Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 2.2
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima
Hoofdstuk 2.2: Het leven van deze paus is in gevaar
Wie is de Paus van het geheim?
Wat de Paus van het Derde Geheim betreft, weten we iets anders door een visioen van een van de drie kinderen van Fatima, Jacinta (die nu door de Kerk heilig verklaard is). De episode is beschreven in de Derde Herinneringen van Lucia, gedateerd op 31 augustus 1941.
Op een dag deden we de siesta beneden bij de waterput van mijn ouders. Jacinta zat op de stenen boord van de put. Francisco en ikzelf klommen op een steile wand om wilde honing te zoeken tussen de bramen in het omgevende struikgewas.
Na een poos riep Jacinta naar me: Zag je de H. Vader?
Nee
Ik weet niet hoe het was, maar ik zag de H. Vader in een groot huis, geknield aan een tafel, met zijn hoofd in zijn handen, hij weende. Buiten het huis waren er veel mensen. Sommigen van hen wierpen stenen, anderen beschimpten hem met vuile woorden . Arme H. Vader, we moeten veel voor hem bidden."
Ik vertelde u reeds hoe, op een dag, er twee priesters waren, die ons vroegen om voor de H. Vader te bidden en die ons uitlegden wie de H. Vader was.
Nadien vroeg Jacinta me: Is hij, die ik zag wenen, dezelfde, waarover O.L.Vrouw sprak in het geheim?
Ja, het is hij antwoordde ik.
O.L.Vrouw moet hem zeker ook getoond hebben aan die twee priesters. Ziet ze, ik was niet mis. We moeten veel voor hem bidden."
Een andere keer gingen we naar de vallei, Lapa do Cabaço genoemd. van zodra we daar aankwamen, vielen we op de grond en baden de gebeden, die de engel ons had geleerd.
Na een eindje stond Jacinta op en riep me toe: Ziet ge al deze banen en wegen en velden niet, vol volk, die wenen van de honger en niets te eten hebben? En de H. Vader in een kerk, die voor het Onbevlekte Hart van Maria bidt? En zoveel mensen, die samen met hem bidden?
Enkele dagen later vroeg ze me: Mag ik zeggen dat ik de H. Vader zag en al dat volk?
Nee, ziet ge niet dat dit een deel is van het Geheim? Als ge het zegt zullen ze het aanstonds weten."
OK, dan zal ik in het geheel niets zeggen.
Deze dramatische scene lijkt ook tot de Boodschap van Fatima te behoren, ofwel in het tweede deel, waar er sprake is van het lijden van de Paus, of in het derde deel, waarin de moord op de Paus, een immens martelaarschap van Christenen en een wereldwijde verwoesting wordt aangekondigd. Lucia bevestigt inderdaad dat dit visioen (van Jacinta) deel uitmaakt van het Geheim. Gaat het echter over de twee eerste delen van het geheim of over het derde? Verwijst het bijgevolg naar het verleden, naar de Pausen van de twintigste eeuw, of verwijst het naar de toekomst, naar de Paus van het Derde geheim?
Zolang ze leefde, onthulde Jacinta niets. Zuster Lucia had haar nichtje gevraagd om te zwijgen. De eerste twee delen zullen door Zuster Lucia zelf worden bekend gemaakt in haar Herinneringen van 31 augustus 1941 en dit legt ook uit waarom ze dit visioen van Jacinta hier verhaalt. Daarom is het logisch dat men geneigd is te geloven dat dit visioen betrekking heeft tot de twee eerste delen van het Geheim. Het is echter ook waar dat Jacinta een gebeurtenis ziet, die ook vandaag nog niet heeft plaats gevonden. Daarom zou het iets kunnen te maken hebben met de Paus van het Derde Geheim, als we dit visioen niet als louter symbolisch wensen te interpreteren, alsof het metaforisch zou verwijzen naar de pijnlijke situaties van de Pausen van de twintigste eeuw, die zeker niet weinig lijden hebben meegemaakt. Zulke interpretatie zou zeker aanvaardbaar kunnen zijn, en zo zou de officiële constructie van Sodano kunnen gerechtvaardigd zijn, die, als hij het over het Derde Geheim heeft, spreekt hij van een symbolisch visioen.
Als we de symbolische visioenen in het Oude- en het Nieuwe Testament beschouwen, naar dewelke Sodano verwijst, is het evenwel nodig aan te nemen dat, wat door Lucia beschreven wordt, echt van een andere natuur lijkt. Het heeft heel weinig symboliek en het lijkt eerder een precieze historische gebeurtenis uit te beelden, die nog moet gebeuren. Daarom is het moeilijk te ontrafelen.
In elk geval, om terug te komen op het Derde Geheim dat in 2000 werd bekend gemaakt, is het zeker mogelijk dat visioen op een symbolische manier te lezen als men aanvaardt dat het de details van de gebeurtenissen niet beschrijft als een fotografische opname. Maar als men bevestigt dat het symbolisch visioen ook een concrete profetie bevat, die in detail kan worden toegepast op het historisch feit van de aanslag op de Paus, dan valt men in een tegenstrijdigheid. Om deze gewrongen uitleg te kunnen aanvaarden, zou het nodig zijn dat de profetie bewezen had correct te zijn. Integendeel, dit is niet zo.
Moet men daarom besluiten dat de aanval op de Paus op 13 mei 1981, niet vervat is in het Derde Geheim van Fatima? Dat lijkt me het meest redelijke besluit te zijn, zelfs als die gebeurtenis niettemin deel uitmaakt van een bredere profetie van Maria over de tijden, waarin we leven. Het is mijn hypothese dat de bloedige gebeurtenis op het St. Pietersplein werkelijk door de Madonna was voorspeld, niet in Fatima, maar eerder in La Salette, een andere van de grote verschijningen van de H. Maagd Maria in de moderne tijd en die door de Kerk werd erkend. In zekere zin is La Salette een voorbode van Fatima.
De feiten van La Salette, die plaats hadden op 19 september 1846, hadden eveneens twee kinderen als hoofdpersonen, Melanie en Maximin. Niet alleen dit doet denken aan Fatima. La Salette lijkt deel uit te maken van diezelfde profetische cyclus, die begon in de Rue du Bac in 1830 en waarbij het niet gaat om private openbaringen, van het type dat men kan vinden in het traditionele mysticisme, maar eerder een verschijning aan de herders, met belangrijke openbare waarschuwingen, die de H. Maagd geeft aan de Kerk en de wereld, met het oog op gebeurtenissen, die absoluut enig zijn en beslissend in de geschiedenis van de mensheid.
Zo spreekt de H. Maagd inderdaad in La Salette over een grote moderne geloofsafval, met de verspreiding van machtige anti-Christelijke krachten. Ze spreekt over grote rampen, die zullen wegen op de mensheid en over verschrikkelijke beproevingen voor de ganse Kerk (terwijl ze zelfs de jaren onthult, waarin de tijd zal komen van de antichrist). In de bijzonderheden werden de woorden van de H. Maagd bevat in de twee geheimen, die aan de zieners werden gegeven en door hen naar Paus Pius IX werden gezonden.
De twee geheimen werden door Paus Mastai aandachtig gelezen en werden daarna begraven (en onbekend) gedurende 15 jaar in de persoonlijke archieven van de Paus. Door eigenaardige toevalligheden werden ze, dank zij de opzoekingen van Abbé Michel Corteville, op 2 oktober 1999 ontdekt en openbaar gemaakt, amper enkele maanden voor de bekendmaking van het Derde Geheim van Fatima. In de tekst van Maximin Giraud, kan men, onder andere, lezen dat de H. Vader vervolgd zal worden en in de tekst van Melanie zegt de Madonna: De Paus zal langs alle kanten vervolgd worden, ze zullen naar hem schieten, ze zullen trachten hem te doden, maar ze zullen niet in staat zijn iets te doen. De plaatsvervanger van Christus zal steeds opnieuw overwinnen."
Niet enkel dat. In het zogenoemde eschatologisch geheim van Melanie kan men volgende woorden van de Madonna lezen: De H. Vader zal veel lijden. Ik zal tot het einde bij hem zijn om zijn offer te ontvangen. De misdadigers zullen verscheidene aanslagen op zijn leven beramen, zonder in staat te zijn hem in die dagen te schaden. Noch hij, noch zijn opvolger zullen echter de triomf van de Kerk zien.
Antonio Galli vestigt de aandacht op deze woorden en ook op die van Maximin in zijn brief aan Pius IX, die het heeft over een Paus, die niemand verwacht. Elders vertrouwde het kind, tussen vele onjuistheden, toe dat deze Paus geen Romein zou zijn. Misschien wilde hij zeggen geen Italiaan. Dat hij ongeveer 20 jaar zou regeren en dat hij, Maximin, niet in zijn plaats zou willen zijn. Op die manier liet hij ieder verstaan dat deze Paus veel zou lijden. "Uit deze twee documenten en ook uit andere preciseringen van Melanie," schrijft Galli, is gemakkelijk af te leiden dat deze Paus, Johannes-Paulus II is. Inderdaad, niemand verwachtte dat hij zou verkozen worden Zijn pontificaat duurden amper wat meer dan 20 jaar. Er waren verschillende aanslagen op zijn leven, zoals Melanie had voorspeld." Buiten de aanval op 13 mei 1981 was er in feite nog een andere op 13 mei 1982.
Het is gemakkelijk te onderscheiden dat het geheim van La Salette (niet het Derde Geheim van Fatima) perfect overeenkomt met de gebeurtenissen rond Johannes-Paulus II. Hij was het, die het voorwerp was van aanslagen op zijn leven. Hij is het echter, die gered werd door de bescherming van de H. Maagd. Dan is er daar de andere profetie, die gedaan werd in Fatima, maar wel over een Paus, die gedood wordt. Dezelfde Galli, rekening houdend met de tekst die door Lucia geschreven werd, vraagt zich af : Zou het hier om een andere Paus gaan, die als martelaar zal sterven? Het komt duidelijk te voorschijn, met deze twee grote openlijke profetieën, door de H. Maagd gegeven in twee fundamentele moderne verschijningen, door de Kerk erkend, dat we voor een tragische escalatie staan van de Katholieke geschiedenis, die haar hoogtepunt kent met een Paus, die getroffen wordt (maar niet gedood) en met een van zijn opvolgers, die deze keer als martelaar sterft. Waarschijnlijk moet deze reeks van openlijke verschijningen van de Madonna in de moderne tijd op en heel bijzondere wijze, in vergelijking met de vroegere geschiedenis van de Kerk, samen beoordeeld worden als een profetische cyclus, die iets te maken heeft met het bijzondere moment in de geschiedenis van het Christendom. [46] Het zou zo in de Kerk moeten geïnterpreteerd worden. (In feite wordt er al enkele jaren een poging ondernomen tot een gezamenlijke lezing van dit hemels levensreddend plan.)
Mijn hypothese van een dubbele profetie over twee pauzen kan misschien ook een bevestiging gevonden worden in een aandachtige lezing van de drie delen van het Geheim van Fatima. In feite spreekt de Madonna in het tweede deel, in samenhang met bepaalde historische feiten, over een Paus, die veel zal te lijden hebben en in het derde deel geeft ze een visioen van een Paus, die als martelaar sterft (samen met een aantal andere Katholieken) in de context van een apocalyptische beproeving van de Kerk, waarbij aan het einde het Onbevlekt Hart van Maria zal triomferen.
Deze opeenvolging van feiten herinnert eigenaardig aan een vermaarde profetische droom van de H. Don Bosco [47] die men de droom van de twee zuilen noemt en die de heilige vertelde op 30 mei 1862.
Ter herinnering :
Stel u voor dat ge met mij aan de rand van de zee staat, of beter op een geïsoleerde rots, waarbij men geen land kan zien, tenzij dat onder uw voeten. Op de grote oppervlakte water ziet ge een ontelbare menigte schepen in slagorde. De boeg van de schepen zijn gemaakt tot scherpe, speerachtige punten zo dat alles waartegen ze stoten doorboord en vernield wordt. Deze schepen zijn gewapend met kanonnen, met een massa geweren, met brandbommen en vuurwapens van allerlei soort en ook met boeken. Ze richten zich naar een schip dat veel groter en hoger is dan zijzelf en trachten het te rammen met hun boegen, het in brand te steken of te beschadigen op allerlei manieren. Als escorte voor dit majestueus, volledig uitgerust schip zijn er vele kleinere schepen, die met signalen hun bevelen krijgen van het grote schip en bewegingen uitvoeren om zichzelf te beschermen tegen de vijandelijke vloot.
In het midden van de immense uitgestrektheid van de zee rijzen er twee zuilen op, op enkele afstand van mekaar. Boven op de ene zuil is er een beeld van de Onbevlekte Maagd, onder wiens voeten een groot plakkaat hangt met de woorden: "Auxilium Christianorum" [Hulp van de Christenen]. Op de andere zuil, die veel hoger en groter is, staat er een Hostie, van grote afmetingen, in verhouding tot de zuil en eronder is er een ander plakkaat met de woorden: "Salus Credentium" [Redding van de gelovigen].
De opperbevelhebber van het grote schip is de Paus. Bij het zien van de razernij van de vijanden en de gevaren, waartussen de gelovigen zich bevinden, besluit hij de kapiteins van de kleinere schepen rondom zich te verzamelen en beraad te houden over wat er te doen staat.
Al de kapiteins komen aan boord en verzamelen rond de Paus. Ze houden een bijeenkomst maar tegelijkertijd wakkeren de wind en de golven aan tot een storm, zo dat ze terug gezonden worden om hun eigen schip te besturen. Dan komt er een korte kalmte en voor de tweede keer verzamelt de Paus de kapiteins rondom hem, terwijl het vlaggenschip zijn vaart verder zet. Maar de angstwekkende storm herbegint. De Paus staat aan het roer en al zijn energie gaat naar het richten van het schip naar deze twee zuilen, waaraan van aan de top vele ankers hangen en sterke haken, die aan kettingen bevestigd zijn.
Al de vijandelijke schepen komen in beweging om het aan te vallen en op alle manieren trachten ze het tegen te houden en het te kelderen. Enkelen met boeken en geschriften of brandbare materialen, waarmee ze gevuld zijn. Andere met vuurwapens, met geweren en met rammen. De strijd woedt steeds meer meedogenloos. De vijandelijke boegen stoten met geweld, maar hun inspanningen en hun impact blijkt nutteloos. Vruchteloos doen ze meerdere pogingen en verspelen al hun moeite en hun munitie. Het grote schip vaart veilig en rimpelloos verder op zijn weg. Soms gebeurt het dat het, getroffen door een hevige stoot, grote bressen vertoont in zijn zijde. Maar nog maar amper is de schade toegebracht dat er een zachte wind blaast van uit de twee zuilen, de barsten herstellen zich en de bressen worden onmiddellijk gevuld.
Ondertussen zijn de kanonnen van de aanvallers ontploft, de geweren en andere wapens en de boegen zijn gebroken. Veel schepen zijn vernield en zinken. Dan trachten de waanzinnige vijanden te strijden van man tot man, met vuisten, slagen, met godslasteringen en vloeken.
Plots valt de Paus, zwaar gewond. Onmiddellijk lopen zij, die dicht bij hem zijn, naar hem toe om hem te helpen en ze richten hem op. De Paus wordt een tweede keer getroffen, hij valt weer en sterft. Een kreet van overwinning en vreugde weerklinkt bij de vijanden en van uit hun schepen weerklinkt er een onuitsprekelijke spot.
Amper is de Paus echter gestorven of een andere neemt zijn plaats in. De kapiteins, die samen gekomen zijn, hebben zo vlug een nieuwe Paus gekozen dat het nieuws van de dood van de Paus samen valt met het nieuws van de verkiezing van zijn opvolger. De tegenstrevers beginnen de moed te verliezen.
De nieuwe Paus jaagt de vijand op de vlucht en terwijl hij elke hindernis overwint, leidt hij het schip recht naar de twee zuilen en komt tussen de twee tot stilstand. Hij maakt een kleine ketting, die aan de boeg hangt, vast aan een anker van de zuil, waarop de H. Hostie staat, en een andere lichte ketting die aan de achtersteven hangt, maakt hij vast aan een ander anker dat aan de zuil hangt waarop de Onbevlekte Maagd staat.
Op dit moment ontstaat er een grote beroering. Al de schepen, die tot nu toe gevochten hebben tegen het pauselijk schip worden uiteen geslagen, ze vluchten weg, botsen tegen elkaar en breken, de een tegen de ander, in stukken. Sommigen zinken en trachten anderen ook te doen zinken. Enkele kleine schepen, die trouw voor de Paus gestreden hebben, haasten zich om eerst te zijn om zich aan deze twee zuilen vast te ankeren. Vele andere schepen, die zich uit schrik voor de strijd, hebben terug getrokken, wachten nieuwsgierig af van op verre afstand. Terwijl de wrakken van de gebroken schepen verstrooid worden in de kolkende zee, keren zij op hun beurt ijverig terug naar deze twee zuilen en als ze deze bereikt hebben, maken ze zich vast aan de haken, die er aan hangen en daar blijven ze veilig, samen met het grote schip, waarop de Paus zich bevindt. Er heerst een grote kalmte over de zee. [48]
In het licht van de hedendaagse gebeurtenissen is de droom gemakkelijk in zijn geheel te ontcijferen. [49] Enkele van zijn bijzonderheden tonen zich perfect voor ons herkenbaar. Bovendien is de precieze chronologische plaats in de opeenvolging van de feiten, echt treffend en bevestigt in hoge mate zijn profetische waarde. Wat het meest treft zijn de twee vergaderingen van de kapiteins rond de hoofdbevelhebber, een klare verwijzing naar de twee concilies, (Vaticaan I en Vaticaan II) die werden samen geroepen om de aanvallen van de wereld te weerstaan, de eerste, Vaticaan I, werd in feite onderbroken (zoals in de droom was voorzien) door de hevigheid van de storm. Rome werd inderdaad ingenomen op 20 september 1870, wat, na eeuwen, een einde maakte aan de wereldlijke macht van het pausdom, met een Paus, die de gevangene werd in het Vaticaan.
Het beeld van de hedendaagse Kerk, als geslagen door een storm, die haar dreigt te doen kapseizen, is hetzelfde beeld dat Kard. Ratzinger gebruikte in die dramatische Kruisweg op Goede Vrijdag, 2005, die hij schreef voor de Paus, die op dat moment zwaar ziek was. Deze indrukwekkende tekst, die zeker door Johannes-Paulus II werd goedgekeurd, vertegenwoordigt in zekere zin een gezamenlijke oproep van deze twee grote Pausen en, in terugblikn de eerste providentiële episode, die er zal toe leiden dat Ratzinger binnenkort zal geroepen zijn om Paus Wojtyla op te volgen. Bijna een officiële investituur. In het gebed bij de Negende Statie van de Kruisweg, schreef de Kardinaal dus deze dramatische woorden: Heer, dikwijls lijkt uw Kerk op een boot die op het kapseizen staat, een boot, die langs alle kanten water maakt. En op uw akker zien we meer onkruid dan tarwe.
Het is ook duidelijk dat, buiten de twee concilies, de verwonding van de Paus en dan zijn martelaarschap de twee andere feiten zijn, die in de droom werden voorspeld. Dit lijkt de indruk te geven dat de machten van het kwaad overwonnen hebben. Uiteindelijk, te midden een heel bijzondere situatie, is er de komst van een Paus, die de Kerk vast ankert aan het Onbevlekte Hart van Maria en aan de Eucharistie, wat de overwinning mogelijk maakt. Op heden en in het licht van Fatima, kunnen we zeggen dat dit niet alleen een oproep tot devotie is, maar een keerpunt, een bekering van de moderne Kerk in de manier waarop ze zichzelf beschouwt voor de wereld en voor God. Dit behelst, bij voorbeeld, een terug in overweging nemen van deze plechtige akte van toewijding van Rusland (gezamenlijk uitgevoerd door de Paus, de bisschoppen en de gelovigen) aan haar Onbevlekt Hart, die vruchteloos door Maria gevraagd werd in Fatima, samen met nog andere dingen, die veronachtzaamd werden. (Het is juist omwille van deze doofheid dat Lucia, in opeenvolgende inspraken, uiterst ernstige woorden gekregen heeft van Jezus).
Het betreft ook een terugkeer naar de Eucharistie, een verankering, die ook een duidelijke bekering betekent tot de orthodoxe leer na de angstwekkende afwijkingen, die volgden op het Concilie en, ik ben er van overtuigd, ook een terugkeer tot de aanbidding en daarom ook tot de tweeduizend jaar oude liturgie van de Kerk, die in een post-conciliaire machtsgreep werd opgeheven. [Ik noteer in het voorbijgaan dat deze bekering juist in de lijn ligt van Paus Benedictus XVI]. [50]
Twee zuilen." De verankering er aan zal werkelijk een ander uitzicht geven aan de Kerk van vandaag: meer aanbiddend dan werelds, meer God smekend om genaden en redding dan bezig met haar eigen plannen en projecten, meer devotie dan debatten. Een Kerk, die alles van Christus verwacht en niet van politieke scherpzinnigheid, van activisme en van de manie van het aggiornamento. Een Kerk, die niet langer verstikt wordt door de vuilheid en het onkruid, door Kardinaal Ratzinger aangeklaagd. Er wordt tenslotte een metanoia voorzien. Het is na deze ommekeer en deze verankering aan Jezus en Maria, dat hier de triomf wordt voorspeld van hun twee Harten in de huidige menselijke geschiedenis. Dit is ook de uiteindelijke belofte van Fatima: Mijn Onbevlekt Hart zal overwinnen.
Voetnoten
[46] Er is een eigenaardige passage in het boek-interview van Karol Wojtyla met Vittorio Messori, Over de drempel van de Hoop, juist voor de Paus spreekt over de moordaanslag. Hij zegt dat toen wist ik niet veel over Fatima. Ik had echter het gevoel dat er een zekere continuïteit was, te beginnen met La Salette, over Lourdes en tenslotte Fatima (p.243)
[47] Het is
wel bekend dat de heilige van Turijn zeker bepaalde bovennatuurlijke charismen had. Een daarvan was het voorzien van bepaalde historische gebeurtenissen. (Zie Antonio Socci, The Anti-Catholic Dictatorship, Sugarco, Milaan, 2004).
[48] G.B.Lemoine, Biographische Memoires van St. Johannes Bosco, Vol.VII, International Editorial Society, Turijn, 1909, pp.169-171. Na deze droom te hebben verteld vroeg Don Bosco om een interpretatie aan Don Rua. Deze zei : Het lijkt me dat het schip van de Paus de Kerk is, de boten zijn de mensen, de zee is de wereld. Die de grote boot verdedigen zijn de goeden, bemind door de Kerk, de anderen zijn haar vijanden. De twee zuilen van het heil lijken me de devotie tot de
Allerheiligste Maagd Maria en tot het Heilig Sacrament van de Eucharistie.
[49] De Dienaar Gods, Kardinaal Idelfonso Shuster, Aartbisschop van Milaan hechte zulk een belang aan dit visioen dat hij in 1953, toen hij in Turijn was als pauselijk vertegenwoordiger op het Nationaal Eucharistisch Congres, op de avond van 13 september, bij de plechtige
pontificale afsluiting op de Piazza Viitorio, die zwart was van het volk, van deze droom een belangrijk thema maakte van zijn homilie. (Piero Manero en Valentina Ben, Fatima, de profetie onthuld, Edizione Segno, Tavagnacco (Ud) 2000,
p.66). Shuster trachtte echter deze profetie toe te passen op gebeurtenissen, die tot dan gebeurd waren, terwijl het tegenwoordig evident is dat ze betrekking heeft op gebeurtenissen, die nog moeten komen.
[50] Natuurlijk is de afschaffing van de liturgie in de verschillende gesproken talen onvoorstelbaar, maar zoals reeds door Kard. Ratzinger werd naar voor gebracht, is er de noodzaak om de band te herstellen met de duizendjarige traditie, om de moderne ritus in traditionele zin bij te stellen. En, boven alles, om de vrijheid te herstellen voor alle gelovigen. Enkele tijd geleden klaagde Kard. Ratzinger zelf de houding van zelfvoldaanheid aan tegenover de gelovigen, die de oude liturgie verkiezen. Ieder die op heden de voortzetting van deze liturgie of rechtstreeks deelneemt aan deze vieringen, zo zei de huidige Paus, is op de index geplaatst. Elke verdraagzaamheid op dit vlak is verdwenen. Nooit is er iets van die aard in de
geschiedenis gebeurd. Bijgevolg wordt het ganse verleden van de Kerk misprezen. Hoe kan men vertrouwen hebben in haar huidig zijn, als de zaken er zo voor staan? Om eerlijk te zijn, ik versta uiteindelijk niet goed waarom er zulke steun is voor deze onverdraagzaamheid vanwege velen van mijn medebisschoppen. Het lijkt er op of dit is een verplichte bijdrage tot de geest van de tijd, en die, zonder enige begrijpelijke reden, het noodzakelijk proces van inwendige verzoening in de Kerk, lijkt tegen te werken. (Joseph Ratzinger, God in the World, San Paolo, Cinisello Balsamo (Mi.) 2001, p.380)
Vertaling: Dr. Guy Claes
03-10-1975
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 2.1
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima
Hoofdstuk 2.1: Het leven van deze paus is in gevaar
Wolven, min of meer grijs
Die dag kon Jozef Ratzinger gemakkelijk gedood zijn, zonder enige hindernis en zonder risico. Het was 16 oktober 2004, amper 180 dagen voor hij tot Paus werd verkozen. Het drong onmiddellijk tot mij door toen ik de parochiekerk van Santa Giustina Belluno passeerde en mijn blik viel op een kleine
wegel, die langs de flank van de berg omhoog liep, dwars door een mooie groene weide. Beiderzijds stonden er een paar prachtige kastanjebomen, schitterend in de herfst en de stralen van de ondergaande zon. Daarboven in een berghut, het huis van het Paus Luciani centrum van het bisdom Belluno, had ik een afspraak met Kardinaal Ratzinger. [Later zouden we samen een boek voorstellen, Geloof, Waarheid en verdraagzaamheid, tijdens een persconferentie].
Plots, terwijl ik met de wagen traag naar boven reed, kwam ik achter een bocht in het zicht van een tengere eenzame man, een priester: het is hij, aan de rand van het veld, twintig meters voor me en wandelend. Gans alleen. [Ik merkte dat, op enkele meters achter hem de trouwe Don George volgde]. Hij vorderde met trage stap, een alpenmuts op zijn hoofd, kijkend naar de bergen, gelukkig, de frisse lucht inademend. Hij leek op een priester van een bergdorp.
Zijn eenzaamheid maakt indruk op me. Ook zijn sereniteit. Ik glimlachte en we wuifden naar mekaar. Maar bovenal deed het me huiveren [als een bliksem schoot er me een gedachte door het hoofd]: het besef van zijn kwetsbaarheid. Die totaal onbeschermde man op dat pad was hij op wie, in deze droevige en lange maanden van de zieke Paus, de werkelijkheid rustte van de wereldwijde Katholieke Kerk.
Het was een onthutsend moment. In tijden van oprukkend terrorisme (en niet alleen Islamitisch terrorisme). In tijden, waarin bijna onbekende ondersecretarissen met een escorte reisden, was de belangrijkste man van de ganse Christenheid (na de Paus) hier heel alleen, op een verlaten wegeltje, blootgesteld aan elk mogelijk gevaar of agressie van gelijk welke groep met slechte bedoelingen. Een fragiele man, zwak en totaal zonder bescherming. En het was juist die man, die enkele dagen later de Plaatsvervanger zou worden van Christus op aarde.
Het was de gewoonte van Kard. Ratzinger om te leven en te reizen, zonder een escorte, zonder enige menselijke bescherming. Inderdaad, toen ik hem, enkele jaren geleden ontmoette op het St. Pietersplein, was hij ook alleen en zonder escorte. (Ik wist toen dat, jaren lang, elke morgen, gelijk wie hem kon ontmoeten in de zuilengang van Bernini terwijl hij naar de Congregatie van de Geloofsleer ging, waar hij werkte).
Het is zeker dat Iemand hem gedurende die jaren beschermde om hem eens zijn Ark toe te vertrouwen. Eveneens was het duidelijk dat Kard. Ratzinger, goed wetende aan welke gevaren hij was blootgesteld, zich sereen toevertrouwde aan een andere bescherming. Dit bijzonder vertrouwen is nu des te meer indrukwekkend, nu wij staan voor de zending waartoe hij (op verrassende wijze) werd geroepen. (Het valt immers te noteren dat hij het idee koesterde op zijn leeftijd terug te keren naar zijn studie en zijn privaat leven). Het is duidelijk dat de man heel goed de steeds groeiende dreiging kent, die over zijn hoofd hangt. Hij zinspeelde er op met enkele, maar ontegensprekelijk dramatische woorden op het einde van zijn aanstellingsmis op 24 april 2005 : Bid voor mij, dat ik niet zou vluchten uit vrees voor de wolven."
Naar welke wolven verwees hij? Men heeft nooit grijze wolven in actie gezien in het Vaticaan. Dacht hij misschien aan wolven van een andere kleur? In elk geval liggen er wolven in hinderlaag als men het plechtige drama van de homilie aan het begin van het pontificaat beschouwt, waarin hij dat gebed vermeldt. Of, wat denkt de Paus, en waarvoor vreest hij? [28] Welke angstaanjagende bedreigingen voelt hij over zich hangen, dat hij zijn vrees openlijk erkent in een plechtigheid tegenover de ganse wereld: hij een steeds zo weloverwogen en gereserveerde man? En is het niet eigenaardig dat niemand aandacht gehad heeft voor een zo dramatische zin? De rest van de homilie, die aandachtig terug te herlezen is, is volledig een meditatie over het martelaarschap waartoe de Plaatsvervanger van Christus geroepen is. Niemand schijnt er aandacht aan besteed te hebben dat Benedictus XVI tijdens deze plechtige intronisatiemis tenslotte er toe gekomen is juist het martelaarschap aan te duiden als zijn pastoraal programma."
Het martelaarschap: een programma?
Hij begon met tweemaal te herhalen dat we niet alléén zijn in leven noch in dood en dan sprak hij over zijn roeping. [29] Tenslotte sprak hij deze woorden uit, die door niemand begrepen werden als een teken van zijn besef over wat te verwachten is en als een verklaring tot bereidheid tot het martelaarschap. Ze doen ons echter nadenken:
Dierbare vrienden! Op dit moment is het niet nodig dat ik een regeringsprogramma voorstel Mijn echt regeringsprogramma is niet mijn eigen wil te doen, noch mijn eigen ideeën na te streven, maar om te luisteren, samen met de ganse Kerk, naar het woord en de wil van de Heer, door Hem te worden geleid zo dat Hijzelf de Kerk kan leiden in dit uur van onze geschiedenis. In plaats van een programma voor te stellen, zou ik enkel willen uitweiden over de twee liturgische symbolen, die de inhuldiging van het Petrusambt afbeelden
Het symbool van het pallium is zeer concreet: de lamswol wordt bedoeld om de verlorenen uit te beelden, de zieke of de zwakke schapen, die de herder op zijn schouders legt om ze naar de wateren van het leven te brengen Hij is de goede herder, die zijn leven geeft voor de schapen. Wat het pallium eerst en voor al toont is dat wij allen door Christus gedragen worden. Tegelijkertijd nodigt het ons echter uit elkander te dragen. Daarom wordt het pallium het symbool van de zending van de herder
Als de herder van de ganse mensheid, de levende God zelf een lam geworden is, dan stond Hij aan de zijde van de lammeren, met hen die vertrapt en gedood worden. Zo is het dat Hij zichzelf openbaart als de ware herder. Ik ben de goede herder Ik geef mijn leven voor de schapen, zegt Jezus van zichzelf. (Joh.10, 14) Het is niet macht, maar liefde die ons verlost
God, die lam geworden is, zegt ons dat de wereld verlost is door de gekruisigde, niet door hem die Hem gekruisigd hebben. De wereld is verlost door het geduld van God. Hij wordt verwoest door het ongeduld van de mens. Een van grondkenmerken van een herder is dat hij de mensen moet beminnen, die hem zijn toevertrouwd, evenzeer als hij Christus bemint, die hij dient. "Voed mijn schapen," zegt Christus tot Petrus, en nu, op dit ogenblik zegt hij het ook aan mij. Voeden betekent beminnen en beminnen betekent bereid zijn te lijden. Beminnen is de schapen geven wat echt goed is, het voedsel van Gods waarheid, van Gods woord, het voedsel van Zijn aanwezigheid, die Hij ons geeft in het Allerheiligste Sacrament. Dierbare vrienden, op dit ogenblik kan ik enkel zeggen: Bid voor mij opdat ik de Heer meer en meer zou leren beminnen. Bid voor mij opdat ik zijn kudde meer en meer zou leren beminnen: met andere woorden, jullie, de Heilige Kerk, ieder van u en u allen samen. Bid voor mij opdat ik niet zou vluchten uit vrees voor de wolven
Wolven en vrees. Zo was hij, de dag na zijn verkiezing, tijdens de concelebratie in de Sixtijnse Kapel, begonnen met zijn vrees te uiten voor hetgeen hem te wachten stond. Dit gaat niet enkel over een begrijpelijke vrees voor een immense taak, maar eerder om een concrete vrees van wolven voor dewelke het alternatief koel en dramatisch is: men kan vluchten of het martelaarschap aanvaarden. [30] Van het begin af , tenslotte, schijnt Benedictus zijn pontificaat te zien tegen de horizon van het martelaarschap. Gedurende het eerste jaar heeft hij bovendien niets anders gedaan dan terug te komen op dit thema. De vaticanist van de Espresso, Sandro Magister, commentarieerde het consistorie van maart 2006 : Het eerste consistorie van Benedictus XVI met de oude en de nieuwe kardinalen zal in de herinnering blijven voor zijn uiterst bloedrode kleur. De Paus hechtte groot belang aan de betekenis van deze kleur in de kleding van de kardinalen. Hij vergeleek het met het bloed dat stroomt uit Christus aan het kruis.
Hier volgen de woorden van de Paus: Voor u zal dit een inniger deelname betekenen in het mysterie van het kruis en het delen in het lijden van Christus. En we zijn allemaal echt getuigen van het lijden van vandaag, in de wereld en in de Kerk." Twee dagen later, 26 maart, bij het Angelus keerde de Paus terug naar de betekenis van het rood toen hij sprak voor het volk : Het levensoffer is een kenmerkende eigenschap van de kardinalen, zoals door hun eed bevestigd wordt en door het symbool van het rood, die de kleur is van het bloed."
Daarna herinnerde de Paus aan de martelaren en de vervolgde Christenen in alle delen van de wereld: Door een providentiële samenloop had het consistorie plaats op 24 maart, de dag waarop de missionarissen worden herdacht die in het verleden gevallen zijn aan de grenzen van de evangelisatie en in dienst van de mensen aan alle hoeken van de wereld. Daarom was het consistorie een gelegenheid om ons meer dan ooit verbonden met al deze Christenen, die omwille van hun geloof vervolgd worden Mijn gedachten gaan in het bijzonder naar deze gemeenschappen, die leven in landen waar er geen vrijheid van godsdienst heerst en die leven in zeer moeilijke en pijnlijke omstandigheden.
Op 7 mei 2006, tijdens de H. Mis ter gelegenheid van de wijding van vijftien diakens voor het bisdom Rome, kwam hij terug op het thema van de Goede Herder, dat ruw aangetast wordt door het carrièrisme in de Kerk, de poging voor zichzelf een post te verwerven door de Kerk, om zichzelf te dienen, niet om anderen te dienen, terwijl integendeel de enige gewettigde houding tegenover het ambt van de herder, zo onderlijnde de Paus, het kruis is de herder geeft zijn leven voor de schapen Zijn leven geven, niet zijn leven nemen. Het is enkel op deze manier dat we de vrijheid kunnen ervaren.
De beslissing van Benedictus XVI om tijdens zijn pontificaat het aantal documenten te beperken en zich te concentreren op normale pastorale onderrichtingen, die duidelijk door hemzelf geschreven zijn, geven een bijzondere betekenis aan de inhoud van deze tussenkomsten en boodschappen. Doorheen de reeks herinneringen aan het martelaarschap is er iets dat de woorden van Johannes-Paulus II in herinnering brengt in Fulda in november 1980, zes maanden voor de aanval van Ali Ağca : We moeten ons voorbereiden om grote beproevingen te lijden in een tijd die niet zo ver voor ons ligt en die van ons de bereidheid zal vragen afstand te doen van ons leven
Benedictus heeft de reden niet gegeven voor zijn steeds weerkerende en ernstige bezinning over het martelaarschap, over de noodzaak klaar te zijn om zijn leven te geven, maar objectief, als men zijn tussenkomsten herleest van in het begin van zijn pontificaat, dan kan men niet vermijden terug te denken aan de meest sensationele openlijke profetie in de 2000 jaar oude geschiedenis van het Christendom, officieel erkend door de Kerk: het zo genoemde Derde Geheim van Fatima, dat juist het visioen bevat van een Paus, die, aan de voet van het grote Kruis, gedood wordt door een groep soldaten en op dezelfde wijze stierven door de een na de andere, bisschoppen, priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen, verscheidene leken van diverse rangen en standen."
Het is evident dat deze apocalyptische gebeurtenis, die zo plechtig door de Madonna van Fatima werd voorspeld, een zwaarwichtigheid heeft, die absoluut enig is in de geschiedenis van de wereld en van de Kerk, waar er geen tekort is aan vervolgingen, massale slachtpartijen, en zelfs een aanslag op het leven van een Paus. Maar, daarom, wie is de Paus van het Derde Geheim ?
Een profetie, die reeds in vervulling gegaan is?
In tegenstelling tot wat men denkt en wat de massamedia hebben herhaald, heeft het leergezag van de Kerk officieel Johannes-Paulus II nooit aangeduid als de Paus, die gedood wordt in het Derde Geheim, noch het profetisch visioen van deze moord als de mislukte aanslag op St. Pietersplein op 13 mei 1981. [31]
We moeten echter erkennen dat deze interpretatie nu aanvaard wordt als de officiële [Renzo Allegri heeft dat in zijn boek "De Paus van Fatima" zo ontwikkeld] en dat ze haar "input" kreeg uit de woorden van Kard. Sodano, Staatssecretaris van de H. Stoel, toen hij op 13 mei 2000 aankondigde dat enkele dagen later de "legendarische" tekst van het Derde Geheim zou gepubliceerd worden. [32]
Als de voorbereidende verklaring van Sodano zonder twijfel de bedoeling had deze lezing te suggereren [met een aantal verrassende kronkelingen in de tekst], moet het gezegd zijn dat de prelaat deze interpretatie nooit exact geformuleerd heeft en ze heeft voorgesteld heeft met een waas van het lijkt, wat er enkel een eenvoudige hypothese van maakt, die voor niemand bindend is. [33] Het is voldoende te zeggen dat na de aankondiging van Sodano, de Osservatore Romano zich van de zaak leek af te keren. Inderdaad, boven een artikel over een ganse pagina, luidde de titel: De Kerk heeft de herders Francesko en Jacintha op de standaard gezet, twee vlammen, die God heeft aangestoken om de mensheid te verlichten in de uren van duisternis en angst. De Corriere della Sera noteerde dat er iets aan het broeien was en de dag daarna publiceerde ze deze titel : Osservatore Romano : Geen titel over de profetie.
Hier volgen de juiste woorden van Sodano:
Het visioen van Fatima gaat vooral over de oorlog, die door de atheïsten tegen de Kerk en de Christenen gevoerd wordt en beschrijft het onmetelijk lijden dat door de getuigen van het geloof in de laatste eeuw van het millennium geleden werd. Het is een Kruisweg zonder einde, geleid door de Pauzen van de twintigste eeuw.
Volgens de interpretatie van de herdertjes, die ook onlangs door Zuster Lucia bevestigd werd, is de Bisschop in het wit, die bidt voor alle gelovigen, de Paus. Terwijl hij met grote moeite de weg bestijgt naar het Kruis, tussen de lijken van hen die gedood werden [bisschoppen, priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen en leken], valt ook hij ter aarde, als dood, onder een salvo geweervuur.
Na de aanslag op 13 mei 1981, leek het zijn Heiligheid evident dat het een moederlijke hand was, die de weg van de kogel had geleid en zo de stervende Paus in staat gesteld had op de drempel van de dood halt te houden. Bij gelegenheid van een bezoek van de bisschop van Leira-Fatima, besloot de Paus hem de kogel te geven, die in de jeep achter gebleven was, na de aanslag, zodat hij kon bewaard worden in het heiligdom. In opdracht van de bisschop was de kogel later in de kroon geplaatst van het beeld van O.L.Vrouw van Fatima."
Deze tekst staat aan de oorsprong van wijd verspreide interpretaties op de huidig dag. Wat zich onmiddellijk toont is een in het oog springende verdraaiing: De Paus in het visioen, volgens Kard. Sodano, valt ter aarde, als dood. Welnu, met alle respect, men moet erkennen dat het Derde Geheim iets gans anders zegt: In het visioen wordt de Paus gedood en dat is heel wat anders dan gewond worden. In elk geval, de rest van de scene van het visioen van Fatima, die een situatie van oorlog en vernieling lijkt op te roepen, heeft geen enkel aanknopingspunt met de scene op het St. Pietersplein op 13 mei 1981, geen soldaten, laat staan de pijlen. De aanval in 1981 staat in tegenstelling tot het visioen, zoals ook de andere aanvallen op de Pauzen, zoals, bijvoorbeeld, de aanslag op Paulus VI op 27 november 1970, toen deze in de buik werd gestoken door een geesteszieke in Manila. [34]
Na deze vaststelling, zien we nog andere kritische punten in de voorbereidende verklaring van Sodano. Het visioen van Fatima, in haar essentie, gaat niet bovenal over de strijd ven atheïstische regimes tegen de Kerk, maar over het eeuwig heil van de zielen" [denken we aan het visioen van de hel en de aanbevelingen van de H. Maagd om te bidden en boete te doen om dit te vermijden]. [35] In tweede orde gaat het ook over, maar dan als een historisch gevolg van het niet gehoorzamen aan deze aanbeveling, de strijd van de atheïstische regimes tegen de Kerk.
Sodano interpreteert het opstijgen naar het Kruis als de kruisweg van de Pauzen van de twintigste eeuw, en de verschrikkelijke vervolgingen en het lijden van Christenen in deze eeuw. Deze uitleg lijkt aanvaardbaar, maar we vinden ze al vervat in de profetie van de Madonna, die het tweede deel van het Geheim van Fatima uitmaakt en die al tientallen jaren gekend is. Het gaat er dus om te begrijpen of het visioen, gekoppeld aan het Derde Geheim enkel een herhaling is, in beelden, van het Tweede Geheim en nu tot het verleden kan gerekend worden, of het, integendeel, andere dingen betreft [zoals Zuster Lucia officieel geschreven heeft] die nog moeten gebeuren.
Het is duidelijk dat Sodano de eerste hypothese aanhangt, dat het visioen het martelaarschap van Katholieken in de 20e eeuw betreft [vooral bij de Communistische revolutie in 1917] en dat dit haar hoogtepunt bereikte bij de aanslag op de Paus in 1981 en dat daar niets meer op zou volgen. Om deze thesis echter te ondersteunen is het nodig de tekst van het Geheim te forceren en het tijdsverloop van de gebeurtenissen op zijn kop te zetten. In werkelijkheid spreekt Sodano over een Paus, die bidt voor de zielen van de lijken van de martelaren waar de tekst spreekt enkel spreekt over lijken in een verwoeste stad. Dan maakt Sodano nog een tweede kronkel door deze lijken te vereenzelvigen met bisschoppen, priesters, religieuzen, zusters en talrijke leken. Daarom, volgens hem, zouden deze lijken de Katholieke martelaren zijn van de 20e eeuw. Dat is een kronkeling, die de tekst ondersteboven gooit. Het motief is evident: Het is wenselijk het martelaarschap van Katholieken chronologisch te plaatsen voor de aanslag op de Paus in 1981 en de aanval te vereenzelvigen met het beeld van de geslagen Paus in het Geheim.
De tekst van het Derde Geheim zegt echter iets gans anders. Het spreekt over lijken in de verwoeste stad, die het gebed van de Paus nodig hebben, wat geen enkele zin heeft daar het gaat om martelaars voor het geloof. Daarna beschrijft de tekst de moord op de Paus (die dood is en niet als dood) door soldaten. Eerst daarna spreekt hij van het martelaarschap van religieuzen de een na de andere. Daarom heeft Solideo Paolini (Fatima, pp 242 en 246) gelijk met op te merken dat de martelaren, waar de tekst het over heeft, gedood worden nadat de H. Vader het einde bereikt heeft van zijn kruisweg, zo dat het bloedbad van Katholieken volgt op deze gewelddadige dood van de Romeinse Paus. [36] Bij gevolg, dit lijkt er op dat dit gaat over een tragedie, die nog moet gebeuren, vermits er, sinds 1917, nog niets van deze aard gebeurd is.
Laten we echter terugkeren naar de hoofdstelling van de Staatssecretaris. Nadat hij gezegd had dat de Paus van het visioen als dood ter aarde valt zegt Sodano dat het na de aanval van de 13de mei voor Johannes-Paulus II duidelijk was dat de Madonna tussen gekomen was om te beletten dat de kogel dodelijk zou zijn. Daarom is de identificatie tussen de Paus, die gedood wordt in het Derde Geheim en de aanslag van 13 mei niet openlijk geformuleerd, maar enkel impliciet gesuggereerd door de verbetering van de tekst van het Geheim [als dood].
De identificatie wordt ontweken en men gaat onmiddellijk over naar de gevoelens van Paus Wojtila na de aanval.
Het is zeker te begrijpen en terecht dat Johannes-Paulus II zijn behoud, dat zeker miraculeus was, toeschreef aan de bescherming van de Madonna van Fatima, wiens feest men juist op die dag vierde [de verjaardag van de eerste verschijning] [37] Ik geloof ook dat elke Katholiek deze indruk deelt van Marias moederschap, in het bijzonder voor een mariale Paus en bijgevolg haar beschermeling. Het blijft nochtans moeilijk om uit te leggen hoe men de aanval van 13 mei kan identificeren met het visioen van het Derde Geheim. Deze identificatie is zo moeilijk dat de Kardinaal het in feite niet expliciet wil zeggen.
Zuster Lucia heeft evenmin deze identificatie gemaakt. Ik vond geen enkel woord van haar dat zo zou kunnen uitgelegd worden. Naar waarheid stelt ze Sodanos thesis in vraag door eerst recent de bisschop in het wit te hebben geïdentificeerd met de Paus in het algemeen, niet een bepaalde Paus. Deze identificatie is echter reeds bevat in de tekst van het Derde Geheim [We hadden de indruk dat het de H. Vader was] en daarom was het ook niet nodig om dit te bevestigen. Of toch? En waarom was het nodig iets zo vanzelfsprekend te bevestigen? Misschien is daar een reden voor. We zullen dat verder ontdekken. Intussen kan het volstaan ons af te vragen wie die Paus is die gedood wordt in het visioen. Sodano lijkt de Zuster te betrekken door te suggereren dat zij zijn interpretatie van het Derde Geheim deelt en dat is "de identificatie met Johannes-Paulus II."
In feite verwijst hij naar de ontmoeting [hierboven reeds vermeld] die plaats vond de maand tevoren, op 27 april 2000, tussen de zuster en de gezant van de H. Stoel, Mgr. Tarcisio Bertone. Behalve dat Zuster Lucia in dit interview in het geheel de identificatie niet bevestigt van het Geheim met de aanslag van 13 mei. Wel integendeel!
Het dient goed genoteerd dat Bertone naar Coïmbra in Portugal gezonden was om aan zuster Lucia juist enkele vragen te stellen aangaande de interpretatie van het derde deel van het Geheim. Nochtans, deze vraag [over de aanvang van 13 mei als de veronderstelde inhoud van het Geheim] en het antwoord van de zuster zijn niet opgenomen in de twee kleine bladzijden van de notulen, die toen gepubliceerd werden in de Inleiding tot het Geheim. [38] Hier volgen de essentiële zinnen :
Op de vraag: Is de bijzonderste figuur in het visioen de Paus?, antwoordde Lucia onmiddellijk ja. Ze herhaalde dat de drie kinderen heel droevig waren omwille van het lijden van de Paus Zuster Lucia ging verder: We kenden de naam niet van de Paus, we wisten niet of het Benedictus XV, Pius XII, Paulus VI of Johannes-Paulus II was. Het was echter de Paus, die leed en dat deed ons ook lijden. [39] Met betrekking tot passage met de bisschop in het wit, dat is, de H. Vader [zoals de kinderen onmiddellijk beseften tijdens het visioen], die dodelijk getroffen op de grond valt, was zuster Lucia het volledig eens met de bewering van de Paus dat het een moederlijke hand was, die de kogel geleidde en de Paus in zijn doodstrijd, weerhield aan de drempel van de dood."
Hier ook is er een duidelijke weglating. Waarom gaat men van de bisschop in het wit, dood geschoten in eens naar zuster Lucia, die eens is met de bewering van de Paus betreffende zijn bescherming door de Madonna. Tussenin is er een holte, waar volgende vraag in past: Is de bisschop in het wit, die gedood wordt, Johannes-Paulus II, beschoten door Ağca? Waarom werd deze vraag niet gesteld, wijl ze de kern is van het probleem? En, als de vraag gesteld is, waarom is ze dan niet vermeld? Wat waren juist de vragen van Bertone, en wat waren de letterlijke antwoorden van Lucia? Waarom werden ze niet vermeld? Zou dat niet veel eenvoudiger en duidelijker geweest zijn?
We zouden kunnen denken dat zuster Lucia niet kon antwoorden, dat ze, gezien haar gevorderde leeftijd, niet in de lichamelijke conditie was of niet de helderheid van geest had om de noodzakelijke verhelderingen te geven. In dat geval echter zou de gezant van het Vaticaan dat zeker gemeld hebben en nooit een onbestaand of onbetrouwbaar interview uitgevonden hebben. Integendeel, het officieel verslag vermeldt juist dat zuster Lucia klaar van geest en sereen was en daarom perfect in staat om te antwoorden. Zoals we in feite ook konden zien op onze televisieschermen op 13 mei 2000.
Als het de zending was van Bertone om enkele vragen te stellen over de interpretatie van het Derde Geheim [zoals men kan lezen in de begeleidende brief van Johannes-Paulus II], dan zou hij zeker niet van Lucia willen weten hebben of de bisschop in het wit een Paus was, aangezien dat dit reeds in de tekst van het Geheim geschreven stond. Evenmin zou hij belang gesteld hebben in een vraag aan haar of ze het eens was met de zekerheid van Karol Wojtila dat hij door de Madonna beschermd werd op 13 mei 1981 [waarmee vanzelfsprekend elke katholiek het eens zou zijn]. Bijgevolg, wat belangrijk was om weten was of zuster Lucia het eens was met de identificatie tussen de Paus, die in het Derde Geheim gedood wordt en de Paus, die verwond werd door de aanslag van Ali Ağca. Waarom is er geen enkel spoor van deze vraag in het samenvattend document, dat in het Vaticaans dossier gepubliceerd werd? Dat was nochtans de bedoeling van de zending. Als het antwoord van zuster Lucia ja zou geweest zijn, dan was het absurd dit niet te melden. Het zou de Sodano hypothese enorm bevestigd hebben. Wel, dat ja is er niet. Wat is daaruit te besluiten? Men zou kunnen denken dat de zienster nee gedacht heeft. Zo ook, omdat er bij de weinige genoteerde woorden van Lucia, die in het document voorkomen, er een beslissende zin is waar Lucia bevestigt : Ik schreef wat ik gezien heb, de interpretatie komt mij niet toe. Een veelbetekenende zin die, zo kan men denken, haar toeliet de [dwingende] vraag te vermijden om die interpretatie te legitimeren.
Maar is het mogelijk dat Lucia, in tegenstelling tot Sodano, van oordeel is dat het Derde Geheim niet vervuld was met Ali Ağca op 13 mei 1981 en dat het nog steeds moet gerealiseerd worden? Het lijkt er op dat de zaken er juist zo voor staan, ten minste als men de brief leest die de zuster zond naar Johannes-Paulus II op 12 mei 1982. Dit bevat een zeer bijzonder document dat, zoals we zullen zien, geëindigd is als de kern van een klein detectiveverhaal."
De brief werd officieel gepubliceerd door het Vaticaan, juist in de Inleiding in De boodschap van Fatima, getekend door de toenmalige aartsbisschop Bertone, en dus door de meest officiële bron. Het is de moeite waard alle woorden te vermelden, die aan Lucia toegeschreven worden en daarna zullen we uitweiden over de geruchtmakende informatie, die ze aanbrengen.
Op 12 mei 1982 schrijft Lucia: "Het derde deel van het geheim verwijst naar de woorden van O. L. Vrouw: Zo niet zal het [Rusland] zijn dwalingen over de wereld verspreiden, oorlogen veroorzaken en vervolgingen tegen de Kerk. De goeden zullen gemarteld worden, de H. Vader zal veel te lijden hebben, meerdere naties zullen vernietigd worden. [13/7/1917]
Het derde deel van het geheim is een symbolische openbaring, die verwijst naar dit deel van de boodschap en die bepaald wordt naargelang we al dan niet aanvaarden wat de Boodschap zelf vraagt: Als mijn verzoeken ingewilligd worden zal Rusland zich bekeren, er zal vrede zijn. Zo niet, dan zal het zijn dwalingen over gans de wereld verspreiden, enz
Vermits we deze oproep van de Boodschap niet hebben beantwoord, zien we dat ze vervuld werd. Rusland heeft de wereld overweldigd met zijn dwalingen. En hoewel we de volledige vervulling van het laatste deel van deze profetie nog niet hebben gezien, gaan we er met grote schreden beetje bij beetje naartoe. Als we het pad van de zonde niet verwerpen, de haat, de wraak, het onrecht, de schendingen van de mensenrechten, de zedenloosheid en het geweld, enz
En zeggen we niet dat het God is, die ons op die manier straft? Integendeel, het zijn de mensen zelf, die hun eigen straf voorbereiden. In zijn goedheid verwittigt God ons en roept ons op het rechte pad, terwijl hij de vrijheid, die Hij ons gegeven heeft, eerbiedigt. Daarom zijn de mensen verantwoordelijk."
Het eigenaardige is dat Bertone deze brief citeert als een bevestiging van de officiële uitleg. De logica toont ons echter het tegendeel. Deze belangrijke tekst van Lucia leert ons heel wat. Ten eerste dat het Derde Geheim ook spreekt over Rusland en zijn dwalingen, zoals ook het tweede deel [iets, wat in de in 2000 gepubliceerde tekst van het visioen niet voorkomt]. Ten tweede: zuster Lucia, die deze brief schreef in 1982, verwijst zelfs niet terloops naar de moordpoging van Ali Ağca [die plaats had het jaar te voren, in mei 1981] en is daarom in het geheel niet van oordeel dat dit de vervulling is van het Geheim, maar integendeel, ze bevestigt apertis verbis [onomwonden] dat de uiteindelijke vervulling van deze profetie nog niet gebeurd is.
In werkelijkheid ontkent Lucia totaal de veronderstelling, waarop de "Inleiding " van Monsignor Bertone gebaseerd is en volgens dewelke de profetie reeds gebeurd is met als slot de aanslag van 1981. Volgens de Bertone-Sodano interpretatie behoort alles tot het verleden en sluit de bekendmaking van het geheim "een periode af van de geschiedenis".
De verwijzing van Bertone naar de brief van Lucia om zijn thesis te staven, komt eerlijk gezegd zeer eigenaardig over. Het lijkt een accident, een eigenaardig doelpunt tegen de eigen ploeg. Er is echter meer. Er is een detectiveverhaal. In feite bevat de nota, die van de H. Stoel uitging, een fotokopie van de met de hand geschreven brief van Zr. Lucia. Zoals Pater Kramer doet opmerken kan ieder die de Portugese tekst, door Zuster Lucia met de hand geschreven, leest, ontdekken dat de tekst, zoals hij door Bertone is geciteerd, een explosieve zin weglaat : "dat u vurig verlangt te kennen". In alle versies, door Bertone vrijgegeven en door het Vaticaan gepubliceerd [Engels, Italiaans en Portugees], is de zin, die we hier in cursief geven en die men in de gefotokopieerde handgeschreven tekst kan lezen, weggelaten:
In het Engels : "The third part of the secret, that you are so anxious to know, is a symbolic revelation "
In het Portugees : "A terceira parte do segredo, que tanto ansiais por conhecer, é uma revelação simbólica "
In het Italiaans : "La terza parte del segreto, che volete ardiamente conoscere, é una revelazione simbolica"
Waarom liet Monsignore Bertone zonder uitleg [en zelfs zonder de lezer te verwittigen dat er weglatingen konden zijn] deze zin van Lucia weg? En waarom houdt hij vol dat deze brief een "brief aan de H. Vader" was? Lucia spreekt van onderzoekers die "zo vurig verlangen het geheim te kennen" in 1982, terwijl Johannes-Paulus II, volgens alle officiële wedersamenstellingen, het op die datum al had gelezen. Bovendien, merkt Pater Kramer op, "kon hij het op elk moment de tekst lezen, die bewaard werd in de Vaticaanse archieven." Hij kon dan ook geen brandende nieuwsgierigheid koesteren.
Zo, tot wie is deze brief dan werkelijk gericht ? Wie zou er vurig kunnen verlangd hebben om het geheim te kennen in 1982? Of, als de brief werkelijk aan de Paus gericht was, zoals de officiële versie zegt, wat was het, wat de Paus wilde weten in 1982, aangaande het Derde Geheim en wat hij niet vooraf al zou gelezen hebben? Worden we hier geconfronteerd met een klinkende officiële leugen of eerder en te ontcijferen mysterie? Het is moeilijk te geloven dat het om een leugen [40] zou gaan omdat het Vaticaan zelf deze brief publiceerde als bijlage bij het Derde Geheim. Hij werd niet achter gehouden. Bovendien wordt de brief in de publicatie werkelijk fotografisch getoond, zodat eenieder kan vaststellen dat deze zin in de vertaling ontbreekt. Ieder, die de brief had willen "vervalsen" zou hem zo niet gepubliceerd hebben, dat zou wel heel onhandig geweest zijn. Er is dus vooralsnog geen uitleg voor deze ongelofelijke "weglating." Ook in dit geval zullen we later de reden hiervoor ontdekken.
Tot hier kunnen we enkel zeggen dat dit te maken heeft met een steeds ingewikkelder mysterie. In elk geval zijn er steeds meer klinkende ongerijmdheden in de inleidende tekst van Bertone waar we bijgevolg op zullen terug komen. Deze tekst, die zorgvuldig vermijdt te bevestigen dat de aanslag van 1981 de realisatie is van de profetie, die in het Geheim bevat is. Het element dat echter het meest doet nadenken, is wat we reeds gezegd hebben : Zuster Lucia neemt deze aanslag zelfs niet in overweging met betrekking tot het Geheim. Integendeel , in mei 1982 schrijft ze naar de Paus (of naar een andere geheimzinnige bestemmeling) : "Als we tot nog toe de volledige vervulling van het laatste deel van de profetie nog niet hebben gezien, dan gaan we er met grote schreden naartoe."
Als de aanslag van 1981 werkelijk de volledige vervulling is van het Geheim en als dit iets dat nu definitief tot het verleden behoort en reeds gerealiseerd is, hoe zou Zuster Lucia dan deze woorden kunnen schrijven hebben?
Hier wordt het mysterie nog groter. Onze aandacht is gewekt tot een interessante en geheimzinnige zin, die Johannes-Paulus II richtte tot Vito Messori in het interview-boek "Op de drempel van de hoop". Het boek werd gepubliceerd in 1994 en was bijgevolg vele jaren na de aanslag van 1981 geschreven. In feite kwam de Paus terug op de aanslag: "Daarom, toen ik geschoten was door de moordenaar op het St. Pietersplein, schonk ik in het geheel geen aandacht aan het feit dat het juist de verjaardag was van de dag dat Maria verscheen aan drie herderskinderen in Fatima, Portugal, en hen deze woorden onthulde, die aan het einde van de eeuw, naar hun vervulling lijken te gaan."
Het is verbazend dat deze woorden van de Paus aan de aandacht ontsnapt zijn. We vinden er ten minste twee belangrijke onthullingen in. De eerste is dat, dertien jaar na de aanslag [dat is aan het einde van de eeuw] Johannes-Paulus II van mening was dat de profetie van Fatima nog volledig moest vervuld worden en hij zei dit met een uitdrukking, die bijna letterlijk herneemt wat Zuster Lucia schreef in haar zojuist vermelde brief van 1982. De tweede onthulling is dat, zoals de Paus ons leert, deze profetie, die haar vervulling nadert door Maria uitgedrukt werd met "woorden," iets dat, als we dat letterlijk nemen, een explosieve betekenis heeft, zoals we binnenkort zullen zien.
Laten we eens alle elementen samenvatten, die we zojuist hebben gezien. Op 13 mei 2000 kondigt Kardinaal Sodano aan dat het fameuze Derde Geheim van Fatima binnenkort zal bekend gemaakt worden en tegelijkertijd doet hij nog iets anders : Hij loopt vooruit op de theologische interpretatie van deze zeer delicate tekst (wat eigenlijk niet zijn zaak was). Vandaar dat een Vaticanist, Andrea Tornielli, uitdrukking geeft aan de verslagenheid van zo velen : Wat op 13 mei 2000 in Fatima gebeurd is, betekent iets enigs in de geschiedenis van de Kerk. Er werd een correcte uitleg gegeven nog voor de te interpreteren tekst bekend gemaakt was!.
Een ander paradoxaal aspect is dat deze interpretatie expliciet wordt gesuggereerd door Sodano en Bertone, maar door geen van beiden openlijk wordt verklaard. Evenmin is deze openlijke verklaring terug te vinden in de Vaticaanse teksten. Bovendien is dit klinkend ontkend in dezelfde brief van Zuster Lucia, die door het Vaticaan samen met de tekst van het visioen bekend gemaakt wordt. Tenslotte wordt Kard. Ratzinger [de Prefect van de Congregatie voor de geloofsleer] er mee belast deze gebrekkige interpretatie te ondersteunen met een theologische commentaar over de tekst van het Geheim.
Ratzinger laat ons vrij
Laten we eens alle elementen samenvatten, die we zojuist hebben gezien. Op 13 mei 2000 kondigt Kardinaal Sodano aan dat het fameuze Derde Geheim van Fatima binnenkort zal bekend gemaakt worden en tegelijkertijd doet hij nog iets anders: Hij loopt vooruit op de theologische interpretatie van deze zeer delicate tekst (wat eigenlijk niet zijn zaak was). Vandaar dat een Vaticanist, Andrea Tornielli, uitdrukking geeft aan de verslagenheid van zo velen: Wat op 13 mei 2000 in Fatima is gebeurd, betekent iets enigs in de geschiedenis van de Kerk. Er werd een correcte uitleg gegeven nog voor de te interpreteren tekst bekend gemaakt was! [41]
Een ander paradoxaal aspect is dat deze interpretatie expliciet wordt gesuggereerd door Sodano en Bertone, maar door geen van beiden openlijk wordt verklaard. Evenmin is deze openlijke verklaring terug te vinden in de Vaticaanse teksten. Bovendien is dit klinkend ontkend in dezelfde brief van Zuster Lucia, die door het Vaticaan samen met de tekst van het visioen bekend gemaakt wordt. Tenslotte wordt Kard. Ratzinger, de Prefect van de Congregatie voor de geloofsleer, er mee belast deze gebrekkige interpretatie te ondersteunen met een theologische commentaar over de tekst van het Geheim.
En tenslotte, op het cruciaal punt, citeert hij rechtstreeks de woorden van Sodano, naar hem verwijzend: Boven alles moeten we, samen met Kard. Sodano bevestigen: De gebeurtenissen, naar dewelke het derde deel van het geheim van Fatima verwijst, schijnen nu een deel te zijn van het verleden.
Dit is, volgens Ratzinger, wat wij moeten bevestigen. Over het cruciale punt vereenzelvigt de Prefect van het voormalig Heilig Officie de Paus, die naar het kruis opstijgt met verschillende Pauzen, die te beginnen met Pius X tot aan de huidige Paus, het lijden van de voorbije eeuw hebben gedragen en streefden om vooruit te gaan doorheen zo veel pijnen langsheen het pad dat naar het kruis leidt. In het visioen wordt ook de Paus gedood, samen met de martelaren
We zijn aan het laatste feit. Marco Politti merkt op dat wat het visioen van de geslagen Paus [ ] aangaat, de Kardinaal in een life televisie uitzending in geen enkel deel van het getekende en voorgestelde document verwijst naar de aanslag van Ali Agca. Tenslotte neemt de Kardinaal zijn toevlucht tot een vraag.
Hier is de vraag waartoe Kard. Ratzinger zijn toevlucht neemt: Was het, toen men, na de mislukte aanslag van 13 mei 1981, de Paus de tekst bracht van het derde deel van het Geheim, niet onvermijdelijk dat hij daarin zijn eigen lot zag? Hij was heel dicht bij de dood geweest en hijzelf verklaarde zijn overleven met de volgende woorden : het was een moederlijke hand die de weg van de kogel geleidde en in zijn doodstrijd hield de Paus halt op de drempel van de dood. Dat hier een moederlijke hand de fatale kogel afleidde toont nog eens dat er geen onveranderlijk lot bestaat en dat gebed en geloof krachten zijn die de geschiedenis kunnen beïnvloeden en dat tenslotte het gebed machtiger is dan kogels en geloof machtiger dan legers.
Volgens Politi is dit een elegante truck van de Kardinaal. Maar laat ons enkele bijzonderheden onderzoeken. Het Derde Geheim buiten beschouwing gelaten, is het allerheiligste dat Johannes-Paulus II geloofde dat hij door de Madonna beschermd werd en ieder van ons, Katholieken, zijn hiervan zeker en hebben er altijd zeker van geweest, ook voor het visioen werd bekendgemaakt. Gans anders is nochtans het probleem van een profetie, die nog niet vervuld is. Het volgende bezwaar rees: Is het mogelijk dat een zo belangrijk geheim , dat zo voorspellend, zo gevreesd, en zo bestreden is, enkel zou bestaan uit zulk een zeepbel. Dat het geheim een moordpoging zou zijn die iedereen reeds kende 9 jaar geleden? Dat het geheim een profetie was over de dood van een Paus en wie sterft er niet? Wist de Madonna niet dat Zijzelf het traject van de fatale kogel zou afleiden? En waarom, als ze dit wist, zou ze datgene voorspeld hebben, dat niet zou gebeuren?
Bijgevolg blijven we verward. Het is bovendien eigenaardig dat Ratzinger zijn commentaar begint, die verondersteld wordt de identificatie te ondersteunen van het Derde Geheim met een profetie over de aanslag op de Paus, met deze woorden die lijken het tegenovergestelde te zeggen: Er wordt geen groot mysterie onthuld, de sluier over de toekomst is niet weg.
Bovendien, men kan niet nalaten nota te nemen van de eigenaardigheid van de uitdrukking van de Beierse Kardinaal, waarbij hij de woorden herhaalt van de thesis van Kardinaal Sodano, niet met een duidelijke bevestiging, maar met een elegante retorische vraag (Zou de Heilige Vader niet ?). Maar wat kon de prelaat zeggen? Welke rol speelde Ratzinger in gans deze zaak? Pater Paul Kramer, een traditionalistische schrijver, die nogal polemisch is tegenover het Vaticaan, in sommige gevallen buiten de redelijke grenzen, merkt op dat na de hervorming van de Romeinse Curie, die door Villot werd doorgevoerd na het Concilie, de Congregatie van de Geloofslee, dat is de hoogste autoriteit toen en nu nog enkel ondergeschikt aan de Paus, geplaatst werd onder het Staatssecretariaat.
De politieke autoriteit bestuurt de Kerk met een macht, die zelfs aan de Paus zelf wordt opgelegd (een van de talrijke dwaasheden van de post-conciliaire periode) [42]. Pater Kramer besluit hieruit dat Ratzinger, wat Fatima betreft, niet anders kon dan zich te schikken naar de mening, die Sodano had. Buiten dat wordt de Duitse prelaat anderzijds van het tegenovergestelde beschuldigd. In het anoniem pamflet Tegen Ratzinger van progressieve inspiratie, houdt de schrijver vol dat de Beierse Kardinaal dikwijls de Paus tegensprak en verbeterde en zo ook dat na de bekendmaking van het Derde Geheim van Fatima [hij] de heiligheid van de Paus beperkte tot zijn eigen perspectief en de geestdrift van de Staatssecretaris, Angelo Sodano, beteugelde.
Twee tegengestelde beschuldigingen, beide vooringenomen. Kardinaal Ratzinger scheen in feite gedreven door een hogere bekommernis. het dagblad La Repubblica titelde boven zijn commentaar: De moeilijke waarheid, waarvoor de Kardinaal de Heilige Vader moet beschermen. In feite zocht hij de Heilige Stoel te beschermen in de moeilijke omstandigheden waarin hij zelf zich bevond. Wat waren deze omstandigheden? Is het nodig, om deze te begrijpen, opnieuw de achtergrond te schetsen van de onthulling van het Geheim? Johannes-Paulus II verlangde de tekst bekend te maken en hem de hierboven interpretatie te geven. In 1999 reeds had hij besloten dit te doen en Bisschop Serafim van Fatima liep hierop vooruit. De houding van de Curie is niet duidelijk. Volgens Luigi Accatoli, een Vaticanist van de Corriere della Sera kunnen we ons voorstellen dat Ratzinger voorzichtigheidsopmerkingen maakte, die voor hem kenmerkend waren. Waarschijnlijk had de voorzichtigheid, die door Ratzinger voorgesteld werd, boven al te maken met de interpretatie. De Kerk officieel verbinden met deze interpretatie van het visioen van het Derde Geheim, te weten, met de identificatie met de aanslag van 1981, kon zeer gevaarlijk geweest zijn.
Toen de Paus op 13 mei in Fatima aankwam voor de heiligverklaring van Francisco en Jacinta, gebeurde er iets eigenaardigs omdat de verwachte bekendmaking van het Geheim aangekondigd was, zoals de Paus wenste, maar voor meerdere weken werd uitgesteld. En het was Kardinaal Sodano die het aankondigde Het schijnt dat het de woordvoerder van het Vaticaan, Navarro-Vals, was, die het zeer geschikt advies gaf, dat het de Paus zelf niet zou zijn die de aankondiging deed en de sleutel zou geven van de interpretatie: Omdat hij persoonlijk betrokken was in de profetie, vermits ze een private openbaring gaf, die verschilde van de openbaring van de Bijbel."
Het feit dat de bekendmaking werd uitgesteld omdat er nog geen passende theologische commentaar was voorbereid, hoewel er sinds 1999 ruimschoots de tijd was om het te doen, leidt er toe te denken dat de bekendmaking tot aan het einde twijfelachtig was. [43] De reden daarvoor is onbekend, het is echter gekend [en we hebben het gezien] dat er juist in die laatste dagen een ontmoeting was tussen Monsignor Bertone en Zuster Lucia met de bedoeling de impasse over de bekendmaking te doorbreken of beter, de publicatie van een soort, die een bijbehorende interpretatie zou vergen. Sodano gaf inderdaad de bekendmaking tegelijkertijd met een voorafgaande interpretatie van het visioen, die trachtte de explosieve kracht van deze profetie tot het verleden te beperken en ze zo te neutraliseren.
Daarom, zoals gezegd, werd Kardinaal Ratzinger er mee belast de theologische commentaar te ontwikkelen, die de tekst van het Geheim zou vergezellen. Hoewel deze zich verplicht voelde binnen de Sodano thesis te blijven, verzwakte hij erg haar betekenis door enerzijds aan La Repubblica op 19 mei 2000 te verklaren dat het Derde Geheim van Fatima in zijn eigen perspectief zal geplaatst worden [44] en anderzijds in twee precieuze reddingssloepen te voorzien. Omdat de Kardinaal er de nadruk op legde dat, wat de visioenen van Fatima betreft, er geen officiële bepalingen, noch verplichte interpretaties zijn. Door zo te handelen, terwijl hij in stilte de Sodano-thesis tot een gewone hypothese degradeert, in het geheel niet bindend voor de gelovigen [45], een hypothese die zeker gewettigd is, maar evenwaardig aan andere pogingen tot interpretatie, die evenzeer goed gefundeerd kunnen zijn, geeft hij een grote vrijheid en opent zo een eerlijke dialoog tussen Katholieken.
Op de tweede plaats, als antwoord op een respectvolle maar scherpe kritische brief van Bisschop Pavel Hnilica over de theologische commentaar, bevestigde de Kardinaal dat hij in het geheel niet wenste op een simplistische manier de inhoud van het Geheim uitsluitend aan het verleden toe te kennen." Daarom vermijdt de Kardinaal-prefect van het voormalig Heilig Officie, dat de Kerk [avontuurlijk] de last op zich zou nemen van een interpretatie, die niet enkel terecht voor bezwaar open staat, maar die, in dit geval, langs alle kanten water lijkt te maken, zoals sommige journalisten niet nalieten te vermelden. Bij voorbeeld, de dag na de persconferentie voor de bekendmaking van het Geheim, verklaarde La Repubblica in een artikel getiteld Het mysterie half ontsluierd : Het gevierde Derde Geheim kan niet verzoend worden met de dramatische gebeurtenissen van 13 mei 1981. Er is geen Paus, die als dood neergeveld wordt. Het tafereel is anders. Een Paus, gedood door soldaten, die hem beschieten met kogels en pijlen. Het is niet goed de taal van de symbolen en de metaforen op te roepen. Niemand zal in staat zijn het in de hoofden van de mensen te prenten dat de profetie zich vergist heeft. Het is geen zinspeling, het situeert zich volledig ergens anders.
Voetnoten:
[28] In het Evangelie, vraagt Jezus ons op onze hoede te zijn voor valse profeten, die zijn als wolven gekleed in schapenvacht: Wacht u voor valse profeten, mensen, die tot u komen in schaapskleren, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn. (Mt.7,15)
[29] En nu, op dit moment, moet Ik, de zwakke dienaar van God, deze onvoorstelbare taak op mij nemen, die werkelijk
alle menselijk vermogen te boven gaat. Hoe kan ik dit doen? Hoe zal ik in staat zijn dit te doen? Dierbare vrienden, u hebt allen zojuist de volledige litanie van de heiligen aanroepen, vertegenwoordigd door sommige van de grootste namen in de geschiedenis van God met de mensen. Zo is ook in mij deze zekerheid aangewakkerd : Ik ben niet alléén. Ik moet niet alléén dragen wat in werkelijkheid nooit alléén kan gedragen worden. Alle heiligen Gods zijn daar om me te beschermen, te steunen en te dragen. (Zie www.vatican.va)
[30] De Paus besloot deze homilie betekenisvol met een herbevestiging van zijn engagement van trouw aan Christus en vertrouwde deze intentie toe aan de Heilige Maagd : Om deze belofte te ondersteunen, smeek ik de ik de moederlijke
voorspraak af van de Allerheiligste Maagd Maria, in wiens handen ik het heden en de toekomst van mijn persoon en van de Kerk leg. Een verzoek om bescherming, in het geheel niet vormelijk of vroom , maar
eerder betekenisvol in de context en met het oog op Fatima.
[31] Wat als een mythe kan beschouwd worden is het gerucht, dat op verschillende plaatsen werd gepubliceerd, over een voorspelling door Pater Pio van de moordaanslag bij de gekende ontmoeting in 1948 met de jonge Wojtyla. De Paus zelf, die hierover drie keer werd aangesproken, heeft dit steeds volledig ontkend. (Andrea Tornielli vat het gebeurde heel goed samen in Il Segreto di Padre Pio e Karol Wojtyla [Het geheim van Pater Pio en Karol Wojtyla] (Piemme : Casale Monferrato, 2006) pp.57-74.
[32] De
enige geestelijke die dit duidelijk heeft uitgelegd was Monsignor Rino Fisichella in de inleiding tot TMF, waar hij het volgende schreef: Naar de woorden van Kard. Sodano, die ook de bevestiging kregen van Zuster Lucia, is het derde deel van de boodschap van Fatima vervuld op 13 mei 1981, toen Johannes-Paulus zwaar gewond werd. Zoals we zullen zien heeft Kard. Sodano deze identificatie nooit gedaan, evenmin dat deze thesis ooit door Zuster Lucia werd aanvaard. Ik voeg er echter
aan toe dat de inleiding van Fisichella zeer interessant is en bovendien een bevestiging inhoudt, die het tegendeel suggereert : Toch is het ons toegestaan te menen dat dergelijke voorspelling niet als vervuld kan worden beschouwd [ ] We kunnen ze bijgevolg beschouwen als een opening en een verduidelijking van de toekomst [ ] De voorspelling van Fatima blijft dus open. (TMF, Paoline edn. pp.8-9).
[33] Sprekend over de bescherming van Johannes-Paulus II door de Madonna, zegt hij : Het is een bescherming die schijnt te maken te hebben met het zogenaamde derde deel van het Geheim van Fatima. En verder : De gebeurtenissen waarnaar het derde deel van het Geheim verwijst, schijnen
nu tot het verleden te behoren. (De woorden in cursief zijn van de schrijver).
[34] Pius XII was ook het voorwerp van plannen tot deportatie door de Nazis (Zie Giorgio Angelozzzi Gariboldi, Pio XII, Hitler e Mussolini, Mursia, 1988, pp.193 en vgl.) en van moordplannen.
[35] "Het essentiële punt van het Geheim is
niet oorlog, het had ook niet de bedoeling onze nieuwsgierigheid te voldoen, maar vooral het eeuwige heil van de zielen. (Luigi Gonzage da Fonseca,Le meraviglie di Fatima, p.45).
Solideo Paolini,Fatima, pp. 242 en 246.
[37] Professor Crucitti voegt er aan toe dat hij iets absoluut abnormaals en onverklaarbaar gemerkt heeft. Vanaf de maag van de Paus had de kogel een zigzag traject afgelegd en daarbij alle vitale organen ontweken. Hij ging op een haarbreedte langs de aorta. Had hij deze geraakt dan was de Heilige Vader gestorven door bloedverlies vooraleer hij het ziekenhuis kon bereiken. De kogel ontweek de ruggengraat en alle belangrijke zenuwcentra. Had hij deze geraakt, dan zou Johannes-Paulus II verlamd geweest zijn. Het besluit van de professor is: Het leek of de kogel geleid werd om onherstelbare schade te vermijden. (Renzo Allegri, The Pope of Fatima, p.271).
