. Als uw gedachte goed is, en dat gij er nochtans om Gods wil van afgaat om een andere te volgen, daar zult gij meer voordel uit trekken.

3. Ik heb dikwijls horen zeggen, dat het veiliger is raad te vragen en aan te nemen, dan te geven. Het kan ook voorvallen dat elk gevoelen goed zij; maar zich naar anderen niet te willen voegen als de genegenheid of de rede het vereist, is een teken van hoogmoed en hardnekkigheid.

Hoofdstuk 10. Over het vluchten van overtollige woorden

1. Schuw het gewoel der mensen, zoveel gij kunt: want het verhandelen van wereldse gebeurtenissen is schadelijk, dan zelfs wanneer het met goede mening geschiedt. Immers wij worden zo licht door de ijdelheid aangetast en gevangen. Ik wenst al dikwijls gezwegen en niet onder de mensen verkeerd te hebben. Maar waarom spreken wij en onderhouden wij ons zo gaarne met anderen, ofschoon wij nochtans zelden, zonder letsel voor ons geweten, tot de stilzwijgendheid wederkeren. Daarom spreken wij zo gaarne, wijl wij door die samenspraken van weerskanten zoeken getroost te worden, en ons hart door verschillende gedachten bezwaard, lucht willen geven. En nog veel liever spreken en denken wij over dingen, waaraan wij gehecht zijn en waarnaar wij sterk verlangen, of waarin wij een tegenzin voelen.

2. Maar dikwijls, helaas! Zonder winst en baat. Want die uitwendige troost verhindert niet weinig de inwendige en goddelijke troost. Daarom moet men waken en bidden, opdat de tijd niet zonder nut voorbijga. Indien u het spreken geoorloofd en dienstig is, zo spreek altijd over dingen die stichten. De verkeerde gewoonte, en de onachtzaamheid voor onze voortgang, zijn de grote oorzaak dat wij onze mond niet genoeg bewaken. Nochtans is een godvruchtig onderhoud over geestelijke dingen hoogst voordelig tot onze geestelijke vooruitgang; vooral onder mensen, die met hetzelfde hart en dezelfde geest in God verenigd zijn.

Hoofdstuk 11. Over het verwerven van de vrede, en de ijver om vooruitgang te doen

1. Wij zouden veel vrede genieten, indien wij ons niet wilden bemoeien met woorden en daden van anderen, en met dingen die niet aan onze zorg behoren. Hoe kan iemand lang in vrede blijven, die zich met andermans bekommernissen inlaat, die gelegenheden zoekt, welke verstrooiing bijbrengen, en weinig of zelden ingekeerd leeft. Zalig zijn de eenvoudigen, want zij zullen veel vrede genieten.

2. Waarom zijn sommige Heiligen zo volmaakt geweest en zo ingetogen? Omdat zij zich beijverd hebben zichzelf te versterven in alle aardse lusten: en daarom hebben zij met alle innigheid des harten God kunnen aankleven, en ongehinderd met zichzelf bezig zijn. Maar wij, wij hebben te veel werk met onze driften, en zijn te zeer bekommerd om vergankelijke dingen. Zelden ook overwinnen wij ten volle een enkele ondeugd, en hebben geen ijver om dagelijks vooruit te gaan: daarom blijven wij lauw en koud.

3. Waren wij aan onszelf volkomen afgestorven en inwendig niet in verwarring, dan zouden wij ook de goddelijke dingen kunnen smaken, en iets van de hemelse beschouwing kunnen proeven. Maar het enige, ja het allerzwaarste beletsel is, dat wij, verslaafd aan onze driften en begeerlijkheden, geen moeite doen om de volmaakte weg der Heiligen op te gaan. En als er ons een weinig tegenspoed overkomt, laten wij te haastig de moed zinken en keren wij ons naar menselijke troost.

4. Indien wij ons best deden, om, als dappere mannen, pal te staan in de strijd, voorzeker zouden wij de hulp Gods van de hemel op ons zien nederdalen. Want Hij is bereid te helpen die strijden en op zijn genade betrouwen; en Hij zelf geeft ons de gelegenheid tot strijden, opdat wij zouden overwinnen. Indien wij de voortgang van het christelijk leven maar stellen in uitwendige gebruiken, dan zal onze godsvrucht spoedig een einde nemen.

5. Maar laat ons de bijl aan de wortel zetten, opdat wij, verlost van de driften, een vreedzame stemming mogen bezitten. Indien wij ieder jaar maar één gebrek uitroeien, dan zouden wij spoedig volmaakt zijn. Maar nu integendeel bevinden wij dikwijls, dat wij beter waren en reiner in het begin van onze bekering, dan na vele jaren geestelijk leven. Onze vurigheid en onze vorderingen moesten dagelijks aangroeien; en nu schijnt het iets bijzonders te zijn, als iemand een deel van zijn eerste vurigheid kan behouden. Indien wij in het begin maar een weinig geweld deden, wij zouden daarna alles kunnen doen met gemak en met genoegen.

6. Het is zeer moeilijk gewoonten af te leggen; maar het is nog moeilijker tegen zijn eigen wil in te gaan. Maar indien gij nu in het kleine en lichte geen overwinning behaalt, wanneer zult gij het meer moeilijke te boven komen? Wedersta van eerst af uw neiging en ontmaak u van de kwade gewoonte, opdat zij u niet allengskens tot groter moeilijkheid brenge. Ach! Indien gij overdacht wat vrede gij uzelf en wat vreugde gij anderen zoudt bezorgen door u goed te gedragen, ik geloof dat gij meer bezorgd zoudt zijn voor uw geestelijke vooruitgang.

Hoofdstuk 12. Hoe voordelig de tegenspoed is

1. Het is goed voor ons, dat wij somtijds wat bezwaren en tegenspoed hebben, omdat deze dikwijls de mens tot zijn hart terugroepen, daar zij hem herinneren dat hij in ballingschap leeft, en op niets, dat van de wereld is, zijn hoop moet stellen. Het is ook goed dat wij soms tegenspraak te verduren hebben, en dat men van ons een slecht en ongunstig gedacht heeft, zelfs als wij wèl doen en het goed menen. Dat dient ons dikwijls tot ootmoedigheid, en behoedt ons voor ijdele glorie. Dan immers zoeken wij beter God, de inwendige getuige, wanneer wij daar buiten door de mensen misacht worden, en dat men van ons geen goed denkt.

2. Daarom diende de mens aan God zodanig vast gehecht, dat hij niet nodig had veel menselijke troost te zoeken. Als een mens van goede wil gekweld en bekoord, of met kwade gedachten geplaagd wordt, alsdan begrijpt hij beter dat hij God nodig heeft, zonder wie hij niets goeds kan doen. Dan leert hij ook treuren, zuchten en bidden voor de ellenden, welke hij lijdt. Dan verdriet het hem, langer te leven; dan wenst hij dat de dood kome, opdat hij moge ontbonden worden en bij Christus zijn [Phil. 1: 23]). Alsdan ook merkt hij duidelijk dat volkomen zekerheid en ongestoorde vrede op deze wereld niet bestaan kunnen.

Hoofdstuk 13. Over het weerstaan aan de bekoringen

1. Zolang wij op de wereld leven, kunnen wij niet vrij zijn van kwelling en bekoring. Daarom staat er in het boek Job geschreven: Het leven van de mens op aarde is een bekoring [Job 7:1]. Daaruit volgt dat ieder zich in acht zou moeten nemen voor zijn bekoringen, en waken in het gebed, opdat de duivel geen gelegenheid vinde om hem te bedriegen, hij, die nooit inslaapt, maar altoos rondloopt, zoekende wie hij zal kunnen verslinden [1 Petrus 5:8]. Niemand is zo volmaakt en zo heilig, of hij heeft somtijds bekoringen; wij kunnen daar niet volkomen van bevrijd blijven.

2. Maar de bekoringen zijn dikwijls voor de mens zeer nuttig, alhoewel zij lastig en onaangenaam zijn, omdat hij hierdoor vernederd, gezuiverd en onderricht wordt. Alle Heiligen hebben vele kwellingen en bekoringen ondergaan, en zijn daardoor vooruit gekomen. En die de bekoringen niet hebben kunnen doorstaan, zijn verstoten geworden en bezweken. Daar is geen genootschap zo heilig, en geen plaats zoafgezonderd, of daar zijn bekoringen en beproevingen.

3. Daar is gen mens geheel vrij van bekoringen, zolang hij leeft; want wij dragen in ons de aanleiding om bekoord worden; sinds wij in de begeerlijkheid geboren zijn. Als de een bekoring of kwelling ons verlaat, dan komt er een andere in de plaats; en wij zullen altijd iets te lijden hebben, want wij hebben het voorrecht van ons eerste geluk verloren. Velen zoeken de bekoringen te ontvluchten, en zij vallen er nog meer in. Door de vlucht alleen kunnen wij niet overwinnen; maar door geduld en ware ootmoedigheid worden wij sterker dan al onze vijanden.

4. Die de uiterlijke aanleiding der bekoringen ontwijkt, en daarvan de wortel niet uitroeit, zal weinig vorderen; zij zullen zelfs spoediger tot hem wederkeren, en hij zal ze meer gevoelen. Allengskens, door geduld en lankmoedigheid, zult gij ze [met Gods hulp] beter overwinnen, dan door uw ongeduldig en hardnekkig tegenstreven. Neem dikwijls raad in de bekoringen, en behandel niet met hardheid iemand die bekoord wordt; maar stort hem bemoediging in, gelijk gij voor uzelf zoudt wensen.

5. De oorsprong van alle kwade bekoringen is ongestadig van het hart, en gering betrouwen op God. Want, gelijk een schip zonder roer door gebaren heen en weer geslingerd, zo wordt een krachteloos mens, die zijn voornemens lat varen, op verschillende wijzen bekoord. Het vuur beproeft het ijzer, en de bekoring de rechtvaardige mens (Eccl. 31:31]. Wij weten dikwijls hoever onze kracht reikt; maar de bekoring leert wat wij zijn. Men moet nochtans waakzaam zijn, vooral in het opkomen der bekoring: omdat alsdan de vijand gemakkelijker overwonnen wordt, indien men hem in de deur der ziel geenszins laat binnentreden, maar hem terstond, zohaast hij klopt, buiten afweert. Vandaar deze spreuk: Bied weerstand in ‘t begin: t laat komt het geneesmiddel, als de ziekte door ‘t lang verloop de overhand heeft genomen [Ovidius]. Want eerst is het maar een gedachte die in de geest komt; daarna een sterke inbeelding, hierop volgt welbehagen, ongeregelde beweging, en dan de toestemming. En alzo treedt de boze vijand van lieverlede geheel binnen, als men hem in ‘t begin niet wederstaat. En hoe langer iemand getalmd heeft te wederstaan, des te zwakker wordt hij dagelijks, en des te sterker de vijand tegen hem.

6. Sommigen lijden zwaarder bekoringen in het begin van hun roeping; anderen op het einde. Enigen integendeel worden bijna geheel hun leven gekweld. Enigen worden ook maar licht bekoord, volgens de schikking van Gods wijsheid en rechtvaardigheid, die de gesteltenis en de verdiensten der mensen weet, en alles tot zaligheid van zijn uitverkorenen voorbeschikt.

7. Daarom moeten wij niet wanhopen, als wij bekoord worden, maar God des te vuriger bidden, opdat Hij zich gewaardige ons te helpen in al onze kwellingen: en Hij zal zeker, volgens de woorden van de Apostel Paulus, ons in de bekoring zulke hulp verlenen, dat wij ze zullen kunnen overwinnen 911 Kor. 10:13]. Laten wij dan onze zielen onder de hand Gods verootmoedigen bij alle bekoring en kwelling: want de ootmoedigen van geest zal Hij redden en verheffen [Psalm 33:19]. 8. In bekoringen en lijden ziet de mens hoeveel vooruitgang hij gedaan heeft; ook is de verdienste groter, en de deugd komt beter tevoorschijn. Het is niets groots wanneer iemand godvruchtig en ijverig is, als hij geen zwarigheid voelt; maar wanneer hij in de tijd van tegenspoed zich geduldig houdt, dat geeft hoop op grote vorderingen. Enigen worden van grote bekoringen bewaard en worden dikwijls overwonnen in kleine, die dagelijks voorkomen, opdat zij daardoor verootmoedigd zouden worden, en nooit op zichzelf in grote zaken zouden betrouwen, daar zij in kleine zo zwak zijn.

Hoofdstuk 14. Over het vermijden van lichtvaardig oordeel

1. Keer uw ogen op uzelf, en wacht u de daden van anderen te oordelen. Wie een ander oordeelt, geeft zich nutteloze moeite, dwaalt dikwijls, en zondigt licht; maar wie zichzelf beoordeelt en onderzoekt, arbeidt altoos met vrucht. Gelijk ons een zaak ter harte gaat, zo oordelen wij er doorgaans over, want het recht oordeel verliezen wij licht door onze eigenliefde. Indien God altijd het zuiver doelwit was van ons verlangen, zouden wij niet zo licht gestoord worden om de weerstand van ons gevoel.

2. Maar daar schuilt dikwijls iets van binnen, of daar komt iets van buiten bij, dat krachtig aantrekt. Vele mensen zoeken heimelijk zichzelf in wat zij verrichten, zonder dat zij het weten. Zij schijnen in een volmaakte vrede bevestigd te zijn, zolang alles geschiedt naar hun wil en wens; maar het valt anders uit dan zij begeren, aanstonds worden zij ontroerd en droefgeestig. Door het verschil van meningen en gevoelens ontstaan er niet zelden onenigheden tussen vrienden, tussen medeburgers en zelfs tussen kloosterlingen en godgewijde personen.

3. Een oude gewoonte legt men moeilijk af; en verder dan zijn eigen inzicht, laat niemand zich gaarne brengen. Indien gij op uw eigen rede of vernuft meer steunt dan op de deugd van onderwerping, ons door Christus aangewezen, dan zult gij zelden en laat een verlicht mens worden; want God wil dat wij Hem volkomen onderworpen zijn, en dat wij ons boven alle redenering verheffen door een vurige liefde.

Hoofdstuk 15. Over de werken uit liefde verricht

1. Om niets ter wereld, noch uit liefde voor iemand mag men iets kwaads doen, maar mag men, om iemand in de nood dienst te bewijzen, soms wel een goed werk uitstellen of ook door een beter vervangen. Want met zo te handelen wordt het goede werk niet teniet gedaan, maar in een beter veranderd. Zonder de liefde is een uitwendig werk van geen nut [1 Kor. 13:3]; maar wat uit liefde gedaan wordt, hoe klein en hoe gering het in zichzelf zij, dat wordt geheel en al vruchtbaar. Want God let meer op de goede stemming waarmede men iets doet, dan op de hoeveelheid van het werk zelf.

2. Hij doet veel, die veel liefde heeft. Hij doet veel, die een zaak wèl doet. Hij doet wèl, die meer het gemeen voordeel betracht dan zijn eigen voordeel. Somtijds wat men voor liefde aanziet, is eerder zinnelijkheid: want het gebeurt zelden dat natuurlijke neiging, eigen wil, hoop op beloning of gemakzucht niet enige invloed hebben.

3. Wie de ware en volmaakte liefde bezit, zoekt nooit zichzelf in gelijk wat; maar hij begeert alleen dat in alles de wil van God geschiede. Hij benijdt ook niemand, omdat hij nooit enig persoonlijk voordeel wenst, en zijn vreugd in zichzelf niet stelt, maar in God alleen boven alle goederen zijn zaligheid zoekt. Hij eigent nooit aan het schepsel enig goed toe, maar brengt alles tot God terug, van wie hij alles als uit de bron voortvloeit, en in wiens genieting, als in hun einddoel, alle Heiligen rusten. O! Wie maar een vonkje van die ware liefde bezat, die zou voorwaar gevoelen hoe alle aardse dingen vol van ijdelheid zijn.

Hoofdstuk 16. Over het verdragen van elkanders gebreken

1. De gebreken, die de mens in zichzelf of in anderen niet in staat is te verbeteren, moet hij geduldig verdragen, totdat God het anders schikke. Denk, dat het misschien zó beter is tot beproeving van uw geduld zonder hetwelk onze verdiensten niet hoog te schatten zijn. Gij moet nochtans God bidden dat Hij u helpe om zulke bezwaren te overwinnen, of om ze in gelatenheid te dragen.

2. Indien iemand eens of tweemaal vermaand zijnde, niet wil toegeven, treed daarom met hem in geen twist; maar laat alles aan God over, op dat zijn wil geschiede, en Hij verheerlijkt worde in al zijn dienaren, want Hij kan zeer wel het kwaad in goed verkeren. Leer geduldig zijn in het verdragen van andermans gebreken en allerlei fouten, want gij hebt er ook vele, die van de anderen verdragen moeten worden. Indien gij uzelf niet kunt maken gelijk gij zoudt willen zijn, hoe zult gij dan een ander kunnen hebben naar uw welbehagen? Wij hebben gaarne dat anderen volmaakt zijn, en onze eigen gebreken verbeteren wij niet.

3. Wij willen dat anderen streng berispt worden, en hebben niet gaarne dat men ons terechtwijst. Het mishaagt ons dat men anderen te veel vrijheid geeft, en wij kunnen niet verdragen dat men ons iets weigert. Wij willen dat de anderen door wetten ingetoomd worden, en wijzelf willen in niets strenger beoordeeld worden. Waaruit klaarlijk blijkt, hoe zelden wij voor de evenmens dezelfde maat gebruiken als voor onszelf. Indien alle mensen volmaakt waren, wat zouden wij dan om Gods wil van anderen te lijden hebben?

4. Maar nu heeft het de Heer zo geschikt, opdat wij elkanders last zouden leren dragen [Gal. 6:2]: want niemand is vrij van gebreken, niemand zonder last, niemand voor zichzelf genoeg, of komt toe met zijn eigen wijsheid: maar wij moeten elkander verdragen, elkander troosten, helpen, onderrichten en vermanen. Hoeveel deugd ieder mens bezit, dat blijkt best bij gelegenheid van tegenspoed. Want de gelegenheden maken de mens niet zwak; maar zij tonen van welk gehalte hij is.

Hoofdstuk 17. Over het kloosterleven

1. Gij moet in vele dingen uw wil leren breken, indien gij met anderen vrede en eendracht wilt bewaren. Het is geen kleinigheid in kloosters of in een vereniging te leven, en daarin zonder klachten te verkeren, en tot de dood toe getrouw te volharden. Gelukkig hij, die daar wèl geleefd heeft, en zalig gestorven is. Wilt gij naar behoren vast staan en vooruitgang maken, houd u op aarde voor een banneling en een vreemdeling. Indien gij een godgewijd leven leiden wilt, moet gij om Christus als dwaas worden (1 Paralip. 29:15].

2. Habijt en kruin baten niet veel: maar zedenverbetering en volkomen versterving van alle driften maken de ware kloosterling. Wie iets anders zoekt dan God alleen, en zijn zielezaligheid, zal niets vinden dan kwellingen en smart. Ook zal hij niet lang in vrede blijven, die niet tracht om de minste te zijn en aan allen onderworpen.

3. Om te dienen zijt gij gekomen, niet om te heersen: weet dat gij geroepen zijt om te lijden en te arbeiden, en niet om ledig te gaan praten. Hier dan worden de mensen beproefd gelijk het goud in de vuuroven [Wijsheid 3:6]. Hier kan niemand volharden, tenzij hij uit ganser harte zich om God verootmoedigen wil.

Hoofdstuk 18. Over de voorbeelden der Heilige Vaders

1. Overdenk de treffende voorbeelden der heilige Vaders, waarin de ware volmaaktheid en kloostergeest heeft uitgeschenen, en gij zult zien, hoe onbeduidend het is, ja bijna niets, wat wij doen. Ach! Wat is ons leven vergeleken bij het hunne? De heiligen en de vrienden van Christus hebben de Heer gediend in honger en dorst, in koude en naaktheid, in arbeid en vermoeienis [2 Kor. 11:27], in waken en vasten, in gebeden en heilige overwegingen, in vele vervolging en versmaadheid.

2. O hoevele en hoe zware kwellingen hebben niet geleden de Apostelen, de Martelaren, de Belijders, de Maagden, en alle anderen die de voetstappen van Christus navolgen wilden! Want zij hebben hun zielen in deze wereld gehaat, om haar voor het eeuwig leven te behouden [Joh. 12:25]. O wat streng en verstorven leven hebben de heilige Vaders in de woestijn geleid! Wat lange en zware bekoringen hebben zij doorstaan! Hoe dikwijls zijn zij door de vijand gekweld geworden! Hoe menigvuldige en vurige gebeden hebben zij aan God opgedragen! Wat harde onthoudingen hebben zij verduurd! Wat grote ijver en vurigheid voor de geestelijke vooruitgang hebben zij gehad! Wat geweldige oorlog hebben zij gevoerd tegen de beteugeling der ondeugden! Wat zuivere en oprechte mening tot God hebben zij gehouden! Gedurende de dag arbeidden zij, en des nachts brachten zij lange tijd door met bidden, alhoewel zij bij het werken het inwendig gebed nimmer achterlieten.

3. Al hun tijd besteedden zij nuttig: de uren, welke zij met God overbrachten, schenen hun te kort; ja door de grote zoetheid, welke zij in het beschouwend gebed vonden, werd somtijds de behoefte van de verkwikking van het lichaam vergeten. Zij verlieten alle rijkdommen, alle waardigheden en eretitels, alle vrienden en magen: zij begeerden niets van de wereld, zij namen nauwelijks het onontbeerlijke om te leven, en tegen dank dienden zij het lichaam, zelfs uit noodzaak. Aldus waren zij arm aan aardse goederen, maar zeer rijk in genade en in deugden. Uitwendig leden zij gebrek, maar inwendig werden zij verzadigd met goddelijke troost en genade.

4. Zij waren vreemd aan de wereld, maar met God verenigd en zijn vertrouwelijkste vrienden. Zichzelf achtten zij als nietsbeduidend, en door de wereld werden zij versmaad; maar in de ogen van God waren zij uitverkoren en hoog in waarde. Zij leefden in oprechte ootmoed, in eenvoudige onderdanigheid, in liefde en geduld: en daarom deden zij dagelijks grote vooruitgang in ‘t geestelijke, en verwierven grote genaden bij God.

5. Ach! Hoe groot is de vurigheid van alle kloosterlingen bij het begin van hun heilige instelling geweest! O, hoe vurig was hun gebed! Hoe groot hun wedijver in de deugd! Hoe streng de tucht! Welke eerbied en gehoorzaamheid scheen in allen uit, onder de leiding van hun stichter! De voorbeelden die zij hebben nagelaten, getuigen nu nog, dat zij zeer heilige en volmaakte mannen zijn geweest, die door een vrome strijd de wereld onder de voet gebracht hebben. Nu wordt iemand groot geacht, als hij geen overtreder van de regel is, en verduldig draagt wat hij vrijwillig op zich heeft genomen.

6. O traagheid en onachtzaamheid van onze staat, dat wij zo licht afwijken van de eerste ijver! En dat uit louter traagheid en kleinmoedigheid het leven ons begint te verdrieten. Mocht de ijver der deugden in u niet geheel inslapen, gij die al te dikwijls zo menigvuldige voorbeelden van godgewijden gezien hebt!

Hoofdstuk 19. Over de oefening van een goed kloosterling

1. Het leven van een oprechte kloosterling moet versierd zijn met alle deugden, opdat zijn binnenste zodanig zij, als hij aan de mensen uitwendig voorkomt. En met reden moet hij van binnen veel volmaakter zijn dan van buiten gezien wordt; wijl God onze harten gadeslaat, God, die wij boven alles en overal moeten eren en vrezen, en voor wiens ogen wij zuiver als Engelen moeten wandelen. Wij behoren ons voornemen iedere dag te vernieuwen, en ons tot meerder ijver op te wekken, even alsof wij heden eerst bekeerd waren; en wij moeten dagelijks bidden: Help mij, Heer, mijn God! In mijn goed voornemen, en in uw heilige dienst: en geef mij dat ik heden oprecht moge beginnen; want al wat ik tot hiertoe gedaan heb, is zoveel als niets.

2. Gelijk ons voornemen is, zo is ook onze vooruitgang: en hij die grote vorderingen wil maken, moet zeer naarstig zijn. Want indien hij, die sterke voornemens maakt dikwijls te kort schiet, wat zal hij dan doen die zeer zelden of minder beslist iets voorneemt? Wij verlaten ons voornemen nochtans op verschillende wijzen, en een licht verzuim in onze oefening kan moeilijk zonder enige schade voorbijgaan. Het goed voornemen der rechtvaardigen steunt meer op de genade Gods, dan op hun eigen macht en voorzichtigheid; ook op Hem alleen stellen zij hun betrouwen in al wat zij ondernemen. Want de mens wilt, maar God beschikt: en de weg van de mens ligt in zijn macht niet [Jer. 10:23].

3. Indien men soms een gewone oefening nalaat om reden van godsvrucht, of ten voordele van een medebroeder, die kan men darna licht inhalen. Maar wanneer men die achterlaat uit tegenzin of uit onachtzaamheid, dan is er schuld en nadeel bij. Laten we ons uiterste best doen, dan zullen wij nog licht in vele opzichten te kort komen. Wij moeten altijd echter iets bepaalds voornemen, en bijzonder tegenover dit, wat ons het meest in de weg staat. Onze uitwendige en inwendige werken moeten wij gedeeltelijk onderzoeken en schikken, want beide zijn zeer voordelig tot onze voortgang.

4. Indien gij in geen gedurige ingekeerdheid kunt leven, doe het evenwel somwijlen, ten minste eenmaal daags, te weten: des morgens of des avonds. Maak des morgens een goed voornemen; onderzoek des avonds uw gedrag, overdenkende hoe gij u die dag gedragen hebt in woorden, in werken en in gedachten: want misschien hebt gij daarin meermalen God en de naaste beledigd. Omgord u, als een man, tegen de listen van de duivel; bedwing de gulzigheid, en gij zult elke neiging van het vlees gemakkelijker beteugelen. Wees nooit geheel werkeloos; maar lees of schrijf, of bid, of overweeg of houd u bezig met gelijk wat van algemeen nut. Lichamelijke oefeningen moeten echter omzichtig geschieden, en niet door allen in gelijke mate.

5. Oefeningen, die niet in ‘t gebruik zijn, moeten niet in het openbaar gepleegd worden: bijzondere werken geschieden veiliger in ‘t verborgen. Wacht u nochtans van lusteloos te zijn voor de gemeenschappelijke oefeningen, en ieverig voor de bijzondere: maar blijft er u nog tijd over nadat ge al de opgelegde plichten volkomen volbracht hebt, zo geef u aan uzelf over en handel volgens uw godsvrucht. Alle mensen kunnen niet dezelfde oefening hebben: maar de ene komt dit, de andere dat beter te stade. Zelfs zijn sommige oefeningen aangenamer volgens de wisseling der tijden: enige vallen meer in de smaak op feestdagen, andere op werkdagen. Sommige van ons zijn nodig ten tijde van bekoring, verkiezen wij zulke gedachten, en andere wederom als wij ons blij gevoelen in de Heer.

6. Omstreeks de bijzonderste feestdagen moet men zijn godvruchtige oefeningen vernieuwen, en de voorspraak der Heiligen vuriger afsmeken. Van de ene feestdag tot de andere moeten wij voornemen zó te leven, als wij dan van deze wereld zouden scheiden, en tot het eeuwig feest geraken. Daarom moeten wij ons op de heilige tijden zorgvuldig voorbereiden en stichtender zijn in onze handel, en geheel onze regel nauwkeuriger onderhouden, als zouden wij het loon van onze arbeid welhaast van God ontvangen.

7. En indien dit loon nog wordt uitgesteld, denken wij dat wij minder wel voorbereid, en die grote glorie nog niet waardig zijn, welke in ons geopenbaard zal worden op de bestemde tijd [Rom. 8:18]; en laten wij ons beijveren om ons beter tot onze sterfdag te bereiden. Zalig is de knecht, zegt de heilige Evangelist Lucas, die de Heer, bij zijn komst, wakende zal vinden: voorwaar, ik zeg het u, over al zijn goederen zal Hij hem aanstellen [Cap. 12: 43-44].


01-12-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zaligverklaring Johannes Paulus II
Zaligverklaring Johannes Paulus II

30 oktober 2010

Zalingverklaring in mei?

Het zaligverklaringsproces van Johannes Paulus II is niet beëindigd en er is geen mededeling in dit verband op til. Dat heeft de woordvoerder van het Vaticaan gisteren verklaard.

Woordvoerder Lombardi reageerde op een artikel in de Italiaanse krant La Repubblica. Die had geschreven dat de zaligverklaring in mei zal plaatsvinden en dat het Vaticaan en Krakau ruziën over de plaats van de zaligverklaringsplechtigheid.

Lombardi zei dat de zaligverklaringsprocedure nog niet rond is en dat er nog verscheidene stappen ontbreken zoals het decreet op het mirakel. Hij herinnerde er bovendien aan dat paus Benedictus XVI in mei naar Fatima, Portugal reist [voorlopig is er bekend dat het bezoek rond 13 mei zal plaatsvinden].



’Ik heb geen enkele kennis van een vraag van de Polen om de eventuele zaligverklaringsplechtigheid in Krakau te laten plaatsvinden waar Karol Wojtyla van 1963 tot 1978 aartsbisschop was’, aldus pater Lombardi. ’De paus behoort aan de universele kerk’, zei de Vaticaanse woordvoerder die daarmee de idee verwierp voor een zaligverklaringsplechtigheid buiten de muren van het Vaticaan.

Verband met profetie te Garabandal

Het Mirakel, voorspeld te Garabandal zal plaatsvinden tussen de 8ste tot en met de 16de van de maanden maart, april of mei. Het valt samen met een heuglijke gebeurtenis binnen het de Kerk. De Paus zal het Mirakel waarnemen, waar hij zich ook zal bevinden. Als de zaligverklaring op deze dag plaatsvindt, is de kans eveneens groot dat we dan alle dagen de aanvang van de geheimen mogen verwachten, mede gelet op de toenemende ernst van Maria's boodschappen te Medjugorje. Is dit het geval, dan kan dit al gebeuren op 29 november, bij de aanvang van de Advent, maar alle zondagen van de Advent kunnen in aanmerking komen. Zo valt de derde zondag op een dertiende, 13 december 2009.

Echte insiders weten dat Medjugorje verband houdt met de Tweede Komst van Jezus, en aangezien bij alle Mariaverschijningen de symboliek een heel belangrijke rol speelt, kan de aanvang van de Advent symbool staan voor de Tweede Komst van de Heer. Ook is er de laatste tijd de steeds toenemende druk op het Vaticaan om voor eind november een officieel standpunt in te nemen omtrent Medjugorje. En over de fobiën van Ratko Peric wil ik het niet meer hebben: u hebt het vorige week op dit blog al kunnen lezen ... de man gelooft toch in geen enkele Mariaverschijning. Dus is het zinloos om daar nog tijd aan te verspillen.

Is dit niet het geval, dan vervalt meteen ook de mogelijke datum van 13 mei voor het mirakel van Garabandal. Het is niet geweten of het mirakel of het blijvende teken te Medjugorje op dezelfde dag valt als het mirakel voorspeld te Garabandal, maar logischerwijze zou dit wel het geval moeten zijn, vermits Onze Lieve Vrouw te Medjugorje zelf heeft gezegd dat de verschijningen aldaar de voortzetting zijn van deze te Fatima.

24 november 2010

Nog geen datum voor de zaligverklaring van Paus Johannes Paulus II

De Poolse secretaris van Johannes Paulus II, Kardinaal Stanlislaw Dziwisz, aartbisschop van Krakow, zei woensdag in Argentinië over de datum van de zaligverklaring: "Het hangt allemaal van de paus af."

Op zaterdag 16 november vond er een vergadering plaats bij de Congregatie voor de Geloofsleer, over de mogelijk buitengewone deugden van Paus Wojtyla. De stemming van de deelnemers maakt voorwerp uit van het pauselijk geheim. Erom vragen of dit publiceren betekent samenwerken aan de inbreuk van dit geheim.

Volgens het verloop van de zalig- en heiligverklaring, en in het geval dat het resultaat positief is, is het nu aan de Paus om het decreet van de buitengewone deugden goed te keuren. Als alles volgens datum verloopt, kan het decreet in december worden gepubliceerd.

Als dit het geval zou zijn, dan ontvangt Johannes Paulus II de titel van "eerbiedwaardig." Dit zou een belangrijke, maar geen beslissende stap betekenen in de verdere ontwikkeling. Hierna moet een mirakel worden geanalyseerd, toegeschreven aan de tussenkomst van Johannes Paulus II na zijn dood, door een commissie, samengesteld uit geneesheren, theologen en kardinalen.

Enkel na een positief verdict van deze drie commissies kan Benedictus XVI het decreet, waarbij het mirakel wordt erkend, ondertekenen wat meteen ook de deur wijd openzet voor de zaligverklaring van Johannes Paulus II.

Volgens de persberichten, die enkel later kunnen worden bevestigd, legt de postulator de genezing van een Franse zuster van de ziekte van Parkinson voor [Johannes Paulus II leed eveneens aan de ziekte van Parkinson].

Het werk van God

Hoeveel tijd neemt elke van deze stappen? Niemand kan dit precies zeggen. Insiders kunnen berekeningen maken door deze zaak te vergelijken met andere gevallen, maar dit blijven enkel gissingen.

In feite volgt het proces het normale schema, waar Benedictus XVI enkel van afweek voor de opening van het proces, zoals dit ook het geval was bij Moeder Teresa van Calcutta.

Kardinaal Dzwisiz benadrukte nog eens dat noch hij, noch zijn bisschoppen, enige druk uitoefenen. "We willen de Paus niet beïnvloeden, alles moet degelijk worden onderzocht omdat ook hij is verbonden aan de figuur van Johannes Paulus II," alus de kardinaal tijdens een persconferentie in de kunstgalerij van de apostolische nuntiatuur in Buenos Aires.

Op de vraag of de Paus aan de oorsprong van mirakels lag toen hij nog leefde [dergelijke gevallen worden niet verder onderzocht in de ontwikkelingen als voorwaarde voor de zaligverklaring], antwoordde de Poolse kardinaal: "Zolang de paus nog leefde, mochten we hierover niets zeggen, maar nu hij dood is, moet ik toegeven dat er vele gevallen zijn opgetekend. Alles is netjes gedocumenteerd."

De Aartsbisschop van Krakow noemde het voorbeeld van een bisschop die genas van kanker, een genezing die wordt toegeschreven als een mirakel van Johannes Paulus II. De Paus zei hierover echter destijds: "dit alles is niet het werk van mensen, maar van God."

Vertaling: Chris De Bodt

09-06-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 8
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 8

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

489. Vrijdag avond, tijdens de rozenkrans, toen ik dacht aan de reis van de volgende dag en het belang van de zaak die ik aan Pater Andrasz [132] moest voorleggen, greep angst mij aan, gezien mijn ellenden, mijn onbekwaamheid en de grootheid van het werk van God. Verbrijzeld door het lijden, gaf ik mezelf over aan de goddelijke Wil. Op dat moment zag ik Jezus in een licht gewaad, dicht bij mijn bidstoel en Hij zei me deze woorden: Waarom vreest ge Mijn wil te volbrengen? Ga Ik u niet helpen zoals Ik tot hiertoe gedaan heb? Herhaal elk van Mijn eisen voor hen die mij op aarde vervangen en doe alleen wat ze u zullen bevelen. Op dat moment vervulde een grote kracht mijn ziel.

490. De volgende dag zag ik mijn engelbewaarder die me vergezelde tijdens de reis naar Warszawa. Toen we de poort van het klooster binnengingen, verdween hij. Bij het voorbijgaan van de kleine kapel om onze overstem te gaan begroeten, greep de aanwezigheid van God in een oogwenk mij aan en de Heer vervulde mij met het vuur van Zijn Liefde. Op zo een moment erken ik steeds beter de grootheid van Zijn majesteit.

Toen we in Warsawa plaats namen in de trein naar Krakow, zag ik mijn engelbewaarder naast mij. Hij bad terwijl hij God schouwde en in gedachten sloot ik mij bij hem aan. Hij verdween toen we het klooster binnengingen.

491. Bij het binnenkomen van de kapel greep de majesteit van God mij opnieuw. Toen ik zag hoezeer onze hemelse Vader ons bemint voelde ik mij gans in God verzonken, helemaal ondergedompeld en van Hem doordrongen. Wat een groot geluk vervult mijn ziel door de kennis van God en Zijn leven. Ik verlang dit geluk te delen met alle mensen, ik kan het niet in mijn hart besloten houden, want de stralen van dit geluk verbranden mij en doen mijn borst en mijn binnenste openbarsten. Ik verlang de hele wereld te doorkruisen om aan de zielen de grote barmhartigheid van God te verkondigen. Priesters help mij daarbij, gebruik de sterkste woorden over Zijn barmhartigheid, want alles drukt maar zwakjes uit hoe barmhartig Hij in werkelijkheid is.

492. J.M.J. Krakow, 20.10.35

Retraite van acht dagen.

Eeuwige God, Gij de Goedheid zelf, in Uw barmhartigheid die voor elk verstand van mens of engel onbegrijpelijk is, help mij, Uw zwak kind, om Uw heilige Wil te volbrengen, zoals Gij hem mij deed kennen. Ik verlang niets anders dan Gods verlangens te volbrengen. Zie me hier, Heer, neem mijn ziel en mijn lichaam, mijn geest en mijn wil, mijn hart en al mijn liefde, bestuur mij volgens Uw eeuwige plannen.

493. Na de heilige Communie was mijn ziel opnieuw van Gods liefde vervuld. Ik verheug mij in Zijn grootheid. hier zie ik duidelijk Zijn goddelijke wil, die ik zal volbrengen; maar tegelijk zie ik mijn eigen zwakheid en ellende. Ik zie dat ik zonder Zijn hulp niets vermag.

494. Tweede dag van de retraite.

Toen ik bij Pater Andrasz in de spreekzaal moest gaan, had ik het weer met angst te doen, daar ik meende dat de priester alleen in de biechtstoel tot het geheim gehouden is: dat was een ongegronde vrees. Met één woord heeft moeder overste mij gerustgesteld. Toen ik in de kapel kwam hoorde ik deze woorden: "Ik verlang dat ge tegenover Mijn plaatsbekleder oprecht en eenvoudig zijt als een kind, zoals ge met Mij zijt, anders verlaat Ik u en zal Ik met u geen omgang meer hebben." En inderdaad, God verleende mij de genade van een volledig vertrouwen en aan het eind van het gesprek, gaf Hij mij de genade van een diepe vrede en licht over deze zaken.

495 Jezus, eeuwig Licht, verlicht mijn denken, versterk mijn wil, ontvlam mijn hart. Blijf met mij zoals Gij het hebt beloofd, want zonder U ben ik niets. Gij weet, mijn Jezus, hoe zwak ik ben. Moet ik het U zeggen, Jezus? Gij weet best hoe ellendig ik ben. In U is gans mijn kracht.

496. Biechtdag.

Vroeg in de morgen begon mijn innerlijke strijd, zo sterk als ik hem nog nooit kende. Volledig verlaten door God, voelde ik heel de zwakheid die ik ben. Volgende gedachten bekampten mij: "Waarom moet ik dit klooster verlaten, waar ik door de zusters en de oversten gaarne gezien word, een zo rustig leven en door eeuwige geloften gebonden, vervul ik gemakkelijk mijn plichten. Waarom moet ik naar de stem van mijn geweten luisteren, waarom trouw de ingevingen volgen, wie weet vanwaar ze komen, is het niet beter de weg te gaan van alle zusters? Misschien kan ik de woorden van de Heer overstemmen, er geen aandacht meer aan schenken, misschien zal God er geen rekenschap van vragen op de dag van het oordeel? Waarheen zal mij die innerlijke stem voeren? Volg ik deze stem, dan wachten mij grote inspanningen en tegenkantingen. Ik vrees de toekomst en ik sterf in het heden."

Dit lijden duurde een ganse dag met de zelfde hevigheid. Toen ik me 's avonds naar de heilige biecht begaf, kon ik helemaal niet biechten niettegenstaande de voorbereiding. Ik ontving de absolutie en ging weg zonder te begrijpen wat met mij gebeurde. Toen ik ging slapen, steeg het lijden tot een hoogtepunt, of eerder het veranderde in vuur, dat als een bliksem al mijn krachten doordrong tot in het beenmerg en de geheimste diepten van mijn hart. Tijdens deze kwellingen kon ik tot niets besluiten. "Heer, Uw Wil geschiede". Bij momenten kon ik zelfs dat niet eens denken. Waarlijk dodelijke angst overviel mij en het hellevuur beroerde mij. Tegen de morgen trad de stilte in en in een oogwenk verdween het lijden, maar ik voelde mij zo verzwakt dat ik geen enkele beweging kon maken. Tijdens mijn gesprek met moeder overste kwamen mijn krachten geleidelijk terug, maar God alleen weet hoe ik me gedurende de hele dag voelde.

497. O Eeuwige Waarheid, Vleesgeworden Woord, Gij hebt trouw de wil van de Vader volbracht, zie, vandaag word ik martelares van Uw ingevingen, daar ik ze niet uitvoeren kan, want ik heb geen eigen wil. Hoewel ik innerlijk duidelijk Uw Heilige Wil erken, onderwerp ik mij in alles aan de wil van mijn oversten en mijn biechtvader. Ik zal Uw Wil zo ver uitvoeren als Gij mij door Uw plaatsbekleder toelaat. O mijn Jezus, het valt mij zwaar, maar ik stel de stem van de Kerk boven de stem waarmee Gij tot mij spreekt.

498. Na de heilige Communie.

Ik zag Jezus zoals gewoonlijk. Hij zei mij de volgende woorden: "Leg uw hoofd op Mijn schouder, rust uit en kom op krachten. Ik ben altijd met u. Zeg aan de vriend van mijn hart, zeg het hem, dat ik tot het verwezenlijken van Mijn werken zo zwakke schepselen gebruik." Later werd mijn geest door een eigenaardige kracht gesterkt. "Zeg hem dat ik hem in de biecht uw zwakheid heb laten kennen om hem te tonen wat ge uit uzelf zijt."

499. Elke moedig doorstane strijd brengt mij vreugde en vrede, licht, ervaring en moed voor de toekomst. Het brengt God eer en glorie en mij uiteindelijk de beloning.

Vandaag het feest van Christus Koning [133]

500. Tijdens de heilige Mis heb ik vurig gebeden dat Jezus Koning zou zijn van alle harten, dat Gods genade zou schitteren in elke ziel. Plots zag ik Jezus zoals Hij op de Beeltenis geschilderd is en Hij zei me deze woorden: "Mijn dochter, door het trouw volbrengen van Mijn verlangens geeft gij Mij de grootste eer."

501. O, hoe groot is Uw schoonheid, Jezus, mijn Bruidegom, Gij, levende bloem die levenwekkende dauw verbergt voor de dorstige ziel. In U sluimerde mijn ziel. Gij alleen zijt het voorwerp van mijn strevingen en verlangens. Verenig mij zo innig mogelijk met U, met de vader en met de Heilige Geest, dat ik in U leve en sterve.

502. Alleen de liefde telt, ze verheft onze kleinste daden tot de oneindigheid.

503. Mijn Jezus, waarlijk ik zou niet zonder U kunnen leven. Mijn geest is met de Uwe versmolten.. Niemand zal dat echt begrijpen; eerst moet men uit U leven om U in de anderen te erkennen.

504. Krakow, 25.10.1935.

Voornemens van de retraite

  • Niets doen zonder toelating van de biechtvader en de toestemming van de oversten, in alles en vooral in de ingevingen en de wensen van de Heer.
  • Elke vrije tijd zal ik met de Goddelijke Gast in de intimiteit van mijn ziel doorbrengen. Ik zal de innerlijke en uiterlijke stilte in acht nemen, opdat Jezus in mijn hart kunne uitrusten.
  • Mijn geliefde rust zal ik in dienstbaarheid ten dienste stellen van de zusters. Ik wil mezelf vergeten en eraan denken de zusters plezier te doen.
  • Bij opmerkingen zal ik me niet verrechtvaardigen of mijn onschuld bewijzen; ik aanvaard beoordeeld te worden zoals iedereen het goedvindt.
  • Ik heb maar één vertrouweling aan wie ik alles toevertrouw, en dat is Jezus - de Eucharistie en Zijn vertegenwoordiger, de biechtvader.
  • In alle lijden van ziel en lichaam, in duisternis en verlatenheid, wil ik zwijgen als een duif en niet klagen.
  • Ik zal niet ophouden mij aan Zijn voeten als offer te plengen, om voor de arme zielen barmhartigheid te bekomen.

505. Heel mijn niets verzinkt in de oceaan van Uw barmhartigheid, met een kinderlijk vertrouwen werp ik mij in Uw armen, Vader van Barmhartigheid, om het wantrouwen uit te boeten van zoveel zielen die vrezen zich aan U toe te vertrouwen. Wat een gering aantal zielen kent U werkelijk. O hoe vurig verlang ik dat het feest der Barmhartigheid door de zielen gekend wordt. De barmhartigheid is de bekroning van Uw werken, Gij voorziet in alles met de liefde van de tederste moeder.

506. + J.M.J. Krakow, 27.10.1935

Pater Andrasz. Geestelijke raad.

Zonder toestemming van de oversten niets ondernemen. Deze zaak goed overdenken en veel bidden. In deze dingen moet men een grote voorzichtigheid in acht nemen, want het is de zeker de duidelijke wil van God dat ge door geloften gebonden zijt aan uw Congregatie, en nog wel door eeuwige. Er zou dus geen twijfel mogen zijn. Wat zich innerlijk in u afspeelt, mijn zuster, is maar een flits van iets dat bezig is tot stand te komen. God kan veranderingen doen, maar zulke dingen zijn zeer zeldzaam. Zolang ge geen duidelijker kennis hebt, mijn zuster, zult ge u niet overhaasten. Gods werken gaan langzaam. Als ze van God komen, zult ge ze duidelijk herkennen, anders mislukken ze, en als ge gehoorzaam zijt, zult ge niet afdwalen. Zeg dus alles oprecht aan uw biechtvader en gehoorzaam hem blindelings. Nu, zuster, blijft u niets anders te doen dan het lijden te aanvaarden, tot op het moment dat alles helder wordt, tot deze zaken opgelost zullen zijn. Gij zijt in de goede ingesteldheid tegenover hen en ik vraag u vol te houden, en vol eenvoud en geest van gehoorzaamheid te blijven. Dat is een goed teken. Zolang ge volhardt in deze ingesteldheid zal God niet toestaan dat ge afdwaalt. Houdt u zo ver mogelijk verwijderd van deze dingen en als ze desondanks dan toch geschieden, zult ge alles rustig opnemen en niets vrezen. Ge zijt in de goede handen van de goede God. In alles wat ge gezegd hebt, zie ik geen illusies noch tegenstrijdigheden met het geloof, het zijn op zich goede dingen en het zou zelfs goed zijn moest een groep zielen God voor de wereld bidden, want we hebben allen nood aan gebed. Ge hebt een goede begeleider, verlaat hem niet en wees gerust. Ik vraag u trouw te zijn aan de wil van God en hem te volbrengen. Wat uw bezigheden betreft, doe wat men u zegt te doen en op de wijze waarop men u het zegt het te doen, zelfs als het zeer vernederend en lastig is. Kies altijd de laatste plaats, men zal u dan zeggen, klim hoger op. In geest en daad moet ge u de laatste achten van heel het huis en van heel de Congregatie. In alles en altijd de grootste trouw aan God.

507. O Jezus, ik verlang te lijden en in alle omstandigheden van mijn leven te branden in een liefdegloed. Ik ben geheel van U en verlang me in U te verliezen, o mijn Jezus, ik verlang in Uw goddelijke schoonheid te verdwijnen. Gij achtervolgt mij, o Heer, met Uw liefde, gij dringt als een zonnestraal door in mijn ziel en verandert mijn duisternis in Uw helderheid. Ik voel goed dat ik in U leef als een vonkje, verloren in het vuur van de verslindende gloed waarmee Gij, o onbegrijpelijke Drieëenheid, brandt. Er is geen grotere vreugde als de liefde van God. Reeds vanaf de aarde kunnen we het geluk proeven van de bewoners van de hemel, door een innige vereniging met God, vreemd en soms onbegrijpelijk voor ons. Door eenvoudige trouw van de ziel kan men dezelfde genade bekomen.

508. Wanneer tegenzin en eentonigheid ten opzichte van mijn plichten zich van mij meester maken, word ik er mij van bewust dat ik in het huis ben van de Heer, waar niets klein is, waar van een kleine daad, op goddelijke wijze volbracht, de eer van de Kerk afhangt en de vooruitgang van menige ziel;. Er is dus niets klein in het klooster.

509. De tegenkantingen waarop ik stoot, maken er mij van bewust dat de strijd niet ten einde is. Ik bewapen mij met geduld en op deze wijze behaal ik de overwinning op mijn vijand.

510. Ik zoek de volmaaktheid niet met inhaligheid maar ik dring door in de geest van Jezus en richt mijn blik op Zijn daden waarvan ik de samenvatting heb in het Evangelie en, als ik duizend jaar zou leven, zou ik er nog de inhoud niet van uitputten.

511. Als mijn bedoelingen niet goedgekeurd maar veroordeeld worden, verwondert me dat niet te erg, want ik weet dat God alleen mijn hart doorgrondt. De waarheid vergaat niet, het verwende hart zal met de tijd bedaren en mijn geest verstevigt zien in tegenspoed. Ik luister niet altijd naar wat mijn hart zegt, maar ik bid God om me licht te schenken. Als ik voel dat ik mijn evenwicht hervonden heb, spreek ik meer.

512. Dag van de hernieuwing van de geloften. De tegenwoordigheid van God overstroomt mijn ziel. Tijdens de heilige Mis zag ik Jezus die me deze woorden zei: "Gij zijt Mijn grote vreugde, uw liefde en uw nederigheid doen Mij de hemelse troon verlaten en Ik verenig Mij met u. De liefde vult de afgrond op die tussen Mijn grootheid en uw kleinheid bestaat."

513. Liefde overstroomt mijn ziel, ik ben ondergedompeld in een oceaan van liefde, ik voel me in onmacht vallen en me volledig verliezen in Hem.

514. Jezus, maak mijn hart gelijk aan het Uwe, of liever, verander het in Uw eigen Hart, waarmee ik de noden van de andere harten kan aanvoelen, vooral van de lijdende en treurende harten. Mogen de stralen van de barmhartigheid in mijn hart rusten.

515. 's Avonds, toen ik al wandelend in de tuin de rozenkrans bad, en aan het kerkhof [134] kwam, heb ik de deur op en kier gezet en een tijdje gebeden. Ik vroeg hen innerlijk: "jullie zijn zeker gelukkig?" Toen hoorde ik deze woorden: "Ja, we zijn gelukkig in de mate dat wij de wil van God volbracht hebben." Dan heerste er de stilte zoals tevoren. In mezelf gekeerd, heb ik lang nagedacht over de manier waarop ik de goddelijke Wil volbreng en hoe ik gebruik maak van de tijd die God mij geeft.

516. Diezelfde dag toen ik was ingeslapen, kwam 's nachts een kleine ziel naar mij toe, die me wekte door op het nachttafeltje te kloppen en mij vroeg voor haar te bidden. Ik had willen vragen wie ze was, maar ik heb aan deze nieuwsgierigheid niet toegegeven en deze kleine versterving met mijn gebed verenigd en voor haar opgedragen.

517. Eens toen ik op bezoek was bij een oude zieke zuster van vierentachtig jaar, die zich door vele deugden onderscheidde, heb ik haar gevraagd: "Gij zijt zeker bereid, zuster, om voor de Heer te verschijnen?" Ze antwoordde me dat ze zich geheel haar leven had voorbereid op dit laatste uur, en ze voegde er aan toe dat de leeftijd niet ontslaat van de strijd.

518. + Toen ik voor Allerzielen bij valavond naar het kerkhof ging, vond ik het gesloten. Ik opende de deur op een kier en zei: "Als ge iets van mij verwacht, kleine zielen, zal ik het gaarne doen als de regel het mij toelaat. Ik hoorde deze woorden: "Vervul de wil van God, we zijn gelukkig in de mate we Gods wil volbrachten."

519. 's Avonds zijn die zielen gekomen en vroegen ze mij om voor hen te bidden en ik heb veel voor hen gebeden. En 's avonds, wanneer de processie van het kerkhof terugkwam, zag ik een groot aantal zielen die ons vergezelden naar de kapel, er waren er die baden met ons. Ik heb veel gebeden, want ik had daarvoor de toelating van mijn oversten [135].

520. Tijdens de nacht bezocht me weer een ziel, die ik al eens gezien had. Ze heeft me niet gevraagd voor haar te bidden, maar ze maakte mij verwijten en zei dat ik toen zeer ijdel en hoogmoedig was en nu zo bemiddel voor anderen terwijl ikzelf nog gebreken heb. Ik antwoordde: "Ja, ik was zeer ijdel en hoogmoedig, maar ik heb dat reeds gebiecht en boete gedaan voor mijn domheid; nu vertrouw ik op de goedheid van mijn God. Als ik nu soms val, is dat eerder ongewild en nooit met opzet, zelfs niet in de kleinste dingen". Maar die ziel begon me verwijten te maken omdat ik haar grootheid niet erkende, zoals allen het doen om haar grote daden. Op dat moment begreep ik dat het de duivel was onder de gedaante van een ziel, en ik zei: "Alleen aan God zij eer, ga weg satan!" Onmiddellijk viel deze ziel in een vreselijke, onbeschijfelijke afgrond. Ik zei tot deze ellendige ziel dat ik daar over zou spreken tot heel de Kerk.

521. Zaterdag keerden we van Krakow terug naar Wilno. Onderweg bezochten we Czestochowa. Toen ik voor het miraculeuze beeld bad, voelde ik dat... [136]

Einde van het Eerste Schrift

[132] E.H. Sopocko was niet zeker over de ingeving van Z.F. om een nieuwe congregatie te stichten en wilde dit voorleggen aan het oordeel van een andere priester; hij vroeg Z.F. alles mee te delen aan haar vroegere biechtvader, Pater J. Andrasz.
[133] Het feest van Christus Koning werd tot 1969 op de laatste zondag van oktober gevierd, in 1937 op 27 oktober.
[134] De congregatie van de M.G.D.B. heeft te Krakow een eigen kerkhof gescheiden van de tuin door een dikke muur en een brede toegangspoort. Alle zusters en leerlingen gestorven te Krakow werden op dit kerkhof begraven. Ook het stoffelijk overschot van Z.F. rustte daar tot het werd opgegraven op 25 november 1966.
[135] De toelating om te bidden tijdens de vrije momenten behoorde tot de maandelijkse toelatingen [zie Db 246].
[136] Hier werd de gedachte afgebroken.

Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken


08-06-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 7
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 7

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

413. Witte Donderdag, 18.4

Deze ochtend hoorde ik deze woorden: "Vanaf vandaag tot de Verrijzenis zult ge Mijn aanwezigheid niet meer ervaren, maar uw ziel zal vervuld zijn met een smachtend verlangen." Aanstonds overstroomde een smachtend verlangen mijn ziel. Ik voelde de scheiding van mijn welbeminde Jezus en toen het ogenblik van de Heilige Communie naderde, zag ik in de kelk op elke Hostie het smartelijk aangezicht van Jezus. Nadien doorstond ik in mijn hart een nog groter verlangen.

414. Op Goede Vrijdag, om drie uur in de namiddag, hoorde ik bij het betreden van de kapel deze woorden: "Ik verlang dat deze Beeltenis openbaar vereerd wordt." Plots zag ik de Heer Jezus in grote pijnen stervend op het kruis en uit Zijn Hart daalden dezelfde twee stralen neer als op de Beeltenis.

415. Zaterdag. Tijdens de vespers zag ik de Heer Jezus in een schitterend licht als de zon, in een licht gewaad, en Hij zei me: "Dat uw hart zich verheuge." Een grote vreugde overstroomde mij, en de aanwezigheid van God, die een onzegbare schat is voor de ziel, doordrong mij geheel en al.

416. Toen de Beeltenis [114] uitgesteld werd, zag ik de levende beweging van de hand van Jezus, die een groot kruisteken maakte. De avond van dezelfde dag, toen ik in mijn bed lag, zag ik die Beeltenis zweven over de stad die met strikken en netten overspannen was. Toen Jezus voorbijkwam sneed Hij al die netten door en op het einde maakte Hij een groot kruisteken en verdween. Ik zag me omgeven door een groot aantal boosaardige wezens die brandden van een enorme haat tegen mij. Hun mond spuwde alle soorten dreigementen. Toch heeft geen enkele mij aangeraakt. Na een tijdje verdween deze verschijning, maar het duurde lang vóór ik kon inslapen.

417. Vrijdag, toen ik te Ostra Brama was voor de feestelijkheden waaronder de Beeltenis was uitgesteld, woonde ik de preek bij van mijn biechtvader. Het was de eerste preek over de Goddelijke Barmhartigheid, die Jezus reeds zo lang verlangd had. Toen hij over de grote barmhartigheid van de Heer begon te spreken kreeg de Beeltenis een levend uitzicht en de stralen drongen binnen in de harten van de verzamelde personen. Bij het zien van de genade Gods werd mijn ziel overstroomd met grote vreugde. Ik hoorde deze woorden: "Gij zijt de getuige van Mijn barmhartigheid, gij zult eeuwig vóór Mijn troon staan als een levende getuige van Mijn barmhartigheid."

418. Toen de preek gedaan was, wachtte ik niet tot het einde van de dienst, daar ik haast had terug naar huis te gaan. Ik deed enkele stappen maar een groot aantal duivels versperde mij de weg, ze bedreigden me met vreselijke martelingen en ik hoorde stemmen: "Zij heeft ons alles ontrukt waar wij zoveel jaren voor gewerkt hebben." Toen ik hen vroeg: "vanwaar komen jullie zo talrijk?" antwoordden deze boosaardige gestalten: "Uit de mensenharten, kwel ons niet."

419. Ik zag hun vreselijke haat tegen mij en vroeg onmiddellijk de hulp in van mijn Engelbewaarder en dadelijk stond  een stralende gestalte naast mij. En hij zei me: "Vrees niet, bruid van mijn Heer, zonder Zijn toestemming doen deze geesten u geen enkel kwaad." Dadelijk verdwenen deze boze geesten en mijn trouwe Engelbewaarder begeleidde mij op zichtbare wijze tot thuis. Zijn blik was bescheiden en vredig, een vuurstraal ontsprong aan zijn voorhoofd.

O Jezus, ik zou me een leven lang willen pijnigen en lijden om dat ene moment dat ik Uw heerlijkheid, Heer, en het voordeel van de zielen zag.

420. Zondag, 28.4.1935

Beloken Pasen. Feest van de Barmhartigheid van de Heer, einde van het Jubeljaar van de Verlossing. Toen we naar de feestelijkheden gingen, sloeg mijn hart van vreugde omdat deze twee feestelijkheden zo nauw verenigd zijn. Ik bad de Heer om barmhartigheid voor de zielen van de zondaars. Na de dienst nam de priester het Allerheiligste Sacrament om de zegen te geven. Toen zag ik Jezus precies zoals Hij voorgesteld wordt op de Beeltenis. De Heer verleende Zijn zegen en de stralen verspreidden zich over de ganse wereld. Plots zag ik een ontoegankelijke klaarte die de vorm had van een kristallen woning, gevlochten met lichtbronnen, voor schepsel noch geest toegankelijk. In deze klaarheid zag ik drie deuren [en Jezus ging in de gestalte als op de Beeltenis in die klaarte] door de tweede deur, in het binnenste van de eenheid binnen. Het is een Drie-Eenheid die de onbegrijpelijke Oneindigheid is. Toen hoorde ik een stem:
"Dit feest komt uit mijn barmhartigheid en is in de diepte van Mijn oneindige liefde bevestigd. Elke ziel die gelooft en vertrouwen heeft in Mijn barmhartigheid zal ze bekomen." Ik heb me diep verheugd in de goedheid en de grootheid van mijn God.

421. 29.4.1935. De dag vóór de uitstelling van deze Beeltenis, ben ik met onze moeder overste naar onze biechtvader [115] gegaan. Toen de Beeltenis ter sprake kwam, vroeg hij één van de zusters om hem te komen helpen om groene kransen te vlechten. Moeder overste antwoordde dat zuster Faustina hem zou helpen. Dat gaf mij veel vreugde. Thuisgekomen begon ik onmiddellijk groen klaar te maken en met de hulp van een leerlinge hebben we het gebracht, geholpen door een persoon die in de kerk werkt. Om zeven uur 's avonds was alles gereed en hing de Beeltenis. Maar bepaalde dames hadden gezien dat ik daar rondliep, ik hinderde zeker meer dan te helpen. De volgende dag vroegen ze aan de zusters wat deze mooie Beeltenis was en wat ze betekende; jullie moeten het zeker weten want één van jullie was gisteren bij het versieren van de Beeltenis. Deze zusters waren er zeer over verbaasd, want ze wisten er niets van, iedereen wou de Beeltenis zien en onmiddellijk verdachten ze mij en zegden: "Zuster Faustina weet zeker alles."

Toen men mij ondervroeg, bewaarde ik het stilzwijgen, want ik kon de waarheid niet zeggen. Maar mijn zwijgen vermeerderde hun nieuwsgierigheid. Ik verdubbelde de waakzaamheid om niet te liegen terwijl ik de waarheid verzweeg, want ik had daartoe geen toestemming. Dan begonnen ze hun ontevredenheid te uiten en mij openlijk te verwijten hoe het zijn kon dat buitenstaanders het wisten en zij niet. Men begon verschillende oordelen over mij te vellen. Drie dagen heb ik veel geleden, maar een ongekende kracht vervulde mijn ziel. Ik verheugde me voor God te kunnen lijden en voor de zielen die deze dagen Zijn barmhartigheid verkregen hebben. Wanneer ik de vele zielen zie die deze dagen de goddelijke barmhatigheid verkregen hebben, houd ik de laster en mijn lijden voor niets, zelfs de grootste en zelfs al ze zouden duren tot het einde van de wereld, want ze komen ten einde, terwijl de zielen, die zich daardoor bekeerden, gered zijn van lijden zonder einde. Het was me een grote vreugde te zien hoe anderen terugkeerden tot de bron van het geluk, in de schoot van de goddelijke barmhartigheid.

422. Als ik de toewijding en opoffering zie van eerwaarde heer Sopocko voor dit werk, bewonder ik zijn geduld en nederigheid. Het heeft hem niet alleen veel moeite en tegenkantingen gekost maar ook veel geld; want hij heeft alle uitgaven betaald. Ik zie dat de goddelijke Voorzienigheid hem heeft voorbereid om dit werk van de barmhartigheid uit te voeren nog vóór ik daarom gebeden heb. O hoe verrassend zijn Uw wegen, mijn God, gelukkig de zielen die de stem van Uw genade volgen.

423. Loof, mijn ziel, de Heer, voor alles en prijs Zijn barmhartigheid want Zijn goedheid is oneindig. Alles zal voorbijgaan, maar Zijn barmhartigheid heeft grenzen noch einde. Hoewel de boosaardigheid grenzen bereikt, is de barmhartigheid grenzeloos.

O mijn God, zelfs in de straffen waarmee Gij de aarde treft, zie ik de afgrond van Uw Barmhartigheid; door hier te straffen, verlost Gij van de eeuwige pijnen. Verheug u, elk schepsel, want ge zijt dichter bij God, in Zijn oneindige barmhartigheid, dan een baby bij het hart van zijn moeder. O God, voor de grootste zondaars die oprecht berouw hebben, zijt Gij het medelijden zelf; hoe groter de zondaar, hoe meer hij recht heeft op Gods barmhartigheid.

424. Op een bepaald ogenblik, 12.5.1935.

's Avonds had ik me nauwelijks in bed neergelegd of ik sliep in. Vlugger nog dan ik ingeslapen was, werd ik gewekt. Een klein Kindje kwam bij mij en wekte mij. Het was één jaar oud, en ik was verwonderd dat het zo goed kon spreken, want op deze leeftijd spreken de kinderen helemaal nog niet of toch onduidelijk. Het was onbeschrijflijk mooi en het leek op het Kindje Jezus. Het zei me deze woorden:
"Kijk naar de hemel." Toen ik naar de hemel keek, zag ik de sterren en de maan die schitterden; dan vroeg het Kindje mij: "Ziet ge die maan en die sterren?" Ik zei dat ik ze zag, en het vervolgde: "Deze sterren zijn de zielen van de trouwe christenen, de maan, de zielen van de kloosterlingen. Ge ziet het grote verschil tussen de maan en de sterren, zo is er in de hemel verschil tussen de ziel van een religieus en die een trouwe christen." Het voegde er aan toe: "De ware grootheid ligt in de liefde tot God en in de nederigheid."

425. Dan zag ik een ziel die zich in vreselijke martelingen van het lichaam scheidde. O Jezus, nu ik dit moet schrijven, beef ik bij het zien van alle wreedheden die tegen haar getuigden... Ik zag zielen van kleine kinderen en grotere, tegen de negen jaar, die uit een soort modderige gracht kwamen. Die zielen waren afschuwelijk en weerzinwekkend, gelijk verschrikkelijke monsters en ontbindende kadavers, maar die kadavers leefden en getuigden met luide stem tegen deze stervende ziel, en de ziel die ik in stervensnood zag, was een ziel die grote eer en applaus ontvangen had van de wereld en waarvan het einde leegte en zonde was. Tenslotte kwam een vrouw naar buiten die in een schort tranen droeg. Ook zij getuigde met kracht tegen haar.


426. O vreselijk uur waarin men al zijn daden in hun naaktheid en ellende moet zien, geen enkele gaat verloren, ze zullen ons trouw begeleiden tot op de dag van Gods oordeel. Ik heb woorden noch vergelijkingen om zo'n vreselijke dingen uit te drukken, en hoewel het me leek dat deze ziel niet veroordeeld was, toch verschilden haar martelingen in niets van deze van de hel. Er is alleen dit verschil, dat ze eens zullen ophouden.

427. Na een ogenblik zag ik terug hetzelfde Kindje dat mij had gewekt, het was wonderlijk schoon. Het heeft deze woorden herhaald:
"De ware grootheid van de ziel ligt in de liefde tot God en in de nederigheid." En ik vroeg aan dit Kindje: "Vanwaar weet Gij dat de ware grootheid van de ziel in de liefde tot God en in de nederigheid ligt, alleen theologen kunnen zulke dingen weten, en Gij, Gij hebt zelfs de catechismus nog niet geleerd, hoe weet Gij het." Het antwoordde: "Ik weet het, Ik weet alles, en tegelijk verdween het."

428. Ik kon niet terug inslapen. Mijn geest was moe van na te denken over wat ik gezien had. O mensenzielen, wat erkent gij laat de waarheid. O afgrond van Gods barmhartigheid, giet U zo vlug mogelijk uit over de ganse wereld, zoals Gij Zelf hebt gezegd.

429. Mei 1935. Op een bepaald ogenblik, toen ik de grootheid begreep van de plannen van God over mij, werd ik door hun grootheid verschrikt en voelde ik me niet in staat ze te volbrengen. Ik begon innerlijke gesprekken met Hem te vermijden en verving die tijd door mondgebeden. Ik deed het uit nederigheid maar ik zag weldra dat het geen ware nederigheid was, maar een grote bekoring van satan. Toen ik eens een boek nam voor geestelijke lezing in plaats van het gebed, hoorde ik duidelijk deze krachtige woorden in mijn ziel:
"Gij zult de wereld voorbereiden op Mijn laatste komst." Deze woorden hebben een diepe indruk op mij nagelaten, en hoewel ik deed alsof ik ze niet gehoord had, begrijp ik ze goed en had ik geen enkele twijfel.

Op een andere dag, moe van deze strijd tussen mijn liefde voor God en mijn voortdurende weigering omwille van mijn onvermogen dit werk te volbrengen, wou ik de kapel verlaten, maar een kracht verhinderde het mij, ik voelde mij machteloos. Toen hoorde ik deze woorden:
"Gij wilt uit de kapel gaan, maar ge zult niet uit Mij gaan, want Ik ben overal. Uit uzelf zult ge niets doen, maar met Mij kunt ge alles."

430. Toen ik in de loop van de week naar mijn biechtvader [116] ging, heb ik hem de toestand van mijn ziel onthuld, vooral het feit dat ik de innerlijke omgang met God meed. Ik kreeg het antwoord dat het mij niet is toegestaan het innerlijk gesprek met God te mijden, maar dat ik intens moest luisteren naar de woorden die Hij spreekt.

431. Ik heb de aanwijzingen van de biechtvader uitgevoerd en bij de eerste ontmoeting met de Heer ben ik aan zijn voeten neergevallen en, met een gebroken hart, heb ik Hem voor alles vergeving gevraagd. Toen heeft Jezus me van de grond opgeraapt, me naast Hem doen zitten en me mijn hoofd op zijn borst laten leggen, zodat ik de wensen van Zijn allerzoetste Hart kon verstaan en beter aanvoelen. Toen zei Jezus mij deze woorden:
"Mijn dochter, heb van niets schrik, Ik ben altijd met u: al uw vijanden zullen u slechts schaden in de mate dat Ik het hen toesta. Gij zijt Mijn woonplaats en Mijn voortdurende rust, voor u ga Ik de hand, die straf, tegenhouden, wegens u zegen Ik de aarde."

432. Op hetzelfde moment voel ik als een vuur in mijn hart, ik voel mijn zintuigen afnemen, ik weet niet meer wat er rondom mij gebeurt, ik voel de blik van de Heer mij doordringen, ik erken goed Zijn grootheid en mijn ellende, een vreemd lijden neemt mijn ziel in en zo'n vreugde dat ik ze met niets vergelijken kan, ik voel mij machteloos in de armen van God. Ik voel dat ik in Hem ben en dat ik smelt in Hem als een druppel water in de oceaan. Ik kan niet uitdrukken wat zich in mij afspeelt. Na zo'n innerlijk gebed, voel ik in mij de kracht en de macht om de moeilijkste deugden te beoefenen, ik voel een afkeer voor alle dingen die de wereld hoogschat, ik verlang met gans mijn ziel naar eenzaamheid en stilte.

433. 5.1935. Tijdens het veertigurengebed [117], zag ik het gezicht van Jezus in de heilige Hostie die in de monstrans uitgesteld was. Jezus keek met welwillendheid naar iedereen.

434. Tijdens de heilige Mis zie ik dikwijls het Kindje Jezus. Hij is buitengewoon mooi en schijnt bijna één jaar te zijn. Eens toen ik tijdens de heilige Mis in onze kapel datzelfde Kindje zag, werd ik gegrepen door een waanzinnig verlangen en een onweerstaanbare zin het altaar te naderen en het Kindje Jezus in mijn armen te nemen. En op dat moment, kwam het Kindje Jezus naast mij, naast mijn bidstoel en met Zijn twee handjes leunde Het op mijn schouder, bevallig en vreugdevol, met Zijn diepe en doordringende blik. Maar toen de priester de Hostie brak, was Jezus terug op het altaar en werd hij gebroken en door de priester genuttigd.

Na de heilige Communie zag ik dezelfde Jezus in mijn hart, en gedurende de ganse dag voelde ik Hem lichamelijk, werkelijk in mijn hart aanwezig. Onbewust omgaf mij een diepe ingetogenheid, en ik sprak met niemand, ik vermeed zo als goed mogelijk de aanwezigheid van mensen, ik antwoordde altijd op de vragen over mijn taken, daarbuiten, geen woord.

435. 9.6.1935. Pinksteren. 's Avonds toen ik door de tuin kwam, hoorde ik deze woorden:
"Gij gaat samen met uw medezusters u inspannen om door het gebed barmhartigheid te bekomen voor uzelf en voor de wereld." Ik had begrepen dat ik in de Congregatie waarin ik nu ben niet zou blijven [118]. Ik zie duidelijk dat God van mij iets anders wil; nochtans blijf ik me onophoudelijk bij God verontschuldigen en Hem zeggen dat ik onbekwaam ben dit werk te volbrengen. Jezus, Gij weet goed dat ik niet geschikt ben. Dan begon ik mijn zwakheden op te sommen voor de Heer, en ik verstopte mij achter hen opdat Hij zou erkennen dat mijn weigering gegrond was, en dat ik onbekwaam ben Zijn plannen uit te voeren.

Toen hoorde ik deze woorden:
"Vrees niet, Ikzelf zal alles wat u ontbreekt vervolledigen." Deze woorden doordrongen mij tot op de bodem van mijzelf en ik begreep nog beter mijn ellende, ik begreep dat het woord van de Heer levend is en dat het doordringt tot op de bodem van de ziel. Ik begreep dat God een volmaaktere levenswandel van mij eist, nochtans ging ik door met mijn onbekwaamheid als excuus te gebruiken.

436. 29.6.1935. Toen ik sprak met mijn zielebegeleider [119] over de verschillende punten die de Heer van mij vereiste, dacht ik dat hij zou antwoorden dat ik onbekwaam was deze dingen te volbrengen, dat de Heer Jezus zo'n ellendige ziel als ik niet gebruikt voor geen enkel van de werken die Hij wil doorvoeren. Nochtans hoorde ik deze woorden, dat God meestal juist deze zielen kiest om Zijn plannen uit te voeren. Deze priester, geleid door Gods' Geest, doorvorste de geheimen van mijn ziel, de meest verborgen geheimen die tussen mij en God bestonden, waarvan ik hem nog nooit gesproken had; en ik had er hem niet over gesproken omdat ik ze zelf niet goed begreep, en de Heer had mij niet uitdrukkelijk het bevel gegeven erover te spreken. Ziedaar dit geheim: God verlangt dat er een Congregatie komt die Zijn Barmhartigheid aan de wereld verkondigt en die ook door haar gebeden voor de wereld bekomt.

437 Toen de priester mij vroeg of ik geen dergelijke ingevingen had, antwoordde ik dat ik geen duidelijke bevelen had, nochtans op dat ogenblik doordrong een licht mijn ziel en begreep ik dat de Heer door zijn mond sprak. Ik verdedigde mij tevergeefs met te zeggen dat ik geen uitdrukkelijk bevel had want, tegen het einde van het gesprek, zag ik de Heer Jezus op de drempel zoals Hij geschilderd is op de Beeltenis, en Hij zei me:
"Ik verlang dat zo een Congregatie bestaat [120]." Dit heeft maar een ogenblikje geduurd. Nochtans heb ik er niet onmiddellijk over gesproken, maar ik was gehaast om naar huis terug te keren en ik herhaalde de hele tijd aan de Heer: "O God, ik ben niet in staat Uw plannen te verwezenlijken". Maar, eigenaardig genoeg, sloeg Jezus geen acht op mijn roepen, maar Hij verlichtte mij en liet mij verstaan hoe aangenaam dit werk Hem was. Hij hield geen rekening met mijn zwakheden maar liet mij weten hoeveel moeilijkheden ik te overwinnen zou hebben. En ik, Zijn arm schepsel, kon niets anders zeggen dan: "ik ben daartoe onbekwaam, o mijn God".

440. O mijn Schepper en Heer, ziehier heel mijn wezen. Beschik over mij volgens Uw goddelijk goeddunken, naar Uw goddelijke plannen en Uw onpeilbare barmhartigheid. Mocht elke ziel erkennen hoe goed de Heer is, zou geen enkele ziel angst hebben in Zijn vertrouwelijkheid te leven, of uitvluchten te zoeken in haar onbekwaamheid om de goddelijke uitnodigingen tot later uit te stellen, want dat bevalt de Heer niet. Er is geen ellendiger ziel dan de mijne, ik ken mij werkelijk en het verbaast mij dat de majesteit van God zich zo verlaagd heeft. O eeuwigheid, het lijkt mij dat ge te kort zult zijn om de oneindige barmhartigheid van de Heer te prijzen.

441. Eens, toen tijdens de Sacramentsdag-processie de Beeltenis op het altaar uitgesteld was [121] en toen de priester er het Allerheiligste Sacrament neerzette en het koor begon te zingen, gingen de stralen van de Beeltenis door de heilige Hostie en verspreidden zich over de gehele wereld. Toen hoorde ik deze woorden:
"Door u zoals door deze Hostie, zullen de stralen van de barmhartigheid naar beneden komen over de wereld." Op deze woorden greep een grote vreugde mijn ziel aan.

442. Eens toen mijn biechtvader [122] zoals gewoonlijk de heilige Mis opdroeg, zag ik vanaf de offerande het Kindje Jezus op het altaar. Dan, juist vóór de opheffing, verdween de priester uit mijn ogen en alleen Jezus bleef, toen het moment van de opheffing naderde, nam Jezus de Hostie en de kelk in Zijn handjes en hief ze samen op, naar de hemel kijkend. Kort daarna zag ik weer mijn biechtvader, en ik vroeg aan het Kindje Jezus waar de priester was toen ik hem niet zag. Hij antwoordde mij:
"In Mijn Hart." Meer kon ik van de woorden van Jezus niet begrijpen.

443. Eens hoorde ik deze woorden:
"Ik verlang dat gij in de geheimste diepten van uw ziel leeft van Mijn wil." Ik dacht na over deze woorden die me recht naar het hart gingen. Het was biechtdag van de Congregatie [123]. Welnu tijdens mijn biecht, toen ik mij van mijn zonden beschuldigd had, herhaalde de priester, woord voor woord, wat Jezus me tevoor gezegd had.

444. Deze priester zei me deze diepe woorden, dat er drie graden zijn in het volbrengen van de goddelijke wil: de eerste, dat de ziel alles volbrengt wat uitwendig vervat is in bevelen en regels; de tweede, dat de ziel de innerlijke inspraken volgt en ze volbrengt; de derde, dat de ziel, overgegeven aan de wil van God, Hem de vrijheid laat over haar te beschikken en dat God met haar doet wat Hem belieft, ze is een gewillig werktuig in Zijn hand. En de priester zei me dat ik in de tweede graad van het volbrengen van de goddelijke wil was en dat ik de derde graad van het volbrengen van de goddelijke wil nog niet bereikt had, maar dat ik me toch moest inspannen deze derde graad van de goddelijke wil te volbrengen. Deze woorden drongen door tot op de bodem van mijn ziel, ik zie duidelijk dat God dikwijls aan de priesters kennis geeft van wat zich afspeelt op de bodem van mijn ziel. Dat verbaast mij niet, maar ik dank God eerder dat Hij zulke uitverkorenen heeft.

445. Donderdag. Nachtaanbidding [124]

Toen ik in de aanbidding kwam, greep een innerlijke ingetogenheid mij onmiddellijk en zag ik Jezus, ontdaan van zijn klederen, vastgemaakt aan een paal en dadelijk begon de geseling. Ik zag vier mannen die om de beurt de Heer met gesels sloegen. Mijn hart begaf bij het zien van deze marteling. De Heer zei me dan deze woorden:
"Ik lijd een nog grotere pijn dan deze die ge ziet." En Jezus gaf me te kennen voor welke zonden Hij zich aan de geseling heeft onderworpen, het zijn de zonden van onzuiverheid. O, hoezeer heeft Jezus moreel geleden toen Hij zich aan de geseling onderworpen heeft! Hij zei me dan: "Kijk en zie het menselijk geslacht in zijn huidige toestand." En op hetzelfde moment, zag ik vreselijke dingen: de beulen lieten Jezus in de steek en andere personen deden voort met de geseling, ze grepen de gesels en sloegen de Heer zonder erbarmen. Het waren priesters, religieuzen, broeders en zusters en de hoogste gezagdragers in de Kerk, wat mij erg verbaasde, er waren ook leken van verschillende leeftijden en standen: ze luchtten al hun woede op de onschuldige Jezus. Toen ik dat zag viel mijn hart in een soort doodstrijd. Toen de beulen Hem sloegen, zweeg Jezus en keek Hij in de verte, maar toen die zielen waar ik hoger van sprak Hem begonnen te geselen, sloot Jezus de ogen en een dof vreselijk smartelijk gekreun ademde uit Zijn Hart. En de Heer liet mij tot in de bijzonderheden kennen hoe zwaar de kwaadaardigheid van deze ondankbare zielen was: "Ziet ge, dat is voor Mij een pijnlijker marteling dan de dood." Toen zwegen ook mijn lippen en begon ik in mijzelf de doodstrijd te voelen. En ik voelde dat niemand mij kon troosten, noch me uit die toestand losrukken, behalve Degene die me erin had gezet. De Heer zei me dan: "Ik zie de oprechte pijn van uw hart, die een grote verlichting aan Mijn Hart heeft gebracht, kijk en troost u."

446. Dan zag ik Jezus aan het kruis genageld. Hij hing een tijdje aan het kruis, toen ik een legioen zielen zag, gekruisigd zoals Hij. En ik zag een tweede legioen zielen en een derde. Het tweede legioen was niet genageld op het kruis, maar de zielen hielden het kruis stevig vast in de hand. Het derde legioen was niet gekruisigd, en die zielen hielden het kruis niet stevig vast, maar ze sleurden het achter zich aan en waren ontevreden. Dan zei Jezus me:
"Ziet ge, de zielen die in het lijden en in de verachting op Mij gelijken, zullen in de heerlijkheid ook op Mij gelijken en degenen die Mij minder gelijken in het lijden en de verachting, zullen ook minder op mij gelijken in de heerlijkheid."

De meeste gekruisigde zielen waren van de geestelijke stand. Ik heb op het kruis ook zielen gezien die ik ken, wat mij een grote vreugde gaf. Dan zei Jezus mij: "In de meditatie van morgen gaat ge nadenken over wat ge vandaag gezien hebt." En aanstonds was Jezus verdwenen.

447. Vrijdag. Ik was ziek en kon niet deelnemen aan de heilige Mis. 's Morgens om zeven uur zag ik mijn biechtvader de heilige Mis opdragen, en zag ik ook het Kindje Jezus. Op het einde van de heilige Mis verdween het visioen, en ik bevond me in mijn cel, zoals tevoren. Een onbeschrijflijke vreugde greep mij aan, want al kon ik niet aanwezig zijn in de heilige Mis in onze kapel, toch had ik deelgenomen aan de heilige Mis in een ver afgelegen kerk. Jezus kan alles verhelpen.

448. 30 juli 1935. Feest van de heilige Ignatius. Ik heb vurig gebeden tot deze heilige en maakte hem het verwijt, dat hij mij kon aanzien zonder mij te hulp te komen in zo een belangrijke zaken als het volbrengen van de wil van God. Ik zei deze heilige: "O, gij onze patroon, die brandde van liefdevuur en ijver voor de grootste glorie van God, ik bid u nederig, help mij in het volbrengen van Gods plannen." Het was tijdens de heilig Mis. Dan zag ik de heilige Ignatius aan de linkerzijde van het altaar, met een groot boek in de hand. Hij zei me deze woorden:
"Mijn dochter, ik ben niet onverschillig tegenover uw zaak, de regel kan aangepast worden binnen deze Congregatie." Hij toonde met de hand het grote boek en verdween. Ik was oneindig gelukkig dat de heiligen zo aan ons denken en dat onze vereniging met hen zo nauw is. O goddelijke Goedheid, wat is de innerlijke wereld schoon, al hier beneden kunnen wij in gemeenschap met de heiligen leven. Ik heb gedurende de ganse dag de nabijheid van deze dierbare patroon gevoeld.

