Redactie
Medjugorje België en Nederland
Chris De Bodt
(1958 - 2012)

medjugorjebn@gmail.com

Patty De Vos
Kasteelstraat 81
9180 Temse
België
patty.de.vos@hotmail.com

Dr. Guy Claes
Platanendreef 40
8790 Waregem
België
gclaes@scarlet.be

Henk
Twan Vereecken
Geertrui Schonken
Veerle De Caluwé
Anne Van Der Sloten
p. Alfons J. Smet
Broeder Joseph
Zoeken in blog

Medjugorje 2015 Medjugorje 2014 Medjugorje 2013 Medjugorje 2012 Medjugorje 2011 Medjugorje 2010

 

Voorlopig worden enkel de boodschappen gepubliceerd.
12-02-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eucharistische Mirakelen. De twee wonderen van Parijs, Frankrijk [1274 en 1290]
De twee wonderen van Parijs, Frankrijk [1274 en 1290]

In het jaar 1274, toen Filips de Stoute aan de macht was, stal een dief een pyxis van de Kerk van de Heilige Servaas in Parijs en bracht het in stilte naar de Champ du Landit in de buurt van de Abdij van de Heilige Dionysius. Hier opende hij de gouden sluiting van de pyxis om de Hosties weg te gooien, maar zodra de pyxis open was vlogen de Hosties omhoog en begonnen rond zijn hoofd te zweven. Een aantal boeren die de Hosties zagen zweven rond de angstige jonge man gingen naar Mathieu de Vendome, de Abt van de Heilige Dionysius, die op zijn beurt weer de bisschop van Parijs ter hulp vroeg.


Eglise Saint-Gervais

Zowel de Abt als de bisschop gingen samen met andere afgevaardigden van de kerken in de buurt naar de Champ du Landit, waar zij allen de Hosties zagen zweven. Toen de priester die de Hosties geconsecreerd had dichterbij kwam om het te onderzoeken daalde de Hosties in rust op zijn hand neer. Vele mensen begeleidden de priester en de Heilige Hosties terug naar de kerk waar vandaan de Hosties gestolen waren. Deze Hosties bleven in goede staat totdat ze verdwenen tijdens het verschrikkelijke antikatholieke vandalisme van de Franse Revolutie.

Naar aanleiding van dit Wonder beval de bisschop dat elke Vrijdag in de Kerk van de Heilige Servaas een gezang gezongen moest worden ter gedachtenis, en dat er een Getijde gebeden moest worden elke eerste september. Deze viering werd voor vele jaren gehouden, zelfs nog nadat de Hosties waren verdwenen.

Slechts 16 jaar later, in 1290, werd Parijs gezegend met een ander, nog spectaculairder, Eucharistisch wonder. Dit tweede wonder ging over een arme vrouw, die niets van waarde bezat, behalve een jurk die ze verkocht om eten te kopen. Paaszondag kwam eraan, en de vrouw verlangde er met heel haar hart naar om goed gekleed te zijn op Paaszondag. Maar omdat ze niet genoeg geld had om haar jurk terug te kopen vroeg ze de lommerd aan wie ze jurk had verkocht of ze de jurk voor één dag mocht hebben. De lommerd, die bekend stond als niet-christelijk, was benieuwd naar de Hostie die de Katholieke ontvangen tijdens de Heilige Mis. De vrouw kon de jurk volledig terug krijgen als ze hem het geconsacreerde brood gaf, die zij tijdens de Heilige Communie ontving.

Ze gaf toe aan dit schaamteloze voorstel, en de arme vrouw nam deel aan de Heilige Mis en ontving het Heilig Sacrament. Na in het geheim de Hostie van haar tong te halen, bracht ze de Hostie naar het huis van de lommerd die het op een tafel neerlegde. Toen stak, in bijzijn van de arme vrouw en zijn eigen kinderen, hij met een klein mes meerdere malen in de Hostie.

Toen spoot er bloed uit de sneden, die de vrouw en de kinderen raakte. Geschokt van het bloed gooide de man de hostie in een vuur, waar het zweefde tussen de vlammen, onaangetast door de vlammen of de hitte. Nu, nog banger, greep de man de Hostie uit het vuur en gooide, om de Hostie als nog te vernietigen, de Hostie in een vat met kokend water.

Het water werd onmiddellijk rood en bloederig. Het water liep over de rand van de ketel en stroomde over de vloer naar buiten waar het de aandacht trok van voorbijgangers.

Een vrouw was benieuwd waar het vandaan kwam en ging naar binnen. Daar zag ze Onze Verlosser voor de ketel staan. Het beeld van Onze Verlosser verdween vrij snel, maar in de plaats daarvan zag de vrouw de Hostie zweven in de lucht. De Hostie daalde langzaam naar beneden. De vrouw greep een vaas en ving daarmee de Heilige Hostie op. Met grote zorg en eerbied werd de Hostie gebracht naar de Kerk van de Heilige Jean-en-Grevè, waar de Hostie werd bewaard as een kostbare schat en Het wordt geëerd met bijzonder vieringen, zeker op het feest van het Lichaam van Christus.


Vernietiging van de Eglise St-Jean-en-Grève tijdens de Revolutie

De lommer, toen hij het bloed uit de ketel zag lopen, had zich verborgen in een donker hoek. Hij werd later gearresteerd en veroordeeld voor deze daad van heiligschennis.

Koning Filips IV (bijgenaamd Filips de Schone) en de bisschop van Parijs waren vlak na het Wonder op de hoogte gebracht. Uiteindelijk werd het huis waar het wonder had plaatsgevonden omgebouwd tot kapel.

In 1444 was deze wonderbaarlijke gebeurtenis de inspiratie voor een toneelstuk: Het Geheim van de Heilige Hostie. Dit werd opnieuw verhaald in 1533 op het feest van het Lichaam van Christus.

Dit wonderbaarlijke wonder werd onderzocht door Pater Giry, die het opschreef in zijn boek: Dête du Tres-Saint Sacrement [Feest van het Hoogheilig Sacrament]. Hiermee wilde hij de katholieken overhalen om deel te nemen aan de viering ter gedachtenis van dit wonder. Het wonder was ook onderzocht door Monseigneur Guerin, de kanselier van Paus Leo XIII. Monseigneur Guerin schreef zijn bevindingen en feiten over deze gebeurtenis in zijn boek: Vies des Saints, en verklaarde het wonder als authentiek.

De kapel die was gebouwd van het huis waar dit wonder was gebeurd werd vervangen door een kerk die in de loop der tijd onder verschillende namen bekend stond: La Maison ou Dieu fut bouilli [Het Huis waar God werd gekookt], L’eglise du Sauveur bouillant [De Kerk waar de Verlosser is gekookt], La Chapelle du Miracle [De kapel van het Wonder]. Uiteindelijk staat het bekend onder twee namen: De Kerk van de Heilige Fransicus en de Tempel van de Billetten. Deze kerk, gebouwd in de veertiende eeuw op de plaats waar het wonder heeft plaats gevonden is gebouwd door de Broeders van Liefde, die ook wel bekend stonden als Billetten, omdat de kleine rechthoekige scapulieren die ze droegen de mensen deed denken aan biljetten [in het engels: billets]

De karmelieten vervingen de Broeder van Liefde en hebben de kerk afgebouwd in 1756, maar in 1812 kwam de kerk in handen van de Lutheranen.

Naast de kerk is de middeleeuwse Cloitre de Billettes, een kloostergang van genade die in uitstekende staat is en nog vaak bezocht word door toeristen.


Eglise évangélique luthériennes des Billettes


Kloostergang

 

11-02-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eucharistische Mirakelen. Het wonder van Bolsena-Orvieto, Italië [1263]
Het wonder van Bolsena-Orvieto, Italië [1263]

In 1263 stopte een Duitse priester, Peter van Praag, in Bolsena op zijn weg bedevaart naar Rome. Deze priester werd omgeschreven als zeer gelovig en religieus, maar ook als iemand die het moeilijk vond om te aanvaarden dat Jezus echt aanwezig is in de geconsecreerde Hostie. Tijdens het vieren van de Heilige Mis boven de tombe van de Heilige Christina [dat zich bevindt in de kerk genoemd naar deze martelares] sprak hij de woorden van de consecratie uit. Hij had de woorden nog niet uitgesproken of er druppelde bloed van de geconsacreerde Hostie over zijn hand naar het altaar en over het corporaal


Bolsena: Kerk van de H. Christina

De priester was verward. In eerste instantie wilde hij het bloed verbergen, maar hij onderbrak de Mis en vroeg om naar de buurtstad Orvieto gebracht te worden, dit is de stad waar Paus Urbanus IV zich op dat moment bevond.

De Paus luisterde naar het verhaal van de priester en gaf hem de absolutie. Hij zond toen gezanten voor een onmiddellijk onderzoek. Toen alle feiten waren verzameld, beval hij de Bisschop van het bisdom om de Hostie en de linnendoek met de bloedvlekken naar Orvieto te brengen. Samen met Aartsbisschoppen, Kardinalen en andere Kerkelijke afgevaardigden bracht de Paus de relieken naar de kathedraal. De linnen corporal met de bloedvlekken is nog steeds aanwezig en te bezichtigen in de Kathedraal van Orvieto.


Kathedraal van Orvieto

Er wordt gezegd dat Paus Urbanus IV door dit wonder de Heilige Thomas van Aquino inriep om een Proprium voor de Heilige Mis op te stellen en een Getijde gebed te componeren ter ere van de Heilige Eucharistie als het Lichaam van Christus. Eén jaar na het Wonder, in Augustus 1264, introduceerde Paus Urbanus IV de composities van de Heilige en installeerde door middel van een pauselijke brief het Feest van het Lichaam van Christus.

Na het bezoek aan de kathedraal van Orvieto gaan vele pelgrims naar de Kerk van de Heilige Christina in Bolsena om voor zichzelf de plaats van het Wonder te zien. Door de gang aan de noordkant bereikt men de Kapel van het Wonder, waar de vlekken op de vloer zichtbaar zijn, die gemaakt zijn door heet bloed van de Wonderlijke Hostie. Het altaar van het wonder, welke nu vervangen is door een negende-eeuwse troonhemel, bevindt zich nu in de grot van de Heilige Christina. Een beeld van de Heilige is daar in de buurt.


Plaats van het reliek


Originele reliek met de bloedvlekken


Voorstelling van het mirakel, geschilderd door de Italiaanse Schilder Rafaël

In augustus 1964, op de 700ste verjaardag van de instelling van het feest van het Lichaam van Christus, vierde Paus Paulus VI de Heilige Mis op het altaar waar de Heilige Corporaal bewaard wordt in een gouden schrijn in de Kathedraal van Orvieto. Zijne Heiligheid reisde naar Orvieto met een helikopter en was de eerste paus in de geschiedenis die met zo’n vervoersmiddel reisde.

Twaalf jaar later bezocht dezelfde bisschop Bolsena en sprak daar via de televisie tot het éénenveertigste Internationale Eucharistisch Congress, waarna hij zijn zaken in Philadelphia afrondde. Tijdens deze toespraak sprak Paus Paulus VI over de Eucharistie als een onuitputtelijke en groot wonder.


10-02-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eucharistische Mirakelen: Regensburg, Duitsland [1257]
Het wonder van Regensburg, Duitsland [1257]

Vele jaren lang waren er in Regenburg [officieel Ratisbon geheten] twee kapellen met dezelfde naam, De Heilige Verlosser, en beide kapellen hebben een interessante geschiedenis in verband met het Gezegend Sacrament.

De oudste kapel werd opgericht in het jaar 1255. Op 25 maart van dat jaar, dit was op Witte Donderdag, bracht een priester met de naam Dompfarrer Ulrich von Dornberg de Eucharistie bij de zieken van de parochie. Hij kwam bij een kleine stroompje, Bachgasse, en stapte voorzichtig op de plank die als brug over het water diende. Hij gleed uit en liet de ciborie, die hij droeg, vallen. De Hosties vielen uit de ciborie en lagen over de banken van de stroom. Met enige moeite verzamelde hij de Hosties.


Mirakel van het Kruis en de Kelk

De parochianen, toen ze hoorden van dit ongeluk, besloten om een kapel te bouwen op de plek waar de Hosties waren gevallen, om de schade gedaan aan het Heilige Sacrament [ook al was het een ongeluk] te herstellen. Meteen werd begonnen met de bouw van een houten kapel die drie dagen later af was op 28 maart. Bisschop Albert van Regensburg noemde de houten kapel de kapel van de Heilige Verlosser en wijdde de kapel op 8 september 1255. Het wonder van Regenburg gebeurde in deze kapel twee jaar later.

Tijdens het Hoogheilig Offer dacht de priester (wiens naam verloren is gegaan) na over de aanwezigheid van Jezus in de Eucharistie. Plotseling leek het alsof het lichaam aan het kruis van het hoofdaltaar tot leven kwam. Een hand van Onze Heer maakte zich los van het kruis, reikte naar voren en greep de kelk uit de handen van de priester! Geschokt en bang stapte de priester achteruit. Hij keek naar dit wonder en vroeg nederig vergeving voor zijn twijfel. Nadat de priester vergeving had gevraagd werd de kelk pas weer teruggegeven.

Na dit wonder kwamen groten groepen, vaak van grote afstanden, naar deze kerk. Met de vele giften werd de houten kapel vervangen door een stenen gebouw in 1260. Een tijdje nadat de stenen kapel af was werd de naam veranderd van Kapel van de Heilige Verlosser naar Kreuzkapelle, ofwel Kruiskapel ter ere van de wonderlijke crucifix die daar word vereerd.


Regensburg, Kreuzkapelle

In 1267 werd er naast de stenen kapel een klooster gebouwd. Het werd toevertrouwd aan de Augustijnen, die het onderhielden tot het jaar 1803. In 1855 was kapel zo ver vervallen dat hij gesloopt moest worden. Omdat de mensen zo erg treurden om het verlies werd in de buurt een nieuwe kapel gebouwd. Er wordt beweerd dat tijdens de eerste wereldoorlog, echter, deze kapel is ontwijd.

De geschiedenis van Regenburg’s tweede Kapel van de Heilige Verlosser begint in 1476 met een 13-jarige jongen die uit de kerk van de Heilige Emmarem een zilveren ciborie stal, waarin nog een groot aantal geconsecreerde Hosties aanwezig was. Terwijl hij door de straten renden gooide hij de Hosties tegen een huis. Toen de Hosties gevonden waren werden ze verzamelend met waardigheid en in ceremonie werden ze teruggedragen naar de Kathedraal in de aanwezigheid van Bisschop Hendrik IV van Regensburg.

De eigenaar van het huis waar de jongen de Hosties tegenaan had gegooid walgde van het zondige ongeval. Met de hulp van zijn buren werd er dat jaar nog een kapel door hem gebouwd. Deze kapel van de Heilige Verlosser bevond zich in Weissen-Hahnen-Gasse, De steeg van de Witte Haan.

In 1542, vier jaar voor de dood van Martin Luther, werd de kapel ingenomen door de Lutheranen. Voor vele eeuwen heeft de kapel dienst gedaan als een herberg.

Er zijn in Regensburg vele traditionele missen en processies ter ere van de Hoogheilige Eucharistie.

09-02-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eucharistische Mirakelen: Olomouc, Tsjechië [1242]
Het wonder van Olomouc, Tsjechië [1242]

Op het feest van de Heilige Johannes de Doper, ging Jaroslas nederig biechten en ontving hij de Heilige Eucharistie. Naar zijn voorbeeld volgden de andere soldaten ook in het ontvangen van deze Heilige Sacramenten, ter voorbereiding op het gevecht wat ze hadden gepland voor die avond.

Sommige soldaten bleven achter om de stad Olomouc te beschermen, de anderen verzamelden zich, vlak na middernacht, buiten de poorten van de stad, om het gevecht te kunnen beginnen. Opnieuw deden de soldaten weer precies wat hun leider ook deed: hij stapte van zijn paard af en knielde in de stof naast zijn paard. Toen alle soldaten waren geknield bad Jaroslas een gebed tot de Moeder van God en beloofde Haar om een kerk te bouwen ter ere van Haar als hun gevecht goed zou aflopen. Luidkeels riepen ze het Ave Maria, en de soldaten bestegen hun rijdieren weer en bestormden de vijand.

Niet alleen reden ze onder de bescherming van de Moeder van God, maar ze werden ook gesterkt door de werkelijke aanwezigheid van Jezus in de Eucharistie. Na de communie van de soldaten die dag daarvoor waren er nog vijf hosties over. Jaroslas heeft deze hosties in een ciborie laten plaatsen en deze werd door een priester ter paard meegedragen naar het gevecht. Jaroslas zag dit gevecht als dit van het Oude Testament toen, op bevel van God, de Ark van het Verbond werd gedragen door de Israëlieten [Josua 6].

In die nacht voerde het gevecht, bloederig en kostbaar in mensenlevens. De leider van de Tartaren was gedood en de vijand was zo geslagen dat het duidelijk was dat de Katholieken hadden gewonnen. Geschrokken door het grote aantal doden aan hun kant, en ontmoedigd door de dood van hun leider, verlieten de Tartaren Moravië en gingen naar Hongarije waar ze groeiden in kracht en doorgingen met hun golven van vernietiging.

De overwinning over de Tartaren wordt toegedragen aan de aanwezigheid van de Eucharistie op het slagveld, maar dit was slechts een deel van het wonder waar Olomouc trots op is.


De priester brengt de hosties terug naar de kerk

Na afloop van het gevecht, toen de Hosties naar de kerk werden teruggebracht, was de priester verwonderd. Hij zag dat elke Hostie een heldere glanzende rooskleurige cirkel had. Toen hij die aan de congregatie liet zien prijsden ze de Almachtige God voor de overwinning en voor dit Wonder dat zo duidelijk Zijn kracht en eer heeft laten zien.


08-02-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eucharistische Mirakelen: Daroca, Spanje [1239]
Het wonder van Daroca, Spanje [1239]

In de stad Daroca, in het noordoosten van Spanje, zijn ze erg trots op de historische geschiedenis en op het belang van hun stad in de tijd van de Romeinen, toen het de negende post was op de Romeinse Militaire route van Laminium, wat tegenwoordig Fuenllana heet, [in een district dat toen Carpetania werd genoemd] naar Caesaraugusta, wat tegenwoordig Zaragoza heet. Buiten de stad werden de Romeinse consul Quintus Cecilius Metelus en zijn legioenen verdreven in het jaar 143 voor Christus. Voorbij de stad is de rivier de Jiloca, langs wiens banken de dappere ridder, El Cid, in victorie liep met zijn troepen na een campagne tegen de Moren.

De geschiedenis van de stad lijkt nog steeds in leven in haar Romeinse, Moorse en middeleeuwse muren, kastelen, torens, pleinen en straten. In de kerken en musea kunnen kostbare kunstwerken gevonden worden met Romeinse en Gotische invloeden, of invloeden van de Renaissance.

Van alle oude gebouwen en kostbare schatten ligt de grootste trots van Daroco in de reliek van de Sagrados Corporales, de Heilige Corporalen, wat teruggaat naar het jaar 1239, het jaar van het Wonder.

In dat jaar, toen Valencia onder de heerschappij viel van de katholieke koning Don Jaime, besloot de Saraceense koning Zaen Moro om de stad opnieuw in te nemen met nieuwe manschappen die hij vergaart had in de noordelijke staten van Afrika. De Katholieke koning kwam hier achter en liet, wetende dat hij veel minder troepen had, buiten een Mis opdragen zodat alle soldaten en hun leiders de Eucharistie konden ontvangen. Koning Jaime bevestigde de soldaten dat als ze op deze manier gesterkt de strijd zouden aangaan, ze konden vechten zonder vrees en met puurheid op hun lippen.

Direct na het uitdelen van de Heilige Communie vielen de Saracenen aan in een onverwachte aanval. De priester was geschokt en bevreesd door de plotselinge en heftige strijd. In plaats van het nuttigen van de overgebleven zes Hosties, plaatste hij deze Hosties veilig in twee corporalen. Om de veiligheid nog verder te garanderen verborg hij ze onder stenen niet ver bij het altaar vandaan.




Sagrades Corporales en de Kapel


Na het gevecht, dat de Saracenen in schande verloren hadden, keerden de Katholieke soldaten terug en knielden voor het altaar om God te bedanken die hen deze overwinning had geschonken. De priester was in de tussentijd op zoek naar de Hosties die hij verborgen had. Hij had grote moeite deze plaats te vinden totdat hij door goddelijke ingeving de plaats wist te vinden. Na het terugvinden van de corporalen was hij verbaasd dat de zes Hosties waren verdwenen en ze zes bloedvlekken hadden achtergelaten. De priester vroeg zich af waarom God dit wonderlijke gebeuren liet plaatsvinden. Hij zag het als een teken van God’s bescherming en liefde voor de katholieke soldaten. De priester bracht toen de bebloede corporalen bij de soldaten voor hun inspectie en erkenning.

Omdat de Mis gevierd was in het veld, buiten Valencia, waren er drie steden ... Teruel, Catalayud en Daroca ... die beweerden dat het Wonder binnen hun grenzen had plaatsgevonden. Alle drie wilden ze de Heilige Corporalen zelf krijgen en bewaren. Dit probleem werd uitvoerig besproken en uiteindelijk werd besloten om het lot te laten beslissen. De Corporalen werden geplaatst op de rug van een muilezel, die vrij mocht lopen naar welke stad hij wilde. De muilezel liep naar de poort van Daroca.

Een kerk werd toen gebouwd in Daroca om de bebloede Heilige Corporalen in te bewaren. Deze kerk is vergroot in de vijftiende en zestiende eeuw en draagt nu de naam: De Gemeenschappelijk Kerk van de Heilige Maria [de Colegiata]. Langs de muren van de Kapel van de Heilige Relieken zijn afbeeldingen van het wonder zichtbaar naast albasten beelden in middeleeuwse houding. De schrijn bevat nog steeds de Corporalen waarin de bloedvlekken duidelijk zichtbaar zijn.


Daroca, Colegiata de Santa Maria

Het wonder was zeer bekend in die dagen en het wonder word genoemd in vele officiële documenten, met name in documenten uit 1340. Het wonder was het onderwerp voor vele documenten in de vijftiende eeuw en het verhaal van het wonder is geschreven door verschillende beroemde mensen.

Voor meer dan zeven eeuwen zijn de Sagrados Corporales het kostbaarste en dierbaarste bezit van Daroca.


07-02-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eucharistische Mirakelen: Florence, Italië [1230 en 1595]
Eucharistische Mirakelen

De twee wonderen van Florence, Italië [1230 en 1595]

De Kerk van de Heilige Ambrosius, dat zich bevind in het centrum van Florence, is bevoorrecht met niet een, maar zelfs twee Eucharistische wonderen.

Het eerste wonder vond laats op 29 december 1230. Hierbij was een priester betrokken, met de naam Uguccione. Op dat moment was hij parochievicaris voor het klooster van zusters dat verbonden was met de Kerk van de Heilige Ambrosius.

Op een morgen, na de Heilige Mis, was de priester in een afwezige bui en vergat toen de kelk droog te vegen, waardoor er een klein beetje geconsecreerde wijn achterbleef in de gouden kelk. De volgende ochtend bereidde hij zich voor, voor een nieuwe Heilige Mis, en was verbaasd toen hij op de bodem van de kelk een laagje aantrof van gestold Bloed!

Na 750 jaar is dit bloed nog steeds perfect bewaard. In de Kerk van de Heilige Ambrosius, waar het Wonder wordt bewaard, zijn de muren versierd door Cosimo Rosselli met schilderijen van de processie met het Wonderlijke Eucharistische Wonder door de straten van Florence in 1340 toen de stad geplaagd werd met een epidemie.

Het tweede wonder vond plaats op 24 maart 1595 toen de altaardwaal van het hoofdaltaar vlam vatte en daarmee het altaar en het tabernakel beschadigde. Een pyxis met geconsecreerde Hosties viel op de grond en viel open. De Hosties die op het kleed voor het altaar vielen kromden en verschrompelden en voegden samen door de hitte van het vuur. Ondanks alles is deze verzameling van Hosties in perfecte staat bewaard gebleven, nu al voor 400 jaar.

Vandaag de dag worden de twee Wonderen bewaard in dezelfde monstrans. Aan de bovenkant van de Monstrans is een bakje, beetgehouden door een gouden engel, waarin een pas geconsacreerde Hostie geplaatst kan worden. Hieronder, tussen twee grotere engelen, is een kristal waardoor men een kristallen glas kan zien waarin het gestolde Bloed zich bevind van het Wonder van 1230. Hier weer onder, achter een kristallen glas, is de Hostie van 1595 te zien. Deze relikwieënschrijn wordt bewaard in een kapel, in een wonderschoon tabernakel gemaakt door Mino van Fiesolie in 1481.


Reliek met de monstrans met beide mirakelen

Elk jaar wordt de Monstrans met de twee Eucharistische Wonderen uitgesteld in de Kerk van de Heilige Ambrosius. Volgens de pastoor van de parochie zijn deze wonderen een sterke herinnering aan de werkelijke aanwezigheid van Jezus in de Eucharistie.


06-02-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eucharistische Mirakelen: Santerem, Portugal [± 1300]
Eucharistische Mirakelen

Het wonder van Santerem, Portugal [begin dertiende eeuw]

In het dorpje Santarem, ongeveer 56 kilometer ten zuiden van Fatima, leefde er een vrouw die een ongelukkig leven leidde dankzij de handelingen van haar ontrouwe echtgenoot. In haar extreme verdriet zocht ze hulp bij een tovenares, die haar beloofde haar te ontdoen van al haar lasten in ruil voor een geconsacreerde hostie. Na lang te hebben getwijfeld gaf de vrouw uiteindelijk toe en bezocht de Kerk van de Heilige Stephanus. Na het ontvangen van de Heilige Communie, verwijderde ze de Hostie van haar tong en verborg de Hostie in haar sluier, met de bedoeling de Hostie aan de tovenares te geven.

Maar binnen enkele ogenblikken begon er bloed te vloeien van de Hostie. De hoeveelheid bloed nam snel toe zodat het bloed ook droop van haar sluier, en hiermee de aandacht trok van omstanders. Omdat ze bloed zagen op de hand en arm van de vrouw dachten velen dat ze gewond was en kwamen haar te hulp. De vrouw ontweek hen en rende naar huis, terwijl ze een spoort van bloed achter zich liet.

In de hoop de bloederige sluier en haar inhoud te verbergen stopte ze de sluier in een kist; maar tijdens de nacht moest ze het wel aan haar man laten zien, want er scheen een mysterieus licht vanuit de kist, die door het hout heen scheen en zo het hele huis verlichtte. Beide knielden in aanbidding neer totdat de zon opkwam, toen hebben ze de parochiepriester geroepen.

Het nieuws van deze mysterieuze gebeurtenis verspreidde zich snel en trok de aandacht van vele mensen, die het wonder voor zichzelf wilde overwegen. Vanwege de rage die er om ontstond werd direct een bisschoppelijk onderzoek ingesteld.

De Hostie werd in een processie gebracht naar de Kerk van de Heilige Stephanus, waar de Hostie in was werd gesloten en geplaatst werd in het tabernakel. Enige tijd later toen het tabernakel werd geopend, ontdekte men een nieuw wonder. De was, waarin de Hostie was gesloten, was in stukken gebroken en de Hostie lag in een kristallen pyxis. Deze pyxis werd geplaatst in een zilveren en gouden peervormige Monstrans, de versierd was met 33 stralen licht. De pyxis wordt nog steeds in deze monstrans bewaard.




Heiligdom

Na de erkenning van de kerkelijke autoriteiten, die geen reden zagen om het wonder te veroordelen of te verzwijgen werd de Kerk van de Heilige Stephanus omgedoopt tot "De Kerk van het Heilig Wonder." Het is in deze kerk dat de Hostie nog steeds word bewaard en uitgesteld voor de aanbidding en verering door de pelgrims. In het schip van de kerk, hoog aan beide kanten, zijn schilderijen die het Wonder afbeelden.

De Hostie is iets onregelmatig van vorm, met kleine adertjes die van boven lopen naar beneden waar een hoeveelheid bloed wordt bewaard in het kristal. Dr Arthur Hoagland, een arts uit New Jersey, die de Wonderlijke Hostie al vele malen heeft aanschouwd in de afgelopen jaren, bemerkte dat het bloed op de bodem van het kristal de ene keer de kleur had van vers bloed, en de andere keer de kleur van gedroogd bloed.


Kerk van het H. Wonder

Het wonder, dat plaatst vond in het begin van de dertiende eeuw, bestaat nu al voor 700 jaar.

05-02-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eucharistische Mirakelen: Alatri, Italië [1228]
Eucharistische Mirakelen.

Het wonder van Alatri, Italië [1228]

Een jonge vrouw uit de stad Alatri voelde zich aangetrokken tot een knappe jongeman, die vele aanbidders had. Tevergeefs probeerde zij zijn aandacht en interesse te wekken door op zoek te gaan naar iemand die haar een liefdesdrank kon geven, en kwam al snel in aanraking met een vrouw die er meer van af zou weten. De jonge vrouw moest zo snel ze kon deelnemen aan de Eucharistie en voordat de Hostie zacht zou worden de Hostie bewaren in een doek. "Want," zo zei de vrouw "welk medicijn is sterker dan eentje gemaakt met het Heilig Lichaam van de Koning der Harten?"


De jonge vrouw deed zoals ze was gevraagd en was ervan overtuigd dat niemand had gezien dat ze het Heilige Sacrament had verwijderd. Haar geweten echter speelde haar echter bijna direct parten. Tijdens haar wandeling naar huis, en zeker toen ze het huis binnenliep, voelde ze haar geweten zo erg, dat ze het probeerde te kalmeren door de Heilige Hostie te verbergen. Ze plaatste het Heilige Sacrament in een kleine zak en zocht naar een veilige schuilplaats. Ze besloot uiteindelijk te gaan voor een afgelegen hoek van het huis waar brood bewaard werd.

Twee dagen en nachten gingen voorbij. Tijdens de lange nachten werd de jonge vrouw geteisterd door nachtmerries en ze dacht stemmen te horen die haar veroordeelden tot het eeuwige vuur. Op de derde dag, vlak na zonsopgang, kwam ze uit haar bed en nam de Hostie. Terwijl ze twijfelde of ze de Hostie moest brengen naar de vrouw die haar zulk slecht advies gegeven had, of terug moest geven aan de kerk, opende ze de zak en haalde de linnendoek eruit, waarin de Hostie zat. Tot haar schrik zag ze dat de Hostie niet langer bestond uit brood, maar Het had nu de kleur van vlees, en ze voelde dat het leefde.



Haar tranen en gehuil trokken de aandacht van de andere leden van haar gezin die naar haar toe kwamen gesneld. Ze zagen het wonder en lichtten snel de buren in. Het nieuws verspreidde zich snel over de hele gemeenschap en, door de boodschappers, over de hele stad.

Toen de parochiepriester het hoorde ging hij met andere priesters naar haar huis en namen ze de zak mee waarin de Hostie zich bevond. Ze bedekten het met een sluier. Terwijl ze terug liepen naar de kerk besloot de priester om de Hostie naar de bisschop te brengen, omdat hij zich bewust was van de commotie en het enthousiasme van de menigte die het wonder voor zichzelf wilden houden.

Er wordt beweerd dat onder de mensen die de priester begeleidde er eentje was die ze miste, de vrouw die de suggestie aan de jonge vrouw had gegeven. Deze vrouw bevestigde later dat toen ze het hoorde over het wonder ze zich had opgesloten in haar huis en haar verdediging voorbereidde. Ze besloot om te verklaren, naast andere dingen dat ze een goed en eerlijk persoon was die gebeden opzei, dat de jonge vrouw een leugenaarster was die haar vals beschuldigde. Toen ze tevreden was met haar verdediging voelde ze zich beter en toen de boodschapper kwam met een uitnodiging van de bisschop ging ze ook met hem mee. Toen ze zag dat de menigte haar niet vijandig was, voelde ze nieuwe sentimenten, en besloot ze zich voor de voeten van de bisschop neer te werpen en om vergeving te vragen.

Ondertussen was in de kathedraal de Hostie geplaatst op het altaar tussen kaarsen en bloemen. De rij mensen die dichterbij kwamen om het Wonder te zien leek eindeloos. De volgende dag toonden de mensen uit nabij gelegen gebieden ook interesse. Tijdens dit alles was bisschop Giovanni van Altari bijna constant in gesprek met kerkelijke of burgerlijke mensen die hem over dit wonder wilde onderhouden.


Kathedraal van Alatri

Terwijl iedereen het er mee eens was dat een grote Heiligschennis had plaats gevonden wisten ze niet welke zware en toonaangevende straf ten deel moest vallen aan de twee vrouwen. Een brief werd toen opgesteld door bisschop Giovanni en geadresseerd aan de Hoogste Pontifex, Gregorius IX, waarin kort de heiligschennis werd omschreven, alsmede het wonder dat daaruit volgde. De Heilige Vader werd gevraagd welke straf de vrouwen moesten ondergaan, die schuld hadden bekend en in berouw waren. Na zorgvuldig de zegels en handtekeningen van de Bisschop en zijn verwanten te hebben aangebracht werd de brief verstuurd naar Rome door een koerier.

Tijdens Pasen van datzelfde jaar, 1228, kon de bisschop van Alatri het antwoord van de Paus in vreugde tonen. Het antwoord droeg de datum van 13 maart. Het document met de handtekening van de Paus wordt zorgvuldig bewaard in de archieven van de Kathedraal van Alatri. Na het herhalen van de feiten in deze zaak stelde de Pontifex:

    ...we moesten onze diepste dank betuigen aan Hem, die, altijd werkend op de meest wonderlijke manieren in al Zijn daden, op sommige aangelegenheden werkt met wonderen en nieuwe wonderen laat zien om de zondaars tot boetedoening te roepen, heidenen tot bekering te brengen en daarmee slechte daden van heiligschennis rechttrekt tot het geloof in de Katholieke Kerk, haar hoop verstevigt en haar goedheid aanwakkert.

    Daarom, dierbare broeder, via deze apostolische brief, hebben we besloten om een lichtere straf op te leggen aan het meisje die, naar onze mening, deze serieuze zonde beging, meer uit zwakheid dan kwaadaardigheid, zeker in achtnemend dat ze oprecht spijt had toen ze haar zonde opbiechtte. Tegen de aanstichtster, echter, die met haar perversiteit het meisje overhaalde tot het begaan van deze heiligschennis, mag je die disciplinaire maatregel nemen die jouw het meest toepasselijk is. Laat haar ook de bisschoppen bezoeken in de omgeving, om haar zonde voor hen te bekennen en hun vergeving te vragen, met oprechte onderdanigheid.
De wonderlijke Hostie bleef in perfecte conditie door de eeuwen heen tot het jaar 1700, toen bisschop Monseigneur Guerra een klein gedeelte ervan weggaf aan Kardinaal Cybo. Dit gedeelte was omschreven als een stukje ter grote van een kikkererwt. Dit kleine stukje werd geplaatst in een relikwieënschrijn gemaakt door de kardinaal, die de opdracht gegeven had aan de Kerk van de Sancta Maria degli Angeli alle Terme in Rome, waar hij graag begraven had willen worden. Echter, toen de kloosterlingen die deze kerk onderhielden, later werden overgeplaatst, verplaatsten zij de Hostie naar een andere plaats, misschien omdat ze het verzoek van de kardinaal, dat de Hostie daar moest blijven, vergeten waren. Sindsdien is meerdere malen geprobeerd om dit kleine stukje van de Heilige Hostie terug te vinden, maar zonder enig succes.

Het grootste deel van de wonderlijke Hostie, dat in een eigen kapel in de kathedraal van Alatri wordt bewaard, wordt twee maal per jaar tentoongesteld: op de eerste zondag na Pasen [op het feest van de Goddelijke Barmhartigheid] en de eerste zondag na Pinksteren [op het feest van de Heilige Drievuldigheid]. Vanwege zijn nederige oorsprong wordt dit ook het "Het wonder van de armen" genoemd.




Heiligdom

In 1960, tijdens de viering van het vijfentwintigste bisschoppelijk jubileum, verklaarde bisschop Edoardo Facchini van Altari dat hij bekend was met het diepe geloof van de mensen in de werkelijke aanwezigheid van Jezus in de Eucharistie, welke door het wonder van de geïncarneerde Hostie, die wordt vereerd en bewaard in onze basiliekkathedraal, werd bevestigd. De bisschop leek het goed om tijdens deze viering door te gaan met de canonieke erkenning van dere heilige reliek, die werd uitgevoerd in de aanwezigheid van een andere bisschop en andere geestelijken.

De monstrans werd uit de kapel genomen en naar een gedeelte in de kathedraal gebracht, waarvan de zegels zorgvuldig werden onderzocht en intact bleken te zijn. Het glas waar de Hostie in bewaard werd, werd verwijderd van de monstrans; en het lint van rode zijde en de zegel van Monseigneur Pietro Saulini, bisschop van Alatri, werden herkend. Deze waren dezelfde als die omschreven in de notulen van de vorige canonieke erkenning op 1 december 1886.

Na het verbreken van de zegel nam bisschop Facchini de wonderlijke Hostie. Hij verklaarde dat deze er nog steeds hetzelfde uitzag als in de vorige erkenningen ... dat wil zeggen: een stuk vlees dat bruin van kleur was, dat een cilindrische vorm had aangenomen door het glas waarin het heeft vastgezeten, en dat glansde op de plaatste waar het met het glas in aanraking was geweest.

Na het overleg met de getuigen en hun erkenning en tevredenheid met het onderzoek werd de wonderlijke Hostie teruggeplaatst achter het glas en gesloten met een dubbele zegel. Toen werd deze in zijn zilveren en gouden monstrans geplaatst, die eruitziet als een stralend kruis van goud.

Voor de zevenhonderdvijftigste verjaardag van het wonder in 1978 werden speciale vieringen gehouden en lezingen gegeven. Deze lezingen zijn bewaard in boekje die ook de details van het wonder bevatte. Tijdens de vieringen voor deze verjaardag verklaarde Mgr. Cesario D’Amato dat het wonder blijft bestaan. Het is zichtbaar, onverwoestbaar, echt.


04-02-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eucharistische Mirakelen: Augsburg, Duitsland [1194]
Eucharistische Mirakelen

Het wonder van Augsburg, Duitsland [1194]

De geschiedenis van dit wonder begint met een vrouw uit Augsburg, die op het idee kwam om een geconsecreerde Hostie in haar huis te bewaren. Daarom ontving ze op een ochtend de communie, en haalde de Hostie weer uit haar mond, en bracht het naar haar huis. Daar maakte ze van was twee delen en plaatste de Hostie daar tussen. Ze sloot de randen met was en creëerde op die manier een soort van relikwieënschrijn. Op deze manier bewaarde ze het Heilige Sacrament voor vijf jaar. Gedurende die vijf jaar werd haar geweten geprikkeld zodat ze in 1199 tenslotte alles opbiechtte aan de parochiepriester, die onmiddellijk haar huis bezocht en de Hostie terugbracht naar de Kerk van het Heilig Kruis.

Onder de priesters van de parochie was er een man met naam Berthold, een koordirigent die beschouwd werd als een zeer vroom man. Pater Berthold werd gevraagd om de wassen relikwieënschrijn te verwijderen, en het was ook hij die voor het eerst opmerkte dat een gedeelte van Hostie was veranderd op iets wat op vlees leek, met duidelijke rode lijnen. Alle priesters van de gemeenschap die de opening van de wassen omsluiting meemaakten waren verbaasd. Ze bespraken het onderwerp vrij grondig en bedachten dat de aard van het de Hostie beter te bepalen is als ze het in twee stukken gedeeld kon worden. Tot hun verbazing kon het niet gedeeld worden, omdat het aan elkaar bleef met draadachtige adderen. Toen wisten ze zeker dat het monster het vlees van Jezus Christus was.


Augsburg, Bendiktijnerklooster Heilig Kreuz

Sommige priesters waren sprakeloos bij dit schouwspel, anderen waren bang en sommigen uitten de suggestie dat deze transformatie het best geheim gehouden kon worden. De koster echter kwam met de opmerking dat zoiets verteld moest worden aan de bisschop, en dus werd de bisschop erover ingelicht.

In de aanwezigheid van bisschop Udalskalk, die de Wonderlijke Hostie zorgvuldig onderzocht, zagen vele mensen van de parochie en priesters uit andere gebieden ook dit Wonder. De bisschop liet toen de hostie weer opsluiten in de laag was, zodat deze veilig naar de kathedraal gebracht kon worden.

In de kathedraal werd de Hostie tentoongesteld van Pasen tot het feest van de Heilige Johannes de Doper. Tijdens deze tentoonstelling vond er een tweede wonder plaats: De Hostie zwol op en werd groter en brak door zijn wassen omsluiting heen. Zo scheidde de Hostie zich van de was. Deze scheiding van de bloedrode Hostie en de was vond plaats zonder enige vorm van menselijke tussenkomst.

Op verzoek van de bisschop werden de wonderlijk Hostie en de delen was geplaatst in een kristallen schrijn, en teruggebracht naar de Kerk van het Heilig Kruis. In deze kerk is de Hostie achter glas bewaard in perfect conditie, nu al 780 jaar.


Kristallen schrijn

Bisschop Dekret besloot op 15 mei 1199 dat bijzonder vieringen gevierd moesten worden ter herdenking aan dit wonder. Deze jaarlijkse viering zal genoemd worden Fest des Wunderbarlichen Gutes (wat betekend Feest van de Wonderbaarlijke Goedheid). Elke jaar op 11 mei wordt dit feest gevierd met de Heilige Mis en door het dragen van bijzondere gewaden.

Door de jaren heen zijn andere kerken ook dit feest gaan vieren. Onder deze kerk is de universiteitskerk van de Heilige Moritz, de kloosterkerk van de Heilige Gregorius, in 1496 de Domkerk van Augsburg en in 1639 werd dit feest gevierd in het hele bisdom van Augsburg, omdat de nieuwe kerken automatisch dit feest overnamen. Vele genezingen zijn er gebeurd tijdens de vieringen die het Heilige Wonder eren.

Vlak na de gebeurtenissen van 1199 werden de details van beide wonderen genoteerd in documenten die ver verspreid werden. Het is maar goed ook dat dit verspreid werd, want een brand in 1314 in Het H. Kreuzkloster, het klooster van het Heilig Kruis, verwoestte alle originele papieren rond het wonder. Eeuwenlang hebben Duitse schrijvers zich moeten behelpen met kopieën van eerdere papieren. Er is veel gepubliceerd sinds dan over dit wonder.

03-02-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eucharistische Mirakelen: Ferrara, Italië [1171]
Eucharistische Mirakelen

Het wonder van Ferrara, Italië [1171]

Een oude traditie, vanaf het jaar 454, spreekt over een plaats die kapitaal genoemd wordt, waar een Byzantijnse afbeelding van de Heilige Maagd werd vereerd. Later werd er, vanwege de toenemende stroom van gelovigen, een kleine kerk gebouw waar het kapitaal eens stond. Deze kerk, gebouwd rond het jaar 657, was gebouwd bij een doorwaadbare plaats van de rivier en werd toepasselijk genoemd: S. Maria del Vado, wat betekent: Heilige Maria van de doorwaadbare plaats. Het was in deze kleine kerk, iets meer dan 500 jaar later, dat een spectaculair Eucharistisch Wonder plaatsvond.

Het was Paaszondag, 28 maart 1171. De Mis van het festival werd gecelebreerd door Padre Pietro de Verona, die bijgestaand werd door Padre Bono, Padre Leonardo en Padre Aimone. Allen waren ze leden van de orde van Canons Regular Portuensi. Op het moment dat de consecreerde Hostie gebroken werd in twee stukken, waren alle aanwezigen verbaasd van het bloed dat spoot van de breuk. Het bloed spoot zo wild en er was zo veel, dat het een halve cirkel beschreef, achter en boven het altaar. De toeschouwers zagen niet alleen het bloed, ze zagen ook dat de Hostie was veranderd in vlees.

Het nieuws van dit wonder werd snel gedeeld met de mensen buiten de kerk, en zo verspreidde het zich snel door de hele parochie en de omringende gebieden, waardoor veel enthousiasme werd opgewekt.

Bisschop Amato de Ferrara en aartsbisschop Gherardo van Revenna snelden zich naar de kerk. Zij zagen ook het bewijs van het wonder: het bloed en de Hostie die vlees geworden was. Ze waren het er over eens dat het bloed "het wonderlijke Bloed van Onze Heer" was.

Het oudst bekende document dat details geeft over het wonder is getiteld: Gemma Ecclesiastica (Wat betekend: Juweel van de kerk), geschreven in 1197 door Geraldo Cambrense. Dit manuscript werd ontdekt in 1981 door Mons. Antonio Samaritani, een geschiedkundig uit Ferrara. Het originele document wordt nu bewaard in Londen; een kopie wordt bewaard in het Vaticaan. Het document stelt vast dat in Ferrara, op Paaszondag, de Hostie veranderde in vlees.