[38] Het beknopt verslag zal samen met de
tekst van de rede van Sodano, het theologisch commentaar door Kart. Ratzinger en verschillende andere documenten gepubliceerd worden.
[39] Ofschoon er maar heel weinig letterlijke woorden van Zuster Lucia in het document te vinden zijn, is wat hieruit te voorschijn komt de duidelijke wens van Lucia om met haar eigen naam de identificatie van de aanslag van 1981 niet te verbinden met het Geheim. In feite bevestigt ze dat de Bisschop in het wit de Paus is, maar ze voegt er aan toe dat ze niet weet over welke Paus het gaat.
[40] Wat dit betreft is Mortier uiterst hard en steeds heel kordaat : Dit detail op zichzelf ontmaskert het bedrog. Het is klaar dat het Vaticaan dit deel van de zin geschrapt heeft uit alle vertalingen
van deze brief om ons te doen geloven dat dit document juist aan de H. Vader gericht was, terwijl dit in werkelijkheid zo niet was de vraag is belangrijk: Waarom werd deze passage uit alle vertalingen verwijderd ? (The third Secret of Fatima p. 219)
[41] Ratzinger voegt er hier aan toe dat de interpretatie van Sodano persoonlijk aan Zuster
Lucia werd voorgelegd. Wat dit betreft merkte Zuster Lucia vooral op dat haar alleen het visioen gegeven was en niet zijn interpretatie. De interpretatie, zei ze was niet toevertrouwd aan de zienster, maar aan de Kerk. Na echter de tekst te hebben gelezen zei ze dat deze interpretatie overeen kwam met wat ze ervaren had en dat, voor haar, de interpretatie correct was. In het Italiaans wil het bijvoeglijk naamwoord correct [corretta] niet noodzakelijk zeggen dat Zuster Lucia het met deze interpretatie eens was. Het blijft eerder een feit dat uit de ontmoeting met Monsignor Bertone niet
blijkt dat Zuster Lucia ooit de interpretatie die het Geheim met de aanslag van 13 mei 1981 identificeerde, goedgekeurd heeft of bestempeld als correct. [42] Om dit oordeel te staven citeert Pater Kramer het tijdschrift De Latijnse Mis, januari 2002, waar de journalist Alesandro Zangrando een tussenkomst vermeldt door het Vaticaans Staatssecretariaat om een publicatie in de Osservatore Romano te beletten, waarin de Paus de traditionele Latijnse Mis verheerlijkt. (Pater Paul Kramer in De eindstrijd van de Duivel, p.118).
[43] Het eerste teken dat er iets gebeurd was,
kwam met een zeer korte mededeling door Kardinaal Ratzinger op 11 mei 2000, twee dagen voor de plechtigheid. Hij zei tot de journalisten: "Deze Paus is niet te voorspellen, hij heeft de gewoonte te verrassen. Hij zou het Derde Geheim kunnen bekend maken, zelfs al is de zaligverklaring van Francisco en Jacinta Marto de bedoeling van zijn reis naar Fatima. (In Andrea Tornielli, p.14).
[44] Mario Pirani legde de nadruk op de scherpe tegenstelling van de beweringen die hij
bemerkt had. Het volstaat de woorden te vergelijken van Kardinaal Sodano, die de vijf briefjes, die door zuster Lucia
in 1943 geschreven waren gelijkstelde met de Heilige Schrift, alsof het om nieuwe openbaringen ging, met de ondubbelzinnige verklaringen van Kardinaal Ratzinger, die er juist de nadruk op legde dat de openbaring eindigde met
Jezus Christus (La Repubblica, 22 mei 2000).
[45] De prefect van het voormalig Heilig Officie herhaalde eveneens voor journalisten dat Katholieken vrij zijn al of niet te geloven in verschijningen, private openbaringen zijn zeker niet essentieel voor Katholieken, en bijgevolg kan men niet geloven in verschijningen zoals deze van Lourdes of Fatima (La Repubblica, 19 mei 2000). Hieruit kan besloten worden dat Katholieken des te meer er niet aan
gehouden zijn te geloven in een hypothetische interpretatie van een of ander teken bij een bepaalde verschijning.
Vertaling: Dr. Guy Claes
02-10-1975
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 1: Het gebeurde in Fatima en in Rome ...
"Maria sprak tot kleinen, tot kinderen, tot wie geen stem hebben, tot wie niet meetellen, in deze verlichte wereld vol van trots, van hoop en geloof in evolutie, die ook een wereld is vol vernieling, vol vrees en wanhoop.
Joseph Ratzinger [Fatima 1996]
Kroniek van een unieke gebeurtenis
Een buitengewone gebeurtenis, zonder voorgaande in de geschiedenis, begon in Fatima, in Portugal in 1917 en deinde verder uit in de loop van de 20e eeuw. Het is iets dat reeds enorm belangrijke gevolgen gehad heeft en nog verder kan hebben voor de ganse mensheid, niet alleen voor Christenen. In het middelpunt van dit alles is er een geheime boodschap die, volgens de Katholieke Kerk, de Madonna zelf op 13 juli 1917 toevertrouwd heeft aan de kleine kinderen Lucia dos Santos, Jacinta en Francisco Marto.
Deze mysterieuze boodschap, die bekend werd als het Derde Geheim van Fatima, werd door Zuster Lucia neergeschreven op een simpel stukje papier. In deze lijntjes ligt de profetische verwittiging, die de Moeder van God, in een uiterst uitzonderlijk initiatief, aan de Kerk en aan de wereld gegeven heeft aangaande de nabije toekomst van de mensheid, om onvoorstelbare tragedies af te wenden en voor haar redding. Een belangrijk Katholiek intellectueel, zoals Jean Guitton, sprak er over met Paus Paulus VI in deze bewoordingen : "Heilige Vader, Fatima is belangwekkender dan Lourdes, het is zowel kosmisch als historisch bijgevolg is dit verbonden met de geschiedenis van de verlossing, met de universele geschiedenis."
De gebeurtenissen in Fatima hebben vanwege de Kerk, die over het algemeen zeer voorzichtig is wat bovennatuurlijke fenomenen aangaat, een erkenning gekregen zonder voorgaande in de geschiedenis van het Christendom, die deze verschijning en deze boodschap werkelijk plaatst boven alle zogenoemde "private openbaringen. Alle opeenvolgende pauzen hebben de verschijningen geaccrediteerd met officiële toespraken, handelingen en bedevaarten, met daarbij dikwijls Bijbelse vergelijkingen. Paulus VI voelde Fatima aan als een "eschatologische" [= verband houdend met de eindtijd] plaats. Hij zei : "Het was als een repetitie of een aankondiging van een tafereel aan het einde van de tijden." Johannes-Paulus II verbleef niet minder dan drie maal in het Portugese heiligdom. Hier verklaarde Paus Wojtyla de twee herdertjes heilig, die als kinderen stierven [Francisco en Jacinta Marto] en wijdde het derde millennium plechtig toe aan het Onbevlekt Hart van Maria. Uiteindelijk werd het Derde Geheim, dat gedurende de ganse 20e eeuw voedsel gaf aan apocalyptische geruchten, door de H. Stoel bekend gemaakt met een officiële goedkeuring, die evenmin een voorgaande heeft in de Christelijke geschiedenis.
Zoals Enzo Allegri schreef : "Het was de eerste keer dat de Kerk officieel de historische indringendheid erkent van een profetie waarvan de bron een verschijning is van de H. Maagd. Een profetie, die door Kardinaal Sodano gedefinieerd werd als "de belangrijkste van de moderne tijden. Ze evenaart zelfs Bijbelse profetieën. Een profetie, die de Kerk een verplichting oplegt en die in het geheel niet "facultatief" is, zoals erkend werd door Johannes-Paulus II, pelgrim in het Portugese heiligdom om te danken voor de bescherming bij de moordaanslag. Hij verklaarde plechtig : "Ik ga naar deze gezegende plaats om nogmaals in naam van de ganse Kerk het verzoek te horen dat gegeven werd door O. L. Vrouw, diep bezorgd over haar kinderen. Op vandaag is dit verzoek belangrijker en meer van levensbelang dan ooit. Verder, zou de Paus zeggen, is deze uitnodiging door de Madonna in 1917 "actueler en dringender dan voorheen. En vooral zei de Paus "de oproep door Maria, onze Moeder in Fatima is zo dat gans de Kerk zich verplicht voelt in te gaan op deze verzoeken van O. L. Vrouw [ ]. De boodschap legt haar een verplichting op [ ].
Beslist zwaarwichtige uitspraken, die zonder twijfel botsen met de herleiding van het Derde Geheim tot een simpele en niet bindende "private openbaring" evenwaardig met zo veel verschijningen en persoonlijke bovennatuurlijke ervaringen van mystici en heiligen. Eerst en voor al, omdat het hier niet gaat om mystici, die een verschijning hadden van de Madonna, maar gewone kinderen. Ten tweede, omdat de H. Maagd hen een publieke boodschap heeft toevertrouwd, gericht tot de Kerk en de wereld en deze boodschap bijgevolg gegeven heeft als een "profetes", die spreekt voor iedereen over de toekomst en over het leven van eenieder. Ten derde, omdat deze verschijningen officieel door de Kerk op een buitengewone manier erkend werden. En tenslotte, door de behandeling, die het Derde Geheim werd voorbehouden.
Het is een feit dat alle verschijningen, die een profetische boodschap voor de mensheid brachten [van La Salette tot de profetische dromen van Don Bosco, waar we later op zullen terugkomen] enkel onofficieel bekend gemaakt werden, zonder het gezag van de Kerk te engageren.
In het geval van het derde deel van het Geheim van Fatima, gebeurde echter het tegenovergestelde. Niet alleen besloot de H. Stoel [van Pius XII en Ottaviani] de tekst voor zichzelf te houden, en niet alleen was het diezelfde H. Stoel [met Johannes XXIII] die besloot de datum, die door de Madonna en door Zuster Lucia aangeduid waren, 1960, te negeren, maar besliste de tekst te sekwestreren. Toen de Paus, na een lang en dramatisch overleg, echter besloot hem bekend te maken [Johannes-Paulus deed dit in 2000] werd het op de meest plechtige manier onthuld: Van uit het heiligdom van Fatima, in aanwezigheid van de Paus en de zienster, door de Vaticaanse staatssecretaris. Het werd bovendien, op 26 juni 2000, gepubliceerd, vergezeld van een theologische commentaar door de hoogste leerstellige autoriteit van de Kerk [heel dicht bij de Paus], Kardinaal Joseph Ratzinger, prefect van het voormalige Heilig Officie, die de tekst van het Geheim voorstelde samen met zijn commentaar op niet minder dan een televisiepersconferentie, die over de ganse wereld werd uitgezonden. Het is werkelijk onmogelijk, na dit alles, verder te spreken over een "private openbaring" en over het relatieve belang van de Boodschap.
De uitzonderlijke woorden, uitgesproken door Johannes-Paulus II, zeggen juist het tegenovergestelde. Laten we ze herlezen : "De oproep door Maria, onze Moeder, in Fatima is zo dat gans de Kerk zich verplicht voelt in te gaan op deze verzoeken van O.L.Vrouw... De boodschap legt haar een verplichting op...
De Paus was zich zeker bewust van de gewichtigheid van de woorden, die hij gesproken had en met dewelke hij eens en voor goed de vage argumenten had ontkracht, die Fatima zo hadden gerelativeerd. [6] In deze zin was Johannes-Paulus II echt de Paus van Fatima. De Paus, die meer dan gelijk wie de dringendheid van de Boodschap van de H. Maagd had begrepen en er zich naar schikte, hoewel hij dikwijls verkeerd begrepen werd. De Paus, die meer dan gelijk wie tevoren, er zijn gewoonte van maakte Haar positief te beantwoorden en voor de Kerk en de wereld Haar moederlijke bescherming te verkrijgen.
Het moet echter gezegd worden dat, sinds 1917, alle opeenvolgende pauzen Fatima erkend hebben. En eveneens, om de verschijningen tegenover de wereld op een unieke manier te bekrachtigen, en het bovennatuurlijk karakter er van op een doorslaande manier openlijk te bevestigen, toonde de Madonna zelf, samen met de laatste verschijning op 13 oktober 1917, het spectaculaire zonnewonder, waarvan 70.000 mensen getuige waren [waaronder veel journalisten en sceptici]. Een wonder dat de Madonna zelf vooraf had aangekondigd bij haar vorige bezoeken [die begonnen waren op 13 mei van hetzelfde jaar] om iedereen een openlijk bewijs te geven van haar aanwezigheid.
Tijdens deze maanden, samen met de groei van de menigte pelgrims en nieuwsgierigen, die elke 13de van de maand naar de plaats van de verschijningen kwamen, namen ook de polemieken toe van de seculiere pers en van de aanvallen van ideologische, antiklerikale en logekrachten. Om de kinderen vrees aan te jagen, sloten de autoriteiten hen zelfs op in "een openbare gevangenis en dreigden dat ze hen later zouden komen halen om hen levend te koken." [Wat in dezelfde lijn lag als de rest van het antiklerikale geweld, dat later volgde en zelfs de kleine kapel verwoestte, die in 1919 gebouwd was op de plaats van de verschijningen].
Aan de kleine Lucia dos Santos, die bang was van de verantwoordelijkheid, die op haar rustte en de ernst van de boodschap die haar was toevertrouwd, beloofde de Madonna [op 13 juli] dat er in oktober een groot teken zou komen, dat iedereen zou kunnen zien: "In oktober zal Ik zeggen wie ik ben en wat ik verlang en ik zal een wonder tonen, dat iedereen zal zien om te geloven." De belofte was algemeen bekend geworden en de antiklerikale dagbladen hadden het beloofde wonder aanzienlijk verfraaid, dat, volgend hun oordeel, misschien niet beloofd was en bijgevolg een grote ontgoocheling zou worden.
Dat wachten op de ongehoorde uitdaging, zonder gelijke in de geschiedenis, vergrootte de nieuwsgierigheid en de belangstelling van het volk. Er was bijgevolg die 13e oktober een immense menigte samen gestroomd aan de Cova da Iria. Er waren veel ongelovigen, veel journalisten, die klaar waren om verslag uit te brengen en de draak te steken met de grote ontgoocheling van het volk en de sensationele ontmaskering van de kinderen. Het script was reeds klaar: Het volksbijgeloof zou belachelijk gemaakt worden en aan de kaak worden gesteld en het geloof van de eenvoudige mensen zou een daverende opdoffer krijgen. De ouders van de kinderen waren doodsbang omdat ze er voor vreesden dat, als er niets gebeurde, Lucia, Jacinta en Francisco zouden gelyncht worden door de menigte, die zich bedrogen zou voelen.
Alleen de drie kinderen bleven kalm. En wat er inderdaad gebeurde, was het meest sensationele openbare mirakel dat ooit gebeurd is en des te meer omdat het gebeurde voor de ogen van de moderne media. Het gaf en geeft, volgens talrijke getuigenissen van vijanden van de Kerk, op wereldvlak een planetair bewijs, dat geen enkel wonder ooit gegeven heeft. Bovenal omdat het een vooraf aangekondigd wonder is, waarvoor de aan de Kerk vijandige krachten de Madonna zelf hadden uitgedaagd.
De Madonna was echter zachtjes ingegaan op de uitdaging, die aan haar gericht was. Misschien omdat er een buitengewone tijd aangebroken was voor de Kerk en voor de wereld. Misschien omdat het gevaar dat de Kerk en de wereld bedreigde, uitzonderlijk was en is. En ze komt juist naar Fatima om dat immense kwaad af te wenden. Daarom wilde ze een onbetwistbaar bewijs geven van haar aanwezigheid, zo dat niemand zou kunnen zeggen dat hij de gave van het geloof niet heeft of dat "men het kan geloven of niet geloven. Hier hebben we te maken met feiten, waarvoor geen geloof nodig is, enkel de ogen en bij zover dat het feit voor iedereen te zien was en dat zelfs Hollywood deze buitengewone gebeurtenis in 1952 vereeuwigde in de film "Het wonder van O. L. Vrouw in Fatima."
Hier is dan wat er gebeurde op die 13e oktober 1917. Het volstaat te refereren naar wat Avelino de Almeida van "O Século", een seculier dagblad uit Lissabon, overkwam. Hij was die 13e oktober zelf naar die afgelegen plaats gegaan, waar 70.000 mensen verzamelden. Hij was gegaan om die dag aan de kaak te stellen als een van de meest kolossale klerikale ontgoochelingen, die ooit werden gezien. Op 15 oktober echter verscheen er een artikel, getekend door Almeida, de uitgever, zelf die zelfs in de titel verwees naar iets heel anders: "Buitengewone dingen! Het was alsof de zon op de middag danste in Fatima."
De journalist, die duidelijk onder de indruk bleef van deze gebeurtenissen, waar hijzelf ooggetuige van was, beschreef deze minuten op 13 oktober als volgt : "Van af de weg waar de wagens stonden en waar duizenden mensen verzameld waren, die de moed niet hadden het terrein over te steken, dat ten gevolge de regen gans in modder was, zag ik een immense menigte zich naar de zon keren, die op haar hoogtepunt door de wolken brak. Ze geleek op een zilveren schijf en men kon er zonder problemen naar blijven kijken. Ze verbrandde de ogen niet en verblindde niet, alsof het een eclips was. Dan hoorde men een luide kreet en het volk rondom begon te schreeuwen : "Mirakel! Mirakel! Wonder! Wonder!" Voor mijn ogen was het volk in vervoering en verbazing [...] terwijl de zon op en neer bewoog, in eigenaardige en abrupte bewegingen, buiten alle wetten van de fysica." Het getuigenis van Alvelino de Almeida, waarvan geweten was dat het van een leek kwam, liet een grote indruk na en irriteerde de antiklerikalen rondom hem. Ze vielen hem ruw aan in andere publicaties. Hij bleef echter bevestigen wat hij had gezien.
Natuurlijk was dit gebeuren ook verschenen in andere dagbladen, die reporters hadden gezonden. Zoals bij voorbeeld "O Dia. Het was bovendien gezien in de dorpen van de omtrek, zelfs op plaatsen die vele kilometers verder lagen en de getuigenissen verschenen in diverse bladen. Zo waren er zeer belangrijke getuigenissen, als deze van de dichter Alfonso Lopez Vieira, die het fenomeen gezien had van uit zijn eigen huis in San Pietro de Moal op 40 kilometer van Fatima. [7] Dit sensationeel publiek wonder scheen voor velen een ongehoord en schokkende Goddelijke verwittiging voor de eeuw van atheïsme, geloofsafval en antichristelijke haat. Het was die eeuw, die de pausen "satanisch" genoemd hadden in haar meest onmenselijke uitingen van geweld. Het zonnewonder had een enorme geloofwaardigheid gegeven aan Fatima en aan de boodschap, die aan de drie kinderen was toevertrouwd.
Het was een boodschap die gericht was aan de Kerk en de ganse mensheid en was uniek in de 2000 jaar oude Christelijke geschiedenis. Dit is een element waaruit men moet besluiten dat er duidelijk iets totaal verschillend is aangaande het tijdperk waarin we leven, misschien een "apocalyptisch" keerpunt in de geschiedenis van de mensheid. Die boodschap, die een reeks verschrikkelijke profetieën bevat, ernstige vermaningen en dringende verzoeken, was door de Madonna gegeven bij de verschijning van 13 juli 1917. Ze kan in drie delen worden verdeeld, bedoeld voor drie opeenvolgende tijdperken.
Alles begon die dertiende juli, toen de H. Maagd, omdat de kinderen gevraagd hadden hoe lang ze zouden leven, de aarde verliet en hen de hel toonde. Lucia beschreef wat ze toen zag [Dit visioen is het eerste deel van het geheim]:
"Na deze laatste woorden [8] opende Ze [O. L. Vrouw van Fatima] nogmaals haar handen, zoals Ze de twee vorige maanden gedaan had. De lichtstralen schenen in de aarde door te dringen en we zagen als een zee van vuur. In dit vuur waren er duivels en zielen, die een menselijke vorm hadden, zoals doorschijnende brandende gensters, zwartgeblakerd of brons gepolijst, ronddrijvend in de vuurgloed, dan weer omhoog geworpen in de lucht door de vlammen, die uit henzelf te voorschijn kwamen samen met grote wolken rook, dan weer langs alle zijde terugvallend, zoals vonken in een groot vuur, zonder gewicht of evenwicht, midden krijsen en kreunen van pijn en wanhoop. Dit vervulde ons met ontzetting en we beefden van vrees. De duivels waren te herkennen aan hun angstaanjagende en afstotelijke gelijkenis op verschrikkelijke en onbekende dieren, zwart en doorschijnend. Dit visioen duurde maar een ogenblik. Hoe kunnen we onze lieve hemelse Moeder ooit dankbaar genoeg zijn, die ons in de eerste verschijning reeds had voorbereid door ons te beloven dat ze ons zou meenemen naar de Hemel. Zo niet waren we zeker gestorven van vrees en angst."
Hier begint dan het tweede deel van het Geheim:
Ge hebt de hel gezien waar de zielen van de arme zondaars naartoe gaan. Om hen te redden wil God in de wereld de devotie instellen tot mijn Onbevlekt Hart. Als er gedaan wordt wat ik u zeg, zullen vele zielen gered worden en zal er vrede zijn. De oorlog loopt op zijn einde, maar als de mensen niet ophouden met God te beledigen, zal er een ergere uitbreken tijdens het pontificaat van Pius XI. Als ge een nacht zult zien, verlicht door een onbekend licht, weet dan dat dit het grote teken is dat God u geeft dat Hij de wereld gaat straffen voor zijn misdaden door oorlog, hongersnood en vervolgingen van de Kerk en de Heilige Vader.
Om dit te voorkomen, zal ik komen om de toewijding aan mijn Onbevlekt Hart te vragen van Rusland en de eerherstellende communies op de eerste zaterdagen. Als mijn verzoeken verhoord worden, zal Rusland zich bekeren en er zal vrede zijn. Zo niet, dan zal het zijn dwalingen over de wereld verspreiden, en zo oorlogen en vervolgingen tegen de Kerk veroorzaken. De goeden zullen gemarteld worden, de H. Vader zal veel te lijden hebben, verschillende naties zullen vernietigd worden. Op het eind zal mijn Onbevlekt Hart triomferen. De H. Vader zal Rusland aan Me toewijden, het zal zich bekeren en er zal een periode van vrede gegeven worden aan de wereld. In Portugal zal het dogma van het geloof steeds bewaard blijven, enz Zeg dit aan niemand. Aan Francesco, ja, je mag het hem vertellen."
Waar Lucia schreef : "In Portugal zal het dogma van het geloof steeds bewaard blijven, enz " [9] onthulde de Madonna het derde deel van Haar boodschap, dat evenwel niet samen met de andere twee mocht bekend gemaakt worden. De tekst bleef geheim tot in juni 2000. Als de eerste twee delen van het Geheim reeds verschrikkelijke taferelen onthulde [het eerste eschatologisch, het tweede historisch] waarom werd dan het derde deel tientallen jaren verborgen? Deze vraag is wel duizend keer gesteld.
Het is duidelijk, als men een gevolgtrekking mag maken, omdat het even ernstig en verontrustend is. Wat kan er echter nog meer vreesaanjagend zijn dan wat er reeds in het tweede deel voorspeld werd [te weten : De Bolsjewistische revolutie, de Tweede Wereldoorlog, verschrikkelijke kerkvervolgingen, de vernietiging van vele naties]? In de loop van de 20e eeuw vond in feite het meest immense bloedbad van Christenen plaats, zoals nog nooit gezien was in de 2000 jaar oude geschiedenis van de Kerk. Niet alleen door totalitaire regimes als het Communisme of het Nazisme, niet alleen door Islamitische regimes, maar ook door wereldlijke vrijmetselarij [10].
Uit de opgelegde stilte rond het Derde Geheim werd er afgeleid dat er iets kon gebeuren dat nog erger was. Om deze reden heeft het zo genoemde Derde Geheim van Fatima de ganse laatste helft van de twintigste eeuw beheerst als een apocalyptische nachtmerrie. Zijn profetische waarde was bovendien bevestigd door het feit dat alles uitgekomen was, wat de Madonna op 13 juli 1917 had voorspeld in het tweede deel van het Geheim. Inderdaad, zoals reeds gezegd werd [en wat ik nogmaals wens te herhalen], was er voorspeld : De Russische Revolutie, de Tweede Wereldoorlog en verschrikkelijke genociden [te beginnen met de Shoah], de planetaire uitbreiding van het Communisme en het grootste martelaarschap van Christenen in de tweeduizendjarige geschiedenis van de Kerk [11] Daarom, en dat is de vraag, wat kan er in het "derde deel" staan dat meer verontrustend is? Wat is er zo onuitsprekelijk dat het de Heilige Stoel er toe aanzet dit deel achter slot en grendel te bewaren?
De schaduwen van 2000
Toen Johannes-Paulus in 2000, ter gelegenheid van het jubileumjaar en de heiligverklaring van de twee herdertjes van Fatima en ondanks grote weerstand, eindelijk het nu legendarische Derde Geheim bekend maakte, ontgoochelde de tekst vele verwachtingen.
In de pers drukten sommigen hun twijfels uit over de volledigheid van het Geheim en de interpretatie er van. En Kardinaal Ratzinger begon zijn theologische commentaar als volgt : "Een zorgvuldige lezing van de tekst van het zogenaamde derde geheim van Fatima, dat hier, lang na de feiten en na een beslissing van de H. Vader, volledig bekend gemaakt werd, zal waarschijnlijk ontgoochelend en verrassend blijken na al de speculaties, die het verwekt heeft. Er wordt geen groot mysterie geopenbaard, evenmin wordt de toekomst onthuld. We zien de Kerk van de martelaren van de eeuw, die juist achter de rug is, uitgebeeld in een tafereel en beschreven in een taal, die symbolisch is en niet gemakkelijk te ontcijferen.
Er waren er die onmiddellijk vroegen waarom de Kerk het geheim zo lang verborgen had en zo de verspreiding in de hand had gewerkt van niet te controleren geruchten en angsten als het dan toch "geen groot mysterie" bevatte noch de "toekomst onthulde." Er waren er echter ook die van de veronderstelling uit gingen dat het Derde Geheim niet volledig onthuld was en dat het meest storende deel verder, en misschien voor altijd, verborgen zou blijven. Verder was de tekst geen vervolg van het bekende begin, namelijk de zin van de Madonna betreffende Portugal en die moest volgen op het enz Er bleef dus een atmosfeer van onzekerheid. Er was geen verklaring gegeven over wat er volgde op deze woorden van de Madonna. Daarom braken er na een zekere tijd kritische stemmen door met meer uitgebreide argumenten, nieuwtjes, veronderstellingen. En boven al, is er van nu af in traditionalistische kringen een wijd verspreide overtuiging dat het Vaticaan voor de wereld een verschrikkelijk en onuitsprekelijk geheim verborgen houdt. We zullen zien wat hun stellingen zijn.
Willen we nu echter de tekst lezen van het Derde Geheim van Fatima, zoals het op 26 juni 2000 door het Vaticaan bekend gemaakt werd :
Na de twee delen, die ik reeds heb uitgelegd, zagen we aan de linkerzijde en een beetje boven Onze Lieve Vrouw, een engel met een vlammend, bliksemend zwaard in zijn linker hand. Er kwamen vlammen uit, die de wereld in vuur leken te zullen zetten. Ze stierven echter uit als ze in aanraking kwamen met de glans, die Onze Lieve Vrouw van uit haar rechter hand naar hem uitstraalde. Met zijn rechter hand naar de aarde wijzend, riep de engel met luide stem : "Boete, boete, boete! En we zagen in een immens licht, dat God is "iets dat er op geleek hoe mensen te zien zijn wanneer ze voor een spiegel voorbij gaan" een bisschop in het wit gekleed. "We hadden de indruk dat het de H. Vader was. Andere bisschoppen, priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen, beklommen een steile berg met op de top een groot Kruis van ruwe houten balken, als van kurkeiken met de schors. Voor hij dit bereikte ging de H. Vader door een grote stad, die half in ruïnes lag en bevend bleef hij staan, overmand door pijn en verdriet, hij bad voor de zielen van de lijken, die hij op zijn weg ontmoette. Toen hij de top van de berg had bereikt, op zijn knieën aan de voet van het grote Kruis, werd hij gedood door een groep soldaten, die kogels en pijlen op hem afschoten. Op dezelfde wijze stierven de een na de andere, de overige bisschoppen, de priesters, de mannelijke en vrouwelijke religieuzen en meerdere leken van verschillende rang en stand. Onder de twee armen van het Kruis waren er twee engelen met een kristallen wijwatervat in de hand, waarin ze het bloed opvingen van de martelaren en waarmee ze de zielen besprenkelden, die op weg waren naar God. [Tuy, 03-01-1944] [12]
Het hoeft niet gezegd dat deze tekst op een eerder eigenaardige manier bekend gemaakt werd. Op 13 mei 2000 las Kardinaal Angelo Sodano, in Fatima, aan het einde van de plechtigheid voor de heiligverklaring van Francisco en Jacinta Marto, een rede voor waarin hij, in naam van de Paus, aankondigde dat het Derde Geheim eindelijk zou worden bekend gemaakt. Sodano las de tekst van Geheim niet, maar liep er daarentegen op vooruit met de interpretatie, zoals Andrea Tornielli opmerkte : "Vooraleer in te gaan op de kern van de inhoud, wenste hij de geesten van de mensen een interpretatie in te prenten, die, volgens hem, de juiste was." Het is niet duidelijk waarom de interpretatie gegeven werd door de staatssecretaris, die geen leerstellig gezag draagt.
De interpretatie van Sodano was de volgende : "Het visioen van Fatima gaat vooral over de strijd van het atheïsme tegen de Kerk en de Christenen en beschrijft het onmetelijk lijden van de geloofsgetuigen in de laatste eeuw van het millennium. Het is een eindeloze kruisweg, geleid door de pauzen van de twingtigste eeuw... De "bisschop in het wit gekleed" die voor alle gelovigen bidt, is de Paus. Het is ook hij, die, strompelend naar het kruis te midden de lijken van de martelaren [...], ogenschijnlijk dood, op de grond valt onder een salvo geweerschoten."
In werkelijkheid zou het Derde Geheim een profetische referentie zijn naar de aanval op Johannes-Paulus II op 13 mei 1981, juist op het feest van Onze Lieve Vrouw van Fatima. Nadat hij dit gezegd had, legde Sodano uit dat de tekst in de nabije toekomst zou bekend gemaakt worden, van zodra de commentaar, die de Paus had toevertrouwd aan de Congregatie van de Geloofsleer, klaar was. Op 26 juni die daarop volgde, hield Kard. Ratzinger een persconferentie, waarbij hij de commentaar van Sodano herhaalde en het Derde Geheim bekend maakte, samen met een reeks andere belangrijke documenten, die aanleiding gaven tot bepaalde polemieken. Het materiaal begint met een inleiding tot het Vaticaans dossier door Mgr. Tarcisio Bertone, die toen Secretaris was van de Congregatie van de geloofsleer en op heden Staatssecretaris.
De eerste van zijn [Bertones] geschriften, de "Inleiding", waar we nog op zullen terug komen, toont onmiddellijk en bij de eerste oogopslag een aantal eigenaardige ongerijmdheden, die enkele vragen en twijfels hebben opgeroepen, eerst en vooral, omwille van een logische tegenstrijdigheid. Inderdaad, Bertone leert ons dat "Johannes-Paulus II naar de omslag vroeg, die het derde deel van het "geheim" bevatte na de aanval van 13 mei 1981 en las het juist op 18 juli 1981. En "hij [Johannes-Paulus II] dacht er onmiddellijk aan de wereld toe te wijden aan het Onbevlekt Hart van Maria" [13], wat [voor de eerste keer] gebeurde met de "Akte van toewijding, uitgevoerd in de Basiliek van St. Maria Maggiore op 7 juni 1981. Let op de data. Zoals Pater Kramer laat opmerken: Hoe is het mogelijk dat het lezen van het Derde Geheim de Paus er toe aanzette de wereld aan Maria toe te wijden op 7 juni 1981 als, volgens de bewering van Aartsbisschop Bertone, de Paus het Derde Geheim niet vroeger zou gelezen hebben dan op 18 juli 1981, meer dan zes weken later? Het is in feite verbazend dat er in de officiële wedersamenstelling, die zeker heel nauwkeurig herlezen, gepolijst en tot de laatste komma uitgepluisd werd, er zulk een zinloze contradictie zou achtergebleven zijn. Hoe kan dit verklaard worden?
Het is niet denkbaar dat dit een vergissing zou zijn, alsof er een verwarring van data zou zijn, gezien het feit dat dergelijke tekst wel duizendmaal herlezen en verbeterd geweest is en dat vergissingen zeker niet aan de aandacht ontsnapt zijn. Het gaat niet zozeer om een datum maar om een historisch/psychologische ommekeer in het leven van de Paus [toen hij het Derde Geheim gelezen had, dacht de Paus onmiddellijk aan de toewijding, die door de Madonna gevraagd was]. Het is ook ondenkbaar dat Mgr. Bertone valse informatie zou gegeven hebben, laat staan informatie, die vals zou blijken zonder enige reden of bedoeling. Daarom hebben we te doen met een eerste mysterie, waarvan de mogelijke oplossing zullen vinden in de volgende hoofdstukken. Bovendien is het treffend dat Bertone verder ging met het woord toevertrouwen te gebruiken voor de toewijding, zoals ze door de Madonna in Fatima werd gevraagd. [Alsof ze protestanten waren, zouden vele theologen rebelleren tegen het idee van een toewijding aan Maria. Toch sprak Paus Johannes-Paulus II over een toewijding]. Boven alles blijft Bertone er over spreken als over een toevertrouwen toewijden van de wereld, waar de Madonna in Fatima in feite vroeg om een heel specifieke daad: de toewijding van Rusland [gevraagd in het tweede deel van het Geheim] en Zuster Lucia steeds zei dat het om Rusland ging en niet om de wereld. [14] Dit is vreemd en dramatisch omdat tot nu toe de verschillende pauzen, hoewel ze het wensten te doen, er niet in slaagden een eenvoudig gebaar te stellen waar de Madonna om vroeg. [15] Tientallen jaren primeerden de politieke en diplomatieke vooroordelen van hen die de Paus belegerden met waarschuwingen dat het gebaar, door de Madonna gevraagd, een open provocatie zou zijn van de Sovjet Communistische macht. Dan voegden zich bij de advocaten van de Ostpolitik diegenen, die van de oecumenische dialoog een dogma maken, en een apocalyptische breuk vreesden met de Russisch Orthodoxe Kerk. En tot slot haalden vele theologen hun neus op als men sprak over een toewijding aan het Onbevlekt Hart van Maria, omdat ze de Protestanten niet willen beledigen, die Maria de eer niet waardig vinden van een toewijding. Alsof dit nog niet genoeg was, blijft er de praktische moeilijkheid al de bisschoppen te overtuigen om zich aan te sluiten bij deze eensgezinde daad van gans de Kerk. [Misschien kan alleen een bevel van de Paus, in naam van de gehoorzaamheid, hen daartoe brengen]. Het blijft een feit dat de pauzen van de 20e eeuw er niet in geslaagd zijn dit eenvoudig verzoek van de Madonna, door haar gevraagd in 1917, in te willigen [hoewel ze het in sommige gevallen met gans hun hart verlangden te doen, zoals Johannes-Paulus II, in andere gevallen wegens onverschilligheid]. Een ander element dat discussie verwekte treffende de Inleiding van Mgr. Bertone ging precies over deze toewijding. Was ze door Paus Johannes-Paulus II op 25 maart 1984 uitgevoerd op het St. Pietersplein? Zoals Bertone schreef : Zuster Lucia heeft persoonlijk bevestigd dat deze plechtige en universele toewijding overeenstemde met wat de H. Maagd gevraagd had [Ja, het was gedaan op 25 maart 1984, zoals O. L. Vrouw gevraagd heeft : brief van 8 november 1989]. Daarom is elke verdere discussie, elk verder verzoek, ongegrond. Deze uiterst belangrijke passage bevat eveneens vele eigenaardigheden. De manier waarop het document aangehaald wordt, dat de goedkeuring van Zr. Lucia moet bewijzen, is onthutsend : Brief van 8 november 1989. Welke brief? Aan wie gezonden? Waar gepubliceerd Er is zelfs geen voetnoot! Waarom? En waarom werd er geen fotokopie gemaakt, zoals van alle andere gepubliceerde geschriften van Lucia? Hoe kan deze abnormaliteit uitgelegd worden? Er is geen enkel respectabele publicatie, boek, of verhandeling, zelfs geen studententhesis, waarin op deze manier een document zou worden geciteerd, nog minder als we te doen hebben met een document, dat van kapitaal belang is, dat het enige getuigenis is over iets essentieels. [16] En de officiële publicatie van het Derde Geheim door het Vaticaan is veel belangrijker dan gelijk welk boek! In elk geval, zelfs Monseigneur Bertone definieert de ceremonie van 25 maart 1984, niet als een Toewijding van Rusland. Dit is zeer betekenisvol. Hij spreekt in vage termen over een plechtige en universele daad van toewijding. Het is echter juist dit het gebrek aan een specifiek voorwerp [Rusland], dat een van de twee redenen is waarom Zr. Lucia een duizendtal keren herhaald heeft, na de toewijding, die door Paus Pius XII gedaan werd, dat dit geen antwoord was op wat de H. Maagd van Fatima gevraagd had. Verder herhaalde Zr. Lucia, met betrekking tot de plechtige toewijding van 1984: Er was geen deelname van alle bisschoppen en Rusland werd niet vermeld. Veel bisschoppen hechtten geen belang aan dit gebaar." [17] Het is een feit dat de Paus de eerste is om te tonen dat hij zich van het probleem bewust is. Waarschijnlijk wenste en wilde hij dat de plechtigheid [de ceremonie van 1984] een aanzet was, een geestelijke voorbereiding voor de meer twistzieken, voor de echte toewijding, waarvan hij hoopte dat hij ze in de toekomst zou kunnen uitvoeren. Een naaste medewerker van de H. Vader, Bisschop Paul Josef Cordes was vice-president van de Pauselijke Raad voor de Leken toen hij in 1990 deze revelatie deed: Het was in 1984 en tijdens een private lunch met de Paus sprak ik over de toewijding, die hij gedaan had. Ik herinner me dat hij enkele tijd tevoren er aan dacht Rusland te vermelden in het zegeningsgebed. Na een suggestie van zijn medewerkers had hij echter het idee laten varen. Hij mocht het risico niet lopen de Sovjet leiders zo rechtstreeks te provoceren. Ik herinner me ook hoe het nalaten van de openbare zegening van Rusland zwaar op hem woog.
In elk geval was Johannes-Paulus II, zelf perfect bewust dat er die dag nog geen toewijding van Rusland geweest was, van plan dit zeggen in het midden van zijn plechtig gebed. Hij verliet de geschreven tekst en voegde er plots deze woorden aan toe : Moeder van de Kerk [ ] verlicht in het bijzonder deze volkeren, waarvan U wacht op onze toewijding en ons toevertrouwen." Dit wil niet zeggen dat de toewijding van 1984 door de Hemel niet aanvaard werd en geen weldadige effecten gehad heeft [zoals gebeurde met Pius XII, zoals we zullen zien]. De Paus wist echter van in het begin [en zei het ook] dat het niet de toewijding was, die gevraagd was in Fatima en dat ze niet de effecten zou hebben, die daar door de Madonna waren beloofd [in het bijzonder de bekering van Rusland]. De woorden van de Paus werden s anderendaags, als zodanig gepubliceerd door de Observatore Romano en Bertone citeerde ze zelf, toen hij deze rede aanhaalde. Het is daarom duidelijk dat, als de Madonna nog steeds wacht op de toewijding, dit betekent dat ze nog niet gedaan is. Inderdaad, zelfs na de toewijding van 1984 liet Zr. Lucia weten, zoals ze vroeger reeds gedaan had, dat er geen toewijding van Rusland geweest was, waar de Madonna op wachtte. Waarom schijnt Zr. Lucia dan, in de tekst van Mgr. Bertone, in 2000 het tegenovergestelde te zeggen? En waarom zou ze dit zeggen in een brief, die de zienster verondersteld werd te hebben geschreven vijf jaar na de toewijding, in 1989, en niet met de hand, maar met een computer, waar ze, voor zover we weten, niet mee kon werken. Volgens de bezwaren, die de geloofwaardigheid van de brief ondermijnen, is er ook een grote fout, die Zr. Lucia nooit zou gemaakt hebben. Men leest er, volgens Pater Kramer, dat Paulus VI de wereld zogezegd heeft toegewijd aan het Onbevlekt Hart van Maria, tijdens zijn bedevaart naar Fatima. [18] Kan men een zo belangrijke uitspraak van Zr. Lucia baseren op een brief, die zo omstreden is, niet gepubliceerd noch getoond, waarvan noch het adres noch de bestemmeling vermeld is, een brief, die al de vorige verklaringen van de zienster tegenspreekt? Kan men zich enkel baseren op een brief, die door Zr. Lucia niet met de hand geschreven werd en waarvan de echtheid door de zuster nooit is bevestigd? Om een einde te maken aan alle betwistingen en bezwaren en om echt te kunnen zeggen dat alle discussies en verdere vragen ongegrond zijn, had Mgr. Bertone een extreem efficiënte en [voor hem] extreem gemakkelijke mogelijkheid om alle twijfels uit de wereld te helpen, nl. een enige, gedenkwaardige en historische gelegenheid: Lucia ondervragen.
Een hoogste eigenaardige ontmoeting...
Het is een schitterende lentemorgen, 27 april 2000, als de hoge Piemontese prelaat zich aanmeldt in de stille en zoet geurende Karmel van Combrië. In een donkere aktetas draagt hij een brief van de Paus voor Zuster Lucia, die hem door het Staatssecretariaat is toevertrouwd en waarin de Paus de zending van de Aartsbisschop uitlegt. Mgr. Bertone wordt met grote hartelijkheid en vriendelijkheid door de zusters verwelkomd. Hij mag zich thuis voelen, enkele woorden, een koffietje en dan, met de hulp van een looprek, daar komt Zuster Lucia. Hoewel stokoud, schijnt ze de prelaat helder van geest en sereen [zijn eigen woorden]. Mgr. Bertone had daar voor hem de levende getuige van Fatima, zij, die met haar pen het volledige geheim neergeschreven heeft. Hij kon alle twijfels wegnemen, alle onrustwekkende vragen opklaren. Zuster Lucia kan alles uitleggen. De prelaat kon [als hij dat wilde] haar directe vragen stellen, met het grootste gemak. Of deze brief van 1989 door haarzelf geschreven was en of het gebaar van 1984 de Toewijding van Rusland was, die door de Madonna in Fatima gevraagd was. Hij kon [en moest] haar vragen om formeel de verklaringen te ontkennen, die aan haar werden toegeschreven en waarbij ze gezegd had dat deze toewijding niet gebeurd was. En, bovenal, hij kon en moest Zuster Lucia rechtstreeks vragen of ze ooit neergeschreven had wat er op de fundamentele zin van de H. Maagd volgt: In Portugal zal het dogma van het Geloof altijd bewaard blijven," of, met andere woorden, of er belangrijke woorden volgden van de Madonna, die in de plaats kwamen van het enz. Juist daarom is Mgr. Bertone hier. Verrassend genoeg stelt de prelaat geen enkele van deze vragen. Zelfs niet één. In het geheel niets. Of tenminste niets dat terug te vinden is in het verslag [niet getekend noch door Bertone zelf nagezien] dat te vinden is in het "Fatima Dossier" van het Vaticaan. Nu, de vraag kan gesteld worden : "Waarom citeert de Aartsbisschop als bewijs, twee maanden later, in de "Inleiding" tot het dossier [en bovendien nog als enig bewijs] een betekenisvolle brief van Lucia, niet getekend, van twijfelachtige authenticiteit, waarvan de geadresseerde onbekend is en die alle vorige verklaringen van de zienster tegenspreekt, als hij Zuster Lucia zelf ter beschikking had en van haar rechtstreeks, uit eerste hand, een formele verklaring had kunnen vragen, misschien zelfs opgenomen op video, om deze te kunnen voorleggen aan ieder die bezwaren opperde of aan de wereld?" Er is geen bevredigende uitleg. Om de waarheid te zeggen: het anonieme verslag van deze ontmoeting, die aan het Vaticaans dossier toegevoegd werd, maar niet werd getekend door Zuster Lucia, de zoveelste eigenaardigheid, citeert enkele schaarse zinnen, bovendien tussen aanhalingstekens, die aan de zienster toegeschreven zijn. Uit een interview, dat, volgens Kard. Bertone, "meerdere uren geduurd had" vermeldt het verslag maar enkele dingen, toegeschreven aan Zuster Lucia, die in een maximum van drie minuten zouden kunnen gezegd worden. En de rest?Wat werd er aan de zuster en door de zuster gezegd in de overblijvende "vele uren"? Nooit werd er een opname van bekend gemaakt. [19] Het is enkel bekend, door Bertone zelf, dat de ontmoeting "belangrijk was, zo dat de Paus een beslissing zou kunnen nemen in verband met de publicatie van het Geheim. Dit betekent dat het even beslissend was als een "verdict. [20] Het is dan ook belangrijk te erkennen dat ook dit een eerder belangrijke informatie is. Waarom was er dan feitelijk een zo lange ontmoeting nodig om over de publicatie te beslissen van de tekst van het visioen? Welk soort "verdict," namelijk welk soort vrijgeleide of herbevestiging, moest zuster Lucia uitspreken? Het was in 1944 dat ze het derde deel van het Geheim neerschreef met het verzoek, volgens de aanduidingen van de H. Maagd, dat het moest bekend gemaakt worden in 1960. Van die datum af begon ze voortdurend te vragen om de bekendmaking. Wat werd er daarom nog meer van haar gevraagd? Waarom legde men haar, een negentigjarige, een lange ontmoeting op van "meerdere uren"? Bovendien moet deze ontmoeting extreem belastend geweest zijn als men rekening houdt met de duur en het feit dat ze het Vaticaan moest helpen de beslissing te nemen of men het Geheim al dan niet zou bekend maken. Was er misschien een risico dat ze het niet eens was met "deze" soort bekendmaking van het Geheim? Verlangde men dat ze haar toestemming gaf voor een gedeeltelijke bekendmaking, die [voor altijd] het deel met de woorden van de Madonna zou begraven en het visioen zou interpreteren als een verwijzing naar het verleden? Anderzijds kan deze ontmoeting als gevolg gehad hebben dat het Vaticaan de zuster de toelating gaf tot publicatie van haar boek met meditaties : "De Oproepen van de Boodschap van Fatima." Dit boek bevat een zin, waar Marco Tossati terecht de aandacht op vestigt omdat hij heel wat doet nadenken : "Ik laat de H. Kerk de volledige vrijheid om de zin van de Boodschap te interpreteren omdat dit tot haar bevoegdheid behoort. Daarom onderwerp ik mij nederig en gelukkig aan wat ze wil zeggen of wat ze wil verbeteren, veranderen of verklaren.
Was het misschien deze "gehoorzaamheid", die van de zuster gevraagd werd tijdens deze ontmoeting van april 2000? Hebben we te doen met een verzoek tot zwijgen of "verbetering"? In de rand van deze vragen is er een uiterst "eigenaardig" nieuwsfragmentje, dat door Paolini genoteerd werd. Op 26 juni 2000, de dag, dat het Geheim door de Prefect van het Heilig Officie bekend gemaakt werd in een sensationele internationale televisiepersconferentie in het Vaticaan verscheen er in de "Corriere della Sera" deze titel : "Zuster Lucia zal op de televisie de bekendmaking van het Derde Geheim van Fatima niet volgen." Wat nog meer verbazend is dan de titel zelf, is de uitleg, die Zuster Maria do Carmo, de overste van het klooster, in het artikel zelf geeft: "We kijken naar de televisie, maar enkel bij buitengewone gelegenheden. De persconferentie aangaande het Geheim van Fatima is niet zulke gelegenheid." En wat zou voor de Karmelietessen van Coïmbra een buitengewone gelegenheid zijn? Misschien de finale van de wereldbeker voetbal? Moeilijk te beantwoorden . Daarom keren we terug naar de ontmoeting van 27 april 2000, die bedoeld was om het Vaticaan te laten beslissen over de bekendmaking van het Geheim. Bij de schaarse zinnen, die door Zuster Lucia gezegd werden, is er een die de aandacht trekt omdat ze de zoveelste logische tegenstrijdigheid bevat. Laten we de volledige passage lezen :
Daar Zuster Lucia, voor ze de verzegelde omslag, die het derde deel van het Geheim bevatte, aan de toenmalige Bisschop van Leira-Fatima overhandigde, op de omslag geschreven had dat deze enkel na 1960 mocht geopend worden door de Patriarch van Lissabon of door de Bisschop van Leira, vroeg Zijne Excellentie Mgr. Bertone haar : Waarom enkel na 1960? [21] Was het O.L.Vrouw, die de datum vastgesteld had? Zuster Lucia antwoordde : Het was niet O.L.Vrouw. Ik stelde de datum vast, omdat ik de ingeving had dat het voor 1960 niet, maar dat het daarna wel zou begrepen worden. Nu kan men het beter verstaan.
Deze enkele lijnen uit het notulen, veroorzaken een storm vragen. Eerste vraag : Als het geheim bestemd was voor de Patriarch van Lissabon en de Bisschop van Leira, zoals hier officieel wordt gezegd, waarom besloot het Vaticaan dan het tot zich toe te trekken? Welke reden was er voor zulke beslissing? In een officieel en beslissend Vaticaans dossier over het Derde Geheim zou men hiervoor een definitieve verklaring verwachten. De Inleiding door Monsignor Bertone zegt dat de verzegelde omslag, die oorspronkelijk in bewaring was bij de Bisschop van Leira [aan wie ze geadresseerd was en die Lucia het bevel gegeven had het te schrijven], op 4 april 1957 werd afgeleverd bij het Geheim Archief van het H. Officie. Deze formulering is dubbelzinnig omdat men zou kunnen denken dat de Bisschop van Fatima alles aan het Vaticaan wenste over te dragen, waar het integendeel het H. Officie was, dat van 1957 af het bevel gaf dat alle geschriften van Lucia naar Rome moesten gezonden worden en ook het Geheim, boven alles het Geheim. [22] Wat was de reden? Bertone zegt : "Om het Geheim beter te beveiligen." Dit zou een belediging kunnen zijn voor de Bisschop van Fatima, te meer dat in 1944 het Vaticaan zelf gezegd had dat het in die dagen niet opportuun was alles naar Rome te zenden. Gezien het feit dat het Geheim bijna 13 jaar in Leira bewaard was, waarom was dat dan niet meer aangewezen op de vooravond van de dag dat de Madonna aangegeven had om het bekend te maken? Het antwoord is simpel : Omdat de Bisschop van Leira, Monsignor da Silva en de Patriarch van Lissabon, Kard. Cerejeira, gevolg gevend aan de aanduiding, die de Madonna door Lucia gegeven had, reeds hadden aangekondigd dat ze het Geheim in 1960 zouden openen. Het was om dit te voorkomen dat het H. Officie tussenbeide kwam. Omdat er in het Vaticaan besloten was om "Het Geheim te beschermen," met andere woorden: "Het te begraven" in een kluis.
Het is een absolute ongehoorde manier van handelen, te meer omdat het eerste en het tweede deel van het Geheim niet beveiligd werden in het Vaticaan en gepubliceerd werden op een manier, die heel anders was dan de tekst van 2000, zonder officiële tussenkomst van de H. Stoel.
De twee eerste delen van het Geheim werden, ongelukkiglijk in een ongeloofwaardige "aangepaste" versie, die om politieke en oorlogsredenen de Sovjetunie ontzag, gepubliceerd in april 1942 in de 4de uitgave [gedrukt in het Vaticaan] van de "Wonderen van Fatima" door Pater Da Fonseca, een Portugese Jezuïet van het Pauselijk Bijbelinstituut in Rome. Dit werk bevat belangrijke selecties uit de vier "Herinneringen van Lucia. [23] In mei 1942 publiceerde Don Luigi Moresco "De Madonna van Fatima" met dezelfde "aangepaste" versie van de twee eerste delen van het Geheim. Eindelijk werd op 13 oktober van hetzelfde jaar de volledige en correcte tekst van de "Herinneringen" in Portugal gepubliceerd in de derde uitgave van het boek "Jacinta", met de goedkeuring van José Galamba de Oliveira en de officieuze goedkeuring van de Portugese Kerk, maar steeds, als het ware, op een niet-officiële manier.
Als deze twee delen van het geheim bekend gemaakt werden, hoewel ze zo "explosief" waren en bovendien in gloeiende historische omstandigheden [er was een hevige wereldoorlog aan de gang en de onthulling over Rusland kwam juist na dat Rusland het Geallieerde front had vervoegd], [24] waarom niet hetzelfde voor het "derde deel", waarvan het Vaticaan de tekst en het Geheim naar zich toetrok? Welk een onuitsprekelijke inhoud zou het kunnen gehad hebben? Is het mogelijk dat het enkel om de tekst zou gaan, die in 2000 bekend gemaakt werd? Deze tekst lijkt zulk een alarm niet te rechtvaardigen, noch zulk een dramatische tussenkomst vanwege de H. Stoel.
Gaat het daarom om een andere tekst? Zit daar het "dynamiet"? Ja, natuurlijk! Kard. Ottaviani, die aan het hoofd stond van het H. Officie, verklaarde expliciet op 11 februari 1967, waarom deze beslissing tien jaar vroeger genomen was : "Om te voorkomen dat iets dat zo delicaat was van natuur en niet geschikt voor publieke consumptie [sic!], om een of andere reden, zelfs per ongeluk, in vreemde handen zou vallen. [25] Als echter de Madonna op zulk een sensationele manier in Fatima verschenen was om juist een "zo delicate" en dringende boodschap te geven voor de mensheid en voor de Kerk, hoe kunnen wij, Katholieken, haar "het zwijgen opleggen" en haar censureren onder het voorwendsel dat haar boodschap niet "geschikt is voor publieke consumptie"? Is het geen daad van uiterste hoogmoed onszelf voorzichtiger te wanen dan Zij, die vereerd wordt als de "Allervoorzichtigste Maagd" en verstandiger dat Zij, die beschreven is als de "Zetel van Wijsheid"? Hoe is het mogelijk dat politieke overwegingen of menselijke vrees de bovenhand hebben gehad op de gehoorzaamheid, die we de Hemel verschuldigd zijn?
Tweede vraag : Sinds mensenheugenis heeft Zuster Lucia steeds herhaald dat het de Madonna was, die haar de datum van 1960 had aangeduid voor de bekendmaking van het Geheim. Dit vinden we terug in duidelijke en zekere verklaringen van de zienster. [26] Waarom zou ze dan plots in 2000 haar vorige verklaringen leugenachtig maken door aan Mgr. Bertone te vertellen dat de datum haar eigen idee was? En waarom heeft de prelaat haar niet naar de reden gevraagd van haar vorige verklaringen? Waarom maakte hij haar geen opmerking over het feit dat ze jarenlang een leugen had verspreid door aan de Madonna een idee toe te schrijven dat van haarzelf kwam? En, op de koop toe, dat ze de H. Stoel bedrogen had [omdat ze hen gevraagd had te luisteren naar de Madonna]? Als Mgr. Bertone, steeds schrander en oplettend, haar deze verhelderingen niet gevraagd heeft, moet er een reden geweest zijn. Bovendien, dat de keuze van 1960 als moment dat het Geheim moest bekend gemaakt worden, van de Madonna kwam en niet van Lucia, is eveneens zeker omwille van de volgende logische reden: Op 13 juli 1917 verbood de H. Maagd persoonlijk de onthulling van het Derde Geheim:"Vertel dit aan niemand" en Lucia zou nooit gedurfd hebben een datum vast te stellen, waarop het aan iedereen mocht bekend gemaakt worden.
Enkel de Madonna zelf, die de geheimhouding van de boodschap had gevraagd, kon deze datum bepalen. De twee eerste delen van het Geheim werden trouwens door Zuster Lucia bekend gemaakt in 1941, enkel toen en omdat ik toelating heb van de Hemel. [Dit betekent dat ze de toelating gekregen had tijdens een van de verschijningen van de Madonna na 1917].
Bovendien, hoe zou een Portugese slotzuster, die, op het moment van de verschijningen niet kon lezen noch schrijven en die dacht dat Russia [zoals de Madonna ze noemde] een onbekende vrouw was, in staat geweest zijn politiek-kerkelijke scenarios te bedenken om te kunnen voorzien dat in 1960 duidelijker zou worden wat er in het visioen getoond werd.
Derde vraag : Zuster Lucia had gevraagd dat het Geheim zou onthuld worden in 1960 of na haar dood, als deze vroeger zou komen. Om welke reden overzag Mgr. Bertone deze bijkomende voorwaarde, toen hij de zienster ondervroeg en waarom vroeg hij haar niet om dit uit te leggen?
Vierde vraag: Men zou verwachten dat in het Vaticaans dossier, waarin aan Lucia gevraagd werd wie de datum van de bekendmaking bepaald had, het Vaticaan ook uitleg zou geven waarom, met betrekking tot deze datum, besloten werd niet te luisteren naar het verzoek van de zienster [of van de Madonna]. Hoe komt het dat hiervoor geen verklaring te vinden is?
Vijfde vraag: Waarom zou Zuster Lucia zeggen dat het Derde Geheim in 1960 duidelijker zou zijn, als het om een tekst gaat, die een moordaanslag voorspelt die zal gebeuren in 1981? [27] Als de tekst van het Derde Geheim die tekst is, die in 2000 onthuld werd en er geen ander deel is dat geheim blijft, wat is er dan in de tekst dat in 1960 duidelijker zou zijn? In de beschrijving van het visioen, bekend gemaakt in 2000, is er niets dat duidelijker zou worden in 1960. Waarom dan heeft Kard. Bertone de zienster niet gevraagd om zelf uitleg te geven? Waarom liet hij zulk een belangrijke vraag achterwege op het moment zelf dat hij naar Coïmbra gezonden was, juist om meer inlichtingen over van het Derde Geheim?
Beslist, het mysterie groeit. Er zijn echter andere, nog ernstiger vragen.
Voetnoten
[6] Na Fatima en andere grote verschijningen van deze tijd stelde er zich een probleem voor de Kerk om, naast de openbaring, die met de Apostelen beëindigd is en naast private openbaringen, voorbehouden aan mystici en heiligen, een standpunt in te nemen over de status van deze rechtstreekse openbaringen, waarmee de H. Maagd tussenkomt in de menselijke geschiedenis om het geloof van de Kerk te versterken en de wereld op te roepen tot bekering. In enkele gevallen hebben dergelijke openbaringen de beslissingen van de Kerk verlicht om bepaalde dogmas af te kondigen [wat het geval was met de gebeurtenissen van de Rue du Bac en van Lourdes voor het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis].
[7] Deze bijzonderheid, zo luidt de commentaar van Pater Valinho, de neef van Zuster Lucia, toont dat het niet gaat om een collectieve zinsbegoocheling, waarvan de menigte, die aanwezig was bij de verschijning, het slachtoffer zou geweest zijn. [In Renzo en Roberto Allegri, Reportage da Fatima, Ancora, Milaan, 2000, p.167]
[8] De woorden, die de Madonna juist had gezegd waren : Offer uzelf op voor de zondaars, en zeg dikwijls, bijzonder als ge een offer brengt : O Jezus, het is uit liefde voor U, voor de bekering van de zondaars en als eerherstel voor de zonden, die tegen het Onbevlekt Hart van Maria bedreven worden. [Verslag van P. Louis Kondor, SVD, ed. Fatima in Lucias eigen woorden [Fatima, Portugal, Postulation center, 1976, p.162].
[9] Deze zin werd door Lucia niet genoteerd in haar Derde Herinneringen, maar verschijnt in haar Vierde. Men heeft steeds gesteld dat het een voorbode is van het Derde geheim, waarschijnlijk het begin.
[10] Wat dit betreft schreef de geschiedschrijver van de Loge, Ernesto Galli, Tot het tegendeel bewezen is, is het plan voor een Mexico zonder God het openen van een meedogenloze jacht op Katholieke priesters en plattelands Christeros. Het waren zeker geen Communisten, maar eerder bourgeois van een smetteloze liberaal-vrijmetselaars afkomst. [Corriere della Sera, 14 mei 2000]. Men kan hier het geval toevoegen van de Spaanse burgeroorlog, waarbij menige anti-Christelijke krachten samen spanden om duizenden ongewapende en onschuldige Christelijke martelaren uit te roeien.
[11] Er werd hier tegen een opwerping gemaakt : dat we zouden te doen hebben met een post-factum profetie. Dit is echter geen overtuigende opwerping omdat, zoals we zullen zien, de kinderen reeds de gebeurtenissen, die waren voorspeld, voor geweest waren. Zie Luigi Gonzaga da Fonseca, Le meraviglie di Fatima, p.311 en Solideo Paolini, Fatima, p.92. Johannes-Paulus II zelf zei in Fatima op 13 mei 2000 : De H. Maagd van de boodschap scheen, met een bijzondere scherpzinnigheid, de tekenen van onze tijd te lezen.
[12] De meest ontstellende reacties waren deze die kwamen uit de zogenaamde Katholieke wereld. De theoloog Enzo Bianchi [Corriere della Sera, 5 mei 2000], die, zonder zelfs maar de tekst gelezen te hebben en voor hij gepubliceerd was, enkel op basis van een aankondiging van Kard. Sodano, oordeelde : Een God, die een profetie geeft over de vervolging van Christenen in deze eeuw en die de Shoah vergeet met de dood van zes miljoen Joden, bestaat niet. Het is duidelijk dat Bianchi, naast het feit dat hij het derde deel van het Geheim oordeelde, zonder het te hebben gelezen, duidelijk ook geen weet had van het tweede deel, waar de Shoah duidelijk voorspeld is. Bovendien moet hij ook maar weinig kennis en een lage dunk hebben voor de immense omvang van de slachtpartijen onder de Christenen in de twintigste eeuw, die hij lijkt als bijkomstig te zien. Even surrealistisch was de reactie van Oscar Luigi Scalfaro, die zijn commentaar gaf op de aankondiging van Sodano en vaststelde dat hij het aan het rechte eind had gehad door nooit te hebben geloofd dat het Derde Geheim verschrikkelijke ellenden en vreselijke rampen voorspelde. Het is duidelijk dat het visioen van een stad in ruïnes, vol lijken en een nooit geziene moordpartij onder bisschoppen en Christenen, de Paus inbegrepen, niets angstaanjagend betekende voor de ex-president van de Republiek. Welke zekerheid over het Derde Geheim haalt hij uit het feit dat De Madonna onze moeder is, en, volgens hem, een moeder geen vreselijke dingen voor haar kinderen voorspelt. [La Repubblica, 14 mei 2000]. Gedroeg de Moeder van Christus, die verscheen in Fatima en de mensheid had gewaarschuwd voor deze tragedie en daarvoor [in het tweede deel] voor andere rampen, zoals de Tweede Wereldoorlog, de Shoah, de Communistische vervolging, zich misschien niet als een moeder? Het tegenovergestelde is waar!
[13] Mgr. Pavel Hnilica getuigde : Toen hij het ziekenhuis verliet, zei hij [de Paul] me letterlijk : Ik begrijp dat de enige oplossing om de wereld te redden van de oorlog, te redden van het atheïsme, de bekering is van Rusland, volgens de boodschap van Fatima in 30 giorni, maart 1990.
[14] Zie Solideo Paolini, Fatima, p.125. Zo, tijdens de persconferentie van 26 juni 2000, en bijgevolg bij de meest officiële gelegenheid, terwijl hij alle officiële documenten voorstelde, die door de Heilige Stoel gepubliceerd waren in verband met het Derde Geheim, verklaarde Monsignor Bertone letterlijk : In de lijn van deze vermeldingen, keren we terug naar de kwestie van de zo genoemde Toewijding van de wereld aan het Onbevlekt Hart van Maria, een bijzonder gebaar van devotie, die door de Moeder van Jezus gevraagd werd op 13 juli 1917. [LOsservatore Romano, 26-27 juli 2000]. Die dag wist Monsignor Bertone zeer goed dat Zuster Lucia er meerdere keren de nadruk op gelegd had dat het ging om de toewijding van Rusland en niet van de wereld en hij kende eveneens zeer goed de oude controverse betreffende deze twee toewijdingen. Waarom plaatste hij dan deze formulering, toegeschreven aan de H. Maagd, tussen aanhalingstekens, waarvan hij heel goed wist dat ze door Zuster Lucia afgekeurd werd? Waarom zei hij niet eenvoudig de waarheid?
[15] Bisschop Pavel Hnilica, een persoonlijke vriend van Paus Wojtyla en een groot voorstander van Fatima, heeft heel goed de bijzondere centrale betekenis van Rusland [en van de Communistische kwestie] uitgelegd in het plan van Maria : Op een dag, terugkerend uit Fatima, waar ik Zuster Lucia had ontmoet, vertelde ik Moeder Teresa wat de zienster me had gezegd. Het was dat de Madonna van Fatima, in verschillende verschijningen, zowel bij de officiële in 1917 als bij de private aan Zuster Lucia tijdens de volgende jaren, ten minste 22 keer haar belangstelling toonde voor Rusland. Deze aandrang zei ik tot Moeder Teresa is het bewijs voor de buitengewone bekommernis van de Madonna voor het Russische volk. [Renzo Allegri, Il papa di Fatima, p.305].
[16] Er is eveneens het controversieel interview van Zuster Lucia door Carlos Evaristo op 11 oktober 1992 [tijdens een bijeenkomst met niet Portugese priesters] en waarin de zienster vermoedelijk bevestigde dat de toewijding van 1984 deze was, die door de Madonna werd gevraagd. Het is evenwel betekenisvol dat zelfs Monsignor Bertone dit niet citeerde. Dit interview was de oorzaak van een ruwe polemiek en een reeks opwerpingen.
[17] Een interview, gepubliceerd in september 1985 door Sol de Fatima, een tijdschrift van de Spaanse vleugel van het Blauwe Leger. Over haar gelijkaardige verklaringen over dit gebeuren, zie ook Pater Paul Kramer, in The Devils final battle [De eindstrijd van de Duivel], pp. 127-129 en Solideo Paolini in Fatima, p.126.
[18] Pater Paul Kramer, The Devils final battle, p.104,125
[19] Om de waarheid te zeggen : In augustus 2006, dat is zes jaar na de publicatie van het Vaticaans dossier en een anderhalf jaar na de dood van Zuster Lucia, op de vooravond van de benoeming van Bertone tot Staatssecretaris, zinspeelde de prelaat tijdens een interview voor de eerste keer op het bestaan van een opname, waarover eerder nooit gesproken was. Een journalist had de vraag gesteld : Zijn er voorspellingen van toekomstige catastrofen [in het geheim van Fatima] of is alles reeds bekend gemaakt of verwezenlijkt? De Kardinaal antwoordde : Ik ontmoette Zuster Lucia meerdere keren en ik had de notulen over dit onderwerp, die zij ondertekend had, in mijn handen. Er zijn geen verdere onthullingen over Fatima en het zo genoemde Derde Geheim werd volledig bekend gemaakt. [Il Giornala, 29 augustus 2006]. Het is niet duidelijk over welke notulen Kardinaal Bertone het had het is evenmin duidelijk waarom ze nooit werden gepubliceerd.
[20] De Portugese journalist, Aura Miguel, schrijft in zijn boek Totus Tuus, dat begint met een inleiding door niemand minder dan Monsignor Bertone, dat de Paus enkel de definitieve beslissing nam [om het geheim bekend te maken] nadat Monsignor Bertone terug gekeerd was van de Karmel van Coimbra, met het verdict van Zuster Lucia [p.147].
[21] In dit officieel document van de Heilige Stoel is dus uitdrukkelijk erkend dat Zuster Lucia op de omslag met het Derde Geheim de datum geschreven had wanneer het moest geopend worden. Het lijkt daarom verrassend dat iemand die op het hoogste niveau de hand had in het ganse dossier van Fatima, de secretaris van Johannes-Paulus XXIII, Monsignor Loris Capoville, in staat was in een boek te schrijven dat Paus Johannes niets over die datum wist : Het is een feit dat niemand hem hierover gesproken heeft, niemand verwees naar die tijdslimiet. [Marco Roncalli, Giovanni XXIII nel ricordo del segretario Mons. Loris.F.Capovilla [Johannes XXIII, zoals hij door zijn Secretaris Mons. Loris.F.Capovilla herdacht wordt] [San Paolo, Alba, 1994, p.116] Paus Roncalli las het Derde Geheim op 17 augustus 1959 en, als het waar is wat het Vaticaans document beweert, heeft hij onvermijdelijk ook gelezen wat Zuster Lucia op de omslag geschreven had. Nogmaals een klinkende en verrassende tegenstrijdigheid over zulk een delicaat onderwerp.
[22] Dit feit beroerde de kanselarijen en de geheime diensten van de oorlogvoerende landen. Het pact tussen Nazi Duitsland en de USSR was juist verbroken. Het laatstgenoemde had een alliantie aangegaan met de Westerse mogendheden, voor wie de bekendmaking van de woorden van de Madonna over Rusland een explosieve betekenis kreeg. De geschiedkundige Pater Robert Graham, een Amerikaans Jezuïet, reconstrueerde wat er gebeurde als volgt : In het deel als mijn verzoeken worden ingewilligd zal Rusland zich bekeren en er zal vrede zijn, zo niet, dan zal het zijn dwalingen over de wereld verspreiden werd het woord het vervangen door de vage uitdrukking goddeloze propaganda, wat ook betrekking kon hebben op Nazi Duitsland. Pater Graham legt verder uit dat in plaats van het verzoek voor de Toewijding van Rusland men kan lezen Toewijding van de wereld. Ontoelaatbare naïviteit, als het naïviteit is is wat dat meebrengt. Ik ben het er mee eens dat er een oorlog was, maar dit rechtvaardigt niet dat men de woorden van de Madonna verandert. [In Stefano Impaci, En de H. Maagd beloofde in 30 Giorni, Maart 1990].
[23] Fonseca merkt op dat het Geheim bekend gemaakt werd tijdens de oorlog, wanneer door voorzichtigheid en censuur met moet alles moet vermijden wat de gevoeligheden van de twee in het conflict betrokken partijen zou kunnen kwetsen. [Le meraviglie di Fatima, p.311].
[24] In FM [Frère Michel] v.II, pp.753-755 : Een diepe betekenis wordt toegekend aan deze wereldse samenloop van omstandigheden, wat toelaat te begrijpen dat de ingeving van Zuster Lucia om de woorden van de Madonna over Rusland juist in de zomer van 1941 bekend te maken, moeten bedoeld geweest zijn om te waarschuwen voor deze alliantie met Rusland.
[25] FM v. III, p.483. De beslissing van het Vaticaan kan het gevolg geweest zijn van een reis naar Fatima in mei 1955 door Kard. Ottaviani zelf. Hij was eerder afkerig van zo genoemde private openbaringen en was betrokken in een lange ontmoeting met Zuster Lucia. Daar moet hij er toe gekomen zijn de natuur van het Derde Geheim goed te begrijpen en keerde terug naar het Vaticaan in de overtuiging dat het nodig was de bekendmaking er van tot elke prijs te vermijden.
[26] De meest aangehaalde en nooit weerlegde tekst werd in 1962 gepubliceerd. Het is de tekst van Canon Barthas, die op 17 en 18 oktober 1946 met de zienster kon spreken over het Derde Geheim. In het gepubliceerde verslag kan men lezen : Wanneer zal het Derde Deel van het Geheim bekend gemaakt worden? Reeds in 1946 antwoordden de Bisschop van Leiria en de zienster me eensluidend en zonder enige aarzeling : In 1960. En toen ik, stoutmoedig, tenslotte vroeg waarom het nodig was tot dan te wachten, kreeg ik van de een zowel als van de andere hetzelfde antwoord : Omdat de Heilige Maagd dat zo wil. [Casimir Barthas, Fatima, Merveille du XXe siècle [Fatima, wonder van de XXe eeuw] [Fatima éditions, Toulouse, 1952] p.83, geciteerd in Laurent Morlier, Il Terzo Zegreto di Fatima , p.48]. Later, in 1960, zal dezelfde auteur bevestigen Lucia beaamt dat Onze Lieve Vrouw wenst dat het zou gepubliceerd worden na het begin van 1960. [Dalla Grotta alle Quercia-verde, 1960, pp.108-109, geciteerd in Morlier p.49]. Zo bevestigt Pater Valinho, de neef van Zuster Lucia, eveneens : Het verslag van het Geheim was vergezeld van een brief waarin Zuster Lucia zegde dat de Madonna verklaard had dat het Derde Geheim mocht bekend gemaakt worden na 1960. [In Renzo en Roberto Allegri, Reportage da Fatima, p.127].
[27] Na zijn ondervraging van Zuster Lucia in 1955, onthulde Kard. Ottaviani dat, toen hij haar vroeg waarom 1960, deze als antwoord gaf : Omdat het dan klaarder zal zijn Mais claro]. Als antwoord op dezelfde vraag door Canon Barthas in 1946, antwoordde Lucia eenvoudig : Omdat de H. Maagd dat zo wenst. [Zie Documentation Catholique, 19 maart 1967. Col.542, geciteerd in FM, vIII, p.725, en Canon Barthas, Fatima, merveille du XXe siècle [Fatima-Editions 1952] p.83.
Vertaling: Dr. Guy Claes
01-10-1975
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Inleiding
Antonio Socci: The Fourth Secret of Fatima
Engelse vertaling van "Il Quarto Segreto di Fatima".
Opgedragen aan:
Zijne Heiligheid Benedictus XVI.
Aan Yusriani [15 jaar], Theresa [16 jaar] en Alvita [19 jaar], jonge Christenen, de keel overgesneden en onthoofd met de machete omwille van hun geloof in Jezus. Op 29 oktober 2005 werden in Indonesië deze drie Christelijke studentes aangevallen door een bende fundamentalistische Moslims op weg naar school [een private Katholieke school in Poso]. De terroristen wierpen hen op de grond, sneden hen de keel over en onthoofden hen. Het hoofd van een van hen werd naar de ingang geworpen van de Christelijke kerk van Kasiguncu.
Aan Angela Pia, die door haar gebeden, de praktische medeauteur is van dit boek.
Harmish Fraser: "Het lijkt me dat dit de eerste keer is dat de Hemel de wereld verwittigt voor haar gedeeltelijke vernietiging, sinds de Heer Jeruzalem de straf voorspelde, die haar bedreigde. Wij zijn volledig vrij deze oproep te negeren, maar als dat moest gebeuren, moge God dan medelijden hebben met ons allen!"
De H. Maagd tot de H. Catherine Labouré, Parijs, 1830: "Het ogenblik zal komen, het gevaar zal groot zijn, men zal denken dat alles verloren is. Dan zal Ik met u zijn."
Psalm 8: "Uit de mond der kleinen, de kreet van het kind, bevestigt Gij uw vermogen, dat uw tegenstanders het weten."
Voorwoord
Op 13 mei van het Jubileumjaar 2000 onthulde het Vaticaan het Derde Geheim van Fatima aan de wereld in een officiële plechtigheid zonder voorgaande in de geschiedenis van de Kerk: Het visioen van een "Bisschop in het wit" die een heuvel beklimt, tussen de lijken, naar een kruis toe, waar hij gedood wordt door enkele soldaten. Onmiddellijk verbonden met de aanval op 13 mei 1981, ontgoochelde deze vaak aangekondigde bekendmaking vele mensen. Is het mogelijk dat een boodschap, die zo lang en zo zorgvuldig verborgen gehouden was, tenslotte verwijst naar een gebeurtenis, die reeds had plaats gevonden? Waarom dan bijna twintig jaar wachten om de inhoud bekend te maken? Wie is die "Bisschop in het wit?" Wat betekent die lange stilte en die afzondering, die aan Zuster Lucia werd opgelegd, te beginnen van 1960 tot aan haar dood in 2005? En hoe legt men sommige van haar woorden uit?
Is er een Paus-martelaar te verwachten in de nabije toekomst van de Kerk? Waarom werden er zoveel bijzonderheden van de officiële reconstructie betwist? Beetje bij beetje hebben de vervelende vragen zich opgestapeld en veel aanwijzingen tonen een ander beeld, een andere brandende waarheid: Misschien is er een ander deel van de boodschap van de Madonna nooit bekend gemaakt omdat het te verontrustend is. En het Vaticaan, met Johannes-Paulus II, kan een eerder andere weg gekozen hebben, een niet officiële weg om het volledige Derde Geheim bekend te maken aan de mensheid.
In dit onderzoeksdocument brengt Antonio Socci licht over de waarheid in de schaduwen, de taferelen achter de schermen, de intriges en polemieken die het Derde Geheim omringen en boven alles onthult het het drama van de pausen van de twintigste eeuw tegenover de enormiteit van de gebeurtenis en de profetie van Fatima. Het verzamelde bewijsmateriaal toont onverwacht de krachtlijnen van een boodschap, die cruciaal is voor het lot van de wereld en die alle mensen van onze tijd, maar vooral elke Christen aanbelangt. Een boodschap waarvan de sleutel de verschrikkelijke vraag is, die Jezus stelde in het Evangelie van de H. Lucas : "Maar zal de Mensenzoon, bij Zijn wederkomst, nog geloof vinden op aarde?"
Inleiding: Een verrassende ontdekking
Daarom reageerde ik op het nieuwe artikel van Messori met een journalistieke polemiek waarin ik als met een zwaard het gelijk van het Vaticaan verdedigde [vooral genadeloos tegenover de traditionalisten], viel de schrijver aan en ruimde al zijn "diëtrologieën" [1] uit de weg wat niet gepubliceerde documenten betrof. Ik wist natuurlijk dat na de noodlottige bekendmaking van het Derde Geheim in 2000, twijfels, verdenkingen, geruchten en kritische bemerkingen waren opgedoken binnen de omgeving van de Curie en dat deze openlijke bekendheid hadden gekregen binnen traditionalistische kringen. Ik had echter nooit aandacht besteed aan traditionalistische uitgaven omdat ik geloofde dat deze hun oorsprong vonden in een brandende ontgoocheling over een Geheim dat al hun "apocalyptische" voorspellingen negeerde.