449. 5 augustus 1935: Feest van de Moeder Gods van Barmhartigheid.

Ik heb me op dit feest voorbereid met meer ijver dan de vorige jaren. 's Morgens, heb ik een innerlijke strijd ervaren, bij de gedachte dat ik deze Congregatie moest verlaten die de bijzondere bescherming geniet van Maria. De meditatie gebeurde in deze strijd en ook de eerste heilige Mis. Tijdens de tweede heilige Mis, heb ik de Heilige Moeder gebeden en haar gezegd dat het mij moeilijk valt te scheiden van deze Congregatie, die onder haar bijzondere bescherming geplaatst is. Ik zag dan de Heilige Maagd, onbeschrijfelijk mooi. Ze naderde mij van het altaar naar mijn bidstoel, Ze drukte mij tegen Zich aan, en zei me deze woorden:
"Ik ben een Moeder voor u door de ondoorgrondelijke barmhartigheid van God. De ziel die trouw de wil van God volbrengt, is mij het aangenaamst." Zij liet me verstaan dat ik trouw alle wensen van God volbracht en dat ik daarom genade gevonden heb in Haar ogen. "Wees moedig en vrees geen schijnbare hindernissen, maar richt uw blik op het lijden van mijn Zoon en zo zult ge de overwinning behalen."

450. Nachtaanbidding.

Ik voelde mij erg ellendig en het leek mij dat ik geen nachtaanbidding zou kunnen doen. Toch verzamelde ik al mijn wilskracht en hoewel ik gevallen was in mijn cel, schonk ik geen enkele aandacht aan wat me pijn deed.Ik hield het Lijden van Jezus voor ogen. Toen ik in de kapel kwam, begreep ik welk een grote beloning God ons bereidt, niet alleen voor onze goede daden, maar ook voor het oprecht verlangen ze te vervullen. Wat is deze genade van God groot!

O, hoe zoet is het zich af te beulen voor God en voor de zielen. Ik wil geen rust in deze strijd, maar ik ga strijden tot mijn laatste ademtocht, voor de eer van mijn Koning en Heer. Ik zal het zwaard niet neerleggen tot Hij me roept vóór Zijn troon. Ik heb geen vrees voor de slagen, want God is mijn schild. Het is de vijand die schrik van ons zou moeten hebben, en niet wij van hem. Satan behaalt alleen de overwinning over hoogmoedigen en lafaards, want nederigen zijn sterk. Niets kan een nederige ziel verwarren of afschrikken. Ze richt haar vlucht recht op de hitte van de zon en niets kan haar tegenhouden. De liefde laat zich niet gevangen zetten, ze is vrij als een koningin, liefde bereikt God.

451. Eens na de heilige Communie, hoorde ik deze woorden:
"Gij zijt onze woning." Op dat moment voelde ik in mijn ziel de aanwezigheid van de Heilige Drieëenheid, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, ik voelde dat ik de tempel van God ben, als kind van de Vader. Ik kan dat allemaal niet uitleggen, maar de geest verstaat het zeer goed. O oneindige Goedheid, hoezeer neigt Gij neer naar Uw ellendig schepsel.

452. Als de zielen tot inkeer wilden komen, zou God onmiddellijk tot hen spreken, want het is de verstrooidheid die het woord van de Heer dempt.

453. Eens zei de Heer mij:
"Waarom hebt ge angst en beeft ge als ge verenigd zijt met Mij? Het bevalt Mij niet dat een ziel zich laat gaan in ijdele angsten. Wie zou u durven aanraken als ge met Mij zijt? Een ziel is Mij het dierbaarst als ze gelooft in Mijn goedheid en zich helemaal aan Mij toevertrouwt. Ik vervul haar met Mijn vertrouwen en Ik geef haar al wat ze vraagt."

454. Eens heeft de Heer mij gezegd: "Mijn dochter, neem de genaden aan die de anderen versmaden. Neem er zoveel als ge kunt dragen." Op dat ogenblik werd mijn ziel overstroomd met goddelijke liefde. Ik voel dat ik zo nauw met de Heer verenigd ben dat ik geen woorden vind om deze eenheid te omschrijven; daarin voel ik dat alles wat God bezit , alle goederen en alle schatten, van mij zijn, zelfs al houd ik er mij niet veel mee bezig, want Hij volstaat voor mij, Hij alleen. In Hem zie ik alles, buiten Hem niets.

Ik zoek geen geluk, nergens, buiten mijn innerlijk, waar God woont. Ik verheug mij in God, binnenin mezelf, daar verblijf ik onophoudelijk met Hem, daar is mijn innigste omgang met Hem, daar verblijf ik in veiligheid, daar kan de menselijke blik niet doordringen. De Heilig Maagd moedigt mij aan om mij zo tegenover God te gedragen.

455. Als lijden mij overkomt, veroorzaakt het mij nu geen bitterheid meer, evenzo slepen geen grote vertroostingen mij nog mee. In mij heersen vrede en standvastigheid van geest die voortkomen uit de kennis van de waarheid.

Wat geeft het te leven midden kwaadgezinde harten, als ik in mijn ziel de volheid van het geluk bezit? Of wat kan de welwillendheid van anderen mij bijbrengen, als ik God in mijn eigen hart bezit? Als God in mijn hart is, wie kan mij dan nog schaden in wat ook?


+  J.M.J. Wilno,12.8.1935.

Driedaagse Retraite.

456. Tijdens de voorbereidingsdag voor de retraite, 's avonds, bij het luisteren naar punten van de meditatie, hoorde ik deze woorden:
"Tijdens deze retraite zal Ik tot u spreken door de mond van deze priester, om u de waarachtigheid van de woorden, die ik in de diepte van uw ziel tot u spreek, te verzekeren en te bevestigen. Ook al is het een retraite voor al de zusters, toch richt Ik mijn ogen speciaal op u, om u te sterken en onverschrokken te maken in al de tegenkantingen die u wachten; luister dan ook met toewijding naar de woorden van de priester en overweeg ze in de diepte van uw ziel."

457. Wat was ik verbaasd bij de vaststelling dat ik, al wat de pater zei over de vereniging met God en de hindernissen voor deze innige vereniging, letterlijk in mijn ziel had meegemaakt en reeds gehoord had van Jezus Zelf die in de diepte van mijn ziel met me spreekt. De volmaaktheid bestaat in deze innige vereniging met God.

458. Tijdens de meditatie van tien uur, sprak de pater [125] over de Goddelijke Barmhartigheid en over de Goedheid van God tegenover ons. Hij zei dat, als we de geschiedenis van de mensheid overlopen, we bij elke pas deze grote goedheid van God zien. Alle eigenschappen van God, zoals de almacht, de wijsheid, werken samen, om ons Zijn goedheid, de hoogste eigenschap van God, te onthullen. Gods goedheid is die grootste eigenschap. Veel zielen die naar volmaaktheid streven, kennen deze grote goedheid van God niet. Alles wat de pater in zijn meditatie over de goedheid van God zei, is juist dat wat Jezus me gezegd had betreffende het feest van de Barmhartigheid. Nu heb ik alles wat de Heer mij gezegd had, werkelijk duidelijk verstaan en heb ik niet de minste twijfel meer.

459. Tijdens heel deze meditatie zag ik Jezus op het altaar in een wit gewaad, met in de hand de cahier waarin ik dit schrijf. Heel de tijd van de meditatie bladerde Jezus door het schrift en zweeg. Ondertussen kon mijn hart het vuur dat in mijn ziel brandde niet meer verdragen. Ondanks de inspanning van mijn wil om mij te beheersen en niet aan mijn omgeving te laten zien wat zich in mijn ziel afspeelde, voelde ik tegen het einde van de meditatie dat ik niet meer van mijzelf afhing. Dan zei Jezus mij:
"Gij hebt in dit schrift niet alles over Mijn goedheid jegens de mensen geschreven. Ik verlang dat ge niets overslaat. Ik verlang dat uw hart in een volledige vrede bevestigd wordt."

460. O Jezus, als ik bedenk al wat Gij voor mij gedaan hebt, houdt mijn hart op met slaan. Ik bewonder U, Heer, dat Gij U zo tot mijn ellendige ziel verlaagt. Wat een ondoorgrondelijke middelen gebruikt Gij om mij te overtuigen.

461. Het is de eerste keer in mijn leven dat ik zo'n retraite doe: ik versta op bijzonder klare wijze elk woord van de pater. Ik heb het allemaal reeds beleefd in mijn ziel. Ik zie nu dat Jezus een ziel die Hem oprecht bemint niet in onzekerheid laat. Jezus verlangt, dat de ziel die innige omgang heeft met Hem, ondanks lijden en tegenkantingen, vervuld wordt van vrede.

462. Nu begrijp ik eerst goed dat zelfverloochening, dat wil zeggen de vereniging van de ziel met de wil van God, deze ziel het nauwst met God verbindt. Dat maakt de ziel werkelijk vrij, helpt haar een diepe ingetogenheid van geest te bewaren en maakt alle lasten van het leven licht en de dood zacht.

463. Jezus zei mij: "u hebt enige onzekerheid betreffende het feest of de te stichten congregatie of betreffende gelijk welk ander punt waarover Ik u in de diepte van uw ziel gesproken heb, maar dan zal Ik u onmiddellijk door de mond van deze priester antwoord geven."


464. Tijdens de meditatie over de nederigheid, kwam mijn vroegere ongerustheid terug voor mijn geest, namelijk dat een zo ellendige ziel als de mijne, de taak die de Heer vereist, niet zal kunnen volbrengen. Op hetzelfde ogenblik dat ik deze twijfel onderzocht, onderbrak de priester, die de retraite gaf, de draad van zijn betoog en sprak over dat waarover ik twijfelde, door te zeggen dat God meestal de zwakste en eenvoudigste zielen uitkiest als instrumenten om zijn grootste werken te volbrengen. Dat is de onomstootbare waarheid. Zien we maar wie Hij tot apostelen gekozen heeft of werpen we een blik op de kerkgeschiedenis, dan zien we dat de grootste werken volbracht zijn door zielen die daar het minst voor geschikt waren, want juist daardoor tonen de werken van God ons dat ze werkelijk van God zijn. Toen mijn twijfel helemaal verdwenen was, kwam de priester terug op het thema van de nederigheid.

Zoals gewoonlijk tijdens een conferentie, stond Jezus recht op het altaar en Hij zei me niets, maar Zijn welwillende blik doordrong mijn arme ziel, die geen enkel uitvlucht meer had.


465. Jezus, mijn Leven, ik voel goed dat Gij mij, in de verborgenheid van de ziel, waar de zintuigen maar weinig waarnemen, omvormt in U. O mijn Redder, verberg mij op de bodem van Uw hart en bedek mij met Uw stralen voor alles wat Gij niet zijt. Ik bid u, Jezus, mogen deze twee stralen die neerdalen uit Uw zeer barmhartig Hart, zonder ophouden mijn ziel versterken.

466. Moment van de biecht.

Mijn biechtvader [126] vraagt mij: of Jezus aanwezig is, of ik Hem nu zie? Ja, Hij is er en ik zie Hem. Dan vraagt de biechtvader mij naar bepaalde personen te vragen. Jezus antwoordt niet, maar richt zijn blik op hem. Toen ik na de biecht mijn penitentie bad, heeft Jezus me deze woorden gezegd:
"Ga hem troosten van mijnentwege." Ik begreep de betekenis van deze woorden niet, maar ik heb hem onmiddellijk herhaald wat Jezus me bevolen had.

467. Tijdens de ganse retraite had ik ononderbroken omgang met Jezus, en ik verenigde mij met Hem met al de kracht van mijn hart.

468. Dag van de hernieuwing van de geloften.

In het begin van de heilige Mis zag ik Jezus, zoals gewoonlijk, die ons zegende en dan in het tabernakel ging. Plots zag ik de Moeder Gods in een wit gewaad en blauwe mantel, het hoofd onbedekt. Ze kwam van het altaar naar mij toe, raakte me aan met Haar handen en bedekte mij met haar mantel en zei me: "Offer deze gelofte op voor Polen. Bid voor Polen." 15.8.1935

469. De avond van diezelfde dag voelde ik in mijn ziel een smachtend verlangen naar God. Ik zie Hem niet met mijn lichamelijke ogen zoals voorheen, maar ik wordt Hem gewaar zonder Hem te vatten. Dat geeft me een onbeschrijfelijke heimwee en marteling. Ik sterf van smachtend verlangen Hem te bezitten, in Hem voor de eeuwigheid te sluimeren. Eeuwige liefde, nu versta ik in welke innige vertrouwelijkheid mijn hart met U leefde! Wat anders, buiten U, in de hemel of op aarde, kan mij tevreden stellen, o Mijn God, in Wie mijn ziel gesluimerd heeft.

470. Toen ik op een avond van uit mijn cel naar de hemel keek, zag ik dat mooie firmament doorzaaid met sterren en de maan, en plots voelde ik uit mijn ziel een onvatbaar liefdevuur naar mijn Schepper oplaaien, en omdat ik dat smachtend verlangen dat uit mijn ziel opsteeg naar Hem niet kon verdragen, ben ik met het aangezicht tegen de grond gevallen en heb ik me vernederd tot in het stof. Ik loofde Hem voor al Zijn schepselen en toen mijn hart niet meer bij machte was te verdragen wat in mij omging, ben ik in tranen uitgebarsten. Dan raakte mijn engelbewaarder mij aan en zei me deze woorden: "De Heer doet me u zeggen op te staan van de grond." Ik gehoorzaamde onmiddellijk maar ik was in mijn ziel niet getroost. De heimwee naar God overmeesterde mij nog meer.

471. Op een dag tijdens de aanbidding toen mijn ziel in smachtend verlangen naar Hem als in doodstrijd verkeerde en ik mijn tranen niet kon weerhouden, zag ik in de geest een grote schoonheid die me deze woorden zei:
"Ween niet, zegt de Heer." Na enige tijd vroeg ik: "Wie zijt gij?". Hij antwoorde: "Ik ben één der zeven geesten die dag en nacht vóór de Troon van God staan en Hem zonder ophouden loven." Ook deze geest lenigde mijn heimwee naar God niet. Deze geest is zeer mooi en zijn luister komt van zijn nauwe vereniging met God. Deze geest verlaat mij geen ogenblik en vergezelt mij overal.

De volgende dag, tijdens de heilige Mis, vóór de opheffing, begon deze geest de woorden te zingen:
"Heilig, Heilig, Heilig." Zijn stem weerklonk als de stem van duizenden, onmogelijk te beschrijven. Ineens werd mijn geest met God verenigd en plots zag ik de onvatbare grootheid en heiligheid van God, en tegelijk had ik kennis van de nietigheid die ik uit mezelf ben.

472. Duidelijker dan tevoor onderscheidde ik de drie Goddelijke Personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Hun wezen is één, zoals ook Hun gelijkheid en majesteit. Mij ziel heeft omgang met de Drie, ik kan het niet onder woorden brengen, maar mijn ziel verstaat het goed. Wie met Eén van deze Drie Personen verenigd is, is daardoor zelf verenigd met de Heilige Drieëenheid, want Hun eenheid is niet deelbaar. Dit visioen of deze kennis vervulde mijn ziel met een onbegrijpelijk geluk, zo groot is God. Wat ik hier neerschrijf, heb ik niet zoals vroeger met mijn eigen ogen gezien, maar zuiver innerlijk, zuiver geestelijk, onafhankelijk van de zintuigen. Dat duurde tot het einde van de heilige Mis.

Nu gebeurt me dat dikwijls en niet enkel in de kapel, maar ook tijdens het werk en op ogenblikken dat ik mij er het minst aan verwacht.


473. Toen onze biechtvader [127] vertrokken was, biechtte ik bij de aartsbisschop [128]. Ik onthulde hem mijn ziel en ontving dit antwoord: "Mijn dochter, wapen u met een groot geduld. Indien deze dingen van God komen, zullen ze zich vroeg of laat verwezenlijken. Ik bid u, blijf volledig rustig. Ik versta u, mijn dochter, in al deze dingen zeer goed. Wat dat verlaten van de orde betreft en het denken aan een andere, vraag ik u, laat dit zelfs in gedachten niet toe, want dat zou een zware innerlijke bekoring zijn". Na deze biecht heb ik de Heer Jezus gezegd: "Waarom vraagt Gij mij die dingen te doen en geeft Gij mij de mogelijkheid niet ze uit te voeren?" Dan zag ik, na de Communie, in dezelfde kleine kapel waar ik gebiecht had, Jezus, met hetzelfde voorkomen als op de Beeltenis geschilderd is, en de Heer zei mij: "Wees niet bedroefd, Ik zal hem de dingen die ik van u verlang laten begrijpen." Toen we uit de kapel kwamen was de aartsbisschop zeer druk bezig, maar hij liet ons terugkomen en een ogenblik wachten. Toen we terug in de kapel gingen, hoorde ik deze woorden in mijn ziel: "Zeg hem wat ge in de kapel gezien hebt." Op dat ogenblik kwam de aartsbisschop binnen en vroeg of we hem iets te zeggen hadden. Maar hoewel ik het bevel had te spreken kon ik het niet, want ik was vergezeld van een medezuster.

Nog een woord over de heilige Biecht: "Barmhartigheid over de wereld afsmeken, dat is een grote, schone gedachte. Bid veel om de goddelijke barmhartigheid voor de zondaars te bekomen, maar doe dit in uw eigen klooster."

474. De volgende dag, vrijdag 13.9.1935.

's Avonds, toen ik in mijn cel was, zag ik een engel, de voltrekker van Gods toorn. Hij had een lichtend gewaad en een stralend gezicht. Uit een wolk onder zijn voeten kwamen donder en bliksems tot aan zijn handen, ze vertrokken uit zijn handen en dan pas raakten ze de aarde. Toen ik dit teken van Gods toorn zag dat de aarde moest treffen en vooral een bepaalde plaats die ik om goede redenen niet kan noemen, begon ik de engel te bidden enkele ogenblikken op te houden en de wereld boete te laten doen. Mijn vraag was echter niets tegenover de toorn van God. Dan zag ik de Allerheiligste Drieëenheid. De grootheid van Haar majesteit doordrong mij diep en ik durfde mijn smekingen niet herhalen. Op hetzelfde moment voelde ik in mijn ziel de kracht van de genade van Jezus die in mijn ziel woont. Toen ik mij bewust werd van die genade, werd ik ogenblikkelijk opgeheven tot vóór de troon van God. Hoe groot is onze Heer en God, en hoe ondoorgrondelijk is Zijn heiligheid. Ik ga niet proberen deze grootheid te beschrijven, want weldra zullen wij Hem allen zien zoals Hij is. Ik begon God te smeken voor de wereld, met innerlijk vernomen woorden.

475. Toen ik zo bad, zag ik dat de engel die de gerechte straf, die door de zonde rechtmatig verdient was, niet meer bij machte was uit te voeren. Ik had nog nooit met zoveel innerlijke kracht gebeden. Ziehier de woorden waarmee ik God smeekte: "Eeuwige Vader, ik offer U op het Lichaam en het Bloed, de Ziel en de Godheid van Uw welbeminde Zoon, Onze Heer Jezus Christus, tot herstel van onze zonden en die van de gehele wereld. Door Zijn smartelijk lijden, wees ons barmhartig."


476. De volgende morgen, toen ik in de kapel binnenkwam, hoorde ik innerlijk deze woorden: "Zo dikwijls ge de kapel binnenkomt, bid onmiddellijk het gebed dat Ik u gisteren heb geleerd." Toen ik dit gebed gebeden had, hoorde ik in mijn ziel deze woorden: "Dit gebed dient om Mijn toorn te bedaren, ge gaat het gedurende negen dagen met een gebruikelijke rozenkrans, op de volgende wijze bidden: eerst zegt ge een "Onze Vader", een "Wees gegroet" en het "Ik geloof in God". Dan op de parels van het Onze Vader, zegt ge het volgende gebed: "Eeuwige Vader, ik offer U op het Lichaam en het Bloed, de Ziel en de Godheid van Uw welbeminde Zoon, Onze Heer Jezus Christus, tot herstel van onze zonden en die van de gehele wereld." Op de parels van het Weesgegroet Maria zegt ge het volgende gebed; "Door Zijn smartelijk lijden, wees barmhartig voor ons en voor de gehele wereld". Op het einde bid je driemaal deze woorden: "Heilige God, Sterke God, Onsterfelijke God, wees barmhartig voor ons en voor de gehele wereld." [129]

477. De stilte is een zwaard in de geestelijke strijd; een babbelende ziel zal de heiligheid nooit bereiken. Het zwaard van de stilte snijdt alles af wat zich aan de ziel zou willen vasthechten. Wij zijn gewoon op woorden te reageren en denken altijd onmiddellijk te moeten antwoorden, zonder ons af te vragen of het de wil van God is dat we spreken. De stilzwijgende ziel is sterk, als ze volhardt in de stilte zal niemand haar raken. Een zwijgzame ziel is in staat zich op de diepste wijze met God te verenigen, ze leeft bijna altijd onder de ingeving van de Heilige Geest. In een zwijgzame ziel handelt God zonder hindernis.

478. O mijn Jezus, Gij weet, Gij alleen weet goed dat mijn hart geen andere liefde kent dan U. Al mijn maagdelijke liefde verzinkt voor eeuwig in U, o Jezus. Ik voel heel duidelijk hoe Uw goddelijk Bloed in mijn hart vloeit en er bestaat geen twijfel dat met Uw Allerheiligste Bloed Uw zuivere liefde in mijn hart kwam. Ik voel dat Gij in mij woont met de Vader en de Heilige Geest, of liever, ik voel dat ik het ben die in U leef, o onbegrijpelijke God. Ik voel dat ik mij in U verlies zoals een druppel in de oceaan. Ik voel dat Gij buiten mij en in mijn binnenste zijt, ik voel dat Gij zijt in al wat mij omringt, in alles wat met mij gebeurt. O Mijn God, ik leerde U kennen in het binnenste van mijn hart en ik bemin U boven alles wat op aarde of in de hemel bestaat. Onze harten verstaan mekaar wederzijds, geen mens kan dit begrijpen.

479. Tweede biecht bij de aartsbisschop [130]: "Weet mijn dochter, dat, als het God wil is, dit vroeg of laat zal geschieden, want de wil van God moet volbracht worden. Bemin God in uw hart, heb..." [131]


480. 29.9.1935: Feest van de heilige aartsengel Michaël.

Ik ben innerlijk verenigd met God. Zijn aanwezigheid doordringt mij het diepst en vervult mij met vrede, vreugde en bewondering. Na zulke gebedsmomenten ben ik vervuld van kracht en een eigenaardige moed om te lijden en te strijden. Niets schrikt mij af, zelfs indien de gehele wereld tegen mij is. Alle tegenkantingen raken slechts de oppervlakte, ze hebben geen toegang tot de diepten, want daar woont God, Hij versterkt mij, Hij vervult mij. Al de valstrikken van de vijand breken aan Zijn voeten. Op deze momenten van vereniging, ondersteunt God mij met Zijn macht. Zijn macht wordt mijn aandeel en stelt mij in staat om Hem lief te hebben. Door eigen inspanningen kan de ziel daar nooit toe geraken. Aanvankelijk bevreesde mij deze innerlijke genade, ik gaf toe aan de angst, maar in korte tijd liet de Heer mij begrijpen hoe erg dat Hem mishaagde. Ook dat heeft Hijzelf bewerkt, mijn vrede.

481. Bijna elk feest van de Heilige Kerk geeft mij een diepere kennis van God en een bijzondere genade, daarom bereid ik me in nauwe vereniging met de geest van de Kerk voor op elk feest. Wat een vreugde een trouw kind van de kerk te zijn. O, hoe houd ik van de heilige Kerk en allen die erin leven, ik beschouw ze als levende ledematen van Christus, die het Hoofd is. Ik brand van liefde met hen die liefhebben, ik lijd met de lijdenden. Smart verteert mij bij het zien van lauwe, ondankbare zielen. Ik probeer dan God te beminnen met een liefde die genoegdoening kan brengen voor hen die Hem niet beminnen, die hun Verlosser met ondank behandelen.

482. O mijn God, ik ben mij bewust van mijn roeping in de heilige Kerk. Mijn onophoudelijke inspanning moet Zijn barmhartigheid bekomen voor de wereld. Ik verenig mij innig met Jezus en bied me als een offerande aan voor de verzoening van de wereld. God zal mij niets weigeren als ik Hem smeek met de stem van Zijn Zoon. Mijn offer is niets in zichzelf, maar als ik het verenig met het offer van Jezus Christus, wordt het almachtig en kan het de goddelijke toorn ombuigen. God houdt van ons in Zijn Zoon. Het smartelijk lijden van God Zoon houdt niet op de goddelijke toorn te milderen.

483. O mijn God, hoe zeer verlang ik dat de zielen erkennen dat Gij hen in Uw onbegrijpelijke liefde tot het leven geroepen hebt. O mijn Schepper en Heer, ik voel dat ik de sluier van de hemel een weinig kan wegtrekken, zodat de aarde aan Uw goedheid niet twijfelt.

Maak van mij, Jezus, een aangenaam en zuiver offer voor het aanschijn van Uw Vader. Jezus, verander mij, ellendige en zondige, in U, want Gij kunt alles, en biedt me aan Uw eeuwige Vader aan. Voor U wil ik een uitboetende Hostie zijn en voor de mensen een eenvoudig brood. Ik verlang dat de geur van mijn offer alleen door U gekend wordt. O eeuwige God, in mij brandt een onblusbaar vuur dat Uw barmhartigheid afsmeekt. Ik voel en begrijp dat dit mijn taak is, hier beneden en voor de eeuwigheid. Gij Zelf hebt mij doen spreken over deze grote barmhartigheid en goedheid.


484. Eens heb ik begrepen hoezeer een daad die zeer lofwaardig kan lijken, maar de zegel der zuivere intentie mist, God mishaagt. Zulke daden zetten God eerder aan tot straffen dan tot belonen; mochten die in ons leven zo weinig mogelijk voorkomen, en helemaal niet in het religieuze leven.

485. In dezelfde geestesgesteldheid aanvaard ik vreugde of lijden, lof of vernedering. Ik ben me ervan bewust dat het ene zowel als het andere voorbijgaat. Wat voor belang heeft het wat men van mij zegt. Reeds lang heb ik verzaakt aan wat mijn persoon aangaat. Mijn naam is hostie, offerande, niet in woorden, maar in daden, door zelfverloochening, door gelijkvormigheid aan U op het kruis, aan U, goede Jezus, mijn Meester.

486. Jezus, als Gij tot mij komt in de heilige Communie, Gij die U gewaardigd hebt met de Vader en de Heilige Geest in de kleine hemel van mijn hart te komen wonen, dan probeer ik U gedurende heel de dag gezelschap te houden en laat ik U geen ogenblik alleen. Ook al ben ik bij de mensen of bij onze leerlingen, mijn hart is altijd bij Hem. Wanneer ik inslaap offer ik Hem elke hartslag, bij het ontwaken verdiep ik mij zonder woorden in Hem. Als ik wakker wordt aanbid ik een ogenblik de Heilige Drieëenheid en dan dank ik ervoor nog een dag ten geschenke te krijgen, en dat zich in mij het mysterie van de menswording van Uw Zoon nog eens zal verwezenlijken en dat Uw smartelijk lijden zich nog eens opnieuw voor mijn ogen zal afspelen. Ik span mij dan in om aan Jezus de doorgang naar de zielen van de anderen te vergemakkelijken. Overal ga ik met Jezus, Zijn aanwezigheid begeleidt me.

487. In het lijden van ziel of lichaam tracht ik te zwijgen, want dan wordt mijn geest vervuld van de kracht die voortvloeit uit het lijden van Jezus. Ik heb voortdurend Zijn smartelijk misvormd aanschijn voor ogen, Zijn goddelijk Hart, doorboord door onze zonden, vooral door de ondank van uitverkoren zielen.

488. Een tweevoudige waarschuwing om me voor te bereiden op het lijden dat me te wachten staat in Warszawa. De eerste waarschuwing was innerlijk, door een stem die ik hoorde, de tweede had plaats tijdens de heilige Mis. Vóór de opheffing zag ik Jezus gekruisigd die me zei:
"Bereid u voor op lijden." Ik heb de Heer gedankt voor deze waarschuwende genade en ik heb Hem gezegd: "Zeker ga ik niet méér lijden dan Gij, mijn Verlosser". Niettegenstaande dat ging me het naar het hart en versterkte ik mij door het gebed en klein lijden om het grotere dat zal komen te kunnen verdragen.

[114] Het gaat hier over de Beeltenis geschilderd door E. Kazimirowski [zie Voorwoord: Geschiedkundig overzicht, en Db 1, 418, 419]. [115] E.H. Sopocko [zie Db 34].
[116] E.H. Sopocko [zie Db 34].
[117] "Veertigurengebed": Z.F. schreef foutief 'veertigdagengebed'. Het gaat om de uitstelling van het Allerheiligste gedurende veertig uren, tot eerherstel en verzoening. In de congregatie van de M.G.D.B. had deze aanbidding plaats voor het feest van Sint Jozef [19 maart] of het Beschermingsfeest van Sint Jozef [woensdag na de tweede zondag na Pasen].

[118] Z.F. dacht dat zij de Congregatie van de M.G.D.B. moest verlaten en een nieuwe congregatie stichten met als doel de cultus van de Goddelijke Barmhartigheid in de gehele wereld te bevorderen [zie Db 435-438 en 448].
[119] E.H. Sopocko [zie Db 6 en 839].
[120] Z.F. schrijft dat Jezus bij haar aandrong een nieuwe Congregatie te stichten met als doel de cultus van de Goddelijke Barmhartigheid in de gehele wereld te bevorderen. Ze wilde echter niets op eigen houtje ondernemen, daarom sprak ze erover met haar biechtvader, met de algemene overste, Moeder Michaela Moraczewska, en later te Krakow met Pater Andrasz S.J. Na veel aarzelen gaf Moeder Michaela de toestemming zonder er enige verantwoordelijkheid voor te nemen. Z.F. maakte haar inspiraties bekend aan de aartsbisschop, Mgr Romuald Jalbrzykowski, die niet weigerde maar vroeg te wachten op een duidelijker teken uit de hemel. Niettegenstaande haar aandringen heeft Z.F. gedurende haar leven het ontstaan van die nieuwe congregatie niet verwerkelijkt gezien. Geleidelijk rijpte dit verlangen van de Heer Jezus in de geest van Z.F. van een zuiver contemplatief klooster [waarvoor ze een verkorte regel schreef] naar een beweging die ook actieve congregaties zou grouperen en personen die in de wereld leven [zie Db 1158]. Na de dood van Z.F. werd de boodschap, een nieuwe congregatie te stichten, op verscheidene wijzen begrepen en onder verschillende vormen toegepast. In de geest van de vernieuwing van het tweede Vaticaans Concilie, integreren sommigen instituten de boodschap en hun spiritualiteit in hun oude structuren, zoals de Congregatie van de M.G.D.B. waartoe Z.F. behoorde. Anderen stichtten nieuwe communiteiten, zoals E.H. Sopocko te Wilno die in 1941 met de eerste kandidaten de Congregatie van de Zusters van de Barmhartige Jezus begon, en op 25 augustus 1947 de eerste formele Communiteit vormde. Er bestaat ook een Lekeninstituut van de Goddelijke Barmhartigheid, gesticht door E.H. Sopocko en L. Nowaka S.J. In zijn encycliek "Dives in Misericordia" heeft Paus Johannes-Paulus II de doelstelling van de "nieuwe congregatie" aan heel de Kerk toevertrouwd.

[121] In 1935 viel Sacramentsdag op 20 juni. De Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid, geschilderd door Kazimirowski, werd geplaatst op een der altaren die men voor de processie had opgericht.
[122] E.H. Sopocko [zie Db 34].
[123] De biechtvader was E.H. Sopocko.

[124] Zie Db 319.
[125] Een driedaagse retraite, tussen 12 en 16 augustus 1935, werd gepreekt te Wilno door Pater Rzyczkowski S.J.
[126] E.H. Sopocko.
[127] E.H. Sopocko.
[128] Mgr Romuald Jalbrzykowski [1876-1955] was toen aartsbisschop van Wilno.

[129] De rozenkrans van de Goddelijke Barmhartigheid uit het Dagboek [Nr 475] werd op de keerzijde van een prentje van de Goddelijke Barmhartigheid gedrukt [een copie van de beeltenis van E. Kazimirowski in Wilno] door de firma Cebulski van Krakow [zie L. nr. 75: 87-90].
[130] Het betreft hier Mgr Romuald Jalbrzykowski.
[131] De gedachte wordt hier onderbroken.


Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken


07-06-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 6
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 6

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

338. Toen ik zo diep over mezelf begon na te denken, merkte ik geen gehechtheid aan wat dan ook, nochtans, zoals in alles wat mijzelf betreft, vreesde en wantrouwde ik mezelf. Moe door dit nauwkeurig onderzoek, ben ik vóór het Allerheiligste Sacrament gegaan en met heel de kracht van mijn ziel heb ik Jezus gebeden: "Jezus, mijn Bruidegom, Schat van mijn hart, Gij weet dat ik slechts U ken en geen andere liefde ken dan U, maar Jezus, indien ik mij aan wat dan ook, dat Gij niet zijt, zou hechten, laat dan, bid en smeek ik U, Jezus, door de kracht van Uw barmhartigheid onmiddellijk de dood over mij komen, want duizendmaal verkies ik te sterven dan U in het minste ontrouw te zijn."

39. Op dit moment stond plots Jezus vóór mij, Hij kwam van ik weet niet waar, en stralend in ongelooflijke schoonheid, in een wit kleed met geheven handen, zei Hij me deze woorden: "Mijn dochter, uw hart is Mijn rust, het is Mijn heerlijkheid, Ik vind er al wat zo een groot aantal zielen Mij weigert. Zeg het aan hem die Mijn plaats inneemt." En meteen zag ik niets meer, alleen een oceaan van vertroostingen overstroomde mijn ziel.

340. Ik begrijp nu dat niets mijn liefde tot U, Jezus, in de weg kan staan, lijden noch tegenkantingen, vuur noch zwaard, zelfs de dood niet. Ik voel mij sterker dan dat alles. Niets kan de liefde evenaren. Ik zie dat de kleinste dingen volbracht door een ziel die God oprecht bemint, in Zijn heilige ogen een ongelooflijke waarde hebben.

341 5.11.1934. Een vroege morgen, toen ik voor onze mensen die brood uitdragen, de deur geopend had, ging ik even langs in de kleine kapel om Jezus te bezoeken en mijn opdracht van de dag te hernieuwen. "Ziedaar, Jezus, ik offer U vandaag al mijn lijden, mijn verstervingen, mijn gebeden, ter intentie van de Heilige Vader, dat hij dit feest van de Barmhartigheid bezegelt. Maar Jezus, ik heb U nog één woord te zeggen, ik ben zeer verwonderd dat Gij mij over dat feest van de Barmhartigheid doet spreken, maar dit feest [97], naar men mij zegt, bestaat nietrom moet ik er dan van spreken?"

Jezus antwoordde mij: "Wie kent het? Niemand. En zelfs zij die dit feest moeten verkondigen en de mensen onderrichten, weten het dikwijls zelf niet. Daarom verlang Ik dat deze Beeltenis de eerste zondag na Pasen plechtig gezegend wordt en openbare verering ontvangt, zodat elke ziel ze kan kennen. Doe een noveen voor de intentie van de Heilige Vader, bestaande uit 33 akten, Ik wil zeggen: herhaal zoveel maal het gebedje tot de Barmhartigheid dat Ik u geleerd heb."

342. Het lijden is de grootste schat op onze aarde, het zuivert de ziel. Het is in het lijden dat wij erkennen wie onze ware vriend is. De ware liefde wordt gemeten met de thermometer van het lijden.

343. Jezus, ik dank U voor de kleine dagelijkse kruisjes, voor de tegenkantingen van mijn voornemens, voor de pijnen van het gemeenschappelijk leven, voor de verkeerde interpretaties van mijn bedoelingen, voor de vernederingen die anderen mij aandoen, voor het ruw behandeld worden, voor de valse verdenkingen, voor mijn zwakke gezondheid, voor de uitputting van mijn krachten, voor het offer van mijn eigen wil, voor de teloorgang van het eigen ik, voor de miskenning in alles, voor de mislukking van al mijn plannen.

Ik dank U, Jezus, voor de innerlijke pijnen, voor de geestelijke dorheid, voor de verschrikkingen, de angsten en onzekerheden, voor de duisternis en de diepe innerlijke nacht, voor de bekoringen en allerhande beproevingen, voor de kwellingen die ik moeilijk kan uitdrukken, vooral voor die waarin niemand me zal begrijpen, voor het uur van de dood, voor haar harde strijd en bitterheid.

Ik dank U, Jezus, Gij die deze bittere kelk het eerst hebt gedronken om hem mij verzacht aan te bieden. Zie, ik heb mijn lippen gezet aan de kelk van Uw heilige wil: mij geschiede naar Uw welbehagen en mij geworde naar wat Uw wijsheid vóór alle eeuwen heeft voorzien. Ik wil de voor mij bestemde kelk tot de laatste druppel ledigen zonder Uw bedoeling te zoeken. In bitterheid [mijn vreugde, in wanhoop] mijn vertrouwen, in U, Heer, is alles goed, alles wordt gegeven door Uw vaderlijk Hart. Ik verkies geen vertroosting boven bitterheid, noch bitterheid boven vertroosting, maar dank voor alles, Jezus. Het is mijn genoegen mijn blik op U, onvatbare God, te vestigen. Mijn geest verblijft in deze mysterieuze werkelijkheden, en daar voel ik dat ik thuis ben. Ik ken de woning van mijn Bruidegom goed. Ik voel dat in mij geen enkel druppel bloed is die zich niet zou verteren uit liefde voor U.

O ongelooflijke Schoonheid, wie U eens zal kennen, zal niets anders meer kunnen liefhebben. Ik voel in mijn ziel een afgrond zonder bodem en niets kan die vullen dan God alleen. Ik voel dat ik in Hem sluimer als een zandkorreltje in een bodemloze oceaan.

344. 20.12.1934 Toen ik op een avond in mijn cel kwam, zag ik de Heer Jezus als in openlucht uitgesteld in een monstrans. Aan de voeten van Jezus zag ik mijn biechtvader en achter hem stonden een groot aantal van de hoogste gezagdragers van de Kerk, waarvan ik nooit de gewaden heb gezien tenzij in visioenen. Achter hen zag ik leden van de geestelijke stand uit verschillende orden, nog verder een grote menigte die ik met mijn blik niet kon overzien. Ik zag die twee stralen neerdalen uit de Hostie, zoals op de Beeltenis, ze waren nauw verbonden maar niet vermengd, ze gingen door de handen van mijn biechtvader, vervolgens door de handen van de geestelijken en van hun handen naar de menigte, dan keerden ze naar de Hostie terug ...en op dat moment zag ik me in de cel zoals ik er binnengekomen was.

345. 22.12.1934. Toen ik in de week op een morgen wou gaan biechten, trof ik mijn biechtvader aan terwijl hij de heilige Mis opdroeg. Tijdens het derde deel van de heilige Mis zag ik het Kindje Jezus, wat kleiner dan gewoonlijk en met dit verschil dat Hij gewoonlijk een witte halsdoek draagt en nu een paarse.

346. 24.12.1934. Kerstavond. 's Morgens tijdens de heilige Mis, voelde ik de nabijheid van God: onbewust sluimerde mijn geest in God. Plots hoorde ik deze woorden:
"Gij zijt een aangename woning, Mijn Geest rust in U." Na deze woorden voelde ik de blik van de Heer in de diepte van mijn hart, toen ik mijn ellende zag, vernederde ik mij in de geest en bewonderde ik de eindeloze barmhartigheid van God, de Allerhoogste Heer die zo'n ellende benadert.

Tijdens de heilige Communie overstroomde vreugde mijn ziel, ik voelde mij innig verenigd met de Godheid. Zijn Almacht nam heel mijn wezen in Zich op. Gedurende heel de dag voelde ik op bijzondere wijze de nabijheid van God, ook al lieten de taken de hele dag niet toe dat ik ook maar één moment naar de kapel ging, toch was er geen moment dat ik niet verenigd was met God, op een meer tastbare wijze dan anders voelde ik Hem in mij. Ik groette zonder ophouden de Moeder Gods, tot Haar geest doordringend, bad ik Haar om mij de echte liefde tot God te leren. Opeens hoorde ik deze woorden:
"Vannacht, tijdens de heilige Mis, zal Ik het mysterie van Mijn geluk met u delen."

Het avondmaal had plaats vóór zes uur. Ondanks de uiterlijke vreugde en het lawaai die altijd samengaan met de ceremonie waarin men de oplatek deelt en wensen uitwisselt, verloor ik niet één ogenblik de goddelijke aanwezigheid. Na het avondmaal haastten wij ons om het werk te beëindigen en om negen uur kon ik naar de kapel gaan voor de aanbidding. Ik kreeg de toelating om niet te gaan slapen, maar de Middernachtmis af te wachten. Dat verheugde mij zeer: van negen uur tot middernacht had ik vrije tijd. Van negen tot tien heb ik mijn aanbidding opgeofferd voor mijn ouders en heel mijn familie, van tien tot elf offerde ik mijn aanbidding voor mijn geestelijke begeleider. Eerst dankte ik God voor deze grote zichtbare hulp op aarde die Hij mij, zoals Hij beloofde, gegeven had en ook vroeg ik aan God hem licht te geven om mijn ziel naar Gods verlangen te leiden. Van elf uur tot middernacht heb ik gebeden voor de heilige Kerk en de geestelijkheid, voor de zondaars, voor de missies en voor onze huizen. Ik offerde de aflaten voor de zielen van het vagevuur.

347. Middernacht. 25.12.1934. Middernachtmis. Vanaf het begin van de heilige Mis heb ik een grote innerlijke ingetogenheid ervaren, vreugde overstroomde mijn ziel. Tijdens de offerande zag ik Jezus op het altaar in een onvergelijkelijke schoonheid. Het Kindje hield niet op iedereen aan te zien en Zijn handjes uit te strekken. Tijdens de opheffing keek het Kindje niet meer naar de kapel maar naar de hemel. Na de opheffing bekeek Hij ons weer, maar niet voor lang, want zoals gewoonlijk werd Hij door de priester gebroken en gegeten. Maar Hij had reeds een witte halsdoek. De volgende dag zag ik hetzelfde en eveneens de daaropvolgende dag. De vreugde die ik in mijn ziel ervaarde, is moeilijk uit te drukken. Dit visioen herhaalde zich tijdens de drie heilige Missen zoals in de eerste.


348. Jaar 1934.

De eerste donderdag na Kerstmis. Ik vergat volledig dat het vandaag donderdag was, en deed dus geen aanbidding. Om negen uur ging ik met de zuster naar de slaapzaal. Op een vreemde wijze kon ik niet inslapen. Het leek me dat ik ergens nog iets moest doen. In gedachten doorliep ik al mijn plichten, maar ik kon niets vinden: dat duurde tot tien uur. Om tien uur zag ik het gemartelde aangezicht van Jezus, en plots zei Hij me:
"Ik wachtte op u om met u mijn lijden te delen, want wie zou Mijn smarten beter verstaan dan Mijn bruid." Ik bad Jezus om vergeving voor mijn lauwheid. Beschaamd waagde ik het niet om Hem aan te zien, maar met een berouwvol hart bad ik Jezus om een doorn uit Zijn doornenkroon. Jezus antwoordde me die genade te geven, maar de volgende dag, en het visioen verdween daarop.

349. In de ochtend, tijdens de meditatie, voelde ik de smartelijke doorn in de linkerhelft van mijn hoofd; deze pijn duurde de hele dag en ik hield niet op te overwegen hoe Jezus de pijn van zoveel doornen, die Zijn kroon vormden, had kunnen verdragen. Ik heb mijn lijden met dat van Jezus verenigd en opgedragen voor de zondaars. Toen ik om vier uur naar de aanbidding kwam, zag ik één van onze leerlingen die God vreselijk beledigde door onzuivere gedachten. Ik zag ook de persoon die daartoe aanleiding gaf. Angst doordrong mijn ziel en ik bad God, omwille van het lijden van Jezus, om haar aan deze afschuwelijke ellende te ontrukken. Jezus antwoordde dat Hij haar deze genade zou verlenen, niet om haar zelf, maar omwille van mijn gebed. Toen heb ik begrepen hoeveel wij voor de zondaars moeten bidden en voornamelijk voor onze leerlingen.

350. Ons leven is werkelijk apostolisch. Ik kan mij geen religieuze voorstellen die in onze huizen van onze Congregatie leeft, en niet bewogen wordt door een apostolische geest. De ijver voor het zielenheil moet in onze harten branden.

351. O mijn God, hoe goed is het te lijden voor U, te lijden in de geheimste hoekjes van ons hart, in de grootste eenzaamheid te branden als een offerande die niemand merkt, zuiver als kristal, zonder enige troost of medelijden. Mijn geest brandt van werkdadige liefde, ik verlies mijn tijd niet in droombeelden. Ik neem elk ogenblik op zich want dat is in mijn macht; het verleden behoort mij niet meer toe, de toekomst is nog niet van mij, ik poog de tegenwoordige tijd te benutten.

352. 4.1.1935 Het eerste kapittel [98] van Moeder Borgia [90].

Tijdens dit kapittel benadrukte de moeder het geloofsleven en de trouw in de kleine dingen. Midden het kapittel hoorde ik deze woorden:
"Ik verwacht op dit ogenblik bij u meer geloof. De trouw van mijn bruid in kleine dingen bereidt me een grote vreugde!" Dan heb ik naar het kruis opgezien en ik bemerkte dat Jezus het hoofd naar de refter neigde en dat Zijn lippen bewogen.

353. Toen ik er met moeder overste over sprak, antwoordde zij: "U ziet, mijn zuster, hoezeer Jezus verlangt dat ons leven uit het geloof komt." Toen ging zij naar de kapel terwijl ik de kamer in orde zette en ik hoorde plots deze woorden:
"Zeg het aan alle zusters: Ik wil dat ze in deze tijd hun betrekkingen met de oversten beleven in geest van geloof." Ik vroeg mijn biechtvader mij van deze plicht te ontslaan.

354. Toen ik sprak met een persoon die het schilderij moest maken, maar het om bepaalde redenen niet deed, hoorde ik tijdens het gesprek deze stem in mijn ziel:
"Ik verlang dat ze gehoorzamer is." Ik begreep dat de grootste inspanningen, als ze niet de stempel dragen van de gehoorzaamheid, aan God niet aangenaam zijn. Ik spreek hier over de ziel van een kloosterlinge. O God, wat is het gemakkelijk in een klooster Uw wil te kennen. Voor ons, de gewijde zielen, is de wil van God van de morgen tot de avond duidelijk uitgelijnd, en op momenten van onzekerheid hebben we onze oversten door wie God tot ons spreekt.

355. 1934-1935. Nieuwjaarswake. Ik kreeg de toestemming om niet te gaan slapen, maar om te bidden in de kapel. Eén van de zusters vroeg me een uur aanbidding voor haar op te dragen, wat ik aanvaardde en ik heb een uur voor haar gebeden. Tijdens dat uur liet God mij weten hoe aangenaam die kleine ziel Hem is.

Het tweede uur aanbidding heb ik geofferd voor de bekering van de zondaars, en ik bood God genoegdoening bijzonder voor de beledigingen die op dat moment begaan werden: hoe wordt God beledigd.

Het derde uur offerde ik voor de intentie van mijn geestelijke begeleider, ik heb vurig gebeden om licht in een bepaalde zaak.

Tenslotte slaat het middernacht, het laatste uur van het jaar. Ik besloot het in Naam van de Heilige Drieëenheid. Ook het eerste uur van het nieuwe jaar begon ik in Naam van de Heilige Drieëenheid. Ik heb elk van de Drie Personen gebeden me te zegenen en met groot vertrouwen mijn blik op het nieuwe jaar gericht dat zeker niet karig zal zijn met lijden.

356.

Heilige Hostie, die het testament van de Goddelijke Barmhartigheid voor ons bevat, en bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die het Lichaam en het Bloed van Jezus bevat, als bewijs van de oneindige Barmhartigheid voor ons en bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die het eeuwig leven bevat dat ons overvloedig geschonken werd door de oneindige Barmhartigheid, in het bijzonder aan de arme zondaars.
Heilige Hostie, die de Barmhartigheid bevat van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest voor ons en in het bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die de oneindige prijs van de Barmhartigheid bevat die al onze schulden zal betalen en in het bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die de Bron van het levend water bevat, stromend uit de oneindige Barmhartigheid voor ons en in het bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die het vuur van de zuiverste liefde bevat, die brandt in het Hart van de Eeuwige Vader als een afgrond van oneindige Barmhartigheid voor ons en in het bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die de remedie voor al onze zwakheden bevat, voortvloeiend uit de oneindige Barmhartigheid als uit een bron, voor ons en in het bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die de band tussen God en ons bevat, door de oneindige Barmhartigheid voor ons en in het bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die alle gevoelens van het heel zacht Hart van Jezus bevat jegens ons en in het bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, onze enige hoop in al het lijden en de tegenkantingen van het leven.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van duisternis en de inwendige en uitwendige stormen.
Heilige Hostie, onze enige hoop tijdens ons leven en in het uur van onze dood.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van mislukking en in de afgrond van wanhoop.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van onoprechtheid en verraad.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van de duisternis en de goddeloosheid die de aarde overspoelen.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van heimwee en pijn waarin niemand ons begrijpt.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van zwaar werk en eentonigheid van het dagelijkse leven.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van de vernietiging van onze verwachtingen en onze inspanningen.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van plagerijen van de vijand en de pogingen van de hel.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer de lasten mijn krachten te boven gaan en wanneer ik de nutteloosheid zal inzien van mijn inspanningen.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer stormen mijn hart dooreenschudden en mijn angstige geest naar twijfel zal neigen.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer mijn hart gaat sidderen en het doodszweet mijn voorhoofd zal bevochtigen.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer alles tegen mij zal samenspannen en de duistere wanhoop mijn ziel zal overmeesteren.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer mijn blik op het punt zal zijn uit te doven voor alle tijdelijke dingen en mijn geest voor de eerste keer ongekende werelden zal zien.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer mijn werken mijn krachten te boven gaan en mislukking mijn aanhoudend deel zal zijn.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer het beoefenen van deugden me moeilijk zal lijken en de natuur in opstand zal komen.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer de slagen van de vijand tegen mij gericht zullen zijn.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer mijn moeite en inspanning veroordeeld zullen worden door de mensen.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer Uw vonnis over mij zal weerklinken, dan zal ik vertrouwen op de oceaan van Uw Barmhartigheid.

357. + Allerheiligste Drievuldigheid, ik vertrouw op Uw oneindige Barmhartigheid, God is mijn Vader, zo heb ik als Zijn kind alle recht op Zijn goddelijk Hart. Hoe groter de duisternis, hoe vollediger ons vertrouwen moet zijn.

358. Ik versta niet hoe men Hem het vertrouwen kan weigeren, die alles vermag. Met Hem, alles en zonder Hem, niets. Hij, de Heer, veroorlooft niet en laat niet toe dat wie in Hem hun ganse hoop hebben gesteld, beschaamd worden.


359. + Donderdag. Tijdens de avondzegen [100] begonnen bepaalde gedachten mij te kwellen: is wellicht niet alles wat ik over die grote barmhartigheid van God zeg, leugen en illusie..? Ik wilde daar een moment over nadenken, toen ik plots een klare, duidelijke innerlijke stem vernam: "Alles wat gij zegt over Mijn goedheid is de waarheid en er bestaan geen woorden genoeg om Mijn goedheid te loven." Deze woorden waren zo sterk en klaar, dat ik er mijn leven voor zou geven dat ze van God kwamen. Ik herken ze aan de diepe vrede die me dan vergezelt en nog bijblijft. Deze vrede geeft met een zo grote macht en kracht, dat alle moeilijkheden, tegenkantingen, lijden en de dood zelf niets zijn voor mij. Dit licht onthulde mij, dat alle inspanningen die ik onderneem om de zielen de barmhartigheid van de Heer te doen kennen, God zeer aangenaam zijn. Daardoor is in mijn ziel zo'n grote vreugde ontstaan, dat ik niet weet of ze in de hemel groter kan zijn. Wilden de zielen toch maar een weinig luisteren naar de stem van hun geweten, en naar de Stem, dat wil zeggen naar de inspiratie van Heilige Geest! Ik zeg: maar een weinig, want eens als wij ons aan de invloed van de goddelijke Geest overgeven, vervolmaakt Hij Zelf wat wij niet vermogen.

360. + Nieuwjaar 1935.

Jezus houdt eraan binnen te treden in de geringste bijzonderheden van ons leven en dikwijls vervult Hij mijn geheime verlangens die ik soms voor Hem verberg, hoewel ik weet dat niets voor Hem verborgen kan worden.

Het is bij ons de gewoonte om op Nieuwjaar door het lot een bijzonder patroon te trekken [101]: tijdens de ochtendmeditatie ontwaakte in mij een geheim verlangen dat Jezus-Eucharistie mijn speciale patroon voor dit jaar zou zijn, juist zoals tevoren. Ik verstopte nochtans dit verlangen voor mijn Welbeminde, ik sprak Hem over alles behalve dat ik Hem als patroon wou. Toen we in de eetzaal kwamen voor het ontbijt, begonnen we lotje te trekken na het kruisteken. Bij het naderen van de prentjes waarop de patroon geschreven stond, nam ik er een, zonder nadenken, en om me te versterven heb ik enkele minuten gewacht om het te lezen. Plots hoorde ik een stem in mijn ziel:
"Ik ben uw Patroon, lees." Op dat ogenblik keek ik naar het geschrift en las: "Patroon voor het jaar 1935, de Heilige Eucharistie". Mijn hart trilde van vreugde en ik heb me discreet uit de kring van de zusters teruggetrokken en ben voor een korte tijd voor het Allerheiligste gegaan en daar de vrije loop gegeven aan mijn hart. Toch liet Jezus me zachtjes merken dat ik in de gemeenschap met de zusters moest zijn. Oovereenkomstig de regel ik ben er onmiddellijk teruggekeerd.

361. Heilige Drieëenheid, enige God, onbegrijpelijk is de grootte van Uw barmhartigheid jegens de schepselen en bijzonder jegens de arme zondaars. Gij hebt de onbegrijpelijke afgrond geopenbaard van Uw barmhartigheid die geen enkel verstand van mensen noch van engelen doorgrondt. Onze nietigheid en onze ellende verzinken in Uw grootheid, o oneindige Goedheid, wie zal U waardig loven? Is er een ziel die U in Uw liefde begrijpt? O Jezus, er zijn zo'n zielen, maar niet veel.

361. Heilige Drieëenheid, enige God, onbegrijpelijk is de grootte van Uw barmhartigheid jegens de schepselen en in het bijzonder jegens de arme zondaars. Gij hebt de onbegrijpelijke afgrond geopenbaard van Uw barmhartigheid die geen enkel verstand van mensen noch van engelen doorgrondt. Onze nietigheid en onze ellende verzinken in Uw grootheid, o oneindige Goedheid, wie zal U waardig loven? Is er een ziel die U in Uw liefde begrijpt? O Jezus, er zijn zo'n zielen, maar niet veel.

362. + Eens tijdens de ochtendmeditatie, hoorde ik deze stem:
"Ik Zelf ben uw Begeleider, Ik was het, Ik ben het, en Ik zal het zijn en vermits ge Mij gebeden hebt om u zichtbare hulp te geven, heb Ik u dit verleend. Ik Zelf heb hem verkozen nog voor ge het gevraagd hebt, want zo vereist mijn werk het. Weet dat de fouten die ge jegens hem begaat Mijn hart kwetsen: Hoed u vooral voor uw eigenwil: de kleinste zaken moeten de stempel der gehoorzaamheid dragen."

Met een nederig en vernietigd hart bad ik Jezus om vergeving voor die fouten; ook aan mijn geestelijke begeleider vroeg ik vergeving en ik besloot liever niets te doen dan veel en slecht.

363. O goede Jezus, ik dank U voor de grote genade mij te laten inzien wat ik uit mezelf ben, ellende en zonde, niets meer. Uit mezelf kan ik maar een ding: U beledigen, o mijn God, want uit zichzelf kan de ellende niets anders dan U, o oneindige Goedheid, beledigen.

364. + Eens vroeg men mij om voor een bepaalde ziel te bidden. Ik besloot onmiddellijk een noveen te doen tot de barmhartigheid van de Heer, en aan deze noveen heb ik de versterving toegevoegd van tijdens de heilige Mis kettinkjes [102] te dragen aan de voeten. Ik deed deze versterving reeds drie dagen toen ik te biechten ging en aan mijn geestelijke vader zei dat ik deze versterving deed met zijn veronderstelde toestemming. Ik dacht dat mijn geestelijke vader er niets zou op tegenhebben, maar ik hoorde het tegendeel: zonder toestemming zult ge zelf niets ondernemen. O mijn Jezus, weerom mijn eigen wil, maar ik wil me door mijn falen niet laten ontmoedigen, ik weet goed dat ik ellende ben. Wegens mijn gezondheid kreeg ik geen toestemming, en mijn geestelijke vader verwonderde zich dat ik grotere verstervingen deed zonder zijn toestemming. Ik heb vergeving gevraagd omdat ik uit mijn eigen wil gehandeld heb of met veronderstelde toestemming en in de plaats daarvan heb ik een andere versterving gevraagd. Mijn geestelijke vader veranderde ze in een innerlijke versterving door tijdens de heilige Mis te overwegen waarom Jezus gedoopt werd. Voor mij was deze overweging geen versterving, want aan God denken is een zaligheid en geen versterving, maar het was wel een versterving voor mijn eigenwil, want ik deed niet wat mij bevalt, maar wat mij werd opgelegd, daarin bestaat de innerlijke versterving.


365. Toen ik de biechtstoel verliet en mijn penitentie begon te bidden, hoorde ik deze stem: "Ik heb de genade verleend die ge Mij voor die ziel gevraagd hebt, maar ik deed dat niet wegens de versterving die ge zelf gekozen hebt, maar het is wegens uw daad van volledige gehoorzaamheid aan mijn plaatsbekleder. dat ik die ziel de genade verleend heb waarvoor ge bij Mij bemiddeld hebt en Mijn barmhartigheid hebt gebedeld. Begrijp dat als ge uw eigen wil vernietigt, de Mijne in u regeert."

366. O Mijn Jezus, wees geduldig met mij, ik zal in de toekomst beter opletten en niet meer op mijzelf steunen, maar op Uw genade en Uw goedheid, die voor mij, ellendige, zo groot is.

367. + Zekere dag liet Jezus mij verstaan dat wanneer ik Hem bid voor intenties die mij soms worden toevertrouwd, Hij altijd bereid is Zijn genade te verlenen, maar dat de zielen ze niet altijd willen aanvaarden.
"Mijn Hart loopt over van grote barmhartigheid voor de zielen en bijzonder voor de arme zondaars. Konden ze toch maar verstaan dat ik voor hen de beste Vader ben: voor hen is uit Mijn Hart, als een bron die overvloeit van barmhartigheid, bloed en water gevloeid. Voor hen verblijf ik in het tabernakel. Als Koning van barmhartigheid verlang Ik de zielen met genaden te overstelpen, maar ze willen ze niet aanvaarden. Kom gij minstens zo dikwijls mogelijk naar Mij en neem de genaden aan die zij niet willen, zo zult ge Mijn Hart troosten. O, hoe groot is de onverschilligheid van de zielen voor zoveel barmhartigheid, zoveel liefdebewijzen. Mijn Hart wordt slechts gelaafd met ondankbaarheid en vergetelheid vanwege de zielen die in de wereld leven: ze hebben tijd voor alles, maar geen tijd om naar Mij te komen, noch om genaden te ontvangen.

Zo wend Ik Mij tot u, uitverkoren zielen, begrijpt ook gij de liefde van Mijn Hart niet? Ook hier is Mijn Hart ontgoocheld. Ik vind geen volledige overgave aan Mijn liefde. Zoveel voorbehoud, zoveel wantrouwen, zoveel voorzorgen. Tot uw troost wil Ik u zeggen dat er in de wereld zielen leven die Mij oprecht beminnen, Ik verblijf met genoegen in hun hart, maar ze zijn weinig talrijk. In de kloosters zijn er ook zielen die Mijn Hart met vreugde vervullen, Mijn gelaatstrekken zijn in hen gegrift en daarom beziet de hemelse Vader hen met bijzondere voorliefde, ze zullen de verwondering zijn van engelen en mensen, hun aantal is klein, zij zijn het die de mensen tegen de gerechtigheid van de hemelse Vader beschermen en barmhartigheid voor de wereld bekomen. De liefde van deze zielen en hun offers schragen het bestaan van de wereld. Het is de ontrouw van een ziel, speciaal door Mij uitgekozen, die Mijn Hart het pijnlijkst verwondt. Deze ongetrouwheden zijn zwaarden die Mijn Hart doorsteken."

368. 29.1.1935. Deze dinsdagmorgen, tijdens de meditatie, heb ik innerlijk de Heilige Vader gezien die de heilige Mis vierde. Na het Pater noster sprak hij met Jezus over de aangelegenheid die Jezus mij bevolen had hem te zeggen. Hoewel ik persoonlijk nooit met de Heilige Vader gesproken heb, maar dit door bemiddeling van iemand anders [103] geregeld werd, wist ik op dat moment door een innerlijke kennis dat hij er over nadacht en dat weldra deze zaak naar Jezus' verlangen zou afgehandeld worden.

369. Toen ik voor de achtdaagse retraite naar mijn geestelijke leider ging, heb ik hem gevraagd me gedurende de retraite enige verstervingen op te leggen, maar ik kreeg geen toestemming voor al wat ik vroeg, maar alleen voor enkele. Ik kreeg de toestemming een uur het lijden van Jezus te overwegen en mezelf enige vernederingen op te leggen. Ik was wat ontevreden omdat ik geen toestemming gekregen had voor alles wat ik gevraagd had. Toen we thuis kwamen ben ik een paar momenten in de kapel gegaan en ik hoorde in mijn ziel een stem: Eén uur meditatie over Mijn smartvol lijden heeft een grotere verdienste dan een heel jaar geseling tot bloedens toe. De overweging van Mijn smartelijke wonden is voor u van groter nut en verschaft Mij grotere vreugde. Het verbaast me dat ge nog niet geheel aan uw eigen wil verzaakt hebt, maar ik verheug me, want die verandering zal komen tijdens de retraite.

370. Toen ik die dag in de kerk wachtte om te biechten, zag ik dezelfde stralen uit de monstrans komen, ze verspreidden zich over de ganse kerk. Dit duurde heel de dienst. Na de zegen verspreidden ze zich naar de twee kanten en kwamen dan terug naar de monstrans. Hun uitzicht was klaar en doorzichtig als kristal. Ik bad Jezus Zich te gewaardigen het vuur van Zijn liefde in alle koude zielen te ontsteken. Onder deze stralen zou hun hart, zelfs als het koud als ijs zou zijn, opwarmen en al ware het zo hard als een rots, het zou tot stof herleid worden.

371. JMJ Wilno, 4.2.1935

Achtdaagse retraite

Jezus, Koning der barmhartigheid, weerom een ogenblik waarop ik alleen ben met U, zo bid ik U om al de liefde die brandt in Uw goddelijk Hart, vernietig volledig in mij de eigenliefde en ontvlam mijn hart met het vuur van Uw allerzuiverste liefde.

372. 's Avonds, na het einde van de conferentie, hoorde ik deze woorden:
"Ik ben met u. Tijdens deze retraite versterk ik in u de vrede en de moed, zodat de krachten voor de uitvoering van Mijn plannen u niet ontbreken. Derhalve zult ge tijdens deze retraite helemaal verzaken aan uw eigen wil en zo zal Mijn wil zich in u geheel verwezenlijken. Schrijf daarom op een wit blad "Vanaf vandaag bestaat mijn eigen wil niet meer," doorstreep de bladzijde en schrijf op de andere kant: "Vanaf vandaag volbreng ik overal en altijd in alles de wil van God". Vrees maar niet, de liefde zal er u de kracht toe geven en het volbrengen ervan vergemakkelijken."

373. In de grondige meditatie over het doel, dit is de keuze van de liefde, moet de ziel beminnen. Ze heeft het nodig te beminnen. Ze moet haar liefde uitgieten, niet in de modder noch in de leegte, maar in God. Hoe verheug ik mij als ik daarover nadenk, want ik voel duidelijk dat Hij alleen in mijn hart is, Jezus alleen, en ik bemin de schepselen in de mate dat ze mij helpen me met God te verenigen. Ik bemin alle mensen, want ik zie Gods beeld in hen.

374. J.M.J. Wilmo, 4.2.1935

Vanaf vandaag bestaat mijn eigen wil niet meer

Op het ogenblik dat ik neerknielde om mijn eigen wil te doorstrepen zoals de Heer mij gezegd had te doen, heb ik in mijn ziel deze stem gehoord:
"Vrees vanaf vandaag, Gods oordelen niet, want ge zult niet geoordeeld worden." Vanaf vandaag volbreng ik overal en altijd in alles de wil van God [1]

375. J.M.J. Wilno, 8.2.1935

Bijzonder innerlijk taak: Gewetensonderzoek.

Verloochening van mezelf en mijn eigen wil.
    I Verloochening van het verstand door onderwerping aan hen die bij mij op aarde de plaats van God bekleden.

    II Verloochening van de wil door de vervulling van de goddelijke wil die zich aan mij openbaart door de wil van Zijn plaatsbekleders en die in de regel van onze Congregatie bevat is.

    III Verloochening van het oordeel door het onmiddellijk aanvaarden, zonder nadenken, analyseren of redeneren van elk bevel van Gods plaatbekleders bij mij.

    IV Verloochening van de tong. Ik zal haar geen enkele vrijheid geven. In één enkel geval zal ze volledig vrij zijn: voor de verkondiging van Gods eer. Telkens ik de Communie ontvang zal ik aan Jezus vragen mijn tong te versterken en te zuiveren om mijn naaste niet te kwetsen. Daarom houd ik de regel die van de stilte spreekt hoog in ere.

376. Mijn Jezus, ik vertrouw erop dat Uw genade mij zal helpen deze besluiten uit te voeren. Hoewel deze punten vervat zijn in de gelofte van gehoorzaamheid, wil ik mij er bijzonder in oefenen, want het is de inhoud van het religieuze leven. Barmhartige Jezus, ik bid U vurig, verlicht mijn geest om U, het oneindige Wezen, beter te kennen, en om beter mezelf te kennen, de nietigheid die ik ben.

377. Over de heilige biecht. Uit de biecht zullen we twee voordelen naar voor brengen:
  • Door te biechten komen we tot genezing.
  • Tot opvoeding. Als klein kind heeft onze ziel een voortdurende opvoeding nodig.
O mijn Jezus, ik begrijp deze woorden zeer diep en ik weet uit ervaring dat de ziel op eigen kracht niet ver geraakt, ze slooft zich af en doet niets tot de eer van God. Ze dwaalt voortdurend af want onze geest is duister en kan niet onderscheiden wat haar aanbelangt. Ik ga mijn speciale aandacht toespitsen op twee punten:
  • Ten eerste, bij het biechten, kiezen wat me het meest vernedert, al is het maar een kleinigheid, maar iets dat me veel kost, en daarom biecht ik het.
  • Ten tweede, ik zal me oefenen in het berouw, niet enkel tijdens de biecht, maar ook bij elk gewetensonderzoek wil ik een volmaakt berouw opwekken, vooral bij het slapengaan. Nog een woord: een ziel die oprecht wil vooruitgaan in de volmaaktheid moet zich strikt houden aan de raadgevingen die de geestelijke begeleider haar geeft. Zoveel heiligheid, als afhankelijkheid.
378. Eens toen ik met mijn zieleleider sprak over mijn ziel, zag ik innerlijk, plots, korter dan in een bliksem, zijn ziel ten prooi aan een groot lijden, aan zo een marteling waarmede God maar zelden met zulk een vuur een ziel beroert. Dat lijden komt door dit werk. Er zal een dag komen dat dit werk zo door God gewild bijna helemaal vernield zal lijken en dan zal God beginnen handelen met grote kracht die zal getuigen van de waarheid. Dit werk zal een nieuwe glans geven aan de Kerk, hoewel het reeds lang in haar aanwezig is. Dat God oneindig barmhartig is kam niemand ontkennen, Hij verlangt dat iedereen het ervaart vóór Hij als Rechter zal wederkomen. Hij wil dat de zielen Hem leren kennen als de Koning van barmhartigheid. Wanneer deze triomf zal komen, zullen we reeds in dit nieuwe leven zijn waar geen lijden meer is. Maar daarvoor zal uw ziel gedrenkt worden met bitterheid om de vernietiging van uw inspanningen. Deze vernietiging gebeurt echter maar schijnbaar, want God verandert niet wat Hij eens heeft beslist. Hoewel de vernietiging slechts schijnbaar is, zal het lijden toch een werkelijkheid zijn. Wanneer dit zal gebeuren weet ik niet [105]. Maar God heeft een grote genade beloofd [106]: "bijzonder aan u en aan allen die Mijn grote barmhartigheid zullen verkondigen. Ik Zelf zal hen in het uur van de dood als Mijn eigen glorie verdedigen. Zelfs als hun zonden donker zijn als de nacht; wanneer een zondaar zich naar Mijn Barmhartigheid keert, geeft hij Mij de hoogste glorie en doet hij Mijn lijden eer aan. Als een ziel Mijn goedheid verheerlijkt, neemt de duivel bij het zien daarvan de vlucht naar de bodem van de hel."

379. Tijdens de aanbidding heeft Jezus me beloofd: "Met de zielen die hun toevlucht nemen tot Mijn barmhartigheid en met hen die haar verheerlijken en met anderen over Mijn grote barmhartigheid spreken, zal Ik in het uur van de dood handelen naar Mijn oneindige barmhartigheid."

"Mijn Hart lijdt," zei Jezus, "omdat zelfs uitverkoren zielen de grootheid van Mijn barmhartigheid niet begrijpen. In zekere zin is hun omgang wantrouwen. O, hoe verwondt dit Mijn Hart. Herinner U Mijn lijden, en als ge Mijn woorden niet gelooft, geloof dan minstens Mijn wonden."

380. Geen enkele beweging, geen enkele handeling doe ik naar mijn eigen wil, want ik ben gebonden door de genade. Voortdurend let ik op wat Jezus aangenaam is.

381. Onder de meditatie over de gehoorzaamheid vernam ik deze woorden:
"In deze meditatie spreekt de priester bijzonder voor u, weet dat Ik zijn lippen leen." Ik deed moeite om met grote aandacht te luisteren en bij elke meditatie alles op mijn eigen hart toe te passen. Toen de priester zei dat de gehoorzame ziel zich vervult met Gods kracht: "Ja, als ge gehoorzaam zijt, neem Ik uw zwakheid weg en geef Ik u in ruil mijn kracht. Het verbaast Mij dat de zielen deze uitwisseling met mij niet willen aangaan." Ik heb gezegd tot de Heer: "Jezus, verlicht mijn ziel want anders begrijp ook ik niet veel van deze woorden".

382. Ik weet dat ik niet voor mezelf leef maar voor een groot aantal zielen, ik weet dat de genaden die mij worden verleend niet alleen voor mij zijn, maar voor de zielen. O Jezus, de afgrond van Uw barmhartigheid heeft zich in mijn ziel gegoten, die de afgrond van de ellende zelf is. Ik dank U Jezus, voor alle genaden en de deelname aan Uw kruis die Gij mij alle ogenblikken van mijn leven geeft.


383. In het begin van de retraite zag ik aan het plafond van de kapel de Heer Jezus op het kruis genageld. Hij zag met grote liefde op de zusters neer maar niet op allen. Op drie zusters wierp Hij een strenge blik, ik weet niet, ja ik weet niet om welke reden, ik weet alleen dat het vreselijk is om zo'n blik te ontmoeten, de blik van een strenge Rechter. Die blik betrof mij niet en toch werd ik gegrepen door angst, bij het neerschrijven beef ik nog. Ik waagde het niet Jezus ook maar een woord te zeggen, mijn lichamelijke krachten verlieten mij en ik vreesde een van de conferenties niet te kunnen halen. De volgende dag zag ik hetzelfde als de dag voordien en ik waagde het de woorden te spreken: "Jezus, hoe groot is Uw barmhartigheid." De derde dag herhaalde zich de welwillende blik op al de zusters behalve op die drie. Bewogen door naastenliefde heb ik moed gevat en zei ik de Heer: "Gij zijt de barmhartigheid zelf, zoals Gij me verzekerd hebt, ik smeek U, door de macht van Uw barmhartigheid, laat ook Uw welwillende blik op deze drie zusters rusten, en als dit niet overeenstemt met Uw wijsheid, laat ons dan, bid ik U, een uitwisseling doen: moge Uw welwillende blik op mijn ziel voor hen zijn en de strenge blik op hun ziel voor mij. Toen zei Jezus: "Mijn dochter, om uw oprechte en edelmoedige liefde verleen Ik hen veel genaden, hoewel ze er Mij niet om vragen, maar het is wegens de belofte die Ik u deed." Op slag omvatte Hij ook de drie zusters met Zijn barmhartige blik. Mijn hart klopte van grote vreugde bij het zien van de goddelijke Goedheid.

384. Toen ik in aanbidding bleef van 9 tot 10 uur, waren er nog vier andere zusters. Ik naderde het altaar en begon het lijden van Jezus te overwegen, en plots overstroomde een vreselijk lijden mijn ziel omwille van de ondankbaarheid van ontelbare zielen die in de wereld leven, maar bijzonder deed me de ondankbaarheid lijden van Gods uitverkoren zielen: men heeft er geen gedacht of voorstelling voor. Bij het zien van deze zwaarste ondankbaarheid, was het alsof mijn hart brak, mijn lichamelijke krachten lieten me helemaal in de steek en ik viel met het gezicht tegen de grond en onderdrukte mijn wenen niet. Telkens ik aan de goedheid van God dacht en de ondankbaarheid van de zielen, werd mijn ziel van smart doordrongen en ik begreep hoezeer het zoetste Hart van Jezus er pijnlijk door verwond werd. Met een vurig hart heb ik mijn akte van opoffering voor de zielen hernieuwd.

385. Met vreugde en bereidheid heb ik mijn lippen gedrukt aan de kelk der bitterheid die ik dagelijks tijdens de heilige Mis neem. Het is een klein deel dat Jezus me voor elk ogenblik bereid heeft en dat ik aan niemand afgeef. Ik ga het allerzoetste Eucharistisch Hart troosten, ik zal dankliederen spelen op de snaren van mijn hart, het lijden is hun klankvolste toon. Ik ga ijverig opsporen wat vandaag Uw Hart kan verheugen. De dagen van het leven zijn niet eentonig, wanneer donkere wolken de zon zullen verbergen, zal ik als een arend de nevels doorbreken en aan de anderen laten weten dat de zon niet uitdooft.


386. Ik voel dat God me zal toestaan de sluier een weinig op te lichten zodat de aarde aan Zijn goedheid niet twijfelt. God is niet onderhevig aan een eclips noch aan verandering. Vóór alle eeuwen is Hij Eén en Dezelfde, niets kan zich tegen Zijn wil verzetten. Ik voel in mij een grotere kracht dan de menselijke, ik voel moed en kracht die voortkomt uit de genade die in mij verblijft. Ik begrijp de zielen die lijden onder gebrek aan hoop, want ik heb zelf dit vuur ervaren. Maar God legt niets op boven onze krachten. Dikwijls leefde ik in hoop tegen alle hoop in tot volledig Godsvertrouwen. Mij geschiede wat Hij van alle eeuwigheid besloten heeft.

387. Algemeen principe

Het zou zeer slecht zijn, wanneer een kloosterzuster verlichting in lijden zoekt.

388. Wat hebben genade en overweging van de grootste misdadiger gemaakt! Als stervende had hij veel liefde. Gedenk mij wanneer Gij in Uw koninkrijk gekomen zijt! Waarachtig berouw verandert onmiddellijk de ziel. Men moet zijn geestelijk leven ernstig en oprecht besturen.

389. Liefde moet wederzijds zijn. Jezus heeft al de bitterheid gedronken voor mij, Zijn bruid, ik zal alle bitterheid aanvaarden om Hem mijn liefde te bewijzen.

390. Wie vergeven kan, bereidt voor zichzelf vele goddelijke genaden. Telkens ik naar het kruis zie, zal ik oprecht vergeven.

391. De gemeenschap met de zielen is ons gegeven met het heilig doopsel. De dood vernauwt de liefde. Ik zou altijd een hulp moeten zijn voor de anderen. Wanneer ik een goede kloosterlinge ben, kan ik niet alleen nuttig zijn voor mijn orde, maar ook voor gans mijn Vaderland.


392. God geeft zijn genade op twee wijzen: door ingeving en door verlichting. Wanneer wij bidden om genade te bekomen, zal God ze ons geven, maar wij moeten ze willen aanvaarden; maar om ze te aanvaarden is zelfverloochening nodig. Liefde bestaat niet uit woorden of gevoelens maar uit daden. Het is een wilsdaad, een gave, dit is: een schenken. Verstand, wil, hart, deze drie moeten we oefenen in het gebed. Ik zal in Jezus verrijzen, maar eerst moet ik in Hem leven. Als ik me niet verwijder van het kruis, zal het Evangelie zich in mij openbaren. Jezus herstelt in mij al mijn tekorten door Zijn genade die in mij werkt. De Heilige Drieëenheid verleent mij Haar leven in overvloed door de gave van de Heilige Geest. De drie Goddelijke Personen verblijven in mij. Als God bemint, doet Hij dit met heel Zijn Wezen, met heel de macht van Zijn Wezen. Als God mij zo bemind heeft, wat moet ik dan doen, ik, Zijn bruid?

393. Tijdens één van de conferenties zegt Jezus mij:
"In de uitverkoren druiventros zijt ge een zoete bes, Ik verlang dat het sap dat in u circuleert, andere zielen ten goede komt."

394. Tijdens de hernieuwing [107] zag ik Jezus aan de kant van de lezingen in wit gewaad, omgord met een gouden gordel. In de hand hield Hij een vreselijk zwaard. Dat duurde tot de zusters hun geloften begonnen te hernieuwen. Plots zag ik een onbegrijpelijke klaarte, en vóór deze klaarte een wolkengroep in de vorm van een weegschaal. Toen naderde Jezus en legde het zwaard op één van de schalen van de weegschaal die onder het gewicht naar de aarde viel en nauwelijks helemaal de grond raakte. Op dat moment beëindigden de zusters de hernieuwing van hun geloften, en ik zag engelen die van elke zuster iets namen en het in een gouden vaas deden die de vorm had van een wierookvat. Toen ze bij al de zusters hadden ingezameld, plaatsten ze de vaas op de andere schaal en het gewicht overwon onmiddellijk dat van de eerste schaal met het zwaard. Toen ontsprong een vlam uit het wierookvat en werd het een stralend licht. Plots hoorde ik een stem uit de helderheid: "Steek het zwaard terug op zijn plaats, het offer is groter." Op dit ogenblik verleende Jezus ons Zijn zegen en wat ik zag verdween. De zusters waren al begonnen communiceren. Toen ik de heilige Communie ontving, overstroomde een vreugde zo mijn ziel dat ik ze niet kan beschrijven.

395. 15.2.1935. Vertrek naar het ouderlijk huis [108] voor enige dagen bij mijn stervende moeder.

Toen ik vernam dat mijn moeder zeer zwaar ziek en stervende was en me verzocht te komen, om mij vóór haar dood nog te zien, werden alle gevoelens in mijn hart wakker. Als een kind dat haar moeder oprecht bemint, wou ik vurig haar verlangens verhoren, maar ik liet aan God de vrijheid tot handelen en leverde mij helemaal over aan Zijn wil: zonder acht te slaan op de pijn van mijn hart, volgde ik de goddelijke Wil. 's Morgens vroeg op mijn naamfeest, 15 februari, gaf moeder overste me een tweede brief van mijn familie en gaf me de toestemming naar huis te gaan om het verlangen en bidden van mijn stervende moeder te vervullen. Onmiddellijk heb ik de nodige voorbereidingen getroffen en 's avonds verliet ik Wilno. De hele nacht heb ik geofferd voor mijn zwaar zieke moeder opdat God haar de genade verlene van de verdiensten het lijden waarin ze verkeerde niets te verliezen.

396. Mijn reisgenoten waren zeer vriendelijk, want verscheidene dames van de Mariacongregatie bevonden zich in hetzelfde compartiment; ik voelde dat één van hen erg leed en een hevige strijd woelde in haar ziel. Ik ben innerlijk beginnen bidden voor deze ziel. Om elf uur gingen deze dames naar een ander compartiment om te babbelen en ondertussen bleven wij twee alleen achter in de wagen. Ik voelde dat mijn gebed de strijd in haar ziel nog vermeerderde. Ik troostte haar niet maar bad vuriger. Eindelijk wendde deze persoon zich tot mij en vroeg haar te zeggen of ze een bepaalde belofte moest houden die ze aan God gedaan had. Op dat ogenblik kreeg ik innerlijk kennis van deze belofte en ik antwoordde haar: "Mevrouw, gij zijt verplicht deze belofte na te komen, want anders zult ge gans uw leven ongelukkig zijn. Deze gedachte zal u niet met rust laten". Verbaasd door dit antwoord onthulde ze heel haar ziel.

Ze was onderwijzeres, en toen ze een examen moest afleggen, beloofde ze aan God zich aan Zijn dienst te wijden; dat ze het klooster zou binnentreden als ze in dat examen mocht slagen. Ze slaagde zeer goed in dat examen. "Nu heb ik me in de waai en de draai van de wereld begeven en wil ik niet meer naar het klooster gaan, maar mijn geweten laat mij niet met rust, en ondanks afleidingen ben ik altijd ontevreden".

Na een redelijk lang gesprek veranderde die persoon geheel en al en zei me dat ze onmiddellijk stappen ging ondernemen om religieuze te worden. Ze vroeg me voor haar te bidden en ik voelde dat God haar Zijn genaden niet zou weigeren.

397. 's Morgens kwam ik in Warszawa aan en om acht uur 's avonds was ik reeds thuis. Het is moeilijk te beschrijven wat een vreugde het was voor mijn ouders en voor de ganse familie. Mijn moeder was een beetje beter, maar de dokter liet geen enkele hoop op een volledig herstel. Na de begroeting vielen we allen op onze knieën om God te danken voor de genade elkaar nog eenmaal te kunnen ontmoeten in dit leven.

398. Toen ik mijn vader zag bidden, was ik erg beschaamd, want na zoveel jaren doorgebracht in het klooster, zou ik niet met zoveel oprechtheid en vurigheid kunnen bidden, daarom hou ik niet op God te danken voor zulke ouders.

399. O, hoe was alles veranderd in tien jaren, onmogelijk nog iets te herkennen: de tuin was zo klein, en nu kon ik hen maar niet herkennen, mijn broers en zusters waren nog klein, en ik herkende ze niet, ze zijn volwassen en het verwonderde mij ze niet aan te treffen zoals voor onze scheiding.