Een ander document, gedateerd van 6 maart 1404, was geschreven door Kardinaal Migliorati, die het wonder erkende, terwijl Paus Eugenius IV het pas officieel erkende in en Pauselijke Brief op 7 april 1442. Ook Paus Benedictus XIV (1740-1758) erkende het wonder, als ook kardinaal Nicolo Fieschi in 1519.

Van alle bezoekers die het altaar van het wonder hebben bezocht, is de meeste noemenswaardige Paus Pius IX, die de kerk bezocht in 1857. Terwijl hij naar de druppels bloed wees riep hij uit: "Deze druppels zijn dezelfde als die op het Korporaal in Orvieto!" [zie wonder van Bolsena-Orvieto].

In 1500 werd de kleine kerk vergroot, verbeterd, opgesmukt en veranderd tot de huidige basiliek. Tijdens deze verbouwing werd de marmeren vloer, waar de wonderlijke nog steeds bloedrode druppels bloed op zaten, losgemaakt van de plaats waar het wonder gebeurde en verplaatst naar een zijkapel waar hij in een mooie nieuwe plaats werd gelegd. Het twee verdiepen hoge heiligdom bevat een altaar op de begane grond en de kluis is geplaatst op de eerste verdieping. Trappen aan beide kanten van het altaar staan de toeschouwers toe om dicht tot bij de kluis te komen. Het Heilige Bloed is nog steeds zichtbaar met het blote oog en wordt bewonderd en vereerd als een bijzondere reliek.

Sinds 1930 is de basiliek in handen van de missionarissen van het Hoogst Heilige Bloed, de spirituele zonen van de Heilige Gaspar del Bufalo, de grote apostel voor verering van het Bloed van de Verlosser, een situatie die erg toepasselijk lijkt.


Voorstelling van het wonder


Basiliek Santa Maria in Vado te Ferrara

Een jarenlange viering werd er in 1970 gehouden, om de achtste eeuw van dit wonder te vieren.



02-02-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eucharistische Mirakelen: Braine, Frankrijk [1153]
Eucharistische Mirakelen

Het wonder van Braine, Frankrijk [1153]

In de tijd van het Eucharistisch wonder van Braine, leefden er een groot aantaal niet-Katholieken in de stad, die gelegen is in het aartsdiocees van Soissons. Agnes van Braine, een gravin die leefde in het kasteel van de stad, probeerde vele van deze niet-Katholieken te bekeren en richtte haar moeite voornamelijk op en wonderschoon joods meisje. Het meisje bleef standvastig weigeren om te geloven in de Heilige Eucharistie en ze bleef sceptisch ondanks het aandringen van de gravin. De gravin heeft uiteindelijk, om het meisje voor het Geloof te winnen, haar invloed gebruikt om het meisje naar het kasteel te krijgen en haar als kamermeisje en hofdame in dienst te nemen.

In 1153 had de aartsbisschop van Soissons, Anculphe de Pierrefonds, een Plechtige Heilige Mis geregeld gevolgd door een processie rond de stad Braine ter ere van het Hoogfeest van de Heilige Geest. Iedereen uit de stad nam deel aan de ceremonie, ook de niet-Katholieken, die deelnamen uit eerbied voor de aartsbisschop en uit nieuwsgierigheid naar de uitbundige activiteiten die gepland waren.

Tijdens het Heilige Offer in de mis, gevierd door de aartsbisschop, tijdens het omhooghouden, zagen de mensen niet de Hostie, maar een klein kind. Er zijn geen beschrijvingen beschikbaar, ook is niet bekend hoe lang dit visioen duurde, maar het was blijkbaar zo magnifiek en indrukwekkend dat de niet-Katholieken, vervuld van de Heilige Geest, vroegen om gedoopt te worden. Het is niet zeker of tussen de mensen die vroegen om gedoopt te worden ook het joodse meisje aanwezig was die de gravin wilde bekeren. Naar aanleiding van dit wonder stichtte de gravin een klooster waar die Hostie voor eeuwen werd bewaard.

Het is bekend dat 80 jaar na dit wonder, in 1233, Kardinaal Jacques de Vitry deze Hostie bezocht een aanbeden heeft. In 1718, meer dan 550 jaar na het wonder, zag Dom Martene de Hostie, die nog steeds heel was, en omschreven werd als de grootte van een grote munt. Maar, 15 jaar na zijn bezoek ontdekte een geschiedkundige uit Valois, genaamd Carlier, dat de Hostie, zoals gebruikelijk is, vergaan was tot stof. De Hostie was bewaard in een tabernakel samen met de kelk die gebruikt werd tijdens Mis toen het wonder voltrok.

De ivoren doos waar de Hostie in bewaard werd, werd als schat beschouwd. Toen de kloosterlingen de Abdij verlieten tijdens de Franse Revolutie (welke begon in 1798) vertrouwden ze de ivoren doos toe aan Lambert, hoofd van de politie. Het was teruggegeven aan de kerk van Braine in 1839, waar het voor lange tijd in de sacristie bewaard is gebleven.

Niet alleen werden de Hostie en de kelk zorgvuldig bewaard, maar ook de gewaden die tijdens de Mis van het wonder gebruikt waren werden bewaard. Het kazuifel, het buitenste gewaad dat een priester tijdens de mis draagt, was van fijn zijde rijk versierd met liturgische symbolen, waaronder het gezicht van een engel op de voorkant en een Angus Dei (Lam van God) op de achterkant. Rond de nek van het gewaad was een band van goud aangebracht, die was gezet met fijne pareltjes en kostbare stenen. De mensen beschouwde dit gewaad als zeer kostbaar, omdat het een mooi gewaad was, kostbaar, maar ook omdat het tijdens de historische mis gedragen was.

Als gevolg van een meningsverschil tussen de kloosterlingen en Heduin, een lid van de Nationale Garde, werd er een inventarisatie gemaakt van de bezittingen van de abdij tussen 21 en 24 april 1970, net één jaar na het begin van de Franse Revolutie. Er werd toen ontdekt dat het kostbare kazuifel van het wonder niet meer op zijn plaats was. Heduin maakte gebruik hiervan om een klacht in te dienen bij de autoriteiten, die een onderzoek instelden. Men kwam er toen achter dat tijdens het afgelopen jaar de prior van het klooster het kazuifel had verkocht aan een handelaar uit Lyon om in de noden van de abdij en de kerk te kunnen voorzien. De handelaar weigerden om te onderhandelen over de teruggave van het kazuifel, maar was wel bereid om de parels die waren losgemaakt terug te geven.


Braine, Abdijkerk

Eén verslag stelt dat alle objecten gebruikt in de mis van het Wonder, ook de middelend gebruikt voor het maken van Hosties, in de kerk bewaard waren. Dit werd bevestigd door inventarisatie die gemaakt werd tijdens de Franse Revolutie, die specifiek alle onderdelen opnoemde die voor de Mis gebruikt waren. Deze inventarisatielijst word nog steeds bewaard in de archieven van het Departement van Aisne at Laon; maar de objecten zelf zijn echter sindsdien verspreid of vernietigd. De huidige curie van Braine bevestigt dat het Eucharistische Wonder heeft plaatsgevonden en dat er, voor vele jaren, processies gehouden werden ter ere ervan, maar deze jaarlijkse vieringen worden niet meer gehouden.


01-02-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eucharistische Mirakelen: Lanciano, Italië [± 700]
Eucharistische Mirakelen

Het wonder van Lanciano, Italië

Rond het jaar 700 van Onze Heer, droeg, in een klooster dat toen nog de naam droeg van de Heilige Longinus, de Romeinse centurio die Jezus met een lans doorboord, een pater uit de orde van de Heilige Basilius het Hoogheilig Offer van de Heilige mis op volgens de Latijnse ritus. Zijn naam is onbekend maar er is in een oud document geschreven dat hij "... bekend met de wetenschap van de wereld, maar onbekend met de wetenschap van God" was. Hij leed aan terugkerende twijfel rond de transsubstantiatie [de verandering van brood en wijn in het Lichaam en Bloed van Christus]. Hij had juist de heilige woorden van de Consecratie uitgesproken toen de Hostie veranderde in een cirkel van vlees, en de wijn veranderde in zichtbaar bloed.

Eerst was hij ontstelt door dit wonder dat hij had meegemaakt, maar hij hervond zijn kalmte, en huilend van geluk sprak hij tot de congregatie: "O gelukkige getuigen, aan wie de Gezegende God, om wille van mijn ongeloof, Zichzelf zichtbaar heeft willen laten zien! Kom, broeders, en verwonder je in God, die zo dicht bij ons is. Zie hier het Lichaam en Bloed van Onze Zeergeliefde Christus."

De congregatie haastte zich naar het altaar, verwonderd door wat ze zagen, en gingen heen om het nieuws te vertellen aan de dorpsgenoten die op hun beurt ook naar de kerk kwamen om het Eucharistische Wonder voor henzelf te zien.


Het Vlees bleef intact, maar het Bloed in de kelk verdeelde zich snel in vijf korrels van verschillende grootte en verschillend gewicht. De kloosterlingen besloten deze klonten Bloed te wegen. Op een weegschaal, gekregen van de Aartsbisschop, kwamen ze erachter dat elke klont Bloed net zo zwaar woog als de vijf klonten samen, maar ook dat elke tweepaar klontjes even zwaar woog als de andere drie, en dat het kleinste klontje en het grootste klontje het zelfde gewicht hadden.

De Hostie en de vijf klonten werden geplaatst in een relikwieënschrijn van bewerkt ivoor. Door de eeuwen zijn ze in het bezit geweest van drie verschillende religieuze ordes. Toen het wonder plaatsvond werd de Kerk van de Heilige Longinus gebruikt door de Orde van de Heilige Basilius, maar ze hadden de kerk verlaten aan het einde van de twaalfde eeuw. Het gebouw kwam al snel in handen van de Benedictijnen, en toen de Franciscanen ... die de oude kerk moesten slopen vanwege grote schade, opgelopen door aardbevingen. De nieuwe kerk die daar gebouwd werd, werd vernoemd naar hun stichter, de Heilige Franciscus van Assisi.

De geschiedenis vertelt dat nadat het wonder erkend was, een document, met daarop de details van het Wonder geschreven in Grieks en Latijn, bewaard was gebleven door de kloosterlingen tussen twee tafelen. Het verhaal gaat dat in de eerste jaren van de zestiende eeuw, toen het klooster in bezit was van de Franciscanen, het document getoond werd aan twee leden van de Orde van de Heilige Basilius. Misschien om hun orde te beschermen tegen de vernedering dat een lid van hun orde een zwak geloof had, vertrokken zij met het document midden in de nacht; ondanks vele onderzoeken, zijn de Franciscanen er nooit achter gekomen of de twee broeders gevlucht zijn.

De ivoren relikwieënschrijn werd in 1713 vervangen door een andere die nu de twee relikwieën bevat. Dit is een monstrans van fijngesneden zilver en kristal. Het Vlees is geplaatst op de manier zoals een Hostie normaal geplaatst wordt in een monstrans, en de bloedklontjes worden bewaard in een kelk gemaakt van artistiek bewerkt kristal, waarvan sommige geloven dat het dezelfde kelk is waarin het wonder gebeurde.






Altaar en Schrijn

In 1887 ontving de aartsbisschop Petrarca van Lanciano van Paus Leo XIII een volle aflaat voor allen die de Kerk van het Wonder bezoeken gedurende de acht dagen voorafgaand aan de jaarlijkse feestdag, de laatste zondag van Oktober.

In februari 1574 bevestigde Monseigneur Rodriques in de aanwezigheid van betrouwbare getuigen dat het totale gewicht van de vijf klontjes van gestold bloed gelijk was aan het gewicht van elk klontje afzonderlijk. Dit feit werd gebeiteld in een marmeren tablet, uit 1636, dat zich nog steeds bevindt in de kerk. Gedurende de opvolgende controles rond het Bloed werd deze eigenschap van het gewicht niet getest.

Er zijn door de eeuwen heen testen geweest, maar de laatste test, in 1970, is de meest wetenschappelijk complete. Het is dit onderzoek waar we het over zullen hebben.

Uitgevoerd onder strikte wetenschappelijk criteria, viel deze taak ten deel aan Professor Doctor Odoardo Linoli, hoogleraar in anatomie en pathologische histologie, en ook in scheikunde en klinische microscopie, hoofdarts bij de verenigde ziekenhuizen van Arezzo. Professor Linoli heeft de hulp ingeroepen van Doctor Ruggero Bertelli, een gepensioneerde professor in normale menselijke anatomie aan de universiteit van Siena. Dr. Bertelli was het niet alleen eens met alle bevindingen Van Professor Linoli, maar publiceerde dat ook in een officieel document.

De aartsbisschop van Lanciano, de bisschop van Ortona, het hoofd van het klooster der Fraters Minor, de kanselier van het aartsdiocees, de aangewezen secretaris van de aartsbisschop en de gehele gemeenschap van het klooster waren samen met Professor Linoli verzameld in de sacristie van de Kerk van de Heilige Franciscus op 18 november 1970.


Kerk van de Heilige Franciscus, Lanciano

Het onderzoek van de monstrans liet zien dat het gedeelte waar de hostie was geplaatst niet hermetisch was afgesloten en dat de deeltjes van ongedesemd brood dat voor jaren in het midden van vlees was blijven zitten nu waren verdwenen. Het vlees werd omschreven als geelbruin van kleur, onregelmatig en rond van vorm, dikker en gerimpeld lans de rand. Het werd dunner naar het midden toe, zodat in het midden slechts een paar losse franjes overbleven. Een monster werd genomen van het dikkere gedeelte voor onderzoek in een het laboratorium van het ziekenhuis in Arezzo.

Het onderzoek naar de vijf bloedklontjes gaf als conclusie dat het wonder van het gewicht niet langer meer meetbaar was, zoals het was toen het voor het laatst gemeten werd in 1574. De vijf klontjes ware onregelmatig van vorm, licht gerimpeld, compact, homogeen en met een hoge dichtheid. Ze waren hazelnootachtig van kleur en leken op kalk. Een monster was genomen van het midden van een klontje voor microscopisch onderzoek en wetenschappelijke studie. Later, nadat alle onderzoeken waren afgerond, werden beide monsters weer teruggebracht naar de kerk.

De conclusie van Professor Linoli werd gepresenteerd op 4 maart 1971. Het werd gedetailleerd gebracht in medische en wetenschappelijke termijnen voor een groot publiek, waaronder kerkelijke afgevaardigden, de hoofden van verscheidene klooster en andere afgevaardigden van religieuze instanties. Ook gerechtelijke, politieke en militaire gezanten waren aanwezig samen met aanwezigen van de medische staf van de lokale ziekenhuizen en verscheidene burgers.

De conclusie van de Professor werd daarna besproken door de Eerwaarde Pater Bruno Luciani en Professor Urbano, de hoofdanalist van het ziekenhuis van Lanciano en tevens professor aan de universiteit van Florence. Een kopie van het gedetailleerde verslag en de notulen van de discussie worden bewaard in de archieven van het klooster. Gewaarmerkte kopieën werden verstuurd naar verscheidene afgevaardigden van de Katholieke Kerk en hoofden van verschillende religieuze ordes. Er werd ook een kopie overhandigt aan Paus Paulus VI tijdens een privéaudiëntie.


Trappen die leiden naar het heiligdom van Lanciano

Het resultaat van het histologische (microscopische) onderzoek gaf de volgende feiten weer: Het vlees was geïdentificeerd als gegroefd spierweefsel uit de hartwand, zonder enig spoor van stoffen en chemicaliën om vlees te bewaren. Zowel het vlees als het bloedmonster waren van menselijke oorsprong, met klem werd bewezen dat het niet van dierlijke afkomst kon zijn. Het bloed en het vlees hadden dezelfde bloedgroep, AB. Het bloed van dit Eucharistische wonder bevatte de volgende mineralen: chloriden, fosfor, magnesium, kalium, natrium in kleine mate en een grote hoeveelheid calcium. Proteïnen in het gestolde bloed waren aanwezig in de waarden aanwezig die je ook vind in vers bloed.

Professor Linoli merkte daarnaast ook op dat dit bloed, als het van een kadaver genomen zou zijn, vatbaarder was geweest voor verval en afbraak. Zijn onderzoek bewees onomstotelijk dat het niet kan gaan om een fraude die eeuwen geleden is bedacht. Hij beweert zelfs dat alleen iemand met voldoende ervaring in anatomisch snijden in staat geweest zou zijn op uit een hol inwendig orgaan, zoals het hart, zo’n gaaf stuk te kunnen snijden ... Dat wil zeggen: een ronde snee, dik aan de randen en geleidelijk dunner wordend naar het midden waar het centrum zit. De doctor eindigde zijn verslag door te zeggen dat het vlees en bloed, ondanks dat niet hermetisch zijn bewaard, toch niet zijn beschadigd, hoewel ze dus blootgesteld zijn geweest aan fysieke, atmosferische en biologische elementen.

De monstrans, die de relikwieën bevat, werd vroeger bewaard aan de zijkant van het altaar in de Kerk van de Heilige Franciscus, maar het is nu geplaatst in een tabernakel bovenop het hoofdtabernakel van het hoofdaltaar. Een trap aan de achterkant van het altaar geeft toegang tot dit tabernakel, dat open is aan de achterkant zodat iedereen duidelijk de monstrans kan zien die het bloed en vlees bevat.

Een bezoeker zal opmerken dat de Hostie rooskleurig is wanneer deze verlicht is. Als een bezoeker dit vlees ziet, zal hij zich hoogstwaarschijnlijk verwonderen over de ontelbare anderen die dit ontzaglijke wonder hebben aanschouwd in de 1200 jaar van zijn bestaan.


26-01-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter N [deel 1]
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter N [deel 1]

Keizer Nero

Jeugd van Nero

Lucius Domitius Ahenobarbus was een zoon van Gnaeus Domitius Ahenobarbus en Agrippina de Jongere en is geboren op 15 december 37 na Christus in Antium (Anzio), dat ten zuiden van Rome ligt en gestorven op 9 juni 68 bij Rome. Nadat zijn moeder Agrippina keizer Claudius (zoon van Nero Claudius Drusus de oudere) huwde, adopteerde Claudius hem waardoor zijn naam veranderde in Claudius Drusus Germanicus Nero. Zo werd hij lid van het Julisch-Claudische huis. Hier kwam ook nog eens bij dat hij de dochter van Claudius, Octavia, huwde. Hij was nu volledig geïntegreerd in de familie.

Na de dood van Keizer Claudius, die Nero vergiftigd had, werd hij door de pretorianen als keizer uitgeroepen.

Veel mensen hadden vertrouwen in hun nieuwe keizer, men verheugde zich erover een welwillend, artistieke keizer gekregen te hebben, iemand die de vrede wil handhaven en aan de corruptie een eind wil maken. Maar er was al enige twijfel of Nero wel zo'n goede keizer zou worden o.a. door de grafrede van Nero tegenover Claudius, men kon merken dat die niet door hemzelf was geschreven maar door Seneca. Seneca en Burrus waren zijn ‘opvoeders' die hem nu nog wel in goede banen konden leiden en zijn staatszaken regelden, maar zou die macht van Seneca en Burrus in stand blijven? Men was er niet zeker van.

Ook ontstond er twijfel omdat Nero nogal een losbollig type was en destijds vaak met zijn vrienden door de achterbuurten schuimde achter vrouwen aan, ruzies zoekend en vechtpartijen uitlokkend.

De moeder van Nero, Agrippina, was ook een heerszuchtig typ van wie de Romeinen ook nog wel eens problemen verwachtten. Het begin van Nero's regeringsschap was verwachtingsvol maar niet zonder problemen.

Nero's persoonlijkheid

Nero was als jongen al buitengewoon. Hij was intelligent, ontwikkeld, kunstzinnig en sportief, maar knap was hij zeker niet. Hij zat vol vlekken en had een vieze geur. Hij had lichtblond haar, doffe blauwe ogen, een dikke en vooruitstekende buik en dunne benen. Ook had Nero last van grootheidswaanzin. Dit is alleen al te zien aan het gigantische gouden huis, waar nu nog maar een klein deel van over is. Dit was niet het enige waar Nero last van had. Hij had een minderwaardigheidscomplex. Als je iets deed wat Nero kon doen denken dat je hem bedreigde, had je een gigantisch probleem en tekende je meestal hiermee je eigen dood.

Nero was aanvankelijk vooral geliefd door zijn optredens als zanger, toneelspeler en wagenrenner. Hij kreunde en tierde op het toneel en dat vond het volk net zo aantrekkelijk aan hem. Volgens Suetonius kon Nero niet geweldig zingen, maar daar dacht Nero net anders over. Hij deed er werkelijk alles aan om zijn stem in topconditie te houden. Hij at geen fruit. Hij dacht dat dit slecht zou zijn voor zijn stem. Hij gebruikte braakmiddelen alvorens op te treden, zodat hij niet met een volle maag moest zingen. Als ontbijt at hij bieslook om zijn stem in te smeren. Hij was niet alleen een fanatiek zanger. Ook in de sport wilde hij zo goed mogelijk presteren. Bij elke wedstrijd werden scheidsrechters en juryleden omgekocht, zodat Nero telkens als winnaar zou worden uitgeroepen. Als hij had gewonnen, liet hij de beelden van de vorige winnaars weghalen.

Suetonius schreef: “om te voorkomen dat er ook maar één andere winnaar in de herinnering bleef voortbestaan, gaf hij opdracht om al hun beelden en portretten omver te halen, met de haak weg te slepen en in de riolen te werpen.”

Nero hield echt van publiek. Als hij voor een groot publiek optrad, moesten de toeschouwers applaudiseren en blij zijn. Als je maar heel even niet applaudiseerde of niet blij keek, of als je in slaap viel, dan werd dat opgeschreven, en als je hierbij al op een lijst stond, dan was dat geen goed nieuws. Je kon bestraft worden tot zelfs de doodstraf. Niets mocht het optreden van de keizer verstoren. Zijn andere passie was het wagenrennen. Nero speelde, volgens Suetonius, dagelijks met zijn ivoren vierspannen op zijn speeltafel. Nero had niet alleen een passie voor de sport, hij deed ook nog eens zelf mee en dat vonden zijn adviseurs, Seneca en Burrus, zorgwekkend. Het publiek daarentegen vond dit alles prachtig en dagen op voorhand was heel de stad al bezig met de rennen en werden er weddingschappen afgesloten en tovenaars geraadpleegd. De rennen vonden eerst plaats in het Circus Maximus en later in het amphitheater op het Marsveld. Iedereen kwam naar de rennen kijken, of men nu slaaf was of een Romeins burger, het maakte allemaal niet uit. De rennen waren er voor iedereen.

De dood van Brittanicus

Nero doet al snel een stuk afstandelijker tegenover zijn moeder. Hij is bang voor haar heerszucht, vreest haar geweldadige karakter en wil bevrijd worden van haar bemoeizucht. Ook van zijn vrouw, Octavia, heeft Nero een ongelooflijke hekel, misschien is hij jaloers omdat zij alle eigenschappen van eer en deugd bezit die hij mist. Al snel hebben ze door dat Nero goed vatbaar is voor de grofste vleierij en wordt er gefluisterd dat Agrippina Brittanicus wil gebruiken om haar machtspositie te verstevigen. Als het carnaval is en Nero tot prins is gekozen probeert hij Brittanicus belachelijk te maken door hem een lied te laten zingen voor een gegraven kuil waarin hij straks zal vallen. Brittanicus heeft Nero door en hij heft een treurig lied aan van een onterfde prins. Nero krijgt nu nog meer haatgevoelens maar laat Brittanicus niet nu vermoorden omdat het teveel in het openbaar is. In het geheim zoekt Nero contact met Julius Pollio die de beruchte gifmengster Locusta in gevangenschap houdt. Nero dwingt haar een snelwerkend dodelijk gif te brouwen dat de uitwerking heeft van een dolkstoot. De gifmoord wordt tot in de puntjes voorbereid.

Bij een feestmaal ligt de keizerlijke familie aan tafel. De jongeren (waaronder Brittanicus) zitten aan een andere tafel aan een eenvoudigere maaltijd. Achter hem staat een slaaf die alle hapjes en drankjes moet proeven op vergif. Vergiftiging lijkt uitgesloten. Een dienaar reikt de prins een beker warme wijn aan, maar de wijn is zo warm dat de prins om water roept. De beker wordt bijgevuld met water (met gif). Het gif in de wijn doet snel zijn werking en Brittanicus stort dood ter aarde.

Geschrokken kijken alle gasten naar Nero, die gebruikt als argument dat zijn broer altijd al last heeft gehad van aanvallen en dat deze aanval hem teveel moet zijn geworden.

Agrippina en Octavia hebben voldoende zelfbeheersing om hun schrik en angst te bedwingen en nu begrijpen zij ook wat hun te wachten qtaat...

Nu iedereen doorziet dat Agrippina en Octavia op en zijspoor zijn gezet is vriendschap met hen gevaarlijk geworden en zijn ze weldra van iedereen verlaten.

Nero wordt erger

Nu Nero heeft ontdekt hoe makkelijk het is om iemand uit de weg te ruimen gaat het van kwaad tot erger, Nero heeft zijn macht ontdekt... Hij is er nu van overtuigd een groot kunstenaar, zanger en dichter te zijn. Nero huurt de grote citer-speler Tepnus in en ligt uren met klompen lood op zijn borst om zijn stem krachtiger te doen lijken.

Meer en meer stelt hij zichzelf boven alle wetten van fatsoen, die een Romeins edelman waardig zijn. Steeds meer begint hij zich aan buitensporigheid schuldig te maken. Geliefd is het tijdverdrijf door de achterbuurten te zwerven en relletjes te schoppen. Hij voelt zicht trots als hij daarbij een schrammetje oploopt, al zorgen zwaardvechters en pretorianen er wel voor dat er niets met de keizer kan gebeuren.

De dood van Agrippina

Dan ontmoet hij de wonderschone Popaea Sabina, de vrouw van Ortho, een vriend van Nero. Deze vrouw gaat hem helemaal beheersen. Ze heeft het idee in haar hoofd gezet om keizerin te worden van het Romeinse Imperium. Om Popaea van Ortho te ontdoen geeft Nero hem een baan als stadhouder in het verre Lusitanië [Portugal]. Ortho is wijs genoeg om snel te vertrekken en hij maakt ook geen moeilijkheden als Popaea van hem wil scheiden. Hij is al blij genoeg dat hij zijn bezittingen en zijn leven mag behouden. Nu staan alleen Agrippina en Octavia Nero's plannen nog in de weg. Popaea zorgt ervoor dat Nero meer afstand neemt van zijn moeder. Hij laat haar naar vertrekken achteraan in het paleis verhuizen. Nero ziet haar niet meer.

Maar na een hele tijd lijkt er wat verandering in te komen, Nero stuurt haar een uitnodiging om hem te komen bezoeken in zijn villa in Baiae [Golf van Napels]. Het lijkt erop dat het weer goed komt tussen Nero en zijn moeder maar niemand weet dat de kapitein van het schip waarmee Agrippina vaart een schurk is en hij, in opdracht van Nero, de zonneluifel met lood heeft verzwaard. Als die luifel naar beneden valt breekt het hele schip in tweeën.

Als Agrippina rustig met haar bedienden zit te praten gebeurt het, de luifel valt met donderend geraas naar beneden. Agrippina en haar bedienden worden bedolven en raken gewond. Dan klinkt er het bevel tegen een van de roeiers dat hij haar dood moet slaan. Opeens ziet Agrippina de waarheid voor zich en weet zich geruisloos over boord te werpen. Ze redt zich zwemmend.

Agippina is doodsbang haar leven te verliezen en probeert te doen of er niets aan de hand is, ze stuurt een boodschapper met het bericht dat ze goed aangekomen is. Nero heeft echter het bericht al gehoord en weet niet wat hij er mee moet, ook hij is bang. Dan komt de boodschapper en heeft hij een plan. Via een listige streek weet hij een zwaard onder de kleren van de boodschapper vandaan te toveren en zegt dat Agrippina hem had willen vermoorden door deze boodschapper te sturen.

Nu is het lot van Agrippina bezegeld en stuurt Nero een troep slaven en vrijgelatenen op haar villa af. Misschien heeft de vrouw nog even gedacht aan haar eigen woorden, "Als hij maar keizer wordt, mag hij mij ervoor doden...!"

Burrus en Seneca staan perplex als zij het nieuws vernemen en kunnen niets anders dan zich schikken in de officiële leugen. De Senaat organiseert grote dankfeesten omdat het leven van de keizer is gered. Maar eigenlijk is er niemand die het verhaal gelooft.

De dood van Octavia en de dwaasheid van Nero

Het lot van Octavia is hier ook mee beslist. Nero laat haar oppakken en haar dienaressen op de pijnbank leggen om iets negatiefs over haar te weten te komen waarvoor ze gestraft kan worden. De dienaressen houden stand, ze zeggen helemaal niets.

Het verontwaardigde volk van Rome loopt te hoop, ze vernielen beelden van Nero en Popaea. Deze verstoringen dienen als voorwendsel om Octavia naar een eiland te verbannen. Haar leven in het keizerlijk paleis is een hel geweest. Haar vader is vergiftigd haar broertje vermoord. Ver van Rome wordt ze ruw vermoord, haar aderen worden doorgesneden en als het stromen van het bloed langzamer gaat wordt ze gesmoord in een kokend heet bad...

Popaea heeft haar doel bereikt, ze wordt keizerin van het machtige Romeinse Imperium. Iedereen die haar in de weg stond is uit de weg geruimd. Twee jaar later sterft ze aan een schop van Nero die hij haar gaf in een van zijn driftbuien.

Nu gaan bij Nero alle remmen los. Burrus overlijdt en met hem verdwijnt de invloed van Seneca. Seneca komt nu bij Nero om zijn ontslag in te dienen, hij stelt zijn vermogen ter beschikking voor de keizer en vraagt hem daarvoor een rustige oude dag. Nero gaat daarmee akkoord en na een plechtige slotceremonie trekt Seneca zich terug uit het openbare leven.

Nu is Tigellinus de machtigste man aan het hof. Hij is ook bereidt om aan elke gril en misdaad van Nero deel te nemen. De majesteitsprocessen zijn sinds lange tijd weer in volle gang. Vooral degenen die verwant zijn met het huis van Augustus worden opgepakt en veroordeeld.

Nero begint steeds meer te geloven in zijn ‘gouden stem'. Na zijn debuut in Napels [waar na de voorstelling het theater instort, wat als slecht voorteken word gezien] gaat hij als dichter en zanger nu openlijk optreden in Rome. Een groot aantal handlangers verspreiden zich in het publiek en zorgen voor de veiligheid en het nodige applaus. Nero en zijn makkers richten hele festijnen aan in Rome alsof de hele stad van hem is. Rome begint op een gekkenhuis te lijken. Met de waanzinnigste invallen van de keizer zelf!

De grote brand van Rome

De grote brand van Rome vond plaats in de nacht van 19 juli 64 n. Chr. in de winkels gelegen onder de houten tribunes van het Circus Maximus. Tijdens deze droge periode in de zomer sloegen de vlammen om zich heen, bijkomend nadeel was dat de huizen destijds vrijwel allemaal gebouwd waren van hout, waardoor het vuur zich met een razend tempo wist te verspreiden. De brand sloeg over naar het Forum Boarium, de Aventijn en verwoestte daarna de keizerlijke paleizen op de Palatijn. Destijds bestond Rome uit veertien districten. Tijdens de vijf dagen durende brand werden er vier districten volledig verwoest en zeven zwaar beschadigd. De brand werd uiteindelijk onder controle gebracht, nadat aan de voet van de Esquilijn een groot aantal huizen en een pas gebouwd deel van het nieuwe paleis van Nero werden neergehaald waardoor het vuur zich niet meer verder kon uitbreiden. In totaal was 70% van de stad ten prooi was gevallen van de grote brand.

Tijdens de brand van Rome was Nero keizer. Terwijl de brand woedde, was Nero in zijn villa in de stad Antium, te lui om naar Rome te komen. Pas toen de omvang van de brand enorm bleek te zijn, kwam hij naar Rome. Volgens historici Cassius Dio en Suetonius trok Nero een toneelkostuum aan en zong Griekse liederen over de vernietiging van de stad Ilium. Echter volgens de schrijver Tacitus is dit anders gegaan. Hij schrijft dat Nero zich wel naar Rome haastte om hulpacties te organiseren. Ook zegt Tacitus dat Nero zijn paleizen opende voor daklozen en dat hij voedsel uitdeelde.

Om te voorkomen dat er later weer branden uit zouden breken werden de bouwregels voor de stad veranderd. Huizen mochten niet meer zo dicht op elkaar staan en moesten aan de voorzijde van een zogenaamde porticus voorzien zijn. Hierdoor konden brandweerlieden gemakkelijker op de hogere verdiepingen klimmen.

Na de brand liet Nero een enorm paleis van 300 hectare groot bouwen in een deel van de stad dat door de brand was verwoest, het Domus Aurea. Door deze actie gingen veel mensen denken dat Nero er zelf voor had gezorgd dat Rome voor een groot deel is afgebrand, zodat er ruimte werd gemaakt voor zijn bouwprojecten. Om duidelijk te maken dat dit niet de reden was voor de brand, liet Nero de goden en orakels raadplegen, maar toen hij hiermee faalde schoof hij de schuld bij het relatief nieuwe geloof van de christenen. Zij waren een eenvoudige zondebok, aangezien zij toch al werden gehaat door de Romeinen. Veel van hen werden in zijn circus om het leven gebracht, dit ging vaak op gruwelijke wijze. Je kunt je afvragen waarom de christenen volgens vele Romeinen geschikt waren als zondebok. Dit kwam omdat ze veelal weigerden deel te nemen aan de formaliteiten van de Romeinse staatsreligie en dan met name de keizerverering.

De grote brand van Rome volgens Tacticus

Het ontstaan van de brand


Tacitus vermeldt dat het niet zeker was hoe de brand is ontstaan, of dit door toeval is ontstaan of door een list van keizer: geschiedschrijvers vermelden het allebei. Maar wat wel zeker was, was dat dit de meest erge en verschrikkelijke brand was die Rome ooit had meegemaakt. De brand begon in het deel van het Circus Maximus, dat aan de Palatijn en Caelius grenst. Tegelijkertijd ontstond de brand in de winkeltjes waarin brandbaar koopwaar was opgeslagen. Door de wind aangewakkerd werd de brand steeds groter, zodat het de gehele lange zijde van het Circus in zijn greep had. Aangezien de huizen niet omgeven waren door muren en er op die manier niets als hindernis kon dienen, verspreidde de brand zich in een razend tempo. De brand begon eerst in vlakte, steeg op naar de hogere gedeeltes van de stad om vervolgens de lager gelegen gebieden weer te verwoesten. De brand was niet onder controle te krijgen door de mensen, wat mede kwam door de smalle steegjes en de uitspringende huizenrijen zoals in Rome het geval was.

In Rome ontstond paniek, waarbij het gejammer van de doodsbange vrouwen, de weerloze oudjes en de onervaren jongeren kwam. De een dacht vooral om zijn eigen veiligheid, terwijl de ander de zwakkeren probeerde te redden en mee te sleuren. Door het getreuzel en het gehaast werd alles verhinderd. De omvang van de brand werd de mensen al snel duidelijk. Terwijl ze van het vuur wegvluchtten, werden zij van opzij en vooraan omsingeld door het vuur. Wanneer zij ontsnapt dachten te zijn naar een veiligere wijk, bleek dat de brand zijn weg ook al naar die wijk had weten te vinden. Ze dachten op een veilige plek te zijn aangekomen, terwijl die plek in dezelfde toestand verkeerde als die vori ge. Tenslotte wisten de mensen naar de open velden te vluchten. De meeste mensen hadden al hun bezittingen achtergelaten en hadden geen eten bij zich. Andere mensen stierven uit verdriet, omdat zij hun verwanten niet hadden kunnen redden uit de vuurzee, terwijl zij wel de mogelijkheid hadden om te vluchten. Niemand durfde het vuur te blussen, omdat er mensen waren die de menigte verbood het vuur te blussen. Er waren zelfs mensen die met fakkels liepen en brand stichtten en daarbij riepen dat ze zo hun opdracht uitvoerden. Dit kon zijn omdat zij het plunderen makkelijker wouden maken of omdat zij hier een opdracht mee uitvoerde. De laatste paar regels ondersteunen het gerucht weer dat Nero de brand zelf zou hebben gesticht.

De rol van Nero

Op het moment dat brand in Rome woedde, verbleef Nero in Antium, een plaats buiten Rome. Tacitus beschrijft dat Nero pas besloot om naar Rome terug te keren, toen het vuur zijn paleis naderde, gelegen op de Palatijn. Helaas voor hem kon men het niet verhinderen dat alle gebouwen op de Palatijn, inclusief zijn paleis en het Circus, volledig verwoest waren. Hierna stelde hij het Campus Martius, de monumenten van Agrippa en zijn eigen tuinen ter beschikking voor het paniekerige volk. Hij ving de arme menigte op als een meelevende keizer. Er werden levensmiddelen vanuit Ostia en andere steden uit de omgeving overgevaren. De prijs van het graan werd verlaagd. Al deze maatregelen verloren hun waardigheid, hoewel ze bedoeld waren om het volk gunstig te stemmen. Dit kwam door het gerucht wat onder de mensen rond ging over het feit dat Nero (hiernaast een buste) thuis zijn theater had bestegen en de ondergang van Troje had gezongen, terwijl de stad in brand stond. Hierbij vergeleek hij de huidige ramp met de vroegere.

De omvang van de brand

Pas na zes dagen kwam het einde van de brand bij de voet van de Esquilijn in zicht. Een enorme hoeveelheid gebouwen werd gesloopt, zodat er een soort van barrière ontstond van puin die de voortdurende brand wist te doen stoppen. Het volk was nog niet bekomen van de schrik of het vuur brak opnieuw uit in een nog uitgestrekter deel van de stad. Het aantal slachtoffers onder de mensen was klein, maar de schade die de brand had aangericht bij de tempels van de goden en de mooie zuilengalerijen was enorm. Deze rand riep nog meer schade op, aangezien het uitbrak in de eigendommen van Tigellinus in de Amiliana. De Amiliana vormden een stadswijk tussen het Capitool en de Quirinalis. Tigellinus was de commandant van de Praetoriaanse garde in Rome en een belangrijk persoon in de vriendenkring van Nero. Hierdoor was de brand nog schandelijker, omdat de nieuw ontstane brand weer in verband stond met Nero en hem weer verdacht maakte. Men vertelde dat Nero een nieuwe stad wou stichten en hem naar zijn eigen naam wilde vernoemen. Destijds bestond Rome uit veertien delen, waarvan er vier intact bleven, drie volledig verwoest waren en de zeven overige delen zwaar beschadigd en half verbrand raakten.

De schade aan de stad

Het is niet gemakkelijk om een schatting te maken van het aantal verloren huizen, appartementen en tempels, maar de oudste gebouwen met een godsdienstige functie, zoals de tempel die Servius Tullius aan de Maan had toegewijd, het altaar dat de Arcadier Euander had opgericht voor Hercules de Helper, de tempel van Juppiter Stator, gewijd door Romulus en het paleis van Numa en het heiligdom van Vesta, inclusief de penaten (de huisgoden) van het Romeinse volk, zijn door de brand verloren gegaan. Daarnaast zijn er schatten, zoals de pronkstukken van de Griekse kunst die niet meer konden worden hersteld en slechts een herinnering zullen blijven.

Sommige mensen tekenden aan dat de brand op 19 juli was ontstaan, wat tevens de datum was wanneer de Seneonen de stad in brand staken. Anderen zagen een even groot aantal jaren, maanden en dagen tussen de twee branden.

Hoe het Rome verging na de grote brand

Een verslag van de periode ná de grote brand van Rome: naar de vertaling van Tacitus uit zijn boek Annales: deel XV hoofdstuk 42 en 43. Dit is geen letterlijke vertaling van de teksten van Tacitus, maar een in eigen woorden gemaakt stuk van de vertaling met hier en daar een toelichting.

Het nieuwe paleis

Na de brand liet Nero een zeer groot paleis bouwen op de plaats van de vernielingen van de stad. Het paleis kende een enorme luxe, zoals de edelstenen en het goud dat te bewonderen was. Hij noemde het paleis dan ook Domus Aurea (goud, zie hieronder). Deze luxe was gebruikelijk, maar het waren vooral de vijvers en de bossen, met open plaatsen en uitkijkpunten die het paleis zo kolossaal maakte. Voor zijn paleis liet Nero een bronzen beeld van veertig meter hoog van zichzelf neerzetten. Het was zo reusachtig dat de Romeinen het de Colossus noemden.

De architecten en ingenieurs van het paleis en de omliggende tuinen waren Severus en Celer. De twee hadden gedurfde plannen, wat de natuur zou weigeren, zouden zij met hun technieken overtreffen. Zij hadden namelijk het idee om een bevaarbaar kanaal uit te graven van het Avernus meer tot aan de monding van de Tiber, langs de barre kuststrook of langs de ruwe bergen. Hierbij moesten de Pontijnse moerassen worden uitgegraven, aangezien het andere gebied te steil of te droog was. Omdat Nero het onmogelijke verlangde, is men de bergruggen bij het Avernus meer gaan uitgraven. Nog steeds zijn er sporen te vinden van deze onmogelijke poging.

De opbouw van de nieuwe stad

De delen van de stad die na de bouw van Nero’s paleis overbleven werden opnieuw opgebouwd. Voortaan moest men zich aan bepaalde maatregelen houden om een nieuwe brand te voorkomen. Zo moesten de straten breed zijn, was de hoogte van de huizen beperkt, moesten de binnenpleintjes groter gemaakt worden en moesten er zuilengangen gebouwd worden om de voorgevels van de huizen te beschermen. Nero speelde een belangrijke rol bij de bouw van de nieuwe stad. Nero nam de kosten van de verplichte zuilengangen voor zijn rekening en zou hij de eigenaars hun percelen teruggeven. Hij gaf ook beloningen naar rang en familiebezit en legde een periode vast waarin die families deze beloning kon krijgen door hun huizen te voltooien.

De moerassen van Ostia dienden voortaan als stortplaats voor het puin en hij nam het besluit dat de schepen die graan in de Tiber stroomopwaarts vervoerd hadden, stroomafwaarts moesten varen met het puin zodat dit uit Rome werd weggehaald.

De gebouwen mochten niet meer uit houten balken bestaan, maar met tufsteen uit Gabii en Alba, omdat deze steensoort vuurbestendig was. Ook mocht men niet meer een huismuur delen, maar moest iedereen een eigen muur hebben.

Tevens werden er maatregelen genomen om het blussen voortaan makkelijker te maken. Water werd altijd door privé-bewoners afgetapt. Nero wees opzichters aan die controleerden dat het water op meer tapplaatsen voor het publiek toegankelijk was. Iedereen moest blusmateriaal in zijn voortuin hebben.

Het volk accepteerde de maatregelen, omdat ze nodig waren en de stad er op die manier mooier uitzag. Het nadeel was dat de hitte nu overheersender werd door het verdwijnen van de smalle straatjes en hoge huizen.

Christenvervolging

Nero liet de goden en orakels raadplegen, om duidelijk te maken dat hij niet verantwoordelijk was voor de grote brand van Rome. Maar toen deze niets uitwezen wat zijn onschuld zou bewijzen schoof hij de schuld bij het relatief nieuwe geloof het christendom. In het begin van de eerste eeuw maakten de Romeinen kennis met deze nieuwe godsdienst. De Romeinen vonden de aanhangers maar vreemde mensen. Ze geloofden slechts in één God. De naam aan wie deze godsdienst ontleend is, is Christus. Jezus Christus was de man die de leer van deze ene God verkondigde. Deze leer beloofde opname in de hemel voor de mensen die goed hadden geleefd.

Zij waren een eenvoudige zondebok, aangezien zij toch al vaak werden gehaat door de Romeinen. Veel van hen werden in zijn circus om het leven gebracht, dit ging vaak op gruwelijke wijzen. Je kunt je afvragen waarom de christenen volgens vele Romeinen geschikt waren als zondebok. De Romeinen waren meestal vrij ruimdenkend op godsdienstig gebied, maar vanaf het begin hebben zij deze godsdienst gezien als een gevaar voor de staat. Dit kwam omdat ze vaak weigerden deel te nemen aan de formaliteiten van de Romeinse staatsreligie en dan met name de keizerverering. Hoe kan de keizer regeren, als de christenen zijn gezag niet erkennen en alleen maar luisteren naar deze ene God? Daarnaast vormden de christenen een nogal gesloten gemeenschap, zodat de geruchten al gauw rond gingen dat ze zich bezighielden met duistere en kwalijke praktijken.