Ik was echter getroffen door de publicatie van een jong Katholiek geleerde, Solideo Paolini, in een traditionalistisch tijdschrift, waarin ikzelf werd vernoemd. Hij kwam tussenbeide in mijn debat met Messori over Fatima en, in een vaardige polemiek, ontwikkelde hij een reeks argumenten, die grondig de officiële versie van het Vaticaan [die ook de mijne was] vernietigde. In hoofdzaak, volgens Paolini, die onmiddellijk daarna zijn thesis publiceerde in het boek "Fatima: Veracht de profetieën niet," verbergt het Vaticaan nog steeds het bijzonderste deel van het Derde Geheim, en ontkent het zelfs het bestaan er van omwille van zijn explosieve inhoud. De argumenten van Paolini waren ernstig en zijn houding niet partijdig. Andere boeken bleken minder goed gefundeerd en minder respectvol.
De geschillen van de traditionalisten met het Vaticaan over de bekendmaking van het Derde Geheim [van 26 juni 2000] zijn van kerkelijke zijde nooit onderzocht, nooit geconfronteerd en nooit weerlegd. Ze zijn onbekend in de wereld van de leken, misschien omdat hun publicaties bijna uitsluitend worden gelezen in hun eigen kring [2].
Mij kwam het voor dat de keuze van de Curie en de Katholieke media om dit te negeren en er niets over te zeggen, niet juist was, vooral na de buitengewone harde toon te hebben gelezen van hun beschuldigingen tegenover het Vaticaan. Zo wordt, bij voorbeeld in het boek van Pater Paul Kramer, die de werken verzamelt van verschillende auteurs [3], het Vaticaan er van beschuldigd de verzoeken van de Madonna van Fatima niet te hebben verhoord en wordt er bevestigd dat "de prijs van de besluitloosheid van het Vaticaan niet groter hadden kunnen zijn en door het ganse menselijk geslacht wordt betaald" [4].
Ik was er van overtuigd dat, als deze verdenkingen niet werden ontkracht en de beschuldigingen tegengespraken, de Kerk vroeg of laat zou te lijden hebben onder een storm, die gelijkaardig of misschien nog krachtiger zou zijn, dan deze die losgebarsten was over de "stiltes van Pius XII" of de theorieën van Dan Brown.
Het leek me dat de "strijdwapens" klaar waren [zelfs als ze op dat ogenblik nog niet gekend waren door de media en het brede publiek] en opgeslagen waren in de arsenalen van de Traditionalisten, maar ter beschikking waren van ieder, die een hevige aanval wilde inzetten tegen het Vaticaan. Zo bij voorbeeld: Het hevige "I accuse" [Ik klaag aan] van Laurent Morlier onder de veelzeggende titel: "Het door het Vaticaan onthulde Derde Geheim van Fatima is een vervalsing". Bij het ontleden van deze literatuur, naast wat er op het internet circuleerde, kwam het me voor dat er rond de Fatima zaak zo veel vragen zijn zonder antwoord, dat dit stof zou kunnen geven voor een "detective verhaal" [5]. Misschien het meest boeiende en dramatische detective verhaal van onze tijd omdat het niet alleen betrekking heeft op het Vaticaan, de grootmachten en hun geheime diensten, als op sommige duistere machtsorganen , maar ook op ieder van ons en het nabije lot van de ganse mensheid en van de Kerk.
Om de houding van het Vaticaan te verklaren en die berichtgeving te weerleggen, zocht ik vertegenwoordigers op van de Curie, zoals Kardinaal Bertone, nu Staatssecretaris, die in het middelpunt stond van de bekendmaking van het Geheim in 2000 [zeer zeker een delicate en zwaarwichtige taak, die begrip verdient]. Hoewel hij me begunstigd had met zijn persoonlijke aandacht en me had uitgenodigd een persconferentie te houden in zijn voormalig bisdom Genua, meende de prelaat het niet nodig in te gaan op mijn vraag om een interview, een keuze waartoe hij natuurlijk het recht had, maar die niettemin de vrees voedt dat er vervelende vragen bestaan en, vooral, dat er iets te verbergen is.
Ik trachtte evenwel de stelling van het Vaticaan te begrijpen om de beschuldigingen van de "Fatimisten" te kunnen weerleggen en onderzocht de concrete en betrouwbare elementen van kritiek in de litteratuur van de Traditionalisten. Ongelukkiglijk waren ze verborgen in een massa veronderstellingen, scheldwoorden, absurditeiten, en niet bevestigde geruchten. Ik vond sommige tegenstrijdigheden, ontmantelde sommige veronderstellingen, maar moest me aan het eind gewonnen geven , mede dank zij de onthullingen van een gezaghebbend getuige, die me onschatbaar waardevolle informatie bezorgde. Ik had me niet verwacht aan de ontdekking van een kolossaal raadsel, van een mysterie dat de geschiedenis van de Kerk van de 20e eeuw overspant, iets onzeglijks, iets "ijzingwekkends" dat letterlijk verschillende pauzen, die mekaar opvolgden in het midden van de eeuw, geterroriseerd heeft. Iets dat zeker betrekking heeft op de Kerk, maar ook onze nabije toekomst en die van onze broeders.
Hier vertel ik mijn reis doorheen het grootste mysterie van de 20e eeuw en stel het resultaat voor dat ik eerlijk heb bereikt, een resultaat dat ernstig in tegenspraak is met mijn aanvankelijke overtuiging en dat me verrast en getroffen heeft. [De lezer zal deze ontwikkeling en verandering van beoordeling bemerken vanaf de eerste bladzijden tot aan het besluit]. Op het einde schets ik een hypothese over het "waarom" van deze gebeurtenissen. Een hypothese, die evenwel de hoop opent en de Goddelijke grootheid van de Kerk toelaat te schijnen doorheen en langsheen de kleinheid van haar bedienaars [met hun beperkingen, die we allen hebben] en die ons als met de hand in aanraking brengt met de werkelijke en levende aanwezigheid van Jezus Christus en van Zijn Moeder, nu, vandaag, tussen ons. Tot onze hulp.
Niemand is natuurlijk verplicht te geloven in bovennatuurlijke gebeurtenissen, zoals deze van Fatima. Niemand zal echter op een dag kunnen zeggen dat hij het niet wist.
Antonio Socci 7 oktober 2006, Feest van O.L.Vrouw van de Rozenkrans.
Voetnoten
[1] Diëtrologie is een Italiaanse term voor samenzweringstheorieën, die gebeurtenissen in het verleden (dietro) onderzoeken om verborgen complotten te vinden.
[2] De Vaticanist Marco Tossati, somde in 2002, met een aandacht voor de details, die kenmerkend zijn voor hem, in zijn boek Il Segreto Non Svelato (Het niet onthulde geheim) bepaalde van deze thesissen, twijfels en theorieën op, die begonnen de ronde te doen en voegde er waardevolle informatie aan toe, zoals we verder zullen zien.
[3] De auteur, samen met anderen, tekenen hun werk met initialen B.Ph.,M.Div.,S.T.L.Cand.), en met Editional team of the Missionary Association, en vermeldt (op pagina xxiii) de bijzonderste bronnen van dit boek, vaak te vinden op het Internet. Met de toelating van de auteurs hebben Pater Kramer en de uitgevers van de Missionary Association artikelen en toespraken verzameld en er nog meer gegevens aan toegevoegd. Daar de verschillende bijdragen geen naam dragen van de auteurs en omwille van de beknoptheid, zal ik enkel verwijzen naar Pater Kramer, vermits hij de curator is van dit boek, dat de naam draagt The Devils final battle [De eindstrijd van de Duivel]. Het is gepubliceerd bij The Missionary Associaltion, Terryville, Connecticut, 2002 en is online verkrijgbaar op en is te vinden op de website : www.devilsfinalbattle.com.
[4] Ibid. p. xi.
[5] De traditionalistische kritiek op de keuzen van de hiërarchie met betrekking tot Fatima, te beginnen met Pius XI, kan men samen met een buitengewone documentatie vinden in het monumentale werk van Frère Michel de la Sainte Trinité, Toute la verité sur Fatima [De volledige waarheid over Fatima], gepubliceerd bij La contre-Réforme Catholique. De drie delen, gepubliceerd tussen 1989 en 1990, handelen echter niet over het Derde Geheim, zoals het in 2000 werd bekend gemaakt. Voor de eenvoud zal ik deze drie boeken enkel vermelden met de initialen van de auteur FM, samen met een referentie naar het deel [v.I, v.II, v.III].
Vertaling: Dr. Guy Claes
12-09-1975
Fatima in Lucia's eigen woorden. De Oproepen [7]
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [7]
De oproep tot een leven van totale toewijding aan God.
Volgens mij betekent de verschijning van Onze Lieve Vrouw van de Berg Karmel een totale toewijding tot God. Door zichzelf te tonen in ordekledij, wenst ze alle andere ordekledij die volledig toegewijd zijn aan God te vertegenwoordigen door hen te onderscheiden van de gewone christenen. De ordekledij is het onderscheiden teken van toewijden, een bescherming voor het decorum en de Christelijke bescheidenheid, een teken van verdediging voor de toegewijde persoon. Zijn die toegewijd geven er een waarde aan zoals de soldaten een waarde hechten aan hun uniformen en strepen: de kledij kenmerkt hen en vertelt wat ze zijn en de rang die ze bezetten, terwijl het hen tegelijkertijd de plicht oplegt om zich te gedragen naar hun status. Vandaar dat, wanneer men de kledij opzij legt, dit wil zeggen dat men een stap terugzet, men verdwijnt uit de gelederen van zij die zijn gekozen tot het hogere: men ontneemt zichzelf het teken van onderscheid die deze persoon verheft. Men daalt af naar een lager niveau, om te leven zoals hen die niet zijn geroepen tot een hoger niveau.
Zij die op een dag de stem van God hoorden en besloten om aan Zijn oproep gevolg te geven in een leven van totale toewijding, hebben zichzelf daarbij verheven naar een hogere plaats die hen onderscheidt van de rest van hun broeders en zusters. Dit onderscheid moet innerlijk zichtbaar zijn in Gods ogen en uitstralen naar de anderen toe. Het is een getuigenis die we moeten geven van de aanwezigheid van God in ons, volgens de status die we omhelsden en de status die we bezetten.
Jezus Christus wist dat Hij nagewezen werd omdat hij omging met tollenaars en zondaars en samen met hen at, maar dit had zeker niet tot gevolg dat hij zich op alle mogelijke wijzen ging verstoppen in alles wat Hij deed. Hij doorstond deze kritiek om zo de opdracht die de Vader Hem had toevertrouwd te volbrengen, en aldus ook te onthullen wie Hij was. We hebben Zijn voorbeeld en laat ons Zijn woorden eens nader bekijken: Wie mijn volgeling wil zijn, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en zo achter mij aan komen. Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij en het evangelie, zal het behouden. Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar er het leven bij inschiet? Wat zou een mens niet overhebben voor zijn leven? Wie zich in deze tijd schaamt voor mij en mijn woorden, zal merken dat de Mensenzoon zich ook voor hem schaamt. [Mc 8, 34-38]. Elders zegt Hij: Jullie zijn het zout van de aarde. Maar als het zout zijn smaak verliest, hoe kan het dan weer zout gemaakt worden? Het dient nergens meer voor, het wordt weggegooid en vertrapt. Jullie zijn het licht in de wereld [...] Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen, opdat ze jullie goede daden zien en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel [Mt 5: 13-16].
Hiervoor zijn we geroepen en gekozen door Christus: om Hem te volgen, om alle wereldse dingen de rug toe te keren om zo getuigenis te geven aan Christus en Hem te belijden tot het einde van deze wereld, door zijn leer te verkondigen door het woord en het voorbeeld om zo een licht te zijn voor mannen en vrouwen zodat ze in ons het beeld van Christus kunnen zien.
Laat ons nadenken over deze woorden van Jezus: Jullie hebben niet mij uitgekozen, maar ik jullie, en ik heb jullie opgedragen om op weg te gaan en vrucht te dragen, blijvende vrucht. [Joh 15: 16]. Wij zijn gekozen om vruchten te dragen en onze vruchten blijven door te volharden in de trouw aan de gave die wij van Hem hebben ontvangen en door de belofte die we hebben gemaakt toen we deze gave hebben aanvaard.
In het Evangelie vertelt Jezus aan iedereen, maar in het bijzonder aan de toegewijde zielen: Ga door de nauwe poort naar binnen. Want de brede weg, die velen volgen, en de ruime poort, waardoor velen naar binnen gaan, leiden naar de ondergang. Nauw is de poort naar het leven, en smal de weg ernaartoe, en slechts weinigen weten die te vinden. Jezus zegt hier dat er slechts enkele het nauwe pad, dat naar het leven leidt, zullen volgen, terwijl er velen het brede pad zullen volgen dat naar de ondergang leidt. Als we de brede paden, de paden van een overdreven vrijheid willen volgen welke de waarden van gehoorzaamheid en enige onderwerping van hogerhand negeren, zijn we op een dwaalspoor geraakt, omdat Jezus Christus ons geroepen heeft om Hem te volgen en Hij was gehoorzaam tot de dood, zelfs de dood aan het Kruis, zoals Paulus de Apostel zegt. [Fil. 2:8]
De Goddelijke Meester zegt aan hen die hij omsluit om te gaan prediken tot de mensen in Zijn Naam: Wie naar jullie luistert, luistert naar mij, en wie jullie afwijst, wijst mij af. En wie mij afwijst, wijst hem af die mij gezonden heeft [Lc 10:16] Wat de Heer hier tot ons zegt vereist de deugdzaamheid van het geloof. Ieder van ons, maar in het bijzonder de toegewijde zielen, dienen te leven door het geloof: het geloof dat God ziet in de anderen en in alles dat gebeurt, het geloof dat onze verzekert van autoriteit en de vertegenwoordiging van God en dat, door de gehoorzaamheid, Gods wil nastreeft. Het meest opmerkelijke voorbeeld van deze gehoorzaamheid werd ons door Jezus Christus zelf gegeven toen Hij zei: Hij die mij gezonden heeft is bij mij: hij heeft me niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat hij wil. [Jn 8, 29].
Aan onze eigen wil verzaken om voor altijd Gods wil te doen, is onze holocaust, waardoor we onszelf verenigen met de Passie van Christus voor het belang van Zijn Mystieke Lichaam en ons versterken als leden van dat Lichaam. We maken er deel van uit door het Sacrament van het Doopsel, maar om in het Sacrament te blijven, moeten we levende leden zijn, door zowel leven te geven en het te doen groeien, in herinnering aan de woorden van Jezus: Iedere rank aan mij die geen vrucht draagt snijdt hij weg [Jn 15, 2]. Door aan onze eigen wil te verzaken om Gods wil te volbrengen, worden we scheuten van Zijn stam, leden van Zijn Lichaam en Zijn dienaars: Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder [Mk 3, 35]. Het is door onze eigen wil te verenigen met Gods wil dat we familie worden van God.
Aan onze eigen wil verzaken om voor altijd Gods wil te doen, is onze holocaust, waardoor we onszelf verenigen met de Passie van Christus voor het belang van Zijn Mystieke Lichaam en ons versterken als leden van dat Lichaam. We maken er deel van uit door het Sacrament van het Doopsel, maar om het Sacrament te blijven, moeten we levende leden zijn, door zowel leven te geven en het te doen groeien en dit in herinnering aan de woorden van Jezus: Iedere rank aan mij die geen vrucht draagt snijdt hij weg [Jn 15, 2]. Door aan onze eigen wil te verzaken om Gods wil te volbrengen, worden we scheuten van Zijn stam, leden van Zijn Lichaam en Zijn dienaars: Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder [Mk 3, 35]. Het is door onze eigen wil te verenigen met Gods wil dat we familie worden van God.
Het is het geloof dat onze stappen zal leiden tot zelfontkenning en ons zal helpen om de andere zelfverzakingen te aanvaarden die Christus van ons allen vereist als we Hem willen volgen in de keuze die Hij zich voor ons verwaardigd heeft: Wie mij volgt, maar niet breekt met zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs met zijn eigen leven, kan niet mijn leerling zijn. Wie niet zijn kruis draagt en mij op mijn weg volgt, kan niet mijn leerling zijn [ ] Zo geldt ook voor jullie: wie geen afstand doet van al zijn bezittingen, kan mijn leerling niet zijn. Zout is iets goeds. Maar als ook het zout zijn smaak verliest, hoe kunnen we het dan zijn kracht teruggeven? Ook voor de bemesting van de grond is het niet meer bruikbaar, dus wordt het weggegooid. Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren! [Lc 14, 26-27; 33-35].
Deze woorden van Jezus die ik zojuist heb aangehaald betekenen niet dat God van ons verlangt dat we onze familieleden zouden haten en verachten. Dit kan de bedoeling niet zijn want, op andere plaatsen in het Evangelie beveelt Hij ons om hen lief te hebben. Wat Hij verlangt van hen, die hun leven toewijden aan Hem, dat ze de geneugten van het leven zouden opofferen met hun families, dat ze de goede dingen van het leven zouden opgeven, het recht op het huwelijk, om kinderen te hebben, omdat zij die gehuwd zijn en kinderen hebben deze nooit zullen verachten of alleen laten. Verder zegt Onze Heer: Zij kunnen mijn volgelingen niet zijn? Als ze zijn volgelingen niet kunnen zijn, hoe kunnen ze dan zijn priesters en onderrichters zijn van Zijn volk? Hoe kunnen ze mensen zijn die zich volledig toewijden aan Zijn liefde en Zijn dienst?
Op een dag vroeg de Heilige Petrus aan Onze Heer wat de beloning is voor hen die alles achterlaten om Hem te volgen. Dit was Jezus antwoord: En ieder die broers of zusters, vader, moeder of kinderen, akkers of huizen heeft achtergelaten omwille van mijn naam, zal het honderdvoudige ontvangen en deel krijgen aan het eeuwige leven. [Mt 19, 29]. Jezus belooft het eeuwige leven aan hen die alles opgeven om voor Hem te leven, het recht om te huwen en kinderen te hebben, inbegrepen. Zijn woorden tonen duidelijk de nood aan van de nood aan waarden als armoede en kuisheid, in het bijzonder aan de de status van het celibaat. Iemand van het volk,die de Heer had gevraagd om Hem te volgen vroeg de toelating om eerst zijn vader te mogen begraven, maar Jezus zei tegen hem: Laat de doden hun doden begraven, maar ga jij op weg om het koninkrijk van God te verkondigen. [Lk 9, 60].
Een andere persoon vroeg alleen de toestemming om naar huis te mogen gaan om afscheid te nemen van zijn familie. Jezus zei tegen hem: Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk van God. [Lk 9, 62]. Een schriftgeleerde kwam op hem af en zei: Meester, ik zal u volgen waarheen u ook gaat. Jezus zei tegen hem: De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon kan zijn hoofd nergens te rusten leggen.[Mt 8, 19-20]
Deze gedeelten uit het Evangelie tonen de vereisten van Jezus voor hen die zich volledig willen toewijden aan Hem. Zij dienen alles achter zich te laten, alles op te geven dat materieel en aards is. Zij moeten verzaken aan het huwelijk en aan het krijgen van kinderen om zo God te kunnen volgen, door henzelf volledig aan Hem te wijden met geheel hun hart en dit voor de redding der zielen. De vereistheid van de maagdelijkheid en het celibaat betekent niet dat het huwelijk op zichzelf niet goed zou zijn. Integendeel, het is een instelling die door God in het leven is geroepen en die Jezus Christus heeft verheven tot een sacrament. Noch betekent het dat het de Heer minder zou behagen om gehuwd te zijn en kinderen te hebben, daar zij de vruchten zijn van het sacrament en een zegen van God. Het betekent enkel dat, voor hen die geroepen en gekozen zijn voor een leven van totale toewijding aan God, de Heer andere vereisten en andere gaven heeft, omdat hun uiteindelijke bestemming anders is.
De evangelische raadgevingen die we omhelzen zijn de opofferingen die we maken aan God, de verzaking aan alle dingen en aan onszelf, om Hem te kunnen volgen met een zuiver hart, royaal en vreugdevol. En eenmaal we tot onze opoffering aan God hebben besloten, is er geen weg terug, want de Heilige Schrift zegt: "Wanneer een man de Heer belooft iets te zullen doen of onder ede de verplichting op zich neemt zich van iets te onthouden, mag hij zijn woord niet breken. Aan alles wat hij met zoveel woorden zegt, moet hij zich houden." En op een andere plaats lezen we: "Als u een eed aflegt aan de Heer, uw God, zult u de vaart niet minderen om ze te volbrengen, want de Heer uw God zal het zeker verlangen van u, en het zou een zonde betekenen voor u, maar als u uw belofte steeds herhaald, zal er geen zonde zijn in u."
U moet voorzichting zijn over wat er over uw lippen gaat, want "wat over uw lippen gegaan is, moet gij stipt volbrengen. Gij hebt immers de Heer, uw God, volkomen vrijwillig een gelofte gedaan, die gij hebt uitgesproken met eigen mond. [Deut 23, 22-24]. Kohelt interpreteert deze orders van de Heer als volgt: "Heb je God een belofte gedaan, voer haar dan uit zonder uitstel. Hij houdt niet van dwazen. Wat je beloofd hebt moet je doen. Je kunt beter niets beloven dan een gedane belofte niet nakomen. Zorg ervoor dat je door je mond geen schuld op je laadt, om dan tegen de priester te zeggen dat het een vergissing was. Waarom zou je God kwaad maken en Hem het werk van je handen teniet laten doen?" [Prediker 5: 3-6]
We hebben God gekozen als onze erfgenaam, en aldus kunnen we niet terugkeren, noch Hem inruilen voor enig aards ding, of voor onzelf, arme schepsels die we zijn. Door zon inruiling zouden we zelfs armer worden en onszelf verliezen in de overeenkomst. Wij zijn de kinderen van een Vader die God is: laat ons het Huis van de Vader niet verlaten voor de bouwvallige krotten van de zondaars.
We werden gekozen om Christus te volgen. Christus zelf was maagd en de bruidegom van de maagden, nederig, gehoorzaam, kuis en arm. Christus is een maagd en verkoos een maagd als Moeder en, zoals een zuivere lelie, schept hij behagen in zuiverheid.
Dit is hoe de schrijver van de Apocalyps Hem aan ons voorstelt: En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden. En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was als van muzikanten, spelend op hun lieren. en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde. Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden. Zij zijn onberispelijk. Hier is Christus het Lam en zij die Hem overal vergezellen zijn de maagden.
De maagdelijkheid is de vrucht van de zuivere liefde waarmee mensen zichzelf volledig opdragen aan Christus. Zij geven zichzelf onvoorwaardelijk en wijden zichzelf openhartig toe voor eeuwig. Het was naar hen dat Christus verwees toen Hij zei: er zijn mannen die niet trouwen omdat ze onvruchtbaar geboren werden, andere omdat ze door mensen onvruchtbaar gemaakt zijn, en er zijn mannen die niet trouwen omdat ze zichzelf onvruchtbaar gemaakt hebben met het oog op het koninkrijk van de hemel. Laat wie bij machte is om dit te begrijpen het begrijpen! [Mt 19: 12]. De maagdelijkheid is het geheim van de liefde die volledig en enkel aan God geschonken wordt. Het is de taal van de zuivere liefde, welke niet aan iedereen is gegeven om ze te begrijpen, of zoals Jezus zegt: Niet iedereen kan deze kwestie begrijpen, alleen degenen aan wie het gegeven is. [Mt 19, 11]
De maagdelijkjeid is het geheim van de liefde, de weerklank van de goddelijke Stem die de ziel doordringt met de keuze gemaakt door de bruidegom van de toegewijde maagden: Jullie hebben niet mij uitgekozen, maar ik jullie, en ik heb jullie opgedragen om op weg te gaan en vrucht te dragen, blijvende vrucht. [Jn 15, 16]. Christus heeft ons gekozen opdat we bijvende vruchten zouden dragen, meer dan andere vruchten blijven. Hij heeft ons bij onze naam geroepen en ons opgenomen in de hofstoet der maagden. Hij heeft ons geleid om te drinken van de fontein van het levende water en ons gevoed met de vrucht van de boom des levens en dit overeenkomstig met de belofte van God: Wie dorst heeft geef ik vrij te drinken uit de bron met water dat leven geeft. Wie overwint komen al deze dingen toe. Ik zal zijn God zijn en hij zal mijn kind zijn. [Openb. 21: 6-7] Gelukkig zijn zij die hun kleren wassen: zij kunnen over de levensboom beschikken en zullen de stad door de poorten binnengaan. Buiten is de plaats voor de honden die zich bezighouden met toverij en ontucht, met moord en afgodendienst, voor iedereen die de leugen koestert en ernaar handelt. [Openb. 22: 14-15]
Jezus Christus heeft gekozen om Hem te volgen, Hij die zelf een maagd is, nederig, gehoorzaam, kuis en arm.
Nederigheid is een van de basiswaarden die vereist zijn om Christus in alle trouw te volgen. Dit is ook de wijze waarop Hij zichzelf aan ons voorstelt: Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.
De nederigheid van het hart, de erkeninning van onze eigen nietigheid, van onze fouten en van ons falen, van onze zwakheden, van onze onervarenheid en onbekwaamheid: al deze dingen houden ons in een opvatting van absoluut vertrouwen in de liefde en genade van God. Dit is wat Onze Lieve Vrouw ons vertelt in haar mooie lofzang: Mijn ziel prijst en looft de Heer, en mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker omdat Hij de nederheid Zijner dienstmaagd heeft aangezien [ ] heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft hij aanzien [Lk 1, 46-48, 52]. En Jezus Christus eindigt met de parabel die Gods diametraal tegengesteld antwoord illustreert op het gebied van de Farizeeër en de tollenaar in de tempel door te zeggen: Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden. [Lk 18, 14.]
En toen de twee leerlingen vroegen om in het Koninkrijk van de Hemel naast Hem te mogen zitten, gaf de Heer hen de volgende les in nederigheid: Jullie weten dat heersers hun volken onderdrukken en dat leiders hun macht misbruiken. Zo zal het bij jullie niet mogen gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen, en wie van jullie de eerste wil zijn, zal jullie dienaar moeten zijn, zoals de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen. [Mt 20, 25-28]
Het is met gevoelens zoals deze dat onze zielen de Heer behagen en de voorkeur van zijn liefde over ons brengt: Wie honger heeft overlaadt hij met gaven, maar rijken stuurt hij weg met lege handen [Lk 1, 53]. We moeten de barmhartigheid van God samen zingen met David, de psalmdichter: O, geef dank aan de Heer, want Hij is goed en zijn onwrikbare liefde blijft voor eeuwig! Laat de gezalfden van de Heer, die bevrijd zijn van alle onrust en verzameld zijn uit het oosten tot het westen en van het noorden tot het zuiden, dit zeggen. De anderen dwalen rond in de verlaten woestijn en vinden hun weg niet naar een stad om er te verblijven: hongerig en dorstig, zijn hun zielen vaag voor Hem.
Ze riepen in hun angst tot de Heer en Hij heeft hen bevrijd uit vele gevaren. Hij wees hun de rechte weg, de weg naar een stad, een woonplaats. Loof de Heer, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw. Laten zij de Heer loven om zijn trouw, om zijn wonderen aan mensen verricht. Wie dorst had, gaf hij te drinken, wie honger had, volop te eten. Soms woonden zij in donkere krochten als slaven met ijzeren boeien, want ze hadden zich tegen Gods woorden verzet, de raad van de Allerhoogste verworpen. Hij liet hen buigen onder een zware last, ze vielen, en er was niemand die hielp. Ze schreeuwden in hun angst tot de Heer en hij heeft hen gered uit vele gevaren, haalde hen weg uit donkere holen en brak hun boeien aan stukken. Laten zij de Heer loven om zijn trouw, om zijn wonderen aan mensen verricht. Bronzen deuren heeft hij verbrijzeld, ijzeren grendels verbroken [Psalmen 107: 1, 6-16]. Deze psalm leert ons hoe God zijn gunsten verleend en zij met berouwvolle en nederige harten helpt.
De heilige Theresia van Avila zegt dat nederig zijn, zoals verblijven is in de waarheid van God, met een eigen bewustzijn, met de naasten. Het is een oprechte erkenning van wat we zijn er er zonder omwegen, schijnheiligheid en voorwendsels aan toegeven, boven alles vóór God en ons eigen geweten. Het is het niet msileiden van onzelf en onze naasten door voor te wenden dat we iets zijn dat we niet zijn, door onszelf niet voorop te plaatsen, noch de zetels van eer te bezetten, of te worden geëerd in de ogen van de wereld, omdat al deze dingen vals, onjuist en bedrieglijk zijn. Het was dit dat de duivels naar de verdoemnis leidde en, samen met hen, vele mensen. Trots is de ontkenning van de nederigheid en de meest ernstige en vernuftigste van alle zonden.
Om deze reden wenst Jezus ons een les en een voorbeeld na te laten van nederigheid en dit bijna op het einde van Zijn aardse leven: Toen Hij aan tafel zat met Zijn leerlingen, stond Hij op, nam een doek, een kom met water en wastte hun voeten. Toen hij hun voeten gewassen
had, deed hij zijn bovenkleed aan en ging weer naar zijn plaats. Begrijpen jullie wat ik gedaan heb? vroeg hij. Jullie zeggen altijd meester en Heer tegen mij, en terecht, want dat ben ik ook. Als ik, jullie Heer en jullie meester, je voeten gewassen heb, moet je ook elkaars voeten wassen. Ik heb een voorbeeld gegeven: wat ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen. Waarachtig, ik verzeker jullie: een slaaf is niet meer dan zijn meester, en een afgezant niet meer dan wie hem zendt. Je zult gelukkig zijn als je dit niet alleen begrijpt, maar er ook naar handelt. [Jn 13, 12-17]. Wat de Goddelijke Meester ons hier tracht bij te brengen is niet zozeer de ceremonie rond het wassen van elkaars voeten, maar de liefdadigheid en de nederigheid waarmee we elkaar moeten behandelen.
Wij zijn gekozen om Christus te volgen in gehoorzaamheid aan Zijn Vader. Elk voorval in Zijn leven is voor ons een voorbeeld van gehoorzaamheid.
Toen Jezus twaalf jaar oud was, maakte hij met zijn ouders de gebruikelijke pelgrimstocht naar de Tempel van Jeruzalem voor het Peschafeest. Na afloop van het feest vertrokken ze naar huis, maar Jezus bleef in Jeruzalem achter zonder dat zijn ouders het wisten. In de veronderstelling dat hij zich bij het reisgezelschap bevond, reisden ze een hele dag voordat ze hem overal onder hun verwanten en bekenden begonnen te zoeken. Toen ze hem niet vonden, keerden ze terug naar Jeruzalem om hem daar te zoeken. Na drie dagen vonden ze hem in de tempel, waar hij tussen de leraren zat, terwijl hij naar hen luisterde en hun vragen stelde. Allen die hem hoorden stonden versteld van zijn inzicht en zijn antwoorden. Sint Lucas vertelt verder: Toen zijn ouders hem zagen, waren ze ontzet, en zijn moeder zei tegen hem: "Kind, wat heb je ons aangedaan? Je vader en ik hebben met angst in het hart naar je gezocht." Maar hij zei tegen hen: "Waarom hebt u naar me gezocht? Wist u niet dat ik in het huis van mijn Vader moest zijn?" Maar ze begrepen niet wat hij tegen hen zei. Hij reisde met hen terug naar Nazaret en was hun voortaan gehoorzaam. Zijn moeder sloot alles wat er met hem gebeurd was in haar hart. [Lc 2: 41-51]. Hij gehoorzaamde hen die door God, Zijn Vader, als Zijn ouders aangesteld waren. In het Evangelie van de Heilige Johannes zegt Hij: "...want ik ben niet uit de hemel neergedaald om te doen wat ik wil, maar om te doen wat hij wil die mij gezonden heeft." [Jn 6, 38]. Dit soort van gehoorzaamheid, vereist van toegewijde en verkozen zielen, hebben kennis van het feit dat ze uitgekozenen zijn, door aan God een belofte te doen of een eed af te leggen, waarbij zij beloven om Hem te volgen.
Er bestaat geen enkele rechtvaardiging om aan de nemen dat de huidige mentaliteit in een excuus voorziet dat ons vrijstelt van de verplichting die we op onszelf hebben genomen om te gehoorzamen. Gehoorzaamheid mag niet aanzien worden als een grap of een last. De godsdienstige gehoorzaamheid is gebaseerd op de vrije wil, de wil van de persoon die een belofte of eed heeft afgelegd en zich daarbij gewillig onderwerpt aan Gods wil. Dergelijke gehoorzaamheid is een vrije uitdrukking of een keuze: de persoon kiest God als gids en opteert om door Hem te worden geleid. Ook kan de gehoorzaamheid niet worden afgezwakt. Integendeel, het is een waarde die hen, die niet de edelmoedigheid ervoor bezitten, om dit te bereiken.
Er bestaan, op welke wijze ook, persoonlijke rechten die de belofte niet uitsluiten en die we allen verplicht zijn om de eerbiedigen, de meerderen inbegrepen. Zo mag de laatste de authoriteit niet misbruiken die God hem heeft toevertrouwd en als ze hieraan weigeren gevolg te geven, dan zullen ze worden verantwoordelijk gesteld voor de verwarring die dit teweegbrengt bij hun ondergeschikten, alsmede voor hun falen om vooruitgang te kunnen maken. Zo mogen ze niet meer verplichtingen opleggen dan deze die voorzien zijn in de regels, in het bijzonder als zon verplichtingen wijzen op een soort gebrek aan vertrouwen of een vorm van parasitisme, door aan anderen, zoals Jezus Christus ons in het Evangelie zegt, zware lasten op te leggen die ze zelf niet willen dragen. Ook mogen zij geen dwang opleggen om zo hun onderdanen te verplichten of te onderwerpen, alsof ze gevangenen binnen hun eigen omgeving zijn: met dit bereikt men niets en het maakt de toestand enkel maar erger. De Heilige apostel Paulus bemerkte dit gevaar en, na de kinderen ertoe te hebben aangezet om hun ouders te gehoorzamen, vraagt hij ook aan de ouders om hun kinderen niet in het harnas te jagen: "Kinderen, gehoorzaam je ouders in alles, want dat is de wil van de Heer. Vaders, vit niet op uw kinderen, want dat maakt ze moedeloos." [Col 3, 20-21]
Jezus Christus is ons toonbeeld van gehoorzaamheid als een jonge werkman, die samen met Zijn Vader als timmerman werkt in een eenvoudige werkplaats in het kleine Nazareth. Zijn handelden bestellingen af voor hun klanten. Bij dit alles bleef hij nederig, bescheiden, vriendelijk en behulpzaam tegenover iedereen. Hij onderwierp zichzelf aan de lasten van het zware werk en de ongemakken van een armoedig huis, om zo de wil te volbrengen van de Vader.
Vandaar dat Hij terecht mag zeggen: "Hij die mij gezonden heeft is bij mij. Hij heeft me niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat hij wil." [Joh 8: 29] Ook wij achten ons bekwaam om tot Christus te mogen zeggen: "U bent altijd bij mij omdat ik doe wat U behaagt." Het eerste doel van onze volledige toewijding tot de Heer is deze: het doen van Gods wil, het behagen van God en het leiden van een leven in een innerlijke vereniging met God, een vereniging van genegenheid, liefde, verlangen, een vereniging van daden die worden verricht met geloof. In Jezus Christus hebben we eveneens het voorbeeld van de gehoorzaamheid van de volgeling. Toen de door Zijn Vader voorbestemde tijd aankwam, verrichte Hij alles, zoals altijd, volgens de wil van Zijn Vader, liet Hij alles achter en ging Hij op zoek naar zielen om hen het woord van God te brengen en hen te leiden op het pad van de redding.
Het was met deze doelstelling in het vooruitzicht dat hij naar het huis van Zaccheus ging en dat van Simon, de farizeeër, dat hij aan de bron bleef wachten op de Samaritaanse vrouw en haar dorpsgenoten, om hen het levende water van de genade te brengen, de vergeving van hun zonden en het licht van de kennis van de Vader. Met deze doelstelling in het vooruitzicht, onttrok Hij zich nooit aan het harde werk, aan de vermoeidheid, de zelfopoffering om zo zijn leven van gebed en boete te versterken. Het uitvoeren van het werk dat de Vader Hem had gegeven was voor hem even belangrijk als het voedsel dat Hij at: Ik heb voedsel dat jullie niet kennen [ ] Mijn voedsel is de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft en om zijn werk voltooien. [Jn 4, 32, 34]. Dit is ook de opdracht die wordt toevertrouwd aan de toegewijde zielen: het ten uitvoer brengen van de wil van God om aldus het werk te voltooien dat Hij hen heeft toevertrouwd, met andere woorden, hun eigen heiliging en de redding van de zielen.
Jezus Christus is ook ons toonbeeld als slachtoffer, geofferd in gehoorzaamheid aan de wil van de Vader voor de verlossing van de wereld.
Wij kunnen deze gehoorzaamheid zien in het gebed dat hij tot Zij Vader richtte in de tuin der Olijven: Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals Ik het wil, maar zoals U het wilt [Mt 26, 39]. Net zoals bij ons het geval is, was Jezus als mensgeworden God, onderhevig aan het lijden, de vernedering en de dood, maar hij plaatste de gehoorzaamheid aan de wil van Zijn Vader voorop: niet zoals Ik wil, maar zoals U het wilt.
Het vooruitzicht op het lijden veroorzaakte bij Jezus zon grote angst en leed, dat Hij tot Zijn apostelen zei: Mijn ziel is dodelijk bedroefd [Mc 14: 34], maar dit heeft Hem niet aangezet om omgehoorzaam te zijn: Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat zonder dat ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals u het wilt [Mt 26: 42]. Als gehoorzaamheid absoluut niet duur is, welke verdienste kunnen we er dan van verkrijgen? Het is de verdienste van onze opoffering waarmee we onze liefde voor God bewijzen.
De belofte van de kuisheid vereist van de toegewijde zielen de zuiverheid van het hart en de genegenheid, de gedachten, woorden en daden. Ook hierin is Jezus ons toonbeeld: Hij was kuis, zuiver en Heilig.
Hij hield van God, Zijn Vader met de zuivere liefde van een maagdelijk hart. Hij hield van de zielen en zuiverde hen van de smet van de zonde in zijn eigen bloed. In de Openbaringen vertelt de Heilige Johannes dat hij in de Hemel een grote menigte zag die niemand kon tellen: Hierna zag ik dit: een onafzienbare menigte, die niet te tellen was, uit alle landen en volken, van elke stam en taal. In het wit gekleed en met palmtakken in hun hand stonden ze voor de troon en voor het lam. Luid riepen ze: De redding komt van onze God die op de troon zit en van het lam! Alle engelen stonden om de troon en de oudsten en de vier wezens heen. Ze bogen zich diep neer voor de troon en aanbaden God met de woorden: Amen! Lof, majesteit en wijsheid, dank en eer en macht en kracht komen onze God toe, tot in eeuwigheid. Amen. Een van de oudsten sprak mij aan: Wie zijn dat daar in het wit, en waar komen ze vandaan? Ik antwoordde: U weet het zelf, heer. Hij zei tegen me: Dat zijn degenen die uit de grote verschrikkingen gekomen zijn. Ze hebben hun kleren witgewassen met het bloed van het lam.
Daarom staan ze voor Gods troon en zijn ze dag en nacht in zijn tempel om hem te vereren. En hij die op de troon zit zal bij hen wonen. Dan zullen ze geen honger meer lijden en geen dorst, de zon zal hen niet meer steken, de hitte hen niet bevangen. Want het lam midden voor de troon zal hen hoeden, hen naar de waterbronnen van het leven brengen. En God zal alle tranen uit hun ogen wissen [Openb. 7: 9-17]. Deze menigte kan worden aanzien als zij die voor God staan voor al diegenen die verlost zijn. Op een bijzondere wijze vertegenwoordigen zij hen die Christus als maagden hebben gevolgd, want hij zijn zij die ten dienste staan, vrij van alle verstrikkingen der aardse dingen, klaar om de Heer dag en nacht in Zijn Tempel te dienen.
De Heilige Johannes vertelt verder: Toen kwam er een andere engel, die met een gouden wierookschaal bij het altaar ging staan. Hij kreeg een grote hoeveelheid wierook om die op het gouden altaar voor de troon te offeren, samen met de gebeden van alle heiligen. De rook van de wierook steeg met de gebeden van de heiligen uit de hand van de engel op naar God. [Openb. 8: 3-4] Ik weet het niet echt, maar ik denk dat deze Engel voor de priester staat, zuiver en kuis, die naar het altaar gaat en tot God de gebeden, de aanbiedingen en verdiensten van de mensen offert.
Zuiverheid van hart, zuiverheid van genegenheid en zuiverheid van intenties zijn, als het ware, de vruchten van de kuisheid en de waarborg ervan. In een van zijn brieven schrijft de heilige apostel Paulus: Het is de wil van God dat u een heilig leven leidt: dat u zich onthoudt van ontucht, dat ieder van u zijn lichaam heiligt en in eerbaarheid weet te beheersen en dat u niet zoals de ongelovigen, die God niet kennen, toegeeft aan uw hartstocht en begeerte. Schaad of bedrieg uw broeder of zuster in dit opzicht niet, want de Heer vergeldt dit alles, zoals wij u vroeger al nadrukkelijk hebben voorgehouden. God heeft ons niet geroepen tot zedeloosheid, maar tot een heilig leven. Dus wie deze voorschriften verwerpt, verwerpt niet een mens, maar God, die u zijn heilige Geest geeft. [1 Tess. 4: 3-8].
En elders vertelt de apostel Paulus ons: "Laat iedereen blijven zoals hij bij zijn roeping was! Bent u als slaaf geroepen, laat het u niet verdrieten. En zelfs als u vrij kunt worden, blijf dan toch liever slaaf. Want een slaaf die door de Heer geroepen is, is een vrijgelatene van de Heer, zoals degene die als vrij man geroepen is een slaaf van Christus is. U bent gekocht en betaald, dus wees geen slaven van mensen. Laat, broeders en zusters, ieder voor God blijven wat hij was toen hij geroepen werd [...] Ik zou willen dat u geen zorgen hebt. Een ongetrouwde man draagt zorg voor de zaak van de Heer en wil de Heer behagen. Een getrouwde man draagt zorg voor aardse zaken en wil zijn vrouw behagen, dus zijn aandacht is verdeeld. Een ongetrouwde vrouw en een meisje dat nog niet getrouwd is, dragen zorg voor de zaak van de Heer, en wel zo dat ze God met heel hun lichaam en geest zijn toegewijd. Maar een getrouwde vrouw draagt zorg voor aardse zaken en wil haar man behagen. Ik zeg dit in uw eigen belang, niet om u aan banden te leggen, maar om u tot onberispelijk gedrag en onverminderde toewijding aan de Heer te brengen." [1 Kor. 7: 20-24 en 32-35]
Het eerste doel van onze belofte tot kuisheid is deze van bevrijd te zijn van de aardse zorgen om zo onszelf vollediger toe te wijden aan de dienst van de Heer, Hem lief te hebben en Hem alléén, met meer zuiverheid, met de zuiverheid van onze harten, onze genegenheden en ons lichaam, zodat me we meer kunnen leven in een intieme eenheid met Christus.
Opnieuw spreekt de apostel Paulus tot ons: " Weet u niet dat u een tempel van God bent en dat de Geest van God in uw midden woont? Uw lichaam maakt deel uit van Christus [...] Hij die met de Heer verenigd is wordt één van geest met Hem. Schuw de zedenloosheid. Maar u bent van Christus en Christus is van God en u bent gekocht met een prijs. Eer God dus in uw lichaam." [1 Cor 3, 16-23]
Door deze gelofte van kuisheid zijn we dubbel toegewijd aan God: Hij is onze tempel en wij zijn de plaats waar Hij verblijft, maar een tempel zag ik niet in de stad, want God, de Heer, de Almachtige, is haar tempel, met het lam, zegt Johannes ons in de Openbaringen, Maar een tempel zag ik niet in de stad, want God, de Heer, de Almachtige, is haar tempel, met het lam, De stad heeft het licht van de zon en de maan niet nodig: over haar schijnt Gods luister, en het lam is haar licht [ ] De poorten zullen overdag nooit gesloten worden, en nacht zal het er niet meer zijn. De volken zullen in haar hun lof en eer komen betuigen. Maar alles wat verwerpelijk is en iedereen die zich met gruwelijke dingen en leugens inlaat, komt de stad niet binnen, alleen zij die in het Boek des Levens staan, het boek van het lam. [Openb. 21: 22-27].
Wat een prachtig geschenk is deze volledige toewijding van onszelf aan de Heer! Hierdoor staan onze namen geschreven in het Levensboek van het Lam. Zoals de Heer zegt: Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien [Mt. 5: 8]. Maar reeds in dit leven genieten zuivere zielen van een bijzondere innigheid en kennis van God, die zich kenbaar maakt en zich openbaart aan hen in Christus: Alles is mij toevertrouwd door mijn Vader, en niemand dan de Vader weet wie de Zoon is, en wie de Vader is, dat weet alleen de Zoon, en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren [Mt 11: 27]. En tot wie anders zou God zich openbaren, dan aan de zuivere zielen? Zij zijn de uitverkorenen, of om het met de woorden van Sint-Paulus te zeggen: tot eer van Gods grootheid [Ef. 1: 14].
De gelofte van armoede verenigt ons met Christus die arm is, beroofd van de dingen van deze wereld, zodat hij kon vrij zijn om Hem volledig toe te wijden aan zijn werk, door de Vader aan Hem toevertrouwd. En, zoals we leren uit de woorden die Hij tot Zijn Vader richtte: Ik heb op aarde uw grootheid getoond door het werk te volbrengen dat u mij opgedragen hebt [Joh. 17:4]. En dit is het onderwerp van onze eigen gelofte van armoede, zodat wij, bevrijd van alle aardse dingen en de zorgen die deze met zich meebrengen, bij machte zouden zijn om in eenheid met Christus, onze missie te volbrengen die de Vader ons heeft toevertrouwd.
Nu kwam er een rijke jongeling naar Jezus toe met de vraag: Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven? Jezus antwoorde hem [ ] Als je het leven wilt binnengaan, houd je dan aan zijn geboden. Welke?vroeg hij. Deze, antwoordde Jezus, pleeg geen moord, pleeg geen overspel, steel niet, leg geen vals getuigenis af, toon eerbied voor uw vader en moeder, en ook: heb uw naaste lief als uzelf. De jongeman zei: Daar houd ik me aan. Wat kan ik nog meer doen? Jezus antwoordde hem: Als je volmaakt wilt zijn, ga dan naar huis, verkoop alles wat je bezit en geef de opbrengst aan de armen. Dan zul je een schat in de hemel bezitten. Kom daarna terug en volg mij [Mt. 19:16-21] Zij die Jezus Christus meer van nabij wensen te volgen, mogen zich niet in beslag laten nemen door de aardse dingen, opdat deze hen blind maken en hun apostolaat verhinderen en hen zo weerhouden van hun volle en uitsluitende toewijding aan God.
Aan hen die alles opgeven om Hem te volgen, schenkt de Heer hen in ruil de noodzakelijkheden om te leven in dit leven, terwijl Hij hen uitnodigt om zichzelf volledig te verlaten op de goddelijke Voorzienigheid die voor alles zorg draagt, ook voor het leven dat moet komen: de schat in de Hemel.
Dit is hoe Jezus ons aanspoort om onszelf met volledig vertrouwen te verlaten op de Hemelse Vader, die steeds aan ons denkt: Daarom zeg ik jullie: maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten of drinken, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding? Kijk naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren, het is jullie hemelse Vader die ze voedt. Zijn jullie niet meer waard dan zij? Wie van jullie kan door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen? En wat maken jullie je zorgen over kleding? Kijk eens naar de lelies, kijk hoe ze groeien in het veld. Ze werken niet en weven niet. Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen. Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zo veel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen? Vraag je dus niet bezorgd af wat jullie zullen eten of wat jullie zullen drinken, of waarmee jullie zich gaan kleden. Dat zijn allemaal dingen die de heidenen najagen. Jullie hemelse Vader weet wel dat jullie dat alles nodig hebben. Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden. [Mt 6, 25-33].
Maar Jezus vraagt eveneens van ons om onze schatten op een veilige plaats te bewaren: Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde: mot en roest vreten ze weg en dieven breken in om ze te stelen. Verzamel schatten in de hemel, daar vreten mot noch roest ze weg, daar breken geen dieven in om ze te stelen. Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.
Dit is het doel van de gelofte van de armoede: opdat onze harten enkel zouden rusten in God. Dan zal God voor ons zorg dragen en al het andere dat we nodig hebben zal ons worden gegeven. Ikzelf kan een mooie getuigenis van deze waarheid geven. Ik verliet mijn thuis toen ik dertien jaar oud was, zonder mij af te vragen wat ik zou eten of dragen. Ik gaf mijzelf volledig over aan de goddelijke Voorzienigheid om zo Gods wil te volgen en tot op vandaag, heb ik nooit enig gebrek gehad aan wat ik nodig had, hoewel ik nooit werd bevoorrecht, wat God niet wou.
Gods vrijgevigheid is zichtbaar in het antwoord dat Jezus gaf aan de Heilige Petrus toen deze Hem vroeg wat de beloning zou zijn voor hen die alles hadden achtergelaten om Hem te volgen: "Ik verzeker jullie [ ]: ieder die broers of zusters, vader, moeder of kinderen, akkers of huizen heeft achtergelaten omwille van mijn naam, zal het honderdvoudige ontvangen en deel krijgen aan het eeuwige leven. [Mt 19, 27-29]
De nadruk dat ze het honderdvoudige zullen terugkrijgen toont wat Jezus Christus vereist van hen die de materiële dingen hebben afgewezen uit Liefde voor Hem, betekent echter ook niet dat ze moeten worden beroord van de noodzakelijkheden om te kunnen leven. Anderzijds zou hij die het honderdvoudige hebben beloofd.
Vertaling: Chris De Bodt
Bijgewerkt tot en met 15 oktober 2012
11-09-1975
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [6]
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [6]
De Oproep om op te houden met het beledigen van God
De vijftiende oproep van De Boodschap: Beledig de Heer, onze God niet meer, omdat Hij reeds zoveel beledigd is. [Onze Lieve Vrouw, 13 oktober 1917]
De oproep van de Boodschap hier herinnert ons andermaal aan de noodzaak om het eerste van alle geboden van Gods Wet in acht te nemen: met andere woorden: de liefde van God. Het voorschrift om God lief te hebben is het eerste van de geboden, niet alleen omwille van de bijzondere grootsheid van het gebod, maar eveneens omdat het deze liefde is die ons leidt om alle andere geboden trouw na te komen. Sprekend tot Zijn volk, door Mozes, zei God: Luister, Israël: de Heer, onze God, de Heer is de enige! Heb daarom de Heer, uw God, lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten. Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. Draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad. [Deut 6, 4-9].
Gods eis dat we de wet van Zijn liefde in ons hart moeten graveren, dat we deze liefde zouden gebruiken als een teken om onze arm en als een band op ons voorhoofd. Dat we ze op de deurposten van ons huis en op de poorten van de stad moeten schrijven, is om ons aldus te verzekeren dat het altijd in ons aanwezig zou blijven, dat we er dag en nacht zouden over nadenken en dat we het onze kinderen, onze broers en zussen over de hele wereld zouden aanleren. Deze liefde moet de leidraad van onze voetstappen, een licht voor onze verzuchtingen en het voorwerp van ons verlangen zijn. Het is deze leidraad die we moeten volgen voor onze voetstappen.
Nadat de farizeeën hadden vernomen dat hij de sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: Meester, wat is het grootste gebod in de wet? Hij antwoordde: Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en in de teksten van de Profeten staat. [Mt 22: 34-40]. Dit tweede, daaraan gelijkgestelde gebod, waar Jezus naar verwijst zijn gegeven om de mensen er op te wijzen: Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten hebt, roep hem dan ter verantwoording en laad niet, omwille van een ander, schuld op je door je te wreken of wrok te blijven koesteren. Heb je naaste lief als jezelf. Ik ben de Heer. [Lev. 19: 18-19].
Het wezenlijke van de boodschap beledig God niet meer, is vervat in de inachtneming van deze twee geboden. We weten allen dat het een zonde is om God te beledigen, wanneer we falen om dit gebod van liefde, dat we Hem, onszelf en onze naaste verschuldigd zijn, na te leven: ja, ook tot onszelf, omdat we onszelf hiermee ook ernstige schade berokkenen op momenten dat we niet nadenken of enig gevoel hebben met wat we bezig zijn te doen.
Wij beledigen God omdat we Zijn voorschriften, die allen openbaringen zijn van Zijn liefde voor ons, overtreden. Zoals in het geval van de liefde van een vader die zijn zoon bij de hand neemt en hem het pad aanduidt dat hij moet volgen om gelukkig te worden en zijn vaders eigendom te erven. Als de zoon onwillig en opstandig wordt, als hij de dingen veracht die zijn vader hem heeft onderricht, dan kwetst hij en beledigt hij zijn vader overduidelijk in het meest gevoelige deel van zijn hart: zijn liefde.
Op dezelfde wijze veroorzaken we pijn en ongenoegen wanneer we de geboden van God verachten en schenden, in wat God zo groot maakt: in Zijn vaderlijke liefde waarin hij ons geschapen heeft en ons omhuld heeft met zijn liefhebbende zorg in alles wat ons omringt voor ons eigen goed en wat Hij geschapen heeft voor ons eigen goed, de liefde waarmee Hij ons verlost heeft van de zonden om zo de poorten van de Hemel te openen voor ons, die Hij ons zal gunnen: de erfenis van Zijn Koninkrijk. Vandaar dat elke zonde een belediging is tegenover God, onze Vader en een verwerping van Zijn liefde, omdat we onze zonde verkiezen boven Gods liefde en het bezit van Zijn Koninkrijk en wetend dat we door de zonde hiertoe het recht verliezen.
Lees met betrekking tot dit de harde woorden van de apostel Paulus: Broeders en zusters, u bent geroepen om vrij te zijn. Misbruik die vrijheid niet om uw eigen verlangens te bevredigen, maar dien elkaar in liefde, want de hele wet is vervuld in één uitspraak: Heb uw naaste lief als uzelf. Maar wanneer u elkaar aanvliegt, pas dan maar op dat u niet door elkaar wordt verslonden. Ik zeg u dus: laat u leiden door de Geest, dan bent u niet gericht op uw eigen begeerten. Wat wij uit onszelf najagen is in strijd met de Geest, en wat de Geest verlangt is in strijd met onszelf. Het een gaat in tegen het ander, dus u kunt niet doen wat u maar wilt. Maar wanneer u door de Geest geleid wordt, bent u niet onderworpen aan de wet.
Het is bekend wat onze eigen wil allemaal teweegbrengt: ontucht, zedeloosheid en losbandigheid, afgoderij en toverij, vijandschap, tweespalt, jaloezie en woede, gekonkel, geruzie en rivaliteit, afgunst, bras- en slemppartijen, en nog meer van dat soort dingen. Ik herhaal de waarschuwing die ik u al eerder gaf: wie zich aan deze dingen overgeven, zullen geen deel hebben aan het koninkrijk van God. Maar de vrucht van de Geest is liefde, vreugde en vrede, geduld, vriendelijkheid en goedheid, geloof, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. Er is geen wet die daar iets tegen heeft. Wie Christus Jezus toebehoort, heeft zijn eigen natuur met alle hartstocht en begeerte aan het kruis geslagen. Wanneer de Geest ons leven leidt, laten we dan ook de richting volgen die de Geest ons wijst. [Gal. 5: 13-25]
Deze woorden, die de Apostel zojuist tot ons heeft gericht, zeggen ons wat we moeten doen om aan de oproep te beantwoorden die de Oproep van Boodschap van ons eist: Beledig God niet meer! Laat ons niet langer tegenstand bieden aan de liefde van God! En deze liefde, die we Hem verschuldigd zijn, moet ons leiden naar de liefde voor anderen. Niemand kan zeggen dat hij iemand liefheeft als hij zijn kinderen veracht en mishandelt, omdat de ouders zijn wat ze voor de kinderen zijn. Hetzelfde kunnen we zeggen van Gods reactie op de liefde die we Hem schenken of misgunnen, alsook tot deze rondom ons, want zij zijn Zijn kinderen.
In het geval van God en Zijn kinderen is er een andere reden die ons ertoe verplicht om hen lief te hebben: zij zijn ons broers en zussen! Is het werkelijk nodig dat de een de ander voor het gerecht sleept, en nog wel voor dat van ongelovigen? Het is al treurig genoeg dat er rechtsgeschillen bij u voorkomen. Waarom lijdt u niet liever onrecht? Waarom laat u zich niet liever benadelen? In plaats daarvan begaat u zelf onrecht en benadeelt u anderen, en dan nog wel broeders en zusters. Weet u niet dat wie onrecht doet geen deel zal hebben aan het koninkrijk van God? Vergis u niet. Ontuchtplegers noch afgodendienaars, overspeligen, schandknapen noch knapenschenders, dieven noch geldwolven, dronkaards, lasteraars noch uitbuiters zullen deel hebben aan het koninkrijk van God. [1 Kor. 6: 6-10]
We moeten de zonde vermijden om God niet te beledigen of om ons recht op het eeuwige leven niet te verliezen. De zonde schaadt onze betrekking met God en vergiftigt de plaats in ons hart die we verschuldigd zijn aan anderen. Het maakt ons Gods vriendschap en de deel aan Zijn Glorie onwaardig. Dat is waarom de Heilige Paulus ons smeekt: Laat iedereen zijn eigen daden toetsen, dan heeft hij misschien iets om trots op te zijn, zonder zich er bij anderen op te laten voorstaan. Want ieder mens moet zijn eigen last dragen. Wie onderwezen wordt, moet al het goede dat hij bezit met zijn leermeester delen. Vergis u niet, God laat niet met zich spotten: wat een mens zaait, zal hij ook oogsten. Wie op de akker van zijn zondige natuur zaait oogst de dood, maar wie op de akker van de Geest zaait oogst het eeuwige leven. Laten we daarom het goede doen, zonder op te geven, want als we niet verzwakken zullen we oogsten wanneer de tijd daarvoor gekomen is. Laten we dus, in de tijd die ons nog rest, voor iedereen het goede doen, vooral voor onze geloofsgenoten. [Gal. 6: 4-10]
Hier duiden we we klaar onze weg aan die we gaan volgen om lief te hebben volgens het gebod van de liefde van God, en voor onze naaste voor de liefde van God. Het is de uitgelijnde weg, onderricht en nageleefd door Jezus Christus, zoals de Heilige Paulus ons zegt om geen aandacht te schenken aan andere onderrichters: Volg de weg van Christus Jezus, nu u hem als uw Heer aanvaard hebt. Blijf in hem geworteld en gegrondvest, houd vast aan het geloof dat u geleerd is en wees vervuld van dankbaarheid. Wees op uw hoede en laat u niet meeslepen door holle en misleidende theorieën die op menselijke tradities zijn gebaseerd en zich richten op de machten van de wereld en niet op Christus. Want in hem is de goddelijke volheid lichamelijk aanwezig, en omdat u één bent met hem, het hoofd van alle machten en krachten, bent ook u van die volheid vervuld. [Kol. 2: 6-10] Dit onderricht van de Apostel is prachtig en straalt licht uit voor ons om onze voeten te leiden, onze zwakheden te overwinnen en om ons geloof en begrip te verlichten.
Maar, we mogen niet denken dat, om ten volle te beantwoorden aan de gevolgtrekkingen van de Boodschap en het voorschrift van de liefde, het voldoende is om de zonde te vermijden, om aldus God niet te beledigen. Dit is ongetwijfeld de eerste stap, maar het is niet genoeg. Als we koud, onverschillig of onachtzaam blijven in onze houding tegenover onze ouders, of iedereen die wij op enige manier verplichting zijn verschuldigd, blijft dit alles zonder nut en brengt het geen vruchten voort en aldus beledigen we hen. Hetzelfde geldt voor God die meer dan een Vader is voor ons: we beledigen hem door onze koudheid, onze nalatigheid, onze onverschilligheid en onze achteloosheid: wij gedragen ons op een ondankbaar wijze tot Hem, zoals iemand die zijn of haar hoogste Weldoener niet erkent, Hij die wij het meest verschuldigd zijn.
Laat ons kijken naar Jezus Christus in het Evangelie! Zijn enige en grootste bekommernis van Zijn hart was om aan de mensen de liefde van de Vader te openbaren, de liefde voor Hem en om Hem geliefd te maken, door zijn voorschriften en woorden na te leven. Voor dit offert Hij zich op als een voorbeeld voor ons: Ik heb jullie liefgehad, zoals de Vader mij heeft liefgehad. Blijf in mijn liefde: je blijft in mijn liefde als je je aan mijn geboden houdt, zoals ik me ook aan de geboden van mijn Vader gehouden heb en in zijn liefde blijf. Dit zeg ik tegen jullie om je mijn vreugde te geven, dan zal je vreugde volkomen zijn [ ] Dit draag ik jullie op: heb elkaar lief. [Joh. 15: 9-17] Jezus Christus vreugde bestaat uit zijn liefde in Hem voor Zijn Vaders liefde en hieraan gevolg te geven, en het is deze vreugde die Hij met ons wenst te delen, door ons de liefde van de Vader aan te leren, waarvan Zijn hart overvloeit. Ik heb jullie dit alles in beelden verteld, maar er komt een tijd dat ik niet meer in beelden spreek, maar jullie zonder omwegen over de Vader vertel. Als je dan iets vraagt in mijn naam, hoef ik het niet meer namens jullie aan de Vader te vragen, want de Vader zelf heeft jullie lief, omdat jullie mij liefhebben en geloven dat ik van God ben gekomen. Ik ben bij de Vader vandaan gegaan en naar de wereld gekomen, nu verlaat ik de wereld weer en ga ik terug naar de Vader. [Joh. 16: 25-28]
In Zijn priesterlijke gebed tot Zijn Vader, kon Jezus zeggen dat Hij de opdracht vervuld had die Hem was toevertrouwd: Ik heb op aarde uw grootheid getoond door het werk te volbrengen dat u mij opgedragen hebt. Vader, verhef mij nu tot uw majesteit, tot de grootheid die ik bij u had voordat de wereld bestond. Ik heb aan de mensen, die u mij uit de wereld gegeven hebt, uw naam bekendgemaakt. Zij waren van u, maar u hebt hen aan mij gegeven. Ze hebben uw woord bewaard, en nu begrijpen ze dat alles wat u mij hebt gegeven, van u komt. Ik heb de woorden die ik van u ontvangen heb aan hen doorgegeven, zij hebben ze aanvaard en nu weten ze echt dat ik van u gekomen ben, en ze geloven dat u mij hebt gezonden. Ik bid voor hen. Ik bid niet voor de wereld, maar voor de mensen die u mij hebt gegeven, omdat zij van u zijn: alles wat van mij is, is van u, en alles wat van u is, is van mij en omdat in hen mijn grootheid zichtbaar geworden is. [Joh. 17: 4-11]
Liefde is de band die ons moet binden aan God en ons naaste, waardoor in ons het Hart van Christus wordt herkend, door ons te storten in het Hart van God, zodat onze wil Zijn wil zou zijn, en ons enig verlangen het volle bezit van Zijn liefde zou zijn. Ave Maria!
De Oproep tot de heiliging van het gezin
God verkoos om de Boodschap van Fatima, in oktober 1917, te vervolledigen met nog drie verschijningen, die ik bekijk als drie verdere oproepen ter onzer overweging, zodat we ze in gedachten zouden houden tijdens onze aardse pelgrimstocht. Terwijl de mensen met verbazing kijken naar zon die verbleekte in de aanschijn van God, zagen de drie kinderen, buiten de zon, drie aparte en betekenisvolle verschijningen.
Ik weet niet of de kerktheologen en denkers enige bijzondere betekenis of verklaring hebben gegeven aan deze verschijningen. Ze zouden er zeker toe bekwaam zijn in een duidelijker taal, gebaseerd op de Heilige Leer. Ik spreek hier enkel over hen om te doen wat mij gevraagd werd en binnen de beperkingen van mijn nederige onwetendheid en tekort aan kennis. Aldus stel ik voor om eenvoudigweg te zeggen wat ik denk dat God tot ons wenste te zeggen met deze verschijningen. De eerste verschijning van deze van de Heilige Familie: Onze Lieve Vrouw en het Kindje Jezus, in de armen van de Heilige Jozef, die de mensen zegenen.
In onze huidige tijden, waar het begrip familie dikwijls wordt verkeerd begrepen in de vorm dat het door God werd ingesteld, en wordt aangevallen door leerstelingen die verkeerd en tegengesteld zijn aan het doel waarvoor de Goddelijke Schepper het huwelijk heeft ingesteld, wenst God ons zeker te herinneren aan het doel waarom Hij de familie op aarde heeft ingesteld.
God heeft aan de familie de gezegende opdracht toevertrouwd om met Hem samen te werken in het werk van de Schepping. Deze beslissing om Zijn arme schepselen te verbinden aan Zijn scheppend werk is een grote manifestatie van Gods vaderlijke goedheid. Het is alsof Hij hen wou betrekken in Zijn scheppende macht en gebruik te maken van Zijn kinderen om zo nieuw leven voor te brengen, die de aarde doen bloeien, maar bestemd zijn voor de Hemel.
En aldus wenste de Goddelijke Schepper aan de familie een heilige opdracht toe te vertrouwen, waarbij twee wezens gehecht één worden en hen geen scheiding toelaat. Het is uit deze unie dat God andere wezens wenst voort te brengen, zoals hij vruchten en bloemen laat voortbrengen van de bomen en bloembollen.
God heeft het huwelijk ingesteld als een onverbrekelijke eenheid. Eenmaal een koppel het sacrament van het Huwelijk heeft ontvangen, is de eenheid tussen de twee voor altijd en kan deze niet worden verbroken en het huwelijk blijft onverbreekbaar zolang een van beiden in leven blijft. Zo heeft God het huwelijk voorbestemd.
We lezen in het boek Genesis: God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen. [Gen. 1: 27] Twee, ja, maar deze twee zijn één: Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt. [Gen. 2: 24] Dit is de wet van God,die Jezus Christus heeft herhaald en bevestigd, in het aanschijn van de menselijke pogingen in die tijd, om het in de tegengestelde richting te drijven: Hebt u niet gelezen dat de schepper de mens bij het begin mannelijk en vrouwelijk heeft gemaakt? En hij vervolgde: "Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één worden. Ze zijn dan niet langer twee, maar één. Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden." [Mt. 19: 4-6]
Dit is de wet van het huwelijk: vanaf de tijd dat ze verenigd zijn door Gods zegen, worden de twee één en deze eenheid laat geen scheiding toe. Wat God heeft verenigd, kan door niemand worden ongedaan gemaakt. Zij worden één door de band van liefde dat hem ertoe gebracht heeft om zichzelf aan elkaar te geven met het ideaal van samenwerking met God in het werk van de schepping en dit houdt de opoffering in van het geven van zichzelf aan elkaar. Het vraagt wederzijdse verstandhouding, verontschuldiging en vergeving in. Het is zo dat een huis dat heilig gemaakt is door God en Hem eert, wordt opgebouwd.
Een huis moet zijn zoals een tuin, waar nieuwe rozenknopen zich openen om zo het nieuwe en de onschuld op deze wereld te brengen met een zuivere en vertrouwelijke kijk op het leven en de glimlach van onschuldige, gelukkige kinderen. Enkel zo beleeft God genoegen aan zijn scheppend werk en zegent Hij het door Zijn vaderlijke blik er op te vestigen.
Vandaar dat God ons in de boodschap van Fatima oproept om onze ogen te richten op de Heilige Familie van Nazareth, waarin Hij verkoos om te worden geboren en er op te groeien in genade en wijsheid, zoals onze voetstappen het pad van onze bedevaartstocht naar de Hemel betreden.
De Evangelist, de Heilige Lucas, voegt hieraan toen, nadat hij beschreven had hoe Christus als een opgroeiend kind naar de tempel, waar hij uit het zicht verdween van Zijn ouders en zij Hem pas drie dagen later terug vonden: Hij reisde met hen terug naar Nazareth en was hun voortaan gehoorzaam. Zijn moeder sloot alles wat er met hem gebeurd was in haar hart. Jezus groeide verder op en zijn wijsheid nam nog toe. Hij kwam steeds meer in de gunst bij God en de mensen. Ouders die hun kinderen de kennis van God en Zijn geboden niet bijbrengen tijdens hun vroege jaren en hen enkel opvoeden om hen te aanschouwen, falen in het volbrengen van hun opdracht die door hen aan God is toevertrouwd. Het is een wet die God heeft voorgeschreven voor Zijn volk: Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. [Deut. 6: 6-7] Ouders die deze wet van God negeren maken zichzelf verantwoordelijk voor de onwetendheid die de oorzaak is voor het wanordig leven van hun kinderen en die hun ouders, bij hun aftakelend leven teisteren en zo hun leven verliezen.
Wat hier is gezegd is ook van toepassing als de kinderen worden toevertrouwd aan de zorg van bekwame leraars, omdat wat het meeste in het hart van de kinderen gegrifd staat, ze hebben ontvangen in de armen van hun vader en de schoot van hun moeder. Niemand kan de ouders ontslaan van deze verheven opdracht: God heeft het aan hen toevertrouwd en zij zijn er God antwoord op verschuldigd.
Het zijn de ouders die de eerste stappen van hun kinderen moeten leiden naar het altaar van God en hen moeten aanleren hoe ze hun onschuldige handen moeten vouwen en hen moeten helpen om uit te vinden hoe ze God vinden op hun weg en de weerklank van Zijn Stem te volgen. Dit is de ernstigste en belangrijkste opdracht die God aan de ouders heeft toevertrouwd en ze moeten dat op een dergelijke goede wijze doen dat de herinnering aan hun ouders, God en Zijn Leer, steeds aanwezig blijven bij hun kinderen.
Dit is hoe de Heilige Paulus ons aanmoedigt om ons te gedragen: Kinderen, wees gehoorzaam aan je ouders uit ontzag voor de Heer, want zo hoort het. Toon eerbied voor uw vader en moeder," dat is het eerste gebod waaraan een belofte verbonden is: "Dan zal het u goed gaan en zult u lang leven op aarde. Vaders, maak uw kinderen niet verbitterd, maar vorm en vermaan hen bij het opvoeden zoals de Heer dat wil. [Ef. 6: 1-4]. En in de tweede brief van de Heilige Johannes, die ongetwijfeld gericht was aan een kerkelijke gemeenschap, die hij verpersoonlijkt ziet in de persoon van een moeder, de gekozen vrouw en haar kinderen, vinden we uit de pen van de apostel een lofprijzing van dewelke we hopen dat ze slaan op alle vaders en moeders: Ik was zeer verheugd te merken dat verscheidene van uw kinderen de weg van de waarheid volgen, in overeenstemming met het gebod dat de Vader ons gegeven heeft. En nu heb ik een verzoek aan u. Ik houd u in deze brief geen nieuw gebod voor, maar een gebod dat ons vanaf het begin bekend is: laten we elkaar liefhebben. [2 Joh. 4-5]
In gezinnen die zijn samengesteld uit ouders en kinderen, zijn er verplichtingen die de ouders moeten vervullen tegenover hun kinderen, en omgekeerd, de kinderen tegenover hun ouders. Het boek van de wijsheid van Jezus [Ecclesiasticus], besluit, nadat het een hele lijst heeft opgesomd over de vele verplichtingen van de kinderen, met deze oproep in hun overgave en vriendelijkheid: Mijn kind, voer uw werken uit met zachtmoedigheid, en gij zult door aangename mensen bemind worden. Hoe groter gij zijt, verneder uzelf des te meer, en gij zult bij de Here genade vinden. Velen zijn hoog en zeer vermaard, maar de zachtmoedigen worden de verborgenheden geopenbaard. Want de macht des Heren is groot, en wordt door de nederigen geëerd. [Jezus Sirach 3: 19-22]. En de apostel Petrus drukt hetzelfde uit: En u, jongeren, moet van uw kant het gezag van de oudsten erkennen. Overigens, in de omgang met elkaar moet ieder van u altijd de minste willen zijn, want God keert zich tegen hoogmoedigen, maar aan nederigen schenkt hij zijn genade. Onderwerp u dus nederig aan Gods hoge gezag, dan zal hij u op de bestemde tijd een eervolle plaats geven. U mag uw zorgen op hem afwentelen, want u ligt hem nauw aan het hart. Wees waakzaam, wees op uw hoede, want uw vijand, de duivel, zwerft rond als een brullende leeuw, op zoek naar een prooi. [1 Petr. 5: 5-8]
Deze woorden zijn gericht aan ons allen, maar vooral aan de jonge mensen die nog weinig ervaring hebben in het leven, waardoor de apostel hen aanspoort tot onderdanigheid, eenvoud en waakzaamheid, om niet te worden misleid door de zinsbegoochelingen van het leven, door de vertoorde geneugen der natuur en de duivelse verleidingen van de wereld. De Heilige Petrus gaat verder: Wees waakzaam, wees op uw hoede, want uw vijand, de duivel, zwerft rond als een brullende leeuw, op zoek naar een prooi. Stel u tegen hem teweer, gesterkt door uw geloof, in het besef dat uw broeders en zusters, waar ook ter wereld, onder hetzelfde leed gebukt gaan. Maar al moet u nog korte tijd lijden, God, de bron van alle genade, heeft u geroepen om in Christus Jezus deel te krijgen aan zijn eeuwige luister. God zal u sterk en krachtig maken, zodat u staande zult blijven en niet meer zult wankelen. [1 Pet 5, 8-10].
Ja, volhard in het geloof, de hoop en de liefdadigheid, want we moeten allen strijden voor de overwinning over het kwade en om de vrede, de vreugde en de zegen van het huis van Onze Vader, die God is, te bekomen. En samen vormen wij Zijn familie.
De kinderen mogen nooit de eerbied, de dankbaarheid en de hulp vergeten die zij hun ouders, die voor hen het beeld van God zijn, verschuldigd zijn en dit omdat de ouders zichzelf eveneens hebben opgeofferd om hen groot te brengen, dingen aan te leren en hen te vestigen
in het leven. En zo hebben de de kinderen op hun beurt de verplichting om zich toe te wijden aan de behagenis, vreugde en waardigheid van hun ouders, door hen te helpen en te begeleiden, tot zelfs in die mate dat alles wordt gedaan uit zuivere liefde en met de ogen op God gericht: Wat u ook doet, doe het van harte, alsof het voor de Heer is en niet voor de mensen, want u weet dat u van de Heer een erfenis als beloning zult ontvangen. Uw meester is Christus! [Kol. 3: 23] En wij zullen genieten van Zijn vriendschap, zoals Hij ons verteld heeft: Jullie zijn mijn vrienden wanneer je doet wat ik zeg. [Joh. 15: 14] En wat heeft Hij ons gezegd? : Mijn gebod is dat jullie elkaar liefhebben zoals ik jullie heb liefgehad. [Joh. 15: 12]
Dit is hoe het gezin zich heiligt, groeit en bloeit in die eenheid, trouw, wederzijdse verstandhouding en vergevingsgezindheid die de vrede, het vertrouwen en de ware liefde voortbrengt. Ave Maria!
De oproep tot volmaaktheid in ons leven
In de tweede van de drie verdere verschijningen, verscheen onze Heer als de volmaakte Mens en Onze Lieve Vrouw als Onze Lieve Vrouw van Smarten.
Wat is de betekenis van deze verschijning? Ik ben er absoluut niet zeker van, maar ik zeg wat ik denk en wat God me hieruit heeft doen begrijpen, door over deze gebeurtenissen te mediteren. Het kan zijn dat de Heilige Kerk hierin een andere mening of een andere interpretatie heeft en als dit zo is, is dit volledig met mijn overeenstemming. Maar, naar mijn nederige mening uitgedrukt, zeg ik dat deze verschijning een oproep is tot de praktijk van het Christelijk leven naar het voorbeeld van het leven van Jezus en Maria hier op aarde en, door Zijn voorbeeld en onderricht, leerde Hij ons om Hem te volgen in zijn voetstappen.
Jezus kwam niet enkel in onze wereld als onze Redder, maar ook als onze Leraar, om ons de weg te onderrichten die we moeten volgen om tot de Vader te gaan: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij. Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie hem, want jullie hebben hem zelf gezien. Deze Weg en dit Leven roept op tot kennis van God en van Zijn Zoon, die hij in deze wereld zond als onze Leraar en onze Redder. Vandaar dat Christus zei: Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie hem, want jullie hebben hem zelf gezien [ ] Geloof je niet dat ik in de Vader ben en dat de Vader in mij is? Ik spreek niet namens mezelf als ik tegen jullie spreek, maar de Vader die in mij blijft, doet zijn werk door mij. Geloof me: ik ben in de Vader en de Vader is in mij. Als je mij niet gelooft, geloof het dan om wat hij doet. [Joh. 14:7-11]
Jezus heeft ons de werken achtergelaten die Hij heeft volbracht en die getuigenis geven van Hem als bewijs van Zijn Goddelijkheid. Laat ons nu deze werken eens nader bekijken zodat ze ons kunnen bevestigen in onze overtuiging dat Hij waarlijk onze Leraar is, de gids van onze stappen en het voorbeeld dat we moeten navolgen.
Jezus leefde in de wereld als een volmaakte mens die Zijn Vaders wil in alle dingen navolgde. Dit zijn de woorden: Iedereen die de Vader mij geeft zal bij mij komen, en wie bij mij komt zal ik niet wegsturen. want ik ben niet uit de hemel neergedaald om te doen wat ik wil, maar om te doen wat hij wil die mij gezonden heeft. Dit is de wil van hem die mij gezonden heeft: dat ik niemand van wie hij mij gegeven heeft verloren laat gaan, maar dat ik hen allen laat opstaan op de laatste dag. Dit wil mijn Vader: dat iedereen die de Zoon ziet en in hem gelooft, eeuwig leven heeft, en dat ik hen op de laatste dag uit de dood zal opwekken [Joh. 6:37-40]. Het was om Zijn Vaders wil te doen dat Jezus in deze wereld kwam.