400. Stanislaw begeleidde mij elke dag naar de kerk. Ik voelde dat deze ziel zeer aangenaam was aan God. De laatste dag, toen iedereen de kerk verlaten had, ben ik met hem naar het Allerheiligste Sacrament gegaan en hebben we samen het Te Deum gebeden. Na een ogenblik stilte heb ik die kleine ziel aan het Allerheiligste Hart van Jezus geofferd. Hoe goed was het voor mij, te bidden in deze kleine kerk! Ik herinnerde mij al de genaden die ik er ontving, genaden die ik toen niet begreep en die ik zo vaak misbruikt heb. Ik was zelf verbaasd dat ik zo blind had kunnen zijn. Toen ik mijn blindheid overwoog en betreurde, zag ik plots Jezus, schitterend van onzegbare schoonheid; Hij zei me met welwillendheid: "Mijn uitverkorene, Ik zal u nog grotere genaden verlenen, opdat ge gedurende de ganse eeuwigheid getuige zoudt zijn van Mijn oneindige barmhartigheid."

401. Deze dagen thuis verliepen voor mij met veel volk, want iedereen wou mij zien en wat spreken. Soms telde ik tot vijfentwintig personen. Ze luisterden met nieuwsgierigheid naar mijn verhalen van heiligenlevens. Het leek mij dat ons huis werkelijk het huis van God was, want tot 's avonds spraken we enkel over Hem. Wanneer ik, vermoeid door die verhalen en verzuchtend naar eenzaamheid en stilte, 's avonds eventjes naar de tuin ontsnapte om allen onder ons twee met God te kunnen spreken, lukte mij dat ook niet, mijn broers en zusters kwamen onmiddellijk mij terug naar het huis begeleiden, waar ik opnieuw moest spreken met zoveel ogen op mij gericht. Maar ik slaagde erin wat respijt te vinden door mijn broers, die heel mooie stemmen hebben, te vragen wat te zingen en daarbij speelde één van hen viool en een tweede mandoline, wat mij in staat stelde wat innerlijk te bidden zonder het gezelschap te ontvluchten. Wat mij veel kostte, was de kinderen kussen. De vrouwen uit de kenniskring kwamen met haar kinderen en vroegen mij hen in de armen te nemen, al was het maar voor een ogenblikje, en hen te kussen. Zij beschouwden dit als een grote genade, en voor mij was het een gelegenheid me te oefenen in de deugd, want meer dan één kind was eerder vuil, maar om mij te overwinnen en geen afkeer te tonen, kuste ik de vuile kinderen tweemaal. Een kennis bracht me haar kind met zieke en etterende ogen en zei me: "Neem hem een ogenblik in uw armen, zuster". Mijn natuur voelde tegenzin, maar zonder er acht op te slaan, nam ik het kind in mijn armen en kuste ik het tweemaal, juist op de etterende plaats van het oog, terwijl ik God om beterschap vroeg. Zo had ik veel gelegenheden mij in de deugd te oefenen. Toen ik hen allen hun klachten hoorde uitdrukken, bemerkte ik dat er geen blijde harten waren, want er waren geen harten die God oprecht beminden en dat verwonderde mij helemaal niet. Ik was zeer verbaasd twee van mijn zussen niet te zien. Ik voelde innerlijk in welk gevaar hun ziel verkeerde. Als ik aan hen dacht snoerde de pijn mijn hart toe. Eens toen ik me dicht bij God voelde, bad ik de Heer vurig haar Zijn genade te verlenen, en de Heer antwoordde mij: "Ik verleen hen niet alleen de nodige genaden, maar ook bijzondere genaden." Ik begreep dat de Heer hen zou roepen tot een grotere vereniging met Hem. Het verheugde mij diep dat zo'n grote liefde heerste in onze familie.

402. Toen ik afscheid nam van mijn ouders en hen om hun zegen vroeg, voelde ik de macht van de goddelijke genade die zich in mijn ziel uitgoot. Mijn vader, mijn moeder en mijn meter zegenden mij met tranen in de ogen, wensten mij de grootste trouw aan de goddelijke genade, en baden mij om nooit te vergeten hoeveel genaden God mij verleend had door mij tot het religieuze leven te roepen. Ze vroegen mij voor hen te bidden. Hoewel iedereen weende, heb ik geen traan gelaten, ik probeerde dapper te zijn en ik troostte hen zo goed ik kon. Ik herinnerde hen eraan dat er in de hemel geen scheiden maar vereniging zal zijn. Stanislaw begeleidde mij tot aan de auto. Ik zei hem dat God de zuivere zielen zeer bemint, ik verzekerde hem dat Hij tevreden was van hem. Toen ik hem sprak van de goddelijke Goedheid en hoezeer God aan ons denkt, begon hij te wenen als een kindje en ik was er niet over verwonderd, want het was een zuiver zieltje, die God dus gemakkelijk erkent.

403. Eens in de auto plaats genomen, liet ik mijn hart de vrije loop en heb ik ook geweend als een kind, maar van vreugde, omdat God zoveel genaden aan onze familie verleende, dan heb ik mij in dankzegging gestort.

404. 's Avonds was ik al in Warszawa. Ik heb eerst de Meester van het huis [109] gegroet en dan heel de Congregatie. Vóór het slapengaan ben ik goedenavond komen zeggen aan de Heer en heb ik Hem vergeving gevraagd, omdat ik tijdens mijn verblijf thuis, zo weinig met Hem gesproken had, en toen hoorde ik deze stem in mijn ziel: "Ik ben zeer tevreden dat ge niet met Mij gesproken hebt, want gij hebt mijn goedheid aan de zielen leren kennen en gij hebt hen opgewekt tot Mijn liefde."

405. Moeder overste [110] zei me dat we onder ons tweede volgende dag naar Jozefinek [111] zouden gaan, "en ge zult de gelegenheid hebben met de algemene moeder overste [112] te spreken". Ik was daar zeer tevreden over. De algemene moeder overste is nog altijd dezelfde, vol goedheid, vrede en vervuld van goddelijke geest; ik heb lang met haar gesproken. We hebben deelgenomen aan de middagviering. We hebben de litanie van het Allerzoetste Hart van Jezus gezongen. De Heer Jezus was uitgesteld in de monstrans, en na een tijdje zag ik de kleine Jezus uit de Hostie komen en Hij zelf is in mijn armen komen rusten. Dat duurde een ogenblikje: een onbeschrijflijke vreugde overstroomde mijn ziel. Het Kindje Jezus had hetzelfde voorkomen als op het moment dat we in de kleine kapel kwamen, met moeder overste, mijn vroegere meesteres, moeder Marie-Jozefa. De volgende dag was ik al in mijn dierbare Wilno.

407. O hoe gelukkig voelde ik mij terug in ons klooster te zijn. Het leek me dat ik voor de tweede maal binnentrad; ik kon niet genoeg genieten van de kalmte en de stilte waarin de ziel zo gemakkelijk in God verzinkt. Alles helpt daartoe en niemand stoort.

De Vasten

408. Als ik me in het lijden van de Heer verdiep, zie ik Hem tijdens de aanbidding dikwijls op volgende wijze: Na de geseling brachten de beulen Jezus weg en trokken Zijn kleed uit, dat al in Zijn wonden kleefde, die zich opnieuw openden. Toen wierpen ze op de schouders van de Heer en op zijn open wonden een vuile, gescheurde rode mantel. Deze mantel reikte op sommige plaatsen nauwelijks tot de knieën. Men deed de Heer gaan zitten op een stuk balk, dan vlocht men een kroon die men op Zijn heilig hoofd drukte en stak men Hem een rietstok in de hand en allen bespotten hem. Ze bogen zich voor Hem als voor een koning, ze spuwden Hem in het gelaat; anderen namen de rietstengel en sloegen Hem op het hoofd, anderen deden Hem pijn met vuistslagen, nog anderen blinddoekten zijn gezicht en klopten Hem met de vuist. Jezus verdroeg alles in stilte. Wie begrijpt Hem, Zijn smart? Jezus had de blik terneergeslagen. Ik heb gevoeld wat zich toen afspeelde in het Allerzoetste Hart van Jezus. Mocht elke ziel overwegen wat Jezus op dat ogenblik leed. Het was om ter meest Jezus beledigen. Ik vroeg me af waar zo'n boosaardigheid in de mens vandaan kwam. Die is door de zonde veroorzaakt. Hier hebben de Liefde en de zonde elkaar ontmoet.

409. Toen ik met een zuster in een bepaalde kerk in de heilige Mis was, heb ik de grootheid en majesteit van God ervaren, ik voelde dat die kerk doordrongen was van God. Zijn majesteit omgaf mij. Zelfs als ze mij afschrikte, vervulde ze me toch met vrede en vreugde. Ik begreep dat niets zich kan verzetten tegen Zijn wil. O, als alle zielen zouden weten Wie er woont in onze heiligdommen, zouden er niet zoveel krenkingen noch gebrek aan eerbied zijn in heilige plaatsen.

410. O eeuwige en onbeschrijfelijke Liefde, ik bid U mij een genade te verlenen. Verlicht mijn verstand met het licht van boven, laat mij alle dingen kennen en naar hun waarde schatten. De grootste vreugde van mijn ziel is het erkennen van de waarheid.

411. 21.3.1935. Dikwijls zie ik tijdens de heilige Mis de Heer in mijn ziel, ik voel Zijn aanwezigheid die mij doordringt. Ik voel Zijn goddelijke blik, ik spreek veel met Hem, zonder een woord te zeggen. Ik weet wat Zijn goddelijk Hart verlangt en ik volbreng altijd wat Hem het meest behaagt. Ik bemin Hem tot de waanzin toe en ik voel dat ik bemind word door God. Op de momenten dat ik Hem ontmoet in mijn diepste binnenste, voel ik me zo gelukkig dat ik het nauwelijks kan uitdrukken. Het zijn korte momenten, want de ziel zou ze niet langer kunnen verdragen: de scheiding van het lichaam zou volgen. Zelfs al zijn die momenten zeer kort, de kracht die zich aan de ziel meedeelt duurt in de ziel heel lang voort. Zonder de minste moeite voel ik een diepe ingetogenheid die zich van mij meester maakt. Ze vermindert zelfs niet als ik met de mensen spreek, ze stoort me ook niet in het uitvoeren van mijn plichten. Ik voel de voortdurende aanwezigheid van God zo dicht als de waterdruppel met de onpeilbare oceaan.

Vorige donderdag, tegen het einde van de gebeden, heb ik deze genade gevoeld die uitzonderlijk lang heeft geduurd, want gedurende geheel de heilige Mis dacht ik dat ik ging sterven van vreugde. Op deze ogenblikken leer ik God en Zijn eigenschappen beter kennen, alsook mezelf en mijn ellende, en ik verwonder me over de oneindige neerbuiging van God naar zo een ellendige ziel als de mijne. Na de heilige Mis voelde ik mij geheel in God ondergedompeld en ik was mij bewust van elk van Zijn blikken in de bodem van mijn hart.

Tegen de middag ging ik een momentje in de kapel en weer trof de macht van de genade mijn hart. Toen ik in ingetogenheid verzonken was, nam satan in grote woede een bloempot en gooide die uit alle macht tegen de grond. Ik zag zijn ganse verbetenheid en afgunst.

412. Er was niemand in de kapel aanwezig, ik hield op met mijn gebed, raapte de gebroken pot op en plantte er de bloem terug in en wou ze terug op haar plaats zetten vóór iemand binnenkwam. Ik lukte er niet in want aanstonds kwamen moeder overste, de zuster van de sacristie en enkele andere zusters binnen. Moeder overste verwonderde er zich over dat ik iets van het kleine altaar had aangeraakt en de bloempot gevallen was. De zuster van de sacristie toonde haar ontevredenheid. Ik probeerde niet het uit te leggen noch mij te rechtvaardigen. Maar 's avonds voelde ik me geheel uitgeput en niet in staat mijn heilig uur te houden, ik bad de moeder mij toe te staan vroeger te gaan slapen. Van zodra ik me neerlegde ben ik onmiddellijk ingeslapen, maar tegen elf uur schudde satan aan mijn bed. Ik werd onmiddellijk wakker en begon rustig te bidden tot mijn engelbewaarder. Plots zag ik zielen uit het vagevuur die boete deden, hun gestalte was als die van een schaduw en tussen hen zag ik veel duivels. Eén van hen probeerde mij te kwellen en nam het uitzicht aan van een kat, en sprong op mijn bed en mijn voeten; hij woog zeer zwaar, als enkele Pud [113]. Ik bad geheel de tijd de rozenkrans; tegen de morgen verdwenen deze wezens en kon ik weer inslapen. Toen ik 's morgens in de kapel kwam, hoorde ik een stem in mijn ziel: "Gij zijt verenigd met Mij, wees niet bang, maar weet, mijn kind, dat satan u haat; hij haat elke ziel, maar jegens u brandt hij met uitzonderlijke haat, want gij hebt veel zielen aan zijn macht ontrukt."

[97] In de Smolensk-straat te Krakow is er een kleine kerk sedert 1626 aan de Goddelijke Barmhartigheid toegewijd. Men viert er het patroonsfeest op de Kruisverheffing, 14 september.
[98] Het kapittel is de vergadering van de zusters, waaronder de overste van het huis een korte ascetische toespraak houdt en haar opmerkingen doet betreffende het onderhouden van de religieuze observantie: de zusters beschuldigen zich van hun tekortkomingen.
[99] Toen was moeder Borgia [Hedwich Tichy, 1887-1970] overste.

[100] Een korte aanbidding met de zegen van het Allerheiligste.
[101] Op prentjes of kleine blaadjes werden de namen van de Goddelijke Personen of van heiligen geschreven. Onder het ontbijt op Nieuwjaar trekken de zusters door het lot hun patroonheilige.
[102] Een kleine ketting die als boete aan de arm of de voet gedragen wordt.
[103] Uit een brief door E.H. Sopocko in november 1937 aan Z.F. geschreven, weten we dat hij met de apostolische Nuntius, aartsbisschop Cortesi, gesproken had over het feest van de Goddelijke Barmhartigheid en er op rekende dat die er met de Paus zou over spreken [L. nr 160].
[104] In het Dagboek van Z.F. zijn deze voornemens op twee blanco bladzijden geschreven, het eerste met een groot dik x-kruis over de pagina.
[105] Dit heeft ongetwijfeld betrekking op de geschiedenis van de cultus van de Goddelijke Barmhartigheid op de vorm die Z.F. getoond werd. Zie hoger het Geschiedkundig Overzicht, 2. De verering van de Goddelijke Barmhartigheid.
[106] Hier gaat Z.F. over van de beschrijving van het visioen naar het aanhalen van de innerlijk vernomen woorden.

[107] Het gaat hier over de hernieuwing van de geloften die jaarlijks tweemaal plaats had: na een retraite van acht dagen en na een van drie dagen. Met een verkorte formule hernieuwden de zusters samen hun geloften van zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid en eindigden met het gebed: "Mijn God, geef mij de genade ze in de toekomst getrouwer te onderhouden."
[108] De familie van Z.F. woonde in het dorp Glogowiec, district van Turek.
[109] De Meester van het huis is Jezus in de Eucharistie [zie Db 14].
[110] Het gaat hier over moeder Maria Jozefa Brzoza, die vroeger novicenmeesteres was, en later overste in Warzawa.
[111] "Jozefinek" is de naam van een nieuw huis van de congregatie te Grochow in de omgeving van Warszawa.
[112] De generale overste Moeder Michaëla Moraczewska [zie Db 23] verbleef voor enkele dagen in het huis van Grochow.

[113] "Pud" is een vroegere Russische maat van 16,38 kg.

Vertaling
: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken

06-06-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 5
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 5

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

248. Woorden van de bisschop [77] onder de ceremonie van de eeuwige geloften: "Aanvaard deze kaars als een teken van het hemels licht en de ontvlamde liefde".

Bij het geven van de ring: "Ik verenig u met Jezus Christus, Zoon van de Vader, de Allerhoogste, dat Hij u beware zonder smet. Ontvang deze ring als teken van de eeuwige verbintenis die gij aangaat met Christus, de Bruidegom der maagden. Moge Hij voor u de ring zijn van het geloof, het teken van de Heilige Geest, opdat gij bruid van Christus genoemd wordt en als ge Hem trouw dient, voor eeuwig gekroond wordt".

249. + Jezus, ik vertrouw op U, ik vertrouw op de oceaan van Uw Barmhartigheid, Gij zijt mijn Moeder.

250 + Dit jaar 1933 is bijzonder plechtig voor mij, want in dit jubeljaar van het lijden des Heren, heb ik mijn eeuwige geloften uitgesproken en heb ik mijn offer heel bijzonder verenigd met het offer van de gekruisigde Jezus, om daardoor welgevallig te zijn aan God. Ik vervul al mijn daden met Jezus, door Jezus en in Jezus.

251. Na mijn eeuwige geloften bleef ik nog geheel de maand mei in Krakow, ik moest naar Rabka gaan of naar Wilno. De algemene overste vroeg me eens: "Wel, mijn zuster, waarom blijft ge zo stil en vertrekt ge nergens naartoe?" Ik antwoordde: "Ik verlang de zuivere wil van God te volbrengen, waar gij me beveelt te gaan, dierbare moeder, daar is voor mij [zo zal ik het weten] de zuivere wil van God, zonder toevoeging van mijzelf".

"Zeer goed," antwoordde zij. De volgende dag riep de algemene overste mij bij zich en zei: "Zuster, vermits gij, de zuivere wil van God wou hebben, zult ge vertrekken naar Wilno." Ik bedankte haar en wachtte op de dag van mijn vertrek. Vreugde vermengd met angst vervulde mijn ziel. Ik voelde dat God mij daar grote genaden maar ook groot lijden voorbereidde. Ik ben in Krakow gebleven tot 27 mei. Daar ik geen vaste taak had en enkel in de tuin ging helpen en alleen werkte, heb ik gedurende een hele maand de "Oefeningen" van Sint Ignatius kunnen doen. Al nam ik deel aan de gemeenschappelijke recreatie, toch deed ik de "Oefeningen". Gedurende deze tijd heb ik veel goddelijk licht ontvangen.

252. + Vier dagen na mijn eeuwige geloften. Ik trachtte het heilig uur te doen. Het was de eerste donderdag van de maand. Van bij het intreden in de kapel werd ik van de aanwezigheid van God doordrongen. Ik voelde duidelijk dat de Heer bij mij was. Na enige tijd zag ik de Heer geheel bedekt met wonden, en Hij zei me: "Zie met Wie je gehuwd bent." Ik heb de betekenis van die woorden begrepen en antwoordde de Heer: "Jezus, wanneer ik U zo verwond en vernietigd zie, bemin ik U nog meer dan wanneer ik U in Uw majesteit zou zien." Jezus vroeg me: "Waarom?" Ik antwoordde: "Een grote majesteit beangstigt mij, kleine niets dat ik ben, terwijl Uw wonden mij naar Uw hart trekken en mij spreken van Uw grote liefde voor mij". Na dit gesprek heerste er een stilte. Ik vestigde mijn ogen op Zijn wonden en ik voelde mij gelukkig samen met Hem te lijden. Zo lijdend, leed ik eigenlijk niet, want ik voelde mij gelukkig en erkentelijk voor de diepte van Zijn liefde, en dit uur verliep als een minuut.

253. + Nooit iemand oordelen, een milde blik hebben voor de anderen en een strenge voor mezelf. Alles aan God toevertrouwen en me aan mijn eigen ogen tonen zoals ik ben, namelijk de allergrootste ellende en het grootste niets. Het geduld en de gemoedsrust bewaren in het lijden, wel wetend dat alles met de tijd voorbijgaat.

254. + Over de ogenblikken die ik beleefde tijdens de geloften moet men niet spreken.

Ik ben in Hem, en Hij in mij. Op het moment dat de bisschop de ring aan mijn vinger stak, nam God heel mijn wezen in, en daar ik dat niet kan uitdrukken, zwijg ik over dit ogenblik. Sinds mijn eeuwige geloften is mijn omgang met God inniger dan ik het vroeger ooit gekend heb. Ik voel dat ik God bemin en dat Hij mij bemint. Mijn ziel, die God geproefd heeft, zou niet meer kunnen leven zonder Hem. Een uur doorgebracht in de grootste zieledorheid aan de voet van het altaar is mij aangenamer dan honderd jaar plezier in de wereld. Ik verkies in het klooster een onbeduidende assepoester te zijn, eerder dan een koningin in de wereld.

255. + Vóór de ogen van de mensen ga ik verbergen wat ik aan goeds zou kunnen doen, zodat God alleen mijn beloning is. Zoals het kleine viooltje, in het gras verborgen, de menselijke voet die het vertrapt en niet verwondt, maar zijn geur uitademt en zichzelf volledig vergeet, en toch probeert de persoon die het vertrapt plezier te doen. Dat is heel hard voor de natuur, maar de genade van God komt mij te hulp.

256. + Dank U Jezus voor de grote genade dat Gij mij toeliet de afgrond van mijn ellende te meten. Ik weet dat ik een afgrond van nietigheid ben, en indien Uw genade mijn niet zou ondersteunen, keerde ik ogenblikkelijk terug in het niets. Door elke hartslag dank ik u, mijn God, voor Uw grote barmhartigheid jegens mij.

257. Morgen moet ik naar Wilno vertrekken. Vandaag ben ik te biechten geweest bij pater Andrasz, een priester in wie Gods Geest woont. Hij heeft mijn vleugels losgemaakt om mij toe te laten naar de verhevenste hoogten te vliegen. Hij heeft mij in alles gerustgesteld en beveelt mij te geloven in de goddelijke Voorzienigheid: "Heb vertrouwen en vorder dapper."

Na deze biecht werd me een buitengewone genade geschonken. De pater drong aan op trouw aan de goddelijke genade en hij heeft mij gezegd: "Er zal u geen kwaad overkomen indien gij in de toekomst dezelfde eenvoud en dezelfde gehoorzaamheid van nu behoudt. Heb vertrouwen in God, gij zijt op het goede spoor en in goede handen, in de handen van God."

258. + 's Avonds ben ik wat langer in de kapel gebleven. Ik sprak met de Heer over een bepaalde ziel. Aangemoedigd door Zijn goedheid, heb ik gezegd: "Jezus, Gij hebt mij deze priester gegeven die mij heeft begrepen wat mijn ingevingen betreft, en nu ontneemt Gij hem mij opnieuw. Wat ga ik daar in Wilno doen? Ik ken er niemand, zelfs de taal [78] van de mensen daar ken ik niet. En de Heer zei mij: "Wees niet bevreesd, Ik zal u niet alleen laten." Mijn ziel stortte zich dan uit in een dankgebed voor al de genaden die God mij door bemiddeling van Pater Andrasz verleende.

Opeens herinnerde ik mij het visioen waarin ik een priester zag tussen het altaar en de biechtstoel, met de hoop eens met hem kennis te maken, de woorden die ik toen vernam, weerklonken levendig in mijn oren: "Hij zal u helpen Mijn wil op aarde te volbrengen."

259. Vandaag, 27 [mei 1933], vertrek ik naar Wilno. Toen ik het huis verliet, keek ik naar de tuin, het huis, en toen mijn blik stilstond op het noviciaat, kwamen mij plots de tranen in de ogen. Ik herinnerde mij al de weldaden en genaden die de Heer mij verleende. Plots, op het onverwachts, zag ik naast het bloemenbed de Heer die me zei: Ween niet, Ik ben altijd met U. De aanwezigheid van God die me omgaf, terwijl Jezus tot mij sprak, duurde de hele reis.

260. Ik kreeg toestemming om in Czestochowa binnen te gaan. Toen ik 's morgens om vijf uur naar het heiligdom ging, en men de afbeelding ontsluierde, zag ik voor het eerst de Moeder Gods. Ik bad zonder onderbreking tot elf uur en het leek mij dat ik pas binnenkwam. Moeder overste van daar zond iemand om mij te halen voor de maaltijd. Ik was ongerust dat ik mijn trein zou missen. De Moeder Gods zei me veel dingen. Ik heb mijn eeuwige geloften aan haar toevertrouwd. Ik voelde dat ik haar kind was en Zij mijn Moeder. Zij heeft mij niets geweigerd van wat ik haar vroeg.

261. + Vandaag ben ik in Wilno. De kleine verspreide huisjes vormen samen het klooster. Dat lijkt vreemd vergeleken met de grote gebouwen van Jozefow. Er zijn maar achttien zusters. Het huis is klein, maar het gemeenschapsleven is bewonderenswaardig. Alle zusters ontvingen mij zeer hartelijk. Dit was voor mij een grote bemoediging om de moeilijkheden die me te wachten stonden te doorstaan. Zuster Justyna had zelfs voor mijn aankomst de vloer gekuist.

262. Toen ik naar de zegen ging, verlichtte Jezus mij hoe ik mij tegenover bepaalde personen moest gedragen. Ik heb mij met al mijn krachten tegen het allerzoetste Hart van Jezus aangedrukt, toen ik zag hoezeer ik hier uitwendig ging blootgesteld zijn aan verstrooiing wegens de taak die ik hier in de tuin ga hebben, die me zal verplichten contact te hebben met leken.

263. + De week van de biecht kwam en, tot mijn grote vreugde, zag ik de priester die ik al kende vóór ik naar Wilno kwam. Ik kende hem door hem in een visioen gezien te hebben. Ik hoorde toen in mijn ziel deze woorden: "Ziedaar mijn trouwe dienaar, hij zal u helpen Mijn wil op aarde te volbrengen." Maar ik gaf mij aan hem niet te kennen zoals de Heer het van mij verlangde. Gedurende enige tijd weerstond ik aan de genade. Bij elke biecht doordrong de goddelijke genade mij buitengewoon, nochtans ontvouwde ik mijn ziel niet aan deze priester en ik nam mij voor bij hem niet meer te biechten.

Van toen ik deze beslissing nam, was mijn ziel ten prooi aan vreselijke onrust. God berispte mij zeer krachtig. Toen ik heel mijn ziel aan deze priester ontvouwd had, stortte Jezus in mijn ziel een oceaan van genaden. Nu begrijp ik wat trouw is aan een bijzondere genade, ze trekt een hele reeks andere genaden aan.

264. + O mijn Jezus, houd mij dicht bij U, zie hoe ik, alleen, zwak ben; alleen kan ik geen stap vooruitzetten. Gij moet dus, Jezus, voortdurend bij mij zijn, zoals een moeder bij een zwak kind, en meer nog.

265. De dagen van werk, strijd en lijden zijn begonnen. Het kloosterleven gaat zijn gang. Men is altijd novice, men moet veel leren, want al is het dezelfde regel, elk huis heeft zijn eigen gewoonten, elke verandering is dus een klein noviciaat.

266. 5.8.1933. Feest van Onze Lieve Vrouw van Barmhartigheid [79].

Vandaag heb ik, louter innerlijk, een grote en onvoorstelbare genade ontvangen, waarvoor ik God in dit leven en voor de eeuwigheid dankbaar ben.

267. Jezus zei me dat ik Hem het meest welgevallig ben als ik zijn smartelijk Lijden overweeg en dat deze overweging talrijke verlichtingen over mijn ziel zal doen neerdalen. Wie de ware nederigheid wil leren, overwege de Passie van Jezus. Als ik de Passie van Jezus overweeg, heb ik een klaar inzicht in veel zaken die ik tevoren niet kon begrijpen. Ik wil gelijken op U, Jezus, op U de gekruisigde, gemartelde, vernederde. Jezus, prent Uw nederigheid in mijn ziel en in mijn hart. Ik bemin u uitzinnig, Jezus, U, de vernietigde, die de Profeet [80] beschrijft, als kon hij in U Uw menselijke gestalte niet meer herkennen, zo groot waren Uw pijnen. Het is in die toestand dat ik U, Jezus, uitzinnig bemin. Eeuwige en oneindige God, wat heeft de liefde van U gemaakt...?

268. 11.10.1933. Donderdag. Ik trachtte het heilig uur te houden, maar ik begon met veel moeite. Een zeker heimwee begon mijn hart te verscheuren. Mijn geest versomberde zodanig dat ik de eenvoudige gebedsformules niet kon begrijpen. Zo verliep een uur van gebed, of eerder van strijd. Ik besloot een tweede uur te bidden, maar het innerlijke lijden vergrootte:  grote dorheid en ontmoediging. Ik besloot een derde uur te bidden. Tijdens dit uur dat ik zonder steunpunt op de knieën wou bidden, begon mijn lichaam wat rust op te eisen. Maar ik heb het niets toegegeven. Ik heb de armen uitgestrekt en, zonder een woord, volhardde ik door een wilsdaad. Na enige tijd nam ik de ring van mijn vinger en vroeg aan Jezus naar het teken van onze eeuwige vereniging te zien en ik offerde Hem al de gevoelens van de dag van mijn eeuwige geloften. Na een tijdje voelde ik dat een liefdegolf mijn hart begon in te palmen; de geest werd plots ingetogen, de zintuigen werden stil, de aanwezigheid van God doordrong mijn ziel. Ik weet niets dan dit: er is alleen Jezus en ik. Ik zie Hem zoals ik Hem onmiddellijk na mijn eeuwige geloften, tijdens het heilig uur, gezien heb. Jezus bevond zich plots vóór mij, van zijn klederen ontbloot, het lichaam geheel bedekt met wonden, de ogen verdronken in bloed en tranen, het aangezicht vervormd en met speeksel bevlekt. Toen zei de Heer mij: "De bruid moet gelijkvormig worden aan haar Bruidegom." Ik heb deze woorden grondig begrepen. Hier is geen schijn van twijfel. Mijn gelijkheid met Jezus passeert door lijden en moeilijkheden: "Zie, mijn dochter, wat de liefde voor de mensen van Mij gemaakt heeft. In uw hart vind Ik alles wat een groot aantal zielen Mij weigert. Uw hart is Mijn rust; dikwijls behoud Ik grote genaden tot het einde van het gebed."

269. Eens toen ik een noveen tot de Heilige Geest gedaan had voor mijn biechtvader [81], antwoordde Jezus mij: "Ik heb hem u leren kennen voordat uw oversten u naar hier zonden; Ik zal met u handelen zoals gij met uw biechtvader handelt. Als ge hem iets verbergt, al is het de kleinste genade, zal Ik me ook voor u verbergen en zult ge alleen blijven." Ik schikte mij dus naar het verlangen van God en een diepe vrede heerste in mijn ziel. Ik begrijp nu hoe God de biechtvaders verdedigt en hoe Hij achter hen staat.

270. Raad van eerwaarde heer Sopocko.

"Zonder nederigheid kunnen we aan God niet welgevallig zijn. Oefen u in de derde graad van nederigheid [82], namelijk wanneer men ons iets verwijt, niet alleen niets uitleggen noch u verrechtvaardigen, maar u ook verheugen in die vernedering.

Indien de dingen waarover gij mij spreekt werkelijk van God komen, bereidt u dan voor op groot lijden. Ge zult afkeuring en vervolging ontmoeten. Ge zult voor een hysterische doorgaan, een excentrieke, maar God zal niet karig zijn met Zijn genaden. De ware werken van God stoten altijd op moeilijkheden en zijn getekend met het zegel van het lijden. Wanneer God iets tot een goed einde wil brengen, zal Hij er, vroeg of laat, in slagen ondanks moeilijkheden, en gij, ondertussen, bewapen u met een groot geduld."

271. Toen E.H. Sopocko naar het Heilig Land vertrok, hoorde Pater Dabrowski S.J. [83] de biecht in de Congregatie. Tijdens één van de biechten vroeg hij of ik mij bewust was van het verheven leven van mijn ziel, dat een zeer hoog niveau bereikt. Ik bevestigde dat ik er mij van bewust was en dat ik wist wat er in mijn binnenste omging. Waarop de Pater antwoordde: "Het is niet toegestaan, mijn zuster, dit in uw ziel te vernietigen noch er iets aan te veranderen. Het geluk van een hoog innerlijk leven is niet zichtbaar in elke ziel, bij u, mijn zuster, is het dat wel zo, omdat het zeer verheven is. Wees voorzichtig zo een grote genade niet te verspillen, een grote... [84]

272. Nochtans heeft deze pater mij eerst aan veel beproevingen onderworpen. Toen ik hem gezegd heb wat de Heer van mij vereiste [85], heeft hij mij uitgelachen en mij gezegd om 's avonds om acht uur te komen biechten. Toen ik om acht uur kwam, sloot een broeder reeds de kerk. Toen ik hem vroeg aan de pater te melden dat ik er was zoals hij mij opgedragen had, is de brave broeder hem gaan verwittigen. De pater liet mij antwoorden dat ze op dit uur geen biecht meer horen. Ik ben onverrichter zake naar huis teruggekeerd. Ik heb opgehouden bij hem te biechten, maar ik heb een uur aanbidding gedaan en bepaalde verstervingen om Gods licht voor hem te bekomen, opdat hij de zielen zou kennen. Toen eerw. heer Sopocko vertrok en hij hem verving, moest ik wel bij hem gaan biechten. Hoewel hij mij eerst niet had willen geloven, verplichtte hij mij nu tot grote trouw aan de innerlijke ingevingen. God staat dit soms toe, en Hij weze in alles geprezen. Maar men heeft grotere genade nodig om niet te wankelen.

273. Jaarlijkse retraite, 10.2.1934.

"Mijn Jezus, opnieuw nadert het moment waarop ik met U alleen blijf. Jezus, ik bid U met heel mijn hart, laat mij weten wat U in mij niet behaagt en leer me tegelijk wat ik moet doen om U aangenaam te zijn. Weiger mij deze genade niet en blijf met mij. Ik weet dat zonder U, Heer, mijn inspanningen tot niet veel leiden. O, hoe verheug ik mij in Uw grootheid, Heer, hoe meer ik U ken, hoe meer ik dorst naar U."

274. Jezus heeft mij de zelfkennis verleend. In dit goddelijk licht heb ik mijn hoofdfout gezien: het is de hoogmoed die de vorm heeft aangenomen van een terugplooien op mijzelf en een gebrek aan eenvoud jegens moeder overste.

Het tweede licht betreft het woord. Soms spreek ik te veel. Twee of drie woorden zouden volstaan om een zaak te regelen en ik steek er te veel tijd in. En Jezus zou willen dat ik die tijd doorbreng in gebed voor de lijdende zielen uit het vagevuur. En de Heer zegt mij dat op de dag van het oordeel elk woord zal gewogen worden.

Het derde licht betreft onze regel. Te zelden mijd ik de gelegenheden die tot het verbreken van de regel leiden, vooral wat de stilte betreft. Vanaf nu zal ik handelen alsof de regel alleen voor mij werd geschreven. Hoe de anderen handelen, gaat mij niet aan, als ik maar handel zoals God het verlangt.

Voornemen: Als het over uiterlijke zaken gaat, alles wat Jezus van mij eist, onmiddellijk aan de oversten gaan zeggen. In mijn omgang met de overste zal ik me inspannen direct en oprecht te zijn als een kind.

275. Jezus bemint de verborgen zielen. Een verborgen bloem bevat de sterkste geur. In het binnenste van de ziel een stille plaats voor het Hart van Jezus bereiden. Op lastige en pijnlijke momenten voor U, o mijn Jezus, een hymne van vertrouwen neuriën, want bodemloos is de afgrond van mijn vertrouwen op U, op Uw barmhartigheid.

276. Sinds ik het lijden ben gaan liefhebben, heeft het voor mij opgehouden lijden te zijn. Het lijden is het voortdurend voedsel van de ziel.

277. Ik ga niet met een bepaalde persoon spreken want ik weet dat dit Jezus mishaagt en men haalt er geen enkel voordeel uit.

278. Aan de voeten van de Heer. Verborgen Jezus, eeuwige Liefde, ons Leven, goddelijke Dwaas, U Zelf hebt Gij vergeten om alleen ons te zien. Alvorens de hemel en de aarde te scheppen, hieldt Gij ons reeds in Uw Hart. O Liefde, o diepte van Uw nederdaling, o Mysterie van geluk, waarom kennen U zo weinig zielen? Waarom vindt Gij geen wederliefde? O goddelijke Liefde, hoe meer ik U ken, hoe minder ik U begrijp, maar omdat ik U niet kan begrijpen, vat ik beter Uw grootheid. Ik benijd het vuur van de Serafijnen niet, want in mijn hart is een grotere gave gelegd. In verrukking bewonderen zij U, maar Uw Bloed verenigt zich met het mijne. Liefde, dat is de hemel die ons reeds hier op aarde gegeven wordt. O, waarom verbergt Gij U in het geloof. De liefde verscheurt de sluier. Voor de blik van mijn ziel is er geen sluier, want Gij Zelf hebt mij voor eeuwig aangetrokken naar de schoot van Uw mysterievolle Liefde. Eer en lof zij U, o ondeelbare Drieëenheid, enige God vóór alle eeuwen.

279. God liet mij verstaan waarin de ware liefde bestaat, en Hij heeft mij licht gegeven om te weten hoe ze Hem in praktijk te betuigen. De ware liefde van God bestaat erin de goddelijke Wil te volbrengen. Om de liefde van God in daden om te zetten, moet alles, zelfs het kleinste, voortvloeien uit onze liefde tot God. En de Heer zegt mij: "Mijn kind, gij zijt Mij het meest welgevallig door het lijden. Mijn dochter, zoek geen medelijden bij de schepselen in uw lichamelijk en moreel lijden. Ik wil dat de geur van uw lijden zuiver en onvermengd is. Ik eis dat gij u onthecht, niet allen aan de schepselen, maar ook aan uzelf. Mijn dochter, Ik wil mijn dorst lessen aan de liefde van uw hart, een zuivere, maagdelijke liefde, zonder enige schaduw. Hoe meer gij het lijden liefhebt, mijn dochter, hoe reiner uw liefde voor Mij zal zijn."

280. Jezus beveelt mij op de eerste zondag na Pasen het feest van de goddelijke Barmhartigheid te vieren door innerlijke ingetogenheid en uitwendige versterving. Gedurende drie uur heb ik de boetegordel gedragen en zonder ophouden gebeden voor de zondaars en om barmhartigheid voor de gehele wereld. En Jezus zei mij: "Vandaag rust Mijn blik met voorliefde op dit huis."

281. Ik voel goed dat mijn zending met mijn dood niet zal eindigen, maar dat ze dan zal beginnen. O zielen die twijfelen, ik zal voor u de sluier van de hemel wegnemen om u te overtuigen van de Gods goedheid, opdat ge door uw wantrouwen, het allerzoetste Hart van Jezus niet meer zoudt verwonden. God is Liefde en Barmhartigheid.

282. Eens zei de Heer mij: "Mijn dierbaar kind, toen Ik u tot flarden verscheurd zag door het grote lijden dat ge doorstaan hebt met berouw over uw zonden, was Mijn hart door grote Barmhartigheid tot u ontroerd. Ik zie uw zo reine en oprechte liefde zodat Ik u voorrang geef onder de maagden, gij zijt de eer en de glorie van Mijn lijden. Ik zie elke vernedering van uw ziel en niets ontsnapt aan Mijn aandacht. Ik verhef de nederigen tot Mijn troon, want dat is Mijn wil."

283. Enige God in de Heilige Drievuldigheid, ik verlang U te beminnen zoals nog geen menselijke ziel U bemind heeft, en ondanks mijn ellende en kleinheid, werp ik het anker van mijn vertrouwen diep in de afgrond van Uw barmhartigheid, mijn God en mijn Schepper. Ondanks mijn grote ellende vrees ik niets, maar blijf ik hopen eeuwig Uw loflied te zingen. Geen enkele ziel mag twijfelen, zelfs de ellendigste niet, zolang ze in leven is, kan ze een grote heilige worden, want groot is de macht van Gods genade. Aan ons is het om aan de goddelijke werking geen weerstand te bieden.

284. O Jezus, kon ik een mist worden en de aarde ermee afdekken vóór U, zodat Uw heilige blik er de vreselijke misdaden niet van ziet. Jezus, wanneer ik de wereld en zijn onverschilligheid jegens U zie, komen mij telkens de tranen in de ogen, maar als ik de onverschilligheid zie van een kloosterziel, bloedt mijn hart.

285. 1934. Eens toen ik in mijn kamer kwam, was ik zo uitgeput dat ik eerst wat moest rusten voordat ik me kon uitkleden en, toen ik reeds uitgekleed was, kwam een van de zusters mij vragen haar heet water te brengen. Ondanks mijn vermoeidheid heb ik mij vlug aangekleed en haar het water gebracht dat ze verlangde, al was de afstand tussen de keuken en de cel zeer groot en met modder tot aan de enkels bedekt. Toen ik mijn cel binnentrad, zag ik een ciborie met het Allerheiligste Sacrament en ik hoorde deze stem: "Neem deze ciborie en breng ze naar het tabernakel." Eerst aarzelde ik, maar toen ik naderde en de ciborie aanraakte, hoorde ik de woorden: "Met die liefde waarmee ge Mij benadert, benader daarmee elke zuster, en al wat ge voor hen doet, doet ge voor Mij."

286. + Eens, na een aanbidding voor ons Vaderland, werd mijn ziel door smart bevangen en begon ik te bidden: "Zeer barmhartige Jezus, ik vraag U, op voorspraak van de heiligen en vooral van Uw beminnenswaardige Moeder, die U sinds Uw kindsheid gekoesterd heeft, smeek ik U mijn Vaderland te zegenen. Jezus let niet op onze zonden maar op de trouw van de kleine kinderen, op de honger en de koude die zij lijden. Jezus, omwille van deze onschuldige wezentjes, verleen mij de genade die ik voor mijn Vaderland vraag." Op dat moment zag ik Jezus, de ogen vol tranen, Hij zei me: "Zie, mijn dochter, hoe Ik medelijden heb met hen, weet dat zij het zijn die de wereld instandhouden."

287. + Mijn Jezus, wanneer ik het leven der zielen beschouw, zie ik er velen die U dienen met een zeker wantrouwen. En vooral op sommige momenten als ze de gelegenheid hebben hun liefde voor God te tonen, zie ik hoe ze het strijdperk ontvluchten. En op een bepaald moment zegt Jezus mij: "Wilt gij, Mijn kind, ook zo handelen?" Ik heb de Heer geantwoord: "O neen, mijn Jezus, ik zal het strijdperk niet verlaten zelfs wanneer het doodzweet mijn voorhoofd overstroomt, mijn hand zal het zwaard niet loslaten tot ik rust aan de voeten van de Heilige Drieëenheid." Wat ik ook doe, ik reken niet op mijn eigen krachten, maar op Gods genade. Met Gods genade kan de ziel de grootste moeilijkheden zegevierend doormaken.

288. + Eens, toen ik zeer lang met Jezus sprak over onze leerlingen en door Zijn goedheid aangemoedigd, vroeg of er onder onze leerlingen zielen waren die Zijn Hart verheugden, antwoordde de Heer: "Ja, maar hun liefde is zwak, daarom stel Ik hen onder uwe bijzondere bescherming, bid voor hen."

O grote God, ik bewonder Uw goedheid. Gij de Heer van de hemelse heerscharen, Gij verlaagt U tot het ellendigste schepsel. O hoe vurig verlang ik U met elke hartslag te beminnen. De uitgestrektheid van de aarde is me niet genoeg, de hemel is te klein, de ruimten zijn niets, Gij alleen volstaat mij, eeuwige God. Gij alleen kunt de diepte van mijn ziel vullen.

289. Mijn gelukkigste uren zijn deze waarin ik onder vier ogen alleen blijf met de Heer. Tijdens die uren ontdek ik de grootheid van God en mijn ellende. Eens zei Jezus me: "Wees niet verwonderd soms onverdiend verdacht te worden. Ik heb het eerst de kelk van onrechtvaardig lijden gedronken."

290. Eens toen ik door de eeuwigheid en haar mysteries gegrepen werd, begon mijn ziel zich te verontrusten; toen ik de overweging nog wat verlengde, begonnen allerlei onzekerheden mij te kwellen. Plots zei Jezus me: "Mijn kind, vrees niet voor het huis van uw Vader. Laat die ijdele bedenkingen over aan de wijzen van deze wereld, Ik wil u altijd als een klein kind zien. Vraag alles in eenvoud aan uw biechtvader, Ik zal u antwoorden door zijn mond."

291. Ik ontmoette eens iemand die van plan was een doodzonde te bedrijven. Ik heb toen de Heer gebeden om mij de grootste kwellingen over te zenden zodat deze ziel gered werd. Plots voelde ik de wrede pijnen van de doornenkroon op mijn hoofd. Dit duurde redelijk lang, maar deze persoon bewaarde Gods genade. O mijn Jezus, hoe gemakkelijk is het zich te heiligen, er is alleen wat goede wil voor nodig. Wanneer Jezus dat minimum goede wil in de ziel ontdekt, geeft Hij zich haastig aan haar en niets kan Hem tegenhouden, fouten noch vallen, helemaal niets. Jezus is erop uit deze ziel te helpen en als die ziel aan de genade Gods getrouw is, kan ze op korte tijd komen tot de hoogste heiligheid die een schepsel hier beneden kan bereiken. God is zeer mild en weigert niemand Zijn genade: Hij geeft zelfs meer dan wij vragen. De trouw aan de ingeving van de heilige Geest, dat is de kortste weg.

292. + Wanneer de ziel God oprecht bemint, moet ze in haar geestelijk leven voor niets bang zijn. Dat ze zich late beïnvloeden door de genade en haar vereniging met God geen beperking oplegge.

293. + Toen Jezus mij met Zijn schoonheid verrukte en me naar Zich toetrok, zag ik wat Hem in mijn ziel mishaagt en besloot ik het tot alle prijs te verwijderen, en met Gods genade heb ik het onmiddellijk verwijderd. Deze grootmoedigheid beviel de Heer en sindsdien is Hij begonnen mij hogere genaden te verlenen. Ik redeneer niet in mijn innerlijk leven en ik ontleed niet langs welke wegen Gods Geest me leidt, het volstaat te weten dat ik bemind wordt en dat ik bemin. De zuivere liefde leert mij God kennen en veel mysteries te begrijpen. Mijn biechtvader is mijn maatstaf, zijn woord is heilig voor mij: ik zeg dat over mijn begeleider [86].

294. Jezus zei me eens: "Handel als een bedelaar, die niet weigert een grote aalmoes aan te nemen, maar er des te meer voor dankt. Jij ook moet je niet terugtrekken wanneer Ik grotere genaden schenk en niet zeggen dat je het onwaardig bent. Ik weet dat, maar verheug je liever en neem zoveel schatten uit Mijn hart als je kunt dragen, want zo ben je Mij welgevallig. Ik voeg hier nog aan toe: neem deze genaden niet alleen voor u zelf, maar ook voor de anderen, Ik wil zeggen: moedig de zielen waarmede je in contact bent aan om vertrouwen te hebben in Mijn oneindige barmhartigheid. O hoe bemin ik de zielen die een volledig vertrouwen in Mij stellen, Ik zou alles voor hen doen."

295. Op dat moment vroeg Jezus mij: "Mijn kind, hoe gaat uw retraite?" Ik antwoordde: "Jezus, Gij weet het." "Ja, Ik weet het, maar Ik wil het horen uit uw mond, uit uw hart." "O mijn Meester, als Gij mij leidt, gaat alles gemakkelijk, ik smeek U, verlaat mij nooit". En Jezus: "Ja, Ik zal altijd dicht bij u zijn als ge een klein kindje blijft en niets vreest, zoals Ik hier uw begin was, zo zal Ik ook uw eind zijn. Vertrouw niet op de schepselen, zelfs niet voor de kleinste dingen, want dat bevalt mij niet. Ik wil alléén zijn in uw ziel. In uw ziel zal Ik u sterken en verlichten. Door de mond van degene die Mijn plaats inneemt, zult gij leren dat Ik in u ben, en uw ongerustheid zal als de mist door de stralen van de zon verdwijnen."

296. + Mijn opperste God, ik verlang U te beminnen zoals niemand U ooit heeft bemind op aarde. Ik wens U te loven op elk moment van mijn leven en mijn wil zeer nauw overeenstemmen met Uw heilige wil. Mijn leven is noch eentonig noch grijs maar zo afwisselend als een tuin met geurige bloemen, ik weet niet welke bloem eerst te plukken: de lelie van het lijden, de rozen van de naastenliefde of het viooltje van de nederigheid. Ik ga deze schatten die ik elke dag in overvloed heb niet opsommen. Het is zeer voornaam het huidig moment te kunnen benutten.

297. + Jezus, opperste Licht, maak dat ik mezelf leer kennen en doordring mijn duistere ziel met Uw licht, vervul de afgrond van mijn ziel met Uzelf, want alleen Gij Zelf...

298. O mijn Jezus, Leven, Weg en Waarheid, ik smeek U, houd mij dicht bij U, zoals een moeder haar kindje tegen haar boezem drukt, want ik ben niet alleen een hulpeloos kind maar een opeenhoping van ellende en niets.

299 + Het geheim van de ziel. Wilno, 1934.

Toen mijn biechtvader me eens beval aan de Heer Jezus te vragen wat de twee stralen betekenen die op de Beeltenis [87] staan, antwoordde ik het aan de Heer te zullen vragen. Tijdens het gebed hoorde ik innerlijk deze woorden: "Deze twee stralen verwijzen naar het Bloed en het Water; de witte straal betekent het Water dat de zielen rechtvaardigt, de rode het Bloed, dat het leven van de zielen is... Deze twee stralen ontsprongen uit het diepste van Mijn barmhartigheid, toen Mijn Hart, stervend op het kruis door de lans werd geopend. Deze stralen beschermen de zielen tegen de toorn van Mijn Vader. Gelukkig wie in hun schaduw leeft, want de gerechtige hand van God zal hem niet bereiken. Ik verlang dat de eerste zondag na Pasen het feest van de barmhartigheid wordt.

300. + Vraag aan Mijn trouwe dienaar dat hij op die dag tot de ganse wereld spreke over mijn grote barmhartigheid, dat allen die op die dag naderen tot de Bron van Leven, een volledige kwijtschelding van hun schuld en straffen zullen bekomen. De mensheid zal geen vrede kennen zolang ze zich niet met vertrouwen tot Mijn barmhartigheid wendt.

+ O, hoe verwondt Mij dat ongeloof van de ziel. Zo een ziel belijdt dat Ik Heilig en Rechtvaardig ben maar gelooft niet dat Ik de Barmhartigheid ben: ze wantrouwt Mijn goedheid. De duivels verheerlijken ook Mijn gerechtigheid, maar zij geloven niet in Mijn Goedheid. Mijn Hart verheugt zich in deze titel van 'Barmhartigheid'.

301. Verkondig dat de Barmhartigheid de grootste eigenschap is van God en dat al de werken van Mijn handen zijn."


302. + O eeuwige Liefde, ik verlang dat alle zielen die Gij geschapen hebt U kennen. Ik zou graag priester worden en zonder ophouden over Uw barmhartigheid willen spreken tot de zondige zielen die in wanhoop ondergedompeld zijn. Ik wou graag missionaris zijn en het licht van het geloof brengen in de wilde landen om U aan de zielen te leren kennen, en voor hen geslachtofferd, als martelares sterven, zoals Gij voor mij en voor hen gestorven zijt. O Jezus, ik weet heel goed dat ik priester, missionaris, predikant kan zijn, dat ik de marteldood kan sterven door mij geheel te ontledigen en mezelf geheel te verloochenen uit liefde tot U, Jezus, en tot de onsterfelijke zielen.

303. Grote liefde kan kleine dingen omvormen tot grote en alleen de liefde geeft waarde geeft aan onze daden. Hoe zuiverder onze liefde wordt, hoe minder het vuur van het lijden in ons moet verteren zodat het lijden dan voor ons ophoudt lijden te zijn. Zo wordt het voor ons een zaligheid. Door Gods genade heb ik nu deze ingesteldheid van hart ontvangen zodat ik nooit zo gelukkig ben als wanneer ik lijd voor Jezus die ik met elke hartslag liefheb.

Toen ik op een zekere dag een groot lijden meemaakte, heb ik mijn werk in de steek gelaten om bij de Heer te gaan en Hem te bidden om mij Zijn kracht te schenken. Na een zeer kort gebed, ben ik vol vuur en vreugde terug naar mijn taak gegaan.

Toen zei één van de zusters mij: "Gij moet vandaag veel vertroostingen hebben, zuster, want gij zijt zo stralend; God zend u zeker geen enkel lijden, maar alleen maar vertroostingen". Ik antwoordde: "Gij vergist u erg, zuster, want het is juist wanneer ik veel lijd dat mijn vreugde het grootst is, wanneer ik minder lijd is mijn vreugde ook geringer." Toch liet die ziel mij verstaan dat ze mij daarin niet begreep. Ik heb geprobeerd het haar uit te leggen: dat wanneer wij veel lijden hebben, we een mooie gelegenheid om aan God te tonen dat wij Hem beminnen, wanneer wij weinig lijden hebben we maar weinig mogelijkheden om Hem onze liefde te betonen, en wanneer wij niet lijden, dan is onze liefde groot, noch zuiver. We kunnen door Gods genade bereiken dat voor ons het lijden in heerlijkheid verandert: in zuivere zielen kan de liefde dat bewerken."

304. + O mijn Jezus, mijn enige hoop, ik dank U voor dit boek dat Gij voor de ogen van mijn ziel geopend hebt. Dit boek is uw lijden dat Gij verduurd hebt uit liefde tot mij. In dat boek heb ik geleerd God en de zielen te beminnen. In dat boek zijn voor ons onuitputtelijke schatten besloten. O Jezus, hoe weinig zielen begrijpen U in Uw lijden uit Liefde. O hoe groot is het vuur van de zuiverste liefde dat in Uw heilig Hart brandt. Zalig de ziel die de liefde van het Hart van Jezus begrepen heeft.

305. Het is mijn grootste verlangen dat de zielen weten dat Gij hun eeuwig geluk zijt, dat ze in Uw goedheid geloven en Uw oneindige barmhartigheid verheerlijken.

306. Ik heb God gebeden mij de genade te verlenen dat mijn natuur bestand zou zijn en sterk genoeg tegen de invloeden die mij soms van de geest van de regel en kleine voorschriften willen verwijderen, het zijn immers kleine roofwormpjes die in ons het innerlijk leven willen vernietigen, en ze vernietigen het zeker als de ziel niet bewust is van deze lichte fouten en hen verwaarloost omdat het kleine dingen zijn. Ik zie dat in het religieuze leven niets klein is. Het heeft geen belang dat ik mij aan ongemakken en kwaadwillige toespelingen blootstel, als mijn geest maar in overeenstemming is met de geest van de regels, de geloften en de kloosterstatuten.

O mijn Jezus, heerlijkheid van mijn ziel, Gij kent mijn verlangens, ik zou mij voor de menselijke blikken willen verbergen opdat ik al levend zou zijn als leefde ik niet. Ik wil zuiver leven zoals een veldbloem, ik wil dat mijn liefde steeds naar U gekeerd is zoals een bloem die zich altijd naar de zon richt. Ik verlang dat de geur en de frisheid van de bloem van mijn hart U altijd uitsluitend toegewijd blijven. Ik wil onder Uw goddelijke blik leven, want Gij alleen zijt mij genoeg. Ik vrees niets wanneer ik met U ben, Jezus, want niets kan me schaden.

307. + 1934. Eens tijdens de Vasten zag ik boven de kapel en boven ons huis een grote klaarte en een grote duisternis. Ik zag de strijd tussen de twee machten...

308. 1934. Witte Donderdag. Jezus zegt mij: "Ik verlang dat ge een akte van opoffering doet van uzelf voor de zondaars en in het bijzonder voor de zielen die het vertrouwen in de goddelijke Barmhartigheid verloren hebben."

309. God en de zielen. Akte van opoffering.

In aanwezigheid van de hemel en de aarde, in aanwezigheid van de engelenkoren, in aanwezigheid van de Allerheiligste Maagd Maria, in aanwezigheid van de hemelse machten, verklaar ik aan God, de Drieëenheid, dat ik mij vandaag in eenheid met Jezus Christus, Redder van de zielen, vrijwillig aanbied als offer voor de bekering van de zondaars en in het bijzonder voor de zielen die hun hoop op de goddelijke Barmhartigheid verloren hebben. Dit offer bestaat erin dat ik met volledige onderwerping aan de goddelijke Wil, het lijden, de angsten en verschrikkingen, waarvan de zondaars vervuld zijn, aanvaard en hen in ruil al de vertroostingen van mijn ziel geef die voortvloeien uit mijn innige omgang met God. In één woord, ik offer alles voor hen: de heilige Missen, de heilige Communies, de boete en verstervingen, de gebeden. Ik vrees geen slagen, slagen van de goddelijke gerechtigheid, want ik ben verenigd met Jezus. O mijn God, ik verlang op deze wijze eerherstel te brengen voor de zielen die niet in Uw goedheid geloven. Ik vertrouw, tegen alle hoop in, op de oceaan van Uw barmhartigheid. Mijn Heer en mijn God, mijn deel voor eeuwig, ik doe deze akte van opoffering en reken niet op mijn krachten maar op de macht die voortvloeit uit de verdiensten van Jezus Christus. Ik zal deze akte van opoffering elke dag herhalen door het volgende gebed te bidden dat Gij Zelf, Jezus, mij geleerd hebt: "O Bloed en Water, voor ons als een bron van Barmhartigheid ontsprongen aan het Hart van Jezus, ik vertrouw op U." [Zuster M. Faustyna van het Allerheiligste Sacrament. Witte Donderdag, tijdens de heilige Mis. 29.3.1934.]

310. "Ik geef U een klein aandeel in de verlossing van de mensheid. Gij zijt Mijn verkwikking in Mijn doodstrijd."

311. Toen ik van mijn biechtvader de toestemming kreeg deze akte van opoffering te doen, heb ik vlug begrepen dat ze aangenaam was aan God, want ik begon onmiddellijk de gevolgen ervan te ervaren. In één ogenblik werd mijn ziel een rots, droog, vol kwellingen en onrust. Allerhande godslasteringen en vervloekingen drongen mijn oren binnen. Wantrouwen en wanhoop namen hun intrek in mijn hart. Dat is de toestand van de armen die ik op mij nam. Aanvankelijk had ik schrik van de gruwelen, maar bij de eerste biecht werd ik gerustgesteld.

312. + Eens toen ik buiten het klooster ging om te biechten, was mijn biechtvader [88] juist de heilige Mis aan het opdragen. Na een poos zag ik het Kindje Jezus op het altaar dat teder en vrolijk Zijn handjes uitstrekte naar hem.Weldra nam de priester het mooie Kindje, brak het en at het levend op. Ik voelde eerst een afkeer van deze priester omdat hij zo met Jezus gehandeld had, maar dadelijk werd ik verlicht en begreep ik dat deze priester zeer aangenaam was aan God.

313. + Toen ik eens bij de kunstenaar [89] was die de Beeltenis aan het schilderen was, zag ik dat het niet zo mooi was als Jezus werkelijk is. Dat bedroefde mij ten zeerste, maar ik heb mijn ontgoocheling diep in mijn hart verborgen. Bij het buitengaan, bleef moeder overste voor verscheidene zaken in de stad en kwam ik alleen thuis. Ik ben onmiddellijk naar de kapel gegaan en heb daar veel geweend. Ik heb aan Jezus gezegd: "Wie zal U zo mooi schilderen als Gij zijt?" Plots hoorde ik deze woorden: "Het is niet in de schoonheid van de kleuren noch in die van de penseeltrekjes dat de grootheid van de Beeltenis ligt, maar in Mijn genade."

314. + Toen ik op een middag in de tuin ging zei mijn Engelbewaarder mij: "Bid voor de stervenden." Ik ben onmiddellijk met de tuinmeisjes het rozenhoedje beginnen bidden voor de stervenden. Na het rozenhoedje hebben we verschillende gebeden voor de stervenden gebeden. Toen het gebed gedaan was, begonnen de meisjes vrolijk met elkaar te spreken. Ondanks het lawaai dat ze maakten, hoorde ik in mijn ziel deze woorden: "Bid voor mij." Omdat ik deze woorden niet goed kon verstaan, heb ik mij enkele passen van de meisjes verwijderd terwijl ik me afvroeg wie me wel om een gebed kwam vragen. Plots hoorde ik de woorden: "Ik ben zuster ..." Op dat moment was deze zuster in Warzawa en ik in Wilno. "Bid voor mij tot ik u zeg op te houden. Ik ben in doodstrijd". Onmiddellijk begon ik vurig en zonder ophouden tot het Hart van Jezus in doodstrijd te bidden, en bad zo van drie uur tot vijf uur. Om vijf uur hoorde ik het woord "Dank u". Ik begreep dat ze gestorven was. Toch heb ik de volgende dag in de heilige Mis vurig voor haar ziel gebeden. In de namiddag is een briefkaart aangekomen met de aankondiging dat zuster ... op dat uur gestorven was. Ik begreep dat het op het moment was waarop ze mij vroeg: "bid voor mij."

315. + Moeder Gods, Uw ziel was in een zee van bitterheid gestort, zie naar Uw kind en leer het lijden en in lijden lief te hebben. Sterk mijn ziel zodat de smart haar niet breekt. Moeder van genade, leer mij met God leven.

316. Eens is de Moeder Gods mij komen bezoeken, ze was bedroefd en met neergeslagen ogen. Zij liet mij verstaan dat ze me iets te zeggen had maar het leek me dat ze het niet wilde zeggen. Toen ik het begreep begon ik tot haar te bidden het mij te zeggen en naar mij te zien. Op een bepaald moment bekeek Maria me met een glimlach en zei: "Gij zult een bepaald lijden doormaken vanwege uw ziekte en de dokters, door die Beeltenis zal veel lijden over u komen, maar vrees niet." De volgende dag was ik ziek en leed ik veel zoals de Moeder Gods mij gezegd had, maar mijn ziel was bereid dat lijden te doorstaan. Het lijden is de trouwe gezel van mijn leven.

317. O, Mijn God, mijn enige hoop, ik heb al mijn vertrouwen op U gesteld en ik weet dat ik niet zal teleurgesteld worden.

318. Soms voel ik na de heilige Communie, op een bijzondere tastbare wijze, de aanwezigheid van God. Ik voel dat God in mijn hart is. En het feit dat ik Gods aanwezigheid in mijn hart voel, stoort mij niet in het volbrengen van mijn plichten. Zelfs in de belangrijkste zaken die mijn aandacht opeisen, verlies ik niet de aanwezigheid van God in mijn ziel, en ik blijf nauw met Hem verenigd. Met Hem ga ik naar mijn werk, met Hem ga ik naar de recreatie, met Hem lijd ik, met hem verheug ik mij, ik leef in Hem en Hij in mij. Ik ben nooit alleen want in alle momenten Hij is mijn gezel. Hij is bij mij aanwezig op elk ogenblik. Onze vereniging is inniger dan de eenheid van bloed en leven.

319. 9.8.1934. Nachtaanbidding van de donderdag [90]. Van elf uur tot middernacht hield ik mijn uur aanbidding. Ik heb deze aanbidding opgeofferd voor de verstokte zondaars en bijzonder voor hen die het vertrouwen in de goddelijke barmhartigheid verloren hebben. Ik overweeg hoeveel God geleden heeft en wat een onmetelijke liefde Hij ons betoond heeft, maar wij geloven niet dat God ons zo bemint. O, Jezus, wie zal het begrijpen? Wat een pijn voor onze Redder en hoe zal Hij ons overtuigen van zijn liefde als zelfs zijn dood ons niet kan overtuigen? Ik heb de hele hemel uitgenodigd met mij eerherstel te brengen aan de Heer voor de ondankbaarheid van bepaalde zielen.

320. Jezus liet mij verstaan hoe aangenaam het eerherstel Hem is. Hij zei me: Het gebed van een nederige en beminnende ziel ontwapent de toorn van Mijn vader en maakt stortvloeden van Zijn zegen vrij. Na de aanbidding, halverwege mijn cel, omringde mij een groot aantal zwarte honden, ze sprongen en huilden en wilden mij verscheuren. Ik besefte dat het geen honden waren maar duivels. Een van hen sprak woedend: "Het is omdat gij ons vannacht zoveel zielen hebt ontnomen dat wij u in stukken gaan scheuren." Ik antwoordde: "als dat zo de wil is van God, de Allerbarmhartigste, verscheur mij dan in stukken, want ik heb het terecht verdiend omdat ik de ellendigste zondares ben en God altijd heilig is, rechtvaardig en oneindig beminnelijk". Op deze woorden antwoordden alle duivels samen: "Laten we vluchten want ze is niet alleen, de Almachtige is met haar." En ze verdwenen als stof, als straatlawaai en ik ging rustig tot aan mijn cel, een Te Deum voortzingend tot verering van de oneindige onpeilbare barmhartigheid van God.

321. Plots onwel worden, een doodslijden. Het was niet de dood, de overgang naar het echte leven, maar een vuurproef van dat lijden. De dood is vreselijk, hoewel ze ons in het eeuwig leven brengt. Plots voelde ik mij onwel bij gebrek aan adem, mijn gezicht verduisterde, ik voelde het afsterven van mijn ledematen, dit verstikken is schrikwekkend. Eén enkel moment van zo'n verstikking lijkt buitengewoon lang... Er komt daarbij ook nog een vreemde angst ondanks het vertrouwen. Ik verlangde de laatste sacramenten te ontvangen. Maar de heilige biecht veroorzaakte bij mij veel moeilijkheden, ondanks mijn verlangen te biechten. Men weet niet wat men zegt, men begint met één zaak en eindigt met een andere. O dat God er elke ziel voor behoede de biecht tot het laatste uur uit te stellen. Ik begreep de buitengewone macht die de priesterlijke woorden op de ziel van de zieke doen neerkomen. Toen ik aan mijn geestelijke begeleider vroeg of ik gereed was om vóór God te verschijnen en of ik gerust kon zijn, ontving ik dit antwoord: "Ja, ge kunt nu helemaal gerust zijn, niet alleen nu, maar na elke wekelijkse biecht". Groot is Gods genade die deze woorden van de priester vergezelt. De ziel voelt kracht en moed voor de strijd.

322. O mijn Congregatie, mijn moeder, hoe zoet is het in u te leven, maar zoeter nog er te sterven.

323. Na het ontvangen van de laatste sacramenten vond er een volledige verbetering plaats. Ik bleef een half uur alleen en toen kwam de aanval terug, maar reeds minder erg want de medische zorgen stoorden hem.

Ik verenigde mijn lijden met het Lijden van Jezus en ik offerde het voor mezelf en voor de bekering van de zielen die de goddelijke goedheid wantrouwen. Plots was mijn cel vol zwarte wezens, vol woede en haat tegen mij. Een van hen zei: "Wees vervloekt, gij en Degene die in u is, want gij kwelt ons zelfs in de hel." Ik zei: "En het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond" en op slag verdwenen deze wezens met veel lawaai.

324. De volgende dag voelde ik mij zeer zwak maar ik had geen enkel lijden meer. Na de heilige Communie zag ik Jezus zoals tijdens de aanbidding. De blik van de Heer doorboorde mijn ziel en niet een stofje ontsnapte aan zijn aandacht. En ik zei Hem: "Jezus, ik dacht dat Gij mij kwam halen", en Jezus antwoordde: "Mijn wil is nog niet volledig voltrokken in u, gij blijft nog op de aarde maar niet voor lang. Uw vertrouwen is Mij zeer welgevallig maar uw liefde moet nog vuriger zijn. De zuivere liefde geeft de ziel kracht in de doodstrijd zelf. Toen Ik stierf op het kruis dacht Ik niet aan Mijzelf maar aan de arme zondaars en Ik bad Mijn Vader voor hen. Ik wil dat uw laatste ogenblikken ook gelijken op de Mijne op het kruis. Er is maar één prijs waardoor men de zielen terugkoopt en dat is het lijden verenigd met Mijn lijden op het Kruis. De zuivere liefde begrijpt deze woorden maar de vleselijke liefde zal ze nooit begrijpen."

325. 1934. De dag van de Tenhemelopneming van Onze Lieve Vrouw nam ik niet deel aan de heilige Mis, de dokter [91] had het me verboden, maar ik bad vurig in mijn cel. Na korte tijd zag ik de Moeder Gods, in onuitsprekelijke schoonheid. Ze zei me: "Mijn dochter, ik verwacht van u gebeden, gebeden en nog eens gebeden voor de wereld en in het bijzonder voor uw Vaderland. Ontvang gedurende negen dagen de heilige Communie tot kwijtschelding en verenig u innig met het offer van de heilige Mis. Houd u gedurende deze negen dagen voor God als offerande, overal, altijd, op elke plaats en op elk ogenblik, dag en nacht. Bid in de geest bij elk ontwaken. In de geest kan je altijd in gebed blijven."

326. Eens zei Jezus mij: "Mijn blik op deze Beeltenis is dezelfde als Mijn blik op het kruis."

327. Eens vroeg mijn biechtvader [92] mij hoe het opschrift best kon aangebracht worden, want er was op het schilderij geen plaats genoeg. Ik heb geantwoord dat ik zou bidden en hem de volgende week antwoorden. Toen ik de biechtstoel verliet en voorbij het allerheiligste Sacrament ging, ontving ik de innerlijke kennis hoe het opschrift te plaatsen. Jezus herinnerde mij, aan wat Hij de eerste maal gezegd had, namelijk dat het opschrift Jezus, ik vertrouw op U goed zichtbaar moest zijn. Ik begreep dat Jezus de hele tekst wilde hebben, maar het niet zo uitdrukkelijk beveelt als voor het opschrift. "Ik geef aan de mensen een beker waarmee ze uit de bron van de Barmhartigheid genaden kunnen scheppen. Deze beker is de Beeltenis met het opschrift: Jezus, ik vertrouw op U."

328. O zuiverste Liefde, heers in heel Uw volheid in mijn hart en help mij zeer getrouw Uw heilige Wil te volbrengen.

329. Op het eind van de driedaagse retraite zag ik me op een hobbelige weg stappen en voortdurend bij elke pas struikelen, en ik zag een persoon die me volgde en me aanhoudend ondersteunde. Ik was ontevreden en vroeg hem zich te verwijderen want ik wilde alleen gaan. Maar die persoon die ik niet kon herkennen liet mij geen ogenblik alleen. Dat deed me mijn geduld verliezen en ik heb me omgedraaid en hem weggeduwd. Op dat moment herkende ik moeder overste [93] in die persoon, en onmiddellijk zag ik dat het niet moeder overste was, maar de Heer Jezus die mij diep aankeek en me liet begrijpen dat het Hem pijn deed dat ik de wil van de overste niet volbracht tot in de kleinste dingen: "dat is Mijn wil." Ik heb vergeving gevraagd aan de Heer en de waarschuwing diep ter harte genomen.

330 + Eens vroeg mijn biechtvader te bidden voor zijn intentie, en ik ben een noveen begonnen tot de Moeder Gods. De noveen bestond uit negenmaal "Salve Regina". Tegen het eind van de noveen zag ik de Moeder Gods met het Kindje Jezus in Haar armen en ik zag ook mijn biechtvader geknield voor Haar voeten en met Haar spreken. Ik begreep niet waarover hij sprak met de Moeder Gods want ik onderhield me met het Kindje Jezus dat uit de armen van Zijn Moeder was afgedaald en mij genaderd was. Ik bekwam niet van mijn verwondering bij het zien van Zijn schoonheid. Ik hoorde enkele van de woorden die de Moeder Gods richtte tot de priester, maar niet alle. Die woorden zijn de volgende: "Ik ben niet alleen de Koningin van de hemel, maar ook de Moeder van barmhartigheid en uw Moeder." Toen strekte Zij Haar rechterhand uit waarin Zij Haar mantel hield en bedekte er de priester mee. Op dit moment verdween het visioen.

331. O wat is het een grote genade een geestelijke begeleider te hebben. Men vordert sneller in de deugd, kent duidelijker de goddelijke Wil en volbrengt hem trouwer.Men bewandelt een veilige weg zonder gevaren. De begeleider helpt klippen, waarop de ziel zou kunnen stranden, te vermijden. God verleende me deze genade redelijk laat, maar ik verheug me zeer, daar ik zie dat God zich neigt naar de wensen van mijn begeleider. Ik zal één feit vermelden uit de duizend die mij overkwamen. Zoals gewoonlijk had ik 's avonds de Heer Jezus gebeden om mij de punten van de meditatie [94] voor de volgende dag te geven. Ik ontving het volgende antwoord: "Overweeg de profeet Jonas en zijn zending." Ik heb de Heer bedankt maar begon te denken "wat een verschillende meditatie in vergelijking met de andere. Toch trachtte ik ze met al de krachten van mijn ziel te overwegen en herkende mezelf terug in deze profeet in die zin, dat ik ook vaak een uitvlucht geef aan God, door te denken dat iemand anders beter Zijn heilige Wil zou kunnen volbrengen. Ik begreep niet dat God alles kan, dat God Zijn almacht des te meer openbaart naarmate het instrument slecht is. God verlichtte mij aldus. In de namiddag had de biecht van de congregatie plaats. Toen ik aan mijn geestelijke begeleider de angst bekendmaakte die me aangreep voor de opdracht [95], waardoor God Zich van mij bedient als van een ongeschikt instrument, antwoordde mijn geestelijke vader dat, goedschiks kwaadschiks wij de wil van God moeten volbrengen en hij gaf mij het voorbeeld van de profeet Jonas. Na de biecht vroeg ik me af hoe de biechtvader wist dat God mij over Jonas had doen mediteren, daarover had ik hem niet gesproken. Plots hoorde ik deze woorden: "Wanneer een priester Mijn plaats inneemt, is hij het niet die handelt, maar Ik handel door hem, zijn wensen zijn de Mijne." Ik zag hoe Jezus degenen verdedigt die zijn plaats innemen. Hijzelf grijpt in al hun werken in.

332. + Donderdag. Toen ik het heilig Uur begon, wou ik me verdiepen in de doodstrijd van Jezus in de Hof van Olijven. Plots hoorde ik een stem in mijn ziel: "Overweeg het mysterie van de Menswording." En meteen verscheen mij het Jezuskind in stralende schoonheid. Hij zei me hoezeer de eenvoud van geest Hem welgevallig is: "Al is mijn grootheid onvatbaar, Ik blijf alleen bij de kleinen. Ik verlang van u de geestelijke kindsheid."

333. Nu zie ik duidelijk hoe God handelt door de biechtvader en hoe trouw Hij is aan zijn beloften. Vóór twee weken beval mijn biechtvader me na te denken over de geestelijke kindsheid. Dat was in het begin redelijk moeilijk, maar mijn biechtvader sloeg geen acht op mijn moeilijkheden en deed me opnieuw nadenken over de geestelijke kindsheid. In de praktijk uit zich deze kindsheid aldus: een kind houdt zich niet bezig met het verleden noch met de toekomst, het geniet alleen van het huidig moment. "Ik wil deze geestelijke kindsheid voor u benadrukken, mijn zuster, en ik leg daar de nadruk op".

334. Ik zie hoezeer de Heer de wensen van mijn biechtvader tegemoet komt, want op dat moment verschijnt Hij me niet als Meester in de volheid van Zijn macht en in Zijn volwassen mensheid, maar als een klein kind. Deze onvatbare God verlaagt Zich zozeer voor mij in de gestalte van een kindje. Nochtans de blik van mijn ziel blijft niet staan bij dit voorkomen. Ook al neemt Gij de gestalte van een kindje, ik zie in U de Heer der Heren, onsterfelijk en oneindig, Hem die de zuivere geesten dag en nacht loven, voor Wie de Serafijnenkoren ontvlammen in het vuur van de zuiverste liefde. O Christus, o Jezus, ik verlang hen te overtreffen in hun liefde voor U. Ik vraag u vergeving, zuivere geesten, van mij met u te durven vergelijken, ik, afgrond van ellende. Maar Gij, o God, de onpeilbare afgrond van barmhartigheid, slorp mij op zoals de gloed van de zon de dauwdruppels opslorpt. Uw liefdevolle blik overstelpt elke afgrond. Ik verheug me oneindig in de grootsheid van God, dat is voor mij meer dan genoeg om de hele eeuwigheid gelukkig te zijn.

335. Eens toen ik Jezus onder de gestalte van een kindje zag, vroeg ik Hem: "Jezus, waarom deelt Gij U mee in het uiterlijk van een kindje? Ondanks alles zie ik in U de oneindige God, mijn Schepper en mijn Heer." Jezus antwoordde mij dat zolang ik niet de eenvoud en de nederigheid heb geleerd, Hij met mij zal omgaan onder de gedaante van een kindje.

336. + 1934. Tijdens de heilige Mis waarin Jezus in het Allerheiligste Sacrament was uitgesteld, zag ik, vóór de heilige Communie, twee stralen ontspringen aan de Allerheiligste Hostie, dezelfde als die geschilderd zijn op de Beeltenis: de ene rood, de andere een witte. En ze schenen op elk van de zusters en de leerlingen, maar niet op dezelfde wijze. Op sommigen waren ze nauwelijks afgetekend. Het was de laatste dag van de retraite voor de meisjes.

337. 22.11.1934. + Eens beval mijn biechtvader [96] me goed na te denken over mezelf en goed te onderzoeken om te zien of ik niet gehecht was aan iets of aan een schepsel, of aan mezelf en of er in mij geen ijdel gebabbel was, want dat alles verhindert Jezus om vrij in uw ziel te handelen. God is jaloers op onze harten, en Hij wil dat we Hem alleen beminnen".

[77] Hier gaat het over Mgr Respond, hulpbisschop van Krakow, die een vriend was van de Congregatie en lange jaren bij de ceremonies van de inkleding en de professie voorging. Bij de inkleding kregen de nieuwe novicen het ordeskleed en een witte sluier; bij de tijdelijke professie een kruis, de gordel, een rozenkrans en een zwarte sluier; bij de eeuwige geloften een brandende kaars en een ring als teken van hun eeuwige verloving met Jezus.
[78] In Wilno wordt Lithauwens gesproken. De Polen die er verblijven gebruiken een eigen dialekt dat verschilt van het algemeen Pools.
[79] Het patroonfeest van de Congregatie van de M.G.D.B. wordt op 5 augustus gevierd.
[80] Jes. 53,2-9.

[81] Zie Db 53 en 67.
[82] De meesters van het geestelijk leven delen de deugd van nederigheid in meerdere graden. De Congregatie van de M.G.D.B. volgde de spiritualiteit van de heilige Ignatius die in de nederigheid drie graden onderscheidt.
[83] P. Casimier Dabrowski S.J. (1890-1976), was predikant en biechtvader.
[84] Z.F. onderbreekt hier haar gedachten.

[85] Namelijk de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid te schilderen en een nieuwe congregatie te stichten.
[86] Het betreft hier E.H. Sopocko.
[87] Hier wordt de door E. Kazimirowski geschilderde Beeltenis bedoeld.
[88] Dat was in de Sint-Michielskerk waar E.H. Sopocko Rector was.
[89] Die kunstenaar was E. Kazimirowski die te Rossa in Wilno woonde.

[90] In de congregatie van de M.G.D.B. was het de gewoonte dat de gezonde zusters de donderdagavond van 21 tot 22 uur "Heilig Uur" deden tot eerherstel voor de zonden. De eerste vrijdag van de maand was er de ganse nacht aanbidding. Elk uur losten de zusters elkaar af.
[91] Mw. Dr. Helena Maciejewska [1888-1965], was arts van de zusters van het huis van Wilno.
[92] E.H. Sopocko.

[93] Moeder Irène Krzyzanowska.
[94] De meditatie is de overweging van de goddelijke waarheden die eindigt met een practisch voornemen. De zusters deden elke dag een halfuur meditatie, over een zelf te kiezen onderwerp. De avond tevoor bereidde men de punten van de meditatie voor.
[95] De uitbreiding van de verering van de Goddelijke Barmhartigheid [zie Db 47-50 en 481].
[96] Bedoeld is E.H. Sopocko.

Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken


05-06-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 4
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 4

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

168. Toen de persoon, die zich er zo fel tegen verzet had dat ik de retraite zou doen, mij zag, toonde ze haar verwondering en ontevredenheid. Maar, zonder er acht op te slaan, groette ik haar hartelijk en ging bij de Heer om te weten hoe ik me moest gedragen tijdens de retraite.

169. Gesprek met Jezus bij het begin van de retraite. Jezus zei me dat deze retraite zich van de andere zou onderscheiden: "Ge gaat u inspannen om een grote vrede te verkrijgen in uw omgang met Mij. Ik zal alle twijfels daarover wegvagen. Ik wil dat gij rustig zijt terwijl Ik met u spreek, maar als Ik ophoud met spreken, begint ge weer twijfels te zoeken. Maar weet meteen dat Ik uw ziel zo goed zal versterken, dat zelfs als ge u wilt verontrusten, dit niet in uw macht zal zijn. Als bewijs dat Ik het ben die met u spreek, zult ge de tweede dag van de retraite gaan biechten bij de priester die de retraite preekt. Van zodra hij klaar is met zijn conferentie gaat ge onmiddellijk naar hem en zult ge hem al uw angsten tegenover Mij ontvouwen. Ik zal u antwoorden door zijn mond en dan zullen uw angsten vervliegen. Onderhoud in deze retraite een strenge stilte, alsof er rond u niets bestond. Spreek alleen met Mij en met deze biechtvader, aan uw oversten vraagt ge alleen om boeteoefeningen." Ik beleefde een enorm geluk te zien dat de Heer Jezus mij zoveel welwillendheid betoonde en zo diep tot mij neerdaalde.

170. Eerste dag van de retraite. 's Morgens trachtte ik de eerste in de kapel te zijn. Vóór de meditatie had ik nog een moment om tot de Heilige Geest en de Allerheiligste Moeder te bidden. Ik vroeg vurig de Moeder Gods om de genade te bekomen trouw te zijn aan de innerlijke inspraken en trouw de wil van de Vader te kunnen volbrengen, wat die ook zij. Ik ben die retraite met uitzonderlijke moed begonnen.

171. Strijd om het zwijgen te bewaren. Zoals naar gewoonte verzamelen zich de zusters uit alle huizen voor de retraite. Een zuster die ik lang niet gezien had, kwam in mijn cel en zei dat ze mij iets wou zeggen. Ik antwoordde niet en ze zag dat ik het zwijgen niet wou verbreken. Ze zei: "Ik wist niet dat ge zo'n buitengewone waart," en ze ging weg. Ik heb begrepen dat deze persoon geen andere bedoeling had dan haar nieuwsgierige eigenliefde te bevredigen. O mijn God, bewaar mij in de trouw.

172. De Pater [59] die de retraite predikte kwam van Amerika. Hij was voor een kort verblijf naar Polen gekomen en de omstandigheden hadden er voor gezorgd dat hij onze retraite predikte. Een diep innerlijk leven straalde uit deze mens. Zijn persoon verraadde de grootheid van zijn geest. Versterving en ingetogenheid kenmerkten deze priester. Maar ondanks de grote deugden van deze priester, kostte het mij veel moeite mijn ziel, voor wat de genaden betrof, aan hem te ontvouwen. Voor de zonden is het altijd gemakkelijk, maar voor de genaden moest ik werkelijk een grote inspanning doen en dan nog zei ik niet alles.

173. Bekoringen van Satan tijdens de meditatie. Een vreemde angst greep me aan dat de priester mij niet zou begrijpen of me niet genoeg tijd zou gunnen om mij helemaal uit te drukken. Hoe hem spreken over dit alles? Indien het nog ging over Pater Bukowski, dan zou ik het nog gemakkelijker kunnen, maar het was de eerste maal dat ik deze Jezuiet zag. Hier herinnerde ik me een raad van Pater Bukowski die me gezegd had dat wanneer ik een retraite deed, ik enkele nota's moest nemen van het licht dat God me zendt, en hem er minstens een kort verslag van geven. Mijn God, anderhalve dag ging alles zo goed - en nu begint een strijd op leven en dood. Binnen een half uur begint de conferentie en dan moet ik gaan biechten. satan probeerde mij te overtuigen: als de oversten gezegd hebben dat mijn innerlijk leven een illusie is, waarom de biechtvader dan nog ondervragen en vermoeien?