Onder de regering van Tiberius werd Christus door de landvoogd Pontius Pilatus ter dood gebracht. Hoewel dit geloof onderdrukt werd, stak het toch weer de kop op. Dit was niet alleen het geval in Judea, de bakermat van het Christendom, maar ook in Rome. Na de dood van Christus begonnen zijn volgelingen met het verspreiden van zijn leer.

Eerst werden degenen die voor dit geloof uitkwamen gevangen genomen. Daarna werden de mensen die op aanwijzingen werden beschuldigd, niet zozeer voor stichten van de brand, maar wel voor algemene mensenhaat, gedood. Bij hun dood werden ze bespot en bekleed met huiden van wilde dieren. Daarnaast werden ze ook vaak door wilde honden verscheurd, aan het kruis genageld of verbrand. Nero stelde zijn eigen tuinen ter beschikking voor deze schouwspelen en bood circusspelen aan. Vaak was Nero hierbij uitgedost als wagenmenner en mengde hij zich onder het volk, waarbij hij soms ook daadwerkelijk op een wagen rondreed door de stad.

De lijken worden als feestverlichting met pek besmeurd opgehangen en aangestoken.

Dit gaat voor de Romeinen te ver. Ook omdat ze niet geloven dat de christenen de brand hebben aangestoken. Uiteindelijk wordt Nero gezien als een van de eerste christenvervolgers. In de teksten waarin Tacitus de christenvervolging van Nero omschrijft wordt duidelijk dat Tacitus het niet opneemt voor de Christenen. Hij vindt de christenvervolging juist terecht wat kwam door het bijgeloof waar al hun slechte daden uit voortkwamen. Het punt is alleen dat Tacitus Nero beschuldigt op het feit dat hij de christenen aanvalt terwijl dit ten onrechte is. Tacitus vindt dat Nero schuldig is aan de brand en niet de christenen.

Na de dood van Nero, die tevens schuldig was aan de dood van apostel Paulus en Petrus, en de christenen in grote getale oppakte en in de arena voor zwaardvechters en leeuwen gooiden, hielden de vervolgingen op en er volgden ongeveer 30 jaar van relatieve rust voor de christenen.

De Domus Aurea

Na een tijdje begint Nero weer met de opbouw van de stad. Met veel pracht en praal worden er nieuwe tempels en villa's gebouwd. Ook komt de roddel over een groot paleis voor de keizer uit. Hij laat een reusachtig paleis bouwen, de Domus Aurea [gouden huis]. Dit is het grootste en duurste paleis uit de oudheid. De bouw ervan heeft de keizer een vermogen gekost. Dat kwam door de omvang: het besloeg een deel van de Palatijn en bijna de gehele Coelius en Esquilijn [ongeveer 25 maal de omvang van het Colosseum], maar ook door de prachtige versieringen. De paleismuren waren met goud en parelmoer bekleed, zalen hadden plafonds waaruit bloemen en geurstoffen neerdaalden, de eetzaal draaide rond en de baden hadden zowel zwavelhoudend water als zeewater. In de vestibule stond een reusachtig beeld van Nero zelf. Toen het paleis klaar was zei Nero dat hij eindelijk een menswaardige woning had gekregen.

De samenzwering van Piso en de dood van Seneca

In Rome waagt de lang gekwelde aristocratie eindelijk een poging om zich van de tiran te ontdoen. Een grote samenzwering word gesmeed. Piso, een groot edelman, is de kandidaat die Nero na zijn moord zal opvolgen. Het wordt een complot met veel deelnemers, zelfs centurio's en officieren van de hoogste garde doen er aan mee. Natalis is de gelukkige man die Nero de dodelijke stoot zal toebrengen. Hij begaat alleen een fout: hij maakt zijn testament en laat zijn dolk op een opvallende manier slijpen door een slaaf. De slaaf krijgt argwaan, wikt en weegt zijn kansen en waarschuwt tenslotte de autoriteiten. Het onderzoek dat daarna volgt zorgt voor bekentenissen. Bijna de hele bende wordt opgerold en er vallen tientallen doden. Piso pleegt zelfmoord.

Nero grijpt deze gebeurtenis om zich ook van Seneca te ontdoen. Hij was niet bij het complot betrokken maar hij krijgt van Nero de raad zelfmoord te plegen. Hij omhelst zijn vrouw en kinderen en zegt dat hij zijn hele leven heeft voorbereid op dit moment van tegenspoed. Hij snijdt zichzelf de aderen door en als hij dat niet snel genoeg vind gaan gaat hij naar een kokend heet bad, de stoom beneemt hem de adem.

De teruggang van het Rijk en de ontevredenheid stijgt

Het gaat steeds slechter met de besturing van het Romeinse rijk. In het begin van Nero's regeringsperiode namen Burrus en Seneca het heft in handen. Welvaart en vrede bloeide alom. Alleen in Brittannië duurde de strijd tegen het verzet nog onverminderd voort. De Romeinen kregen wat tegenslagen te verduren van een aantal stammen onder leiding van koningin Boudica. Het negende legioen werd door de Brittaniërs in de pan gehakt.

Door het benoemen van gunstelingen die allesbehalve voor hun taak zijn berekend verliezen de Romeinen veel. De corruptie aan het hof neemt toe. Dat begint door te dringen in de regering van het Rijk. De herbouw van Rome verslindt schatten. De beste manier om de gunst van de keizer te winnen is om steeds grotere bedragen uit de provincies naar de hoofdstad te voeren. De ontevredenheid stijgt met de dag.

Ook in het oosten van het Rijk ontstaan problemen. De troon van Armenië is vrij gekomen. De Parthen en de Armeniërs wensen de jongere broer van Koning Tiridates als vorst. Om de Parthische invloeden te weren, brengen de Romeinen ook een kandidaat in stelling. Een oorlog is het gevolg. Corbulo, een bekwaam man, weet grote successen te halen en de oorlog lijkt gewonnen. Maar Nero houdt niet zo van bekende mannen en stuurt een andere onbekwame man, Caesenius Paetus naar het front. Omdat hij er niets van kent, verliezen ze terrein en uiteindelijk is Armenië in handen van de Parthen. Paetus verwacht minstens dat hij de doodstraf krijgt van Nero maar hij spaart hem en stelt hem weer gewoon aan, aan het hof.

In Palestina wordt er uiteindelijk een opstand op touw gezet. De Joden nemen de leiding en de opstand breidt zich snel uit. De bejaarde generaal T. Flavius Vespanius krijgt het bevel van Nero dat hij de orde moet herstellen. Uiteindelijk lukt hem dat ook.

Nero's einde

"Qualis artifex pereo...!" of "Welk een kunstenaar gaat er met mij verloren," waren zijn laatste woorden. Dan geeft Epaphroditus de dolk een stoot zodat hij in de keel van Nero komt. Wanneer zijn achtervolgers het vertrek binnenkomen vinden ze hem stervende...

De slavin Acte, die hem in zijn jeugd heeft lief gehad, draagt zorg dat de as van Nero wordt begraven.

De tweeëndertig jaar oude keizer is dood... Leve de nieuwe keizer!

Vertaling: Broeder Jozef

Bijgewerkt tot en met 10 oktober 2012

25-01-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter M [deel 3]
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter M [deel 3]

Mattheus, de apostel

Matteüs [ook wel Mattheus, Matthaíos, Mattithyahu, "geschenk van JHWH"] was een van de 12 apostelen die door Jezus werden geroepen. Hij wordt traditioneel gezien als de schrijver van het Evangelie volgens Matteüs.

Zijn roeping wordt beschreven in het gelijknamige bijbelboek in het Nieuwe Testament, hoofdstuk 9:9: "Toen Jezus van daar verder ging, zag hij bij het tolhuis een man zitten die Matteüs heette, en hij zei tegen hem: volg mij." Marcus en Lukas noemen hem Levi. Om die reden wordt vaak ook gesproken van Matteüs Levi.

Matteüs was de zoon van Alfeüs. Hij was tollenaar te Kafernaüm. Kafernaüm lag in het gebied van Herodes Antipas, daarom was hij geen Romeins beambte, maar stond hij in dienst van de vorst of heeft hij de tolweg van de stad gepacht. Waarschijnlijk was hij de schrijfkunst machtig en sprak hij naast zijn moedertaal Aramees ook Koinè.

Zijn feestdag is op 21 september. In de Orthodoxe Kerk op 16 november en op 30 juni met de andere elf apostelen. Hij is de patroon van de boekhouders, bankiers, douanebeambten, geldwisselaars, veiligheidsbeambten en beursmakelaars en van de stad Salerno en hij wordt aangeroepen tegen drankzucht.

Mattheus behoorde tot de twaalf apostelen die door Jezus zelf waren uitgekozen. Het feit dat hij een tollenaar was betekende dat hij als jood in dienst van de Romeinse bezetters belastinggeld opeiste van zijn eigen volksgenoten. Vaak staken dergelijke mensen een flink deel ook nog in hun eigen zak, beschermd door de Romeinen. In het evangelie staan ze niet hoog aangeschreven: meestal worden ze in één adem genoemd met zondaars. Toch laat Jezus zijn oog op vallen op Levi, wanneer Hij hem aan zijn geldtafeltje passeert en hem zegt: "Kom, volg mij." En hij stond op en volgde Hem [Matteus 09: 9-10]. Daarna horen we in de bijbel niets meer over hem.

Volgens de oudste verhalen is hij de schrijver van het eerste evangelie. Hij zou na Pinksteren naar Ethiopië gegaan zijn om daar het evangelie te brengen. Hij werd daar voor het altaar gedood met een zwaard of hellebaard. Maar er is ook een andere legende, die overigens ook van Matthias wordt verteld.

Aangaande Jezus houding tegenover de Joden en de heidenen levert Matheus een nogal tegengestelde getuigenis. Enerzijds houdt zijn evangelie meer Joodse gegevens in dan de andere drie. Hij vernoemt het grootste aantal teksten uit de profeten als bewijs dat ze op Jezus toepasselijk zijn. Hij geeft ruim plaats aan de debatten over Joodse wetten en gebruiken. Hij benadrukt het feit dat de zending van Jezus en zijn apostelen zich beperkt tot ‘de verloren schapen uit het huis van Israël’, met uitsluiting van heidenen en Samaritanen [Mt 10: 6 en 15: 24].

Dezelfde Jezus die beweert zich alleen met de Joden te bemoeien verklaart verder dat de niet joden zullen uitgenodigd worden op het Messiaanse feest en de Joden zullen verwezen worden naar de duisternis buiten [Mt 8: 11-12]. Zijn laatste aanbeveling voor de elf apostelen is volgelingen te werven in alle landen [Mt 28: 19]. Soms toont Mattheus zich verbazingwekkend tegeover de Joden: Op Jezus proces probeert de Joodse overheid valse getuigenissen tegen hem te vinden [Mt 26,59]. Volgens Mattheus begon het volk te schreeuwen: ‘Dat zijn bloed over ons en onze kinderen vloeit!’[Mt 27: 25]. Om deze tegensprekende woorden in eenzelfde evangelie uit te leggen is de simpelste weg zich in te beelden dat, na het beloftevolle begin, de christelijke zending onder de Palestijnse Joden en de diaspora zulke onoverkomelijke moeilijkheden vertoonde dat ze uitmonden op de gedachte dat Jezus zelf gekozen had voor de niet Joden en het verwerpen van Israël. Behalve het Nieuwe Testament heeft de christelijke traditie niets veralgemeend aangaande Mattheus.

Het Mattheusevangelie

De boodschap van Mattheüs is oorspronkelijk geschreven in het Hebreeuws, en is duidelijk in de eerste plaats bestemd voor de Joden, dit blijkt uit de vele teksten en beloften die aangehaald worden uit het Oude Testament. Een veel voorkomend woord is daarom ook "vervuld." Het is duidelijk de bedoeling van Mattheüs te bewijzen dat Jezus de beloofde Messias van Israël was. Tevens laat Mattheüs zien dat het evangelie ook voor de heidenen is, dit blijkt o.a. uit de grote opdracht in hoofdstuk 28.

De auteur van het eerste evangelie, dat 'naar Mattheüs', wordt in dit bijbelboek niet bij name als schrijver genoemd. Christelijke schrijvers vanaf de eerste eeuwen na Christus geven aan dat Mattheüs, één van Jezus discipelen, de schrijver is geweest. Dit is voor ons erg belangrijk, want door Mattheüs beschikken we over een betrouwbaar ooggetuigenverslag.

Mattheüs was een tollenaar die door Jezus geroepen werd om zijn volgeling te worden [Matth. 9:9-13]. Waarschijnlijk heeft Jezus hem een nieuwe naam gegeven, 'Mattheüs', met de prachtige betekenis "geschenk van God".

Het evangelie naar Mattheüs, ook genoemd Mattheüsevangelie of kortweg Mattheüs, is het eerste boek van het Nieuwe Testament, het eerste van de vier zogenaamde evangeliën [Mattheüs, Marcus, Lucas, Johannes], die een levensbeschrijving van Jezus Christus geven. Mattheüs is vooral aan Joodse lezers gericht en tekent de Heer Jezus als de beloofde Messias, de zoon van Abraham en de zoon van David, de Koning van Israël.

De vier evangeliën geven een beschrijving van het leven, de woorden en de werken van de Here Jezus Christus. Nadruk ligt op zijn lijden, sterven en opstanding. Het woord  "Evangelie" is afgeleid van een Grieks woord dat "goed nieuws" betekent. Het goede nieuws is dat de beloofde Verlosser en Koning van Israël, wiens komst aangekondigd was in het Oude Testament, is verschenen in de persoon van Jezus Christus. Met Hem breekt Gods koninkrijk baan. Dit koninkrijk is het centrale thema in de evangeliën.

In het evangelie volgens Mattheüs wordt Jezus in het bijzonder voorgesteld als de Christus [Messias], de zoon van Abraham en de zoon van David, de koning van Israël. Hij begint het geslachtsregister van Jezus dan ook met Abraham, de stamvader van Israël.

Mattheüs maakt in zijn evangelie gewag van Jezus' profetie over de verwoesting van de tempel, maar uit niets blijkt dat de schrijver weet heeft van de vervulling van die profetie in het jaar 70 na Christus. Op grond hiervan kunnen we opmaken dat het evangelie waarschijnlijk is geschreven voor de val van Jeruzalem, die in 70 na Christus plaatsgreep.

Aangezien Mattheüs zeer veel citaten bevat uit het Oude Testament, vormt het daarmee als eerste nieuwtestamentische boek een goede brug tussen de beide hoofddelen van de Bijbel.

De Bergrede, in hoofdstuk 5 t/m 7, heeft enorme invloed gehad op het denken van zowel christenen als niet-christenen. Deze Bergrede wordt ook wel de grondwet van het Koninkrijk van God genoemd.

Ook besteed Mattheüs veel aandacht aan de wederkomst van Christus. Enkele gelijkenissen in dat verband komen niet voor bij de andere evangelisten: de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe, en de gelijkenis van de wijze en dwaze bruidsmeisjes. De hoofdstukken 24 en 25 gaan vooral over de wederkomst van Christus.

Het Evangelie volgens Matteüs heeft naar het oordeel van veel geleerden rond het jaar 75 na Christus zijn huidige vorm gekregen. Met deze datering sluiten zij overigens geenszins uit dat in dit boek bronnen verwerkt zijn van een vroegere datum. Er zijn ook onderzoekers die het evangelie dateren tussen 60 en 70 na Christus. Een oude traditie noemt Jeruzalem als de plaats waar het Matteüsevangelie zijn huidige vorm gekregen heeft. Aannemelijker is echter dat het ontstaan is in Antiochië, een belangrijke plaats binnen het vroege christendom, gelegen in het huidige Turkije. Gezien de inhoud van Matteüs, dient de auteur in ieder geval geplaatst te worden in een joods-christelijk milieu. Een centraal thema van het evangelie is immers de verhouding tussen joden en christenen.

De hoofdgedachte van het Matteüsevangelie is dat Jezus de Messias is, afstammeling van David. In Jezus zijn de woorden van de profeten uit het Oude Testament tot volle betekenis gekomen. Anderzijds staan de lezers die de auteur op het oog heeft, voor de schrijnende vraag hoe om te gaan met de groter wordende kloof tussen joden en christenen. In dit licht moet men de polemiek tegen farizeeën en schriftgeleerden verstaan [Matteüs 23]. In deze polemiek verwerft het christendom zijn eigen identiteit. Van de andere kant blijft de evangelist overtuigd van de nauwe verbondenheid van het christendom met het joodse erfgoed.

Kenmerkend voor Matteüs is dat Jezus vooral een leraar is. De uitspraken van Jezus zijn bij elkaar gebracht in grote redevoeringen, die kunnen dienen als een leefmodel voor de christelijke gemeenschap. De zes grote redevoeringen zijn: de bergrede [5-7], de zendingsrede [10], de parabelrede [13], de kerkrede [18], de rede tegen de farizeese schriftgeleerden [23] en de rede over het einde [24-25].

In Matteüs vindt men met variaties dezelfde verhaallijn als in Marcus en Lucas. Het begint met verhalen over Jezus' vroege jaren. Na het optreden van Johannes de Doper is Jezus werkzaam in Galilea. Daarna gaat hij op reis naar Jeruzalem. Tijdens die reis spreekt hij erover dat in Jeruzalem zijn levenseinde onvermijdelijk is. De botsing met de overheden in Jeruzalem leidt tot zijn arrestatie en terechtstelling, maar drie dagen na zijn dood laat God hem verrijzen.

Een gedeelte van de inhoud heeft het evangelie van Matteüs gemeen met dat van de andere synoptici, Marcus en Lucas. Alleen met Marcus gemeen heeft Matteüs onder andere Matteüs 14,23-16,12 / Marcus 6,46-8,21, met daarin een uiteenzetting over 'rein en onrein', een tocht van Jezus naar Tyrus en Sidon buiten Israël en een tweede spijzigingsverhaal. Alleen met Lucas gemeen heeft Matteüs vrijwel uitsluitend enkele parabelen en uitspraken van Jezus.

Tot de eigen stof van Matteüs behoren met name de eerste twee hoofdstukken, over de Davidische oorsprong van Jezus. Aan het slot van Matteüs volgt bovendien de verschijning van Jezus aan zijn leerlingen in Galilea. De opdracht die de leerlingen daar ontvangen [onder meer om te dopen in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest] betreft alle volken.

De eerste vermelding van Mattheus als evangelist komt voort uit een verloren werk van Papias, bisschop van Hiëropolis gestorven rond 130 na J.C. en door Eusebius geciteerd: ‘Mattheus organiseerde netjes de woorden in het Hebreeuws dialect [lees het Aramees] en iedereen interpreteerde of vertaalde ze zo goed mogelijk’. Gaan deze uitspraken in het Aramees over doctrinale en niet vertellende passages van Mattheus? Dit is betwistbaar. Wat wel vaststaat, is dat Ireneus, bisschop van Lyon in de tweede helft van de IIe eeuw [rond 180 na J.C.], een geschreven opstel vermeldt van een evangelie uit de tijd van het ministerie van Petrus en Paulus in Rome. De meeste hedendaagse specialisten kennen dit werk onder zijn slotvorm aan een Joodchristen of heidenschristen auteur uit de laatste decennia van de eerste eeuw [90-100 na J.C.] toe. Het beste compromis zou erin bestaan hem als een Grieks sprekende Joodchristen te beschouwen.

De auteur van het Evangelie volgens Mattheus was de eerste die aan het centrale verhaal over Jezus leven van Marcus afgeschreven een hoog theologisch verhaal over de kinderjaren toevoegt. Het bestaat uit een stamboom van Jezus die bewijst dat hij via Jozef van koning Davis afstamt, gevolgd door details over zijn geboorte, de vlucht naar Egypte om aan de bloeddorstige soldaten van Herodes te ontsnappen en tenslotte de terugkeer van de familie naar Nazareth in Galilea. Het vers uit Isaias 7,14 geciteerd vanuit de Griekse versie van de Bijbel en aangaande de geboorte van Emmanuel uit een maagd [pathenos] dient om van meert af aan, bij het begin van het evangelisch verhaal, het begrip uit het einde van de eerste eeuw van de wonderbare verwekking van Jezus, Messias en Zoon van God [Mt 1-2]. Het evangelie van Mattheus is het eerste die kort de verschijning van Jezus aan de vrouwen bij het lege graf beschrijft, gevolgd door de enige verschijning van de verrezen Christus aan de elf apostelen op een berg in Galilea, een visioen dat door sommige vol geloof wordt onthaald en door andere met twijfel [Mt 28,9-10, 16-17].

Volgens Eusebius zou de geleerde uit Alexandrië, Pataenus, beweerd hebben een Aramese kopie van het evangelie van Mattheus ontdekt te hebben in India en vandaar door de apostel Bartolomeus werd meegebracht toen hij dat land evangeliseerde.

Mattheus-legende [Uit de Legenda Aurea door Jacobus de Voragine]

Na de Hemelvaart van de Heer, verspreidden zich zijn apostelen. Andreas ging preken in Scythië en Mattheus in Ethiopië. Scythië is het gebied waar de Donau uitmondt in de Zwarte Zee. Ethiopië was, zeker voor die tijd, diep in Afrika.

De Ethiopiërs stonden Mattheus niet toe dat hij ging preken. Ze rukten hem de ogen uit, sloegen hem in de boeien en wierpen hem in de gevangenis met de bedoeling om hem binnen een paar dagen ter dood te brengen. Nu verscheen een engel aan Andreas en droeg hem op naar Mattheus in Ethiopië te gaan. Maar Sint Andreas antwoordde dat hij de weg niet wist.

Dat doet denken aan het antwoord dat de profeet Habakuk gaf toen hem werd opgedragen om het lekkere maaltje dat hij juist wilde gaan opeten zoveel duizend kilometer verderop naar zijn benarde collega Daniël in de leeuwenkuil te Babel te gaan brengen. Daar had de engel een nog drastischer antwoord in petto dan in het geval van Andreas [Daniël 14: 33-36].

De engel gebood hem naar de kust te gaan en daar het eerste het beste schip te pakken dat hij zou tegenkomen. Andreas haastte zich hieraan te voldoen. De boot bracht hem dankzij een gunstige wind regelrecht tot bij de stad waar Mattheus zich bevond. Onder de hoede van de engel wist Andreas tot bij de evangelist in de gevangenis door te dringen. Toen hij zag in wat voor toestand hij zich bevond, kon hij zijn tranen niet bedwingen. En zo verrichtte hij zijn gebed. De Heer verhoorde hem en gaf het gezichtsvermogen aan Mattheus terug dat hem op zo'n wrede wijze door de ongelovigen was ontnomen. Mattheus verliet nu de gevangenis en begaf zich naar Antiochië, terwijl Andreas in Ethiopië bleef. Maar toen de inwoners daar in de gaten kregen dat hij zijn vriend had weten te bevrijden, werden ze woedend. Ze maakten zich van hem meester, en sleepten hem met geboeide handen door de hele stad achter zich aan. Zijn bloed liet een breed spoor achter. Temidden van dat alles hield Andreas niet op voor zijn vervolgers te bidden, met als gevolg dat hij ze uiteindelijk tot bekering wist te brengen. Toen dat was gebeurd, begaf hij zich naar Griekenland.

Daarmee geeft Andreas gevolg aan Jezus' vermaning: "Bemint uw vijanden en bid voor wie u vervolgen" [Mattheus 05: 44]. Bovendien had Jezus deze woorden zelf waargemaakt, toen hij nog op kruis bad tot de Vader: "Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen" [Lukas 23,34]. Trouwens in hun lijden omwille van het evangelie herinneren zowel Mattheus als Andreas aan Jezus zelf.

Tot zover de legende. Ze werd tegen het eind van de 13e eeuw op schrift gesteld door Jacobus de Voragine [† 1298, feest 13 juli]. Deze middeleeuwse bisschop voegt er een verrassend commentaar aan toe: hij kan de legende zelf niet geloven!

Dat is tenminste wat er verteld wordt. Als het waar is dat Sint Mattheus pas bevrijd en genezen werd door toedoen van Sint Andreas, zou dat betekenen dat deze grote evangelist zelf niet bij machte zou zijn geweest af te smeken wat zijn broeder Andreas zo gemakkelijk voor hem wist te verkrijgen.

Het komt herhaaldelijk voor, dat de schrijver van de Legenda Aurea een eigen commentaar levert bij de legende. Hij kan de legende maar nauwelijks geloven. Niet vanwege de ongeloofwaardige wonderen, bv. dat Andreas binnen korte tijd de enorme afstand tussen Noord-Turkije en de binnenlanden van Afrika aflegt, en vervolgens prompt precies op tijd [en per boot] aankomt. Maar vanwege het feit dat Mattheus' gebed niet in staat was om hem te redden, terwijl dat toch niets minder geweest zal zijn dan dat van Andreas. Waarom zou het gebed van de apostel dan wel machtig genoeg geweest zijn om de evangelist te genezen en te bevrijden, en diens eigen gebed niet?

Dit zou kunnen naar Jezus verwijzen, van wie ze ook gezegd hebben: "Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf kan Hij niet redden!" [Marcus 15: 31]. Daarin wordt de kern van het evangelie tot uitdrukking gebracht: een gelovige weet dat hij zichzelf niet kan redden, hij kan alleen gered wórden. In dat mysterie is Jezus ons voorgegaan. Hier horen wij hoe zijn leerlingen Hem daarin hebben nagevolgd, zelfs tot verbijstering van latere gelovigen de schrijver van de Legenda Aurea.

De apostel Matteus vertelt zelf zijn legende

Kent u dat, luisteraar? Er is van alles misgelopen in je leven. Je hebt er schuld aan. Dat weet je. De mensen kijken je erop aan. Maar je verliest je trots niet. Je laat je niet kennen; je houdt je rug recht. Jou krijgen ze er niet onder. Nee, de pijn houd je voor je zelf. Aan jou zullen ze niets merken. Al halen ze hun neus voor je op en kijken ze je met de nek nog niet aan.

Ik heb het meegemaakt. Weet hoe dat voelt. Ik was een gehaat belastingophaler. Het enige wat ik had was mijn geld. Daar hield ik mij aan vast. En toen…, toen kwam die man langs. Hij keek naar mij en zei alleen maar: “Ga met Míj mee. Kom.” Hij kéék! Naar mij! En hoe! Er lag iets in zijn stem… Er straalde iets uit zijn ogen. U zult het niet geloven, maar ik ben opgestaan en heb de hele boel de boel gelaten [mijn goede geld ook ja] en ben meegegaan.

U kent mij vast wel. Ik ben Matteus, de tollenaar. Ik heb deze gebeurtenis zelf opgeschreven in mijn evangelieverhaal over Jezus. Ik lees het u voor: "Toen Jezus vandaar verder ging, zag Hij iemand aan het tolhuis zitten die Matteus heette, en Hij zei tot hem: "Volg mij." De man stond op en volgde Hem." In die ene zin ligt het grote keerpunt van mijn leven samengevat. Als zoiets in mijn leven mogelijk was, waarom bij u dan niet?

U denkt vandaag na over heiligen en martelaren. Mag ik daar een bijdrage aan leveren? In de 13e eeuw verscheen het beroemde boek ‘Gouden Legenden’[Legenda Aurea] van de dominicaner pater Jacobus de Voragine. Hij vertelt hoe ik na Jezus’ heengaan in het verre Ethiopië ben gaan preken. Ik werd er gevangen genomen en gruwelijk gemarteld. Ze rukten mij de ogen uit, en wierpen mij in de dodencel in afwachting van mijn terechtstelling. God weet, hoe ik daar in de eenzaamheid om hulp heb geschreeuwd. Plotseling stond mijn mede-apostel Andreas voor mijn neus. Hij was, zei hij, in een oogwenk per boot vanuit Turkije naar mij toegekomen: “Ach, Matteus, wat zie je eruit. De Heer heeft mij gestuurd om je hier uit te halen.” Hij viel op zijn knieën en bad om uitkomst. En het wonder geschiedde: ik kreeg mijn gezichtsvermogen terug en Andreas leidde mij naar buiten.

Maar dan komt het. Jacobus vertelt dit verhaal in de 13e eeuw. En hij voegt er een persoonlijke noot aan toe. Ik zal hem u letterlijk voorlezen. Hij schrijft: “Dat is tenminste wat er verteld wordt. Maar ik voor mij heb er moeite mee dit te geloven. Want als het waar is dat Sint Mattheus pas bevrijd en genezen werd door toedoen van Sint Andreas, zou dat betekenen dat deze grote evangelist zelf niet bij machte zou zijn geweest af te smeken wat zijn broeder Andreas zo gemakkelijk voor hem wist te verkrijgen. Tot zover de schrijver Jacobus.

Als het niet om zulke ernstige dingen ging, is dit bijna grappig. Jacobus kan mijn bevrijdingsverhaal maar nauwelijks geloven. Niet vanwege de ongeloofwaardige wonderen, bv. dat Andreas binnen korte tijd de enorme afstand tussen Noord-Turkije en de binnenlanden van Afrika aflegt, en vervolgens prompt precies op tijd [nota bene per boot] aankomt. Maar vanwege het feit dat mijn gebed niet in staat was mijn eigen redding te bewerkstelligen. Daar moest Andreas aan te pas komen. Alsof diens gebed meer waard was dan het mijne.

Maar Jacobus, ben je dan vergeten dat Jezus hetzelfde is overkomen? Daar hebben de spotters onder het kruis toch ook geroepen: “Anderen heeft hij gered. Laat Hij nu zichzelf eens redden!” Hoewel zij dat cynisch bedoelden, spreken zij daar een ontzagwekkende waarheid uit: wij mensen kunnen onszelf niet redden. Wij kunnen alleen gered wórden. Dat is aan het voorbeeld van Jezus duidelijk geworden. En aan mij. Tot twee keer toe. Eerst, toen Hij langskwam en mij aanzag. Later, toen Andreas naar mij werd toegestuurd.

En u luisteraar? U leeft in een tijd waarin men zegt dat het allemaal uit jezelf moet komen. Gelooft u dat wij alleen gered kunnen wórden? Zouden we er niet veel dankbaarder mensen van worden? Veel bescheidener en minder veeleisend?

Er zit nóg een kostbaar element in mijn bevrijdingsverhaal. God gebruikt mensen om zijn reddingswerk uit te voeren. Bij mij waren dat eerst Jezus zelf en later Andreas. Wie waren dat in uw leven? En wie weet, heeft God ook ooit wel van u gebruik gemaakt om te laten zien dat Hij een God van redding en bevrijding is…?

Zijn dood

Volgens de overlevering moet Mattheus ergens tussen de jaren 70 en 90 de marteldood gestorven zijn. Zijn stoffelijk overschot zou in de eeuwen daarna naar de Italiaanse plaats Salerno zijn overgebracht.

Verering en Cultuur

Sinds de vijfde eeuw bestaat er ook een apokrief of een als waar erkend evangelie, dat op zijn naam staat: de 'Pseudo-Matteus'. Hierin wordt onder andere verteld dat de os en de ezel aanwezig waren bij de geboorte van Jezus.

Temidden van de apostelen wordt Mattheus afgebeeld met een zwaard of hellebaard [zijn martelwerktuig] of met weegschaal of geldbuidel [verwijzing naar zijn oude beroep]. Wordt hij afgebeeld als evangelist, dan heeft hij vaak een gevleugelde mens of engel bij zich in de buurt.

Hij is patroon van de Italiaanse stad Salerno. Daarnaast van boekhouders, bankiers, belastingbeambten, -inspecteurs en -ontvangers, douanebeambten, douaniers, financiële beambten, handelsreizigers, veiligheidspersoneel en wisselagenten, en van de geldhandel. Zijn voorspraak wordt ingeroepen tegen dronkenschap.

Menahem

Volgens Flavius Josephus was de geletterde Menahem de zoon van Judas de Galileeër, maar op chronologische gronden lijkt dit onwaarschijnlijk. Hij kan wel zijn kleinzoon geweest zijn. Zijn bekendheid begint bij de aanvang van de oorlog tegen de Romeinen, toen de Joden hun vijanden nog niet uit Jeruzalem gedreven hadden.

Voor hij deelnam aan de slag in Jeruzalem had hij het wapenmagazijn in het fort Massada, door Herodes de Grote opgericht, leeggeplunderd om zijn troepen en zijn bondgenoten te bewapenen. Onder bescherming van zijn wacht viel Menahem Jeruzalem binnen. Hij gedroeg zich als een koning en nam de leiding van de opstand om Herodes paleis aan te vallen. Het joodse garnizoen kreeg toelating om het fort te verlaten terwijl het Romeinse leger bescherming zocht in de koninklijke torens. De troepen van Menahem vermoordden een aantal Romeinen alsook de vroegere hogepriesters Ananias zoon van Nebedeus [47-59 na J.C.] en zijn broer Ezechias. Bedwelmd door het succes gedroeg Menahem zich als een dwingeland.

Een andere opstandige leider, Eleazar zoon van Simon viel hem aan in de Tempel, waar Menahem paradeerde in koninklijk ornaat en zich aangaf als de Messias en koning. Na een korte weerstand sloegen Menahem en zijn gezellen op de vlucht. Sommigen onder hen, onder andere een familielid van Menahem, Eleazar zoon van Yaïr en later kapitein van de laatste Joodse weerstandsmacht tegen de Romeinen, konden schuilen in Massada. Menahem verschuilde zich op de Ophel in Jeruzalem. Eens ontdekt werd hij langdurig gefolterd en dan terechtgesteld met een van zijn luitenanten, Absalom.

Menahem was de voorlaatste opstandige leider die afstamde van Judas zoon van Ezechias [de Galileër]. De laatste was Eleazar zoon van Yaïr. Josephus noemt Menahem een ‘drogredenaar’ en een valse meester die, volgens de historicus, niet betrouwbaar is, zoals Judas de Galileër. De rabbijnse traditie, die zou voorhouden dat de Messias Menahem zoon van Ezechias heet, beschermt misschien de gedachtenis van Menahem en zijn Messiaanse dromen. Bij het begin van het onderzoek over de handschriften van de Dode zee deed een theorie de ronde, ondertussen weerlegd, dat Menahem de Rechtvaardige Meester was. Zijn handlanger Absalom zou verbonden zijn met het ‘huis van Absalom’ in het Commentaar over Habakuk in grot 1 teruggevonden.

Menahem, de Essener

Menahem, die leefde rond het midden van de eerste eeuw v. J.C., behoorde tot de Esseners. Hij was de vice-president van het Sanhedrin, het hoogste Joodse religieuze gerechtshof. Josephus pronkt met zijn profetische begaafdheid. Op het einde van de tweede eeuw voor Jezus Christus had een van zijn voorgangers, Judas de Esseniër, de dood van Antigoon voorspeld, de broer van hogepriester Aristobulus. Josephus beschrijft Menahem als een meester met vele leerlingen die zich bezighielden met het voorspellen van de toekomst.

Menahem gaf een demonstratie van zijn profetisch kunnen door Herodes, nog een kind, te ontvangen als de ‘toekomstige koning der Joden’. Herodes, overtuigd dat Menahem hem voor iemand anders had aanzien en wou gekscheren, had hem vinnig geantwoord dat hij maar een gewoon burger was. Menahem weerlegde met een klop op zijn billen dat hij eens de troon van Judea zou bestijgen. Hij raadde hem aan rechtvaardigheid en vroomheid lief te hebben en zijn onderdanen goed te behandelen. Maar hij zou maar moeilijk die raadgeving kunnen opvolgen, zei hij, en God zou hem straffen op het einde van zijn leven.

Eerst lette Herodes niet op de voorspellingen van Menahem. Maar, gezien de moeilijkheden, ondervroeg hij Menahem over de duur van zijn later bewind. Eerst zweeg Menahem. Toen Herodes aandrong voorspelde hij dat hij twintig of dertig jaar zou regeren. Herodes behandelde hem toen zacht en toonde sympathie voor alle Esseners terwijl hij onverbiddelijk was voor de farizeeërs die hem bekritiseerden. Josephus wijst de bovennatuurlijke gaven van Menahem en de andere Esseners toe aan hun deugdzaam leven.

Doordat Herodus een sympathie had voor Menachem, moest Menachem uit de Sanhedrin stappen. Omdat waarschijnlijk Menachem een Essener was, gaat men ervan uit dat de Essenen op de hoogte waren van de mystieke tradities en de Essenen zouden het zelfs hebben doorgegeven aan de Talmoedische Meesters. Josephus beweerde dat de Essenen gebruik maakten van namen van engelen en zij zouden de toekomst hebben voorspeld. Dit d.m.v. diverse louteringen en methoden van de Profeten. Zij zouden door Josephus vergeleken worden met de Pythagoreeërs, leden van de Griekse wijsgerige school n.a.v. Pythagoras. De Sefer Jetsiràh bevat elementen van de Pythagoreeërs, wat wederom aangeeft dat de Sefer Jetsiràh niet kosjer is. De teksten van de Sefer Jetsiràh zouden in deze Talmoedische Periode door de Essenen bewaard zijn.

Vertaling: Broeder Jozef

24-01-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter M [deel 2]
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter M [deel 2]

Maria Magdalena

Inleiding

Geboren in de havenstad Magdala aan de zee van Galilea stond Maria Magdalena Jezus zeer nabij. De evangeliën openbaren haar familiebanden niet, noch de naam van haar vader of haar echtgenoot. Het evangelie van Lukas [8,2] beschrijft haar, voor het verhaal van de kruisiging en de verrijzenis, als één van de vrouwen die voor Jezus en zijn volgelingen zorgden gedurende heel hun trekkende zending. Maria Magdalena moest een welstellende persoon zijn die Jezus had genezen en duivelvrij had gemaakt en die zich aan hem toewijdde.

De opmerking dat ze van zeven duivels verlost werd ligt waarschijnlijk aan de basis van het ongegronde verband dat een zekere christelijke traditie legt tussen Maria Magdalena en de bekeerde prostituee, ‘de vrouw die in de stad een zondares was’ [Lc 7,37]. Haar identificatie met een andere Maria, de zus van Martha en Lazarus, is evenzo fantasie.

In het evangelisch verhaal over de kruisiging geven Marcus en Mattheus de eerste plaats aan Maria Magdalena op de lijst van de vrouwen uit Galilea die het tafereel van op afstand gadeslaan [Mc 15,40-41 – Mt 27,55-56], maar voor Johannes neemt ze plaats op het einde van een groep met Maria, Jezus' moeder, en Maria, de vrouw van Cleophas.

Inleiding

Maria Magdalena is ook de belangrijkste getuige van Jezus verrijzenis. Marcus en Mattheus vernoemen haar eerst als één van de vrouwen die naar het graf zijn gekomen om de grafritus te vervullen. Volgens Mattheus en Lukas vetrellen Maria Magdalena en haar gezellen aan de volgelingen het nieuws over Jezus verrijzenis. Alleen aan het graf toegekomen ontdekt dat het leeg is en waarschuwt de apostelen. Ze is ook de eerste die het visioen krijgt van de verrezen Jezus, nog onherkenbaar, en die ze verward met de hovenier gelast met de graven.

De evangelische traditie laat doorschijnen dat er een nauwe band bestaat tussen Jezus en Maria Magdalena, maar zonder uitleg te geven. De christelijke traditie heeft dit verhaal verfraaid. De ene theorie brengt Maria Magdalena naar Efese samen met Johannes en Jezus moeder. De andere theorie brengt haar, "haar zus" Martha en "haar broer" Lazarus naar Marseille, waar ze de Kerk in Gallië stichten.

Wie was Maria Magdalena

Onze tijd is er een van ontluistering. Een tijd waarin het mooiste lelijk gemaakt wordt, door het slijk gehaald, besmeurd. Zo zijn er ook mensen die, al of niet vanuit kwade bedoelingen of rancune tegen alles wat christendom of Kerk is, de figuur van Jezus omlaag willen halen, besmeuren en daartoe alles in het evangelie ontdoen van zijn mysterie, het ontrafelen en omzetten vanuit hun eigen morbide of kwaadwillige verbeelding. Soms evenwel is het een of andere pseudowetenschapper of zelfs een romansschrijver die [al of niet uit louter winstbejag] wat nieuwtjes of zogezegde ‘verborgen kennis’ aan de goegemeente verkondigt. Zo konden we onlangs nog wat ‘goedkope’ pseudowetenschappelijke uitzendingen gehad over Maria, waarbij iets gelanceeerd wordt, gewoon als ‘mogelijke piste’ maar die elke grond van waarheid mist. Ondertussen is het dan toch maar gelanceerd, de goegemeente is weer wat wijzer [?] geworden en de auteur strijkt zijn loon op. Het mediacircus draait verder. Natuurlijk kunnen we als gelovigen niet verlangen die iedereen onze visie deelt of dat men zich afhoudt van bv. de figuur van Jezus. Wat je wel zou verlangen en eigenlijk ook zou mogen verwachten is dat men geen goedkope en ongegronde zaken naar voor brengt die een ontluisterend maar ook vals beeld geven van een figuur die voor miljoenen mensen de grote bron van inspiratie is.

Een roman

Het impact van schijvers is heel groot, vooral als ook de media hen op de voorgrond stellen. En het critische vermogen van de doorsnee moderne mens durft wel eens aan de lage kant liggen. Wat is de invloed van beoken als de “Da Vinci Code?” Of als een schrijver de Oud-Testamentische verhalen [Hemelvisioenen van profeten, de overhandiging van de tien geboden op de Berg Sinaï] gaat beschrijven in termen van buitenaarde wezens die toen onze beschaving zijn binnengedrongen, of als men Jezus gaat beschrijven als weerstander die later in een godsdienstig sausje werd opgediend… Stuk voor stuk hebben romanschrijvers of pseudowetenschappers zich met die zaken bezig gehouden en daar blijft velen, wiens geloof zwak is, gemakkelijk iets van hangen.

En zo is er ook die figuur van Maria Magdalena. Zeer veel schrijvers [overigens ook schilders en beeldhouwers] hebben haar als onderwerp genomen. Of als lijdend voorwerp.

Op sensatie belust? Je krijgt wat je lust!

Onze tijd loopt over van op sensatie beluste mensen en dus ook van personen die deze op sensatie beluste samenleving het nodige voer voorschotelen. Dat we over Jezus een viertal geschriften bezitten in de evangeliën, dat is geen voorpaginanieuws, dat weten we. Maar als er ergens een geschrift opduikt, of eens opnieuw onder de aandacht wordt gebracht, waarin enigszins afwijkend over Jezus wordt geschreven… dan is dat plots hot-nieuws. Dit is nu eindelijk eens dé waarheid over Jezus! De evangeliën en in hun spoor de kerk hadden het totaal verkeerd voor, nee, die hebben ons gewoon [en welbewust] wat wijs gemaakt!

En men gaat dan de gnostische apocriefe geschriften hoger achten dan de evangeliën, die door de main-stroming van de christenen aanvaard werden als het meest beantwoordend aan de figuur en de woorden van Jezus.

En als men verder in de Nag-Hammadi-geschriften, die in diezelfde [gnostische] traditie liggen, een afwijkend beeld van Jezus, en een bij het haar getrokken getuigenis krijgt van bv. Maria-Magdalena [de uitverkorene, de feministe versus de mannelijke apostelen], dan aanvaardt men ook dat weer als dé grote openbaring: het ‘Evangelie van Maria-Magdalena’ [Hans Stolp, Jacob Slavenburg e.a.]. Tenslotte gaat men helemààl uit de bocht wanneer men, sprekend over de graal, daarin niet enkel meer de kelk ziet die Jezus gebruikt had tijdens het laatste avondmaal, maar dat Maria Magdalena de graal naar Frankrijk zou gebracht hebben, nee, dat zijzelf de heilige graal is die het kind van de toekomst draagt [Sanreal – San Real [royal] – sang real of van heilige graal naar heilig bloed en heilige bloedgroep]. Hier zitten we volop in het kabbalistische tijdverdrijf, waar ook in deze tijd sommigen nog van lusten. Gedroomd voer voor een of andere schrijver die daar zijn verbeelding over laat gaan en er een afzetgebied voor vermoedt bij op sensatie beluste geesten van tijdgenoten, die het juiste noorden kwijt zijn en hun zap-mentaliteit dan ook wel even met genoegen laten rusten als op een krakerig teevee-hapje.

Maria Magdalena, een figuur die met alles en nog wat beladen werd, bleek inderdaad een uitgelezen voorwerp voor schilders, beeldhouwers, predikanten, vrome … en minder vrome schrijvers…

Maria Magdalena, 'de zondares'?

Sint Alfonsus, stichter van de Redemptoristen, had zo zijn voorkeursheiligen. Naast de heilige moeder van Jezus, had hij grote verering voor de H. Teresa van Avila, die zich van lauwe kloosterlinge [ze zag zichzelf als de Samaritaanse vrouw] ontpopte tot hervormster van de Karmelorde, de H. Augustinus [die van zichzelf ook een serieus bekeringsverhaal schetst in zijn autobiografische ‘Belijdenissen’] en nog een hele rits andere heiligen, maar ook en vooral de heilige Maria Magdalena, de gewezen zondares.