En de wil die Jezus moet volbrengen is om niemand verloren te laten gaan van hen die Onze Vader aan Hem heeft toevertrouwd, maar dat Hij hen zou redden en hen verheffen op de laatste dag. Hoe dan ook, deze verrijzenis verlangt van ons onze medewerking, of met andere woorden, ons geloof: Want dit is de wil van Mijn Vader: dat elkeen die de Zoon ziet en in Hem gelooft het eeuwige leven zou hebben, en ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. Ja, het vereist ons geloof: we moeten in de Zoon geloven om gered te worden op de laatste dag. De eerste staat in ons Christelijk leven is het geloofsleven te leiden door in de Zoon te geloven en in de Vader die Hem gezonden heeft, om Zijn woord te geloven en er het hoofd aan te bieden. Het was dit dat Jezus ons smeekte om te doen: Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht. [Mt. 11, 28-30]
Toen de tijd nabij kwam voor Hem om Zijn leven te geven voor onze verlossing, wou Jezus, aan de apostelen tijdens het Laatste Avondmaal, hen nogmaals het bewijs leveren van Zijn liefde en Zijn oprechte nederigheid. In overeenstemming met de Joodse gebruiken van de tijd, toonde Hij dat dit niet hoefde te worden gevolgd in Zijn geval: Ik ben in jouw huis te gast, en je hebt me geen water voor mijn voeten gegeven [Luc. 7:44] en de Heer, in tegenstelling tot al de normen van Zijn tijd, name en kon water en waste de voeten van Zijn leerlingen en droogde ze af met een doek dat rond zijn middel was gebonden. Toen hij hiermee klaar was, ging Hij opnieuw aan tafel zitten en zei Hij tot hen: Jullie noemen Mij meester en Heer, en terecht, want dat ben Ik. Welnu, als Ik, jullie Heer en meester, jullie voeten heb gewassen, dan behoren jullie ook elkaar de voeten te wassen. Ik heb jullie het voorbeeld gegeven: je moet doen zoals Ik voor jullie heb gedaan. De grondregel van ons geloof is nederigheid: Christus heeft onze dit onderricht door Zijn eigen voorbeeld.
Het Evangelie vertelt ons dat Jezus, als kleine jongen, met Zijn ouders naar de tempel was geweest om er te bidden: Hij reisde met hen terug naar Nazareth en was hun voortaan gehoorzaam [Luc. 2:51]. Op deze wijze bracht hij de eerste dertig jaren van Zijn leven door. Daar bracht hij zijn kinderjaren en tienerjaren door en groeide hij uit tot man. Als een kind, gehoorzaam tot zijn ouders, als een jonge aspirant voor het leven: Jezus groeide verder op en zijn wijsheid nam nog toe. Hij kwam steeds meer in de gunst bij God en de mensen. [Luc 2:52]
In dit gedeelde zien we dus dat Jezus studeerde en tekenen van van zijn groei en wijsheid aan de mensen toonden, ook al zeggen de leiders van de Joden dat Hij geen enkele schoolkennis had. Deze passage vond plaats in Jeruzalem, toen Jezus de tempel inging en onderrichtte. De Joden waren verbaasd: Hoe weet hij dat allemaal, terwijl hij geen opleiding heeft gehad?Jezus zei: Wat ik onderwijs heb ik niet van mijzelf, maar van hem die mij gezonden heeft. [Joh. 7: 15-16]
Naast het mysterie van de trinitaire omgang tussen de Vader en de zoon, die deze woorden weergeven, leren ze ons ook dat scholen niet de enige plaats zijn waar men kan studeren en leren: met de hulp en genade van God, met het familieleven, waarvan de leden onderwezen worden in het natuurlijke en bovennatuurlijke leven een omgeving zijn waar de kinderen de nodige kennis word bijgebracht. Meer dan eens heft Jezus verklaard dat Hij door Zijn Vader in de Hemel is onderrricht: Ik heb niet namens mezelf gesproken, maar de Vader die mij gezonden heeft, heeft me opgedragen wat ik moest zeggen en hoe ik moest spreken. Ik weet dat zijn opdracht eeuwig leven betekent. Alles wat ik zeg, zeg ik zoals de Vader het mij verteld heeft. [Joh 12: 49-50]
Christus verrichte nog vele andere, gelijkaardige mirakelen ten gunste van de mensen die in wanhoop waren omwille van hun lijden. Op een dag, kwam een der leiders van de synagoge, Jaïrus genaamd, tot Hem en vroeg Hem om naar zijn huis te willen gaan om zijn dochtertje te genezen die op het punt stond te sterven. Jezus willigde zijn verzoek in en ging mee met hem en een grote menigte volgde hen. Onder hen was ook een vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed. Ze had veel ellende doorgemaakt door de behandeling van allerlei artsen, aan wie ze haar hele vermogen had uitgegeven zonder dat ze ergens baat bij had gehad. Integendeel, ze was alleen maar achteruitgegaan. Ze had gehoord over Jezus, en ze begaf zich tussen de menigte en raakte zijn bovenkleed van achteren aan, want ze dacht: Als ik alleen zijn kleren maar kan aanraken, zal ik al gered worden. En meteen hield het bloed op te vloeien en merkte ze aan haar lichaam dat ze van de kwaal genezen was.
Op hetzelfde ogenblik werd Jezus zich ervan bewust dat er kracht uit hem was weggestroomd. Midden in de menigte draaide hij zich om en vroeg: "Wie heeft mijn kleren aangeraakt?" Maar hij keek om zich heen om te zien wie het gedaan had. De vrouw, die bang was geworden en stond te trillen omdat ze wist wat er met haar was gebeurd, kwam naar hem toe en viel voor hem neer en vertelde hem de hele waarheid. Toen zei hij tegen haar: "Uw geloof heeft u gered. Ga in vrede en wees genezen van uw kwaal." [Mc 5: 24-34]. [...] Nog voor hij uitgesproken was, kwamen enkele mensen tegen de leider van de synagoge zeggen: "Uw dochter is gestorven, waarom valt u de meester nog lastig?" Maar Jezus hoorde dat en zei tegen de leider van de synagoge: "Wees niet bang, maar blijf geloven." [...] Ze lachten hem uit. Maar hij stuurde hen allemaal naar buiten en ging met de vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij hem waren de kamer van het kind binnen. Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: "Talita koem!" In onze taal betekent dat: "Meisje, ik zeg je, sta op!" Meteen stond het meisje op en begon ze heen en weer te lopen. Ze was twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen. [Mc 5: 35-42].
Op een dag wandelde Jezus verder om zijn leer te verkondigen, toen twee blinden Hem volgden en Hem luidkeels toeriepen: Heb medelijden met ons, Zoon van David! En nadat hij een huis was binnengegaan, kwamen de blinden naar hem toe. Jezus vroeg hun: Gelooft u dat ik dit kan doen? Ze antwoordden: Zeker, Heer! Daarop raakte hij hun ogen aan en zei: Zoals u gelooft, zo zal het ook gebeuren. En hun ogen gingen open [Mt 9: 27-30]. Op een andere moment bracht men iemand bij hem die bezeten was en niet kon spreken. Nadat de demon was uitgedreven, begon de stomme te spreken. De mensenmassa stond versteld, men zei: Zoiets hebben we in Israël nog nooit gezien!. [Mt 9, 33]. En dit gebeurde taltrijke malen! Jezus trok rond langs alle steden en dorpen, hij gaf er onderricht in de synagogen, verkondigde het goede nieuws over het koninkrijk en genas iedere ziekte en elke kwaal. [Mt 9: 35].
Jezus verrichte al deze wonderen uit medelijden voor hen die leden en in de overtuiging dat elke mogelijkheid die zich voordeed een gelegenheid was om het goede te verspreiden. Bij een andere gelegenheid ging Hij naar de synagoge. Daar ontmoette hij een man met een verschrompelde hand. De omstaanders vroegen: Is het toegestaan om op de sabbat te genezen? Ze vroegen dit om Hem te kunnen aanklagen en te beschuldigen. Maar Hij antwoorde hen: Stel dat u maar één schaap hebt en dat valt op sabbat in een kuil, wie van u zou het niet vastgrijpen en het er weer uit halen? En is een mens niet veel meer waard dan een schaap? Daaruit volgt dat we op sabbat goed mogen doen. Toen zei hij tegen de man: Steek uw hand uit." Hij stak ze uit en er kwam weer leven in: zijn hand werd weer even gezond als de andere [Mt 12: 10-13].
Toen Johannes de Doper zijn eigen leerlingen naar Jezus zond om Hem te vragen of Hij de Messias was of dat ze moesten wachten op de komst van iemand anders, antwoordde Jezus hen: Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien: blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt. Gelukkig is degene die aan mij geen aanstoot neemt. [Mat 11: 4-6]
Dit antwoord aan de leerlingen van Johannes de Doper had dezelfde betekenis en gewicht als een ander antwoord van Christus aan de Joodse leiders, toen zij Hem dezelfde vraag stelden: Hoe lang houdt u ons nog in het onzekere? Als u de Messias bent, zeg het ons dan ronduit. Jezus antwoordde: Dat heb ik u al gezegd, maar u gelooft het niet. Wat ik namens mijn Vader doe getuigt over mij [ ] Als wat ik doe niet van mijn Vader komt, geloof me dan niet, maar als dat wel het geval is en u gelooft me toch niet, geloof dan tenminste wat ik doe. Dan zult u begrijpen dat de Vader in mij is en dat ik in de Vader ben [Jn 10: 24-25 en 37-38 93].
Zelfs daarvoor had Jezus dit onderwerp al aangehaald in zijn onderricht tot de Joodse leiders: U hebt boden naar Johannes gestuurd en hij heeft een betrouwbaar getuigenis afgelegd [...] Maar ik heb een belangrijker getuigenis dan Johannes [de Doper]: het werk dat de Vader mij gegeven heeft om te volbrengen. Wat ik doe getuigt ervan dat de Vader mij heeft gezonden. De Vader die mij gezonden heeft, heeft dus zelf een getuigenis over mij afgelegd. Maar u hebt zijn stem nooit gehoord en zijn gestalte nooit gezien, en u hebt zijn woord niet blijvend in u opgenomen, want aan degene die hij gezonden heeft, schenkt u geen geloof. U bestudeert de Schriften en u denkt daardoor eeuwig leven te hebben. Welnu, de Schriften getuigen over mij, maar bij mij wilt u niet komen om leven te ontvangen [Jn 5: 33-40].
En zo heeft Jezus ons Zijn werken nagelaten en de verheven aard van Zijn leer, als een bewijs van Zijn Goddelijkheid. Hij vraagt ons enkel om dezelfde argumenten aan te wenden die Hij ons bij een andere gelegenheid aanbeval om ons in staat te kunnen stellen om het onderscheid te kunnen maken tussen echte en valse profeten: "Aan hun vruchten zul je hen herkennen [...] Zo draagt elke goede boom goede vruchten, maar een slechte boom draagt slechte vruchten. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, evenmin als een slechte boom goede vruchten dragen kan" [Mt 7, 16 -20]. Laat ons Zijn gezegende opdracht van Verlosser bekijken die aan Jezus Christus werd toevertrouwd door de Vader, toen Hij Hem naar de aarde zond. Vele gedeelten stellen hem in dit licht voor, namelijk als Redder van de wereld.
Toen de Heilige Johannes de Doper zijn dopen van berouw uitvoerde in de Jordaan zag hij Jezus naar zich toe komen, en hij zei: "Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt." [Jn 1, 29]. De auteur van deze heilige tekst, de apostel Johannes, schreef later in zijn eerste epistel: "God is licht, er is in hem geen spoor van duisternis [...] Gaan we onze weg in het licht, zoals hijzelf in het licht is, dan zijn we met elkaar verbonden en reinigt het bloed van Jezus, zijn Zoon, ons van alle zonde [..] Belijden we onze zonden, dan zal hij, die trouw en rechtvaardig is, ons onze zonden vergeven en ons reinigen van alle kwaad." [1 Jn 1, 5-9].
Toen de Heilige Simeon het geluk had om het Kindje Jezus in de Tempel te mogen vinden, groette hij het Kind en zei hij: "dit is de redding waar alle mensen op hebben gewacht," en riep hij vreugdevol uit: "Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan, zoals u hebt beloofd. Want met eigen ogen heb ik de redding gezien die u bewerkt hebt ten overstaan van alle volken: een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en dat tot eer strekt van Israël, uw volk." [Lk 2, 29-32]. In Simeons woorden kunnen we resten horen van profetische uitspraken, deze van de profeet Jesajah inbegrepen: "Ik zal je maken tot een licht voor alle volken, opdat de redding die ik zal brengen tot aan de einden der aarde reikt." [Is 49, 6].
Tijdens zijn openbare Leven onthulde Jezus door Zijn woorden en daden dat Hij de Redder was. Hij zocht het volk op om Hem te volgen om hen zo te kunnen leiden op het pad van de redding. Zijn woorden in de parabel van de goede herder zijn betekenisdragend: "Ik ben gekomen om hun het leven te geven in al zijn volheid [..] zoals de Vader mij kent en ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen [..] Ik geef ze eeuwig leven: ze zullen nooit verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven."
Het was deze herderlijke zorg die Jezus Christus deed wachten op de Samaritaanse vrouw bij de bron van Sichar en om haar te vragen: "Geef mij wat te drinken." De vrouw antwoordde: "Hoe kunt u, als Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse! Joden gaan namelijk niet met Samaritanen om." [...] Jezus zei tegen haar: "Als u wist wat God wil geven, en wie het is die u om water vraagt, zou u hém erom vragen en dan zou hij u levend water geven. Iedereen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen, maar wie het water drinkt dat ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat ik geef zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft." "Geef mij dat water, heer" zei de vrouw, "dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten." [Jn 4, 7. 9-15]
Jezus had de ziel van deze vrouwen voor zich gewonnen, samen met de zielen van vele andere die op Hem waren afgekomen op naar Hem te luisteren. Dat is waarom, toen de apostelen hem smeekten om te eten, antwoordde Hij: Ik heb voedsel dat jullie niet kennen [ ] Mijn voedsel is: de wil doen van hem die mij gezonden heeft en zijn werk voltooien.
Nadat al haar beschuldigers de overspelige vrouw hadden achtergelaten, zei Jezus tot haar: Vrouw, waar zijn zij? Had niemand u veroordeeld? Zij antwoordde: Niemand Heer, en Jezus zei: Ook Ik veroordeel u niet: ga en zondig voortaan niet meer. Het is de genade die dankzij het berouw de vergiffenis verleent, echter onder de voorwaarde om niet meer opnieuw te zondigen, want dat is hoe iemand wordt gered.
Op dezelfde wijze verging het toen Jezus later de lamme ontmoette die Hij had genezen bij de vijver van Betsada: Zondig niet meer, opdat niets erger over u zou komen! En hetzelfde geldt ook voor ons vandaag. Hij vergeeft ons onze zonden, maar onder de voorwaarde dat we vastbesloten zijn om niet meer te zondigen. Een stevig voornemen om ons te beteren is de vereiste voor een goede biecht.
Om ons te helpen, verkoos Christus om met ons op aarde te blijven: Ik laat jullie niet als wezen achter, ik kom bij jullie terug. Nog een korte tijd en de wereld zal mij niet meer zien, maar jullie zullen mij wel zien, want ik leef en ook jullie zullen leven. Dan zul je begrijpen dat ik in mijn Vader ben, dat jullie in mij zijn en dat ik in jullie ben. Wie mijn geboden kent en zich eraan houdt, heeft mij lief. Wie mij liefheeft zal de liefde van mijn Vader en mij ontvangen, en ik zal mij aan hem bekendmaken.
Het is niet een aangelegenheid van louter geestelijke aanwezigheid in ons. Jezus wens was om waarlijk met ons te zijn onder de gezegende verschijning van het brood en de wijn, in het Sacrament op het altaar. Hier verblijft Hij als een slachtoffer en priester voor ons en dit tot het einde der tijden, daar Hij een eeuwige priester is: Jij zult voor eeuwig priester zijn, zoals ook Melchisedek dat was. [Heb 5,6].
Dit is zo omdat Christus daarentegen is aangetreden als hogepriester van al het goede dat ons is toebedacht: hij is door een indrukwekkender en volmaakter tabernakel [die niet door mensenhanden gemaakt is en niet behoort tot onze schepping] voor eens en altijd het hemelse heiligdom binnengegaan, en dan niet met bloed van bokken en jonge stieren maar met zijn eigen bloed. Zo heeft hij een eeuwige verlossing verworven. Want als het lichaam van wie onrein is al wordt gereinigd en geheiligd wanneer het besprenkeld wordt met het bloed van bokken en stieren of bestrooid met de as van een jonge koe, hoeveel te meer zal dan niet het bloed van Christus, die dankzij de eeuwige Geest zichzelf heeft kunnen opdragen als offer zonder smet, ons geweten reinigen van daden die tot de dood leiden, en het heiligen voor de dienst aan de levende God? Zo is hij dan bemiddelaar van een nieuw verbond. [Heb 9, 11-15].
En zo is Jezus de hogepriester die zichzelf dagelijks offert op onze altaren, om aldus aan de Vader de gepaste herstelling voor onze zonden te offeren. We zien dat in de woorden die Hij gebruikte bij de wijding van het brood: Dit is mijn bloed en lichaam van het verbond, dat voor velen vergoten wordt. [Mk 14, 24].
In deze oproep van de boodschap hebben we ook de verschijning van de Moeder der Smarten, met de bedoeling dat wij nooit mogen vergeten om onszelf hieraan te herinneren. Door middel van dit visioen, was het de wens van God om ons de waarde van het lijden te tonen, de waarde van de opoffering en dit voor de zaak van de liefde. In de wereld van vandaag willen we nauwelijks nog deze waarheden aanhoren, zover is de omvang van het zoeken naar plezier, van het lege en wereldse geluk en overdreven luxe. Maar hoemeer iemand het lijden ontvlucht, hoemeer we onszelf zullen omgeven voelen van een zee van kwellingen, teleurstellingen en lijden.
Zijn leven op aarde eindigt met het martelaarschap aan het kruis. Er is niemand ter wereld die niet op een bepaalde manier moet lijden. We hebben het mysterie van het lijden geërfd als een gevolg van de zonde van de eerste ouders van het menselijke ras: Omdat u [ ] hebt gegeten van de boom die ik je had verboden. Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan, zwoegen zul je om ervan te eten, je hele leven lang. [Gen. 3:17] Hier vindt u de verwijzing naar het lijden waarvan alkle mensen het voorwerp zijn.
Jezus kwam om ons te verlossen door het lijden en Zijn Moeder deelde in het monsterachtige lijden van Zijn Passie, als een Moeder die, samen met Haar Zoon leed aan de voet van het kruis. In de verschijning van oktober 1917, waarover we het hier hebben, stelde Ze Zich voor als de lijdende Moeder. De Kerk noemt Haar de Moeder der Smarten, Onze Lieve Vrouw der Smarten, omdat Zij in Haar Hart deelnam aan het martelaarschap van Christus, met Hem aan Haar zijde. Het is door onze eenheid met Christus dat ons lijden ons als slachtoffer kan maken en aldus God behagen, waardoor Hij ons heilig maakt.
Maria werd door God gekozen als de Moeder van Zijn Zoon, de Moeder van Jezus Christus, en de Moeder van Zijn mystieke Lichaam, de Kerk, die Haar geestelijke schepping is. Toen Hij met een ondraaglijke pijn aan het sterven was op het Kruis, gaf Jezus Haar aan ons allen als Moeder, in de persoon van de apostel Johannes: Zie hier, uw Moeder [Jn 19:27]. Wij zijn de kinderen van het lijden en de bitterheid van het Hart van Zijn Moeder, en ons hart.
Het is om deze reden dat al onze lijden dat we, verenigd met Hem, opdragen, onze toewijding en verbintis met God, bijdraagt tot de redding van onze broeders en zusters die verdwaald zijn. Jezus zei: Maar ik heb ook nog andere schapen, die niet uit deze schaapskooi komen. Ook die moet ik hoeden, ook zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er één kudde zijn, met één herder. [Jn 10, 16]. En om met Christus aan deze opdracht mee te worden, moeten wij lijden, werken, bidden en liefhebben en het is door de liefdadigheid dat de onze verloren broeders zullen terugwinnen, zoals de Heer zelf zei: Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn. [Jn 13, 35].
Liefde is de magneet die zielen aantrekt en het is voor hen dat we onze offergaven offeren, onze daden van zelfontkenning, onze gebreken, onze pijnen en ons lijden en ons lichamelijk en geestelijk lijden. Door dit alles offeren wij onze volledige toewijding tot God en stijgen onze gebeden op naar Hem voor het altaar. Door aan de zielen te denken, wensen wij om, net als Christus en met Christus, tot onze Vader te zeggen: Ik heb hen laten delen in de grootheid die u mij gegeven hebt, opdat zij één zijn zoals wij. Niemand van hen zal verloren gaan, tenzij zij tot de ondergang gedoemd zijn. [Jn 17, 22]. Dit is waarom Judas weerstand bood aan Zijn Genade, ontrouw was aan zijn oproep en Zijn Vaderlijke liefde verachtte. Als het nog mogelijk is, Vader, red Hem! Ave Maria!
Vertaling: Chris De Bodt
10-09-1975
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [5]
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [5]
Oproep tot deelname aan de Eucharistie
Uiteindelijk, met in onze gedachten wat het Kerkelijk Gezag over de jaren heen heeft gezegd over het bidden van de Rozenkrans, zal ik u gaandeweg herinneren aan enige van deze dingen, en wat God door de Boodschap, zo hardnekkig van ons vroeg, kunnen we besluiten dat de Rozenkrans de vorm van vocaal gebed is dat voor de mensen in het algemeen het meeste geschikt is, wat we moeten waarderen en waar we elke inspanning moeten voor leveren om hier niet van af te stappen. God en Onze Lieve Vrouw weten beter dan wie ook wat meer geschikt is voor ons en waar we het meeste nood aan hebben. Bovendien zal het een krachtig hulpmiddel zijn om ons geloof, onze hoop en liefdadigheid te bewaren.
Zelfs voor deze mensen die niet weten of die niet bekwaam zijn om zich voldoende dingen voor de geest te halen om te mediteren, is de eenvoudige daad van het nemen van de Rozenkrans om te bidden ruim voldoende om de Heer indachtig te zijn, en een vermelding in ieder tientje van een mysterie uit het leven van Christus herinnert Hem in hun gedachten en op Zijn beurt zal Hij in hun zielen een zacht licht van geloof aansteken die smeulende wiek ondersteunt, om te voorkomen dat alles zou uitgedoofd raken.
Aan de andere kant hebben ze die de Rozenkrans opgeven en die niet dagelijks naar de Mis gaan, niets om op te steunen en zo zullen ze eindigen met zichzelf te verliezen in het materialisme van het aardse leven.
En aldus is de Rozenkrans het gebed dat God, door Zijn Kerk en Onze Lieve Vrouw, het meest hardnekkig aan ons heeft aanbevolen, als de weg naar en de poort van de Redding: Bid de Rozenkrans elke dag. [Onze Lieve Vrouw, 13 mei 1917]. Ave Maria!
De elfde oproep van de boodschap: Jezus wil in de wereld de verering tot Mijn Onbevlekte Hart instellen.
Het instellen van de verering tot het Onbevlekte Hart in de wereld, betekent de mensen tot een volledige toewijding brengen door bekering, zelftoewijding, persoonlijke waardering, verering en liefde. En zo is het de geest van de toewijding tot bekering dat God wenst in te stellen in de wereld, de verering van het Onbevlekte Hart van Maria.
We weten allen dat een moeders hart de liefde vertegenwoordigt in het hart van de familie. Het is de liefde van de moeder die haar doet buigen over de wieg van haar kind, en er haarzelf voor opoffert, haarzelf geeft en haar doet lopen voor de verdediging van haar kind. Alle kinderen vertrouwen op het hart van hun moeder en we weten allen dat we in haar een plaats vinden voor een bijzondere genegenheid. Hetzelfde is van toepassing op de Heilige Maagd. En aldus zegt de boodschap: "Mijn Onbevlekte Hart zal uw toevlucht zijn en de weg die u zal leiden tot God." Vandaar dat het Hart van Maria een toevlucht is en een weg tot God voor al zijn kinderen.
Deze toevlucht en deze weg werden verkondigd voor de hele mensheid, onmiddellijk na de val van onze eerste ouders. Aan de duivel, die de eerste menselijke wezens had verleid en hen daarna bewoog om het goddelijke bevel dat hen werd opgelegd, te negeren. De Heer zei: "Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw kroost en het hare. Het zal jouw kop bedreigen, en jij zijn hiel!" [Gen. 3:15]. De nieuwe generatie die God verkondigde, zou geboren worden uit deze vrouw en zal overwinnen in het gevecht tegen de volgelingen van satan, totdat zijn hoofd zou vernietigd worden. Maria is de moeder van deze nieuwe generatie, alsof ze een nieuwe boom des levens zou zijn, door God in de wereld geplant, zodat al haar kinderen zouden deel hebben van haar vruchten.
Het is van het hart van hun moeder dat kinderen hun natuurlijke leven ontvangen, hun eerste adem, hun bloed dat leven geeft, het kloppen van hun hart, alsof de moeder de oorsprong van de klok zou zijn die de beweging voortbrengt van de twee slingers. Als we zien hoe afhankelijk het kind is van haar moeder tijdens de vroege maanden van de vorming in de schoot, kunnen we bijna zeggen dat het hart van de moeder, het hart van het kind is. En we kunnen hetzelfde van Maria zeggen toen ze de Zoon van de Eeuwige Vader in haar schoot droog. Vandaar dat het het volgens van het Hart van Maria, in zekere betekenis, het hart van heel die andere generatie is, de eerste vrucht, die Jezus Christus is.
En het is van deze vrucht dat andere generaties van dit Onbevlekte Hart, zullen worden gevoed, zoals Jezus zegt: "Ik ben het brood dat leven geeft. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik blijf in hem. De levende Vader heeft mij gezonden, en ik leef door de Vader. Zo zal wie mij eet, leven door mij." [Joh. 6: 48 en 56-57] Te leven door God is ook te leven door Maria, daar Jezus Zijn lichaam en bloed van Maria heeft ontvangen.
Het was in dit Hart dat de Vader zijn Zoon heeft geplaatst, zoals in het eerste Tabernakel. Maria was de eerste persoon die Hem omarmde en het was het bloed van Haar Onbevlekte Hart dat aan de Zoon van God Zijn leven en Zijn menselijke aard doorgaf. Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen, genade op genade. [Joh. 1-16]
Deze toevlucht en deze weg werden verkondigd voor de hele mensheid, onmiddellijk na de val van onze eerste ouders. Aan de duivel, die de eerste menselijke wezens had verleid en hen daarna bewoog om het goddelijke bevel dat hen werd opgelegd, te negeren. De Heer zei: "Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw kroost en het hare. Het zal jouw kop bedreigen, en jij zijn hiel!" [Gen. 3:15]. De nieuwe generatie die God verkondigde, zou geboren worden uit deze vrouw en zal overwinnen in het gevecht tegen de volgelingen van satan, totdat zijn hoofd zou vernietigd worden. Maria is de moeder van deze nieuwe generatie, alsof ze een nieuwe boom des levens zou zijn, door God in de wereld geplant, zodat al haar kinderen zouden deel hebben van haar vruchten.
Het is van het hart van hun moeder dat kinderen hun natuurlijke leven ontvangen, hun eerste adem, hun bloed dat leven geeft, het kloppen van hun hart, alsof de moeder de oorsprong van de klok zou zijn die de beweging voortbrengt van de twee slingers. Als we zien hoe afhankelijk het kind is van haar moeder tijdens de vroege maanden van de vorming in de schoot, kunnen we bijna zeggen dat het hart van de moeder, het hart van het kind is. En we kunnen hetzelfde van Maria zeggen toen ze de Zoon van de Eeuwige Vader in haar schoot droog. Vandaar dat het, volgens van het Hart van Maria, in zekere betekenis, het hart van heel die andere generatie is, de eerste vrucht, die Jezus Christus is.
En het is van deze vrucht dat andere generaties van dit Onbevlekte Hart, zullen worden gevoed, zoals Jezus zegt: "Ik ben het brood dat leven geeft. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik blijf in hem. De levende Vader heeft mij gezonden, en ik leef door de Vader. Zo zal wie mij eet, leven door mij." [Joh. 6: 48 en 56-57] Te leven door God is ook te leven door Maria, daar Jezus Zijn lichaam en bloed van Maria heeft ontvangen.
Het was in dit Hart dat de Vader zijn Zoon heeft geplaatst, zoals in het eerste Tabernakel. Maria was de eerste persoon die Hem omarmde en het was het bloed van Haar Onbevlekte Hart dat aan de Zoon van God Zijn leven en Zijn menselijke aard doorgaf. Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen, genade op genade. [Joh. 1-16]
Dit is de nieuwe generatie geboren uit zijn wonderbare Moeder: Christus in Hemzelf en in Zijn Mystieke Lichaam. En Maria is de Moeder van dit nageslacht, gekozen om het hoofd van de duivelse slang te verpletteren.
En zo zien we dat de verering tot het Onbevlekte Hart van Maria in de wereld moet worden ingesteld door middel van een ware toewijding, door bekering en door het geven van zichzelf. Op dezelfde wijze worden, door de consecratie, het brood en wijn veranderd in het Lichaam en het Bloed van Christus, dat komt van Zijn eigen Leven uit het Hart van Maria.
Aldus moet dit Onbevlekte Hart voor ons een toevlucht zijn en de weg die leidt tot God.
Aldus vestigen we het gevolg van de nieuwe generatie, door God geschapen, en is ons bovennatuurlijke leven van deze zelfde leven gevende bron, het Onbevlekte Hart van Maria, die de Moeder is van Christus en van Zijn Mystieke Lichaam. Zo zijn we allen ware broeders en zusters van Christus, zoals Hijzelf zei: Mijn moeder en mijn broers zijn degenen die naar het woord van God luisteren en ernaar handelen. [Luc. 8: 21].
Het woord van God is de band die alle kinderen verbindt in het Hart van de Moeder. Daar horen we de echo van het woord van de Vader, omdat God Zijn Eeuwige Woord omsloten heeft in het Hart van Maria, en het is uit dit Woord dat het Leven over ons komt: Laat wie dorst heeft bij mij komen en drinken! Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Uit zijn binnenste zullen stromen levend water vloeien. [Joh. 7: 37-38] In feite lezen we in het Boek van Jesaja: Ik zal water uitgieten op dorstige grond, waterstromen over het droge land. Ik zal mijn geest uitgieten over je nazaten en mijn zegen over je telgen. [Jes. 44:3]
God begon het werk van de verlossing in het Hart van Maria, omdat in Haar schoot het verlossingswerk is begonnen. En Maria zei: De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd. [Luc. 1: 38] En het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond. [Joh. 1: 14]
Dit is de dicht mogelijke eenheid tussen twee menselijke wezens: Christus begon, met Maria, het werk van onze verlossing. Het hartkloppen van Christus is eveneens het hartkloppen van Maria, het gebed van Christus is het gebed van Maria, de vreugde van Christus is de vreugde van Maria. Het was uit Maria dat Christus het Lichaam en Bloed ontving dat wordt uitgestroomd en opgeofferd voor de redding van de wereld. Vandaar dat Maria, één gemaakt met Christus, de medeverlosser is van het menselijke ras. Met Christus in Haar schoot, Met Jezus Christus in Haar armen, met Christus van Nazareth en in Zijn openbaar leven. Met Christus beklom zij de Calvarieberg en leed zij in doodsangst met Hem, ontving zij in Haar Onbevlekte Hart het laatste lijden van Christus, zijn laatste woorden, zijn laatste angsten en de laatste druppels van Zijn Bloed, om het te kunnen offeren aan de Vader.
En Maria verbleef op aarde om zo haar andere kinderen te helpen om het verlossende werk van God te vervolledigen door het in Haar Hart te bewaren als een wonderbron van genade, Ave gratia plena, om zo aan ons de vruchten van het leven, het lijden en de dood van Jezus Christus, Haar Zoon, door te geven. Ave Maria!
De Oproep om het Eeuwige Leven te overwegen
De twaalfde Oproep van de Boodschap. We hebben allen het verlangen om ons vast te houden aan ons tijdelijke leven, dat voorbijgaat met de dagen, de jaren, het werk, de vreugde, het verdriet en het lijden, maar hoe weinig zijn we bezorgd om het eeuwige leven! En toch is dit het enige leven dat waarlijk beslissend is en dat voor eeuwig voortduurt.
Toen God de mens schiep, bestemde Hij hem voor tot het eeuwige leven, door Zijn goddelijke leven te delen. Aldus schiep God de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen. [Gen. 1: 27] en ging dan verder met de zeggen dat God, de Heer, de mens toen maakte. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen. [Gen. 2: 7] We zien hier dat het menselijk lichaam uit het stof der aarde gemaakt werd, maar de mensen ontvingen het leven van God zelf, van de scheppende adem van Zijn lippen. Vandaar dat onze ziel een spiritueel wezen is dat onsterfelijk is en deel uitmaakt in het leven van God. Wanneer het lichaam volledig samenwerkt met de daad van de ziel, verlaat de ziel het lichaam en vliegt het naar haar centrum van waartoe de ziel zich aangetrokken voelt, wat God is. Maar onze deelname in het eeuwige leven wordt afgewogen tussen twee moeilijke werkelijkheden: de Hemel of de hel.
In de oproep tot de verering van het Onbevlekte Hart van Maria, zagen we dat er twee onderscheiden volgelingen zijn die recht tegenover elkaar staan: de volgelingen van satan die de mensen tot de zonde leidde, en de volgelingen van het Onbevlekte Hart van Maria, die hen, als Moeder van Gods kinderen, leidt naar de weg van de waarheid, gerechtigheid en liefde, daar God Liefde is en al Zijn kinderen zijn gekend door de wijze waarop ze liefhebben. Waar de kinderen van God door de weg der Liefde opklimmen tot het bezit van het eeuwige geluk in het Koninkrijk van God, worden de kinderen van satan, door de verachtelijkheid van de zonde, naar beneden gestort in de afgrond van de eeuwige straf.
Er zijn ongelovigen in de wereld, die deze werkelijkheden ontkennen, maar dit maakt deze werkelijkheden niet minder waar, noch zal het ongeloof van deze mensen hen bevrijden van de pijnen der hel, als hun levens vol van zonden hen daarheen leiden. Er zijn vele gedeelten in de Heilige Schrift die handelen over de hel en haar kwellingen en over hen die daarheen gaan. En zo zal bij het Laatste Oordeel aan hen die niet voldaan hebben aan de werken van barmhartigheid, worden verteld: Jullie zijn vervloekt, verdwijn uit mijn ogen naar het eeuwige vuur dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen, en dat hun een eeuwige bestraffing staat te wachten, maar de rechtvaardigen daarentegen het eeuwige leven. [Mat. 25: 41 en 46]
Toen zijn volgelingen, tegen de verleiding van de trots in, hun opdracht succesvol hadden beëindigd, zei Jezus: Ik heb satan als een lichtflits uit de hemel zien vallen! [Luc. 10; 18]. En toen hij hen instructies gaf voor het leiden van hun apostolaat, zei Hij: Wees niet bang voor hen die het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden. Wees eerder bang voor hem die en ziel en lichaam kan ombrengen in de hel. [Mat. 10: 28]. Toen Hij sprak over het Koninkrijk, eindigde Jezus Zijn parabel over het sleepnet dat in een meer werd geworpen en waarmee allerlei soorten vis werden gevangen en de slechte vissen werd weggegooid, met de woorden: Zo zal het gaan bij de voltooiing van deze wereld: de engelen zullen eropuit trekken en de kwaadwilligen van de rechtvaardigen scheiden, en ze zullen hen in de vuuroven werpen, waar ze zullen jammeren en knarsetanden. [Mat.13: 49-50]
En de volgende woorden van Jezus laten geen plaats voor enige twijfel: Als je hand je ten val brengt, hak haar dan af. Je kunt beter verminkt het leven ingaan dan met twee handen in de hel te verdwijnen, in het onblusbare vuur [ ] en als je oog je ten val brengt, ruk het dan uit. Je kunt beter met één oog het koninkrijk van God ingaan dan met twee ogen in de hel gegooid te worden, waar hun worm niet van ophouden weet en het vuur niet dooft. [Marc. 9: 43-48] In dit gedeelte spreekt Jezus over het vuur van de hel en de eeuwige veroordeling en herhaalt hij dezelfde woorden nog in andere gedeelte van het Evangelie, maar deze teksten zijn te lang om hier neer te schrijven.
Wat Jezus hier aanhaalt, betekent niet dat God in werkelijkheid de neiging heeft om onze ogen uit te rukken of onze handen en voeten af te hakken, maar heeft Hij het over de verleidingen en de slechte neigingen, de lusten en de ontucht die we moeten uitrukken of afhakken, omdat ze ons op het pad van de zonde brengen en om deze reden de oorzaak zouden zijn van onze eeuwige vervloeking.
In het Oude Testament vinden we teksen die, wanneer we ze vandaag lezen in het licht van he geloof van de Kerk, de eerste beginselen grondvesten van goddelijke openbaringen over de waarheden die ze onderwijzen, als als voorbeeld nemen we deze vraag over het bestaan van de hel. Dit is zo met het volgende gedeelte uit Jesaja, waarbij hij het lot beschrijft van zij die weigerden om naar Gods wetten te luisteren: De hand van de Heer zal zich openbaren aan zijn dienaren, maar zijn woede zal over zijn vijanden komen [ ] Bij het verlaten van de stad zien ze de lijken van hen die tegen mij in opstand kwamen: de worm die aan hen knaagt zal niet sterven, en het vuur waarin ze branden zal niet doven; ze worden verafschuwd door alles wat leeft. [Jes. 66:14-24]
En in het Boek der Wijsheid beschrijft de Heilige Geest de jammerklachten van hen die zichzelf hebben veroordeeld bij het zien van de redding van de rechtvaardigen: Dan zal de rechtvaardige met grote vrijmoedigheid staan voor het aangezicht dergenen, die hem verdrukt en zijn moeiten verworpen hebben. En zij die Hem zien, zullen met zware vrees beroerd worden, en zullen zich ontzetten over deze onverwachte zaligheid. Vol berouw en in de angst der geest zullen ze onder elkaar zuchten en zeggen: Deze was het over wie wij eertijds lachten, en die wij voor een smadelijke beschimping hadden. Wij gekken, hielden zijn leven voor razernij, en zijn einde voor oneerlijk. Waarom is hij nu gerekend onder de kinderen Gods, en waarom is zijn lot onder de heiligen? Voorwaar wij zijn van de weg der waarheid afgedwaald, en het licht der gerechtigheid heeft ons niet beschenen, en de zon der gerechtigheid is ons niet opgegaan. Wij zijn vervuld geworden in de paden der ongerechtigheid en des verderfs, en hebben woeste omwegen doorreisd, maar de weg des Heren hebben wij niet gekend. Wat heeft ons de hovaardij gebaat? en wat heeft ons de rijkdom met pochen gebracht?
In Fatima heeft Hij ons Zijn Boodschap gezonden als een verder bewijs van deze waarheden door er ons aan te herinneringen zodat we onszelf niet zouden toelaten om te worden misleid door de valse leer van de ongelovigen die Hem ontkennen, en van diegenen die het het ware pad verlaten dat hen in de war brengt. Met dit einde in zicht, verzekert de Boodschap ons dat de hel waarachtig bestaat en dat de zielen van de arme zondaars er wel degelijk heengaan: Onze Lieve Vrouwen zei tot de drie herdertjes uit Aljustrel op 13 juli 1917 het volgende: U hebt de hel gezien, waar de zielen van de arme zondaars heengaan. Om hen te redden wenst God in de wereld de verering tot Mijn Onbevlekte Hart in te stellen. Als wat Ik aan u zeg, wordt voldaan, zullen er velen zielen worden gered en zal er vrede heersen. Nadat aan de kinderen het vreselijke visioen van de hel werd getoond, wees de boodschap nogmaals en met dezelfde woorden naar de verering van het Onbevlekte Hart van Maria als de weg van de redding: Om hen te redden wenst God op de wereld de verering van het Onbevlekte Hart in te stellen. Als, wat ik tot u zeg, wordt ingesteld, zullen er vele zielen worden gered en zal er vrede heersen. Vrede met het geweten, vrede met God, vrede in onze huizen, vrede met onze naasten en vrede tussen de naties.
Dit is de vrede waar de wereld zo vurig naar verlangd en die zo ver weg is, omdat de wereld niet naar het Woord van God luistert, noch dit Woord volgt! Vandaar de woorden van de boodschap: Als, wat Ik u zeg, wordt ingesteld En wat is het dat Onze Lieve Vrouw onze zegt? We zullen verder gaan om te zien wat het is dat Zij zegt in de beschrijving van de Oproepen van de Boodschap. Laat mij u voor het ogenblik herinneren aan een gedeelte uit het Evangelie van Johannes, waarin we vinden wat we als Marias gebod kunnen noemen.
Er werd een huwelijk gevierd in Kana in Galilea, waarop Jezus Christus, Zijn Moeder en Zijn leerlingen aanwezig waren. Op een gegeven ogenblik merkte Maria op dat bijna alle wijn was opgedronken en zij vertelde haar Zoon over het vervelende van die situatie, wat beschamend zou zijn voor het jonge paar. Daarop zei ze tot zij die opdienden: Doe wat Hij u zegt. Volg het woord van God die Jezus Christus is, Zijn Woord."
Dit gebod komt van een Moeder die altijd bezorgd is omdat ze Haar kinderen in de armen van hun Vader wil leiden, omdat ze enkel daar de weg van de Waarheid kunnen vinden die naar het Leven leidt. Ook zij volgde het Woord van de Vader, bij de aankondiging: De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd. Dat was haar antwoord aan de Engel toen hij het Woord van God openbaarde. [Luc. 1:38] En haar geloof in het Woord van God werd door haar nicht Elizabeth geloofd: Gelukkig is zij die geloofd heeft dat de woorden van de Heer in vervulling zullen gaan. [Luc. 1:45] En dit alles is bevestigd door de volgende woorden van Jezus: Want ieder die de wil van mijn Vader in de hemel doet, is mijn broer en zuster en moeder. [Mt. 12: 50]
En zo hadden de dienaars het voorrecht om het mirakel van het water dat in wijn veranderde te mogen aanschouwen. Ze deden wat Maria hen had gevraagd en zij gehoorzaamden aan het woord van Jezus. Dit is de weg van de redding: het woord van God aanhoren en het in u bewaren. Ave Maria!
De oproep tot het apostolaat
Bid, bid heel veel en maak opofferingen voor de zondaars, want vele zielen gaan naar de hel omdat er niemand voor hen opofferingen maakt en voor hen bidt. [Boodschap van Onze Lieve Vrouw op 19 augustus 1917]
In dit gedeelte vraagt de Boodschap van ons om een apostolaat op zich te nemen ten behoeve van onze broeders en zusters. Het apostolaat is een voortzetting van de opdracht van Christus op aarde. We moeten medewerkers van Christus worden in Zijn Werk van Verlossing met de redding der zielen. Zo moet het apostolaat van het gebed de basis zijn van elk ander apostolaat, om werkzaam en lonend te kunnen zijn. Er is het apostolaat van liefdadigheid wat het leven van Christus in ons weergeeft door de toewijding van onszelf aan God ten dienste van de anderen. Om te beginnen bestaat er dus het apostolaat van het gebed door in éénheid met Christus voor de redding van onze broeders en zusters te bidden. Jezus Christus vervolgt Zijn bidden op aarde in het Sacrament van de Eucharistie, waarin Hij Zichzelf voortdurend opoffert tot de Vader voor de redding van ons allen. Het is door onze vereniging met Christus in de Eucharistie dan onze gebeden opstijgen naar God voor de redding van onze broeders en zusters.
Jezus Christus heeft ons het voorbeeld gegeven. Alvorens Hij aan Zijn eigen apostolaat begon, met Zijn openbaar leven, trok hij zich terug in de woestijn om er te bidden en boete en opoffering te doen door er voor veertig dagen te gaan vasten: Vervuld van de heilige Geest trok Jezus weg van de Jordaan, en geleid door de Geest zwierf hij veertig dagen rond in de woestijn, waar hij door de duivel op de proef werd gesteld. Al die tijd at hij niets, en toen de veertig dagen verstreken waren, had hij grote honger. [Lc. 4: 1-2] Ook vertellen de Evangelisten ons bij regelmaat dat Hij de drukte van het volk ontvluchtte, die hem achtervolgde, en dit om zich terug te trekken in eenzaamheid en gebed.
Bij een van de gelegenheiden, toen Hij zich bij Zijn leerlingen voegde, waren ze niet bij machte om de duivel uit een bezeten jongen te drijven. Toen zij daarop wilden weten waarom ze hiertoe niet bekwaam waren, antwoordde de Heer: Dit soort kan alleen door gebed worden uitgedreven. [Mc. 9: 29]. Dit soort van volhardende duivel doet met denken aan de verleiding van de hoogmoed, wat één der moeilijkste verleidingen is om te overwinnen, zowel voor onszelf als voor anderen, omdat deze verleiding ons verblind en er ons van weerhoudt om de steile afgrond te zien waar we voorstaan. Zoals de Heer zegt zijn bij zulke omstandigheden zowel gebed als boete nodig, omdat we enkel hierdoor de waarde van de nederigheid kunnen zien, die er ons onmidellijk toe aanzet om Gods sterkte en genade te vragen.
Toen de veroordeling van de uitroeing van het Volk van Israël boven hun hoofd hing, omdat ze God beledigd hadden door de zonde van de afgoderij, ging Mozes de berg op om God te ontmoeten en Hem te smeken om zijn volk te vergeven. God aanhoorde het gebed van Mozes en spaarde Zijn Volk, en strafte enkel hen die schuldig waren: Om het even wie tegen mij zondigt, schrap ik uit mijn boek. [Ex. 32: 33] Hier zien we de Heer die steeds goed en genadig is, samenwerken met hen die met Hem willen meewerken: dit is een voorbeeld van een apostolaat dat gebaseerd is op gebed en dat voortvloeit uit direct contact met God.
Mozes is de apostel van het Volk van Israël, maar alvorens hij bevelen gaf aan Zijn volk, spreekt Hij met God en ontvangt Hij van God de woorden die Hij moet mededelen aan het volk. Ook helpt God hem door hem te beloven een engel vooruit te zenden.
Zonder dit leven van gebed en contact met God, wordt elk apostolaat vruchteloos, omdat het God is dat alles wat we doen, zeggen en moeite voor doen effectief maakt. Vandaar dat de Boodschap ons vertelt: Bid en maak opofferingen, zodat u door uw gebeden, uw woorden, uw voorbeeld, uw handelingen en zelfontkenning, uw werk en liefdadigheid, bekwaam zult zijn om uw broeders en zusters opnieuw te doen opstaan als ze gevallen zijn, om zo terug te keren naar het juiste pad, waar ze van afgeweken waren en om hen dichter bij God te brengen, van wie ze afstand hadden genomen. U zult ook deze moeilijkheden, gevaren en verleidingen die u omringen, moeten overwinnen. Heel dikwijls vallen mensen omdat ze niemand aan hun zijde hebben die wil bidden en opofferingen wil maken voor hen, door een hand uit te steken naar hen en hen willen terugbrengen op het juiste pad. Op dit vlak van ons apostolaat hebben we allen een opdracht te volbrengen die ons door God is toevertrouwd. Wij zijn allen verantwoordelijk voor onze naaste. Door het Doopsel delen we in het priesterschap van Christus, onze Redder, en worden we ook opgenomen in Zijn Mystieke Lichaam, met een bepaalde plaats en bepaalde verplichtingen die we moeten volbrengen. Menselijke wezens zijn niet geschapen om vreemden te zijn voor elkaar, om een ander voor altijd te negeren, maar eerder om deelgenoten te zijn van elkaar, broeders en zusters die liefhebben en elkaar helpen en zich verzamelen rondom hun Vader die hen zal onderhouden in het dagelijkse noden voor voedsel en kledij. Van Hem verkrijgt iedereen dezelfde zegen en allen gaan richting dezelfde bestemming: het Huis van hun Vader.
Mozes is de apostel van het Volk van Israël, maar alvorens hij bevelen gaf aan Zijn volk, spreekt Hij met God en ontvangt Hij van God de woorden die Hij moet mededelen aan het volk. Ook helpt God hem door hem te beloven een engel vooruit te zenden.
Zonder dit leven van gebed en contact met God, wordt elk apostolaat vruchteloos, omdat het God is dat alles wat we doen, zeggen en moeite voor doen effectief maakt. Vandaar dat de Boodschap ons vertelt: Bid en maak opofferingen, zodat u door uw gebeden, uw woorden, uw voorbeeld, uw handelingen en zelfontkenning, uw werk en liefdadigheid, bekwaam zult zijn om uw broeders en zusters opnieuw te doen opstaan als ze gevallen zijn, om zo terug te keren naar het juiste pad, waar ze van afgeweken waren en om hen dichter bij God te brengen, van wie ze afstand hadden genomen. U zult ook deze moeilijkheden, gevaren en verleidingen die u omringen, moeten overwinnen. Heel dikwijls vallen mensen omdat ze niemand aan hun zijde hebben die wil bidden en opofferingen wil maken voor hen, door een hand uit te steken naar hen en hen willen terugbrengen op het juiste pad. Op dit vlak van ons apostolaat hebben we allen een opdracht te volbrengen die ons door God is toevertrouwd. Wij zijn allen verantwoordelijk voor onze naaste. Door het Doopsel delen we in het priesterschap van Christus, onze Redder, en worden we ook opgenomen in Zijn Mystieke Lichaam, met een bepaalde plaats en bepaalde verplichtingen die we moeten volbrengen. Menselijke wezens zijn niet geschapen om vreemden te zijn voor elkaar, om een ander voor altijd te negeren, maar eerder om deelgenoten te zijn van elkaar, broeders en zusters die liefhebben en elkaar helpen en zich verzamelen rondom hun Vader die hen zal onderhouden in het dagelijkse noden voor voedsel en kledij. Van Hem verkrijgt iedereen dezelfde zegen en allen gaan richting dezelfde bestemming: het Huis van hun Vader.
Het ware apostolaat bestaat in deze eenheid van de kinderen met Hun Vader in de Hemel. Het is deze eenheid die de genade en de poort van de redding is. Laat ons anders zien wat Christus priesterlijk gebed tot ons zegt: Heilige Vader, bewaar hen door uw naam, de naam die u ook aan mij gegeven hebt, zodat zij één zijn en zoals wij één zijn. Zolang ik bij hen was heb ik hen door uw naam, die u mij gegeven hebt, bewaard en over hen gewaakt: geen van hen is verloren gegaan behalve de zoon des verderfs, opdat de Schrift in vervulling ging. [Joh. 17: 11-12]. Deze woorden van Jezus moeten ons helpen om niet ontmoedigd te worden wanneer we op ons pad deze zonen van het verderf die de genade, de kracht van onze liefdadigheid, van onze inspanningen, opfferingen en gebeden verwerpen. Zij zijn de kinderen van de andere schepping die satan leidt naar de weg des verderfs.
Dit is in overeenstemming met wat God tot Mozes heeft gezegd: Om het even wie tegen mij zondigt, schrap ik uit mijn boek. Breng het volk nu naar de plaats die ik je heb genoemd; mijn engel zal voor je uit gaan. Maar op de dag van de verantwoording zal ik hen voor hun zonde ter verantwoording roepen. [Ex. 32: 33-34]. Omdat sommigen volharden in het slechte, zal de Heer die altijd genadig is, niet de anderen vernietigen, maar geeft Hij aan Mozes het bevel om zijn opdracht verder te zetten en om zijn volk naar Gods wegen te leiden. Iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen daden, zodat degene die zondigde en er blijft in volharden, zal worden geschrapt uit het Boek des Levens, maar niet de broer of zus die berouw heeft en gekozen heeft om te worden geleid door de Heer.
Ja, onze Heer is waarlijk barmhartig! En ook wij, geschapen zoals we zijn, naar Zijn beeld en gelijkenis, moeten barmhartig zijn. Daarom heeft Jezus gezegd: Barmhartigheid wil ik, geen offers, [Mt 12: 7] waarbij Hij de woorden aanhaalt van de profeet Hosea, die de gevoelens van Gods hart als volgt omschrijft: Want liefde wil ik, geen offers. Met God vertrouwd zijn is meer waard dan enig offer. [Hos. 6:6] Hier zijn we het apostolaat van de vergevingsgezindheid, waarbij we onze broers en zussen proberen de kennis van God bij te brengen. Laat hen in ons gevoelens van vergevingsgezindheid vnden, dat voor hen een weerspiegeling zal zijn van de genade van God.
Laat er ons over nadenken dat God de verlening van Zijn genade laat afhangen we de graad waarin wijzelf de anderen vergeven die ons op enige wijze iets verkeerd hebben aangedaan: Want als jullie anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven. Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie je misstappen evenmin vergeven. [Mt. 6: 14-15] Deze verplichting voor ons om anderen te vergeven, vereist van ons dat we de verleidingen van de hovaardigheid moeten afzweren, want deze leiden tot wraak: Neem geen wraak op een volksgenoot en koester geen wrok tegen hem. U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Ik ben de Heer. [Lev. 19: 18]. Hier ordert God ons dat we moeten weerstaan aan de verleiding van de wraak, verachting of onverschilligheid door het apostolaat van de liefdadigheid dat ons leidt naar de vergeving, naar het terugbetalen van het kwade met het goede en om te bidden voor hen die ons vervolgen. We moeten de Jezus Christus navolgen die, terwijl Hij aan het kruis hing, zijn Vader vroeg om hen te vergeven die Hem hadden uitgescholden, mishandeld en gekruisigd: Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen. [Lc. 23: 34]
En de eigen woorden van de Heer laten geen plaats voor enige twijfel: En wanneer je staat te bidden, vergeef dan degene tegen wie je iets hebt, opdat je Vader in de hemel ook jullie je overtredingen vergeeft. Indien gij echter niet vergeeft, zal ook uw Vader, die in de hemelen is, uw overtredingen niet vergeven. [Mc. 11: 25-26] Op een andere plaats zegt Jezus tot ons: Tot jullie die naar mij luisteren zeg ik: heb je vijanden lief, wees goed voor wie jullie haten, zegen wie jullie vervloeken, bid voor wie jullie slecht behandelen. [Lc. 6: 27-28] Deze vergeving is de vrucht van de liefdadigheid die brandt in het hart van Christus en dat ons apostolaat moet bezielen ten overstaan van onze broeders en zusters: Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde! [Lc. 12:49]
In welke mate ook houdt deze oproep van de Boodschap en ander kenmerk in dat ook ons apostolaat moet tekenen. Toen aan Onze Lieve Vrouw werd gevraagd wat er zou gedaan worden met de diverse offers die de mensen op de plaats der verschijningen achterlieten als vervulling van hun beloften, antwoordde ze: laat twee draagkoetsen maken. Een zal worden gedragen door u en Jacinta en de twee andere meisjes in het wit, de andere dient te worden gedragen door Francisco en drie anderen. De opbrengst van de draagkoetsen is voor het Feest van Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans, en wat er overblijft zal van pas komen voor de bouw van een kapel die hier moet worden gebouwd. [Onze Lieve Vrouw, 19 augustus 1917]
De draagkoetsen waar de Boodschap hier naar verwijst zijn niet bestemd om beelden te dragen in processie, maar deze die bestemd zijn voor de offergaven die door de mensen aan de Heer zijn geschonken. In feite had de bevolking de gewoonte om God voor zijn gaven te bedanken door Hem een gedeelte fruit van hun oogst te offeren en dit in overeenstemming met ieders middelen. Deze offergaven werden verzameld door de hofmeester die hen op de draagkoetsen verzamelden, die meegedragen werden in de processie en aan God geofferd uit dankbetuiging voor de ontvangen genaden en als bijdrage voor de uitgaven van de Kerk.
Onze Lieve Vrouw onthulde duidelijk in haar antwoord, hoe het deze eenvoudige daad van dankbetuiging God behaagt, omdat we onze dankbaarheid moeten tonen aan God en we hebben eveneens de plicht hebben om bij de dragen aan de kosten van het openbaar eerbetoon die in feite worden betaald voor God.
Een woord nu over het gebaar dat de Boodschap van ons vraagt om te maken, deze van het delen van onze offers, onze dankbetuiging, onze gebeden en onze boete, samen met onze broeders en zuster: dit houdt een daad van samenwerking in dat ons apostolaat bezielt en leven geeft, waardoor we apostelen worden onder elkaar.
Sommige van de gewoonten van het volk van Fatima uit die tijd deden aan gewoonten denken die stonden omschreven in de Bijbel. Ik denk dat de mensen uit die tijd, waarvan de meesten niet konden lezen, noch schrijven, weinig of niets wisten over de Bijbelse geschiedenis, buiten een paar feiten die de mensen uit de omgeving, die lezen konden, over spraken of in de samenvattingen van de Heilige geschiedenis. Zo overkwam het mij tenminste. Pas vele jaren later kon ik de Heilige Schrift lezen en enkel dan ontdekte ik de meeste strict persoonlijke betekenis van de Boodschap en hun verband met het Woord van God.
Bij het verdergaan van ons onderzoek van dit bijzonder gegeven van het apostolaat en door gebruik te maken van de overeenkomstigheden tussen de gebeurtenissen uit de Bijbelse geschiedenis en de gewoonten van de mensen uit Fatima, wil ik ons laten herinneren aan de volgende instructies die door de Heer aan Zijn volk werden doorgegeven: De Heer sprak tot Mozes: De tiende dag van de zevende maand is de dag van verzoening. Het is een heilige dag. U moet dan vasten en een offer opdragen aan de Heer. U mag op die dag niet werken. Het is de dag van verzoening, waarop de verzoeningsrite voor u wordt voltrokken bij de Heer uw God. "Wie niet vast, wordt uit Mijn volk verwijderd. En wie op die dag werkt, neem Ik weg uit Mijn volk en verdelg hem. U mag niet werken. Dat is een blijvende wet, door al uw generaties heen, waar u ook woont." [Lev. 23: 26-31]
Het is niet moeilijk om de zondagen en de feestdagen te herkennen die de Kerk van ons vereist dat we ze opdragen aan de Heer, de dagen die ons verplichten om deze Wet van God na te komen, de dagen wanneer we God dienen te aanbidden door Hem onze gebeden en onze opofferingen te schenken.
Bij het verdergaan van onze onderzoek van dit bijzonder gegeven van het apostolaat en door gebruik te maken van de overeenkomstigheden tussen gebeutenissen uit de Bijbelse geschiedenis en de gewoonten van de mensen uit Fatima, wil ik ons laten herinneren aan de volgende instructies die door de Heer aan Zijn volk werden doorgegeven: De Heer sprak tot Mozes: De tiende dag van de zevende maand is de dag van verzoening. Het is een heilige dag. U moet dan vasten en een offer opdragen aan de Heer. U mag op die dag niet werken; het is de dag van verzoening, waarop de verzoeningsrite voor u wordt voltrokken bij de Heer uw God. Wie niet vast, wordt uit zijn volk verwijderd. En wie op die dag werkt, neem Ik weg uit zijn volk en verdelg hem. U mag niet werken. Dat is een blijvende wet, door al uw generaties heen, waar u ook woont. [Lev. 23: 26-31]
Het is niet moeilijk om in deze tiende dag van de zevende maand, de zondagen en de feestdagen te herkennen die de Kerk van ons vereist dat we ze opdragen aan de Heer. Op de dagen waar we verplicht waren om deze Wet van God na te komen, de dagen wanneer we God dienden te aanbidden door Hem onze gebeden en onze opofferingen te schenken.
Bij een andere gelegenheid droeg de Heer Mozes op het volgende tegen de Israëlieten te zeggen: Jullie zijn er getuige van geweest dat ik vanuit de hemel tot jullie heb gesproken. Maak voor mij een altaar van aarde, en slacht daarop je schapen, geiten en runderen voor de brandoffers en vredeoffers. Op elke plaats waar ik mijn naam wil laten noemen, zal ik naar jullie toe komen en je zegenen. [Ex. 20: 22-24] Ik weet niet welke uitleg de theologen aan dit gedeelte uit de Heilige Schrift geven. Ik zelf vind het betoverend omdat het ons de zachtheid toont van Gods vaderlijke liefde. En daar we onszelf in Christus bevinden, afkomstig uit het Gekozen Volk, zijn vandaag deze woorden als volgt aan ons gericht: Waar ik er de oorzaak van ben dat er Mijn naam wordt herinnerd zal ik komen om u te zegenen? God lijkt een overeekomst te sluiten zoals de Vader die luistert naar het gewauwel van zijn kleine zoon en, van zodra de kleine zijn naam kan uitspreken, hij tot hem loopt, het kindje in zijn armen neemt en knuffelt en streelt.
In dit gedeelte toont God ons ook hoe de onze opofferingen en gaven Hem behagen, wanneer ze worden opgedragen als dankbetoon en als herstel voor onze eigen zonden en die van anderen. God is vandaag nog steeds dezelfde als de God van toen. Wat hij toen vroeg van Zijn volk, vraagt Hij ook aan ons vandaag, ook als kan het voorwerp en de vorm van de offergave veranderd zijn door de verandering der tijden.
Een aantal jaren geleden zei de Aartsbisschop van Cizicio mij in een gesprek: Weet u Zuster wat de bedoeling van die draagkoetsen was, waarvan Onze Lieve Vrouw vroeg om ze te maken met de giften die de mensen in Cova da Iria achterlieten? Zij waren een profetie voor de draagkoetsen voor de Pelgrimmaagd, wanneer ze de wereld rondgaat en voor het beeld in de verschijningskapel. Ik sloot mij volledig aan bij deze redenering omdat voor God hetzelfde gegeven verschillende betekenissen kan hebben en deze reizen van het beeld van Onze Lieve Vrouw zijn een ander facet van het apostolaat van de Boodschap die Zij naar de aarde kwam brengen en die rond de hele wereld reist op zoek naar mensen om tot God te brengen.
En zo is de profetie in Lucas 1: 48-50 vervuld: hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares. Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen, ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan, heilig is zijn naam. Barmhartig is hij, van geslacht op geslacht, voor al wie hem vereert. Ave Maria!
De oproep om te volharden in de deugdzaamheid
De veertiende oproep van de Boodschap: Ga door met het bidden van de Rozenkrans om het einde van de oorlog te bekomen. [Onze Lieve Vrouw, 13 september 1917]
De boodschap vraagt ons om de Rozenkrans te blijven bidden. Dit is de vorm van gebed die het meest toegankelijk is voor iederen, groot en klein, rijk en arm, wijs of onwetend. Iedereen van goede wil kan de Rozenkrans bidden.
Maar waarom vraagt de boodschap ons om de Rozenkrans te blijven bidden? Omdat het gebed de basis is van het spirituele leven? Als we het gebed opgeven, beroven we onszelf van het bovennatuurlijke leven dat tot ons komt door de ontmoeting van onze ziel met God, een onmoeting die tot stand komt door het gebed. Kijk naar wat Jezus ons zegt: Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. Want ieder die vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan. [Mt. 7: 7-8] Gebed is zoeken naar een ontmoeting met God. We moet God eerst zoeken, alvorens we Hem kunnen ontmoeten en wij hebben Zijn belofte: zoek en je zult vinden.
Het is niet God die zich ver van ons bevindt, wij zijn degenen die onszelf van God verwijderen en het gevoel van Zijn Aanwezigheid zijn verloren. Het is met deze bedoeling dat de Boodschap ons smeekt om te volharden in het gebed, of met de woorden van de Booschap zelf: om te blijven bidden om het einde te bekomen van de oorlog."
Heel duidelijk verwees de Boodschap destijds naar de Eerste Wereldoorlog die zo vele mensen trof op dat moment. Maar het woord oorlog staat ook voor de vele andere oorlogen rondom ons en waarvoor we moeten bidden en aan zelfopoffering doen om er het einde van te bekomen. Ook denk ik aan de oorlogen die tegen ons aan de gang zijn door de vijanden van onze eeuwige redding: de duivel, de wereld en onze eigen wereldse en zinnelijke natuur. Er zijn vandaag de dag mensen die ontkennen dat de duivel bestaat, maar ze weten hel zeker dat ze ongelijk hebben. Duivels zijn engelen die door God werden geschapen om Hem te dienen en te loven. De leider van deze engelen, Lucifer, was opgeblazen van trots en wou aan God gelijk zijn. Hij sleepte met Hem een veelvoud van andere engelen mee die zijn voorbeeld wilden volgen. De Heilige Johannes vertelt ons in het Boek der Openbaringen: Toen brak er oorlog uit in de hemel. Michaël en zijn engelen bonden de strijd aan met de draak. De draak en zijn engelen boden tegenstand, maar werden verslagen. Sindsdien is er voor hen in de hemel geen plaats meer. De grote draak werd op de aarde gegooid. Hij is de slang van weleer, die duivel of satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt. Samen met zijn engelen werd hij op de aarde gegooid. [Openb. 12: 7-9]
Verder lezen we in het hetzelfde boek: Hierna zag ik een andere engel uit de hemel neerdalen. Hij had groot gezag en zijn luister verlichtte de aarde. Met een krachtige stem riep hij: Gevallen, gevallen is Babylon, die grote stad! Ze is een woonplaats voor demonen geworden, ze biedt onderdak aan elke onreine geest, elke onreine vogel en elk onrein, afschuwelijk dier. Alle volken hebben door haar ontucht de wijn van haar wellust gedronken, de koningen op aarde hebben ontucht met haar gepleegd en de handelaars op aarde zijn van haar overvloedige weelde rijk geworden. [Openb. 18: 1-3] En verder schrijft hij: Ik zag een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de onderaardse diepte en zware ketenen in zijn hand. Hij greep de draak, de slang van weleer, die ook duivel of satan wordt genoemd, en ketende hem voor duizend jaren. Hij gooide hem in de diepte, sloot de put boven hem en verzegelde die, opdat de volken niet meer door hem misleid zouden worden tot de duizend jaar voorbij waren. Daarna moet hij een korte tijd worden losgelaten. [Openb. 20, 1-3]
De profeet Jesaja schreef een satire tegen de Koning van Babylon in woorden die herinneren aan de val der engelen: O morgenster, zoon van de dageraad, hoe diep ben je uit de hemel gevallen. Overwinnaar van alle volken, hoe smadelijk lig je daar geveld. Je zei bij jezelf: Ik stijg op naar de hemel, boven Gods sterren plaats ik mijn troon. Ik zetel op de toppen van de Safon, de berg waar de goden bijeenkomen. Ik stijg op tot boven de wolken, ik evenaar de Allerhoogste. Nee! Je daalt af in het dodenrijk, in de allerdiepste put.
En in een van de visioenen van zijn boek, beschrijft de profeet Zacharia de duivel als de beschuldigde voor God en de Hogepriester: Vervolgens liet hij me de hogepriester Jozua zien. Deze stond voor de engel van de Heer, met aan zijn rechterhand satan, die tegen hem pleitte. De engel van de Heer zei tegen satan: De Heer zal je het zwijgen opleggen. De Heer, die Jeruzalem heeft uitverkozen, zal jou het zwijgen opleggen. Is deze Jozua niet een stuk zwartgeblakerd hout dat uit het vuur is weggerukt? [Zach 3, 1-2]. Het boek der Openbaringen schrijft eveneens, na de nederlaag van satan en zijn uitsluiting uit de hemel: Toen hoorde ik een luide stem in de hemel zeggen: Nu zijn de redding, de macht en het koningschap van onze God werkelijkheid geworden, en de heerschappij van zijn messias. Want de aanklager van onze broeders en zusters, die hen dag en nacht bij onze God aanklaagde, is ten val gebracht. Zij hebben hem dankzij het bloed van het lam en dankzij hun getuigenis overwonnen. Zij waren niet aan het leven gehecht en hebben hun dood aanvaard. [Openb. 12: 10-11]
Tijdens zijn openbare leven dreef Jezus vele duivels uit. Op een dag, in antwoord op de Farizeeën, die hem belasterden dat Hij duivelen uitdreef door de kracht van Beëlzebub, zei Jeus: Als ook satan innerlijk verdeeld is, hoe kan zijn koninkrijk dan standhouden? Jullie zeggen toch dat ik dankzij beëlzebul demonen uitdrijf! Als ik inderdaad dankzij beëlzebul demonen uitdrijf, door wie drijven jullie eigen mensen ze dan uit? Zij zullen dan ook jullie rechters zijn! Maar als ik dankzij een kracht die van God komt demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk van God bij jullie gekomen. [Lc. 11: 18-20]. Later, toen Hij de Heilige Petrus zowel waarschuwde als vooraf voorbereidde tegen de aanvallen, de verleidingen van de duivel, zei de Heer tot hem: Simon, Simon, weet dat satan jullie voor zich heeft opgeëist om jullie als graan te mogen zeven. Maar ik heb voor je gebeden opdat je geloof niet zou bezwijken. En als jij eenmaal tot inkeer bent gekomen, moet jij je broeders sterken. [Lc. 22: 31-32]
In één van zijn brieven schrijft de Heilige Petrus: Wees waakzaam, wees op uw hoede, want uw vijand, de duivel, zwerft rond als een brullende leeuw, op zoek naar een prooi. Stel u tegen hem teweer, gesterkt door uw geloof, in het besef dat uw broeders en zusters, waar ook ter wereld, onder hetzelfde leed gebukt gaan. Maar al moet u nog korte tijd lijden, God, de bron van alle genade, heeft u geroepen om in Christus Jezus deel te krijgen aan zijn eeuwige luister. God zal u sterk en krachtig maken, zodat u staande zult blijven en niet meer zult wankelen. Hem komt de macht toe, voor eeuwig. Amen. [1 Petr. 5: 8-11]
Al deze gedeelten van de Heilige Schrift, en vele anderen zodat het te veel tijd zou vragen om alles hier neer te schrijven, bewijzen ons dat de duivel bestaat. We kunnen en mogen niet twijfelen aan deze waarheid, door God onthuld. De Boodschap kwam om ons te herinneren aan deze waarheid en het voor ons te herhalen zodat we onszelf niet zouden laten misleiden en nemen door valse aantijgeningen. De Boodschap vraagt ons om te blijven bidden en op onze hoede te zijn tegen de voorstellen van deze vijand di, door al zijn krachten aan te wenden, poogt onze eeuwige verdoemenis te bekomen. Jezus Christus zei: Waarachtig, ik verzeker u: iedereen die zondigt is een slaaf van de zonde. [Joh. 8: 34] De duivel tracht ons op de weg van de zonde te brengen, om ons zo tot slaaf van hem te maken, in tijd en eeuwigheid.
Maar waarom keerde de duivel als zon grote vijand tegen zowel God als de mensen? Hij werd Gods vijand omdat hij door Hem verslagen werd: dit was een vernedering die zijn trots niet kon aanvaarden en in zijn toorn probeerde hij zich te wreken op alle mogelijke manieren. Door zijn trots gedreven, toen hij zag dat God de mens had geschapen als ondergeschikt aan Hem, maar bestemd om op een bepaalde dag naar de Hemel te gaan om er van het geluk te genieten, dat hijzelf verloren had, werd de duivel vervuld van afgunst en besloot hij om alles wat in zijn macht lag aan te wenden om de mensen verloren te laten gaan doorhen te bewegen tot ongehoorzaamheid tegen God, zijn bevelen te minachten en te stoppen om in Zijn Woord te geloven. Op deze wijze misleidde hij de eerte mensen.
Maar waarom keerde de duivel zich als zon grote vijand tegen zowel God als de mensen? Hij werd Gods vijand omdat hij door Hem verslagen werd: dit was een vernedering die zijn trots niet kon aanvaarden en in zijn toorn probeerde hij zich te wreken op alle mogelijke manieren. Door zijn trots gedreven, toen hij zag dat God de mens had geschapen als ondergeschikt aan Hem, maar bestemd om op een bepaalde dag naar de Hemel te gaan om er van het geluk te genieten, dat hijzelf verloren had, werd de duivel vervuld van afgunst en besloot hij om alles wat in zijn macht lag aan te wenden om de mensen verloren te laten gaan door hen te bewegen tot ongehoorzaamheid tegen God, zijn bevelen te minachten en te stoppen om in Zijn Woord te geloven. Op deze wijze misleidde hij de eerste mensen.
Door de vorm aan te nemen van een slang, ging hij op zoek naar Eva, de eerste vrouw die Jezus had geschapen, en die rondwandelde in de Tuin der Eden en hij vroeg haar: Is het waar dat God gezegd heeft dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten? We mogen de vruchten van alle bomen eten, antwoordde de vrouw, behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken. Doen we dat toch, dan zullen we sterven. Jullie zullen helemaal niet sterven, zei de slang, integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad." De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan. Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van.
Toen de mens en zijn vrouw God, de Heer, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor hem tussen de bomen. Maar God, de Heer, riep de mens: Waar ben je? Hij antwoordde: Ik hoorde u in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben. Daarom verborg ik me. [Gen. 3: 1-10]
In de Heilige Schrift zien we dus dat de duivel de eerste twee menselijke wezens misleidde. Hij vertelde hen dat, als ze van het fruit zouden eten, ze als God zouden worden: U zult zoals God zijn! De waarheid echter is dat ze niet enkel zoals God werden, maar veel lager dan dat ze daarvoor waren. Ze waren bevreesd geworden voor God. Ik werd beang omdat in naakt ben. Daarom verborg ik me. Ze verborgen zich voor Zijn Aanwezigheid.
Waarom zijn ze naakt? Omdat ze, door hun ongehoorzaamheid aan God, het kleed van de genade hadden verloren, dat hen bedekte. Zij zagen zichzelf zonder kledij, ontdaan van het kleed van de genade dat hen bedekte. Dit is wat ze hadden bereikt door zichzelf toe te laten om verleid te worden en in de val te lopen van de duivel. Dit is hoe het werkt! Het is om deze reden dat Jezus ons tegen hem waarschuwt: Hij is vanaf het begin een moordenaar geweest. Hij hoort niet bij de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij liegt, spreekt hij zoals hij is: een aartsleugenaar, de vader van de leugen. [Joh. 8: 44] Maar ik denk dat afgunst van de duivel nog groter werd toen hij God een Verlosser zag beloven, die zou komen om alle mensen te redden die hij had verleid, terwijl er voor hen geen Verlossing meer mogelijk was. En waarom zou God zo genadevol geweest zijn voor de mensen? Ik ben er absoluut niet zeker van, maar ik denk dat de reden is omdat ze door een ander werden verleid, terwijl de duivel zondigt vanuit zijn eigen kwaadwilligheid.
God moet in de menselijke wezens de mogelijkheid gezien hebben dat ze berouw kunnen hebben en nederig vragen om vergiffenis, maar de trots van de duivel is zo groot dat hij over geen berouw, noch de nederigheid beschikt die hem ertoe kan aanzetten om vergiffenis te vragen. En zo zag hij zichzelf voor altijd verslagen en veroordeeld, toen God tot hem zei: En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad. Dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen. [Gen. 3:15]
Bovenop de verleiding van de duivel, zijn er ook nog de verleidingen van de wereld rondom ons die ons misleiden en bekoren. Meerdere keren komen we bedrogen uit en worden we misleid door de stemmen van de wereld.
Dit zijn de verleidingen van de wereld die onze intelligentie verblinden en verduisteren. Daarom bad Jezus tot Zijn Vader: Ik bid voor hen. Ik bid niet voor de wereld, maar voor de mensen die u mij hebt gegeven, omdat zij van u zijn [ ]Ik heb hen uw woord gegeven. De wereld haat hen, omdat ze niet bij de wereld horen, zoals ook ik niet bij de wereld hoor. Ik vraag niet of u hen uit de wereld weg wilt nemen, maar of u hen wilt beschermen tegen de duivel. [Joh. 17: 9 en 14-15] Hierbij had hij deze in gedachten die met hun hart trouw zijn aan zijn woord en geloven in zijn genade, maar veel te strijden hebben om deze verleidingen te overwinnen.
Zij zijn niet van deze wereld omdat ze het Woord van God volgen, dat de waarheid is, en zichzelf niet toestaan om misleid te worden door de liegende en bedrieglijke grondregels van deze wereld. Zij behoren tot God, daar de Vader hen heeft toevertrouwd aan Jezus Christus, die Zich op Zijn beurt toevertrouwd aan de Vader, om in te zegenen in de waarheid: Ze horen niet bij de wereld, zoals ik niet bij de wereld hoor. Heilig hen dan door de waarheid. Uw woord is de waarheid. Ik zend hen naar de wereld, zoals u mij naar de wereld hebt gezonden. Ik heb mij geheiligd omwille van hen, zo zullen ook zij door de waarheid geheiligd zijn.
Om toegewijd te zijn in de waarheid moet men zichzelf volledig opdragen aan God en aan de zielen, uit liefde voor God. Het is volharden ten dienste en uit de liefde van God en onze naasten. Het is doorgaan op de weg die God ons heeft aangetoond, in waarheid, omdat de stelregels van de wereld leugens en verbeeldingen zijn. En dat is de reden waarom de wereld ons haat, ons vervolgt en ons belastert.
Zoals de duivel en aangespoord door zijn volgelingen, de wereld vervult met afgunst, jaloezie en haat: Wanneer de wereld je haat, bedenk dan dat ze mij eerder haatte dan jullie.
Als jullie bij de wereld zouden horen, zou ze jullie hebben liefgehad als iets van haarzelf, maar jullie horen niet bij haar, want ik heb jullie uit de wereld weggeroepen. Daarom haat ze jullie. [Joh. 15: 18-19]
Laat mij voor u, in mijn eigen woorden herhalen, wat de Boodschap zegt: Blijft bidden om de vrede te bereiken, om de verleidingen en vervolging te overwinnen.
Ook in ons zijn er nog andere bronnen van verleiding. Om deze te overwinnen moeten we blijven bidden en strijden, omdat we enkel dan kunnen volharden op de weg van het goede pad. Luister naar wat Jezus hierover tot ons zegt: Ga door de nauwe poort naar binnen. Want de brede weg, die velen volgen, en de ruime poort, waarlangs velen naar binnen gaan, leiden naar de ondergang. Nauw is de poort naar het leven, en smal de weg ernaartoe, en slechts weinigen weten die te vinden. Pas op voor valse profeten, die in schaapskleren op jullie afkomen maar eigenlijk roofzuchtige wolven zijn. Aan hun vruchten zul je hen herkennen. Men plukt toch geen druiven van doornstruiken of vijgen van distels? [Mt. 7: 13-16]
De Heer zegt dat er velen zijn die de brede weg volgen die naar de ondergang leidt en dat slechts enkelen de smalle weg vinden dat tot het leven leidt. Laat ons dus dubbel waakzaam zijn over onze eigen neigingen naar overdreven vrijheid die de invloed opzij zet van hen die God voor ons vertegenwoordigen en ons aldus onbewust en dwaas op het glibberig pad brengen dat neerwaarts leidt.