"Moeder X heeft gezegd dat Jezus geen diepe omgang heeft met zo'n ellendige zielen. Deze biechtvader zal u hetzelfde antwoorden. Waarom er over spreken? Het zijn geen zonden en Moeder heeft u heel duidelijk gezegd dat deze vertrouwelijkheid met Jezus maar dromerij of pure hysterie is, waarom dan er met de biechtvader over spreken? Ge doet er beter aan al deze illusies te verwerpen. Zie, ge hebt weeral zoveel vernederingen ondergaan, en vele wachten u nog en de zusters weten dat ge hysterisch zijt". "Jezus" heb ik geroepen met al de kracht van mijn ziel.

174. Op dat moment begon de pater zijn conferentie. Hij sprak maar kort, alsof hij zich haastte. Na de conferentie ging ik naar de biechtstoel. Ik kijk: geen enkele zuster gaat er naartoe. Ik ben van mijn bidstoel opgestaan en knielde al in de biechtstoel. Ik had geen tijd om na te denken. In plaats van aan de Pater al mijn twijfels te zeggen die men over mijn omgang met Jezus gezegd had, begon ik hem te spreken over al de bekoringen die ik hoger beschreef. Maar de biechtvader begreep onmiddellijk de situatie en zei: "Gij wantrouwt de Heer Jezus omdat Hij zo welwillend met u omgaat. Maar, zuster, wees volledig gerust. Jezus is uw Meester en uw omgang met Jezus is noch hysterisch, noch dromerij, noch illusie. Geloof dat ge op de goede weg zijt. Probeer trouw te zijn aan deze genaden en het is verboden hen te ontwijken. Met uw oversten moet ge over deze innerlijke genaden helemaal niet te spreken, alleen wanneer Jezus u een duidelijk bevel geeft en ook dan moet ge u eerst verstaan met uw biechtvader. Maar als Jezus iets vereist dat uiterlijk is, dan moet ge, na overleg met de biechtvader, volbrengen wat de Heer vereist, zelfs als u dat veel moet kosten. Anderzijds moet ge alles aan uw biechtvader mededelen. Zuster, er is voor u absoluut geen andere weg. Bid om een geestelijke begeleider te hebben want anders zult ge deze grote gaven van God verspillen. Ik herhaal het nog eens, wees gerust, ge zijt op het goede spoor. Let op niets maar wees trouw aan de Heer Jezus, het heeft geen belang wat men over u zegt. Het is juist met zo'n ellendige zielen dat de Heer Jezus omgang heeft en hoe meer ge u vernedert hoe meer Hij zich met u zal verenigen".

175. Toen ik uit de biechtstoel kwam, overstroomde een onzegbare vreugde mijn ziel, zodat ik me op een eenzame plaats in de tuin terugtrok om mij voor de zusters te verbergen en mijn ziel de kans te geven zich geheel in God te verliezen. De goddelijke aanwezigheid doordrong mij en op een moment verzonk mijn hele nietigheid helemaal in God en ik voelde, 't is te zeggen, ik onderscheidde dan de Drie Goddelijke Personen die in mij verbleven en beleefde zo'n grote vrede in mijn ziel dat het mij verwonderde dat ik me zo had kunnen verontrusten.

176. Voornemen: Trouw aan de innerlijke ingevingen wat het mij ook moge kosten. Niets uit mijzelf doen zonder instemming van mijn biechtvader.

177. Hernieuwing van de geloften. Vanaf de ochtend, toen ik wakker werd, was mijn geest geheel ondergedompeld in God, de oceaan van liefde. Ik voelde dat ik helemaal in Hem verzonken was. Tijdens de heilige Mis bereikte mijn liefde voor Hem een grote kracht. Na de hernieuwing van de geloften in de heilige Communie zag ik plots de Heer Jezus, die me met veel welwillendheid zei: "Mijn dochter kijk in Mijn barmhartig Hart. Als ik mijn blik vestig op dit Allerheiligste Hart zie ik dat er stralen als van bloed en water uit neerdalen, dezelfde als op de Beeltenis, en ik begrijp hoe groot de barmhartigheid van de Heer is." En opnieuw zegt Jezus mij met welwillendheid: "Mijn dochter, spreek met de priesters over mijn onvatbare barmhartigheid. De vlammen van Mijn barmhartigheid verteren Mij, Ik wil ze uitgieten over de zielen, maar de zielen willen niet geloven in mijn goedheid." En opeens verdween Jezus.

Mijn geest bleef de ganse dag ondergedompeld in de tastbare aanwezigheid van God. Dat stoorde mij niet. Mijn geest was in God, zelfs als ik uiterlijk deelnam aan de gesprekken, en ik ben zelfs Derdy [60] gaan bezoeken.

178. Vandaag beginnen we aan de derde proeftijd. We zijn alle drie bijeengekomen bij Moeder Malgueriet, want de andere zusters hadden hun derde proeftijd in het noviciaat. Moeder Malgueriet begon met een gebed, ze legde ons uit waarin de derde proeftijd bestond en herinnerde hoe groot de genade van de eeuwige geloften is. Plots begon ik luid te wenen. In één oogwenk verschenen al de genaden van God voor de blik van mijn ziel en zag ik mij zo ellendig en ondankbaar tegenover God. De zusters begonnen mij te berispen: "Waarom barst zij in tranen uit?" Maar de moeder meesteres nam mij in bescherming en zei dat het haar niet verwonderde.

Toen het uur voorbij was, ben ik naar het Allerheiligste Sacrament gegaan en in de grootste ellende en nietigheid vroeg ik aan Gods barmhartigheid dat het Hem gelieve mijn arme ziel te genezen en te zuiveren. Toen hoorde ik deze woorden: "Mijn dochter, al uw ellenden zijn opgebrand in het vuur van Mijn liefde, zoals een grassprietje in een onmetelijke vuurpoel geworpen. Door deze vernedering trekt ge over u en andere zielen heel de oceaan van Mijn barmhartigheid." Ik antwoordde: "Jezus, vorm mijn arm hart om naar Uw goddelijk welbehagen".

179. Tijdens de ganse proeftijd had ik als taak de zusters van de vestiaire [61] te helpen. Deze taak gaf mij vele gelegenheden de deugden in praktijk te brengen. Soms moest men met de was driemaal naar bepaalde zuster teruggaan en dan kon men ze nog niet tevreden stellen. Maar ik heb ook grote deugden van sommige zusters ontdekt die altijd vroegen hen het slechtste te geven dat er in de voorraad was. Ik bewonderde deze geest van nederigheid en versterving.

180. Tijdens de advent ontwaakte in mijn ziel een groot verlangen naar God. Met al de krachten van mijn wezen ging mijn geest uit naar God. En de Heer verleende mij talrijke verlichtingen in de kennis van Zijn eigenschappen.

De eerste eigenschap die God mij leerde kennen is Zijn heiligheid. Deze heiligheid is zo groot dat alle Machten en Krachten voor Hem beven. De zuivere geesten versluieren hun aangezicht en verliezen zich in een onophoudelijke aanbidding. De uitdrukking van hun hoogste aanbidding is alleen een: Heilig... De heiligheid van God verspreidt zich over Zijn Kerk en over elke ziel die in Haar leeft, maar niet in dezelfde mate. Er zijn zielen die gans doordrongen zijn van God en er zijn er die nauwelijks leven.

De tweede kennis die God mij verleende, is Zijn gerechtigheid. Zijn gerechtigheid is zo groot en zo doordringend dat ze de dingen in hun wezen bereikt en alles biedt zich aan Hem in zijn naakte waarheid aan, en niets zou Hem kunnen weerstaan.

De derde eigenschap is de liefde en de barmhartigheid. En ik heb begrepen dat de liefde en de barmhartigheid de grootste eigenschap is. Ze verenigen schepsel en Schepper. Ik heb de opperste liefde en de afgrond van barmhartigheid gekend in de Vleeswording van het Woord, in Zijn verlossing, en het is zo dat de ontdekking van deze eigenschap de grootste is in God.

181. Vandaag deed ik het onderhoud van de kamer van één van de zusters. Ik probeerde zo zorgvuldig mogelijk te kuisen, terwijl die persoon mij overal volgde en zei: "hier een stofje en daar een vlekje op de plankenvloer." Op elk van haar opmerkingen verbeterde ik een detail tot tienmaal hetzelfde met de bedoeling haar tevreden te stellen.

Het is niet het werk dat vermoeit, maar dat gebabbel en die ongematigde eisen. Mijn martelaarschap van de hele dag was haar nog niet genoeg, ze is zich nog gaan beklagen bij de meesteres: "Mijn moeder, wat is die zuster weinig zorgzaam, ze kan zich niet haasten." De volgende dag ben ik zonder protest dezelfde taak gaan doen. Toen ze mij opnieuw begon op te jagen, dacht ik: "Jezus, men kan een stille martelares zijn. Het is niet het werk dat mij verzwakt, maar het martelaarschap."

182. Ik heb gemerkt dat sommigen een speciale gave hebben om anderen lastig te vallen. Ze zetten er zich tot het uiterste voor in en de arme ziel die in hun handen valt, kan er niets aan doen, de beste dingen worden vervormd.

+ Kerstavond

Vandaag was ik innig verenigd met de Moeder Gods en ik heb Haar innerlijke momenten beleefd. 's Avonds vóór het breken van de oplatek [62] ben ik naar de kapel gegaan om in de geest te delen met de personen die me dierbaar zijn, en ik heb aan de Moeder Gods voor hen genaden gevraagd. Mijn geest was gans verdiept in God. Tijdens de middernachtmis zag ik het Jezuskindje in de Hostie. Mijn geest heeft zich in Hem gestort. Hoewel een klein Kindje, overstroomde Zijn majesteit mijn ziel. Ik was diep doordrongen van dit mysterie, deze diepe nederbuiging van God. Zijn onpeilbare ontlediging. Dit gevoel bleef leven in mijn ziel gedurende al de feesten. O, wij zullen nooit deze diepe nederbuiging van God begrijpen. Hoe meer ik ze beschouw... [63]

183. Op een ochtend, na de heilige Communie hoorde ik deze stem: "Ik wens dat ge Mij vergezelt wanneer ik naar de zieken ga." Ik antwoordde dat ik akkoord ging, maar na een moment nadenken, vroeg ik me af hoe ik dat zou doen, want de zusters van het tweede koor [64] vergezellen het Allerheiligste niet, het zijn de zusters directricen die dit altijd doen.

Ik dacht dat Jezus het wel zou verhelpen. Kort daarna zond moeder Rafaëla iemand om mij te halen en zei me: "Mijn zuster, gij zult de Heer Jezus vergezellen wanneer de priester bij de zieken gaat." En tijdens de gehele tijd van de proeftijd mocht ik de godslamp dragen en de Heer vergezellen. Zoals een ridder van Jezus probeerde ik me altijd te omgorden met een ijzeren gordel [65], want zo maar naast de Koning gaan, doet men toch niet. En ik offerde deze versterving op voor de zieken.

184. + Heilig uur. Tijdens dit uur trachtte ik het lijden van de Heer te overwegen. Maar vreugde overstroomde mijn ziel en plots zag ik het kleine Jezuskindje. Maar Zijn majesteit doordrong mij zodanig dat ik zei: "Jezus, Gij zijt zo klein maar ik weet dat Gij mijn Schepper en mijn Heer zijt." Jezus antwoordde: "Ja dat ben Ik. Toch ga ik met U om als een klein Kindje om u de nederigheid en de eenvoud te leren."

Van al mijn pijnen en moeilijkheden maakte ik een ruiker om hem Jezus aan te bieden op de dag van ons eeuwig huwelijk. Niets was mij moeilijk wanneer ik me herinnerde dat het voor mijn Bruidegom was, als bewijs van mijn liefde voor Hem.

185. + Mijn stilte voor Jezus. Ik probeerde voor Jezus een grote stilte te bewaren. Midden het grootste lawaai, vond Jezus altijd de stilte in mijn hart, ook al kostte mij dit soms veel. Wat zou te veel zijn voor Jezus, voor Degene die ik bemin met gans de kracht van mijn ziel.

186. + Vandaag heeft Jezus mij gezegd: "Ik verlang dat gij de liefde voor de zielen waarvan Mijn Hart brandt beter kent, ge zult ze begrijpen als ge Mijn lijden overweegt. Roep mijn barmhartigheid over de zondaars af, Ik verlang hun heil. Als ge voor een zondaar dit gebed met een berouwvol hart en met geloof verricht, zal ik hem de genade geven van de bekering. Ziehier dit klein gebed:

187. O Bloed en Water, als Bron van barmhartigheid voor ons uit het Hart van Jezus ontsprongen, ik vertrouw op U."

188. Tijdens de laatste dagen van de carnaval, toen ik mijn heilig uur deed, zag ik de Heer Jezus de geseling verduren. O welk een ondenkbare marteling! Welke vreselijke pijnen heeft Jezus doorstaan tijdens de geseling. Arme zondaars, hoe gaat ge op de oordeelsdag Jezus, die ge nu zo martelt, ontmoeten? Zijn bloed is op de grond gelopen, het vlees begon op sommige plaatsen los te komen. En ik heb op zijn rug enkele van vlees ontblote beentjes gezien. Jezus kreunde zacht en zuchtte.

189. Eens liet Jezus mij verstaan hoe aangenaam Hem een ziel is die trouw de Regel onderhoudt. Een ziel ontvangt een grotere beloning voor het nakomen van de regel dan voor boete en grote verstervingen. Als deze naast de regel ook worden beoefend, ontvangen ze ook hun beloning, maar ze overtreffen de regel niet.

190. Tijdens een aanbidding verlangde Jezus van mij dat ik een bepaald lijden als genoegdoening zou offeren, niet alleen voor de zonden van de wereld in het algemeen, maar in het bijzonder voor de fouten in dit huis begaan. Op hetzelfde ogenblik stemde ik in. Maar Jezus gaf mij te kennen dat ik ging lijden en in één ogenblik speelt zich heel de marteling van mijn ziel voor mijn ogen af. Vooreerst zullen mijn bedoelingen misverstaan worden, dan verschillende verdenkingen en wantrouwen, vernederingen en tegenkantingen van alle slag, en ik noem niet alles op.

Al deze dingen stonden mij voor de ogen als een donker onweer waaruit weldra de bliksems zouden neerkomen, ze wachtten alleen op mijn toestemming. Voor een moment verschrikte mijn natuur. Plots luidde de klok voor het middageten. Ik kwam bevend en onbeslist uit de kapel. Maar dit offer stond mij onophoudelijk voor de geest. Ik had niet besloten tot aanvaarding noch tot weigering aan de Heer. Ik wou het overlaten aan Zijn wil. Als Jezus Zelf het mij oplegt, ben ik er al voor gereed. Maar Jezus liet mij weten dat ik er zelf vrijwillig moest mee instemmen en het heel bewust aanvaarden, dat het anders geen waarde zou hebben. Heel de kracht lag in mijn vrijwillige daad tegenover Hem, maar tegelijk liet Jezus verstaan dat dit in mijn macht lag. Ik kon het doen maar ik kon het ook niet doen. Toen antwoordde ik: "Jezus, ik aanvaard alles, alles wat Gij mij wilt overzenden. Ik heb vertrouwen in Uw goedheid". En op dat moment voelde ik dat ik door deze daad veel eer aan God had gegeven. Ondertussen wapende ik mij met geduld. Van zodra ik uit de kapel kwam, stootte ik de realiteit. Ik wil ze niet in alle onderdelen beschrijven, maar het was juist zoveel als ik dragen kon, niet één druppel meer had ik kunnen verdragen.

191. + Op een morgen hoorde ik deze woorden in mijn ziel: "Ga naar de algemene moeder overste en zeg dat deze zaak in een bepaald huis Mij niet bevalt." Ik kan hier niet zeggen over welk huis en welke zaak het ging, maar ik heb het aan de algemene overste gezegd, hoewel me dat veel gekost heeft.

192. Eens heb ik een vreselijke bekoring van een meisje van ons huis van Warzawa op mij genomen. Het was de bekoring van zelfmoord. Ik heb gedurende zeven dagen geleden en toen gaf Jezus haar de gevraagde genade, en is mijn lijden ook opgehouden. Het was een groot lijden. Ik neem dikwijls de kwellingen van onze meisjes op mij. Jezus staat het mij toe en mijn biechtvader eveneens.

193. Mijn hart is de blijvende woonplaats voor Jezus. Buiten Hem heeft niemand er toegang. Bij Jezus put ik de kracht voor de strijd met moeilijkheden en tegenkantingen. Ik heb het verlangen in Jezus omgevormd te worden om mij helemaal aan de zielen te kunnen geven. Zonder Jezus zou ik de zielen niet kunnen benaderen, want ik weet wat ik uit mijzelf ben. Ik neem God in mij op, om Hem aan de zielen door te kunnen doorgeven.

194. + 27.3. Ik heb het verlangen mij in te spannen, te werken, me te ontledigen voor ons werk der redding van onsterfelijke zielen. Het heeft geen belang dat deze inspanningen mijn leven kunnen verkorten, want het behoort mij niet meer toe, maar het is eigendom van de Congregatie. Ik verlang voor de gehele Kerk nuttig te zijn door mijn trouw aan onze Congregatie.

195. O Jezus, vandaag is mijn ziel door lijden somber geworden. Niet één lichtstraaltje. Het onweer woedt en Jezus slaapt. O mijn Meester, ik zal U niet wekken, ik zal uw zoete slaap niet onderbreken. Ik denk dat Gij mij de kracht geeft zonder dat ik het weet.

Urenlang aanbid ik U, o levend Brood, midden grote zieledorheid. O Jezus, zuivere liefde, ik heb geen nood aan vertroostingen. Ik voed me met Uw wil. O Machtige, Uw wil is het doel van mijn bestaan. Ik heb de indruk dat heel de wereld mij dient en van mij afhangt. Gij, Heer, Gij begrijpt mijn ziel en al haar verzuchtingen.

Jezus, nu ik U zelf geen liefdeshymne kan zingen, bewonder ik de zang van de Serafijnen die door U zozeer bemind worden. Ik verlang op hun wijze in U te verzinken. Niets kan zulk een liefde nog in de weg staan, want geen macht heeft daar vat op. Het is zoals de bliksem die de duisternis verlicht, maar er niet blijft. O mijn Meester, vorm mijn ziel naar Uw wil en Uw eeuwige plannen.

196. Een zekere persoon heeft er haar werk van gemaakt mij op verscheidene wijzen in de deugd te oefenen. Zekere dag houdt ze mij in de gang staande en om te beginnen, zegt ze, dat ze geen enkel motief heeft om mij opmerkingen te maken, maar mij toch het bevel geeft gedurende een half uur recht te blijven staan, tegenover de kleine kapel [66], en daar de overste af te wachten, en wanneer ze na de recreatie voorbijkomt, mij van allerhande dingen te beschuldigen die ze mij beveelt te zeggen. Ook al had ik in mijn ziel van die zaken geen enkel idee, toch was ik gehoorzaam en wachtte ik een volle halfuur op de overste. Iedere zuster die voorbijkwam, bekeek mij met een glimlach. Toen ik mij bij moeder overste beschuldigde, zond ze mij naar de biechtvader; onder de biecht merkte de priester onmiddellijk dat het iets was dat niet uit mijn ziel kwam en dat ik geen idee had waarover het ging. Hij was heel verwonderd dat die persoon het waagde mij zo iets te bevelen.

197. O Kerk van God, Gij zijt de beste aller moeders, gij alleen kunt een ziel opvoeden en doen groeien. O wat een grote liefde en wat een achting heb ik voor U, de beste aller moeders.

198. Op een bepaald moment zegt de Heer: "Mijn dochter, uw vertrouwen en uw liefde weerhouden Mijn gerechtigheid en Ik kan niet straffen, want gij verhindert het Mij. O wat een grote kracht bezit de vertrouwvolle ziel."

199. Als ik denk aan de eeuwige geloften en wie Hij is die verlangt Zich met mij te verbinden, dan slorpt die gedachte mij hele uren op terwijl ik aan Hem denk. Hoe kan dit gebeuren, want Gij zijt God en ik, Uw schepsel, Gij zijt de onsterfelijke koning en ik een bedelares en de ellende zelf. Maar nu is alles mij duidelijk, want Uw genade en Uw liefde, Heer, gaan die afgrond vullen. Deze liefde gaat de afgrond vullen die bestaat tussen U, Jezus, en mij.

200. O Jezus, wat is de ziel diep gewond als ze tracht oprecht te zijn en men haar van huichelarij verdenkt en met wantrouwen behandelt. O Jezus, en Gij hebt ook zo geleden om Uw Vader genoegdoening te geven.

201. Ik verlang mij zo goed te verstoppen dat geen enkel schepsel mijn hart kent. Jezus alleen kent mijn hart en bezit het geheel en al. Niemand kent ons geheim; wij verstaan elkaar met een blik. Sinds het moment dat wij kennis hebben gemaakt, ben ik gelukkig. Uw grootheid is mijn vervulling. O Jezus, als ik de laatste ben, lager nog dan de postulanten, zelfs dan de jongste, dan voel ik me op mijn plaats. Ik wist niet dat de Heer in deze donkere hoekjes zoveel geluk gelegd heeft. Ik begrijp nu dat zelfs in de gevangenis uit een zuivere inborst, geheel de volheid van de liefde naar U, Heer, kan vloeien. De uiterlijke zaken hebben geen belang voor de zuivere liefde, ze doordringt alles. De poorten van de gevangenis noch die van de hemel hebben macht tegen haar. Ze bereikt God zelf en niets kan haar doen sterven. Er is geen hindernis voor haar, ze is vrij als een koningin en ze kan vrij overal doorgaan. De dood zelf moet voor haar het hoofd buigen...

202. Vandaag is mijn zus [67] mij komen bezoeken. Toen ze mij haar plannen vertelde, was ik ontdaan dat zoiets mogelijk is. Deze kleine ziel is zo mooi voor God, toch kwam over haar grote duisternis en kon ze zich niet behelpen. Ze zag alles zwart in. De goede God heeft haar aan mij toevertrouwd en twee weken lang mocht ik mij met haar bezighouden. Maar hoeveel offers heeft deze ziel mij gekost, God alleen weet het. Voor geen enkel ziel bracht ik vóór de troon van God zoveel offers, lijden en gebeden, als voor haar.

Ik voelde dat ik God geweld heb aangedaan om haar genaden te geven. Wanneer ik over dit alles nadenk, is het een waar wonder. Nu zie ik welke grote kracht het gebed van voorspraak bij God heeft.

203. Nu tijdens deze vasten ervaar ik dikwijls in mijn lichaam het lijden van de Heer Jezus. Alles wat Jezus geleden heeft, doorsta ik diep in mijn hart en niets verraadt uiterlijk dit lijden, alleen mijn biechtvader kent het.

204. Een kort gesprek met moeder meesteres [68]. Toen ik haar enkele raadgevingen vroeg in verband met de houding in het innerlijke leven, heeft deze heilige moeder mij met grote klaarheid geantwoord. Ze zei: "Mijn zuster, wanneer ge met de genade Gods zo verder meewerkt, zijt ge maar één pas verwijderd van de innige vereniging met God. Gij begrijpt, mijn zuster, wat ik wil zeggen. Uw eigen weg moet de trouw zijn aan de genade van de Heer. God leidt niet alle zielen langs deze weg."

205. + De verrijzenis. Vandaag, tijdens het feest der verrijzenis, zag ik de Heer Jezus in grote helderheid naar mij toe komen en Hij zei: De vrede zij met u, mijn kinderen, en Hij hief zijn hand op en zegende ons. De wonden in Zijn handen, Zijn voeten en Zijn zijde waren niet verborgen maar lichtend. Toen Hij met zo'n welwillendheid en liefde naar mij keek, ging geheel mijn ziel in Hem op. Hij zei: "Gij hebt voor een groot deel aan mijn lijden deelgenomen, daarom geef Ik dit groot aandeel aan Mijn glorie en Mijn vreugde." Heel het verrijzenisfeest kwam mij voor als één minuut. Een wonderlijke ingetogenheid greep mijn ziel en bleef voor geheel de duur van de feesten. De goedheid van Jezus is zo groot dat ik het niet kan verwoorden.

206. De volgende dag hoorde ik na de heilige Communie een stem: "Mijn dochter, kijk naar de afgrond van Mijn barmhartigheid, vereer en verheerlijk Mijn barmhartigheid en doe dat op de volgende wijze: verzamel al de zondaars van de gehele wereld en stort ze in de afgrond van Mijn barmhartigheid. Ik verlang Mij aan de zielen te geven, Ik verlang de zielen, Mijn dochter. Tijdens Mijn feest, het feest van de Barmhartigheid, gaat ge de hele wereld doorkruisen en alle bezwijkende zielen naar de bron van Mijn Barmhartigheid brengen. Ik zal hen genezen en versterken."

207. Vandaag heb ik gebeden voor een stervende ziel, die zonder de heilige Sacramenten stierf en er nochtans vurig naar verlangde. Maar het was te laat. Het is een familielid, de vrouw van mijn oom. Deze ziel was aan God aangenaam. Op dat moment bestond de afstand niet tussen ons.

208. O gij, kleine dagelijkse offertjes, gij zijt voor mij als veldbloemen, waarmee ik de voeten van mijn welbeminde Jezus bedek. Soms vergelijk ik deze kleine dingen met heldhaftige deugden: wat ze voortdurend hernieuwen, vraagt heldhaftigheid.

209. In het lijden zoek ik geen hulp bij de schepselen, maar God is alles voor mij, hoewel het soms lijkt dat zelfs Jezus me niet hoort; dan bewapen ik mij met geduld en stilte, als een duif die niet klaagt en geen verbittering kent wanneer men haar jongen wegneemt. Ik wil zweven in de hitte zelf van de zon en ik wil me niet ophouden in de nevels. Ik zal niet verzwakken, want van U krijg ik alles, o Gij mijn kracht.

210. Ik bid de Heer vurig dat Hij gelieve mijn geloof te versterken om in de grijsheid van het dagelijks leven me niet te gedragen naar de menselijke ingesteldheid, maar naar de geest. O, hoe trekt alles de mens naar de aarde, maar het levend geloof houdt de ziel in de hogere sferen en zet de eigenliefde op haar plaats, namelijk de laatste.

211. Opnieuw daalt de duisternis over mijn ziel. Het lijkt me of ik onder de invloed van de verbeelding ben. Toen ik ging biechten om licht en vrede te putten, heb ik die niet gevonden. De biechtvader heeft nog meer twijfels geschapen dan er eerst waren. Hij heeft mij gezegd: "Zuster, ik kan niet onderscheiden welke kracht op u werkt, wellicht God of wellicht de kwade geest." Toen ik uit de biechtstoel wegging, overwoog ik deze woorden. Hoe meer ik ze overwoog hoe dieper mijn ziel in de duisternis stortte. Jezus, wat dan? Toen Jezus mij met welwillendheid naderde, vreesde ik. "Zijt Gij echt Jezus?" Langs een kant trekt de liefde mij aan en langs de andere weerhoudt de angst mij. Wat een foltering, ik kan het niet beschrijven.

212. Toen ik opnieuw ging biechten, kreeg ik dit antwoord: "Ik begrijp u niet, zuster, het zou beter zijn dat ge niet bij mij komt biechten." Mijn God, ik moet mezelf geweld aan doen om wat dan ook over mijn innerlijk leven te zeggen en dan krijg ik als antwoord: "Zuster, ik begrijp u niet."

213. Toen ik de biechtstoel verliet, viel de marteling met alle macht op mij. Ik ben vóór het Allerheiligste Sacrament gegaan en heb gezegd: "Jezus, red mij, Gij ziet goed dat ik zwak ben". Plots hoorde ik deze woorden: "Tijdens de retraite vóór de geloften zal Ik u een hulp geven." Getroost door deze woorden ben ik beginnen vooruitgaan, zonder nog aan iemand raad te vragen; maar ik ondervond zo'n wantrouwen tegenover mijzelf dat ik besloot voor eens en altijd gedaan te maken met die twijfels. Ik wachtte dus heel bijzonder de retraite af die de eeuwige geloften zou voorafgaan. Enige dagen voordien bad ik God voortdurend om licht voor de priester die mijn biecht zou horen, zodat hij eens en voor altijd duidelijk uitmaken of ja dan neen, en ik dacht reeds: "Ik ga voor eens en altijd gerust zijn". Maar ik ontstelde bij de gedachte dat niemand mij in al deze zaken zou willen aanhoren. Ik besloot over dit alles niet meer na te denken en helemaal te vertrouwen op de Heer. De woorden: "tijdens de retraite" bleven in mijn oren naklinken.

214. Alles is reeds voorbereid, morgen gaan we naar de retraite in Krakow. Vandaag ben ik de kapel binnengegaan om God te danken voor de ontelbare genaden die Hij mij tijdens deze vijf maanden heeft verleend. Mijn hart was geheel vertederd bij het zien van zoveel genaden en de bescherming van de oversten.

215. "Mijn dochter, wees gerust, Ik neem alles op Mij. Ik ga zelf de zaken regelen met uw oversten en met de biechtvader. Spreek met Pater Andrasz zoals ge met Mij spreekt, met dezelfde eenvoud en hetzelfde vertrouwen."

216. 18.4.1933. We zijn vandaag in Krakow aangekomen. Wat een vreugde mij terug hier te bevinden waar ik mijn eerste stappen in het geestelijk leven leerde zetten. De lieve moeder novicenmeesteres [69] is nog altijd dezelfde, blij en vol naastenliefde. Ik ben een moment in de kapel gegaan en vreugde overstroomde mijn ziel. In één lichtflits heb ik mij de genadevloed herinnerd die mij hier als novice verleend werd.

217. En vandaag verzamelen wij ons om een uur in het noviciaat door te brengen. Moeder meesteres, moeder Jozefa, sprak enkele woorden tot ons en bereidde het programma van de retraite voor. Terwijl ze ons toesprak, zag ik vóór mijn ogen al het goede dat deze lieve moeder voor ons deed. Ik voelde in mijn ziel een grote erkentelijkheid jegens haar. Een smart beklemde mijn hart, het is de laatste maal dat ik in het noviciaat ben. Van nu af moet ik strijden met Jezus, werken met Jezus, lijden met Jezus of in één woord: leven en sterven met Jezus. Van nu af gaat de meesteres mij niet meer stap voor stap volgen, hier om mij te onderrichten of te waarschuwen, daar om mij te vermanen, te bemoedigen of terecht te wijzen. Ik heb een eigenaardige angst om alleen te blijven. Jezus, doe iets. Natuurlijk zal ik altijd een overste hebben, ja dat is waar, maar men is meer aan zichzelf overgelaten.

218. Krakow, 21.4.1933

+ Tot meerdere eer van God.

Retraite van acht dagen vóór de eeuwige geloften.

Vandaag begon ik de retraite. Jezus, mijn Meester, leid mij volgens Uw wil, zuiver mijn liefde opdat ik U waardig worde, doe met mij wat Uw zeer barmhartig Hart verlangt. Jezus, wij zullen deze dagen alleen blijven, onder ons twee, tot op het moment van onze vereniging. Bewaar mij, Jezus, in de ingetogenheid van geest.

219. 's Avonds zegt de Heer mij: "Mijn dochter, dat niets u verschrikke, niets u vertroebele, bewaar een diepe vrede, alles is in Mijn hand, Ik zal u alles laten begrijpen door de mond van Pater Andrasz. Wees voor hem als een kind."

220. Een moment vóór het Allerheiligste Sacrament.

O mijn Heer en mijn eeuwige Schepper, hoe moet ik U danken voor deze grote genade dat Gij U gewaardigd hebt om mij als Uw bruid te kiezen, mij ellendige, om mij met U te verenigen door de eeuwige geloften. O welbeminde schat van mijn hart, ik leg vóór U alle aanbiddingen en dankzeggingen neer van de heilige zielen, van alle engelenkoren, mij bijzonder verenigend met Uw Moeder. O Maria, mijn Moeder, ik vraag U nederig, bedek mijn ziel met uw maagdelijke mantel op dit zo belangrijk moment van mijn leven, zodat ik dierbaarder word aan Uw Zoon en dat ik waardig Zijn barmhartigheid kan verheerlijken ten aanzien van de hele wereld en voor heel de eeuwigheid.

221. Vandaag kon ik de meditatie niet verstaan. Mijn geest was zo buitengewoon in God verzonken. En ik kon er mij nu niet toe dwingen te denken aan wat de Pater tijdens de retraite zei. Dikwijls is het mij niet mogelijk te mediteren volgens de opgegeven punten, mijn geest is bij de Heer en dat is mijn overweging.

222. Enkele woorden over mijn onderhoud met moeder meesteres Maria Josefa. De moeder heeft mij veel zaken verhelderd en gerustgesteld wat mijn innerlijk leven betreft, dat ik op het goede spoor ben. Ik heb de Heer Jezus bedankt voor deze grote genade, want zij is de eerste van de oversten die over dat onderwerp geen twijfels geeft. O, wat is God oneindig goed.

223. Levende Hostie, mijn enige Kracht, Bron van liefde en barmhartigheid, overmeester de hele wereld, versterk de bezwijkende zielen. O gezegend moment waarop Jezus ons Zijn allerbarmhartigst Hart naliet.

224. Lijden, zonder te klagen, anderen troosten en eigen lijden onderdompelen in het Allerheiligste Hart van Jezus.

Ik zal al mijn vrije uren aan de voeten van het Allerheiligste Sacrament doorbrengen. Aan de voeten van Jezus ga ik licht zoeken, troost en kracht. Zonder ophouden ga ik de Heer mijn erkentelijkheid betuigen voor Zijn grote barmhartigheid jegens mij, zonder ooit de weldaden te vergeten die de Heer mij verleend heeft, en vooral de genade van de roeping.

Ik zal mij tussen de zusters verbergen als een klein viooltje tussen de lelies. Ik wil bloeien voor mijn Schepper en mijn Heer, mijzelf vergeten, me volledig ontledigen tot welzijn van de onsterfelijke zielen, ziedaar wat mijn genoegen uitmaakt.

225. + Enige raadgevingen voor mij.

Wat betreft de heilige biecht, zoeken wat mij het meest vernedert en mij het meest kost. Soms kost een nietigheidje mij meer dan iets belangrijker. Bij elke biecht me het lijden van Jezus herinneren en zo spijt opwekken in mijn hart. Met Gods genade mij altijd zoveel mogelijk oefenen in het volmaakt berouw. Ik zal daar meer tijd aan besteden. Alvorens de biechtstoel te naderen, zal ik eerst het open en zeer barmhartig Hart van de Heiland binnentreden. Na de biecht zal ik in mijn hart diepe erkentelijkheid tot de Heilige Drievuldigheid opwekken voor dit wonderlijk en onpeilbaar wonder der barmhartigheid dat zich in mijn ziel voltrekt. Hoe ellendiger mijn ziel is des te meer voel ik dat de oceaan van de goddelijke barmhartigheid mij onderdompelt en mij kracht en vrede schenkt.

226. De regels waarover ik het meest val: ik verbreek soms de stilte, ik gehoorzaam niet op het teken van de klok, ik bemoei mij soms met de taken van anderen. Ik zal mijn uiterste best doen mij hiervan te beteren.

De zusters die morren, vermijden en als ik ze niet kan vermijden, minstens zwijgen bij hen, om te tonen hoe pijnlijk het is dergelijke zaken te aanhoren.

Geen aandacht schenken aan de mening van anderen, maar naar mijn eigen geweten luisteren, om te weten welk getuigenis het over mij aflegt. God als getuige hebben van al onze daden. Mij nu zo gedragen en ook al mijn zaken regelen zoals ik me zou willen gedragen en ze regelen op het moment van mijn dood. Daarom in alles voortdurend God voor ogen hebben.

De veronderstelde [70] toelating mijden. Indien mogelijk zelfs de geringste zaken nauwkeurig uitleggen aan de oversten; trouw zijn aan de oefeningen en niet gemakkelijk vrijstelling zoeken. Zwijgen buiten de recreatie, groepjes vermijden en scherpzinnige woorden die tot lachen wekken en de stilte verbreken, buitengewoon belang hechten aan de geringste voorschriften. Me niet laten opslorpen door de draaikolk van het werk, maar een moment kunnen onderbreken om naar de hemel te zien. Weinig met de mensen spreken, maar veel met God. Vertrouwelijkheid vermijden, geen rekening houden met wie voor mij of tegen mij is, geen mededelingen doen van eigen ervaringen, vermijden luid op met iemand te spreken tijdens het werk, vrede en gelijkmoedigheid bewaren in het lijden. In moeilijke momenten mijn toevlucht nemen tot de wonden van Jezus, in Hem en troost zoeken, verlichting, licht en kracht.

227. + In de beproevingen ga ik proberen de liefhebbende hand van God te zien. Er is niets zo bestendig als het lijden, het houdt de ziel altijd trouw gezelschap. O Jezus, in mijn liefde tot U laat ik mij door niemand inhalen.

228. + Jezus, verborgen in het Allerheiligste Sacrament, Gij ziet dat ik, door mijn eeuwige geloften uit te spreken, vandaag het noviciaat [71] verlaat. Gij kent mijn zwakheid en kleinheid, wel, vanaf vandaag, ga ik op een heel bijzondere wijze over naar Uw noviciaat. Ik blijf novice, maar Uw novice, Jezus, en Gij zult mijn Meester zijn tot op de laatste dag. Ik zal alle dagen komen les volgen aan Uw voeten. Ik zal niet het geringste uit mijzelf doen, zonder U eerst geraadpleegd te hebben als mijn Meester. Jezus, ik ben zo gelukkig dat Gij mij tot Uw noviciaat getrokken en aanvaard hebt, 't is te zeggen tot het tabernakel. Als ik mijn eeuwige geloften uitspreek, ben ik helemaal geen volmaakte kloosterlinge: neen, neen. Ik blijf een heel klein en zwak noviceke van Jezus en ik ga proberen de volmaaktheid te bereiken zoals tijdens de eerste dagen van het noviciaat en ik ga me geheel inspannen dezelfde instelling van ziel te hebben als de eerste dag, toen de poort van het klooster zich voor mij opende.

Met het vertrouwen en de eenvoud van een klein kindje geef ik mij vandaag over aan U, Jezus, mijn Meester, ik laat u de volledige vrijheid in het besturen van mijn ziel. Leid mij langs de wegen die Gij wilt, ik zal niet proberen uw redenen te doorgronden. Vertrouwvol zal ik U volgen. Uw barmhartig Hart kan alles.

De kleine novice van Jezus, Zr Faustina.

229. + In het begin van de retraite zegt Jezus tot mij: "Tijdens deze retraite ga Ikzelf uw ziel leiden; Ik wil u in vrede en in de liefde bevestigen." En zo verliepen de eerste dagen. De vierde dag begonnen twijfels mij te kwellen: ben ik niet in valse vrede? Plots hoorde ik deze woorden: "Mijn dochter, stel u voor dat ge de heerseres zijt van de ganse aarde, en de mogelijkheid hebt over alles naar goeddunken te beschikken. Ge hebt alle macht om het goede te doen zoals dit u goeddunkt en plots klopt een klein kindje aan de deur: het staat te beven, met tranen in de ogen, maar met een groot vertrouwen in uw goedheid vraagt het een stukje brood om niet van honger te sterven, hoe zult gij handelen met dit kind? Antwoord, mijn dochter." En ik heb gezegd: "Jezus, ik zou het alles geven wat het vraagt en nog duizendmaal meer." En de Heer zei me: "Ik handel op dezelfde wijze met uw ziel. In de loop van deze retraite verleen Ik u niet alleen vrede, maar ook zo'n ingesteldheid van de ziel dat, zelfs al wou ge u ongerust maken, ge het niet meer kunt. Mijn liefde heeft uw ziel bemachtigd en ik wil dat ge er u in vestigt. Neig uw oor naar mijn Hart, vergeet alles en overweeg Mijn onvoorstelbare barmhartigheid. Mijn liefde zal u de kracht en de moed geven die ge in deze zaken nodig hebt."

231. Als ik bedenk dat God Zich door de geloften met mij verenigt, t.t.z. mij met Hem, kan niemand zich voorstellen wat mijn hart voelt. Nu reeds geeft God mij de ongehoord grote liefde te kennen waarmee Hij mij voor alle eeuwen beminde, en ik ben Hem maar beginnen liefhebben in deze tijd. Zijn liefde was groot, zuiver en onbaatzuchtig en mijn liefde voor Hem komt voort uit het feit dat ik Hem begin te kennen. Hoe beter ik Hem ken, hoe meer ik Hem altijd maar vuriger en krachtiger bemin, en mijn daden worden altijd maar volmaakter. Wanneer ik me ondertussen herinner dat ik binnen enkele dagen door de eeuwige geloften één moet worden met de Heer, is mijn ziel overstroomd van een onbeschrijflijk, onvatbaar geluk. Bij mijn eerste ontmoeting met de Heer, verzonk de blik van mijn ziel in Hem voor eeuwig. Telkens de Heer tot mij nadert en ik Hem daardoor dieper ken, groeit er een volmaaktere liefde in mijn ziel.

232. Vóór de biecht hoorde ik in mijn ziel deze woorden: "Mijn dochter zeg hem alles en ontvouw uw ziel zoals gij het doet voor Mij. Vrees niets, het is om u gerust te stellen dat Ik deze priester tussen u en Mij plaats, en de woorden waarmee hij u antwoordt zullen de Mijne zijn. Onthul hem de geheimste dingen van uw ziel. Ik zal hem licht geven dat hem uw ziel doet kennen."

233. Toen ik de biechtstoel naderde, voelde ik in mijn ziel een zo grote gemakkelijkheid om met hem over alles te spreken dat ik er zelf naderhand zeer verwonderd over was. Zijn woorden brachten in mijn ziel een diepe vrede tot stand. Zijn woorden waren, zijn en blijven altijd de lichtbakens die niet zullen ophouden mijn ziel licht te geven in haar streven naar heiligheid.

De aanwijzingen die ik kreeg van Pater Andrasz heb ik elders in dit schrift genoteerd.

234. Na deze biecht verzonk mijn geest in God en bleef ik drie uur in gebed, maar het leken mij maar enkele minuutjes. En sindsdien maak ik geen hindernissen meer voor de genade die in mijn ziel doorwerkt. Jezus wist waarom ik voor de omgang met Hem vreesde [72], en dat heeft Hem in het geheel niet beledigd. Sinds de biechtvader mij verzekerd heeft dat het geen illusie is maar Gods genade, probeer ik in alles trouw te zijn aan God. Ik zie nu dat er weinig priesters zijn die de hele diepte van de goddelijke werking in de ziel begrijpen. Van dan af heb ik mijn vleugels opengespreid om te vliegen en ik verlang te zweven in de hitte zelf van de zon. Mijn vlucht zal maar ophouden als ze voor de eeuwigheid in God rust. Als wij zeer hoog vliegen, bevinden alle dampen, nevels en wolken zich onder onze voeten en geheel onze zinnelijkheid moet aan de geest onderworpen zijn.

235. O Jezus, ik verlang het heil van de zielen, de onsterfelijke zielen. Het is in het offer dat ik de vrije loop geef aan mijn hart, in een offer dat niemand vermoedt. Op onzichtbare wijze ga ik mij ontledigen en mij verteren in de heilige vlammen van Gods liefde. De goddelijke aanwezigheid is de hulp voor de volmaaktheid en zuiverheid van mijn offer.

236. O hoe bedrieglijk is uiterlijke schijn en oordelen onrechtvaardig. O Hoe dikwijls lijdt de deugd alleen maar omdat ze zwijgzaam is. Oprechte omgang hebben met degene die u zonder ophouden prikken, vereist veel zelfverloochening. De mens voelt dat zijn bloed wegstroomt, maar ge ziet de wonden niet. O Jezus, hoeveel zal pas op de laatste dag aan het licht komen. Wat een vreugde, van onze inspanningen gaat niets verloren.

237. Het heilig uur. Tijdens dit uur aanbidding erkende ik de afgrond van mijn ellende. Alles wat ik aan goeds in mij heb is van U, Heer, maar omdat ik klein en ellendig ben, heb ik het recht op Uw oneindige barmhartigheid te rekenen.

238. De avond: "Jezus, morgenochtend moet ik mijn eeuwige geloften [73] uitspreken." Ik heb heel de hemel en heel de aarde gebeden en ik heb al wat bestaat opgeroepen God te danken voor deze onmetelijke onvatbare genade. Plots hoorde ik de woorden: "Mijn dochter, uw hart is voor Mij de hemel." Nog een moment van gebed, en dan moeten we verdwijnen, want men verjaagt ons overal, men maakt alles klaar voor morgen, de kapel, de eetzaal, de zaal, de keuken, en wij, we moeten gaan slapen. Maar van inslapen is geen sprake. De vreugde heeft de vaak verdreven. Ik dacht, wat zal de hemel zijn, als hier, in dit ballingsoord, God mijn ziel zo vervult.

239. Gebed tijdens de heilige Mis, de dag van de eeuwige geloften. Ik leg vandaag mijn hart op deze pateen waarop Uw Hart rust, Jezus, en ik offer mij vandaag, met U, aan God, Uw Vader en de mijne, als offer van liefde en aanbidding. Vader van barmhartigheid, werp een blik op het offer van mijn hart, maar doorheen de wonde van het Hart van Jezus.

1 Mei 1933

Vereniging met Jezus, de dag van mijn eeuwige geloften. Jezus, Uw hart is mijn bezit sinds vandaag en mijn hart is uitsluitend Uw eigendom. Alleen al het noemen van Uw Naam, Jezus, vervult mijn hart met zaligheid. Waarlijk, ik zou geen moment kunnen leven zonder U, Jezus. Vandaag is mijn ziel in U verzonken, als in haar enige Goed. Mijn liefde kent geen hindernis om aan mijn Welbeminde liefdesbewijzen te geven.

Woorden van Jezus tijdens de eeuwige geloften: "Mijn bruid, voor eeuwig zijn onze harten verenigd. Gedenk voor wie gij uw geloften hebt uitgesproken... Niet alles kan gezegd worden."

Mijn verzoek toen ik in kruisvorm onder het baarkleed [74] op de grond lag: Ik bad de Heer om de genade Hem nooit, zelfs niet de kleinste zonde, te beledigen, zelfs niet door een vrijwillige of bewuste onvolmaaktheid.

Jezus, ik vertrouw op U. Jezus, ik bemin U met heel mijn hart. In de moeilijkste ogenblikken zijt Gij mijn Moeder. Uit liefde tot U, Jezus, sterf ik vandaag aan mijzelf en begin ik te leven tot meerdere eer van Uw heilige Naam.

+ Liefde, uit liefde, o Allerheiligste Drieëenheid, geef ik mij U als offer, als lofoffer, als brandoffer dat zich zelf volledig verbrandt, en door dit verliezen van mezelf, verlang ik, Heer, dat Uw Naam worde geheiligd. Als een klein rozenknopje, Heer, werp ik me aan Uw voeten. De geur van die bloem zult alleen Gij kennen.

240. Drie verzoeken op de dag van mijn eeuwige geloften. Ik weet, Jezus, dat Gij mij vandaag niets zult weigeren.

Eerste verzoek. Jezus, mijn welbeminde Bruidegom, ik vraag U de triomf van de Kerk, vooral in Rusland en in Spanje, de zegen voor de Heilige Vader Pius XI en heel de geestelijkheid, de genade van de bekering voor de verstokte zondaars. Ik vraag U, Jezus, een bijzondere zegen en licht voor al de priesters waarbij ik ga biechten gedurende geheel mijn leven.

Tweede verzoek. De zegen voor onze Congregatie, een vurige ijver in de Congregatie. Zegen Jezus, de algemene moeder overste, de moeder meesteres en heel het noviciaat en alle oversten, zegen mijn geliefde ouders. Verleen, Jezus, Uw genade aan onze meisjes, versterk hen machtig in Uw genade, opdat zij die onze huizen verlaten U niet meer door enige zonde beledigen. Jezus, ik bid voor mijn vaderland, verdedig het tegen de aanvallen van zijn vijanden.

Derde verzoek. Jezus, ik bid U voor de zielen die het meest gebed nodig hebben. Ik bid U voor de stervenden, wees barmhartig jegens hen. Ik bid U ook, Jezus, voor de verlossing van alle zielen van het vagevuur.

Jezus, ik beveel U bepaalde personen aan: mijn biechtvaders, de personen aan mijn gebeden aanbevolen, een zekere persoon..., Pater Andrasz, eerw. Heer Czaputa [73] en de priester die ik in Wilno [74] leerde kennen en mijn biechtvader moet worden, een bepaalde ziel..., een bepaalde priester, een bepaalde kloosterling, aan wie ik, Gij weet het Jezus, zoveel te danken heb en al de personen die zich in mijn gebeden hebben aanbevolen.

Jezus, op deze dag kunt Gij alles doen voor de personen voor wie ik U bid. Voor mezelf, Jezus, vraag ik U, vorm mij helemaal om in U, bewaar mij voortdurend in een heilige ijver voor Uw glorie, geef mij de genade en de geesteskracht om in alles Uw heilige Wil te volbrengen. Ik dank U, mijn welbeminde Bruidegom, voor de waardigheid die Gij mij verleend hebt en speciaal voor de koninklijke wapens die mij vanaf vandaag sieren en die de engelen zelfs niet bezitten, namelijk het Kruis, het Zwaard en de Doornenkroon. Maar, o mijn Jezus, bovenal dank ik U voor Uw Hart, het is mij in alles genoeg.

Moeder Gods, Allerheiligste Maria, mijn Moeder, Gij zijt nu heel bijzonder mijn Moeder omdat Uw beminde Zoon mijn Bruidegom is, zo zijn we beiden uw kinderen. Omwille van Uw Zoon moet gij mij beminnen. Maria, mijn geliefde Moeder, bestuur mijn innerlijke leven zodat het welgevallig is aan Uw Zoon.

+ Heilige en Almachtige God, op dit moment dat Gij mij de grote genade verleent door mij met U voor eeuwig te verenigen, werp ik mij, een klein niets, aan Uw voeten met de diepste dankbaarheid, zoals een klein onbekend bloempje, en de geur van dit liefdebloempje gaat elke dag opstijgen tot Uw troon.

Op momenten van strijd en lijden, van duisternis en stormen, van smachtend verlangen en verdriet, op momenten van harde beproeving en op momenten waarop ik door geen enkel schepsel begrepen word en zelfs door iedereen veroordeeld en veracht word, zal ik deze dag van mijn eeuwige geloften gedenken, de dag van onbegrijpelijke goddelijke genade.

241. + J.M.J. 1.5.1933

Bijzondere voornemens van de retraite

Naastenliefde:

  • ten eerste: dienstvaardigheid jegens de zusters
  • ten tweede: niet spreken over afwezigen en de eer van de naaste verdedigen
  • ten derde: me verheugen in het welslagen van de naaste.

242. + O God, hoe verlang ik een klein kindje [75] te zijn. Gij zijt mijn Vader, Gij weet hoe klein en zwak ik ben, ik smeek U dus, houd mij bij U alle dagen van mijn leven, en vooral in het uur van de dood, Jezus, ik weet dat Uw goedheid die van de tederste moeder overtreft.

243. Ik zal Jezus danken voor elke vernedering, ik zal bijzonder bidden voor de persoon die mij de kans geeft mij te vernederen. Ik zal mij slachtofferen ten voordele van de zielen. Geen offer tellen, mij uitstrekken als een tapijt onder de voeten van de zusters waarop ze niet alleen kunnen stappen maar ook hun voeten vegen. Mijn plaats is onder de voeten van de zusters. Ik zal trachten dit in praktijk te brengen op een voor menselijke ogen onzichtbare wijze. Het volstaat dat God het ziet.

244. De dagelijkse grijze dagen zijn al herbegonnen. De plechtige tijd van de eeuwige geloften is voorbij, maar de grote genade blijft in mijn ziel. Ik voel dat ik geheel van God ben, ik weet dat ik Zijn kind ben, ik voel dat ik geheel en al eigendom ben van God. Ik ervaar dit zelfs op lichamelijke en voelbare wijze. Ik ben volmaakt rustig in alles, want ik weet dat het voor de goede zaak is.

129. Uit de diepte, terwijl de klokken luiden als voor een begrafemis. De celebrant, meestal een bisschop, besprenkelt de zusters met wijwater terwijl hij zegt: "Sta op, ge zijt dood voor de wereld en Jezus zal u verlichten..." van mijn Bruidegom is aan mij te denken. Ik heb mezelf volledig vergeten. Mijn vertrouwen in Zijn allerbarmhartigste Hart is zonder grenzen. Ik ben onophoudelijk met Hem verenigd. Het lijkt mij alsof Jezus zonder mij niet gelukkig zou zijn, noch ik zonder Hem. Ik begrijp ook wel dat, vermits Hij God is, Hij in Zichzelf gelukkig is en voor Zijn geluk helemaal geen schepsel nodig heeft, maar Zijn goedheid dringt Hem Zich aan Zijn schepselen te geven, en dat met een onbegrijpelijke mildheid.

245. Mijn Jezus, ik ga mij nu inspannen voor de eer en de glorie van Uw Naam, strijdend tot de dag dat Gij Zelf mij zult zeggen "genoeg". Jezus, elke ziel die Gij mij toevertrouwt, wil ik ondersteunen door gebed en offer, zodat Uw genade in hen kan handelen. O mijn Jezus, grote vriend der ziellen, ik dank U voor het groot vertrouwen waarmee Gij de zielen aan onze bescherming toevertrouwd hebt. Grijze en zware werkdagen, gij zijt helemaal niet eentonig, want elk moment brengt nieuwe genaden en nieuwe mogelijkheiden om goed te doen.

246. + 25.4.1933

Maandelijkse toelatingen [76]

Binnengaan in de kapel bij het langskomen.
Bidden tijdens de vrije momenten.
Kleine dingen aannemen, geven, lenen.
Voor het tweede ontbijt en vieruurtje.
Soms niet aan de recreatie kunnen deelnemen.
Soms ook niet kunnen deelnemen aan de gemeenschappelijke oefeningen.
Soms zal ik niet in de gemeenschap het avond- en morgengebed kunnen verrichten.
Soms een moment bij mijn taken blijven na negen uur en soms de oefeningen na negen uur verrichten.
Iets opschrijven of optekenen op een vrij ogenblik.
Telefoongesprekken.
Het huis verlaten.
De kerk bezoeken als ik in de stad ben.
De zieke zusters bezoeken.
In geval van nood binnengaan in de cel van een andere zuster.
Soms buiten de voorgeschreven tijd wat water drinken.

Kleine verstervingen.

Met de armen in kruisvorm, de rozenkrans van de goddelijke Barmhartigheid bidden.
Op zaterdag, een rozenhoedje met uitgestrekte armen.
Soms een gebed met uitgestrekte armen.
Donderdag, het heilig uur.
Vrijdag, een iets grotere versterving voor de stervende zondaars.

247 Jezus, Vriend van het eenzaam hart, Gij zijt mijn haven, Gij zijt mijn vrede, Gij zijt mijn eeuwige redding, Gij zijt de kalmte in mijn strijd en in de oceaan van mijn twijfels. Gij zijt de lichtende straal die de weg van mijn leven verlicht. Gij zijt alles voor de eenzame ziel. Gij begrijpt de ziel, zelfs als ze zwijgt. Gij kent onze zwakheden, zoals een goede geneesheer, troost en verzorgt Gij en spaart Gij ons voor lijden, want Gij kent ons goed.

[59] P. Edmond Elter S.J. (1887-1955) leidde de retraite.
[60] Een klein landgoed op 1 km van Walendow, waar de Congregatie in een vroegere hoeve een internaat heeft voor weeskinderen. Tot 1947 hing dit huis af van Walendow.
[61] De kleedkamer waar het wasgoed gestreken en versteld werd en nieuwe habijten gemaakt werden.
[62] Oplatek: Poolse traditie, een soort zeer fijn ongedesemd brood (ouwel) dat men tijdens de Kerstwake verdeelt terwijl men wensen uitdrukt.
[63] Hier wordt de gedachte afgebroken.
[64] In de congregatie van de M.G.D.B. waren twee soorten zusters: de directricen of het eerste koor en de coadjutricen. De raad van de Congregatie besliste over de rang naargelang het intellectueel niveau, de leeftijd en de geschiktheid der zusters. De directricen bestuurden de congregatie en de vormingshuizen, de coadjutricen deden het handwerk en hielpen de directricen.
[65] Een ijzeren gordel was gemaakt van een netwerk met fijne punten dat als boetegordel gebruikt werd. De zusters mochten die slechts dragen met toestemming van de overste en voor een beperkte tijd.

[66] Tegenover de kleine kapel [zie Db 18] was er een vergaderzaal voor de kloostergemeenschap.
[67] Wanda Kowalska [geboren in 1920] was de jongere zus van Z.F. Naar het getuigenis van haar oudere zus, Jozefien, trad ze kort voor de tweede wereldoorlog in bij de Ursulinen. Onder de oorlog werd ze door de Nazi's naar een dwangarbeidskamp in Duitsland gedeporteerd. Na de bevrijwing ging ze terug naar Polen, huwde met een engelsman en ging met hem naar Engeland. Kort nadien overleed haar man. Ze kwam nog eens naar Polen, maar vertrok na enkele dagen terug naar Engeland. Jaren later ontving de familie het bericht van een priester dat ze in het hospitaal zwaar ziek was. Nadien verloor men haar spoor.
[68] Het betreft hier moeder Margareta Gimbutt.
[69] Het betreft hier moeder Maria Jozefa Brzoza.
[70] Een "veronderstelde toelating" is gebaseerd op de veronderstelling dat de overste de toelating zou geven voor wat men zonder de uitdrukkelijke toestemming doet.
[71] De zusters beëindigden het hun derde probata in het noviciaatshuis.
[72] Z.F. vreesde dat haar innerlijke visioenen illusies waren, vooral omdat sommige oversten en biechtvaders dat dachten.
[73] Door de eeuwige geloften belooft men aan God eeuwige zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid. Alleen die Heilige Stoel kan ze ontbinden.
[74] Het baarkleed is een groot stuk zwarte stof waarop een wit kruis genaaid is en waarmee de zusters bedekt worden terwijl ze languit op de grond liggen, om aan te duiden dat ze dood zijn voor de wereld. De zusters die deelnemen aan de ceremonie bidden ondertussen luidop Psalm 129 Uit de diepte, terwijl de klokken luiden als voor een begrafemis. De celebrant, meestal een bisschop, besprenkelt de zusters met wijwater terwijl hij zegt: "Sta op, ge zijt dood voor de wereld en Jezus zal u verlichten..."

[75] Zie Db 56.
[76] In de Congregatie van de M.G.D.B. is het de gewoonte elke maand aan de overste de toelating te vragen voor kleine verstervingen, niet gebruikelijke gebeden en kleine persoonlijke noodwendigheden en om dispensatie te vragen van sommige voorschriften die in de gegeven omstandigheden moeilijk te onderhouden zijn.

Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken


04-06-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 3
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 3

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

113. En opnieuw zou ik er drie woorden willen aan toevoegen voor zielen die vastbesloten willen streven naar de heiligheid en vrucht dragen, namelijk om voordeel te halen uit de biecht.

Ten eerste: onvoorwaardelijke oprechtheid en openhartigheid. Als de ziel niet eerlijk noch open is, kan de heiligste en wijste biechtvader geen geweld plegen op de ziel om er met kracht in te gieten wat hij voor haar wenst. De ziel die niet eerlijk is en veinst, stelt zichzelf bloot aan grote gevaren in het innerlijk leven en Jezus zelf deelt zich niet op een diepe wijze aan zo'n ziel mee, want Hij weet dat ze uit bijzondere genaden geen nut haalt.

Ten tweede: nederigheid. Als ze niet nederig is benut de ziel het sacrament van de biecht niet zoals het hoort. Hoogmoed houdt de ziel in de duisternis. Ze weet niets en wil zich niet grondig in de afgrond van haar ellende verdiepen, zij maskert zich en mijdt alles wat haar zou kunnen genezen.

Ten derde: gehoorzaamheid. Een ongehoorzame ziel behaalt geen enkele overwinning, zelfs als Jezus Zelf haar biecht zou horen. De meest ervaren biechtvader helpt deze ziel in niets. De ongehoorzame ziel stelt zich bloot aan grote gevaren en zal geen vooruitgang maken in de volmaaktheid en niet slagen in het geestelijk leven. God overstroomt de ziel allerrijkelijkst met genaden, maar alleen de gehoorzame ziel.

114. + O, hoe lieflijk zijn de hymnen die een lijdende ziel zingt. De hele hemel is verrukt om zo'n ziel, vooral wanneer ze door God beproefd wordt. Voor Hem zingt ze haar treurende heimweezangen. Haar schoonheid is groot, want ze komt van God. Gewond door de goddelijke Liefde, gaat deze ziel door de woestijn van het leven. Ze raakt de aarde maar met één enkele voet.

115. Als de ziel deze kwellingen doorstaan heeft, is ze diep nederig. Haar zuiverheid is groot. Zonder nadenken weet ze beter wat ze op een bepaald moment moet doen en waaraan ze moet verzaken. Ze voelt de lichtste aanraking van de genade en ze is zeer trouw aan God. Ze herkent God van ver en verheugt zich onophoudelijk in Hem. Ze ontdekt zeer snel God in de zielen van anderen en in het algemeen in haar omgeving. Ze is gezuiverd door God alleen. God, die alleen Geest is, leidt de ziel een leven binnen dat zuiver geestelijk is. God alleen heeft haar eerst voorbereid en gereinigd, dus in staat gebracht tot innige omgang met Hem. Op een geheel geestelijke wijze verblijft ze in de Heer en rust ze in de liefde. Ze spreekt met God zonder zich zintuiglijk uit te drukken. God vervult de ziel met zijn licht. Haar verlicht verstand ziet duidelijk en herkent de graden van het geestelijk leven. Zij ziet de ogenblikken waarop zij op onvolmaakte wijze met God verenigd was, waar haar zintuigen deelnamen aan die vereniging en het geestelijke zich vermengd bevond met het gevoelsleven, weliswaar al op een hogere en bijzondere wijze, maar toch onvolmaakt. Er bestaat een hogere en volmaaktere vereniging met God, de geestelijke vereniging. Hier is de ziel veiliger voor illusies, haar geestelijkheid is dieper en zuiverder. In het leven, waar de zintuigen een rol spelen, is men meer blootgesteld aan illusies. De voorzichtigheid van de ziel zelf en van de biechtvader moet des te groter zijn. Er zijn momenten waarop God de ziel in een louter geestelijke toestand binnenleidt. De zintuigen doven uit en zijn als dood. De ziel is op de innigste wijze met God verenigd, ze is in de Godheid gestort, haar kennis is volledig en volmaakt, niet meer gedeeltelijk zoals vroeger, maar geheel en algemeen. Zij is er verheugd om, maar ik wil toch nog spreken van momenten van beproeving. Het is nodig dat de biechtvader dan geduld heeft met de ziel. Maar het allergrootste geduld moet de ziel met zichzelf hebben.

116. Mijn Jezus, Gij weet wat mijn ziel ondervindt bij de herinnering aan het lijden. Dikwijls verwondert het mij, dat de engelen en heiligen stil blijven tijdens zo'n zielelijden. Maar ze beminnen ons bijzonder in deze momenten. Herhaaldelijk heeft mijn ziel op God geroepen als een klein kind dat uit alle kracht roept wanneer de moeder het gezicht bedekt en het haar niet meer kan herkennen. O mijn Jezus, eer en glorie aan U voor deze beproevingen van de liefde. Uw Barmhartigheid is groot en ondoorgrondelijk. Alles wat Gij U ten opzichte van mijn ziel voorgenomen hebt is doordrongen van Uw Barmhartigheid.

117. Ik moet hierbij vermelden dat de omgeving hier geen uitwendig lijden mag aan toevoegen, want, inderdaad, als de beker van de ziel tot de rand vol is, zou de druppel die wij erbij doen, de ene druppel te veel kunnen zijn zodat de beker der bitterheid overloopt. En wie zal verantwoording afleggen voor zulk een ziel? Letten we er op dat we niets toevoegen aan het lijden van de anderen, want dat mishaagt God. Indien de zusters of de oversten wisten of nog maar vermoedden dat een ziel onderworpen is aan dergelijke beproevingen en ondanks dat haar bijkomend lijden zouden aandoen, dan begaan ze een doodzonde en God Zelf zou hen voor deze ziel ter verantwoording roepen. Ik spreek niet over wat al door zijn aard zelf zonde is maar over wat anders geen zonde is. Behoeden wij ons ervoor zulke zielen op het geweten te hebben. Het is een grote en veelvoorkomende fout in het religieuze leven, dat, als men een lijdende ziel ziet, men aan haar lijden altijd nog wil toevoegen. Ik spreek niet over iedereen, maar over sommige personen. Wij matigen ons aan alle mogelijke soorten oordelen te vellen en wij verkondigen ze soms daar waar wij ze minst mochten herhalen.

118. De tong is een klein lidmaat, maar ze doet grote dingen. Een kloosterlinge die niet zwijgzaam is, zal nooit de heiligheid bereiken, dat wil zeggen, zij zal niet heilig worden. Dat ze zich niets inbeeldt, tenzij het de Goddelijke Geest is die in haar spreekt, dan heeft ze het recht niet te zwijgen. Maar om de Goddelijke Geest te horen, moet men de zielestilte bewaren en zwijgzaam zijn, niet een sombere stilte, maar een zielestilte die ingetogenheid is in God. Men kan veel spreken zonder de stilte te verbreken, en tegengesteld weinig spreken en telkens de stilte verbreken.

O welke onherstelbare schade veroorzaakt het gebrek aan stilte. Men doet veel kwaad aan de naaste, maar vooral aan zijn eigen ziel.

Volgens mij en mijn ervaring zou de regel van het zwijgen op de eerste plaats moeten staan. God geeft zich niet aan de babbelende ziel die veel zoemt als een hommel in een bijenkorf, maar geen honing maakt. Een babbelende ziel is vanbinnen leeg. Er is in haar geen fundamentele deugd noch vertrouwdheid met God. Er is geen sprake van een dieper leven, van een zoete vrede, noch van de stilte waarin God verblijft. De ziel die de zoetheid van de innerlijk stilte niet geproefd heeft, is een onrustige geest en verstoort de stilte van de anderen. Ik heb veel zielen gezien die in de diepte van de hel waren omdat ze de stilte niet konden bewaren. Ze hebben het mij zelf gezegd, toen ik hen vroeg naar de oorzaak van hun teloorgang. Het waren zielen van kloosterlingen. Mijn God, wat een smart is het te bedenken dat ze niet alleen in de hemel maar zelfs heiligen hadden kunnen zijn.

119. O Jezus, barmhartigheid, ik beef bij de gedachte rekenschap te moeten afleggen voor mijn tong. In haar bevindt zich het leven maar ook de dood, en soms doden wij met onze tong, wij begaan echte moorden, en dat zouden wij moeten beschouwen als iets onbelangrijks? Echt waar, ik begrijp dergelijke gewetens niet. Ik heb een persoon gekend die, na van een ander vernomen te hebben dat er dit en dat van haar werd gezegd, zwaar ziek is geworden, veel bloed verloor en veel tranen vergoot. Dat waren er de droevige gevolgen van, het is niet het zwaard maar de tong die dat veroorzaakte. O mijn zwijgende Jezus, wees ons barmhartig.

120. Ik betrap me over het zwijgen te spreken. Het is niet daarover dat ik wou spreken, maar over het leven van de ziel met God en hoe zij aan de genade beantwoordt. Als de ziel gezuiverd is en God een vertrouwelijke omgang met haar heeft opgebouwd, begint ze naar Hem te streven met geheel haar kracht. Maar ze kan dat niet door zichzelf. God alleen doet alles, de ziel weet het en is er zich van bewust. Ze leeft als in ballingschap en ze weet dat er nog grijze regenachtige dagen kunnen komen, maar ze bekijkt het op een andere manier dan vroeger. Ver van in te slapen in een schijnvrede, maakt ze zich klaar voor de strijd. Ze weet dat ze tot een ridderlijk geslacht behoort. Nu is ze zich van alles veel meer bewust. Ze weet dat ze van een koninklijk ras is en dat alles wat haar aanbelangt groot en heilig is.

121. + Na die vuurproef giet God talrijke genaden in deze ziel. Ze verheugt zich in een innige vereniging met God. Ze heeft een groot aantal visioenen, zintuiglijke en geestelijke, ze hoort een groot aantal bovennatuurlijke woorden en soms duidelijke bevelen, maar ondanks deze genaden heeft ze aan zichzelf niet genoeg. Des te meer omdat, nu God haar bezoekt met Zijn genaden, ze blootstaat aan alle soorten gevaren en gemakkelijk in dwaling kan vervallen. Ze zou tot God moeten bidden om een geestelijke begeleider, maar niet alleen bidden om een geestelijke begeleider, maar ook om moeite doen en een gids zoeken die deze zaken kent, zoals een aanvoerder die de wegen kennen moet waarlangs hij de troepen naar de strijd wil leiden. Een ziel die verenigd is met God moet voorbereid worden op grote en verwoede gevechten.

+ Na deze zuiveringen en beproevingen, verblijft God op een bijzondere wijze in de ziel, maar de ziel werkt niet altijd mee met deze genaden. Niet dat ze uit zichzelf dat niet zou willen, maar ze komt zoveel uit- en inwendige moeilijkheden tegen dat er echt een mirakel nodig is om zich op haar hoogte te kunnen handhaven. Hier heeft zij absoluut een begeleider nodig. Dikwijls overlaadde men mijn ziel met twijfels, en ik was soms zelf al ongerust door te zeggen dat ik tenslotte maar een onwetende was, die zo weinig wist, vooral in deze geestelijke zaken. Wanneer mijn twijfels erger werden, ging ik licht zoeken bij mijn biechtvader of de oversten. Maar ik bekwam niet wat ik verlangde.

122. Toen ik mijn ziel ontvouwde aan mijn oversten, was er één van hen die mijn ziel kende en de weg waarlangs God mij wou leiden. Door haar aanwijzingen in praktijk te brengen, begon ik veel te vorderingen te maken op de weg der volmaaktheid. Maar dat heeft niet lang geduurd. Toen ik haar mijn ziel dieper ontvouwde, ontving ik niet wat ik verlangde en deze genaden leken aan de overste onwaarschijnlijk. Ik kon dus geen hulp meer vinden bij haar. Ze zei me dat het onmogelijk was dat God dergelijk omgang had met een schepsel: "Ik vrees voor u, zuster, is het geen illusie? Vraag een priester om raad."

Maar de biechtvader heeft mij ook niet begrepen, hij zei me: "Het is beter, zuster, deze dingen met uw overste te bespreken". En zo ging ik van de oversten naar de biechtvader en van de biechtvader naar de oversten zonder vrede te vinden. De goddelijke genaden werden voor mij een groot lijden. Soms zei ik vierkant tot de Heer: "Jezus, ik ben bang voor U, zijt Gij niet één of ander spook?" Jezus stelde mij altijd gerust, maar ik bleef ongelovig. Vreemd toch dat, hoe ongeloviger ik werd, des te meer Jezus me bewijzen gaf dat Hij de bewerker was van dat alles.

123. Toen ik me er rekenschap van gaf dat ik niet de minste rust verkreeg van de oversten, nam ik het besluit hen niet meer te spreken over louter innerlijke zaken. Uiterlijk trachtte ik, zoals een goede kloosterzuster moet doen, alles aan mijn oversten te zeggen, maar over wat mijn ziel nodig had, sprak ik alleen in de biechtstoel. Om vele redenen zag ik in dat een vrouw niet geroepen is om dergelijke mysteries te kunnen onderkennen. Ik had mij aan veel nutteloos lijden blootgesteld. Lang werd ik aanzien als een bezetene door de slechte geest, en men bekeek mij met medelijden en de overste nam tegenover mij sommige voorzorgen. Het kwam mij ter ore dat ook enkele zusters mij zo beschouwden. En de horizon versomberde rondom mij. Ik begon de goddelijke genaden te mijden, maar dat was niet in mijn macht. Plots greep mij, ondanks mijn wil, zo'n ingetogenheid aan dat ik mij in God stortte en de Heer mij bij Zich hield.

124. In het begin is mijn ziel altijd een beetje bang, maar dan vervult een eigenaardige vrede en kracht mijn ziel.

125. + Alles was nog te verdragen. Maar toen de Heer mij vroeg die Beeltenis te schilderen, begon men over mij te spreken en mij echt als een hysterische en inbeeldster te beschouwen en men begon openlijk over mij te spreken. Eén van de zusters kwam mij in vertrouwen nemen. En ze begon mij te beklagen. Ze zei me: "Ik hoor zeggen van U, zuster, dat gij aan inbeeldingen lijdt en een soort van visioenen hebt. Mijn arme zuster, verdedigt u zich in deze zaak".

Ze was oprecht en berichtte mij eerlijk over wat ze gehoord had. Maar het was elke dag dat ik gelijksoortige dingen moest aanhoren. God alleen weet hoezeer mij dat vermoeide.

126. Ik besloot desondanks alles in stilte te dragen en geen antwoord te geven als men mij vragen stelde. De enen ergerden zich over mijn stilte, vooral de nieuwsgierigen. Anderen die dieper nadachten, zeiden: "Zuster Faustina moet toch heel dicht bij God zijn, vermits zij de kracht heeft om zoveel lijden te verdragen." En ik zag ze vóór mij als twee groepen rechters. Ik legde mij toe op innerlijke en uiterlijke stilte. Ik zei niets over mijn persoon ondanks de directe vragen van sommige zusters. Mijn mond werd stom. Ik leed als een duif zonder te klagen. Maar sommige zusters schenen er plezier te vinden om mij op de een of andere wijze pijn te doen. Mijn geduld ergerde hen, maar God gaf mij zoveel innerlijke kracht dat ik dat rustig verdroeg.

127. + Ik heb begrepen dat op zulke momenten mij niemand kon helpen en ik ben beginnen bidden en de Heer te vragen om mij een biechtvader te geven. Ik verlangde dat een priester mij één enkel woord sprak: wees gerust, ge zijt op de goede weg; ofwel: verwerp dat alles, want het komt niet van God. Maar ik vond geen enkele priester zo beslist dat hij zo duidelijk in naam van de Heer zou gesproken hebben. En dus duurde de onzekerheid voort. O Jezus, als het Uw Wil is, dat ik dan in onzekerheid leef, Uw Naam weze gezegend. Ik bid U, Heer, bestuur Gij mijn ziel en wees mij nabij, want uit mijzelf ben ik niets.

128. Zo werd ik dus van alle kanten beoordeeld, en is er niets meer in mij dat aan het oordeel van mijn zusters ontgaan is, maar ergens werd dit allemaal afgezaagd en men begon mij met rust te laten. Mijn uitgeputte ziel rustte een beetje, doch ik erkende dat de Heer mij nabij was tijdens deze vervolgingen. Dat duurde echter zeer kort. Een geweldige storm barstte opnieuw los. De vroegere vermoedens waren als zekerheden geworden en ik moest opnieuw dezelfde liedjes aanhoren. Zo heeft het God behaagd. Maar toch, vreemd genoeg begon ik ook uitwendige mislukkingen mee te maken.

Dat bracht alle soorten lijden mee, door God alleen gekend. Ik deed mijn uiterste best alles met een zo zuiver mogelijke intentie te volbrengen. Ik zie nu dat ik overal als een dief in het oog gehouden werd: in de kapel, tijdens de taken, in de cel [40]. Nu weet ik dat naast de aanwezigheid van God er altijd menselijke aanwezigheid dicht bij me is. Die menselijke aanwezigheid was soms zeer zwaar voor mij. Er waren momenten dat ik mij afvroeg of ik me zou uitkleden om mij te wassen of niet. Werkelijk, mijn arm bed werd dikwijls gecontroleerd. Ik moest lachen toen ik zag dat men zelfs mijn bed niet met rust liet. Een zuster zei me zelfs dat ze elke avond naar mijn cel kwam om te zien hoe ik mij gedroeg.

Maar oversten blijven oversten. En hoewel ze mij persoonlijk vernederden en soms met alle soorten twijfels vervulden, toch hebben ze mij altijd toegestaan wat de Heer mij opdroeg, niet zoals ik het vroeg, maar op een andere manier voldeden ze aan de vereisten van de Heer en gaven mij de instemming voor boete en verstervingen.

Zekere dag maakt een moeder zich zo kwaad op mij en vernederde mij dermate dat ik dacht het niet te kunnen verdragen. Ze zei me: "Dwaas, hysterische droomster, maakt dat ge wegkomt uit deze kamer en ik wil u nooit meer zien." Men wierp mij alles wat maar mogelijk was naar het hoofd. In mijn cel gekomen, ben ik met het gezicht op de grond vóór het kruisbeeld neergevallen en ik keek op naar Jezus, ik kon geen woord meer uitbrengen. Nochtans hield ik dit geheim voor de andere zusters en deed ik alsof er tussen ons niets gebeurd was.

129. satan profiteert altijd van zulke momenten, zijn ontmoedigende gedachten begonnen mijn geest binnen te dringen: Ziedaar de beloning van uw trouw en oprechtheid. Hoe kan men oprecht zijn als men zo onbegrepen wordt. Jezus, Jezus, ik kan niet meer. En ik viel opnieuw op de grond onder het gewicht van deze last, ik was bedekt met zweet en ik was van angst bevangen. Ik had niemand op wie ik innerlijk kon steunen. Opeens hoorde ik een stem in mijn ziel: Vrees niet, Ik ben met U en een vreemd licht verhelderde mijn geest en ik begreep dat ik mij niet mocht laten gaan in een dergelijke droefheid. Een zekere kracht vervulde mij en ik kwam uit de cel met nieuwe moed om te lijden.

130. Toch begon ik me wat te laten gaan. Ik schonk geen aandacht meer aan die innerlijke inspraken en spande mij in om verstrooid te zijn. Maar ondanks het lawaai en de verstrooiing, zag ik wat er gebeurde in mijn ziel. Het woord van God is welsprekend en niemand kan het in de doofpot stoppen. Ik ben begonnen de ontmoetingen met de Heer in mijn ziel te mijden, want ik wou geen slachtoffer zijn van illusies. Maar de Heer achtervolgde mij op een bepaalde wijze met zijn gaven en werkelijk ik ervaarde afwisselend kwelling en vreugde. Ik vermeld hier niet de diverse visioenen en genaden die de Heer me toen gaf, want die heb ik elders beschreven [41], maar ik vermeld hier enkel dat die verscheidene kwellingen hun toppunt al hadden bereikt en ik nam het besluit met die twijfels vóór de eeuwige geloften af te rekenen.

Tijdens heel de proeftijd bad ik om licht voor de priester waaraan ik mij moest toevertrouwen en dit met mijn hele ziel tot in de diepte. Ik vroeg aan God Zelf om mij te helpen en mij de genade te verlenen de meest verborgen zaken die zich afspeelden tussen de Heer en mij, te kunnen uitdrukken, en de gezindheid om alle beslissingen van de priester te aanvaarden als kwamen ze van Jezus. Welk oordeel ook over mij ging vallen, was van weinig belang. Ik verlang alleen de waarheid en een beslissend antwoord op bepaalde vragen. Ik vertrouwde mij geheel aan God toe en mijn ziel verlangde de waarheid. Ik kan niet langer in twijfel leven, terwijl ik in mijn ziel een grote zekerheid had dat die dingen van God komen, zodat ik daarvoor mijn leven zou geven, heb ik toch de raad van de biechtvader boven alles gezet en ik besloot te handelen zoals hij zal beslissen en volgens zijn aanwijzingen. Ik bezag dat moment als beslissend voor de vooruitgang van gans mijn leven. Ik weet dat daar alles zal van afhangen. Het heeft geen belang of wat hij zegt overeenkomt met mijn ingevingen of helemaal tegengesteld is, dat interesseert mij niet. Ik wil de waarheid kennen en haar volgen.

131. Jezus, Gij kunt mij helpen. En sinds dat ogenblik ben ik opnieuw begonnen. Ik hield alle ontvangen genaden verborgen in mijn ziel en ik wachtte af wie de Heer mij zenden zou. Aan niets twijfelend in mijn hart, bad ik de Heer dat Hijzelf mij in deze momenten zou helpen en een zekere moed kwam in mijn ziel.

132. Ik moet nog vermelden dat sommige biechtvaders de ziel helpen en naar het schijnt, geestelijke vaders zijn, maar alleen zolang alles goed gaat, maar als de ziel zich in een grotere nood bevindt, zijn ze uit hun lood geslagen en kunnen of willen de ziel niet begrijpen. Ze proberen zich er zo snel mogelijk van af te maken, maar als de ziel nederig is, kan zij er toch minstens iets aan hebben. God zelf zal soms een lichtbundeltje op de bodem van die zielen werpen om haar nederigheid en haar geloof. Soms zegt de biechtvader dingen die hij helemaal niet van plan is te zeggen, zonder zich daar zelf bewust van te zijn. O, dat de ziel gelove dat het de woorden van Jezus Zelf zijn, ook al moeten wij geloven dat elk woord in de biechtstoel gezegd van God is, toch komen die woorden waar ik juist van sprak rechtstreeks van God. En de ziel voelt dat de priester niet uit zichzelf spreekt, hij zegt dingen die hij niet van plan was te zeggen. Ziedaar hoe God het geloof beloont. Ik heb dit meermaals meegemaakt. Een zeer geleerde en geëerde priester, [het gebeurde soms dat ik bij hem ging biechten] was altijd zeer streng en sprak mij in deze dingen tegen, maar één keer antwoordde hij mij: "Weet, zuster, als God wil dat Gij dit volbrengt, dan mag men zich daar niet tegen verzetten. God wil soms juist zo geprezen worden. Wees gerust, wat God begonnen is, zal God tot een goed einde brengen, maar ik zeg u dit: belangrijk is trouw aan God en nederigheid, nogmaals nederigheid. Herinner u goed wat ik vandaag heb gezegd." Ik heb mij verheugd en ik dacht dat die priester mij misschien toch had begrepen. Maar door omstandigheden gebeurde het zo dat ik nooit meer bij hem heb gebiecht.

133. + Eens riep één van de oudere zusters mij en het was alsof er vurige bliksems uit een klare hemel mij op het hoofd vielen, zo erg dat ik niet wist waarover het ging. Ik begreep al vrij snel dat het ging over zaken die niet van mij afhingen. Ze zei mij: "Zet het uit uw hoofd, zuster, dat Jezus zulk een vertrouwde omgang heeft met u, zo'n ellende en onvolmaaktheid. Jezus is maar nauw verbonden met heilige zielen, onthoud het". Ik erkende dat ze volledig gelijk had, want ik ben ellendig, maar niettemin vol vertrouwen op de Goddelijke Barmhartigheid. Toen ik de Heer ontmoette, heb ik me vernederd en gezegd: "Jezus, Gij hebt naar het schijnt geen omgang met ellendigen als ik?" "Wees gerust, Mijn dochter, het is juist door zo'n ellende dat Ik de macht van Mijn Barmhartigheid wil tonen." Ik begreep dat de moeder mij alleen heeft willen vernederen.