Alfonsus, zelf een groot heilige, zag in Maria Magdalena, de grote zondares, de overspelige vrouw, de publieke vrouw zelfs, die zich evenwel bekeerde, van Jezus vergiffenis kreeg [“veel wordt vergeven aan wie veel heeft liefgehad”] en die dan Jezus volgde op zijn weg door het heilig land, zelfs tot het kruis trouw bleef [terwijl de leerlingen op de vlucht waren] en als eerste de verrezen Heer mocht ontmoeten. Een vrouw dus, die een hele weg had doorgemaakt, van diepe zondigheid naar grote heiligheid.

Alfonsus zag zichzelf ook als een groot zondaar, omdat hij zo’n groot gedacht had van Gods heiligheid en liefde. Dat zondebewustzijn ging, gelukkig maar, gepaard met een groot bewustzijn van Gods barmhartige liefde. Zonde en genade, bekering, Gods barmhartigheid, de liefde van Christus en de liefde voor Christus, dat waren dan ook grote thema’s van Alfonsus’ prediking in de Napolitaanse dorpen en steden. En de figuur van Maria Magdalena, was van dat alles een goede illustratie.

Magdalena was de bekeerde zondares die daarna een vurige Christus-fan werd een uitgelezen figuur om op te voeren tijdens de missiesermoenen. Maar, is Maria Magdalena wel wat men van haar vertelt?

Antifeminisme?

Als we over de bijbelse Maria Magdalena horen spreken, dan vereenzelvigen wij haar inderdaad meestal met de zondares die Jezus’ voeten wast en aan wie veel vergeven wordt omdat ze veel heeft liefgehad. Zo wordt ze algemeen beschouwd, hoewel de Kerk dat officieel heeft tegengesproken. Dit bleef echter vrij onopgemerkt. Wat is er aan de hand?

Je vindt in de literatuur mensen die er vrij sterk de nadruk willen op leggen dat in de kerk van de derde en vierde eeuw tegenstand kwam tegen de wat te leidende rol van vrouwen in de kerk. Wat was er meer aangewezen dan Maria Magdalena [de leidster van de vrouwengroep rond Jezus, die bij Jezus’ kruis aanwezig was en de eerste aan wie Jezus’ verscheen en die aan de apostelen moest gaan melden wat hun te doen stond] in een minder mooi daglicht te stellen en zo dat christelijke feminisme-avant-la-lettre wat in de perken.

Men ging dus de figuur van Maria Magdalena vereenzelvigen met de zondares, wier tranen Jezus’ voeten bevochtigen die ze met haar haren afdroogt en ze zalft met kostbare nardusbalsem [hier lopen waarschijnlijk reeds verscheidene verhalen door elkaar want ook Maria, de zus van Lazarus zien we die dienst bewijzen]. Men schrijft dus een soort binnenkerkelijke politiek toe aan die vermenging van verhalen waardoor Maria Magdalena als een slechte vrouw wordt voorgesteld en met haar, die zo hoog in aanzien stond als vrouw, krijgt heel de groep vooraanstaande vrouwen in de Kerk een veeg uit de pan. "Ze zouden beter op hun plaats blijven en de mannen het hoge woord laten voeren: de apostelen mogen dan wel eenvoudige mensen geweest zijn, maar zo zondig als Maria Magdalena, nee, dat waren ze toch helemaal niet!" Mannenpraat.

Paus Gegorius de Grote

Ik durf niet beweren dat heel die kwestie zo scherp gesteld werd toendertijd en dat men enkel omwille van die antifeministische strekking zelfs de Montanisten [en Valentinianen] ging bestrijden [omdat daar wél de vrouwen in de leiding bleven], feit is dat die nadruk op het zondige verleden van Maria Magdalena door enkele schrijvers toegeschreven wordt aan paus Gregorius de Grote [540-604 n.Ch.] in zijn moraalpredikatie. In hoever nu juist hij dat in de kerk heeft binnengebracht is wellicht wat ver gezocht, maar hij heeft als paus natuurlijk wel zowat de officiële visie van de kerk gegeven.

Onduidelijkheid in het Lucasevangelie

Die visie op Maria Magdalena viel niet uit de lucht. Eigenlijk geeft het Lucas-evangelie daar [bij minder aandachtige lezing] zelfs aanleiding toe. In Lucas 8: 1-3 wordt over Maria, de Magdaleense, gezegd dat uit haar 7 duivels waren uitgedreven. Dat kan tellen! Maar in die bewuste vierde eeuw is men Maria Magdalena gaan identificeren met de vrouw die in het Lucasevangelie juist daarvóór opteedt in het huis van Simon de farizeeër: Deze vrouw die een zondares was, wast Jezus de voeten … En vlak daarop spreekt lucas over die vrouwen die bevrijd waren van boze geesten en met name Maria Magdalena uit wie 7 duivels waren uitgegaan. In ieder geval betekende dat laatste voor de mensen uit de eerste eeuw vermoedelijk alleen dat ze van een heel zware ziekte verlost was. Een oppervlakkige lezing van het evangelie kan ons nogal parten spelen als we zo ongeveer alle Maria’s en alle zondaressen en verloste vrouwen als één en dezelfde vrouw gaan zien, Maria Magdalena: de zalving van Jezus door Maria van Bethanië, de zalving van Jezus’ voeten door de zondares in het huis van Simon de Farizeeër, de bevrijding van Maria Magdalena van 7 duivels. Op dat moment krijgt Maria Magdalena inderdaad het uitzicht van een gewezen gevallen vrouw die voor de rest van haar leven boete wil doen. Dit doet haar echter in ernstige mate tekort.

Wie was ze dan wel?

Als ze die zondares niet was, wie was ze dan wèl? Heel veel wordt over haar niet verteld in de evangelies, hoewel ze toch een twaalftal keer vernoemd wordt. Van die 12 keer is het 11 keer in verband met Jezus’ lijden, dood of verrijzenis. We moeten ook reeds onmiddellijk zeggen dat ze in het evangelie niet Maria Magdalena wordt geheten, maar “Maria, de Magdaleense” of ook, zoals Lucas: “Maria, de Magdaleense genaamd”. In feite wordt haar naam, Maria, aangevuld met de plaats vanwaar ze afkomstig was, nl. van Magdala, een plaats die zich onder Kafarnaüm bevond, boven Cana, maar ook aan het meer van Gennezareth. Door die toevoeging wordt ze onderscheiden van de verscheidene Maria’s die in het Tweede Testament vermeld worden.

Omdat Magdala tussen Nazareth ligt en Kafarnaüm, waar Jezus later ging wonen, is het mogelijk dat Maria van Magdala tot zijn eerste volgelingen behoorde. Dat deze Maria genoemd wordt als de Magdaleense, terwijl andere Maria’s genoemd worden als Maria, de moeder van Jezus, of anderzijds wordt een Maria vermeld als Maria [de vrouw van] van Cleopas, zou er kunnen op wijzen dat Maria van Magdala een onafhankelijke vrouw was, iets dat vrij ongewoon was in die tijd, namelijk zonder vermelding van een kind of echtgenoot of vader.

Bij het gezelschap van Jezus

De twaalfde tekst, waarover wij het hierboven nog niet hadden, bevindt zich bij Lucas. We geven hier de hele tekst: “Er volgde nu een tijd, waarin Hij predikend rondtrok door stad en dorp en de Blijde Boodschap van het Rijk Gods verkondigde. De twaalf vergezelden Hem, en ook enkele vrouwen die van boze geesten en ziekten verlost waren: Maria die Magdalena wordt genoemd, uit wie zeven duivels waren weggegaan, Johanna, de vrouw van Herodes ' rentmeester Chuzas, Susanna en vele anderen, die uit eigen middelen voor hen zorgden” [Lk. 8,1-3]. Matteüs [wanneer hij het heeft over de kruisiging van Jezus] geeft die vrouwen uit Galilea die Jezus gevolgd waren en voor Hem zorgden wat andere namen, maar Maria Magdalena vernoemt ook hij: “Onder hen bevonden zich Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus en Jozef en de moeder der zonen van Zebedeus” [Mt.27,56].

Zij behoorde tot die groep volgelingen die het grootste deel van de tijd in het gezelschap van Jezus waren, die zijn woorden hoorden en in zich opnamen. En als vrouw zorgde ze met enige andere vrouwen dat er geld was om eten te komen voor dat mannengezelschap, die toch nog iets anders verorberden dan enkel maar vis. De zorg voor Jezus en zijn mensen.

Dankbaar om haar bevrijding

Dat Magdalena volgens Lucas van 7 duivelen zou verlost zijn, treffen wij ook aan bij Marcus, maar dat is dan wel in de context van de verrijzenis: "Nadat Hij in de vroege morgen van de eerste dag van de week verrezen was, verscheen Hij het eerst aan Maria Magdalena, ‘uit wie hij zeven duivels had uitgedreven’. Deze ging het vertellen aan hen die zijn metgezellen waren geweest en nu rouwden en weenden. Maar toen die hoorden, dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden ze het niet." [Mk 16,9-11].

In de tekst van Lucas die we in het vorige paragraaf aangaven, staat Maria van Magdala geplaatst tussen de vrouwen "die van boze geesten en ziekten verlost waren." Blijkbaar was zij dan nog een bijzonder geval, want wel zeven duivels waren van haar uitgedreven. Het is helemaal niet zeker dat het daarbij ging om een seksuele ontsporing, maar het feit dat, in verband met haar, geen sprake is over familiale relaties [geen naam van vader, echtgenoot, zoon of dochter] maakt het wel mogelijk dat die ‘bezetenheid’ of wat het dan ook mag geweest zijn, juist oorzaak is geweest van het ontbreken van die relaties. Het kan een psychische ziekte geweest zijn of een gebukt gaan onder zware innerlijke kwetsuren wat zich misschien uitte in een verwrongen persoonlijkheid, verwrongen gedragingen. Verder is het heel goed mogelijk dat juist die bevrijding of verlossing van ‘boze geesten’ de oorzaak werd van haar trouwe toewijding aan Jezus en zijn zaak. Als je eindelijk weer kan ademhalen, je eindelijk weer vrij mens kan voelen, als je eindelijk weer voluit kan leven!

Wat we verder uit die tekst van Lucas vernemen is dus dat zij met enige andere vrouwen [die eveneens genezing en bevrijding hadden ervaren vanwege Jezus] en met de twaalf [apostelen] Jezus vergezelde van dorp naar dorp. Samen met die andere vrouwen zorgde zij voor Jezus en de twaalf. En haar toewijding aan Jezus verdween niet door zijn dood of zijn begrafenis. Een trouwe volgelinge. Het is opvallend dat Maria, de Magdaleense, juist vooral genoemd wordt in verband met Jezus’ dood en ... verrijzenis.

Bij het Kruis

Wij treffen haar aan bij het kruis en het graf en bij hetgeen er rond het graf gebeurt. Haar aanwezigheid daar heeft de christelijke traditie ons duidelijk bewaard. Zij wordt als eerste vermeld bij de vrouwen die Jezus gevolgd waren vanuit Galilea om dan getuige te zijn van zijn afgrijselijke dood aan een kruis. We geven hier alleen de tekst uit Matteüs 27, 55-56: "Er waren ook vele vrouwen bij, die op een afstand toekeken. Zij waren Jezus vanuit Galilea gevolgd om voor Hem te zorgen. Mattheüs 27,56: "Onder hen bevonden zich Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus en Jozef en de moeder der zonen van Zebedeus.” [Ook Marcus 15, 40-41 en Lucas 23, 55 - 24,10 vermelden dit, zij het soms met andere namen voor de vrouwen die haar vergezellen]. Bij Johannes, die op alles een meer theologische belichting laat vallen, wordt de Magdaleense ook vermeld, maar niet op de eerste plaats: “Terwijl de soldaten hiermee bezig waren, stonden bij Jezus' kruis zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria de vrouw van Cleopas en Maria Magdalena" [Joh. 19,24b-25]. Het is niet zo zeker dat het hier over 4 vrouwen gaat. Het kan best zijn dat Maria, de vrouw van Cleopas, de zus was van Maria, Jezus’ moeder. Een van de Emmaüsgangers bij Lucas noemt ook Cleopas.

Bij de begrafenis

Magdalena was ook aanwezig bij de begrafenis van Jezus: “Daarop legde hij Hem in een graf dat in de rots was uitgehouwen en rolde een steen voor de ingang ervan. MK.15,47 Maria Magdalena en Maria de moeder van Joses zagen toe, waar Hij werd neergelegd” [Mc.15: 46b-47]. Het einde van de geliefde Meester, het einde van haar Redder die licht bracht in haar leven. Maar haar hart blijft Hem trouw. Haar dankbare liefde blijft om Hem heen, ook al is Hij er nu niet meer…

Het lege graf en de verkondiging van Jezus' verrijzenis

Rond het lege graf en de mededelingen over Jezus’ verrijzenis speelt Magdalena opnieuw een hoofdrol: “Na de sabbat, bij het aanbreken van de eerste dag der week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria naar het graf kijken” [Mt.28,1]. Matteus brengt dan in de volgende verzen [28,2-10] een nogal uitgewerkt verhaal om het verrijzenismysterie uit te drukken: We krijgen dan een verrijzenisverhaal zoals Mattheüs het weergeeft: “Plotseling ontstond er een hevige aardbeving en een engel van de Heer daalde uit de hemel, kwam naderbij, rolde de steen weg en zette zich daarop neer. Hij straalde als een bliksemschicht en zijn kleed was wit als sneeuw. De bewakers begonnen van schrik voor hem te beven en het leven scheen uit hen geweken. De engel sprak de vrouwen aan en zei: 'Gij behoeft niet bevreesd te zijn; ik weet dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde. Hij is niet hier. Hij is verrezen zoals Hij gezegd heeft; komt zien naar de plaats waar Hij gelegen heeft. Gaat nu terstond aan zijn leerlingen zeggen: Hij is verrezen van de doden, en nu gaat Hij u voor naar Galilea; daar zult gij Hem zien. Dat had ik u te zeggen.' Terstond gingen zij weg van het graf, met vrees en grote vreugde, en haastten zich het nieuws aan zijn leerlingen over te brengen. En zie, Jezus kwam hen tegemoet en zeide: 'Weest gegroet.' Zij traden op Hem toe, omklemde zijn voeten en aanbaden Hem. Toen sprak Jezus tot hen: 'Weest niet bevreesd. Gaat aan mijn broeders de boodschap brengen dat zij naar Galilea moeten gaan, en daar zullen zij Mij zien.'”

Marcus [16,1-6] brengt een soberder verhaal: "Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salome welriekende kruiden om Hem te gaan balsemen. Op de eerste dag van de week, heel vroeg, toen de zon juist op was, gingen zij naar het graf. Ze zeiden tot elkaar: 'Wie zal de steen voor ons van de ingang van het graf wegrollen?' Opkijkend bemerkten ze echter dat de steen weggerold was; en deze was zeer groot. Binnengekomen in het graf zagen ze tot hun ontsteltenis aan de rechterkant een jongeman zitten in een wit gewaad. Maar hij sprak tot haar: 'Schrikt niet, Gij zoekt Jezus de Nazarener, die gekruisigd is. Hij is verrezen. Hij is niet hier.”

Als ze dan het blijde nieuws moeten gaan brengen aan de apostelen laat het vervolg zich wel wat voorzien: "Maar dat verhaal leek hun beuzelpraat en zij geloofden het niet. Toch liep Petrus ijlings naar het graf, bukte zich voorover, maar zag alleen de zwachtels. Daarop ging hij terug, verbaasd nadenkend over hetgeen er gebeurd was" [Lc. 24: 11-12].

In het Johannesevangelie gaat het er ook ongeveer zo aan toe, maar daar is het wel Maria van Magdala die naar het graf komt om Jezus te balsemen en die het graf leeg aantreft. "Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena, vroeg in de morgen [het was nog donker] bij het graf en zag dat de steen van het graf was weggerold. Zij liep snel naar Simon Petrus en naar de andere, de door Jezus beminde leerling, en zei tot hen: 'Ze hebben de Heer uit het graf genomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd" [Joh. 20: 1-2].

De apostelen geloven het niet echt. Zou u het wel geloven? Maar waarom geloofden ze haar niet? Omdat de boodschap op zichzelf al ongeloofwaardig is: een dode die twee dagen later al uit het graf verdwenen is. Zoiets ligt niet voor de hand. Maar voor de apostelen was er ook het probleem dat volgens de opvatting van die tijd een vrouw haar wensen al iets gemakkelijker voor realiteit neemt of iets ontvankelijker is voor inbeelding dan een man. Maar kom, eens even naar het graf lopen, dat wil Petrus wel. Lucas laat de Emmaüsgangers ook nog eens het verhaal doen: "Zelfs hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht: ze waren in de vroegte naar het graf geweest, maar hadden zijn lichaam niet gevonden en kwamen zeggen, dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde. Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet.” [Lc. 24: 22-24].

Het graf is dus leeg, maar Hemzelf zagen ze niet. En Johannes verhaalt dan hoe Maria, de Magdaleense, Jezus mag ontmoeten. Iets wat in het Mattheüsevangelie eerder verhaald wordt over "Maria van Magdala en de andere Maria" [Mt. 28: 1].

De ontmoeting met de verrezen Heer

In het verrijzenisverhaal volgens Mattheüs [zie Mt. 28: 9] is er dus reeds sprake van een verschijning van de verrezen Heer Jezus aan de vrouwen die naar het graf gekomen waren.

Maar spoedig wordt vooral Maria van Magdala vernoemd als de eerste aan wie de Heer zich openbaarde na zijn verrijzenis. Zo bij Marcus die alles wat soberder brengt: “Nadat Hij in de vroege morgen van de eerste dag van de week verrezen was, verscheen Hij het eerst aan Maria Magdalena, uit wie hij zeven duivels had uitgedreven. Deze ging het vertellen aan hen die zijn metgezellen waren geweest en nu rouwden en weenden. Maar toen die hoorden, dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden ze het niet” [Mc. 16,9-1].

We lezen in het Johannesevangelie: “Want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond, dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan. Daarna keerden de leerlingen naar huis terug. Maria stond buiten bij het graf te schreien. En al schreiend boog zij zich naar het graf toe en zag op de plaats waar Jezus ' lichaam gelegen had, twee in het wit geklede engelen zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde. Zij spraken haar aan: 'Vrouwe, waarom schreit ge?' Zij antwoordde: 'Zij hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.' Toen zij dit gezegd had, keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei tot haar: 'Vrouw, waarom schreit ge? Wie zoekt ge?' In de mening dat het de tuinman was, vroeg zij: 'Heer, mocht gij Hem hebben weggenomen, zeg mij dan waar ge Hem hebt neergelegd, zodat ik Hem kan weghalen.' Daarop zei Jezus tot haar: 'Maria!' Zij keerde zich om en zei tot Hem in het Hebreeuws: 'Rabboeni,' wat leraar betekent. Toen sprak Jezus: 'Houd mij niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.' Maria Magdalena ging aan de leerlingen berichten dat zij de Heer gezien had, en wat Hij haar gezegd had. In de avond van die eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: 'Vrede zij u.' Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde [Johannes 20].

Het Johannesevangelie is het jongste evangelie, een theologische bezinning als het ware op de andere evangelies, maar toch echt gebaseerd op de oorspronkelijke christelijke boodschap. Zoals de figuur van “de door Jezus geliefde leerling” bijna als symbool staat voor elke christen die van Jezus houdt, dichtbij Jezus blijft en omzeggens rust aan het hart van de Heer [= luister naar de verlangens van het hart van Jezus], zo mag de figuur van Maria Magdalena hier gelden als de gelovige vrouw, die spontaner toegang heeft tot de mysteries van Jezus’ leven [het dienstmeisje van de Heer dat eenvoudig en blij antwoordt ‘Mij geschiede naar uw woord’, die deze ‘woorden in haar hart bewaarde en ze overwoog bij zichzelf’, die opmerkt waar iets van Gods mensenliefde zich gaat openbaren ‘ze hebben geen wijn meer,’ die bij het graf staan, al of niet met de ‘geliefde leerling’ in hun nabijheid…].

Apostel van de apostelen

Toch komt vrij sterk de Maria van Magdala naar voor, alleen of samen met een andere of met enige andere vrouwen, maar dan als woordvoerdster de Heer mocht ontmoeten en deze blijde boodschap [de kern van de christelijke boodschap] mocht gaan brengen aan de apostelen. In die zin noemt de kerkelijke traditie haar soms de "apostolorum apostola," namelijk dat ze voor de apostelen een apostel was. Onder meer de grote theoloog Thomas van Aquino en ook Paus Johannes-Paulus II hebben haar die benaming gegeven. In feite een eerherstel en eerbetuiging tegenover degene die men met alle zonden van Israël had opgescheept.

In plaats van Maria van Magdala vooral te zien als een zondares die zich daarna bekeerde en uit boetvaardigheid zich in Jezus’ dienst stelde, mogen wij haar eerder zien als de vrouw die, bevrijd van een zwaar lijden, in dankbaarheid zich heeft toegewijd aan Jezus en zijn vrienden en die als eerste getuige is geweest van de Verrezen Heiland in de eerste kerk. Tweeduizend jaar lang heeft men Maria van Magdala toch in een wel negatief daglicht geplaatst. Het is nu de tijd om haar te zien als een belangrijke getuige van Jezus’ verrijzenis.

Houd mij niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God. [Joh. 20,17]

Dit gecorrigeeerde zicht op de Magdaleense mag voor ons overigens een uitnodiging zijn tot bewustwording van een hoop lijden en onvrede die wellicht ooit in ons hart leefde, maar die de Heer daar heeft weggenomen, een hoop innerlijke kwetsuren die ons belet hebben om echt als vrij kind van God te functioneren. Leeft er ook in ons hart de dankbaarheid voor de grote genaden die de Heer ons schonk? En hebben wij ons aan Christus’ dienst en aan de dienst voor zijn volk toegewijd? En hebben wij graag in zijn nabijheid vertoefd en zijn woord verslonden? En bleven wij hem trouw ook als ons geloof soms werd geschokt of als het lijden ons overkwam? En hebben wij van Hem getuigd, als degene die als de Levende Heer in ons leven is gekomen?

Heilige Maria Magdalena, bid voor ons,
help ons onze Heer lief te hebben,
Hem te volgen
en van Hem te getuigen!

Matthias ben Theophilius

Matthias ben Theophilus was hogepriester in de Joodse tempel in Jeruzalem van 5 v.Chr. tot 4 v.Chr. Hij moet niet verward worden met Matthias ben Theophilus II, de laatste hogepriester voor het uitbreken van de Joodse Opstand.

Anders dan de meeste andere hogepriesters die door Herodes de Grote benoemd zijn, was Matthias niet afkomstig uit de Joodse diaspora, maar was hij geboren in Jeruzalem. Herodes benoemde hem tot hogepriester in plaats van Simon ben Boëthus, die uit zijn ambt werd ontheven omdat Herodes Simons dochter [tevens een van Herodes' vrouwen] ervan verdacht op de hoogte te zijn van een complot tegen hem.

Tijdens de Grote Verzoendag in het jaar dat Matthias hogepriester was, kon hij zijn functies niet uitvoeren. De reden daarvoor was dat hij in de nacht daarvoor droomde dat hij geslachtsgemeenschap had, waardoor hij volgens de Thora tot de volgende avond in een staat van onreinheid verkeerde. Jozef ben Ellemus, een familielid van Matthias, nam op Grote Verzoendag Matthias' taken waar.

Tijdens Matthias' hogepriesterschap vond een incident plaats in de tempel. Als onderdeel van Herodes' restauratie en verfraaiing van de tempel, had Herodes een grote gouden adelaar laten plaatsen boven de grote poort van de tempel. Een aantal Farizeese rabbi's, met name Judas ben Saripheüs en Matthias ben Margalothus, waren echter van mening dat het afbeelden van levende wezens een schending was van het tweede gebod. Op hun aandringen klommen enkele jongemannen omhoog tot boven de tempelpoort, haalden de adelaar neer en vernielden deze. Op last van Herodes werden Judas ben Saripheüs en Matthias ben Margalothus samen met een aantal volgelingen levend verbrand. Herodes achtte Matthias ben Theophilus medeschuldig aan het gebeuren en onthief hem uit zijn ambt. Hij werd opgevolgd door Joazar ben Boëthus.

Vertaling: Broeder Jozef

23-01-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter M [deel 1]
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter M [deel 1]

Marcus Antonius

Status voor Caesars dood

Marcus Antonius (rond 83-30 v. J.C.) was een Romeins generaal en staatsman. Hij was de zoon van de praetor Marcus Antonius Creticus en Julia Antonia. Van moederszijde was hij een verre neef van Julius Caesar. Marcus Antonius was de beste vriend van Julius Caesar [ca. 100 – 44 v.C.]. Omdat hij Caesar tijdens zijn leven trouw had gevolgd en als magister equitem (opperritmeester) de tweede man van het rijk was, dacht hij na zijn dood de macht over te nemen. Marcus Antonius vergiste zich echter behoorlijk.

Triumviraat

Na de dood van Caesar in 44 v.C. verenigde Marcus Antonius zich met Marcus Aemilius Lepidus [ca. 70 -13 v.C.] en Gaius Julius Octavianus [63 v.C. – 14 n.C.] in een driemanschap [triumviraat]. In de recente geschiedenis was er al een succesvol driemanschap geweest tussen Caesar, Crassus en Pompeius. Deze had geleid tot de machtsgreep van Caesar en het herstellen van de orde in het Romeinse rijk. Waarschijnlijk hadden ook de drie mannen elkaar hoofdzakelijk hiervoor nodig.

Het driemanschap garandeerde enerzijds een machtsblok tegen de moordenaars van Caesar die na diens dood de macht zouden kunnen grijpen. Anderzijds was het een garantie dat een van de drie Caesar zou opvolgen. Zowel Marcus Antonius als Octavianus hadden hier oren naar. Overigens had Caesar Octavianus in zijn testament aangewezen als opvolger maar de [oudere] Marcus Antonius nam de jonge Octavianus nooit helemaal serieus. In 43 v.C. werd het driemanschap als officiële leiding van Rome ingesteld in de Lex Titia. Het driemanschap zou aanvankelijk vijf jaar duren maar werd in 38 v.C. verlengd.

Door vele Romeinen werd Marcus Antonius als de zekere opvolger van Caesar gezien. Lepidus was, hoewel van patricische afkomst, te zwak om een greep naar de macht te doen. In 36 v.C. maakte Lepidus de fout om Sicilië steviger in zijn greep te krijgen waardoor Octavianus hem van het plegen van een machtsgreep kon beschuldigen. Lepidus kwam in opstand maar verloor waardoor hij gedwongen werd om in ballingschap te gaan.

Marcus Antonius probeerde ondertussen eveneens de opvolging van Caesar te regelen. Om Octavianus schaakmat te zetten, schonk hij gebieden [provinciae] aan Egypte en gaf de geliefde van Caesar, Cleopatra [69 – 30 v.C.] en hun zoon Caesarion [47– 30 v.C.] de titel koning der koningen. Marcus Antonius scheidde van zijn vrouw en ging naar Egypte om een verbond te sluiten met Cleopatra tegen Octavianus. Eenmaal in Egypte trouwde hij met Cleopatra waarbij hij drie kinderen kreeg. In 36 v.C. hoopte hij zijn populariteit te vergroten door een expeditie tegen de Parthen op touw te zetten. Deze mislukte echter jammerlijk.

De Romeinen werden hoe langer hoe ongelukkiger met het vooruitzicht van Marcus Antonius als opvolger van Caesar. Naast de mislukte expeditie, vreesden ze dat hij een nieuw en Oosters despotisch regime zou instellen. De titels waarmee hij zichzelf, Cleopatra en diens zoon tooide, beloofde in hun ogen niet veel goeds. Patriciërs en Romeinse adel hekelden overigens de gedachte dat uiteindelijk de in Egypte opgevoede kinderen van Marcus Antonius en het kind van Caesar [Caesarion] ooit Rome zouden leiden. Ondertussen deed Octavianus in Rome het nodige om aan deze vermoedens meer voeding te geven.

In het jaar 31 v.C. voelt Octavianus zich, gesteund door zijn vriend Marcus Agrippa [63-12 v.C.], sterk genoeg om de oorlog aan te gaan. In een zeeslag aan de kust van Egypte verslaat hij Marcus Antonius. Cleopatra, die het bericht krijgt dat haar geliefde is gesneuveld, pleegt hierop zelfmoord. Als Marcus Antonius tijdens zijn vlucht voor Octavianus hoort van de dood van Cleopatra, dwingt hij een slaaf om zijn zwaard stevig vast te houden. Marcus Antonius laat zich vervolgens in zijn eigen zwaard vallen.

Cleopatra en Marcus Antonius

Marcus Antonius nodigt Cleopatra uit om hem in Tarsus [het huidige Turkije] te gaan bezoeken. Ze arriveert in stijl met een schip met een vergulde voorsteven, purperen zeilen en zilveren roeiriemen en bediend door haar dienstmeiden, die verkleed waren als nimfen. Zelf was ze gekleed als Aphrodite, de liefdesgodin, liggend op een gouden canapé, omringd door jongens in Cupido kostuums. Dit alles omringt door de verrukkelijkste geuren. Zo wist ze Antonius te verleiden. Hij belooft haar te beschermen en komt om politieke redenen naar Alexandrië en wordt verliefd op Cleopatra. Cleopatra is dan 28 jaar, Antonius 42 jaar. Er ontstaat een passie die 15 jaar zal duren.

Cleopatra schenkt hem een tweeling: "Cleopatra Selene [maan] en Alexander Helios [zon]". Later baart ze nog een zoon: "Ptolemaeus Philadelphia". Cleopatra dwingt Antonius min of meer in Egypte te blijven. Ze roepen zich zelf uit tot goden en maken hun 3 kinderen koningen van verschillende koninkrijkjes.

Diverse mensen zint dit niet, er ontstaat een geruchtenstroom in Rome dat Marcus geen Romein meer wil zijn. Octavianus steelt het testament van Antonius. In dit testament staat onder meer dat hij na zijn dood wil worden begraven in Alexandrië naast Cleopatra. Met name dit laatste zet enorm kwaad bloed bij de Romeinen. Uiteindelijk mondt dit weer uit in een oorlog. Octavianus ziet zijn kans schoon en trekt zijn leger op tegen het leger van Cleopatra.

De slag vindt plaats bij Actium, Griekenland. Cleopatra bevindt zich aan boord van de "Antonia", haar admiraalsschip met purperen zeilen, en voert persoonlijk het bevel over een eskader van zestig schepen. Volgens de overlevering zijn Antonius en Cleopatra stiekem met een aantal schepen gevlucht en hebben hun leger in de steek gelaten. Of was dit propaganda van Octavianus. De Romeinen winnen de slag en Cleopatra en Antonius vluchten terug naar Egypte. Hier wachten ze op de komst van Octavianus. Antonius zakt weg in een enorm diepe depressie.

Daar Cleopatra verwacht dat Rome op haar schatten uit is, bergt ze deze in haar mausoleum op en laat allemaal brandbare spullen opslaan, zodat bij de komst van de Romeinen, zij het mausoleum in brand kan laten steken. Ook schijnt het dat zij hier allerlei soorten dodelijk gif heeft verzameld. In het jaar 30 v. Chr. staan Octavianus legioenen voor de poorten van Alexandrië. De generaals van Antonius melden hem dat Cleopatra is gestorven en in het mausoleum is begraven. Hij trekt vervolgens zijn zwaard, geeft het aan zijn slaaf Eros en smeekt deze hem te doorboren, maar de slaaf gebruikt het om zichzelf te doden.

Aangespoord door zoveel moed, doorsteekt Antonius zich zelf. Antonius, bijna dood, wil toch nog eenmaal Cleopatra zien en laat zich naar het mausoleum slepen. Cleopatra blijkt echter nog te leven. Ze legt hem direct in haar bed en scheurt haar kleren om hem te bedekken, sloeg zich op de borst, krabde die open, veegde zijn bloed af met haar gezicht, noemde hem haar heer, haar man en haar imperator en vergat bijna haar eigen ellende. Antonius sterft in haar handen.

De slag vindt plaats bij Actium, Griekenland. Cleopatra bevindt zich aan boord van de "Antonia", haar admiraalsschip met purperen zeilen, en voert persoonlijk het bevel over een eskader van zestig schepen. Volgens de overlevering zijn Antonius en Cleopatra stiekem met een aantal schepen gevlucht en hebben hun leger in de steek gelaten. Of was dit propaganda van Octavianus. De Romeinen winnen de slag en Cleopatra en Antonius vluchten terug naar Egypte. Hier wachten ze op de komst van Octavianus. Antonius zakt weg in een enorm diepe depressie.

Daar Cleopatra verwacht dat Rome op haar schatten uit is, bergt ze deze in haar mausoleum op en laat allemaal brandbare spullen opslaan, zodat bij de komst van de Romeinen, zij het mausoleum in brand kan laten steken. Ook schijnt het dat zij hier allerlei soorten dodelijk gif heeft verzameld. In het jaar 30 v. Chr. staan Octavianus legioenen voor de poorten van Alexandrië. De generaals van Antonius melden hem dat Cleopatra is gestorven en in het mausoleum is begraven. Hij trekt vervolgens zijn zwaard, geeft het aan zijn slaaf Eros en smeekt deze hem te doorboren, maar de slaaf gebruikt het om zichzelf te doden.

Aangespoord door zoveel moed, doorsteekt Antonius zich zelf. Antonius, bijna dood, wil toch nog eenmaal Cleopatra zien en laat zich naar het mausoleum slepen. Cleopatra blijkt echter nog te leven. Ze legt hem direct in haar bed en scheurt haar kleren om hem te bedekken, sloeg zich op de borst, krabde die open, veegde zijn bloed af met haar gezicht, noemde hem haar heer, haar man en haar imperator en vergat bijna haar eigen ellende. Antonius sterft in haar handen.

De dood van Cleopatra

Op 28 augustus van het jaar 30 v. Chr. zoekt Octavianus, nu onder de naam Augustus, haar op in haar paleis. Augustus belooft haar van alles om hem maar met zich mee te laten gaan. Cleopatra heeft hem echter door, in werkelijkheid wil hij haar achter zijn strijdwagen binden en haar als een ordinaire slavin door de straten van Rome laten sleuren, terwijl zij door de menigte wordt nagejouwd. Vervolgens zal zij gevangen worden gezet en wordt Egypte een provincie van Rome.

Een paar dagen later blijkt al dat Augustus een gewetenloze schurk is, haar zoon en opvolger Caesarion wordt door zijn soldaten vermoord. Toen Cleopatra dit nieuws vernam besloot ze een eind aan haar leven te maken. Ze laat een dienstmeisje haar een mand met vijgen brengen. In deze mand zit een slang, een adder, verstopt. Als Cleopatra weer alleen is, steekt ze haar hand in de mand. Ze wordt gebeten en sterft door het slangengif op haar gouden bed, met naast zich haar stervende dienstmeiden Iras en Charmion. Ook gaat het verhaal dat de drie vrouwen zichzelf hebben vergiftigd met een naald gedoopt in vergif dat in een sieraad was verstopt. Cleopatra was toen 39 jaar oud.

Haar lichaam wordt naast dat van Antonius bijgezet in een graf dat nooit is teruggevonden. Alhoewel egyptoloog Zahi Hawass beweert, voor de derde keer trouwens, het graf te hebben gevonden van Cleopatra en Marcus Antonius, 50 kilometer buiten Alexandrië, onder de tempel Taposiris Magna. Met de dood van Cleopatra komt er voor goed een einde aan het tijdperk van de grote farao's van Egypte. Egypte wordt nu echt een provincie van Rome, hoewel Octavianus zich zelf wel de nieuwe Egyptische farao noemt. De verschillende kinderen van Cleopatra verdwijnen onder raadselachtige omstandigheden. Verder wordt de schat van Cleopatra [gouden en zilveren sieraden, juwelen, zilveren serviesgoed] omgesmolten en naar Rome gezonden. De bevolking moet veel bezittingen afstaan en zware belastingen betalen, dit alles tot meerdere glorie van Rome.

Op zoek naar de tombes van Cleopatra en Marcus Antonius

Er wordt veel gespeculeerd over de dood van Cleopatra en haar graf, dat nooit is gevonden. In augustus 2006 kondigde egyptoloog Zahi Hawass aan dat hij wist waar het graf was: in Tabusiris Magna, een tempel 30 km ten zuiden van Alexandrië. Hawass heeft bij de tempel diverse munten gevonden met Cleopatra’s portret erop, maar het graf zelf is nog niet gevonden.

Onderzoek met radar wijst erop dat er drie mogelijk plaatsen zijn in de buurt van de tempel waar Cleopatra zou kunnen liggen. Het vermoeden van de archeologen zou wel eens juist kunnen zijn, want eerder vonden ze buiten de tempelmuren al een begraafplaats. Toen werden er 27 graftomben en tien mummies ontdekt. De aanwezigheid van deze begraafplaats wijst op de mogelijkheid dat er in de tempel een belangrijke persoon, zoals Cleopatra, begraven ligt.

Volgens onbevestigde berichten bestaan er ook vermoedens dat de mummie van Cleopatra in de tuinen van de nationale bibliotheek van Parijs zou kunnen liggen.

Marcus, de evangelist

Levensbeschrijving

De Heilige Marcus, de auteur van het Tweede Evangelie van onze Heer is dezelfde persoon als “Johannes Marcus” die water droeg naar het cenakel waar het Laatste Avondmaal plaats vond: Hij stuurde twee van zijn leerlingen op pad en zei tegen hen: “Ga naar de stad. Daar zal een man die een kruik water draagt jullie tegemoet komen: volg hem” [Marcus 14:13] en was hoogstwaarschijnlijk ook de jongeman die naakte wegrende, toen Jezus werd gearresteerd: Een jongeman, die alleen een linnen kleed aanhad, probeerde bij hem te blijven, maar toen ook hij werd vastgegrepen, liet hij het kleed in hun handen achter en vluchtte naakt weg. [Marcus 14: 51-52]

De Heilige Hyppolytus van Rome [de enige tegenpaus die als heilige wordt vereerd] schreef dat de Heilige Marcus een van de tweeënzeventig leerlingen was die werden uitgezonden door Jezus: Hierna wees de Heer nog tweeënzeventig anderen aan en zond hen twee aan twee voor zich uit naar alle steden en plaatsen waar Hij zelf nog komen zou [Lucas 10:1]. Het cenakel was eigendom van de moeder van de Heilige Marcus [haar naam was eveneens Maria] en het cenakel was de plaats van het Laatste Avondmaal, de eerste verschijning van Jezus aan de apostelen na de verrijzenis en de neerdaling van de Heilige Geest op Pinksteren.

Volgens de overlevering werd de Heilige Marcus geboren in Cyrene, Noord-Afrika [het huidige Libië]. Later keerde hij terug naar de pentapolis van Cyrenaica in Oost-Libië, nadat hij de Heilige Paulus naar Kolosse was gezonden [Kollosenzen 4:10, waar naar Marcus, de neef van Barnabas wordt verwezen] en met Paulus in Rome was [2 Timoteüs 4,11: Haal Marcus op en neem hem met je mee, want hij kan mij goede diensten bewijzen].

Hij maakte ook de eerste arrestatie van Paulus mee. Later heeft hij zich bij Petrus heeft gevoegd [deze noemt hem 'mijn zoon']. Kennelijk is dat bij Paulus in het verkeerde keelgat is geschoten [Handelingen 12,25; 13,13 en 15,37-39].

Hij was in de jaren 60 van de eerste eeuw tezamen met Petrus en Paulus in Rome. Volgens de legende maakte hij aantekeningen van Petrus' prediking; daaruit zou later zijn evangelie groeien. Het is het oudste van de vier evangelies.

Vanuit Pentapolis ging hij naar Alexandrië, waar hij de eerste Bisschop van Alexandrië werd. Tot op vandaag is de Patriarch van Alexandrië de "opvolger van de Heilige Marcus." Toen Marcus terugkeerde naar Alexandrië, waren de afgodendienaars van de stad verbitterd over zijn pogingen om de heidenen uit de stad weg te houden van hun traditionele goden.

In 68 na Christus stierf hij een verschrikkelijke marteldood: ze brachten een touw aan rond zijn nek, bonden hem aan de staart van een paard, waarbij hij twee dagen door het district Bokalia werd gesleept totdat zijn lichaam aan stukken was gereten.

Hij is patroon van de Italiaanse stad Venetië en van het middeleeuwse kloostereiland in Zuid-Duitsland: Reichenau. Daarnaast van notarissen en schrijvers, van bouwvakkers, metselaars, glazenmakers, glaszetters, glazeniers en glasschilders, en van mandenmakers.

Zijn voorspraak wordt ingeroepen voor goed weer en een goede oogst, tegen bliksem en hagel, en tegen een plotselinge dood.

Wordt hij afgebeeld als evangelist, dan heeft hij een gevleugelde leeuw bij zich. Net als zijn leermeester Petrus heeft hij een rond hoofd, korte baard en kale schedel met haarkransje.

Hij maakte ook de eerste arrestatie van Paulus mee. Later heeft hij zich bij Petrus heeft gevoegd [deze noemt hem 'mijn zoon']. Kennelijk is dat bij Paulus in het verkeerde keelgat is geschoten [Handelingen 12,25; 13,13 en 15,37-39].

Overbrenging van zijn lichaam naar Venetië

Zijn relieken werden in Egypte gehouden totdat ze in 829 door Venetiaanse kooplui onder militaire bescherming uit Alexandrië werden weggehaald. Die stad was toen geheel onder de invloedssfeer van de Islam gekomen.

De Venetianen hebben hem overgebracht naar hun vaderstad. Daar bouwden zij een rijke kathedraal voor hun nieuwe patroonheilige, de San Marco. Deze prachtige kerk staat er nog steeds tot op de dag van vandaag. Jacobus de Voragine vertelt in zijn “Legenda Aurea” hoe dat in zijn werk ging. Zijn tijdsaanduidingen zijn niet in overeenstemming met onze geschiedkundige berekeningen.

Het waren een paar Venetiaanse handelslieden geweest die tijdens hun verblijf in Alexandrië door middel van smeekbeden en beloften gedaan wisten te krijgen, dat de beide priesters die Marcus' lichaam moesten bewaken, hun beloofden het lichaam stiekem weg te nemen om het naar Venetië over te laten brengen.

Maar toen ze de deksteen van het graf lichtten, verspreidde zich zulk een sterke zoete geur door heel de stad Alexandrië, dat ieder zich vol verbazing afvroeg waar zo'n heerlijke geur wel vandaan kon komen.

Tijdens de overtocht zeiden de handelslieden aan de bemanning van een andere boot uit hetzelfde flottielje, welk heilig lichaam ze bij zich hadden. Die anderen konden dat gewoon niet geloven en zeiden: "Waarschijnlijk hebben de Egyptenaren jullie bedrogen en een ander lichaam meegegeven, want wie geeft nou het lichaam van Sint Marcus uit handen?" Op datzelfde moment wendde het schip waarop Sint Marcus vervoerd werd de steven en voer recht op het schip van die ongelovige zeelieden in, zodat er een groot gat in de romp ontstond. Het zou voor dat schip bepaald verkeerd zijn afgelopen, als die bemanningsleden niet vlug hadden geroepen dat het natuurlijk wèl het lichaam van Sint Marcus was.

Een andere keer was de stuurman 's nachts uit de koers geraakt. Hij wist niet meer waar hij was. Op dat moment verscheen Marcus aan de monnik die hem moest bewaken met de woorden: "Ga aan de matrozen zeggen dat ze onmiddellijk de zeilen moeten reven om vaart te minderen. Want er is land in zicht!" De matrozen volgden die raad op. Dat was maar goed ook. Want bij het ochtendgloren bemerkten ze dat ze in de buurt van een eiland verzeild waren geraakt. Als Sint Marcus niet geholpen had, zouden ze daarop te pletter gevaren zijn.

In alle landstreken waar het schip aanlegde, kwamen de inwoners aanrennen zonder dat ze door iemand waren gewaarschuwd. Ze riepen: "Wat zijn jullie boffers dat je het lichaam van Sint Marcus bij je mag hebben. Geef ons de kans het even te vereren."

Nu was er op dat schip één matroos die koppig ongelovig bleef. De duivel had zich namelijk van hem meester gemaakt, en deze bleef hem kwellen tot het moment dat de man met het lichaam van Sint Marcus werd geconfronteerd en verklaarde te geloven. Van toen af was de man verlost van de duivel. Hij vatte voor Sint Marcus een heel speciale verering op.