Wij willen vrij zijn, maar we weten onze vrijheid niet goed te gebruiken. Vandaar dat God hen die ons de weg kunnen wijzen naar het juiste pad en die we vrij kunnen volgen, boven ons heeft geplaatst. Maar onze trots misleidt ons en laat ons niet toe om de dingen te zien die we verachten, nog de kwade dat we doen. In zon omstandigheden ligt de verleiding in onszelf, en legt ze een hinderlaag voor ons uit, zonder dat we er ons van bewust zijn. Het is wat we de begeerte van het hart en de gevoelens noemen, die ons doen verlangen naar de dingen die niet goed zijn voor ons. Om deze verleiding te herkennen en te overwinnen moeten we doen wat de Boodschap ons zegt: Blijf bidden, zodat God ons het licht, de sterkte en de genade zou verlenen.
Ook zei Jezus: Pas op voor valse profeten, die in schaapskleren op jullie afkomen maar eigenlijk roofzuchtige wolven zijn. [Mt. 7:15]. Deze valse profeten zijn al die mensen rondom ons die ons proberen te bewegen om de wijde weg te volgen, om zo een vrije loop te laten aan onze kwade intenties, wispelturigheden, onvolkomenheden en ontregelde passies, die allen tegengesteld zijn aan de Wetten van God. Er is het slechte gezelschap dat ons van het juiste pad houdt van waarheid, gerechtigheid en liefdadigheid. Er zijn al deze valse profeten die de waarheden die door God aan ons zijn gegeven, ontkennen en zich inspannen om nieuwe en valse leerstellingen in te voeren ten behoeve van de ontstoorde levens die ze zelf wensen te leiden.
De Heer geeft ons een regel om dergelijke mensen te herkennen: Aan hun vruchten zul je hen herkennen [ ] draagt elke goede boom goede vruchten, maar een slechte boom draagt slechte vruchten [ ] Elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen. Zo kunnen jullie hen dus aan hun vruchten herkennen. [Mt. 7: 16-20]
Deze waarschuwingen moeten in ons blijven om aldus waakzaam te blijven tegen onszelf en de verleidingen van de wereld rondom ons: Hoe dikwijls hoort men de mensen niet zeggen: Ik handel zo omdat iedereen het doet! Ik kleed mij zo omdat iedereen zo is gekleed en ik leef op mijn wijze omdat anderen dat ook doen. Staan we onszelf toe om te worden veroordeeld alleen omdat andere mensen zo leven en handelen? Elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen. God zegt ons: Denken jullie dat ik het toejuich als een slecht mens sterven moet? Nee, ik wil dat hij tot inkeer komt en in leven blijft. [Ezech. 18: 23] Onthoud dus de voorwaarde: dat hij tot inkeer komt.
Blijf dus bidden om de vrede te bereiken die de vrucht is van de overwinning over elke verleiding die ons brengt naar de paden die tegengesteld zijn aan de Wetten van de Heer. Jezus Christus zegt duidelijk: Niet iedereen die Heer, Heer tegen mij zegt, zal het koninkrijk van de hemel binnengaan, alleen wie handelt naar de wil van mijn hemelse Vader.
Dit is wat de Boodschap ons vertelt: Blijf de Rozenkrans bidden om aldus het einde van de oorlog te bekomen. Ave Maria! Vertaling: Chris De Bodt
09-09-1975
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [4]
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [4]
Oproep tot deelname aan de Eucharistie
De achtste oproep van de Boodschap: "eet en drink het Lichaam en Bloed van Jezus Christus, is vreselijk geschonden door ondankbare mensen. Breng eerherstel voor hun wandaden en troost uw God.
Deze oproep die de Boodschap ons brengt, staat zeer duidelijk in het Evangelie, maar veel mensen begrijpen ze verkeerd, hebben ze vergeten, ontkennen ze, keren ze de rug toe. In het ergste geval wordt er de spot mee gedreven.
Toen Jezus Christus zijn voornemen bekend maakte om bij ons te blijven in de Eucharistie om ons geestelijk voedsel te zijn, onze kracht en ons leven, waren de farizeeërs geërgerd en geloofden het niet. Maar onze Heer drong aan: "Ik ben het brood des levens [ ] als iemand eet van dit brood, zal hij eeuwig leven, en het brood dat Ik zal geven voor het leven van de wereld is mijn vlees [ ].Als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, is er geen leven in u." [Joh. 6, 48-51 en 53-54]
Deze woorden verduidelijken dat, als wij het voedsel van de Heilige Communie niet ontvangen, geen leven of genaden in ons zullen hebben, het bovennatuurlijke leven dat afhangt van onze vereniging met Christus door het ontvangen van Zijn Lichaam en Bloed. Het is om deze reden dat Hij in de Eucharistie verblijft, om ons geestelijk voedsel te zijn, ons dagelijks brood dat het bovennatuurlijk leven in ons voedt.
Maar om dit Brood waardig te kunnen ontvangen, moeten wij in staat van goddelijke genade zijn, zoals de heilige Paulus ons waarschuwt: Want wat ik heb ontvangen en aan u heb doorgegeven, gaat terug op de Heer zelf. In de nacht waarin de Heer Jezus werd uitgeleverd nam hij een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood en zei: "dit is mijn lichaam voor jullie. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken." Zo nam hij na de maaltijd ook de beker, en hij zei: Deze beker is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt. Doe dit, telkens als jullie hieruit drinken, om mij te gedenken." Dus altijd wanneer u dit brood eet en uit de beker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat hij komt. Daarom maakt iemand die op onwaardige wijze van het brood eet en uit de beker van de Heer drinkt, zich schuldig tegenover het lichaam en het bloed van de Heer. Laat daarom iedereen zichzelf eerst toetsen voordat hij van het brood eet en uit de beker drinkt, want wie eet en drinkt maar niet beseft dat het om het lichaam van de Heer gaat, roept zijn veroordeling af over zichzelf. [1 Kor. 11, 23-29]
De waarschuwing van de apostel is voor ons allen. Alvorens de altaar van de Eucharistie te naderen, moeten wij een gewetensonderzoek doen of we geen ernstige fouten hebben gemaakt, we moeten eerst onszelf reinigen door onze zonden te belijden in het Sacrament van de Boete, met een oprecht berouw en het vaste voornemen om niet meer te zondigen. Zonder deze twee voorwaarden, heeft onze biecht niet zijn volledige uitwerking, zelfs als de priester ons de absolutie geeft in Gods naam. God ziet onze biecht en bevestigt de priesterlijke vergeving in Zijn naam, in verhouding tot de mate van het berouw dat Hij in ons hart waarneemt, dat wij Hem hebben beledigd en het voornemen dat wij ons maken om Hem niet meer opnieuw te beledigen.
Jezus gaf aan de apostelen de macht om zonden te vergeven toen Hij, na zijn verrijzenis, aan hen verscheen in de Bovenzaal en zei: "Vrede zij met u. Zoals de Vader mij heeft gezonden, zo zend Ik jullie uit." Na deze woorden blies Hij over hen heen en zei: "Ontvang de Heilige Geest. Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven. Vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven." [Joh.20: 21-23] Bij een andere gelegenheid zei Jezus tot Petrus, die Hij tot hoofd van zijn Kerk had gekozen: "Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn." [Math. 16: 19]
Dus werd aan het Hoofd van de Kerk, die door Jezus Christus gesticht, het gezag gegeven om te beslissing hoe onze zonden vergeven worden. En sinds het Hoofd van de Kerk besloten heeft dat door een nederige en oprechte biecht en door berouw en voornemen tot verbetering, dit de middelen zijn die wij moeten aanwenden om vergiffenis voor onze zonden te verkrijgen.
Enkel wanneer wij ons op deze wijze hebben voorbereid mogen wij het Lichaam en Bloed van Jezus Christus ontvangen, in het vertrouwen dat dit Sacrament een bron is van leven, kracht en genade, wat ons aangenaam maakt in de ogen van God, die in ons zijn eniggeboren Zoon ziet, verenigd met ons door deze volledige eenwording en verlatenheid van zijn eigenste Zelf op ons en dit uit liefde.
Dit is hoe de Heilige Matheus beschrijft hoe Jezus zichzelf aan ons toevertrouwt: "Toen ze verder aten, nam Jezus een brood, brak het en gaf het aan zijn leerlingen met de woorden: Neem, eet, dit is mijn lichaam. En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker met de woorden: drink hier allen uit, dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van de zonden." [Math. 26: 26-28]
Als wij zien dat Jezus Christus ons verzekert van Zijn werkelijke aanwezigheid van Zijn Lichaam en Bloed, levend in de Hemel, waar ook het geconsacreerde brood en wijn aanwezig zijn. Hij zegt: "dit is" Hij zei niet "dit was", noch "dit kan worden," noch, "dit zal worden". Wat Hij zei was "dit is". Elk moment, overal, zijn het geconsacreerde brood en de wijn het Lichaam en Bloed van Jezus Christus en dit blijft zolang als het brood en de wijn bewaard zijn. De woorden van Jezus Christus, waarlijk God en waarlijk Mens, verduidelijken dit en het woord van God voldoet aan wat het betekent.
De Levende Jezus is aanwezig in de Eucharistie. Ik zei de levende Jezus, want Hij verrees uit de dood door zijn goddelijke kracht om nooit meer te sterven en Hij blijft voor altijd bij de Vader en de Heilige Geest. Waarlijk, de Zoon van God heeft macht over dood en leven. Hierom heeft de Vader mij lief omdat Ik mijn leven geef, om het ook weer terug te nemen. Niemand neemt mijn leven, Ik geef het zelf. Ik ben vrij om het te geven en om het weer terug te nemen: dat is de opdracht die Ik van mijn Vader heb gekregen." [Joh. 10,17-18]
Dus Jezus Christus verrijzenis uit de dood is ons leven en onze verrijzenis: zij die leven in Hem, zullen verrijzen met Christus zoals Hij beloofde: "Ik ben het brood dat leven geeft," zei Jezus. "Wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij geloofd zal nooit meer dorst hebben. Dit is de wil van mijn Vader: dat ieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft, en dat Ik hen op de laatste dag uit de dood zal opwekken." [Joh.6, 35-40] Het is door het geloof dat wij Jezus Christus zien: wij weten dat Hij de woord van God is, wij geloven in Zijn woord, in Zijn Kerk. Wij willen het pad volgen dat Hij voor ons plande zodat wij door Hem tot de Vader kunnen komen, en door Hem, zullen wij verrijzen op de laatste dag. Ja, als wij gevoed worden door het brood van Zijn Tafel en drinken van Zijn beker, zullen wij leven in Hem. Wij worden één met Hem door te delen in zijn Lichaam en Bloed in de Eucharistie.
Maar de Tegenwoordigheid van Christus op het altaar is niet het enige levensvoedsel, Hij biedt ook Zichzelf als Zoenoffer voor onze zonden aan de Vader aan. Eigenlijk is de Mis een onbloedige vernieuwing van het kruisoffer, het is Christus geofferd als slachtoffer voor onze zonden onder de gedaante van brood en wijn. Het kruis, waar Hij zijn leven gaf voor ons, is het grootste bewijs van zijn liefde en Hij koos ervoor om ons met eigen handen de levende herinnering als teken van zijn liefde te geven, door de instelling van de Eucharistie tijdens het laatste avondmaal dat Hij met zijn apostelen deelde: Terwijl zij aten nam Jezus een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood en gaf de leerlingen ervan met de woorden: "Neem, eet, dit is mijn lichaam." En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker met de woorden: "Drink allen hieruit, dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden." [Math.26,26-28]
Jezus gaf ons zijn Lichaam en dan Zijn bloed waarvan Hij zegt dat het voor velen is vergoten. Het woord 'velen' betekent niet alsof Jezus niet gestorven is voor allen, maar, zoals ik velen heb horen zeggen, moet het woord begrepen worden in de betekenis van de taal van het volk in die tijd: velen stonden tegenover één, zo is het, één die sterft voor velen. Om deze reden verrechtvaardigde de hogepriester Kajafas de noodzaak van de dood van Jezus: "U ziet niet in dat het in uw eigen belang is wanneer één mens sterft voor het volk en niet onze hele natie ten onder gaat." [Joh.11,50]
Christus gaf werkelijk zijn Bloed voor de hele mensheid, voor allen, zonder uitzondering. Maar het is ook waar dat niet iedereen geïnteresseerd is, of zich inspant om de prijs van de verlossing door Jezus Christus in hun leven te aanvaarden, waardoor ze zichzelf uitsluiten van de Verlossing. Hoe kunnen wij niet denken aan de velen die niet weten, of die niet willen gevoed worden door zijn Lichaam en Bloed? Wat zal met hen gebeuren? "Waarachtig, waarachtig, Ik zeg het u, als zij niet het Vlees eten van de Mensenzoon en zijn Bloed niet drinken, is er geen leven in u." [Joh.6, 53] Dit is het antwoord dat Jezus geeft in verband met diegenen die zichzelf niet waardig willen vinden voor de gave die Hij ons aanbiedt, namelijk de gave van zijn Lichaam en Bloed, waarlijk en echt aanwezig in het Sacrament van de Eucharistie.
Omvat door onze tabernakels, geofferd op onze altaren, gaat onze Verlosser door met het offeren van zichzelf aan de Vader als zoenoffer tot kwijtschelding van de zonden van de hele mensheid, in de hoop dat vele mensen van goede wil zich zouden verenigen met Hem, één met Hem door te delen in zijn offer, zodat zij zich samen met Hem kunnen offeren als zoenoffer aan de Vader, in Hem maar ook in de ledematen van zijn Mystiek Lichaam, dat de Kerk is. Het is de Oproep van de Boodschap: "Allerheiligste Drievuldigheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, ik aanbid U diep, ik offer U het allerdierbaarste Lichaam en Bloed, Ziel en Godheid van Jezus Christus, tegenwoordig in alle tabernakels van de wereld, tot eerherstel van de smaad, heiligschennis en onverschilligheid waardoor Hij wordt beledigd. En door de oneindige verdiensten van Zijn allerheiligste Hart en van het Onbevlekt Hart van Maria bid ik U om de bekering van de arme zondaars. En door de oneindige verdiensten van Zijn allerheiligste Hart en Onbevlekte Hart van Maria, smeek ik U om de bekering van de arme zondaars." [Boodschap van de Engel]
En welke zonden zijn dit? Zij zijn al de beledigingen en ontheiligingen, de onverschilligheid en de ondankbaarheid van hen die Hem onwaardig ontvangen, van hen die Hem beledigen, van hen die Hem niet kennen, en van hen die Hem wel kennen, maar Hem de rug toekeren en Hem niet beminnen. Zij zijn de meest liefdeloze en hardste van al de Judassen die samen met Hem hun hand in de schotel steken, waarna ze weggaan en Hem verraden in ruil voor hun eigen verdoemenis, en aldus voor henzelf vruchteloos blijven met betrekking tot de vruchten van de Verlossing die Christus volbracht en aan de Vader offerde.
In gebedsvolle stilte, in de eenzaamheid van onze kerken, offert Hij zichzelf zonder ophouden aan de Vader als slachtoffer voor ons: vergeten, veracht, mishandeld, nederig en arm, Hij blijft een gevangene in onze tabernakels. En de Boodschap blijft ons oproepen het slachtoffer op onze altaren te offeren aan de Allerheiligste Drievuldigheid tot eerherstel van al onze zonden waardoor Hij is beledigd.
En onze eigen bijdrage? Het is ons nederig gebed, onze armzalige, kleine daden van zelfverloochening die wij moeten verenigen met het gebed en het offer van Jezus Christus en het Onbevlekte Hart van Maria, tot eerherstel en tot redding van onze broeders en zusters die afgedwaald zijn van het ene ware pad naar het eeuwige Leven. Hierover stel ik mij de vraag: Hoe komt het dat, vermits de verdiensten en gebeden van Jezus Christus voldoende zijn tot eerherstel voor en tot de redding van de wereld, de Boodschap de verdiensten inroept van het Onbevlekte Hart van Maria en ook aan ons vraagt om te bidden, te offeren en bij te dragen tot het eerherstel.
Ik moet zeggen dat ik het niet weet! Ook zou ik niet weten welke uitleg de theologen van de Kerk zouden geven als ik het hen zou vragen. Maar ik heb gemediteerd en nagedacht over deze vraag. Als ik het Evangelie open zie ik dat vanaf het eerste begin, Jezus Christus dit verlossingswerk deed in vereniging met het Onbevlekt Hart van Haar die Hij koos zijn Moeder te zijn.
Het verlossingswerk begon op het moment dat het Woord uit de Hemel neerdaalde om een menselijk lichaam aan te nemen in de schoot van Maria. Vanaf dat ogenblik, en voor de volgende negen maanden, was het Bloed van Christus het Bloed van Maria vanuit haar Onbevlekt Hart, het Hart van Christus klopte samen met het Hart van Maria.
En wij kunnen denken dat de intenties van het Hart van Maria volledig dezelfde waren als de intenties van het Hart van Christus. Maria's droom werd hetzelfde als Christus zelf en de liefde in het Hart van Maria was de liefde in Christus' Hart voor de Vader en voor alle mensen, vanaf het begin ging het hele verlossingswerk dóór het Onbevlekt Hart van Maria, door haar innige vereniging met het Goddelijk Woord. Sinds de Vader zijn Zoon toevertrouwde aan Maria, Hem voor negen maanden in haar zuiver maagdelijke schoot legde en "dit alles is gebeurd opdat vervuld zou worden wat door de Heer bij monde van de profeet gezegd is: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en ze zullen Hem de naam Emanuel geven, wat betekent: God met ons." [Mat. 1,22-23; Jes. 7,14] en omdat Maria zich uit vrije wil helemaal openstelde voor wat God in haar wou volbrengen, zei Zij tot de Engel: "De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd." [Luc. 1,38] en werd Maria, door Gods beschikking, mét Christus, de Medeverlosseres van de hele mensheid.
Het is door het lichaam ontvangen van Maria, dat Christus een slachtoffer wordt voor de redding van het hele mensdom. Het is het bloed van Maria dat door Christus' aderen en uit Zijn Goddelijk Hart stroomt. Het is hetzelfde lichaam en bloed, ontvangen van Maria, aan ons gegeven, onder de gedaante van brood en wijn, dat ons als dagelijks voedsel wordt gegeven, om in ons de levendmakende genade te sterken, en zo verder in ons, de leden van het Mystieke Lichaam van Christus, zijn verlossende werk voor de redding van ieder en allen tot de uitgestrektheid waar iedereen zich vastklemt aan Christus en samenwerkt met Christus.
Daar Zij de Moeder van Christus en van zijn Mystieke Lichaam is, is de Onbevlektheid van Maria in zekere zin het Hart van de Kerk, en het is hier in het hart van de Kerk, dat Zij, altijd verenigd met Christus, waakt over de leden van de Kerk met haar moederlijke bescherming. Beter dan wie ook geeft Maria gehoor aan Christus gegeven: "Tot nu toe heb je nooit iets gevraagd in mijn naam. Vraag en je zult verkrijgen, en je vreugde zal volkomen zijn." [Joh. 16,24]. Het is in Christus Naam, haar Zoon, dat Maria voor ons tussenkomt bij de Vader. En het is in Christus naam, tegenwoordig in de Eucharistie en met ons verenigd in de Heilige Communie, dat wij onze nederige gebeden verenigen met die van Maria zodat Zij ze aan de Vader kan aanbieden door Jezus Christus, haar Zoon.
Daarom smeken wij Haar telkens weer: "Heilige Maria, Moeder van God, bid voor onze zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen." Ave Maria!
Oproep tot Vereniging met de Heilige Drie-eenheid.
De negende oproep van de Boodschap: Heilige Drie-eenheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, ik aanbid U zeer.
Hier stelt de Boodschap aan ons geloof en onze verering het mysterie voor van de Ene God in Drie Personen: Vader, Zoon en Heilige Geest: zij verduidelijkt ons het mysterie van de Allerheiligste Drie-eenheid, één God en drie verschillende Personen.
Wij hebben hier te maken met een Mysterie dat ons geopenbaard werd en dat wij enkel in de Hemel volledig zullen kunnen begrijpen. Wij geloven dit omdat God zelf het ons openbaarde. En wij weten dat ons beperkt verstand [begrip] ver verwijderd is van de kracht en de wijsheid van God.
In het werk van de Schepping, dat voortkwam uit de scheppende kracht van God, zien wij hieromtrent zo vele wonderbare dingen waarvan we ook niet begrijpen hoe ze tot stand kwamen. Zo kunnen wij dit zien als een Mysterie dat God ons gaf ter beschouwing.
Bijvoorbeeld, ieder persoon is een uniek persoon, maar in elke persoon zijn er zoveel verschillende dingen: sommige van natuurlijke aard, andere van bovennatuurlijke orde. Wij zijn een lichaam, een materie door God gevormd van het stof der aarde, dit lichaam wordt levend gehouden door de voortgebrachte producten der aarde van dewelke ook het lichaam werd gemaakt en waarheen het terug tot stof zal wederkeren.
Reeds is het leven van ons lichaam is de ziel, een spiritueel wezen, door God geschapen naar zijn beeld en gelijkenis, zoals de Heilige Schrift ons zegt: "En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen, [Gen.1,27] waarna wordt verklaard dat: God, de Heer de mens vormde uit het stof, uit aarde, en hem de levensadem inblies de neus. Zo werd de mens een levend wezen. [Gen.2,7]. Hierdoor is onze ziel als een geestelijk wezen, gecreëerd door de adem van God: het is onsterfelijk. Zolang zij verenigd blijft met ons lichaam, zijn wij levende wezens. Maar wanneer het lichaam niet langer volledig kan samenwerken met de handeling van de ziel, verlaat de ziel het lichaam en vliegt deze terug naar de Schepper, die haar adem is, die haar creëerde. Zij vliegt terug naar God, die het centrum is van haar zwaartekracht en haar aantrekt. Het zielloze lichaam, blijft levenloos en keert terug tot de aarde waaruit het gemaakt is.
De ziel neemt de gaven mee die zij ontvangen heeft van God: verstand, geheugen, de wil, enz. En zelfs als al de natuurlijke organen van het lichaam nog werken, kan het niet meer zien, spreken, bewegen, begrijpen of handelen.Voorheen was het een wezen dat dacht, dat leefde: nu is het log, bewegingloos en bestemd tot ontbinding om te verdwijnen in het stof van het graf.
Als wij onszelf afvragen hoe het mogelijk is dat al deze dingen samen komen in één persoon: een natuurlijk lichaam dat sterft, een geestelijke ziel die eeuwig leven bezit, omdat zij deelt in Gods leven en begrip, met de mogelijkheid te denken, het geheugen en de wil, moeten wij toegeven dat wij het niet weten, wij weten niet hoe dit alles mogelijk is. Wij begrijpen niet wat in ons gebeurt, wat in ons is, noch wat we zijn. En we zijn wat anderen niet zien, waar we zelf niet bewust van zijn, in het kort zijn we wat God heel goed weet. Vandaar dat wij gewoon zijn te zeggen, en oprecht zeggen: alleen God weet wat we zijn.
Ooit zei een specialist, die net een patiënt onderzocht had: Wij dokters hebben veel gestudeerd en de geneeskunde heeft grote vooruitgang gemaakt. Desondanks zijn wij er niet in geslaagd de vele mysteries in het menselijk lichaam te verklaren. Wat de dokter zegt over het menselijk lichaam kunnen wij toepassen op de hele Schepping: in alles heeft God een mysterie gelegd dat niet binnen het bereik van ons beperkt verstand ligt. En de reden hiervoor is dat het menselijk verstand enkel een fractie van de Goddelijke Wijsheid vormt.
De hele natuur lijkt zich aan ons te tonen als een verborgen mysterie en zij lijkt ook een openbaring van het Goddelijk Mysterie in drie Personen weer te geven, Vader, Zoon en Heilige Geest, en één ware God.
Als we een stuk fruit nemen, een sinaasappel bijvoorbeeld, verwijderen wij de schil die wordt weggegooid. We verwijderen de zaden die gezaaid kunnen worden en groeien tot nieuwe bomen. En er blijven enkel nog de afzonderlijke deeltjes over die wij eten. Dus in één geheel [een sinaasappel] hebben we drie verschillende doeleinden. En we vinden dezelfde in andere soorten fruit.
Als wij naar een rozenstruik kijken, zien we de steel die de struik met de grond verbindt en van waaruit het de voeding overbrengt om de struik te onderhouden. De struik heeft groene bladeren die afsterven in de herft en is bedekt met mooie rozen die we snijden en die onze ogen en onze reuk verrukken. Feit is dat de hele natuur was geschapen om ons te spreken over God, en ons de grootheid van het Mysterie van één God in Drie Personen te tonen. Overal in de natuur vinden wij kleine groepen van aparte dingen in één geheel, dingen die wij onderscheiden en verschillende namen geven. Waarom zouden we dan verbaasd zijn om drie verschillende personen te vinden [Vader, Zoon en Heilige Geest] in de ene God? Als we ervoor kiezen om te luisteren, spreekt alles wat geschapen is ons over God de Schepper.
Maar het is bovenal de heilige Schrift, die ons hierover spreekt op verschillende plaatsen en ons dit Mysterie van de Allerheiligste Drievuldigheid ontsluierd. Bijvoorbeeld wanneer St. Lucas ons het mysterie van de Menswording van het Woord beschrijft: "De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God. [Luc.1,35] Alle drie Goddelijke Personen worden vermeld in deze passage: de H. Geest die neerdaalt over de Maagd: de Allerhoogste [die Jezus Christus is, de Zoon van de Allerhoogste en Vader genoemd wordt] Die het Woord verwekt, en de Zoon die zal geboren worden. En zoals de engel zegt: "Hij zal de Zoon van God genoemd worden."
Verwekt door de Vader van alle eeuwigheid, Jezus Christus is verwekt en geboren in tijd, uit de Maagd Maria. Als Mens bestond Hij op het moment dat Hij Vlees werd in de schoot van zijn maagdelijke Moeder. Als God bestond Hij altijd samen met de Vader en de Heilige Geest. Johannes zegt ons: "In het begin was het Woord en het Woord was bij God, en het woord was God. Het was in het begin bij God [ ] het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond. [Joh.1,1-2:14]
Bij diverse gelegenheden in het Evangelie, spreekt Jezus Christus over alle Drie, de Vader, de Zoon en de heilige Geest en Hij verwijst naar zichzelf als de Zoon: maar wat jullie zullen vragen in mijn naam, zal Ik doen, zodat de Vader verheerlijkt wordt in de Zoon. [ ] De Helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden, zijn heilige Geest, zal jullie verder in alles onderrichten: Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd heb. [Joh.14, 13:26]. Op een andere plaats zegt Hij: De Vader heeft de Zoon lief: Hij heeft Hem alles in handen gegeven. [Joh.3,35] Een beetje verder zegt Hij Want zoals de Vader doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie hij wil. [Joh.5,21].
Wij hebben dus één God, maar in drie verschillende Personen: Vader, Zoon en Heilige Geest.
De Heilige Geest komt tot ons als Leraar, om ons alles te leren en in herinnering te brengen wat Jezus ons openbaarde. "Hij zal jullie alles leren, en jullie indachtig brengen alles wat Ik jullie leerde." De Geest doet dit hetzij rechtstreeks, door middel van de gaven waarmee Hij zelf communiceert met de ziel, of indirect, door gebruik te maken van menselijke middelen, een leider ons, die de Kerk vormen. Onze Moeder en Meesteres die, samen met Haar basisopdrachten die haar zijn toevertrouwd om deze op de aarde te volbrengen, nog de opdracht heeft om ons met gezag en geloofstrouw te herinneren aan wat Jezus Christus zei en deed.
Bijkomend zegt het Evangelie ons, dat het ook aan ons zal gegeven worden te leven mét en in de Heilige Geest: "Ik zal de Vader vragen jullie een andere Helper te geven, die voor altijd met jullie zal zijn, de Geest van de waarheid. De wereld kan Hem niet ontvangen, omdat ze Hem niet ziet en ook niet kent. Jullie kennen Hem wel, want Hij blijft bij jullie en zal in jullie zijn." [Joh.14, 16-17]. De verwijzing is hier naar een kennis door het geloof, die de wereld natuurlijk niet bezit. De mogelijkheid de Heilige Geest te kennen is een wonderbare genade die Hij ons geeft, "Die je kent want Hij blijft bij u en in u is."
Ja! Het is een grote genade God te mogen kennen door ons geloof, om Gods openbaring en over de liefde die Hij ons toonde in al zijn werken te leren kennen, Hem te kennen in de menselijke wetenschappen, in de kunst, in de verschillende natuurkrachten of in de dingen die ons omringen, al deze dingen zijn een manifestatie van God want Hij openbaart Zichzelf in zijn werken. Hier kunnen wij in zekere zin de vraag toepassen die Jezus aan zijn apostelen stelde, nl. om in de werken De Ene te zien die deze volbracht in Hem: "of geloof het anders op grond van de daden." [Joh. 14,11] God te kennen, zelfs in onze beperkte mogelijkheden, is een grote genade van onschatbare waarde! God te kennen, als de Vader die ons geschapen heeft, als Godmens die ons verloste, als de Geest die ons leidt in waarheid en liefde:
"Wanneer de Geest der waarheid komt, zal Hij jullie leidsman naar de volle waarheid zijn." [Joh. 16,13]
In zekere zin is de hele waarheid de liefde, want, zo zegt ons de heilige Johannes: "God is Liefde. Beminnen is de grootste gave Gods, want het is God zelf bezitten: Als iemand Mij liefheeft, zal Hij mijn woord ter harte nemen; dan zal mijn Vader hem liefhebben en zullen We bij hem ons verblijf gaan houden." [Joh. 14,23]. Het is God bezitten en zelf ondergedompeld zijn in God. Het is Gods liefde in ons, meegedeeld door de tegenwoordigheid van de Drie Goddelijke Personen, die ons zal leiden naar een leven ondergedompeld in de oceaan van bovennatuurlijke leven, altijd, geleid in het licht van het Woord van God, op het pad voor ons bestemd.
En het is aldus dat de liefde van God in ons is, ons omvormt en verenigt met de Drie Goddelijke Personen door de volledige vereniging met Jezus Christus: Op die dag zul je inzien dat Ik in mijn Vader ben, en dat jullie in Mij zijn zoals Ik in jullie ben. Wie mijn geboden kent en zich eraan, die is het die Mij liefheeft, en wie Mij liefheeft zal ondervinden hoe de Vader hém liefheeft, en ook Ik zal hem liefhebben en Mij aan hem openbaren. [Joh. 14: 20-21]
Vandaar dat het liefde is die ons omvormt tot levende tempels van de Heilige Drievuldigheid, want God is liefde en deelt ons het leven van Zijn liefde mede, die de liefde is van God in ons: Ik zal Mijzelf aan Hem openbaren. Het is Christus leven in ons, zoals Hij tot de Vader bad: Rechtvaardige Vader, de wereld kent u niet, maar ik ken u, en zij weten dat u mij hebt gezonden. Ik heb hen uw naam bekendgemaakt en dat zal ik blijven doen, zodat de liefde waarmee u mij liefhad, in hen zal zijn en ik in hen.[Joh.17, 25-26]
De materialistische wereld kent God niet, begrijpt niet het geestelijke leven van de Heilige Drievuldigheid die in ons woont. En niet alleen begrijpt hij het niet, eigenlijk veracht hij het en vervolgt hij het. Maar hij vervolgt het omdat hij onwetend is en niet op de hoogte is van de ontelbare schatten en intieme rijkdom die het inhoudt. Dit wetende wenste Jezus ons te waarschuwen: Wanneer de wereld je haat, bedenk dan dat ze mij eerder haatte dan jullie. Als jullie bij de wereld zouden horen, zou ze jullie hebben liefgehad als iets van haarzelf, maar jullie horen niet bij haar, want ik heb jullie uit de wereld weggeroepen. Daarom haat ze jullie. Denk aan wat ik gezegd heb: "een slaaf is niet meer dan zijn meester." [Joh.15, 18-20]
De wereld verleidt en bedriegt, en Christus kan zichzelf niet openbaren aan hen die zich laten vangen door de bedrieglijke illusies van de wereld. Trouwens, zij die zichzelf verliezen in het materialisme, begrijpen de taal niet van Jezus Christus, die het Woord van God is. Zij zijn geroepen toen wij allen werden geroepen om de Goddelijke Wet te volgen. Maar zij zijn niet verkozen omdat zij de stem van God niet wilden horen, dat is het onderricht van Christus die het Woord Gods is, de Enige "Die woorden heeft van eeuwig leven." [Joh. 6,68]. Zij hebben zichzelf uitgesloten van het eeuwige leven. Daarom bad Jezus tijdens het Laatste Avondmaal tot de Vader: "Vader, het uur is gekomen! Verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijkt. Laat Hem, krachtens de macht die U Hem gegeven hebt over alle mensen, eeuwig leven schenken aan al degenen die U aan Hem hebt toevertrouwd. Eeuwig leven! Dat betekent dat ze U, de enige waarachtige God, leren kennen, en ook degene die U gezonden hebt: Jezus Christus. [ ] Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen uit de wereld, die U Mij had toevertrouwd. Ze waren van U, en U hebt hen aan Mij toevertrouwd. Ze hebben uw woord ter harte genomen." [Joh. 17: 1-6]
In de eerste plaats zien wij dat Jezus Christus ons heel duidelijk uitlegt dat eeuwig leven erin bestaat door God en de Zoon te kenne, die is gezonden door de Vader. Dat is de volgorde: kennis van God laat ons toe Hem te beminnen, liefde creëert eenheid en eenheid verandert ons tot bovennatuurlijke leven in God. Laat ons zien hoe onze Verlosser bidt tot de Vader voor diegenen die Hij uitkoos uit de wereld, want zij zijn de zijnen omdat zij luisterden naar zijn Woord; "Ze waren van U, en U hebt hen aan Mij toevertrouwd. Ze hebben uw woord ter harte genomen".
Het is waar dat "Gods woord onderhouden" vraagt om zelfonthechting en verzaking, maar het is ook zo dat juist in deze zelfonthechting en verzaking, wij onze liefde tot God bewijzen: "Als iemand achter Mij aan wil komen, laat hij dan met zichzelf breken, zijn kruis opnemen en Mij volgen." [Mc. 8, 34]
De wereld echter belooft een gemakkelijk en aangenaam leven, en omringd ons met allerhande verleidingen. Maar deze zijn vals en komen uit onwetendheid. Want de wereld, of eerder zij die de geneugten van de wereld volgen, kennen de waarde van de goede dingen niet die zij afwijzen en hun rug naar God keren. Zij zijn allen op zoek naar vreugde, maar zij vinden ze niet, want zij zoeken ze waar ze niet te vinden zijn. Daarom, sinds zij op de verkeerde weg zijn hoe verder zij afdwalen en hoe verder zij zich verwijderen van de vreugde.
God is de Ene Ware waar vreugde te vinden is, waarvoor wij bovendien geschapen zijn. Maar God is niet te vinden in de voldoening van vleselijk plezier, niet in de hoogmoed, de zelfbevestiging of de begeerte, enz. God vind je in de zuivere harten, in nederige harten en oprecht geweten, vrij van het zich hechten aan de wereldse dingen zoals eer, plezier rijkdom, enz. Dit soort mensen identificeren zichzelf met God en het leven van God in hen en Hij praat met hen en deelt hen zelfs zijn genaden uit.
Het was hiervoor dat Christus bad tot de Vader: Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, die U Mij hebt toevertrouwd, [...] opdat ze volkomen vervuld mogen zijn van mijn vreugde. [...] Maak hen toegewijd aan U in de waarheid; uw woord is waarheid.[...] en voor hen wijd Ik mijzelf toe aan U, opdat ook zij U toegewijd zullen zijn in de waarheid. Niet alleen voor hen bid Ik, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij geloven: dat ze allen één mogen zijn. Zoals U, Vader, in Mij bent en Ik in U, zo moeten zij in Ons zijn, zodat de wereld kan geloven dat U Mij hebt gezonden. Ik heb hen laten delen in de heerlijkheid waarin U Mij hebt laten delen, opdat ze één mogen zijn zoals Wij één zijn: Ik in hen zoals U in Mij; dat hun eenheid volkomen mag zijn, zodat de wereld kan erkennen dat U Mij hebt gezonden en dat U hen hebt liefgehad met de liefde die U Mij hebt toegedragen. [Joh.17,11-23]
Wij zien dat Jezus de Vader vraagt dat wij verenigd mogen zijn met de Heilige Drievuldigheid: "Zoals U, Vader, in Mij bent en Ik in U, zo moeten zij in ons zijn." Dit is ons bovennatuurlijk leven, want in God zijn is te leven van God leiden; God in ons, en wij ondergedompeld in God. Dit leven van innige vereniging met God is soms iets moeilijks en verdrietigs, terwijl het eigenlijk heel simpel is, blijdschap en gelukkig zoals Jezus Christus ons zelf zegt: opdat ze volkomen vervuld mogen zijn van mijn vreugde. De vreugde om Gods wil te doen, God te behagen, zijn Woord behouden en overwegen: Ze hebben uw woord ter harte genomen. Nu erkennen ze dat alles wat U Mij gegeven hebt, van U komt. Want de woorden die U Mij gegeven had, heb Ik aan hen doorgegeven, en zij hebben die aangenomen: ze hebben naar waarheid erkend dat Ik van U ben uitgegaan; ze hebben geloofd dat U Mij hebt gezonden.[Joh. 17,6-8]. Wij geloven in God, wij ontvangen zijn woord en we hebben de goddelijke vreugde in ons. Wij zijn, zoals St .Paulus zegt, tempels van God: Weet u niet dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont? [1 Kor. 3,16]
Het Evangelie zegt ons dat wij uitverkoren zijn door Christus: Niet jullie hebben Mij uitgekozen; nee, Ik heb jullie uitgekozen en Ik heb jullie de taak gegeven eropuit te gaan en vrucht te dragen, vruchten die blijvend zijn. [Joh. 15,16]. Uitverkoren zijn door Christus is ongetwijfeld uitverkoren zijn door God voor een leven dat nooit eindigt, voor liefde die nooit sterft, voor altijddurend geluk. Hetgeen God voor zichzelf neemt en met zichzelf identificeert, wordt één met God door zijn intieme vereniging met Christus: Op die dag zul je inzien dat Ik in mijn Vader ben, en dat jullie in Mij zijn zoals Ik in jullie ben." [Joh. 14,20]. Hetzelfde zien wij in de Brieven aan Ephese: u bent verzegeld van de beloofde Heilige Geest, het voorschot op onze erfenis, tot verlossing van het volk dat Hij zich verworven heeft, en tot lof van zijn heerlijkheid. [Efez. 1, 13-14]
Dus het is door de vereniging met Christus dat het goddelijk leven in ons groeit en ontwikkelt, ons omvormt tot levende tempels van God, zoals Jezus ons zei: Ik laat jullie dus niet verweesd achter: Ik kom bij jullie terug. Want nog maar een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, terwijl jullie Mij wel zullen zien, want evenals Ikzelf zullen ook jullie leven. [Joh. 14,18-19]
In de Openbaringen zegt St. Johannes ons dat hij geen tempel in de Stad Gods zag: Maar een tempel zag ik er niet, want God, de Heer, de Albeheerser, is haar tempel, evenals het Lam. De stad heeft het licht van zon en maan niet nodig, want de heerlijkheid van God verlicht haar, en haar lamp is het Lam. [Openb. 21,22-23]. Het Lam is Christus, het licht van Christus is ons leven en wij leven ondergedompeld in dit licht. En wij zijn een lofzang voor de glorie van God, wij wandelen in het licht van zijn glorie en hierdoor worden wij omgevormd tot een tempel van God. Op Hem, die het hele bouwwerk in zijn voegen houdt, groeit het uit tot een heilige tempel in de Heer. Op Hem wordt ook u mee opgebouwd tot een woning van God, in de Geest. [Ef. 2, 21-22]
Wij zijn tempels van God en God verblijft in ons. Wij wandelen in het licht van Gods glorie, wij zijn uitverkoren door God en God roept ons en kent ons bij onze naam: De herder [ ].roept zijn eigen schapen bij hun naam [ ] en de schapen volgen hem omdat ze zijn stem kennen [ ] Ik ben de goede herder: Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef dan ook mijn leven voor mijn schapen [Joh. 10, 2-4;14-15]. Het was hiervoor dat Hij in de wereld kwam: Ik ben gekomen opdat ze leven mogen bezitten, en wel in overvloed. [ ] Ik geef hun eeuwig leven: nooit zullen ze verloren gaan, niemand zal ze aan mijn hand ontrukken. Want wat mijn Vader Mij heeft toevertrouwd, gaat alles te boven: niemand kan het ontrukken aan de hand van mijn Vader! Ik en de Vader, Wij zijn één.[Joh. 10, 10b: 28-30]
Onze grootheid is immens: wij zijn gekozen door God, wij worden bewaard door God, wij zijn geheiligd door de aanwezigheid van God tot zijn eer en glorie, wij zijn levende tabernakels waarin de Heilige Drievuldigheid verblijft, wij zijn het Huis van God en de Poort van de Hemel. O Heilige Drievuldigheid, Die ik aanbid, Die ik bemin, Wiens eeuwige lof ik zing! Gij zijt licht in mij, Gij zijt genade, Gij zijt liefde! Doordring mij met Uzelf en ik dring diep door in de liefde van Uw Zijn. Ave Maria!
De oproep tot het dagelijks bidden van de Rozenkrans
Deze oproep werd de eerste maal uitgesproken op 13 mei 1917, toen de drie kinderen uit Aljusrel hun schapen lieten grazen in het veld, dat gekend stond als de Cova da Iria.
Naar gewoonte aten de drie kinderen hun middagmaal, kort na de middag. Daarop werd er gebeden. Daarop gingen de kinderen spelen en begonnen ze een kleine muur van losse stenen te maken rond een struik, dat gekend stond als moita. Men had de gewoonte om er veegborstels van de maken, maar de kinderen wensten dit plekje te beschermen zodat de dieren er niet zouden aan knagen. Zij deden dat elke keer dat ze mooie struiken vonden. Ze hielden ervan om ze te laten groeien, om zo in een in de toekomst voor henzelf veegborstels te maken en dan zouden ze deze aan hun moeder geven bij hun terugkeer s avonds.
Als ze dit deden was het voor hen een vreugde om hun ouders verheugd te zien met hun geschenk. En uiteraard kregen ze daarbij dikke knuffels en zo deed iedereen zijn best om te zoeken wat hun de grootste vreugde en voldoening kon brengen. Arm, ja! Maar gelukkig, omdat het geluk niet komt van de rijkdom, noch van de soms gevaarlijke feestpartijen, maar vanuit de liefde. In waarheid brengt de liefde pas geluk, wanneer men zichzelf iets ontzegt voor de liefde. Dan pas is er vreugde, vrede en is het aangenaam binnen de familie.
Zoals ik reeds zei, waren de kinderen zich aan het amuseren met het spel, toen ze plots werden verrast door het zien van een lichtflits, waar ze van dachten dat het een bliksem moest geweest zijn. Nochtans was het een mooie, klare lentedag en scheen de zon, maar de kinderen waren nog te klein om te weten hoe ze het uitzicht van de hemel moesten verklaren. Ze waren eraan gewend om bliksems te zien, die onmiddellijk daarop gevolgd werden door donderslagen. En zo ging hun enige gedachte uit naar het samendrijven van de kudde schapen om zo thuis te zijn, alvorens te worden verrast door de storm.
Toen ze een aantal passen hadden gedaan, afwaarts de helling, zagen ze opnieuw een lichtflits, die ze voor een tweede bliksemschicht namen en dit maakte hun nog meer gehaast. Ze maanden de schapen aan om nog vlugger af te dalen. Nog een aantal stappen verder, ongeveer halverwege de helling, stopten ze vol van verrassing toen ze een lieftallige dame, omgeven met licht, zagen op een kleine steeneik. Ze waren niet bevreesd, omdat het bovennatuurlijke geen vrees opwekt, maar in plaats daarvan een aangename verrassing brengt van een opslorpende aantrekkingskracht.
De lieftallige dame opende haar lippen alsof ze tot de kinderen wou zeggen: Wees niet bevreesd. Ik zal u geen kwaad aandoen. Ik denk dat de gelaatsuitdrukking van de Onze Lieve Vrouw hier niet verwees naar enige reële vrees die we moesten hebben voor haar. Ik had het gevoel dat alles eerder sloeg op de vrees om ons te haasten om voor de storm, waarvan we dachten dat hij ons zou treffen, thuis te zijn.
Het dient ook te worden gezegd dat Francisco een paar stenen opraapte om naar de verschijning te gooien, maar ik denk niet dat dit waar kan zijn. Er moet later over deze stenen een soort verwarring en misverstand ontstaan zijn. Herders werpen regelmatig stenen naast de kudde als ze willen dat ze zich verzamelen en vlugger vooruitgaan.
Eenmaal de stilte werd doorbroken, en aangemoedigd door het vertrouwen dat de lieftallige dame ons gaf, vroeg ik: Van waar bent u? Ik kom uit de Hemel, antwoordde ze. En wat verlangt u van mij? vroeg ik. Ze antwoordde: Ik ben gekomen om u te vragen om hier voor zes opeenvolgende maanden op de dertiende aanwezig te zijn, op dit uur. Later zal ik u vertellen wie ik ben en wat ik wil. Daarna zal ik nog een zevende maal terugkeren.
Toen ik haar antwoorden hoorde, gaf de gedachte dat ik aan het praten was met iemand uit de Hemel, me moed en vroeg ik onversaagd of ik de gelukzaligheid zou kennen om naar de Hemel te gaan, waarop de dame antwoordde: Jawel, dat zal u! En Jacinta ook? vroeg ik. Ook zij zal naar de Hemel gaan. En Francisco? volhardde ik: Hij zal ook naar de Hemel gaan, maar hij moet veel Rozenkransen bidden.
Ik denk dat Haar gebiedende wijs tot Francisco voor ons allen is bedoeld. Het is niet dat het bidden van vele Rozenkransen, op zich een onontbeerlijke voorwaarde is om naar de Hemel te gaan, maar we moeten veel bidden. Uiteraard is het dagelijkse bidden van de Rozenkrans de meest toegankelijke vorm van bidden voor die kinderen, net zoals het vandaag ook zo is voor de meerderheid onder de mensen, en het lijdt geen twijfel dat het moeilijk zal zijn voor iemand om gered te worden, als ze nooit bidden.
We weten hoe zwak we zijn, dat we vallen en opnieuw vallen. Zonder de hulp van de genade zullen we niet bekwaam zijn om opnieuw rechtop te staan en de verleidingen te overwinnen. We kunnen enkel de sterkte verkrijgen die we nodig hebben, de sterkte die tot ons komt uit de genade, wanneer onze ziel God ontmoet in het gebed. Het was Jezus Christus zelf die ons die heeft verteld en er bij zijn apostelen op aandrong alvorens Hij zichzelf voor ons overgaf aan de dood: Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak. [Mat. 26: 41] En Hij gaf ons een voorbeeld hiervan, toen Hij zich, door het gebed in de tuin van Gethsemane alvorens, voorbereidde op Zijn opofferingen en Zijn dood. Hier bovenop, leerde Hij ons, samen met andere dingen in het Onze Vader: En breng ons niet in beproeving, maar red ons van het kwaad. [Mat. 6:13]
De oproep tot het dagelijks bidden van de Rozenkrans
Ik denk dat Haar gebiedende wijs tot Francisco voor ons allen is bedoeld. Het is niet dat het bidden van vele Rozenkransen, op zich een onontbeerlijke voorwaarde is om naar de Hemel te gaan, maar we moeten veel bidden. Uiteraard is het dagelijkse bidden van de Rozenkrans de meest toegankelijke vorm van bidden voor die kinderen, net zoals het vandaag ook zo is voor de meerderheid onder de mensen, en het lijdt geen twijfel dat het moeilijk zal zijn voor iemand om gered te worden, als ze nooit bidden.
We weten hoe zwak we zijn, dat we vallen en opnieuw vallen. Zonder de hulp van de genade zullen we niet bekwaam zijn om opnieuw rechtop te staan en de verleidingen te overwinnen. We kunnen enkel de sterkte verkrijgen die we nodig hebben, de sterkte die tot ons komt uit de genade, wanneer onze ziel God ontmoet in het gebed. Het was Jezus Christus zelf die ons die heeft verteld en er bij zijn apostelen op aandrong alvorens Hij zichzelf voor ons overgaf aan de dood: Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen. De geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak. [Mat. 26: 41] En Hij gaf ons een voorbeeld hiervan, toen Hij zich, door het gebed in de tuin van Gethsemane alvorens, voorbereidde op Zijn opofferingen en Zijn dood. Hier bovenop, leerde Hij ons, samen met andere dingen in het Onze Vader: En breng ons niet in beproeving, maar red ons van het kwade. [Mat. 6:13]
Nu keren we terug naar de Verschijning van Onze Lieve Vrouw. Ik herinner mij dat ik Onze Lieve Vrouw vroeg naar een meisje dat ik kende en die kort daarvoor was gestorven: Haar antwoord dat Ze gaf bevestigt ons dat er een Vagevuur bestaat en dit is tegelijkertijd nog een ander bewijs voor onze noodzaak om te bidden.
De Heilige Schrift vertelt ons dat Petrus bij Hem ging staan en Hem vroeg: Heer, als mijn broeder of zuster tegen mij zondigt, hoe vaak moet ik dan vergeving schenken? Tot zevenmaal toe? Jezus antwoordde: Niet tot zevenmaal toe, zeg ik je, maar tot zeventig maal zeven.
En Hij ging verder: Daarom is het met het koninkrijk van de hemel als met een koning die rekenschap wilde vragen van zijn dienaren. Toen hij daarmee begonnen was, bracht men iemand bij hem die hem tienduizend talent schuldig was. Omdat hij niets kon terugbetalen, gaf zijn heer bevel dat de man samen met zijn vrouw en kinderen en alles wat hij bezat verkocht moest worden, zodat de schuld kon worden ingelost. Toen wierp de dienaar zich aan de voeten van zijn heer en smeekte hem: Heb geduld met mij, ik zal u alles terugbetalen.
Zijn heer kreeg medelijden, hij liet hem vrij en schold hem de geleende som kwijt.
Toen deze dienaar naar buiten ging, trof hij daar een van de andere dienaren, die hem honderd denarie schuldig was. Hij nam hem in een wurggreep en beet hem toe: Betaal me alles wat je me schuldig bent! Toen wierp deze zich voor hem neer en smeekte hem: Heb geduld met mij, ik zal je betalen. Maar hij wilde daar niet van weten, integendeel, hij liet hem gevangenzetten tot hij de hele schuld zou hebben afbetaald. Toen de andere dienaren begrepen wat er gebeurd was, waren ze zeer ontdaan, en gingen ze naar hun heer om hem alles te vertellen. Daarop liet zijn heer hem bij zich roepen en hij zei tegen hem: Je bent een slechte dienaar. Heel die schuld heb ik je kwijtgescholden, omdat je me erom smeekte. Dan had jij toch zeker ook medelijden moeten hebben met die andere dienaar, zoals ik medelijden heb gehad met jou? En zijn heer was zo kwaad dat hij hem in handen van de gerechtsbeulen gaf tot hij de hele schuld zou hebben terugbetaald. Zo zal mijn hemelse Vader ook ieder van jullie behandelen die zijn broeder of zuster niet van harte vergeeft. [Mat. 18: 21-25]
Toen deze dienaar naar buiten ging, trof hij daar een van de andere dienaren, die hem honderd denarie schuldig was. Hij nam hem in een wurggreep en beet hem toe: Betaal me alles wat je me schuldig bent! Toen wierp deze zich voor hem neer en smeekte hem: Heb geduld met mij, ik zal je betalen. Maar hij wilde daar niet van weten, integendeel, hij liet hem gevangenzetten tot hij de hele schuld zou hebben afbetaald. Toen de andere dienaren begrepen wat er gebeurd was, waren ze zeer ontdaan, en gingen ze naar hun heer om hem alles te vertellen. Daarop liet zijn heer hem bij zich roepen en hij zei tegen hem: Je bent een slechte dienaar. Heel die schuld heb ik je kwijtgescholden, omdat je me erom smeekte. Dan had jij toch zeker ook medelijden moeten hebben met die andere dienaar, zoals ik medelijden heb gehad met jou? En zijn heer was zo kwaad dat hij hem in handen van de gerechtsbeulen gaf tot hij de hele schuld zou hebben terugbetaald. Zo zal mijn hemelse Vader ook ieder van jullie behandelen die zijn broeder of zuster niet van harte vergeeft. [Mat. 18: 21-25]
De dienaar die het gevaar liep om te worden veroordeeld door de schulden die hij had opgestapeld, wierp zichzelf voor de voeten van zijn meester, smekend om genade om hem te tijd te gunnen om zijn schulden te betalen: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen. In deze mogelijkheid om meer tijd te geven om de schulden terug te betalen, wegens gebrek aan geld, kunnen we een zinnebeeld zien van het Vagevuur: een tijd van wachten om onszelf te zuiveren van kleinere fouten die we niet hebben gebiecht, en tot het herstel dat we nog moeten doen voor onze zonden die we hebben begaan toen we nog in deze wereld leefden en waar we niet genoeg boete voor hebben gedaan.
Om te beginnen smeekte de dienaar in de parabel voor een volledige kwijtschelding voor alles, en het werd hem verleend. Maar daarop zondigde hij opnieuw door zijn onbarmhartigheid tegen zijn mededienaar. Dit is wat er met ons zal gebeuren als we, bovenop de vergeving van onze zonden, die we vragen en verkrijgen in het Sacrament van de Verzoening, geen geschikt herstel hebben gedaan, inbegrepen het steeds genadig zijn voor de anderen, zoals de Heer genadig is geweest voor ons.
Jezus onderrichte ons om ook dit te vragen in het Onze Vader: "en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven aan onze schuldenaren." [Mat. 6:12] Hier is het duidelijk dat het noodzakelijk was dat, indien we de kwijtschelding van onze zonden willen bekomen, er God moeten om vragen en tot de grootte waarop vergeving aan ons wordt geschonken, dezelfde zal zijn als de mate waarin we anderen vergeven voor enig kwaad dat ze ons aangedaan hebben. "Vergeef en er zal u worden vergeven," zoals Jezus ons uitlegt na ons het Onze Vader te hebben aangeleerd: "Want als jullie anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven. Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie je misstappen evenmin vergeven."
Het geloof in de mogelijkheid om boete te moeten doen voor de zonde, na de dood, wordt eveneens onderschreven in het Twee boek der Makkabeeën: "En als degenen, die bij Esdrin waren, lang vochten, en vermoeid waren," zo riep Judas de Heer aan, "dat hij als een medestrijder en een voorganger in de strijd wilde verschijnen en beginnende in zijn vaderlijke taal een geroep met lofzangen, viel hij onverwachts op de soldaten van Gorgias, en dreef hen op de vlucht. En Judas, zijn krijgsvolk bijeen vergaderd hebbende, kwam in de stad Odollam en daar de zevende dag hun overkwam, hebben zij, naar gewoonte geheiligd zijnde, daar de sabbat doorgebracht. En de volgende dag, kwamen degenen die met Judas waren, omtrent de tijd als het nodig is zulks te doen, om de lichamen van diegenen die gevallen waren weg te nemen, en met hun bloedvrienden te stellen in de graven hunner vaderen. En zij vonden onder de rokken van een ieder der doden enige dingen, die de afgoden van Jamnia geheiligd waren, hetwelk de wet de Joden verbiedt en het werd eenieder openbaar, dat zij om deze oorzaak gevallen waren.
Zo hebben zij dan allen de Heer, de rechtvaardige rechter, die alle verborgen dingen openbaar maakt, geprezen. En tot het gebed gekeerd zijnde, baden zij dat de zonde, die daar begaan was, volkomen mocht uitgewist worden, en de kloekhartige Judas vermaande de menigte, dat zij zich wilden bewaren, dat zij zonder zonde mochten zijn, als die voor hun ogen hadden gezien hetgeen geschied was, om de zondige wil van hen die gevallen waren. De enige voorraad gemaakt hebbende uit een hoofdschatting, van tweeduizend drachmen zilver, zond hij die naar Jeruzalem om offerande te doen voor de zonde, gans wel en edel doende, daar hij dacht aan de opstanding. want indien hij niet had verwacht, dat degenen die gevallen waren, weder zouden opstaan, zo zou het tevergeefs en dwaas geweest zijn om voor de doden te bidden. Daarnaast merkte hij op dat degenen, die godzalig ontslapen zijn, een zeer schone genade weggelegd is. Een heilige en godzalige gedachte! Waarom hij voor de gestorvenen de verzoening deed, opdat zij van de zonden zouden ontslagen worden." [2 Mak. 12: 36-46]
Dit gedeelte uit de Heilige Schrift helpt ons om beter de waarheid van ons geloof over het Vagevuur te begrijpen als een plaats van boetedoening, waar de zielen van hen die in genade sterven van alle smetten worden gezuiverd, alvorens tot de eeuwige gelukzaligheid met God te worden toegelaten.
Vandaar dat het antwoord dat Onze Lieve Vrouw gaf op mijn vraag over dat meisje Amelia, als volgt ging: "Zij zal in het Vagevuur verblijven tot het einde van de wereld. Dit kan een grote straf lijken voor ons, maar Gods barmhartigheid is altijd groot. Door onze zonden hebben we hen sterk beledigd en eigenlijk de hel verdiend! Ondanks dit, vergeeft Hij ons en verleent Hij ons de tijd om er boete voor te doen, door middel van herstel en zuivering, om zo te worden gered. Nog meer zelfs: Hij aanvaardt de gebeden en de opoffering die anderen voor Hem maken ten gunste van diegenen die zich in dezelfde plaats van boetedoening bevinden. Daarop stelde Onze Lieve Vrouw aan de drie kinderen de volgende vraag: Bent u bereid om uzelf te offeren voor God en al het lijden te dragen dat Hij u zal zenden als een daad van herstel voor de zonden waardoor Hij beledigd wordt, en voor de verzoeken om de bekering van de zondaars? Hierop antwoordde ik in naam van ons drieën: Ja, we zijn hiertoe bereid.
In die tijd gebeurde ons antwoord hierop in alle spontaniteit en onwetendheid, omdat ik niet het minste idee had wat deze vraag werkelijk inhield, noch wat de volle gevolgen ervan zouden zijn. Maar ik heb het mij nooit beklaagd, integendeel, ik hernieuw deze belofte elke dag, waarbij ik God vraag om de genade en de sterke die ik nodig heb om er trouw aan te blijven tot het einde.
De vraag van Onze Lieve Vrouw herinnert mij aan de vraag die Jezus stelde aan de twee zonen van Zebedeüs: Daarop kwam de moeder van de zonen van Zebedeüs met haar zonen naar hem toe. Ze viel voor hem neer om hem een gunst te vragen. Hij vroeg haar: Wat wilt u? Ze antwoordde: Beloof me dat deze twee zonen van mij in uw koninkrijk naast u mogen zitten, de ene rechts van u en de andere links. Maar Jezus zei hun: Jullie weten niet wat je vraagt. Kunnen jullie de beker drinken die ik zal moeten drinken? Ja, dat kunnen wij, antwoordden ze. [Mat. 20: 20-22].
Om de redding te kunnen verwerven moeten we allemaal drinken uit de beker van de zelfopoffering, waarbij we aan onze eigen ongeoorloofde verlangens, onze slechte neigingen en onze overdreven verlangens naar comfort, moeten verzaken, terwijl we tegelijkertijd elke opoffering die het leven van ons vraagt moeten omhelzen, of dit nu stoffelijk is of lichamelijk, moreel, sociaal of spiritueel.
Dit soort van zelfverloochening overkomt iedereen, zelfs hen die het geluk niet hebben van de gave van het geloof te bezitten. Ook zij komen te staan tegenover de noodzaak opofferingen te maken, omdat de hele mensheid doorweekt is door het teken van het verlossende kruis van Christus, zelfs al zijn de mensen er zich niet van bewust, of niet, wensen om er voordeel uit te halen. We hebben allemaal ons deel van het kruis van Christus te dragen dat terugvalt op het werk van de Verlossing, omdat het kruis weegt op onze afrekening van de zonde, of eerder, de zonde brengt het gewicht van het kruis met zich mee.
In feite was het om onszelf te zuiveren van de smet van de zonde dat Jezus Christus het gewicht van het Kruis of Hem zelf nam. Maar als deze daad van Christus voor ons voordeel is, moet ieder van ons zijn of haar kruis met geloof en liefde opnemen en het dragen zoals Christus en in eenheid met Christus. Met andere woorden is er een nood aan opoffering, aanvaard en opgedragen aan God met Christus, voor onze eigen zonden en voor deze van onze broeders en zusters. Het is in deze zin dat de Boodschap dit van ons allen vraagt, omdat ze ook gericht is aan allen: Bent u bereid om uzelf te offeren voor God en al het lijden te dragen dat Hij u zal zenden als een daad van herstel voor de zonden waardoor Hij beledigd wordt, en voor de verzoeken om de bekering van de zondaars?
Maar, voor een breekbare wezen, verzwakt door onze zonden is het voortdurende, edelmoedig en lofwaardig dragen van de zelfopoffering niet mogelijk zonder de bijzondere hulp van Gods genade, die ons rechthoudt en versterkt. Dit is waarom Onze Lieve Vrouw op het nederige, kleine ja van de kinderen antwoordde met de belofte van de hulp der genade: Dan zult u veel te lijden krijgen, maar Gods genade zal uw troost zijn.
Wat een baken van licht zijn deze woorden van Onze Lieve Vrouw voor ons! Eigenlijk kennen we onze zwakheden en weten we dat we uit onszelf niet bekwam zijn om de vruchten van het eeuwige leven voor te brengen. Dit kan enkel in eenheid met Christus, zoals Hij ons in het Evangelie vertelt: Als iemand in mij blijft en ik in hem, zal hij veel vrucht dragen. Maar zonder mij kun je niets doen. [Joh. 15: 5] Dit is waarom onze Moeder in de Hemel de vertroosting belooft, in de betekenis van de kracht die ons bijstaat in onze zwakheden. Vertroosting in de betekenis van de genade die over ons komt om ons te verlichten, te bezielen, te helpen en te ondersteunen. En het is deze zekerheid dat het vertrouwen voortbrengt dat we in God moeten hebben.
Deze opofferingen die van ons van dag tot dag in ons leven worden gevraagd, wordt het leven een langzaam martelaarschap dat ons zuivert en ons opheft naar het niveau van het bovennatuurlijke, door de ontmoeting van onze ziel met God, en dat in de stemming van de aanwezigheid van de Allerheiligste Drievuldigheid. Hier hebben we een onvergelijkbare spirituele rijkdom! Iedereen die deze levens in dit Licht, dat niet van onze zon, noch van de sterren komt, maar tot ons komt vanuit de bron van waaruit elk licht ontspringt en haar gasten verwelkomt, begrijpt dit. Het is een levend Licht, dat zowel ziet en binnendringt terwijl het ons verlicht en ons aanzet tot het zien wat het ons wenst te tonen. Het is het levende licht van God.
Vandaar dat, toen de drie kleine kinderen zichzelf zagen baden in dat Licht., zonder evenwel te begrijpen wat ze zegden, werden ze geleid tot het herhalen van O Allerheiligste Drievuldigheid, Ik aanbid u, mijn God, Ik hou van U in het Allerheiligste Sacrament! Het was een bovennatuurlijke beweegreden dat in hen tot de staat bracht waartoe zij zelf niet bekwaam waren. Het leidde hen om te geloven in de ware Aanwezigheid van God in de Eucharistie. Het is de gave van het geloof dat God onze ziel verleent met het Sacrament van het doopsel.
En onze Lieve Vrouw beëindigde haar Boodschap op die dertiende mei van 1917 met de woorden: Bid de Rozenkrans elke dag, om zo de vrede voor de wereld en het einde van de oorlog te bekomen.
Waarom zou Onze Lieve Vrouw ons hebben verteld om elke dag de Rozenkrans te bidden, eerder dan elke dag naar de Mis te gaan? Dit is een vraag die ik mijzelf dikwijls heb gesteld en het de vraag waarop ik hier wens een antwoord op te geven. Ik kan niet absoluut zeker zijn van het antwoord, aangezien Onze Lieve Vrouw dit niet heeft uitgelegd en het mij nooit overkwam om het Haar te vragen. Aldus zeg ik enkel wat ik denk en wat ik eruit begrepen heb. In feite verlaat ik gewillig alle interpretaties van de betekenis van de Boodschap van de Heilige Kerk, omdat het aan de Kerk is om dit te doen, maar ik onderwerp mezelf gewillig tot alles wat de Kerk er over mag zeggen om dit antwoord recht te zetten, te verbeteren of te verklaren.
Dit is een vraag die ik mijzelf dikwijls heb gesteld en het is de vraag waarop ik hier wens een antwoord op te geven. Ik kan niet absoluut zeker zijn van het antwoord, aangezien Onze Lieve Vrouw dit niet heeft uitgelegd en het mij nooit overkwam om het Haar te vragen. Aldus zeg ik enkel wat ik denk en wat ik eruit begrepen heb. In feite verlaat ik gewillig alle interpretaties van de betekenis van de Boodschap van de Heilige Kerk, omdat het aan de Kerk is om dit te doen, maar ik onderwerp mezelf gewillig tot alles wat de Kerk er over mag zeggen om dit antwoord te recht te zetten, te verbeteren of te verklaren.
Met betrekking tot de hierboven gestelde vraag, denk ik dat God de Vader is, en de Vader die Hij Zichzelf aanmeet tot de noden en mogelijkheden van zijn kinderen. Nu, als God, via Onze Lieve Vrouw, ons had gevraagd om naar de Mis te gaan en elke dag de Heilige Communie te ontvangen, zouden er ongetwijfeld een groot aantal mensen zijn die terecht de opmerking zouden maken dat dit niet mogelijk was. De ene verwijzend naar de afstand die ons scheidde naar de dichtst bijgelegen Kerk waar de Mis werd gevierd en de andere verwijzend naar de omstandigheden van hun leven: hun werk, de toestand van hun gezondheid, hun levenskwaliteit, enz Aan de andere kant is het bidden van de Rozenkrans iets dat iedereen kan doen, rijken als armen, geleerden en onwetenden, groten en kleinen.
Elke mens van goede wil kan en moet elke dag de Rozenkrans bidden. Waarom? Om zo onszelf in contact te brengen met God, om Hem te bedanken voor zijn gunsten en Hem de genaden te vragen die we nodig hebben. Het is het gebed dat ons in een vertrouwd contact brengt met God, zoals de zoon die naar zijn vader gaat om hem te bedanken voor alles wat hij heeft ontvangen, om tegen hem te praten over zijn bezorgdheden, om zijn begeleiding, zijn hulp, zijn steun en zijn zegen te verkrijgen.
Daar we allen hoeven te bidden, vraagt God van ons, als een soort van dagelijkse aflevering, een gebed dat binnen ons bereik ligt: de Rozenkrans, die zowel gemeenschappelijk als alleen kan worden gebeden, ofwel in de Kerk, in de aanwezigheid van het Heilig Sacrament of thuis, wanneer we reizen of een wandeling maken in de velden! Een familiemoeder kan de rozenkrans bidden terwijl ze haar kind wiegt, of het werk thuis doet? Onze dag telt vierentwintig uren en het is dan ook niet zoveel gevraagd om een kwartier opzij te zetten, of een uur, voor het spirituele leven, voor ons persoonlijk en vertrouwelijk gesprek met God.
Aan de andere kant geloof ik dat na de liturgische gebeden van de Heilige Offergaven van de Mis, het bidden van de Rozenkrans, met het oog op de oorsprong en de sublieme aard van de gebeden van dat moment, de mysteries van de Verlossing, waarover we nadenken tijdens elk tientje, het gebed is dat waarmee we God het meeste kunnen behagen. Een gebed dat ook zeer bevorderlijk is voor onze eigen zielen. Als dit niet het geval was, dan zou Onze Lieve Vrouw er niet met zon aandrang om gevraagd hebben.
Wanneer ik spreek van vijf of vijftien mysteries van de Rozenkrans, wil ik niet de indruk wekken dat God van ons vereist om het aantal keren dat we onze smeekbeden, ons lof en bedanking aan Hem gaan tellen. God verwacht dit zeker niet van ons: in Hem is alles aanwezig! Maar we moeten enigszins tellen om ons zo een klaar en levendig idee te kunnen vormen van wat we aan het doen zijn, en ook om te weten of we, wat de hadden voorgenomen om elke dag aan God te offeren, hebben volbracht om zo onze persoonlijke verhouding te bewaren en te verbeteren, maar ook om ons geloof, hoop en liefdadigheid in ons te behouden en te verbeteren.
Ik zou hier nog aan toevoegen dat de mensen die in staat zijn om elke dag de Mis bij te wonen, om deze reden, zouden verwaarlozen om de Rozenkrans te bidden. Duidelijk is dat de tijd die ze besteden aan het bidden van de Rozenkrans niet dezelfde als deze die ze besteden aan het bijwonen van de Mis. Voor die mensen kan het bidden van Rozenkrans worden aanzien als een manier om zichzelf beter voor te bereiden op de Eucharistie, of als bedanking ervoor, nadien.
Ik weet het niet, maar met de kleine kennis die ik bezit uit mijn contact met de mensen in het algemeen, weet ik dat er slechts heel weinig beschouwende zielen zijn die in zichzelf een persoonlijke verhouding bewaren en behouden, die hen voorbereid voor de waardige ontvangst van Christus in de Eucharistie. En zo is het biddende gebed ook voor hen nodig, waarover ze dan zoveel mogelijk nadenken en overwegen zoals bij de Rozenkrans.
Er zijn vele, mooie gebeden die kunnen worden aangewend als een voorbereiding om Christus in de Eucharistie te ontvangen, en om onze persoonlijke verhouding met God te onderhouden. Maar ik denk niet dat er over het algemeen één geschikter gebed bestaat dan het bidden van de vijf of vijftien mysteries van de Rozenkrans. Zo zijn de liturgische uren of getijden prachtig om bidden, maar ik denk niet dat deze voor iedereen toegankelijk zijn, noch dat sommige van de psalmen gemakkelijk toegankelijk zijn door allen. Het vereist een zekere graad van onderricht en voorbereiding, wat niet van allen kan verwacht worden.
Misschien dat om al deze reden en andere, waar we ons niet bewust van zijn, God die onze Vader is en beter dan wie ook de noden van Zijn kinderen kent, een eenvoudig en gewoon niveau verkoos voor ons allen door het vragen van het dagelijks bidden van de Rozenkrans, om zo de weg tot Hem glad te maken.
Vertaling: Chris De Bodt
08-09-1975
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [3]
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [3]
De oproep tot Gebed
De zesde oproep van de boodschap: "Bid, bid heel veel!"
Zoals u reeds weet, werd deze oproep gedaan tijdens de tweede verschijning van de Engel. De drie kinderen zaten aan de kant van de bron die grensde aan mijn ouders huis. De Hemelse Boodschapper verscheen en zei tot hen; "Wat bent u aan het doen?" Daarop ging hij, zonder te wachten op een antwoord door: "Bid, bid heel veel! De harten van Jezus en Maria hebben plannen van genade voor u. Offer voortdurend gebeden en boetes voor de Allerhoogste [ ] Maak van alles een soort offergave en schenk het aan God als een daad van herstel voor de zonden door dewelke Hij wordt beledigd en bijkomend voor de bekering van de zondaars. Op deze wijze zult u vrede brengen over uw land. Ik ben de engelbewaarder van uw land, de beschermengel van Portugal. Boven alles moet u met onderdanigheid het lijden dragen en aanvaarden die die Heer u zal zenden."
Bovennatuurlijke onthulligen gaan gewoonlijk gepaard met de bijzondere genade die hun betekenis opheldert. In feite stonden de drie kinderen destijds inderdaad heel ver van het begrijpen van de volle betekenis ervan, zoals we dit met onze ogen van vandaag bekijken en naar onze zielen overbrengen, daar het Gods wil is dat ik hier op aarde tot Zijn beschikking blijf.
De zesde oproep van de boodschap: "Bid, bid heel veel!"
Zoals u reeds weet, werd deze oproep gedaan tijdens de tweede verschijning van de Engel. De drie kinderen zaten aan de kant van de bron die grensde aan mijn ouders huis. De Hemelse Boodschapper vrscheen en zei tot hen; "Wat bent u aan het doen?" Daarop ging hij, zonder te wachten op een antwoord door: "Bid, bid heel veel! De harten van Jezus en Maria hebben plannen van genade voor u. Offer voortdurend gebeden en boetes voor de Allerhoogste [ ] Maak van alles een soort offergave en schenk het aan God als een daad van herstel voor de zonden door dewelke Hij wordt beledigd en bijkomend voor de bekering van de zondaars. Op deze wijze zult u vrede brengen over uw land. Ik ben de engelbewaarder van uw land, de beschermengel van Portugal. Boven alles moet u met onderdanigheid het lijden dragen en aanvaarden die die Heer u zal zenden."
Bovennatuurlijke onthulligen gaan gewoonlijk gepaard met de bijzondere genade die hun betekenis opheldert. In feite stonden de drie kinderen destijds inderdaad heel ver van het begrijpen van de volle betekenis ervan, zoals we dit met onze ogen van vandaag bekijken en naar onze zielen overbrengen, daar het Gods wil is dat ik hier op aarde tot Zijn beschikking blijf.
In die tijd begrepen de kinderen niet dat deze oproep tot gebed niet alleen tot hen was gericht, maar tot de hele mensheid. Vandaag kijk ik naar deze oproep als een aanwijzer die de weg aanduidt die is geplaveid door God voor Zijn schepselen, sinds het begin van de schepping.
In zowel het Oude als in het Nieuwe Testament, die het woord van God bevatten, vinden we het pad dat sterk door God is uitgelijnd voor de mensheid. Ongelukkiglijk hebben de mensen de betekenis verontachtzaamd waarvoor ze uiteindelijk zijn geschapen. Zij ontkennen het bestaan van God, hun Schepper. Zij willen niet horen over de Heilige Naam van God, die ze nooit "Vader" hebben genoemd, en ze wensen ook de weg niet te kennen die ze moeten volgen om op een dag gelukkig te zijn in het Huis van de Vader.
In feite vinden we zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, die de woorden van God bevatten, heel duidelijk het pad terug die de Heer voor de mensen heeft in kaart gebracht. Ongelukkiglijk hebben de menselijke wezens, in haar geheel, het doel waarvoor ze geschapen zijn, geminacht. Zij ontkennen het bestaan van God, hun schepper en kennen de Heilige naam van God niet, die zij nooit Vader hebben genoemd en bovendien weten ze ook niet welke weg zij te dienen volgen om ooit, op een dag, gelukkig te zijn in het Huis van de Vader.
En zo is het grootste gedeelte van de mensen het slachtoffer van onkunde en zoeken zij hun geluk waar het niet te vinden is en zinken op die wijze nog dieper in hun ongeluk en tegenspoed. Laat ons een korte blik nemen op de wereld waar we vandaag in leven! Wat zien we? Welke beelden verschijnen ons voor de ogen? Oorlogen, haat, ambitie, ontvoeringen, overvallen, wraak, fraude, moord, zedenloosheid, enz En als straf voor als deze zonden: ongevallen, ziekten, rampen, hongersnood en elk soort van lijden en pijn, waaronder de mensen wenen en kermen.
De mensheid, die zichzelf als wijs en machtig beschouwd, gaat door met het plannen van nog meer oorlogen, dood, ellendigheid en nood, waardoor ze nog meer bloed doen vloeien in de zee van bloed waarin hele volkeren nu reeds verdrinken, dezelfden die deze zogenaamde wijze mensen zouden moeten leren hoe te leven en zichzelf te behelpen.
En voor welk doel? Om de mensheid er onderuit te halen en deze te vernietigen in golven van haat, ambitie, wraak, zedenloosheid en zichzelf te verliezen in de ondergrond. Uiteindelijk zullen ze voor eeuwig tot as terugkeren in hun graf! Waar zijn thans hun voorouders die leefden en vechten op dezelfde wijze? In vele gevallen is het zelfs niet gekend op welke wijze ze om het leven kwamen. En waar zullen hun zielen zich bevinden voor de eeuwigheid?
Hun lichamen zijn uiteraard teruggekeerd naar de aarde, vanwaar ze weggenomen zijn, zoals geschreven staat: "Want stof ben je en tot stof zul je terugkeren" [Genesis 3: 19]. En de zielen die het leven gaven aan dezen? Ook zij zijn teruggekeerd naar de plaats vanwaar zij kwamen. Het Eeuwige Wezen is God. De ziel, die geestelijk is, is door God geschapen naar Zijn gelijkenis: toen maakte God, de heer, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen." [Genesis 2: 7] Het was de levensadem uit Gods lippen die leven gaf aan onze ziel, naar Zijn onsterfelijke gelijkenis."
Vanaf het ogenblik dat Adam zondigde, door ongehoorzaam te zijn aan Gods bevelen, zijn al zijn nakomelingen gedoemd tot de pijn van de lichamelijke dood. Onze ziel blijf echter leven en keert terug tot God, ofwel in een staat van genade, ofwel in een staat van zonde, de zonde die de mensheid wegleidt van God en haar brengt naar de eeuwige straf.
Op de dag van de algehele opstanding, zullen we opnieuw verrijzen om verenigd te worden met onze zielen en dezelfde eeuwige bestemming delen die het lichaam en de ziel samen hebben verdiend: ofwel eeuwig geluk met God, of het ongeluk van de eeuwige straf. Jezus zelf heeft ons dit verteld toen Hij sprak over het werk dat de Vader had toevertrouwd aan Zijn Zoon: "Wees hierover niet verwonderd, er komt een moment waarop alle doden zijn stem zullen horen." [Joh 5: 28]
Aldus is het heel belangrijk dat we voor onszelf het eeuwige leven zouden winnen omdat, wanneer ons leven op aarde van voorbijgaande aard is, is het eeuwige leven onveranderlijk en oneindig. Wat moeten we dan doen. Overweeg deze woorden van Sint Paulus: "De eerste mens kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels. Ieder stoffelijk mens is als de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede. Zoals we nu de gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de gestalte van de hemelse mens hebben." [1 Kor. 15:47-49].