134. O mijn Jezus, Gij hebt mij veel beproefd in dit korte leven, ik heb vele dingen begrepen, zodanig dat het mij nu zelfs verwondert. O, wat is het goed om zich gans aan God te geven en Hem toe te laten volledig in de ziel te handelen.

135. Tijdens de derde proeftijd liet de Heer mij verstaan dat ik mij aan Hem moest opofferen, zodat Hij met mij kon doen wat Hem beviel. Ik moest vóór Hem blijven staan als een slachtoffer. Eerst schrok ik, want ik voelde mij een eindeloze ellende en mijzelf kennende, heb ik nog eens aan de Heer geantwoord: "Ik ben de ellende zelf, hoe kan ik een gijzelaarster zijn?" "Gij verstaat dit niet vandaag. Morgen zal Ik het u, tijdens de aanbidding, te kennen geven." Mijn hart sidderde en ook mijn ziel, zo diep zonken deze woorden in mijn ziel. Het Woord van God is levend. Toen ik in de aanbidding kwam, voelde ik in mijn ziel dat ik was binnengetreden in de tempel van de levende God, wiens majesteit groot en onvatbaar is. God gaf mij te kennen wat zelfs de zuiverste geesten zijn in vergelijking met Hem. Hoewel ik uiterlijk niets zag, doordrong de goddelijke aanwezigheid mij tot in het diepst van mijn wezen. Op dat moment werd mijn verstand op een bijzondere wijze verlicht. Voor de ogen van mijn ziel speelde zich een visioen af, als voor Jezus in de hof van Olijven. Eerst het lichamelijk lijden en de omstandigheden die het vermeerderden. Het geestelijk lijden in heel zijn uitgestrektheid en ook dit lijden waar nooit iemand van zal weten. Alles kwam in dit visioen: onrechtvaardige vermoedens, verlies van goede naam. Ik heb het samengevat opgeschreven, maar deze kennis was zo duidelijk dat, wat ik later meemaakte, in niets verschilde van het ogenblik waarop ik het zag. Mijn naam moest zijn: "offer". Toen dit visioen voorbij was, liep het koud zweet van mijn voorhoofd.

136. Jezus gaf mij te kennen, dat ook als ik niet zou toestemmen in dat alles, ik toch nog zou kunnen gered worden, en Hij mij niet minder zou begenadigen en met mij dezelfde diepe omgang zou behouden, zodat, zelfs als ik met dit offer niet instemde, Hij zijn mildheid niet zou verminderen.

Ook gaf de Heer mij te kennen dat gans het mysterie van mij afhangt, van mijn vrijwillige toestemming tot het offer in volle kennis van mijn geest. In deze vrijwillige en bewuste daad bevindt zich in de ogen van Zijne Majesteit alle macht en waarde. Zelfs als geen van die dingen, waarvoor ik mij geofferd heb, zou plaats grijpen, dan geldt toch alles voor de Heer als was het reeds voltrokken.

Op dat moment erkende ik dat ik een band aanging met de onvatbare Majesteit. Ik voelde dat God wacht op mijn woord, mijn toestemming. Toen stortte mijn geest zich in de Heer en ik zei: "Doe met mij zoals het U belieft, ik geef mij over aan Uw Wil. Uw heilige Wil is vanaf nu mijn voedsel. Ik zal trouw zijn aan Uw eisen met de hulp van Uw genade. Doe met mij wat U belieft. Ik smeek U, Heer, wees mij elk ogenblik van mijn leven nabij".

137. Dan, toen ik met heel mijn wil en gans mijn hart ingestemd had tot het offer, doordrong mij de aanwezigheid van God. Mijn ziel verzonk in God, overstroomd met zo'n geluk dat ik het niet kan beschrijven, zelfs niet gedeeltelijk. Ik voelde dat Zijn Majesteit mij omgaf. Ik was op bijzondere wijze met Hem verenigd. Ik zag Gods grote welwillendheid in mij en wederkerig sluimerde mijn geest in Hem. Bewust van deze vereniging met God, voelde ik dat ik bijzonder bemind werd en op mijn beurt beminde ik Hem met heel de kracht van mijn ziel. Tijdens deze aanbidding voltrok zich een groot mysterie, een mysterie tussen mij en de Heer. Het leek mij dat ik onder Zijn blik ging sterven van liefde. Ik sprak veel met de Heer, zonder één woord. En de Heer zei tot mij: "Gij zijt de zaligheid van Mijn Hart; van vandaag af zal elk van uw daden, zelfs de kleinste, welbehagen vinden in Mijn ogen, wat ge ook doet." Op dat ogenblik voelde ik mij omgevormd. Het lichamelijk omhulsel blijft hetzelfde, maar de ziel is anders, God woont erin met al Zijn welbehagen. Geen gevoel maar een bewuste werkelijkheid, die door niets kan verduisterd worden, is dat.

138. Na de aanbidding kwam ik buiten en bekeek vredig alles in de ogen waar ik vroeger zo'n vrees voor had.

In de gang kreeg ik door een bepaalde persoon onmiddellijk een groot lijden en vernedering te verduren. Ik aanvaardde het in onderwerping aan een hogere wil en ik heb mij nauw tegen het Heilig Hart van de Heer Jezus gedrukt, en toonde zo dat ik bereid was tot alles waarvoor ik mij geofferd had. Het lijden leek onder mijn voeten op te rijzen, zelfs Moeder Margareta was er verbaasd over. Bij anderen gaat veel onopgemerkt voorbij, want het is inderdaad niet de moeite er aandacht aan te besteden, maar bij mij wordt niets onopgemerkt gelaten, elk woord wordt ontleed, elke pas nagegaan.

Een zuster zei mij: "Bereid u voor, mijn zuster, om een kruisje te ontvangen dat moeder overste u bereidt, ik heb zo'n medelijden met u, mijn zuster". En ik, ik verheugde me in mijn ziel en ik ben er al lang klaar voor. Toen ze mijn moed zag, was ze verwonderd. Ik zie nu dat de ziel niet veel vermag uit zichzelf, maar met God kan ze alles. Zie-daar wat de genade van God tot stand brengt. Weinig zielen blijven altijd aandachtig voor de ingevingen van God, en nog minder volgen trouw deze ingevingen.

139. Nochtans kan de ziel die trouw is aan God deze ingevingen niet alléén onderscheiden, ze moet ze aan het oordeel van een zeer onderlegd en wijs priester onderwerpen, en zolang ze geen zekerheid heeft verworven, moet ze ongelovig blijven. Dat ze zich niet op haar eentje toevertrouwt aan deze ingevingen en aan al deze hogere genaden, want ze kan zich blootstellen aan groot verval.

Ook al onderscheidt de ziel onmiddellijk de valse ingevingen van die van God, toch weze ze voorzichtig, want er zijn veel onzekere zaken. God houdt er van en verheugt er Zich over dat de ziel, alleen om Zijnentwille, zelfs Hem niet vertrouwt; omdat ze Hem bemint is ze voorzichtig en vraagt ze hulp en zoekt voor zichzelf uit te maken of het werkelijk God is die in haar werkt. En als een verlicht priester het haar bevestigt, dat ze dan gerust weze en zich toevertrouwe aan God volgens Zijn aanwijzingen, dat wil zeggen, volgens de aanwijzingen van de biechtvader.

140. Zuivere liefde is in staat tot grote daden, en geen moeilijkheden noch tegenkantingen kunnen haar breken. Zoals de liefde sterk is midden grote moeilijkheden zo is zij ook standvastig in het grijze, vervelende en alledaagse leven. Ik weet dat er om God te behagen maar één ding nodig is, de kleinste dingen doen met een grote liefde, liefde en altijd liefde.

Zuivere liefde dwaalt niet af. Zij heeft wonderlijk veel licht en doet niets dat God zou kunnen mishagen. Ze is vindingrijk in het doen van wat God het allermeest bevalt, en niemand kan haar evenaren. Ze is gelukkig als ze zich kan ontledigen en als een zuiver offer kan branden. Hoe meer ze zichzelf geeft, hoe gelukkiger ze is. Maar niemand kan als zij, van ver de gevaren aanvoelen: ze weet hoe ze te ontmaskeren en met wie ze te maken heeft.

141. + Maar mijn pijnigingen gaan al ten einde. De Heer geeft mij de beloofde hulp, ik zie haar in de persoon van twee priesters: Pater Andrasz en prof. Sopocko. Tijdens de retraite vóór de eeuwige geloften [42] werd ik voor de eerste maal volledig gerustgesteld [43]. Later werd ik door professor Sopocko in dezelfde richting geleid. Zo voltrok zich de belofte van de Heer.

142. Toen ik gerustgesteld was en onderricht hoe ik Gods wegen zou bewandelen, verheugde mijn geest zich in de Heer en ik had de indruk niet te stappen maar te lopen. Mijn vleugels werden opengespreid voor de vlucht en ik begon te zweven in volle zon en ik kwam niet naar beneden tot ik rustte in Wie mijn ziel zich voor eeuwig verliest. Ik gaf me volkomen aan de invloed van de genade over. Diep zijn Gods nederdalingen tot mijn ziel. Ik wijk niet, noch weersta ik, maar verlies mij in Hem als in mijn enige schat. Ik ben één met de Heer, de afgrond die ons scheidt, Schepper en Zijn schepsel, schijnt verdwenen. Gedurende enkele dagen leefde mijn ziel als in een voortdurende extase. De aanwezigheid van God verliet mij niet één moment. En mijn ziel verbleef in een voortdurende liefdesvereniging met de Heer. Ondertussen verhinderde dit mij niet mijn plichten te volbrengen. Ik voelde dat ik in liefde omgevormd werd, ik was geheel in brand zonder schade. Ik was voortdurend in God verloren, God trok mij naar Zich toe met zulk een liefde en zo'n macht dat ik sommige momenten niet besefte dat ik op aarde was. Zo lang had ik de goddelijke genade tegengehouden en gevreesd, nu verwijderde God zelf, door Pater Andrasz, alle moeilijkheden. Mijn geest werd naar de zon gekeerd en bloeide in haar stralen alléén voor Hem open, Ik versta niet... [44]

143. + Ik heb veel Goddelijke genades verspild want ik vreesde altijd door een illusie misleid te worden. God trok mij tot Zich met zo'n kracht dat het dikwijls niet in mijn vermogen lag zijn genade te weerstaan; wanneer ik plots in Hem gestort werd en Jezus me op deze momenten met zo'n vrede vervulde, kon ik me naderhand, zelfs indien ik het wilde, niet meer verontrusten. Dan hoorde ik in mijn ziel de woorden: Opdat Gij verzekerd zoudt zijn dat Ik de Bewerker ben van al deze opdrachten, zal Ik u zo'n diepe vrede geven dat zelfs wanneer ge u ongerust of angstig wou maken, het vandaag niet in uw macht zal zijn; maar de liefde gaat uw ziel overstromen tot zelfvergetelheid toe.

144. Later gaf Jezus mij een andere priester [45] voor wie Hij mij beval mijn ziel te ontvouwen. Hoewel ik het aanvankelijk met wat aarzeling deed, bracht de strenge vermaning van Jezus in mijn ziel een diepe nederigheid teweeg. Onder zijn begeleiding maakt mijn ziel snel vorderingen in liefde tot God, en werden de talrijke verlangens van de Heer uiterlijk vervuld [46]. Dikwijls heb ik over zijn moed en zijn diepe deemoed nagedacht.

145. O, hoe ellendig is mijn ziel die zoveel genaden verspil heeft. Ik liep weg van God en Hij achtervolgde mij met zijn genaden. Meestal ontving ik de genaden van God wanneer ik mij er het minst aan verwachtte. Sinds de Heer mij een geestelijke begeleider heeft gegeven, ben ik getrouwer aan de genade. Het is dank zij deze begeleider, dank zij zijn waakzaamheid over mijn ziel, dat ik ervaren heb wat geestelijke leiding is en hoe Jezus dat opvat. Jezus waarschuwde mij voor de kleinste fout en toonde mij dat Hij het was die besliste in elke zaak die ik aan mijn begeleider voorlegde, en dat: alle overtredingen tegen hem, Mijzelf treffen. Toen onder deze begeleiding mijn ziel een diepe ingetogenheid en vrede begon te smaken, hoorde ik dikwijls deze woorden: Sterk u voor de strijd, dikwijls meermaals herhaald.

+ Jezus laat mij vaak weten wat Hem in mijn ziel mishaagt en soms heeft Hij mij vermaand voor schijnbaar kleinigheden, maar die echt een grote betekenis hebben. Hij waarschuwde mij en tuchtigde mij als een Meester. Gedurende vele jaren is het Hij zelf die mij heeft opgevoed tot het moment dat Hij mij een geestelijke begeleider gaf. Vroeger legde Hij zelf uit wat ik niet begreep en nu beveelt Hij mij om mijn biechtvader over alles te ondervragen en zegt Hij mij dikwijls: "Ik antwoord u door zijn mond, wees gerust." Het is mij nooit overkomen dat ik voor wat ik aan de begeleider voorlegde, een antwoord ontving dat tegengesteld was aan wat de Heer van mij vereiste. Soms gebeurt het, maar dikwijls niet, dat Jezus mij bepaalde dingen aanbeveelt en niemand er iets van weet en dat wanneer ik de biechtstoel nader, mijn biechtvader mij hetzelfde aanbeveelt.

+ Wanneer de ziel langere tijd verlichtingen en vele ingevingen gekregen heeft en haar biechtvaders de oorsprong van haar ingevingen en ook de vrede van de ziel bevestigd hebben, wanneer haar liefde groot is, geeft Jezus haar te kennen, dat het tijd is, de ontvangen gaven in daden om te zetten. De ziel geeft er zich rekenschap van dat de Heer op haar rekent en dit bewustzijn vermeerdert haar krachten; ze weet dat, om trouw te blijven, ze menige moeilijkheid op zich zal moeten nemen, maar zij heeft vertrouwen in God en dank zij dit vertrouwen komt ze daar waar God haar roept. De moeilijkheden schrikken haar niet af, ze zijn als het ware haar dagelijks brood. Zij verschrikken haar niet, noch ontmoedigen ze haar, zoals het lawaai van kanonnen de ridder die voortdurend in de strijd is niet verschrikt. Ver van verschrikt te zijn, hoort ze toch, uit welke richting de vijand aanvalt, om zo de overwinning te behalen. Ze doet niets blindweg, maar ze onderzoekt, denkt diep na en rekent niet op zichzelf, maar bidt vurig en vraagt raad aan andere ervaren en wijze ridders. Als de ziel op deze wijze handelt, overwint ze bijna altijd.

Er zijn aanvallen die de ziel geen tijd laten om na te denken, raad in te winnen of iets anders te doen; dan moet ze strijden op leven en dood. Het is menigmaal goed, zonder een woord gezegd te hebben, te schuilen in de wonde van het Heilig Hart van Jezus: daardoor alleen al is de vijand verslagen.

In vredestijd doet de ziel ook inspanningen zoals op het ogenblik van de strijd. Ze moet zich oefenen en goed oefenen anders heeft ze geen kans om te overwinnen. Ik beschouw de vredestijd als de tijd van voorbereiding op de overwinning. De ziel moet altijd waakzaam zijn; waakzaamheid en nog eens waakzaamheid. Een ziel die nadenkt, ontvangt veel licht. De verstrooide ziel stelt zichzelf bloot aan de val, en moet niet verbaast zijn als ze valt. O Geest van God, Bestuurder van de ziel, wijs is die Gij hebt getraind. Maar de voorwaarde voor de werking van Gods Geest, is stilte en ingetogenheid.

146. Het gebed. Door het gebed wapent de ziel zich voor elke soort strijd. In welke staat ze ook is, ze moet bidden. Een zuivere en schone ziel moet bidden, anders verliest ze haar schoonheid. Een ziel die naar zuiverheid streeft, moet bidden, anders geraakt ze er niet. De pas bekeerde ziel moet bidden, anders valt ze opnieuw. Een zondige, in zonde verzonken ziel, moet bidden, anders kan ze niet opstaan. Zo is er geen ziel die niet verplicht is te bidden, want iedere genade daalt op haar neer door het gebed.

147. Ik herinner mij het meest licht ontvangen te hebben gedurende de aanbidding die ik tijdens de vasten dagelijks een half uur lang deed, op de grond met de armen in kruisvorm, voor het Allerheiligste Sacrament. Ik verdiepte dan de kennis van mijzelf en van God. Hoewel ik de toestemming van de oversten had, waren er veel moeilijkheden om zo te bidden. De ziel moet weten dat om zo te bidden en te volharden in het gebed, ze zich moet wapenen met geduld en dapper alle innerlijke en uiterlijke moeilijkheden te boven komen - innerlijke moeilijkheden: ontmoediging, dorheid, zwaarte, bekoringen; uiterlijke moeilijkheden: het menselijk opzicht,  en het vrijmaken van de momenten bestemd voor het gebed. Ik heb het zelf ervaren dat, als ik mijn gebed niet op de vastgestelde tijd deed, ik het verwaarloosde omdat mijn verplichtingen het later niet toelieten, en zelfs wanneer ik het dan toch deed, was het met de grootste moeite, want mijn gedachten vluchtten steeds naar mijn plichten. Ik had ook een andere moeilijkheid: wanneer de ziel haar gebed goed verricht heeft, en het gebed verliep innerlijk diep ingetogen, dan verzetten andere mensen zich tegen haar ingetogenheid, dan moet ze geduld opbrengen om te volharden in het gebed. Het gebeurde vaak dat, wanneer mijn ziel heel diep in God verzonken was en meer vrucht uit het gebed haalde en Gods aanwezigheid mij gedurende de dag vergezelde en op het werk er ook meer ingetogenheid, nauwkeurigheid en meer inspanning was in de taken, dan juist overkwamen mij de meeste verwijten dat ik niet plichtsgetrouw was en onverschillig aan alles, want de minder ingetogen zielen willen dat de anderen gelijk hen blijven want ze zijn voor hen een voortdurende wroeging.

148. + Een edele en fijngevoelige ziel, het kan zelfs de eenvoudigste zijn, maar met een fijne gevoeligheid, ziet deze God in alles, vindt ze Hem overal en kan ze God zelfs vinden in de meest verborgen dingen. Ze vindt alles belangrijk, ze waardeert alles en dankt God voor alles, ze haalt uit alles geestelijk voordeel en geeft alle eer aan God. Ze vertrouwt op Hem en is niet verstoord als de tijd van de beproeving aanbreekt. Zij weet dat God de beste Vader is en trekt zich weinig aan van wat de mensen denken. Ze volgt trouw de minste zucht van de Heilige Geest, ze verheugt zich over deze geestelijke Bezoeker en houdt zich dicht bij Hem als een kind bij haar moeder. Waar andere zielen stoppen en schrik hebben, daar gaat zij voort zonder vrees voor moeilijkheden.

148. + Een edele en fijngevoelige ziel, het kan zelfs de eenvoudigste zijn, maar met een fijne gevoeligheid, ziet God in alles, vindt Hem overal en kan God zelfs vinden in de meest verborgen dingen. Ze vindt alles belangrijk, ze waardeert alles en dankt God voor alles, ze haalt uit alles geestelijk voordeel en geeft alle eer aan God. Ze vertrouwt op Hem en is niet verstoord als de tijd van de beproeving aanbreekt. Zij weet dat God de beste Vader is en trekt zich weinig aan van wat de mensen denken. Ze volgt trouw de minste zucht van de Heilige Geest, ze verheugt zich over deze geestelijke Bezoeker en houdt zich dicht bij Hem als een kind bij haar moeder. Waar andere zielen stoppen en schrik hebben, daar gaat zij voort zonder vrees voor moeilijkheden.

149. Wanneer de Heer zelf dicht bij de ziel wil verwijlen en haar leiden, verwijdert Hij alles wat uiterlijk is. Toen ik ziek werd en men mij naar het ziekenkwartier bracht, had ik daardoor veel onaangenaamheden. We waren met twee zusters in de ziekenafdeling. De zusters kwamen zuster N. bezoeken, naar mij keek niemand om. Het is zo dat elk haar cel had in dezelfde ziekenkamer. De winteravonden waren lang. Zuster N. had licht en een radio ontvangen, maar ik kon wegens gebrek aan licht zelfs mijn meditatie niet voorbereiden.

Dat duurde bijna twee weken en toen beklaagde ik mij op een avond bij de Heer dat ik veel leed en wegens gebrek aan licht zelfs mijn meditatie niet kon voorbereiden, en de Heer zei me dat Hij elke avond zou komen om de punten voor de meditatie van de volgende dag aan te duiden. Deze punten betroffen altijd Zijn smartelijk lijden. Hij zei me: "Overweeg Mijn lijden vóór Pilatus." En zo tijdens de ganse week overwoog ik punt voor punt Zijn smartelijk lijden. Van dan af doordrong een grote vreugde mijn ziel en ik verlangde geen bezoek meer noch licht. Jezus was mij genoeg in alles. De zorg van de oversten voor de zieken was zeer groot, nochtans had de Heer er zo over beschikt dat ik me verlaten voelde. Om zelf te kunnen werken verwijderde deze onvergelijkbare Meester al het geschapene. Soms beleefde ik zoveel vervolgingen en pijnigingen van alle soort dat zelfs Moeder M. me zei: "Op uw weg, zuster schiet het lijden op uit de grond. Ik zie u, zuster, als een gekruisigde, nochtans heb ik gemerkt dat Jezus er voor iets tussen zit. Wees trouw aan de Heer".

150. + Ik wil een droom neerschrijven die ik van de heilige Theresia van het Kindje Jezus had. Ik was nog novice en ik had bepaalde moeilijkheden die ik niet te boven kwam. Het waren innerlijke moeilijkheden, maar ook uiterlijke waren ermee verbonden. Ik deed novenen tot verscheidene heiligen, maar het werd altijd maar erger. Mijn lijden hierdoor werd zo erg dat ik niet meer wist hoe verder te leven, en plots kwam het idee in mij op te bidden tot de heilige Theresia van het Kindje Jezus. Ik begon een noveen tot haar want vóór ik intrad in het klooster had ik voor haar een grote verering. Ondertussen had ik haar wat verwaarloosd, maar in deze nood herbegon ik vurig tot haar te bidden. De vijfde dag van de noveen droomde ik van de heilige Theresia, maar ze leek me nog op de aarde te zijn. Ze verborg voor mij dat ze een heilige was en begon mij te troosten, dat ik me deze zaak niet zo zeer moest aantrekken, maar meer op God vertrouwen. Ze zei me: "Ik heb ook veel geleden" - ik geloofde zo maar niet dat ze veel geleden had en zei haar dat ik de indruk had dat ze helemaal niet geleden had. Toch antwoordde de heilige Theresia op overtuigende wijze dat ze veel geleden had en ze zei: "Zuster, weet dat binnen drie dagen deze zaak goed zal eindigen." Toen ik haar niet wou geloven, gaf ze mij te kennen dat ze een heilige was. Onmiddellijk werd mijn ziel van vreugde vervuld en ik zij: "Gij zijt Heilig!." Ze antwoordde: "Ja, ik ben heilig. Vertrouw er op dat ge deze zaak binnen drie dagen zult afhandelen". En ik zei haar: "Heilige Theresia, zeg mij, zal ik in de hemel komen?" Zij antwoordde: "Ge zult in de hemel zijn." "En zal ik heilig zijn?" Ze heeft me geantwoord: "Ja, ge zult heilig zijn." "Maar Thereseke, zal ik heilig zijn zoals gij, op de altaren?" En ze antwoordde: "Ja, ge zult heilig zijn zoals ik, maar ge moet vertrouwen hebben op de Heer Jezus." En ik vroeg haar of mijn vader en mijn moeder in de hemel gingen zijn, of... [47]

Zij antwoordde: "Ze zullen er zijn". "En mijn broers en zusters, zullen zij in de hemel zijn?" Ze zei mij van veel voor hen te bidden, maar ze gaf mij geen zeker antwoord. Ik begreep dat ze veel gebed nodig hebben.

Het is een droom, en zoals het spreekwoord zegt: "Dromen zijn bedrog, maar God is geloof", maar ondertussen, zoals ze mij gezegd had, kon ik op de derde dag deze zaak heel gemakkelijk afhandelen. Wat die zaak betreft, speelde alles zich letterlijk af zoals ze gezegd had. Het is een droom, maar hij heeft zijn betekenis.

151. + Eens, toen ik in de keuken was met zuster N. [48], had ze zich wat geërgerd over mij en als straf deed ze mij op de tafel gaan zitten en zijzelf werkte hard, ze kuiste en schrobde en ik bleef op tafel zitten. De zusters kwamen en verwonderden zich, mij op tafel te zien zitten. Iedereen zei haar woordje, de ene dat ik een nietsnut was, een andere: "wat een buitenissige." Ik was toen postulante. Anderen zegden: "wat voor zuster wordt dat." Toch kon ik niet van de tafel af komen want de zuster had mij bevolen in naam van de gehoorzaamheid [49] te blijven zitten tot ze me zei eraf te komen. Waarlijk God alleen weet hoeveel akten van zelfverloochening ik toen deed. Ik dacht te verbranden van schaamte. Dikwijls liet God Zelf dergelijke zaken toe om mij innerlijk te vormen, maar Hij beloonde mij voor deze vernedering door een grote vertroosting. Tijdens de zegen zag ik Hem in een grote Schoonheid, Jezus bekeek me welwillend en zei: "Mijn dochter, vrees het lijden niet, Ik ben met u."

152. Eens toen ik nachtdienst had [50], was mijn ziel wegens het schilderen van de Beeltenis in zo een smart dat ik niet meer wist waaraan mij te houden: enerzijds het steeds mezelf overtuigen dat het een illusie was, anderzijds zei een priester mij dat God misschien juist door deze Beeltenis geëerd wilde worden en dat men moest proberen ze te laten schilderen. In elk geval was mijn ziel zeer vermoeid. Toen ik in de kleine kapel kwam, naderde ik met mijn hoofd het tabernakel, ik klopte en zei: "Jezus, zie welke grote moeilijkheden ik heb wegens het schilderen van die Beeltenis". Ik hoorde een stem uit het tabernakel komen: "Mijn dochter, uw pijnen zullen niet lang meer duren."

153. Zekere dag zag ik twee wegen: één brede, bedekt met zand en bloemen vol vreugde, muziek en alle soorten genoegens. De mensen gingen al dansend op die weg en vermaakten zich. Ze kwamen aan het einde zonder het te merken dat de weg afbrak. Maar op het einde gaapte een vreselijke diepte, namelijk de afgrond van de hel. Deze zielen vielen blindelings in deze jammerpoel, zoals ze stapten, zo vielen ze erin. En ze waren zo talrijk dat men ze niet kon tellen. En ik zag de tweede weg, of eerder, een pad, want het was smal, bezaaid met doornen en stenen en de mensen die voortgingen op deze weg hadden de tranen in de ogen en alle slag van lijden was hun deel. De enen vielen over de stenen, maar ze stonden dadelijk weer op en gingen verder. Op het eind van de weg was er een prachtige tuin, vol met alle soorten geluk en al deze zielen gingen er binnen. Ze vergaten onmiddellijk hun lijden.

154. Eens was er aanbidding bij de Zusters van de Heilige Familie [51] met één van onze zusters ben ik er heengegaan. Van zodra ik de kapel betrad, vervulde de aanwezigheid van God mijn ziel. Zoals sommige momenten bad ik zonder woorden te vormen. Plots zag ik de Heer die me zei: "Weet wel, als ge het schilderen van deze Beeltenis nalaat en geheel het werk van de Barmhartigheid, dan zult gij op de dag van het oordeel verantwoording moeten afleggen voor een groot aantal zielen." Op deze woorden van de Heer vervulde vrees, een soort alarm, mijn ziel. Ik kon mezelf niet bedaren. In mijn oren klonken die woorden: zo zal ik me niet alleen voor mezelf moeten verantwoorden op de dag van Gods oordeel maar ook voor andere zielen. Deze woorden drongen diep door in mijn hart. Terug thuis ben ik naar de Kleine Jezus [de kleine binnenhuis kapel] gegaan, ik ben neergevallen vóór het Allerheiligste Sacrament, het gezicht op de grond, en ik heb gezegd aan de Heer: "Ik zal alles doen wat Gij in mijn vermogen legt, maar ik smeek U wees altijd met mij en geef mij de kracht Uw heilige Wil te volbrengen, want Gij kunt alles en ik kan niets uit mezelf.

155. + Sinds enige tijd gebeurt het dat ik in mijn ziel ervaar wanneer iemand voor mij bidt, ik word het onmiddellijk in mijn ziel gewaar. En hetzelfde gebeurt wanneer een ziel me om gebed vraagt, zelfs zonder dat ze me erover spreekt, dan voel ik het ook in mijn ziel. Ik merk dat op deze wijze : ik ervaar een zekere onrust, alsof iemand me roept, wanneer ik bid, bekom.

156. + Eens verlangde ik vurig de heilige Communie te ontvangen, maar ik had een zekere twijfel, en daarom ben ik niet gegaan. Ik leed er erg onder, het leek of mijn hart openbarstte van pijn. Toen ik bezig was met mijn werk, het hart vol bitterheid, stond Jezus plots naast mij en zei me: "Mijn dochter, laat de heilige Communie niet weg, behalve als ge weet dat ge zwaar gevallen zijt, daarbij mag geen enkele twijfel u tegenhouden u met Mij te verenigen in Mijn mysterie van Liefde. Uw geringe fouten zullen verdwijnen in Mijn liefde zoals een strohalm geworpen in een grote oven. Weet dat ge Mij zeer bedroeft als ge Mij in de heilige Communie voorbijgaat."

157. 's Avonds, toen ik de kleine kapel betrad, hoorde ik in mijn ziel deze woorden: "Mijn dochter, overweeg deze woorden: In doodstrijd getreden, bad Hij met nog meer aandrang." Toen ik dieper begon na te denken, werd mijn ziel overstroomt met veel licht. Ik begreep dat wij veel volharding in het gebed nodig hebben en dat ons heil dikwijls afhangt van zulk zeer moeilijk gebed.

158. + Toen ik in Kiekrz was om één van onze zusters tijdelijk te vervangen [52], ging ik op een namiddag door onze tuin en hield stil aan de oever van het meer, en lange tijd bleef ik daar mediterend denken over dit natuurelement. Plots zag ik Jezus naast mij staan en vol goedheid zeggen: "Dit alles heb Ik voor u geschapen, mijn bruid, maar weet dat al deze schoonheden niets zijn vergeleken met wat Ik u bereid heb in de eeuwigheid." Mijn ziel werd overstroomd met zo'n grote troost dat ik er gebleven ben tot de avond en het leek me maar een kort moment. Het was mijn vrije dag, bestemd voor mijn eendaagse recollectie [53], ik had dus de volledige vrijheid om in gebed te blijven. O, wat is God oneindig goed. Hij achtervolgt ons met Zijn goedheid. Meestal schenkt de Heer mij Zijn grootste genaden wanneer ik er mij helemaal niet aan verwacht.

159. Heil’ge Hostie, in gouden kelk bevat,
zend mij heel zuiver, rein en onbevlekt,
door de woestijn, het wijde ballingsoord,
dank zij Uw liefdekracht in mij verwekt.

Heil’ge Hostie, daal in mijn ziele neer,
Gij, allerreinste liefde van mijn hart,
Uw schittering verdrijft mijn duisternis,
weiger Uw gaven niet aan 't nederig hart.

Heil’ge Hostie, hemelse zaligheid,
ook al verbergt Gij hier Uw heerlijkheid
en al biedt Gij ons slechts een kruimel brood,
ons sterk geloof schouwt Uw aanwezigheid.

160. + De dag van de kruistocht [54], de vijfde dag der maand, viel samen met de eerste vrijdag. Vandaag is het mijn dag om de erewacht bij Jezus te houden. Deze dag is het mijn plicht alle beledigingen en oneerbiedigheden tegenover de Heer te herstellen, en te bidden dat die dag geen enkele heiligschennis begaan wordt. Mijn geest was die dag ontvlamd in een bijzondere liefde tot de Eucharistie. Ik meende in een smeltoven veranderd te zijn. Toen ik tot de heilige Communie naderde en de priester mij Jezus gaf, bleef een tweede hostie aan zijn mouw hangen, en ik wist niet welke van de twee ik moest ontvangen. Toen ik een ogenblik nadacht, deed de priester mij ongeduldig met de hand een teken de Hostie te ontvangen. Toen ik de Hostie ontving die hij vóór mij hield, viel de andere in mijn handen. De priester ging door de heilige Communie te geven tot het eind van de Communiebank en al die tijd hield ik Jezus in mijn handen. Toen de priester terugkwam, gaf ik hem de Hostie opdat hij ze terug in de ciborie zou leggen, want voordien, terwijl ik Jezus ontving, kon ik niet spreken om te zeggen dat de andere gevallen was, maar pas nu nadat ik gecommuniceerd had. Maar gedurende de hele tijd dat ik de Hostie in mijn handen hield, voelde ik zo'n krachtige liefde dat ik de hele dag niet kon eten en ook niet tot klaar bewustzijn kon komen. Uit de Hostie hoorde ik deze woorden: "Ik wou op uw handen rusten, niet enkel in Uw hart," en plots op hetzelfde moment zag ik de kleine Jezus, maar toen de priester naderde, zag ik alleen nog de Hostie.

161. O Maria, Gij onbevlekte Maagd,
zuiver en reinste kristal van mijn hart,
Gij zijt mijn kracht, mijn anker stevig vast,
Gij zijt een schuts en schild voor 't zwakke hart.

O Maria, rein, ongeëvenaard,
Maagd en ook Moeder, beiden tegelijk,
schoon als de Zon zijt Gij rein, onbesmet,
aan 't beeld van Uwe ziel is niets gelijk.

Uw pracht verrukt het oog der Drieeenheid,
God daalde neder van Zijn eeuwige Troon,
nam vlees en bloed van uw maagdelijk hart,
negen maand lang in zijn verborgen woon.

O Moeder Maagd, niemand heeft ooit bevat
dat de oneindige God mens worden wil,
Zijn liefde alleen en Zijn barmhartigheid;
door U komt leven met God voor altijd.

Maagd Maria, poort van het hemels hof
door U kwam redding, heil, zegen voor ons,
door Uw hand vloeit ons elke gratie Gods,
alleen U getrouw volgen heiligt ons.

O zoete Maagd, heerlijkste leliehart,
't eerste tabernakel van Jezus op aard;
Uw nederigheid heeft Hem het diepst bekoord,
meer dan al d'heiligen en het engelenkoor.

O Maria, mijn zoetste Moeder lief,
U geef ik alles, ziel, lichaam en hart,
Wees Gij mijn schuts, bewaakster van mijn zijn
Vooral in 't uur der dood, mijn laatste pijn.

162. J.M.J. Jezus, ik vertrouw op U. 1 januari 1937.

Blad van innerlijk controle van de ziel. Bijzonder gewetensonderzoek: zich verenigen met de barmhartige Christus. Praktijk: innerlijke stilte, strenge stilte bewaren.

Het geweten

Januari God en de ziel, stilte. Gewonnen 41, gevallen 4. Schietgebed: "En Jezus bewaarde het zwijgen".
Februari God en de ziel, stilte. Gewonnen 36, gevallen 3. Schietgebed: "Jezus, ik vertrouw op U".
Maart God en de ziel, stilte. Gewonnen 51, gevallen 2. Schietgebed: "Jezus ontvlam mijn hart van liefde".
April God en de ziel, stilte. Gewonnen 61, gevallen 4. Schietgebed: "Met God kan ik alles".
Mei God en de ziel, stilte. Gewonnen 92, gevallen 3. Schietgebed: "In Zijn Naam is mijn kracht".
Juni God en de ziel, stilte. Gewonnen 64, gevallen 1. Schietgebed: "Alles voor Jezus".
Juli God en de ziel, stilte. Gewonnen 62, gevallen 8. Schietgebed: "Jezus, rust uit in mijn hart".
Augustus God en de ziel, stilte. Gewonnen 88, gevallen 7. Schietgebed: "Jezus, Gij weet..."
September God en de ziel, stilte. Gewonnen 99, gevallen 1. Schietgebed: "Jezus, verberg mij in Uw Hart".
Oktober God en de ziel, stilte. Gewonnen 41, gevallen 3. Schietgebed: "Maria, verenig mij met Jezus".
November God en de ziel, stilte. Gewonnen, gevallen. Schietgebed: "O mijn Jezus barmhartigheid".
December God en de ziel, stilte. Gewonnen, gevallen. Schietgebed: "Wees gegroet, levende Hostie".

163. J.M.J. Het jaar 1937

Algemene oefening

+ Zo dikwijls mijn borst ademt, zo dikwijls mijn hart klopt, zo dikwijls mijn bloed in mijn lichaam stuwt, zo vele duizenden malen wil ik Uw barmhartigheid te prijzen, o Allerheiligste Drieëenheid.
+ Ik verlang mij geheel in Uw barmhartigheid om te vormen en zo een levende weerspiegeling te zijn van U, o Heer. Dat het grootste van de goddelijke eigenschappen, Uw onpeilbare barmhartigheid, doorheen mijn ziel en mijn hart naar mijn naaste vloeien.

Help mij, Heer, dat mijn ogen barmhartig zijn, en ik nooit iemand verdenk of beoordeel naar de uiterlijke schijn, maar waarneem wat mooi is in de ziel van mijn naaste en hem te hulp kom.
Help mij, Heer, dat mijn oor barmhartig zij en zich buigt over de noden van mijn naaste en niet onverschillig blijft voor zijn leed en zijn klagen.
Help mij, Heer, dat mijn tong barmhartig zij, en ik nooit kwaad spreek van mijn naaste, maar voor elkeen een woord van troost en vergeving hebbe.
Help mij, Heer, dat mijn handen barmhartig zijn, gevuld met goede daden, om mijn naaste goed te kunnen doen, en de zwaarste en lastigste taken op mij te nemen.
Help mij, Heer, dat mijn voeten barmhartig zijn, om mijn naaste te hulp te snellen, terwijl ik mijn vermoeidheid en afmatting overwin. Mijn ware rust is mijn naaste dienst bewijzen.
Help mij, Heer, dat mijn hart barmhartig zij, en ik alle lijden van mijn naaste meeleef, mijn hart aan niemand weiger. Ik zal oprecht omgaan zelfs met degenen waarvan ik weet dat ze mijn goedheid zullen misbruiken, en ik zal me opsluiten in het allerbarmhartigste Hart van Jezus. Ik zal zwijgen over mijn eigen lijden. Moge Uwe barmhartigheid in mij rusten, o mijn Heer.

+ Gij zijt het die mij beveelt me te oefenen in de drie graden van barmhartigheid: de eerste: de barmhartige daad, wat het ook zij. De tweede: het barmhartige woord, wat ik als daad niet kan volbrengen, zal ik met het woord verhelpen. De derde: is het gebed. Als ik noch door woord noch door de daad barmhartigheid kam betuigen, zal ik het altijd door het gebed kunnen. Ik zend mijn gebed zelfs daarheen waar ik lichamelijk niet kan gaan. O mijn Jezus, vorm mij om in U, want Gij kunt alles [55].

164. + J.M.J. Warzawa, 1933

Proeftijd vóór de eeuwige geloften [56]

Toen ik vernam dat ik mocht vertrekken voor de proeftijd was mijn hart vervuld van vreugde bij het vooruitzicht van zo'n onschatbare genade, die de eeuwige geloften is. Ik ben vóór het Allerheiligste Sacrament gegaan en toen ik mij in dankzegging stortte, hoorde ik in mijn ziel deze woorden: "Mijn kind, Gij zijt Mijn zaligheid, gij zijt de troost van Mijn Hart. Ik verleen U zoveel genaden als ge er kunt verdragen. Telkens ge Mij vreugdevol wilt maken, verkondig aan de wereld Mijn ondoorgrondelijke barmhartigheid."

Enkele weken vóór mijn proeftijd werd aangekondigd, zei Jezus me, toen ik een moment in de kapel doorbracht: "Op dit ogenblik kondigen de oversten aan welke zusters hun eeuwige geloften gaan uitspreken. Ze zullen niet allen deze genade ontvangen, maar dat is hun schuld. Wie geen voordeel haalt uit de kleine genaden ontvangt geen grote. Maar aan u, Mijn kind, is deze genade gegeven." Mijn ziel werd overstelpt van blijde verwondering, want enkele dagen voordien had een van de zusters mij gezegd: "Gij zult de derde proeftijd niet doen, mijn zuster. Ik zelf ga afraden u deze geloften te laten afleggen." Ik heb aan deze zuster niets geantwoord, maar het was mij zeer pijnlijk, maar ik trachtte zo goed mogelijk mijn pijn te verbergen.

O Jezus, hoe vreemd zijn Uw wegen. Ik zie nu dat de mensen uit zichzelf niet veel vermogen, want ik ga in proeftijd zoals Jezus gezegd heeft.

166. In het gebed vind ik altijd licht en geesteskracht ook al zijn er soms moeilijke en zeer lastige momenten, zoals er soms voorkomen die in een klooster moeilijk voorstelbaar zijn. Verwonderlijk is het dat God dat soms toelaat, maar het geschiedt altijd om in een ziel een deugd te bevorderen of te vervolmaken. Daarom hebben die moeilijkheden plaats.

167. Vandaag [november 1932] ben ik in Warszawa aangekomen voor mijn derde proeftijd. Na hartelijk de dierbare Moeders gegroet te hebben, ging ik een ogenblik naar de kapel. Plots overstroomde de goddelijke aanwezigheid mijn ziel en ik hoor deze woorden: "Mijn dochter, ik verlang dat uw hart gevormd wordt naar het voorbeeld van Mijn barmhartig Hart. Gij moet geheel doordrongen zijn van mijn barmhartigheid."

167. Vandaag [november 1932] ben ik in Warszawa aangekomen voor mijn derde proeftijd. Na hartelijk de dierbare Moeders gegroet te hebben, ging ik een ogenblik naar de kapel. Plots overstroomde de goddelijke aanwezigheid mijn ziel en ik hoor deze woorden: Mijn dochter, ik verlang dat uw hart gevormd wordt naar het voorbeeld van Mijn barmhartig Hart. Gij moet geheel doordrongen zijn van mijn barmhartigheid.

De lieve Moeder Meesteres [57] vroeg mij onmiddellijk of ik dit jaar reeds een retraite had gedaan. Ik antwoordde van niet. "Wel, mijn zuster, ge moet eerst minstens drie dagen retraite doen."

God zij dank was er in Walendow [58] een retraite van acht dagen en kon ik daarvan gebruik maken. Maar er rezen moeilijkheden met het vertrek naar de retraite. Een persoon had zich er tegen verzet en er was reeds besloten dat ik niet zou gaan. Na het middageten ging ik vijf minuten in de kapel aanbidding doen. Opeens zag ik Jezus die me zei: "Mijn dochter Ik bereid u veel genaden die ge zult ontvangen tijdens de retraite die ge morgen zult beginnen." Ik antwoordde: "Jezus deze retraite is reeds begonnen en ik mag niet vertrekken". Hij zei me: Bereid u voor om morgen de retraite te beginnen, ik zal uw vertrek regelen met de oversten. En plots verdween Jezus. Ik begon me af te vragen hoe dat zou gebeuren. Maar onmiddellijk schoof ik elke bedenking ter zijde en wijdde ik al mijn tijd aan het gebed; ik vroeg de heilige Geest mij te helpen om al de ellende te kennen die ik ben. En na een weinig tijd verliet ik de kapel om naar mijn taak te gaan. Kort daarna riep de algemene overste me en zei: "Mijn zuster, vandaag nog vertrekt ge met moeder Valeria naar Walendow om morgen uw retraite te kunnen beginnen, moeder Valeria is juist hier, zodat ge samen kunt vertrekken". Nauwelijks twee uur later was ik te Walendow. Ik keerde een ogenblik in mezelf en erkende dat alleen Jezus de zaken zo kon regelen.

[40] In de Congregatie van de M.G.D.B. hebben de zusters geen afzondelijke kamer. Ze betrekken een gemeenschappelijke zaal door blijvende wanden in kleine cellen verdeeld.
[41] P. Sopocko schrijft: "Toen ik enige weken in het heilig land verbleef, verbrandde zij haar dagboek op aansporing van een "vermeende" engel. Als boete liet ik haar de vernietigde inhoud nogmaals neerschrijven. Terwijl ze dit deed, kwamen er nieuwe belevenissen. Die noteerde ze eveneens, maar vermengde ze met herinneringen uit de verbrande schriften.
[42] Het is gebruikelijk in de congregatie dat, zoals in de Constituies bepaald is, de generale overste met haar raad, na vijf jaar tijdelijke geloften, de kandidaten tot de eeuwige geloften toelaat of wegstuurt.
[43] Z.F. werd gedurende de retraite, van 20 tot 30 april 1933, volledig gerustgesteld door pater Andrasz.
[44] De zin werd hier afgebroken.
[45] Z.F. spreekt hier over E.H. Sopocko.
[46] Z.F. bedoeld hier het schilderen van de Beeltenis met de witte en rode stralen, en het onderschrift "Jezus ik vertrouw op U". Ook de openbare verering, het verspreiden van de Rozenkrans van de Goddelijke Barmhartigheid en de Noveen tot de Goddelijke Barmhartigheid. Dit alles dank zij de tussenkomst van E.H. Sopocko.

[47] Hier onderbreekt zuster Faustyna de zin.
[48] Z.F. was postulante en werkte in de keuken met zuster Marcienne Oswiecimska (1879-1979). Zekere dag vroeg zuster Marcienne na de maaltijd aan Z.F. de tafel af te ruimen en de afwas te doen. Deze begon onmiddellijk, maar de zusters die de een na de andere aankwamen, vroegen haar voortdurend hen op te dienen of een of andere dienst, wat Z.F. niet wou weigeren, zodat de afwas bleef staan. Toen zuster Marcienne terug kwam, meende ze dat Z.F. het werk verwaarloosd had. Voor penitentie moest ze op tafel zitten tot de afwas gedaan was [herinneringen van Zr Marcienne].
[49] Alleen wettige oversten kunnen in ernstige gevallen een bevel geven in naam van de gehoorzaamheid. Zuster Marcienne kon dat dus niet en heeft het wellicht ook niet gedaan. Als penitentie moest Z.F. op tafel zitten en zien hoe de zuster zelf de afwas deed. Toen Z.F. verwonderd aarzelde zei Zr Marcienne: "Is het zo dat Helena de gehoorzaamheid verstaat?" Die woorden interpreteerde Z.F. als een bevel in naam van de gehoorzaamheid [Herinneringen van Zr Marcienne].
[50] In sommige huizen van de Congregatie bestond de gewoonte dat enkele zusters 's nachts van dienst waren om het huis tegen dieven te bewaken. Ze deden de omtrek van de tuin en waakten vanuit het venster.

[51] De Franciskanessen van de heilige Familie, in de volksmond "Rodziniarki" genoemd naar het Pools "rodzina", familie, hadden een huis in de nabijheid van het generaalhuis van de congregatie van de M.G.D.B.
[52] In 1930 was Z.F. tijdelijk te Kiekrz.
[53] In het begin van elke maand hadden de zusters een dag recollectie om zich in de geest van de congregatie te verdiepen. Die dag was er stilzwijgen en geen recreatie. Elke zuster deed een uur aanbidding, de kruisweg, een evaluatie van de maand en een half uur meditatie over de dood [zie Constituties van de Congregatie van de M.G.D.B.].

[54] Elke maand, op een door de meesteres vastgestelde dag, had iedere novice een dag van ingetogenheid en erewacht bij het Heilig Sacrament. Ze vroeg dan aan de meesteres haar een versterving op te leggen en droeg al haar werk, gebed en lijden op tot uitboeting voor de zondaars. Sommige zusters deden dat ve


03-06-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 2
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 2

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

61. Jezus, ik dank U voor deze grote genade, namelijk voor de biechtvader die Gij U gewaardigd hebt voor mij te kiezen, en die Gij mij in een visioen hebt leren kennen nog vóór ik hem ooit had ontmoet. Toen ik bij Pater Andrasz biechtte, dacht ik dat hij mij van de innerlijke ingevingen zou vrijmaken. Maar de pater zei dat hij mij daar niet kon van vrijstellen, "maar bid, zuster, om een geestelijke begeleider."

Na een kort vurig gebed zag ik een tweede keer E.H. Sopocko, in onze kapel, tussen de biechtstoel en het altaar. Ik was toen in Krakow. Deze twee visioenen sterkten mij geestelijk, des te meer, omdat ik hem juist zo aantrof als ik hem in mijn visioenen gezien had, zowel in die van Warzawa tijdens mijn derde probata [33] als die van Krakow. Jezus, ik dank U voor deze grote genade.

Vrees bevangt mij nu als ik de zielen hoor zeggen dat ze geen eigenlijke biechtvader, dus geen geestelijke begeleider, hebben. Want ik weet welke grote schade ik heb ondervonden toen ik deze hulp nog niet had. Zonder begeleider kan men gemakkelijk afdwalen.

62. O grijs en eentonig leven hoeveel schatten rusten in u! Geen uur lijkt op het andere. De eenzijdigheid en grijsheid van het alledaagse verdwijnen als ik alles met de ogen van het geloof beschouw. De genade die mij op dit uur gegeven wordt, zal zich niet op een ander uur herhalen, die zal mij op het volgende uur gegeven worden, maar het zal niet meer dezelfde genade zijn. De tijd gaat voorbij en keert nooit terug. Wat hij in zich bevat, verandert nooit, het is verzegeld tot in de eeuwigheid.

63. + Eerwaarde Heer Sopocko moet zeer geliefd zijn door God. Ik zeg dit omdat ik heb ondervonden hoe krachtig God hem op bepaalde momenten verdedigt. Ik zie dat en verheug me buitengewoon dat God zo een uitverkorene heeft.

64. Uitstap naar Kalwaria [34]

Ik werd gedurende twee maanden naar Wilno gezonden om een zuster te vervangen die naar haar derde 'probata' ging. Ik bleef echter wat langer dan twee maanden. Op een zekere dag wou de moeder me plezier doen en stemde toe dat ik in gezelschap van een andere zuster naar Kalwaria zou gaan, om er de zogenoemde "Omgang der drie kleine wegen" te doen. Ik was daar zeer blij om. Wij moesten per boot gaan, al was het niet ver, maar zo was de wens van moeder overste. De vooravond zei Jezus: "Ik verlang dat gij thuisblijft." Ik antwoordde: "Jezus, alles is klaar om morgen vroeg te vertrekken, wat moet ik nu doen?" De Heer antwoordde mij: "Deze uitstap zou schadelijk zijn voor uw ziel." Ik antwoordde: "Gij kunt er iets op vinden, regel de omstandigheden zo dat Uw wil geschiede." Op dat ogenblik luidde de klok vóór het slapengaan. Met een blik zei ik Jezus goede nacht en ging mijn cel binnen.

Een prachtige morgen brak aan. Mijn begeleidster verheugde zich, hoe prettig het ging zijn om van alles te kunnen bezoeken. Maar ik was zeker dat we niet zouden gaan, ook al was er tot nu toe geen hindernis.

We zouden de heilige Communie vroeger ontvangen en onmiddellijk na de dankzegging vertrekken. Plots, tijdens de heilige Communie, draaide het prachtige weer helemaal om. Wie weet, waar vandaan, kwamen wolken de hemel verduisteren, en de regen stortte in stromen neer. Iedereen was verwonderd dat het bij zo'n mooi weer zo kon regenen, niemand had verwacht dat het in zo korte tijd zo veranderen kon.

Moeder overste zei mij: "Zusters, ik vind het zo spijtig dat ge niet hebt kunnen vertrekken." Ik antwoordde: "Lieve moeder, het is niets dat we niet kunnen vertrekken, het is de wil van God dat we thuisblijven." En niemand wist dat het de wens van Jezus was dat ik thuisbleef. Ik bleef de hele dag ingetogen in meditatie: ik dankte de Heer dat Hij mij thuisgehouden had. Die dag gaf God mij vele hemelse vertroostingen.

65. Eens in het noviciaat, plaatste de novicenmeesteres mij in de meisjeskeuken. In het begin deed me dat veel leed want ik kon de kookpotten niet baas, ze waren heel groot. Het ergste was de aardappelen afgieten, dikwijls viel de helft eruit. Toen ik dat aan de novicenmeesteres zegde, antwoordde zij dat ik er stilaan zou aan wennen en het zou leren door ervaring. Nochtans bleef de moeilijkheid want mijn krachten namen met de dag af en wegens dit gebrek aan kracht, maakte ik mij uit de buurt als het moment van het afgieten van de aardappelen kwam. De zusters merkten dat ik mij aan deze taak onttrok en ze waren zeer verwonderd. Ze wisten niet dat ik ondanks alle moeite en zelfoverwinning hen niet kon helpen. 's Middags bij het gewetensonderzoek klaagde ik bij God om mijn gebrek aan kracht. Toen hoorde ik deze woorden in mijn ziel: "Vanaf vandaag zal het u zeer gemakkelijk zijn, Ik zal uw krachten versterken." 's Avonds als het ogenblik van deze taak gekomen was, haastte ik mij als eerste, vertrouwend op de woorden van de Heer. Ik nam de kookpot met gemak op en goot het water perfect af. Maar wanneer ik het deksel wegnam om de aardappelen te laten uitdampen, zag ik in de kookpot, in plaats van aardappelen, bundels rode rozen, zo mooi dat het moeilijk is ze te beschrijven. Ik had er nog nooit zo'n mooie gezien. Dat verwonderde me zeer en ik begreep de betekenis daarvan niet, maar dan hoorde ik in mijn ziel de stem: "Ik verander uw zware arbeid in de mooiste bloemruikers en hun geur stijgt op tot Mijn troon." Van toen af probeerde ik de aardappelen af te gieten, niet enkel in de week dat ik keukendienst had, maar ik probeerde ook de zusters te vervangen voor die taak als het hun week was. Ik probeerde me eerst aan te bieden, niet alleen voor die taak, maar voor alle zware werken, want ik had ervaren hoezeer dit God behaagt.

66. O onuitputtelijke schat van de zuivere intentie, die al onze daden vervolmaakt en aan God zeer welgevallig maakt. O Jezus, Gij ziet hoe zwak ik ben, wees dus altijd bij mij, bestuur mijn daden, geheel mijn wezen. Gij, mijn allerbeste Meester! In waarheid, o Jezus, de angst overvalt mij als ik mijn ellende zie, maar tegelijk kalmeer ik als ik Uw onpeilbare Barmhartigheid zie, die een ganse eeuwigheid mijn ellende overstijgt. En deze ingesteldheid bekleedt mij met Uw macht, en met vreugde, vanwege het kennen van mijzelf, o Gij, onveranderlijke waarheid, Gij duurt eeuwig.

67. Toen ik vlak na de eerste geloften ziek werd en, ondanks de liefdevolle en aandachtige zorgen van mijn oversten en de moeite van de dokter, mij beter noch slechter voelde, vernam ik geruchten dat ik veinsde. En daar begon mijn lijden, het verdubbelde. Dat duurde redelijk lang. Eens klaagde ik bij Jezus dat ik een last was voor de zusters. Jezus antwoordde mij: "Gij leeft niet voor uzelf maar voor de zielen. Uw lijden gaat aan andere zielen ten goede komen. Uw aanhoudend lijden zal hen licht en kracht geven om mijn Wil te aanvaarden."

68. Het lijden dat mij het zwaarst woog, was dat het mij leek dat noch mijn gebeden noch mijn goede werken God behaagden. Ik durfde niet naar de hemel opkijken. Dit veroorzaakte een zo groot lijden dat, toen ik in de kapel was voor de gemeenschappelijke geestelijke oefeningen, moeder overste mij na de oefeningen bij zich riep en zei: "Vraag aan God, zuster, genade en troost, want zoals ik het zelf zie en de zusters het mij komen vertellen, wekt enkel u te zien reeds medelijden op. Ik weet werkelijk niet wat ik met u moet doen. Ik beveel u, doe uzelf niet langer afzien".

Maar dit onderhoud met moeder overste bracht mij geen verlichting en ook geen klaarheid. Nog dikkere duisternis verborg God voor mij. Ik zocht hulp in de biechtstoel, maar daar vond ik er ook geen. Een heilige priester wou mij helpen, maar ik was zo ongelukkig dat ik mijn lijden zelfs niet kon beschrijven en dat deed mijn leed nog toenemen. Een dodelijke droefenis doordrong dermate mijn ziel dat ik ze niet meer verbergen kon en dat het uiterlijk zichtbaar werd. Ik verloor de hoop. De nacht werd almaar donkerder. De priester bij wie ik biechtte, zei mij: "Ik zie in u bijzondere genaden en ik ben over u volkomen gerust; waarom kwelt gij u dan zo?" Maar toen begreep ik hem niet en daarom was ik zeer verbaasd dat hij mij als penitentie een Te Deum of een Magnificat gaf, en dikwijls moest ik 's avonds in de tuin rondlopen of tien maal per dag luidop lachen. Deze penitenties verbaasden mij zeer en deze priester was voor mij toch geen grote hulp. Blijkbaar wou God dat ik Hem verheerlijkte door mijn lijden. De priester zocht mij te troosten door te zeggen dat ik zo aangenamer was aan God dan wanneer ik in overvloed de grootste vertroostingen zou genieten. "Zuster, wat een grote genade van God, deze toestand van kwelling waarin gij u bevindt; niet alleen beledigt gij God niet, maar bovendien probeert gij u nog te oefenen in de deugd. Als ik in uw ziel kijk, zie ik grote plannen van God en bijzondere genaden, en als ik dat allemaal zie, dank ik de Heer." Ondanks dat lag mijn ziel op de pijnbank en ten prooi aan onzegbare folteringen. Ik deed zoals een blinde die zich aan zijn gids toevertrouwt en zijn hand stevig vasthoudt. Ik verwijderde mij geen ogenblik van de gehoorzaamheid die voor mij de reddingsplank werd in deze vuurproef.

72. Jezus, eeuwige Waarheid, ons Leven, ik bid en bedel om uw Barmhartigheid voor de arme zon-daars. Zeer zoet Hart van mijn Heer, vol medelijden en ondoorgrondelijke Barmhartigheid, ik smeek U voor de arme zondaars. O Allerheiligste Hart, bron van Barmhartigheid waarvan de onbegrijpelijke genadestralen zich over de hele mensheid uitstorten, ik smeek U, geef licht aan de arme zondaars. O Jezus, gedenk Uw bit-ter lijden en laat niet toe dat er zielen verloren gaan die met uw zo kostbaar heilig Bloed werden gekocht. O Jezus, wanneer ik de kostbaarheid van Uw Bloed beschouw, verheug ik mij in haar onschatbare waarde, want één druppel zou volstaan hebben voor alle zondaars. Hoewel de zonde een afgrond van boosheid en ondank-baarheid is, kan de voor ons betaalde prijs niet geëvenaard worden; - daarom, moge elke ziel vertrouwen op het lijden van de Heer, haar hoop op zijn Barmhartigheid stellen. God weigert niemand zijn Barmhartigheid. Hemel en aarde kunnen veranderen, maar de Barmhartigheid van God geraakt nooit uitgeput. O mijn Jezus, welke vreugde brandt in mijn hart, als ik uw onbegrijpelijke Goedheid zie. Ik verlang alle zondaars aan uw voeten te brengen, opdat ze eeuwig Uwe oneindige liefde zouden loven.

73. Mijn Jezus, hoewel de nacht rondom mij donker is en donkere wolken de horizon verstoppen, weet ik toch dat de zon niet uitdooft. O Heer, ook al kan ik U niet begrijpen, noch uw handelen verstaan, toch vertrouw ik op uw Barmhartigheid. O Heer, als het Uw wil is, dat ik voor altijd in deze duisternis leef, wees ge-zegend. Ik vraag één ding, mijn Jezus, laat niet toe dat ik U in wat dan ook beledig. O mijn Jezus, Gij alléén kent de verlangens en de pijnen van mijn hart. Het verheugt mij dat ik een weinig voor U mag lijden. Wanneer ik voel dat het lijden mijn krachten te boven gaat, dan neem ik mijn toevlucht tot de Heer in het Allerheiligste Sacrament en een diepe stilte is mijn wijze van spreken tot de Heer.

74. De biecht van één onzer leerlingen.

Eens, toen een zekere kracht mij dreef stappen te ondernemen voor het feest en het schilderen van de Beeltenis, vond ik geen rust. Iets doorboorde mij helemaal en angst maakte zich van mij meester: leef ik niet in een illusie. Wel kwamen deze twijfels altijd van buitenaf, want in de diepte van mijn ziel voelde ik dat de Heer, die mijn ziel doordringt, daar is. De biechtvader bij wie ik toen biechtte zei me dat men soms illusies kan hebben en ik voelde dat die priester bang leek te zijn om mijn biecht te horen. Het was voor mij een marteling. Toen ik zag dat ik niet veel hulp van de mensen kon verwachten, liep ik des te meer naar Jezus, deze onvergelijkelijke Meester. Eens toen de onzekerheid mij overviel, of de stem die tot mij sprak die van de Meester is - heb ik mij innerlijk zonder woorden tot de Heer gewend. Onmiddellijk doordrong een kracht mijn ziel, ik zei: "Als Gij in waarheid mijn God zijt die met mij omgang hebt en met mij spreekt, dan vraag ik U dat deze leerling vandaag nog biecht, dit teken zal mij geruststellen. Op dat moment vroeg het meisje te mogen biechten.

75. De klasmoeder was verwonderd over deze plotselinge verandering, maar ze probeerde onmiddellijk een priester te vinden en het meisje biechtte met groot berouw. Toen hoorde ik in mijn ziel deze stem: Gelooft ge Mij nu?" En weer doordrong een wondere kracht mijn ziel, ze stelde mij gerust en versterkte mij zozeer dat ik zelf verbaasd was dat ik mij door twijfel had laten overmeesteren.

Die twijfels kwamen altijd van buitenaf, zodat ik nog meer geneigd was mij dieper in mezelf op te sluiten. Wanneer ik de onzekerheid zie van de priester in de biecht, dan open ik mijn ziel niet tot in de diepte, maar beschuldig ik mij alleen van mijn zonden. Een priester die niet in vrede is met zichzelf kan geen vrede inspireren in een andere ziel.

O priesters, lichtende kaarsen die de zielen verlicht, moge uw klaarheid nooit verduisteren. Ik heb toen begrepen dat het niet de wil van God was dat ik mijn ziel in de diepte onthulde. Later gaf God mij die genade.

76. Mijn Jezus, bestuur mijn geest, neem mijn wezen in bezit, sluit mij op in de diepte van uw Hart en verdedig mij tegen de aanvallen van de vijand. In U is mijn enige hoop. Spreek door mijn mond als ik bij de machtigen en de wijzen ben, ik, de grootste ellende, zodat ze erkennen dat deze zaak de Uwe is en van U komt.

77. Duisternis en bekoringen.

Mijn geest was op zonderlinge wijze verduisterd, geen enkele waarheid leek mij duidelijk te zijn. Wanneer men van God sprak, was mijn hart als een rots. Ik kon er geen enkel gevoel van liefde voor Hem uithalen. Wanneer ik probeerde door wilskracht bij God te blijven, onderging ik grote kwellingen en het leek mij dat ik bij God nog grotere woede uitlokte. Ik kon niet meer mediteren zoals vroeger. Ik voelde in mijn ziel een grote leegte die ik met niets kon vullen. Ik begon te lijden van honger en heimwee naar God, maar ik zag heel mijn onmacht. Ik poogde langzaam te lezen, zin voor zin, en op die wijze te mediteren, maar ook dat was tevergeefs. Ik kon niets begrijpen van wat ik gelezen had. De afgrond van mijn ellende was onophoudelijk voor de ogen van mijn ziel. Telkens ik voor een oefening de kapel binnenkwam, onderging ik de ergste martelingen en bekoringen. Soms streed ik geheel de heilige Mis tegen godslasterlijke gedachten die zich naar mijn lippen drongen. Ik voelde een afkeer voor de heilige sacramenten. Het leek mij dat ik geen enkele vrucht bekwam van de heilige sacramenten. Ik ontving ze alleen uit gehoorzaamheid aan mijn biechtvader, en deze blinde gehoorzaamheid was voor mij de enige weg waarop ik moest gaan, mijn reddingsplank. Toen de priester mij uitlegde dat het beproevingen waren door God toegelaten: "in de toestand waarin ge u bevindt beledigt ge niet alleen God niet, maar zijt ge Hem ook zeer aangenaam. Wanneer Hij u met dergelijke beproevingen treft, is het een teken dat Hij u enorm bemint en een groot vertrouwen in u stelt."

Deze woorden troostten mij in het geheel niet, het leek mij dat ze helemaal niet op mij van toepassing waren. Eén ding verwonderde mij. Het gebeurde vaak, wanneer ik erg leed, dat deze vreselijke kwellingen verdwenen op het ogenblik dat ik de biechtstoel naderde, maar wanneer ik mij terug van de biechtstoel verwijderde, grepen ze me nog heviger aan. Toen viel ik met het gezicht tegen de grond voor het allerheiligste Sacrament en ik herhaalde deze woorden: "Zelfs als Ge mij doodt, zal ik U nog altijd vertrouwen" [36]. Het leek mij dat ik door deze kwellingen in doodstrijd verkeerde. Het was vreselijk te denken dat ik door God verworpen was. En dan kwamen andere gedachten: waarom proberen deugden te verwerven en goede daden stellen? Waarom zich versterven en zichzelf verloochenen? Waarom geloften uitspreken? Waarom bidden? Waarom zich opofferen en zich vernietigen? Waartoe is het goed bij elke stap mijzelf op te offeren? Waarvoor dient het wanneer men al door God verworpen is? Waarom al die moeite. En hier weet God alleen wat zich in mijn hart afspeelde.

78. Eens toen dit vreselijk lijden me verpletterde, ging ik de kapel binnen en sprak ik uit de grond van mijn ziel: "Jezus, doe met mij wat Gij wilt. Ik zal U overal aanbidden. Dat Uw Wil in mij geschiede, o mijn Heer en mijn God, en ik zal de lof zingen van uw oneindige Barmhartigheid. Door deze daad van onderwerping vervlogen mijn vreselijke kwellingen. Opeens zag ik Jezus die mij zei: Ik ben altijd in uw hart. Een onuitsprekelijke vreugde doordrong mijn ziel en vervulde haar met een grote liefde tot God, wat mijn arm hart ontvlamde. Ik zag dat God nooit méér toelaat dan we dragen kunnen. O, ik ben voor niets meer bang, wanneer God de ziel zo'n kwellingen overzendt, steunt Hij haar met nog grotere genaden, ook al zijn we ons daar niet van bewust. In zulke ogenblikken geeft een akte van vertrouwen God meer eer dan urenlang troostvol gebed. Ik zie nu dat, wanneer God een ziel in het duister wil houden, noch boek noch biechtvader haar kunnen verlichten.

79. Maria, mijn Moeder en Koningin, ik vertrouw U toe, mijn ziel en mijn lichaam, mijn leven en mijn dood en al wat erop volgt. Ik leg alles in uw handen, o mijn Moeder; bedek mijn ziel met uw maagdelijke mantel en geef mij de genade van de zuiverheid van hart, van ziel en van lichaam, en, door uw macht, verdedig mij tegen alle vijanden, vooral tegen hen die hun boosheid verstoppen onder het masker van de deugd. O wondermooie lelie, Gij zijt voor mij een spiegel, o mijn Moeder.

80. Jezus, goddelijke Gevangene van de Liefde, als ik Uw liefde voor mij en Uw zelfverloochening aanschouw, begeven mijn zinnen het. Gij verstopt uw onbegrijpelijke majesteit en Gij verlaagt U tot mij, ellendige. O Koning van glorie, ook al verstopt Gij uw pracht, de blik van mijn ziel verscheurt de sluier. Ik zie de engelenkoren die niet ophouden U te eren en alle hemelse machten, die U zonder einde hulde brengen en zeggen: Heilig, Heilig, Heilig.

O, wie zal uw liefde en uw onpeilbare Barmhartigheid voor ons begrijpen. O gevangene van de Liefde, ik sluit mijn arm hart op in dit tabernakel, zodat het U zonder ophouden aanbidt, dag en nacht. Ik ken geen hindernis voor deze aanbidding, en hoewel ik lichamelijk van U verwijderd ben, is mijn hart altijd bij U. Niets kan mijn liefde voor U tegenhouden. Hindernissen bestaan niet voor mij. O mijn Jezus, ik zal U troosten voor al de ondankbaarheid, godslasteringen, koude, haat van goddelozen en heiligschennissen. O Jezus, ik verlang te branden als een zuiver en zich verterend offer vóór de troon waar Gij U verbergt. Ik smeek U zonder ophouden voor de stervende zondaars.

81. O Heilige Drie-eenheid, Ondeelbare, Enige God, wees gezegend voor deze onmetelijke gave en dit testament van de barmhartigheid. Mijn Jezus, ter genoegdoening voor de godslasteraars zal ik de stilte bewaren als men mij ten onrechte terechtwijst, om zo toch een weinig te herstellen. Ik zing U een onophoudelijk lied in mijn ziel, en niemand zal het vermoeden of begrijpen. Het lied van mijn ziel wordt alleen door U gekend, o mijn Schepper en mijn Heer.

82. Ik zal niet toelaten dat de draaikolk van het werk mij zo opslorpt dat ik God vergeet. Ik zal al mijn vrije ogenblikken doorbrengen aan de voeten van de Meester, verborgen in het Allerheiligste Sacrament. Daar onderricht Hij mij vanaf mijn prilste jeugd.

83. Schrijf het volgende: "Nog vóór Ik als rechtvaardige Rechter komen zal, kom Ik eerst als Koning van Barmhartigheid. Vóór de dag der gerechtigheid aanbreekt, zal aan de mensen volgend teken in de hemel gegeven worden: Alle licht aan de hemel zal gedoofd worden en grote duisternis zal over de gehele aarde zijn. Dan zal het teken van het Kruis aan de hemel verschijnen en uit de openingen, waar de doorboorde handen en voeten van de Verlosser waren, zullen grote lichten vloeien die gedurende enige tijd de aarde zullen verlichten. Dit zal kort vóór de laatste dag geschieden."

84. O Bloed en Water, die stromen uit het Hart van Jezus als bron van Barmhartigheid voor ons, ik vertrouw op U!

85. Wilno, 2.8.1934

Vrijdag, na de heilige Communie, werd ik in de geest vóór de troon van God gebracht. Vóór deze troon zag ik de hemelse Machten die zonder ophouden God prijzen. Achter de troon zag ik een klaarte die voor de schepselen ontoegankelijk blijft. Alleen het Vleesgeworden Woord treedt daar binnen als Bemiddelaar. Toen Jezus deze klaarte betrad hoorde ik deze woorden: Schrijf onmiddellijk wat ge hoort: "Ik ben in Wezen de Heer en ken bevelen noch noden. Indien Ik het schepsel tot leven roep, is dat de afgrond van Mijn Barmhartigheid. En op dit ogenblik bevond ik mij terug in de kapel op mijn knielbank. De heilige Mis eindigde. Deze woorden had ik reeds opgeschreven."

86. + Toen ik zag hoeveel mijn biechtvader ging te lijden hebben omwille van dit werk dat God door hem ging verwerkelijken, greep de angst me een ogenblik aan en zei ik: "Jezus, dit is Uw zaak, waarom handelt Gij dan zo met hem? Het lijkt me dat Gij moeilijkheden voor hem maakt terwijl Gij hem toch gebiedt zo te handelen."

"Schrijf dat dag en nacht Mijn blik op hem rust en als Ik tegenkantingen toelaat, is dit om zijn verdienste te vermeerderen. Het is niet het welslagen dat Ik beloon, maar het geduld en de moeite, voor Mij doorstaan."

87. Vrijdag, toen ik met de meisjes van de tuin terugkwam voor het avondeten, het was tien vóór zes, zag ik de Heer Jezus boven onze kapel, zoals Hij was toen ik Hem voor de eerste maal zag, juist zoals Hij op de Beeltenis geschilderd is. De twee stralen die uit het Hart van Jezus kwamen, bedekten onze kapel en de ziekenafdeling, dan heel de stad en ze spreidden zich uit over de hele wereld. Dat duurde ongeveer vier minuten, en dan verdween alles. Eén van de meisjes die met mij een beetje achter de anderen kwam, zag ook die stralen, maar ze zag Jezus niet, en ze wist niet waar deze stralen vandaan kwamen. Ze was zeer getroffen en vertelde daarover aan de andere meisjes. Die lachten haar uit en zeiden dat ze zich wat inbeeldde of dat het misschien lichten van een vliegtuig waren geweest, maar zij hield vol en zei dat ze nog nooit in haar leven zulke stralen gezien had. Toen de anderen opperden dat het misschien een schijnwerper was, antwoordde zij dat ze heel goed wist wat het licht van een schijnwerper was, maar dat ze zo'n stralen nog nooit gezien had. Na het avondeten kwam dit meisje naar mij en zei dat deze stralen haar zo hadden aangegrepen dat ze niet stil kon blijven. Ze kon er blijven over spreken en nochtans had ze Jezus niet gezien. Ze kwam zonder ophouden terug op die stralen, wat mij in een moeilijk parket bracht, want ik kon haar niet zeggen dat ik de Heer Jezus gezien had. Ik bad voor deze kleine ziel dat de Heer haar de genade zou geven die ze zo nodig had. Mijn hart verheugde zich dat Jezus Zichzelf in Zijn werken te kennen geeft. Al veroorzaakte me dit grote ongemakken, toch kon ik alles voor Jezus verdragen.

88. Tijdens de aanbidding voelde ik de nabijheid van God. Na een tijdje zag ik Jezus en Maria. Deze verschijning vervulde mijn ziel met vreugde. En ik vroeg aan de Heer: "Wat is Uw wil, Jezus, in de zaak waarover mijn biechtvader mij opdroeg met U te spreken?" Jezus antwoordde: "Het is Mijn wil dat hij hier blijft en zich zelf van niets vrijstelt". Ik vroeg aan Jezus: "Kan het op schrift als volgt zijn: Christus, Koning van Barmhartigheid?" Jezus antwoordde: "Ik ben de Koning van Barmhartigheid", en Hij heeft niet gezegd "Christus". "Ik verlang dat deze Beeltenis openbaar uitgesteld wordt op de eerste zondag na Pasen. Deze zondag is het Feest van de Barmhartigheid. Door het Vleesgeworden Woord maak Ik de afgrond van Mijn Barmhartigheid bekend."

89. + Het is verwonderlijk: het gebeurde zoals de Heer het vereiste. Op de eerste zondag na Pasen werd voor de eerste keer de Beeltenis door het grote publiek vereerd [37]. Drie dagen lang was de Beeltenis openlijk uitgesteld en ontving ze publieke verering; ze was in de "Ostra Brama", in het gevelvenster uitgesteld en kon van verre gezien worden. In Ostra Brama vierde men drie dagen de plechtige sluiting van het jubileum van de Verlossing van de wereld, 1900 jaar na het lijden van onze Verlosser. Ik begrijp nu dat het Verlossingwerk verbonden is met het werk van de Barmhartigheid dat onze Heer vereist.

90. Eens zag ik innerlijk hoeveel mijn biechtvader ging lijden. Uw vrienden gaan u in de steek laten, iedereen gaat u tegenwerken en uw lichamelijke krachten zullen afnemen. Ik zag u als een druiventros door de Heer uitgekozen en in de perskuip van het lijden geworpen. Uw ziel, Pater, zal op sommige momenten vervuld zijn van twijfel over dit werk en over mij. Ik zag alsof God zelf tegen u was en ik vroeg aan de Heer waarom Hij zo met u handelde, als het ware om moeilijk te maken wat Hijzelf u opdroeg.

En de Heer zei: "Ik handel zo tegenover hem als bewijs dat dit werk het Mijne is. Zeg hem niets te vrezen. Mijn blik is dag en nacht op hem gericht. Zo veel kronen als er zielen zijn die door dit werk gered worden, zullen zijn kroon vormen. Niet het welslagen van de arbeid beloon Ik maar het lijden."

91. Mijn Jezus, Gij weet zelf hoeveel vervolgingen ik hierom lijd, alleen maar omdat ik U trouw ben en Uw vereisten aanvaard. Gij zijt mijn kracht. Ondersteun mij dat ik altijd trouw volbreng wat Gij van mij vereist. Uit mijzelf kan ik niets, maar als Gij mij ondersteunt, zijn alle moeilijkheden niets. O mijn Heer, ik zie heel goed dat, vanaf het moment dat mijn ziel de mogelijkheid kreeg U te kennen, mijn leven een voortdurende strijd werd, die steeds verbetener wordt. Bij iedere ochtendmeditatie bereid ik me voor op de strijd voor de ganse dag, en de heilige Communie is mijn waarborg dat ik zal overwinnen, en het is zo. Ik vrees de dag dat ik geen heilige Communie ontvang. Dit brood der sterken geeft mij alle kracht die ik nodig heb om mijn zending te volbrengen en de moed om te doen wat de Heer vereist. Moed en sterkte in mij zijn niet van mij maar van Degene die in mij verblijft, door de Eucharistie.

Mijn Jezus, wat zijn de misverstanden groot: als de Eucharistie er niet was, zou ik soms de moed niet hebben verder te gaan op de weg die Gij mij getoond hebt.

92. Vernedering is mijn dagelijks brood. Ik begrijp dat de bruid deelheeft aan alles wat de Bruidegom aanbelangt en zo moet Zijn mantel van de bespotting ook mij bedekken. Als ik erg lijd, probeer ik te zwijgen, want ik vertrouw de tong niet, die in zulke ogenblikken geneigd is over zichzelf te spreken, maar ze moet mij tot lof van God dienen, voor zoveel weldaden en gaven die mij verleend zijn. Wanneer ik Jezus ontvang in de Communie bid ik vurig dat Hij mijn tong geneest, dat ik door haar God noch de naaste beledig. Ik verlang dat mijn tong niet ophoudt God te loven. Groot zijn de fouten van de tong. Een ziel bekomt geen heiligheid als ze geen achtslaat op de tong.

93. Samenvatting van de Catechismus van de religieuze geloften [38].

V. Wat is een gelofte?
A. De gelofte is een belofte vrijwillig aan God gedaan, het volmaaktere te volbrengen.

V. Is de gelofte bindend in zaken die door een gebod geregeld worden?
A. Ja, de uitoefening van een daad in zaken door een gebod opgelegd is van dubbele waarde en verdienste, en omgekeerd, het verzuim is een dubbele misdaad en kwaad, want als men een gelofte breekt, voegt men aan de zonde tegen het gebod die van heiligschennis toe.

V. Waarom hebben religieuze geloften zo'n waarde?
A. Omdat ze het fundament zijn van het religieuze leven, dat door de Kerk goedgekeurd is, en waarin de leden die verenigd zijn in een religieuze gemeenschap, zich ertoe verbinden altijd de volmaaktheid na te streven door de drie religieuze raden: armoede, kuisheid en gehoorzaamheid, nageleefd volgens de regel.

V. Wat wil zeggen volmaaktheid nastreven?
A. Volmaaktheid nastreven wil zeggen dat de religieuze staat de volmaaktheid niet reeds vooraf vereist, maar wel dat hij verplicht, op straffe van zonde, dagelijks te werken om ze te bereiken. Een religieus die niet naar de volmaaktheid streeft, verwaarloost zijn voornaamste plicht van staat.

V. Wat zijn plechtige religieuze geloften?
A. Plechtige religieuze geloften zijn zo absoluut dat, in uitzonderlijke gevallen, alleen de Heilige Vader ze kan ontbinden.

V. Wat zijn eenvoudige geloften?
A. Het zijn minder absolute geloften. De Heilige Stoel kan de eeuwige en tijdelijke geloften ontbinden.

V. Wat is het verschil tussen de gelofte en de deugd?
A. De gelofte omvat alleen wat opgelegd wordt op straffe van zonde, de deugd verheft zich hoger en vergemakkelijkt het naleven van de gelofte, en omgekeerd, bij het breken van de gelofte komt men tekort aan de deugd en schaadt men ze.

V. Waartoe verplichten religieuze geloften?
A. De religieuze geloften verplichten tot het zich inspannen de deugden te verwerven en tot het zich volledig onderwerpen aan de oversten en aan de van kracht zijnde Regel. Zo geeft een religieus zijn persoon aan de orde verzaakt aan alle rechten over zijn persoon en zijn daden die hij aan de dienst van God wijdt.

De gelofte van armoede

De gelofte van armoede is een vrijwillig verzaken aan het recht op bezit of op het gebruik van dit bezit, met het doel God te behagen.

V. Welke dingen hebben betrekking op de gelofte van armoede?
A. Alle goederen en voorwerpen die toebehoren aan de congregatie. Alles wat men heeft gegeven, zaken of geld; wanneer die gaven aanvaard zijn, heeft men er geen recht meer op. Alle gaven of geschenken, ontvangen uit dankbaarheid of om een andere reden, behoren van rechtswege aan de congregatie. Men kan niet, zonder de geloften te breken, gebruik maken van gelijk welke arbeidsvergoeding met inbegrip van het pensioen.

V. Wanneer breekt of schaadt men de gelofte in verband met het zevende gebod.
A. Men breekt ze wanneer men iets dat aan het huis toebehoort voor zichzelf of voor iemand anders neemt. Wanneer men zonder toestemming iets houdt om het zich toe te eigenen. Wanneer men zonder toestemming iets dat aan de congregatie behoort, verkoopt of omruilt. Wanneer men een voorwerp voor iets anders gebruikt dan waarvoor de overste het bestemd heeft. Wanneer men iets weggeeft of aanneemt zonder toestemming. Wanneer men door nalatigheid iets vernietigt of beschadigt. Wanneer men zonder toestemming iets meeneemt bij het verhuizen naar een ander huis. Bij het breken van de gelofte van armoede is de religieuze verplicht tot schadeherstel tegenover de Congregatie.

De deugd van armoede

Dit is een evangelische deugd, die het hart neigt zich te bevrijden van de gehechtheid aan tijdelijke zaken. Op grond van zijn gelofte is de religieus daar streng toe verplicht.

V. Wanneer zondigt men tegen de deugd van armoede?
A. Als men iets in tegenspraak met deze deugd verlangt. Als men zich hecht aan iets en als men overbodige dingen gebruikt.

V. Hoeveel en welke zijn de graden van armoede?
A. Er zijn in de praktijk vier graden van armoede volgens de professie: over niets beschikken zonder de toestemming van de overste [de strikte materie van de gelofte]; het overbodige vermijden, zich tevreden stellen met het noodzakelijke [daarin bestaat de deugd]; zich vrijwillig tevreden stellen met het minste, wat betreft de cel, de kledij, het voedsel, enz. er een innerlijke tevredenheid bij ondervinden; zich verheugen om een tekort.
De gelofte van kuisheid

V. Waartoe verplicht deze gelofte?
A. Tot het verzaken aan het huwelijk en tot het vermijden van alles wat door het zesde en het negende gebod verboden is.

V. Is een fout tegen deze deugd een breken van de gelofte?
A. Een fout tegen deze deugd is tegelijk een overtreding van de gelofte, want hier is geen verschil tussen de gelofte en de deugd, zoals er wel is bij de armoede en de gehoorzaamheid.

V. Is elke slechte gedachte zondig?
A. Elke slechte gedachte is niet zondig, ze wordt het maar als bij de overweging van het verstand zich het welgevallen en de toestemming van de wil voegen.