In Venetië werd het lichaam onder één van de marmeren zuilen van de kerk geplaatst. Er waren maar weinig mensen die precies wisten waar het lichaam zich bevond. Zo kon het des te gemakkelijker bewaakt worden. Maar toen die mensen allemaal gestorven waren, wist er dus eigenlijk niemand meer waar de heilige schat precies te vinden was. Alle onderzoekingen op dat punt bleven dan ook zonder resultaat. Groot was de verslagenheid bij iedereen, om het even of het ging om priesters of mensen uit het gewone volk. Men rilde bij de gedachte dat het lichaam misschien wel gestolen kon zijn. Er werd een algemene vasten afgekondigd en een wel zeer plechtige processie gehouden door de straten van de stad.

Bij het zien van al die mensen in opwinding, begonnen de stenen van één der zuilen los te raken en naar beneden te vallen. Daar kwam de ruimte te voorschijn waar het lichaam verborgen was. De hele stad stond bol van vreugde. Men dankte God voor zo'n wonder. Sindsdien wordt deze gebeurtenis elk jaar in Venetië gevierd als een officieel kerkelijk feest.

Evangelie

Er wordt aangenomen dat het Evangelie naar Marcus het oudste van de vier Evangeliën zou zijn. Mogelijk kenden Mattheüs en Lucas deze tekst reeds op het moment dat zij hun verhaal over Jezus neerschreven. Anderen vermoeden dat de drie "synoptische Evangeliën" een nog oudere, onbekende bron zouden geraadpleegd hebben.

Het is het kortste van de vier Evangeliën. Algemeen wordt aangenomen dat de tekst in Rome is ontstaan, tussen het jaar 60 en 73 na Christus.

Marcus heeft zijn boek dan ook duidelijk geschreven voor de tot het christendom bekeerde Romeinen. Het bevat dan ook veel minder verwijzingen naar het Oude Testament en de Joodse wetten en gebruiken worden bij hem dan ook telkens toegelicht, omdat de schrijver er van uit ging dat zijn lezers hiermee niet vertrouwd waren.

Marcus legt de nadruk op de rol die Jezus vervulde als "dienstknecht" van God en "dienaar" van de mensheid. Hij schildert Jezus dan ook af als Iemand die altijd beschikbaar stond en die hulpzoekenden nooit afwees.

Marcus is duidelijk ook onder de indruk van de goddelijke kracht van Christus. Hij gebruikt opvallend vaak het woord "terstond" om aan te tonen dat een wonder op bevel van Jezus onmiddellijk gebeurde. Er staan dan ook niet minder dan 19 mirakelen opgetekend in dit Evangelie: acht tonen zijn macht over ziekte en lijden, vijf laten zien dat Hij de natuur beheerst, in vier wonderen wordt de macht van Jezus over demonen en boze geesten getoond en in twee wonderen wekt Jezus iemand terug op uit de dood!

Opvallend bij Marcus is ook de nadruk die hij herhaaldelijk legt op het gebod tot stilzwijgen dat Jezus regelmatig geeft na een wonder. Hij wilde duidelijk tonen dat pas bij de Intrede te Jeruzalem Jezus als Koning en Messias zou geopenbaard worden.

Mariamne I

Afkomst

Mariamne I[54 v.Chr. - 29 v.Chr.] [haar naam wordt ook wel gespeld als Mariamme] was een prinses uit het Joodse koningsgeslacht van de Hasmoneeën en de vrouw van Herodes I. De Joden uit haar tijd zullen haar ongetwijfeld gekend hebben onder haar Hebreeuwse naam Mirjam [een populaire naam in die tijd], maar zij wordt gewoonlijk met haar Griekse naam aangeduid omdat we haar kennen via de in het Grieks geschreven werken van Flavius Josephus.

Mariamne en haar broer Aristobulus III kwamen voort uit een huwelijk tussen Alexander, de zoon van Aristobulus II en Alexandra, de dochter van Hyrcanus II. Aristobulus II en Hyrcanus II waren broers, geboren uit een huwelijk tussen Alexander Janneüs en Salome Alexandra. Daarmee was Mariamne dus zowel via haar vader als via haar moeder een zuivere Hasmoneese.

Huwelijk

In 37 v.Chr. neemt Herodes I Mariamne tot vrouw. Dit is hetzelfde jaar waarin Herodes, na het neerslaan van de opstand van Antigonus, door de Senaat in Rome tot koning wordt aangesteld over het Joodse land. Voor veel Joden stond de legitimiteit van Herodes' heerschappij ter discussie. Hij kwam immers niet voort uit het koningsgeslacht van de Hasmoneeën en was bovendien een Idumeeër en daarmee niet van Joodse komaf [Josephus noemt hem een half-Jood [hemiioudaios]]. Door zijn huwelijk met de Hasmoneese prinses Mariamne probeerde Herodes zijn regering voor Joden meer acceptabel te maken. Mariamne was de tweede vrouw van Herodes de Grote. Later huwde hij ook nog verschillende andere vrouwen, waarvan er één eveneens de naam Mariamne droeg [de dochter van de hogepriester Simon ben Boëthus]. Volgens Josephus koesterde Herodes echter voor geen van zijn andere vrouwen zo'n grote liefde als voor Mariamne. De liefde was echter niet wederzijds. Herodes had namelijk Mariamnes vader en haar broer vermoord [uit angst voor een staatsgreep] en Mariamne vergaf hem dat niet.

Door Herodes aanbeden had Mariamme geen enkel respect voor haar echtgenoot. Met behulp en de aanmoediging van haar moeder Alexandra dochter van Hyrcanus II, maakte ze van het koninklijk hof een kluwen van blijvende intriges. Ze kwam onder andere in opstand met de belangrijkste vrouwen van haar schoonfamilie: Cyprus moeder van Herodes en Salome zuster van de koning. De ziekelijke jaloersheid van de koning deed het huwelijk kapseizen. Tot tweemaal toe, terwijl Herodes zich voorbereidde om politieke gevaarlijke reizen te ondernemen, eerst op bezoek bij zijn overste Marcus Antonius en dan bij Octavus, de latere Augustus, liet de koning instructies achter, eerst aan zijn oom Jozef en dan aan Soemus, om Mariamme te doden in geval hij niet weerkeerde, zodat ze niet aan een ander man zou toebehoren. In de twee gevallen kwam Mariamme het geheim te weten en deze werd boor op haar man. Ook Salome, de intrigerende zus van Herodes, deed olie op het vuur door haar schoonzus vals te beschuldigen van overspel.

Vanwege Herodes' impopulariteit onder zijn onderdanen, was hij constant op zijn hoede voor complotten. Bovendien was er binnen Herodes' familie een grote rivaliteit tussen de Idumeese tak [waarvan Herodes' moeder en zijn zuster Salomé de belangrijkste vertegenwoordigers waren] en de Joods-Hasmoneese tak. Toen Mariamne op zekere dag weigerde met Herodes te slapen en Herodes zich hierover zeer beledigd voelde, wist Salomé listig op de situatie in te spelen en beschuldigde zij Mariamne ervan een complot tegen Herodes te beramen. Razend jaloers beval Herodes de terechtstelling van zijn geliefde echtgenote. In een schijnproces, waarin naast Salomé's beschuldigingen geen bewijzen voor het complot naar voren konden worden gebracht, werd Mariamne op last van Herodes ter dood gebracht [29 v.Chr.]. Zij was toen vermoedelijk ongeveer 25 jaar oud. Al meteen na de dood van Mariamne had Herodes er spijt van dat hij zo overhaast te werk was gegaan. Volgens Josephus heeft hij de rest van zijn leven om Mariamne gerouwd. Enkele jaren na de dood van Mariamne bouwde Herodes in Jeruzalem een toren die hij haar naam gaf, als een postuum eerbewijs. Deze toren maakte deel uit van de verdedigingswerken van de stad en was gelegen naast de toren Phasaël.

Mariamme stierf als een echte prinses. Mooi, fier, kalm stapte ze zonder blozen de dood in en ‘vertoonde de edelheid van haar afkomst’ [Josephus]. Haar twistende en onredelijke aard droeg bij tot haar tragisch einde. De dood van Mariamme bracht Herodes diep in de war. De dagen na haar dood steeg zijn drang naar haar constant. In zijn verwarring riep hij steeds op de vrouw die hij in de vernieling had gestort. Mariamme schonk Herodes drie zonen en twee dochters. De jongste zoon stierf in Rome waar hij was opgegroeid. De twee andere, Alexander en Aristobul, ondergingen het lot van hun moeder: de brutale Herodes deed ze terechtstellen.

Nakomelingen

Herodes en Mariamne kregen twee zonen, Alexander en Aristobulus, en twee dochters, Salampsio and Cyprus. Alexander en Aristobulus werden zelf ook door Herodes ter dood gebracht omdat hij hen verdacht van complotten tegen hem. Aristobulus' zoon Herodes Agrippa I zou later echter een belangrijke rol spelen binnen de Herodiaanse dynastie.

Vertaling: Broeder Jozef


22-01-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter L
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter L

Lucas de Evangelist

Wie was Lucas?

Lucas is [naast Marcus] een van de twee evangelisten die niet behoorde tot de kring van de twaalf apostelen. Hij was wel de vriend en metgezel van de heilige Paulus. De traditie zegt dat Lucas afkomstig zou zijn uit Antiochië, aan de Orontes, in Syrië en van heidense afkomst is. Troas lag dicht bij Troje. Hier heeft Lucas de apostel Paulus ontmoet met wie hij als geen ander veel gereisd heeft.

Als we ervan uitgaan dat de schrijver van Handelingen dezelfde was als de arts Lucas en dat deze ooggetuige was van de gebeurtenissen waarbij hij het woord "wij" gebruikt, kunnen we het volgende reconstrueren over zijn levensloop: Lucas sloot zich rond het jaar 50 aan bij het gezelschap van de apostel Paulus, toen deze te Troas door een droom de overtuiging kreeg dat hij zijn zendingswerk moest voorzetten in Macedonië. Nadat ze overgestoken waren, predikte het gezelschap in Filippi. Daar werden ze flink tegengewerkt. Paulus en Silas belandden zelfs in de gevangenis, die echter door een aardbeving instortte. Paulus en Silas zetten de zendingsreis voort in Macedonië en Griekenland. Het lijkt er op dat Lucas in Filippi was gebleven, mogelijk om de jonge gemeente daar te ondersteunen. Een jaar of zeven daarna kwam Paulus weer door Filippi. Hij had het plan om naar Jeruzalem te gaan. Opnieuw ging Lucas met hem mee. Per schip voeren ze naar Caesarea en vandaar vertrokken ze naar Jeruzalem, waar ze de Apostelen ontmoetten.

Vervolgens werd Paulus bijna gelyncht door een opgewonden, misleide menigte, gearresteerd en gevangengezet te Caesarea. Lucas had in deze tijd ruim de gelegenheid gehad om getuigen te spreken, wiens getuigenissen hij verwerken zou in zijn Evangelie en in de eerste hoofdstukken van Handelingen. Na twee jaar was er nog geen zicht op een eerlijke berechting en ging Paulus in beroep bij de keizer. Dat was toen Nero nog onder de invloed stond van zijn leermeester Lucius Annaeus Seneca en nog niet de wreedaard was die hij later zou worden. Het schip waarmee Paulus en Lucas naar Rome voeren, leed schipbreuk. God overtuigde Paulus dat hij behouden te Rome zou aankomen, want hij moest voor de keizer staan. In Italië werden Paulus en zijn reisgenoten hartelijk opgevangen door de gelovigen. Hij kreeg huisarrest, maar dat weerhield hem er niet van om van huis uit te evangeliseren. Hier eindigt het boek Handelingen.

Lucas komen we tegen in de Tweede brief van Paulus aan Timoteüs. Paulus spreekt daar over zijn aanstaande executie en hij voelt zich in de steek gelaten, alleen Lucas is nog bij mij. Vanaf Troas dus heeft Lucas Paulus vergezeld. Misschien hebben ze elkaar ontmoet in het huis van Carpus. [II Tim. 4:13] In Hand. 16: 6 schrijft Lucas nog over ‘zij’, maar vanaf Hand. 16: 10 is het voortaan ‘wij’!! Paulus heeft Lucas dus in Troas ontmoet. In Troas krijgt de apostel het gezicht van die Macedoniër "Kom over en help ons" en vanaf Troas is Lucas dus meegereisd met Paulus.

Hij was de beste vriend en reisgenoot van Paulus. Er was een hechte relatie tussen Paulus en Lucas. Uit 2 Tim. 4,11 blijkt dat alleen Lucas nog maar bij Paulus was in de periode van diens laatste gevangenschap. Aan zijn taal en spreekstijl kunnen we afleiden dat Lucas een geleerd man was: zijn moedertaal was Grieks en waarschijnlijk was hij arts van beroep, wat hij nuttig aanwendde tijdens de scheepsreizen. Hij was de enige evangelist met een wetenschappelijke opleiding. Lucas vergezelde Paulus op zijn tweede en derde zendingsreis om de 'Blijde Boodschap' te verkondigen aan de heidenen. De plaats van vertrek en aankomst van de tweede zendingsreis was Antiochië te Syrië, de thuishaven van Lucas: Na enige dagen zei Paulus: "Laten we nog eens de broeders gaan bezoeken in alle steden waar we het woord des Heren verkondigd hebben, om te zien hoe het hun gaat." [Hand. 15,36]

Dat Lucas arts was, en de reisgezel is geweest van Paulus blijkt uit deze teksten. [Kol 4: 14]: de geliefde geneesheer Lucas laat u groeten en [2 Tim. 4,11]. Hierdoor wordt het begrijpelijk hoe de Heilige Lucas [feestdag 18 oktober] de patroonheilige is geworden van de artsen en hoe het komt dat vele ziekenhuizen naar hem genoemd worden. Lucas was niet alleen arts. De traditie zegt dat hij ook een schilder was en dat hij de eerste was die van Maria en Christus een afbeelding maakte.

Het werd een lange reis: van Antiochië door Syrië en Cilicië [Hand. 15,41], naar Derbe en Lystra, Macedonië, Filippi, Tessalonica, Berea, Athene, Korinthe, over Caesarea terug naar Antiochië. Deze eerste christenen waren meestal bekeerde heidenen. Paulus wordt gezien als de Apostel die de heidense cultuur gekerstend heeft.

De derde reis begon in Antiochië en eindigde in Jeruzalem. Onderweg naar Jeruzalem verbleven Lucas en Paulus te Caesarea, in het huis van de apostel Filippus [Hand. 21,8]. Aangekomen te Jeruzalem ging Paulus met zijn gezellen naar de apostel Jakobus. Jakobus begroette hen en verhaalde wat God door zijn dienstwerk onder de heidenen had tot stand gebracht [Hand. 21,18].

De reizen met Paulus en de contacten met de overige apostelen maken van Lucas een belangrijk en waardevol getuige over het leven en de persoon van Jezus. Wat hij van hen gehoord heeft over Jezus wil hij nu ook bekend maken aan een breder publiek. Lucas gaat daarbij eerlijk te werk. In het begin van zijn evangelie geeft hij toe dat hij geen ooggetuige is geweest van alles wat hij zal schrijven. Maar zijn informatie is wel betrouwbaar omdat ze afkomstig is van echte ooggetuigen [o.a. de apostelen Filippus en Jakobus].

"Reeds velen hebben getracht de gebeurtenissen te verhalen die onder ons hebben plaatsgevonden aan de hand van gegevens, welke ons werden overgeleverd door mensen die van het begin af aan ooggetuigen waren en in dienst van het woord zijn getreden. Vandaar, edele Teofilus, dat ook ik besloot ... voor u een ordelijk verslag te schrijven, met de bedoeling u te doen zien, hoe betrouwbaar de leer is waarin gij onderwezen zijt" [Lc 1: 1-3].

Lucas was de enige niet-jood van de vier evangelisten. Hij was een christen uit de heidenen, de enige evangelist die geen jood was, maar waarschijnlijk een Griek, beter bekend met de Egeïsche Zee dan met Palestina. Hij gebruikt de stijl van de Griekse geschiedschrijvers, waarbij opvalt dat hij de titels van de overheidsdienaren juist hanteert [hij noemt de magistraten in Efeze bijvoorbeeld Asiarchen].

Vandaar zijn enorme interesse in de niet-joodse volken. Matteus, Marcus en Johannes waren joden. Alle vier evangelisten hebben alles wat zij geschreven hebben opgetekend als informatie van oor- en ooggetuigen. Matteus en Johannes waren leerlingen van Jezus, Marcus was de tolk van Petrus en in zijn evangelie klinkt het getuigenis van Petrus door, terwijl Lucas twee jaar lang verklaringen van oog en oorgetuigen heeft verzameld toen zijn vriend Paulus in de gevangenis van Caesarea zat.

Lucas is altijd bij Paulus gebleven. Hij was de beste vriend van de apostel. Hij is hem altijd trouw gebleven. In de laatste brief die we van Paulus hebben, de tweede brief aan Timotheüs, schrijft hij "Ze hebben mij allemaal verlaten. Alleen Lucas is nog bij mij." [II Tim. 4 : 11] Reken maar dat Paulus een enorme steun gehad heeft aan zijn vriendschap, tot in Jeruzalem toe als Lucas Jacobus en de oudsten van de Jeruzalemse gemeente gaat bezoeken en Paulus meegaat [zie Hand. 21 : 18]. Lucas is buitengewoon precies in zijn weergave. Als scheepvaartdeskundige is hij ongeëvenaard. Maar dan ineens komen we in de volgende hoofdstukken die ‘wij-vorm’niet meer tegen. Lucas gaat nu in z’n eentje op stap, zonder de apostel. Hij zal in die tijd veel informatie verzameld hebben en aantekeningen gemaakt. Pas in hoofdstuk 27 komt die ‘wij-vorm’ weer terug. Dat is dus na twee jaar als Paulus al ondervraagd is door Felx, Festus en Agrippa. In Hand. 27 : 1 gaat Lucas als betalend medepasagier met Paulus mee: "En toen het beslist was dat wij naar Italië zouden afvaren, vertrouwde men Paulus en enige andere gevangene toe aan Julius…"

Zijn nauwkeurige mededelingen over scheepvaart en scheepvaartverbindingen tonen aan dat hij zijn beroep vooral in zeesteden heeft uitgeoefend. Lucas kende de zeekaarten en was zeer goed op de hoogte van de indeling der Romeinse provincies. Waarschijnlijk zal hij ook enkele reizen meegemaakt hebben als scheepsarts. In vroegere tijden maakte niemand voor zijn plezier een zeereis, hij deed het alleen als zijn beroep dit van hem eiste. Lucas had een uitstekende Griekse opvoeding genoten. Van de drie Griekse hogescholen Athene, Alexandrië en Tarsus kwam alleen de laatste in aanmerking. Tarsus lag niet zo ver van Antiochië vandaan, waar hij is opgegroeid. Mogelijk is hij voor het eerst in aanraking met het evangelie gekomen door Griekse Cyprioten [Hand. 11 : 20]. Het is opvallend hoe vaak de plaats Antiochië voorkomt in zijn boeken. Je zou haast kunnen zeggen ‘bij ons in Antiochië’.

Over het leven van Jezus, van diens geboorte af tot aan Zijn Hemelvaart toe, had hij bij oog-en oorgetuigen precieze inlichtingen opgedaan en deze zorgvuldig op papyrusblaadjes vastgelegd om ze later tot een boek uit te werken. Je mag dus aannemen dat het evangelie naar de beschrijving van Lucas zeer betrouwbaar is. Hij heeft allerlei informatie over het kerstevangelie en de opstanding uit de eerste hand!

Het is wel zeker dat Lucas zijn Kerstverhaal, hoofdstuk 2, na een uitvoerig interview met Maria, zelf heeft opgetekend. Hoe kon hij dit doen als hij scheepsarts was ? Wel, dat zit zo.Toen Paulus als gevangene naar Rome werd gebracht, reisde Lucas mee. Maar in de havenstad Caesarea Palestinae werd Paulus in de gevangenis gezet voor een tijd van twee jaar. Die twee jaar is Lucas in de omgeving gebleven. Toen had hij alle tijd om in de naaste omgeving allerlei inlichtingen in te winnen en mensen te ondervragen. Caesarea ligt aan de zee. Je kunt de ruïnes bij laag water nog in zee zien liggen.

Wel nu, dáár verschijnt Paulus voor Felix [Hand. 24] en voor Festus [Hand. 25] en voor Agrippa [Hand. 25 en 26]. Al deze processen namen bijna twee jaar in beslag en het is tijdens deze periode dat Lucas niet alleen de moeder van Jezus, maar ook tal van andere figuren ondervraagd heeft. Lucas schreef zuiverder Grieks dan al de andere schrijvers van het Nieuwe Testament. Al die anderen waren trouwens ook niet-Grieken. Door zijn wetenschappelijke vorming had Lucas ook contact met de hogere standen, zoals met de hogere ambtenaar Theofilus, die hij waarschijnlijk had leren kennen in de residentie van de Romeinse stadhouder Caesarea Palestinae aan de Zee. In Luc 1: 3 schrijft hij "hoogedele Theofilus."

Zijn Evangelie

Traditioneel namen christenen aan dat Lucas zijn evangelie schreef op aanwijzingen van Paulus, of dat Paulus een van de informatiebronnen van Lucas was. Als het boek Handelingen der apostelen eveneens door Lucas geschreven is volgt dat het evangelie kort daarvoor, in de periode 60-63 moet zijn opgesteld. Tegenwoordig wordt Lucas zowel vroeger [40-60] en later [80-130] gedateerd. Een veel latere datering houdt in dat de auteur geen reisgezel van Paulus zou kunnen zijn geweest. Voor aanhangers van de tweebronnentheorie hangt de datering van Lucas samen met die van Marcus. Zij stellen dat Lucas zich heeft gebaseerd op Marcus en dus later moet worden gedateerd dan Marcus.

Het bekendste geschrift van Lucas in Nieuwe Testament is zijn evangelie. Zoals elke evangelist heeft ook Lucas zijn eigen stijl en legt hij eigen accenten in zijn relaas over Jezus. Uit de wijze waarop Lucas de voorspelling van de ondergang van Jezuzalem preciseert [Lc. 21, 20], leidt men af dat hij bekend is geweest met het verloop van deze historische gebeurtenissen en dus na het jaar 70 heeft geschreven.

Typisch voor Lucas is dat hij het leven van Jezus verhaalt als een pelgrimstocht, een opgaan naar de stad Jeruzalem. Zo spreekt Lucas vaak van Jezus' opgang naar Jeruzalem. Jezus' leven begint in Bethlehem, de stad waar hij geboren is. Jezus komt ter wereld als een dakloze en ook doorheen zijn verdere leven zal Lucas Jezus voorstellen als een thuisloze. Ook in Nazareth, waar hij opgroeide, zal er geen plaats zijn voor Hem. En wanneer hij rondtrekt om te prediken is Hij niet welkom in Kafarnaüm en willen ook de Samaritanen Hem niet ontvangen. Dan begint de tocht naar Jeruzalem. Deze heilige stad is het grote doel in Jezus' leven, het [letterlijke] hoogtepunt waar hij aan een kruis omhoog gegeven zal worden om er een misdadiger te sterven. Maar Jeruzalem is tevens de stad waar Hij uit de doden zal verrijzen.

Het publiek waar Lucas voor schreef om Jezus’ Blijde Boodschap te brengen waren vooral de christenen die uit het heidendom waren bekeerd, om hen te sterken. Zijn schrijven is opgedragen aan een zekere Theofilus, een voor ons onbekende heiden-christen van voorname afkomst.

Lucas legt er sterk de nadruk op dat Jezus is gekomen voor alle mensen: zowel Joden als heidenen. Het heil dat God had aangeboden aan Israël, het volk van het Verbond, vindt in Jezus zijn definitieve en volmaakte belichaming en is voortaan gericht op de hele mensheid. Deze universele gerichtheid wordt al uitgedrukt op de eerste bladzijden van zijn evangelie: "Mijn ogen hebben uw heil aanschouwd, dat Gij hebt hebt bereid voor alle volken: een licht dat voor de heidenen straalt, de glorie voor uw volk Israël" [Lc.2,30-32]. De universele gerichtheid van Jezus kan je goed merken aan zijn aandacht voor niet-Joden: de Romeinen [Bv 7,1-10], de Samaritanen [Bv 9,51-56], de Gerasenen [Bv 8, 26-39]

Verder is Lucas degene die het meest over de kinderjaren van Jezus vertelt. Opvallend daarbij is de aandacht die hij schenkt aan Maria, de moeder van Jezus. Doorheen de geschiedenis is er door dit evangelie een ware spiritualiteit gegroeid rond de Moeder Gods. In de loop der tijden ontstonden er mariale devoties, de meeste bekende hierbij is wellicht de rozenkrans.

Verder is Lucas degene die het meest over de kinderjaren van Jezus vertelt. Opvallend daarbij is de aandacht die hij schenkt aan Maria, de moeder van Jezus. Doorheen de geschiedenis is er door dit evangelie een ware spiritualiteit gegroeid rond de Moeder Gods. In de loop der tijden ontstonden er mariale devoties, de meeste bekende hierbij is wellicht de rozenkrans.

Een minder bekende spiritualiteit zijn de tien Evangelische deugden van Maria. Van de tien deugden worden er negen uit het Evangelie volgens Lucas gehaald: zuiverheid, wijsheid, deemoed, geloof, toewijding, gehoorzaamheid, armoede, geduld, barmhartigheid, medelijden.

De drie grote lofzangen die de hele wereldkerk elke morgen en avond bid komen alle drie uit het Lucas’evangelie. Het zijn de lofzang van Zacharias [het Benedictus] [Lc. 1,67-80], de lofzang van Maria [het Magnificat] [Lc. 1,46-55] en de lofzang van Simeon [het Nunc dimittis] [Lc. 2,29-32].

Het Evangelie van Lucas stelt zich scherp op de leerstellingen van Christus over verlossing en de vervulling door Christus van voorspellingen uit het Oude Testament met betrekking tot de komende Messias. Er is het prachtige verhaal over de geboorte van de kleine Jezus en de miraculeuze ontvangenis door God. Bijbelgeleerden zijn het er in het algemeen over eens dat het Evangelie van Lucas tussen 59 en 70 na Christus is geschreven. De auteur wordt in Kolossenzen 4:14 door de Apostel Paulus genoemd.
 
Het Evangelie van Lucas is georganiseerd in acht primaire gedeelten die het leven, de bediening en de wonderen van Jezus Christus beschrijven. Dit Evangelie is gevuld met details over de geschiedenis en de gebeurtenissen die rond die tijd plaatsvonden. Het bevat op een zorgvuldige manier details over de politieke structuur en de families rondom Jezus gedurende Zijn aardse leven. Het eerste gedeelte begint met een introductie die het doel van het Evangelie voor de schrijver uitlegt. Het tweede gedeelte, dat begint met vers vijf in Hoofdstuk Eén, beschrijft de gebeurtenissen rondom de komst van Jezus Christus en Johannes de Doper. Dit gedeelte beschrijft de geboorte van Jezus en enkele gebeurtenissen in Zijn kindertijd. Het eerste citaat van Jezus in het Evangelie van Lucas verschijnt in het tweede hoofdstuk, in vers 49. Het derde gedeelte gaat in op de gebeurtenissen die leidden tot de openbare bediening van Jezus, waaronder Zijn doop [Lucas 3:21, 22] en Zijn beproeving [Lucas 4:1-13]. De volgende vier hoofdstukken vormen het vierde deel van het Evangelie van Lucas, waaronder het begin van de bediening van Christus, het kiezen van Zijn 12 Apostelen [Lucas 6:12-16], en het verrichten van mirakels [Lucas 4:35, 4:39, 5:13]. Door deze hoofdstukken heen toont Jezus vele krachten die een bevestiging zijn van Zijn autoriteit, die Hem door God gegeven was, waaronder de autoriteit om zonden te vergeven [Lucas 5:20, 7:48], de autoriteit om onze gedachten te kennen [Lucas 5:22], de autoriteit om mensen te genezen [Lucas 6:8], de autoriteit om de mensen vrede te brengen [Lucas 7:50], en de autoriteit over de natuur wanneer Hij een storm tot bedaren brengt [Lucas 8:24]. Dit gedeelte beschrijft daarnaast veel lessen en leerstellingen van Jezus die principes vormen voor het leiden van een leven volgens de wil van God.

Het vijfde gedeelte van het Evangelie van Lucas begint met Hoofdstuk 9, Vers 10, waar Jezus het mirakel verricht van het voeden van vijfduizend mensen met slechts vijf broden en twee vissen [Lucas 9:10-17]. De Apostel Petrus verkondigt dat Jezus de Christus is [ook bekend als de Messias] [Lucas 9:20]. In verzen 9:28-34, wordt de transfiguratie in detail beschreven. Het begin van het zesde gedeelte beschrijft de bediening in Judea, beginnend in vers 51 van Hoofdstuk 9. Jezus geeft Zijn volgelingen aanwijzingen voor het helpen van anderen door middel van discipelschap [Lucas 10:1-17]; Jezus leert ons hoe effectief tot God te bidden [Lucas 11:2-4]; Jezus waarschuwt mensen hoe niet te handelen, waaronder hypocriet en veroordelend gedrag [Lucas 11:37-52]; Jezus vertelt Zijn volgelingen dat zij zich geen zorgen moeten maken om de alledaagse bekommeringen in het leven, maar om op God te vertrouwen [Lucas 12:22-34]; en Jezus geeft mensen een fikse waarschuwing dat we berouw moeten hebben [ons zondig leven moeten veranderen] of anders vergaan [Lucas 13:1-5]. Het zevende gedeelte van het Evangelie van Lucas gaat van Hoofdstuk 13:22 tot aan Hoofdstuk 19:22 en beschrijft vele leerstellingen en wonderen van Jezus. Jezus gebruikt bijna uitsluitend parabels om ons over het leven te onderwijzen. Het achtste en laatste gedeelte van dit Evangelie beschrijft de belangrijke details over de veroordeling, de kruisiging en de herrijzenis van Jezus Christus. Jezus toont nogmaals Zijn autoriteit door alles om Hem heen te weten [Lucas 19:30]. Jezus geeft veel laatste instructies over hoe te leven [Lucas 21:19,34] en hoe op God te vertrouwen [Lucas 22:40, 46]. Hij bevestigt opnieuw Zijn gezag als de Zoon van God [Lucas 22:70]. Tenslotte geeft Hoofdstuk 24 details over de wederopstanding van Jezus en Zijn opgang naar de hemel.

Het Evangelie van Lucas geeft ons veel belangrijke feiten en significante lessen over Jezus Christus. Ten eerste stelt het Evangelie duidelijk vast dat Jezus de Messias is die door het Oude Testament heen werd voorspeld. Ten tweede bewijst het dat Jezus de Zoon van God is, zoals Hij beweert. Ten derde bevestigt het dat Jezus volledige autoriteit had over alles in de wereld, waaronder het overwinnen van het kwaad [Lucas 4:12, 35, 9:38, 11:14], het beheersen van de natuur [Lucas 8:22-25, 9:12-17, 5:4-11], het overwinnen van de dood [Lucas 8:41-42, 7:11-15], het genezen van mensen [Lucas 5:12-13, 7:1-10, 4:38-35, 5:18-25, 6:6-10, 18:35-43], de macht om zonden te vergeven [Lucas 5:24, 7:48], de macht om mensen te zegenen [Lucas 6:20-22], en de autoriteit om mensen eeuwig leven in de hemel te geven [Lucas 23:43]. Jezus toonde het mirakel van het overwinnen van de dood door middel van Zijn eigen wederopstanding na aan een Romeins kruis te zijn genageld. Het Evangelie van Lucas biedt een verslag uit de eerste hand, van de Apostelen en andere getuigen, over de gebeurtenissen in het leven van Christus. Het Evangelie heeft in de afgelopen 2,000 jaar zonder twijfel de kritische historische, geografische en archeologische onderzoeken overleefd. Natuurlijk kan een samenvatting van het Evangelie van Lucas alleen maar de kernpunten beschrijven, en kan het de feitelijke tekst niet vervangen. Je wordt aangemoedigd om het Evangelie van Lucas te lezen om meer te leren over Jezus Christus en de wonderen die Hij in jouw leven kan verrichten!

Hij is de evangelist, die schrijft over de engel die aan Maria Jezus' geboorte komt aankondigen [1: 26-38]. Hij heeft ons het 'Magnificat' overgeleverd, Maria's dankhymne: "Mijn ziel prijst hoog de Heer," waarin zij zingt: "Arme en kleine mensen maakt Hij groot!" [1: 46-56]. Bij hem lezen we over de geboorte van Johannes de Doper bij Maria's bejaarde nicht Elisabeth [1: 05-25 en 57-80]. Het is Lucas die ons vertelt over de volkstelling en dat Maria vlak voor Jezus' geboorte op reis moest; dat er voor haar geen plaats was in de herberg, en dat het kind dus in een kribbe werd geboren; herders uit de omgeving komen het aanbidden [2: 1-21]. Via hem weten we over de 12-jarige Jezus die ongemerkt in de tempel achterblijft om met de schriftgeleerden de debatteren: zij staan versteld van zijn wijsheid. Zijn ouders vonden Hem pas na drie dagen terug. Op de bezorgde vraag van zijn moeder waarom Hij hun dat had aangedaan, antwoordde Hij: "Wist u dan niet dat ik in het huis van mijn vader moest zijn?" [Lucas 2: 41-52].

Lucas' evangelie toont ons een biddende Jezus, die heel veel hart heeft voor armen en verschoppelingen. Hij kent Jezus' verhalen over de Barmhartige Samaritaan [10: 25-37], de Verloren Zoon [15: 11-32], de arme Lazarus en de rijke vrek [16: 19-31] en de farizeeër en de tollenaar die beiden opgaan naar de tempel om te bidden [18: 9-14]. Hij vertelt over Jezus’ opmerkelijke bezoek bij Marta en Maria [10: 38-42], de tollenaar Zacheus [19: 01-10], de genezing van het kromgegroeide vrouwtje [13: 10-17], de nieuwsberichten over de ingestorte toren en de moord van Pilatus’ soldaten op offeraars in de tempel [13: 1-5]. Hij heeft opgetekend hoe Jezus, stervend aan het kruis, om vergeving bad voor zijn geweldenaars [23: 34], en hoe hij de goede moordenaar de toegang tot het paradijs toezegde [23: 43]. Aan hem hebben we het prachtige verhaal van de Emmausgangers te danken [24: 13-35]. In zijn Handelingen heeft hij ons het verhaal nagelaten van Jezus' hemelvaart [6: 1-11] en van de nederdaling van de Heilige Geest op zijn leerlingen met Pinksteren [2: 1-12].

Zijn geneeskundige achtergrond horen we uit de bijzonderheid dat Jezus aan het hoofdeinde van het bed van Petrus' zieke schoonmoeder gaat staan [4: 39]: dat is veel nabijer dan aan het voeteneinde. Lucas merkt met nadruk op dat Jezus bij al de zieken die naar Hem toe werden gebracht, één voor één de handen oplegde [4: 40]. We horen hoe de Barmhartige Samaritaan wijn en olie op de wonden van het slachtoffer giet [10: 34]. Wanneer Jezus preekt in zijn vaderstad, gebruikt Hij het spreekwoord: "Geneesheer, genees uzelf" [4: 23]. Wordt Jezus aangevallen op zijn omgang met zondaars en verkeerde mensen, dan antwoordt Hij: "Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken" [5: 31].

De handelingen der apostelen

Naast zijn evangelie schreef Lucas ook nog een ander werk dat in het Nieuwe Testament bewaard is gebleven: de Handelingen van de Apostelen. Dat de Handelingen één geheel vormen met het Evangelie van Lucas blijkt uit de aanhef: "Het eerste boek, dat ik geschreven heb, Teofilus, ging over alles wat Jezus gedaan en geleerd heeft tot aan de dag waarop Hij zijn opdracht gaf aan de apostelen die Hij door de heilige Geest had uitgekozen zen ten hemel was opgenomen."

De titel 'Handelingen van de apostelen' [die reeds vroeg aan dit werk is gegeven] is niet geheel correct. We vinden daarin namelijk geen verslag van de werkzaamheden van de twaalf apostelen, maar slechts van Petrus en Paulus.

Naar inhoud vertonen de Handelingen structurele overeenkomsten met het Evangelie. Zoals Jezus in één grote reis van Nazarth naar Jeruzalem de Blijde Boodschap verkondigt, zo verspreiden de apostelen Petrus, en vooral Paulus, doorheen veel reizen het evangelie tot aan de uiteinden der aarde. Op deze wijze draagt de Kerk het heilaanbod vanwege God [dat in Jezus belichaamd wordt] verder uit over de hele wereld.

Met zijn Handelingen geeft Lucas ons ook een beeld van de vroegste Kerk en haar verdere verspreiding onder Joden en heidenen. Opvallend is de rol en de betekenis die aan de H. Geest wordt toegekend. Hij is de 'hangmaker' van de eerste christengemeenschap. Hij leidt, vuurt aan, begeestert ....

Lucas’ kenmerken als schrijver

Zijn evangelieverhaal is, net als het boek Handelingen der Apostelen, opgedragen aan een zekere Theofilus, een hoge ambtenaar van het Romeinse rijk. Zijn eerste boek heeft Lucas geschreven over wat Jezus begonnen is te doen en te leren. Zijn tweede boek gaat over wat Jezus als de Verrezene voortgezet heeft te doen en te leren [via de apostelen]. Dat is het boek Handelingen der apostelen. Iemand aan wie een boek was opgedragen had ook te zorgen voor de verspreiding van dat boek. Waarschijnlijk had Lucas dan ook een bredere lezerskring op het oog dan Theofilus alleen. Er circuleerde in de tijd van Lucas al een zeer groot aantal evangelieverhalen. Het optreden van Jezus had kennelijk een overweldigende indruk gemaakt op velen. Er waren vóór hem al "velen" die een evangelieverhaal geschreven hadden [Luc. 1: 1] Uit die stroom van evangelie-verhalen zijn er dus vier overgebleven. Van de andere weten we niets meer. Waarschijnlijk was Lucas van mening dat er meer onderzoek verricht moest worden. Lucas schreef na het jaar 70, waarin de verwoesting van Jeruzalem plaats vond, dus later dan Mattheus en Marcus. Hij leefde in de tijd van de tweede generatie. Het was de tijd waarin het steeds meer nodig was de traditie schriftelijk vast te leggen.

Daarbij heeft hij grote belangstelling voor het historisch gebeuren. In Lucas 2 wordt Jezus' geboorte gesitueerd in de context van de wereldgeschiedenis van die dagen Hij weet precies wie er aan de macht waren tijdens de geboorte van Jezus. Lucas laat zien dat het in die boodschap gaat om één bepaald persoon: Jezus Christus in kruis en opstanding, dáár en toen is het gebeurd. Alle evangelisten vertellen dat Zijn lijden en sterven in Gods raadsplan was opgenomen: "Moest de Christus niet lijden en sterven?" Lucas vertelt dat ook de Christusverkondiging aan alle volken in Gods raadsplan was opgenomen: "Moest in zijn naam niet alle volken het evangelie gepredikt worden?" Zo wordt door Lucas de wereldtijd beschouwd als zendingstijd. Lucas laat ook zien, dat Jezus tijdens zijn aardse leven niet alleen de Geest ontving. Kenmerkend voor Lucas is zijn aandacht voor de verachten en de armen. Het trof hem diep hoe juist aan herders als eersten het bericht van Jezus' geboorte vermeld wordt. En herders stonden in Israël slecht bekend. Ze waren schorremorrie. Tijdens zijn tweejarig gedwongen verblijf in Caesarea Palestinae stelde hij een uitvoerig onderzoek in. Wat had Jezus allemaal gezegd? Hij interviewde ook Maria!

Alle gelijkenissen van het "verlorene' vinden we terug bij Lucas. Die gelijkenissen van Jezus hadden hem geráákt. Alleen Lucas heeft de gelijkenis van Jezus over de rijke man en de arme Lazarus opgetekend. Alleen Lucas heeft "Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden," vermeld. Alleen Lucas vermeldt dat Jezus zich omkeerde en Petrus aanzag [Luc. 22, 61]. Alleen Lucas heeft het kruiswoord "Vader, vergeef het hun want ze weten niet wat ze doen." Alleen Lucas vertelt uitvoerig over de vergeving die die ene gekruisigde moordenaar mocht ontvangen Mattheus en Marcus vertellen ons alleen dat de mannen die met Jezus gekruisigd waren Hem beschimpten. Alleen Lucas heeft uit de gelijkenis van de farizeeër en de tollenaar in de tempel opgenomen. Daarover zal Lucas vaak met Paulus gesproken hebben op hun vele zendingsreizen. De rechtvaardiging van de zondaar was ook bij Paulus het hart van het Evangelie.

Het is ook frappant dat het motief van de blijdschap zo'n grote rol speelt bij Lucas. Aan het begin van zijn evangelie en aan het einde is het uitgerekend Lucas die het heeft over de "grote blijdschap." Lucas vertelt ook hoe Jezus vanaf het begin door alle groepen van de samenleving wordt afgewezen. Er was voor Hem geen plaats in de herberg. De bewoners van Nazareth waren woedend dat Jezus in hun dorp geen wonderen verrichtte.

"Ook de Samaritanen moesten niets van Jezus hebben," schrijft weer diezelfde Lucas [Luc.9: 51] Lucas is de enige die ons erop attent maakt, hoe barmhartig Jezus was tegenover de Samaritanen. Het is Lucas ook opgevallen dat Jezus de Samaritanen zelfs aan de joden ten voorbeeld stelt. De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan vinden we namelijk alléén bij Lucas.

Tenslotte moet Lucas zeer verrast geweest zijn door het feit dat zoveel vrouwen Jezus volgden. In Lucas 8 noemt hij verschillende namen van vrouwen die Jezus vanaf Galilea gevolgd waren. Dat was ongehoord in die dagen.Dat zegt allereerst iets over de vrouwen, maar over de houding van Jezus tegenover haar.

Lucas' laatste levensjaren en dood

Historisch gesproken echter is er over de evangelist verder niets met zekerheid bekend. Na Paulus' marteldood in Rome zou hij het evangelie hebben verkondigd in Italië, Dalmatië [het huidige Joegoslavië] en Macedonië. Op zijn oude dag trok hij nog naar Noord-Afrika, waar hij in Lybië en Zuid-Egypte christengemeenten visiteerde. Uiteindelijk keerde hij terug naar Boëthië, een Griekse landstreek ten noord-westen van Athene. Daar zou hij tenslotte zijn beide boeken, het Evangelie en de Handelingen, hebben geschreven op bestelling van Theofilus, de gouverneur van de Griekse landstreek Achaia.

Hij zou op 84-jarige leeftijd gestorven zijn in een onbekende plaats in Boëthië. Over de omstandigheden waaronder hij gestorven is, doen verschillende lezingen de ronde. Zo zou hij één van de weinige christenen zijn uit de begintijd die niet door een marteldood aan zijn eind is gekomen. Maar in de oosterse kerk weet men te vertellen, dat hij wel degelijk door toedoen van afgodenvereerders de marteldood gestorven is. Zij zouden hem aan een olijfboom hebben opgehangen in de stad Thebe, Boëthië.

Verering en cultuur

In het jaar 357 bracht keizer Constantius [† 361], de zoon van de heilige keizer Constanijn [† 337; feest 21 mei], zijn relieken over naar Constantinopel. In de 5e eeuw kwamen er naar Orthosias bij Arca. Tijdens de veroveringstochten van de westerse christenen in het oosten werd zijn stoffelijk overschot in Constantinopel buitgemaakt en overgebracht naar de Santa-Giustinakerk in de Italiaanse stad Padua. Ook Rome [het Vaticaan, de Sint-Pieter en de kerk van Sint Martinus] en Venetië [1464, San Giobbe] beroemen zich erop relieken van Lucas binnen de muren te hebben.

Vertaling: Broeder Joseph


21-01-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter K
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter K

Kajafas

Kajafas was getrouwd met een dochter van Annas die eerder hogepriester was geweest [en tot aan zijn dood nog als zodanig werd aangesproken]. Ook vijf van zijn zwagers hebben dit ambt bekleed. Zowel het Nieuwe Testament als Flavius Josephus suggereren dat Annas' invloed op Kajafas bijzonder groot was. Kajafas onderhield nauwe banden met het Romeinse bestuur, vooral met Pontius Pilatus, die van 26 tot 36 procurator over Judea was.

Vermoedelijk is het hieraan te danken dat Kajafas niet minder dan achttien jaar het ambt van hogepriester bezat, voor deze periode een uitzonderlijk lange tijd. De keerzijde was echter dat toen Pilatus wegens zijn gewelddadige optreden tegen de Samaritanen in ongenade viel, ook Kajafas' lot was bezegeld: de Syrische gouverneur Lucius Vitellius onthief hem uit zijn ambt in hetzelfde jaar dat Pilatus naar Rome werd teruggeroepen.