Dit hemelse beeld waarover de apostel spreekt en dat we moeten pogen te bereiken voor onszelf, is Jezus Christus. We moeten hem vermenigvuldigen in onszelf door het geloof en de liefdadigheid zodat, op de dag van ons vertrek naar de eeuwigheid, de Vader in ons karakteristieken van Jezus Christus kan zien en ons kan verwelkomen als Zijn kinderen in Zijn Koninkrijk, en ook zo dat, in de verrijzenis van de dood, ons lichaam dit mag delen in het geluk van de geest.
Een beetje verder, in dezelfde brief, zegt Sint Paulus over de laatste dag: "Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet allemaal eerst sterven, toch zullen wij allemaal veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen." [Kor. 15: 51-52]. En zo moeten we zeker zijn dat deze verandering in ons zal plaatsvinden, in overeenstemming met Gods genade die, in Zijn barmhardigheid, zal worden verleend aan ons als antwoord op onze eigen inspanningen van nederige trouw en niet volgens onze tegenspoed of welke zonde ook die we hebben begaan. Laat ons niet denken dat dit alles een soort van utopia is: het is een bewezen werkelijkheid. Als ons ongeloof ons in dergelijke zonde stort, zijn we verloren. Vertrouwen houdt niet op te bestaan en dit omdat de ongelovigen het ontkennen! Wat gisteren waar was zal morgen nog steeds waar zijn, omdat Jezus Christus gisteren dezelfde was, vandaag dezelfde blijft en morgen ook nog steeds dezelfde zal zijn. Jezus Christus blijft dezelfde, gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid! [Hebr. 13:8]
Dit alles toont onze grote nood aan om, in gebed, dichter te komen tot God. Het is door het gebed dat we ons verzekeren van vergeving voor onze zonden, dat we de sterkte en de genade verkrijgen om te weerstaan aan de dingen van de wereld, de duivel en het vlees. Wij zijn heel zwak en zonder deze sterkte zouden we dit nooit kunnen overwinnen. Vandaar dat Jezus zijn apostelen aanspoorde: "Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen. De geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak." [Mt. 26:41]
Het is om deze reden dat de Boodschap de woorden van de Heer hernieuwt: "Bid, bid, heel veel!" Deze oproep tot gebed is een kopie van de oproep tot gebed dat zo dikwijls voor ons werd herhaald en dat Jezus Christus naliet tot Zijn apostelen, zowel als tot onszelf: "Kijk en bid."
In diverse gedeelten uit de Heilige Schrift vinden we een Jezus Christus die ons een voorbeelden geeft waarin hij ons aanspoort tot het bidden en Hij spoort ons niet enkel aan tot het bidden, hij leerde ons ook hoe te bidden, zoals in dit gedeelte uit het Evangelie van de Heilige Mattheus: "Bid daarom als volgt: Onze Vader in de hemel, laat uw naam geheiligd worden, laat uw koninkrijk komen en uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel. Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben. Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij hebben vergeven wie ons iets schuldig was. En breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwade." [Mt. 6: 9-13] En zo komt het van zijn eigen lippen hoe we tot "Onze Vader" moeten bidden, het mooiste van alle gebeden die wij tot God richten en een gebed waarin Jezus Christus ons leert hoe wij ons moeten richten tot God door de mooie benaming van "Onze Vader."
Dit opent voor ons het raadsel van het goddelijke Vaderschap en bevestigt in ons de waarheid dat we allemaal kinderen zijn van dezelfde God. Deze waarheid, door Jezus Christus bevestigd, vult ons met vertrouwen en sterkt ons in liefde. Wie heeft ons ooit liefgehad zoals God zelf? Vandaar dat ons gebed tot het punt van een ontmoeting moet komen tussen de liefde van een kind, dat uitreikt naar het hart van de Vader, en de liefde van de Vader die neerdaalt op het kind, luistert naar wat het heeft te zeggen en aandacht schenkt aan de verzoeken, de woorden van lofprijzen en de dankbetuigingen en daarop deze gebeden beantwoordt.
Er zijn vele manieren van bidden, om God in het gebed te ontmoeten. Welke gebed is het beste gebed? Het beste gebed voor elke persoon is de wijze waarop die bepaalde persoon God het beste kan ontmoeten en in intiem contact kan blijven met Hem, hart tot hart, trillend met liefde voor de Vader en het Hart van Jezus Christus, dat dezelfde verlangens en gevoelens aanneemt als Jezus Christus zelf en waarin we één worden met Christus, zoals Hij van ons verlangde en in deze zin bad tot de Vader: "Ik bid niet alleen voor hen, maar voor allen die door hun verkondiging in mij geloven. Laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden." [Joh 17: 20-21]
In dit verheven gebed van Christus bespeuren we Gods plan voor ons: om met Hem te zijn in onze vereniging met Christus: "Zoals u, Vader, in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn." Maar deze vereniging met Christus kan enkel worden bereikt door het gebed. Het is in het gebed dat we God ontmoeten en het is in deze ontmoeting dat Hij aan ons Zijn Genade, Zijn Geschenken, Zijn Liefde en Zijn vergiffenis schenkt.
We zien dat, in dit gebed, ook ten behoeve van ons vroeg: Ik bid niet alleen voor hen, maar voor allen die door hun verkondiging in mij geloven.. En we hebben het geluk om onder dezen te mogen zijn die, door het woord der apostelen, dat met welslagen aan ons is doorgegeven door hun opvolgers, in God mogen geloven, en dat is wat Christus vroeg ten behoeve van ons. Ik voel me zo gelukkig dat ik aan Hem bekend was toen Hij dit gebed richtte tot zijn Vader, dat Hij aan mij dacht en mij voorstelde aan de Vader als een kind van Zijn Liefde!
Hij dacht aan mij, Hij dacht aan u en Hij dacht aan de ontelbare vermenigvuldiging van zijn broers en zussen. En opdat ons eigen gebed doordrongen zou worden met dezelfde verlangens en gevoelens als Jezus eigen gebed, moet het verenigd zijn met Zijn gebed voor al degenen wie zullen komen om in Hem te geloven en zullen gered worden door hun verdiensten.
Laat ons terug gaan naar wat ik zei over de verschillende manieren van bidden. Ons gebed kan overwegend worden gesproken, dus tot God gericht in woorden, maar onze gebeden kunnen ook deze zijn die spontaan uit ons hart komen en formules bevatten als bijvoorbeeld: het Onze Vader, het Weesgegroet, het Glorie zij de Vader, de Geloofsbelijdenis als vele andere dergelijke gebeden die worden gebruikt in de Heilige Liturgie.
Dit is de meest gebruikelijke manier van bidden en ook het meest toegankelijke gebed voor de gewone gelovigen. Daarenboven is het door Jezus Christus aan ons zelf aanbevolen: "Bid daarom als volgt: Onze Vader in de hemel, laat uw naam geheiligd worden, laat uw koninkrijk komen en uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel. Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben. Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij hebben vergeven wie ons iets schuldig was. En breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwade." [Mat. 6: 9-13]. Dit is het meest verheven gebed van alle gesproken gebeden, omdat het aan ons onderricht werd door de Zoon van God zelf. Aldus moeten we het steeds met een hernieuwde toewijding, vertrouwen, nederigheid en liefde bidden.
Dan is er nog een ander soort gebed dat we aan God moet offeren, samen met onze gesproken gebeden: het is het gebed van ons werk, van de voorstelling van al onze plichten in ons leven met een geest van nederige onderwerping aan God, omdat het Hem was die de wet van het werk aan ons doorgaf. We moeten dit doen met liefde en trouw aan God en onze naaste en op deze wijze: onze alledaagse bezigheden, hoe onbetekend ze soms ook zijn, moeten aan God worden geofferd in een gebed van lofbetuiging, dankbetuiging, boete en verzoeken. Zoals bij Tobit, aan wie de Engel zei; "Nu dan: toen jullie aan het bidden waren, u en Sara, heb ik jullie gebed onder de aandacht van de Heilige gebracht. Ik was het ook die, toen u de doden begroef, dichtbij u was. Ook toen u zonder dralen opstond en uw maaltijd liet staan om een dode te begraven, is die goede daad me niet ontgaan, maar was ik bij u." [Tobit 12: 12-13]
Dit gedeelte uit de Heilige Schrift vertelt ons hoe we de tijd dienen te gebruiken die Gods ons geeft tijdens ons leven. Een gedeelte ervan moet besteed worden aan het gebed, een ander gedeelte wordt besteed aan onze levensverplichtingen en de rest in het goed doen voor de anderen en dit uit liefde voor God. Er zijn vierentwintig uren in een dag. Een aantal minuten per dag besteden aan een ontmoeting met God is zeker niet te veel gevraagd.
Dit gedeelte uit de Heilige Schrift vertelt ons hoe we de tijd dienen te gebruiken die Gods ons geeft tijdens ons leven. Een gedeelte ervan moet besteed worden aan het gebed, een ander gedeelte wordt besteed aan onze levensverplichtingen en de rest in het goed doen voor de anderen en dit uit liefde voor God. Er zijn vierentwintig uren in een dag. Een aantal minuten per dag besteden aan een ontmoeting met God is zeker niet te veel gevraagd.
In het uitvoeren van onze dagelijkse taken moeten we pogen ons bewust te maken van Gods aanwezigheid: roep in uw gedachten op dat God en onze Engelbewaarder dicht bij ons zijn, zien wat we doen en met welke geesteskader we dit doen. Zo heiligen we ons werk, onze rust, onze maaltijden, ons geheel van ontspanningen alsof ze een voortdurend gebed zijn. Het weten dat God aanwezig is, is voldoende om Hem van tijd tot tijd in onze gedachten op te roepen om Hem een paar woorden toe te spreken. Of dit nu uit liefde gebeurd [Ik hou van u, Heer], of uit dank [Ik dank u Heer voor al wat u goed doet voor mij], of voor een intentie [Help mij Heer om uw trouw te blijven, vergeef mijn zonden, mijn ondankbaarheid, mijn koudheid, mij falen in het begrijpen, mijn hervallen] of uit eerbetoon [Ik zegen u Heer, voor uw grootsheid en uw goedheid, voor uw wijsheid, voor uw kracht, uw genade, uw rechtvaardigheid, uw liefde]. Dit intiem en vertrouw gesprek met God, hervormt onze werken en onze dagelijkse bezigheden in een waar en duurzaam leven van gebed, waardoor we God meer behagen en kunnen genieten van bijkomende en bijzondere genaden en zegeningen.
En we kunnen niet zeggen dat we geen tijd hebben voor dit soort gebeden, omdat het bidden gebeurt tijdens de tijd dat we ermee bezig zijn tijdens ons dagelijkse taken. Zoals een vrouw die met haar man samen aan het werk is: stilletjes en intiemd pratend met elkaar, waarbij ze hem verteld, hoezeer ze alles wat hij voor de familie doet, waardeert, waarbij ze zijn kennis en ervaring looft, hem aanmoedigt in zijn werk en hem vraagt om hulp en advies en hem vertelt over haar zorgen en wensen. Of zoals kinderen die alles aan hun vader tonen, vertellen en van hem verwachten. Zoals een moeder die haar kinderen grootbrengt, die altijd wel iets opmerkzaam moet zeggen, zowel aan haar kinderen die nog heel klein zijn, als aan haar grotere kinderen, omdat ze geen acht slaan op bepaalde dingen of het niet begrijpen. God daarentegen begrijpt altijd wat we zeggen en luistert altijd naar ons, ziet ons altijd en besteed altijd aandacht aan ons.
Dan is er ook nog het geestelijke gebed, de zogenaamde meditatie. Hierbij plaatsen wij onszelf in de aanwezigheid van God om zo te kunnen nadenken of het een of het ander, over de onthulde mysteries van de Rozenkrans, of zelfs over een of andere waarde die we terugvinden in Jezus leven, in Onze Lieve Vrouw of in de Heiligen, dat als voorbeeld voor ons kan dienen.
Dit gebed brengt veel baat als we het goed doen. En om dit gebed goed te doen moeten we tot God praten over het onderwerp waar we over mediteren, naar onszelf zien om onze gebreken te herkennen om aldus in waarde te groeien overeenkomstig het onderwerp waarover we mediteren, zoals bijvoorbeeld een toename van het geloof, nederigheid, liefdadigheid, een opoffering, om aldus onze tegenzin, moeilijkheden, onze typische karaktertrekken en gebreken, onze verleidingen te overwinnen. En al dit kan worden bereikt met een intiem gesprek tot God, waarin we alles met Hem bespreken, in het vertrouwen dan Hij ons het licht, genade en de kracht geeft waardoor we trouw kunnen blijven tot op het einde en het ideaal kunnen bereiken van het latere bovennatuurlijke leven dat we voor onszelf uittekenen en dat God van ons verlangt en wenst.
Dan is er ook nog het gebed dat we gewoonlijk "contemplatie" noemen. Dit bestaat uit een nog nadere intimiteit tot God, waarbij zij die het praktizeren nog dieper in Gods aanwezigheid binnentreden en zich meer achter de schermen verlaten op het werk van genade, licht en liefde van God in hen.
Omgeven door een bovennatuurlijke atmosfeer, laat de ziel zichzelf toe om doordrengd te woorden, verheven te worden en hervormd te worden door Gods handelingen en zal ze in Hem willen gezuiverd om opgenomen te worden door een goddelijke tussenkomst, die ze voelen, maar niet weten op welke wijze. God kan zeer zeker en zonder enige moeite deze genade aan een persoon verlenen, maar gewoonlijk wacht de Heer tot de ziel het punt bereikt van gelovig het pad van het sprekende en geestelijke gebed te volgen, want het is op deze wijze dat de ziel wordt gezuiverd en de dingen der aarde achter zich laat, door zichzelf enkel aan God toe te vertrouwen.
De zielen die dit punt bereiken zijn echter weinig in aantal omdat er slechts weinigen zijn die volledig vaarwel kunnen zeggen aan het materialisme van het leven en de ambitie van eigenliefde, hebzucht, trots en opmerkingen van eerbied. En zelfs als ze het punt van zondeloosheid bereiken, sprenkelen ze de zich met het stof van de aarde en voorkomen ze dat ze verheven wordt naar de hogere sferen van het bovennatuurlijke.
Vandaar deze ze nooit de vertrouwelijke vreugde van de goddelijke liefde zullen smaken, omdat God dit enkel kan verlenen aan zielen, wanneer ze bekommerd zijn om Zijn genaden te ontvangen, bereid zijn om te luisteren naar Zijn stem en Hem te volgen in Zijn wegen. Er bestaat niets op aarde dat kan worden vergeleken met het geluk dat wordt ervaren door de ziel in haar intieme vereniging met God. Ongelukkiglijk zijn we niet in staat om deze gaven te appreciëren of de waarde te erkennen van zon rijkdom, noch weten we hoe we met deze gave moeten leven, want ook hiervoor behoeven wij een heel bijzondere gave van God, die we niet verdienen, maar die Hij verleent door Zijn Barmhartigheid en voor Zijn grote Liefde die Hij voor ons heeft.
Tot besluit is het gebed nodig voor iedereen en allen moeten wij bidden, of dit gebed nu sprekend is of contemplatief.
Bovenop het aanzetten tot het gebeden, heeft Jezus Christus ons prachtige voorbeelden nagelaten van het leven van het gebed. Om aan te tonen dat we altijd moeten bidden zonder het hart te verliezen, vertelt Hij ons, in het Evangelie van de Heilige Lucas, de parabel van de onrechtvaardige rechter. Onmiddellijk daarop volgt de parabel van de Farizeeër en de tollenaar in de tempel. Terwijl de Farizeeër zichzelf prees om zijn goede daden, bleef de tollenaar nederig en vroeg hij om Gods vergeving: "God, wees mij zondaar genadig." Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet. Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden [Luc. 18: 13-14]. Omdat we allen zondaars zijn, moeten we bidden in nederigheid en volharding.
Ook hierin gaf onze goddelijke Redder ons een voorbeeld, omdat Hij al onze zonden op zich nam en bad ten gunste van ons. Zo bracht hij vóór de aanvang van Zijn openbare leven veertig dagen en nachten door in de woestijn, biddend en vastend om zo boete te doen voor ons. Op die wijze wou hij ons het voorbeeld geven, door het offeren van een gepast herstel tot Zijn Vader voor onze zonden en wou hij zijn apostolaat productief maken, door Hemzelf voor te bereiden door de kracht van het gebed en de boete.
De Heilige Schrift vertelt ons dat Jezus regelmatig naar de tempel en de synagoges ging om zo deel te nemen aan het collectieve gebed van het Volk van God. Tijdens zijn aangelegenheid, toen hij de koopmannen in de tempel van Jeruzalem handel zag drijven, maakte deze ontwijding hem kwaad en Hij dreef ze allen naar buiten en zei: "Er staat geschreven: Mijn huis moet een huis van gebed zijn, maar jullie maken er een rovershol van!"
Ongetwijfeld is wat hier gezegd wordt over de tempel in Jeruzalem, eveneens van toepassing op onze kerken die aan God toegewijd zijn als een huis van gebed. Heilige plaatsen, kerken en kapellen in de parochies, seminaries en religieuze huizen moeten huizen van gebed zijn waar het volk van God zich kan verzamelen rond Christus om zich zo met Hem te verenigen door zich tot de Vader te richten en Hem te loven, te bedanken en verzoeken te doen, zodat ze in vereniging met Christus hun werk en lijden en hun dagelijkse kruisen, kunnen opdragen aan de Vader voor de redding van hun broeders.
Onze tempels moeten worden geëerbiedigd, omdat ze huizen zijn van God. Christus, de ware God en de mensgeworden God, is daar aanwezig in het tabernakel en staat daar ter beschikking van zijn volk, zodat Hij ze kan verwelkomen in Zijn aanwezigheid, tot hen praten en hen voeden: "Ik ben het brood dat leven geeft. Dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald. Het is niet het brood dat uw voorouders aten: zij zijn gestorven, maar wie dit brood eet zal eeuwig leven." [Joh. 6: 48 en 58]
Kerken zijn de huizen van onze Vader in de Hemel. Op dezelfde wijze als kinderen zich verzamelen rond hun vader om zijn woorden te horen, om te luisteren naar wat hij te leren heeft en om te handelen naar zijn advies, zo komen de mensen van God tesamen met Christus om zo naar Zijn Woord te luisteren, Hem hun noden te vertellen, genaden te ontvangen en hem te eren.
Ik ben nu tegen u aan het praten over het collectieve gebed, waar we allen moeten aan deelnemen. We gaan naar de Kerk om te bidden, om ons gebed te verenigen met dat van onze broers en zussen. Dit is wat er gebeurt als we samenkomen voor de viering van de Eucharistie, om het Heilig Sacrament te aanbidden, om de Rozenkrans te bidden, samen met andere gemeenschappelijke gebeden.
Laat ons dus niet vergeten dat er ook het persoonlijke gebed bestaat. Allen kinderen kijken uit naar de tijd waarin ze alleen kunnen zijn met hun Vader, om zo hun problemen aan hem voor te leggen en om Zijn hulp, advies, genade en troost te ontvangen.
Het is in het gebed, dat beleefd wordt in een intiem gesprek met Christus, dat we onszelf moeten voorbereiden om onze opdracht uit te dragen die God ons wenst toe te vertrouwen, omdat het in deze ontmoeting is dat God ons Zijn licht, Zijn kracht en Zijn genade geeft, samen met de geschenken van de Heilige Geest. Enkel zo zullen we ware apostelen zijn voor onze broers en zusters, door hen het Woord van Christus over te brengen.
Maar, als bijvoegsel van deze tempels, gebouwd door mensenhanden, hebben we andere tempels die niet minder echt zijn, waar we moeten bidden en aan God onze offers brengen: Ik bedoel onze ziel, ons hart, ons geweten. God is daar! De meest Heilige Drievuldigheid verblijft daar! Als we ons in een staat van genade bevinden, zijn we tempels van God: "Wanneer iemand mij liefheeft zal hij zich houden aan wat ik zeg, mijn Vader zal hem liefhebben en mijn Vader en ik zullen bij hem komen en bij hem wonen."
Aldus zijn we gekomen tot het mysterie van God dat in ons verblijft. En dat niet enkel tot ons komt door de ware aanwezigheid van Jezus Christus, als we Hem in de Heilige Communie ontvangen, onder het geconsacreerde brood en wijn, waarin Hij aanwezig is en Zichzelf met Zijn Lichaam, Bloed, Ziel en Goddelijkheid, levend en waarachtig aan ons geeft, en zo vanuit de Hemel neerdaalt naar onze ziel, en zichzelf met ons verenigd door de vereniging van volledig zelfovergave. Daarnaast verblijft God in ons door de werkelijke aanwezigheid aan de Drie Goddelijke Personen, die onze ziel omvormen in een levende en duurzame tempel, tenzij we onszelf, door zonde, onwaardig maken voor deze goddelijke aanwezigheid.
Dit is wat de Heilige apostel Paulus zegt: "Weet u niet dat u een tempel van God bent en dat de Geest van God in uw midden woont? Indien iemand Gods tempel vernietigt, zal God hem vernietigen, want Gods tempel is heilig, en die tempel bent u zelf." [1 Kor. 3:16-17] De apostel herinnert ons hier aan diegenen, die door de zonde, de tempel van God, die onze ziel is, schade toebrengen en zichzelf onwaardig maken om de goddelijke aanwezigheid in zich te dragen. We zijn geroepen om heilig te zijn, wat betekent dat we God niet mogen beledigen door de zonde, door doelbewust te zijn, op een ernstige wijze, of zelfs een minder enstige wijze, te overtreden.
Een beetje verder lezen we in dezelfde brief van Sint Paulus: "Maar bedenk dat het lichaam er niet is om ontucht mee te plegen: het is er voor de Heer en de Heer is er voor het lichaam. God heeft de Heer opgewekt, en door zijn macht zal hij ook ons opwekken. Weet u niet dat uw lichaam een deel is van het lichaam van Christus? [ ] Maar wie zich met de Heer verenigt wordt met hem één geest. Ga ontucht uit de weg! [ ]Of weet u niet dat uw lichaam een tempel is van de heilige Geest, die in u woont en die u ontvangen hebt van God, en weet u niet dat u niet van uzelf bent? U bent gekocht en betaald, dus bewijs God eer met uw lichaam." [1 Kor. 6: 13-20]. Misschien schatten we deze onmeetbare schat die we in ons dragen niet genoeg in en is het om deze reden wat we op bepaalde tijdstippen zo onverschillig leven.
Ons geloof is vaag geworden en aldus stopt haar vlam met onze voetstappen te verlichten: zo wordt ons leven los en ons gebed zonder vuur, waarbij onze intieme eenheid met God vergeten wordt en wegdimt. Om op Zijn oproep tot gebed, die God aan ons richt, te beantwoorden door middel van de Boodschap, moeten we ons ons geloofsleven krachtiger maken zodat het ons zou leiden tot de graad van zelfverloochening die vereist is om te vermijden dat we God beledigen en aldus in Zijn genade kunnen blijven.
We zijn er ons terdege van bewust dan onze wil zwak is en hoezeer we de sterkte van genade nodig hebben om onszelf in staat te stellen de verleidingen die ons aanvallen, de gevaren die ons omringen en de neigingen die ons tot het kwaad neigen, te overwinnen. Dit is waarom Jezus ons het Onze Vader leerde, door te zeggen: "En leidt ons niet in bekoring." [Mat. 6:13]
En laat ons, zoals Jezus ons heeft gezegd dat wij tot niets in staat zijn zonder Hem, [Johannes 15,5] een sterke greep op het gebed nemen waardoor God ons de genade zal verlenen die we nodig hebben om Zijn geboden te begrijpen en hoe ze uit te dragen en aldus voor onszelf Zijn Vaderlijke liefde te winnen: "Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan [ ] Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel dan het goede geven aan wie hem daarom vragen [Mat. 7: 7 en 11]
Dit is de belofte die ons vertrouwen in het gebed inspireert en ons verzekert van haar doeltreffendheid. Ave Maria.
De oproep om zich op te offeren
De zevende oproep van de Boodschap: "offer onophoudelijk gebeden en geef steeds dingen prijs voor de Meest Verhevene."
De oproep om zich op te offeren, die God nu aan ons richt, is iets dat we vinden op vele bladzijden van de Heilige Schrift. Het kan overtolllig lijken om het hier opnieuw te herhalen, maar het zal niet vergeefs zijn, omdat we allemaal zo vlug vergeten en lauwzuchtig zijn om deze grote plicht te vervullen.
In het Oude Testament gebruiken de priesters dieren als offer, die ze opdroegen om God gunstig te stemmen voor zichzelf en voor de mensen. Maar deze slachtoffers waren slechts voorbodes, beelden van het offer van Christus, die het enige echte slachtoffer was die aan God werd opgeofferd voor de zonden van alle mensen. Deze opoffering van Christus, die een einde maakte aan deze beeldvorming, was voorzien in plaats van de opofferingen van het Oude Verbond en het wordt elke dag hernieuwd op het altaar bij de viering van de Eucharistie, die de onbloedige herhaling is van de opoffering aan het Kruis.
Maar dat is niet voldoende wat de Heilige apostel Paulus vertelt ons in [Kol. 1: 24] "dat we ons lichaam moeten aanvullen met wat er nog aan Christus lijden ontbreekt," omdat we allen deel uitmaken van het enige en hetzelfde mystieke lichaam van de Heer. En als er één deel van dat lichaam lijdt, dan lijden alle leden mee, en als een die er deel van uitmaakt dient te worden verwijderd, zijn alle andere leden van het lichaam hierbij betrokken. Als er één lid is die ernstig ziek is, zelfs al blijft de ziekte beperkt tot één lichamelijk onderdeel, dan lijdt het hele lichaam en sterft het af. Hetzelfde gebeurt in het geestelijke leven. We zijn allen ziek en hebben allen vele tekortkomingen en zonden. Vandaar dat het onze plicht is om ons op te offeren, in eenheid met Christus, het onschuldige slachtoffer, en dit tot herstel van onze eigen zonden van deze van onze broeders en zusters, omdat we allen leden zijn van het ene en hetzelfde lichaam van hetzelfde Mystieke Lichaam van de Heer.
De Boodschap roept ons op om "van alles een offer te maken en het aan God op te dragen als een daad van herstel voor de zonden door dewelke Hij is beledigd en als verzoek voor de bekering van de zondaars." [de woorden van de engel] Dit kunnen opofferingen van spirituele, intellectuele, morale, lichamelijk of materiële aard zijn en afhangend van welk moment zullen we de kans krijgen om alle soorten daden van herstel te doen. Het belangrijke is dat we klaar zijn om voordeel te halen uit elke mogelijkheid die zich voordoet, en in het bijzonder, dat we bereid zijn om opofferingen te doen wanneer het van ons is vereist om zo aan onze plichten tegenover God, onze naaste en onszelf te voldoen. Novendien is zon daad van herstel eveneens nodig om overtredingen te begaan tegen de geboden van God. Onder deze omstandigheden hebben we de verplichting om alles op te offeren wat nodig en verplicht is, omdat we een verbintenis hebben om alles wat nodig is op te offeren om het begaan van zonden te vermijden. Onze eeuwige verlossing hangt er van af, zoals Jezus Christus ons vertelt in het Evangelie: "Wie achter mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen en dagelijks zijn kruis op zich nemen en mij volgen. Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen; maar wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het behouden. Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar zichzelf verliest of schaadt?" [Lucas 9, 23-25]. Van wat de Heer hier zegt tegen ons, leren we dat we moeten voorbereid zijn om eerder te sterven dan een ernstige zonde te begaan die er de oorzaak kan van zijn dat we het eeuwige leven zouden verliezen. Hetzelfde is eveneens waar als het gehoorzamen van Gods wet van ons vraagt dat we iets opofferen dat van mindere waarde is dan onze levens.
Afstand doen van alles wat ons kan aanleiding geven tot zonde is de weg naar de redding. Het is om deze reden dat de Heer ons waarschuwt dat wie ook zijn leven wil redden, het zal verliezen of met andere woorden: "iedereen die ernaar verlangt om verstoring brengende geneugten te voldoen, leeft een leven van zonde en volgt de brede weg van de zonde en zal op deze wijze, zonder enig teken van berouw of verbetering, het eeuwige leven verliezen. Waarom kunnen we tegen Jezus niet zeggen: "Wat strekt het ons tot voordeel om de hele wereld te winnen als we onszelf verliezen of verbeurd verklaren?"
Op dezelfde wijze waarschuwt Jezus ons: "Hij die niet zijn kruis opneemt en mij volgt, is mij niet waardig." [Mt. 10: 38] Ja! Hoe kan iemand een vriend van God en het eeuwige leven waardig zijn als ze zichzelf niet verloochenen in alles wat nodig is om de weg van zijn geboden te volgen, in het afzien van ongeoorloofde pleziertjes, de grillen van de trots, pronkzucht, hebzucht en inhaligheid, buitensporig zelfgenoegen, het negeren in het uitoefenen van liefdadigheidswerken en gerechtigheid tegenover anderen, in het van zich afschudden van het juk van het dagelijkse kruis of het aarzelend dragen zonder het in eenheid en overeenstemming te brengen met het Kruis van Christus?
Soms is dat het kruis van ons dagelijkse werk: "U zult uw brood eten bij het zweet van uw voorhoofd," was de last door God opgelegd aan Adam als straf voor zijn zonden. Bij andere gelegenheden zullen het de moeilijkheden van het leven zijn die zich voordoen bij elke stap die we nemen, en die we met waardigheid, geduld en overgave moeten aanvaarden. Andere keren zullen het de vernederingen zijn die plots kunnen geschieden en die we moeten aanvaarden, onder de toegeving dat wat onvolmaakt is in ons en de vastberadenheid om onszelf over te geven aan God, die altijd de zielen helpt die zich willen omhoogwerken tot een beter en volmaakter leven: "Maak van alles van wat u kunt een opoffering," vertelt de Boodschap ons, "en schenk het aan God als een daad van herstel voor de zonden door dewelke Hij wordt beledigd en met het verzoek tot de bekering der zondaars."
God geeft ons nog een andere reden om dingen op te dragen aan Hem: "Tot herstel van de zonden door dewelke niet alleen Hij is beledigd, maar ook onze broeders en zusters, door ons eigen toedoen." Elke keer als we een persoon beledigen moeten we een daad van herstel doen in de mate van het mogelijke, voor elke ontsteltenis of schade dat we hem hebben aangedaan. Daarom moeten we de gewoonte aannemen om ons te verontschuldigen, enz Nu is het des te meer noodzakelijk voor ons om dit te doen in een verhouding tot God. Het is hierom dat Christus onze het "Onze Vader" aanleerde, om vergiffenis te vragen: "Onze Vader, die in de hemelen zijt [ ] vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren." [Mat. 6: 9-12] met onmiddellijk daarop "en leidt ons niet in bekoring, maar verlos ons van het kwade." [Mat. 6: 13]. En het is uiteraard zo dat het beste herstel dat we kunnen aanbieden, de combinatie van ons verzoek tot vergeving is met een hard besluit om Hem niet meer te beledigen. Dat is waarom wij vergiffenis, hulp en bescherming vragen.
Noteer dat Jezus ons aanleerde om dit zowel voor ons, als voor onze broeders en zusters te vragen: "vergeef ons, verlos ons en leidt ons niet in bekoring!" Dit is de oproep van de Boodschap: "Om dingen aan te bieden als een daad van herstel en met het verzoek tot de bekering van onze broeder en zusters die ronddolen op valse en verkeerde paden." Ja, om te bidden en opofferingen te doen, zodat ons hele leven een holocaust van opofferingen aan God zou zijn en dit gedragen door ons dagelijkse kruis in eenheid met het Kruis van Christus, voor de redding der zielen, in samenwerking met Hem in Zijn verlossend werk als leden van Zijn Mystieke Lichaam, de Kerk, die werkt, bidt en lijdt in vertrouwelijke eenheid met haar Hoofd, voor de redding van de mensheid.
Tijdens onze dagelijkse bezighouden komen we allerlei soorten hersteldaden tegen die we kunnen schenken aan God. Zo is er het offer van de vraatuicht, die in vele gevallen verplicht is, en ook deze van het overmatige alcoholgebruik, want deze vertroebelt ons oordeel, beïnvloedt ons denken en degradeert onze waardigheid. Om het even wie te veel inschikkelijkheid nalaat: een eerlijk mens knielt dan voor God. Hoevele families zijn er niet gekweld omwille van deze zonde. Waarom aan God niet het geschenk geven van niet te drinken en in plaats daarvan met de armen delen wat anders verloren is in zondige buitensporigheden die zoveel lijden achterlaten, wanneer er zo vele van onze broeders en zusters niet toekomen om kledij te kopen voor zichzelf.
Zon opoffering, die gevraagd wordt door de gematigheid waarmee we onszelf moeten bedienen aan de tafel der Schepping, was al iets wat God vereiste vanaf het hele begin, bij de twee eerste mensen. De Heilige Schrift vertelt ons: "In Eden, in het oosten, legde God, de Heer, een tuin aan en plaatste daar de mens die hij gevormd had. Hij liet er allerlei mooie bomen met heerlijke vruchten groeien. In het midden van de tuin stonden twee bomen: de vruchten van de ene boom konden de mens het eeuwige leven geven, die van de andere boom inzicht in goed en kwaad. Hij zei tegen de mens: Je mag eten van alle bomen in de tuin, alleen niet van de boom die inzicht geeft in goed en kwaad. Wanneer je daarvan eet, zul je sterven." [Gen. 2: 8-9 en 16-17]. Adam en Eva hadden de vrijheid om het fruit te eten van zovele bomen, dat ze de vruchten niet nodig hadden van de "boom die het inzicht gaf van het goede en het kwade." Bovendien zou het hen ernstige schade berokkenen en daarom liep God op de zaken vooruit en verbood hen om ervan te eten. Het beste wat ze konden doen was gehoorzamen aan Gods bevel en hem het offer schenken om niet van die vruchten te eten.
Op deze wijze, en in zoveel omstandigheden tijdens het leven, moeten we de waarde van de gematigheid praktiseren, die van ons vereist om verstervingen te doen om offers te maken voor de begeerte van de vraatzucht. God heeft in al zijn goedheid als Vader zon breed gamma aan goede en verrukkelijke dingen in de wereld gebracht, waarvan zijn kinderen het voedsel mogen tot zich nemen en er zelfs genoegen in mogen hebben, maar steeds volgens de Wil van God en met de nodige dankbetuiging voor zoveel gunsten, ook voor onze broeders en zusters in nood.
Ik wil niet beweren dat God van ons allemaal verlangt, wat Hij verlangt van sommige van Zijn uitverkoren, nl. om ons van alles te onthouden, het aan de armen te geven en Hem daarop te volgen in een volledige verlatenheid van de dingen der aarde. Wat Hij vraagt is dat we ons allemaal zouden ontzien van elke overdadige liefde voor de goederen. Laat ons terugdenken aan het gesprek tussen Jezus Christus en de jongeman die Hem naliep om Hem te kunnen vragen: "Meester, welke goede daden moet ik doen om het eeuwige leven te kunnen verdienen?" En Jezus zei: "Waarom stelt u mij een vraag over het goede? Er is er maar één die goed is! Als u het eeuwige leven wilt binnengaan, houdt u dan aan de geboden."
Welke? vroeg hij. Jezus antwoordde: "U mag niet doden, geen echtbreuk plegen, niet stelen, geen valse verklaringen afleggen, heb eerbied voor uw vader en uw moeder en heb uw naaste lief als uzelf." "Aan al die geboden heb ik mij gehouden," zei de jongeman, "wat kan ik nog meer doen?" Jezus antwoordde: "Als u volmaakt wilt zijn, ga dan al uw bezittingen verkopen, geef het geld aan de armen en u zult een schat hebben in de hemel. Kom dan terug en volg mij." Toen de jongeman dat hoorde, ging hij terneergeslagen weg, want hij had veel bezittingen. "Ik verzeker jullie," zei Jezus tegen zijn leerlingen, "het zal een rijke veel moeite kosten het hemelse koninkrijk binnen te komen. Ja, ik zeg jullie: het is voor een kameel gemakkelijker om door het oog van een naald te kruipen dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te komen." [Mat. 19: 16-24]
Volgens wat ik gehoord heb van een aantal uitleggers, verwees Jezus Christus met deze verklaring naar de rijke mensen die inhalig zijn en wiens enige bezordheid is om nog meer rijkdom te verzamelen en die, om dit te bereiken, zullen vermijden van geld uit te geven en weigeren om hun overtollige te delen met deze die in nood zijn. Wat de Heer hier onderricht is dezelfde les die in verband staat met het Laatste Oordeel, waar hij de reden beschrijft voor de verschrikkelijke veroordeling die aan diegenen toekomt die zich aan Zijn linkerhand bevinden: "Ga weg van mij, vervloekten, naar het eeuwige vuur dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen! Want ik had honger en u gaf mij niet te eten, ik had dorst en u gaf mij niet te drinken, ik was een vreemdeling en u verleende mij geen onderdak, ik was naakt en u gaf mij geen kleding, ik was ziek en ik zat in de gevangenis en u verzorgde mij niet [ ] Ik verzeker u: toen u niets deed voor een van deze mensen, ook al was hij onbelangrijk, toen deed u niets voor mij! Zij zullen eeuwig gestraft worden, maar de rechtvaardigen zullen eeuwig leven." [Mat. 25: 41-43 en 45-46]
We worden hier allemaal aan herinnerd met wat God van ons vraagt in de Boodschap van Fatima: "Maak opofferingen en maak goed gebruik van alles dat u niet nodig hebt en niet kunt gebruiken om uw broeders en zusters te helpen die niet genoeg hebben en sterven van honger en koude." Dit is de verzaking en de opoffering die God van ons vraagt: als we onszelf niet opofferen in het leven, zullen we onszelf opgeofferd vinden in het eeuwige leven en niet alleen omdat we het slechte bedreven, maar eveneens omdat we faalden in het bedrijven van goede. "Want ik had honger en u gaf mij niet te eten, ik had dorst en u gaf mij niet te drinken, ik was een vreemdeling en u verleende mij geen onderdak, ik was naakt en u gaf mij geen kleding [ ] toen u niets deed voor een van deze mensen, ook al was hij onbelangrijk, toen deed u niets voor mij! Zij zullen eeuwig gestraft worden, maar de rechtvaardigen zullen eeuwig leven."
Om de redding te verkrijgen is het niet alleen genoeg om niet verkeerd te doen, we hebben namelijk ook de plicht om goed te doen. En dan zijn er altijd de kleine opofferingen die we dagelijks, als uitbreiding voor onze redding, zeker moet opdragen aan God. Het is niet omdat deze opofferingen klein zijn dat ze God minder zouden behagen en ze zijn eveneens zeer verdienstelijk en voordeling voor onszelf omdat we, door dergelijke dingen, bewijs geven van de tact van onze trouw, onze liefde tot God en voor onze naaste. Zulke kleine opofferingen verrijken ons met genaden, versterken ons in ons geloof en liefdadigheid, veredelen ons voor God en onze naaste en bevrijden ons van de verleidingen van de zelfzucht, inhalerigheid, afgunst en zelfgenot.
Het is de vrijgevigheid in de gewone, kleine dingen die zich dagelijks voordelen verleent en ons op dat ogenblik volmaakt maken. Die ons meer aandachtig maken in ons gebed en aandacht, die de verstrooidheid zo veel mogelijk vermijdt, die het bidden eerbiedwaardig maakt, want vergeet niet dat we op dat ogenblik praten met God; bidden met vertrouwen en liefde, omdat we ons allen in de aanwezigheid bevinden van iemand van wie we weten dat Hij van ons houdt en ons wenst te helpen, zoals een vader die zijn kleine jongen bij de hand neemt om hem de eerste stappen aan te leren: In Gods ogen zijn we allen kliene, kwetsbare kinderen die zwak zijn in de deugdzaamheid, die steeds fouten begaan en vallen en dat is waarin we Onze Vader nodig hebben om ons de hand te verlenen om ons op onze voeten te houden en te wandelen in de wegen der heiligheid.
Of we nu onze gebeden bidden in de Kerk, thuis, op reis, buiten op de velden of tijdens onze wandeling op de straat: God is overal en luistert naar onze verzoeken en ons lof- en dankbetuigingen. Dit is wat Jezus Christus ons heeft onderricht, als antwoord op de Samaritaanse vrouw die de volgende vraag tot Hem richtte: "Onze voorouders hebben God op deze berg aanbeden, maar bij u zegt men dat in Jeruzalem de plek is waar men God moet aanbidden." Jezus zei: "Geloof mij, er komt een tijd dat u de Vader noch op deze berg noch in Jeruzalem zult aanbidden. Jullie aanbidden zonder te weten wat je aanbidt, maar wij aanbidden wat we kennen. Maar er komt een tijd, en die is er al, dat wie echt aanbidden, de Vader aanbidden in geest en waarheid. Want de Vader wil mensen die hem zo aanbidden. God is geest, en wie hem aanbidden, moeten hem aanbidden in geest en waarheid."
God wenst dat we bidden in oprechtheid, in de volle erkennning van wat we zijn, onze "nietigheid" voor God: Hij wil dat we er ons bewust zijn van onze vragen en oprechte beloften, klaar om onze beloften te houden. Laat onze God loven en bedanken in de waarheid die zich in ons hart bevindt, in een geest van geloof, liefde en dankbaarheid. God is niet tevreden met fijne woorden en beloften die absurd zijn en geen enkele inhoud hebben, om met woorden om applaus te winnen van anderen. Neen, onze woorden moeten nederig zijn en gepaard gaan met een geest van opoffering.
Vele tijden zal het nodig zijn om een beetje van onze tijd te besteden aan bezinning, ook om een beetje vroeger op te staan om naar de Kerk te gaan en de Mis bij te wonen, of s avonds wat vroeger de radio of de televisie uit te zetten als opffering en zo wat tijd opzij te zetten om de Rozenkrans te bidden. Het is het verzaken aan onze eigen voorkeuren en zinnen dat God van ons verlangt, en, zoals reeds gezegd, als we onszelf niet verloochenen in dit leven, zullen we onszelf opgeofferd vinden in het leven dat komt, want als we niet kunnen hopen op onze redding door onze onschuld, dan kunnen we enkel door gebed en boete worden gered.
We kunnen aan God een kleine daad van opoffering of zelfverloochening doen op ons voedsel, maar niet door tot het uiterste te gaan, want dat zou onze gezondheid verzwakken om te kunnen gaan werken. Neem bijvoorbeeld een stuk fruit, een desert of een drankje waar we niet zoveel van houden, doorsta de dorst voor een tijdje alvorens deze te lessen, maar dan met een drank waar we persoonlijk niet zoveel van houden, met de afstand van alcohol, of minstens met het overmatig drinken ervan.
Als we onszelf aan tafel bedienen, laat ons dat niet het beste stuk nemen, maar als we dit kunnen vermijden zonder de aandacht naar ons toe te trekken en door dit eenvoudig en onopvallend te doen, en God hiervoor bedanken, omdat we moeten denken dan God een Goede Vader is en dat Hij enkel behaagd is door ons als Hij ziet dat wij aan verzaking doen. God schiep goede dingen voor Zijn kinderen, en houdt er van dat we er gebruik van maken, maar zonder er misbruik van te maken en zo onze te plicht doen om dit allemaal te volbrengen en er gebruik van maken in dankbaarheid en liefde voor Hem die ons onverlaadt met stapels giften.
De opoffering die we kunnen en moeten nemen aangaande onze kledij en dit zonder morren, ook als is het wat warm of koud, is dan te vragen aan de andere mensen in de kamer om de deuren of vensters wat te openen of dich te doen. Kleed uw welvoeglijk en eenvoudig, zonder slaaf te worden van de laatste modesnufjes. Vermijdt herhaling hiervan wanneer het niet in overeenstemming is met deze waarden, zodat we voor anderen geen aanleiding zouden geven tot zonde, door steeds in gedachten te houden dat we verantwoordelijk zijn voor onze zonden die zijn begaan, omwille van ons.
Vandaar dat we ons moeten kleden volgens de Christelijke moraal, de persoonlijke waardigheid en ook uit solidariteit met anderen, om het offer te schenken van het ontzeggen van overdreven pronkzucht en deze overdreven pronkzucht kunnen we vermijden door ons niet over te leveren aan overdreven, uiterlijk vertoon van juwelen, waar we gerust mee kunnen leven zonder en met de verkoop ervan onze broeders en zusters in nood kunnen helpen. In plaats van het dragen van kledij, gemaakt uit duur en zelfdzaam materiaal, zouden we genoegen moeten kunnen nemen met iets eenvoudiger en minder dure kledij, waarbij we zo besparen om zo onze broeders en zusters te helpen die niets hebben om zich mee te bedekken.
Om deze kleine ergenissen die we op ons pad kunnen ontmoeten te verdragen: soms kan dit een misnoegend, irriterend of onvriendelijk woord zijn, voor anderen kan dit een ironische glimlacht, een minachtende kijk, een weerlegging zijn, of we worden voorbijgestoken of opzij gezet alsof we niet bestaan, kunnen we deze, als ze uiteraard misverstanden zijnn aan onze Heer schenken.
En zo is het nodig om te weten hoe we alle dingen kunnen doorstaan: door opofferingen te doen aan God en dingen te laten vallen, door alle dingen te laten vallen, alsof we blind, doof en stom waren, opdat we in feite beter zouden zien en met een grotere zekerheid zouden spreken en de stem van God zouden horen. Laat anderen "blijken" dat ze hun levenswijze te hebben, ik zeg "blijken," omdat in werkelijkheid diegene die overwint, diegene is die weet dat hij beter zwijgt uit liefde tot God. Opgewekt anderen de eerste plaats toekennen, hen het beste toewensen, hen laten deelnemen in de vreugde en te laten genieten van de vruchten van onze arbeid, onze opofferingen, onze bezigheden, onze mogelijkheden, van dingen die ons zijn ontnemen, ik zou zelfs zeggen van onze goede eigenschappen, alsof ze ook hen toebehoren, en ons tevreden stellen met nederig te zijn en aan zelfverzaking te doen uit liefde voor God en onze naaste.
Om met een goed kenmerk het gezelschap te doorstaan van hen waar we niet van houden of van onaangename mensen, of zijn die tegen ons zijn, ons ergeren en tergen om ondiskrete of zelf onvriendelijke vragen, moet we dit beantwoorden met een glimlach, een kleine daad, de gunst van vergeving en liefhebben, met onze ogen gericht op God.
Deze zelfontkenning is dikwijls het moeilijkse van onze menselijke aard, maar het is ook deze die de Heer het meest behaagt en ons het meest verdienstelijk is.
Dan zijn er de van buitenaf opgelegde boetes en opofferingen, waarvan sommigen verplicht zijn en de anderen vrijwillig. Verplichte boetes zijn, bijvoorbeeld, het vasten en de onthoudingen die zijn opgelegd door de Kerk. Maar we kunnen en moeten voorbij deze limiet gaan, die is feite heel klein is, vergeleken met de nood waar we allen behoefte aan hebben om boete te doen voor onze eigen zonden en deze van de anderen.
Er zijn sommige hulpmiddelen voor de boete, die gebruikt zijn door vele heiligen, zoals discipline, een haren boetekleed, etc. Zulke boete wordt ondernomen in eenheid met Christus, die gegeseld werd aan de paal, vastgebonden werd met koorden en gekroond met doornen. Als Christus voor ons leed, dan is het maar meer dan juist dat we iets terugdoen voor Hem en Zijn verlossend Werk. Een andere praktijk is het bidden, met de geest van boete, met uitegtrekte armen in de vorm van een kruis, in eenheid met de gekruisigde Jezus of door het bidden met het hoofd voorover tot het de grond raakt en ons aldus te vernederen voor God die we durfden te beledigen, wij, die niets zijn bij zijn aanwezigheid.
Alhoewel dergelijke boetvaardigheden niet verplicht zijn, zijn ze in vele gevallen nodig, om brandende kenmerken, die de mensen tot de zonde doen overgaan, of de krachtige verleidingen van de wereld, de duivel, de trots en het vlees, te overwinnen. Jezus, die Goddelijk was, kon niet zondigen en Hij gaf ons een schitterend voorbeeld van een leven van boete. Alvorens zijn openbare leven te beginnen, bracht hij veertig dagen in de woestijn door om te bidden en te vasten. De Evangeliën vertellen ons alles dat Jezus zich, gedurende zijn openbare leven, regelmatig afzonderde van het volk om zo, in alle stilte in het verborgene, te kunnen bidden tot onze Vader. En, alvorens zichzelf over te leveren aan de dood, bracht Hij een lange tijd van gebed door in de Tuin van Gethsemane. En hebben wij, arme en zwakke schepselen, geen nood aan gebed? Uiteraard! Het is in het gebed dat we God ontmoeten en het is in deze ontmoeting met God dat Hij ons de genaden en de kracht verleent die we nodig hebben om, wat er ook vereist is van ons, te kunnen ontzeggen: " Ga naar binnen door de nauwe poort. Want de poort en de weg die naar de ondergang leiden, zijn ruim en breed, en velen gaan die weg. Maar de poort en de weg die naar het leven leiden, zijn nauw en smal, en maar weinigen vinden die weg." [Mat. 7: 13-14]. Hier benadrukt Jezus Christus ons de grote nood van de zelfontzegging omdat we, zonder de geest van verzaking, de Hemel en aldus het eeuwige leven, niet zullen binnentreden. Onze offers en gebeden zijn voortdurend nodig voor de Allerhoogste. Ave Maria!
Vertaling: Chris De Bodt
07-09-1975
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [2]
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [2]
De oproep tot aanbidding
De tweede oproep van de Boodschap: "Ik aanbid."
Hier vestigt de Boodschap onze aandacht op het eerste gebod van Gods Wet: "Ik ben de Heer, uw God [...] Vereer naast mij geen andere goden. U zult geen beelden maken, geen afbeelding van enig wezen boven in de hemel, beneden op de aarde of in de wateren onder de aarde. Buig u niet voor hen neer en bewijs hun geen goddelijke eer, want Ik, de Heer, uw God, Ik ben voor hen die Mij haten een jaloerse God. [Ex. 20: 2-5] En op een andere plaats lezen wij: "Vereer de Heer, jullie God, dan zal hij je voedsel en je water zegenen en jullie vrijwaren voor ziekten." [Ex. 23:25] Door deze Wet roept God ons op om alléén Hem te aanbidden, omdat alléén Hij waardig is om door Zijn schepselen te worden aanbeden. Hij verbiedt ons om afgoden te maken van dingen die door Hem zijn geschapen en die zelfs nog minder kracht bezitten dan wij: zij kunnen niets doen en zijn niets waard en daarom verbiedt Hij ons om aan deze dingen eer te betuigen of deze te aanbidden.
Maar wij moeten een onderscheid maken naar de afgoden waar God naar verwijst in dit gebod en de beelden van Christus, Onze Lieve Vrouw en de Heiligen. Het is niet onze bedoeling om deze beelden te aanbidden. Wij brengen enkel eer aan Hem omwille van wat zij vertegenwoordigen en brengen hen zo in herinnering, op dezelfde wijze als wij door fotos onze ouders, broers en zusters en onze vrienden in herinnering brengen door hen op een plaats te schenken op de meest eerbare plaatsen van onze huizen, zodat wij hen beter zouden kunnen zien en ook opdat de mensen, die ons thuis komen opzoeken, ook aan hen worden herinnerd. We vereren de beelden van Jezus Christus, Onze Lieve Vrouw en van de Heiligen, omdat ze ons doen herinneren aan de mensen die zij waren, aan hun waarden en hun leer, en op de wijze moedigen wij de anderen aan om hetzelfde te doen.
Jezus Christus, die onze voorbeeld is in al deze dingen, weigerde om iemand anders te vereren, buiten God. De Heilige Lucas vertelt ons dat, nadat Hij gedurende veertig dagen en nachten in de woestijn was geweest, om te bidden en te vasten, Hij verleid werd door de duivel die tot Hem sprak: "Ik geef u de macht over dat alles en ook de roem die ermee gepaard gaat, want ik kan daarover beschikken en ik geef het aan wie ik wil en als u in aanbidding voor mij neervalt, zal dat allemaal van u zijn." Maar Jezus antwoordde: "Er staat geschreven: Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem." [Lucas 4: 6-8]
En zo is het vereren van God een plicht en een gebod, door God aan ons opgelegd uit liefde, opdat Hij Zijn genaden op ons zou kunnen uitstrooien. Dit wordt duidelijk in het volgende verhaal: wanneer Mozes de Israëlieten naar het Beloofde Land bracht, hielden ze allen halt aan de berg Sinai. Hierop zei God tegen Mozes om naar de top van de berg te gaan om zo de tafels met de tien geboden uit Gods eigen handen te ontvangen. Terwijl Mozes ginds in aanwezigheid van God was, maakte het volk het gouden kalf en vereerde het. Over deze zonde van het volk was God ten zeerste verbolgen en Hij vertelde aan Mozes dat Hij dat idolaat volk zou vernietigen: "Onmiddellijk viel Mozes op zijn knieën en boog zich neer. Als u mij goedgezind bent, Heer, zei hij, trekt u dan met ons mee, ook al is dit volk onhandelbaar. Schenk ons vergeving voor onze schuld en zonde en maak ons tot uw eigen bezit. [Ex. 34: 8-9] Door zichzelf ter aarde te werpen in aanbidding voor God, verzekerde God de vergeving voor het volk en een hernieuwd verbond met God."
Hoe moeten wij God aanbidden, die ons door de Heilige Johannes is beschreven in een gesprek tussen Jezus en de Samaritaanse. Op een bepaald ogenblik zegt de Samaritaanse: Daarop zei de vrouw: Nu begrijp ik, heer, dat u een profeet bent! Onze voorouders vereerden God op deze berg, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plek is waar God vereerd moet worden. Geloof me, zei Jezus, er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden [...] Maar er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, hem aanbidt in geest en in waarheid. De Vader zoekt mensen die hem zo aanbidden, want God is Geest, dus wie hem aanbidt, moet dat doen in geest en in waarheid. [Joh. 4: 19-24]
En zo zien we dat het van belang is, waar de persoon zich bevindt. Het belangrijkst voor onze geest en intelligentie is om God te herkennen in zijn oneindige grootsheid, en immense macht en Hem Aldus te vereren en te aanbidden.
Aanbidding gaat samen met liefde, erkenning en dankbaarheid, omdat we aan niemand méér toebehoren dan aan God. Soms drukken de mensen hun grote liefde uit voor een persoon door dingen te zeggen als: "Ik hou van u, hoe aanbid ik hem, enz..." Dit is niet meer dan een uitdrukking van genegenheid, waardering en eerbied voor een persoon als onszelf. En zou moeten we deze aanbidding boven alles bezitten voor God, die het meer dan verdient dan iemand anders.
Het is juist dat de Heer in Leviticus zei: "Maak geen afgodsbeelden, zet geen godenbeelden neer, richt geen gewijde stenen op en plaats in jullie land geen stenen met afbeeldingen om je daarvoor neer te buigen, want ik, de Heer, ben jullie God." [Lev. 26: 1], maar we lezen eveneen dat, toen het volk van Israël werd aangevallen door een plaag van giftige slangen, wiens beet fataal was, God aan Mozes de opdracht gaf om een bronzen slang te laten maken en die te bestigen op een staak en dat de Heer zei dat iedereen die door de slang was gebeten en naar het beeld zou kijken, in leven zou bijven [Numeri 21: 4-9] Duidelijk was echter dat het niet de bronzen slang was die het mirakel verrichtte van het redden van het leven van deze mensen, maar hun geloof in de uitwerking van Gods woord die het zo had beloofd: het was dus het geloof waarmee ze naar de slang keken, dat Jezus Christus vertegenwoordigde op het Hout van het Kruis.
Het is op deze wijze dat we naar de beelden van de Heiligen dienen te zien, om onszelf eraan te herinneren voor wat ze staan, en geloven, liefhebben en eerbiedigen voor wat ze staan. "Als u geloof bezit, kunt u bergen verplaatsen."
In de Openbaringen vertelt de Heilige Johannes ons dat hij de Engel hoorde die belast was met het afkondigen van het Goede Nieuws aan de inwoners van de aarde: "Aanbid hem die hemel en aarde, zee en waterbronnen geschapen heeft." [Openb. 14: 7] Na te hebben nagedacht over de pracht van de Hemel welke door God is voorbereid voor de verkozenen, wou Johannes zich ter aarde werpen om de Engel, die hem deze dingen had getoond en uitgelegd, te aanbidden, maar de Engel zei tot hem: "Doe dat niet! Ik ben een dienaar zoals jij en je medeprofeten, en zoals degenen die zich houden aan wat er in dit boek staat. Je moet God aanbidden." [Openb. 22: 9]
Opnieuw is het de Heilige Johannes die het volgende visioen voor ons beschrijft: "Toen zag ik iets als een zee van glas, vermengd met vuur. Op de glazen zee stonden zij die het beest, zijn beeld en het getal van zijn naam hadden overwonnen. Ze hadden lieren om daarop te spelen voor God. Ze zongen het lied van Gods dienaar Mozes en het lied van het lam: Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Heer, onze God, Almachtige, rechtvaardig en betrouwbaar is uw bestuur, vorst van de volken. Wie zou u, Heer, niet vereren, uw naam niet prijzen? Want u alleen bent heilig. Alle volken zullen komen en zich voor u neerbuigen, want uw rechtvaardige daden zijn geopenbaard." [Openb. 15: 2-4]
Dit is de lofzang van onze aanbidding vóór God. Wij aanbidden Hem met geloof, omdat wij in Hem geloven. Wij zegenen Hem met hoop, in de overtuiging dat al de goede uit Hem tot ons zouden komen. We bedanken Hem omdat we weten dat het uit liefde was dat Hij ons schiep en dat het omwille van de liefde is dat hij ons voorbestemde om deel te kunnen uitmaken van Zijn goddelijk leven. Vandaar dient onze verering een lofzang te zijn van een volmaakte eer, want, zelfs voor we geschapen werden, hield God reeds van ons en werd Hij door deze liefde bewogen om ons te schapen zoals we zijn. Ave Maria!
De oproep tot Hoop
Al onze hoop moet in God zijn gesteld, omdat hij de enige ware God is die ons heeft geschapen met eeuwige liefde en ons heeft verlost door ons Zijn eigen Zoon, Jezus Christus te zenden, de Ware God en de Ware Mens, die leed en stierf voor onze redding.
Het is dit dat het Evangelie van Johannes ons vertelt door verslag uit te brengen van de volgende woorden van Jezus tot Nikodemus: Maar hoe kan dat? vroeg Nikodemus. Begrijpt u dit niet, zei Jezus, terwijl u een leraar van Israël bent? Waarachtig, ik verzeker u: wij spreken over wat we weten en we getuigen van wat we gezien hebben, maar jullie accepteren onze getuigenis niet. Wanneer jullie me niet geloven als ik over aardse dingen spreek, hoe zouden jullie me dan geloven als ik over hemelse dingen spreek? Er is toch nooit iemand opgestegen naar de hemel behalve degene die uit de hemel is neergedaald: de Mensenzoon? De Mensenzoon moet hoog verheven worden, zoals Mozes in de woestijn de slang omhooggeheven heeft, opdat iedereen die gelooft, in Hem eeuwig leven heeft. Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden. Over wie in hem gelooft wordt geen oordeel uitgesproken, maar wie niet in hem gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de naam van Gods enige Zoon. Dit is het oordeel: het licht kwam in de wereld en de mensen hielden meer van de duisternis dan van het licht, want hun daden waren slecht. Wie kwaad doet, haat het licht; hij schuwt het licht omdat anders zijn daden bekend worden." [Joh. 3: 9-20]
Deze Heilige tekst drukt voor ons de basis van onze hoop uit: zo moet de Zoon van de mensen omhooggegeven worden, opdat iedereen die gelooft, in hem eeuwig leven heeft. Als de Israëlieten, die dodelijk waren gewond, genezen werden door naar de slang te kijken die Mozes had laten plaatsen, hoeveel meer kunnen wij dan, als we de kans zien dit te bereiken met geloof en vertoruwen, onze ogen oprichten en staren naar de Verrezen Christus op het Kruis. Als wij ons dagelijks kruis, ons werk, arbeid, de dingen die verkeerd gaan, onze pijnen en zorgen, met een diep berouw voor onze zonden en met vastberadendheid hierin niet meer te hervallen, hiermee kunnen verenigen, dan zal ons vertrouwen beloond worden en zullen, zoals Christus heeft beloofd: Al die in Hem geloven, het eeuwige leven bezitten.
Om u een voorbeeld te geven hoe groot ons vertrouwen in Christus moet zijn, wil ik u herinneren aan de tijd dat de apostelen het meer overstaken na het mirakel van de vermenigvuldiging der Broden. Jezus vertelde aan zijn leerlingen om in de boot het meer over te steken naar Bethaida, dat gelegen was aan de overkant, terwijl Hij het volk wegstuurde. Nadat hij afscheid van de mensen had genomen, ging hij de berg op om er te bidden. Bij het vallen van de avond was de boot midden op het meer, en hij was alleen aan land. Toen hij zag dat de leerlingen door de hevige tegenwind maar nauwelijks vooruitkwamen, hoe hard ze ook roeiden, liep hij tegen het einde van de nacht over het meer naar hen toe, en hij wilde hen voorbijlopen. Toen ze hem over het water zagen lopen, dachten ze dat hij een geestverschijning was en ze schreeuwden het uit.
Ze hadden hem allemaal gezien en raakten in paniek. Maar hij sprak hen meteen aan en zei: Blijf kalm! Ik ben het, wees niet bang. Hij stapte bij hen in de boot en de wind ging liggen. Zijn leerlingen waren helemaal van hun stuk gebracht. Ze waren niet tot inzicht gekomen door wat er met de broden was gebeurd, omdat ze hardleers waren. Nadat ze waren overgestoken, kwamen ze bij Gennesareth aan land en daar legden ze aan. Toen ze uit de boot stapten, werd hij meteen herkend. In het hele gebied ontstond een druk komen en gaan van mensen, die zieken op draagbedden meenamen naar elke plaats waarvan ze hoorden dat hij daar was. Overal waar hij kwam, in dorpen, steden en gehuchten, legden ze de zieken op het plein. Ze smeekten hem of ze ten minste de zoom van zijn kleed mochten aanraken. En iedereen die hem aanraakte, werd genezen. [Marcus 6: 46-56]
Tijdens Jezus afscheidswoorden bij het laatste avondmaal, noteert de apostel Johannes voor ons een aantal uitwisselingen die ons aanzetten tot hetzelfde vertrouwen. De Meester was pas klaar met het wassen van de voeten van de apostelen, waarna Hij aan opnieuw aan tafel ging zitten om de betekenis van wat Hij zojuist had verricht, uit te leggen, door hen aan te sporen tot nederigheid en liefdadigheid. Daarop voorspelde Hij het verraad van Jezus en toen deze laatste wegging om zijn verraderlijk plan uit te werken, zei Jezus tot zijn apostelen; "Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij. In het huis van mijn Vader zijn veel kamers. Zou ik anders gezegd hebben dat ik een plaats voor jullie gereed zal maken? Wanneer ik een plaats voor jullie gereedgemaakt heb, kom ik terug. Dan zal ik jullie met me meenemen, en dan zullen jullie zijn waar ik ben." [Joh. 14: 1-3]
Daarna ging hij op een heel vertrouwelijke wijze verder met spreken tot Zijn apostelen over Zijn naderende dood, door hen te zeggen: "Er komt een tijd, en die tijd is er al, dat jullie uiteengedreven worden, dat ieder zijn eigen weg gaat en mij alleen achterlaat. Maar ik ben niet alleen, want de Vader is bij mij. Ik heb dit gezegd opdat jullie vrede vinden bij mij. Jullie zullen het zwaar te verduren krijgen in de wereld, maar houd moed: ik heb de wereld overwonnen." [Joh. 16: 32-33]
Hier verzekert Jezus ons dat er een plaats in de Hemel voor ons als we voor Zijn pad kiezen, het pad dat Hij voor ons geplaveid heeft door Zijn woorden en Zijn voorbeeld, de Weg die Hijzef is: "Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij. Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen [...] [Joh. 14: 6-9] Vandaar dat onze weg Jezus Christus is. Hij is onze weg door Zijn woord, Zijn onderricht en Zijn leven. Daarom moeten we ons vereenzelvigen met Christus om Zijn leven in ons ten uitvoer te brengen en Christus te zien als een Vader, zoals Hij ons heeft verteld: "Ik ben en de Vader zijn één." [Joh. 10: 30]
Deze vereenzelviging van ons met het leven van Christus, het slachtoffer als vergelding voor onze zonden, voorziet dat in ons de grondslag van ons vertrouwen steeds sterker wordt. Wat we weten dat het door onze éénheid met Christus is en door Zijn verdiensten, dat we zullen worden gered en dat de Vader ons ook zal behagen door in ons de gevoelens van Zijn Zoon, Jezus Christus ten uitvoer te brengen, zodat de Vader in ons de aanschijn van Zijn Woord ziet. Dit is de weg die we moeten volgen als we de plaats willen bereiken die de Vader in de hemel voor ons heeft voorbereid.
De grote meningen van Jezus, waartoe we geroepen worden om ze na te volgen, bevat Zijn totale afhankelijkheid van Zijn Vader en zijn uiterste onderwerping aan de wil van Zijn Vader, in die mate dat Hij ons kan verzekeren dat Zijn eigen woord het Woord van de Vader was: "Ik heb niet namens mezelf gesproken, maar de Vader die mij gezonden heeft, heeft me opgedragen wat ik moest zeggen en hoe ik moest spreken. Ik weet dat zijn opdracht eeuwig leven betekent. Alles wat ik zeg, zeg ik zoals de Vader het mij verteld heeft." [Joh. 12: 49-50] Voor eeuwig door de Vader voortgebracht, ontving het Woord alles van Hem. Terecht kunnen deze woorden ons verzekeren dat alles wat Hij ons heeft verteld, van Zijn Vader komt.
Alles wat we hoeven te doen is dit Woord van het Leven met geloof te volgen en met de eenvoudigheid van een kind dat, zich bewust van zijn eigen machteloosheid, zichzelf overlaat in de armen van zijn Vader, waar het veilig rust en slaapt, omdat het weet dat zijn Vader er veilig zorg voor zal dragen, het beschermen en het neerleggen zal om te rusten, en indien het zou voorvallen dat het zijn Vader beledigd door ongehoorzaam te zijn aan één van Zijn geboden, kent het kind het hart van de Vader en vertrouwt het op Zijn liefde en zal het naar Hem lopen om zijn fout op te biechten, vertrouwend op Zijn vergiffenis en met hetzelfde vertrouwen als daarvoor, zal hij het zich opnieuw in Zijn armen leggen. In Gods ogen zijn we allen kinderen. Hij is de Vader van de grote menselijke familie. Hij wiegt ons allen in de kribbe van Zijn Voorzienigheid en leid ons allen naar de wegen der liefde. Laten we van deze weg niet afstappen, laten we ons niet wegdrijven van Zijn Vaderlijke armen! Dan zal ons hoop in God geworteld worden, in Zijn woord, in Zijn Vaderlijke liefde en Zijn reddende Handen. Zoals kinderen in de armen van hun Vader, vertrouwend op zijn onmetelijke genade, zullen we weten dat ons vertrouwen er een is die terecht is.
De oproep tot Liefde
De vierde oproep van de Boodschap: "Ik hou van U."
Kon ik maar uidrukken wat liefde werkelijk is! "God is liefde." De Heilige Johannes, de apostel vertelt ons dat hij imet een eeuwige liefde liefheeft, met andere woorden, uit de eeuwige liefde. We zien deze eeuwige aanwezigheid van ons tot God en in God, voorspeld in een tekst van de Heilige Schrift dat verwijst naar de Goddelijke Wijsheid, welke er uiteraard reeds was voor de schepping, omdat het verspreid is onder de schepping, maar welke Heilige Kerk heeft het niet moeilijk om het volgende op Onze Lieve Vrouw toe te passen: "De Heer heeft mij geschapen in het begin van Zijn werk, het eerste van Zijn handelingen. Jaren, jaren geleden was dit alles al in elkaar gezet, vóór het begin van de aarde met haar velden, of de eerste van stof in deze wereld. Toen hij de hemelen instelde, was Ik daar en toen hij een cirkel trok rond het gelaat van de aarde, toen hij de hemelen maakte boven, toen hij het water en de lucht hierboven schiep, toen hij de grenzen van de zeeën tekende zodat het water zijn gebod niet zou overtreden, toen hij de fundamenten der aarde uittekende, was Ik daar, naast Hem."
Er kan geen twijfel bestaan dat, van alle schepselen, Onze Lieve Vrouw de meest geliefde was van God. Desondanks zijn we, wat de eeuwigheid betreft, gelijkwaardig aanwezig in Gods geest, als deel van zijn creatief ontwerp. Bovendien schiep hij alle andere dingen uit liefde voor ieder van ons, omdat we altijd aanwezig zijn geweest voor Hem en door Hem zijn liefgehad. We hebben een innerlijke schuld te betalen aan God, een schuld die enkel kan worden terugbetaald omdat Gods liefde vóór alles was en voortdurend vermeerderd in intensiteit. Vandaar dat niemand en niemand verdienstelijk kan zijn voor God, zonder onze liefde als tegenprestatie.
Daarom moeten we kijken naar de grondregel die God ons heeft gegeven: "Bemin Hem," en als een nieuw bewijs van zijn liefde, zal het een teken zijn dat Hij onze liefde aanvaardt, onze dankbaarheid, onze nederige tegenprestatie van liefde voor Liefde. We zijn maar heel klein voor de immensiteit van God, maar we geven Hem wat we hebben: "Onze Liefde!" Het is een beetje zoals wat er gebeurt met kinderen die wiegen in de armen van de vader, van wie ze alles ontvangen en hem deze liefde terugschenken met een knuffel en een kus, de symbolen van liefde. En de vader lacht gelukkig en is voldaan, omdat het kind hem als tegenprestatie de liefde heeft geschonken.
Wij tonen en bewijzen onze liefde voor God door de liefde die we geven aan onze broeders en zusters, omdat, zoals wijzelf, ook zij Gods kinderen zijn, geliefd en verlost door Hem in Jezus Christus. Als we werkelijk onze liefde willen tonen aan een vader van een familie, is er geen effectievere weg door geschenken te geven aan onze kinderen. Het is in deze betekenis dat Jezus ons in het Evangelie vertelt dat alles wat we doen voor onze broeders en zusters beschouwt als iets dat we doen voor Hem en dit om de reden dat onze broeders en zusters, zoals wijzelf zijn, kinderen van één en dezelfde Vader zijn, die zich in de Hemel bevindt, geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis en bestemd om het eeuwige leven met God te delen: "God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen." [Gen. 1: 27] Het werk van de schepping is een werk van liefde. God schiep ons uit liefde, zoals een vader.
Hij leidt onze stappen op het pad van het leven. Hij gaf ons Zijn Wetten, Zijn onderricht, die het voorbeeld zijn dat we moeten volgen: "Heb daarom de Heer, uw God, lief en houd u aan uw verplichtingen tegenover hem. Leef zijn wetten, regels en geboden elke dag na. Wees u ervan bewust dat uw kinderen geen getuige zijn geweest van de opvoeding die de Heer u gaf, en niet met eigen ogen zijn grootheid hebben gezien, zijn sterke hand en opgeheven arm. Houd mijn woorden dus in gedachten, maak ze u eigen, draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad." [Deut. 11: 1-2 en 18-20]
Alles wat God ons in dit gedeelte zegt is een openbaring van de liefde die hij voor ons heeft, op dezelfde wijze zoals een vader gedragsregels oplegt aan zijn kinderen, opdat ze niet zouden afstappen van de weg die ze moeten volgen.
Op de dagen volgend op zijn triomfantelijke intocht in Jezus, werd Jezus bestookt met listige vragen en problemen door de Farizeeërs en de Sadduceeërs. Een van de schriftgeleerden die naar hen geluisterd had terwijl ze discussieerden, en gemerkt had dat hij hun correct had geantwoord, kwam dichterbij en vroeg: Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod? Jezus antwoordde: Het voornaamste is: "Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht." Het op een na belangrijkste is dit: "Heb uw naaste lief als uzelf." Er zijn geen geboden belangrijker dan deze. De schriftgeleerde zei tegen hem: Inderdaad, meester, wat u zegt is waar: hij alleen is God en er is geen andere god dan hij, en hem liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf betekent veel meer dan alle brandoffers en andere offers. Jezus vond dat hij verstandig had geantwoord en zei tegen hem: U bent niet ver van het koninkrijk van God. En niemand durfde hem nog een vraag te stellen. [Marcus 12:18-34] En aldus is het Koninkrijk van God het Koninkrijk der Liefde: om lief te hebben en te dienen uit liefde.
Maar deze liefde moet worden begrepen in de betekenis van de eerbied van de zuiverheid voor de reinheid vereist in iemands levenswijze, voor de trouw aan God en de anderen en voor het houden van enige belofte, een eed en een plechtige gelofte. Het falen in het naleven van één van deze punten is een handeling van ontrouw en aldus een gebrek aan liefde die we aan God en ons naaste verplicht zijn.
Maar deze liefde moet worden begrepen in de betekenis van de eerbied van de zuiverheid voor de reinheid vereist in iemands levenswijze, voor de trouw aan God en de anderen en voor het houden van enige belofte, een eed en een plechtige gelofte. Het falen in het naleven van één van deze punten is een handeling van ontrouw en aldus een gebrek aan liefde die we aan God en ons naaste moeten.
We willen allemaal worden bemind, gewaardeerd, aanvaard en worden geëerd als een soort wederdienst. Dit is een verlangen dat God in het menselijk hart heeft gegrift, omdat hij ons schiep uit liefde om lief te hebben. Liefdadigheid is de waarde die wacht op de eeuwigheid in de Hemel, waar we het refrein der Liefde zullen zingen. En het om het mogelijk te maken om ons daar te krijgen, dat God ons Zijn Wet heeft, met boven alles het gebod om Hem lief te hebben, omdat het de liefde is die er zorg moet voor dragen dat wij Zijn voorschriften naleven.
Het was de liefde die God ertoe bewoog om ons te scheppen, en door ons te verlossen door ons Zijn Zoon te zenden, die zichzelf opofferde als slachtoffer tot vergoeding van onze zonden. Indien God ons niet had liefgehad, zouden we niet eens bestaan en zouden we voor eeuwig in het niets zijn gebleven. Vandaar dat het onze plicht is, in dankbaarheid en waarding, in gerechtigheid en billijkheid, om God boven alles lief te hebben, om Zijn Liefde met onze liefde terug te betalen, of "betalen voor liefde met liefde," zoals wij Portugezen dit zeggen. Bovendien is het een daad van rechtvaardigheid om die Ene lief te hebben die ons zo heeft liefgehad en van Wie we al het goede hebben ontvangen. Maar onze liefde moet oprecht, opgewekt en zelfopofferend zijn.
Neem het voorbeeld van een goede zoon die van zijn vader houdt en alles doet wat in zijn mogelijkheid ligt om hem behagen. Ook als moet hij zichzelf hierbij ontzeggen, zal hij het met vreugde doen omdat het hem vrolijk maakt om zijn vader gelukkig te zien. Van de andere zijde zal het geluk van zijn vader de zoon ten goede komen, omdat de vader, verheugd door zijn dankbare zoon, hem in zijn armen zal nemen, massas goede dingen voor hem zal doen, kortom: alles voor zijn zoon zal doen. Onze liefde voor God moet ook zijn zoals deze van tussen man en vrouw. Als hun liefde oprecht is, zal de vrouw zichzelf volledig opofferen om haar man gelukkig te maken en de echtgenoot zal zichzelf opofferen voor zijn vrouw opdat ook zij gelukkig zou zijn. Dit is de normale wederzijdse liefde, welke opoffering en overgave vereisen. En de vruchten van deze wederzijdse liefde zijn vrede, vreugde en welzijn.
En zo moet ook onze liefde zelfopofferend zijn. Te beginnen met het vermijden van alles wat ons tot ernstige zonde kan aanzetten tegenover God en onze naaste, met andere woorden mogen we aan Gods Wet niet ongehoorzaam zijn, en zeker niet in elke ernstige aangelegenheid. Daarna, moeten wij ook afzien van alles wat ons kan aanzetten om God en onze naaste te beledigen in minder ernstige aangelegenheden, met andere woorden door de dagelijkse zonden.
De liefde die ons hiertoe zal leiden moet in zichzelf de kracht bevatten om ons toe te laten om onze slechte neigingen te overwinnen die ons tot het kwade aanzet, die verleidingen van de trots, afgunst, hebzucht, wraak, pronkzucht en sensualiteit, en zo verder. Enkel door middel van een dergelijk gevecht met onszelf zullen we erin slagen om op het rechte pad van onze liefde voor God en onze naaste te blijven, alsof dit een plicht is voor ons, zoals Jezus Christus ons zelf heeft verteld in het Evangelie: Sinds de dagen van Johannes de Doper wordt het koninkrijk van de hemel door geweld bedreigd en proberen sommigen er zelfs met geweld beslag op te leggen. [Mt. 11, 12] Met andere woorden wordt het Koninkrijk der Hemelen gewonnen door hen die zichzelf verloochenen, zichzelf geweld aandoen om zichzelf en de kwade neigingen te overwinnen, de verleidingen van de wereld, de duivel en het vlees, om zo nauwgezet van het pad der gerechtigheid, waarheid en liefde niet af te wijken.
Dit is de inspanning die we onszelf moeten opleggen en het is dit dat de waarde geeft aan onze liefde voor God en onze naaste. Al zij die liefhebben, zichzelf verloochen voor diegenen van wie ze houden, doen precies wat Jezus Christus voor ons heeft gedaan. Hij offerde zichzelf op en leverde zich over aan de dood om ons het leven te schenken. Is er iets meer dat we moeten doen voor Zijn Wil, dan onze grillen, onze kwade neigingen, onze overdreven pronkzucht, ons zelfvermaak, onze trots en ambities?