V. Wat schaadt, buiten de zonde tegen de kuisheid, nog deze deugd?
A. De vrijheid van de zintuigen, de vrijheid van de verbeelding en de vrijheid van de gevoelens, de vertrouwelijkheid en de zinnelijke vriendschappen brengen schade toe aan de deugd.

V: Hoe overwinnen we de bekoringen?
A. De innerlijke bekoringen overwinnen we door aan de tegenwoordigheid van God te denken, en door zonder vrees te strijden. De uitwendige bekoringen overwinnen door de gelegenheden te vermijden. Er zijn in het algemeen zeven hoofdmiddelen: Eerst en vooral het bewaken van de zintuigen; de gelegenheden vermijden; de ledigheid vermijden; de bekoringen onmiddellijk verwijderen; zich afwenden van elke vriendschap, vooral de bijzondere vriendschap; de geest van versterving nastreven; alle bekoringen aan de biechtvader onthullen.

Daarbuiten zijn er nog vijf middelen om de deugd te bewaren: de nederigheid, de geest van gebed, de zedigheid, de trouw aan de regel, een oprechte verering van de Heilige Maagd Maria.

Over de gelofte van gehoorzaamheid

De gelofte van gehoorzaamheid gaat boven de twee eersten, want ze is een offer bij uitstek, en het meest noodzakelijk, want ze vormt en begeestert het monastieke lichaam.

V. Waartoe verplicht de gelofte van gehoorzaamheid?
A. Door de gelofte van gehoorzaamheid belooft de religieus aan God te gehoorzamen aan zijn wettige oversten en alles wat zij bevelen in naam van de regel. De gelofte van gehoorzaamheid maakt de religieus afhankelijk van zijn overste, in naam van de regel, in gans zijn leven en al zijn zaken. De religi-eus begaat een zware zonde tegen deze gelofte telkens hij niet gehoorzaamt aan een bevel gegeven in naam van de gehoorzaamheid of de regel.

De deugd van gehoorzaamheid

De deugd van gehoorzaamheid reikt veel hoger dan de gelofte, zij omvat de regels, de wetten en zelfs de raadgevingen van de oversten.

V. Is de deugd van gehoorzaamheid onmisbaar voor de religieus?
A. De deugd van gehoorzaamheid is zo onmisbaar voor de religieus dat zelfs, als hij goede daden zou stellen maar tegen de gehoorzaamheid, deze slecht worden of zonder verdienste blijven.

V. Kan men zwaar zondigen tegen de deugd van gehoorzaamheid?
A. Men zondigt zwaar tegen de gehoorzaamheid als men het gezag of het bevel van de overste veracht, als een geestelijke of tijdelijke schade voor de Congregatie het gevolg is van ongehoorzaamheid.

V. Welke fouten brengen de gelofte in gevaar?
A. Vooringenomenheid en antipathie tegenover de oversten, gemor en kritiek, traagheid en nalatigheid.

De geloften van gehoorzaamheid

De onmiddellijke en volledige uitvoering. De gehoorzaamheid van de wil, als de wil en het verstand ertoe doet besluiten zich te onderwerpen aan de mening van de overste. De heilige Ignatius wijst daarbuiten nog op drie hulpmiddelen om het nakomen te vergemakkelijken: altijd God zien in zijn overste, wie hij ook zij. Bij zichzelf het bevel of de raad van de overste verdedigen. Elk bevel als een bevel van God aannemen zonder onderzoeken of nadenken. Algemeen middel: de nederigheid.

Niets is moeilijk voor wie nederig is.

94. O mijn Heer, ontvlam mijn liefde voor U, zodat mijn geest het niet laat afweten te midden van stormen, lijden en beproevingen. Gij ziet hoe zwak ik ben. De liefde kan alles.

95. + Diepere kennis van God en verbijstering van de ziel.

In het begin laat God zich kennen als de heiligheid, de rechtvaardigheid, de goedheid, kortom als de barmhartigheid. De ziel kent niet alles ineens maar geleidelijk, door flitsen, dit is door benaderingen van God. Dit duurt niet lang want ze zou dit licht niet kunnen verdragen. Het is tijdens het gebed dat de ziel deze lichtflitsen ontvangt, die haar oude manier van bidden onmogelijk maken. De ziel kan alle mogelijke moeite doen om terug te keren tot het oude gebed, het zal tevergeefs zijn, het wordt haar geheel onmogelijk op dezelfde manier te bidden als vóór ze dit licht ontving. Het licht dat de ziel geraakt heeft, is levend in haar, en niets kan het uitdoven noch verduisteren. Deze flits van kennis van God trekt de ziel aan en ontsteekt haar in liefde voor Hem. Maar tegelijk geeft diezelfde flits de ziel te kennen wie ze is, en ziet ze heel haar binnenste in een helderder licht en staat ze met verbijstering en angst op. Ze blijft echter niet onder de invloed van deze ontzetting maar ze begint zich te reinigen, te vernederen en te verlagen voor de Heer. Deze lichtflitsen worden sterker, talrijker en doordringender, hoe meer de ziel zich reinigt. God vervult de ziel met Zijn vertroostingen en geeft Zich aan haar op een tastbare wijze, indien ze trouw en moedig deze eerste genade beantwoordt. Ze treedt bestendiger in een soort intimiteit met God en verheugt zich buitengewoon. Ze denkt de haar voorbestemde graad van volmaaktheid bereikt te hebben want haar gebreken sluimeren in haar en ze denkt ze niet meer te hebben. Niets lijkt haar moeilijk, ze is tot alles bereid. Zij begint zich in God te verliezen en Zijn heerlijkheden te proeven. Gedragen door de genade geeft ze zich er geen rekenschap van dat de tijd van de beproeving en testen kan komen. En inderdaad, deze toestand duurt niet lang. Er komen andere ogenblikken, maar ik moet erbij zeggen dat de ziel trouwer aan de goddelijke genade beantwoordt als ze een verlichte biechtvader heeft aan wie ze alles toevertrouwt.

96. + Beproevingen van God in de ziel bijzonder door Hem bemind. Bekoringen en duisternis, satan.

De liefde van de ziel is nog niet zoals God het verlangt. Ze verliest plots de tastbare aanwezigheid van God. Er rijzen in haar allerhande fouten en gebreken die ze volhardend moet bestrijden. Al haar onvolmaaktheden steken de kop op, maar haar waakzaamheid is groot. In de plaats van de vroegere aanwezigheid van God, neemt de geestelijke dorheid toe, ze heeft geen smaak meer in de geestelijke oefeningen, ze kan niet bidden, niet zoals vroeger, noch zoals ze de laatste tijd gebeden heeft. Ze wringt zich langs alle kanten maar vindt geen tevredenheid. God heeft zich verborgen voor haar, en ze vindt geen troost in de schepselen en geen schepsel kan haar troosten. De ziel verlangt hartstochtelijk naar God, maar ze ziet haar eigen ellende en begint de gerechtigheid van God te ondervinden. Ze denkt alle gaven van God verloren te hebben, haar verstand is verzwakt, de duisternis overheerst haar volledig, het is het begin van een onbegrijpelijk lijden. De ziel tracht haar toestand aan de biechtvader uit te leggen, maar wordt niet begrepen, en nog grotere onrust overvalt haar. satan begint zijn werk.

97. Het geloof blijft in het vuur, het is een geweldige strijd. De ziel doet inspanningen en door een wilsdaad blijft ze bij God. Met de toestemming van God gaat satan nog verder: de hoop en de liefde worden beproefd. Deze bekoringen zijn verschrikkelijk, maar God steunt de ziel, om zo te zeggen, in het geheim. De ziel is zich daar niet van bewust, anders zou ze onmogelijk kunnen standhouden. En God weet hoeveel lijden Hij toelaten kan voor een ziel. De ziel wordt bekoord door ongeloof betreffende de geopenbaarde waarheden en tot onoprechtheid tegenover de biechtvader. satan zegt: "Kijk, niemand verstaat u, waarom daarover allemaal spreken?" Verschrikkelijke woorden klinken haar in de oren en het lijkt haar dat zij ze uitspreekt tegen God. Ze ziet wat ze niet zou willen zien. Ze hoort wat ze niet zou willen horen, en het is vreselijk op die momenten geen ervaren biechtvader te hebben. Ze draagt alleen heel de last, nochtans moet ze, voor zover het in haar macht ligt, moeite doen om een verlichte biechtvader te vinden, want zij loopt gevaar onder het gewicht te breken en dat gebeurt dikwijls aan de rand van de afgrond.

Al deze beproevingen zijn kort en lastig. God laat ze een ziel niet overkomen die niet vooraf een diepere ontmoeting met Hem ervaren heeft en zijn goddelijke heerlijkheden geproefd heeft, en God heeft daarin ook zijn plannen die voor ons ondoorgrondelijk zijn. Dikwijls bereidt God op deze wijze de zielen voor op toekomstige plannen en grote werken. Hij wil hen beproeven als zuiver goud, maar dit is niet het einde. Er blijft de uiterste beproeving: de volledige verlatenheid van de ziel door God.

98. + Uiterste beproeving

Volledige verlatenheid - wanhoop

Als de ziel zegenrijk uit de vorige beproevingen komt, zelfs als ze zou gestruikeld hebben, maar vastbesloten strijdt, roept ze in diepe nederigheid op de Heer: "Red mij want ik verga". Ze is nog in staat te vechten.

Nu omvat een vreselijke duisternis haar ziel. Ze ziet alleen zonden. Wat ze voelt, is vreselijk. Ze ziet zich volledig door God verlaten. Ze heeft het gevoel voor Hem een voorwerp van haat te zijn, ze is op de rand van de wanhoop. Ze weert zich zo goed ze kan, ze probeert vertrouwen op te wekken, maar het gebed is haar nog een grotere foltering: het lijkt haar dat ze de toorn van God oproept, ze houdt zich op een top die in de wolken verdwijnt maar die boven een afgrond hangt.

De ziel is aangetrokken tot God maar voelt zich verstoten. Alle andere lijden en folteringen zijn niets vergeleken bij het gevoel waaraan ze nu ten prooi valt, namelijk het gevoel door God verlaten te zijn. Niemand kan haar verlichting brengen. Ze ziet dat ze heel alleen is, dat ze niemand heeft om haar te verdedigen. Ze slaat de ogen ten hemel, maar ze weet dat die niet voor haar is: voor haar is alles verloren. Van duisternis valt ze nog in diepere duisternis, het lijkt haar dat ze God voor altijd verloren heeft, de God die ze zo bemind heeft. Deze gedachte veroorzaakt een onbeschrijfelijke kwelling. Maar ze geeft er niet aan toe, ze probeert naar de hemel op te zien, tevergeefs, en dit verdubbelt haar lijden.

Niemand kan zo'n ziel verlichting geven als God haar in duisternis wil hebben. Ze voelt deze verwerping door God zeer levendig en verschrikkelijk aan. Pijnlijke opwellingen ontspringen aan haar hart, zo pijnlijk dat geen priester ze begrijpt, als hij ze zelf niet heeft beleefd. En bij dit alles krijgt de ziel nog kwellingen van de boze geest. satan bespot haar: "Ziet ge wel, blijft ge nog trouw? Ziedaar uw lot, ge zijt in onze macht". Maar satan heeft niet meer macht over de ziel dan God toelaat en God weet hoeveel ze kan verdragen. "Wat hebt ge eraan dat ge u verstorven hebt? Wat hebt ge eraan dat ge trouw bleef aan de regel? Wat hebt ge aan al die moeite? Ge zijt verworpen door God". Dat woord "verworpen" wordt een vuur dat elke zenuw verteert tot in het beenmerg, het doorsteekt het hele wezen. Nu komt het belangrijkste moment van deze beproeving. De ziel zoekt geen hulp maar ze sluit zich op in zichzelf, verliest alles uit het oog en het is alsof ze die foltering van de verwerping aanvaardt. Het is een moment dat ik niet zou kunnen beschrijven. Het is de doodstrijd van de ziel.

99. Toen voor de eerste keer dit moment naderde, werd ik eraan ontrukt dank zij de heilige gehoorzaamheid. De novicemeesteres, verschrikt bij mijn aanblik, stuurde mij te biechten, maar de biechtvader begreep mij niet en ik had nog geen schaduw van verlichting. O Jezus, geef ons ervaren priesters.

Toen ik hem zei dat mijn ziel folteringen van de hel doorstond, heeft hij mij geantwoord dat hij gerust was over de toestand van mijn ziel, want hij zag er een grote genade van God in. Maar ik heb niets begrepen van dat alles, en niet het minste straaltje licht kwam in mijn ziel.

100. Nu beginnen de lichamelijke krachten me te ontbreken en ik ben niet meer in staat om mijn taken te vervullen. Ik kan mijn lijden niet meer verbergen, ook al zeg ik geen woord van wat ik lijd, de pijn die door mijn gezicht weerspiegeld wordt, verraadt mij, en de overste zegt dat de zusters haar komen melden dat ze bewogen worden tot medelijden als ze mij zien in de kapel, zo slecht zie ik eruit. Ondanks haar moeite is de ziel niet meer in staat haar lijden te verbergen.

101. Jezus, Gij alleen weet hoe de ziel omgeven door duisternis kreunt in haar folteringen en toch naar God hongert en dorst, zoals brandende lippen naar water. Ze sterft en droogt uit, ze sterft een dood zonder dood, 't is te zeggen, ze kan niet sterven. Haar inspanningen zijn nutteloos, want een machtige hand drukt op haar.

Voortaan komt haar ziel onder de macht van de Gerechtige. Alle uitwendige bekoringen houden op, al wat haar omgeeft, zwijgt; zoals een stervende verliest de ziel al het uitwendige uit het oog, ze staat geheel ingekeerd onder de macht van de Gerechte driemaal Heilige God, verworpen voor eeuwig, het is het grootste ogenblik, en God alleen kan een ziel zo beproeven want Hij alleen weet dat zij het kan verdragen. Als de ziel geheel doordrongen is van dit hellevuur, wordt ze door wanhoop gegrepen. Mijn ziel heeft dit moment meegemaakt terwijl ik alleen in mijn cel was. Toen mijn ziel in de wanhoop begon te zinken, voelde ik dat ik begon te sterven, maar ik greep mijn klein kruisje en omklemde het krampachtig in mijn hand. Nu voelde ik dat mijn ziel zich begon los te maken van mijn lichaam en ook al wou ik naar de oversten gaan, het ontbrak mij daartoe aan kracht. Ik sprak de laatste woorden: "Ik vertrouw op Uw Barmhartigheid", en het leek alsof ik God tot grotere toorn bewoog. Ik verzonk in wanhoop en alleen nu en dan ademde een pijnlijk gekreun uit mijn ziel, die ontroostbaar bleef. De ziel in doodstrijd. Het leek me dat ik in deze toestand blijven moest want ik voelde mij niet in staat om op eigen kracht eruit te geraken. Elke herinnering aan God stortte mij in een oceaan van een onbeschrijfelijk lijden en ondanks dat, is er iets in de ziel dat brandt van verlangen naar God, maar het lijkt maar te zijn om meer te lijden. De herinnering aan de vroegere liefde, waarmee God haar omgaf, is haar een nieuwe soort kwelling. Zijn blik doorboort haar en onder die blik verbrandt alles in de ziel.

102. Na een tijd kwam één van de zusters in de cel en vond mij bijna dood. Geschrokken, ging ze de novicen-meesteres halen, die in naam van de heilige gehoorzaamheid mij beval op te staan. Dadelijk voelde ik mijn krachten terugkeren en stond ik op van de grond, gans rillend. De novicenmeesteres herkende onmiddellijk de toestand van mijn ziel en sprak mij van de onbegrijpelijke goddelijke Barmhartigheid en zei me: "Laat u door niets ontstellen, in naam van de gehoorzaamheid beveel ik het u." Ze zei me: "Nu zie ik dat God u tot een hoge heiligheid roept, de Heer wil u dicht bij Hem hebben vermits Hij dergelijke dingen toelaat, en zo vroeg. Wees trouw aan God, mijn zuster, want het is een teken dat Hij u hoog in de hemel wil." Maar ik begreep niets van die woorden.

Toen ik de kapel binnenkwam, voelde ik alsof alles zich van mijn ziel had losgemaakt, alsof ik vers uit de hand van God kwam, ik voelde de onaantastbaarheid van mijn ziel, ik voelde dat ik een klein kindje was.

103. Plots zag ik innerlijk de Heer die me zei: "Vrees niet, Mijn kind, Ik ben met u." Op dit ogenblik verdwenen alle kwellingen en duisternis, en mijn zintuigen werden overstroomd van een onzegbare vreugde, de krachten van mijn ziel met licht vervuld.

104. Ik wil nog vertellen dat, ook al was mijn ziel al onder de stralen van Zijn liefde, de sporen van mijn geleden kwelling nog twee dagen op mijn lichaam bleven. Het aangezicht dodelijk bleek, met bloed doorlopen ogen. Alleen Jezus weet hoeveel ik geleden heb. Wat ik geschreven heb is bijna niets vergeleken met de werkelijkheid. Ik weet niet hoe het uit te drukken maar het leek mij dat ik terugkwam uit een andere wereld. Ik heb een afkeer van het geschapene. Ik neig naar het Hart van God zoals een zuigeling naar moeders borst. Ik bezie alles met andere ogen. Ik ben mij bewust van wat God met één woord in mijn ziel bewerkt heeft. Ik leef daarvan. Bij de herinnering aan de geleden foltering grijpt een rilling mij aan. Ik zou niet geloven dat men zo kan lijden, had ik het zelf niet meegemaakt. Het is een volledig geestelijk lijden.

105. Ondertussen, midden al dit lijden en strijden, heb ik nooit de heilige Communie nagelaten. Als het mij leek dat ik niet mocht communiceren, ging ik vóór de heilige Communie naar de meesteres om haar te zeggen dat ik niet kon te Communie gaan, dat ik de indruk had dat niet te mogen. Maar ze liet niet toe dat ik wegbleef en ik erken dat de gehoorzaamheid mij gered heeft.

De meesteres zelf heeft me later toevertrouwd dat deze beproevingen bij mij vlug voorbij waren, alleen "omdat gij gehoorzaam waart, mijn zuster. Het is door de kracht van de gehoorzaamheid dat ge dit met zoveel moed doorgekomen zijt". Eigenlijk is het waar dat alleen de Heer mij uit die folteringen gehaald heeft, maar de trouw aan de gehoorzaamheid beviel Hem. Hoewel dit beangstigende dingen zijn, moet de ziel niet vrezen, want God beproeft niet boven wat we kunnen verdragen.

106. Anderzijds kan het dat Hij dergelijke leiden nooit over ons laat komen. Ik schrijf dat omdat, als het de Heer belieft van een ziel door zulk lijden te doen gaan, ze dan niet bang weze, maar voor zover het van haar afhangt, trouw blijve aan God. God zal haar geen kwaad doen, want Hij is heel en al liefde en in deze onbegrijpelijke liefde heeft Hij haar in het bestaan geroepen. Nochtans, toen ik zo leed, begreep ik dat niet.

107. O mijn God, ik erkende dat ik niet van deze aarde ben, de Heer heeft er mijn ziel sterk van doordrongen. Ik bevind mij veel meer in contact met de hemel dan met de aarde, maar ik verwaarloosde in niets mijn plichten.

108. Op dat moment had ik geen geestelijk begeleider en ik ontving geen enkele leiding. Ik vroeg het aan de Heer en Hij gaf mij geen begeleider. Het is Jezus Zelf die vanaf mijn kindsheid tot nu mijn Meester is. Hij heeft mij door alle woestijnen en alle gevaren geleid en ik zie duidelijk dat alleen God mij door dergelijke gevaren kon leiden zonder dat er enige schade bleef noch enige aantasting van mijn ziel, die ongedeerd bleef en steeds de overwinning behaalde op alle onvatbare moeilijkheden. Ze kwam erdoor... [39] Maar de Heer gaf mij later een begeleider.

109. Na dit lijden kent de ziel een grote geestelijke zuiverheid en bevindt ze zich zeer dicht bij God, zelfs al moet ik opmerken dat binnen deze kwellingen ze dicht bij God is, maar ze is blind. De blik van de ziel is in duisternis gestort en God is de ziel die lijdt zeer nabij, alleen heel het geheim is dat zij er zich niet bewust van is. Ze denkt niet alleen dat God haar verlaten heeft, maar dat zij het voorwerp is van Zijn toorn. Welke zware oogziekte van de ziel: geslagen door het goddelijk licht, meent ze dat dit licht niet bestaat, terwijl het zo sterk is dat het haar verblindt.

Later erkende ik nochtans dat God op deze momenten nabijer is dan anders, want ze zou deze beproevingen niet kunnen doorstaan met alleen de hulp van een gewone genade. De almacht van God handelt hier, alsook een buitengewone genade, want anders zou de ziel bezwijken bij de eerste schok.

110. O Goddelijke Meester, het is slechts Uw werk in mijn ziel. O Heer, Gij aarzelt niet de ziel aan de rand van een vreselijke afgrond te plaatsen waar zij angst en schrik voelt en opnieuw roept Gij haar bij U. Ziedaar Uw ondoorgrondelijke mysteries.

111. Toen ik tijdens de zielenkwelling mij in de biecht van de geringste kleinigheden probeerde te beschuldigen, verwonderde de priester zich dat ik geen grotere fouten deed, en hij zei mij de woorden: "Als ge zo trouw aan God zijt tijdens deze kwellingen, is dat alleen al een bewijs dat God u ondersteunt, mijn zuster, met een bijzondere genade, en het is misschien ook goed dat gij het niet begrijpt". Maar het is vreemd dat in deze zaak de biechtvaders mij niet konden begrijpen noch geruststellenen, tot ik P. Andrasz ontmoette en later prof. Sopocko.

112. + Enkele woorden over de biecht en de biechtvaders. Enkel de herinnering van wat ik doorstaan en beleefd heb in mijn ziel. Er zijn drie dingen die verhinderen dat de biecht, in deze buitengewone omstandigheden, ten goede komt aan de ziel.

Ten eerste, als de biechtvader van deze buitengewone wegen een geringe kennis heeft en verbazing toont wanneer de ziel hem, de grote mysteries die God in haar bewerkt, onthult. Deze verbazing beangstigt een gevoelige ziel en ze geeft zich er rekenschap van dat de biechtvader aarzelt om raad te geven, en als ze dat merkt, wordt ze niet rustiger maar ondervindt nog meer twijfels na de biecht dan ervoor, want ze voelt dat de biechtvader probeert haar tot rust te brengen maar zelf niet zeker is. Of, wat mij overkwam, dat de biechtvader, als hij enkele geheimen niet kan doorgronden, weigert nog verder de biecht te horen, en een zekere angst vertoont wanneer deze ziel de biechtstoel nadert. Hoe kan een ziel in dit geval vrede putten uit de biecht, ze is immers gevoelig voor elk woord van de priester. Naar mijn mening, wanneer God zo'n speciale beproevingen over een ziel zendt, zou een biechtvader, als hij haar niet begrijpt, haar moeten verwijzen naar een ervaren en verlichte biechtvader of anders zelf licht zoeken, zodat hij deze ziel kan geven wat ze nodig heeft, maar haar niet vlak af de biecht weigeren, want zo stelt hij de ziel aan een groot ge-vaar bloot en meer dan één ziel kan zo afdwalen van de weg die God haar wou zien gaan. Het is een zeer belangrijk iets want ik heb het zelf ondervonden, ik begon al te wankelen ondanks de bijzondere genaden van God en ook al stelde God mij gerust, ik heb altijd verlangd het zegel van de Kerk te hebben.

Ten tweede, indien de biechtvader niet toelaat zich openhartig uit te spreken en zijn ongeduld toont, dan zwijgt de ziel en zegt niet alles en door dat feit zelf trekt ze er geen voordeel uit. Ze bekomt nog minder goeds als de biechtvader haar op de proef begint te stellen, zonder haar te kennen, want dan schaadt hij haar in plaats van haar te helpen. Want ze weet dat de biechtvader haar niet kent, vermits hij haar niet toestaat zich volledig open te leggen zowel wat de genaden betreft als haar ellenden. Dat op de proef stellen is dus niet gepast. Ik heb enkele proeven ondergaan die mij deden lachen. Ik druk dit beter uit door deze woorden: de biechtvader is de dokter, maar hoe kan de dokter het geneesmiddel geven als hij de ziekte niet kent? Helemaal niet. Want ofwel zal de remedie niet het gewenste resultaat hebben of ze is te sterk en verergert nog de ziekte, of soms zelfs, moge God het verhinderen, zal hij de dood uitlokken. Ik zeg dit uit ervaring, in bepaalde gevallen heeft alleen God mij recht gehouden.

Ten derde, het gebeurt ook dat de biechtvader geen aandacht heeft voor kleine dingen, maar er is niets klein in het geestelijk leven. Soms kan iets, dat als klein en onbeduidend voorkomt, grote en belangrijke dingen blootleggen en voor de biechtvader een lichtpunt zijn om de ziel te leren kennen. Onooglijke dingen geven veel geestelijke schakeringen prijs.

Een prachtig gebouw zal nooit oprijzen als we de onbeduidende bakstenen verwerpen. God verlangt van bepaalde zielen een grote zuiverheid. Hij geeft haar dus een diepere kennis van haar ellende. Door een licht van hierboven, herkent ze beter wat God bevalt en wat Hem mishaagt. De zonde hangt af van de kennis en het licht van de ziel. Hetzelfde geldt voor de onvolmaaktheden, ook al weet ze dat strikt genomen alleen de zonde tot het sacrament behoort. Maar die kleine dingen zijn belangrijk wanneer men naar de heiligheid streeft, en de biechtvader mag ze niet geringschatten. Het geduld en de zachtheid van de biechtvader openen de weg naar de diepste geheimen van de ziel. Zonder dat ze het weet, ontvouwt de ziel hem haar afgrondelijke diepte en voelt zich sterker en heeft meer weerstand. Ze strijdt moediger en spant zich meer in, want ze weet dat ze rekenschap moet afleggen.

Ik vermeld nog een ding in verband met de biechtvader: hij moet de ziel op de proef stellen, haar peilen, haar oefenen, om te zien of hij te doen heeft met stro, met ijzer of met puur goud. Deze drie soorten zielen hebben verschillende oefeningen nodig. De biechtvader moet, en dit is echt noodzakelijk, zich een duidelijk oordeel vormen over de ziel om te weten wat ze kan verdragen, op welk moment, in welke omstandigheden, in welke gevallen. Wat mij betreft, heb ik na veel ervaringen, toen ik merkte dat ik niet begrepen werd, mijn ziel niet meer onthuld en mijn rust niet meer gestoord. Dat gebeurde echter eerst vanaf het moment dat al mijn genaden onderworpen werden aan het oordeel van een wijze, onderlegde en ervaren biechtvader. Nu weet ik hoe men zich moet gedragen in bepaalde gevallen.

Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken

Voetnoten:

[33] De derde "probata" was een voorbereiding van vijf maanden op de eeuwige geloften. Voor Z.F. was dat in 1932-33 te Warszawa, met als meesteres moeder Margareta Gimbutt.
[34] Kalwaria ligt aan de overkant van de rivier Wiljia, tegenover Wilno. De "omgang der drie kleine wegen" duidt op de kruiswegstaties op de berg nabij het heiligdom.
[35] Biala is de naam van een plaats nabij Plock waar de congregatie een oude hoeve had als vakantietehuis.
[36] Deze woorden herinneren aan het boek Job [13: 15].

[38]In het noviciaat werd een vertaling gebruikt van het werkje van P. Pierre COTEL, S.J., Catéchisme des voeux, Louvain, Museum Lessianum, 1926. Deze nota's geven er een zeer selective samenvatting van.
[39] De zin breekt hier af. De volgende zin geeft een andere gedachte. Z.F. moest in het geheim schrijven, misschien kwam iemand binnen en heeft ze de eerste gedachte niet meer hernomen.



02-06-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 1
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 1

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

1. Gij, Eeuwige God, beveelt Uw Beeltenis [1]
te maken, zegent wie Uw stralen raakt,
onthult Uzelf, bron van barmhartigheid,
Gij die een zwarte ziel weer sneeuwwit maakt.

Hier [2] is Uw troon, Jezus, barmhartigheid,
aan zondige mensen biedt Gij vreugd' en kracht
Uw open Hart, vloeiende zuivere Bron,
brengt troost en redt het berouwvolle hart.

Welle steeds op, uit iedere mensenziel,
eer, roem en glorie voor Uw Beeltenis,
uit ieder hart om Uw Barmhartigheid,
zolang de tijd, nu, ons gegeven is.

2. O lieve God, de bange toekomstblik
nodigt tot liefde al wie naar U tracht,
het nu-moment is alleen waardevol,
barmhartigheid is wat mijn hart verwacht.

Tijd die verstreek is voor elk ongrijpbaar,
blijft onveranderd zelfs opnieuw beschouwd;
noch profeet kan er nog iets aan doen,
't verleden blijft alleen U toevertrouwd.

Alleen het nu behoort gans aan mij toe,
'k wil het benutten met mijn zwakke kracht,
al ben ik klein als een armzalig kind
dat vroom Uw Almacht als gena verwacht.

Barmhartigheid, betrouwend durf ik nu
voor U gaan leven als Uw kleinste kind,
‘k biedt mijn hart in daglijks offerand,
brandend van liefde die Uw glorie mint.

3. +
J.M.J.
God en de zielen
Koning van de Barmhartigheid, leid mijn ziel
Zuster M. Faustina
van het Allerheiligste Sacrament

4. Wilno, 28.7.1934

O Jezus mijn, nu 'k U alleen vertrouw,
vlecht ik U duizend kransen vroom te saam,
‘k weet nu goed dat ze elk bloeien gaan,
bloeien als Gods zon ermee is begaan.

+ O groot, o heilig goddelijk Sacrament,
dat met een sluier U mijn God verhult.
Jezus wees steeds met mij ieder moment,
dat vrees noch angst voortaan mijn hart vervult.

5. God en de zielen

Hoogheilige Drie-eenheid, wees aanbeden, nu en altijd, wees aanbeden in al Uw werken en schepselen. O mijn God, de grootheid Uwer Barmhartigheid weze bewonderd en geloofd.

6. Neerschrijven [3] moet ik, o mijn God, de ontmoetingen van mijn ziel met U, in de bijzondere ogenblikken van Uw bezoeken. Over U moet ik schrijven, o Onbegrijpelijke in Uw Barmhartigheid met mijn arme ziel. Uw heilige Wil is het leven van mijn ziel. Ik ontving dit bevel van hem die U, o God, voor mij hier op aarde vervangt en mij Uw heilige Wil verklaart. Jezus, Gij ziet hoe zwaar mij het schrijven valt, hoe ik het niet klaar uitdrukken kan, al wat ik in mijn ziel ervaar. O God, kan een pen beschrijven, wat menigmaal geen woord bevatten kan? Maar Gij beveelt mij te schrijven, o God, en dat is mij genoeg.

7. Warsawa, 1.8.1934

Intrede in het klooster

De beslissende roepstem van God, de genade van de roeping tot het kloosterleven vernam ik toen zeven jaar was. In mijn zevende levensjaar hoorde ik in mijn ziel voor het eerst de stem van God, als een uitnodiging tot een volmaakter leven, maar niet steeds was ik aan de genadestem gehoorzaam. Ik ontmoette niemand die mij deze dingen kon uitleggen.

8. Op mijn achttiende levensjaar, de dringende vraag aan mijn ouders om de toestemming in het klooster te treden: een besliste weigering van mijn ouders. Na deze weigering gaf ik mij over aan de ijdelheden van het leven [4], zonder op de stem van de genade te letten, hoewel mijn ziel nergens tevredenheid vond.

De onophoudelijke genaderoep werd me een grote kwelling, die ik met verstrooiingen trachtte te overstemmen. Innerlijk meed ik God en met geheel mijn ziel keerde ik mij naar de schepselen. Maar Gods genade overwon in mijn ziel.

9. Eens ging ik met één van mijn zussen naar een bal [5]. Terwijl allen zich goed vermaakten, doorstond mijn ziel innerlijke kwellingen. Op het ogenblik dat ik begon te dansen, zag ik Jezus naast mij: Jezus, gefolterd, ontdaan van zijn kleren en gans met wonden overdekt. Hij zei me deze woorden: "Hoelang nog moet Ik je verdragen en hoelang nog ga je Mij afwijzen?" Op dat ogenblik hield voor mij de lieftallige muziek op. Het gezelschap waarin ik mij bevond verdween uit mijn ogen, alleen Jezus en ik bleven over. Ik ging naast mijn lieve zus zitten en verborg wat in mijn ziel omging door hoofdpijn voor te wenden. Enkele ogenblikken later verliet ik heimelijk het gezelschap en mijn zus en ging ik naar de kathedraal van Sint Stanislas Kostka. De morgenstond begon te grauwen, er waren maar weinig mensen in de kathedraal. Zonder op iets te letten van wat rond mij gebeurde, wierp ik mij voor het Heilig Sacrament neer, de armen in kruisvorm, en bad de Heer mij te kennen te geven wat ik moest doen.

10. Plots hoorde ik de woorden: "Vertrek onmiddellijk naar Warszawa, daar zal je in het klooster treden." Ik stond op uit het gebed, ging naar huis en deed het nodige. Zo goed als het ging, vertrouwde ik aan mijn zus toe wat er in mijn ziel gebeurd was en vroeg haar om voor mij afscheid te nemen van mijn ouders. En zo, met één kleed, zonder iets, kwam ik te Warszawa aan.

11. Toen ik uit de trein stapte en zag dat iedereen zijn weg ging, greep de angst mij aan: wat moest ik doen? Tot wie mij wenden? Ik kende niemand! Ik zei tot de Moeder Gods: "Maria stuur mij, leid mij". Dadelijk hoorde ik in mijn binnenste de woorden dat ik uit de stad naar een bepaald dorp moest gaan waar ik de nacht in veiligheid kon doorbrengen, wat ik ook deed en ik vond alles zoals de Moeder Gods het mij had gezegd.

12. De volgende dag, vroeg in de ochtend, kwam ik in de stad en ging de eerste kerk binnen die ik zag. Ik begon te bidden om de wil van God te kennen. De heilige Missen volgden elkaar op. Tijdens één heilige Mis hoorde ik de woorden: "Ga naar die priester en zeg hem alles, hij zal u zeggen wat ge moet doen." Na de heilige Mis, ging ik in de sacristie en vertelde alles wat er in mijn ziel gebeurd was en vroeg hem me te zeggen waar ik moest intreden, in welk klooster.

13. De priester [6] was eerst verbaasd, maar zei me dan een groot vertrouwen te hebben dat God verder alles zou regelen. In afwachting, zei hij, stuur ik u naar een vrome dame [7] waar ge zult verblijven tot ge in het klooster treedt. Toen ik mij bij deze vrouw aanmeldde, ontving ze mij zeer vriendelijk. In die tijd zocht ik naar een klooster, maar overal waar ik aanklopte, werd ik geweigerd. Pijn deed mijn hart ineen krimpen en ik zei tot de Heer Jezus: "Help mij, laat mij niet alleen!" Eindelijk klopte ik aan onze deur [8].

14. Toen moeder overste, Michaëla [9], de huidige algemene overste, bij mij kwam, zei ze mij, na een kort gesprek, naar de Meester des huizes te gaan en te vragen of Hij me aanvaardde. Ik begreep onmiddellijk dat ik het de Heer Jezus moest vragen. Ik ging vol vreugde naar de kapel en vroeg Jezus: "Heer van dit huis, aanvaardt Gij mij? Het is wat één van de zusters mij beval te vragen."

Onmiddellijk hoorde ik een stem: "Ik aanvaard u, ge zijt in mijn Hart." Toen ik van de kapel terug kwam vroeg moeder overste: "Welnu, heeft Hij u aanvaard?" Ik antwoordde: "Ja". "Als de Heer u aanvaard heeft, aanvaard ik u ook".

15. Zo werd ik aangenomen. Om verschillende redenen moest ik echter nog een jaar in de wereld blijven bij die vrome dame, maar ik ben niet meer naar huis teruggekeerd.

In deze tijd had ik met veel moeilijkheden te kampen. Maar God heeft mij zijn genaden niet gespaard: een steeds groter smachtend verlangen naar God greep mij aan. Deze persoon, hoe vroom ook, begreep het geluk van het religieuze leven niet, en in alle eerlijkheid begon ze andere levensplannen voor mij te smeden, maar desondanks voelde ik dat mijn hart zo groot was dat niets het kon vullen. Zo wendde ik mij met geheel mijn verlangende ziel naar God.

Het was in het octaaf van Sacramentsdag [10]. God vervulde mijn ziel met innerlijk licht om Hem te kennen als het hoogste Goed en de grootste Schoonheid. Ik erkende hoeveel God mij bemint. Eeuwig is zijn Liefde voor mij. Rond vespertijd, in eenvoudige woorden die uit mijn hart kwamen, legde ik voor God de gelofte af van eeuwige kuisheid. Van toen af ervoer ik een innigere verbondenheid met God, mijn Bruidegom. Sinds dat ogenblik richtte ik in mijn hart een kleine cel in, waar ik altijd bij Jezus verbleef.

17. Eindelijk kwam het ogenblik waarop de kloosterpoort zich voor mij ontsloot. Het was op 1 augustus 's avonds, op de vooravond van het feest van de Moeder der engelen. Ik was overgelukkig. Ik had de indruk in het paradijselijk leven ingetreden te zijn. Eén enkel gebed welde op uit mijn hart: een gebed van dankzegging.

18. Na drie weken merkte ik dat er hier toch zo weinig tijd voor gebed was en voor veel andere dingen die mijn ziel aanspraken. Daarom dacht ik in een strengere orde in te treden. Deze gedachte werd sterker in mijn ziel, maar ze was niet in overeenstemming met de goddelijke wil. Maar die gedachte, dus die bekoring, werd sterker en sterker, zodat ik op zekere dag besloot met moeder overste te spreken en dit huis te verlaten. Maar God regelde de omstandigheden zo dat ik moeder overste niet kon zien. Vóór ik ging slapen bezocht ik in het voorbijgaan de kleine kapel [11] en bad tot Jezus om licht in deze aangelegenheid, maar ik bekwam niets voor mijn ziel, alleen een vreemde onrust die ik niet begreep, beving mij. Ondanks alles besloot ik mij 's ochtends na de Heilige Mis tot de Moeder te wenden en Haar mijn beslissing mee te delen.

19. Ik kwam in mijn cel, de zusters waren al gaan slapen. Het licht was uit. Ik kwam de cel vol kwelling en ontevredenheid binnen. Ik wist niet wat te doen met mezelf. Ik wierp mij op de grond en begon vurig te bidden om Gods wil te kennen. Overal stilte zoals in een tabernakel. Alle zusters rustten als witte hosties in de kelk van Jezus besloten en het was alleen vanuit mijn cel dat God het zuchten van een ziel hoorde. Ik wist niet dat het ongeoorloofd was om zonder toestemming na 21 uur in de cel te bidden. Na een tijdje werd het klaar in mijn cel en op het gordijn zag ik het allersmartelijkst aangezicht van de Heer Jezus. Open wonden in gans zijn aangezicht en grote tranen vielen op mijn bedsprei. Niet wetend wat dit alles betekende, vroeg ik Jezus: "Jezus, wie heeft U zo'n pijn aangedaan?" En Jezus antwoordde mij: "Gij doet mij zo'n pijn als gij uit deze orde weggaat. Hierheen heb Ik u geroepen, nergens anders, en hier heb Ik voor u veel genaden bereid." Ik vroeg vergeving aan de Heer Jezus en veranderde onmiddellijk de beslissing die ik genomen had.

De volgende dag was het biechtdag. Ik heb alles gezegd wat er in mijn ziel gebeurd was en mijn biechtvader [12] zei dat het hierdoor duidelijk de wil Gods was dat ik in deze congregatie moest blijven en dat het nu zelfs verboden was nog aan een andere orde te denken. Van toen af voel ik me steeds gelukkig en tevreden.

20. Kort daarop werd ik ziek. De goede moeder overste zond mij met twee andere zusters op verlof naar Skolimow, een beetje buiten Warszawa. In die tijd vroeg ik Jezus voor wie ik nog moest bidden. Jezus antwoordde mij dat Hij mij de volgende nacht zou laten weten voor wie ik moest bidden.

Ik zag mijn engelbewaarder die mij verzocht hem te volgen. Plotseling bevond ik mij in een mistige plaats vol vuur en met een menigte lijdende zielen. Deze zielen bidden vurig maar zonder uitwerking voor zichzelf. Wij alleen kunnen hen helpen. De vlammen die rond hen brandden raakten mij niet. Mijn engelbewaarder verliet mij geen ogenblik. Ik vroeg aan deze zielen wat hun grootste lijden was. Ze antwoordden mij eenstemmig dat hun grootste lijden hun smachtend verlangen naar God was. Ik heb de Moeder Gods gezien die de zielen in het vagevuur bezoekt. De zielen noemen haar: Ster der zee. Zij brengt hen verlichting. Ik wou nog met hen spreken, maar mijn engelbewaarder gaf mij een teken om te vertrekken. Wij kwamen uit de kerker van het lijden. Ik hoorde een innerlijke stem die zei: "Mijn barmhartigheid wil dit niet, maar Mijn gerechtigheid eist het." Sinds die tijd heb ik een nauwere omgang met de lijdende zielen.

21. Einde van het postulaat [29.4.1926]. Mijn oversten stuurden mij naar Krakow. Een onbegrijpelijke vreugde heerste in mijn ziel. Toen we in het noviciaat aankwamen lag zuster ... op sterven. Enkele dagen later kwam zuster... naar mij en verzocht mij naar de moeder novicenmeesteres [13] te gaan en haar te zeggen om aan haar biechtvader, Eerwaarde Heer Rospond, te vragen een heilige Mis voor haar op te dragen en drie schietgebeden te verrichten. Eerst zei ik ja, maar de volgende dag dacht ik liever toch niet naar de moeder novicenmeesteres te gaan, vermits ik er niet veel van begreep of het echt was of een droom. En ik ben niet gegaan. De volgende nacht herhaalde zich hetzelfde duidelijker, daarover had ik geen twijfel meer. Nochtans 's morgens besloot ik er niet over te gaan spreken met de meesteres en het pas te zeggen als ik haar overdag zou zien. Ik zag ze [die zuster] onmiddellijk in een gang. Ze verweet mij niet onmiddellijk naar de meesteres gegaan te zijn en een grote ongerustheid vervulde mijn ziel. Dus ging ik onmiddellijk naar de moeder novicenmeesteres en vertelde alles wat er gebeurd was. De moeder antwoordde mij dat ze de zaak zou regelen. Dadelijk keerde de rust in mijn ziel terug en de derde dag kwam deze zuster en zei: "Moge God u lonen."

22. Tijdens de inkleding [14] liet God mij weten hoeveel ik zou lijden. Het was mij geheel duidelijk waartoe ik mij verbond. Eén minuut beleefde ik dit lijden, daarna overgoot God mijn ziel met grote vreugde.

23. Op het einde van het eerste jaar noviciaat begon het donker te worden in mijn ziel. Ik voelde geen troost in het gebed en de meditatie kostte mij veel moeite. Angst begon mij te bevangen. Ik keerde dieper binnen in mezelf en zag niets dan één grote ellende. Tegelijk zag ik de grote heiligheid van God. Ik waagde het niet mijn ogen naar Hem op te slaan, maar wierp mij aan zijn voeten in het stof en bedelde om barmhartigheid. Bijna een half jaar verliep zo en de toestand van mijn ziel bleef onveranderd. In deze moeilijke tijden bemoedigde onze lieve novicenmeesteres [15] mij. Maar de kwelling werd steeds feller. Het tweede jaar noviciaat kwam naderbij. Bij de gedachte mijn geloften te moeten afleggen ging een rilling door mijn ziel. Wat ik ook las, het was voor mij onbegrijpelijk; ik kon niet mediteren. Het leek mij dat mijn gebed God onaangenaam was. Wanneer ik de sacramenten ontving, dacht ik God daardoor nog meer te beledigen. Mijn biechtvader [16] liet me echter niet toe ook maar één heilige Communie na te laten. God werkte op bijzondere wijze in mijn ziel. Ik verstond helemaal niets van wat mijn biechtvader mij zei. Eenvoudige geloofswaarheden werden onbegrijpelijk voor mij, mijn ziel was gefolterd zonder ergens rust te vinden.

Plots overviel mij de gedachte dat ik door God verlaten was. Deze verschrikkelijke gedachte doorboorde mijn ziel. Met dit lijden begon de doodstrijd van mijn ziel. Ik wou sterven en ik kon niet. Een gedachte kwam in me op: waarom deugden nastreven? Waarom zich versterven als alles aan God mishaagt? Toen ik daarover sprak met de novicenmeesteres zei ze: "Weet wel mijn zuster dat God u heeft voorbestemd tot een grote heiligheid. Dat is het teken dat Hij u in de hemel dicht bij Zich wil. Heb groot vertrouwen in de Heer Jezus."

Deze vreselijke gedachte, verworpen te zijn door God, is werkelijk de foltering die de verdoemden ondergaan. Ik nam mijn toevlucht tot de wonden van Jezus, herhaalde de vertrouwvolle woorden, maar die woorden waren mij nog een grotere kwelling. Ik ben voor het Allerheiligste Sacrament gegaan en met Jezus beginnen spreken: "Heer, Gij hebt gezegd dat een moeder eerder haar zuigeling vergeet dan God zijn schepsel, en zelfs als ze hem zou vergeten, Ik, God vergeet mijn schepsel niet. Jezus hoort Gij de weeklachten van mijn ziel. Gelieve de pijnkreten en klachten van uw kind te aanhoren. Ik vertrouw op U, o God, want de hemel en de aarde vergaan, maar uw woord blijft in eeuwigheid". Toch vond ik geen moment van verlichting.

24. Zekere dag, bij het ontwaken, toen ik me in de tegenwoordigheid van God stelde, werd ik door wanhoop bevangen. Uiterste duisternis van mijn ziel. Ik streed zo goed mogelijk tot de middag. Na de middag werd ik door echte doodsangsten aangegrepen, mijn lichamelijke krachten begonnen af te nemen. Vlug ging ik naar mijn cel en wierp mij voor het kruisbeeld op de knieën en begon om barmhartigheid te smeken. Maar Jezus hoort mijn roepen niet. Ik voel dat mijn fysieke krachten mij volledig verlaten, ik val op de grond, de wanhoop overspoelt mijn ziel, ik onderga werkelijk helse pijnen die in niets verschillen van de folteringen in de hel. Ik blijf drie kwartier in die toestand. Ik wou naar de novicenmeesteres gaan, maar ik had geen kracht. Ik wou roepen: mijn stem begaf. Maar gelukkig kwam er een zuster in de cel. Toen ze mij in die zonderlinge toestand zag, bracht ze onmiddellijk de novicenmeesteres op de hoogte. De moeder kwam dadelijk. Toen ze mijn cel betrad sprak ze de woorden: "In naam van de heilige gehoorzaamheid sta op." Direct hief een kracht mij op van de grond en stond ik naast de lieve meesteres.

Ze stelde mij zeer hartelijk gerust en zei dat deze beproeving van God kwam: "Heb vertrouwen, mijn zuster, God is altijd Vader, ook als Hij beproeft". Als opgestaan uit een graf keerde ik terug naar mijn taken, mijn zintuigen waren nog doordrongen van wat mijn ziel had meegemaakt. Tijdens het avondofficie begon mijn ziel te sterven in de vreselijkste duisternis; ik voelde mij overgeleverd aan de rechtvaardige God en ik was het voorwerp van Zijn toorn. Op dit vreselijk moment sprak ik tot God: "Jezus, die U in het Evangelie vergelijkt met de tederste moeder, ik vertrouw op uw woorden, want Gij zijt de Waarheid en het Leven. Jezus ik vertrouw op U tegen alle hoop in, tegen elk gevoel in mijn binnenste dat zich tegen de hoop stelt. Doe met mij wat Gij wilt, ik zal U nooit verlaten, want Gij zijt de bron van mijn leven." O, hoe vreselijk deze kwelling van de ziel is, kan slecht degene begrijpen die zelf iets gelijkaardigs geleden heeft.

25. Tijdens de nacht kwam de Moeder Gods op bezoek, met het Jezuskind op de arm. Vreugde vervulde mijn ziel en ik zei: "Maria, mijn Moeder, weet Gij hoeveel ik lijd?" En de Moeder Gods antwoordde: "Ik weet hoeveel ge lijdt maar heb geen angst. Ik heb en zal altijd medelijden hebben met u." Ze glimlachte hartelijk en verdween. Onmiddellijk ontstond in mijn ziel kracht en grote moed. Maar dat heeft maar één dag geduurd. Het was alsof de hel tegen mij samenspande. Ongelooflijke haat begon in mijn ziel binnen te dringen, een haat tegen alles wat heilig en goddelijk is. Het leek of deze zielesmarten een deel van mijn bestaan zouden blijven. Ik wendde mij tot het Allerheiligste Sacrament en zei tot Jezus: "Jezus, Bruidegom van mijn ziel, ziet Gij niet dat mijn ziel sterft [van verlangen] naar U? Hoe kunt Gij U zo verbergen voor een ziel die U zo oprecht bemint? Vergeef mij Jezus, dat Uw heilige Wil in mij geschiede. Ik zal in stilte lijden, zoals een duif, zonder te klagen. Ik zal aan mijn hart niet één zucht van pijnlijk klagen toelaten."

26. Einde van het noviciaat. Het leed vermindert niet. Lichamelijke verzwakking, vrijstelling van alle geestelijke oefeningen, eigenlijk vervangen door schietgebeden. Goede Vrijdag [17] Jezus stort mijn hart in het vuur zelf van de liefde. Dit gebeurde tijdens de avondaanbidding. De aanwezigheid van God overviel mij plots. Ik vergat alles. Jezus laat mij verstaan hoeveel Hij voor mij heeft geleden. Dat duurt maar even. Vreselijk heimwee, het verlangen God te beminnen.

27. De eerste geloften [18]. Vurig verlangen om mij in werkdadige liefde voor God te ontledigen, ongemerkt, zelfs voor de meest nabije medezusters.

Zelfs na de geloften bleef mijn ziel nog bijna een half jaar in het donker. Tijdens het gebed doordrong Jezus geheel mijn ziel. De duisternis smolt weg. Ik hoorde deze woorden: "Gij zijt Mijn vreugde, ge zijt de zaligheid van Mijn Hart." Sinds dat ogenblik heb ik in mijn hart, t.t.z. in mijn binnenste, de Heilige Drievuldigheid gevoeld. Voelbaar ondervond ik vervuld te zijn van Gods licht. Sindsdien blijft mijn ziel in een intieme band met God, als een kind met zijn geliefde vader.

28. Eens zei Jezus tegen mij: "Ga naar moeder overste en vraag haar de toestemming om zeven dagen lang een boetekleed te dragen en éénmaal per nacht op te staan en naar de kapel te komen [19]." Ik aanvaarde, maar het viel me zwaar om naar moeder overste te gaan. 's Avonds vroeg Jezus me: "Hoe lang gaat ge het nog uitstellen?" Ik nam me voor bij de eerste ontmoeting met moeder overste daarover te spreken. De volgende dag, vóór de middag, zag ik moeder overste naar de eetzaal gaan; vermits de eetzaal, de keuken en het kamertje van zuster Alo­ïsia naast elkaar liggen, vroeg ik moeder overste in het kamertje van zuster Aloïsia te komen en daar zegde ik haar wat Jezus vroeg. Daarop antwoordde moeder dat ze mij niet toestond boeteklederen te dragen. Daar was geen sprake van: "Als Jezus u de kracht van een reus geeft dan sta ik u boetedoeningen toe". Ik verontschuldigde mij bij moeder dat ik haar tijd nam en verliet de kamer. Toen keek ik naar Jezus die in de keukendeur stond en zei tot Hem: "Gij deed mij deze boetedoeningen vragen en moeder overste wil ze mij niet toestaan". Toen zei Jezus mij: "Ik was aanwezig tijdens uw gesprek met de overste en Ik weet alles, Ik verlang uw boetedoening niet, maar gehoorzaamheid. Daardoor bewijst ge Mij grote eer en verwerft ge verdienste."

29. Toen één van de moeders vernam over mijn zo'n innige band met de Heer Jezus, zei ze mij dat ik aan een illusie toegaf. Ze zei me dat de Heer Jezus alleen een dergelijke band heeft met heiligen, "niet met zondige zielen zoals jij, zuster".

Vanaf dit moment ben ik Jezus een beetje beginnen wantrouwen. Bij het ochtendgesprek zei ik tot Jezus: "Jezus, zijt Gij geen illusie?" Jezus antwoordde mij: "Mijn liefde bedriegt niemand."

30. + Eens dacht ik na over de Heilige Drie-eenheid, over het Wezen van God. Ik wou beslist doorgronden en bevatten wie God is... Ogenblikkelijk werd mijn geest gegrepen en als ontrukt in de andere wereld; ik zag een ontoegankelijk licht waar iets als drie lichtbronnen straalden die ik niet kon begrijpen. Uit deze helderheid kwamen woorden onder de vorm van bliksems die hemel en aarde omkransten. Ik verstond er niets van en werd zeer verdrietig. Plots steeg uit deze ontoegankelijke lichtzee onze geliefde Verlosser in een onbeschrijfelijke schoonheid met stralende wonden. En uit deze schittering was een stem te horen: "Wie God in zijn Wezen is, zal niemand doorgronden, de geest van engelen noch die van mensen." Jezus zei me: "Leer God kennen door de overweging van Zijn eigenschappen." Dan maakte Jezus met Zijn hand het te,ken van het kruis en verdween.

+ Eens zag ik een menigte mensen in onze kapel [20], vóór onze kapel en op straat, want ze konden niet allemaal binnen. De kapel was feestelijk versierd. Bij het altaar was er een groter aantal priesters, dan bij onze zusters en vele andere congregaties. Iedereen verwachtte iemand die plaats moest nemen op het altaar. Toen hoorde ik een stem dat ik het was die op het altaar plaats moest nemen. Maar toen ik de woning, dus de gang verliet om over de koer naar de kapel te gaan, om de stem die mij riep te volgen, begonnen allen naar mij te gooien met wat ze in hun handen kregen: modder, stenen, zand, bezems, gelijk wat, zodat ik eerst aarzelde of ik verder zou gaan, maar de stem riep mij nog indringender en ondanks alles stapte ik moediger voort. Toen ik over de drempel van de kapel stapte, begonnen de oversten, de zusters en de leerlingen [21] en zelfs de ouders op mij te slaan met alles wat ze in de hand hadden, zodat ik, of ik wou of niet, vlug moest doorgaan naar de voor mij voorziene plaats op het altaar. 

Van zodra ik daar was, begon dezelfde menigte, de leerlingen, de zusters, de oversten en de ouders hun handen naar mij uit te strekken en te vragen om genaden, en ik was niet kwaad op hen omdat ze met van alles naar mij gegooid hadden, en het was vreemd hoe ik juist deze mensen bijzonder begon lief te hebben die mij vlugger hadden doen opgaan naar de plaats die voor mij bestemd was. Toen werd mijn ziel overspoeld door een onbegrijpelijk geluk en ik hoorde deze woorden: "Doe wat ge wilt, schenk de genade zoals ge wilt, aan wie ge wilt en wanneer ge wilt." De verschijning verdween onmiddellijk.

32. Eens hoorde ik deze woorden: "Ga naar de overste en vraag haar toestemming om negen dagen lang een uur aanbidding te doen, probeer uw gebed te verenigen met Mijn Moeder. Bid met geheel uw hart in vereniging met Maria, tracht in deze tijd ook de kruisweg te doen." Ik bekwam de toestemming, maar niet voor een volledig uur, maar slechts voor de tijd die me restte als mijn taken vervuld waren.

33. Ik moest deze noveen doen voor mijn Vaderland. Op de zevende dag van de noveen, zag ik tussen hemel en aarde de Moeder Gods in een helder gewaad. Ze bad, de handen op de borst gevouwen, de ogen ten hemel gericht. Uit haar Hart kwamen vurige stralen, sommige gingen naar de hemel, andere bedekten onze aarde.

34. Toen ik mijn biechtvader [22] daarover sprak, zei hij dat dit echt van God kon komen, maar dat het ook maar inbeelding kon zijn. En wegens mijn herhaalde verplaatsingen had ik geen vaste biechtvader en ik had het daarbij enorm moeilijk om over die zaken te spreken. Vurig bad ik dat God mij deze grote genade zou verlenen, namelijk een geestelijke begeleider. Ik bekwam deze genade, maar na de eeuwige geloften, toen ik in Wilno kwam. Het was E.H. Sopocko [23]. God liet mij hem vooraf innerlijk kennen [24], vóór ik naar Wilno ging.

35. O! had ik van het begin af een zielenleider gehad, dan zou ik niet zoveel goddelijke genaden verspild hebben. Een biechtvader kan de zielen veel helpen, zoals hij ook veel schade kan veroorzaken. O, hoezeer zouden de biechtvaders aandacht moeten hebben voor de werking van Gods genade in de zielen van de biechtelingen. Dat is zeer belangrijk. Naar de genaden die een ziel ontvangt, kan men de graad van intimiteit met God zien.

36. Eens werd ik door God ten oordeel geroepen. Ik verscheen voor de Heer gans alleen. Jezus was zoals tijdens zijn lijden. Na enige tijd verdwenen zijn wonden, er bleven er maar vijf, aan de handen, aan de voeten en aan de zijde. Op dat ogenblik zag ik nauwkeurig de toestand van mijn ziel, zoals God haar ziet. Ik zag meteen duidelijk al wat God mishaagt. Ik wist niet dat men verantwoording moest afleggen zelfs voor kleine schaduwen. Wat een moment! Wie zal het beschrijven? Staan vóór de Driemaal Heilige? Jezus vroeg mij: "Wie zijt gij?" Ik antwoordde: "Ik ben uw dienares, Heer". "Gij zijt een dag vagevuur schuldig." Ik wou me onmiddellijk in de vlammen van het vagevuur werpen, maar Jezus hield mij tegen, en zei: "Wat wilt ge, nu één dag lijden of een korte tijd op aarde?" Ik antwoordde: "Jezus ik wil in het vagevuur lijden en op aarde de grootste kwellingen ondergaan, al was het tot het einde van de wereld." Jezus zegde: "Eén is genoeg. Ge gaat terug naar de aarde en ge gaat veel lijden maar niet voor lang, en ge zult Mijn Wil en Mijn Wensen vervullen en Mijn getrouwe dienaar zal u daarbij helpen. Nu, leg uw hoofd op Mijn borst, op Mijn hart en put daaruit kracht en sterkte voor alle lijden, want elders zult ge noch verzachting, noch hulp, noch troost vinden. Weet dat ge veel, veel zult moeten lijden, maar laat dit u niet verschrikken, Ik ben met u."

37. Kort daarna werd ik ziek [25]. De lichamelijke ongemakken waren voor mij een school van geduld. Alleen Jezus weet hoeveel moeite ik opbrengen moest om mijn plicht te vervullen [26].

38. Om een ziel te reinigen gebruikt Jezus middelen naar Zijn keuze. Mijn ziel ondervond een volledige verlatenheid van de schepselen. Soms werd de zuiverste bedoeling door de zusters verkeerd uitgelegd [27]. Dit lijden is zeer pijnlijk, maar God laat het toe en men moet het aanvaarden, want zo worden we meer gelijk Jezus. Er was iets dat ik lang niet kon begrijpen, namelijk dat Jezus mij gezegd had alles aan mijn oversten te zeggen en mijn oversten mijn woorden niet geloofden, maar mij medelijden betuigden, alsof ik in illusie verkeerde of onder invloed van mijn verbeelding was.

Vermits ik meende in een illusie te leven, besloot ik God innerlijk te mijden, uit vrees voor illusies. Maar de goddelijke genade achtervolgde mij bij elke pas. En wanneer ik dit het minst verwachtte, sprak God tot mij.

39. + Eens zei Jezus me dat Hij over een stad, de mooiste van ons vaderland, de straf ging laten neerkomen waarmee God Sodoma en Gomorra gestraft had [28]. Ik zag de grote toorn van God en een huivering vervulde en doorboorde mijn hart. Al zwijgend bad ik. Na een tijd zei Jezus me: "Mijn kind, verenig u tijdens het Offer innig met Mij en offer aan de hemelse Vader mijn Bloed en wonden als zoenoffer voor de zonden van die stad. Herhaal dit zonder ophouden tijdens geheel de H. Mis. Doe dit gedurende zeven dagen." De zevende dag zag ik Jezus in een schitterende wolk en ik begon te bidden dat Jezus mij die stad en ons land zou zien. Toen ik de welwillendheid van Jezus zag, begon ik om zijn zegen te smeken. Toen zei Jezus: "Voor u zegen Ik het ganse land," en Hij maakte met zijn hand een groot kruisteken over ons vaderland. Een grote vreugde vervulde mijn ziel toen ik de goedheid van God zag.

+ 1929. Eens tijdens de heilige Mis voelde ik op bijzondere wijze de tegenwoordigheid van God, ondanks mijn vlucht en het mij afwenden van God. Soms vluchtte ik voor God omdat ik geen slachtoffer wou zijn van de duivel zoals men soms gezegd had dat ik was. Deze onzekerheid duurde een hele tijd. Tijdens de heilige Mis, vóór de heilige Communie, vond de hernieuwing van de geloften plaats [29]. Toen wij onze knielbanken verlieten en de gelofteformule begonnen te zeggen, stond Jezus plots naast mij, in wit gewaad en met gouden gordel en Hij zei me: "Ik schenk u een eeuwige liefde, zodat uw zuiverheid onbevlekt blijft en als bewijs zult ge geen bekoringen tegen de zuiverheid meer ondervinden." Jezus nam zijn gouden gordel en deed hem aan mijn middel. Van toen af voelde ik geen aanvallen meer tegen deze deugd, noch in mijn hart, noch in mijn geest. Later heb ik begrepen dat dit één van de grootste genaden is die de Allerheiligste Maagd Maria voor mij bekomen heeft, want ik had Haar reeds vele jaren om deze genade gevraagd. Sinds dan heb ik een grotere verering voor de Moeder Gods. Zij is het die mij geleerd heeft om God innerlijk te beminnen en hoe in alles zijn Heilige Wil te volbrengen. Maria, Gij zijt de vreugde, want door U daalde God neer op aarde in mijn hart.

41. Eens zag ik een dienaar Gods in gevaar van doodzonde die binnenkort zou gebeuren. Ik begon tot God te bidden dat Hij op mij zou laten neerkomen, alle folteringen van de hel, alle lijden dat Hij wou om deze priester te redden en hem te ontrukken aan deze gelegenheid van zonde. Jezus verhoorde mijn gebed en op hetzelfde moment voelde ik op mijn hoofd een doornenkroon. De doornen van deze kroon drongen door tot in mijn hersenen. Dit duurde drie uur en de dienaar Gods werd bevrijd van die zonde en God sterkte zijn ziel door speciale genaden.

42. + Eens met Kerstmis, voelde ik de almacht, de aanwezigheid van God mij omgeven. En weer vermeed ik de innerlijke ontmoeting met God. Ik vroeg aan moeder overste toestemming om naar "Jozefinek" [30] de zusters te gaan bezoeken. Ze stond het ons toe en dadelijk na het middageten begonnen we ons klaar te maken. De zusters wachtten al op mij aan de deur. Ik liep naar mijn cel om mijn schouderkap te halen. Teruglopend zag ik op de drempel van de kleine kapel de Heer Jezus die me deze woorden zei: "Ga maar, maar Ik neem uw hart." Plotseling voelde ik dat ik geen hart meer in mijn borstkas had. De zusters vroegen mij waarom ik niet sneller kwam, want het werd laat, zodat ik dadelijk met hen meeging. Maar een grote ontevredenheid begon mij te pijnigen. Een soort heimwee vulde mijn ziel, maar niemand, alleen God wist wat er in mijn ziel gebeurde.

Toen we eventjes in "Jozefinek" waren, zei ik tot de zusters: "laat ons naar huis gaan". De zusters vroegen nog wat uit te rusten, maar mijn geest kon geen rust vinden. Ik argumenteerde dat we moesten terug zijn vóór het begon donker te worden en we nog een hele weg af te leggen hadden. We zijn onmiddellijk naar huis terug gekeerd. Toen moeder overste ons zag in de gang vroeg ze mij: "zijn de zusters nog niet vertrokken of al terug?" Ik antwoordde dat ze al terug waren omdat ik niet 's avonds wou terugkomen. Ik legde mijn schouderkap af en ging dadelijk naar de kleine kapel. Nauwelijks was ik binnen of Jezus zegt me: "Ga naar moeder overste en zeg haar dat ge terug gekomen zijt, niet om thuis te zijn vóór de avond, maar omdat Ik uw hart genomen had." Hoewel dat me veel kostte ben ik naar de overste gegaan en heb ik haar eerlijk de reden van mijn vroege terugkeer gezegd en ik bad de Heer om vergeving voor alles wat Hem mishaagt. Op dat ogenblik overstroomde Jezus mijn ziel met grote vreugde. Ik begreep dat er buiten God nergens tevredenheid is.

43. Eens zag ik twee zusters op weg naar de hel. Een onzegbare smart bedroefde mijn ziel. Ik bad voor hen tot God, en Jezus zei mij: "Ga moeder overste zeggen dat deze twee zusters zich in de gelegenheid van zware zonde bevinden." 's Anderdaags sprak ik erover met de overste. Eén van deze zusters is ondertussen ijverig, de andere nog in grote strijd.

44. Eens zei Jezus mij: "Ik verlaat dit huis... Want hier zijn dingen die Mij niet bevallen." En de hostie kwam uit het tabernakel en legde zich in mijn handen, en ik, met vreugde, legde ze terug in het tabernakel. Dit werd een tweede maal herhaald en ik deed hetzelfde. Maar bij de derde herhaling veranderde de Hostie zich in de levende Heer Jezus die me zei: "Ik blijf hier niet langer." En in mijn ziel ontwaakte ineens een grote liefde voor Jezus en ik zei: "En ik laat U niet weggaan, Jezus, uit dit huis". En Jezus verdween weer en de hostie kwam terug in mijn handen. Ik legde ze terug in de ciborie en sloot het tabernakel. En Jezus is bij ons gebleven. Gedurende drie dagen spande ik me in aanbidding tot eerherstel te doen.

45. Eens zei Jezus mij: "Zeg aan de algemene moeder overste dat in dit huis... deze zonde wordt begaan... die Mij niet bevalt en Mij erg beledigt." Ik heb het niet onmiddellijk aan de moeder gezegd, maar de onrust die de Heer me deed voelen, liet mij niet toe nog langer te wachten, ik schreef dadelijk naar de algemene moeder overste en de vrede keerde weer in mijn ziel.

46. Dikwijls beleefde ik in mijn lichaam het lijden van de Heer Jezus, alhoewel dit onzichtbaar was. Ik verheugde mij daarover omdat Jezus het zo wil. Dit duurde maar een korte tijd. Dit lijden ontvlamde mijn ziel met liefde voor God en voor de onsterfelijke zielen. De liefde verdraagt alles, de liefde overleeft de dood, de liefde vreest niets...

47. + 1931, 22 februari. Op een avond, toen ik in mijn cel was, zag ik Jezus gekleed in een wit gewaad, één hand opgeheven om te zegenen, de tweede hand raakte zijn kleed op de borst. Van de opening van het gewaad aan de borst gingen twee grote stralen uit, één rode en de andere wit. In stilte richtte ik mijn blik op de Heer, mijn ziel werd met vrees maar ook met grote vreugde doordrongen. Na een tijd zei Jezus me: "Schilder een Beeltenis naar het beeld dat ge nu ziet met het onderschrift: Jezus, ik vertrouw op U. Ik wens dat deze Beeltenis vereerd wordt, eerst in uw kapel en dan in de gehele wereld."

48. "Ik beloof dat de ziel die deze Beeltenis vereert niet verloren zal gaan. Ik beloof haar ook de overwinning op haar vijanden, hier al op aarde en vooral in het uur van de dood. Ikzelf zal haar als Mijn eigen glorie verdedigen."


49. Toen ik erover sprak met mijn biechtvader [31], kreeg ik dit antwoord: "Dat gaat over uw ziel". Hij zei mij: "Schilder Gods beeld in uw ziel". Toen ik van de biechtstoel wegging, hoorde ik weer de volgende woorden: "In uw ziel is Mijn beeld al. Ik verlang een feest van de Barmhartigheid. Ik wil dat deze Beeltenis die gij met een borstel gaat schilderen, op de eerste zondag na Pasen feestelijk gewijd wordt, die zondag moet het feest van de Barmhartigheid zijn.

50. + Ik verlang dat de priesters Mijn grote Barmhartigheid tegenover zondige zielen verkondigen. Dat de zondaar niet bang zij Mij te benaderen. De vlammen van mijn Barmhartigheid verteren Mij, Ik wil ze over de mensenzielen uitgieten." Jezus bekloeg zich bij mij met de woorden: "Het wantrouwen van de zielen verscheurt Mijn binnenste. Het wantrouwen van een uitverkoren ziel doet Mij nog meer pijn. Ondanks Mijn onuitputtelijke liefde, wantrouwen ze Mij, zelfs Mijn dood volstaat voor hen niet. Wee de ziel die deze misbruikt."

51. Toen ik aan moeder overste zei wat God van mij vroeg, antwoordde ze mij dat Jezus dat moest verduidelijken door een teken. Toen ik de Heer Jezus bad om een teken als bewijs, dat Gij waarlijk mijn God en Heer zijt en dat het echt van U is dat deze vraag komt, hoorde ik een innerlijke stem: "Ik zal het te kennen geven aan de oversten door de genaden die Ik door deze Beeltenis zal verlenen."

52. Vermits ik deze innerlijke inspiraties wou vluchten, zei God mij dat Hij me op de oordeelsdag rekenschap zou vragen voor een groot aantal zielen.

Eens, de vele moeilijkheden moe die ik had in verband met wat Jezus me zei en met wat Hij mij vroeg om Zijn Beeltenis te schilderen, besloot ik vast nog vóór de eeuwige geloften aan P. Andrasz te vragen mij van de innerlijke ingevingen en ook van de plicht de Beeltenis te schilderen, te ontslaan. Na mijn biecht gehoord te hebben, antwoordde P. Andrasz het volgende: "Ik ontsla u van niets, en het is u niet toegestaan u te onttrekken aan deze innerlijke inspraken, maar ge moet absoluut over alles spreken met uw biechtvader, beslist en dringend, anders valt ge in dwaling ondanks de grote genaden van God. Voor het moment is het bij mij dat ge biecht, maar weet dat ge een vaste biechtvader nodig hebt, dus een geestelijke begeleider".

53. Dit pijnigde me zeer. Ik had gedacht me te kunnen vrijmaken van dit alles en het tegendeel gebeurde - een formeel bevel de wensen van Jezus op te volgen. Ook weerom de kwelling geen vaste biechtvader te hebben. En als ik een tijdje biechtte bij dezelfde priester slaag ik er niet in, wat de genade betreft, mijn ziel gans voor hem te openen, en dat doet mij onzegbaar lijden. Ik vraag aan Jezus deze genaden aan iemand anders te geven want ik kan er geen gebruik van maken, maar ze alleen verspillen. Jezus, wees mij barmhartig, beveel mij niet zo'n grote dingen te doen. Gij ziet dat ik maar een ongeschikt stofje ben.

Maar Jezus' Goedheid is onbegrensd, Hij heeft mij een zichtbare hulp op aarde beloofd en ik bekwam ze kort daarna in Wilno. In E.H. Sopocko herkende ik deze hulp van God. Vóór ik aankwam in Wilno kende ik hem al door een innerlijk visioen. Zekere dag heb ik hem gezien in onze kapel tussen het altaar en de biechtstoel. Tegelijkertijd hoorde ik een stem in mijn ziel: "Ziedaar de zichtbare hulp voor u op aarde. Hij zal u helpen Mijn wil te doen op aarde."

54. + Eens, uitgeput door de onzekerheden, vroeg ik aan Jezus: "Jezus, zijt Gij mijn God, of een of andere geest? Want mijn oversten zeggen dat er alle mogelijke soorten van illusies en spoken bestaan. Als Gij mijn Heer zijt, als het U belieft, zegen mij". Jezus zegende me met een groot kruis en ik maakte een kruisteken. Toen ik Hem vergeving vroeg voor die vraag, antwoordde Hij dat ik Hem geen leed deed met deze vraag; en de Heer zei me dat mijn vertrouwen Hem erg bevalt.

56. O mijn God, ik begrijp goed dat ge van mij dit geestelijke kindschap [32] vereist, want Gij vraagt het voortdurend door uw plaatsvervangers.

In het begin van mijn kloosterleven schrikten het lijden en de tegenkantingen mij af en ontmoedigden mij, daarom bad ik zonder ophouden dat Jezus mij zou versterken en de kracht van de heilige Geest verlenen om in alles zijn heilige Wil te volbrengen, want ik kende van het begin af en nu nog mijn zwakheid. Ik weet goed wat ik uit mijzelf ben, want Jezus heeft voor de ogen van mijn ziel geheel de afgrond van ellende die ik ben ontsluierd, en daardoor begrijp ik zeer goed dat al wat er aan goeds in mijn ziel is, enkel en alleen Zijn heilige genade is. Het beseffen van mijn eigen ellende toont mij de oneindige afgrond van Uw Barmhartigheid. In mijn innerlijk leven bekijk ik met één oog de afgrond van ellende en verwerpelijkheid die ik ben, en met het andere de afgrond van Uw Barmhartigheid, o God.

57. O mijn Jezus, Gij zijt het leven van mijn leven, Gij weet wel dat ik niets anders verlang dan de glorie van Uw Naam en dat alle zielen Uw Goedheid kennen. Waarom mijden de zielen U, Jezus? Ik versta dat niet. O kon ik mijn hart in kleine stukjes snijden en zo U, Jezus, elk deeltje als een heel hart offeren, om U minstens voor een deel te vergoeden voor de harten die U niet beminnen! Ik hou van U, Jezus, met elke druppel van mijn bloed en ik zou het graag voor u vergieten om U het bewijs te leveren van mijn oprechte liefde. O God, hoe meer ik U ken, hoe minder ik me U kan begrijpen, maar deze onbegrijpelijkheid, laat mij vermoeden hoe groot Gij, God, zijt. En Uw onbegrijpelijkheid ontvlamt mijn hart met een nieuwe vlam voor U, Heer. Sinds het moment dat Gij mij toelaat, Jezus, de blik van mijn ziel in U te verdiepen, rust ik uit en verlang verder niets meer. Ik heb mijn bestemming gevonden op het moment dat mijn ziel verdronken is in U, het enig voorwerp van mijn liefde. Alles is niets in vergelijking met U. Lijden, tegenkantingen, vernederingen, het falen, verdenkingen die mij te beurt vallen, het zijn splinters die mijn liefde tot U, Jezus, ontvlammen. Mijn verlangens zijn gek en onvervulbaar. Ik wil U mijn lijden verstoppen. Ik wil nooit beloond worden voor mijn moeite en mijn goede daden. O Jezus, Gij alleen zijt mijn beloning, Gij zijt mij genoeg, schat van mijn hart. Ik wil meevoelen met het lijden van mijn naaste en mijn eigen lijden in mijn hart verbergen, niet alleen voor de naaste maar ook voor U, Jezus.

Het lijden is een grote genade. Door het lijden wordt de ziel gelijkend op de Heiland, in het lijden kristalliseert de liefde. Hoe groter het lijden, hoe zuiverder de liefde.

58. + Eens kwam 's nachts één van onze zusters, die twee maanden voordien gestorven was, naar mij. Zij hoorde tot het eerste koor. Ik zag ze in een vreselijke toestand. Geheel in vlammen, het gezicht pijnlijk vertrokken. Dat duurde maar korte tijd en toen verdween ze. Huivering ging door mijn ziel, want ik wist niet of ze leed in het vagevuur of in de hel. Ondanks dat, verdubbelde ik mijn gebeden voor haar. Ze kwam de volgende nacht terug, maar in een nog ergere toestand, ergere vlammen, de wanhoop op haar gezicht getekend. Ik was zeer verwonderd haar, na de gebeden die ik voor haar had opgedragen, in nog slechtere toestand te zien.

Ik vroeg: "Hebben mijn gebeden u niet geholpen?"
Zij antwoordde dat mijn gebed haar in niets geholpen had en haar niet zouden helpen.
Ik vroeg: "En de gebeden die de hele gemeenschap voor u opdroeg, brachten die ook geen hulp?"
Zij antwoordde: "Geen enkele, die kwamen andere zielen ten goede."
Ik antwoordde: "Als mijn gebeden u niet helpen, verzoek ik u niet meer bij mij te komen."

Ze verdween onmiddellijk. Ondanks dat, hield ik niet op met bidden. Na een zekere tijd kwam ze 's nachts opnieuw bij mij, maar in een heel andere toestand. Ze was niet meer omgeven door vlammen zoals tevoren, haar gezicht straalde, haar ogen glansden van vreugde en ze zei me dat ik een ware naastenliefde had, dat mijn gebeden aan vele andere zielen ten goede gekomen waren, en ze moedigde mij aan te volharden met mijn gebeden voor de zielen van het vagevuur. Ze zei me dat ze niet lang meer in het vagevuur moest blijven. Gods oordelen zijn toch verrassend.

59. 1933. Eens hoorde ik deze stem in mijn ziel: "Doe een noveen voor uw vaderland. Deze noveen zal bestaan uit de Litanie van alle heiligen. Vraag daarvoor de toestemming aan uw biechtvader." De volgende biecht bekwam ik de toestemming en ik begon diezelfde avond die noveen.

60. Tegen het einde van de litanie zag ik een grote klaarte en daarin God de Vader. Tussen deze klaarte en de aarde, zag ik Jezus op het kruis genageld, zo geplaatst, dat als God de aarde wou zien Hij door de wonden van Jezus moest kijken. Ik begreep dat God omwille van Jezus de aarde zegent.

Voetnoten

[1] Zie hoger Historisch overzicht: De Beeltenis van Gods Barmhartigheid. Deze tekst kan gezongen worden: Zingt Jubilate nr 812: Genadig Heer, die al mijn zwakheid kent.
[2] Met "hier" bedoelt Z.F. in de Beeltenis van Gods Barmhartigheid.
[3] Tijdens haar verblijf te Wilno kreeg Z.F. van haar biechtvader de opdracht haar innerlijke ervaringen neer te schrijven. Haar biechtvader, E.H. Sopocko, verklaart: "Ik was toen professor aan het Groot Seminarie en aan de Theologische Faculteit van de Sint-Stefaan-Batory-Universiteit in Wilno. Ik had de tijd niet om naar haar langdurige mededelingen in de biechtstoel te luisteren, daarom gelastte ik haar ze in een schrift te noteren en ze mij van tijd tot tijd ter lezing voor te leggen. Zo ontstond het Dagboek..." [Brief van E.H. Sopocko van 06.03.1972]. Die opdracht vermeldt Z.F. in Db 6 en 839. Naast deze opdracht van haar biechtvader vermeldt Z.F. meerdere malen in haar Dagboek dat Jezus haar daartoe aanzette [Db 372, 459, 895, 965, 1142, 1457, 1567, 1665, e.a.].
[4] Onder de uitdrukking "ijdelheden van het leven" verstaat Z.F. het normale leven van de mensen in de wereld, die weinig aandacht hebben voor innerlijke ingevingen van de genade, maar opgaan in wereldse zaken en verstrooiingen.
[5] Deze dansavond had waarschijnlijk plaats te Lodz, dicht bij de kerk van Sint-Stanislas Kostka. Z.F. was er met haar zuster en een vriendin Lucyba Strzeleeka, later zuster Julita, Ursulin [Herinneringen, Ursulinen, 1991].
[6] Deze priester was E.H. Jacobus Dabrowski, pastoor van de parochie Sint-Jacobus van Warszawa.
[7] De vrome vrouw, Aldona Lipszycowa, woonde te Ostrowek. Ze getuigde later dat haar man aan de pastoor van de Sint-Jacobusparochie iemand vroeg om haar te helpen en dat hij Hélène Kowalska zond met de mededeling dat hij het meisje niet kende maar hoopte dat ze ons voldoening zou geven [A.S.F.souv.].
[8] De Congregatie van de MGDB. in Warsawa, Zytnia-straat 3/9, door Z.F. hier "onze Congregatie" genoemd.
[9] Moeder Michaëla Moraczewska [1873-1966] was toen overste van het klooster van Warsawa.
[10] Sacramentsdag viel 1925 op 18 juni.
[11] In het klooster was de kapel in een afzonderlijk gebouw op enkele meters van het woonhuis. Met toelating van de Aartsbisschop was er op de eerste verdieping van het woonhuis een kleine kapel waar het heilig Sacrament bewaard werd en soms de heilige Mis werd gevierd. Men noemde dit "de kleine kapel" of "de kleine Jezus".
[12] De gewone wekelijkse biechtvaders waren E.H. Pierre Loeve [1898-1951] en E.H. Bronislas Kulesza [1885-1975], de buitengewone was Pater Aloïs Bukowski S.J. [1873-1941].
[13] De novicemeesteres was zuster Margareta, Anna Gimbutt [1857-1942].
[14] De inkleding had plaats op 30 april 1926. Zuster Clemence Buczek, hielp de kandidaten bij de kleding en schreef in haar mémoires: "In mei 1926 moest ik Helena Kowalska aankleden. Toen ze het kleed ontving voor het altaar zei ik haar: "Helena, u vlug aankleden". Helena werd onpasselijk. Ik ging vlug eau de Cologne halen om haar bij te brengen... Later plaagde ik haar dat ze de wereld zo zeer betreurd had. Het is maar na haar dood dat ik vernam dat die onpasselijkheid geen heimwee naar de wereld was, maar iets heel anders" [ASF].
[15] De novicenmeesteres was Zuster Marie-Joseph, Stephanie Brzoza [1889-1939]. In 1934 werd ze algemene overste van de Congregatie.
[16] E.H. Theodoor Czaputa [1884-1945] was biechtvader in het noviciaat.
[17] In 1927 viel Goede Vrijdag op 15 april.
[18] Op 30 april 1928 legde Z.F. haar tijdelijke geloften af.
[19] Een boetekleed was geweven uit grof paardehaar; alleen met de toelating van de overste mocht men het dragen.
[20] Het gaat hier om de kapel van het klooster van Warszawa in de Zytnia-straat, op enige afstand van het woonhuis, met de deur langs de binnenkoer.
[21]"Leerlingen": de Congregatie leidde een huis voor verwaarloosde, moeilijke meisjes, leerlingen of kinderen genoemd. Aan het hoofd van elke klas stond een "klasmoeder."
[22] Voor ze naar Wilno kwam, had Z.F. tweemaal deze biechtvader innerlijk gezien [zie verder Db 53 en 61].
[23] E.H. Michael Sopocko [1888-1975] was sedert 1934 professor van pastorale theologie aan de universiteit van Wilno en rector van de Sint-Michielskerk te Wilno. Gedurende vele jaren was hij biechtvader van verschillende mannelijke en vrouwelijke congregaties. Van 1933 tot 1942 was hij gewone biechtvader in de congregatie van de M.G.D.B.
[24] De gewone biechtvaders waren de E.H. Kulesza en Roslaniec [1889-1942]; de buitengewone Pater A. Bukowski, S.J.
[25] Z.F. had nog geen tuberculose die later haar organisme zou ondermijnen. Ze was wel zeer verzwakt en vermoeid.
[26] Z.F. werkte in de keuken waar men voor 200 personen moest bereiden.
[27] Daar de dokter geen organische ziekte had vastgesteld dacht men dat Z.F. haar ziekte voorwendde om te kunnen bidden in plaats van te werken.
[28] Zie Genesis 19.24: in feite werden verschillende steden, vooral Warszawa, gedurende de tweede wereldoorlog door brandbommen verwoest.
[29] Zoals in vele congregaties bestond de gewoonte om op het einde van de retraite de geloften te hernieuwen; de tekst eindigde met de woorden: "Mijn God, verleen mij de genade ze met meer getrouwheid te onderhouden".
[30] Het nieuwe huis te Warszawa in de Hetmanska-straat 44 werd "Jozefinek" genoemd. Het stond onder de leiding van het generaal klooster.
[31] Waren in die tijd biechtvader te Plock: de prelaat Mgr Adolf Modzelewski [1862-1942], Mgr Louis Wilkonski [1866-1940], penitentiaris van de cathedraal en E.H. Waclaw Jezusek [geb. in 1896].
[32] Z.F. bedoelt hier het geestelijk kindschap zoals de H. Theresia van het Kindje Jezus het beleefd heeft.


Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken

Bijgewerkt tot en met 18 januari 2011

01-06-1973
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Inleiding
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska

Inleiding

Heilig verklaard door Paus Johannes Paulus II op de Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid, 30 april in het jubeljaar 2000. De Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid valt steeds de eerste zondag na Pasen.

Nederlandse vertaling [met nota's] van het Dagboek van de Heilige Zuster MARIA FAUSTINA KOWALSKA, naar de Duitse, Franse en Engelse vertalingen [de cijfers tussen haakjes verwijzen naar de bladzijden van het oorspronkelijk handschrift, die in de marge beantwoorden aan de verwijzingen van de Index]:

Tagebuch der Schwester Maria Faustyna Kowalska, aus der Kongregation der Muttergottes der Barmhartigkeit. Ch-1648, Hauteville/Schweiz, Parvis-Verlag, 2. Auflage, April 1991, XLIV,554 p. [Deutsche Übersetzung von DZIENNICZEK, Slugi Bozej S.M. Faustyny Kowalskiej, polnische Originalausgabe, Krakow, 1981].

Soeur M. Faustine Kowalska, Petit Journal. La Miséricorde Divine dans mon âme. Paris, Editions du dialogue, 1997, 682 p. [Traduction revue et corrigée, sous la direction de l'Apostolat de la Miséricorde Divine [Société de l'Apostolat Catholique] à partir de l'édition originale polonaise publiée par "Wydawnictwo Ksiezy Marianow" Warszawa 1993 sous le titre "Dzienniczek, Milosierdzie Boze w duszy mojej"].

Divine Mercy in my Soul. The Diary of the Servant of God, Sister M. Faustina Kowalska. Stockbridge, Massachusetts, Marian Press, 1987.

Met kerkelijke goedkeuring: 18 juli 2000. Het "Imprimatur" van dit werk betekent dat het overeenkomt met de leer van de Kerk. Gegeven door E. Goffinet, Vicaris-generaal van de Kardinaal-Aartsbisschop , Aartsbisdom Mechelen-Brussel.

Afkortingen

AAS = Acta Apostolicae Sedis
ASF = Archiwum Siostry Faustyny
Db. = Dagboek
E.H. = Eerwaarde Heer
H.K. = Helena Kowalska [Z. Faustina]
J.M.J. = Jezus, Maria, Jozef
L. = Lijst van de brieven betreffende Z.F.
MGDB = Moeder Gods der Barmhartigheid
P. = Pater
Z.F. = Zuster Faustina

Proloog

Toen ik zestien jaar geleden de eerste uitgave van het "Klein Dagboek van Zuster Faustina Kowalska" inleidde, heb ik verklaard me ten volle rekenschap te geven van zijn uitzonderlijke waarde, niet enkel voor de Kerk van Polen, maar ook voor de universele Kerk. De Congregatie van de Geloofsleer had juist al het vroegere uitdrukkelijk voorbehoud opgeschorst, en in de encycliek "Dives in miséricordia" had ook Paus Johannes Paulus II gepast de aandacht van de Kerk en van de wereld gevestigd op de goddelijke Barmhartigheid, die bewonderenswaardige eigenschap van God in het verlossingswerk. Een diepere studie van het Dagboek, in het licht van deze encycliek, kan niet anders dan de talrijke convergerende punten tussen beide teksten aantonen, een duidelijk bewijs dat beider inspiratiebron dezelfde is, namelijk de Openbaring en de leer van Christus.

Sindsdien heeft de verering van de Goddelijke Barmhartigheid volgens de vormen door Zuster Faustina aangewezen, zich wijd verbreid in talrijke landen en zich verder verspreid over alle continenten. Men kan zonder te overdrijven zeggen dat de boodschap van Zuster Faustina, voortaan gekend, bijdraagt tot de vormgeving van de vroomheid van de gelovigen.

Dikwijls beschreven, en terecht, "als antibiotica tegen de zedelijke losbandigheid van onze eeuw", verspreidt ze zich ook in het Verre Oosten waar zelfs speciale uurwerken ontworpen werden die om drie uur in de namiddag "het Uur van de Barmhartigheid" aangeven.

Door Zuster Faustina zalig te verklaren te Rome op 18 april 1993, heeft de Kerk openlijk haar voorbeeldig leven van heiligheid en de boodschap die de Heer haar heeft toevertrouwd als waarachtig erkend...

Ongetwijfeld zal de lezer aanvankelijk verrast zijn door de soms verwarrende stijl, die niet vrij bleef van grammaticale fouten, maar men mag niet vergeten dat Zuster Faustina slechts drie jaar basisschool volgde: het is juist de tegenstelling tussen de belangrijke theologische leer van het "Klein Dagboek" en het bescheiden onderricht van de auteur die overtuigt van de buitengewone aard ervan, een bewijs van een heel bijzondere goddelijke genade. Moge het "Klein Dagboek" elke parochie, elke familie bereiken... opdat iedereen, voor het uur van het Oordeel, heel goed de werkelijkheid van Gods Barmhartigheid kenne.

Uit de Brief van Kardinaal Andreas-Maria DESKUR, Vaticaan, 8 december 1996

Voorwoord

Heilige Zuster Faustina Kowalska

In de hele wereld is de heilige Zuster Faustina gekend als de apostel van de Goddelijke Barmhartigheid en wordt ze door de theologen beschouwd als een der grootste mystica.

Ze is geboren in het dorp Glogowiec, als derde van de tien kinderen van een arme, vrome boerenfamilie. Bij haar doopsel in de parochiekerk van Swinice Warckie ontving ze de naam Helena. Vanaf haar jeugd viel ze op door haar vroomheid, haar werklust en gehoorzaamheid en haar grote gevoeligheid voor de menselijke ellende. Ze ging nog geen drie jaar naar school. Om in haar eigen onderhoud te voorzien en haar ouders te helpen, verliet ze op haar 16e jaar het ouderlijk huis om als dienster te gaan werken te Aleksandrow, later te Lodz.

Toen ze zeven jaar was [nog twee jaar vóór haar Eerste Communie] voelde ze zich inwendig geroepen, maar haar ouders stemden er niet mee in dat ze naar het klooster zou gaan. Helena zelf probeerde de stem van God te smoren tot ze aangemoedigd werd door een visioen van de lijdende Christus die haar vermaande: "Hoelang nog moet Ik u nog verdragen en hoelang nog gaat ge Mij afwijzen?" [Db 9]. Ze begon een plaats in een klooster te zoeken, klopte aan de poort van talrijke communiteiten, maar werd nergens aanvaard. De eerste augustus 1925 ging ze over de drempel van het klooster van de Zusters van de Moeder Gods der Barmhartigheid in de straat Zytnia te Warszawa. In haar Dagboek schreef ze: "Ik had de indruk in het paradijs ingetreden te zijn. Enkel dankgebed welde op uit mijn hart" [Db 17].

Enkele weken later werd ze nochtans zwaar bekoord om naar een andere congregatie te vertrekken waar ze meer tijd zou hebben voor het gebed. Terwijl Hij haar Zijn gewond en verguisd aangezicht toonde, zei Jezus: "Gij doet Mij zo'n pijn als gij uit deze orde weggaat. Hierheen heb Ik u geroepen, nergens anders, en hier heb Ik voor u veel genaden bereid" [Db 19].

In deze Congregatie ontving ze de naam Zuster Maria Faustina. Ze deed haar noviciaat te Krakow en deed er, in tegenwoordigheid van de bisschop, Mgr St. Rospond, haar eerste professie door de geloften van zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid. Vijf jaar later deed ze haar eeuwige professie. Ze werkte in de keuken en de tuin of was portierster in verschillende huizen van de Congregatie, vooral te Krakow, Plock en Wilno.

Uiterlijk verraadde niets de grote rijkdom van haar mystieke leven. Ze vervulde haar taken met zorg, hield zich getrouw aan alle regels van de congregatie, was ingetogen en zwijgzaam, maar tegelijk natuurlijk, blijmoedig, vol welwillende, belangeloze liefde voor de anderen.

Heel haar leven werd beheerst door een blijvende betrachting: een steeds diepere vereniging met God te bereiken en met Jezus aan het verlossingswerk der zielen mee te werken, tot het offer toe. In haar Klein Dagboek bekent ze: "Mijn Jezus, Gij weet goed dat ik van jongsaf verlang een heilige te worden, dat ik verlangde U te beminnen met zo'n grote liefde als tot nog toe geen enkele ziel U bemind heeft" [Db 1372].

Haar Klein Dagboek verraad de diepte van haar geestelijk leven. Een aandachtige lezing van deze nota's illustreert de verheven graad van vereniging van haar ziel met God: alles wat ze van God ontving en al haar inspanning en strijd op de weg van de christelijke volmaaktheid. De Heer heeft haar grote genaden verleend: de gave van contemplatie, de diepere kennis van het mysterie van de Goddelijke Barmhartigheid, visioenen en openbaringen, verborgen stigmata, de gave van profetie en kennis van andere zielen, en ook de zeldzame gave van het mystiek huwelijk. Zo overvloedig begenadigd, schrijft ze: "Genaden noch verschijningen, vervoeringen noch gelijk welke ontvangen gave, vervolmaken de ziel, maar de innerlijke vereniging van de ziel met God [...] Mijn heiligheid en volmaaktheid bestaan uit een innige vereniging van mijn wil met die van God" [Db 1107].

De strenge levenswijze en het uitputtend vasten dat ze, reeds vóór haar intrede in de Congregatie, zichzelf had opgelegd, had haar gestel zo zeer verzwakt, dat men haar nog als postulant naar Skolimow, nabij Warszawa, moest zenden om haar gezondheid te herstellen. Na het eerste jaar noviciaat kwamen de buitengewoon smartelijke mystieke beproevingen ["donkere nacht" genoemd], dan de geestelijke en morele smarten verbonden aan de opdracht die ze van Christus ontving. Zuster Faustina heeft haar leven als offer gegeven voor de zondaars en heeft daardoor ook verschillende beproevingen ondergaan om de zielen te redden. Gedurende de laatste jaren van haar leven verergerden haar geestelijk lijden ["passieve nacht van de geest" genoemd] en haar gezondheidsproblemen: de tuberculose van haar longen en slokdarm breidde zich uit. Om die reden heeft ze tot tweemaal toe enkele maanden moeten doorbrengen in het hospitaal van Pradnik te Krakow.

Na 13 jaar kloosterleven, nauwelijks 33 jaar oud, fysisch volledig uitgeput, maar geestelijk gerijpt en mystiek met God verenigd, stierf ze, in geur van heiligheid, op 5 oktober 1938. Haar lichaam werd begraven op het kloosterkerkhof van Krakow-Lagiewniki, en in 1966, tijdens het informatief proces, overgebracht naar de kapel van het klooster.

Aan deze eenvoudige, ongeletterde maar moedige religieuze, met haar onbeperkt vertrouwen op God, heeft Jezus een grote zending toevertrouwd: de boodschap van de Barmhartigheid bestemd voor de hele wereld: "Ik zend u, zegt Hij, met barmhartigheid naar de hele mensheid. Ik wil de gewonde mensheid niet straffen, maar Ik verlang ze te genezen, ze aan Mijn Barmhartig Hart te drukken" [Db 1588]. "Ge zijt de secretaresse van Mijn Barmhartigheid, Ik heb u voor die taak gekozen in dit en het toekomstig leven" [Db 1605] "om aan de zielen de grote Barmhartigheid, die Ik voor hen heb, te doen kennen, en hen aan te moedigen tot vertrouwen in de afgrond van Mijn Barmhartigheid" [Db 1567].

De zending van de Heilige Zuster Faustina Kowalska

Samengevat bestaat die zending in de herinnering van deze reeds altijd gekende maar vergeten waarheid, de geloofswaarheid in de barmhartige liefde van God voor de mensen, en om nieuwe vormen van verering van de Goddelijke Barmhartigheid door te geven, waarvan de beoefening moet leiden tot een heropleven van het religieuze leven in de geest van christelijk vertrouwen en barmhartigheid.

Op uitdrukkelijk verlangen van Jezus schreef Zuster Faustina gedurende haar vier laatste jaren, terugblikkend op haar leven, haar herinneringen in het "Klein Dagboek" waarin ze vooral het bijna dagelijks "contact" van God met haar ziel beschrijft. Om uit die nota's het essentiële van haar boodschap te trekken, was een wetenschappelijke analyse nodig: ze werd vervaardigd door de gekende en waardevolle Poolse theoloog, P. Ignatius Rozycki. Een samenvatting van dat werk staat in het rapport: De Goddelijke Barmhartigheid; fundamentele trekken van de verering der Goddelijke Barmhartigheid. In het licht van dit werk bevatten alle vroegere publikaties over het thema van de verering van de Goddelijke Barmhartigheid zoals die door Zuster Faustina werd doorgegeven, slechts enkele elementen. Soms halen ze niet essentiële kwesties, bijvoorbeeld de litanie en de noveen, maar spreken niet van het Uur van Golgotha. Ook Pater Rozycki onderlijnt dit wanneer hij schrijft: "Voor dat men kennis neemt van de concrete vormen van verering, moet men duidelijk weten dat ze noch de gekende en geliefde novenen, noch de litanieën insluiten".

Het fundament van het onderscheid tussen bepaalde gebeden of godsdienstige oefeningen, en niet die of die andere, als nieuwe vormen van verering van de Goddelijke Barmhartigheid, heeft betrekking op de zeer bepaalde beloften die er aan verbonden zijn en waarvoor Jezus zich geëngageerd heeft ze te houden, op voorwaarde dat men betrouwen heeft in de Goedheid van God en dat men zelf barmhartig is voor de anderen. P. Rozycky vermeldt vijf zulke vormen van verering van de Goddelijke Barmhartigheid.

De beeltenis van de Barmhartige Jezus

Die Beeltenis is aan Zuster Faustina verschenen gedurende een visioen dat ze op 22 februari 1931 in haar kloostercel van Plock heeft gehad. "Een avond, toen ik in mijn cel was, zag ik Jezus gekleed in een wit gewaad, één hand opgeheven om te zegenen, de tweede hand raakte zijn kleed op de borst. Uit de opening van het gewaad aan de borst dalen twee grote stralen neer, één rode, de andere een witte... Na een tijd zei Jezus me: Schilder een Beeltenis naar het beeld dat ge nu ziet met het onderschrift: Jezus, ik vertrouw op U" [Db 47]. "Ik wil dat deze Beeltenis... op de eerste zondag na Pasen feestelijk gewijd wordt; die zondag moet het feest van de Barmhartigheid zijn" [Db 49].

Het thema van deze Beeltenis is nauw verbonden met de liturgie van deze zondag. De Kerk leest die dag het evangelie volgens Sint Jan over de verschijning van de verrezen Christus in het Cenakel en de instelling van het sacrament van de biecht [Jo 20,19-29]. De beeltenis stelt de verrezen Christus voor, die vrede brengt aan de mensen door de vergeving van de zonden, ten koste van Zijn lijden en dood op het kruis. De stralen van water en bloed dalen neer uit het [op de Beeltenis onzichtbaar] Hart, dat door een lans doorstoken werd, en de wonden, na de kruisiging behouden, herinneren aan de gebeurtenissen van Goede Vrijdag [Jo 19,17-18 - 18,33-37]. De Beeltenis verenigt dus deze twee evangelische gebeurtenissen die het klaarblijkelijkst spreken over de liefde van God voor de mensen.

Het eigen kenmerk van deze afbeelding van Jezus bestaat in de twee stralen. Toen Jezus daarover ondervraagd werd, heeft Hij uitgelegd: "De witte straal betekent het Water dat de zielen rechtvaardigt, de rode het Bloed, dat het leven van de zielen is [...] Gelukkig wie in hun schaduw leeft" [Db 299]. De ziel is gezuiverd door het sacrament van het doopsel en de biecht, en voedt zich overvloedig met de Eucharistie - zo vertegenwoordigen de twee stralen de heilige sacramenten en alle genaden van de Heilige Geest, waarvan het water het bijbels symbool is, alsook het Nieuw Verbond met God gesloten in het bloed van Christus.

De Beeltenis van de Barmhartige Jezus wordt dikwijls Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid genoemd, en terecht, want het is precies in het paasmysterie van Christus dat de liefde van God voor de mens het meest uitdrukkelijk geopenbaard werd.

De Beeltenis verbeeldt niet alleen Gods Barmhartigheid, maar ze is ook het teken dat de verplichting van het christelijk vertrouwen op God en brengt een werkdadige naastenliefde in herinnering. Als onderschrift van de Beeltenis, staat geschreven: uitdrukkelijk door Christus gewild, "Jezus, ik vertrouw op U". "Deze Beeltenis, heeft Jezus ook gezegd, moet de vereisten van Mijn barmhartigheid in herinnering brengen, want zelfs het sterkste geloof zonder de werken is niets" [Db 742].

Aan de verering van de Beeltenis aldus begrepen, die de christelijke houding van vertrouwen en barmhartigheid insluit, heeft Jezus bijzondere beloften verbonden: het eeuwig heil, grote vooruitgang op de weg der christelijke volmaaktheid, de genade van een gelukzalige dood en alle andere genaden die Hem met vertrouwen gevraagd worden. "Door deze Beeltenis zal Ik aan de zielen veel genaden verlenen, daarom moet iedere ziel tot haar toegang hebben" [Db 570].

Het Feest van de Barmhartigheid

Onder alle vormen van de verering van de Gods Barmhartigheid, die aan Zuster Faustina geopenbaard werden, neemt dit feest de eerste plaats in. Het is in 1931, te Plock, dat Jezus voor het eerst gesproken heeft van de instelling van dit feest, toen Hij Zijn wil omtrent de Beeltenis bekend maakte: "Ik verlang een feest van de Barmhartigheid. Ik wil dat deze Beeltenis die gij met een borstel gaat schilderen, op de eerste zondag na Pasen feestelijk gewijd wordt. Die zondag moet het feest van de Barmhartigheid zijn".

De keuze van de eerste zondag na Pasen voor het feest van de Barmhartigheid heeft een zeer diepe theologische betekenis die de nauwe relatie openbaart die bestaat tussen het paasmysterie van de Verlossing en het mysterie van de Goddelijke Barmhartigheid. Deze relatie wordt nog duidelijker onderlijnd door de noveen tot de Goddelijke Barmhartigheid die dit feest voorafgaat en op Goede Vrijdag aanvangt.

Dit feest is niet alleen maar een bijzondere dag van aanbidding van het Goddelijk mysterie van de Barmhartigheid, maar het is ook een tijd van genade voor alle mensen. "Ik verlang, zegt Jezus, dat het feest van de Barmhartigheid de toevlucht en de schuilplaats weze voor alle zielen, en vooral voor de arme zondaars" [Db 699]. "Niettegenstaande mijn bitter lijden gaan de zielen verloren. Ik biedt hen een laatste reddingsplank aan, het feest van Mijn Barmhartigheid. Indien ze mijn Barmhartigheid niet aanbidden, zullen ze eeuwig verloren gaan" [Db 965].

Het belang van dit feest wordt bepaald door de buitengewone beloften die Jezus eraan verbonden heeft: "Wie die dag nadert tot de Bron van Leven, zal volledige kwijtschelding van zijn schuld en straffen bekomen" [Db 300]. "Die dag staat het Hart van Mijn Barmhartigheid open, Ik giet een oceaan van genaden uit over de zielen die naar de bron van Mijn Barmhartigheid komen [...] dat geen enkel ziel vreze tot Mij te komen, zelfs al zijn haar zonden rood als scharlaken" [Db 699].

Om van deze grote gaven te genieten moet men de voorwaarden voor de verering van de Goddelijke Barmhartigheid vervullen [vertrouwen in de goedheid van God en een werkdadige liefde tot de naaste]: men moet ook in staat van genade zijn [gebiecht hebben] en de Heilige Communie waardig ontvangen. Jezus heeft verduidelijkt: "Geen enkele ziel zal gerechtvaardigd worden zolang ze zich niet met vertrouwen tot mijn Barmhartigheid wendt, en daarom moet de eerste zondag na Pasen het feest zijn van de Barmhartigheid, en die dag moeten de priesters de zielen spreken over mijn grote ondoorgrondelijke Barmhartigheid" [Db 570].

De Rozenkrans van de Goddelijke Barmhartigheid

Jezus heeft deze rozenkrans op 13-14 september 1935 te Wilno aan Zuster Faustina gedicteerd, als een gebed om God te smeken zijn toorn te bedaren [zie Db 474-476].

Door deze rozenkrans te bidden offeren we aan God "het Lichaam en het Bloed, de Ziel en de Godheid" van Jezus op tot eerherstel van onze zonden, die van onze naaste en van de hele wereld en door ons te verenigen met het offer van Jezus, aanroepen we de liefde die onze hemelse Vader heeft voor Zijn Zoon en, door Hem, voor alle mensen.

Door dit gebed vragen we ook "de barmhartigheid voor ons en voor de gehele wereld" en beoefenen we zo een daad van barmhartigheid. Door hierbij een houding van vertrouwen te voegen en de voorwaarden voor elk goed gebed te volbrengen [nederigheid, volharding, gelijkvormigheid aan Gods wil], kunnen de gelovigen hopen op de vervulling van de beloften van Christus, in het bijzonder die voor het uur van de dood: de genade van bekering en een vredevolle dood. Niet alleen zij die deze rozenkrans bidden zullen deze genaden verkrijgen, maar ook de stervenden bij wie anderen met die woorden zullen bidden. "Als men deze rozenkrans bij een mens in doodstrijd bidt [zegt Jezus] zal de Goddelijke toorn bedaren en de ondoorgrondelijke Barmhartigheid zijn ziel bemachtigen" [Db 811]. De belofte is als volgt geformuleerd: "Het belieft Me hen alles te verlenen wat ze zullen vragen door het bidden van deze rozenkrans" [Db 1541] [...] "als het overeenstemt met Mijn wil" [Db 1731]. Alles wat niet overeenstemt met de goddelijke wil is immers niet goed voor de mens en vooral niet voor zijn eeuwig geluk.

"Door het bidden van deze rozenkrans," zegt Jezus op een andere plaats, "zult ge de mensheid dichter bij Mij brengen" [Db 929]. "De zielen die deze rozenkrans bidden zullen gedurende hun leven en vooral in het uur van de dood omgeven worden door Mijn Barmhartigheid" [Db 754].

Het uur van de Barmhartigheid [Het uur van Golgotha]

In 1937, te Krakow, in door Zuster Faustina niet nader verklaarde omstandigheden, raadde Jezus aan het uur van Zijn dood te vieren: "Telkens ge het uurwerk drie uur hoort slaan, dompel u dan helemaal onder in Mijn Barmhartigheid door ze te aanbidden en te vereren: doet beroep op haar almacht voor de hele wereld en in 't bijzonder voor de arme zondaars, want dat ogenblik staat wijd open voor alle zielen" [Db 1572].

Jezus heeft ook duidelijk de aangepaste gebeden voor deze vorm van verering van de Goddelijke Barmhartigheid gepreciseerd: "Probeer op dit uur - zegt Jezus aan Zuster Faustina - voor zover uw bezigheden het u toelaten de kruisweg te doen, of als ge de kruisweg niet kunt doen, kom dan minstens een moment in de kapel en aanbidt Mijn Hart dat, in het Allerheiligste Sacrament, vervuld is van Barmhartigheid, en als ge de kapel niet kunt binnenkomen, verdiep u dan in het gebed, waar ge u bevindt, al was het maar een heel klein momentje" [Db 1572].

Pater Rozycki vermeldt drie voorwaarden voor de gebeden van dit uur:
  • Het gebed moet tot Jezus gericht zijn;
  • Het moet om drie uur in de namiddag zijn;
  • Het moet zich beroepen op de waarde en de verdiensten van het lijden van de Heer.
"Op dit uur," heeft Jezus beloofd, "kunt ge alles verkrijgen voor uzelf en voor de anderen; op dit uur werd de genade aan de hele wereld gegeven, de Barmhartigheid zal het winnen van de gerechtigheid" [Db 1572].

De verering van de Goddelijke Barmhartigheid wil het religieus leven in de Kerk hernieuwen

Dit in een geest van christelijk vertrouwen en barmhartigheid. Ook in die zin moet men de idee van een "nieuwe congregatie" van het Klein Dagboek verstaan. In het denken zelf van Zuster Faustina rijpt dit verlangen van Christus geleidelijk en ondergaat het een zekere evolutie: van een strikt contemplatieve orde naar een beweging van actieve congregaties [van mannen en vrouwen] en van leken. Deze grote supranationale gemeenschap van mensen is één familie, door God samengebracht in het mysterie van Zijn Barmhartigheid, verenigd door het verlangen om deze Goddelijke eigenschap in hun hart en hun werk te prenten, en ook Zijn glorie in alle zielen. Het is een gemeenschap van personen die op verschillende wijzen, volgens staat en roeping [als priester, religieus of leek] het evangelisch ideaal van betrouwen en barmhartigheid beleeft. Die door haar leven en woord het onbegrijpelijk mysterie van de Barmhartigheid bekend maakt en door haar gebeden de Goddelijke Barmhartigheid afsmeekt over de wereld.

De zending van Zuster Faustina vindt een diepe fundering in de Heilige Schriften en in de documenten van de Kerk en beantwoordt vooral aan de opmerkelijke encycliek "Dives in misericordia" van Paus Johannes-Paulus II.

Tot de grotere glorie van de Goddelijke Barmhartigheid.

Krakow, december 1991

Zuster Marie Elisabeth Siepak.

Historisch overzicht

De Beeltenis van Gods Barmhartigheid

Op 22 februari 1931, gedurende haar verblijf te Plock, ontving zuster Faustina van Jezus de opdracht een Beeltenis te schilderen naar het model dat haar getoond werd [zie Db 47]. Ze zette zich in om te gehoorzamen, maar ze kon zelf niet schilderen. Toen ze in 1933 naar Wilno gezonden werd, sprak zij erover met haar biechtvader, E.H. Michel Sopocko. Deze gaf aan de schilder Eugeen Kazimirowski de opdracht de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid te schilderen naar de aanwijzingen van Zusters Faustina. In juni 1934 was de Beeltenis voltooid en werd deze in de gang gehangen van het klooster van de zusters Bernardijnen, dichtbij de Sint Michielskerk te Wilno, waar E.H. Sopocko rector was.

Bij de sluiting van het Jubeljaar der Verlossing 1935 werd deze Beeltenis overgebracht naar het heiligdom van Ostra Brama en daar van 26 tot 28 april in een gevelvenster van de eerste verdieping uitgesteld, zodat ze van ver te zien was [zie Db 89]. Op 4 april 1937 werd deze Beeltenis gezegend, met toelating van Mgr Romuald Jalbrzykowski, aartsbisschop van Wilno, en in de Sint-Michielskerk te Wilno gehangen. In 1941 erkende een commissie van experts de artistieke waarde van de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid en werd ze opgenomen in het patrimonium van religieuze kunst.

De Beeltenis stelt Christus voor in een bewegende houding, het hoofd omgeven door een kleine aureool, met licht neergeslagen ogen als een blik die van omhoog neerdaalt, de rechterhand opgeheven voor de zegen, terwijl de linkerhand het kleed lichtjes opent langs de zijde van het niet zichtbare hart, waaruit twee lichtende stralen neerdalen: een witte aan de linkerhand en een rode naar de rechterzijde van Jezus.

Op 22 februari 1931, gedurende haar verblijf te Plock, ontving zuster Faustina van Jezus de opdracht een Beeltenis te schilderen naar het model dat haar getoond werd [zie Db 47]. Ze zette zich in om te gehoorzamen, maar ze kon zelf niet schilderen. Toen ze in 1933 naar Wilno gezonden werd, sprak zij erover met haar biechtvader, E.H. Michel Sopocko. Deze gaf aan de schilder Eugeen Kazimirowski de opdracht de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid te schilderen naar de aanwijzingen van Zusters Faustina. In juni 1934 was de Beeltenis voltooid en in de gang gehangen van het klooster van de zusters Bernardijnen, dichtbij de Sint Michielskerk te Wilno, waar E.H. Sopocko rector was.

Bij de sluiting van het Jubeljaar der Verlossing 1935 werd deze Beeltenis overgebracht naar het heiligdom van Ostra Brama en daar van 26 tot 28 april in een gevelvenster van de eerste verdieping uitgesteld, zodat ze van ver te zien was [zie Db 89]. Op 4 april 1937 werd deze Beeltenis gezegend, met toelating van Mgr Romuald Jalbrzykowski, aartsbisschop van Wilno, en in de Sint-Michielskerk te Wilno gehangen. In 1941 erkende een commissie van experts de artistieke waarde van de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid en werd ze opgenomen in het patrimonium van religieuze kunst.

De Beeltenis stelt Christus voor in een bewegende houding, het hoofd omgeven door een kleine aureool, met licht neergeslagen ogen als een blik die van omhoog neerdaalt, de rechterhand opgeheven voor de zegen, terwijl de linkerhand het kleed lichtjes opent langs de zijde van het niet zichtbare hart, waaruit twee lichtende stralen neerdalen: een witte aan de linkerhand en een rode naar de rechterzijde van Jezus.

In 1942 te Lwow heeft de schilder Stanislas Batkowski, op aanvraag van de zusters van de Congregatie van de Moeder van de Barmhartigheid, een nieuwe afbeelding geschilderd die in de kapel van de zusters te Warschau werd geplaatst, maar nog datzelfde jaar tijdens de opstand van Warschau is de kapel uitgebrand. Een jaar later vervaardigde dezelfde schilder een nieuwe afbeelding die op 6 oktober 1943 te Krakow aankwam.

Ondertussen had de schilder Adolf Hyla aan de overste van het klooster van Krakow voorgesteld een schilderij te vervaardigen naar de aanwijzingen van zuster Faustina en het werk van E. Kazimirowki. Deze beeltenis werd op 7 maart 1943 door Pater Andrasz plechtig gezegend in de kapel der zusters. Aldus waren er te Krakow twee beeltenissen. Kardinaal Sapieha, toevallig op bezoek, gaf de voorkeur aan het werk van A. Hyla, omdat dit het resultaat was van een belofte. Het bleek echter vlug dat dit werk te groot was voor het altaar waarop het werd geplaatst. Daarom bestelde de overste, moeder I. Krzyzanowska, bij de heer Hyla een tweede schilderij van de Barmhartige Jezus, ditmaal aangepast aan het altaar. Op 16 april 1944, werd in deze kapel voor het eerst de eerste zondag na Pasen gevierd ter ere van de Goddelijke Barmhartigheid. Pater Andrasz zegende de nieuwe Beeltenis.

Door de verering van deze laatste Beeltenis werden talrijke genaden bekomen, zodat de copies en de reprodukties over de hele wereld verspreid werden. Zo vervulde men het verlangen van God die reeds bij de eerste verering van de afbeelding van Gods Barmhartigheid te Plock gezegd had: "Ik wens dat deze Beeltenis vereerd wordt, eerst in uw kapel en dan in de gehele wereld" [Db 47]. Dit schilderwerk staat nu op het linker zijaltaar van de kapel van de zusters van de Moeder Gods der Barmhartigheid te Krakow-Lagiewniki.

Het werk van Batkowski vond een plaats in de kleine kerk van de Goddelijke Barmhartigheid te Krakow, in de Smolenskstraat. Tenslotte werd de eerste tableau van A. Hyla die door moeder Krzyzanowska naar Wroclaw gebracht en in de kerk gehangen van het Heilig Hart waarmee het klooster van de zusters verbonden is.

De cultus van de Goddelijke Barmhartigheid

Het Decreet van de Congregatie van het Heilig Officie van 28 nov. 1958 [nr 65/52] en de kennisgeving van 3 maart 1959 hebben de verering onder die vorm verboden. Als gevolg daarvan werden in veel kerken de afbeeldingen verwijderd. De priesters hielden op ze te verspreiden. E.H. Sopocko werd streng aangemaand door de Heilige Stoel en heeft daardoor veel geleden.

Het verbod van de verering werd uitgebreid tot de Congregatie van de MGDB., waardoor alle afbeeldingen, rozenkransen, novenen enz. werden ingetrokken. Het leek erop dat het werk van Z.F. volledig vernietigd was. Voordat deze kennisgeving toekwam in het huis waar Z.F. woonde, werd de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid zeer vereerd en omgeven met ex-voto's. De derde zondag van elke maand preekten de priesters erover en de eerste zondag na Pasen werd gevierd als het Feest van de Goddelijke Barmhartigheid, door Kardinaal Adam Sapieha, verrijkt met een aflaat van zeven jaar.

Als gevolg van dit verbod hebben de zusters zich tot de aartsbisschop van Krakow gewend om te vragen wat ze moesten doen met de Beeltenis, de ex-voto's en de vieringen ter ere van de Goddelijke Barmhartigheid. De bisschop, Mgr Baziak, beval de Beeltenis op zijn plaats te laten, de gelovigen de verering niet te verbieden en de feesten ter ere van de Goddelijke Barmhartigheid niet af te schaffen. Zo overleefde de verering de zware beproeving in het klooster van de Wronia-straat waar nu de relikwieën van Z.F. bewaard worden.

Op 30 juni 1978 vernietigde de Heilige Stoel het verbod van de kennisgeving van het Heilig Officie van 1959. De Congregatie van de Geloofsleer publiceerde volgende bekendmaking, getekend op 15 april 1978 door de prefect, Kardinaal Franjo Seper en zijn secretaris Mgr Jeroom Hamara O.P.: "Van uit verschillende plaatsen, voornamelijk van uit Polen, heeft men zich officieel tot ons gewend om te vragen of het verbod nog altijd van kracht is, dat vervat ligt in de kennisgeving van de Congregatie van het Heilig Officie in 1959, p.271, van de AAS, betreffende de verering van de Goddelijke Barmhartigheid onder de vorm door zuster Faustina Kowalska aangewezen. Rekening houdend met de vele oorspronkelijke documenten, in 1959 nog onbekend, en de grondige verandering van de omstandigheden en rekening houdend met de mening van vele Poolse bisschoppen, verklaart de Heilige Congregatie dat het verbod vervat in de hogervermelde kennisgeving niet meer bindend is".

Op 12 juli 1979, als antwoord aan de generale overste van de Congregatie van de Paters Marianisten [OMI], die in naam van de provinciaal van de Amerikaanse provincie uitleg gevraagd had betreffende de hoger vermelde kennisgeving van 1978 over de schorsing van het vroegere verbod, verklaarde Cardinaal Franjo Seper, Prefect van het Heilig Officie: "Wat deze zaak betreft deel ik u mee dat de kennisgeving gepubliceerd op 30 juni 1978 [AAS CXX 1978 p.350], die verrijkt is in het licht van de originele documenten en dank zij de informaties van de toenmalige Aartsbisschop, Kardinaal Carol Wojtyla, de Heilige Stoel besloten heeft het verbod vervat in de vroegere kennisgeving van 1959 [AAS 1959 p.271] op te heffen. Daarom is men vanwege de Heilige Congregatie van mening dat er geen enkel beletsel meer bestaat voor de verspreiding van de verering van de Goddelijke Barmhartigheid zoals die in de authentieke vormen door de hoger vermelde religieuze [Faustina Kowalska] werd voorgesteld".

Tegenwoordig is de verering weer intenser en wekt ze de belangstelling van de theologen. Op 18 april 1993 werd Zuster Faustina door Paus Joannes-Paulus II zaligverklaard.

Op de eerste zondag na Pasen, 30 april van het Heilig Jaar 2000, werd tijdens de heiligverklaring van Zuster Faustina door Paus Joannes-Paulus II, een geschilderde Beeltenis van Gods Barmhartigheid ter verering opgehangen op de obelisk van het Sint-Pietersplein te Rome.

Chronologisch overzicht
  • 25.08.1905: Geboorte van H.K. in het dorp Glogowiec in Turek
  • 27.08.1905: Helena Kowalska [H.K.] wordt gedoopt in de parochie van de H. Casimier te Swinice Warckie [bisdom Wloclawek].
  • 1912: De kleine Helena hoort voor het eerst in haar ziel de roep tot het kloosterleven.
  • 1914: Eerste Communie van H.K.
  • 08.1917: H.K. gaat naar de basisschool te Swinice.
  • 1921: H.K. gaat dienen bij de familie Bryszewski te Aleksandrow nabij Lodz.
  • 1922: Terugkeer van H.K. naar het ouderlijk huis. De ouders verzetten zich tegen haar roeping.
  • Herfst 1922: H.K. gaat werk zoeken te Lodz en vindt een bezigheid bij drie Terciarinnen.
  • 02.02.1923: H.K. werkt in het magazijn van Mercjanna Sadowska te Lodz, 29 Abramaowski-straat.
  • 07.1924: Ze vertrekt naar Warszawa. Biedt zich aan in de Congregatie van de M.G.D.B., wordt aangenomen maar moet nog een jaar werken en haar uitzet bijeen halen. Ze meldt zich als huishelpster bij Aldona Lipzyc, woonachtig in Ostrow, Gemeente Klembow, nabij Warzawa.
  • 01.08.1925: H.K. treedt binnen in de Congregatie van de M.G.D.B. en begint het postulaat.
  • 23.01.1926: Vertrek naar het noviciaat te Krakow.
  • 30.04.1926: Na acht dagen retraite ontvangt H.K. het kleed en draagt voortaan de naam Zuster Maria Faustina [Z.F.]. 
  • 03/04.1927: Z.F. gaat door een donkere zielenacht die anderhalf jaar duurt.
  • 16.04.1928: Op Goede Vrijdag ervaart de novice het liefdesvuur tot God. Ze vergeet haar smarten en ziet klaar in hoeveel Christus voor haar geleden heeft.
  • 30.04.1928: Retraite van acht dagen en eerste tijdelijke geloften aan het einde van het noviciaat.
  • 10.1928: Moeder Michaëla Moraczewska wordt tot generale overste gekozen. Ze zal Z.F. gedurende haar verder leven begeleiden en haar een grote hulp zijn in moeilijke momenten.
  • 31.10.1928: Vertrek van Z.F. naar het klooster in de Zytnia-straat te Warszawa, waar ze in de keuken werkt.
  • 21.02.1929: Z.F. reist naar Wilno om een zuster die haar derde proeftijd doet te vervangen.
  • 11.04.1929: Terugkeer naar Warszawa.
  • 06.1929: Z.F. wordt naar een nieuw huis gezonden in de Hetmanskastraat te Warszawa.
  • 07.07.1929: Kort verblijf te Kiekrz nabij Poznam om een zieke zuster in de keuken te vervangen.
  • 10.1929: Z.F. is te Warszawa in het huis van de Zytnia-straat.
  • 05.06.1930: Aankomst in het huis van Plock. Z.F. werkt achtereenvolgens in de bakkerij, de keuken en de bakkerswinkel.
  • 22.02.1931: Visioen van de Heer Jezus die haar gebiedt de Beeltenis te schilderen naar het model dat ze ziet.
  • 11.1932: Aankomst te Warszawa voor de derde proeftijd [vijf maand] die elke zuster moet doen vóór de eeuwige geloften. Dezelfde maand, retraite te Walendow voor het begin van de proeftijd.
  • 18.04.1933: Vertrek naar Krakow voor een achtdaagse retraite, voor de eeuwige geloften.
  • 01.05.1933: Eeuwige Geloften, voorgezeten door Mgr Stanislas Rospond.
  • 25.05.1933: Vertrek naar Wilno.
  • 02.01.1934: Eerste bezoek aan de schilder E. Kazimirowski, die de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid moet schilderen.
  • 29.03.1934: Z.F. offert zich op voor de zondaars, voor alle zielen die hun vertrouwen in Gods Barmhartigheid verloren hebben.
  • 06.1934: De Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid is voltooid. Z.F. weent omdat de Heer Jezus er niet zo stralend uitziet als ze Hem gezien heeft.
  • 12.08.1934: Algemene verzwakking van Z.F. P. Sopocko dient haar de sacramenten der zieken toe.
  • 13.06.1934: Haar gezondheid verbetert.
  • 26.10.1934: Om 17.50 uur met de leerlingen op weg van de tuin naar het huis ziet Z.F. de Heer Jezus boven de kapel van Wilno, met de stralen zoals te Plock. De stralen omvatten de kapel van de communiteit, het ziekenkwartier en daarna heel de wereld.
  • 15.02.1935: Z.F. ontvangt het nieuws dat haar moeder zwaar ziek is en vetrekt naar het ouderlijk huis te Glogowiec. Op de terugweg naar Wilno, oponthoud te Warszawa en ontmoeting met de generale overste en haar oud novicenmeesteres Zuster Maria Brzoza.
  • 19.10.1935: Vertrek voor acht dagen retraite te Krakow.
  • 08.01.1936: Bezoek aan de aartsbisschop van Wilno, Mgr Romuald Jalbrzykowski, aan wie ze zegt dat de Heer de stichting van een nieuwe Congregatie eist.
  • 21.03.1936: Verlaat Wilno en gaat naar Warszawa.
  • 25.03.1936: Overgeplaatst naar het huis van Walendow.
  • 04.1937: Verhuist naar Derdy op 2 km van Walendow.
  • 11.05.1936: Vertrek van Derdy naar Krakow.
  • 14.09.1936: Ontmoeting met aartsbisschop Jalbrzykowski op doorreis in Krakow.
  • 19.09.1936: Medische consultatie in het hospitaal van Pradnik.
  • 09.12.1936: Om haar gezondheid te redden wordt Z.F. voor behandeling naar het ziekenhuis te Pradnik nabij Krakow gezonden.
  • 24.12.1936: Met toelating van de geneesheer komt ze voor de feestdagen naar haar klooster.
  • 27.12.1936: Z.F. gaat terug voor de voortzetting van de kuur naar Pradnik.
  • 27.03.1937: Keert terug naar haar klooster: haar gezondheid is verbeterd.
  • 13.04.1937: Haar gezondheid verslechterd, ze moet het bed houden.
  • 29.07.1937: Z.F. reist naar Rabka [Db 1199].
  • 10.08.1937: Ze keert terug van Rabka.
  • 21.04.1938: Nieuwe verslechtering van haar gezondheid en opnieuw hospitalisatie te Pradnik.
  • 8.1938: Laatste brief van Z.F. aan de generale overste waarin ze vergiffenis vraagt voor alle tekorten van haar leven en besluit met de woorden: "we zullen elkaar weerzien in de hemel."
  • 25.08.1938: Z.F. ontvangt het Sacrament van de zieken.
  • 02.09.1938: Op bezoek bij Z.F. in het hospitaal, ziet P. Sopocko haar in exstase.
  • 17.09.1938: Terug naar het klooster.
  • 05.10.1938: Om 22.15 uur, na haar lange ziekte met groot geduld verdragen te hebben, geeft Z.F. haar ziel aan de Heer terug.
  • 07.10.1938: Haar lichaam wordt in een gemeenschappelijk graf op het kerkhof van de communiteit begraven te Krakow-Lagiewniki.
  • 28.11.1958: Het Decreet van de Congregatie van het Heilig Officie [nr 65/52] en de kennisgeving van 3 maart 1959 [AAS 1959 p.271] verbieden de verering van de Barmhartigheid Gods onder de vorm door Zuster Faustina voorgesteld.
  • 21.10.1965: Begin van het informatief proces voor de zaligverklaring van Z.F. in het aarstbisdom van Krakow.
  • 25.11.1966: Overbrenging van het stoffelijk overschot van Z.F. naar de kapel van de zusters van de MGDB te Krakow-Lagiewniki.
  • 20.09.1967: Einde van het informatief proces door een plechtige zitting, voorgezeten door Kardinaal Karol Wojtyla. De acten van het proces worden naar Rome gezonden.
  • 31.01.1968: Opening van het proces van zaligverklaring van Z.F. door een decreet van de Congregatie voor de aangelegenheden van de Heiligen.
  • 30.06.1978: Vernietiging door de Heilige Stoel van het verbod van 28 november 1958 en de kennisgeving van het Heilig Officie van 3 maart 1959, getekend op 15 april 1978 door de Prefect van de Congregatie van de Geloofsleer, Kardinaal Franjo Seper en zijn Secretaris Mgr. Jeroom Hamara O.P. [AAS CXX 1978 p.350]. Opnieuw bevestigd door dezelfde Congregatie op 12 juli 1979.
  • 18.04.1993: Zaligverklaring van Zuster Faustina door Paus Joannes-Paulus II te Rome.
  • 30.04.2000: Heiligverklaring van Zuster Faustina door Paus Joannes-Paulus II, te Rome op de eerste zondag na Pasen, het Feest van de Goddelijke Barmhartigheid.
    Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken

    03-03-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Vrouwe van Alle Volkeren: Appendix
    De Vrouwe van Alle Volkeren: Appendix

    Appendix

    In 1967 vertelde Ida Peerdeman, de zieneres, hoe de Eucharistische belevenissen plaatsvonden. Daarbij zei ze o.a.: "De belevenissen hadden altijd plaats direct na het ontvangen van de heilige Communie en waren heel anders dan de Boodschappen van de Vrouwe. Bij de boodschappen was de Vrouwe werkelijk aanwezig. Ik zag Haar voor me als een werkelijk levende persoon en ik hoorde Haar ook met een werkelijke stem tot me spreken, zoals ik een gewoon levend mens voor me zie en hoor spreken.

    Bij de Eucharistische Belevenissen was er ook sprake van de werkelijke aanwezigheid van een persoon, maar zonder dat ik die persoon zag. Ik voelde Hem alleen bij mij. Je durft er eigenlijk niet met anderen over te spreken, omdat ze je misschien verwaand vinden, maar voor mij was die persoon, de Heer.

    De woorden die bij de Eucharistische Belevenissen werden gesproken, hoorde ik niet van buitenaf zoals in de Boodschappen, maar binnen in mij. Ook zag ik soms beelden, bijvoorbeeld een mond met een vinger ervoor, niet van buitenaf zoals in de Boodschappen, maar weer binnen in mij. Maar de Stem die ik hoorde was werkelijk en ook de beelden die ik zag waren werkelijk. Ik voelde dat mijn ogen en oren opensprongen, precies zoals bij de Boodschappen van de Vrouwe, maar nu meer naar binnen ... beter kan ik het niet uitleggen.

    De woorden bij deze belevenissen werden heel langzaam gezegd, maar ik kon ze niet nazeggen zoals bij de Boodschappen van de Vrouwe. Als ik weer thuis was schreef ik ze direct op. Dan was het alsof ik ze opnieuw in mij hoorde...

    Zoals bij de Boodschappen van de Vrouwe voelde ik ook deze Eucharistische belevenissen niet van tevoren aankomen. Geheel onverwachts maakte ik na het ontvangen van de heilige Communie zo’n belevenis mee. Tijdens het meemaken van deze belevenissen kreeg ik steeds een blije, hemelse toestand over me. Ik kan onmogelijk uitleggen wat dat voor een toestand was. Het leek erg veel op de toestand tijdens de laatste boodschap van de Vrouwe op 31 mei 1959. Aan het einde van een Eucharistische belevenis verdween die toestand en was het of ik weer terug was op de aarde. Mijn ogen en oren sloten zich weer van binnen en ik zag en hoorde weer gewoon. Het Licht bij de belevenissen na 25 maart 1961 bleef altijd nog even en trok dan ook weer langzaam weg..."

    Met dank aan Pater Peter Klos

    02-03-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Vrouwe van Alle Volkeren: Visioenen over Kerk en wereld
    De Vrouwe van Alle Volkeren: Visioenen over Kerk en wereld

    Inleiding

    Tegen het einde van de oorlog, op 25 maart 1945, krijgt een Amsterdamse vrouw, Ida Peerdeman, de eerste van een reeks verschijningen, waarin de heilige maagd Maria haar boodschappen geeft voor Kerk en wereld. Zij komt onder een nieuwe titel, die bestemd is voor álle mensen, "wie of wat ge ook zijt ... Ik ben de Vrouwe, Maria, Moeder van alle Volkeren."

    Zij waarschuwt voor onheil, verwarring en geestelijke strijd, maar spreekt ook woorden van bemoediging en hoop. Een nieuw tijdperk, het tijdperk van de heilige Geest gaat aanbreken.

    Haar zending is het, zegt zij: "om alle volkeren in de Geest, in de ware heilige Geest, tot elkaar te brengen." Steeds weer wijst ze op Christus en zijn Kruis: "eerst terug naar Hem, dan pas is het ware vrede..." Zij spreekt een nieuw gebed voor, kort en krachtig, gericht tot de Heer Jezus Christus, Zoon van de Vader. "Smeek Hem om Zijn heilige Geest te zenden over de aarde, opdat verwording, rampen en oorlog zouden wijken.

    Na afloop van de verschijningenreeks in 1959 krijgt de zieneres nog vele jaren bijzondere ervaringen tijdens het ontvangen van de heilige Communie, de zgn. Eucharistische Belevenissen. Het gaat hier om innerlijke woorden en beelden met een grote symboliek en zeggingskracht. Meestal betreffen ze de Kerk: het verval, de strijd, maar ook de aangekondigde opbloei. Centraal staat ook hier, in prachtige visioenen, een nieuwe, onverwachte komst van de heilige Geest, die na veel strijd en verwarring een nieuw begin zal maken met kerk en wereld.

    Met grote nadruk en krachtige beelden wordt steeds weer verwezen naar de H. Eucharistie, "het dagelijks Wonder ... het dagelijks Offer," dat weer het hart van het kerkelijk leven moet worden en zo de weg zal banen naar de nieuwe tijd.

    Niet toevallig zijn deze ervaringen gegeven in Amsterdam, de stad van het Eucharistisch Mirakel, dat precies 600 jaar eerder, in 1345, hier heeft plaatsgevonden en jaarlijks nog steeds groots wordt herdacht. Zo had Maria het ook zelf verklaard: "In Amsterdam, de Mirakelstad, daar zal ook de Vrouwe van alle Volkeren komen."

    Hierna wordt een uitgebreide samenvatting gegeven van de Eucharistische belevenissen die in 1958 zijn begonnen en voortduurden tot in de jaren tachtig. De volledige tekst van de Eucharistische belevenissen en de Boodschappen vindt u in aparte publicaties.

    De reeks visioenen begint met enkele bijzondere gewaarwordingen. De zieneres ondergaat hoe haar ogen a.h.w. ineens "openspringen" en zij de heilige Hostie ziet als een "licht van wit vuur," waarin zij de goddelijke Tegenwoordigheid gewaar wordt. Ook lijkt de heilige Hostie in haar mond te veranderen.

    Ineens begint de heilige Hostie in mijn mond steeds groter en dikker te worden: "Het was of deze opzwol in mijn mond en begon te leven ... Er kwam een toestand over me die ik nooit gekend heb. Dan hoorde ik zeggen: Ik ben de Heer ... uw Schepper, de Heer Jezus Christus, de Levendmakende. Vrees niet! Door de wil van de Vader en de kracht van de Levendmakende zal en wil Ik leven onder alle Volkeren, zoals Ik nu leef in u. Begrijp toch goed het dagelijks Wonder. Doe wat Zij, de door Mij gezondene, de Vrouwe van alle Volkeren, u gezegd heeft. Geef dit door."

    "Toen was het alsof er stromen water in mijn mond kwamen. Ik hoorde: "Ik ben het Levend Water ... Waarschuw mijn apostelen, opdat dwalingen worden voorkomen."

    Het lijkt alsof de heilige Hostie in kleine kruimeltjes uiteenvalt op mijn tong. Ik hoor: "Ik ben het zaad dat in haar schoot is gestort. Ik ben het levend Manna...

    Dan begint de heilige Hostie ineens te branden in mijn mond. Ik schrok en hoorde: Vrees niet. Ik ben het vuur dat in de schoot van de Vrouwe is ontstoken. Gij priesters, laat het vuur niet verzengen, maar draagt het uit door uw hart, handen en mond, opdat het branden blijft en leeft onder alle Volkeren. Zij immers moeten állen komen tot het eeuwig leven." [11 oktober 1959, 25 maart en 31 mei 1960]

    Het uur is nabij...

    Het uur is nabij... Het was of de hemel openscheurde. Op datzelfde moment hoorde ik de stem van de Vrouwe: "Ik had een ernstige en blijde boodschap willen brengen. Ze hebben echter niet geluisterd..."

    Dan zag ik golven stromen over de grond. Het leek wel een woeste zee. Ik hoorde: "De deiningen van verwording, rampen en oorlog dringen steeds meer en meer op over de wereld. Laat u niet door de vloedgolven van geestesverwarring meesleuren. Apostelen van de Heer, blijft bij uw goddelijke roeping! Dan wachtte de Vrouwe weer even en zei toen heel droevig: "En gij, arme verdwaalden, keert terug..."

    Het was even stil. Toen zag ik het Licht nog prachtiger, grootser en geweldiger worden. Ik hoorde de Vrouwe zeggen: "Het uur is nabij..." [25 maart 1970]

    De heilige Geest zal heersen...

    Ik kreeg het visioen van een hemelse tuin met een fontein, midden op een grote vlakte. Onder de hemelse tuin zag ik een grote leegte en daaronder weer de wereldbol. Ik zag dus drie taferelen onder elkaar. De wereldbol was geheel in het duister gehuld."

    Ik zag de wereldbol voor mij draaien. Opeens brak hij open in twee delen. Ik kreeg een zware druk over mij, zo erg dat ik er een paar maal heel diep van moest zuchten. Toen hoorde ik: "Het wordt een strijd op leven en dood, maar de Geest zal uiteindelijk overwinnen..."

    Toen kwam vanuit de hoogte een geweldig Licht over deze opengebroken wereld. De fontein spoot haar kristallen stralen hoog op en daarna zag ik ze met geweldige kracht naar beneden vallen over die opengebroken wereld, die ze helemaal opzoog. Het was een en al schittering op die aarde en ik zag de kristallen diep de aarde ingaan.

    Toen kwam vanuit die opengebroken wereld een prachtige zilveren hemelse Roos in knop, heel groot. Deze knop kwam heel langzaam omhoog en bleef in de open leegte staan tussen de hemelse tuin en de aarde in. Die rozenknop ging blad voor blad open en toen prijkte de hemelse Roos in al haar heerlijkheid. Het is in menselijke woorden niet uit te leggen hoe hemels en mooi dit visioen was."

    Toen zag ik de hemel openbreken en hoorde ik de schoonste, hemelse muziek. Een en al schittering toonde zich nu voor mijn ogen, in een oneindige hemelse diepte. Ik zag de opengebloeide, prachtige Roos, waaruit heel langzaam de verheerlijkte Vrouwe omhoog kwam. Ze droeg een onbeschrijfelijke, schitterende kroon op het hoofd, maar deze keer was ze zonder Kruis, wereldbol en schapen. Ook was ze voor mij een nog meer vergeestelijkte figuur. En ik hoorde: "Nu ziet ge haar niet zoals zij altijd verschenen is, maar zoals zij is in het Koninkrijk. Haar zending hier op aarde is nu ten einde. De heilige Geest zal heersen. De Heer laat u dit beeld zien, opdat gij dit zult verkondigen aan alle mensen..." [11 februari en 25 maart 1972]

    De schapen zullen van de bokken gescheiden worden...

    Daarna opende zich de hemel weer opnieuw en zag ik twee partijen van geesten tegenover elkaar. Een van die geesten had een soort zwaard in de hand. En ik schouwde naar die twee partijen: ineens werd de tegenovergestelde partij weggemaaid. Opeens zag ik nu op aarde hetzelfde gebeuren. Maar nu waren het twee groepen mensen die tegenover elkaar stonden."

    Dan schouwde ik naar een hele mooie, lichtende weg voor mij, met aan de kant een soort afhelling, gelijkend op gras. Aan het einde van de weg was een poort met een grote deur, goudkleurig. Er kwam een hele kudde aan, van links en van rechts. En ik hoorde de Stem zeggen vanuit dat Licht: "Ik ben de Geest van Waarheid en Wijsheid. Ik ben het Water dat Leven geeft. Ik ben het Licht dat u allen wil overstralen en bevruchten tot de ware leer en het ware geloof. De schapen zullen van de bokken gescheiden worden..."

    Dan zag ik de schapen achter elkaar als in een rij op die mooie weg lopen en naar de poort gaan. Telkens ging de deur van die poort open en ging er een kleine groep schapen naar binnen. Dit ging zo door tot alle schapen binnen waren. Naast die weg zag ik nu dat de bokken van die helling afgleden, maar ik zag niet waar ze belandden."

    Toen kreeg ik een heel andere schouwing. Ik zag een groot, kaal, leeg veld of akker. Langzaam rezen vanuit de grond korenhalmen omhoog. Het werd één groot korenveld en het Licht scheen eroverheen. Al die korenhalmen bogen zich diep voor dat Licht.

    Dan zag ik voor mij een grote ring die gebroken was in twee helften. Het was of de ring aan twee kanten werd vastgehouden en dan de beide helften naar elkaar toegebracht werden. Maar boven in de ring bleef een stuk open, dus nog niet gesloten. Dan zag ik een onzichtbare hand die de ring sloot. Nu was het een prachtige gouden, ronde ring.

    Dan kreeg ik weer een ander visioen. Er werd een offeraltaar voor mij geplaatst. Het was geen gewoon altaar, maar een van ruwe stenen opgebouwd. En ik telde twaalf stenen. In het midden was een opening waaruit rook kwam en omhoog ging. Dan veranderde dit in een ons bekend altaar, zoals dat nu gebruikt wordt. Een Stem die ik al meer gehoord heb, zei: "Uw leer is goed. Waarrom verguist gij die? Keert terug, gij priesters, tot uw ware leer.

    Ik, de Geest der Waarheid en Wijsheid, zal u daarbij helpen. En gij [het was alsof dit tegen anderen gezegd werd] blijft trouw ... Priesters en leken, strijdt verder voor Haar, door wie Ik werd. De tijd is nú..." [31 mei en 8 september 1972]

    Verzamelt de brokken en brengt Mijn kudde bijeen...

    Ik zag een grote lege aardse vlakte voor mij. Ineens zag ik dat die vlakte gevuld was met bomen met daaraan bladeren, alsof het zomer was. Dan zag ik plotseling die bladeren er allemaal afvallen en waren alle bomen kaal, alsof het winter was.

    Dan zag en hoorde ik dat stuk voor stuk de takken eraf gebroken werden door een onzichtbare hand. En ik hoorde het geluid daarvan. Het geluid was zo doordringend en akelig ... bij elke tak die er afgebroken werd ging een vreselijke droefheid en pijn door mij heen...

    En ik hoorde alsof het door de lucht schalde: "Wee u die dit heeft aangericht!"

    Toen zag ik weer een vlakte voor mij, maar er was een verschil. Ik ervoer het alsof ik nu over een hemelse vlakte keek. Er kwam een stralenbundel vanuit de hoogte daarop neervallen. Het was alsof de hemel openging en ik hoorde: "En gij, mijn apostelen, die het altaar nog bedient, laat u niet ontmoedigen. Vreest niets. Blijf trouw de weg bewandelen, waarop gij zijt gegaan. Gelooft in Mij en aan de transsubstantiatie. De Heer is met u. Verzamelt de brokken en brengt Mijn kudde bijeen... Ik ben met u..."

    En ik schouwde weer naar die hemelse vlakte. Vanuit de grond schoot ineens, als een pijl van vuur, een heel dun twijgje omhoog. Terwijl ik ernaar keek zag ik dat twijgje steeds dikker en groter worden. En het werd een dikke stevige stam. Dan zag ik aan die stam telkens langzaam van rechts en links een tak komen. Dat ging zo door totdat ik een prachtige gouden boom voor me zag staan. Dan kwam aan elke top van de takken een knop. Eerst nog dicht. Ineens zag ik ze openspringen. Nu was het een en al, een puur gouden boom. Ik kan niet vertellen wat een pracht die boom was. En ik hoorde weer de Stem vanuit de hemel komen: "Vreest niets... De Heer is mét u. Maar... éérst zal de storm komen. [8 december 1972]

    Door de Moeder komt het leven...

    Ik zag een kronkelpad en daarop kropen beesten. Ik meende dat het kreeften waren, maar toen kreeg ik in mij: schorpioenen. Het leek een slangenpad waarop ze voort kropen en kronkelden. Plotseling zag ik die schorpioenen veranderen in mensen. Ik meende dat het vele mannen waren. Ik zag ze slechts op de rug. Er brak een vreselijk onweer over hen los en ik hoorde donderslagen. Weer hoorde ik de Stem zeggen: "Volg Mij en onderga hetgeen zij verspelen zullen, indien zij niet terugkeren van dat pad..."

    En het was alsof ik opgenomen werd en ik voelde me in een heel diepe hemelse toestand gebracht. Het was alsof ik temidden van anderen was, die allen naar dit Koninkrijk waren gekomen... Nu hoorde ik de Stem zeggen: "Ik ben bij u. Kijk goed en luister. En gíj, begrijpt dit alles goed...!"

    Het was alsof dit laatste tot anderen gezegd werd. Ik zag het Vaticaan en hoorde: "Het proces tussen de Geest en het verderf is in volle gang..." Dan zag ik een driehoek met een oog erin en hoorde: "En gij, Mijn herders, waar zijt Gij? Wilt ook gij Mij verguizen? Denk aan uw ware taak en roeping. Breng Mijn kudde, zij die overgebleven zijn, weer bijeen. Breng Mijn lammeren in veilige hoede en voer ze terug naar het dagelijks Wonder. Breng Mij weer door de straten en over de pleinen. Blijft getrouw en de Geest zal u helpen. Hij zal u voeden en laten drinken van het hemelse Manna en het Water van de Bron..."

    Een grote blijdschap kwam over mij en het was of alles straalde van Licht. Ik zag dat op een groot korenveld de schoven gebonden stonden terwijl het regende, en daaroverheen kwam een regenboog. Terwijl ik ernaar keek werden de gebundelde korenschoven door mannen weggebracht. Er liepen ook kleine groepjes schapen en lammeren met hun herder. Dat alles werd naar een grote kerk gebracht. Plotseling werden het mensen van allerlei rassen. Dan zag ik in een flits een kapel en een kerk die ik reeds vroeger gezien had en ik hoorde: "De Bruid des Heren is niet voor niets naar de aarde gezonden. Brengt Haar onder de volkeren. Begrijpt dit goed: Ook de Heer had Zijn Moeder nodig om tot leven te komen. Door de Moeder komt het leven. Daarom moet Zij weer teruggebracht worden in uw kerken en onder de volkeren, en gij zult de opbloei aanschouwen..." [25 maart 1973]

    Zijt gij ontmoedigd en verslagen?

    Dan kreeg ik een hemelse aanschouwing. Ik zag voor mij een draak met koppen en ik telde er zeven, elk met een eigen karakter. Ze vormden samen één grote muil, die zich opeens opende en iets uitbraakte. Ik zag dat het allemaal adders waren die ze uitspuwden. Er lagen overal eieren tussen die ze zelf opvraten. Het was een vreselijk akelig gezicht en ik kreeg iets afschuwwekkends over me. Ik hoorde: "Gij addergebroedsel, wee u !" De wereld was zwart en ik kreeg in mij: "de wereld gaat op velerlei gebied kapot en moét gered worden." Daarna spoelde dit hele beeld voor mijn ogen weg als een moddermassa. Dan viel er regen en ik zag dat het een regen van manna was. Het viel op de grond en werd haastig opgeraapt.

    Daarna kwam er een vlakte voor mij en middenin stond een soort toren. Het was alsof iemand een lasso, maar ik kreeg in me: een singel, om die toren heen slingerde en deze omtrok. Ze viel totaal in puin. Terwijl ik ernaar keek was het alsof de jaren verstreken en toen zag ik weer een vlakte, waarop nu een nieuwe toren werd gebouwd. Toen deze klaar was, was ze veel mooier en hoger en straalde dit alles in de zon...

    Ineens kwam er een rots voor mij en naast die rots, in de grond een staf met een slang. Er omheen water en vuur. Ik hoorde een klok slaan, hele zware slagen, en ik telde er twaalf. Dan zag ik een andere rots, veel hoger en grootser, voor mij. Vanuit de hemel kwam een staf met een koperen slang. Deze viel precies naast de rots. Er werden vier boeken voor gelegd. Ik hoorde: "Gij zijt mijn rots. Zoals het zaad in de grond tot bloei komt, zo zult gij de Kerkgemeenschap, weer tot bloei brengen. En gij mijn herders en apostelen, zijt gij ontmoedigd en verslagen? Bewaart uw geloof in Mij? Blijf standvastig en laat u niet misleiden. Ik heb u het beeld van de adders laten zien. Denkt daaraan. Rome waak, uw vijand loert..."

    En voor de troon zag ik weer die vier boeken liggen, die nu werden opgenomen en rondgedragen. Dan sprak de Stem weer: "Gaat voort met de oecumene, maar [hier wachtte de Stem even] in de goede Geest, in de goede zin!" Dit laatste werd met klem gezegd: "Brengt de volkeren naar Haar, die Ik gezonden heb door de heilige Geest..." [31 mei en 15 augustus 1973]

    Eerst als dit alles is geschied...!

    Ik zag een lichtende gestalte voor mij uit gaan. Ik moest deze volgen en kwam in een dal...

    Vanuit vier hoeken zag ik ruiters te paard komen. Deze renden het dal in. Ze hadden zwepen in de handen en knalden zo hard daarmee in de lucht dat het me pijn deed aan de oren. Ik moest weer tellen en het waren er zeven. Dan vulde het dal zich met mensen. Ze kwamen vanuit de vier hoeken van het dal. De ruiters sloegen met hun zwepen op de ruggen van die mensen, die ineenkrompen van de pijn.

    Ineens veranderden die mensen in slangen en adders. Nu sloegen die ruiters die slangen en adders in grote korven naar binnen, die zich vanzelf sloten. Dan kwamen vanuit de vier hoeken van het dal aasgieren aangevlogen. Ook zij zochten op de grond in het dal. Maar ze werden door die ruiters weggejaagd met de zwepen en vlogen weg.

    Dan verdween dit beeld en het was stil om mij heen. Ik hoorde nu weer de Stem vanuit de wolken roepen: "Eerst als dit alles is geschied...!" En dan sloeg er een klok met zware slagen. En ik telde tot twaalf.

    Dan sprak de Stem weer: "Kijk goed en begrijp..." Midden in het dal zag ik nu ineens een water. Een prachtig statig hert kwam aangelopen en begon van dat water te drinken, terwijl vanuit de hemel over dat hert een prachtige straal Licht verscheen. Ook dat beeld verdween en de Stem klonk luid over het dal: "Ziet volkeren, wat is geschied. Gij hebt de Vrouwe, uw Moeder, in uw midden gehad. Zij zal niet wederkomen, zodat gij Haar niet meer zult zien. Maar Ik zend u de levendmakende, de Sterke, de heilige Geest, die uw Vrouwe, uw Moeder, heeft mogen aankondigen. Blijf haar gebed bidden voor haar beeltenis en Ik zal wonderen verrichten..." [31 mei 1974]

    Het is nu nog tijd om terug te keren...

    Ik zag nu twee wegen voor mij. De ene weg ging linksaf met aan het einde een diepe zwarte kloof of hol. De weg was vol mensen van allerlei soort en het was alsof de weg zwart was en boven de weg hingen er zwarte wolken. De Stem riep met krachtig geluid: "Gij gaat de verkeerde weg op. Het is nu nog tijd om terug te keren!"

    De mensen draaiden hun hoofden om, alsof ze luisterden vanwaar die Stem kwam. Velen liepen halsstarrig met het hoofd opgeheven door. Maar velen zag ik ook omdraaien en terugkomen.

    Dan zag ik voor mij een zwarte poort en moest daar binnengaan. Toen ik binnenkwam was er duisternis. Ik meende mensen te zien. Maar toen ik goed keek waren het allemaal gevouwen handen die ik zag. Ontelbaar velen. Ook ik stond daar ineens met gevouwen handen. Dat moest ik doen. Terwijl ik naar al die gevouwen handen keek, kreeg ik in mij: gebónden handen, en ik voelde dat ik mijn handen moeilijk los kon krijgen. Dan sprak de Stem weer: "Kom, volg Mij." Ik ging de duisternis uit en zag een hemelse gouden poort, terwijl de Stem zei: "Mijn Rijk is uw Rijk..."

    Ik kwam nu op een vlakte en zag die gebonden handen die ik reeds eerder gezien had. Maar nu waren het mensen die met gebonden handen zaten. De Stem klonk weer alsof het over heel de wereld werd geroepen: "Ja waarlijk, dit is een gezegende dag!"

    En ik zag de mensen juichend op hun knieën vallen en de gebonden handen gingen los. Ze hieven de handen en armen omhoog en er was een onbeschrijflijke vreugde te voelen en te zien op hun gezichten. Ze keken allemaal omhoog. Voor mijn ogen ging de hemel open. Daar was een en al Licht en een Troon zo schitterend als ik nooit tevoren heb gezien. Er kwam een grote blijdschap over mij. [8 september, 24 november 1974 en 2 februari 1975]

    Wees getroost, volkeren, de Heer is met u...

    Ik zag weer die schitterende gestalte, terwijl ik hoorde zeggen: "Ziet wat is geschied...!"

    Nu kreeg ik een vreselijk beeld voor mijn ogen. Aan de voeten van die hemelse gestalte zag ik een grote draak liggen. Dan zag ik dat de ogen ervan uitgerukt werden. Daarna werden de nagels uitgetrokken. En tot slot ging de bek open en zag ik dat zijn grote tanden uit de bek vielen. Dat alles lag voor mij op de grond. De draak zag ik ineenkrimpen. Slap en uitgeput viel hij ineen en lag neergeworpen. En de Stem zei: "Uw macht is gebroken en uw kracht is afgenomen. Uw trots en uw hoogmoed worden vertrapt. En gij, machtigen der aarde, ziet hierin uw voorbeeld..."

    Dan wachtte de Stem even en zei vervolgens: "Wees getroost volkeren, de Heer is met u. Bid het gebed en zij zal en mag uw voorspreekster zijn. Wees getrouw!"

    Het geheel was voor mij zeer indrukwekkend: dat grote, majestueuze en machtige van de Heer en daartegenover dat nietige, monsterlijke beeld van de draak. [11 februari 1975]

    Breng Mijn kudde weer tot de sacramenten...

    Bij de consecratie, tijdens de opheffing, kreeg ik een hemelse aanschouwing van de Heer in al zijn pracht en heerlijkheid. Het was in één woord majestueus! Het is niet te omschrijven. Intussen hoorde ik: "Zo kom Ik telkens weer bij dit Offer als de verheerlijkte Heer. Draag dit uit, zodat ze tot inkeer komen..."

    Ik kwam in een heel grote vallei. Middenin stond een grote grauwe rots. Ineens kwam vanuit de lucht een regen van vuile donkere stof, die alles verduisterde zodat ik niets meer zag dan stof. Toen zag ik dat die rots één grote stofberg geworden was. Rondom die stofberg lag het vol met lijken van mensen in zwarte kleding. Daaromheen weer in het rond lagen lijken van mensen met gekleurde kleding. Aan de voeten van die rots zag ik de wereldbol in stukken gebroken, met daaromheen ruines van kerken en torens. Over dit geheel brak een vreselijk onweer los met donder en bliksem. Vanuit de hemel klonk als een roep de Stem: "Ziet toe, wat hebben ze met mijn kudde gedaan? Dood en verderf. Dit is mijn laatste waarschuwing. Keert terug tot de ware liturgie. Brengt mijn kudde weer tot de sacramenten!"

    Boven dit alles zag ik de koepel van de St. Pieter.

    Ineens kwam een geweldige storm opzetten, die alle stof van de berg wegwaaide. Alles verdween met die storm, alleen de rots bleef. Ik voelde die storm over mij heengaan.

    De vallei werd nu prachtig mooi. Een grote blinkende rots stond nu in het midden, alsof hij van kristal was, zo zuiver en schitterend. Vanuit het midden van die rots vloeide water, prachtig, kristalhelder. Plotseling kwam vanuit de hemel een regen van vuur. De vuurdruppels drongen rondom die rots diep in de aarde. Daarboven was het een en al Licht.

    Ineens kwam vanuit de verte een geweldig grote kudde schapen aan met lammeren, zwarte en witte, die veranderden in mensen van allerlei soort. En ik hoorde hemelse muziek, het was een en al jubel. Ik zag nu de wereldbol weer in zijn geheel. Vanuit de hemel klonk nu luid als een roep over die vallei: "Ziet toe, de heilige Geest, de Geest van Waarheid en Leven, en Zij die Ik gezonden heb, de Vrouwe, uw Moeder, is daar!" En ik kreeg een diepe ontroering over mij. [25 maart en 31 mei 1975]

    Juicht volkeren der aarde...

    Ik kwam in een oneindig grote, kale vlakte, onafzienbaar. En ik hoorde de Stem vanuit de zware donkere wolken boven die vlakte roepen: "Ziet volkeren, naar uw akkers en velden. Ze zijn dood en verdorven!"

    Dan wachtte de Stem even en vervolgde: "Het zaad is gestorven in de aarde. De volkeren klagen ach en wee. Luistert!" En ik hoorde een vreselijk klagen, terwijl ik niets dan één grote kale verdorde vlakte voor mij zag. Ineens kwam er een diepe stilte overheen. Ik voelde die stilte. Dan sprak de Stem weer: "Begrijpt goed, daarom heb Ik Haar, de Vrouwe van alle Volkeren, uw Moeder, gezonden. Ziet toe..."

    Er kwamen nu over die verdorde vlakte vanuit de lucht prachtige hemelse stralen. En vanuit die kale grond zag ik nu de prachtigste bloemen en groen omhoog komen. Middenin kwam een twijg omhoogschieten. Terwijl ik ernaar keek werd het een prachtige grote boom. Het was één hemelse tuin geworden. Ik hoorde de Stem zeggen: "Juicht volkeren der aarde, het uur heeft geslagen!" En ik hoorde een geweldig gejuich opstijgen over die vlakte. [15 augustus 1975]

    Het zal verwateren...

    Ik zag een enorm groot licht waaruit een grote, geestelijke Duif te voorschijn kwam. Ik hoorde: "Volg Mij..." De witte duif vloog voor mij uit totdat we op een vlakte kwamen. Toen vloog de duif omhoog en bleef ze in de lucht zweven. Midden in die vlakte stond een kerk met een spitse toren. Vanuit de hemel hoorde ik de Stem roepen: "Zie toe, mijn getrouwen, wat geschiedt!"

    Dan zag ik de hemel opengaan en er kwam en groot zwaard naar beneden. Dat zwaard kapte die kerk verticaal precies in twee helften. En ik zag die twee helften uit elkaar gaan. Het waren twee open gedeelten, zodat ik erin kon kijken. In het rechtergedeelte zag ik mensen en ook in het linkergedeelte. Dan ineens kwamen er boven het linkergedeelte van die kerk letters te staan in een eigenaardige vorm. En het vormde een woord, "Efraim." Dat moest ik hardop zeggen. Boven het rechtergedeelte kwam een borstbeeld van een paus met de twee vingers opgestoken en op de achtergrond zag ik de St. Pieter. Dan sprak de Stem weer: "Ziet toe..."

    Nu was het alsof ik door een glas keek naar het linkergedeelte van die kerk. Over dat glasraam kwam allemaal water, alsof het helemaal water werd. De Stem sprak: "Kijkt toe, het zal verwateren..." Dan zag ik golven aan komen spoelen en de linkerhelft van die kerk werd daarmee weggespoeld. De rechterhelft van die kerk stond nog in die vlakte en werd voor mijn ogen één gehele kerk.

    Dan kwam vanuit de hemel de afbeelding van de Vrouwe met Kruis en aardbol. Geen schapen zag ik. Deze afbeelding zweefde rondom die ene kerk heen. Dan ineens bleef de afbeelding naast die kerk staan. Dan zag ik de hele kudde aan komen hollen en ik kreeg in mij: "ze waren verdwaald en verstrooid." [8 december 1975]

    Een nieuw tijdperk gaat aanbreken...

    Ik kreeg een hemelse aanschouwing en de Stem sprak tot mij: "Juicht volkeren en weest dankbaar. Een nieuw tijdperk gaat aanbreken. Maar ziet wat geschiedt. Ze hebben zich een valse geest gekozen. Ziet en begrijpt..."

    Nu zag ik allemaal stenen beelden op voetstukken voor mijn ogen voorbij trekken. Het eerste was een wolf, dan een kalf, een havik, een gier, een krokodil, een schorpioen, een hyena, adders en slangen kronkelend door elkaar. En tenslotte een oneindige massa grafstenen. Dit alles waren beelden van steen. Dan klonk een roep vanuit het luchtruim over dit alles: "En het Leven hebben zij willen doden. Ik ben het Leven en wil u dagelijks daarvan laten smaken. Komt volkeren, dan alleen zult gij weer rust en vrede ontvangen en de ware Geest zal u begeleiden..."

    Terwijl dit alles gezegd werd zag ik boven het altaar een prachtige stralende heilige Hostie staan. Dan zag ik het Vaticaan. De muren waren afgebrokkeld en beschadigd. Ik hoorde: "Past op volkeren..." En ik zag een rode vloedgolf over de wereld gaan. Dan zag ik de Vrouwe, geheel verheerlijkt, en ik hoorde: "Zij zal overwinnen indien gij doet wat de wil is van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Roept Haar uit tot de Vrouwe van alle Volkeren. En dan..."

    Nu zag ik weer het Vaticaan. De muren werden bepleisterd en er kwamen nieuwe grote blokken steen tegenaan. En ik hoorde: "Dit is het nieuwe tijdperk dat komen gaat..." [15 augustus 1976]

    Ik zal u de ogen ontsluiten...

    Ik hoorde de Stem zeggen: "Zie toe en begrijp goed..." En ineens stond ik in een woestijn waar in het midden een groep mensen stond, die zwart geblinddoekt waren. Ik hoorde de Stem zeggen: "Volkeren ziet toe... Ik zal u de ogen ontsluiten..."

    Plotseling vielen alle blinddoeken af. Dan zag ik midden in die woestijn een groot kruis staan en daarvoor een altaar, beiden van donkerbruin hout. De mensen schaarden zich daaromheen. Toen hoorde ik op klagende toon luid roepen: "Efraim, Efraim!" Dan kwamen het kruis en het altaar veel dichter naar mij toe. En weer klonk de Stem: "Volkeren, het zal weer het ófferaltaar moeten zijn..."

    Naast dat altaar verhief zich toen een prachtige, crèmekleurige toren, geheel bewerkt. Het leek me ivoor. Heel hoog stak deze boven alles uit. Om de top van die toren heen kwamen schitterende sterren, als in een verticale cirkel. Ik telde er twaalf. Weer klonk de Stem "Volkeren, luistert! Naast het offeraltaar staat Zij, door de wil van de Vader..." [8 september 1976]

    Kefas, mijn Kefas...

    Ik stond midden op het St. Pietersplein te Rome en zag overal in het rond visnetten hangen, die aan stokken hingen te drogen. Ze zaten vol gaten en scheuren. Hier en daar hing in zo’n gat nog een spartelende vis die trachtte eruit te komen.

    Waar ik stond was een groot rotsblok en zware dikke wolken hingen erboven. Van daaruit hoorde ik de Stem op klagende toon roepen: "Kefas, mijn Kefas, zie toe wat geschiedt!" Toen moest ik naar de netten kijken en zag boven elk visnet een mijter zweven, de ene groter dan de andere. En ik voelde me als gevangen in al die netten. Weer klonk de Stem op klagende toon: "Kefas, mijn Kefas, kijk naar die gaten en scheuren. Daardoor is het gekomen dat veel vis verloren is gegaan..."

    Dan kwam vanuit de wolken een draad naar beneden, het leek me een gouden draad. Intussen werd er voor dat rotsblok een geheel ander, groot visnet uitgespreid. Het was door die draad geheel hersteld, er waren geen gaten en scheuren meer in. Het kwam vol spartelende vissen en werd met die gouden draad stevig dichtgebonden.

    Toen kwam er vanuit de wolken een staf naar beneden en deze sloeg tot driemaal toe tegen die rots. Het klonk als staal zo hard. Terwijl dit alles gebeurde zag ik die rots steeds groter en groter worden tot het één grote zuil was. Het net met de vissen hing er bovenin. Dit alles leek mij werkelijkheid toe. Het was drie uur in de nacht. [30 oktober 1976]

    Keert terug tot uw ware leer en de ware kerk...

    Ineens was ik op een grote vlakte en daar middenin stond een tempel uit de oudheid. De pilaren waren hier en daar afgebrokkeld. Boven op die pilaren, aan de voorkant, was een driehoek met allerlei figuren erop. Grote stenen trappen lagen voor die tempel en binnenin zag ik een tegelvloer. Vanuit de wolken die erboven hingen, klonk de Stem op klagende toon: "Achab, Achab...!"

    Dan ging dat beeld voor mijn ogen weg en zag ik in plaats van die tempel de St. Pieter staan. Vóór de St. Pieter werd door een spin een groot spinnenweb geweven, zodat de voorkant van de St. Pieter helemaal werd omsloten. In de lucht daarboven hingen zware wolken en vanuit die wolken klonk de Stem op nog meer klagende toon, als van een stervende: "Mijn zonen, mijn zonen, waarom hebt ge Mij verlaten? Mijn volk, mijn volk, waarom hebt ge Mij verlaten? Keert terug tot uw ware leer en de ware kerk..."

    Terwijl ik dit hoorde kreeg ik een grote droefheid over mij. Dan was het alsof er in het Vaticaan iets gebeurde; ik kon niet zien wat het was. Ineens verdween voor de St. Pieter het spinnenweb en kwam erboven een prachtige regenboog te staan, in schitterende kleuren. En ik slaakte een zucht van verlichting. [2 februari 1977]

    Gij zult de opbloei beleven...

    Ik hoorde: "Kom, volg mij..." Dan stond ik ineens voor een grote poort, hij leek me van brons. De Stem sprak: "Deze wordt nog niet ontsloten, maar ... een groot gebeuren staat te wachten voor de Kerk..." En het was alsof ik daar achter die poort verschuivingen en bewegingen zag en voelde. Het prachtige Licht ging verder voor mij uit totdat ik weer voor een donkere poort stond en de Stem klonk: "Ook voor jouw land en andere landen staat een gebeuren te wachten. Onthoud dit goed!"