Kajafas is vooral bekend geworden omdat hij als hogepriester het Sanhedrin voorzat tijdens de berechting van Jezus.

Kajafas en zijn schoonvader Annas waren hogepriester van de tempel in Jeruzalem in de tijd van Jezus [Lucas 3 vers 2. Zie ook Josephus, Joodse oudheden 20.9.1]. De familie van Annas was berucht om haar corruptie.

Kajafas komt in de Bijbel naar voor als de voorzitter van het Sanhedrin, de joodse raad in Jeruzalem die Jezus veroordeelde. Dit gezelschap bestond uit zeventig religieuze en politieke leiders, voor het merendeel priesters. Algemeen echter wordt niet Kajafas, maar Annas beschouwd als de machtigste man. Jezus wordt eerst voor Annas gebracht [Johannes 18 vers 13 en 14] en pas daarna komt hij geboeid voor Kajafas te staan [Johannes 18: 24 en Matteüs 26: 57].

Verloop van proces voor Kajafas en Annas, volgende de Evangelisen

De hogepriesters en oudsten van het volk vergaderden bij Kajafas om de zaak van Jezus van Nazareth te bespreken.

Mt 26:3 Toen kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk bijeen in de voorhof van de hogepriester, Kajafas geheten;

Kajafas profeteerde dat Jezus zou sterven voor het volk.

Joh 11:47 De hogepriesters dan en de farizeeen riepen de Raad bijeen en zeiden: Wat doen wij? want deze mens doet vele tekenen.
Joh 11:48 Als wij Hem zo laten begaan, zullen allen in Hem geloven; en de Romeinen zullen komen en zowel onze plaats als ons volk wegnemen.
Joh 11:49 Maar een van hen, Kajafas, die in dat jaar hogepriester was, zei tot hen:
Joh 11:50 U weet niets, en u bedenkt niet, dat het nuttiger voor ons is dat een mens sterft voor het volk en niet de hele natie verloren gaat.
Joh 11:51 Dit nu zei hij niet uit zichzelf, maar daar hij hogepriester in dat jaar was, profeteerde hij dat Jezus zou sterven voor het volk [Joh 11: 52] en niet alleen voor het volk, maar opdat Hij ook de verstrooide kinderen van God tot een zou vergaderen.
Joh 11:53 Van die dag af dan beraadslaagden zij om Hem te doden.

Na zijn arrestatie werd Jezus naar Annas geleid.

Joh 18:13 En zij leidden Hem eerst naar Annas, want hij was de schoonvader van Kajafas, die dat jaar hogepriester was.

Annas zond Jezus naar zijn schoonzoon Kajafas.

Joh 18:24 [Annas nu had Hem gebonden gezonden naar Kajafas, de hogepriester]. Mt 26:57 Zij nu die Jezus hadden gegrepen, leidden Hem weg naar Kajafas, de hogepriester, waar de schriftgeleerden en de oudsten waren bijeengekomen.

Kajafas verhoorde Jezus.

Joh 18:19 De hogepriester dan vroeg Jezus naar zijn discipelen en naar zijn leer.
Joh 18:20 Jezus antwoordde hem: "Ik heb vrijuit gesproken tot de wereld. Ik heb altijd geleerd in de synagoge en in de tempel, waar alle Joden samenkomen, en in het verborgen heb Ik niets gesproken."
Joh 18:21 "Waarom vraagt u Mij? Vraag het hun die hebben gehoord wat Ik tot hen heb gesproken. Zie, dezen weten wat Ik heb gezegd."
Joh 18:22 Toen Hij nu dit zei, gaf een van de dienaars die daarbij stond, Jezus een slag in het gezicht en zei: "Antwoordt U zo de hogepriester?"
Joh 18:23 Jezus antwoordde hem: "Als Ik verkeerd heb gesproken, getuig van het verkeerde; maar als Ik goed heb gesproken, waarom slaat u Mij?"
Joh 18:24 [Annas nu had Hem gebonden gezonden naar Kajafas, de hogepriester.]
Joh 18:25 Simon Petrus nu stond zich te warmen. Zij zeiden dan tot hem: "Bent u ook niet een van zijn discipelen?" Hij loochende het en zei: "Ik ben het niet."
Joh 18:26 Een van de slaven van de hogepriester, een bloedverwant van hem wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: "Heb ik u niet in de tuin met Hem gezien?"
Joh 18:27 Petrus dan loochende het opnieuw. En terstond kraaide de haan. Joh 18:28 Zij dan leidden Jezus van Kajafas naar het pretorium; en het was ‘s morgens vroeg. En zij gingen niet in het pretorium, opdat zij niet zouden worden verontreinigd maar het pascha zouden eten.

Flavius Josephus, Philo van Alexandrië versus het Evangelie

Kajafas, Jozef Kajafas volgens Flavius Josephus, was de hogepriester die het langst het ambt uitoefende in de eerste eeuw van ons tijdperk [18-36 na J.C.]. Hij speelde een hoofdrol in het drama dat leidde tot de dood van Jezus van Nazareth. Flavius Josephus geeft de meest betrouwbare informatie, daar waar de Evangeliën beknopt zijn. Kajafas werd verkozen tot hogepriester door Valerius Gratus, prefect van Judea in 18 na J.C. en hij behield zijn ambt tijdens heel deze prefectuur en die van zijn opvolger Pontius Pilatus. In 36/37 zette de Romeinse gouverneur van Syrië Vitellius tegelijk Kajafas en Pontius Pilatus af.

Het evangelie van Johannes leidt hem in als de schoonbroer van zijn voorganger Annas, maar Josephus zegt daar niets over. In de Evangeliën van Markus en Lukas is het proces van Jezus begonnen in het huis van een naamloze hogepriester. Mattheus duidt dat het om Kajafas gaat. Het Evangelie van Johannes praat niet over het proces van Jezus als dusdanig, maar eerder over een ondervraging van de verdachte door de voorgaande hogepriester Annas [of Hannas] en die hem daarna naar Kajafas stuurt. Schijnbaar drukt die de instructie niet door en levert hem over aan de Romeinse gouverneur Pilatus [Joh. 18,13-14, 19-24, 28].

In tegenstelling met Lukas die geen nachtzitting op het gerecht aanhaalt, wat door de Joodse wet verboden was, vermelden Mattheus en Marcus een nachtelijke bijeenkomst van de raad van hogepriesters in Kajafas huis. Tijdens die vergadering beschuldigden meerdere getuigen Jezus, onder andere dat hij gedreigd had de Tempel van Jeruzalem af te breken. Maar deze getuigenissen stemmen niet overeen en deze twijfelachtige getuigenissen kunnen het gerecht niet overtuigen [Mt 26:59-61 – Mc 14:55-59].

De evangelisten laten verstaan dat de hogepriester en het Sanhedrin beslist hadden Jezus tot de doodstraf te veroordelen. Daarom, zonder beslissende getuigenissen, wilde Kajafas Jezus in het nauw drijven door hem te vragen of hij "de Christus" [Lk 22,67] of "de Christus, Zoon van God" [Mt 26,63], of nog "de Christus, Zoon van de Gewijde" [Mk 14,61] is. Mattheus en Lucas kennen Jezus een vaag antwoord toe: "Je hebt het gezegd" [Mt 26,64] ofwel: "Je zegt dat ik het ben" [Lk 22,70] wat veronderstelt: "Ik zeg dat niet." Marcus [14,62] kiest voor een frank en direct antwoord: "Ik ben het." Wel is het zo dat sommige handschriften van Marcus het onzeker antwoord van Mattheus en Lukas weergeven.

De hogepriester verklaarde Jezus schuldig en het Sanhedrin veroordeelde hem ter dood voor godslastering. In feite zou geen enkele gekende Joodse wet iemand voor godslastering veroordeeld hebben omdat hij verklaarde de Messias of de Zoon van God te zijn. Strikt genomen betekende godslasteren de naam van God vervloeken, wat Jezus natuurlijk niet heeft gedaan. Een twijfelachtige reden tot beschuldiging gevonden en de doodstraf uitgesproken, doet heel de moorddadige procedure gebaseerd op godsdienstige wetten plots terzijde laten. De voorgeschreven vorm van terechtstelling voor dergelijke belediging, het stenigen, wordt zelfs niet vermeld.

In plaats daarvan wordt de instructie plots overgebracht naar het hof van de Romeinse gouverneur, met een ander beschuldiging, nu een politieke: rellen tegen de keizer opgehitst hebben. Markus, Mattheus en Lukas doen geen enkele moeite om dergelijke wending uit te leggen. Johannes rechtvaardigt nochtans deze ommekeer door het voorwendsel dat de Joodse prominenten niet wettelijk bevoegd waren om de doodstraf uit te voeren. Johannes gaat zelfs zo ver dat hij de Joden Pilatus eraan laat herinneren dat de Romeinse wet de Joden verbiedt "iemand te doden" [Jo 18,31].

De uitleg is verschillend. Sommige denken dat het Sanhedrin de doodstraf, tegen Joden uitgesproken die religieuze wetten overtreden hadden, niet mocht uitvoeren. Daarvoor steunen ze op het keizerlijk decreet van 6/7 na J.C. dat de terechtstelling van moordenaars voorbehouden was aan de Romeinse gouverneur van de nieuwe Romeinse provincie Judea. Volgens hun uitleg mocht geen enkele doodstraf uitgesproken worden zonder toestemming van Rome.

Voor anderen integendeel bezat het Sanhedrin alle macht op het gebied van Bijbelse wetgeving, wat gestaafd wordt door literaire en epigrafische getuigenissen. Josephus verklaart, en een opschrift verkondigt het, dat een niet Jood, zelfs Romeins burger, meteen kon terechtgesteld worden als hij op de binnenplaats van de Tempel betrapt werd. Er is nergens sprake van een toestemming uit Rome. Philo van Alexandrië, een tijdgenoot van Jezus, verklaart ook dat de ingang van het Heilige der Heiligen, dus in het meest gewijde deel van het heiligdom door een Jood of een priester onmiddellijk de doodstraf verdiende [Legatio ad Caium, 307].

Meer nog, zoals het proces van Paulus in de Handelingen der Apostelen is weergegeven [23-26] lijkt het dat het Joodse hoger hof bevoegd was om de doodstraf uit te spreken. Kortom, door Jezus aan Pilatus over te leveren zou Jozef Kajafas een hoofdrol gespeeld hebben in de kruisdood maar de uiteindelijke verantwoordelijkheid van deze gerechtelijke dwaling zou Pontius Pilatus en het Romeinse rijk dat hij vertegenwoordigde toekomen.

Drie bijkomende details in de evangelietekst over Kajafas dienen rechtgezet. Volgens Lukas [3,2] zouden Annas en Kajafas samen het ambt van hogepriester bekleed hebben tijdens en na het openbaar leven van Johannes de Doper. Deze situatie is in tegenspraak met de Joodse godsdienstwetten die slecht één hogepriester in functie per periode herkenden. Waarschijnlijk ligt de uitleg voor deze verkeerde voorstelling van Lucas in het feit dat onder Kajafas' bewind de macht werd uitgeoefend door zijn schoonvader Annas, de voorgaande hogepriester. De waarheid van zijn uitgebreide invloed is duidelijk zichtbaar: hij benoemt zelf zijn schoonzoon als opvolger [Joh. 18,13] en bekomt hetzelfde ambt voor vijf van zijn zonen en voor zijn kleinzoon.

Tot tweemaal beschrijft Johannes [11,49 en 18,13] Kajafas als de hogepriester ‘van het jaar’ wat veronderstelt dat de benoeming jaarlijks gebeurde. Geen enkel historisch gegeven bevestigt dat. In de Bijbelse tijden was het ambt van hogepriester erfelijk en voor het leven. Onder Herodes en zijn opvolgers en onder de Romeinse gouverneurs kwam de benoeming van de hogepriester toe aan de burgerlijke overheid.

Het is waar dat de meerderheid de functie maar voor korte tijd vervulde, maar Annas en Kajafas waren opmerkelijke uitzonderingen die respectievelijk negen en achttien jaar aanbleven. Johannes [11:50] haalt aan dat Kajafas een belangrijk Joods wettelijk principe uitspreekt: het welzijn van de gemeenschap is meer waard dan het leven van één persoon. Dit debat was geregeld aan de orde in de vergaderingen van rabbijnen ten tijde van de Talmud en de Misjna, in verband met de zaken waarvoor de Romeinse overheid de uitlevering van een opstandige Jood eiste met de bedreiging van een collectieve straf in geval van bescherming van de vluchteling door het volk.

Meestal waren de rabbijnen afkerig om een Jood aan de heidenen over te leveren, maar voor het algemeen welzijn trachtten ze de vluchteling te overtuigen zich zelf over te geven. In die context is de haast van de hogepriester en zijn raad om Jezus over te leveren aan Pilatus te begrijpen door het feit dat de oproer, tijdens Jezus verschijning, in de Tempelgangen bewees dat de openbare rust in gevaar werd gebracht. Als wethouders was het hun plicht de bevolking te vrijwaren van bedreiging van Romeinse vergelding, zelfs als dat het overleveren van een onschuldige Jood aan de heidenen inhield.

Brief van Kajafas

In de Vaticaanse archieven zijn de ook brieven en rapporten gevonden. Een verslag van Kajafas gericht tot het Sanhedrin en geschreven door Eliëzer Hyran.

Kajafas laat schrijven dat het niet uit persoonlijke haat of kwaadwilligheid was dat hij handelde in de zaak van Yeshua. Zijn motieven betroffen het geloof der vaderen.

Yeshua ging in tegen Gods voorschriften, erkende de offers niet, zei alleen: "Bekeert u, bekeert u," stelde de doop in de plaats van de besnijdenis, brood en wijn in plaats van het Paaslam, zei dat de Vader en hij èèn [dus dezelfde] zijn, verachtte de tempel en zei dat die zal worden verwoest. Uit zijn manier van zeggen lijkt het alsof hij blij zou zijn als het maar spoedig zou gebeuren.

Als we de leer van hem tolereren, betekent dat we de Romeinen laten weten dat onze vroegere leer onjuist was, dat de God van de Joden niet vertrouwd kan worden.. Dan zal de wereld het vertrouwen in God verliest en in ons dan ook, als gelovig volk. En onze tempel is nog wel gebouwd onder Gods supervisie waar Hij beloofde om met zijn kinderen te wonen, hun gebeden te horen en behagen te scheppen in hun offers. Het is het aardse huis voor mensenzielen, de grootste gave van de Vader. Volgens onze wetten was ik verantwoordelijk en sta tussen God en mijn volk om hen te beschermen wat de leer en de leiding betreft.

De grote kwestie voor de Joden is hoe we ons kunnen bevrijden van de druk van de Romeinen, maar Yeshua zei dat we hen met rust moesten laten en dat het er niet toe doet wie er over ons regeert. Als ze je kwetsen, heb ze dan lief. Betaal je belastingen, het is niet meer dan Caesars geld. Soms dacht ik zelfs dat de Romeinen hem gebruikten om ons er onder te houden. Om ons geloof en onze tempel te redden, heb ik Yeshua van Nazareth laten arresteren. Ik deed het niet zo maar, maar alleen na beraad met de raad van de hogepriester van 12 leden, oudsten en priesters.

De aanklachten zond ik, naar Pilatus, om zijn toestemming. Ik verwachtte die executie niet, maar de menigte was zo aan het dringen dat hij ze nooit ontvangen heeft. Ik verwachte dat Pilatus hem naar mij zou terugzenden en dan zou ik hem met Urim en Thummim beproeven, zoals onze wet het voorschrijft, maar het leek alsof Pilatus dorste naar zijn bloed. Zoals alle schuldige tirannen was hij bang voor zijn eigen schaduw en wilde alles vernietigen wat zijn macht belaagde.

Met deze redenen voor mijn actie leg ik de zaak voor aan mijn meesters in Israël.

Opmerking: Volgens de documenten die Spencer Lewis raadpleegde was Kajafas een spion voor de regering in Rome.

Rapport van Kajafas

Ook is er nog een rapport van Kajafas betreffende een berechtingsproces over de opstanding van Yeshua.

In zijn brief [Sanhedrin 89 door Siphir 11, 7] schreef hij ondermeer: Enkele dagen na de terechtstelling van Yeshua van Nazareth werd het rapport van zijn opstanding van de dood zo algemeen, dat ik het noodzakelijk achtte dit te onderzoeken, omdat de opwinding intenser was dan tevoren en mijn eigen leven, als wel dat van Pilatus, in gevaar was. Ik liet Malchus, de kapitein van de koninklijke stadswacht komen, die mij mededeelde niets persoonlijk te weten, omdat hij Isham de bevelvoering over de wacht had gegeven; maar voorzover hij van de soldaten had gehoord, had de toedracht ontzag ingeboezemd, en het rapport werd zo algemeen geloofd dat het geen zin had het te loochenen. Hij dacht dat mijn enige kans was de soldaten het zwijgen op te leggen en Johannes en Petrus te verbannen naar Kreta, of te arresteren en op te sluiten in de gevangenis, en als zij zich niet stil zouden houden, hen net zo te behandelen als ik Yeshua behandeld had.

Hij zei dat alle soldaten waar hij mee gesproken had, overtuigd waren dat Yeshua was opgestaan door bovennatuurlijke kracht en voortleeft en dat hij geen menselijk wezen was, want licht en de engelen en de doden, die uit hun graven kwamen, toonden allen aan dat er iets gebeurd was, wat nog nooit op aarde had plaatsgevonden.

Opmerking:

In het laatst van zijn brief komt Kajafas tot de conclusie dat, mocht hij ooit Yeshua ontmoeten, hij dood aan zijn voeten zou neervallen, terwijl het hem toescheen dat zo'n ontmoeting inderdaad zou plaatsvinden. Hij begon de schriften intensiever te onderzoeken, om meer van de profetieën jegens deze man te verstaan.

Hij schrijft dan verder: Ik sloot mijn deur en gaf de wacht het bevel om niemand binnen te laten alvorens mij hiervan in kennis te stellen. Na dit te hebben geregeld, met niemand in de kamer dan mijn vrouw en Annas haar vader, sloeg ik mijn ogen op en zie, Yeshua van Nazareth stond voor mij. Mijn adem stokte mijn bloed leek te stollen en ik stond op het punt te vallen, toen hij sprak: "Wees niet bevreesd, ik ben het. Gij hebt mij veroordeelt, opdat u vrijuit kon gaan. Dit is het werk mijns Vaders. Het enige verkeerde in u, is een slecht hart. Hiervan moet u zich bekeren. Dit laatste lam dat u hebt geslacht, is dat wat voor de grondlegging der wereld was bepaald. Deze offerande is voor alle mensen gemaakt. Uw andere lammeren waren voor hen die ze offerden. Dit is voor allen, dit is de laatste. Het is voor u als u het aan wilt nemen. Ik stierf, opdat u en de gehele mensdom mocht worden gered." Terwijl hij dit zei, keek hij mij aan met zulk een tederheid, dat ik tranen voerde opwellen en mijn kracht mij geheel verliet. Ik viel op mijn aangezicht aan zijn voeten, als een die dood was. Toen Annas mij ophief, was Yeshua vertrokken en de deur nog steeds gesloten. Niemand kon mij vertellen wanneer en waar hij ging.

O edele meesters, gevoel ik niet nog langer het ambt van priester te kunnen waarnemen.

Graf van Kajafas

In 1990, tijdens bouwwerken in het Vredesbos ten zuidoosten van Jeruzalem werd een Joodse grafkelder blootgelegd met vier hopen beenderen tussen andere relikwieën. Op een ervan staat de naam Qapha gegrift, of Kajafas, en op een andere mooi versierd kan de naam Yehoseph bar Qayapha, of Jozef zoon van Kajafas gelezen worden. Duidelijk leesbaar behoren de graveerletters tot een cursief geschrift dat weinig gebruikt werd in de eerte eeuw na J.C. een redelijk besluit is dat de beenderen uit een graf van de familie Kajafas komen. De hoop beenderen die versierd is bevatte beenderen van zes personen: twee pasgeborenen, een kind van twee à vijf jaar, een jongeling, een volwassen vrouw en een man van ongeveer zestig. Het is niet ondenkbaar dat de oudste man de hogepriester was die het proces van Jezus leidde.

Vertaling: Broeder Joseph



20-01-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter J [deel 6]
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter J [deel 6]

Judas, zoon van Sepphoreus

Judas, zoon van Sepphoreus en Matthias, zoon van Margolos, waren twee geleerde professoren, waarschijnlijk farizeeërs, die een religieuze opstand in Jeruzalem veroorzaakten in 4 v. J.C. Ze ontstond als gevolg van het oprichten van een Romeins symbool, een gouden arend, op een van de deuren van de nieuwe Tempel die Herodes de Grote deed optrekken. Toen bekend werd dat Herodes op sterven lag beslisten Judas en Matthias, die een school bestuurden met jongeren en ijverige leerlingen, dat het hoogtijd was om een krachttoer uit te halen, de voorvaderlijke Wet indachtig, zelfs onder levensgevaar. Zodra ze het [verkeerde] nieuws over de dood van de koning vernamen zetten ze hun vrienden in actie: enkele jongeren kropen op het dak van de Tempel, haalden de arend neer en vernielden hem onder het oog van de voorbijgangers. De twee leerkrachten en veertig opstandelingen werden aangehouden en naar Jericho gesleept waar de zieke en bedlegerige Herodes hen veroordeelde om levend verbrand te worden. Al de andere werden terechtgesteld. Ze waren alle vol enthousiasme om de marteldood te sterven voor het behoud van de Wetten van Mozes. Deze episode toont aan dat ten tijde van Jezus de opstand tegen de burgerlijke overheid dikwijls steunde op religieuze en politieke redenen.

Judas Iskariot [overleden circa 29-33] was volgens het Nieuwe Testament een van Jezus' twaalf apostelen. Judas Iskariot was degene die Jezus heeft "overgeleverd" [in de christelijke traditie: "verraden"] aan de Romeinse autoriteiten, waarna Jezus gekruisigd werd. Om deze reden wordt zijn naam vaak gebruikt in uitdrukkingen die verraad aanduiden zoals "een judas" of "judaskus".

De naam 'Judas' is de Griekse benaming voor de Hebreeuwse naam 'Juda' of 'Jehuda[h]'. Een van Jezus' andere leerlingen heette ook Judas, "Judas, een zoon van Jacobus" zoals in de Bijbel [Handelingen 1:13] staat geschreven en waarmee Judas Taddeüs wordt bedoeld. Deze laatste werd beschouwd als de schrijver van de brief van Judas in de Bijbel, hoewel die zich in de brief aanduidt als de broer van Jacobus [Judas :1]. Sommigen beschouwen de brief overigens als een document uit de 2e eeuw. Deze figuur of figuren mag men niet verwarren met Judas Iskariot.

De vader van Judas Iskariot was Simon Iskariot. Waarschijnlijk wordt met hun familienaam de woonplaats van de familie aangeduid: "man van Keriot." Keriot was een plaatsje in de buurt van Hebron in het zuiden van Judea. Van de twaalf apostelen was Judas de enige uit Judea: de overige elf kwamen evenals Jezus uit Galilea. Ook in het voormalige Moab was een plaats met die naam.

Het verraad

Uit verschillende passages in de Bijbel kan onder meer het volgende worden opgemaakt:

Judas was met de hogepriesters en de hoofdlieden van de tempel in Jeruzalem overeengekomen om Jezus aan hen over te leveren en daarvoor een gelegenheid te zoeken die zo min mogelijk ophef zou veroorzaken. Hij zou vanzelfsprekend tijdens het proces voor het Sanhedrin getuigen tegen Jezus. Voor zijn diensten zou hij een beloning van dertig sikkels of 'zilverlingen' krijgen, het bedrag dat een slaaf in die tijd opbracht en evenveel als een eenvoudige arbeider in vier maanden verdiende. Judas, die als beheerder van de kas geregeld inkomsten wegnam [Johannes 12: 6], kon mogelijk aan de verleiding niet weerstaan. Toch is het denkbaar dat hij ook politieke motieven had, mogelijk omdat steeds duidelijker werd dat Jezus niet de militante messiaanse verzetsheld en toekomstige wereldlijke koning was waar velen in het begin op hoopten. Palestina was immers door de Romeinen ingelijfd als een van de oostelijke provincies van het Romeinse Rijk en velen verwachtten vurig de komst van de beloofde Messias, die hen, zoals ze hoopten, van de overheersing en onderdrukking zou bevrijden. Mogelijk was Judas, zoals velen, teleurgesteld dat Jezus geen politieke aspiraties had en alleen sprak van het Koninkrijk der Hemelen en meende hij dat Jezus zijn mogelijkheden verkwanselde. Sommigen menen dat Judas mogelijk een doorbraak wou forceren. Hoe het ook zij, toen hij eenmaal de afspraak met de joodse leiders had gemaakt kon hij niet meer terug.

De gelegenheid voor het verraad kwam de nacht voor Pesach [Pascha]. Tijdens de avondmaaltijd met de leerlingen, 'het laatste avondmaal' genoemd, had Jezus gezegd: "één van u zal Mij verraden". Even later spoorde hij Judas aan te doen wat hij van plan was te doen en Judas vertrok. Na de maaltijd ging Jezus met zijn leerlingen Petrus, Johannes en Jacobus naar de Olijfberg net buiten Jeruzalem om er te bidden. Na enige tijd verscheen een groep overpriesters en tempelhoofdlieden, met Judas aan het hoofd, die Jezus ter begroeting kuste, waarna gewapende lieden hem arresteerden. Dit leidde uiteindelijk tot Jezus' kruisiging.

Omdat Judas Iskariot diegene was die Jezus heeft "overgeleverd" of "verraden" aan de Romeinse autoiteiten, waarna Jezus werd gekurisigd, wordt zijn naam vaak gebruikt in uitdrukkingen die verraad aanduiden, zoals "een judas" of "judaskus."

Judas’ dood

Na Jezus' overlevering aan de Romeinse stadhouder Pilatus kreeg Judas grote spijt over zijn daad. Hij ging naar de priesters en zei dat hij gezondigd had en onschuldig bloed had verraden. Hij wilde de beloning teruggeven, maar ze draaiden zich om. Daarop smeet hij het geld op de tempelvloer, liep weg en hing zichzelf op. [Matteüs 27:5]

Hoewel de Handelingen het uiteenrijten van het lichaam toeschrijft aan zijn val, beschrijft Papias een andere versie: Judas hing zich kennelijk niet op, maar zijn lichaam was door zijn goddeloos leven zo dik geworden dat een strijdwagen hem niet meer kon ontwijken in een nauwe straat en hem verpletterde, zodanig dat zijn ingewanden naar buiten "golfden."

Papias, was omstreeks 130 na Chr. bisschop van Hiërapolis in Phrygië [Klein-Azië]. Hij was een belangrijke getuige uit de apostolische traditie en wordt daarom tot de Apostolische Vaders gerekend. Papias was een tijdgenoot en vriend van Polycarpus en heeft vermoedelijk net als deze de apostel Johannes nog gekend. Volgens Papias werd het Evangelie volgens Matteüs oorspronkelijk in het Aramees geschreven.

Hij heeft een boek geschreven in vijf delen met als titel "Uitleg van de Logica van de Heer of Verklaring van de woorden des Heren," waarvan slechts fragmenten bekend zijn.

De hogepriesters wilden het "bloedgeld" niet in de offerkist doen omdat de joodse wet dat verbood en gebruikten het daarom om een akker te kopen die zou dienen als begraafplaats voor vreemdelingen [Matteüs 27:7]. De akker werd al gauw 'Akeldama' ['bloedgrond' of 'bloedakker'] genoemd, omdat het verhaal ging dat Judas' lichaam na zijn zelfmoord lang was blijven hangen en dat het touw was geknapt, waardoor in staat van ontbinding verkerende lichaam op de grond was gevallen, waarbij zijn ingewanden naar buiten waren gekomen.

Judas' plaatsvervanger

In het Bijbelboek Handelingen van de Apostelen 1:15-26 wordt beschreven hoe de opengevallen plaats van Judas wordt ingevuld. Met behulp van loting wordt Mattias aangewezen als plaatsvervanger.

Algemene audiëntie 18 oktober 2006

Beminde broeders en zusters,

Vandaag sluiten we de galerij van apostelfiguren af, die door Jezus zelf tijdens Zijn aardse leven geroepen werden. We kunnen daarbij niet nalaten degene te vermelden die in de lijsten van de Twaalf steeds het laatst genoemd wordt: Judas Iskariot. We willen hem hier associëren met de persoon die later gekozen werd om hem te vervangen, namelijk Mattias.

Alleen reeds de naam Judas, roept bij christenen een instinctieve reactie van afkeer en veroordeling op. De betekenis van de benaming "Iskariot" wordt betwist: de meest gevolgde verklaring is "man van Keriot," verwijzend naar zijn dorp van oorsprong, dat in de omgeving van Hebron ligt en twee keer in de Heilige Schrift vermeld wordt [cfr. Joz. 15: 25 en Am. 2: 2].

Anderen interpreteren haar als een variante van de term "sikarius", die naar een strijder verwijst, gewapend met een dolk, in het Latijn sica genoemd. Sommigen tenslotte zien in deze bijnaam eenvoudig de Hebreeuws-Aramese transcriptie die betekent: "degene die hem zou overleveren". Deze omschrijving staat twee keer in het vierde Evangelie, namelijk na een geloofsbelijdenis van Petrus [cfr. Joh. 6: 71] en vervolgens bij de zalving in Betanië [cfr. Joh. 12: 4]. Andere passages tonen dat het verraad op gang was: "zijn verrader." Dat is het geval bij het laatste avondmaal, na de aankondiging van het verraad [cfr. Mt. 26,25], vervolgens op het ogenblik van Jezus’ arrestatie [cfr. Mt. 26: 46.48 en Joh. 18: 2.5]. De lijsten van de Twaalf daarentegen spreken over het verraad als een reeds voldongen feit: "Judas Iskariot, die Hem heeft overgeleverd" [Mc. 3: 19 en Matteüs 10: 4 en Lucas 6: 16 hebben gelijkwaardige uitdrukkingen. Het verraad als dusdanig had plaats in twee momenten: eerst en vooral is er de fase van het plan, wanneer Judas met Jezus’ vijanden dertig zilverlingen overeenkomt [cfr. Mt. 26: 14-16], vervolgens de uitvoering ervan, met de kus aan de Meester in Getsemane [cfr. Mt. 26: 46-50]. Wat er ook van zij, de evangelisten benadrukken Judas’ hoedanigheid van apostel, die in al zijn aspecten op hem neerkwam: hij wordt herhaaldelijk "één van de twaalf" genoemd [Mt. 26: 14.47 en Mc. 14: 10.20 en Joh. 6: 71] of "die tot het getal van de twaalf behoorde" [Lc. 22: 3]. Twee keer, wanneer Jezus zich tot de apostelen richt en het over Judas heeft, wijst Hij hem aan als "één van u" [Mt. 26: 21, Mc. 14: 18, Joh. 6: 70 en 13:21]. En Petrus zal van Judas zeggen: hij "behoorde tot ons getal en had aan dit dienstwerk zijn deel gekregen." [Hand. 1:17]

Het gaat dus om iemand die tot de groep behoorde van hen die Jezus gekozen had als naaste gezellen en medewerkers. Twee vragen dienen zich aan wanneer men een verklaring probeert te geven van de feiten. De eerste is de vraag waarom Jezus deze man gekozen heeft en vertrouwen schonk. Daarenboven wordt Judas, al was hij de econoom van de groep, ook "dief" genoemd [Joh. 12: 6]. Het mysterie van de keuze blijft, des te meer omdat Jezus een zeer streng oordeel over hem velt: "wee de mens door wie de Mensenzoon wordt overgeleverd!" [Mt. 26: 24]. Het mysterie wordt nog groter in het licht van zijn eeuwige bestemming, wetend dat Judas "wroeging kreeg en de dertig zilverlingen terug bij de hogepriesters en ouderlingen bracht met de woorden: "Ik heb misdaan door onschuldig bloed te verraden." [Mt. 27,3-4] Alhoewel hij nadien weggegaan is om zich op te hangen [cfr. 27: 5], is het niet aan ons om deze daad te beoordelen en de plaats in te nemen van God die oneindig barmhartig en rechtvaardig is.

Een tweede vraag betreft de reden van Judas’ gedrag: waarom verraadt hij Jezus? Deze vraag is het onderwerp van verschillende hypotheses. Sommigen denken aan de factor van zijn zucht naar geld, terwijl anderen staan voor een verklaring van messiaanse orde: Judas zou ontgoocheld geweest zijn wanneer hij ziet dat Jezus niet in zijn programma past voor de politieke en militaire bevrijding van zijn land. Maar in feite leggen de evangelieteksten de nadruk op een ander aspect: Johannes zegt expliciet "de duivel had reeds aan Judas Iskariot, de zoon van Simon, het plan ingegeven om Hem over te leveren" [Joh. 13: 2]. Analoog schrijft Lucas: "toen voer de satan in Judas, die Iskariot heette, en tot het getal van de twaalf behoorde" [22: 3]. Op die manier overstijgt men de historische motieven en wordt het feit verklaard vanuit de persoonlijke verantwoordelijkheid van Judas, die ongelukkig bezwijkt voor een bekoring van de boze. Het verraad van Judas blijft hoe dan ook een mysterie. Jezus ging met hem om als met een vriend [cfr. Mt. 26: 50] maar bij Zijn uitnodigingen om Hem op de weg der zaligsprekingen te volgen, oefende Hij geen geweld uit op iemands wil en beschermde Hij hen evenmin tegen de bekoringen van satan, omdat Hij de vrijheid van de mens respecteerde.

Inderdaad, het bederf van het mensenhart is veelzijdig. De enige manier om eraan te verhelpen, bestaat erin een louter individualistische, autonome kijk op de dingen niet te cultiveren maar zich integendeel, steeds opnieuw aan de zijde van Jezus te stellen en Zijn zienswijze over te nemen. Wij moeten dag na dag proberen in volledige gemeenschap te zijn met Hem. Herinneren we ons dat ook Petrus zich tegen Jezus en tegen hetgeen Hem in Jeruzalem te wachten stond, wou verzetten, maar hij werd streng terechtgewezen: "gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil" [Mc. 8: 32-33]! Petrus had berouw na zijn val en vond vergeving en genade. Judas had ook berouw maar het degenereerde tot wanhoop en werd zo een zelfvernietiging. Dit is voor ons een uitnodiging om ons steeds te herinneren wat de Heilige Benedictus zegt op het einde van hoofdstuk V van zijn "Regel", en wat fundamenteel is: "wanhoop nooit tegenover de goddelijke barmhartigheid."

"Waarlijk, God is groter dan ons hart", zegt de heilige Johannes [1 Joh. 3: 20]. Onthouden we dus twee dingen. Het eerste: Jezus respecteert onze vrijheid. Het tweede: Jezus verwacht dat we beschikbaar zijn voor berouw en bekering. Hij is rijk aan barmhartigheid en vergeving. Overigens, als we aan de negatieve rol denken die Judas speelde, moeten we hem toch inlassen in de superieure manier waarop God de gebeurtenissen geleid heeft. Zijn verraad heeft geleid tot de dood van Jezus, die dit verschrikkelijk offer heeft omgevormd tot reddende liefde en in de gave van Zichzelf aan de Vader [cfr. Gal. 2,20; Ef. 5,2.25]. Het werkwoord "verraden" is de vertaling van een Grieks woord dat "overleveren" betekent. Soms is God in persoon er het onderwerp van: het is God die Jezus uit liefde voor ons allen zal "overleveren" [cfr. Rom. 8,32]. In Zijn geheimnisvol heilsplan neemt God de onvergeeflijke daad van Judas op als een gelegenheid voor de totale gave van de Zoon voor de verlossing van de wereld.

Als besluit willen we eveneens degene in herinnering brengen die na Pasen in de plaats van de verrader gekozen werd. In de Kerk van Jeruzalem werden twee personen aan de gemeenschap voorgesteld en vervolgens werd het lot getrokken: "Jozef, ook Barsabbas geheten, bijgenaamd Justus, en Mattias" [Hand. 1,23]. Het is deze laatste die gekozen werd en aldus werd "toegevoegd aan de groep van de elf apostelen" [Hand. 1,26]. We weten niets over hem, tenzij dat ook hij een getuige was van heel het aardse leven van Jezus [cfr. Hand. 1: 21-22] en Hem tot het einde toe trouw is gebleven. Aan de grootsheid van zijn trouw werd vervolgens de Goddelijke roeping toegevoegd om de plaats in te nemen van Judas, om als het ware zijn verraad te compenseren. We kunnen er een laatste les uit trekken: zelfs al zal het in de Kerk niet ontbreken aan onwaardige christenen en verraders, toch moet ieder van ons een tegengewicht vormen voor het kwaad dat zij verrichten, door ons helder getuigenis van Jezus Christus, onze Heer en Verlosser.

Evaluatie

De manier waarop binnen het christendom Judas' verraad gezien wordt is tweezijdig. Aan de ene kant wordt het door christenen in het algemeen onbegrijpelijk gevonden dat hij als een van Jezus' vertrouwelingen geld belangrijker scheen te vinden dan een drie jaar lange vriendschap met zijn leermeester en alles wat hij van hem gehoord en gezien had. Vooral de manier waarop het verraad plaatsvond strijkt tegen de haren in: door een begroeting als vriend werd Jezus in het donker geïdentificeerd als degene die gearresteerd moest worden. In het Nieuwe Testament wordt meermalen aangegeven dat hij door satanische invloed uiteindelijk tot zijn daad gedreven werd. Evenals Adam kan staan voor de mensheid, zo kan Judas als exemplarisch voor de joden opgevat worden. Misschien slechts als representant van Judea in tegenstelling tot de mensen uit Galilea en de verstrooiing. Een antisemitische tendens in het christendom, die ook heden ten dage nog wordt gehoord, heeft Judas willen zien als symbool van het jodendom dat Jezus niet kon of wilde aanvaarden als de Messias.

Aan de andere kant was zijn daad door Jezus volgens enkele evangeliepassages voorzien [Johannes 6: 64], aangekondigd en aangemoedigd. Jezus gaf voor die tijd meermalen te kennen dat hij moest worden overgeleverd, sterven en opstaan uit de dood om zijn opdracht te voltooien en verzette zich niet toen het eenmaal zover was. Sommigen zien Judas dan ook als willoze pion in een goddelijk plan. Een extreme visie hiervan hingen de Kaïnieten aan. In de oudheid ontstond binnen deze Kaïnitische gnostische sekte het "Evangelie naar Judas," waarin Judas als oorzaak van de reddende kruisdood van Jezus werd vereerd. Verraad werd bij hen als "mysterie van het verraad" tot deugd verklaard.

De laat-antieke en de middeleeuwse Judas-traditie

De middeleeuwse "Legenda aurea," samengesteld uit reeds bestaande, soms heel oude legenden, door de Dominicaan Jacopo da Varezze [ca. 1228-1298] bevat een biografie van Judas, die deel uitmaakt van de legende van de dertiende apostel Mathias, die Judas' opvolger was [om het getal van 12 in stand te houden]. In deze legende is Judas de zoon van het Joodse echtpaar Ruben en Cyboria. Onmiddellijk na de conceptie ervaart Cyboria een bijzonder onheilspellend gevoel als zou haar zoon zijn volk te gronde richten. Na zijn geboorte legt zijn vader hem in een mandje, en zet dat mandje in zee, met de bedoeling dat Gods wil zal geschieden. Judas spoelt aan op het eiland Scarioth, en wordt daar geadopteerd door de op dat moment nog kinderloze koningin, die verrukt is van zijn schoonheid. Kort daarna bevalt zij van een eigen zoon. De kleine Judas groeit op als een jaloers kind, omdat hij het niet kan hebben dat zijn koninklijke broer hem in alles overtreft. Nadat zijn moeder hem heeft meegedeeld dat hij maar een vondeling is, doodt hij zijn broer en vlucht met kooplieden per schip naar Jeruzalem. Daar treedt hij in dienst van de landvoogd Pontius Pilatus en wordt het hoofd van diens hofhouding. In die functie plukt hij voor Pilatus appels uit een boomgaard die van zijn vader Ruben is. Hierbij komt het tot een handgemeen dat Judas beslecht door Ruben met een steen dood te slaan. Als de weduwe haar nood klaagt bij Pilatus geeft die haar Judas tot nieuwe echtgenoot. Zo komt Judas er naar verloop van tijd achter dat hij zijn vader gedood en zijn moeder gehuwd heeft. Bij wijze van zelf opgelegde taakstraf wordt hij leerling van Jezus en vervult hij in het collectief de rol van penningmeester [de anderen weigeren geld aan te raken]. Van alle giften drukt hij 10% achterover. Als Maria Magdalena voor 300 zilverlingen aan balsem [in Judas' ogen: vermorst] over de voeten van Jezus giet, voelt hij zich voor 30 zilverlingen benadeeld, wat hem ertoe brengt Jezus voor dat bedrag te verraden aan de Hem vijandige Joodse hogepriesters. Nadat hij spijt gekregen heeft van zijn daad pleegt hij zelfmoord door zich op te hangen. Ten teken van zijn verdorvenheid barst zijn lichaam open.

Deze Judas-biografie was gedurende de Middeleeuwen wijd en zijd verspreid, en werd ook in het Middelnederlands vertaald, niet alleen in de Middelnederlandse vertaling van de "Legenda aurea," maar ook los daarvan, en wel in het zogeheten "Comburgse handschrift," direct volgend op "Van den vos Reynaerde: Judaes' gheborte ende sine doot."


Wie vertrouwd is met het Oude Testament en de antieke literatuur herkent motieven als de onheilsboodschap aan koning Priamus en koningin Hecuba van Troje bij de geboorte van Paris, en het mandje van Mozes en diens adoptie. De manier waarop Pontius Pilatus, als ware hij een zwangere vrouw, een onbedwingbare trek in appels krijgt doet zowel denken aan koning Achab en de wijngaard van Naboth [1 Koningen 21] als aan koning David en Batseba. Het doden van zijn vader gevolgd door het huwelijk met zijn moeder doet weer denken aan de Oedipus-legende. Kortom, alles wijst erop dat deze Judas-biografie 'gecomponeerd' is.

De anti-Judeïsche voorstelling van zaken werd officieel met het eerste Concilie van Nicea in 325. Dit concilie werd bijeengeroepen door keizer Constantijn de Grote nadat hij de hoofdstad van het Romeinse Rijk naar Byzantium had verplaatst en Nova Roma [Nieuw Rome] had gedoopt, maar na zijn dood Constantinopel ging heten. Tijdens dit concilie werd onder regie van Eusebius van Caesarea, de geschiedschrijver van de Kerk van Rome alsook de latere biograaf van keizer Constantijn, de inname en verwoesting van Jeruzalem door keizer Vespasianus' zoon Titus in het jaar 70 met terugwerkende kracht geïnterpreteerd als de wraak van God voor de kruisdood van Zijn Zoon, voltrokken door de keizer van Rome en de Romeinse christenen. Men behoeft waarlijk geen cynicus te zijn om in te zien hoe goed deze zienswijze paste in de bedoelingen van Constantijn de Grote om van het christendom de nieuwe staatsgodsdienst te maken. Ondertussen bezocht Constantijns moeder Helena Jeruzalem en zou daar het kruis waaraan Jezus was gestorven, het graf waarin Hij was begraven en uit was opgestaan, en nog wat andere relikwieën hebben teruggevonden, waarna zij als Helena van Constantinopel heilig verklaard werd, zoals men ook kan lezen in diezelfde "Legenda aurea."

Het evangelie van Judas:

Ontdekking

Het Evangelie naar Judas werd waarschijnlijk in de jaren 50 of 60 van de twintigste eeuw in Egypte gevonden en later het land uit gesmokkeld. In een poging tot een clandestiene verkoop, liet de Egyptische eigenaar het hele werk in 1983 kort onderzoeken in een hotelkamer in Genève door enkele wetenschappers, onder andere Dr. Stephen Emmel van de Universiteit van Münster. Deze verklaarde later een aantal papyri gezien te hebben, waarvan twee in het Grieks en één in het Koptisch. Het voorblad leek sterk op dat van de Nag Hammadi-codex. Ook viel hem op dat er veel over Judas gesproken werd en hij zag al snel dat het om een kostbaar, belangrijk werk ging dat snel naar een bibliotheek of museum moest voor conservatie, maar hij besefte toen nog niet dat het hier om het Evangelie naar Judas ging. Omdat de wetenschappers samen slechts 100.000 dollar konden betalen, maar de eigenaar er 3 miljoen voor wilde hebben, mislukte de verkoop. In hetzelfde jaar verdween het uiteindelijk jarenlang in een kluis van een Amerikaanse bank in Hicksville, New York. Hierdoor is het evangelie in kwaliteit flink achteruitgegaan. Pas in 1996 werd het werk door de antiekhandelaar Frieda Tchacos voor 300.000 dollar gekocht. Zij probeerde het weer te verkopen en ontdekte daarbij pas waar het precies om ging. Eind jaren 90 werd het gekocht door een galeriehoudster in Genève, die het onderbracht in de Maecenas Stichting.