Maar wat bedoel ik door te zeggen dat we onszelf dienen op te offeren. De waarheid is dat de we uit deze opoffering eigen voordeel halen, omdat we er niet enkel de Hemel mee winnen, maar ook er eveneens onze vreugde en vrede op aarde mee verzekeren. We willen allen leven in vrede en geluk, we willen allen een gelukkig leven leiden, maar we zijn er ons niet van bewust dat we er naar zoeken op plaatsen waar dit niet kan gevonden worden. Onze Heer vertelt ons: "Gelukkig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten" [Mt 5: 5] en "Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden. Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden, want voor hen is het koninkrijk van de hemel." [Mt. 5: 9-10]
De vredestichters, die deemoedig lijden, zijn zij die gezegend zijn in dit leven omdat ze in vrede zijn met hun eigen geweten, omdat ze zichzelf hebben verloochend in alles wat nodig was om God en hun naaste te beledigen door goed te doen. Dit is waar de ware liefde wordt gevonden. Het is deze boordevolle liefde voor God die uit het hart vloeit op onze naaste met zon uitbarsting van geloof en vrijgevigheid dat we het gelaat van Jezus Christus zien in elk menselijk wezen, of deze nu ons geloof deelt of niet, of hij of zij een goede persoon is of verstrikt in de zonde, en in Christus houden we van hen als onze broeders en zusters, kinderen van dezelfde God en Vader die ons allen schiep en ons allen oproept om deel uit te maken van de erfenis van de Hemel. Vandaar dat onze liefde zich moet uitstrekken tot iedereen! Het is tot dit waartoe wij worden geroepen, door de Boodschap die God zendt door middel van zijn Engelen.
Om ons geloof, onze verering, onze hoop en onze liefde echt te maken en God te behagen, moet dit geloof zich uitstrekken tot onze broeders en zusters, door ons gebed, ons goed voorbeeld, onze woorden en onze daden. We moeten onszelf inspannen door hen te helpen en naar God te leiden door de juiste wegen: waarheid, rechtvaardigheid, vrede en liefde. Ik zeg rechtvaardigheid, omdat deze waarde niet enkel moet begrepen worden in termen van bestraffingen, want het is evenzeer een waarde om het goede met het goede te belonen en de goddelozen te straffen. En wie tijdens de loop van de cursus elke moeite heeft gedaan om te studeren en goed heeft geantwoord tijdens het examen moet men belonen, zoals men slechte punten moet geven aan hen die geen enkele inspanning leverden tijdens de leerperiode en die verkeerde antwoorden gaven tijdens de ondervraging, of zich slecht hebben gedragen. Op dezelfde wijze is het gelijkwaardig om hen die goed werken en anderen dienen te belonen, en de luiaards, die niet willen werken, noch anderen willen dienen, loon af te houden. Dit is zo omdat de wet van het werk op ons allen van toepassing is. We zijn allen verplicht om te werken en om anderen te dienen, elkeen moet zich volgens zijn of haar talenten, positie in het leven, cultuur ten dienste stellen van anderen door de talenten die ons geschonken zijn door God. De boer die het land bewerkt is niet minderwaardig aan de leraar die de kinderen van de boer onderricht geeft op school, omdat de eerste de laatste ondersteunt door het resultaat van zijn werk en zo dienen ze allen elkaar, iedereen ten gunste van de andere.
"In het zweet van uw aangezicht zult u brood eten." Deze wet verplicht ons allen om te werken om zo onze broeder en zusters te dienen, kinderen van dezelfde Vader, die God is en die ons allen heeft geschapen voor dezelfde bestemming: het Koninkrijk der Hemelen. Jezus Christus vertelde ons de wijze hoe te leven: "Maar ú moet u geen rabbi laten noemen, want er is er maar één die uw leermeester is en u bent allemaal broeders van elkaar. Ook moet u niemand hier op aarde vader noemen, want u heeft maar één vader, uw hemelse Vader. En laat u geen leraar noemen, want uw enige leraar is de Christus. De belangrijkste onder u moet de anderen dienen. Wie zichzelf verheft, zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert, zal verheven worden. [Mt. 23: 8-12]. Deze woorden onthullen hoe we ons hele leven met alle activiteiten moet geleefd worden en functioneren ten dienste van God in de persoon van onze broeders en zusters en kinderen van dezelfde Vader die ons geeft geschapen voor één zelfde doel: namelijk, het bezit van het eeuwige, bovennatuurlijke leven, wat wij moeten opbouwen voor onszelf in de hoogst mogelijke graad, omdat dit het enige is dat eeuwig zal blijven duren. Het is hiervoor dat we opofferingen doen, dat we bidden en werken: zodat al onze broeders en zusters zich van het slechte pad zouden afwenden en het enige ware pad, dat Christus is, zouden betreden, zoals Hijzelf ons verteld: "Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven." [Joh. 14:6]
Op dezelfde weg en nog steeds in verband met de woorden van Christus hierboven, moeten wij in elk vaderschap en menselijke wijsheid, het vaderschap en de wijsheid van God zien, van Wie elk vaderschap alle wijsheid zijn afgeleid als vanuit een bron. Het is om deze reden dan we diegene "Vader" noemen, die God voor ons op aarde vertegenwoordigen en van wie God gebruik maakt om ons leven te geven. En zo noemen we Hem die ons onderricht in de naam van God, "Meester," hij die onderwijst in de naam van God. Op deze manier zien we God in iedereen en erkennen we in iedereen het beeld van God, en zijn we er zeker van dat we allen kinderen en dienaren van dezelfde God zijn. Dit is de ware weg die Jezus ons het onderwezen: de weg van de waarheid, de weg van het leven, de hoop en de vrede.
Om dit te kunnen bereiken moeten we de weg van de leugens, de inbeeldingen en fantasieën die de wereld tot slaaf maakt, de rug toekeren. Waarom zouden we willen leven in artificiële wereld? Om misleid te worden door slechte vrienden, valse beloften en ideeën die de mensen weghouden van het pad en hen leiden tot het kwade en de tegenspoed? Om onszelf toe te laten om te worden misleid door onze eigen fantasieën en kwade neigingen die ons naar het geluk doen zoeken, waar het niet bestaat? Om in de eerste plaats te worden bedrogen door een verlangen naar eer, rijkdom, zonder er over na te denken dat dit alles uiteindelijk zal leiden tot de vernedering van het ledige? Op een dag bekloef Jezus zich over de blindheid van zovelen in de wereld, toen Hij zei: "Alles wat ze doen, doen ze om op te vallen bij de mensen. [...] Ze zijn gesteld op de beste plaatsen aan tafel en de voorste banken in de synagoge. Ze willen graag gegroet worden op het marktplein en met rabbi worden aangesproken." [Mt. 23: 5-7]. Wanneer dit leven ten einde is, wat zal er dan van overblijven van dit alles?
En wat zal er gebeuren met al die zielen en lichamen op de dag der Verrijzenis? Zij hadden geen geloof, noch hoop en bezaten geen zuivere liefde voor God en voor hun naaste uit liefde tot God. De apostel Paulus spreekt hierover in zeer duidelijke woorden: "Weet u niet dat zij die onrecht doen, geen deel zullen krijgen aan het koninkrijk van God? Maak uzelf niets wijs: mensen die ontucht plegen, afgodendienaars, echtbrekers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldschrapers, drinkers, kwaadsprekers, uitbuiters, zij zullen geen van allen deel krijgen aan het koninkrijk van God. [1 Kor. 6: 9-10] Hier zien we het lot dat diegenen te wachten staat die volhardt in het volgen van deze slechte wegen, van hen die weigeren dit de rug toe te keren en hun leven te beteren, van het die geen berouw hebben over hun zonden en er geen enkele boete voor doen, in plaats van te willen inschepen op de paden het geloof, de hoop, de liefdadigheid, dat de zuivere liefde tot God is en tot onze naaste in Gods liefde."
Dit is de weg die leidt naar het leven. En op deze wijze van leven, die wij volgen is het licht Christus, zoals Hijzelf ons heeft verteld: "Ik ben het licht voor de wereld. Wie mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft." [Joh. 8: 12] Dit licht beschijnt onze stappen, door het word, het leven en het voorbeeld van Christus. Al wat wij moeten doen is Hem volgen. De motivatie om dit te doen is reeds aanwezig, zowel als de uitnodiging aan ons om het te doen, met de woorden: Laat wie dorst heeft bij mij komen en drinken! "Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in mij gelooft, zoals de Schrift zegt." En de Evangelist legt verder uit: Hiermee doelde hij op de Geest die zij die in hem geloofden zouden ontvangen." [Joh. 7: 37-39]
Dit water dat de Heer bedoelt is een symbool van de Heilige Geest, omdat de Geest het leven is in ons, of eerder, het is door de Geest van God dat het bovennatuurlijke leven is geboren en opwelt in ons. Het was deze zelfde gave van de Geest waarover Jezus dacht toen Hij aan de Samaritaanse vrouw onthulde dat Hij in het bezit was van water dat beter was dan dat van de
bron, waarheen ze kwam: "Iedereen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen, maar wie het water drinkt dat ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat ik geef, zal in hem een bron worden waaruit het water opwelt dat eeuwig leven geeft." [Joh. 4: 13-14] Het is het water van de genade waarin we moeten springen en ook in onszelf ontvangen, opdat het op haar beurt uit ons zou kunnen stromen, om de uitgedroogde zielen van onze broeders en zusters te verfrissen en hen te leiden naar de vruchten van het eeuwige leven.
En dit opdat het geloof in onze zielen niet zou verzwakken, noch het geloof zou wankelen en noch de liefdadigheid zou uitdoven, maar eerder zou groeien en steeds sterker de band van onze vertrouwelijke eenheid met God en met onze naaste door ons wederkerige hulp, vergeving en begrip, zodat de vrede, de vreugde en de liefde zou mogen regeren onder ons, overeenkomstig de woorden van Christus: "Ik heb jullie liefgehad, zoals de Vader mij heeft liefgehad. Blijf in mijn liefde: je blijft in mijn liefde als je je aan mijn geboden houdt, zoals ik me ook aan de geboden van mijn Vader gehouden heb en in zijn liefde blijf. Dit zeg ik tegen jullie om je mijn vreugde te geven, dan zal je vreugde volkomen zijn. Mijn gebod is dat jullie elkaar liefhebben zoals ik jullie heb liefgehad." [Joh. 15: 9-12]
De oproep tot Vergeving
De vijfde oproep van de Boodschap: "Ik vraag uw vergiffenis ..." Onmiddellijk na de oproep tot liefdadigheid, spreekt de boodschap ons van vergiffenis en verlangt van ons om Gods vergeving te vragen voor onze broeders en zusters en ook voor onszelf, voor hen die niet geloven, maar ook voor hen die wel geloven, voor hen die niet aanbidden en voor hen die neerbuigen uit eerbied voor God, voor hen die niet hopen en voor hen die alle vertrouwen hebben, voor hen die niet liefhebben en voor hen die werken van liefdadigheid uitoefenen
Het is een gegeven dat we allen Gods genade moeten verdienen voor ons gebrek aan geloof, dat dikwijls zo breekbaar is, voor onze hoop, die dikwijls zo zwak is, voor onze liefdadigheid welke dikwijls zo koud en ongevoelig is en voor onze aanbidding, die dikwijls zo loom is. We vragen vergeving voor hen die niet geloven, voor hen die niet aanbidden, voor hen die niet hopen en voor hen die niet liefhebben en heel dikwijls mogen wij ons daaronder rekenen.
Het is om deze reden dat Jezus Christus ons het "Onze Vader" onderrichtte, om Hem te vragen: "Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren." [Mat. 6: 12] en zo kunnen we Gods genade niet verdienen, wanneer we onszelf en onze broeders en zusteres niet kunnen vergeven. Daarom mogen we geen wrok dragen, noch een ziekelijke wil of nog minder een ziekelijk verlangen om wraak te nemen voor enig ongenoegen, noch in grote of kleine dingen, noch tegen onze buren of anderen, die ons iets hebben misdaan. Onze vergiffenis moet mild zijn, volledig en zelfopofferend in de betekenis dat we onszelf overwinnen. Het is nodig om in ons de roep tot protest tot stilte te brengen, onze opgewonden zenuwen te kalmeren en een sterke greep te houden op ons humeur en de hitte van onze wonden van eigenliefde bedekt te houden die, goed of slecht, kwetsend zijn en aanzetten tot ergernis.
Het is in dergelijke omstandigheden dat we gevraagd worden om onze naaste te vergeven wanneer hij ons om genade komt vragen: "Als u uw offergave naar het altaar brengt en u herinnert zich daar dat een ander iets tegen u heeft, laat dan uw offergave voor het altaar staan, ga het eerst met die ander goedmaken en kom dan terug om uw offergave te brengen.
Probeer het tijdig met uw tegenpartij eens te worden, als u nog met hem op weg bent naar de rechter. Anders zou hij u aan de rechter kunnen overdragen, en de rechter aan de cipier, en de cipier zou u gevangenzetten." [Mat. 5: 23-25] Deze woorden van Jezus tonen ons aan dat God zowel vergiffenis als verzoening wenst, en enkel onze offers, onze gebeden en boete God zullen behagen en door Hem zullen worden aanvaard. Onze vergeving moet mild zijn, oprecht en uit het hart komen en ook duidelijk tot uiting komen zodat God ons op dezelfde wijze kan vergeven. Dit is wat onze Goddelijke Meester ons onderwijst: "Want als u anderen hun fouten vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Maar vergeeft u anderen niet, dan zal uw Vader uw fouten ook niet vergeven." Met het oog op deze woorden van Jezus, is onze vergiffenis tot onze naaste onontbeerlijk als wijzelf vergiffenis wensen te bekomen van God. Vandaar dat de Boodschap ons opdraagt om Gods vergeving te vragen voor onze broers en zusters en voor onszelf.
God is genadig en steeds bereid om ons te vergeven, van zodra hij maar ons eigen berouw en verlangen tot rechtzetting waarneemt, dit is, wanneer Hij ziet dat we spijt hebben, omdat we onze levenswijze hebben veranderd en het pad van de zonde de rug hebben toegekeerd om in te schepen op het pad van de genade. De Heer zei tot Maria Magdalena: "Uw zonden zijn u vergeven [ ] uw geloof heeft u gered. Ga in vrede heen." [Lucas 7:47]. Hierop richtte hij zich tot de Farizeeërs die sterke verdachtmakingen hadden over haar soort zonden, en hun bedenkingen hadden over de vriendelijkheid en het begrip waarmee Jezus haar had verwelkomd met de woorden: "haar vele zonden zijn vergeven, want zij heeft veel liefgehad. Maar hij, aan wie weinig wordt vergeven, geeft weinig liefde." [Lucas 7: 47] De Heer zag in de ogen van Maria Magdalena de tranen die van haar wangen liepen. Hij zag in haar hart de zalf waarmee ze Hem zalfde, haar minachting voor de pronkzucht van deze wereld en haar vastbeslotenheid om haar levenswijze te veranderen. Het zag in haar hart de pijn en het verdriet waarmee ze haar leven wou beteren: "Vrouw, uw zonden zijn u vergeven."
Toen zij Jezus zag, geloofde Magdalena in Hem en had zij Hem lief. Het was dit geloof en deze liefde die aan de basis lagen van haar haat voor de zonde, om te treuren over en de ijdelheden der wereld te minachten, aan haar levenswandel te veranderen. En de Heer was veheugd met dit alles met de woorden: "Vele zonden zijn haar vergeven omwille van haar liefde. Uw geloof heeft u gered. Ga in vrede." Het is het geloof en de liefde die ook bij ons de haat voor onze zonden kan doen opwellen, er spijt over hebben en onze levenswijze doen veranderen, zodat God tegen ons kan zeggen, zoals Hij tot Maria Magdalena zei: "Uw zonden zijn u vergeven."
Tot de overspelige vrouw zei Hij: "Heeft iemand u veroordeeld?" Ze zei: "Niemand, Heer." [Joh. 8:10-11] De Heer zag het verdriet in het hart van de vrouw en haar verlangen om haar levenswandel te veranderen, vandaar dat Hij haar beloofde om haar niet te veroordelen en haar vergiffenis te schenken, op voorwaarde echter, dat zij niet meer zou zondigen: "Ga naar huis en zondig niet meer."
Op dezelfde wijze richtte Jezus zich met zijn boodschappen tot hen die ervan uitgingen dat ze enkel goed moesten lijken in de ogen van de anderen zonder zich iets van Gods ogen aan te trekken. Voortdurend riep Hij hen op tot berouw over hun levenswijze en om boete te doen: "Ik verzeker u: de tollenaars en de hoeren zijn u voor bij het binnengaan van het koninkrijk van God." [Mat. 21: 31]
Het is juist dat de Joden de gewoonte hadden aangenomen om andere offergaven te schenken aan God voor hun zonden, waarbij zij dieren kozen als slachtoffers, maar zij begrepen de regel van de liefdadigheid niet, vooral met betrekking tot de armen en de verstotenen, de wezen en de weduwen, die ze dikwijls ronder gerechtigheid en zonder hulp achterlieten. Gods antwoord hierop was echer als volgt: "jullie liefde is als een ochtendnevel, als dauw die s morgens vroeg verdwijnt. Want liefde wil ik, geen offers. Met God vertrouwd zijn is meer waard dan enig offer. [Hos 6: 4-6]. Inderdaad, hoe kan een uiterlijk offer God behagen, tenzij we Hem het innerlijke offer aanbieden van de vergiffenis die we aan anderen schenken? Dat komt omdat de waarde van deze daad, die Jezus ons verteld in het Evangelie, zo weinig begrepen wordt: "Barmhartigheid wil ik, geen offers." [Mat. 9: 13]. We moeten werkelijk aanleren om volledig te begrijpen dat het de genade en de vergiffenis tegenover de andere zijn die moeten opwellen in onze harten en dit uit liefde voor God, zowel als de liefde uit het Gods Hart opwelt voor ons. Op een dag vroeg Petrus aan Jezus: "Heer, als mijn broeder of zuster tegen mij zondigt, hoe vaak moet ik dan vergeving schenken? Tot zevenmaal toe?" Hierop antwoordde Jezus: "Niet tot zevenmaal toe, zeg ik je, maar tot zeventig maal zeven." [Mat. 18: 21-22] Of met andere woorden: we moeten altijd vergeven. Ave Maria!!
Vertaling: Chris De Bodt
06-09-1975
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [1]
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [1]
De drie herderskinderen en hun families
Ik zal beginnen met het beantwoorden van de vragen die u mij gesteld hebt over de stemming in de huizen van de nederige kinderen die door God werden gekozen zodat Hij Zijn almachtige doeleinden door hen kan volbrengen.
Het waren twee Christelijke families die door het bloed dicht aanverwant waren. Tante Olympia was de zus van mijn vader en haar eerste man was een broer van mijn moeder. Ze hadden twee kinderen, Antonio en Manuel. Nadat haar eerste man overleed, huwde tante Olympia met Nonkel Marto, die, als neef, aanverwant was met mijn moeder. In welke graad weet ik niet zeker. Uit dit huwelijk werden er vijf kinderen geboren: José, Florinda, Teresa, Joao, Francisco en Jacinta.
Mijn eigen ouders, Antonio dos Santos en Maria Rosa, hadden zeven kinderen: Mario dos Anjos, Teresa de Jesus, Manuel dos Santos, Gloria de Jesus, Carolina de Jesus, Maria Rosa, die God opnam naar de Hemel terwijl ze nog heel klein was, zodat ik haar nooit heb gekend, en Lucia de Jesus Rosa Dos Santos, die nu met u praat.
Er was zon hechte band tussen deze beide families dat de kinderen zich evenzeer thuis voelden in de huizen van hun nonkels en tantes, als in hun eigen huis. In beide huizen werd het namiddag tussendoortje gegeten: wat vers brood dat nog warm uit de oven kwam, opgerold tot een sandwich, met verse sardienen uit Nazare, of met schijfjes gezouten kabeljauw, uit de reserve genomen die werd opzij gelegd voor op te eten in de loop van het jaar. Andere keren bestond het beleg uit stukken wild die ook werden opgediend bij familiefeesten op bepaalde tijdstippen in het jaar. Konijnen die met sluwe vallen werden gevangen, patrijzen die in het hooi en de korenvelden werden gevangen, of vogels die in de stroppen kwamen te zitten onder de olijfbomen en gelokt met rijpe olijven.
Maar het hele dorp was zo verenigd dat het wel één grote familie leek! Iedereen kende het gat in de muur waar de vrouw des huizes de sleutel bewaarde toen zij buitenging. Als een buurvrouw iets nodig had, wist ze dat ze kon binnengaan en op zoek gaan naar wat ze wou, waarbij later trouw alles werd terugbezorgd. Meestal kwam het voor dat het brood vroeger op was dan normaal, in welk geval men een beroep kon doen op de buur. Later, toen er een nieuwe oven werd gebakken, kreeg men dan een lekker vers brood, recht uit de oven, terug.
Het kleine dopje Aljustrel, dat in die tijd niet meer dan 35 families kende, bevond zich in de Serra de Aire van de Parochie Fatima, en was afhankelijk van bestuursdistrict van Vila Nova de Ourem en het bisdom van Leiria. In die tijd was het bisdom niet meer actief en zo was het ingelijfd bij het patriarchaat van Lissabon. Ik weet niet of er iemand onder hen was, zelfs onder de oudste inwoners, die de rode kledij gezien had die gedragen werd door een Prelaat, of er het Sacrament van het Vormsel had van ontvangen.
Zoals iedereen in de parochie waren onze beide families arme, hardwerkende Christenen, die alles om te leven haalden van de bewerking van hun eigen stukken land.
Hun huizen waren gezegend door het Sacrament van het Huwelijk en de echtelijke trouw was absoluut. Ze verwelkomden alle kinderen die God hen zond, niet als een last, maar als een gave waarmee God hun huizen verrijkte, een ander leven om hun eigen leven in de toekomst te verlengen, een andere bloem om te bloeien in de tuin en het te vullen met het parfum en de vreugde van vele geuren van de frisse jeugd, een nieuwe ziel door God aan hun zorg toevertrouwd, door het naar de wegen van de Hemel te leiden, zodat het een ooit zou deel uitmaken van het Mystieke Lichaam van Christus, een andere lied om voor eeuwig te prijzen.
Hierin ligt het geheim van het geluk, op aarde en in de Hemel: in de liefde. God heeft ons lief en gaf Zichzelf uit liefde voor ons, schrijft de apostel Paulus. God heeft ons lief en uit liefde voor ons is Hij in onze tabernakels, wachtend op onze nederige wederliefde. En God is in ons, daar we tempels zijn van de beminnelijke Drievuldigheid: "Weet u niet dat u een tempel van God bent en dat de Geest van God in uw midden woont?" [1 Kor 3,16]
Met deze geest van geloof, en onwillekeurig hun gebrek aan wereldse kennis, droegen hun bewonderswaardige ouders de grootste zorg voor de vrijwaring van de onschuld van hun kinderen uit vrees dat iets de witheid van hun kinderlijke zielen zou bevuilen. Zoals de Heer Zelf ons waarschuwt: "Pas op dat je niet op één van deze kleinen neerkijkt, want Ik zeg jullie: hun engelen in de hemel zien voortdurend het gelaat van mijn Vader in de hemel." [Mat 18, 10]
Ja, mijn lieve pelgrims, de Engelen in de hemel aanschouwen altijd het gelaat van het Eeuwige Licht, en daarin [als in een immense spiegel waarvoor alles voorbijgaat] is alles aanwezig en blijft alles alsof het gegraveerd is in de onuitwisbare kenmerken: het verleden, het heden en de toekomst. Alles wat bestaat en wat geschapen is door God: Hemel en hel, de aarde, de sterren, de zon, de maan, bekende en onbekende werelden, bezielde en onbezielde schepsels, absoluut alles, ontvangt het wezen en leven van de wil van de macht, de kennis en de wijsheid van dat Oneindige Licht, dat God is, de enige en ware bron van waaruit alles is afgeleid dat bestaat, en waarvan elk licht en leven niet meer is dan een heel klein deeltje, een bleke weerspiegeling, een van zijn vonken. En zo zien de Engelen in de Hemel, die staren in de spiegel van het licht, die God is, in Hem, alle dingen, weten alle dingen, begrijpen alle dingen door hun volkomen eenheid met God en hun deelname in Zijn gaven.
Vergeef mij als ik iemand ontstem. Ik laat mijn pen op papier zetten wat mijn hart mij dicteert, maar het is voor uw voordeel, om u te sterken in uw geloof, zodat u zichzelf niet toelaat om misleid te worden door hen die het bestaan van God ontkennen. Zij hebben het verkeerd voor. Laat u niet misleiden, noch beetnemen door hen waardoor u op een vals spoor zou komen dat u naar de eeuwige verdoemenis kan leiden. Maar ik laat dit onderwerp nu rusten om er later op terug te komen, wanneer ik een andere mogelijkheid heb om dingen van deze aard voor u te verduidelijken. Laat ons nu terugkomen op wat ik zei in antwoord op uw vragen om informatie over de achtergrond van de families van de drie herderskinderen.
Iedereen voldeed aan het voorschrift om de zondagen en andere verplichte feestdagen heilig te houden. Tijdens de voormiddag ging iedereen naar de Mis en tijdens de namiddag nam iedereen ontspanning. De jonge mensen ontmoetten elkaar gezellig in onze tuin, in de schaduw van de enorme vijgenbomen en onder de toekijkende ogen van hun ouders, die, in groepjes apart, praatten over het werk in de velden, met de kaart speelden, en zo verder. Toen de zon onderging en de kerkklokken luidden, stond iedereen op. De mannen namen hun typische hoofddeksel af en namen het in de hand, terwijl het Angelus werd gebeden. Dit werd gevolgd door het gewoonlijke afscheid, de "Adeus." Nadat iedereen van de heerlijke dag had genoten werd het tijd om terug te keren naar huis voor het avondmaal, samen met een gerust geweten omdat de wetten van God waren onderhouden en de lichamelijke sterkte werd hernieuwd zodat iedereen de daaropvolgende dag met volle vitaliteit hun dagelijkse taken zou kunnen hernemen.
Na het avondmaal startte vader met het dankgebed, gevolgd door een reeks Onze Vaders en Weesgegroetjes en Glorie zij de Vaders voor de intenties van iedereen die in onze gedachten opkwam. Daarna leidde moeder de Rozenkrans ter ere van Onze Lieve Vrouw der Smarten. Hierop volgden momenten van gesprekken en plannen voor het werk van de volgende dag en dan moesten we naar bed, daar de nachten kort waren.
Heel vroeg de volgende morgen stonden de volwassenen en oudere kinderen op bij dageraad en dan vertrokken ze, vrolijk zingend op het geluid van de harmonica, de fluit, waarbij de overrijpe olijven, distels en doornstruiken vertrapt werden om zo het "manna des levens" te bekomen, want voor hen, zowel als voor de Israëlieten zou binnen enkele dagen het regenseizoen beginnen, samen met de frisse ochtenddauw.
Van zodra de kinderen de leeftijd van zeven jaar bereikten, namen ze hun deel op in de taken van het huishouden en werd er hen ook bijgebracht hoe ze op de kudde schapen moesten passen. Zoals de vroegere Patriarchen en Koningen, beschikte bijna elke familie over haar kleine kudde beminnelijke schapen, die door de kinderen werden uitgelaten om te grazen in de groene velden van hun ouders. De kudde droeg aanzienlijk bij tot het onderhoud van de familie: melk en kaas, lammeren om de oudere schapen te vervangen of om verkocht te worden op de markt, wol voor de vrouwen om te spinnen, te kleuren en daarna te weven om het aan te wenden voor het maken van warme en gekleurde sjaals voor de winter, of om matten te maken voor de eenvoudige slaapkamers, of ronde, blauwe en stevige rokken met brede rode strepen om de zondagskledij van de meisjes op te vrolijken. Gouden oorringen reikten tot hun schouders en glanzende medailles hingen rond hun nek, een sjaal over hun schouders en een warme muts, om hun hoofden te beschermen, versierd met gouden kralen en gekleurde veders om hun opschik te vervolledigen.
De kledij die de mensen droegen in onze dagen, had zelf een vleugje weg van eerbaarheid, de eerbied voor de menselijke waardigheid, vertoond door dorpsvrouwen van die dagen! Het is hier goed om even te herinneren aan wat de Heilige Schrift te zeggen heeft over dit onderwerp.
Jahweh, de God, hield hem het volgende voor: "Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven." De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan. Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van [...] Toen de man en zijn vrouw God, de Heer, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor hem tussen de bomen. Maar God, de Heer, riep de man: "Waar ben je?" Hij antwoordde: "Ik hoorde u in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben. Daarom verborg ik me."
"Wie heeft je verteld dat je naakt bent? Heb je soms gegeten van de boom waarvan ik je verboden had te eten? De mens antwoordde: De vrouw die u hebt gemaakt om mij terzijde te staan, heeft mij vruchten van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten. [...]"
Toen zei Jahweh, de God, tot de man: "Je hebt geluisterd naar je vrouw, gegeten van de boom die ik je had verboden. Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan, zwoegen zul je om ervan te eten, je hele leven lang. Dorens en distels zullen er groeien, toch moet je van zijn gewassen leven. Zweten zul je voor je brood, totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen, want stof ben je, en tot stof zul je terugkeren. [...]"
God, de Heer, maakte voor de mens en zijn vrouw kleren van dierenvellen en trok hen die aan. [Genesis 2, 16-17 en 3, 6-21]
Deze Heilige tekst toont ons dat God de lichamen bedekte die zichzelf hadden, door de zonde, hadden ontdaan van de kledij van genade. Om deze reden moeten we onszelf welvoeglijk, zedig en met waardigheid kleden. Zij die onwelvoeglijk gekleed lopen zijn een prikkel tot de zonde en zijn zo niet allen verantwoordelijk voor hun eigen zonden maar eveneens voor de zonden die anderen begaan omwille van hen. Denk na over het uiterlijk en als het onwelvoeglijk is en de wereld volgt dit alsof het wet is, dan is het een list van de duivel, een handige val waarmee de duivel zielen vangt, op dezelfde wijze als jagers hun prooi vangen in de wouden en de velden.
God gaf ons de kledij niet als een versiering om de menselijke pronkzucht en lichtzinnigheid te voeden. Neen! Hij gaf het ons als een bescherming tegen de zonde, als een teken van boete en straf voor onze begane zonden, alsmede om ons aan Zijn wetten te herinneren aan dewelke wij verplicht zijn te gehoorzamen.
Laat ons beginnen met te onderzoeken hoe het een teken van zonde en straf is voor de begane zonde en een bescherming tegen de verleiding. De Heilige Schrift vertelt ons dat Adam en Eva probeerden zichzelf te bedekken met vijgenbladeren, maar God zag dat dit niet voldoende was, omdat de Heilige Schrift ons vertelt: "Hij maakte voor de man en zijn vrouw kleren van dierenvellen en trok hen die aan." [Genesis 3, 21]
Hierop volgt er een beschrijving van de straf en de boete die wordt opgelegd omwille van de zonde: "Daarom stuurde hij de mens weg uit de tuin van Eden om de aarde te gaan bewerken, waaruit hij was genomen" [Genesis 3, 23] en dit "totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen, want stof ben je, tot stof keer je terug." [Genesis 2, 17]. Ja, uw lichaam zal afsterven omdat u hebt gezondigd en de wet van uw God hebt overtreden. Maar erger nog zal uw ziel voor eeuwig verloren zijn, tenzij u berouw hebt en boete doet. U zult sterven als u uw levenswijze niet verandert en niet terugkeert tot het gehoorzamen naar de wet van uw God.
Merk echter op dat het niet enkel voor deze twee reden is [straf en boete voor onze zonden] dat God ons heeft gekleed, maar dat het eveneens tot andere doelen strekt. Naast een bescherming tegen de zonde, is de zedige kledij die we moeten dragen, een teken dat ons onderscheidt van het gangbare immorele gedrag en ons toelaat om voor de wereld ware getuigen te zijn van Christus.
Het kleden dient eveneens om ons te herinneren aan de wetten van God en aan onze ernstige verplichting om deze te gehoorzamen. In feite vroeg God aan de mensen om hun kledij te bedekken met duidelijke tekenen die hen doen herinneren aan Zijn Heilige Geboden. "Zeg tegen de Israëlieten dat zij en al hun nakomelingen aan de zoom van hun kleren kwastjes moeten bevestigen waarin een blauwpurperen draad verwerkt is. Bij het zien van die kwastjes zullen jullie herinnerd worden aan alle geboden van de Heer, zodat jullie die naleven en mij niet ontrouw worden door de begeerten van je hart en je ogen te volgen." [Numeri 15, 38-39]
Laat ons bekijken wat God hier bedoelt: "De kwastjes van uw kledij zullen dienen om u te herinneren aan de geboden van de Heer, om hen niet ontrouw te zijn naar uw eigen hart en ogen, waartoe u geneigd bent om deze te volgen, zodat wij onszelf niet toelaten om gevangen te worden door de verleidingen van het vlees, de duivel en de wereld. De kwastjes in de tekst hebben zonder enige twijfel betrekking op enige sort versiering, maar dan in overeenstemming met de eerbaarheid van de menselijke persoon, met welvoeglijkheid of kortom met zedelijkheid, dat ons alert maakt om de Gods geboden na te leven.
Laat ons tenslotte nadenken over de uitdrukking die God gebruikt: "en al hun nakomelingen." Dit doet ons denken dat God niet alleen sprak over de redding van de Israëlieten. Wat Hij zei heeft betrekking op zowel ons, vandaag, als op hen die na ons zullen komen, in de betekenis en met de bijzondere bedoeling dat wij niet uit het oog zouden verliezen dat we de dingen moeten eerbiedigen zoals God ze heeft geschapen. Omdat de Wet door God tot ons komt en niet verandert. De wet is onveranderlijk zoals Hijzelf onveranderlijk is.
Het is de Heer zelf die ons dit vertelt in het Evangelie: "Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen. Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke titel in de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn." [Mat. 5: 17-18 ] Wie deze onderhoudt zal worden gered, wie dit niet doet zal worden veroordeeld.
Als we nu terugkeren naar het gedeelte uit het boek Genesis over de straffen voor de zonden van onze eerste ouders, laat ons dan niet verder gaan zonder even stil te zijn om na te denken over een andere straf die God oplegt als straf voor onze zonden: "Zweten zul je voor je brood, totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen: stof ben je, tot stof keer je terug. En de Heer stuurde de mens weg uit de tuin van Eden om de aarde te gaan bewerken, waaruit hij was genomen." [Gen. 3: 19-23]
Het is een werkstraf. We zullen allen moeten werken, met het zweet op ons voorhoofd, om ons brood te kunnen eten. Het is een plicht waar niemand omheen kan, want de wet van het werk heeft betrekking op iedereen: de rijken en de armen, de wijzen en de gekken, de meerderen en de ondergeschikten.
Maar werken we eigenlijk wel met de geest van de boete? Of in andere woorden, tot herstel van onze zonden? In een geest van herstel en liefdadigheid voor onze naaste? Zo ja, dan verlenen we de volle kracht aan het eerste en het grootste gebod: "U zult de Heer, uw God liefhebben met geheel uw hart en met het geheel uw ziel, met geheel uw geest en uw zult uw naaste liefhebben zoals uzelf." [Mat. 22: 37-39]
De engel Raphaël zei tot Tobit: "Toen jij, Tobit, bad, en toen Sara bad, was ik het die jullie gebeden voor de troon van de Heer bracht. Toen je de doden begroef deed ik dat eveneens." [Tobit 12: 12] Zal ons werk dan bekleed zijn met liefdadigheid, en aldus waardig om aan de Heer op te offeren, zoals het gebed?
Beste pelgrims, als we door het werk dat we doen en door het leven dat we leiden, heilzame boete kunnen offeren aan God, en als we hierdoor de Hemel en de Redding kunnen winnen, waarom zouden we dan willen verloren gaan?
Laat ons nu terugkeren naar de familie, waar ik jullie over vertelde. Aanvankelijk groeien, in het leven van een herder, de kinderen op en ontwikkelen ze de zuivere lucht van de velden en ruiken de geuren op van de gewone bloemen op de velden, de heide, de rozemarijn en de doornstruik die groeien in het heester, de lavendel en de pijnbomen., de eycalyptussen, die de heuveltoppen kronen, de steeneiken, de eiken en de olijfbomen, die de hellingen oplopen en de enorme kastanjelaars en fruitbomen die in de velden en boomgaarden groeien.
In deze oase wordt de stilte enkel doorbroken door het vrolijke tsjilpen van de vogels, die rond de toppen van de bomen vliegen. Er is ook het zachte kirren van de tortelduif en het zingen van de hop die zijn nest bewaakt, het klokkend geluid van de patrijs tussen de rotsen midden de korenvelden, en het duiken van de zwaluwen, en de koekoek die overkomt tijdens de zomermaanden, om het gezwinde rennen van de vossen en de hazen niet te vergeten, als er iemand de ondergroei betreedt, en de dappere konijnen die zich verbergen tussen de hagen.
Met de vroege, frisse ochtendbries, leven de kinderen gelukkig tussen het gekraak van de zware karren die dienen om de oogst naar huis te brengen, de muziek van de veldwerkers met hun harmonicas en gitaren, het zingen van de jonge mannen en vrouwen die in groep terugkeren na het verzamelen van olijven en druiven en het geluid van de kippen in de stallingen van de nabijgelegen dorpen en de kerkklokken die het Angelus spelen.
Omgeven door de betovering van de natuur, leven hun onschuldige zielen met hun intuïtie naar het verlangen van het bovennatuurlijke, gedreven door de genade die nog rijker en bekoorlijker is. Dan, als de zon ondergaat achter de pijnbomen, brengen ze hun blatende kudde terug, waarna ze dicht in het zicht van hun ouders, die het nooit moe worden om hen te kussen om zo hun genegenheid en liefde te tonen, spelen en rennen. Op deze wijze schijnen hun zuivere zielen als het licht van de zon en hun lachende ogen zijn zo helder als het kristalwater van een bron. Enkel de Hemel houdt nog een grotere hoop in voor hen: het is het geluk die hen doet opwaarts kijken en hen een nog zuiverder glimlach geven, alsof ze op zoek zijn naar de meest kostbare schat. Hun zielen bidden en s nachts rusten ze vredevol in de armen van hun ouders en slapen onverstoord zoals hen zonder zorgen.
Ik denk, lieve pelgrims, dat ik nu al uw vragen heb beantwoord over de familieachtergrond van de drie nederige herderskinderen die God uitkoos om Zijn Boodschap door hen aan jullie door te geven. Besluit echter helemaal niet dat, door wat ik jullie heb verteld, er geen tekortkomingen waren omwille van menselijke zwakheden.
Laat mij nu, in ruil voor mijn antwoorden op uw vragen, sommigen vragen aan u stellen. Als uw eigen huizen niet beter zijn, zijn ze dan minstens zo goed als de twee huizen die ik zojuist heb beschreven? Is uw huis gezegend met het Sacrament van het Huwelijk?
Hebt u aanvaard en bent u er nog steeds toe bereid om elk leven te aanvaarden dat God u toevertrouwd? Onthoud dat afstand doen van hen, tegen de wet van God is die ons in het vijfde gebod heeft verteld: "U zult niet doden en wie doodt zal onderworpen worden aan het oordeel." [Mt. 5:21]
Houdt u zich aan u huwelijksbeloften die u aan elkander hebt beloofd, voor God? Ook dit wordt van u vereist door de Wet van God, als deze zegt: "wees kuis." Dit komt zowel voor in het zesde en negende gebod dat Jezus als volgt uitlegt: "U zult geen overspel plegen [...] En ik zeg zelfs: iedereen die naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd [Mt. 5: 27-28] en ook God zegt: "Leg geen valse eed af, voor de Heer gedane geloften moeten worden ingelost." [Mt. 5:33]
Let u er voorzichtig op dat uw kinderen worden gedoopt om hen zo tot Christen te maken en uit hun zielen de smet van de erfzonde te verwijderen en hen zo erfgenamen van het Koninkrijk der Hemelen te maken? Ook dit is ons door God voorgeschreven: "Trek heel de wereld rond en maak aan ieder schepsel het goede nieuws bekend. Wie gelooft en gedoopt is zal worden gered, maar wie niet gelooft zal worden veroordeeld." [Marcus 16: 15-16]. Dit gebod legt waarachtig een grote verantwoordelijkheid op de schouders van de ouders. Zij die hen het doopsel ontzeggen stellen hun kinderen bloot aan het afsluiten van de weg naar het geluk, iets veel erger dan het verliezen van alle bezittingen ter wereld. Jawel, inderdaad, want niets kan worden vergeleken met het Opperste Goede van het Eeuwige Leven. En wie kan er verzekeren dat zijn kinderen dit zullen meemaken als u hen zon belangrijke gebeurtenis ontzegt?
Wie gelooft en gedoopt is zal worden gered. Een pasgeboren kind kan geen daden van geloof uit zichzelf stellen, maar de waarde van de gave van het geloof wordt in de ziel geprent als een der vruchten van het Sacrament van het Doopsel, dat het kind zuivert en bevrijdt van smet van de erfzonde, en het waardig maakt voor het eeuwig geluk. Ik leg er de nadruk op om uzelf niet verantwoordelijk te maken door onbezorgdheid of door gebrek aan geloof en hen zo te weerhouden van het grootse geluk van de Hemel. De waarheid is dat, als u hen verliest [en ik hoop en smeek eerlijk tot God om zulke dingen niet toe te laten], dat dit een andere eeuwige bestraffing betekent voor u.
Om nu van onderwerp te veranderen. Houdt u zich aan het derde gebed van de Wet van God, dat van ons vereist om Zon- en Feestdagen, als dagen van verbintenis te beschouwen? Doet u dit door u te onthouden van zwaar werk en door naar de Heilige Mis te gaan? Weet dat God in de Heilige Schrift zegt: "Zes dagen mag je werken, maar de zevende dag is het sabbat, een dag van volstrekte rust, die aan de Heer gewijd is (Ex. 31:15]." Let op de uitdrukking die God hier gebruikt: "een dag toegewijd aan de Heer," of "een dag die niet mag besteed worden aan nutteloze dingen of onwettig genot, in ontucht of enige andere zonde." Zon- en Feestdagen zijn er om ons dichter bij God te brengen door deel te nemen aan de Eucharistie en andere toewijdingen, door goede boeken te lezen die ons meer kennis bijbrengen van God en Zijn Wetten, zodat we ze beter kunnen volbrengen. Ons inlaten met heilzaam vermaak dat ons toelaat om ons lichamelijk en geestelijk te herladen. Enkel op deze wijze kunnen we een goed geweten hebben en zeker zijn van het vervullen van de Wet van God.
Draagt u er zorg voor dat uw kinderen met de kennis van God en Zijn wetten worden grootgebracht? Plaats goed in uw goedachten dat ook dit een heilige plicht is en deel uitmaakt van de opdracht die God heeft toevertrouwd aan de ouders, zoals ons is voorgeschreven door de Heilige Schrift: Wanneer uw kinderen u later vragen: "Wat betekenen al die bepalingen en wetten en regels die de Heer, onze God, u heeft voorgehouden," antwoordt dan "omdat het ons goed zou gaan en Hij ons leven sparen, zoals Hij tot nu toe heeft gedaan en als wij voor het oog van de Heer, onze God, deze geboden altijd naleven, zoals Hij ons heeft opgedragen, zal het ons ten goede worden aangerekend." [Deut. 6: 20, 24-25]
Jezus, de Goddelijke Meester ontweek geen antwoorden die Hem gesteld werden over Gods wetten, zelfs wanneer ze waren gesteld om Hem in de val de lokken, zoals "Meester, welk is het grootste van alle geboden?" Jezus antwoordde: "Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat."
En het boek Deuteronomium laat ons geen enkele twijfel achter: "Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. Draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad." [Deut. 6: 6-9] In deze woorden zullen de ouders en de kun kinderen hun eeuwig geluk vinden: "Hadden ze altijd maar zon verlangen om mij te vereren en mijn geboden na te leven. Voor eeuwig zou het hun en hun kinderen goed gaan." [Deut. 5: 29]
Deze woorden omschrijven nauwkeurig de opdracht die God heeft toevertrouwd aan de ouders in de opvoeding van hun kinderen. De ouders zijn de eerste opvoeders van de kinderen. Het is in hun vaders arm en hun moeders schoot, wanneer ze nog onschuldig zijn, dat de kleine kinderen de Heilige naam van God moeten leren uitspreken en hun zuivere handen in gebed naar de Hemel moeten richten, kinderlijk moeten leren lachen naar het beeld van hun Hemelse Vader en hun Hemelse Moeder.
Het zijn de ouders die hun kinderen moeten leiden op het rechtvaardige pad van Gods Wet en hen toevertrouwen, in overeenstemming met hun middelen en omstandigheden, aan bekwame leraars die hen niet wegleiden van het pad waarop ze geplaatst zijn. Wat is anders het voordeel van een grote kennis als ze hiermee hun onsterfelijke zielen verliezen? Door hun ziel te verliezen, verliezen ze alles, omdat ons leven hier op aarde in een flits voorbijgaat, terwijl de eeuwigheid onveranderlijk in ons verblijft!
Ongetwijfeld is de menselijke wetenschap, met al de kennis die ze bevat, goed, vooral wanneer ze door wijze mensen gestuurd wordt, om de grootsheid van de kracht, de wijsheid en de goedheid der kennis ons een diepe menselijkheid bijbrengt, zodat we er ons van bewust worden dat zelfs, na zoveel moeite en studie, de meest geleerde mensen er steeds nog niet in zijn geslaagd om zelfs één van de ontelbare schoonheden te begrijpen die van de almachtige, scheppende handen van de Heer komen.
En zo moet elk huis de eerste school zijn van de kinderen, waar ze God leren kennen en dichter tot Hem komen door middel van de sacramenten en het gebed, waar ze leren om zichzelf voor te bereiden op hun Eerste Communie, niet alleen door de voorschriften van Gods Wetten te leren, maar eveneens door het levendig geloof, de sterke hoop en de vurige liefdadigheid bij hen in te prenten, die op jonge leeftijd, gegrift in hun zielen, in hen zal blijven vertoeven als een licht om hun stappen te leiden doorheen hun leven. Op deze wijze zullen de kinderen gelukkig zijn en zal het Brood der Engelen het voedsel zijn dat hen zal sterken: "Dit is het brood dat neerdaalde uit de Hemel [...] hij die ervan eet zal voor eeuwig leven." [Johannes 6: 58]
Wanneer u deze regels leest, lieve bedevaarders, zullen sommigen onder u zich afvragen wat dit allemaal van doen heeft met de Boodschap of met de stemming rond Fatima. Sta me toe u te zeggen dat dit er alles mee te maken heeft, daar de Boodschap in haar geheel een oproep is om Gods wet na te leven. Ik denk dat het dankzij dit feit is dat deze families de goddelijke wetten hebben onderhouden, en dit ondanks hun onvermijdelijke zwakheden van menselijke aard, die over hen die blik van de oneindige barmhartigheid van God bracht. Geloofd zij Onze Heer Jezus Christus! Ave Maria!
De Engelbewaarder
De beschrijving van de twee families maken duidelijk dat het vurige Christenen waren. Nochtans waren ze verre van bekwaam om enig onderscheid van mystiek te maken uit de kinderen, noch enige verheven spiritualiteit zoals duidelijk blijkt uit de Fatima verschijningen.
Voortaan zal alles wat zou geschieden enkel en volledig van God komen.
Na op de eerste vraag te hebben geantwoord, zal ik nu pogen te antwoorden op de tweede vraag, welke mij trouwens het meest is gesteld geweest: "Vertel ons, Zuster, wat er precies gebeurde tijdens de eerste verschijning, tijdens dewelke weinig of niets werd gezegd?"
Het moet in 1914 of in 1915 geweest zijn, kort nadat ik de hoede kreeg over de kudde schapen van mijn ouders, omdat ik reeds het leven was begonnen van een nederige herderin, samen met de andere kinderen van uit de omgeving, toen we verrast werden door een Verschijning die ons voor een compleet raadsel plaatste. Op een dag bevonden we ons op de glooiingen van de heuvel, die gekend staat als de "Cabeco," toen we iets waarnamen als een witte wolk in de vorm van een menselijk wezen, dat uit de hemel neerdaalde en langzaam voor ons passeerde, boven de bomen, tot beneden de vallei aan onze voeten, alsof het om onze aandacht vroeg door er onze ogen op geconcentreerd te houden.
Sommigen onder de meisjes vertelden hun ouders wat ze hadden gezien, maar ik deed niets anders dan bevestigen wat de anderen hadden gezegd. Er zijn mij vele vragen gesteld over deze verschijning, die zich meerdere malen, op verschillende plaatsen herhaalde. Mijn antwoord vandaag is hetzelfde als dat van toen: ik wist niet wat het was, noch wat het betekende. Maar ik bleef achter met een innerlijke overtuiging die ik niet wens te verbergen en die me zei dat het mijn Engelbewaarder was. Misschien dat hij op deze wijze en zonder te spreken, wenste dat ik zijn aanwezigheid voelde om zo de zielen voor te bereiden voor de vervulling van Gods bedoelingen.
Tot nog toe wenste ik niet om nog meer te vertellen over deze verschijningen dan ik hoefde te vertellen om op te vragen te kunnen antwoorden die mij werden gesteld. Vandaag doe ik dit echter, niet met de bedoeling om te bevestigen of het al dan niet de Engelbewaarder was, maar om u te vertellen van Engelbewaarders werkelijk bestaan, en dat ze door God zijn geschapen om Hem te dienen, te aanbidden, te loven en te prijzen. Het ik eveneens zeker dat God, in Zijn overvloedige goedheid en barmhartigheid aan ieder van ons een Engelbewaarder heeft toevertrouwd om ons te begeleiden, te helpen en om over ons te waken.
Ik vertel u dit zonder omwegen, niet alleen omdat het mij gegeven was om dit alles te kunnen waarnemen, want zonder dit gebeuren zouden mijn woorden weinig overtuigend klinken. Ik vertel u dat God ons in de sacrale bladzijden van het Oude en het Nieuwe Testament heeft willen inwijden. U bent vrij om al dan niet te geloven wat ik zeg, maar men kan de woorden van God, vervat in de Heilige Schrift niet ontkennen. Laat ons daarom sommige uittreksel van ervan dichterbij bekijken, waarin God aan ons de waarheid onthuld over de Engelbewaarders.
Toen Mozes de woestijn doortrok om het volk van God naar het Beloofde Land te leiden, zei de Heer tot Hem: "Ik stuur een engel voor jullie uit om je op je tocht te beschermen en je naar de plaats te brengen die ik voor jullie bestemd heb. Neem je voor hem in acht, gehoorzaam hem zonder tegenspreken, want hij handelt in mijn naam en zou jullie je opstandigheid niet vergeven." [Exodus 23: 20-21]
En de Heilige Schrift vertelt ons dat wat er met Jacob gebeurde toen er gehoorzaamheid aan zijn ouders gewenst werd om zo te ontsnappen aan de te verwachten gewelddadige tegenzet van zijn broer Esau, toe hij naar Paddan-aram vertrok: "Op zijn tocht kwam hij bij een plaats waar hij bleef overnachten omdat de zon al was ondergegaan. Hij pakte een van de stenen die daar lagen, legde die onder zijn hoofd en ging op die plaats liggen slapen. Toen kreeg hij een droom. Hij zag een ladder die op de aarde stond en helemaal tot de hemel reikte, en daarlangs zag hij Gods engelen omhoog gaan en afdalen. Ook zag hij de Heer bij zich staan, die zei: "Ik ben de Heer, de God van je voorvader Abraham en de God van Isaak. Het land waarop je nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven. Je zult zo veel nakomelingen krijgen als er stof op de aarde is. Je gebied zal zich uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden. Alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jij en je nakomelingen." [Genesis 28: 11-14]
Ik heb eveneens diverse verklaarders van de Heilige Schrift horen zeggen dat God met zijn aartsvaders of ouderen sprak door middel van dromen, zoals Hij tot de profeten sprak door middel van visioenen. Het moet zo gegaan zijn, want indien dromen enkel dromen zouden zijn, zou er geen enkele reden zijn om er zoveel belang aan te hechten, noch zou er zijn verwezenlijkt wat er zich ten tijde van Jacob voltrok.
Hetzelfde vinden we terug in het leven van de Heilige Jozef en de drie Wijzen, zoals het Evangelie ons vertelt. Toen de Wijzen vertrokken, verscheen er, in een droom, een Engel van de Heer aan Jozef en zei de Engel: "Sta op, neem het Kind en Zijn moeder en vlucht naar Egypte en blijf tot wanneer ik het u zeg, want Herodes is op zoek naar het Kind om het te doden.." En hij stond op en nam het Kind en Zijn moeder en vertrok tijdens de nacht naar Egypte. [Mat. 2: 13-14]
Met betrekking tot de drie Wijzen, omschrijft dezelfde Evangelist wat er gebeurde: "Toen Jezus geboren was in Bethlehem in Judea, tijdens de regering van Herodes, kwamen er magiërs uit het Oosten in Jeruzalem aan. Ze vroegen: Waar is de pasgeboren koning van de Joden? [...] Daarop riep Herodes in het geheim de magiërs bij zich. Hij wilde precies van hen weten wanneer de ster zichtbaar geworden was, en stuurde hen vervolgens naar Betlehem met de woorden: "Stel een nauwkeurig onderzoek in naar het kind en stuur mij een bericht zodra u het gevonden hebt [...]Nadat ze geluisterd hadden naar wat de koning hun opdroeg, gingen ze op weg [...] Ze gingen het huis binnen en vonden het kind met Maria, zijn moeder. Ze wierpen zich neer om het eer te bewijzen [...] Nadat ze in een droom waren gewaarschuwd om niet naar Herodes terug te gaan, reisden ze via een andere route terug naar hun land [...] Daarop gaf hij de opdracht om in Bethlehem en de wijde omgeving alle jongetjes van twee jaar en jonger om te brengen." [Mat. 2: 1-16]
Verstandige en geleerde mensen zoals de drie Wijzen zouden zeker niet geneigd zijn om zo maar louter in dromen te geloven of toelaten zich door deze dromen te laten leiden als ware openbaringen en van bovennatuurlijke aard. Des te meer omdat dromen, vergeleken met openbaringen, een verschil van waarde hebben tussen dag en nacht. Waar dromen ons verwarren en met vage herinneringen, of wat er ook mee wordt bedoeld, achterlaten, blijven openbaringen onuitwisbaar in ons geheugen gegrift en zijn ze veel duidelijker dan zelfs ook maar een gewoon gesprek die we hebben met om het even welk persoon.
Een dergelijke zekerheid moet destijds ook gegrift geweest zijn in het geheugen van de drie Wijzen en van de Heilige Jozef. Anders zouden ze zoveel belang niet gehecht hebben aan een droom door Onze Lieve Vrouw te dwingen op te staan in het midden van de nacht om naar een vreemd land te vertrekken met een klein Kind in haar armen en zonder haar de tijd te gunnen om voorbereidselen te treffen of zich van enig transport te verzekeren.
Bijkomend aan de dingen die zojuist zijn beschreven, beschrijft de Heilige Schrift vele andere feiten die het bestaan bewijzen van Engelen en hoe God hen zendt, soms als boodschappers, andere keren als helpers of zelfs verdedigers. Hier zijn nog enkele uittreksels uit de Heilige Schrift: Jacob trok verder. Plotseling verschenen er engelen van God op zijn weg. "Een leger van God!" riep Jacob uit toen hij hen zag! [...] Maar zelf bleef hij achter, helemaal alleen, en er worstelde iemand met hem totdat de dag aanbrak [...] Jacob vroeg: "Zeg me toch hoe u heet." Maar hij kreeg ten antwoord: "Waarom vraag je naar mijn naam?" Toen zegende die ander hem daar. Jacob noemde die plaats Peniël, "want," zei hij, "ik heb oog in oog gestaan met God en ben toch in leven gebleven." [Genesis 32: 2-3, 30-31]
Op een dag, toen Onze Heer tot Zijn leerlingen sprak, zei Hij hen: "Waak ervoor ook maar een van deze geringen te verachten. Want ik zeg jullie: hun engelen in de hemel aanschouwen onophoudelijk het gelaat van mijn hemelse Vader." [Mt. 18: 10]
En de Heilige Lucas verwijst naar meerdere tussenkomsten door de Engelen, wanneer hij de gebeurtenissen beschrijft over de aankondiging en de geboorte van het Goddelijk Woord en Zijn voorganger, Johannes De Doper, toen de afdeling van Zacharias eens aan de beurt was om de priesterdienst te vervullen [...] Opeens verscheen hem een engel van de Heer, die aan de rechterkant van het reukofferaltaar stond. Zacharias schrok hevig bij het zien van de engel en hij werd door angst overvallen. Maar de engel zei tegen hem: "Wees niet bang, Zacharias, je gebed is verhoord: je vrouw Elisabeth zal je een zoon baren, en je moet hem Johannes noemen." [Lucas 1: 8, 11-13]
In de zesde maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazareth in Galilea, naar een maagd [...] en de naam van de maagd was Maria. En hij ging haar huis binnen en zei: "Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je [...] wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken. De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God." [Lucas 1: 26-27, 30, 35]
Tegen dat de tijd zijn doel had bereikt, was de Zoon van Maria geboren in de stad van David, Bethlehem. Niet ver daarvandaan brachten herders de nacht door in het veld, ze hielden de wacht bij hun kudde. Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en werden ze omgeven door het stralende licht van de Heer, zodat ze hevig schrokken. De engel zei tegen hen: "Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen: vandaag is in de stad van David jullie redder geboren. Hij is de Messias, de Heer." [...] En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden: "Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft" [Lucas 2: 8-11 en 13-14].
Maar reeds helemaal in het begin van de Heilige Schrift, wat ik reeds vernoemd heb, en vele andere bladzijden, wordt er bewezen dat Engelen werkelijk bestaan en ook het doel waarvoor God hen heeft geschapen, wat precies hetzelfde doel is waarom Hij ons heeft geschapen: "om Hem te dienen, te eren, en te aanbidden."
Laat ons na deze bedenkingen de Psalm zingen: "Omdat u toevlucht hebt gezocht tot de Heer, en verblijft in het Hart van de Almachtige, Hij vertrouwt je toe aan zijn engelen, die over je waken waar je ook gaat. Hun handen zullen je dragen, je voet zul je niet stoten aan een steen. Zal het kwaad je niet bereiken, geen plaag je tent ooit treffen" [Ps. 91/90, 9-12].
Met deze waarheden in gedachten, lijkt het ons niet zo vreemd dat God opnieuw heeft gekozen om van ons een van Zijn Engelen te maken, om zo een andere oproep aan ons te richten om aan Zijn Wet te gehoorzamen en ons aan het doel te herinneren waarvoor wij zijn geschapen.
De oproep tot geloof
Ik wens nu terug te keren naar de boodschap van de Goede God, en naar de drie nederige, kleine herdertje van de Cova de Ira, om nogmaals te overtuigen in Zijn bestendige Fatima. Het zeggen van "Fatima-bedevaarder" is hetzelfde zeggen als "bedevaarder van de Vrede." Er is mij verteld dat er een taal bestaat waarin het woord "Fatima" vrede betekent. We verlangen allen naar vredevolle dagen om zo in vrede te kunnen leven. Maar deze vrede kan niet worden bereikt zonder de Wet van God aan te nemen als de norm om onze stappen te leiden. Nu is de volledige boodschap van Fatima een oproep om aandachtig te zijn aan Zijn Goddelijk Wet en om deze reden overlopen we alles stap voor stap en tekent het voor ons het voor ons de weg uit die we moeten begaan.
Toen de Verschijningen begonnen, kende ik deze Wet niet, maar had ik er enkel een beperkt en heel vaag idee over, niet meer dan enig ander onschuldig kind, zoals ik toen was, dat nog niet kon lezen of schrijven en in een plaats leefde zoals mijn thuis, heel ver verwijderd van enige opvoeding en ontwikkeling. Daarenboven en ondanks dat ik later in meer ontwikkelde kringen leefde, moet ik bekennen dat ik deze kennis enkel heel langzaam heb verworven, door het licht dat God mij schonk. Eigenlijk mocht ik maar pas de Heilige Schrift lezen lang nadat deze gebeurtenissen hadden plaatsgevonden, en nadat ik erover geschreven had. Enkel dan begon ik de ware betekenis van de boodschap te verstaan, alhoewel het mij gegeven was om het vroeger te begrijpen, maar op een minder concrete wijze.
Mijn God, ik geloof
De eerste oproep van de boodschap. Het was in de lente van 1916. Ten minste, dat denk ik, omdat ik in die tijd, als kind, mijn hoofd niet volpropte met data en het zelfs mogelijk is dat ik niet weet welke datum van de maand het was! Op een dag rond die tijd bevonden de drie herderinnetjes zich op de glooiingen van de heuvel die gekend staat als de "Cabeco," onder een rots die "Loca" werd genoemd, toen ze op enige afstand een jongeman zagen naderen die uit licht scheen te zijn gemaakt. Toen hij nabij kwam, zei hij: "Wees niet bevreesd. Ik ben de Engel van de Vrede. Bid met mij." Toen knielden we neer op de grond en boog hij zich diep, tot zijn voorhoofd de aarde raakte en hij de volgende woorden drie maal herhaalde: "Mijn God, ik geloof in U, ik aanbid U, ik vestig mijn hoop op U en ik hou van U. Ik vraag vergiffenis voor al diegenen die niet in U geloven, U niet aanbidden, niet in U hopen en U niet liefhebben." Hierop zei hij: "Bid bijgevolg: de Harten van Jezus en Maria zijn aandachtig voor de stem van uw verzoeken."
De eerste oproep die God, door Zijn Boodschapper tot ons richt is bijgevolg de oproep tot geloof: "Mijn God, ik geloof." Geloof is de basis van het volledige spirituele leven. Het is door het geloof dat we in het bestaan van God geloven, in Zijn kracht, in Zijn wijsheid, Zijn barmhartigheid, Zijn vergevingsgezindheid en Zijn Vaderlijke liefde.
Het is door het geloof dat we in Gods Kerk, door Jezus gesticht, geloven, alsmede in de leer van de Kerk, aan ons overgedragen en door dewelke we zullen worden gered.
Het is het licht van het geloof dat onze stappen leidt, op de smalle weg naar de Hemel.
Het is door het geloof dat we in anderen Jezus Christus zien en hen liefhebben, dienen en helpen wanneer zij in de nood van onze begeleiding zijn.
En het is ook ons geloof dat ons verzekert dat God met ons is en dat Zijn ogen steeds op ons zijn gericht. Zijn ogen van Licht, almachtig en groots, die strekken tot overal en die alles zien en alle dingen doordringen met de enige zuiver kracht van de Goddelijke Zon, vergelijkbaar met de zon die wij zien en die ons opwarmt. Maar onze zon is hierbij maar een bleke weerspiegeling, een breekbare straal, uitgezonden van het Licht van het Enorme Wezen dat God is.
Wat ik zojuist kom te zeggen is niet nieuws. De Heilige Apostel Johannes heeft dit reeds gezegd in het begin van zijn Evangelie: "In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat. In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen." [Joh. 1: 1-15] De Heilige Johannes spreekt tot ons over een "Eeuwig zijn van het Woord van God." Hij vertelt ons dat alles door Hem is geschapen en dat er niets ontstaat zonder Hem. In zijn macht, goedheid en onmetelijke wijsheid, schenkt hij ons alle geschenken die nodig zijn voor het bestaan ervan. Van nu af hangt alles van hem af en zonder Hem kan niets verder blijven bestaan.
De Heilige Johannes sprak van het Licht van God en zegt ons dat dit Licht, ons Leven is: "In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen." Voortaan is ons leven een vonk van God dat in ons schijnt. Het kwam van God en het moet terugkeren tot God, tenzij de zonde het leven wegdrijft.
Deze waarheden openen de paden van het licht voor ons. Het is aan ons of deze al dan niet te volgen. Alles wat bestaat is een openbaring van God, van zijn vooruitziende en bevrijdende, scheppende werk.
Laat niemand, in onze dagen, nu de wetenschap veel vooruitgang heeft gemaakt, wanneer moedige mensen op de Maan zijn geweest en de wereld zich verheugd in zo vele vooruitgang, de naam vergeten van de grootsheid van de Ontwerper die alle werelden schiep, naar dewelke zij reeds zo lang verlangen om te bestuderen.
Laat mij u iets vertellen wat mij enkele jaren geleden overkwam. We hadden het nieuws gehoord over twee astronauten die onderweg waren naar de maan, maar die in hun opzet faalden. Ik ging buiten in de tuin met de bedoeling om tot aan het beeld te gaan van het Onbevlekte Hart van Maria, dat we hier vereren. Terwijl ik door de deur stapte, wachtte ik een ogenblik en staarde ik naar de bijen uit een bijenkorf in de nabijheid. Zij waren vurig bezig! Toen bemerkte ik een mier die van één van de fijne draden kroop van een spinnenweb, in een poging om tot aan de honing te raken. Maar net toen keerde er een bij, vol met pollen, terug en botste tegen de draad aan waardoor deze brak en de mier gefrustreerd achterbleef op de grond.
Toen dacht ik aan de drie astronauten in de ruimte [Apollo 13], en ik kreeg medelijden met hen en ik dacht: deze mier valt op de grond en bij vliegt triomfantelijk in de korf met de vruchten van haar werk. De twee waren een inbeelding van de menselijke kracht en kennis, naast de kracht en kennis van God.
Hoeveel onderzoekswerk, berekeningen, energie en opofferingen hebben de mensen aangewend in een poging om een voet te zetten op Maan, die enkel is ontstaan door één enkele wil van God. Hij heeft ze daar geplaatst en houdt ze daar, steeds in dezelfde positie, steeds het pad volgend dat God er voor heeft uitgetekend en dat voor zolang God dit wil. En dit geldt niet enkel voor de maan. Hetzelfde is waar voor alle andere sterren, gekend of niet gekend, die door de ruimte reizen op plaatsen waar de mens enkel maar kan van dromen om er te raken. Hier zien we dus de grootsheid van God en de machteloosheid van de mensen naast elkaar.
Met deze kennis in gedachten, nam ik Mijn Rozenkrans en ging ik naar beneden, naar het beeld van Onze Lieve Vrouw, om er te bidden en Haar te vragen dat de astronauten de genade zou worden verleend om veilig terug te keren op de grond en het hart van hun familie, ondanks dat God hen niet de genade had verleend om de maan te exploiteren.
Maar het geloof bestaat niet louter uit het geloven in het bestaan van God, Zijn macht en in Zijn wijsheid. In feite heeft het vele overige aspecten in diverse richtingen, en onze volle aanhankelijkheid moet zich uitstrekken in hun uiterste uiteinden.
Het woord van God, vervat in de Heilige Schrift, is een onthulling die we niet mogen, noch kunnen ontkennen omdat het Jezus zelf is die ons het Evangelie vertelt: "Ik spreek niet namens mezelf als ik tegen jullie spreek, maar de Vader die in mij blijft, doet zijn werk door mij. Geloof me: ik ben in de Vader en de Vader is in mij. Als je mij niet gelooft, geloof het dan om wat hij doet." [Joh. 14: 10-11]
We zien dat Jezus onze aandacht trekt op Zijn werken, omdat wat een persoon doet getuigt van wie hij is en bevestigt wat hij zegt. Daarom antwoordde Jezus, toen Johannes de Doper zijn volgelingen tot Jezus zond om Hem te vragen of Hij de Messias was of dat ze dienden te wachten op iemand anders: "Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien: blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt." [Mat. 11: 4-5]
Zoals niemand dan God mirakels kan verrichten, wendt Jezus deze aan om Zijn Woord en Zijn Kracht van het Leven te bevestigen: "Waarachtig, ik verzeker u: wie luistert naar wat ik zeg en hem gelooft die mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven. Over hem wordt geen oordeel uitgesproken, hij is van de dood overgegaan naar het leven." [Joh. 5:24]
Zo zien we dat het woord van Jezus Christus het woord van God is, omdat Jezus Christus gelijk is aan de Vader in alle opzichten en zegt: "Ik en de Vader zijn één." [Joh. 10:30]. Jezus Christus is waarlijk de Zoon van God die mens wordt in de schoot van de Maagd Maria door de Heilige Geest: "De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God." [Lucas 1:35]
Toen de Aartsengel Rafaël deze woorden bij de Aankondiging tot Maria richtte, verkondigde Hij de Goddelijkheid van de Zoon die als menselijk vlees in Haar schoot zou worden opgenomen en geboren worden om Zichzelf gelijk te maken aan ons, zichtbaar voor onze ogen en om zo het werk van de onze verlossing te kunnen vervullen.
Zodoende is Jezus Christus waarachtig zowel God als Mens. Zijn woord is het eeuwige leven voor hen die er naar luisteren en het ten uitvoer brengen. Dit woord verwerpen is hetzelfde als zijn eigen zin van de veroordeling uitkerven, want de Heer zegt ons: "Als iemand mijn woorden hoort maar ze niet bewaart, zal ik niet over hem oordelen. Ik ben immers niet gekomen om over de wereld te oordelen, maar om de wereld te redden. Wie mij afwijst en mijn woorden niet aanneemt heeft al een rechter: alles wat ik gezegd heb zal op de laatste dag over hem oordelen. Ik heb niet namens mezelf gesproken, maar de Vader die mij gezonden heeft, heeft me opgedragen wat ik moest zeggen en hoe ik moest spreken. Ik weet dat zijn opdracht eeuwig leven betekent. Alles wat ik zeg, zeg ik zoals de Vader het mij verteld heeft."
Eerder reeds had Hij gezegd: "De Geest maakt levend, het lichaam dient tot niets. Wat ik gezegd heb is geest en leven." [Joh. 6:63] Het Woord van Christus is het Woord van de Vader: "De Vader die mij gezonden heeft, heeft me opgedragen wat ik moest zeggen en hoe ik moest spreken." [Joh. 12: 49b] En zo kwam Christus in deze wereld, niet om de Wet van God te vernietigen, maar om ze te vervullen, het te vervolmaken het aan ons uit te leggen in haar ware betekenis en hoe we het moeten begrijpen en uitvoeren. Hier zijn Zijn woorden: "Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen." [Mat. 5: 17]
Toen kwamen er vanuit Jeruzalem farizeeën en schriftgeleerden naar Jezus. Ze vroegen hem: "Waarom overtreden uw leerlingen de tradities van onze voorouders? Ze wassen hun handen niet voor ze hun brood eten." Hij gaf hun ten antwoord: "En waarom overtreedt u het gebod van God, alleen om uw eigen traditie in stand te houden? Want God heeft gezegd: "Toon eerbied voor uw vader en moeder," en ook: "Wie zijn vader of moeder vervloekt, moet ter dood gebracht worden." Maar u leert: "Wie tegen zijn vader of moeder zegt: Alles wat van mij is en voor u van nut had kunnen zijn, bestem ik tot offergave," die hoeft zijn ouders geen eerbied te tonen. Zo ontkracht u het woord van God uit eerbied voor uw eigen traditie. Huichelaars, wat is Jesajas profetie toch toepasselijk op u: "Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij. Tevergeefs vereren ze mij, want ze onderwijzen hun eigen leer, voorschriften van mensen." [Mattheus 15: 1-9]
Deze weg toont duidelijk de omvang van hoe de wet van de rechtvaardigheid en de liefdadigheid worden vervormd, daar waar deze van ons eerst en vooral vereist om ons naaste, zowel als onze ouders te helpen. En het is zowel juist, welwillend en nodig voor ons om anderen te helpen. Dit is wat Jezus ons onderwees toen Hij zei: Als u begrepen had wat bedoeld wordt met: "Barmhartigheid wil ik, geen offers," dan zou u geen onschuldigen hebben veroordeeld. [Mat. 12: 7]
Hieruit kunnen we afleiden hoe nodig het was om Gods Wet te verduidelijken, omdat de mensen ze verkeerd interpreteerden. Wij kregen deze opheldering en verduidelijking door Christus, die tot ons was gezonden door de Vader en zo tot ons kan zeggen: "Waarachtig, ik verzeker u: wie luistert naar wat ik zeg en hem gelooft die mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven. Over hem wordt geen oordeel uitgesproken: hij is van de dood overgegaan naar het leven." [Joh. 5: 24]
Zijn onderricht is precies en juist. Maar om het woord van Jezus Christus ten uitvoer te brengen, moeten we het kennen en in Hem geloven. Hoe kunnen we een Wet vervullen, als we deze niet kennen, of als we niet geloven in de Ware die het verkondigd heeft? En zo is het noodzakelijk om de persoon van Jezus Christus te kennen. In de wereld bestaan er ongelukkiglijk ook die zichzelf geleerd noemen, maar die weinig of niets kennen van Gods Wetten. Erger nog, mensen vechten deze Wetten dikwijls aan, niet omdat ze deze niet zouden kennen, maar omdat ze deze als een hindernis zien voor hun eigen verstoorde driften, door hun gebrek aan rechtvaardigheid en liefdadigheid. Nochtans zijn het Gods Wetten waarover we ons het meest bekommerd moeten zijn om deze te kennen, omdat het door deze Wetten is dat we ofwel gered ofwel veroordeeld zullen worden.
Dan zijn er nog anderen die, in feite de Wetten van God wel kennen maar hen juist andersom verklaren dan dat wat Christus zei en zo geloven dat ze op deze wijze de wanorde van hun eigen ontregelde houding rechtvaardigen en daarbij grote schade berokkenen aan zichzelf en aan hun naasten, die ze misleiden door hun eigen slechte voorbeeld, uiterlijk en misleidende woorden. Hen zijn dezen waarover Jezus Christus zei: "Laat ze toch, die blinde blindengeleiders! Als de ene blinde de andere leidt, vallen ze samen in een kuil." [Mattheus 15: 14]
Daarom moeten wij op onze hoede blijven, maar door de regel toe te passen die Jezus ons gaf, kunnen wij deze herkennen aan hun vruchten: "Een goede boom brengt geen slechte vruchten voort, en evenmin brengt een slechte boom goede vruchten voort. Elke boom kun je aan zijn vruchten kennen, want van distels pluk je geen vijgen en van doornstruiken geen druiven. Een goed mens brengt uit de goede schatkamer van zijn hart het goede voort, maar een slecht mens brengt uit zijn slechte schatkamer het kwade voort, want waar het hart vol van is daar loopt de mond van over." [Lucas 6: 43-45]. Dit is de geldende regel die ons door Christus is gegeven: door de vruchten te onderzoeken van hen die zichzelf voorstellen als onze gidsen in onze levenswijze en door te zien of deze al dan niet in overeenstemming zijn met de leer van de ware Kerk van God, gesticht door Jezus Christus en die de gave van onfeilbaarheid bezit in het herkennen en verklaren van de Waarheid van Christus, met de hulp van de Heilige Geest: "Dan zal ik de Vader vragen jullie een andere pleitbezorger te geven, die altijd bij je zal zijn: de Geest van de waarheid. De wereld kan hem niet ontvangen, want ze ziet hem niet en kent hem niet. Jullie kennen hem wel, want hij woont in jullie en zal in jullie blijven." [Joh. 14: 16-17] Deze belofte, door Jezus gemaakt aan Zijn Kerk, geeft ons een absolute zekerheid van de wijze waarop we het geloof moeten behandelen, en welke voor ons is uitgetekend door de Kerk van Christus en daar de Kerk, op Haar beurt, wordt geleid door de Heilige Geest, is het de Heilige Geest die tot ons spreekt door de mond van de Kerk. De volgende vraag werd mij meerdere malen gesteld: "Hoe kunnen we de ware Kerk van Christus kennen?"
De theologen die deze dingen bestuderen zullen wel bekwamer zijn dan ik, die arm en onwetend ben, om een antwoord op deze vraag te geven. Ik zou er zelfs geen poging toe doen, ware het niet dat de Heilige Schrift bestaat om deze zaak nader toe te lichten.
De Heilige Mattheüs beschrijft ons hoe Jezus Christus, wanneer Hij Zich met Zijn Apostelen in de streek van Caesarea Filippi [het huidige Banias aan de voet van de Hermonberg op de Golanhoogten] was aangekomen, nadat ze het meer waren overgestoken om de er de Meester te gaan halen die hen had gewaarschuwd tegen de valse leer van de Farizeeërs die in Hem niet geloofden: Toen vroeg hij hun: En wie ben ik volgens jullie? U bent de Messias, de Zoon van de levende God, antwoordde Simon Petrus. Daarop zei Jezus tegen hem: Gelukkig ben je, Simon Bar-Jona, want dit is je niet door mensen van vlees en bloed geopenbaard, maar door mijn Vader in de hemel. En ik zeg je: jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen. [Mat. 16: 15-19]
En zo werd Peter door Jezus Christus als Hoofd en Leider van Zijn Kerk op aarde aangesteld, met alle macht tot regeren, het geven van instructies en directieven, onder begeleiding en eeuwige hulp van de Heilige Geest, en het was om deze reden dat de Goddelijke Meester hem de gave van onfeilbaarheid" gaf. Indien dit niet het geval zou geweest zijn, zou Jezus Christus zeker niet kunnen hebben beloofd dat, wat ook zijn vertegenwoordiger op aarde deed in Zijn Naam, zou bekrachtigd worden in de Hemel.
We weten allen hoe man en vrouw, louter schepselen als ze zijn, het voorwerp zijn van tekortkomingen en onderhevig zijn aan fouten, vandaar is het de door Jezus Christus beloofde begeleiding van de Heilige Geest dat voor ons zijn onfeilbaarheid verzekert: wat jullie mij horen zeggen, zijn niet mijn woorden, maar de woorden van de Vader door wie ik gezonden ben. Dit alles zeg ik tegen jullie nu ik nog bij jullie ben. Later zal de pleitbezorger, de heilige Geest die de Vader jullie namens mij zal zenden, jullie alles duidelijk maken en alles in herinnering brengen wat ik tegen jullie gezegd heb. [Joh. 14: 24-26] en verder gaande over hetzelfde onderwerp, zegt de Heer eveneens: Wanneer de pleitbezorger komt die ik van de Vader naar jullie zal zenden, de Geest van de waarheid die van de Vader komt, zal die over mij getuigen." [Joh. 15: 26] en De Geest van de waarheid zal jullie, wanneer hij komt, de weg wijzen naar de volle waarheid." [Joh. 16: 13]
Aldus is de onfeilbaarheid van de Kerk voor ons verzekerd door de woorden van Christus, die de Waarheid is: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij." [Joh. 14: 6] Onze weg is het Woord van Christus, toevertrouwd aan zijn Kerk, onder de begeleiding van de Heilige Geest. Maar uw vragen gingen verder dan dat: Welke onder de verschillende Kerken, die zichzelf Christen noemen, is de vroegste en de ware?"