    De poort ging langzaam open en ik hoorde: "Treed nu binnen, gij mensenkind, in je eigen tijd. Het is dezelfde maalstroom als voorheen. Ik heb je de beelden laten zien van verderf, strijd, tweedracht en dood..."

    Dan zag ik alle volkeren der wereld en boven dit alles een borstbeeld van een paus. En vanuit de lucht klonk de Stem: "Dit is mijn opdracht aan u... verzamel dezen! Het is een zware taak die gij op uw schouders krijgt, maar ik heb mijn gouden draad aan u gegeven. Aanvaard haar en u zult de opbloei beleven..." [31 mei 1977]

    Dat het water weer helder wordt...

    Dan sprak de Stem weer: "Ziet en begrijpt..." En voor mij stond een fontein, maar ze spoot niet. Het water dat onder in de bak lag was vies, drassig en modderig. Dan zag ik daarnaast grote manden staan en daarin lagen brokken beschimmeld brood. Daarnaast stond een stenen offeraltaar met uitgedoofd vuur. En de Stem sprak: "Gij, mijn zonen, kent uw opdracht. Maakt dat het water weer helder wordt!" En ik zag ineens uit de fontein prachtig helder water spuiten.

    Daarop zei de Stem: "Maakt het Brood weer rein..." En nu zag ik in de manden blanke heilige Hosties liggen, die Licht uitstraalden. Dan vervolgde de Stem: "En blaast het vuur weer aan ... houdt het brandend..." Nu zag ik op dat offeraltaar prachtige heldere vlammen omhoogstijgen. En de Stem zei tegen mij: "Zeg hen dat dit alles hersteld moet worden. Zeg dat het zo goed is..."

    En ik kwam voor een groot water of meer te staan. Nu zag ik dat het water aan de linkerkant één grote dikke modderpoel was geworden. En vanaf de kant zag ik daar krokodillen, slangen, adders en andere kruipende dieren ingaan. Daarna staken zij hun koppen uit die modderpoel omhoog en het was alsof zij alles opzogen en opslokten wat ik daarin zag verdwijnen: mensen, gebouwen en kerken. Alles verdween in de diepte van die modderpoel. Alleen staken hier en daar nog een paar kleine spitsen van kerktorens er bovenuit.

    De lichtende Gestalte sprak: "Dat is de droesem. Zo is het gegaan, maar ziet...!" En nu zag ik aan de rechterkant van het meer heel helder prachtig kabbelend water, alsof het kristal was. En ik hoorde de Stem zeggen: "Dit is het water van de herleving, luistert: Zoals de Bruid haar Zoon bracht tot de Vader, zo zult ook gij uw kleinen brengen bij Hem die is. Hij is het Begin en de Sluitsteen..."

    Na de woorden "Hij is het Begin en de Sluitsteen," zag ik vanuit dat water aan de rechterkant een kerk en een gebouw omhoog komen. Het waren de St. Pieter en het Vaticaan. Terwijl ik een mond met een vinger ervoor zag, hoorde ik op een versluierde toon zeggen: "De strijd en het gevecht om de ware leer is nog steeds gaande. Past toch op, bewaart ze en verloochent ze niet...!" [15 augustus 1977 en 2 februari 1978]

    Mijn dienaar Petrus, neem opnieuw de gouden draad...

    Toen zag ik weer St. Pieter. Er kwam een man aangelopen met een baard en een lang kleed aan. Over zijn schouder had hij een soort mantel geslagen. Het was een figuur uit vroeger eeuwen. Hij bleef voor een grote bronzen deur staan. Vanuit de lucht kwam aan een gouden draad een heel grote gouden sleutel voor hem hangen.

    Vanuit de hoogte klonk de Stem: "Mijn dienaar Petrus, neem opnieuw de gouden draad en open met deze sleutel de deur." Toen zag ik die persoon de deur openmaken; deze was wel 10 tot 15 cm dik. De persoon die Petrus werd genoemd draaide zich om en ik zag een lange, lange rij priesters achter hem staan. De Stem sprak: "Komt, volgt hem..."

    De hemel opende zich en voor mijn ogen zag ik een beeld van het Kruis en de M van de Maagd Maria. Rond beiden waren vier kruisjes. Ik hoorde hemelse muziek en zag de bewoners van de hemel opzien naar deze twee figuren. Dan kwamen vanaf het kruis met de vier kruisjes eromheen prachtige hemelse stralen, die over de M met de vier kruisjes heen straalden. Al die stralen vormden dan een prachtige kroon, boven op die M met de vier kruisjes. Het maakte een geweldige indruk op me. Het is niet na te vertellen hoe mooi dit alles was. Langzaam ging dan alles voor mijn ogen weg. Ik heb de Heer met hart en ziel bedankt. [31 mei 1978]

    De zonnewijzer is gedraaid...

    Ik zag een lichtende Gestalte voor mij uitgaan. Ineens stond ik voor een hoge berg. De lichtende Gestalte wees mij naar die berg en sprak: "Ge zult deze berg beklimmen tot ge aan de top zijt gekomen. Zoek eerst je weg..." Ik zag nu links en rechts van de berg een pad lopen en koos het rechtse pad. Het was een zandpad. Toen ik echter enkele stappen daarop had gedaan, zakte ik steeds dieper en dieper in het zand weg, zodat ik niet meer verder kon. Ik riep: "Heer, ik kan niet meer verder." De lichtende Gestalte zei bevelend: "Keer terug..."

    Ineens stond ik weer aan de voet van die berg. Dan ging ik het pad op aan de linkerkant. Dit was een hard rotsachtig pad. Maar dit pad kronkelde zo erg, het leek me een doolhof, waar ik niet meer uit kon komen. Links van dat pad zag ik één en al ruïne liggen. Ik probeerde verder te gaan, maar ik verdwaalde steeds meer en meer in dat doolhof en ik riep: "Heer, ik verdwaal, red mij ... ik kan niet meer." En de lichtende gestalte sprak: "Kom, Ik zal je helpen..."

    Plotseling stond ik dan weer aan de voet van die berg. Nu zag ik dat er een grote lange ladder midden tegen die berg geplaatst werd. Ik hoorde de Stem zeggen: "Ga nú naar boven..." Ik klom de ladder op en ineens stond ik boven op de top. Toen hoorde ik, nu vanuit de wolken, de Stem roepen: "Dit tijdperk is afgesloten. Het tij zal gaan keren! De zonnewijzer is gedraaid, ziet toe..." En ik zag een grote zonnewijzer op de top van die berg staan.

    De wijzer stond gericht naar de letter W. Dan ging ze met een boog langzaam naar de andere kant. Nu bleef de wijzer staan bij de letter O. Zo ging dit een paar maal, steeds met een boog, heen en weer tussen de letters W en O. Bij de letter O zag ik naast de zonnewijzer geestelijken van verschillende oosterse kerken staan. Een ervan had een icoon in de hand en een ander had een puntmuts van brokaat op, verder verschillende anderen. Ook zag ik verschillende kruisen naast die zonnewijzer staan."

    Bij de letter W stond een gewoon kruis. Het was heel groot en straalde naar alle kanten. Dan kwam boven dat alles een grote schitterende Ster en daar boven kwam het teken xP te staan. Ik mocht daar lang naar kijken. Dan ging alles langzaam voor mijn ogen weg." [22 oktober 1978]

    Volkeren, verheugt u...

    We kwamen op een oneindige vlakte en midden in die vlakte stond een hoge berg met een ladder ervoor. De lichtende Gestalte zei tot mij: "Beklim deze berg...!" Ik ging trede voor trede naar boven, voorgegaan door de lichtende Gestalte, die echter niet de ladder opliep, maar erboven zweefde. Toen we boven op de berg gekomen waren, zag ik dat de top bedekt was met een zwart kleed. De lichtende Gestalte gaf een teken. Van vier zijden van de berg kwamen vier mannelijke inwoners van de hemel. Ik kreeg in mij: "dat zijn de vier evangelisten." Zij namen dat zwarte kleed weg en ik hoorde de lichtende Gestalte roepen: "Volkeren, verheugt u...!"

    Daarna zag ik een witte sluier over de berg liggen. Weer gaf de lichtende Gestalte een teken en nu kwamen die vier evangelisten weer uit de vier hoeken van de berg en namen ook de witte sluier weg. Weer hoorde ik de Stem roepen: "Verheugt u..." Dan zag ik de lichtende Gestalte omhoog zweven met uitgespreide armen en de voeten aaneen gesloten. De Gestalte veranderde in een geweldig schitterend lichtend kruis.

    Van Oost en West van de berg kwamen toen twee bewoners van de hemel. Ze droegen beiden iets in de handen en gingen naar het midden van de bergtop. Dan zag ik dat ze beiden een grote ‘3’ droegen, die ze gelijktijdig midden op de top van de berg neerzetten. Het werd het cijfer 33.

    Dan kwamen van Noord en Zuid van de berg weer twee hemelsen. Zij droegen ook iets mee. Ik zag dat ze iets van bladeren meedroegen. Deze plaatsten ze gelijktijdig om dat cijfer 33 heen. Het was een lauwerkrans. Vanaf dat lichtende kruis klonk toen de Stem: "Het is volbracht!" Ik begon te wenen en hoorde de Stem zeggen: "Ween niet, mijn dochter, wees verheugd..." [8 december 1978]

    Vaarwel tot in de eeuwen der eeuwen...

    Na het Agnus Dei zag ik ineens tussen het altaar en het tabernakel de Vrouwe van alle Volkeren staan. Zij was geheel doorstraald van Licht. Ik zag haar zoals vroeger toen ze mij haar boodschappen gaf. Nu echter zonder Kruis, schapen en wereldbol. Ik kon mijn ogen niet geloven. Maar de Vrouwe begon te spreken en ik hoorde haar duidelijk zeggen: "Begrijpt ge nu waarvoor ik gekomen ben? De verwording in kerk en wereld is in volle gang. De rampen in kerk en wereld voltrekken zich. De oorlogen duren voort..." Dan wachtte zij weer even en vervolgde: "Om daartegen te waarschuwen heeft mijn Heer mij gezonden, maar ze hebben niet geluisterd."

    Dan keek de Vrouwe voor zich heen en vervolgde: "Ik ben u immer voorgegaan om u te brengen naar Hem, als eerste onder Zijn schapen, en mocht aan alle volkeren het Gebed brengen. Blijf dit bidden..." Dan sprak de Vrouwe met grote nadruk en ernstig: "Blijft trouw aan uw kerk, de Kerk van Rome. Blijf trouw aan Kefas, Petrus, uw paus. Komt tot inkeer..." Hij, de Geest der waarheid, zal de wereld redden, als gij erom blijft vragen."

    Dan wendde zij haar hoofd naar mij toe en zei: "Breng dit alles goed over,  hetgeen ik nu gezegd heb..." Dan wachtte de Vrouwe weer even en troostend hoorde ik haar zeggen: "Vaarwel, tot in de eeuwen der eeuwen!" [11 februari en 31 mei 1981]

    Met dank aan Pater Peter Klos

    01-03-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Vrouwe van Alle Volkeren: Inleiding
    De Vrouwe van Alle Volkeren

    Inleiding

    De boodschappen van Maria als "de Vrouwe van Alle Volkeren"

    Het is 25 maart 1945. Een jonge Amsterdamse vrouw, Ida Peerdeman, zit met haar drie zusters geschaard rond de potkachel. Ook de kapelaan van de parochie, Pater Frehe, is op bezoek. Terwijl ze druk met elkaar in gesprek zijn, gebeurt er plotseling iets heel vreemds. Ida ziet een overweldigend licht verschijnen. Haar omgeving lijkt niet meer voor haar te bestaan. Uit het licht ziet ze een prachtige vrouwelijke gestalte tevoorschijn treden, die tot haar begint te spreken. Het is de eerste in een reeks van 56 verschijningen, die zouden duren tot 1959. De gestalte noemt haar naam: "Ik ben de Vrouwe, Maria, Moeder van alle Volkeren." Ze zegt gezonden te zijn door de Vader en de Zoon om de mensheid te helpen. Ze waarschuwt de wereld voor een afglijden in "verwording, rampen en oorlog" en het gevaar van een "derde wereldcatastrofe." Ze wil de volkeren hiervoor bewaren en ontvouwt haar reddingsplan. De boodschappen beginnen met enkele sociale en politieke voorzeggingen. Deze verkrijgen juist in onze tijd een verbluffende actualiteit en worden steeds meer herkenbaar. De kern is evenwel geestelijk en wijst een weg naar redding en naar een nieuwe komst van de heilige Geest.

    De Tweede Wereldoorlog loopt ten einde als de Vrouwe voor de eerste keer verschijnt. Ze kondigt aan dat de oorlog in mei zal zijn afgelopen. Ze toont de rozenkrans en spoort aan om vol te houden in het gebed. Dan richt ze haar blik naar de verdere toekomst. De zieneres krijgt een beeld van de uittocht van de Joden uit Egypte en hoort: "Maar Israël zal herrijzen." In 1948 wordt inderdaad de onafhankelijke staat Israël uitgeroepen. De voorzegging gaat evenwel gepaard met een vermaning over de wijze waarop het volk van Israël het land in bezit neemt en de rechten van het Palestijnse volk miskent: "En Jahweh schaamt zich over zijn volk." Het is helaas herkenbaar geworden.

    Dan ziet de zieneres in China een rode vlag. Vier jaar later, in 1949, wordt na een hevige burgeroorlog de communistische Volksrepubliek China uitgeroepen. Even later, ook nog in 1945, wordt haar de maanlanding getoond. "De Vrouwe wijst me naar iets en ik zie duidelijk de maan voor me. Er komt iets aangevlogen. Ik zie het op de maan komen." In verschillende beelden wordt haar de tijd van de Koude Oorlog en het ijzeren gordijn getoond, maar ook de val ervan. Daarna wijst de Vrouwe op een dikke lijn in Duitsland en zegt: "Europa is in tweeën verdeeld. Ik haal die lijn met een greep weg."

    Toch betekent echter dit nog geen vrede. De Vrouwe waarschuwt voor een nieuw afglijden van de mensheid in "verwording, rampen en oorlog." Ze hamert op de terugkeer naar God en zijn gerechtigheid. "Het is niet onder de mensen te vinden: gerechtigheid, waarheid en liefde." De zieneres ziet het Kruis midden in de wereld staan en de Vrouwe wijst ernaar. "Ik moet het opnemen, maar draai het hoofd om. Het is alsof ik de mensheid ben en het Kruis van mij afgooi." "Nee," zegt de Vrouwe "dat moet opgenomen en er middenin gezet worden ... eerst terug naar Hem, dan pas is het ware vrede."

    De boodschappen schilderen een periode van toenemende verwording en rampen, uitlopend op een totale catastrofe, tenzij de mensheid omkeert. "Dan zie ik over Europa zware dikke wolken komen en daaronder grote golven die over Europa heen spoelen." De Vrouwe zegt: "Europa, wees gewaarschuwd. Dit is niet alleen een economische strijd. Het gaat erom de geest te bederven. Een politiek christelijke strijd..." De tijd waarin dit alles speelt is een tijd waarin het klimaat ons parten zal spelen. "De natuur verandert ook ... ramp op ramp, natuurrampen." Het is akelig herkenbaar geworden. "Meteoren, let daarop," zegt Ze ook. Het zal ook een tijd zijn van globalisering. "Dan zie ik in de verte allemaal oosterse volkeren. "Die zal Hij wakker roepen," zegt de Vrouwe. De Vrouwe voorziet een nieuwe tweedeling in de wereld als er geen verandering komt: "Ineens zie ik duidelijk Caïro en krijg een vreemd gevoel daarover. Dan zie ik allerlei oosterse volkeren: Perzen [Iraniërs], Arabieren etc... De Vrouwe zegt: "De wereld zal als het ware in tweeën verscheurd worden." Ik zie nu de wereld voor mij liggen en zie daar een grote scheur in komen, een barst die in kronkels dwars over de wereld loopt." De contouren hiervan worden in onze tijd zichtbaar. De Arabische wereld, Iran, Rusland en wellicht China aan de ene kant. Europa en Amerika aan de andere kant."

    "De Russen laten het zo niet," waarschuwt de Vrouwe. De onvrede over het uiteenvallen van de machtige Sovjet Unie zit bij de Russische machthebbers nog zeer diep. De wapenwedloop is weer opgestart. "Rusland zal alles met schijn doen," zegt ze nog. Ook dit kunnen we dagelijks in het nieuws volgen. Maar ook Amerika draagt schuld. "Dan wijst de Vrouwe op Amerika en gaat afkeurend met de vinger heen en weer, terwijl zij met ernstig gezicht zegt: "Speel uw politiek niet te ver uit!" Daarna laat zij mij tot tweemaal toe het kruis voelen dat ook zwaar over Amerika ligt." En ze waarschuwt: "Amerika en Rusland, dat komt naderbij." Wat niemand meer voor mogelijk hield, of ook nog houdt, is weer mogelijk geworden. De Vrouwe waarschuwde al 50 jaar geleden.

    De Vrouwe wijst op de aardbol en zegt: "Zie toch over al deze landen. Nergens eenheid, nergens vrede. Alles spanning, alles angst. De Heer Jezus Christus laat dit toe. Zijn tijd zal komen. Eerst komt nog een tijd van onrust ... heidendom, godloochenaars, slangen, zij zullen eerst nog over deze wereld proberen te regeren." Rond die tijd zullen zelfs tussen Amerika en Europa conflicten uitbreken. De zieneres ziet ze naast elkaar liggen en ziet dan geschreven staan: "Economische oorlog, boycot, valuta’s, rampen ... dan zie ik het woord 'honger' staan en 'politieke chaos." De Vrouwe zegt: "Dit is niet voor uw land alleen, maar voor de gehele wereld." We kunnen het inmiddels dagelijks in het journaal volgen en zien aankomen.

    De kans op vrede die het einde van de Koude oorlog bracht, dreigt de mensheid weer te verspelen. "In het Midden Oosten zal het beginnen. Ik zie nu een ronde koepel en krijg in mij: dat is de koepel van Jeruzalem." Ik hoor nu: "Om en nabij Jeruzalem zullen zware gevechten geleverd worden ... Sluit u allen aaneen, want de strijd begint. De poorten gaan open. De oosterse volken houden hun handen voor het gezicht in Jeruzalem. Ze zullen ach en wee klagen over hun stad. Er is een grote bron, waarin gij u allen kunt wassen."

    Israël, Palestina, Libanon, Afghanistan, Irak, Iran ... Eigenlijk is het allemaal al begonnen. Uiteindelijk worden alle landen in de chaos meegesleept. De zieneres ziet het symbolisch uitgebeeld: "Dan zie ik blauwe en witte strepen door elkaar gaan en dan sterren. Het lijken net vlaggen. Daarna zie ik de sikkel en de hamer, maar de hamer gaat van de sikkel af en dat alles dwarrelt nu door elkaar. Dan zie ik een halve maan en een zon. Ook deze vlaggen gaan door de voorgaande beelden heen. Ten slotte komt er een soort springbok met grote horens die naar achteren lopen. Het lijkt me een Afrikaanse springbok. Die bok maakt geweldig grote sprongen over dat alles heen. Terwijl alles door elkaar draait, komt er aan de linkerkant een cirkel en daar doorheen draait de wereldbol. Daarna zie ik ineens een grote zonnewijzer. Ik hoor de Vrouwe zeggen: "de zonnewijzer is gekeerd."

    La Salette en Fatima achterna

    Evenals in La Salette en Fatima spreekt Maria ook in Amsterdam over het gevaar van een derde wereldcatastrofe, maar steeds onder voorbehoud. Ze is juist gezonden om het te voorkomen. Het doel van de grote profetieën is nooit om een onvermijdelijk noodlot te schilderen, naar altijd om de mensheid de hand te reiken opdat het juist niet zou gebeuren. Maar dat vraagt ommekeer, boete en gebed. Daarmee zijn we bij de kern van de boodschappen: de geestelijke strijd. Hier ligt de essentie van de boodschappen. Niet bij de politieke en sociale voorzeggingen. Dat is slechts een prelude. Waar de Vrouwe vooral op wijst is de geestelijke strijd die achter alle uiterlijke gebeurtenissen schuil gaat. Ze probeert met name de Kerk te doordringen van de ernst van de tijd. Er moet gehandeld worden en snel. "De tijd is veel te ernstig. Niemand beseft hoe ernstig."

    Als spirituele Moeder van de gehele mensheid is ze gekomen om te helpen en te redden. Ze komt onder een nieuwe titel, die het universele karakter van haar zending voor deze tijd uitdrukt. "Ik ben de Vrouwe, Maria, Moeder van alle Volkeren." Zij wil Moeder zijn, niet alleen van de katholieken, maar van álle mensen, "wie of wat ge ook zijt." Op 11 februari 1951, kort na de afkondiging van het dogma van Maria Tenhemelopneming, noemt ze zich voor de eerste keer met deze nieuwe titel.

    De boodschappen nemen nu een nieuwe wending. Geleidelijk ontvouwt zich het goddelijk plan waardoor de Vrouwe de wereld mag redden. Maar eerst ontmaskert ze, soms met concrete voorbeelden, het plan van haar tegenstander: "de hand van satan gaat over heel de wereld met daarin een dobbelsteen. Weet gij Kerkgemeenschap, wat dit betekent?" De wereld wordt omhangen met een valse geest, met satan..." Er is een geestelijke strijd gaande. "Er is een grote stroming in de wereld naar het goede. Daarom is juist die andere geest aan het werk. Die geest is bezig de wereld te beïnvloeden en te bederven ... die geest zal proberen door te dringen in allerlei vormen, langzaam, geraffineerd..." Al decennia lang hebben we dit zien gebeuren.

    Steeds weer wijst ze op het geestelijk verval als kern van de crisis in Kerk en wereld, de afwending van Christus en zijn Kruis, de grote geloofsafval en de ondermijning van de godsdienst. "De godsdienst zal een zware strijd te verduren krijgen en men wil ze vertrappen. Dit zal zo geraffineerd gaan dat bijna niemand daar erg in zal hebben. Maar ik waarschuw..." Dan is het alsof de Vrouwe het Kruis op een soort verhoging zit en ze zegt: "Ziet ge dat Kruis? Daar zal de mensheid naar terug moeten ... laat de moderne wereld met zijn moderne techniek dat eenvoudige kruis toch niet vergeten!"

    Soms wordt de Vrouwe heel concreet. Al in 1951 laat ze de zieneres een beeld zien van het Tweede Vaticaans Concilie en bevestigt de noodzaak van veranderingen. Ze vraagt aandacht voor de opleiding van de geestelijken, die vernieuwd moet worden, "maar goed, met de goede Geest." Ze waarschuwt dat "het celibaat van binnenuit in gevaar is," maar benadrukt ook dat "de heilige Vader dit ondanks alles zal blijven handhaven." Ze roept de Kerk op te proberen m zich te plaatsen in deze moderne wereld met Jezus Christus aan het Kruis." Boven het Vaticaan ziet de zieneres in grote letters geschreven staan: "Encyclieken ...Dat is de goede weg," zegt de Vrouwe met nadruk, "maar ze worden niet geleefd," volgt er droevig op.

    Vele malen spreekt ze over de heilige Eucharistie als "het grote Wonder van elke dag" en waarschuwt met kracht voor "dwaalleerstellingen." De zieneres ziet hoe zij heftig het hoofd schudt: "Neen volkeren, luistert naar hetgeen Hij gezegd heeft, niet een gedachte, maar Zichzélf, onder de gedaante van brood, onder de gedaante van wijn. Zo wil de Heer onder u komen, alle dagen. Brengt uw kinderen terug tot het Offer... brengt uw volkeren terug tot het Offer." Het eucharistisch Mirakel van Amsterdam is de reden van haar komst juist naar deze stad. "Amsterdam heb ik uitgezocht als de plaats van de Vrouwe van alle Volkeren. Het is ook de plaats van het Sacrament. Begrijp dit goed..." Hier moet ook de nieuwe kerk van de Vrouwe van alle Volkeren komen. Maria en de heilige Eucharistie. In Amsterdam lijkt het visioen van Don Bosco een bijzondere actualiteit te krijgen.

    Concreet spreekt de Vrouwe ook over verschillende landen. Vaak spreekt ze over Duitsland. "Vooral Duitsland moet zeer waakzaam zijn. Er wordt daar een valse rol mee gespeeld, met Duitsland...de geest van de driehoek tracht door te dringen in een andere vorm." Haar zorg geldt bijzonder de ‘grote geloofsafval’ en de jeugd. "De jeugd moet van het modern heidendom afgehouden worden. Werk toch hard daarvoor ... de kinderen moeten weer één zijn met vader en moeder. Laten ze toch weer samen knielen en de rozenkrans bidden."

    Maar ze doet ook een belofte. "De Zoon wil zijn bijzondere bescherming geven en heeft mij gestuurd om Duitsland te helpen. Maar ze moeten aangespoord worden dát te doen wat ik zeg."

    Medeverlosseres, Middelares en Voorspreekster

    Ook over Rome en het Vaticaan spreekt ze concreet en bezorgd. Het wordt bedreigd, maar ook beschermd. De zieneres ziet de koepel van de St. Pieter. De Vrouwe wijst daarop en zegt: "dat is het middelpunt ... Laat dat het middelpunt blijven. De geesten der wereld zijn bezig dat middelpunt te vernietigen. Ik zal u helpen." Ze ziet de paus zitten met opgeheven vingers en boven zijn hoofd het woord: strijd. "Ik zie steeds meer strijd. Dan zie ik ineens soldaten met hoge mutsen op achter de paus staan. Ze steken twee vingers op." Gij weet niet wat in de toekomst verscholen ligt, zegt de Vrouwe, "Rome denkt nog steeds dat het sterk staat, maar weet niet hoezeer het ondermijnd wordt."

    Dan ontvouwt ze haar plan van redding. "Er moet een grote actie komen voor de Zoon en het Kruis, en voor de Voorspreekster en Brengster van rust en vrede, de Vrouwe van alle Volkeren." Haar zending is de mensheid te brengen naar een nieuwe komst van de Geest. "De wereld is in verwording en vervlakking, weet niet welke kant heen. Daarom zendt de Vader mij om Voorspreekster te zijn, opdat de heilige Geest zal komen. Immers, de wereld wordt niet gered door geweld, de wereld zal gered worden door de Geest ... De strijd is niet meer om rassen en volken, de strijd is om de geest. Begrijp dit goed!"

    Hiermee is de kern van haar zending gegeven. De zieneres ziet hoe de Vrouwe diep in de verte staart, en dan zegt: "En de Vrouwe bleef bij haar apostelen tot de Geest kwam." Zo ook mag de Vrouwe nu komen bij haar apostelen en bij de volkeren van heel de wereld, om hun de heilige Geest weer en opnieuw te brengen." Daartoe geeft zij een nieuw gebed: "Heer Jezus Christus, Zoon van de Vader, zend uw Geest over de aarde..."

    De Vrouwe zegt: "Dit gebed is klein en eenvoudig gegeven, zodat iedereen het in deze moderne, vlugge wereld kan bidden. Het is gegeven om de wáre Geest over de wereld af te smeken." Steeds weer hamert ze op ditzelfde thema: "Vraagt allen, wie of wat ge ook zijt, dat de ware heilige Geest mag komen. Dit zult gij vragen aan de Vader en de Zoon.

    De goddelijke Drie-eenheid zal weer regeren over de wereld. De Vrouwe staat hier als Voorspreekster. "Het gaat om de Schepper, niet om de Vrouwe. Zeg dit uw theologen ..."

    Het gebed, belooft ze, heeft bijzondere kracht. "Gij kunt de grote waarde niet bepalen die dit zal hebben." De zieneres ziet de aardbol bedekt met sneeuw, die smelt en in de grond verdwijnt. "zoals de sneeuw zich oplost in de aarde, zo zal de vrucht, de Geest, komen in de harten van al de mensen die dit gebed elke dag zullen bidden..." Weer hamert ze op de urgentie en de ernst van de tijd. "Kind, het is dezelfde tijd als voordat de Zoon kwam. Ik weet wel, er is opleving hier en daar, maar lang niet dat wat het zijn moet om de wereld te kunnen redden. En de wereld moet gered worden van verwording, rampen en oorlog. Zend dit gebed met mijn beeltenis naar de landen waar het geloof is afgenomen ... Ik wil ook komen onder de volkeren, die van de Zoon worden afgehouden..." In de afgelopen 60 jaar heeft het gebed zich haast ongemerkt over de hele aardbol verspreid. Het is in vrijwel alle talen vertaald en heeft het imprimatuur gekregen van meer dan 60 bisschoppen en kardinalen.

    Een bijzondere boodschap is gericht aan de paus: "Apostel van de Heer Jezus Christus, leer uw volkeren dit eenvoudige, maar zo diepzinnige gebed. Het is Maria, de Vrouwe van alle Volkeren die u dit vraagt. Gij zijt de herder van de Kerk van de Heer Jezus Christus. Hoed uw schapen. Weet wel: grote dreigingen hangen over de wereld. Nu is het tijdstip gekomen waarop gij zult spreken over Maria als Medeverlosseres, Middelares en Voorspreekster, onder de titel "de Vrouwe van alle Volkeren."

    Waarom vraagt Maria dit van u? Omdat zij gezonden is door haar Heer en Schepper, om onder deze titel en door dit gebed, de wereld te mogen verlossen van een grote wereldcatastrofe. Gij weet dat Maria wil komen als de Vrouwe van alle Volkeren. Nu vraagt zij dat de mensen deze titel van u, de heilige Vader, mogen horen...

    Tenslotte volgt het laatste deel van haar plan. Als de Kerk officieel haar zending als de Medeverlosseres, Middelares en Voorspreekster erkent, dan kan zij haar moederlijke macht ten volle ontplooien. "De Vrouwe van alle Volkeren belooft de wereld te zullen helpen als zij deze titel erkennen, als zij haar onder deze titel zullen aanroepen." Als het dogma, het laatste dogma in de mariale geschiedenis, is uitgesproken, dan zal de Vrouwe van alle Volkeren de vrede, de ware vrede geven over de wereld. De volkeren echter moeten mijn gebed bidden mét de Kerk..."

    Steeds weer probeert ze uit te leggen waarom het dogma nodig is en wat het precies betekent.

    "Nogmaals zeg ik: De Zoon kwam in de wereld als de Verlosser van de mensen. Het verlossingswerk was het Kruis. Hij was gezonden door de Vader. Nu echter willen de Vader en de Zoon de Vrouwe zenden door heel de wereld. Immers, zij is de Zoon vroeger ook voorgegaan en gevolgd. Daarom sta ik nu op de wereld, op de wereldbol. Het Kruis staat daar vast opgedrukt, ingeplant. Nu komt de Vrouwe ervoor staan als de Moeder van de Zoon, die met Hem dit verlossingswerk heeft volbracht. Deze beeltenis spreekt duidelijke taal en zal in de wereld gebracht worden, omdat de wereld weer het Kruis nodig heeft."

    Dit dogma zal veel discussie en strijd oproepen, voorziet ze: "het zal verwondering wekken bij de anderen. De Kerk, Rome, zal echter niet angstig zijn om deze strijd op te nemen. Het kan de Kerk alleen krachtiger en sterker maken. Dit zeg ik tegen de theologen... De andere dogma’s moesten voorafgaan. Het laatste en grootste dogma komt hierna ... het zal het voornaamste zijn: als Medeverlosseres voor het Kruis te staan in deze tijd." Nogmaals legt ze uit dat het hierbij niet alleen gaat om de theologie, maar om de wereld te ontrukken uit de macht van de Boze: "Nog is satan vorst van deze wereld. Hij houdt vast aan wat hij kan. Daarom moest nu de Vrouwe van alle Volkeren komen in deze tijd. Zij is immers de Onbevlekte Ontvangenis en daardoor de Medeverlosseres, Middelares en Voorspreekster. Deze drie gedachten in één. Theologen, hoort gij het goed...?"

    Al bijna honderd jaar wordt met tussenpozen voor dit dogma geijverd, in onze tijd met een nieuwe kracht. Steeds weer maken de boodschappen duidelijk hoezeer de hemel hierop wacht, en welke beloftes hieraan verbonden zijn. Samen met de titel en het gebed vormt het de voorbereiding op een nieuwe komst van de heilige Geest over de mensheid. Een nieuw Pinksteren dat vrede en eenheid zal geven tussen de volkeren en alle christenen zal samen brengen in één gemeenschap rond Maria en de Eucharistie, met als herder de opvolger van Petrus. Daarmee is het reddingsplan van de Vrouwe voor onze dramatische tijd voltooid. De boodschappen eindigden met een groots afscheidsvisioen op 31 mei 1959. Langzaam ziet Ida de Vrouwe weggaan. Ze hoort haar nog zeggen: "Doe boetvaardigheid ... breng Hem eerherstel." Dan hoort zij haar heel zacht en uit de verte zeggen: "Vaarwel ... tot in de hemel."

    Met dank aan Pater Peter Klos

    13-02-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het sacrament van het Vormsel
    Het sacrament van het Vormsel

    Het sacrament van het Vormsel

    Inleiding

    “Almachtige God, Vader van onze Heer Jezus Christus, Gij hebt uw dienaren herboren doen worden uit het water en de heilige Geest en bevrijd uit de macht van de zonde. Wij bidden U: zend over hen de heilige Geest, de Trooster, schenk hun de geest van wijsheid en verstand, de geest van inzicht en sterkte, de geest van kennis, van ontzag en liefde voor uw naam. Door Christus onze Heer.”

    In deze tijd dat de vormelingen worden voorbereid op het vormsel, is het voor ons ook goed om eens over de betekenis van ons vormsel na te denken.

    Waarom is er een apart sacrament voor nodig? Hebben we de H. Geest al niet ontvangen bij ons doopsel?

    Is het noodzakelijk om dit sacrament te ontvangen?

    Wie mag het ontvangen?

    Welke voorbereidingen zijn er daarvoor nodig?

    Is het zinvol kinderen hun vormsel te laten doen, die daarna toch niet meer naar de kerk komen?

    Wanneer komt dit sacrament tot zijn volle recht?

    Hoe kan ik dit sacrament in mijn leven vrucht laten dragen?

    In de volgende dagen zullen we ons daarin verdiepen.

    Laat ons door de genade van deze vasten aan God vragen dat zijn Heilige Geest meer mag doordringen in ons leven en wij meer en meer Beeld mogen worden van Hem, zoals moeder Maria ons ook vraagt.

    Laat ons elke dag een zinnetje uit de bijbel nemen om een dag, een week, een maand, misschien een ganse vasten speciaal naar te leven.

    Dit kan bijvoorbeeld zijn:

    ‘Ten slotte, wees allen eensgezind in meegevoel, broederliefde, barmhartigheid en nederigheid. Vergeld geen kwaad met kwaad: als men u uitscheldt, scheld dan niet terug. Integendeel zegent elkaar, opdat gij de zegen verwerft waartoe gij geroepen zijt.’ [1 Petrus 3, 8-9]

    Op die manier zal de H. Geest zeker in ons leven merkbaar zijn.

    De sacramenten van de christelijke initiatie

    Door de sacramenten van de christelijke initiatie [het doopsel, het vormsel en de eucharistie] wordt de grondslag van heel het christelijk leven gelegd. 'Het deelgenootschap aan de goddelijke natuur, waarmee de mensen door de genade van Christus verrijkt worden, vertoont een zekere overeenkomst met de oorsprong, de groei en de voeding van het natuurlijk leven. Herboren door het doopsel, worden de gelovigen immers door het sacrament van het vormsel gesterkt en in de eucharistie met het brood van het eeuwige leven gevoed, zodat zij door deze sacramenten van de christelijke initiatie meer en meer de schatten van het goddelijk leven deelachtig worden en vooruitgaan op de weg van de volmaakte liefde'.

    Samen met het doopsel en de eucharistie vormt het sacrament van het vormsel het geheel van de 'sacramenten van de christelijke initiatie', waarvan de eenheid onaangetast moet blijven. Men moet de gelovigen dus uitleggen dat het voor de volheid van de genade van het doopsel nodig is dit sacrament te ontvangen. Inderdaad, 'in het sacrament van het vormsel, dat [de gedoopten] hechter met de kerk verbindt, ontvangen zij een bijzondere kracht van de heilige Geest en zij zijn daarom strenger gehouden om als waarachtige getuigen van Christus door hun werk en hun woord het geloof te verspreiden en te verdedigen'.

    Vanaf 13 maart

    Anne Van Der Sloten


    12-02-1973
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het sacrament van het Huwelijk [2]
    Het sacrament van het Huwelijk [2]

    Het huwelijksverbond, waardoor man en vrouw met elkaar een algehele levensgemeenschap vormen die uit haar natuurlijke aard gericht is op het welzijn van de echtgenoten en op het voortbrengen en opvoeden van kinderen, is door Christus onze Heer tussen gedoopten verheven tot de waardigheid van sacrament.

    1.  Het huwelijk in Gods heilsplan

    De heilige Schrift begint met de schepping van man en vrouw naar Gods beeld en gelijkenis, en eindigt met het visioen van de "bruiloft van het Lam." [Apok. 19,7.9] Van het begin tot het einde spreekt de Schrift over het huwelijk en zijn "mysterie", over zijn instelling en de zin die God eraan gegeven heeft, over zijn oorsprong en doel, over de verschillende verwezenlijkingen ervan in de loop van de heilsgeschiedenis, over de problemen die voortkomen uit de zonde en over de vernieuwing van het huwelijk "in de Heer" [1 Kor. 7,39], in het Nieuwe Verbond van Christus en de kerk. Het huwelijk in de scheppingsorde

    "De intieme levens- en liefdesgemeenschap die in het gehuwde paar gestalte krijgt, is door de Schepper ingesteld en verrijkt met haar eigen wetten. [...] God zelf is de stichter van het huwelijk." De roeping tot het huwelijk is gegrift in de natuur zelf van man en vrouw, zoals zij voortgekomen zijn uit de hand van de Schepper. Het huwelijk is geen louter menselijke instelling, ondanks de veelvuldige variaties die het in de loop der eeuwen gekend heeft in de verschillende culturen, sociale structuren en geesteshoudingen. Men mag bij deze verscheidenheid de gemeenschappelijke en blijvende kenmerken niet uit het oog verliezen. Hoewel niet overal de waardigheid van deze instelling met dezelfde helderheid aan het licht treedt, bestaat er toch in alle culturen een zeker gevoel voor de verhevenheid van de huwelijksband. "Want het welzijn van de persoon en van de menselijke en christelijke gemeenschap hangt nauw samen met een gezond huwelijks- en gezinsleven."

    God die de mens uit liefde in het bestaan heeft geroepen, heeft hem ook geroepen tot de liefde, een fundamentele roeping die iedere mens is aangeboren. De mens is immers geschapen naar Gods beeld en gelijkenis en God is zelf liefde. Omdat God de mens als man en vrouw geschapen heeft, wordt hun wederzijdse liefde een afbeelding van de absolute en onvergankelijke liefde van God voor ieder mens. De mens is goed, heel goed, in de ogen van de Schepper. En deze liefde waar Gods zegen op rust, is bestemd om vruchtbaar te zijn en zich te verwezenlijken in de gemeenschappelijke opdracht om de schepping in stand te houden: God zegende hen en God sprak tot hen: "Weest vruchtbaar en wordt talrijk. Bevolkt de aarde en onderwerpt haar." [Gen. 1,28]

    De heilige Schrift bevestigt dat man en vrouw voor elkaar geschapen zijn: "Het is niet goed dat de mens alleen blijft." De vrouw, "vlees van zijn vlees," dit wil zeggen zijn partner, zijn gelijke die hem heel nabij is, wordt door God aan de man gegeven als een "hulp" zodat zij "God van wie onze hulp zal komen," tegenwoordig stelt. "Zo komt het dat een man zijn vader en moeder verlaat en zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij één vlees worden." [Gen. 2,18-25] Dat hiermee een onvergankelijke eenheid van beider leven bedoeld wordt, brengt de Heer ons in herinnering door te zeggen dat dit "in het begin" het plan van de Schepper was: "Zij zijn dus niet langer twee, één vlees als zij geworden zijn." [Mt. 19,6] Het huwelijk onder de heerschappij van de zonde

    Ieder mens ervaart het kwade, om zich heen en in zichzelf. Deze ervaring kenmerkt ook de verhouding tussen man en vrouw. Te allen tijde werd hun band bedreigd door tweedracht, heerszucht, ontrouw, jaloersheid en botsingen die kunnen leiden tot haat en breuk. Deze wanorde kan, afhankelijk van de culturen, tijden of individuen, meer of minder scherp tot uitdrukking komen en wordt al dan niet overwonnen. Toch blijkt het om een algemeen gegeven te gaan.

    Vanuit het geloof beschouwd, komt deze wanorde, die wij met droefheid vaststellen, niet voort uit de aard zelf van man en vrouw, noch uit de aard van hun verhouding, maar uit de zonde. De eerste zonde was een breuk met God, het eerste gevolg ervan was de breuk in de oorspronkelijke gemeenschap van man en vrouw. Hun verhouding raakt verwrongen door wederzijdse verwijten. De wederzijdse aantrekking, die een gave van de Schepper is, verandert in een verhouding van heerschappij en begeerte. De mooie roeping van man en vrouw om vruchtbaar te zijn, zich te vermenigvuldigen en de aarde te onderwerpen, wordt belast met de pijn van het baren en de moeite van de kostwinning.

    De scheppingsorde blijft echter bestaan, al is zij ernstig verstoord. Om van de wonden van de zonde te genezen, hebben man en vrouw de hulp nodig van de genade, die God hun in zijn oneindige barmhartigheid nooit geweigerd heeft. Zonder deze hulp kunnen man en vrouw er niet toe komen, de levenseenheid te verwezenlijken waartoe God hen "in het begin" geschapen heeft. Het huwelijk onder de pedagogie van de Wet.

    God heeft in zijn barmhartigheid de zondige mens niet aan zijn lot overgelaten. De straffen die op de zonde volgen, "de lasten van de zwangerschap," [Gen. 3,16] de arbeid "in het zweet des aanschijns," [Gen. 3,19] zijn ook een geneesmiddel dat de gevolgen van de zonde beperkt. Het huwelijk is na de zonde een hulp geworden om te verhinderen dat men zich in zichzelf keert, om het egoïsme en de genotzucht te overwinnen en zich open te stellen voor de ander, voor onderlinge steun, voor zelfgave.

    Het zedelijk besef omtrent de eenheid en onontbindbaarheid van het huwelijk heeft onder de pedagogie van de oude Wet een ontwikkeling gekend. De polygamie van de aartsvaders en koningen wordt nog niet uitdrukkelijk verworpen. Toch streeft de Wet van Mozes ernaar de vrouw tegen de willekeurige heerszucht van de man te beschermen, al draagt ook deze Wet, naar het woord van de Heer, de sporen van "de hardheid van het hart" van de mens. Daarom laat Mozes ook toe dat men zijn vrouw wegzendt.

    De profeten zien de exclusieve en trouwe huwelijksliefde als een beeld van het verbond van God met Israël en hebben hiermee het geweten van het uitverkoren volk voorbereid op een verdiept inzicht van de eenheid en onontbindbaarheid van het huwelijk. De boeken Ruth en Tobit bevatten ontroerende getuigenissen over de verheven zin van het huwelijk, over trouw en genegenheid van echtgenoten. De Overlevering heeft het Hooglied steeds beschouwd als een onvergelijkelijke uitdrukking van menselijke liefde, een zuivere weerspiegeling van de liefde van God, een liefde die "sterk is als de dood," die "geen stortvloed van water kan blussen" [Hoogl. 8,6-7]: het huwelijk in de Heer.

    Het huwelijksverbond tussen God en zijn volk Israël was een voorbereiding op het Nieuwe en eeuwige Verbond. Hierin heeft de Zoon van God, door mens te worden en zijn leven te geven, zich in zekere zin verenigd met heel de mensheid die door Hem verlost is en zodoende bereidt Hij de "bruiloft van het Lam." voor [Apok. 19,7.9]

    In het begin van zijn openbaar leven verrichtte Jezus, op verzoek van zijn Moeder, zijn eerste teken tijdens een bruiloftsfeest. De kerk kent een groot belang toe aan de aanwezigheid van Jezus op de bruiloft van Kana. Zij beschouwt dit als een bevestiging van de goedheid van het huwelijk. Hiermee wordt aangekondigd dat het huwelijk voortaan een werkzaam teken zal zijn van de aanwezigheid van Christus.

    In zijn prediking onderrichtte Jezus ondubbelzinnig de oorspronkelijke betekenis van de vereniging van man en vrouw, zoals de Schepper het in het begin gewild had: de toestemming van Mozes om een vrouw weg te zenden, was een toegeven aan de hardheid van het hart. De huwelijksband tussen man en vrouw is onontbindbaar. God zelf heeft die gesloten: "Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden." [Mt. 19,6]

    Deze ondubbelzinnige nadruk op de onontbindbaarheid van de huwelijksband heeft menigeen onthutst en kan overkomen als een eis die niet te verwezenlijken is. Toch heeft Jezus de gehuwden niet beladen met een ondraaglijke last, die zwaarder zou zijn dan de Wet van Mozes. Wanneer Hij de oorspronkelijke scheppingsorde die door de zonde verstoord was, komt herstellen, geeft Hij ook zelf de kracht en de genade om het huwelijk in deze nieuwe dimensie van het rijk Gods te beleven. Door Christus te volgen, zichzelf te verloochenen, hun kruis op te nemen, zullen de gehuwden de oorspronkelijke betekenis van het huwelijk kunnen "begrijpen" en er met de hulp van Christus naar kunnen leven. Deze genade van het christelijk huwelijk is een vrucht van het kruis van Christus, bron van elk christelijk leven. De maagdelijkheid omwille van het rijk der hemelen.

    Christus is het centrum van elk christelijk leven. De band met Hem heeft voorrang boven alle andere relaties van familiale of sociale aard. Vanaf het ontstaan van de kerk zijn er mannen en vrouwen geweest die afstand hebben gedaan van het grote goed dat het huwelijk is, om het Lam te volgen waar het ook gaat, om enkel zorg te hebben voor de zaak van de Heer, hoe zij de Heer kunnen behagen, om de naderende Bruidegom tegemoet te trekken. Christus zelf heeft sommigen uitgenodigd Hem in deze levenswijze, waarvan Hij het voorbeeld is, na te volgen:

    Er zijn onhuwbaren die zo uit de moederschoot zijn voortgekomen en er zijn onhuwbaren die door de mensen zo gemaakt zijn, maar ook zijn er onhuwbaren die zichzelf onhuwbaar hebben gemaakt omwille van het rijk der hemelen. Wie bij machte is dit te begrijpen, hij begrijpe het. [Mt. 19,12]

    De maagdelijkheid omwille van het rijk der hemelen is een ontplooiing van de doopgenade, een machtig teken dat de voorrang van de band met Christus en de vurige verwachting van zijn wederkomst uitdrukt, een teken ook dat eraan herinnert dat het huwelijk iets is van dit tijdperk dat voorbijgaat.

    Zowel het sacrament van het huwelijk als de maagdelijkheid omwille van het rijk Gods komen allebei van de Heer zelf. Hij zelf geeft aan deze levensstaten hun zin en schenkt de onontbeerlijke genade om ze volgens zijn wil te beleven. De waardering voor de maagdelijkheid omwille van het rijk der hemelen en de christelijke betekenis van het huwelijk zijn niet te scheiden en begunstigen elkaar wederzijds:

    Wie het huwelijk geringschat, haalt ook de eer van de maagdelijkheid naar beneden. Wie daarentegen het huwelijk prijst, verhoogt de bewondering en de schittering die aan de maagdelijkheid toekomen [...] Datgene wat slechts goed schijnt in vergelijking met een kwaad, is per slot van rekening geen groot goed, maar wat beter is dan datgene wat allen als goed erkennen, is zeker goed in overtreffende mate.

    2. De viering van het huwelijk

    In de Latijnse ritus heeft de viering van het huwelijk tussen twee katholieke gelovigen gewoonlijk plaats tijdens de heilige Mis, wegens de band van alle sacramenten met het paasmysterie van Christus. In de eucharistie komt de gedachtenis van het Nieuwe Verbond tot stand, waarin Christus zich voor altijd heeft verenigd met de kerk, zijn geliefde bruid, voor wie Hij zich heeft overgeleverd. Het is dus passend dat echtgenoten hun instemming om zich door de offerande van hun leven aan elkaar te geven, bezegelen, zowel door hun offerande te verenigen met die van Christus voor zijn kerk, offerande die in het eucharistisch offer tegenwoordig gesteld wordt, als door de eucharistie te ontvangen. Want door te communiceren aan hetzelfde lichaam en bloed van Christus "vormen zij nog slechts één lichaam" in Christus.

    "Aangezien de liturgische viering van het huwelijk een sacramentele daad van heiliging is, moet zij [...] uit zichzelf geldig, waardig en vruchtbaar zijn." Het is dus passend dat toekomstige echtgenoten zich door het ontvangen van het boetesacrament op de viering van hun huwelijk voorbereiden.

    In de Latijnse kerk overheerst de opvatting dat de echtgenoten als bedienaars van de genade van Christus elkaar het sacrament van het huwelijk toedienen door voor de kerk hun jawoord uit te spreken. In de oosterse liturgie is de priester of bisschop de bedienaar van het sacrament [dat "bekroning" genoemd wordt]. Nadat hij het wederzijdse jawoord van de echtgenoten ontvangen heeft, kroont hij achtereenvolgens dan ook de bruidegom en de bruid, als teken van het huwelijksverbond.

    In de verschillende liturgische tradities zijn zegenings- en epiklesegebeden rijkelijk voorhanden. Zij smeken Gods genade en zegen af over het nieuwe echtpaar, in het bijzonder over de bruid. In de epiklese van dit sacrament ontvangen de echtgenoten de heilige Geest als liefdesgemeenschap tussen Christus en de kerk. Hij is het zegel van hun verbond, de altijdstromende bron van hun liefde, de kracht waardoor hun trouw wordt vernieuwd.

    3. De huwelijksinstemming [consensus]

    De hoofdpersonen van het huwelijksverbond zijn een gedoopte man en een gedoopte vrouw, vrij om het huwelijk te sluiten, die in vrijheid hun instemming geven. "Vrij zijn" betekent: niet onder dwang handelen en niet belet zijn door een wet van de natuur of van de kerk.

    De kerk beschouwt de instemming [consensus] die de echtgenoten uitwisselen als het onontbeerlijk element "waardoor het huwelijk tot stand komt." Zonder instemming is er geen huwelijk.

    De instemming bestaat uit een menselijke daad waardoor de echtgenoten zich wederzijds geven en ontvangen: "Ik aanvaard je als mijn vrouw. Ik aanvaard je als mijn man." Deze instemming die beide echtgenoten met elkaar verbindt, komt tot voltooiing doordat beiden "één vlees worden."

    De instemming moet een daad van de wil van elk van beide partijen zijn, vrij van dwang of ernstige vrees van buitenaf. Door geen enkele menselijke macht kan deze instemming vervangen worden. Als deze vrijheid ontbreekt, is het huwelijk ongeldig.

    Om deze reden [of om andere redenen die het huwelijk nietig maken kan de kerk, nadat de situatie door een bevoegde kerkelijke rechtbank onderzocht is, "het huwelijk nietig verklaren," dit wil zeggen: vaststellen dat het huwelijk nooit heeft bestaan. In deze gevallen zijn beide partijen vrij om te huwen, al moeten ze zich houden aan natuurlijke verplichtingen die voortvloeien uit een eventuele voorafgaande verbintenis.

    De priester [of de diaken] die bij de huwelijkssluiting assisteert, aanvaardt de instemming van de echtgenoten in naam van de kerk en spreekt er de zegen van de kerk over uit. De aanwezigheid van de kerkelijke bedienaar [en ook van de getuigen] drukt op zichtbare wijze uit dat het huwelijk een kerkelijke dimensie heeft.

    De gemengde huwelijken en het verschil in eredienst

    In vele landen komen gemengde huwelijken [tussen een katholiek en een gedoopte niet-katholiek] vrij vaak voor. Zij vragen bijzondere aandacht van de echtgenoten en zielzorgers. De huwelijken, waar sprake is van een verschil in eredienst [tussen een katholiek en een niet-gedoopte], verlangen een nog grotere omzichtigheid.

    Het verschil in confessie tussen de echtgenoten is geen onoverkomelijke hindernis voor het huwelijk, mits beiden met elkaar weten te delen wat elk in zijn eigen gemeenschap heeft ontvangen, en zij van elkaar leren hoe zij hun trouw aan Christus beleven. Men moet echter de moeilijkheden bij gemengde huwelijken niet onderschatten. Die komen voort uit het feit dat de verdeeldheid onder de christenen nog niet overwonnen is. De echtgenoten lopen het gevaar de weerslag van het drama van de verdeeldheid onder de christenen in hun eigen gezin te ondervinden. Het verschil in eredienst kan de moeilijkheden nog vergroten. Verschil van mening over het geloof, verschil in opvattingen over het huwelijk zelf, maar ook het verschil in godsdienstige mentaliteit, kunnen in het huwelijk een bron van spanningen zijn, voornamelijk bij de opvoeding van kinderen. Men kan dan verleid worden tot godsdienstige onverschilligheid.

    Voor een geoorloofd gemengd huwelijk is, volgens het recht dat in de Latijnse kerk van kracht is, de uitdrukkelijke toestemming van het kerkelijk gezag nodig. In geval van verschil in eredienst is voor de geldigheid van het huwelijk een uitdrukkelijke dispensatie in het beletsel vereist. Deze toestemming of dispensatie veronderstelt dat beide partijen de doeleinden en wezenlijke eigenschappen van het huwelijk, evenals de verplichtingen die de katholieke partij op zich neemt inzake het doopsel en de opvoeding van kinderen binnen de katholieke kerk, kennen en niet uitsluiten.

    Dank zij de oecumenische dialoog hebben in vele streken de betreffende christelijke gemeenschappen een gemeenschappelijke pastorale benadering voor gemengde huwelijken opgezet. Ze heeft tot taak voor deze echtparen een hulp te zijn om hun bijzondere situatie in het licht van het geloof te beleven. Ze moet hen ook helpen de spanningen te overwinnen die kunnen ontstaan vanwege de verplichtingen die de echtgenoten tegenover elkaar en tegenover hun kerkelijke gemeenschappen hebben. Ze moet de ontplooiing van wat de echtgenoten in het geloof gemeenschappelijk hebben en het respect voor wat hen van elkaar scheidt, aanmoedigen.

    Bij huwelijken met verschil in eredienst heeft de katholieke partij een bijzondere taak: want "met de vrouw is de niet-gelovige man geheiligd en met de man de niet-gelovige vrouw." [1Kor. 7,14] Het is een grote vreugde voor de christelijke partij en voor de kerk, wanneer deze "heiliging" leidt tot een vrijwillige bekering van de andere partij tot het christelijk geloof. Oprechte huwelijksliefde, de nederige en geduldige beleving van de familiale deugden en het volhardend gebed kunnen de niet-gelovige partner erop voorbereiden de genade van de bekering te ontvangen.

    4. De vruchten van het sacrament van het huwelijk

    Uit een geldig huwelijk ontstaat tussen de echtgenoten een band, die van nature blijvend en exclusief is. Bovendien worden in een christelijk huwelijk de echtgenoten door een bijzonder sacrament voor de plichten en de waardigheid van hun staat gesterkt en als het ware gewijd."

    De huwelijksband

    Het jawoord waardoor beide echtgenoten zich wederzijds geven en ontvangen, wordt door God zelf bezegeld. Uit hun verbond "ontstaat een instelling die naar Gods ordening blijvend is, ook ten overstaan van de maatschappij." Het verbond van de echtgenoten voegt zich in het verbond van God met de mensen: "De echte huwelijksliefde wordt opgenomen in de goddelijke liefde."

    De huwelijksband wordt dus door God zelf tot stand gebracht, zodat het huwelijk dat tussen gedoopten aangegaan en voltrokken is, nooit ontbonden kan worden. Deze band is het resultaat van een vrije menselijke daad van de echtgenoten en van de voltrekking van het huwelijk. Hij is een realiteit die voortaan onherroepelijk is en die de oorsprong is van een verbond waarvoor de trouw van God borg staat. De kerk is niet bij machte zich tegen deze beschikking van de goddelijke wijsheid uit te spreken.

    De genade van het sacrament van het huwelijk

    "In hun levensstaat en orde hebben [de christelijke echtgenoten] binnen het Volk van God hun eigen gave." De genade die eigen is aan het sacrament van het huwelijk is bestemd om de liefde van de echtgenoten te vervolmaken en hun onverbrekelijke eenheid te versterken. Door deze genade "helpen zij elkaar tot heiliging in het echtelijk leven en in het aanvaarden en opvoeden van hun kinderen."

    Christus is de bron van deze genade. "Zoals God eertijds zijn volk tegemoet is gegaan in een verbond van liefde en trouw, zo komt nu de Verlosser van de mensen en de Bruidegom van de kerk de christelijke echtgenoten tegemoet in het sacrament van het huwelijk." Hij blijft hun nabij, geeft hun de kracht Hem te volgen door hun kruis op te nemen, weer op te staan wanneer zij struikelen, elkaar te vergeven, elkaars lasten te dragen, "elkaar onderdanig te zijn uit ontzag voor Christus" [Ef. 5,21] en elkaar te beminnen met een bovennatuurlijke, fijngevoelige en vruchtbare liefde. In de vreugde van hun liefde en gezinsleven geeft Hij hun reeds hier op aarde een voorsmaak van het bruiloftsmaal van het Lam:

    Waar zal ik de kracht vinden om het geluk van het huwelijk te beschrijven dat door de kerk gesloten wordt, dat door het [eucharistisch] offer bevestigd en door de zegen bezegeld wordt, dat de engelen aankondigen en de Vader bekrachtigt? [...] Welk een mooi paar vormen die twee gelovigen, die één hoop, één wens, eenzelfde levenswijze hebben, die dezelfde Heer dienen. Zij zijn beiden kinderen van dezelfde vader, zij zijn beiden dienaars van dezelfde Heer. Noch naar de geest noch naar het vlees is er ook maar de minste verdeeldheid, zij zijn in de volle zin van het woord twee in één vlees. Maar waar één vlees is, daar is ook één geest.

    5. Het goed en de eisen van de huwelijksliefde

    "Het totale karakter van de echtelijke liefde omvat alle componenten van de persoon: deze van het lichaam en van het instinct, de kracht van het gevoel en van de affectiviteit, de aspiratie van de geest en van de wil. Deze liefde streeft naar een diep persoonlijke eenheid die, boven de vereniging in één vlees uit, één van hart en ziel maakt. Zij vereist de onontbindbaarheid en de trouw aan de wederzijdse definitieve overgave en stelt zich open voor de vruchtbaarheid. Kortom, het gaat om de normale kenmerken van iedere natuurlijke huwelijksliefde, maar met een nieuwe zin; kenmerken die de christelijke huwelijksliefde niet alleen zuivert en bevestigt, maar zodanig verheft dat ze uitdrukking worden van echt christelijke waarden."

    De eenheid en onontbindbaarheid van het huwelijk

    Krachtens haar aard zelf eist de liefde van de echtgenoten eenheid en onontbindbaarheid van hun personengemeenschap, die alle terreinen van hun leven omvat: "Zij zijn dus niet langer twee, één vlees als zij geworden zijn." [Mt. 19,6] "Zij zijn geroepen om voortdurend te groeien in eenheid door de trouw waarmee zij zich dagelijks houden aan hun huwelijksbelofte zich totaal aan elkaar te geven." Deze menselijke gemeenschap wordt bevestigd, gelouterd en voltooid door de gemeenschap in Jezus Christus, die geschonken wordt door het sacrament van het huwelijk. Ze wordt verdiept door een gemeenschappelijk geloofsleven en een gezamenlijk ontvangen van de eucharistie.

    "De gelijke persoonswaarde van vrouw en man, die haar uitdrukking behoort te vinden in een wederzijdse onvoorwaardelijke liefde, is een duidelijk teken van de door God gewilde eenheid van het huwelijk." Polygamie is tegengesteld aan deze gelijkwaardigheid en aan de huwelijksliefde die uniek en exclusief is.

    De trouw in de huwelijksliefde

    Krachtens haar aard zelf eist de huwelijksliefde van de echtgenoten een onschendbare trouw. Dit volgt uit het feit dat de echtgenoten zich wederzijds aan elkaar geven. Liefde wil definitief zijn. Ze kan niet "tot nader order" zijn. "Juist als wederzijdse overgave van twee personen verplichten deze intieme vereniging, alsook het welzijn van de kinderen, de echtgenoten tot algehele trouw: zij eisen hun onverbrekelijke eenheid."

    Het diepste motief vindt men in de trouw van God aan zijn verbond, van Christus aan zijn kerk. Het sacrament van het huwelijk maakt de echtgenoten bekwaam deze trouw tegenwoordig te stellen en ervan te getuigen. Door het sacrament ontvangt de onontbindbaarheid van het huwelijk een nieuwe en diepere zin.

    Het kan moeilijk of zelfs onmogelijk lijken zich voor het leven aan een mens te binden. Daarom is het ook zo belangrijk de blijde boodschap te verkondigen dat God ons bemint met een definitieve en onherroepelijke liefde, dat de echtgenoten aan deze liefde deelhebben, dat zij erdoor gedragen en gesteund worden, en dat zij door hun trouw getuigen mogen zijn van Gods trouwe liefde. Echtgenoten die met de genade van God vaak in moeilijke omstandigheden dit getuigenis afleggen, verdienen de dankbaarheid en de steun van de kerkelijke gemeenschap.

    Er bestaan echter situaties waarin het echtelijk samenleven om uiteenlopende redenen praktisch onmogelijk wordt. In zulke gevallen staat de kerk een fysieke scheiding van de echtgenoten en beëindiging van het echtelijk samenleven toe. Voor God blijven ze echter elkaars man en vrouw; het staat hun niet vrij om een nieuwe verbintenis aan te gaan. Indien mogelijk is in deze moeilijke situatie verzoening de beste oplossing. De christelijke gemeenschap wordt ertoe geroepen deze personen te helpen hun situatie op christelijke wijze te beleven, in trouw aan hun huwelijksband, die onontbindbaar blijft.

    In vele landen komt het tegenwoordig vaak voor dat katholieken hun toevlucht nemen tot burgerlijke echtscheiding en een nieuwe burgerlijke verbintenis aangaan. Uit trouw aan het woord van Jezus Christus [Wie zijn vrouw wegzendt en een andere huwt, maakt zich tegenover haar schuldig aan echtbreuk. En wanneer zij haar man wegzendt en een andere huwt, begaat zij echtbreuk. Mc. 10,11-12] houdt de kerk eraan vast dat zij een nieuwe verbintenis niet als geldig kan erkennen, indien de eerste verbintenis het ook was. Indien de gescheiden echtgenoten burgerlijk hertrouwd zijn, bevinden zij zich in een situatie die objectief ingaat tegen de Wet van God. Daarom kunnen zij, zolang deze situatie duurt, de eucharistische communie niet ontvangen. Om dezelfde reden kunnen zij bepaalde kerkelijke functies niet waarnemen. De verzoening door het boetesacrament kan enkel verleend worden aan hen, die er spijt over hebben het teken van het verbond en de trouw aan Christus geschonden te hebben en zich voornemen in volledige onthouding te leven.

    De priesters en heel de gemeenschap moeten jegens christenen die in een dergelijke situatie leven, en die vaak het geloof behouden hebben en hun kinderen christelijk willen opvoeden, blijk geven van zorg en aandacht, opdat zij niet gaan denken dat zij buiten de kerk staan. Als gedoopten kunnen en moeten zij immers deelnemen aan het kerkelijk leven:

    Men zal hen uitnodigen naar het woord van God te luisteren, het misoffer bij te wonen, te volharden in het gebed, hun bijdrage te leveren aan caritatieve werken en aan initiatieven van de gemeenschap voor een rechtvaardige samenleving, de kinderen op te voeden in het geloof, zich toe te leggen op de geest en de werken van boetvaardigheid, om dag in dag uit de genade van de Heer af te smeken.

    Openstaan voor de vruchtbaarheid

    Krachtens hun aard zelf zijn de instelling van het huwelijk en de huwelijksliefde geordend op voortplanting en opvoeding, en zij vinden daarin als het ware hun bekroning:

    De kinderen zijn het mooiste geschenk van het huwelijk en zij dragen in hoge mate bij tot het welzijn van de ouders zelf. God, die gezegd heeft: "Het is niet goed voor de mens dat hij alleen blijft" [Gen. 2,18] en die "in het begin de mens als man en vrouw geschapen heeft" [Mt. 19,4], wilde de mens op een bijzondere wijze laten deelnemen aan zijn eigen scheppingswerk en heeft daarom man en vrouw gezegend met de woorden: "Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u." [Gen. 1,28] Daarom is de echte cultuur van de huwelijksliefde evenals het hele patroon van het gezinsleven dat daaruit groeit, zonder af te doen aan de overige doeleinden van het huwelijk, erop gericht dat echtgenoten van harte bereid zijn mee te werken met de liefde van de Schepper en Verlosser, die door hen voortdurend zijn gezin uitbreidt en verrijkt.

    De vruchtbaarheid van de huwelijksliefde strekt zich ook uit tot de vruchten van het zedelijk, geestelijk en bovennatuurlijk leven, dat de ouders door de opvoeding aan hun kinderen overdragen. De ouders zijn de eerste en voornaamste opvoeders van hun kinderen. In deze zin is de dienstbaarheid aan het leven de meest wezenlijke taak van het huwelijk en het gezin.

    De echtgenoten aan wie God niet gegeven heeft kinderen te hebben, kunnen menselijk en christelijk gesproken toch een zinvol huwelijksleven leiden. Hun huwelijk kan een vruchtbaarheid uitstralen, die zich uit in de liefdadigheid, gastvrijheid en opoffering.

    6. De huiskerk

    Christus wilde geboren worden en opgroeien in het heilig huisgezin van Jozef en Maria. De kerk is niets anders dan "het huisgezin van God". Vanaf het begin bestond de kern van de kerk vaak uit hen die "met heel hun huis" het geloof aangenomen hadden. Wanneer zij zich bekeerden, verlangden zij ook dat "heel hun huis" gered zou worden. Tot het geloof gekomen, waren deze gezinnen eilandjes van christelijk leven in een wereld van ongeloof.

    Heden ten dage zijn gelovige gezinnen, als haarden van levend en stralend geloof in een wereld die vaak vreemd of zelfs vijandig staat tegenover het geloof, van het allerhoogste belang. Daarom noemt het tweede Vaticaans concilie het gezin volgens een oude uitdrukking ecclesia domestica. In het gezin zijn "de ouders door woord en voorbeeld voor hun kinderen de eerste geloofsverkondigers en zij dienen de eigen roeping van elk onder hen, heel bijzonder wanneer het om een gewijde roeping gaat, met zorg te bevorderen."

    Dit is de bevoorrechte plaats waar het in de doop verleende priesterschap van de huisvader, de moeder, de kinderen en van alle leden van het gezin, uitgeoefend kan worden "in het ontvangen van de sacramenten, in het gebed en de dankzegging, in het getuigenis van een heilig leven, in de onthechting en de daadwerkelijke liefde." De huiselijke haard is bijgevolg de eerste school voor het christelijk leven en "een school voor een rijkere menselijkheid". Hier leert men de volharding en de vreugde in het werk, de broederliefde, de edelmoedige, zelfs herhaalde vergeving en vooral de goddelijke eredienst door het gebed en de opoffering van zijn leven.

    We moeten nog melding maken van sommige personen die wegens feitelijke, vaak ongewilde, levensomstandigheden Jezus bijzonder na aan het hart liggen en daarom de genegenheid en de toegewijde aandacht van de kerk en vooral van de zielzorgers verdienen: het grote aantal ongehuwden. Velen onder hen hebben geen menselijk huisgezin, vaak vanwege armoede. Sommigen beleven hun situatie in de geest van de zaligsprekingen en dienen God en hun naaste op voorbeeldige wijze. Voor hen allen moeten de deuren van de gezinnen, de "huiskerken", geopend worden, evenals de deuren van het grote gezin dat de kerk is. "Niemand is zonder gezin in deze wereld: de kerk is tehuis en gezin voor allen, vooral voor hen die vermoeid en belast [Mt. 11,28] zijn."

    In het kort

    De heilige Paulus zegt: "Mannen, hebt uw vrouw lief, zoals Christus de kerk heeft liefgehad. [..] Dit geheim heeft een diepe zin. Ik voor mij betrek het op Christus en de kerk." [Ef. 5: 25.32]

    Het huwelijksverbond, waardoor man en vrouw met elkaar een innige gemeenschap van leven en liefde vormen, werd door de Schepper gesticht en van eigen wetten voorzien. Het is van nature gericht op het welzijn van de echtgenoten en op het voortbrengen en opvoeden van kinderen. Het is door Christus onze Heer tussen gedoopten tot de waardigheid van sacrament verheven.

    Het sacrament van het huwelijk duidt de vereniging van Christus met de kerk aan. Het geeft aan de echtgenoten de genade elkaar te beminnen met de liefde waarmee Christus zijn kerk bemint. De genade van het sacrament vervolmaakt aldus de menselijke liefde van de echtgenoten, versterkt hun onverbrekelijke eenheid en heiligt ben op de weg naar het eeuwig leven.

    Het huwelijk is gegrondvest op het instemming van beide partijen, dit wil zeggen op de wil zich wederzijds en definitief aan elkaar te schenken met de bedoeling een trouw en vruchtbaar liefdesverbond te leven.

    Aangezien het huwelijk de echtgenoten in een openbare levensstaat binnen de kerk stelt, is het passend dat het ook openbaar gevierd wordt, in het kader van een liturgische plechtigheid, ten overstaan van een priester [of de bevoegde getuige van de kerk, de getuigen en de vergadering van de gelovigen].

    De eenheid, de onontbindbaarheid en de openheid voor de vruchtbaarheid zijn wezenlijke elementen van het huwelijk. Polygamie is onverenigbaar met de eenheid van het huwelijk; echtscheiding verbreekt wat God verenigd heeft; weigering van de vruchtbaarheid houdt het huwelijksleven af van zijn mooiste gave: het kind.

    Het hertrouwen van gescheiden mensen, terwijl de wettige echtgenoot nog leeft, gaat in tegen het plan en de Wet van God, die Christus ons geleerd heeft. Deze mensen staan niet buiten de kerk, maar kunnen niet naderen tot de eucharistische communie. Zij zullen een christelijk leven leiden, met name door hun kinderen in het geloof op te voeden

    Het christelijk gezin is de plaats waar de kinderen het eerste geloofsonderricht ontvangen. Daarom ook wordt het huisgezin terecht "huiskerk" genoemd, een gemeenschap van genade en gebed, een school voor de menselijke deugden en de christelijke liefde.

    Anne Van Der Sloten



    Foto




    Weetjes over Medjugorje

    Geografie

    Kroatië

    Bosnië en Herzegovina

    Godsdienst

    Wetenschap

    Portret van de zieners

    Maria's uiterlijk

    De 5 pijlers van het geloof

    Vragen en antwoorden

    Standpunt van het Vaticaan

    Ratzinger bezocht ooit Medjugorje "incognito"

    1e onderzoekscommissie

    2e onderzoekscommissie

    3e onderzoekscommissie

    4e onderzoekscommissie

    De kwestie Herzegovina 1

    De kwestie Herzegovina 2

    De kwestie Herzegovina 3

    Profetieën nemen hun tijd

    Mirjana meer en meer op de voorgrond

    Bestemming van de ziel

    De Podbrdo [Verschijningsberg]

    De Krizevac [Kruisberg]

    Het Votiefkruis

    Parochiekerk Jacobus de Meerdere

    Uitbreiding biechtgelegenheid

    Kapel der Twee Harten

    Oasi delle Pace

    Verrezen Christus

    Cumunità Cenacolo

    Mother's Village

    Vr. Slavko Barbaric

    Vr. Jozo Zovko

    Vr. Pétar Ljubicic

    Ratko Perics toorn

    Heeft Zanic Medjugorje verraden?

    Vr. Amorthe betreurt apathie

    Siroki Brijeg

    Retraîtekasteel

    Zr. Emmanuel Maillard

    Ivans gebedsgroep

    Nedjo Brecic

    Christoph Schönborn

    St. Stephansdom, Wenen 2012

    Scalambra & Casale Monferetto

    Madonna van Civitavecchia

    Little Audrey Santo

    Maria's verjaardag

    Medjugorje en Moederdag

    De IIPG [1]

    De IIPG [2]

    De IIPG [3]

    De IIPG [4]

    De IIPG [5]

    De weide van Gumno

    De priester die verdween

    Nieuwe taksen op logies

    Mirakel van de Maan

    Documentaire 1983

    BBC Documentaire 2010

    Documentaire Mary TV

    The Miracle of Medjugorje


    Interviews Medjugorje

    Mirjana Dragicevic [2008]

    Mirjana Dragicevic [1998]

    Mirjana Dragicevic [1983]

    Mirjana Dragicevic [1989]

    Mirjana Dragicevic [1]

    Mirjana Dragicevic [2]

    Mirjana Dragicevic [2009]

    Vicka Ivankovic [2008]

    Vicka Ivankovic [1983]

    Vicka Ivankovic [2007]

    Vicka Ivankovic [1988]

    Vicka Ivankovic

    Ivan Dragicevic [2003]

    Ivan Dragicevic [2004]

    Ivan Dragicevic

    Ivanka Ivankovic [1983]

    Ivanka Ivankovic [1989]

    Ivanka Ivankovic

    Pétar Ljubicic [2004]

    Pétar Ljubicic [2006]

    Pétar Ljubicic [2008]

    Slavko Barbaric [1987]

    Gabriele Amorth [2002]

    Jakov Colo

    Jakov Colo

    Jakov Colo [2007]

    Marija Pavlovic [2008]

    Marija Pavlovic [1989]

    Marinko en Dragico Ivankovic [1983]

    Damir Coric [1983]

    Marica Kvesic [1983]

    John en Andja Setka [1983]

    Jelena Vasilj [2002]

    Jelena Vasilj en
    Marijana Vasilj [1]

    Jelena Vasilj en
    Marijana Vasilj [1]

    Zlatko Zudac [1999]

    Bisschop Hnilica [2004]





    Overige Weetjes

    Bestemming van de Ziel

    Theresia van Lisieux
    over het Vagevuur

    Maria Simma

    De invloedrijkste vrouw

    Engelen

    Twaalf stappen voor een gelukkig heengaan

    Twaalf fabels over het Katholieke geloof

    Pater Pio en Karol Woijtyla

    San Nicolàs de los Arroyos

    La Madonna del Ghisallo

    O.L.V. Van den Oudenberg

    Fatima:
    Reeds eeuwen Mirakels

    Jacinto Marto uit Fatima
    door Fr. Robert J. Fox

    Profetieën nemen hun tijd

    Jacinto Marto uit Fatima
    door Zr. Lucia Dos Santos

    Ingrid Betancourt

    Dikwijls gewichtige feiten
    nà verschijningen

    satans opzet

    De Graal van Valencia

    Notre-Dâme du Laus

    Kibeho, Rwanda

    Esther en Mordechai

    Monte Cassino

    Gods adres

    Jezus' geboortekerk [1]

    Jezus' geboortekerk [2]

    De Komeet Lulin

    De Komeet Elenin

    De Komeet Honda

    Samuel Alexander Armas

    De Geur van Regen

    Jaar van de Priesters

    Dr. Gloria Polo's terugkeer

    Ian McCormack: Een blik
    in de eeuwigheid

    Middel tegen komende pandemie

    Kim Phuc

    Michael Anderson

    Zeven kenmerken
    van een goede vader

    O.L.V. van Las Lajas

    Vaders Liefdesbrief

    O.L.V. van Ocatlàn

    Elena Desserich

    Rom Houben

    Overlijden Mari-Loli Mazon

    Advent

    Gered door een engel?

    Kerst in de loopgraven

    Mgr. Peter Savelbergh

    Ontdekking v/d sarcofaag v/d H. Philomena

    De Heilige Mis

    Petrus Lombardus

    Oscar, de kat

    Tieners, geef hen nooit op!

    Ontdekking te Nazareth

    Efeze: Maria's Huis

    Wonderdadige Medaille

    De rivier Kwai

    De Exodus

    Valentino Mora

    Het vijfde Maria Dogma

    Elizabeth Kindelmann

    H. Louis de Montfort

    H. Clelia Barbieri's
    miraculeuze stem

    Steven en Djaingo

    Het wonder van San José

    Aalst, België's 9/11

    Het getal 11

    Maria en het getal 101

    Sterven op 33

    Is dit St. Jozef's graf?

    Het Kerstverhaal
    en Koning Herodes

    De Kardinale Climax

    Winterzonnewende 2010

    En de maan werd rood

    Schoonheid van Wijwater

    De dag die ontbrak

    Het celibaat

    De vierde ruiter van de Apocalyps

    De maagdelijke geboorte

    Jordanië claimt oudste christelijke vondst

    Colton Burpo versus Stephen Hawking

    H. Gelaat van Manoppello

    Padre Pio: under investigation

    Grace

    Michael Browns retreat

    7 niveau's van het liegen

    De dood van Sint Jozef

    De dood van Maria

    Betekenis van Maria's naam

    Het Aramees in opmars

    De Bosnische pyramiden

    Brugge, het Jeruzalem van het Noorden

    Wonder te Skopje


    Diverse Profetieën
    Miscellanous Prophecies

    Profetieën nemen hun tijd

    Is dit de tijd waarover ze spraken?

    Garabandal [1961-65]

    Israël en Bijbelse Profetie

    Pinksterprofetieën 1975

    Quito [17de eeuw]

    Kenmerken v/d antichrist

    A.C. Emmerich [1]

    A.C. Emmerich [2]

    De Kremna Profetieën

    Hildegard van Bingen

    Belpasso [1986-88]

    2 Noorse profetieën

    La Salette [1846]

    Anna Maria Taigi

    Diversen

    Heilige Mechtildis

    Non van Tours

    Heilige Nilus

    Bernardine Von Busto

    Non van Bellay

    Kloosterling Hilarion

    Don Giovanni Bosco

    Elizabeth Canori Mora

    Judah Ben Samuel

    Jeanne Le Royer

    Giacchino di Fiore

    Bartholomeüs Holzhauser

    Madeleine Porsat

    De profeet Daniël

    Kibeho, Rwanda

    Ida Peerdeman

    H. Ireneüs van Lyon

    Methodius van Olympus

    H. Hippolytus van Rome

    Firmanus Lactantius

    De Berkenboomprofetieën

    Dr. Arnold Fruchtenbaum

    H. Ephraïm de Syriër

    H. Cesarius van Arles

    Columba van Ierland

    Elena Aiello

    Beda, de eerbiedwaardige

    Odilia van de Elzas

    Johannes Damascenus

    Adso, de Monnik

    Anselmus van Canterbury

    H. Vincent Ferrer

    Joachim van Fiore

    Johannes Friede

    Thomas van Aquino

    John of the Cleft Rock

    Franciscus van Paola

    H. Birgitta van Zweden

    Robertus Ballarminus

    Dionysus van Luxemburg




















    Het Laatste Geheim

    1. Een enorm mysterie

    2. Sterk en zedig

    3. Dagen van duisternis

    4. Moeder van de Heer

    5. Boven de zon

    6. Gog en Magog?

    7. Door de straten van de stad

    8. Vanop de hoogste bergen

    9. Kleine geheimen

    10. Klokslag twaalf

    11. Lichten, geluiden, graven

    12. De klokken luiden

    13. Donderslag in de verte

    14. Geheime aanwezigheid

    15. Vuurzuil

    16. Geheimen van de Rozenkrans

    17. Het voorteken

    18. De zeven

    19. Het voorgevoel

    20. Signalen en vloeken

    21. Afschuwelijke wonderen

    22. De kastijding

    23. Naschok

    24. Waar duivels beefden

    25. Geheime Martelaren

    26. Geheim van de gehoorzaamheid

    27. Geheim van het vertrouwen

    28. Ik wacht op u

    29. De geest van opstand

    30. Genade en rechtvaardigheid

    31. De Profetie

    32. Voorbij de grenzen
    van de kennis

    33. Geheimen in
    Amerika en Europa

    34. Geboren in de hel

    35. Cathérina's geheim

    36. Geleende tijd

    37. Ik zal uw Moeder zijn

    38. Het grote Teken

    39. Koningin van de Eeuwigheid











    Thomas à Kempis
    De navolging van Christus

    Boek 1.1

    Boek 1.2

    Boek 2

    Boek 3.1

    Boek 3.2

    Boek 3.3

    Boek 4.1

    Boek 4.2



    Novenen

    Maria Onbevlekte Ontvangenis

    OLV van Lourdes

    OLV Van Fatima

    OLV Van Banneux

    OLV van de Berg Carmel

    OLV Hemelvaart

    H. Maagd van de Wonderdadige Medaille

    Maria Lichtmis

    Don Bosco

    Maria Boodschap

    Sint Jozef

    Heilige Familie

    Goddelijke Barmhartigheid

    Heilige Geest

    Kindje Jezus

    Engelbewaarder

    Aartsengel Michaël

    Aartsengel Gabriël

    Franciscus van Assisi

    Antonius van Padua

    Pater Pio

    Heilige Benedictus

    Heilig Hart van Jezus

    Heilige Rita

    Sint Valentijn

    OLV van Altijddurende Bijstand

    Jean Marie Vianney

    Theresia van Lisieux

    Maria, die de knopen ontwart

    OLV van de Bezoeking

    Zielen in het Vagevuur

    Kracht van het Kruis
    tegen het kwade

    H. Gelaat van Jezus

    Hart van Jezus en Maria

    Kindje Jezus van Praag

    OLV van Genezing

    Miraculeuze Maagd

    Pater Damiaan

    Heilige Anna

    H. Maria Goretti

    Heilige Peregrinus

    Heilige Expeditus

    Sint Joris

    H. Margareta van Cordoba



    Films

    Padre Pio

    The Miracle of Our Lady of Fatima

    The 13th Day

    Het Lied van Bernadette

    One Night with the King

    Faustina

    Docu: Faustina Kowalska

    Docu: Mariaverschijningen

    Docu: OLV van Guadalupe

    Vincentius a Paolo

    Sint Paulus

    Sint Petrus

    Docu: Pater Damiaan

    Passion de Jeanne d'Arc

    Story of Father Damien

    Docu: Garabandal

    Exorcism of Emily Rose

    The Nativity Story

    Don Johannes Bosco

    The Passion of The Christ

    King David

    Romero

    Jean de Florette

    Manon des Sources

    Abraham

    Mozes

    Solomon

    Jacob

    Francesco

    A man for all seasons

    The Apocalypse

    Docu: H. Maria Goretti

    Docu: The birth of Israël

    Docu: The six-day war

    Docu: Ghosts of Rwanda

    Becket

    Gospel of Luke

    Gospel of Matthew

    Gospel of John

    Acts

    Unsolved mysteries

    Joseph

    Samson and Delilah

    H. Rita van Cascia

    Thérèse de Lisieux

    Isaak, Jacob & Esau

    Fray Martin de Porres

    Lourdes [2000]

    Clara & Francisco

    Maria Goretti

    Mother Theresa




    Astronomische verschijnselen

    28/11/2011



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs

     

    Real Time Web Analytics

    Page Content

    Page Content