Inhoud

Jezus lacht en zijn verrader is een held in het onlangs gepubliceerde Evangelie van Judas. De 2de-eeuwse tekst zorgt voor veel opwinding, maar werpt geen nieuw licht op de historische Jezus. Waarop dan wel?

Wie het openslaat, leest gelijk over een hoonlachende Jezus: "Op een dag was hij met zijn discipelen in Judea [...] en toen hij hen samen zag zitten en een dankgebed zag bidden voor hun brood, lachte hij.' In géén Evangelie worden de gewone discipelen zo sukkelig beschreven als in dit Evangelie van Judas. Natuurlijk vragen ze hun leermeester direct waarom hij lacht. Jezus' antwoord is minachtend: ""Ik lach niet om jullie. Jullie doen dit niet uit vrije wil, maar omdat hierdoor jullie god geprezen wordt".' Jullie god, niet die van Jezus dus. Dat de discipelen hierdoor in verwarring raken is begrijpelijk. Zij zeiden: "Meester, u bent de zoon van onze God". Maar niks hoor. "Jezus zei tegen hen: "Hoe kunnen jullie mij kennen. Waarlijk zeg ik tegen jullie: niemand [eigenlijk: "geen generatie'] van die mensen die bij jullie zijn zal mij kennen".

Zo, dat is nog eens begin van een Evangelie. En de scène gaat nog veel verder. De discipelen worden boos om die vreemde woorden van hun meester. Maar Jezus daagt hen uit de ware mens in zich op te roepen en hem recht aan te kijken "als je sterk genoeg bent'. Ze durven niet. Alleen Judas [in alle andere evangeliën de verwerpelijke verrader] staat op, al kan ook hij Jezus niet in de ogen kijken. Judas zegt: "Ik weet wie u bent en waar u vandaan komt. U komt uit het onsterfelijke koninkrijk van Barbelo. En ik ben niet waardig de naam uit te spreken van de degene die u gestuurd heeft." Judas bezit de ware kennis. Jezus belooft hem daarom te vertellen over de geheimen van het koninkrijk, maar niet als de andere discipelen erbij zijn.

Het rijk van Barbelo? In de wereld van de 2de-eeuwse gnostiek, een vorm van mystiek vroeg christendom, is Barbelo de goddelijke "Moeder'. Zij is het eerste voortbrengsel [emanatie] van de "Ene Ware God' en haar rijk is dus een van de allerhoogste hemelen.

Het Evangelie van Judas is een tekst uit de tweede eeuw na Christus, van ongeveer drieduizend woorden [in de Engelse vertaling]. Tot voor kort was het bestaan van zo'n tekst, waarin Judas wordt gepresenteerd als belangrijkste leerling van Jezus, alleen bekend uit een uiterst afwijzend geschrift uit het jaar 180. Maar vorig jaar werd ineens bekend dat deze tekst daadwerkelijk is teruggevonden in de Egyptische woestijn, eind jaren zeventig. Maar bijna al die tijd was het kwetsbare papyrusboek, de codex, in handen geweest van een vrijwel ongeletterde Egyptische antiquiteitenhandelaar die er veel te veel geld voor vroeg en niet eens wist dat hij het verloren gewaande Judasevangelie bezat. In de wetenschappelijke wereld circuleerden alleen geruchten over "een gevonden" papyruscodex. Vorig jaar bleek, ook al vlak voor Pasen, ineens dat het om het Evangelie van Judas ging, al bleef de tekst zelf goeddeels nog geheim. Het belang van het Evangelie van Judas is vooral dat weer eens temeer wordt bewezen dat van het traditionele verhaal van "de grote orthodoxe ware kerk met wat ketters in de marge" niets klopt. De oudste grote stroming was waarschijnlijk het joodse christendom, waarvan Jezus de belangrijkste profeet was, geen godmens dus. Verder was er het gnostische christendom, waarvoor Jezus een gezondene uit een hogere wereld was, een engelachtige wijsheidsleraar, geen mens dus. En als derde stroming was er dan het proto-orthodoxe christendom, waarvoor Jezus de Zoon van God was die zich aan het kruis geofferd heeft voor de zonden van de mensen, god én mens dus]. Geen van deze drie stromingen [waarin ook weer eindeloze onderverdelingen zijn te maken] was in de tweede eeuw dominant. Het proto-orthodoxe was wel het best georganiseerd, met een duidelijke bisschopshiërarchie en de plicht tot gehoorzaamheid aan de kerk. Die gehoorzaamheid bestond niet bij de gnostici: bij hen ging het erom de eigen goddelijke vonk te gehoorzamen.

In 2004 kreeg National Geographic lucht van de zaak en eind vorige week is het Evangelie van Judas dan eindelijk verschenen in een Engelse vertaling, met onberispelijk notenapparaat en maar liefst vier commentaren van vooraanstaande geleerden. En er verscheen een flankerend boek waarin National Geographic-journalist Herbert Krosney uitvoerig verslag doet van de wederwaardigheden van de codex in de afgelopen dertig jaar: een fascinerende geschiedenis vol onkunde, stommiteiten [een oudhedenhandelaar legde de codex zelfs in het vriesvak, nooit doen!], ruzies en avontuur.

Nu weten we dus dat het verhaal zich afspeelt in de laatste paar dagen voor Jezus' arrestatie en vooral bestaat uit gesprekken tussen Jezus en zijn leerlingen. De lof voor Judas is het opvallendst. Aan het einde zegt Jezus tegen Judas: "Jij zal iedereen overtreffen. Want jij zal de mens offeren die mij draagt." In de laatste zinnen van de tekst wordt Jezus gearresteerd door dienaren van de priester, "en Judas kreeg wat geld en gaf hem [=Jezus] over aan hen."

Zó ver is dit Evangelie verwijderd van het traditionele verhaal over Jezus dat de kruisdood hier niet eens de moeite van vermelden waard is. Laat staan de opstanding. En waarom ook, het lichamelijke omhulsel behoort hier tot het domein van de kwaadaardige scheppergod, ook al weer zo'n wezenskenmerk van de gnostische tak van het vroege christendom. Volgens de gnostici is de wereld met alles wat er op leeft, geschapen door een soort gevallen engel. Van het verhaal bestaan vele varianten. Maar altijd is het de taak van de individuele mens om zich te bevrijden uit dit duister gevang van lijden en angst. Die bevrijding kan worden bewerkstelligd door kennis [Grieks: gnosis] van de ware toestand en door de innerlijke kracht van de goddelijke vonk die de kwade god min of meer per ongeluk geïncorporeerd heeft in de menselijke geest, ook van dat verhaal bestaan vele versies. De meeste gnostici zagen de god van het Oude Testament als die kwade god, en tot hém bidden dan ook de door Jezus uitgelachen discipelen.

Jezus is niet de Zoon van God, zoals in het orthodoxe christendom, maar een leermeester, een soort engel die gezonden is door de hoogste en ware God, uit het rijk van Barbelo dus.

En op aarde is Judas de held en ware ingewijde. "Kijk," zegt Jezus tegen hem aan het einde, "Aan jou is alles verteld. Richt je ogen omhoog en kijk naar de wolk die het licht bevat en naar de sterren eromheen. De ster die de weg wijst is jouw ster." Dit is een volkomen nieuw geluid in de geschiedenis van het vroege christendom.

En nu is die codex dus in handen van de Zwitserse Maecenas-stichting die het manuscript eindelijk de zorg gaf die het nodig had. Want door een verblijf van decennia in een bankkluisje in het vochtige klimaat van New York verkeert de Codex Tchacos (zoals de codex is gaan heten) in erbarmelijke staat. “In mijn lange carrière waarin ik vele Koptische en Griekse papyri heb gezien, heb ik er nog nooit een gezien die er zo slecht aan toe was als deze“, zei de bejaarde koptoloog Rodolphe Kasser, die samen met restaurateur Florence Darbre uit de brosse snippers en fragmenten ongeveer 80 procent van de tekst wist te herstellen.

De betekenis van de tekst van Evangelie van Judas is volstrekt duidelijk, zo blijkt uit de uitgave en commentaren. Het Koptische manuscript uit de derde eeuw gaat terug op een Griekse gnostische christelijke tekst uit de tweede eeuw. De inhoud past in een trend onder sommige gnostici om de bad guys uit de bijbel juist tot helden te verheffen. Rond 180 na Chr. schrijft bisschop Irenaeus van Lyon vol afschuw over deze “provo's' die Kaïn verheerlijken en ook bijbelse figuren als Ezau, Korach (een opstandeling tegen Mozes) en de sodomieten prijzen, omdat zij bestreden werden door hun schepper (die de gnostici als een kwaadaardige god beschouwden). “En Judas de verrader was van dit alles op de hoogte, zeggen ze, als enige kende hij de waarheid', schrijft Irenaeus, “en zij schreven hierover een geschrift dat zij het Evangelie van Judas noemen'.

Natuurlijk wordt in de publiciteitscampagne rond deze boeken en in de National Geographic-documentaire graag gesuggereerd dat het Judas Evangelie iets zegt over de historische Judas en Jezus, uit de eerste eeuw. "The Gospel of Judas: Was He Innocent?' heet het bijvoorbeeld op de National Geographic website.

Maar het blijft bij hyperige suggesties die nooit waargemaakt worden. Want naar stijl en inhoud is het Evangelie volkomen tweede-eeuws. Er zijn geen elementen die wijzen op stokoude bronnen. De "historische' verwijzingen in het Judas-evangelie komen vrijwel linea recta uit de bijbelse evangeliën. De beginscène bijvoorbeeld is bijna een parodie op Mattheüs 16:16 en verder, waarin Petrus wèl het juiste antwoord geeft op de vraag van Jezus "Wie ben ik volgens jullie?' Ook lijkt het onwaarschijnlijk dat de historische Jezus zich werkelijk zou hebben omringd met leerlingen die helemaal niks van zijn persoon en missie begrepen.

Neen, het belang van dit evangelie is niet een nieuw inzicht in Jezus' biografie, maar een nieuw licht op bepaalde stromingen in de gnostiek van de tweede eeuw. Want alles wijst erop dat het Evangelie afkomstig is uit wat onder specialisten de "sethiaanse gnostiek" noemen, naar de derde zoon van Adam, Seth, die in tegenstelling tot Kaïn en Abel verwekt zou zijn door de Hemelse Adam en aldus de eerste ware ingewijde zou zijn geweest. In het Judas-evangelie komen dezelfde specifieke termen voor [zoals in de naam Barbelo, of Sakla, een satansfiguur en ook Seth zelf]. Of het bij deze Seth-groep van teksten gaat om een duidelijk afgescheiden groep of sekte is nog altijd onduidelijk. Zoveel is er nu ook weer niet bekend over die vroegchristelijke stromingen.

Het belang van het Judas-evangelie, zo schrijft gnosiskenner Marvin Meyer in zijn commentaar, is bovenal dat het zo'n vroege tekst is, want het moet van vóór 180 zijn, omdat Irenaeus het al noemt. Daarom kan het een licht werpen op de oorsprong van deze gnostische stroming. Als je kijkt naar de uitvoerige uitleg over de kosmos die Jezus aan Judas geeft, schrijft Meyer, dan is er maar heel weinig dat specifiek christelijk is. De terloopse gelijkstelling van Seth aan Christus is eigenlijk het enige. De kern van dat sethiaanse wereldbeeld lijkt dus niet een christelijke maar een joodse oorsprong te hebben, want joodse elementen zijn er te over.

Die mogelijk joodse oorsprong neemt overigens niet weg dat het Evangelie van Judas zich zeer fel keert tegen de proto-orthodoxe christenen. In de tweede scène van het Evangelie vertellen de discipelen een gruwelijk visioen aan Jezus: zij zagen een tempel met twaalf mannen die wachten bij een altaar waar priesters hun eigen kinderen en vrouwen offerden en allerhande zonden begingen [zoals het slapen met andere mannen]. Jezus weet wel wat dat betekent: "Die mannen die al die offers ontvingen bij het altaar, dat zijn jullie zelf […] het vee dat jullie hebben gebracht om te offeren dat zijn de vele mensen die jullie zullen misleiden. [De god van die tempel] zal op die manier gebruik maken van mijn naam en generaties van vromen zullen hem trouw blijven." Geen wonder dat bisschop Irenaeus niets van dit Evangelie moest hebben

Judas en de ironie van het verraad

Het nieuwgevonden Evangelie van Judas vestigt weer de aandacht op het vreemde verraadverhaal in het Nieuwe Testament. In het boek van Herbert Krosney [zie hieronder] en ook in zijn eigen commentaar bij de tekstuitgave legt de historicus Bart Ehrman [bekend van zijn boek Lost Christianities] uit dat er heel weinig reden is om te twijfelen aan het klassieke verhaal dat Judas Jezus verraden ;heeft. Simpelweg omdat niemand in de eerste eeuw zo'n verhaal zou verzinnen, niemand had er belang bij. Kennelijk is het dan dus echt gebeurd. Dat in de orthodoxe versie Jezus tegelijk moest sterven als zoenoffer voor de zonden van de mensen en ook om het wonder van de opstanding te kunnen verrichten en dat Jezus dat verraad van Judas nodig had, speelt in het Nieuwe Testament totaal geen rol. Die ongeziene ironie wijst er ook op dat het verraad een zeer oude laag in het verhaal vormt. Dat Jezus alles al voorzien had, is typisch een toevoeging achteraf.

Er is ook een duidelijke ontwikkeling in de verhalen over Judas' motief. In het oudste evangelie, dat van Marcus [ca 65 na Chr.], is er eigenlijk nog geen motief. In dat van Mattheüs [ca. 85] doet Judas het om het geld en in het even oude Evangelie van Lucas verraadt Judas omdat hij door de duivel bezeten is. In het vrij late Evangelie van Johannes [ca. 100-120 na Chr.] wordt Judas zelfs vrijwel gelijkgesteld aan de duivel zelf. Het nu gevonden Judas-evangelie vormt een geheel nieuwe fase in de christelijke speculaties over Judas' motief, maar het verraad zelf blijft staan. En over het werkelijke motief is niets met enige zekerheid bekend.

Judas, de Galileër

Judas de Galileër, of Judas van Gamala, een stad op de Golan, was de medestichter van de opstandige partij van de zeloten. Hij wordt soms verward met Judas, zoon van Ezechias, een opstandeling die al besproken werd na de dood van Herodes de Grote. Zijn vader Ezechias was de kapitein van de rovers die Herodes liet terechtstellen in 47 v. J.C.

In 4 v. J.C. wierf Judas de Galileër een leger aan dat het arsenaal van Sepphoris in Galilea veroverde. Stevig voorzien met de zo gestolen wapens zaaiden deze mannen ontzetting in de streek. Volgens geruchten uit die tijd zou Judas koninklijke ambities gehad hebben. De komst van de Romeinse gouverneur van Syrië, Varus, dwongen de opstandelingen een meer voordelige gelegenheid af te wachten. In 6 na J.C. hadden ze geluk: na de afzetting van de etnarch Archelaüs, zoon van Herodes had de gouverneur van Judas koninklijke ambities. Bij de komst van Varus begon Quirinus de voorbereidingen voor de keizerlijke volkstelling van de Joden met de bedoeling de belastingen te innen in de nieuwe Romeinse provincie Judea. De hogepriester Joazar, zoon van Boethos, trachtte de boze bevolking te bedaren, maar de wrok zat te hoog en Judas buitte dat uit. Met behulp van de farizeeër Sadoq stichtte hij een opstandige partij die als doelstelling had een opstand doen losbarsten gebaseerd op religieuze en politieke beweegredenen.

Het ‘zelotisme,’doordrongen van doctrinaire ideologie, ging veel verder dan het gewone uiterste nationalisme. Maar Flavius Josephus, die wel de doctrine op het politieke vlak veroordeelde, vleide graag Judas aanhangers door ze te laten doorgaan als vertegenwoordigers van een filosofische strekking. Volgens hem volgens ze globaal de voorschriften van de farizeeërs. Ze onderwees ook dat God de enige meester van Israël was en dat de Joden slechts aan hem moesten gehoorzamen en aan geen enkel ander tijdelijk gezag. Judas lanceerde een uiterst vaderlandslievende beweging met religieus fanatisme getint en waarvan de activiteit zich uitstrekte over de zes eerste decennia van de eerste eeuw na J.C. met als hoogtepunt de oorlog die de Joodse instellingen in Palestina voor negentien eeuwen vernielde.

Het ‘zelotisme’, doordrongen van doctrinaire ideologie, ging veel verder dan het gewone uiterste nationalisme. Maar Flavius Josephus, die wel de doctrine op het politieke vlak veroordeelde, vleide graag Judas aanhangers door ze te laten doorgaan als vertegenwoordigers van een filosofische strekking. Volgens hem volgen ze globaal de voorschriften van de farizeeërs. Ze onderwees ook dat God de enige meester van Israël was en dat de Joden slechts aan hem moesten gehoorzamen en aan geen enkel ander tijdelijk gezag. Judas lanceerde een uiterst vaderlandslievende beweging met religieus fanatisme getint en waarvan de activiteit zich uitstrekte over de zes eerste decennia van de eerste eeuw na J.C. met als hoogtepunt de oorlog die de Joodse instellingen in Palestina voor negentien eeuwen vernielde.

Judas de Galileër was geen alleenstaande rebel maar de stichter van een opstandige dynastie. Zoon van Ezechias, terechtgesteld door Herodes, liep hij in de voetstappen van zijn vader. Zijn eigen zonen Jacobus en Simon werden tot de kruisdood veroordeeld voor "oproer tegen Rome" door Tiberius Alexander, de Romeinse neef van Philon van Alexandrië, procurator in Judea van 46 tot 48 na J.C. Een andere van zijn zonen, of misschien een kleinzoon, Menahem, maakte deel uit van de rebellenleiders in Jeruzalem toen in 66 na J.C. de oorlog tegen Rome uitbrak. Tenslotte is laatste gekende afstammeling van Judas de Galileër, Eleazar zoon van Yaïr, de bevelhebber van het fort Massada dat weerstand bood aan de Romeinen tot in 73/74 na J.C. Zijn naam komt voor in het Nieuwe Testament. Gamaliel de Oude vermeldt hem in zijn toespraak tot de apostelen die voor het sanhedrin verschenen [Handelingen 5: 34-39]. Hij geeft Judas voorbeeld om te bewijzen dat, wanneer een beweging niet door God wordt herkend, ze maar alleen kan falen. Gamaliel beweert dat Judas omkwam na de opstand die hij veroorzaakte, wat Josephus niet bevestigt. De auteur van de Handelingen begaat een anachronisme: Judas de Galileër komt hier na Theudas, een andere rebelleider. Maar Judas komt al naar voor tijdens de volkstelling van 6 na J.C., daar waar Theudas maar veertig jaar later op het toneel verschijnt. De vergissing ligt eerder bij Lucas dan bij Gamaliel.

Judas Taddeüs

Taddeüs staat bekend om zijn volharding bij tegenslag. Hij is de beschermheilige van de wanhopigen.

Taddeüs werd ook wel Judas Taddeüs genoemd. In het Nieuwe Testament wordt hij telkens duidelijk onderscheiden van die andere Judas, Judas Iskariot, die Jezus heeft verraden. Taddeüs heeft als heilige de naam Judas. Over het algemeen wordt hij beschouwd als de schrijver van de brief van Judas en de Judas die als broer van Jezus wordt genoemd. Daarmee is hij ook de broer van Jakobus de Rechtvaardige, de leider van de eerste christenen in Jeruzalem. Volgens de kerkhistoricus Eusebius [ca. 275-339 n.Chr.] was Taddeüs de bruidegom op de bruiloft te Kana, waar Jezus zijn eerste wonder verrichtte toen hij water in wijn veranderde.

De heilige Judas, die mogelijk het christendom in Armenië introduceerde, is binnen de rooms-katholieke kerk de beschermheilige van de wanhopigen en hopeloze zaken. Zijn attribuut is de knots en op iconen wordt hij vaak afgebeeld met een stralenkrans om ziin hoofd, ten teken dat de Heilige Geest op hem is neergedaald. Ook wordt hij wel afgebeeld met een hellebaard, het wapen waarmee hij zou zijn gedood. Een enkele keer is hij te zien met een manuscript of boek, waarmee wordt verwezen naar de brief van Judas. Andere afbeeldingen tonen hem met een duimstok, een verwijzing naar het beroep van timmerman en zijn verwantschap met Jezus.

In zijn brief benadrukt Taddeüs het belang van doorzettingsvermogen bij tegenslag en als heilige wordt hij dan ook aangeroepen in wanhopige situaties. Vroeger werd een gebed aan hem vaak vermeden omdat hij zo vaak werd verward met Judas Iskariot en hij werd dan ook wel 'de vergeten heilige' genoemd. Onder de roomskatholieken wordt hij pas vanaf de negentiende eeuw als heilige vereerd en later verspreidde de verering zich vanuit Europa naar Amerika. De rooms-katholieke kerk viert zijn naamdag op 28 oktober, de oosters-orthodoxe kerk op 19 juni.

De apostel Taddeüs heeft als heilige de naam Judas. Volgens de overlevering werd zijn lichaam kort na zijn dood, naar Rome overgebracht en begraven op de plek van de huidige Sint-Pietersbasiliek.

Wat vervolgens Judas Taddeüs betreft: traditioneel wordt hij bij die naam genoemd, waarin twee verschillende namen tot één naam worden. Terwijl Matteüs en Marcus hem eenvoudig "Taddeüs" noemen [Mt. 10: 3 en Mc. 3: 18], noemt Lucas hem "Judas van Jakobus" [Lc. 6: 16 en Hand. 1, 13]. Van de bijnaam Taddeüs is het niet zeker waar die vandaan komt. Hij wordt uitgelegd als afkomstig van het Aramese taddà, wat "borst" of "hart" betekent, en zou dan "grootmoedig" betekenen, of als afkorting van een Griekse naam zoals "Theodoros, Theodotos" [Godsgeschenk of door God gegeven].

Over hem is weinig overgeleverd. Alleen Johannes signaleert van hem een vraag aan Jezus tijdens het Laatste Avondmaal. Taddeüs zegt tegen de Heer: "Heer, hoe is het gekomen dat Gij uzelf aan ons moet openbaren, en niet aan de wereld?" [Joh. 14: 22].

Het is een heel actuele vraag die ook wij aan de Heer stellen: waarom heeft de Verrezene zich niet in heel zijn glorie aan zijn tegenstanders geopenbaard om te laten zien dat God de overwinnaar is? Waarom heeft Hij zich alleen aan zijn Leerlingen geopenbaard?

Het antwoord van Jezus is vol mysterie en diep. De Heer zegt: "Als iemand mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden. Mijn Vader zal hem liefhebben en wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen" [Joh. 14, 23]. Dit wil zeggen dat de Verrezene gezien, waargenomen moet worden ook met het hart, zodat God verblijf in ons kan nemen. De Heer verschijnt niet als een ding. Hij wil in ons leven binnengaan en daarom is zijn openbaring een openbaring die een open hart veronderstelt. Alleen zo zien wij de Verrezene.

Judas Taddeüs

Aan Judas Taddeüs wordt het vaderschap toegeschreven over een van de Brieven van het Nieuwe Testament die "de katholieke brieven" worden genoemd, in zoverre zij niet aan een bepaalde Kerk zijn gericht maar aan een veel wijdere kring van geadresseerden. Hij is inderdaad gericht "aan de geroepenen die leven in de liefde van God de Vader en onder de bescherming van Jezus Christus" [Judas 1].

Centrale bezorgdheid van dit schrijven is de christenen waarschuwen voor allen die de genade van God als voorwendsel gebruiken om de eigen losbandigheid goed te praten en andere broeders te misleiden met onaanvaardbaar onderricht. Zo brengen zij verdeeldheid in de Kerk, daartoe aangedreven door hun "dromerijen" [Judas 8] zoals Judas deze leringen en speciale ideeën van hun noemt. Hij vergelijkt hen met de gevallen engelen, en in krachtige bewoordingen zegt hij: "Zij gaan de weg op van Kaïn" [Judas 11]. Zonder ook maar een blad voor de mond te nemen brandmerkt hij hen als "wolken, door de wind voorbijgejaagd, die geen regen geven; bomen zonder vruchten in de herfst, tweemaal gestorven, ontworteld, wilde baren van de zee die hun eigen schande opschuimend: dwaalsterren voor wie het diepste duister is weggelegd voor eeuwig" [Judas 12-13].

Vandaag de dag zijn we misschien niet meer gewend zo'n polemische taal te gebruiken, die ons niettemin iets belangrijks te zeggen heeft. Temidden van al de bekoringen die er zijn, met alle trends van het moderne leven, moeten wij de identiteit van ons geloof bewaren. Zeker, de weg van de verdraagzaamheid en van de dialoog, die het Tweede Vaticaans Concilie gelukkig is ingeslagen, moet met kracht en volharding worden voortgezet. Maar deze weg van de zo noodzakelijke dialoog mag de plicht niet doen vergeten om de hoofdlijnen van onze christelijke identiteit, waar niet van mag worden afgezien, steeds opnieuw en met even grote kracht te overdenken en inzichtelijk te maken.

Van de andere kant moeten we ons er goed van bewust zijn dat deze identiteit van ons om kracht vraagt, om helderheid en moed ten overstaan van de tegenspraak vanuit de wereld waarin wij leven. Daarom vervolgt de tekst van de brief aldus:

"Maar gij, geliefden [hij spreekt tot ons allen], bouwt uw leven op uw hoogheilig geloof, bidt in de kracht van de heilige Geest, bewaart uzelf in Gods liefde, in afwachting van de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus, die u het eeuwig leven zal schenken; en hebt medelijden met sommigen die twijfelen..." [Judas 20-22].

De brief besluit met deze prachtige woorden:

"Aan Hem die bij machte is u voor struikelen te behoeden en onberispelijk vreugdevol voor zijn heerlijkheid te doen verschijnen, aan de enige God die ons redt door Jezus Christus onze Heer, zij heerlijkheid, majesteit, kracht en macht vóór alle eeuwigheid, en nu en tot in alle eeuwigheid. Amen" [Judas 24-25].

Het is goed te zien, dat de auteur van deze regels ten volle zijn geloof beleeft, waar grote werkelijkheden bij horen als morele integriteit en vreugde, het vertrouwen en tenslotte de lofprijzing, omdat dat alles enkel en alleen van de goedheid komt van onze enige God en van de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus. Mogen daarom zowel Simon de IJveraar als Judas Taddeüs ons helpen om de schoonheid van het christelijk geloof steeds opnieuw te ontdekken en onvermoeibaar te beleven, zodat we er krachtig en sereen van weten te getuigen.

Judas Taddeüs nog één keer en wel in de beschrijving van het Laatste Avondmaal [Johannes 14]. Daar stelt hij aan Jezus de vraag, waarom deze zich vooral aan de apostelen bekend maakt en niet aan de wereld. Daarop antwoordde Jezus dat Hij de apostelen er juist op voorbereidde om het evangelie te verkondigen en dat ze daarbij de hulp van de Heilige Geest zouden ontvangen. Judas Taddeüs en Simon de Zeloot hebben die taak inderdaad op zich genomen. Ze trokken, aldus een oude overlevering, gezamenlijk naar Mesopotamië en verkondigden daar de Blijde Boodschap. Beiden moesten ze hun missie met de dood bekopen. Afbeeldingen tonen hen gewoonlijk met het werktuig, waarmee ze gemarteld werden: knots en zaag.

Justus van Tiberias

Justus van Tiberias was een Joodse schrijver, politiecus en historicus die leefde in de tweede helft van de eerste eeuw. Over zijn leven is niet zoveel gekend, met uitzondering van wat er geschreven is door zijn politieke en letterkundige tegenstander, Josephus Flavius.

Justus werd geboren in Tiberias, een hoog aangeschreven Hellenistische en Galileese stad en was een geleerde. Hij was dicht bevriend met de tetrach Agrippa II en werd een van de leidende burgers van zijn thuisstad.

Justus en zijn vader Pistus waren vooraanstaande burgers uit Tiberias. Justus had een grondige Griekse opvoeding genoten. Zelfs Josephus moest toegeven dat hij "niet onkundig in de Griekse cultuur was," en dat hij begaafd was voor de retoriek. Deze nadruk op de Griekse opvoeding bewijst dat het niet alledaags was onder de Joden maar eerder een voorrecht van de hogere stand. De huidige breed verspreide mening in sommige geleerde middens dat de Galileërs allen Helleens en tweetalig waren en vlot Aramees en Grieks praatten is niet echt gegrond.

Josephus en Justus verweten elkaar de inwoners van Tiberias te hebben opgehitst tot rel tegen Rome. Justus wordt zelfs beschuldigd van een aanval geleid te hebben met de inwoners van Tiberias tegen dorpen in Transjordanië nabij Hippos en Gadara in Decapolis. In feite was Justus, net zoals Josephus, een gematigd politicus die gedwongen tot de opstandige partij was toegetreden. Zijn familie heeft zelfs geleden onder de rebellen van Galilea en Gaulanitus die zijn schoonboer hebben vermoord en de hand van zijn broer hadden afgesneden om hem te straffen voor valsheid in geschrifte.

Voor het einde van de Romeinse verovering van Galilea was Justus naar Beiroet gevlucht waar hij zich bij koning Agrippa II vervoegde. Zijn zuster Berenice sprak ten beste voor hem bij keizer Vespasianus en bekwam zo de herroeping van zijn doodstraf. Zo werd hij slechts voor een tijd opgesloten in de gevangenis Daarna leidde Justus een voorspoedig leven aan het hof van Agrippa II. Na de oorlog werd hij privé secretaris van de koning. Maar Josephus laat niet na later te vermelden dat zijn rivaal werd weggestuurd wegens onbekwaamheid.

Justus bewaarde het handschrift van zijn Geschiedenis twintig jaar en publiceerde het maar na de dood van de protagonisten Vespasianus, Titus en Agrippa II. Josephus laat verstaan dat Justus’ versie over de gebeurtenissen de overheid misnoegde. Ook plaatste Justus zijn voormalige meester Agrippa in een slecht daglicht, wat waarschijnlijk de oorzaak is waarom hij zijn werk pas na diens dood publiceerde. Justus schreef ook een kroniek over het Joodse volk vanaf Mozes tot Agrippa II. Hij schept op met een brief die hij zou gekregen hebben van Agrippa die zijn koninklijke steun uitdrukt over zijn versie van het gebeuren: "Van koning Agrippa aan zijn lieve Josephus" Me dunkt dat je met meer zorg en waarachtigheid hebt geschreven dan eender wie die dit onderwerp behandelt Stuur me de ontbrekende boekdelen op."

Justus heeft waarschijnlijk geleefd tot in het begin van de tweede eeuw want het schijnt dat zijn boek de dood van Agrippa vermeldt. Volgens de getuigenissen van de Kerkhistorici Eusebius, Hieronymus, de Byzantijnse Suda en Photius schreef Justus van Tiberias drie werken die grotendeels verloren zijn gegaan: Geschiedenis van de Joodse oorlog, Kroniek van de Joodse koningen [van Mozes tot Agrippa II] en, volgens Hieronymus, Commentaar over de Schriften.

Men gaat er tegenwoordig van uit dat de oorlogsgeschiedenis die hij neerschreef, vooral het gedeelte van de oorlog tussen Judea en de Romeinen en de inname van Jerusalem, grotendeels verhalen waren die hij zelf had uitgevonden.

Vertaling: Broeder Joseph

19-01-1977
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter J [deel 5]
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter J [deel 5]

Flavius Josephus [Joseph ben Mattias] [vervolg]

Toen ik dat had gezegd, waren Jonathan en zijn mannen sprakeloos. Het volk was echter nog bozer op hen, omdat zij openlijk laten zien dat zij mij onterecht en onheus bejegenden. Toen Jezus die stemmingsverandering bij de aanwezigen merkte, beval hij dat ze moesten vertrekken. De raad verzocht hij te blijven. Dat deed hij omdat ze dergelijke zaken niet bij zo’n hevig kabaal konden onderzoeken. Terwijl de mensen schreeuwden dat zij mij niet alleen achter zouden laten, kwam iemand naar binnen, nam Jezus en zijn vrienden apart en vertelde hen dat Johannes en zijn gewapende manschappen in aantocht waren. Jonathan en zijn makkers konden zich toen niet langer inhouden. [misschien kwam het door Gods voorzienigheid, dat ik kon ontsnappen, want anders was ik ongetwijfeld door Johannes gedood]. Hij zei: "Volk van Tiberias! hou nou op met dat onderzoek naar die twintig goudstukken. Josephus verdient niet dat hij daarom wordt gedood, maar hij heeft het wel verdiend voor zijn zucht naar tirannie en omdat hij de inwoners van Galilea met zijn praatjes om de tuin heeft geleid. Hij wilde hen in zijn macht krijgen." Nadat hij dat had gezegd grepen ze mij meteen vast en probeerden mij te doden. Zodra de mensen, die bij mij waren, echter zagen wat zij deden, trokken zijn hun dolken en dreigden toe te stoten als zij enig geweld tegen mij zouden gebruiken. Ook het volk raapte stenen op en wilden die naar Jonathan werpen. Zo ontrukten zij mij aan het geweld van mijn vijanden.

Ik had nog maar een korte afstand afgelegd, toen ik bijna op Johannes stuitte, die net met zijn gewapende manschappen kwam aanmarcheren. Omdat ik bang voor hem was, ging ik hem uit de weg en ontkwam langs een smal weggetje naar het meer. Daar bemachtigde ik een boot, ging aan boord en zeilde het meer over naar Tarichea. Zo ontsnapte ik, buiten verwachting, aan dit gevaar. Meteen liet ik de meest belangrijke Galileeërs bij mij komen en vertelde hen op welke manier ik, ondanks al hun beloften, op een haar na aan de dood was ontkomen, wat door Jonathan en zijn makkers en de inwoners van Tiberias was beraamd. Daarop ontstak de menigte Galileeërs in grote woede en moedigde me aan om niet langer te wachten, maar hen meteen de oorlog te verklaren. Zelf vroegen ze mij toestemming om tegen Johannes ten strijde te trekken en zowel hem als Jonathan en zijn makkers te mogen vernietigen. Hoewel zij zo razend waren, lukt het mij toch om hen te kalmeren. Ik verzocht hen met klem om nog even af te wachten, totdat wij hadden gehoord wat de bevelen waren, die de afgezanten die naar Jeruzalem waren gestuurd, mee terug zouden brengen. Ik vertelde hen dat het beter voor hen was, als zij hun besluiten zouden uitvoeren. Ze legden zich daarbij neer. Rond die tijd keerde ook Johannes, die had gemerkt dat zijn plannen waren mislukt, terug naar Gisala.

Een paar dagen later keerden de afgezanten, die hij had weggestuurd, weer terug en vertelden ons dat de inwoners van Jeruzalem vreselijk boos waren op Ananus, Simon de zoon van Gamaliel en hun vrienden, omdat zij zonder dat daarover een raadsbesluit was genomen, mensen naar Galilea hadden gestuurd en pogingen hadden ondernomen om mij af te zetten. Verder vertelden de afgezanten dat het volk hun huizen in brand wilde steken. Zij brachten ook brieven mee, waarin de bestuurders van Jeruzalem, op uitdrukkelijk verzoek van het volk, mijn bewind over Galilea bekrachtigden. Zij eisten dat Jonathan en zijn mannen onmiddellijk naar huis terug zouden keren. Nadat ik deze brieven had gelezen, vertrok ik naar het dorp Arbela. Daar riep ik de Galileeërs in een vergadering bijeen, en verzocht de afgezanten te vertellen hoe woedend de inwoners van Jeruzalem waren geweest over alles wat Jonathan en zijn bende hadden aangericht, en hoezeer zij hun kwaadaardige acties verafschuwden; ook over de manier waarop zij mijn bewind over hun land hadden bekrachtigd en over het schriftelijke bevel aan Johannes en zijn makkers om het land te verlaten. Ik liet hen meteen de brief brengen en verzocht de koerier om zijn uiterste best te doen om er achter te komen wat zij van plan waren.

Toen zij die brief hadden ontvangen raakten zij daardoor vreselijk van slag en lieten Johannes, de raadsleden van Tiberias en de belangrijkste mannen uit Gabara komen. Zij stelden voor om een beraad te houden en wilden dat zij zou zouden bedenken wat ze zouden moeten doen. De raadsleden van Tiberias vonden echter dat zij het bestuur aan zichzelf moesten houden. Ze zeiden dat zij hun stad, die hen het vertrouwen had geschonken, niet in de steek mochten laten, want dat ik die dan meteen binnen zou vallen. Zij beweerden onterecht dat ik daarmee had gedreigd. Johannes was het daar niet alleen mee eens, maar hij raadde hen ook aan om twee van hun mensen naar Jeruzalem te sturen om mij daar ten overstaan van alle inwoners te beschuldigen van het feit dat ik het bewind over Galilea niet uitoefende zoals ik zou moeten doen. Hij zei verder dat zij hen, door hun aanzien en omdat het hele volk zo wispelturig was, daar gemakkelijk van konden overtuigen. Toen dus bleek dat Johannes hen het beste voorstel had gedaan, besloten zij om twee van hen, Jonathan en Ananias, naar Jeruzalem te sturen. De twee anderen, Simon en Joazar zouden in Tiberias achterblijven. Ter bescherming namen zij ook honderd soldaten mee.

De bestuurders van Tiberias lieten uit voorzorg de muren versterken en droegen hun burgers op hun wapens op te nemen. Zij verzochten ook Johannes om een groot aantal soldaten te sturen, om hen tegen mij bij te staan, als het nodig mocht zijn. Johannes was op dat moment in Gisala. Jonathan en zijn mannen waren uit Tiberias vertrokken en naar Dabarita gegaan, een dorp dat op de grote vlakte aan de uiterste grens van Galilea ligt. Daar vielen ze rond middernacht in handen van de wachtposten die ik daar had opgesteld. Zij bevalen hen hun wapens neer te leggen en hielden hen ter plekke gevangen te nemen, zoals ik hen had opgedragen. Van dit nieuws werd ik op de hoogte gesteld door Levi, die ik als commandant over die post had aangesteld. Twee dagen lang zei ik daar geen woord over. Daarna stuurde ik, alsof ik er helemaal niet van afwist, een boodschap naar de inwoners van Tiberias, waarin ik hen aanraadde om hun wapens neer te leggen en de gezanten vrij te laten, zodat ze weer naar huis konden. Omdat zij echter veronderstelden dat Jonathan en zijn mannen al in Jeruzalem waren aangekomen, stuurden mij een schandelijk antwoord. Ik werd daar helemaal niet door afgeschrikt, maar bedacht opnieuw een list. Het leek mij namelijk niet verenigbaar met een vrome instelling om het oorlogsvuur tegen mijn medeburgers aan te wakkeren. Omdat ik heel graag die mannen Tiberias uit wilde krijgen, koos ik tienduizend van mijn beste gewapende manschappen uit, en verdeelde hen in drie groepen. Vervolgens gaf ik hen de opdracht om in het geheim naar de dorpen te gaan en daar in een hinderlaag te gaan liggen. Duizend man stuurde ik naar een ander dorp, dat net als de andere in de bergen ligt, maar achthonderd meter van Tiberias af. Ik gaf hen de opdracht om meteen naar de vlakte af te dalen, zodra zij een teken van mij kregen. Zelf koos ik met mijn eigen soldaten een positie waarin iedereen mij kon zien. Toen de inwoners van Tiberias mij in het oog kregen, renden ze onophoudelijk de stad in en uit en slingerden mij vreselijke verwensingen naar het hoofd. Hun waanzin ging zover, dat zij een keurige lijkbaar voor mij maakten, waar zij rondomheen gingen staan en spottend en voor de grap begonnen te weeklagen. Bij het zien van die krankzinnige vertoning, kon ik alleen maar bij mijzelf glimlachen.

Omdat ik Simon en Joazar in de val wilde lokken, stuurde ik ze een boodschap met de uitnodiging voor een ontmoeting even buiten de stad. Zo mochten zoveel vrienden meenemen als ze wilden. Ik liet hen weten dat ik naar ze toe zou komen, een bondgenootschap met hen wilde sluiten en dan het bestuur over Galilea met hen wilde delen. Simon liet zich verleiden, omdat hij onvoorzichtig en op geld uit was en aarzelde niet om te komen. Joazar vermoedde echter dat het een valstrik was en kwam niet. Simon kwam dus met zijn vrienden, die als zijn lijfwacht dienden. Ik liep hem tegemoet, begroette hem uiterst hoffelijk en vertelde hem dat ik zijn komst zeer op prijs stelde. Even later nam ik hem apart onder het voorwendsel dat ik iets met hem onder vier ogen wilde bespreken. Nadat ik hem zo uit de buurt van zijn vrienden had geleid, greep ik hem rond zijn middel en leverde hem over aan mijn vrienden die ik bij mij had, die hem naar een dorp moesten brengen. Daarna gaf ik mijn gewapende manschappen het bevel om naar de vlakte af te dalen en deed ik met hen een aanval op Tiberias.

Het werd een hevig gevecht aan beide kanten. De soldaten die voor Tiberias vochten waren niet ver van een overwinning op mij af, [want mijn gewapende manschappen waren op de vlucht geslagen]. Ik overzag mijn situatie en vuurde nogmaals mijn mannen aan. Hoewel de mannen van Tiberias al bijna de overwinning hadden behaald, lukte het mij toch om hen de stad in te laten jagen. Ik stuurde ook een andere groep soldaten, die vanaf de kant van het meer de stad binnen moesten vallen en gaf hen de opdracht om het eerste huis dat ze in handen kregen in brand te steken. Toen ze dat gedaan hadden, dachten de inwoners van Tiberias dat hun stad al ingenomen was. Uit angst gooiden zij hun wapens neer en smeekten mij, samen met hun vrouwen en kinderen, om de stad te sparen. Ik zwichtte voor hun smeekbeden en gaf de soldaten, die onstuimig achter hen aanjoegen, het bevel om zich in te tomen. Toen de avond inviel trok ik mij met mijn soldaten terug om mij wat op te frissen. Ik nodigde Simon uit om samen met mij de maaltijd te gebruiken en stelde hem gerust over het gebeurde en beloofde hem dat hij veilig naar Jeruzalem zou kunnen afreizen en dat ik hem bovendien reisgeld zou meegeven.

De volgende dag trok ik met tienduizend gewapende manschappen naar Tiberias. Ik liet de belangrijkste mannen van de bevolking naar het stadsplein komen en verzocht hen te vertellen wie de aanstichters van de opstand waren. Nadat zij mij hun namen hadden gegeven, liet ik hen geboeid naar Jotapata overbrengen. Jonathan en Ananias bevrijdde ik van hun boeien en gaf hen proviand mee voor de reis naar Jeruzalem. Ik stuurde Simon en Joazar, met vijfhonderd gewapende manschappen als lijfwachten met hen mee. De inwoners van Tiberias kwamen nogmaals naar mij toe en verzochten mij vergiffenis voor wat ze hadden gedaan. Ze zeiden dat ze wat ze mij hadden misdaan weer goed wilden maken door mij in het vervolg loyaal te zijn. Verder verzochten ze mij of ik, wat er buit was gemaakt bij de plundering van de stad, wilde teruggeven aan de mensen van wie dat was afgenomen. Ik gaf dus iedereen die iets had buitgemaakt het bevel om het bij mij in te leveren. Daar gaven ze een hele tijd geen gehoor aan. Op gegeven moment zag ik een van mijn soldaten lopen met een ongewoon mooi kleed. Ik vroeg hem waar hij dat vandaan had en toen hij mij antwoordde dat hij dat bij de plundering van de stad had buitgemaakt, liet ik hem met stokslagen straffen. Ik dreigde de anderen met strenge straffen, als zij niet alles wat zij hadden buitgemaakt bij mij zouden inleveren. Er kwamen toen een heleboel spullen tevoorschijn, en ik gaf iedere inwoner van Tiberias de spullen terug waarvan hij beweerde dat het zijn eigendom was.

Nu ik bij dit gedeelte van mijn relaas ben aangeland, heb ik de behoefte om enkele woorden tot Justus te richten, die zelf ook een verhaal over deze gebeurtenissen heeft geschreven, en ook aan al die anderen die beweren dat ze geschiedenis schrijven, maar weinig oog voor de waarheid hebben en er niet voor terugdeinzen om, of uit kwaadwillendheid of uit goedwillendheid jegens bepaalde mensen, leugens te vertellen. Zij doen precies hetzelfde als mensen die valse akten en contracten opstellen, want omdat zij daarvoor niet worden gestraft, nemen zij een loopje met de waarheid. Justus heeft dus ook, toen hij de taak op zich had genomen om over deze gebeurtenissen en de joodse oorlog te schrijven, gelogen in wat hij over mij schrijft, en ondanks dat het lijkt alsof hij zijn best heeft gedaan, heeft hij niet eens de waarheid over zijn eigen land verteld! Omdat hij dus over mij heeft gelogen, voel ik mij gedwongen om mijzelf te verdedigen en zal ik vertellen wat ik tot nu toe heb verzwegen. Niemand zal zich erover verbazen dat ik deze dingen niet veel eerder heb openbaar opgemaakt.

Hoewel een geschiedschrijver de waarheid moet vertellen, hoeft zo iemand zich niet per se ongunstig uit te laten over de schanddaden van bepaalde personen, niet uit enig respect voor hen, maar uit eigen bescheidenheid. Hoe is het dan zover gekomen, Justus!, jij, de meeste scherpzinnige van alle schrijvers, [ik zal mij tot hem richten, alsof hij zelf aanwezig is] want daar ga je prat op, dat jij beweert dat ik en de Galileeërs de aanstichters zijn geweest van de opstand tegen de Romeinen en koning Agrippa, waar jouw land in verwikkeld was? Immers, nog voordat ik door de raad van Jeruzalem tot bestuurder over Galilea werd aangesteld, hadden jij en de bevolking van Tiberias niet alleen de wapens opgenomen, maar ook al in Syrië oorlog gevoerd tegen Decapolis. Jij hebt daar zelf dorpen in brand laten steken en je eigen dienaar is daar in het gevecht gesneuveld. Ik ben niet de enige die dat zegt, maar het staat ook in de memoires van keizer Vespasianus. Daarin staat ook hoe de bewoners van Decapolis, hevig misbaar makend, bij Vespasianus in Ptolemais kwamen en eisten dat jij, die immers de aanstichter van die oorlog was, streng gestraft zou worden. Je had ongetwijfeld, in opdracht van Vespasianus, die straf ondergaan, als koning Agrippa, die de bevoegdheid had om jou ter dood te laten brengen, op de dringende smeekbeden van zijn zuster Berenice, die straf niet van de doodstraf had veranderd in een langdurige opsluiting.

Ook jouw latere politieke bemoeienissen brengen niet alleen die andere kant van je gedrag duidelijk aan het licht, maar ook dat jij de aanstichter bent geweest van de rebellie van jouw volk tegen de Romeinen. Ik zal daar zo meteen de duidelijke bewijzen voor aandragen. Ik vind dat ik ook een paar woorden over jou moet richten tegen de andere inwoners van Tiberias en hen met dit hele verhaal moet duidelijk maken, dat jij je nooit loyaal hebt gedragen, noch tegenover de Romeinen, noch tegenover de koning. Zonder twijfel, Justus, waren Sepphoris en jouw geboortestad Tiberias, de belangrijkste steden van Galilea. Sepphoris ligt echter midden in Galilea en is omringd door vele dorpen. Als zij dat zouden willen, zouden de bewoners het voor de Romeinen zonder moeite heel lastig kunnen maken. Toch hebben zij besloten om trouw te blijven aan hun machthebbers. Tegelijkertijd lieten de inwoners mij niet in hun stad toe en verboden al hun burgers om zich bij de Joden aan te sluiten en samen oorlog te voeren. Door een list wisten ze toestemming van mij te krijgen om hun stad met muren te versterken. Dat wilden zij nota bene omdat ze dan van mij geen gevaar meer hadden te duchten. Op eigen houtje lieten ze ook nog een Romeins garnizoen binnen, dat hen was gestuurd door Cestius Gallus, die destijds gouverneur over Syrië was. Ze toonden dus geen enkel respect voor mij, hoewel ik toen heel machtig was en ze allemaal heel bang voor me waren.

Ook toen in diezelfde tijd onze hoofdstad Jeruzalem werd belegerd en onze tempel, die van ons allemaal is, in handen van de vijand dreigde te vallen, zonden ze geen hulp, omdat zij niet wilden dat iemand zou kunnen denken dat zij de wapens tegen de Romeinen wilden opnemen. Jouw stad echter, Justus, die aan het meer van Gennesareth ligt, op een afstand van vijf kilometer van Hippos, tien kilometer van Gadara en twintig kilometer van Scythopolis, dat onder het bewind van de koning viel, en waar geen enkele joodse stad in de buurt ligt, had zonder moeite loyaal kunnen blijven aan de Romeinen, als zij dat had gewild, want de stad en de inwoners beschikten ook nog over een overvloed aan wapens. En jij durft dus te beweren dat ik toen de aanstichter van de opstand was. Mag ik je dan vragen, Justus, wie die aanstichter daarna was?

Je weet best dat ik, voordat Jeruzalem werd belegerd, in handen was van de Romeinen. Dat was ook voordat Jotapata en veel andere vestingen werden veroverd en een groot aantal Galileeërs in de oorlog sneuvelden. Het kwam jullie dus goed uit, toen jullie niet meer bang voor mij hoefden te zijn, om jullie wapens neer te leggen en de koning en de Romeinen ervan te overtuigen dat jullie niet vrijwillig, maar onder dwang een oorlog met hen waren begonnen. Jullie bleven gewoon wachten totdat Vespasianus met zijn hele leger zelf kwam opdagen. Pas toen hij voor jullie muren stond hebben jullie inderdaad uit angst jullie wapens neergelegd. Jullie stad zou vast en zeker met geweld zijn ingenomen, als Vespasianus niet gezwicht was voor het dringende verzoek van de koning, die zich verontschuldigde voor jullie dwaasheid. Ik was het dus niet die dat allemaal heeft aangericht, maar jullie eigen oorlogszuchtigheid.

Weet je dan niet meer hoevaak ik jullie in handen heb gehad en toch nooit iemand van jullie heb laten doden? Jullie rolden zelf van de ene opstand in de andere en doodden honderdvijfentachtig van jullie eigen mensen, niet uit loyaliteit jegens de koning of de Romeinen, maar omdat jullie zelf zo dwaas waren. En dat terwijl ik op dat moment in Jotapata door de Romeinen werd belegerd. Waren er soms niet alles bij elkaar tweeduizend inwoners van Tiberias die meededen aan het beleg van Jeruzalem, waarbij een aantal sneuvelden en de overigen gevangen werden genomen. Je zult vast beweren dat jij niet bij die oorlog betrokken was, omdat jij je toevlucht bij de koning had gezocht. Dat heb je inderdaad gedaan, maar ik zeg je dat dat uit angst was voor mij. Jij beweert dus dat ik een schurk ben. Waarom heeft koning Agrippa, die jouw leven heeft gered toen jij door Vespasianus ter dood was veroordeeld en jou overladen heeft met rijkdommen, jou dan later dan twee keer in de boeien laten sluiten? Hoe vaak heeft hij je niet gedwongen om je stad te ontvluchten? Heeft hij je soms niet gratie verleend op een dringend verzoek van Berenice, toen hij je een keer zelf ter dood had veroordeeld?

Toen hij jou [na al die boevenstreken] toch nog tot zijn secretaris had benoemd, heeft hij jou erop betrapt dat jij zijn brieven vervalste, en je de laan uitgestuurd. Ik zal echter niet dieper op al die schandalige zaken ingaan. Ik kan me alleen maar verbazen over je schaamteloosheid, als je durft te beweren dat jij beter verslag hebt gedaan van al die gebeurtenissen, dan alle anderen die daarover hebben geschreven. Je weet niet eens wat er aan de hand was in Galilea. Toen was je namelijk bij de koning in Berytus. Je weet dus ook niet hoeveel verliezen de Romeinen hebben geleden bij de belegering van Jotapata of hoeveel ellende zij ons hebben aangedaan. Je hebt dus ook niet zelf nagegaan wat ikzelf tijdens dat beleg heb gedaan, want iedereen die jou die inlichtingen had kunnen verschaffen is tijdens die belegering gesneuveld. Misschien zul je beweren dat jij nauwkeurig verslag hebt gedaan van alles wat de bevolking van Jeruzalem is aangedaan. Hoe zou jij dat kunnen? Op de eerste plaats was jij niet bij die oorlog betrokken en verder heb je de memoires van de keizer niet gelezen. Dat blijkt duidelijk uit het feit dat jij in jouw verhaal in tegenspraak bent met de memoires van de keizer. Als jij zo benadrukt dat jij die gebeurtenissen beter heb beschreven dan alle anderen, waarom heb jij jouw verhaal dan niet gepubliceerd toen de keizers Vespasianus en Titus, die bevelhebber in die oorlog waren, en koning Agrippa en zijn familie, die buitengewoon goed op de hoogte waren van Griekse wetenschappen, nog in leven waren?

Je hebt het allemaal twintig jaar geleden opgeschreven, en toen had je hen nog zelf kunnen vragen of het allemaal klopte. Nu die mensen echter niet meer onder ons zijn, en jij denkt dat je niet meer tegengesproken kunt worden, durf je het te publiceren. Ik was helemaal niet op die manier bang voor mijn eigen werk, maar heb mijn boeken zelf aan de keizers aangeboden, toen de feiten hen nog helder voor ogen stonden. Ik wist dat ik de feiten waarheidsgetrouw had weergegeven en verwachtte dat zij dat zouden bevestigen. In die verwachting ben ik niet teleurgesteld. Bovendien heb ik mijn verhaal meteen aan veel andere mensen laten lezen, waarvan er een aantal zelf aan de oorlog hadden deelgenomen, zoals koning Agrippa en sommige van familieleden. Keizer Titus wilde zelfs zo graag dat de informatie over deze gebeurtenissen alleen uit deze boeken zou worden gehaald, dat hij ze voorzag van zijn eigen handtekening en opdracht gaf om ze te publiceren. Koning Agrippa schreef mij in het totaal tweeënzestig brieven, en bevestigde dat wat ik had opgeschreven waarheidsgetrouw was. Twee van die brieven voeg ik hierbij, zodat je kunt lezen waar ze over gaan:

"Koning Agrippa aan Josephus, zijn zeer dierbare vriend, gegroet. Met zeer veel genoegen heb ik je boek gelezen. Ik ben van oordeel dat jij veel zorgvuldiger te werk bent gegaan dan alle anderen die over dit onderwerp hebben geschreven. Zend mij ook de overige delen. Vaarwel."

"Koning Agrippa aan zijn zeer dierbare vriend Josephus, gegroet. Uit wat je hebt geschreven blijkt dat je geen adviezen nodig hebt over hoe je ons van begin tot eind over alles kunt inlichten. Wanneer je mij zult ontmoeten, zal ik je op mijn beurt nog vele onbekende details onthullen."

Pas nadat ik deze geschiedschrijving had voltooid schreef Agrippa dat, niet om mij te vleien, want zo is hij niet, en ook niet als een ironisch bedoelde opmerking, wat jij vast zult zeggen, [want een dergelijke kwaadaardige instelling was hem volmaakt vreemd] maar als bevestiging van het feit dat het allemaal waarheidsgetrouw was, wat overigens iedereen die mijn geschiedschrijvingen leest zal doen. Ik voel mij verplicht om deze uitweiding toe te voegen, maar dat is alles wat ik over Justus wil zeggen.

Nadat ik in Tiberias orde op zaken had gesteld, riep ik mijn vrienden in een vergadering bijeen en overlegden wat wij verder met Johannes aan moesten. Het bleek dat alle Galileeërs vonden dat ik hen allemaal van wapens moest voorzien, dat wij dan tegen Johannes moesten optrekken en hem moesten straffen, omdat hij de aanstichter was geweest van alle wanordelijkheden die er waren voorgevallen. Ik was onaangenaam verrast door hun besluit, omdat ik van plan was om deze problemen zonder bloedvergieten op te lossen. Daarom spoorde ik hen aan om met de grootst mogelijke behoedzaamheid achter de namen te komen van de aanhangers van Johannes. Nadat ze dat hadden gedaan en ik dus wist wie het waren, liet ik een bevelschrift uitgaan, waarin aan alle leden van de groep van Johannes een vrijgeleide aanbood en mijn woord van eer, als zij berouw wilden tonen. Ik gaf hen twintig dagen de tijd om te bedenken welke te volgen lijn voor hen het meest voordelig was. Ik dreigde ook hun huizen in brand te laten steken en hun bezittingen in het openbaar te laten veilen als zij hun wapens niet zouden neerleggen. Toen de mannen dat hoorden raakten ze helemaal van slag en keerden zich van Johannes af. In totaal legden vierduizend mannen hun wapens neer en liepen naar mij over. Johannes bleef dus alleen achter met zijn eigen medeburgers en ongeveer vijftienhonderd vreemdelingen uit Tyrus. Toen Johannes merkte dat hij door mijn list buitenspel was gezet, waagde hij zich niet meer buiten zijn eigen stad. Hij was heel bang voor mij.

Rond die tijd werden de inwoners van Sepphoris zo vrijpostig dat ze de wapens opnamen. Ze vertrouwden op de sterkte van hun muren en zagen ook dat ik met andere zaken bezig was. Zij stuurden een boodschap aan Cestius Gallus, die gouverneur was van Syrië, met het verzoek of hij onmiddellijk naar hen toe wilde komen om het beheer over de stad over te nemen, of hen een garnizoen te sturen. Gallus beloofde hen dat hij zou komen, maar zei geen woord over het tijdstip. Toen ik daarvan op de hoogte werd gesteld, ondernam ik met mijn soldaten een aanval op Sepphoris en nam de stad met geweld in. De Galileeërs wilden van deze gelegenheid gebruik maken, omdat zij dachten dat er nu een geschikt moment was aangebroken om te laten zien hoezeer zij hen haatten en die stad vijandig gezind waren. Zij troffen dus uitgebreide voorbereidingen, alsof zij alle inwoners en de mensen die daar tijdelijk verbleven, allemaal uit wilden roeien. Ze stormden de stad binnen en staken de huizen die zij zonder bewoners aantroffen, omdat de mensen allemaal in paniek naar de burcht waren gevlucht, in brand.

De Galileeërs roofden alles wat los en vast zat en lieten niet na om alles van hun landgenoten te verwoesten. Toen ik dat zag was ik zeer aangedaan. Ik beval hen daarmee op te houden en hield hen voor dat het schandalig was om hun eigen landgenoten zo te behandelen. Toen zij niet wilden luisteren naar mijn vermaningen en evenmin aan mijn bevelen gehoorzaamden [want de haat die zij die mensen toedroegen was zo hevig dat mijn vermaningen daar niet tegenop konden] smeekte ik de vrienden, die mij het meest trouw waren, het gerucht te verspreiden dat de Romeinen bezig waren om met een grote troepenmacht op een andere plek in de stad binnen te vallen. Ik hoopte dat ik, door dat bericht te verspreiden, het geweld van de Galileeërs in zou kunnen tomen en zo Sepphoris zou kunnen sparen. Uiteindelijk slaagde mijn list. Toen de mannen namelijk dat bericht hoorden en beseften dat ze zelf in gevaar verkeerden, hielden ze op met plunderen en gingen op de vlucht, vooral omdat ze mij, hun eigen bevelhebber, datzelfde zagen doen. Ik deed namelijk zelf ook alsof ik, net zoals zij, in gevaar verkeerde, om ervoor te zorgen dat zij dat bericht serieus namen. Zo werden de inwoners van Sepphoris onverwacht gered door mijn vindingrijkheid.

Ook Tiberias was bijna, op dezelfde manier, door de Galileeërs geplunderd. Er gebeurde namelijk het volgende: de belangrijkste raadsleden hadden een brief naar de koning geschreven met het verzoek of hij naar hen toe wilde komen om het bestuur van de stad over te nemen. Als antwoord op hun brief schreef de koning dat hij bereid was om te komen. Hij gaf die brief aan een van zijn bedienden, die Crispus heette, en een Jood van geboorte was, om die naar Tiberias te brengen. De Galileeërs kregen in de gaten dat die man een brief bij zich had, namen hem gevangen en brachten hem naar mij toe. Zodra de hele menigte daar hoogte van kreeg werden ze razend en wilden ze hun wapens opnemen. Een groot aantal kwam de volgende dag van alle kanten bijeen en begaf zich naar Asochis, waar ik op dat moment verbleef. Zij maakten een vreselijk kabaal en riepen dat de mensen uit Tiberias verraders waren en hielenlikkers van de koning. Ze vroegen mij toestemming om naar de stad af te dalen en die met de grond gelijk te maken. Zij haatten de inwoners van Tiberias net zo erg als die van Sepphoris.

Toen ik dat hoorde wist ik niet zo goed wat ik moest doen en hoe ik Tiberias aan de woede van de Galileeërs kon laten ontkomen. Ik wist dat ik niet kon ontkennen dat de inwoners van Tiberias een brief naar de koning hadden geschreven met de uitnodiging om naar hen toe te komen, want zijn schriftelijk antwoord aan hen, zou dat onherroepelijk aantonen. Nadat ik daar lang over na had gedacht, zei ik tegen hen: "Ik weet best dan de inwoners van Tiberias onjuist hebben gehandeld en ik zal jullie dus niet verbieden om de stad te plunderen. Jullie moeten daarbij wel met een aantal dingen rekening houden. De inwoners van Tiberias zijn niet de enigen die onze vrijheid hebben verraden, maar velen van de zogenaamd meest vaderlandslievende Galileeërs, hebben hetzelfde gedaan. Wacht daarom totdat ik heb achterhaald wie ervoor hebben gezorgd dat wij gevaar hebben gelopen. Jullie kunnen hen dan allemaal tegelijkertijd in handen krijgen, samen met de mensen die jullie zelf aanbrengen."

Met die woorden kalmeerde ik de menigte. Ze lieten hun woede varen en gingen ieder huns weegs. Ik gaf het bevel om de koerier die de brieven van de koning had gebracht in de boeien te slaan. Een paar dagen later wendde ik voor dat ik voor een dringende persoonlijke zaak het koninkrijk moest verlaten. Ik liet Crispus in het geheim bij mij komen en droeg hem op om de soldaat die hem bewaakte dronken te voeren, en naar het koninkrijk te vluchten en zei hem dat hij niet zou worden achtervolgd. Crispus volgde mijn raad op en maakte zich uit de voeten. Zo ontkwam Tiberias, toen het in gevaar verkeerde, door mijn kundige leiding en zorg, die ik voor haar behoud koesterde, voor de tweede keer aan haar verwoesting.

Rond die tijd vluchtte Justus, de zoon van Pistus, buiten mijn medeweten, naar de koning. Hoe dat kwam zal ik nu vertellen. Bij het begin van de oorlog tussen de Joden en Romeinen, hadden de inwoners van Tiberias besloten om trouw aan de koning te blijven en niet tegen de Romeinen in opstand te komen. Justus probeerde hen echter over te halen om de wapens op te nemen, omdat hij wilde dat de toestand veranderde en omdat hij hoopte dat hij dan de heerschappij over zowel Galilea als zijn eigen stad zou kunnen bemachtigen. Toch kreeg hij niet wat hij hoopte, omdat de Galileeërs een hekel hadden aan de inwoners van Tiberias. Dat kwam omdat zij nog steeds boos waren over alle ellende die zij vóór de oorlog door hun toedoen hadden meegemaakt. Daarom zouden zij het niet accepteren als Justus hun leider zou worden. Ook ikzelf, aan wie de raad van Jeruzalem het beheer over Galilea had toevertrouwd, werd herhaaldelijk zo razend op Justus, dat het weinig scheelde of ik had hem gedood, zo moeilijk vond ik het om zijn kwaadaardigheid te dulden. Hij was dus heel bang dat mijn ergernis uiteindelijk tot een uitbarsting zou komen. Daarom zocht hij zijn toevlucht bij de koning, omdat hij dacht dat hij daar een beter en veiliger onderkomen zou vinden.

Toen de inwoners van Sepphoris op zo’n verrassende manier aan het eerste gevaar waren ontsnapt, stuurden zij een boodschap naar Cestus Gallius, waarin ze hem verzochten om meteen naar hen toe te komen en het bestuur van de stad over te nemen, of anders voldoende troepen te sturen om hen tegen alle strooptochten van hun vijanden te beschermen. Ten slotte wisten ze Gallus ertoe te bewegen om een aanzienlijke legermacht van ruiters en voetvolk naar het toe te sturen. Ze arriveerden in de nacht en werden door hen de stad binnengelaten. Omdat de omliggende streken voortdurend werden bestookt door het Romeinse leger, vertrok ik met de soldaten die ik tot mijn beschikking had naar Garasme, waar ik mij, op een afstand van vier kilometer van Sepphoris, verschanste.

Ik trok in de nacht op naar de stad en deed met mijn strijdkrachten een aanval op de muren. Met behulp van ladders liet ik een groot aantal soldaten langs de muren omhoogklimmen en zo kon ik mij van het grootste gedeelte van de stad meester maken. Kort daarop moesten wij ons terugtrekken, vanwege onze onbekendheid met de situatie. We hadden toen al twaalf Romeinse soldaten, twee ruiters en een paar inwoners van Sepphoris over de kling gejaagd. Zelf hadden wij maar een man verloren. Toen het later op de vlakte tot een treffen kwam met de ruiters, en wij lange tijd dapper de gevaren het hoofd hadden geboden, dolven wij toch het onderspit. Wij werden door de Romeinen omsingeld, mijn soldaten raakten in paniek en sloegen op de vlucht. In die slag sneuvelde een van mijn lijfwachten. Zijn naam was Justus en hij had eerder diezelfde functie bij de koning bekleed.

Op datzelfde moment doken ook troepen van de koning op, zowel ruiters als voetvolk. Ze werden aangevoerd door Sylla, die ook leider van zijn lijfwacht was. Deze Sylla sloeg zijn kampement op, op een afstand van negenhonderd meter van Julias, en zette wachtposten uit langs de weg, die naar Cana voerde en langs een andere die naar de burcht van Gamala liep. Hij dacht daarmee te verhinderen dat hun inwoners hulpgoederen uit Galilea zouden krijgen.

Toen ik daarover was ingelicht, stuurde ik meteen tweeduizend gewapende manschappen, onder aanvoering van Jeremia. Ze verschansten zich tweehonderd meter van Julias af, vlak bij de Jordaan. Het bleef bij een enkele schermutseling, totdat ik mijzelf met drieduizend soldaten bij hen voegde. De dag daarop legde ik een hinderlaag ergens in het dal, niet ver van de aarden wallen. Daarna daagde ik de troepen van de koning uit tot een gevecht en gaf mijn eigen soldaten het bevel zich in de tegenovergestelde richting te begeven, zodat zij de vijand uit het kampement zouden lokken en ze in het vrije veld uit zouden komen. Dat deden ze. Sylla die dacht dat onze troepen echt op de vlucht sloegen, ging achter hen aan. Toen vielen onze soldaten die in de hinderlaag lagen hen in de rug aan en richtte een vreselijke verwarring onder hen aan.

Zelf maakte ik meteen een plotselinge zwenking met mijn eigen troepen, stuitte op de troepen van de koning en joeg hen op de vlucht. Ik zou die dag tot grootse daden zijn gekomen als het lot mij geen parten had gespeeld. Het paard dat ik tijdens het gevecht bereed, struikelde op een modderige plek en gooide me op de grond. Ik kneusde mijn pols en werd naar een dorp dat Cepharnomen of Capharnaum heette gebracht. Toen mijn soldaten dat hoorden, waren ze bang dat ik erger gewond was dan het in feite het geval was. Zij staakten hun achtervolging en keerden om, omdat zij zich vreselijk zorgen om mij maakten. Ik liet artsen komen die mij behandelden. Ik bleef die dag koortsig en die nacht werd ik op aanraden van een arts overgebracht naar Tarichea.

Toen Sylla en zijn troepen hadden gehoord wat mij was overkomen, vatten ze weer moed. Omdat ze hadden begrepen dat in ons kamp gebrekkig wacht werd gelopen, legden ze ’s nachts een ruitertroep in een hinderlaag aan de overkant van de Jordaan. Bij het aanbreken van de dag daagden zij ons uit tot een gevecht. Wij gingen daar op in en trokken de vlakte op, toen opeens de ruiters uit de hinderlaag opdoken. Zij zaaiden verwarring onder onze troepen en joegen hen op de vlucht. Aan onze kant sneuvelden zes mannen. Uiteindelijk gingen ze toch niet met de overwinning strijken, want toen ze hoorden dat er vanuit Tarichea per boot hulptroepen naar Julias waren overgebracht, werden ze bang en trokken ze zich terug.

Korte tijd later kwam Vespasianus in Tyrus aan, samen met koning Agrippa. De Tyriërs begonnen de koning verwijten te maken en noemden hem een vijand van de Romeinen. Ze beweerden dat Philippus, de bevelhebber van zijn leger, het koninklijke garnizoen en de Romeinse legermacht die zich in Jeruzalem bevond, had verraden en dat zij dat in opdracht van hem hadden gedaan. Toen Vespasianus daar verslag van werd gedaan, wees hij de Tyriërs terecht omdat zij iemand beledigden die én een vriend van de koning was én van de Romeinen. Hij raadde de koning wel aan om Philippus naar Rome te sturen, zodat hij Nero zelf zou kunnen vertellen wat hij had gedaan. Philippus werd dus naar Rome gestuurd, maar werd niet bij Nero toegelaten. Die bleek er namelijk vreselijk beroerd aan toe te zijn, door de onlusten die toen plaatvonden en een burgeroorlog. Daarop keerde hij naar de koning terug.

Toen echter Vespasianus in Ptolemais aankwam, verkondigden de belangrijkste mensen uit Dekapolis, in Syrië, luidkeels hun ongenoegen over Justus van Tiberias, omdat hij hun dorpen in brand had gestoken. Vespasianus leverde hem aan de koning uit, zodat hij door de onderdanen van de koning ter dood gebracht zou kunnen worden. De koning liet hem echter alleen maar in de boeien slaan, en liet dat Vespasianus niet merken, zoals ik al heb verteld. De inwoners van Sepphoris liepen uit om Vespasianus te begroeten, die hen troepen stuurde, onder aanvoering van Placidus. Hij trok met hen mee en ik volgde hen op de voet, totdat Vespasianus in Galilea arriveerde.

Over zijn aankomst daar, hoe het er daar aan toe ging, over zijn eerste gewapende treffen met mijn troepen in de buurt van Tarichea, hoe zij vandaar naar Jotapata optrokken en hoe ik gevangen werd genomen, geboeid werd en later weer in vrijheid werd gesteld, en over alles wat ik zelf heb gedaan tijdens de Joodse oorlog en de belegering van Jeruzalem, dat heb ik allemaal zorgvuldig opgetekend in mijn boeken over De Joodse Oorlog. Toch denk ik dat ik er goed aan doe als in daar nu een verslag aan toevoeg, over alles wat ik toen heb meegemaakt en in dat boek over de Joodse oorlog niet heb vermeld.

Na de belegering van Jotapata, was ik in handen van de Romeinen gevallen. Ik werd met alle egards behandeld, omdat Vespasianus mij bijzonder hoogachtte. Op zijn bevel huwde ik een maagd, een van de krijgsgevangen uit die streek [25]. Zij bleef niet lang bij mij, want ik liet haar achter nadat ik was vrijgelaten en naar Alexandrië vertrok. In Alexandrië trouwde ik opnieuw, met een andere vrouw. Vanuit Alexandrië werd ik samen met Titus naar Jeruzalem gestuurd om aan de belegering deel te nemen. Daar verkeerde ik herhaaldelijk in levensgevaar, omdat enerzijds de Joden mij heel graag in handen wilden krijgen om mij te straffen en anderzijds de Romeinen bij elke nederlaag dachten dat die een gevolg waren van mijn verraad.

Doorlopend maakten zij stampei bij de keizers, omdat ik in hun ogen een verrader was. Ze wilden dat ik gestraft werd. Keizer Titus was echter goed bekend met de wisselvalligheden van het lot tijdens een oorlog, en reageerde niet op het hevige aandringen van de soldaten. Bovendien drong keizer Titus, na de gewelddadige inname van Jeruzalem er meer dan eens bij mij op aan, dat ik uit de puinhopen van mijn stad moest pakken wat ik pakken kon. Daar gaf hij mij toestemming voor. Maar toen mijn land was verwoest, was er niets van enige waarde meer dat mij nog troost kon bieden in mijn ellende. Ik verzocht aan Titus om mijn familie in vrijheid te laten stellen. Titus stelde ook weer de heilige boeken [26] tot mijn beschikking. Niet lang daarna vroeg ik hem om mijn broer en vijftig vrienden vrij te laten. Hij stond dat toe. Ik ging ook een keer, met toestemming van Titus naar de tempel, waar een groot aantal vrouwen en kinderen gevangen werden gehouden. Ik herkende daar veel vrienden en kennissen onder en wist die allemaal, zonder enig losgeld te betalen, vrij te krijgen. Dat waren allemaal bij elkaar ongeveer honderdnegentig mensen.

Daarna werd ik door keizer Titus, samen met Ceralius en duizend ruiters naar een dorp gestuurd, dat Tekoa heette. Ik moest daar gaan bekijken of het een geschikte plek voor een legerkamp was. Toen ik terugreed zag ik een groot aantal krijgsgevangenen, die aan kruisen hingen. Drie daarvan herkende ik als vroegere kennissen. Ik was zeer ontdaan en in tranen ging ik naar Titus en vertelde hem wat ik had gezien. Hij gaf meteen opdracht om hen van het kruis te halen en hen zo goed mogelijk te verzorgen, zodat ze weer zouden kunnen herstellen. Twee van hen stierven onder de handen van de arts. De derde overleefde het.

Nadat Titus een einde had gemaakt aan de onlusten in Judea, had hij mij daar een landgoed in de vlakte geschonken. Hij had namelijk bedacht dat ik aan het landgoed dat ik in Jeruzalem bezat niets meer had, omdat een garnizoen, dat die streek moest beschermen, daar zijn kampement zou opslaan. Voordat hij weer naar Rome zou terugkeren, nodigde hij mij uit om met hem mee te varen. Hij behandelde mij uiterst voorkomend. Nadat wij in Rome waren aangekomen, werd ik door Vespasianus met alle mogelijke zorgen omringd. Hij bood mij onderdak in het huis dat hij eerder zelf had bewoond, voordat hij keizer werd. Hij verleende mij ook het privilege van het Romeinse burgerschap en gaf me een jaarlijkse toelage. Tot aan het einde van zijn leven bleef hij voorkomend, en bejegende mij altijd even vriendelijk. Maar juist dat wekte jaloezie op en bracht mij om de volgende reden in groot gevaar.

Er was namelijk een Jood, die Jonathan heette, die in Cyrene een oproer had ontketend. Hij had tweeduizend mannen uit die stad overgehaald om zich bij hem aan te sluiten en was daardoor verantwoordelijk voor hun ondergang. Nadat de gouverneur van dat district hem in de boeien had laten slaan en naar de keizer had laten brengen, vertelde hij dat ik hem wapens en geld had gestuurd. Hij kon echter voor Vespasianus niet verhullen dat hij een leugenaar was. Die veroordeelde hem ter dood en dat vonnis werd vervolgens voltrokken. De mensen die jaloers op mij waren, bleven echter beschuldigingen tegen mij inbrengen, maar door Gods voorzienigheid ging ik steeds vrijuit. Van Vespasianus kreeg ik nog een vrij groot stuk land in Judea als geschenk.

In die tijd scheidde ik ook van mijn vrouw, omdat haar gedrag mij niet beviel. Dat deed ik pas nadat zij mij drie kinderen had geschonken. Twee daarvan zijn gestorven en een, die ik de naam Hyrcanus gaf, is nog in leven. Daarna trouwde ik met een vrouw uit Kreta, die echter wel van Joodse komaf was. Haar ouders waren uitmuntende mensen en stonden in het hele land zeer goed bekend. In haar kwaliteiten stak zij boven de meeste andere vrouwen uit, zoals uit haar verdere leven is gebleken. Bij haar had ik twee zonen. De oudste, die Justus heet en de tweede Simonides, die ook wel Agrippa wordt genoemd. Dat wat betreft mijn familieomstandigheden.

De vriendelijke bejegening door de keizer bleef onveranderd, ook nadat Vespasianus was overleden. Titus, die hem opvolgde, bleef mij even voorkomend behandelen als zijn vader. Ook hij hechtte geen geloof aan al die beschuldigingen die tegen mij werden ingediend. Domitianus, die hem weer opvolgde, deed daar een schepje bovenop, want hij bestrafte mijn aanklagers en gaf de opdracht om een van mijn bedienden, een eunuch die mij ergens van had beschuldigd, te straffen. Hij zorgde er ook voor dat ik over mijn landgoed in Judea geen belasting hoefde te betalen, wat voor een eigenaar een zeer groot eerbewijs is. Ook Domitia, de echtgenote van de keizer, gedroeg zich altijd even vriendelijk tegen mij.

Dit is het relaas van wat ik in mijn leven heb uitgevoerd. Als zij daar behoefte aan hebben, moeten anderen maar hun mening over mijn karakter geven. Maar aan jou, voortreffelijke Epaphrodites, [27] aan jou draag ik deze verhandeling over ons verleden op.

Daarmee besluit ik.

Vertaling: Broeder Joseph


Foto




Weetjes over Medjugorje

Geografie

Kroatië

Bosnië en Herzegovina

Godsdienst

Wetenschap

Portret van de zieners

Maria's uiterlijk

De 5 pijlers van het geloof

Vragen en antwoorden

Standpunt van het Vaticaan

Ratzinger bezocht ooit Medjugorje "incognito"

1e onderzoekscommissie

2e onderzoekscommissie

3e onderzoekscommissie

4e onderzoekscommissie

De kwestie Herzegovina 1

De kwestie Herzegovina 2

De kwestie Herzegovina 3

Profetieën nemen hun tijd

Mirjana meer en meer op de voorgrond

Bestemming van de ziel

De Podbrdo [Verschijningsberg]

De Krizevac [Kruisberg]

Het Votiefkruis

Parochiekerk Jacobus de Meerdere

Uitbreiding biechtgelegenheid

Kapel der Twee Harten

Oasi delle Pace

Verrezen Christus

Cumunità Cenacolo

Mother's Village

Vr. Slavko Barbaric

Vr. Jozo Zovko

Vr. Pétar Ljubicic

Ratko Perics toorn

Heeft Zanic Medjugorje verraden?

Vr. Amorthe betreurt apathie

Siroki Brijeg

Retraîtekasteel

Zr. Emmanuel Maillard

Ivans gebedsgroep

Nedjo Brecic

Christoph Schönborn

St. Stephansdom, Wenen 2012

Scalambra & Casale Monferetto

Madonna van Civitavecchia

Little Audrey Santo

Maria's verjaardag

Medjugorje en Moederdag

De IIPG [1]

De IIPG [2]

De IIPG [3]

De IIPG [4]

De IIPG [5]

De weide van Gumno

De priester die verdween

Nieuwe taksen op logies

Mirakel van de Maan

Documentaire 1983

BBC Documentaire 2010

Documentaire Mary TV

The Miracle of Medjugorje


Interviews Medjugorje

Mirjana Dragicevic [2008]

Mirjana Dragicevic [1998]

Mirjana Dragicevic [1983]

Mirjana Dragicevic [1989]

Mirjana Dragicevic [1]

Mirjana Dragicevic [2]

Mirjana Dragicevic [2009]

Vicka Ivankovic [2008]

Vicka Ivankovic [1983]

Vicka Ivankovic [2007]

Vicka Ivankovic [1988]

Vicka Ivankovic

Ivan Dragicevic [2003]

Ivan Dragicevic [2004]

Ivan Dragicevic

Ivanka Ivankovic [1983]

Ivanka Ivankovic [1989]

Ivanka Ivankovic

Pétar Ljubicic [2004]

Pétar Ljubicic [2006]

Pétar Ljubicic [2008]

Slavko Barbaric [1987]

Gabriele Amorth [2002]

Jakov Colo

Jakov Colo

Jakov Colo [2007]

Marija Pavlovic [2008]

Marija Pavlovic [1989]

Marinko en Dragico Ivankovic [1983]

Damir Coric [1983]

Marica Kvesic [1983]

John en Andja Setka [1983]

Jelena Vasilj [2002]

Jelena Vasilj en
Marijana Vasilj [1]

Jelena Vasilj en
Marijana Vasilj [1]

Zlatko Zudac [1999]

Bisschop Hnilica [2004]





Overige Weetjes

Bestemming van de Ziel

Theresia van Lisieux
over het Vagevuur

Maria Simma

De invloedrijkste vrouw

Engelen

Twaalf stappen voor een gelukkig heengaan

Twaalf fabels over het Katholieke geloof

Pater Pio en Karol Woijtyla

San Nicolàs de los Arroyos

La Madonna del Ghisallo

O.L.V. Van den Oudenberg

Fatima:
Reeds eeuwen Mirakels

Jacinto Marto uit Fatima
door Fr. Robert J. Fox

Profetieën nemen hun tijd

Jacinto Marto uit Fatima
door Zr. Lucia Dos Santos

Ingrid Betancourt

Dikwijls gewichtige feiten
nà verschijningen

satans opzet

De Graal van Valencia

Notre-Dâme du Laus

Kibeho, Rwanda

Esther en Mordechai

Monte Cassino

Gods adres

Jezus' geboortekerk [1]

Jezus' geboortekerk [2]

De Komeet Lulin

De Komeet Elenin

De Komeet Honda

Samuel Alexander Armas

De Geur van Regen

Jaar van de Priesters

Dr. Gloria Polo's terugkeer

Ian McCormack: Een blik
in de eeuwigheid

Middel tegen komende pandemie

Kim Phuc

Michael Anderson

Zeven kenmerken
van een goede vader

O.L.V. van Las Lajas

Vaders Liefdesbrief

O.L.V. van Ocatlàn

Elena Desserich

Rom Houben

Overlijden Mari-Loli Mazon

Advent

Gered door een engel?

Kerst in de loopgraven

Mgr. Peter Savelbergh

Ontdekking v/d sarcofaag v/d H. Philomena

De Heilige Mis

Petrus Lombardus

Oscar, de kat

Tieners, geef hen nooit op!

Ontdekking te Nazareth

Efeze: Maria's Huis

Wonderdadige Medaille

De rivier Kwai

De Exodus

Valentino Mora

Het vijfde Maria Dogma

Elizabeth Kindelmann

H. Louis de Montfort

H. Clelia Barbieri's
miraculeuze stem

Steven en Djaingo

Het wonder van San José

Aalst, België's 9/11

Het getal 11

Maria en het getal 101

Sterven op 33

Is dit St. Jozef's graf?

Het Kerstverhaal
en Koning Herodes

De Kardinale Climax

Winterzonnewende 2010

En de maan werd rood

Schoonheid van Wijwater

De dag die ontbrak

Het celibaat

De vierde ruiter van de Apocalyps

De maagdelijke geboorte

Jordanië claimt oudste christelijke vondst

Colton Burpo versus Stephen Hawking

H. Gelaat van Manoppello

Padre Pio: under investigation

Grace

Michael Browns retreat

7 niveau's van het liegen

De dood van Sint Jozef

De dood van Maria

Betekenis van Maria's naam

Het Aramees in opmars

De Bosnische pyramiden

Brugge, het Jeruzalem van het Noorden

Wonder te Skopje


Diverse Profetieën
Miscellanous Prophecies

Profetieën nemen hun tijd

Is dit de tijd waarover ze spraken?

Garabandal [1961-65]

Israël en Bijbelse Profetie

Pinksterprofetieën 1975

Quito [17de eeuw]

Kenmerken v/d antichrist

A.C. Emmerich [1]

A.C. Emmerich [2]

De Kremna Profetieën

Hildegard van Bingen

Belpasso [1986-88]

2 Noorse profetieën

La Salette [1846]

Anna Maria Taigi

Diversen

Heilige Mechtildis

Non van Tours

Heilige Nilus

Bernardine Von Busto

Non van Bellay

Kloosterling Hilarion

Don Giovanni Bosco

Elizabeth Canori Mora

Judah Ben Samuel

Jeanne Le Royer

Giacchino di Fiore

Bartholomeüs Holzhauser

Madeleine Porsat

De profeet Daniël

Kibeho, Rwanda

Ida Peerdeman

H. Ireneüs van Lyon

Methodius van Olympus

H. Hippolytus van Rome

Firmanus Lactantius

De Berkenboomprofetieën

Dr. Arnold Fruchtenbaum

H. Ephraïm de Syriër

H. Cesarius van Arles

Columba van Ierland

Elena Aiello

Beda, de eerbiedwaardige

Odilia van de Elzas

Johannes Damascenus

Adso, de Monnik

Anselmus van Canterbury

H. Vincent Ferrer

Joachim van Fiore

Johannes Friede

Thomas van Aquino

John of the Cleft Rock

Franciscus van Paola

H. Birgitta van Zweden

Robertus Ballarminus

Dionysus van Luxemburg




















Het Laatste Geheim

1. Een enorm mysterie

2. Sterk en zedig

3. Dagen van duisternis

4. Moeder van de Heer

5. Boven de zon

6. Gog en Magog?

7. Door de straten van de stad

8. Vanop de hoogste bergen

9. Kleine geheimen

10. Klokslag twaalf

11. Lichten, geluiden, graven

12. De klokken luiden

13. Donderslag in de verte

14. Geheime aanwezigheid

15. Vuurzuil

16. Geheimen van de Rozenkrans

17. Het voorteken

18. De zeven

19. Het voorgevoel

20. Signalen en vloeken

21. Afschuwelijke wonderen

22. De kastijding

23. Naschok

24. Waar duivels beefden

25. Geheime Martelaren

26. Geheim van de gehoorzaamheid

27. Geheim van het vertrouwen

28. Ik wacht op u

29. De geest van opstand

30. Genade en rechtvaardigheid

31. De Profetie

32. Voorbij de grenzen
van de kennis

33. Geheimen in
Amerika en Europa

34. Geboren in de hel

35. Cathérina's geheim

36. Geleende tijd

37. Ik zal uw Moeder zijn

38. Het grote Teken

39. Koningin van de Eeuwigheid











Thomas à Kempis
De navolging van Christus

Boek 1.1

Boek 1.2

Boek 2

Boek 3.1

Boek 3.2

Boek 3.3

Boek 4.1

Boek 4.2



Novenen

Maria Onbevlekte Ontvangenis

OLV van Lourdes

OLV Van Fatima

OLV Van Banneux

OLV van de Berg Carmel

OLV Hemelvaart

H. Maagd van de Wonderdadige Medaille

Maria Lichtmis

Don Bosco

Maria Boodschap

Sint Jozef

Heilige Familie

Goddelijke Barmhartigheid

Heilige Geest

Kindje Jezus

Engelbewaarder

Aartsengel Michaël

Aartsengel Gabriël

Franciscus van Assisi

Antonius van Padua

Pater Pio

Heilige Benedictus

Heilig Hart van Jezus

Heilige Rita

Sint Valentijn

OLV van Altijddurende Bijstand

Jean Marie Vianney

Theresia van Lisieux

Maria, die de knopen ontwart

OLV van de Bezoeking

Zielen in het Vagevuur

Kracht van het Kruis
tegen het kwade

H. Gelaat van Jezus

Hart van Jezus en Maria

Kindje Jezus van Praag

OLV van Genezing

Miraculeuze Maagd

Pater Damiaan

Heilige Anna

H. Maria Goretti

Heilige Peregrinus

Heilige Expeditus

Sint Joris

H. Margareta van Cordoba



Films

Padre Pio

The Miracle of Our Lady of Fatima

The 13th Day

Het Lied van Bernadette

One Night with the King

Faustina

Docu: Faustina Kowalska

Docu: Mariaverschijningen

Docu: OLV van Guadalupe

Vincentius a Paolo

Sint Paulus

Sint Petrus

Docu: Pater Damiaan

Passion de Jeanne d'Arc

Story of Father Damien

Docu: Garabandal

Exorcism of Emily Rose

The Nativity Story

Don Johannes Bosco

The Passion of The Christ

King David

Romero

Jean de Florette

Manon des Sources

Abraham

Mozes

Solomon

Jacob

Francesco

A man for all seasons

The Apocalypse

Docu: H. Maria Goretti

Docu: The birth of Israël

Docu: The six-day war

Docu: Ghosts of Rwanda

Becket

Gospel of Luke

Gospel of Matthew

Gospel of John

Acts

Unsolved mysteries

Joseph

Samson and Delilah

H. Rita van Cascia

Thérèse de Lisieux

Isaak, Jacob & Esau

Fray Martin de Porres

Lourdes [2000]

Clara & Francisco

Maria Goretti

Mother Theresa




Astronomische verschijnselen

28/11/2011



Blog tegen de wet? Klik hier.
Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs

 

Real Time Web Analytics

Page Content

Page Content