Zoals we gezien hebben koos Jezus Christus de Heilige Petrus uit tot Leider van Zijn Kerk op aarde. Hij vertrouwde hem de waarborg van zijn onderricht toe, om verder te onderrichten met al dezen die verenigd zouden blijven met Hem in hetzelfde geloof, dezelfde hoop en dezelfde liefdadigheid.
De Heilige Johannes vertelt ons dat Jezus hen op een dag, na de Verrijzenis, opwachtte op het strand, nadat Zijn apostelen waren gaan vissen, en dat Hij hen een maaltijd van gegrilde vis en brood gaf toen zij uit de boot stapten: Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief, meer dan de anderen hier? Petrus antwoordde: Ja, Heer, u weet dat ik van u houd. Hij zei: Weid mijn lammeren. Nog eens vroeg hij: Simon, zoon van Johannes, heb je me lief? Hij antwoordde: Ja, Heer, u weet dat ik van u houd. Jezus zei: Hoed mijn schapen, en voor de derde maal vroeg hij hem: Simon, zoon van Johannes, houd je van me? Petrus [...] zei: Heer, u weet alles, u weet toch dat ik van u houd. Jezus zei: Weid mijn schapen.' [Joh. 21: 15-17]
En zo vertrouwde Jezus aan de Heilige Petrus de zorg toe van Zijn kudde, die Zijn Kerk is, de schapen en de lammeren en de herders. Vandaar is de ware Kerk van Christus gebouwd op al diegenen wie verenigd blijven met Petrus door hetzelfde geloof, dezelfde hoop en dezelfde liefde voor Christus. God is Liefde en voor deze reden ontlokt Hij van Zijn Vertegenwoordiger een drievoudige verklaring van Liefde.
In werkelijkheid is de Kerk van God, de Kerk van Liefdadigheid, van Liefde. Het was precies dat wat Jezus Christus van Zijn Vader vroeg, kort voordat Hij Zichzelf gaf voor ons bij Zijn dood: "Vader, u hebt hen aan mij geschonken, laat hen dan zijn waar ik ben. Ik bid niet alleen voor hen, maar voor allen die door hun verkondiging in mij geloven. Laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden. Ik heb hen laten delen in de grootheid die u mij gegeven hebt, opdat zij één zijn zoals wij: ik in hen en u in mij. Dan zullen zij volkomen één zijn en zal de wereld begrijpen dat u mij hebt gezonden, en dat u hen liefhad zoals u mij liefhad." [Joh. 17: 11: 20-24a]
We zien dat Jezus niet enkel voor de Apostelen en hun opvolgers tot de Vader bidt. En waarvoor bidt Hij tot Zijn Vader? Opdat de volgelingen van Zijn Kerk verenigd als één zouden mogen blijven: "Ik bid niet alleen voor hen, maar voor allen die door hun verkondiging in mij geloven, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden en dat u hen liefhad zoals u mij liefhad, zodat zij volmaakt één mogen worden.
Met deze woorden onthult Jezus aan ons de aard van de eenheid van Zijn enige Kerk. Eén enkele éénheid, die geen verdeeldheid toelaat: de eer die U Mij hebt gegeven, heb Ik aan hen gegeven, zodat ze één zouden zijn zoals Wij verenigd zijn. Verenigd in hetzelfde geloof, dezelfde hoop en dezelfde liefdadigheid.
Vóór dit gebed tot Zijn Vader, had Jezus reeds lange tijd tot zijn leerlingen gesproken. Op een bepaald ogenblik zei Hij tot hen: "Blijf in mij, dan blijf ik in jullie. Een rank die niet aan de wijnstok blijft, kan uit zichzelf geen vrucht dragen. Zo kunnen jullie geen vrucht dragen als jullie niet in mij blijven. Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken. Als iemand in mij blijft en ik in hem, zal hij veel vrucht dragen. Maar zonder mij kun je niets doen. Wie niet in mij blijft wordt weggegooid als een wijnrank en verdort. Hij wordt met andere ranken verzameld, in het vuur gegooid en verbrand. [Joh. 15: 4-6]
Met deze beeldspraak van de wijnstok en de ranken, zien we dan de leden van Zijn Mystieke Lichaam, dat de Kerk is, afhankelijk zijn van hun vereniging met Christus. Hij is het hoofd van de Kerk in de persoon van Zijn vertegenwoordiging, en wij zijn Zijn leden. Hij is de wijnstok en wij de ranken. Zoals een rank gescheiden is van de wijnstok, zal hij geen vrucht dragen. Als wij ons, op een dergelijke wijze van de ware wijnstok, die Christus is, scheiden en zo ophouden om gevoed te worden door het sap van zijn genade, maar, als wij ons aankleden met de waardigheid van Christus, waarmee wij Zijn waardigheid kunnen vergroten en werken voor een toename van Zijn waardigheid in de leden van Zijn Mystieke Lichaam, zodat ieder van ons achtenswaardiger zou worden. Om dit te bereiken moeten we onszelf ten volle aan de Heer geven in een geloof, hoop en liefde. Ave Maria!
Vertaling: Chris De Bodt
05-09-1975
Fatima in Lucia's eigen woorden: Francisco Marto
Fatima in Lucia's eigen woorden: Francisco Marto
Franciscos karakter, zijn spiritualiteit
Ik ga nu beginnen, Zijne Exellentie, met neer te schrijven wat Gods wil voor mijn geest brengt over Francisco. Ik hoop dat de Heer hem in de Hemel laat weten wat ik hier op aarde over hem neerschrijf, zodat hij voor mij bij Jezus en Maria kan tussenkomen, vooral tijdens deze komende dagen. De genegenheid die mij met Francisco verbond, was er een van verwantschap en een die haar oorsprong vond in de genaden die de Hemel ontwierp om ons te verlenen. Onafhankelijk van zijn karaktertrekken en zijn deugdzaamheid, leek Francisco allesbehalve Jacintas broer te zijn. In tegenstelling tot haar, was hij niet wispelturig, noch opgewekt. Integendeel, hij was rustig en onderdaning van aard.
Als hij won bij het spelen en als er iemand hem dit recht als winnaar betwistte, gaf hij zonder meer toe en zei alleen maar: "U denkt dat u hebt gewonnen? Laat het dan zo wezen. Mij kan dit allemaal niet schelen!"
Hij had geen voorkeur voor het dansen, zoals Jacinta, en speelde liever op de fluit terwijl de anderen dansten. Tijdens het spel was hij tamelijk levendig, maar weinigen onder ons hielden ervan om met hem te spelen, daar hij meestal verloor. Ik moet toegeven dat ikzelf me niet altijd even vriendelijk tegenover hem gedroeg, daar zijn natuurlijke kalmte mijn eigen buitensporige levendigheid irriteerde. Soms nam ik hem bij de arm en deed ik hem op de grond of op een steen zitten en gebood hem om stil te zijn: hij gehoorzaamde alsof ik gezag over hem had. Nadien had ik hier spijt over en nam hem bij de hand. Dan ging hij opgewekt mee alsof er niets was gebeurd. Als een van de andere kinderen erop aandrong om hem iets af te nemen, zei hij: "Laat hij het maar hebben, wat kan mij dat schelen!"
Ik herinner mij hoe hij op een dag bij ons thuis kwam en verheugd was om mij een zakdoek te tonen met de beeltenis op van Onze Lieve Vrouw erop. Iemand had het aan zee voor hem gekocht. Alle kinderen verzamelden zich rondom hem en hielden ervan. De zakdoek ging van hand tot hand en na een paar minuten was deze verdwenen. We zochten ernaar, maar de zakdoek was nergens te vinden. Een beetje later vond ik het terug ik de zak van een andere kleine jongen. Ik wou hem dit ontnemen, maar hij drong erop aan dat het van hemzelf was en dat iemand anders hem er ook een had meegebracht van de zee. Om een einde aan het geschil te maken stond Francisco op en zei: "Laat het hem maar hebben! Wat kan mij een zakdoek schelen!" Indien hij niet zo vroeg zou overleden zijn, denk ik dat zijn grootste onvolkomenheid zijn houding van "het geeft allemaal niet" zou zijn geweest.
Toen ik zeven jaar oud was en onze schapen begon te leiden naar de weiden, gedroeg hij zich nogal anders. s Avonds stond hij mij, samen met zijn kleine zus, op te wachten in de tuin van mijn ouders, maar dit was niet uit genegenheid voor mij, maar eerder om haar tevreden te stellen. Van zodra Jacinta de schaapsbellen hoorde, rende zij naar mij toe, terwijl Francisco op mij wachtte, zittend op de stenen trappen van de voordeur. Nadien kwam hij met ons spelen op de oude dorsvloer, terwijl we wachtten op het aansteken van de lichten door Onze Lieve Vrouw en de Engelen. Hij telde vurig de sterren met ons mee, maar niets kom hem meer boeien als de schoonheid van de zonsopgang en de zonsondergang. Hij sloeg geen acht op de eerste lamp die zou oplichten aan de hemel, tot het laatste zonlicht was verdwenen. "Geen licht is zo mooi als dat van de Heer," zei hij steeds tot Jacinta, die veeleer een voorkeur had voor het licht van Onze Lieve Vrouw, omdat dit, zoals ze zei: "geen pijn deed aan de ogen."
In verrukking keek hij naar de zonnestralen die weerkaatsten op de vensters van de huizen van de naburige dorpen, of de dauwdruppels aan de bomen of de gaspeldoornen van de serra deed glinsteren, en ze deden oplichten als vele sterren. In zijn ogen waren deze duizendmaal mooier dan de lampen van de engelen. Toen hij bleef aandringen bij zijn moeder om zorg te mogen dragen over de kudde en zo met mij kon meegaan, was dit eerder om Jacinta te behagen dan voor iets anders, omdat Jacinta veel liever het gezelschap had van haar broer Francisco dan van haar andere broer.
Op een dag had zijn reeds erg geïrriteerde moeder hem deze toelating geweigerd en hij antwoordde met zijn gebruikelijke kalmte: "Moeder, het heeft niet zozeer voor mij, het was eerder om Jacinta, die graag zou gaan, een plezier te doen." Hij herhaalde dit bij nog een andere gelegenheid. Een van mijn gezellen kwam bij mij thuis met de uitnodiging om met haar mee te gaan, daar ze een uiterst geschikte weide had gevonden voor die dag. Daar het nogal mistig was, ging ik naar het huis van mijn tante om te vragen wie er die dag meeging, Francisco, Jacinta of haar andere broer John, maar ik gaf de voorkeur aan Francisco. Mijn tante had reeds beslist dat John zou meegaan, omdat het nogal mistig en regenachtig was. Daarop ging Francisco naar zijn moeder toe en drong erop aan om zelf te gaan, maar hij ontving een kort en bondig: "neen!" Hierop zei hij: "Voor mij is het allemaal hetzelfde, het is eerder Jacinta die hier bedroefd over is."
Francisco ziet de engel
Tijdens de verschijning van de Engel, wierpen wij ons allen ter aarde, meegesleept door dezelfde bovennatuurlijke kracht dat ons hiertoe bewoog: maar hij leerde het gebed door het ons te horen herhalen. Hij vertelde ons dat hij niets hoorde van wat de Engel had gezegd. Daarna, toen wij knielden om dat gebed te bidden, was hij de eerste die knielde. Hij was de eerste om de druk van een dergelijke houding te voelen. Maar hij bleef geknield of zittend en steeds in gebed, tot wij hadden gedaan. Later zij hij: "Ik kan niet zo lang in de houding blijven, zoals u. Mijn rug doet te veel pijn dat ik dat niet kan volhouden."
Bij de tweede verschijning van de Engel, beneden bij de bron, wachtte Francisco een aantal ogenblikken nadat deze over was en vroeg dan: "U sprak tot de Engel. Wat zei Hij tegen u?" "Hebt u dat niet gehoord?" "Neen! Ik kon zien dat Hij met u aan het praten was, maar ik weet niet wat Hij tegen u aan het zeggen was." Terwijl het bovennatuurlijk karakter, waarmee de Engel ons verliet, nog niet volledig verdwenen was, zei ik tegen hem om het de volgende dag aan Jacinta of mij te vragen. "Jacinta, vertel mij wat de Engel zei." "Ik zal het u morgen vertellen. Vandaag kan ik er niet over spreken." De volgende dag, van zodra hij bij ons kwam, vroeg hij aan mij: "Hebt u vannacht kunnen slapen. Ik moest blijven denken aan de Engel en wat hij kon gezegd hebben." Ik vertelde hem alles wat de Engel had gezegd bij de eerste en de tweede verschijning.
Maar het leek of hij niet alles had begrepen van de woorden, want hij vroeg: "Wat is de Meest Verhevene? Wat is de betekenis van De Harten van Jezus en Maria luisteren steds naar uw smeekbeden?" Toen Ik hem het antwoord verschafte, bleef hij voor een tijdje in diepe gedachten verzonken en viel dan in met een andere vraag. Maar mijn geest was er nog niet klaar voor en zo vertelde ik hem om te wachten tot de volgende dag. Het lukte mij niet om te praten op dat ogenblik. Hij wachtte duidelijk tevreden, maar hij liet de volgende kans niet voorbijgaan om meer vragen te stellen. Hierop zei Jacinta tot hem: "Luister! We moeten niet te veel praten over deze dingen." Toen we over de Engel spraken, kan ik niet onder woorden brengen wat wij voelden. "Ik weet niet lang hoe ik me zo reeds voel," zei ik. Jacinta zei: "Ik kan niet langer zingen, praten, noch spelen. Ik heb hiertoe de volle kracht niet meer." "Ook ik niet," antwoordde Francisco, "maar het geeft niet want de Engel is prachtiger dan alles wat er is. Laat ons aan Hem denken."
Bij de derde verschijning, voelde ik nog intenser de aanwezigheid van het bovennatuurlijke. Francesco waagde zich niet om gedurende de verschijning enige vraag te stellen. Later zei hij: "Ik hou ervan om de Engel te zien, maar het ergste is dat wij achteraf niet in staat zijn om iets te kunnen doen. Ik kon zelfs niet stappen. Ik weet niet wat er gaande is met mij." Ondanks dit alles was het hij, die na de derde verschijning van de Engel, opmerkte dat het donker werd en vestigde hij er onze aandacht op dat we onze kudde opnieuw naar huis moesten brengen.
Eenmaal de eerste dagen voorbij waren en alles terug normaal werd, vroeg Francisco: "De Engel gaf u de Heilige Communie, maar wat gaf Hij aan Jacinta en mij?" "Het was ook de Heilige Communie," antwoordde Jacinta met een onuitdrukkelijke vreugde. "Heb u dan geen bloed van de hostie zien vallen?" "Ik voelde dat God binnen in mij was, maar ik wist niet hoe!" Toen bleven hij en zijn zusje voor een lange tijd geknield op de grond, steeds het gebed van de Engel herhalend ... Meest Heilige Drievuldigheid ... Beetje bij beetje verdween de sfeer van het bovennatuurlijke en tegen de dertiende mei speelden we met bijna dezelfde vreugde en vrijheid van geest als ervoor.
Indrukken over de Eerste Verschijning
De Verschijning van Onze Lieve Vrouw dompelde ons nog meer onder in de sfeer van het bovennatuurlijke, maar deze keer op een meer zachtaardige manier. We bleven niet langer in vermoeidheid achter, maar in de plaats daarvan vulde de Goddelijke Aanwezigheid, die ons anders lichamelijk uitputte, achter in vrede en een overvloedige vreugde en voelden wij ons niet voorbehouden om er daarna over te praten wat er was gebeurd. Maar met betrekking tot het licht dat tot ons sprak, toen Onze Lieve Vrouw Haar handen opende, en alles wat met dat licht verband hield, hadden we een soort van innerlijke aandrang dat ons aan het zwijgen onderwierp.
Nadien vertelden we aan Francisco alles wat Onze Lieve Vrouw had gezegd. Hij was overgelukkig en drukte nog meer zijn geluk uit toe hij vernam van de belofte dat hij naar de Hemel zou gaan. Met de handen gekruist op de borst, zei hij: "O, mijn Lieve Vrouw! Ik zal zoveel Rozenkransen bidden als U wilt." En van toen af maakte hij er de gewoonte van om zich van ons te verwijderen. Hij zei dat hij een eindje ging wandelen. Toen wij hem riepen en vroegen wat hij aan het doen was, stak hij zijn handen op en toonde hij mij zijn Rozenkrans. Als we hem vroegen om mee te komen spelen en de Rozenkrans nadien te bidden, antwoordde hij: "Ik zal ook dan bidden. Herinnert u zich dan niet dat Onze Lieve Vrouw zei dat ik vele Rozenkransen moest bidden?" Bij een bepaalde gelegenheid zei hij tot mij: "Ik zag die verschijning van de Engel zo graag, maar ik zie nog liever Onze Lieve Vrouw. Waar ik nog het meeste van hield was om Onze Heer te zien in het licht van Onze Lieve Vrouw, dat onze harten binnendrong. Ik hou zoveel van God! Maar is hij diep bedroefd over de vele zonden. We mogen nooit meer een zonde begaan."
Ik heb reeds in het verslag over Jacinta gezegd, hoe hij het was die mij vertelde dat Jacinta onze overeenkomst had verbroken om niets te zeggen. Daar hij eveneens de mening was toegedaan dat de zaak moest geheim worden gehouden, zei hij bedroefd: "Toen mijn moeder me vroeg of Jacinta de waarheid vertelde, moest ik wel ja zeggen om niet te moeten liegen." Van tijd tot tijd zei hij: "Onze Lieve Vrouw heeft ons gezegd dat we zullen moeten lijden, maar daar geef ik niet om. Ik zal al het lijden dat Zij wenst doorstaan! Wat ik wil is naar de Hemel te gaan!"
Op een dag, toen ik toonde hoe ongelukkig ik was over de vervolgingen die binnen en buiten onze familie bezig waren, probeeerde Francisco mij aan te moedigen met de volgende woorden: "Geef hier niet te veel om! Heeft Onze Lieve Vrouw niet gezegd dat wij veel te lijden zullen krijgen, tot eerherstel van Onze Heer en Haar eigen Onbevlekte Hart en voor alle zonden waardoor Zij beledigd worden? Zij zijn bedroefd en als wij Hen kunnen troosten met onze lijden, dan moeten wij allen heel gelukkig hiervoor zijn."
Toen we een aantal dagen na de eerste verschijning van Onze Lieve Vrouw aan de weide kwamen, klom hij naar de top van een steile rots en riep tot ons: "Kom mij niet achterna. Laat me hier bovenaan alleen." "Al goed," en ik ging met Jacinta op vlinders jagen. Van zodra we er een hadden gevangen, maakten we een offer door hem te laten vliegen en we schonken nooit verder aandacht aan Francisco. Tegen de middag misten we hem en gingen hem roepen: "Francisco, komt u niet mee eten?" "Neen, eet u maar." "En om de Rozenkrans te bidden?" "Dat wel, maar dan later. Roep mij later opnieuw." Toen ik hem opnieuw ging roepen, zei hij: "Kom naar hier en bid samen met mij." Wij klommen naar de top, waar wij drieën amper ruimte hadden om te knielen. Ik vroeg hem: "Maar waar bent u al die tijd geweest?" "Ik denk na over God, die bedroefd is vanwege de vele zonden! Kon ik Hem maar geluk schenken!" Op een dag begonnen we samen een lied te zingen over de serra:
Ah! tra la la la, Tra la la la! In dit leven zingt iedereen. En wie zingt er beter dan ik? De herderin aan de Serra? Er is het mooie tjirpen van de goudvink Die mij wakker komt maken, Van zodra de zon opkomt. De bramen komen tot leven met dit lied. De kerkuil schreeuwt tijdens de nacht En wil mij schrik aanjagen, Het meisje zingt in het maanlicht Terwijl vrolijk het kaf van het koren wordt gescheiden. De nachtegaal op het weideland Vult zijn hele dag met zingen. De tortelduif zingt in het woud, Zelf het boerenpaard zingt een lied! De Serra is een tuin vol rotsen, De hele dag lachend. Dauwdruppels glinsteren en stralen, En schitteren glanzend langs de heuvelkant.
We zongen het in een keer door en gingen het herhalen, toen Francisco ons onderbrak: "Laat ons niet langer zingen. Sinds ik de Engel en Onze Lieve Vrouw zag, heb ik niet meer zon verlangen om te zingen."
Indrukken over de Tweede Verschijning
Bij de tweede verschijing, op 13 juni 1917, was Francisco diep onder de indruk van het licht waarover ik reeds melding heb gemaakt in het tweede verslag. Onze Lieve Vrouw sprak tot ons op het moment dat Zij zei: "Mijn Onbevlekte Hart zal uw toevluchtsoord zijn en de weg die u zal leiden tot God." Op dat ogenblik scheen hij de betekenis van wat er gebeurde niet te begrijpen, misschien omdat hij de bijhorende woorden niet kon horen. Om deze reden vroeg hij later: "Waarom had Onze Lieve Vrouw een Hart in Haar hand, waarbij zij over de wereld het licht verspreidde, dat God is? U was met Onze Lieve Vrouw in het licht dat neerscheen op de aarde en Jacinta bevind zich met mij in het licht dat opsteeg naar de hemel!" "Dat is omdat u en Jacinta spoedig naar de Hemel zullen gaan," antwoordde ik, "terwijl ik, samen met het Onbevlekte Hart van Maria nog een tijd op deze aarde zal moeten verblijven." "Hoeveel jaren zult u nog hier moeten blijven?" vroeg hij. "Ik weet het niet. Nogal veel." "Was het Onze Lieve Vrouw die dit zei?" "Ja, en ik zag dit in het licht dan Zij uitscheen naar onze harten."
Jacinta bevestigde hetzelfde en zei: "Dat is het! Dat is precies hoe ik het ook waarnam!" Soms merkte hij op: "Deze mensen zijn zo gelukkig omdat u hen hebt verteld dat Onze Lieve Vrouwe wil dat de Rozenkrans wordt gebeden en omdat u gaat leren lezen! Hoe zouden ze zich voelen indien ze enkel maar wisten hoe Zij ons God toonde in Haar Onbevlekte Hart, in dat grote licht! Maar dit is een geheim waar niet mag over gesproken worden. Het is beter dat niemand dit weet!"
Na deze verschijning, wanneer ze ons ook vroegen of Onze Lieve Vrouw nog iets anders had gezegd, begonnen we dit antwoord te geven: "Ja, dat deed Zij, maar het is een geheim." Als ze ons vroegen waarom het een geheim was, trokken we onze schouders op, bogen we onze hoofden en bleven we stil. Maar na 13 juli zeiden we: "Onze Lieve Vrouw vertelde ons dat we er met niemand mochten over spreken," zodus verwijzend naar het geheim dat ons was verteld door Onze Lieve Vrouw.
Francisco moedigt Lucia aan
Tijdens de loop van deze maand, nam de toevloed van het volk aanzienlijk toe, maar eveneens de voortdurende bevragingen en weerlegginge.n Francisco leed hier tamelijk veel onder en bekloeg zich bij zijn zus: "Wat jammer. Als u alles maar verzwegen had, dat zou niemand het geweten hebben! Indien het geen leugen zou zijn, zouden we de mensen gewoon kunnen zeggen dat we niets zagen en dan zou dit het einde betekenen. Maar dit kan niet!" Toen hij mij zag verstijfd en vertwijfeld zag staan, begon hij te wenen, en zei: "Maar hoe kunt u denken dat het de duivel is? Hebt u Onze Lieve Vrouw en God niet gezien in dat grote licht? Hoe kunnen we naar ginds gaan zonder u, wanneer u het hele gesprek leidt?"
Die nacht, na het avondmaal, kwam hij terug naar ons huis, riep mij naar buiten naar de oude dorsvloer en zei; "Kijk! Gaat u morgen niet?" "Ik ga niet. Ik heb u reeds verteld dat ik niet meer daarheen ga." "Maar waarom denkt u dat nu zo plots?" "Ziet u dan niet dat het de duivel niet kan zijn? God is reeds bedroefd genoeg over zovele zonden en als u nu niet gaat ... zal Hij nog meer bedroefd zijn! Kom en zeg dat u gaat!" "Ik heb u reeds gezegd dat ik niet ga. Het geeft geen zin om het te blijven vragen." En ik ging abrupt het huis binnen. Een paar dagen later zei hij tot mij: "Weet u dat ik die nacht helemaal niet geslapen heb. Ik was de hele tijd aan het wenen en het bidden, Onze Lieve Vrouw smekend dat u zo gaan!"
Indrukken van de Derde Verschijning
Tijdens de derde verschijning leek het alsof het visioen van de hel op Francisco de minste indruk had gemaakt, alhoewel het wel degelijk een beduidende uitwerking had op hem. Wat het meeste indruk op hem maakte en wat hem helemaal in beslag nam, was God, de Meest Heilige Drievuldigheid, waargenomen in dat licht dat in het binnenste van onze zielen binnendrong. Nadien zei hij: "Wij stonden midden de vlammen van het licht dat God is en toch werden wij niet verbrand! Wat is God toch ...? We zullen het nooit met woorden kunnen zeggen. Ja, dat is inderdaad werkelijk iets dat we nooit zouden kunnen uitdrukken! Maar wat jammer dat Hij zo bedroefd is! Als ik Hem enkel maar kon troosten!"
Op een dag werd er mij gevraagd of Onze Lieve Vrouw ons had verteld om voor de zondaars te bidden en ik antwoordde van niet. Toen de mensen, bij de eerste gelegenheid Jacinta ondervroegen, riep hij mij bij hem en zei: "U hebt zojuist gelogen! Hoe kunt u zeggen dan Onze Lieve Vrouw niet vroeg om te bidden voor de zondaars?" "Voor de zondaars, neen! Zij vroeg ons om te bidden voor de vrede, voor het beëindigen van de oorlog, maar voor de zondaars vroeg zij aan ons om verstervingen te doen." "Oh ja, dat is waar. Ik begon te denken dat u loog."
Francisco in de gevangenis
Ik heb reeds beschreven hoe Francisco de dag biddend en wenend doorbracht, misschien nog meer ontsteld als ik, toen mijn vader een bevel ontving om mij te gaan presenteren bij de overheid in Vila Nova de Ourem. In de gevangenis was hij eerder bemoedigend en probeerde hij Jacinta op te beuren als zij zon verlangden naar huis. Terwijl we de Rozenkrans baden in de gevangenis, merkte hij op dat een van de gevangenen geknield zat, met zijn hoofddeksel nog steeds op het hoofd. Francisco ging naar hem toe en zei: "Als u wenst te bidden, zou u dan uw hoofddeksel niet afnemen?" Onmiddellijk gaf de arme man het aan hem en Francisco legde het bovenop zijn hoofddeksel.
Tijdens Jacintas ondervraging, vertrouwde hij mij onbegrensd zijn vreugde en vrede toe: "Als ze ons gaan doden, zoals ze zeggen, zullen we spoedig in de hemel zijn! Hoe prachtig! Niets anders is van belang!" Dan voegde hij hier na een moment stilte aan toe: "God, verleen de genade dat Jacinta niet bang zou zijn. Ik ga een Weesgegroet bidden voor haar!" Direct legde hij zijn hoofddeksel opzij en begon hij te bidden. De bewaker, die hem zag bidden, vroeg hem: "Wat zegt u allemaal?" "Ik bid een Weesgegroet zodat Jacinta niet bevreesd zou zijn." De bewaker maakte een minachtend gebaar en liet hem doen.
Op een dag, na onze terugkeer uit Vila Nova Ourem, begonnen we ons bewust te worden van de aanwezigheid van het bovennatuurlijke en de hemelse aanwezigheid rondom ons. Opeens toonde Francisco zijn bezorgdheid over Jacintas afwezigheid. "Wat jammer zou dit zijn," zei hij "als Jacinta daar niet op tijd zou geraken!" Hij smeekte zijn broer om haar vlug te gaan halen: "Vertel haar dat ze naar hier moet rennen." Nadat zijn broer ons had verlaten, zei Francisco: "Jacinta zal zeer bedroefd zijn als ze niet op tijd is." Na de Verschijning wou zijn zus daar de hele namiddag blijven, en zo zei hij: "Neen! U moet naar huis gaan, omdat moeder u niet liet meegaan met de schapen." Om haar aan te moedigen, ging hij met haar mee naar huis.
In de gevangenis merkten we op dat het reeds voorbij de middag was en dat ze ons niet zouden laten gaan naar de Cova da Iria. Francisco zei: "Misschien komt Onze Lieve Vrouw naar hier om hier aan ons te verschijnen." De volgende dag kon hij zijn verwarring niet verbergen en bijna in tranen zei hij: "Onze Lieve Vrouw moet heel bedroefd geweest zijn omdat we niet naar de Cova da Iria zijn gegaan. Ik zou haar zo graag willen zien!"
In de gevangenis weende Jacinta bitter. Zij verlangde naar haar thuis, naar haar moeder en familie. Francisco probeerde haar enigszins op te beuren en zei: "Ook al zouden we onze moeder nooit meer zien, kunnen we dit opdragen voor de bekering van de zondaars. Het ergste zou zijn als Onze Lieve Vrouw niet meer zou terugkeren! Dat is wat mij het diepste treft. Maar ook dit draag ik op voor de zondaars." Nadien vroeg hij mij: "Vertel me! Zal Onze Lieve Vrouw niet meer komen en aan ons niet meer verschijnen?" "Ik weet het niet, maar ik denk dat Zij nog zal komen." "Ik mis haar zo erg!" De Verschijning van Valinhos was daarom een dubbele vreugde voor hem. Hij werd gekweld door de angst dat Zij nooit meer zou terugkeren. Later vertelde hij mij: "Heel waarschijnlijk zal ze niet op een dertiende verschijnen, om zo te vermijden dat we langs de bestuurder zijn huis moeten gaan, misschien omdat hij zon slechte man is."
Indrukken van de Laatste Verschijning
Na 13 september, toen ik Francisco vertelde dat Onze Heer in oktober eveneens aanwezig zou zijn, was hij overstelpt van vreugde: "O, hoe goed is Hij! Ik heb hem maar tweemaal gezien en ik hou zoveel van hem!" Van tijd tot tijd vroeg hij: "Zijn er nog vele dagen, vooraleer het de dertiende is? Ik verlang naar die dag, zodat ik opnieuw Onze Heer kan zien." Dan dacht hij een ogenblik na: "Maar luister! Zou Hij nog steeds zo bedroefd zijn? Ik hou er niet van om Hem zo bedroefd te zien! Ik bied Hem al mijn verstervingen aan waar ik maar kan aan denken en voor die opofferingen mijd ik zelf al die mensen niet."
Na 13 oktober zei hij tegen mij: "Ik hield ervan om Onze Heer te zien, maar ik hield er nog meer van om Hem in dat Licht te zien, waar we met Hem waren en waar ik voor altijd naar Hem kon zien." Op een dag vroeg ik hem: "Waarom hield u uw hoofd naar omlaag toen u werd ondervraagd, en waarom gaf u geen antwoord?" "Maar ik wou u antwoorden, en ook Jacinta, maar ik hoorde niets en ik kan enkel zeggen wat ik zag. Stel u voor dat ik iets zou gezegd hebben dat u niet wou?" Om de haverklap ging hij weg zonder ons te waarschuwen. Als we hem misten, gingen we hem gaan zoeken en riepen we hem bij naam. Hij antwoordde van achter een kleine muur, een struik of heesters en daar zat hij dan te bidden op zijn knieën: "Waarom hebt u ons niet gevraagd om samen met u te bidden." "Omdat ik liever alleen bid."
In mijn boek over Jacinta heb ik reeds verwezen naar wat er gebeurde op een stuk land dat gekend staat als Varzea. Ik denk niet dat het nodig is om dit hier te herhalen. Op een dag, op mijn terugweg naar huis, moesten we voorbijgaan langs het huis van mijn meter. Ze had juist een honingdrank gemaakt en riep ons binnen om een glas te drinken. We gingen binnen en Francisco was de eerste aan wie ze en vol glas gaf. Hij nam het aan en zonder het uit te drinken gaf hij het door aan Jacinta, zodat zij en ik eerst konden drinken. Ondertussen draaide hij zijn voeten en verdween.
"Waar is Francisco?" vroeg mijn meter. "Ik weet het niet, zojuist was hij hier nog." Hij keerde niet terug en zo bedankten Jacinta en ik mijn meter voor het glas en gingen vervolgens op zoek naar Francisco. Zonder enige twijfel wisten wij dat hij op de rand van de bron zou zitten, die ik zo dikwijls vernoemd heb. "Francisco, u hebt uw honingdrank niet gedronken! Mijn meter heeft u zo dikwijls geroepen en u kwam niet meer te voorschijn!" "Toen ik het glas nam, herinnerde ik mij plots dat ik het kon opofferen als troost voor Onze Lieve Heer, en zo verkoos ik om mij uit de voeten te maken, terwijl jullie dronken."
Anekdoten en mooie liederen
Tussen ons huis en dat van Francisco leefde mijn peter Anastacio, die gehuwd was met een oudere dame, die door God niet gezegend was met kinderen. Het waren boeren en ze zaten er warmpjes in, dus hoefden ze niet te werken. Mijn vader was opzichter van hun boederij en was baas over de dagknechten. Uit dankbaarheid toonden zij een bijzondere genegenheid tegenover mij, vooral zijn echtgenote, mijn tante Teresa. Als ik overdag niet werd binnengeroepen, ging ik er s nachts gaan slapen, omdat ze niet zonder haar kleine lieveling kon.
Bij feestelijke aangelegenheden, maakte zij mij op met een gouden halsketting en zware oorringen die tot beneden mijn schouders hingen, en ook een mooie, kleine hoed met grote verders uit diverse kleuren en vastgemaakt met een reeks gouden kralen. Bij deze "festas" was er niemand mooier uitgerust dan ik. Mijn zussen en mijn meters verheugden zich hier ten zeerste om. De oudere kinderen kwamen allen rondom mij staan om de glans van mijn opsmuk te bewonderen. Om de waarheid te zeggen genoot ik sterk van de "festas" en in feite was de pronkzucht mijn slechtste tooisel.
Iedereen was lief en respectvol tegen mij, buiten een arm weesmeisje die mijn meter onder haar hoede genomen had. Ze leek schrik te hebben dat ik een gedeelte van de erfenis, waar zij op hoopte, zou opeisen en ze had het inderdaad bij het rechte eind, was het niet dat de Heer voor mij een meer dierbare bestemming had voorbehouden. Van zodra het nieuws van de verschijningen zich verspreidde, had mijn peter hier geen belangstelling voor en mijn meter was er helemaal tegen. Zij maakte geen geheim van haar afkeuring van dergelijke "uitvindingen," zoals zij deze noemde. Daarom begon ik zoveel als mogelijk weg te blijven uit hun huis. Mijn wegblijven werd al spoedig opgevolgd door de groep kinderen die daar steeds rond mij waren en die mijn meter graag hoorde zingen en zag dansen. Zij kregen gedroogde vijgen, noten, amandelen, kastanjes, fruit en zo verder.
Op een zondagnamiddag ging ik voorbij haar huis met Francisco en Jacinta, toen tante Teresa riep: "Kom binnen, mijn kleine schurken, kom! U bent hier sinds lang niet meer geweest!" Eenmaal binnen, was zij overdadig in haar gewoonlijke aandacht voor ons. De andere kinderen leken te raden dat we daar waren en kwamen ook toegesneld. Mijn lieve meter, gelukkig van ons opnieuw eens allen samen te zien in haar huis na zon lange tijd, overstelpte ons met lekkernijen en wou ons zien zingen en dansen. "Kom op," zeiden we, "wat zal het zijn, dit of dat?" Mijn meter maakte zelf haar keuze, met een meerstemmig lied voor meisjes en jongens.
Vers 1
U bent de zon van de aarde, Weiger uw stralen niet, Dit zijn de stralen van de lente, Ah, verander hen niet van uitzicht! Proficiat aan de planten, Welriekend als de vochtige dauw, Lachend ziet u het strelen Van een nieuwe ochtend tegemoet. Dit jaar is rijk aan bloemen, Aan fruit en ander goeds! En mag het jaar dat komt Rijk zijn aan hoop voor u! De hoop is het mooiste geschenk, Onze warmste wensen voor u! Plaats ze op uw kruin, De mooiste kroon van allen! Zoals het verleden mooi was, Zal ook de toekomst zijn! Groeten aan het jaar dat gaat, Maar ook aan het jaar dat komt. In dit zoete banket van het leven, Bekoorlijke Atlantische bloem, De tuinman en tuinvrouw Worden in mooie liederen geloofd! Uw hart verlangt naar de bloemen Die bloeien op uw inheemse bodem! Voor uw huis en de zuiverste liefde, Verstrengeld rond uw hart!
Vers 2
Denkt u dat het juist is, goede Heer, Als de zeilen veranderen van aanblik, En de Berlanga en de Carveiro Hun lichtstralen uitblussen? Maar de zee zweept in toorn Een eeuwig draaiende mast! Elke nacht is een huilend tumult Dat leidt naar het waterige graf. Nevelige zandbanken van Papoa, Estelas en Farilhoes! Wiens tragedie steeds opnieuw weerklinkt In het geraas van de schuimende golven! Elke ruwe klip in deze wateren Is een wrede voorbode van de dood! Elke golf zingt een akelige dodenzang Elk kruis herinnert aan een wrak! Hoe kunt u dan zo wreed zijn En uw lichten doven die leven zijn? Uitgang uit de duistere wateren Leiden de boten veilig aan wal.
Vers 3
Ik laat niet langer enige tranen Wanneer ik spreek over ons afscheid, Mijn twijfel duurde maar een wijl, Mijn verlies duurt het hele leven Ga en vertel de hemel om haar golvende stortvloed van genade aan te houden. Laat de bloemen verwelken en verdorren Zij getuigen niet langer van uw zorg. Ga, ik ben te wanhopig Mijn toevlucht volledig in rouw. Helemaal boven in de spits Luiden de klokken de dood. Het maakt me bedroefd en eenzaam Op het grijze en akelige kerkhof, Uitgehouwen in het zwart van uw grafsteen Laat ik mijn eeuwig klaaglied. Het was de tuinman die handelde. Ik vertrouw op de Voorzienigheid Die liefdevol zal behandelen! Hopelijk wachtend op iedereen Die het huiselijk nest verlaat.
Francisco, de kleine moraalridder
Een vrouw uit de buurt had het levendige zingen nog maar pas gehoord of ze kwam naar ons toe om ons te vragen alles opnieuw eens te zingen. Maar Francisco kwam tot mij en zei: "Laat ons dat lied niet meer zingen. Onze Heer wil heel zeker niet dat we nu zon dingen zingen." Daarom gleden we weg tussen de andere kinderen en liepen naar onze favoriete bron. Om eerlijk te zijn, nu dat ik juist onder gehoorzaamheid de tekst heb neergeschreven, dat ik mijn aangezicht met schaamte bedek. Maar Zijne Excellentie, op verzoek van Eerwaarde Dr. Galamba, leek het mij in orde om de tekst van deze geliefde volksliedjes neer te schrijven. Hier zijn ze dan! Ik weet niet waarom men ze wil, maar voor mij is het genoeg om te weten dat ik aldus Gods wil vervul.
Ondertussen naderde de carnavalperiode in 1918. De jongens en de meisjes ontmoetten elkaar éénmaal dat jaar om de gebruikelijke maaltijden voor de festiviteiten voor te bereiden en uiteraard ook voor de pret tijdens die dagen. Iedereen bracht iets mee van thuis: olijfolie, flour, vlees, en zo verder en dan kookten de meisjes alles voor een weelderig banket. Deze drie dagen van feesten en dansen gingen door tot diep in de nacht, vooral de laatste dag van het carnaval. De kinderen onder de veertien, vierden apart in een ander huis. Meerdere van de meisjes kwamen mij vragen om hen te helpen om hun festa te organiseren. Aanvankelijk weigerde ik, maar uiteindelijk gaf ik toe als een lafaard, vooral na het aanhoren van de smeekbeden van Jose Carreiras zonen en dochterss, want het was hij die dit huis in Casa Velha voor ons ter beschikking stelde. Hij en zijn vrouw vroegen onafgebroken om er heen te gaan.
Ik zwichtte toen en ging met de jongens mee om de plaats te zien. Er was een mooie, grote kamer, bijna zo groot als een zaal, die heel goed geschikt was voor vertier, er er was een groot terrein voor het avondeten! Alles was in orde gebracht en ik ging klaarblijkelijk in een feestelijk gemoed naar huis, maar in mezelf ging mijn geweten hevig te keer. Van zodra ik Jacinta en Francisco zag, vertelde ik hen wat er was gebeurd. "Gaat u terug naar die feestjes en die spelletjes?" vroeg Francisco mij streng. "Bent u vergeten dat we hebben beloofd om nooit zoiets meer te doen?" "Ik wou helemaal niet gaan. Maar ze hielden niet op van het mij te smeken en nu weet ik niet meer wat ik moet doen!"
Er kwam inderdaad geen einde aan de smeekbeden, noch aan het aantal meisjes die kwam aandringen om met hen te spelen. Sommigen kwamen zelf van afgelegen dorpen, Rosa kwam uit Moita en Ana Caetano en Ana Brogueira kwamen uit Fatima, de twee dochters van Manuel Caracol uit Beleiros, de twee dochters van Manuel de Ramiera en de twee van Joaquim Chapeleta kwamen allen uit Amoreira en de twee Silva meisjes uit Currais. Er waren ook nog Laura Gato, Josefa Valinho en vele anderen waar ik de naam van ben vergeten en die uit Boleiros en Lomba de Pederneira, Eira da Pedra, Casa Velha en Aljustrel kwamen. Hoe kon ik plots allemaal die meisjes laten vallen, die niet wisten hoe ze zichzelf moesten amuzeren zonder mijn gezelschap, en hen doen inzien dat ik met deze samenkomsten voor eens en altijd moet stoppen? God fluisterde Francisco het antwoord in: "Weet u wat u kunt doen? Iedereen weet dat Onze Lieve Vrouw aan u is verschenen. U kunt hen dus zeggen dat u Haar beloofd hebt om nooit meer te dansen en dat u om deze reden niet gaat!" Vanaf toen gingen ze zich op zulke dagen verstoppen in de grot op de Cabeco. "Daar kan ons toch niemand vinden!"
Ik aanvaardde dit voorstel, en eens ik mijn besluit had gemaakt, dacht niemand anders er meer aan om dergelijke bijeenkomsten te organiseren.
Gods zegen was met ons.
Mijn vrienden en vriendinnen die mij tot dan opzochten om bij hen te zijn in hun vermaak, volgden nu mijn voorbeeld en kwamen elke zondagnamiddag bij mij thuis om mij te vragen om met hen de Rozenkrans te gaan bidden op de Cova da Iria.
Francisco bemint de eenzaamheid en het gebed
Francisco was een jongen van weinig woorden. Als hij bad of verstervingen deed, verkoos hij om alleen te zijn en zich te verbergen, zelf voor mij en Jacinta. Heel dikwijls verrasten wij hem achter een muur of achter een bos struiken met zwarte besssen, waarheen hij vindingrijk wist te ontsnappen om te knielen en te bidden, of om aan de Heer te denken, die zo verdrietig was omwille van zovele zonden, zoals hij zei.
Als ik hem vroeg: "Francisco, waarom vraagt u Jacinta en mij niet om samen met u te bidden?" antwoordde hij: "Ik bid liever alleen, zodat ik kan nadenken over de Heer, die zo bedroefd is, en Hem kan troosten!" Op een dag vroeg ik hem: "Francisco, waar houdt u het meeste van? Het troosten van Onze Heer over de bekering van de zondaars, zodat er geen zondaars meer naar de hel gaan?" "Ik zou liever onze Heer troosten. Hebt u niet opgemerkt hoe bedroefd Onze Lieve Vrouw was de laatste maand, toen Zij zei dat de mensen God niet meer mogen beledigen, omdat Hij reeds genoeg is beledigd? Ik verkies eerst de Heer te troosten en daarna de zondaars te bekeren, zodat zij Hem niet meer zouden beledigen."
Soms, op onze weg naar school, van zodra we Fatima hadden bereikt, zei hij tot mij: "Luister, gaat u naar school en ik zal hier blijven, in de kerk, dicht bij de verborgen Jezus. Het is mij niet meer waard om nu nog te leren lezen, daar ik spoedig naar de Hemel zal gaan. Als u terug naar huis gaat, kom dan langs hier om mij te halen." Het Heilig Sacrament stond destijds nabij de ingang van de kerk, aan de linkerkant, omdat er herstellingswerken bezig waren. Francisco ging er heen, tussen de doopvont en het altaar, en daar vond ik hem bij mijn terugkeer.
Later, toen hij ziek werd, toen ik hem ging bezoeken op mijn weg naar school, vertelde hij mij dikwijls; "Kijk! Ga naar de kerk en schenk mijn liefde aan de Verborgen Jezus. Wat mij het diepste treft is dat ik er zelf niet kan heen gaan om een tijdje bij de verborgen Jezus te blijven." Toen ik op een dag bij zijn huis kwam, nam ik afscheid van een groep schoolkinderen die meegekomen waren met mij, en ging ik gauw een bezoek brengen aan hem en zijn zus. Toen hij al dat geruis hoorde, vroeg hij: "Bent u met al dat volk gekomen?" "Ja." "Ga niet met hen mee, omdat u zou kunnen leren hoe u zonden moet begaan. Als u de school verlaat, blijf dan een tijdje bij de Verborgen Jezus en kom dan daarna alleen naar huis."
Bij een gelegenheid vroeg ik hem: "Francisco, voelt u zich erg ziek?" "Ja, maar ik lijd om Onze Heer te troosten." Toen Jacinta en ik op een dag in zijn kamer gingen, zei hij tot ons: "Praat niet teveel vandaag, want ik heb zon hoofdpijn." Jacinta herinnerde hem: "Vergeet niet om uw opoffering voor de zondaars." "Ja, maar eerst wens ik de Heer en Onze Lieve Vrouw te troosten, en daarna de zondaars en de Heilige Vader."
Op een andere dag was hij heel gelukkig toen ik aankwam. "Voelt u zich beter?" "Nee, zelfs slechter. Het zal nu niet te lang meer duren eer ik naar de Hemel ga. Eenmaal ik daar zal zijn, zal ik Onze Heer en Onze Lieve Vrouw heel veel troosten. Jacinta zal heel veel bidden voor de zondaars, de Heilige Vader en voor u. U zult hier blijven, omdat Onze Lieve Vrouw het zo wil. Luister, u moest alles doen wat Zij van u verlangt." Terwijl Jacinta enkel maar leek bezorgd te zijn over de bekering van de zondaars en de redding van de zielen van de hel, dacht Francisco eerder enkel aan het troosten van Onze Lieve Vrouw, die hem zo bedroefd leek.
Francisco ziet de duivel
Hoe verschillend is het voorval dat mij nu voor de geest komt. Op een dag gingen we naar een plaats die Pedreira werd genomen, en terwijl de schapen aan het grazen waren, sprongen wij van rots tot rots en maakten we luide echos door de diepe ravijnen. Francisco trok zich naar gewoonte terug in een holte tussen de rotsen.
Een aanzienlijke tijd was intussen voorbijgegaan, toen we hem hoorden roepen en schreeuwen tot ons en Onze Lieve Vrouw. Verward dat er iets met hem was gebeurd, gingen we op zoek naar hem door zijn naam te roepen. "Waar bent u?" "Hier! Hier!" Maar het duurde nog enige tijd voor we hem vonden. Uiteindelijk kwamen wij op hem uit en zagen we hem, bevend van schrik, op zijn knieën en zodanig ontsteld dat hij niet rechtop kon komen. "Wat scheelt er? Wat is er met u gebeurd?" Met een stem, bevend van schrik, antwoorde hij: "Het was een van deze grote beesten die wij in de hel zagen. Het was hier recht voor mij en het ademde grote vlammen uit!" Jacinta en ik hadden niets gezien en zo zei ik lachend tot hem: "U wenst nooit na te denken over de hel, om niet bevreesd te zijn." En inderdaad, als Jacinta voornamelijk scheen bewogen te zijn door haar herinneringen over het visioen van de hel, zei hij gebruikelijk: "Denk niet zoveel aan de hel! Denk in de plaats aan Onze Heer en Onze Lieve Vrouw! Ik denk niet aan de hel om niet bevreesd te worden."
Hij was alles behalve bevreesd. Hij zou, helemaal alleen, eender waar gaan tijdens de nacht, zonder de minste twijfel. Hij speelde met hagedissen en als hij op slangen uitkwam, wond hij ze rond een stok en goot zelf schapenmelk in de rotsgaten zodat ze konden drinken. Hij ging jagen op vossen en schuilplaatsen van konijnen, genetkatten en andere wilde dieren.
Francisco en zijn gevederde vrienden
Francisco was gek op vogels, ging heel teder met ze om en kon niet verdragen dat iemand hun nest roofde. Hij hield altijd een deel van zijn ontbijt apart, maakte er kruimeltjes van en lag ze op de toppen van de rotsen, zodat de vogeltjes ze konden eten. Hij trok zich daarop een beetje terug en riep op hen in de veronderstelling dat ze hem verstonden. Hij wou dat niemand naderbij kwam omdat ze anders schrik zouden hebben. "Arme beestjes! Jullie hebben honger," zei hij, alsof hij met hen aan het spreken was. "Kom, kom en eet!" en met hun scherpe ogen wachtten ze niet eens op de uitnodiging en kwamen rustig rond hem gevlogen. Het was mooi om hen, oorverdovend fluitend en sjirpend terug te zien vliegen naar de drie boomtoppen met hun klauwen vol kruimels en Francisco volgde hen in dit zingen met een ongekende deskundigheid.
Op een dag ontmoeten we een kleine jongen met in zijn hand een kleine vogel die hij had gevangen. Vol medelijden beloofde Francisco hem twee muntstukken, als hij de vogels maar zou laten vliegen. De jongen ging goedschiks akkoord, maar wou uiteraard eerst het geld in de handen. Francisco rende de hele weg naar huis vanaf de Carreira brug, een beetje beneden de Cova da Iria, om de munstukken te halen en om zo de kleine gevangene te kunnen bevrijden. Toen hij het beestje zag wegvliegen, klapte hij in de handen van vreugde en riep het achterna: "Wees voorzichtig! Laat u niet opnieuw pakken."
Ginds in de buurt leefde er een oude vrouw, Ti Maria Carreira, genaamd. Haar zonen lieten haar soms op de kudde geiten en schapen passen. De dieren waren eerder wild en zwierven dikwijls in alle richtingen rond. Als we Ti Maria tegenkwamen, was Francisco de eerste om naar haar toe te rennen om haar te helpen. En zo hielp hij haar om de kudde naar de weide te leiden en joeg achter de zwervertjes aan en verzamelde hen opnieuw. De arme, oude vrouw kon Francisco niet genoeg bedanken en noemde hem haar dierbare engelbewaarder. Toen hij zieke mensen tegenkwam was hij vol van medelijden en zei: "Ik kan dit moeilijk zien, omdat ik zon medelijden heb met hen! Vertel hen dat ik voor hen zal bidden!"
Op een dag wilden ze ons naar Montelo nemen, naar het huis van een man, Joaquim Chapeleta, genaamd. Francisco wou niet gaan. "Ik ga niet, omdat ik het moeilijk heb om mensen te zien die willen spreken en het niet kunnen [de moeder van de man was stom]." Toen Jacinta en ik bij het vallen van de avond naar huis terugkeerden, vroeg ik aan mijn tante waar Francisco was. "Hoe kan ik dat weten!? antwoordde ze: "ik zoek hem reeds de hele namiddag. Enkele dames zijn gekomen en wensten u te zien. Maar jullie twee waren niet daar. Hij verdween en ik zag hem niet meer terug. Gaan jullie hem nu maar zoeken!" We gingen een tijdje op een bank zitten in de keuken en zouden later naar de Loca de Cabeco gaan, omdat we zeker waren dat we hem daar zouden vinden. Maar mijn tante had het huis nog maar verlaten, toen we zijn stem hoorden vanop de zolder, door een gat in het plafond. Hij was naar boven geklommen omdat er sommige mensen op bezoek kwamen. Vanaf dit strategisch punt had hij alles gadegeslagen en vertelde daarna: "Er waren zovele mensen! De Hemel helpe mij, indien ze mij gevonden hadden! Wat zou ik hen allemaal moeten zeggen hebben?" Er was was een valdeur in de keuken, die gemakkelijk te bereiken was door een stoel op een tafel te zetten en waardoor men dus toegang had tot de zolderopening.
Franciscos liefde en ijver
Zoals ik reeds heb gezegd, verkocht mijn tante haar kudde, voor mijn moeder zich ontdeed van de onze. Van toen af aan liet hij s ochtend, vóór ik wegging, aan Jacinta en Francisco de plaats weten waar ik de schapen moest heenbrengen die dag. Van zodra ze weg konden, kwamen ze me achterna.
Op een dag waren ze op mij aan het opwachten. "O, hoe bent u hier zo vroeg geraakt?" "Ik kwam," antwoordde Francisco, "omdat ... ik weet niet waarom ... samen met u zijn kon me hiervoor niet zoveel schelen, en ik kwam enkel omwille van Jacinta, maar nu kan ik s ochtends niet meer slapen omdat ik zo bezorgd ben om bij u te zijn." Eenmaal de verschijningen op elke dertiende ophielden, zei hij op de vooravond van elke dertiende tot ons: "Kijk! Morgen heel vroeg ga ik langs de achtertuin ontsnappen naar de grot op de Cabeco. Kom bij mij van zodra u kan."
O Lieve Heer! Daar zat ik nu, dingen aan het schrijven over zijn ziekte en over zijn nabije dood, en nu zie ik dat ik ben teruggekeerd naar de gelukkige tijden op de Serra, met de fluitende vogels opgewekt rondom ons. Ik vraag om vergiffenis. In wat ik mij herinner ben ik zoals een krab die achteruit en vooruit wandelt zonder om de bestemming van de reis te geven. Ik laat mijn werk aan Dr. Galamba, voor het geval hij er iets kan uit gebruiken, alhoewel ik veronderstel dat hij weinig of niets zal vinden.
Daarom keer ik nu terug naar de ziekte van Francisco. Maar eerst wil ik u iets vertellen over zijn korte scholing. Op een dag kwam hij het huis uit en ontmoette mij met mijn zus Teresa, die reeds getrouwd was en in Lomba leefde. Een andere vrouw uit een gehucht uit de buurt had haar gevraagd om te komen voor haar zoon, die beschuldigd werd van een misdaad, die ik mij niet meer kan herinneren. Als hij zijn onschuld niet kon bewijzen zou hij worden veroordeeld, ofwel tot een verbanning, ofwel tot een aantal jaren cel. Tereasa vroeg mij onophoudelijk, in naam van de arme vrouw voor wie ze zon gunst wou doen, om voor zijn genade te pleiten bij Onze Lieve Vrouw. Toen ik de boodschap had ontvangen, ging ik naar school en op weg vertelde ik dit aan mijn neefje en nichtje. Toen we Fatima bereikten, zei Francisco tot mij: "Luister! Terwijl u naar school gaat, zal ik bij de Verborgen Jezus blijven en zal ik Hem voor deze genade vragen." Toen ik de school uitkwam, ging ik hem roepen en vroeg: "Hebt u tot Onze Heer gebeden om deze genade te bekomen?" "Ja, dat heb ik gedaan. Vertel uw Teresa dat hij binnen enkele dagen zal thuis zijn." En inderdaad, enekel dagen later keerde de arme jongen terug naar huis. Op de dertiende kwamen hem en zijn volledige familie Onze Lieve Vrouw bedanken voor de genade die ze hadden ontvangen.
Op een andere dag merkte ik, toen we het huis uitgingen, op dat Francisco heel traag stapte. "Wat scheelt er?" vroeg ik hem. "U lijkt niet te kunnen stappen!" "Ik heb zon vreselijke hoofdpijn en heb het gevoel alsof ik flauw zou vallen." "Ga dan niet mee en blijf thuis!" "Dat wil ik niet. Ik blijf liever in de kerk bij de Verborgen Jezus, terwijl u naar school gaat." Francisco was reeds ziek, maar slaagde er nog in om een beetje te stappen en zo ging ik op een dag met hem naar de grot op de Cabeco en naar Valinhos. Op onze terugweg, vonden we het huis vol van het volk. Een arme vrouw stond naast de tafel te veinzen alsof ze een onnoemelijk aantal vrome voorwerpen kon zegenen: Rozenkransen, medailles, kruisbeelden, en zo verder.
Jacinta en ik werden spoedig omgeven door een menigte van volk die ons wou ondervragen. Francisco was blijven hangen bij de "zogenaamde zegengeefster," die hem vroeg om haar te helpen. "Ik kan geen zegen geven," antwoordde hij heel ernstig, "en u ook niet! Enkel priesters doen dat."
De woorden van de kleine jongen gingen door het volk zoals een lichtflits, alsof ze door een luidspreker kwamen, en de arme vrouw moest zich vlug uit te voeten maken onder een hagel van beledigingen van het volk, die allen hun voorwerpen terugvroegen die ze zojuist hadden overhandigd. Ik heb in mijn verslag over Jacinta reeds verwezen hoe hij erin slaagde om op een dag naar de Cova da Iria te gaan, hoe hij het snoer droeg en het dan aan mij teruggaf of, hoe hij de eerste was om op een snikhete dag het offer van niet te drinken opdroeg en hoe hij somtijds zijn zus eraan herinnerde om te lijden voor de zondaars, en zo verder. Ik veronderstel dat het daarom niet nodig is om deze dingen hier te herhalen.
Op een dag stond ik bij zijn bed om hem gezelschap te houden en Jacinta, die voor een tijdje was opgestaan, was er ook. Plotseling kwam zijn zus Teresa ons waarschuwen dat er een groot aantal mensen de weg opkwam, blijkbaar op zoek naar ons. Van zodra ze de kamer uit was, zei ik tegen Francisco: "Goed! Blijf jullie twee op hen wachten hier. Ik ga mij verbergen." Jacinta kwam na mij buiten en beiden slaagden wij erin om onszelf te verstoppen in een ton die op haar zijde lag, net buiten de achterdeur die naar de tuin leidt. Niet lang daarna hoorden we het geroezemoes van mensen die het huis en de tuin doorzochten en zelfs naast de toon stonden, maar we werden gered omdat de opening van de ton aan de tegengestelde kant was. Toen we het gevoel hadden dat ze allen waren vertrokken, kwamen we uit de schuttingplaats en gingen opnieuw bij Francisco, die ons alles vertelde wat er was gebeurd: "Er waren zo vele mensen en zo wensten dat ik hen vertelde waar jullie waren, maar ik wist het zelf niet. Zij wensten ons te zien en heel wat vragen te stellen. Daarnaast was er een vrouw uit Alqueidao, die een genezing wou van een zieke persoon en een bekering van een zondaar. Ik zal voor die vrouw bidden en bid u voor de anderen: er zijn er zoveel." Kort na Franciscos dood kwam dezelfde vrouw ons bezoeken om ons te vragen om haar zijn graf te tonen. Zij wenste hem te bedanken voor de twee genaden waarvoor ze hem had gevraagd om te bidden.
Op een dag waren we juist buiten Aljustrel, op onze weg naar Cova da Iria, toen een groep mensen ons verraste, langs een bocht in de straat. Om ons beter te kunnen zien en horen, plaatsten ze Jacinta en mij boven een muur. Francisco weigerde zich daarop te laten plaatsen, omdat hij schrik had om eraf te vallen. Dan, beetje bij beetje, sloop hij voorzichtig weg en leunde tegen een vervallen muur aan de overkant. Een arme vrouw en haar zoon, die er niet in slaagden om ons persoonlijk te spreken, zoals ze verlangden, kwamen en knielden voor Francisco neer. Ze smeekten hem om bij Onze Lieve Vrouw de genade te bekomen dat de vader van de familie zou genezen en dat hij niet naar de oorlog zou moeten gaan. Francisco knielde ook neer, nam zijn muts af en vroeg of zij samen met hem de Rozenkrans wilden bidden. Ze gingen akkoord en begonnen te bidden. Heel spoedig stopten de mensen met het stellen van hun nieuwsgierige vragen en gingen ook geknield bidden. Daarna gingen ze met ons naar de Cova da Iria, terwijl onderweg de Rozenkrans werd gebeden. Eenmaal daar, baden we opnieuw een Rozenkrans en daarop gingen ze heel gelukkig weg.
De arme vrouw had beloofd om terug te komen om Onze Lieve Vrouw te bedanken voor de genaden die ze had bekomen. Zij kwam meerdere malen terug, niet allen met haar zoon, maar ook met haar echtgenoot, die nu was genezen. Ze kwamen van de parochie van de Sao Mamede en we noemden hen de Casaleiros.
Tijdens zijn ziekte bleef Francisco steeds vreugdevol en tevreden. Soms vroeg ik hem: "Lijdt u veel, Francisco?" "Heel wat, maar ik geef daar niet om! Ik lijd om de Heer te troosten en dan ga ik daarna, binnen een korte tijd, naar de Hemel!" "Eenmaal u daar bent, vergeet dan niet om aan Onze Lieve Vrouw te vragen om me daar ook zo spoedig mogelijk heen te leiden." "Dat ga ik niet vragen! U weet heel goed dat Zij u daar nog niet wil."
De dag voor hij stierf, zei hij tot mij: "Kijk, ik ben erg ziek, het zal nu niet lang meer duren alvorens ik naar de Hemel ga." "Luister dan hier naar. Als u daarheen gaat, vergeet dan niet om veel te bidden voor de zondaars, voor de Heilige Vader, voor mij en voor Jacinta." "Ja, dat zal ik doen, maar kijk, u zou dit beter aan Jacinta vragen in de plaats van aan mij, omdat ik vrees dat ik dit allemaal zal vergeten, wanneer ik Onze Heer zie. En dan zal ik meer dan om handen hebben dan iets anders, vooral door Hem willen troosten."
Op een dag, vroeg in de morgen, kwam zijn zus Teresa mij halen. "Kom vlug naar ons huis! Francisco is heel slecht en zegt dat hij u iets wenst te vertellen." Ik kleedde mij zo vlug mogelijk aan en ging er heen. Hij vroeg aan zijn moeder en broers en zussen om de kamer de verlaten omdat hij mij een geheim wou vragen. Zij gingen naar buiten en hij zei tot mij: "Ik ga biechten, zodat ik de Heilige Communie kan ontvangen, en dan zal ik sterven. Ik wens u te vragen of u mij kunt zeggen of u mij een zonde heeft zien begaan en vraag dit aan Jacinta ook." "U was een aantal keren uw moeder ongehoorzaam," antwoordde ik, "toen zij u vroeg om thuis te blijven en u kwam naar mij toesnelde of om u te verbergen." "Dat is waar. Dat herinner ik mij. Ga nu en vraag aan Jacinta of zij zich iets anders herinnert."
Ik ging dus naar Jacinta toe en zij dacht een tijdje na, waarop ze antwoordde: "Wel, zeg hem dat, voordat Onze Lieve Vrouw aan ons verscheen, hij een muntstuk van ons vader heeft gestolen om een muziekdoos te kopen van Jose Marto of Vasa Velha, en wanneer de jongens uit Aljustrel stenen gooiden naar deze van Boleiros, wierp hij ook sommige stenen!" Toen ik hem deze boodschap van zijn zus overmaakte, antwoordde hij: "Ik heb deze reeds gebiecht, maar ik zal het opnieuw doen. Misschien is het omdat deze zonden heb begaan dat Onze Heer zo bedroefd is! Maar zelfs als ik niet zou sterven, zal ik ze nooit meer begaan. Ik heb over deze zonden van harte spijt." Met de handen tezamen zei hij het gebed: "O Jezus, vergeef ons, red ons van het vuur van de hel en leid alle zielen naar de hemel, vooral zij die er het meeste nood aan hebben."
Toen zei hij: "Luister nu, u moet ook aan Onze Heer vragen om mij mijn zonden te vergeven." "Ik zal dat vragen, geeft er niet om. Als Onze Heer ze niet reeds vergeven geeft, zoniet zou Onze Lieve Vrouw Jacinta de andere dag niet hebben verteld dat Zij u zou komen halen om u naar de Hemel op te nemen. Nu ga ik naar de Mis en daar zal ik tot de Verborgen Jezus bidden voor u." "Vraag Hem dan alstublief dat de parochiepriester mij de Heilige Communie komt brengen." "Dat zal ik zeker doen." Toen ik terugkwam uit de kerk, was Jacinta reeds op en zat zij op zijn bed. Van zodra Francisco mij zag vroeg hij mij: "Hebt u de Verborgen Jezus gevraagd dat de parochiepriester mij de Heilige Communie zou komen brengen." "Ja." "Dan zal ik in de Hemel voor u bidden." "Zult u dat doen? De andere keer zei u van niet!" "Dat ging over u en het spoedig naar de hemel gaan, maar als u wil dat ik daar voor bid, dan zal ik het doen, en laat Onze Lieve Vrouw dan doen zoals ze wenst." "Ja, doe dat. Bid." "Al goed, geef er niet te veel om. Ik zal ervoor bidden."
Toen ging ik heen voor mij dagelijkse lessen en werk. Toen ik s avond thuis kwam, vond ik hem stralend van vreugde. Hij had zijn biecht gemaakt en de parochiepriester had hem beloofd om hem de volgende dag de Heilige Communie te brengen. De volgende dag, nadat hij de Heilige Communie had ontvangen, zei hij tot zijn zus: "Ik ben gelukkiger dan u, omdat ik de Verborgen Jezus in mijn hart heb. Ik ga naar de hemel. Maar ik zal veel bidden tot Onze Heer en Onze Lieve Vrouw om jullie beiden spoedig naar hier te brengen." Jacinta en ik brachten bijna de hele dag aan zijn bed door. En daar hij amper nog kon bidden, vroeg hij aan ons om de Rozenkrans voor hem te bidden. Toen zei hij tot mij: "Ik ben zeker dat ik jullie verschrikkelijk zal missen in de hemel. Als Onze Lieve Vrouw jullie ook maar spoedig naar ginds zou willen brengen!" "U zult mij niet missen! Beeld u in! U daar met Onze Heer en Onze Lieve Vrouw! Zij zijn zo goed!" "Dat is waar! Misschien zal ik het mij niet meer herinneren!" Toen voegde ik eraan toe: "Misschien zult u het vergeten! Maar geef er niet om!"
Franciscos Heilige Dood
Die nacht nam ik afscheid van hem. "Vaarwel Francisco! Als u deze nacht naar de hemel gaat, vergeet mij dan niet als u er bent, verstaat u mij?" "Neen, ik zal het niet vergeten. Wees daar maar zeker van." Toen nam hij mijn rechterhand en hield het vast voor een lange tijd, terwijl hij mij met tranen in de ogen aankeek. "Wenst u nog iets?" vroeg ik hem, terwijl de tranen eveneens van mijn wangen rolden. "Neen!" antwoordde hij met een zwakke stem, eerder overwonnen.
Terwijl het tafereel te bewogen werd, vertelde mijn tante mij om de kamer te verlaten. "Tot ziens dan, Francisco! Tot we elkaar in de hemel ontmoeten, tot ziens!..." De Hemel kwam nabij. Hij nam de volgende dag, in de armen van zijn Hemelse Moeder, de vlucht naar de Hemel. Ik zal nooit kunnen beschreven hoezeer ik hem miste. De smart was zoals een doorn die mijn hart voor jaren zou doorboren. Het is een herinnering aan het verleden dat steeds in de eeuwigheid zal weerklinken.
Het was nacht en lag vredevol te dromen Dat op deze langeverwachte, feestelijke dag Van hemelse eenheid, de Engelen daarboven Met ons in alle heiligheid wedijverden! Welke gouden kroon, buiten elk omschrijven, Welk een krans van bloemen hier vergaard Kon de kroon evenaren die de Hemel aanbood? Engelse schoonheid, alle aardse verlangen gestopt. De vreugde, de glimlach, van onze liefdevolle Moeder In de Hemelse Koninkrijk, leeft hij in God Betoverd van de liefde en weergaloze vreugde, Deze jaren op aarde gingen zo vlug, en vlogen voorbij... Vaarwel!!
Vertaling: Chris De Bodt
04-09-1975
Fatima in Lucia's eigen woorden: Onthullingen en Visioenen
Fatima in Lucia's eigen woorden: Onthullingen en Visioenen
Proloog
Zijne Excellentie, in gehoorzaamheid op het bevel dat U mij gaf in uw brief van 26 juli 1941, dat ik er moet over nadenken en alle het andere neerschrijven wat ik mij over Jacinta kon herinneren, heb ik hierover nagedacht en besloten dat, zoals God sprak door u, het moment is gekomen om te antwoorden op twee vragen die mij dikwijls zijn gesteld, maar waarvan ik het antwoord tot op heden steeds heb afgewend.
Naar mijn mening zou het God en het Onbevlekte Hart van Maria bijzonder behagen dat er, in het boek over Jacinta, een hoofdstuk zou gewijd worden aan het onderwerp van de hel en een ander aan het Onbevlekte Hart van Maria. Zijn Excellentie zal deze mening eerder vreemd en ongeschikt vinden, maar het is niet mijn eigen idée. God zal dat u duidelijk maken dat dit een aangelegenheid is dat past bij Zijn Glorie en voor het goede van de zielen. Dit zal mij opdragen om over het geheim te spreken, en zo de eerste vraag te beantwoorden.
Wat is het geheim?
Het is zo dat ik het kan onthullen, aangezien ik reeds toelating van de Hemel heb gekregen om dit te doen. Gods vertegenwoordigers op aarde hebben me dit reeds verscheidene malen, in verschillende brieven toegestaan, waarvan er één, denk ik, in uw bezit is. Deze brief is van Eerwaarde Vader José Bernardo Golcalves, waarin hij mij aanraadt om naar de Heilige Vader te schrijven en samen met een aantal andere zaken, influistert dat ik het geheim moet onthullen. Ik zei er iets over. Maar om mijn brief niet te lang te maken, daar er mij was verteld om het kort te houden, beperkte ik mijzelf tot het wezenlijke, waarbij ik het aan God overliet om te voorzien in een andere meer gunstige gelegenheid.
In mijn tweede uiteenzetting, heb ik reeds in detail de twijfel beschreven waarmee ik van 13 juni tot 13 juli werd gekweld, en hoe dit volledig verdween tijdens de verschijning van die dag.
Het visioen van de hel
Wel, het geheim is opgedeeld in drie aparte delen, twee die ik nu ga onthullen. Het eerste gedeelte is het visioen van de hel.
Onze Lieve Vrouw toonde onze een grote zee van vuur. Het leek mij alsof deze zich onder de aarde bevond. Er waren demonen en zielen in menselijke vorm, bestaande uit gloeiende, doorzichtige houtskool, allen helemaal zwart, of verbrand, ronddwalend en ondergedompeld in deze vuurzee, soms opgestuwd in de lucht door de vlammen en grote wolken van rook om terug te vallen als vonken in het grote vuur, gewichtloos en volledig uit evenwicht. Er was gekerm en geschreeuw van pijn en wanhoop. Het was weerzinwekkend en we beefden van schrik. Men kon de demonen onderscheiden door hun afschuwelijke en walgelijke gelijkenis op vreselijke en onbekende dieren, allen zwart en doorzichtig. Dit visioen duurde maar een ogenblik. Hoe kunnen we ooit Onze Lieve Hemelse Moeder, die ons reeds hierop had voorbereid door Haar belofte tijdens de eerste verschijning, genoeg dankbaar zijn om ons naar de Hemel te nemen. Anders denk ik dat ik het van angst en verschrikking niet zou hebben overleefd.
We keken op naar Onze Lieve Vrouw, die ons zo vriendelijk en bedroefd zei: "U hebt de hel gezien, waar de zielen van de arme zondaars heengaan. Om hen te redden wenst God de verering tot het Onbevlekte Hart van Maria in te stellen in de wereld. Als wat ik u zeg wordt gedaan, zullen er vele zielen worden gerend en zal er vrede zijn. De oorlog loopt op zijn einde, maar als de mensen niet ophouden met God te beledigen, zal er een ergere oorlog uitbreken tijdens het pontificaat van Pius XI. Als de nachtelijke hemel zal worden verlicht door een onbekend licht, weet dan dat dit het grote teken is dat door God gegeven wordt om de wereld te straffen voor de misdaden, en dit door middel van oorlogen, hongersnood en vervolgingen van de Kerk en de Heilige Vader.
Om dit te voorkomen vraag ik om de toewijding van Rusland tot Mijn Onbevlekte Hart en het eerherstel van de Eerste Zaterdagen. Als mijn verzoeken worden ingewilligd zal Rusland worden bekeerd en zal er vrede zijn, zo niet zullen er dwalingen worden verspreid over de hele wereld, die oorlogen en vervolgingen van de Kerk zullen veroorzaken. De goeden zullen worden gemarteld en de Heilige Vader zal veel te lijden hebben. Verschillende landen zullen worden vernietigd, maar op het einde zal Mijn Onbevlekte Hart overwinnen. De Heilige Vader zal Rusland aan Mij opdragen, waarop het land zal worden bekeerd en er een periode van vrede zal worden gegund aan de wereld."
Blijvende indruk op Jacinta
Zijne Excellentie, zoals ik u reeds verteld heb in de verslagen die ik u heb gezonden, nadat u het boek gelezen hebt over Jacinta, maakten sommigen dingen uit het geheim een sterke indruk op haar. Dit was inderdaad het geval. Het visioen van de hel vulde haar met gruwel, zelfs tot in dergelijke mater dat elke boete en versterving niets was in haar ogen, als het maar zielen kon redden van daarheen te moeten gaan. Nu ga ik de tweede vraag beantwoorden, een vraag die mij vanuit diverse hoeken is gesteld.
Hoe kan het dat Jacinta, klein zoals ze was, zichzelf zo in beslag liet nemen door een geest van boete en versterving, en ook zo goed begreep waarom? Ik denk dat de reden de volgende is: ten eerste wou God haar, door het Onbevlekte Hart van Maria, overladen met een bijzondere genade en ten tweede was het omdat ze de hel te zien had gekregen en de verloren zielen die erin terechtkomen. Sommige mensen, zelfs de meest vromen, weigeren tot de kinderen te spreken over de hel, voor het geval het hen schrik zou aanjagen. En toch twijfelde God geen seconde om aan drie kinderen, waarvan er ééntje amper zes jaar oud was, de hel te laten zien, terwijl Hij Zich er wel degelijk van bewust was dat ze met afschuw zouden vervuld zijn, tot op het punt waarvan ik bijna durf te zeggen, dat het ons zou doen verwelken van schrik. Jacinta zat dikwijls in gedachten verzonken op een rots en riep het uit: "O hel! hel! Hoe spijt het mij voor de zielen die naar de hel gaan!! En de mensen die daarginds levend worden verbrand, zoals hout in het vuur!"
Sidderend knielde zij daarop neer met gevouwen handen en begon zij het gebed te bidden dat Onze Lieve Vrouw ons had geleerd: "O Mijn Jezus! Vergeef ons, red ons van het vuur van de hel, vooral hen die in de hoogste nood zijn."
Nu zal Uw Excellentie begrijpen hoe mijn eigen indruk was over de laatste woorden van dit gebed die verwezen naar de zielen die in het grootste gevaar zijn voor de verdoemnis, of die zielen die er heel dichtbij staan. Jacinta bleef soms voor een heel lange tijd geknield zitten en herhaalde steeds opnieuw hetzelfde gebed. Van tijd tot tijd riep ze tot haar broer of mij, zoals iemand die pas ontwaakt uit een diepe slaap: "Francisco, Francisco! Bid u met mij mee? Wij moeten veel bidden om de zielen te behoeden voor de hel! Zo velen gaan daarheen! Zo velen!" Bij andere gelegenheden vroeg zij: "Waarom toont Onze Lieve Vrouw de hel niet aan de zondaars? Als zij dat zouden zien, zouden zij niet meer zondigen en vermijden om daarheen te gaan! U moet Onze Lieve Vrouw vragen om aan al deze mensen de hel te laten tonen [verwijzend naar hen die aanwezig bij de verschijning in Cova de Iria]. "U zult zien hoe zij zich zouden bekeren." Daarna vroeg zij mij onvoldaan: "Waarom hebt u aan Onze Lieve Vrouw niet gevraagd om de hel te tonen aan al die mensen?" "Ik ben het vergeten," antwoordde ik. "Ik heb er ook niet aan gedacht," antwoordde ze diep bedroefd.
Soms vroeg zij ook: "Wat zijn de zonden die de mensen begaan, waarvoor ze naar de hel moeten gaan." "Ik weet het niet! Misschien de zonde van niet naar de mis de gaan op zondag, het stelen of het zeggen van lelijke woorden, vloeken en zweren. Zo kunnen de mensen voor één enkel woord reeds naar de hel gaan! Het kan toch niet teveel gevraagd zijn voor hen om zich stil te houden en om naar de Mis te gaan. Het spijt me zo voor de zondaars! Kon ik hen maar de hel tonen." Plots bleef zij zich aan mij vastklampen en zei: "Ik ga naar de Hemel, maar u blijft hier. Als Onze Lieve Vrouw u hier laat blijven, vertel dan aan iedereen hoe de hel eruit ziet, zodat ze niet meer zouden zondigen en naar de hel gaan." Om haar enigszins te kalmeren, zei ik: "Wees niet bevreesd! U gaat naar de Hemel." "Ja, dat is zo," zei zij rustig, "maar ik wil dat al die mensen daar ook heen gaan!"
Als ze in een gemoed van versterving was, wou zij niet eten. Ik zei haar: "Luiser Jacinta! Kom nu eten." "Neen, ik doe dit offer voor de zondaars die teveel eten." Toen ze ziek was en toch elke weekdag naar de Mis ging, smeekte ik haar: "Jacinta, ga niet mee! U bent daartoe niet in staat. Daarnaast is het vandaag geen zondag." "Dat geeft niet! Ik ga voor de zondaars die niet naar de mis gaan op zondag." Als het gebeurde dat ze sommige van de uitdrukkingen van de mensen hoorde, bedekte zij verslagen met de handen haar gelaat en zei: "O Mijn God, beseffen deze mensen dan niet dan ze naar de hel kunnen gaan als ze zoiets zeggen? Mij Jezus, vergeef het hen en bekeer hen. Ze beseffen zeker en vast niet dat zij God met dit alles heel erg beledigen! Hoe erg, mijn Jezus! Ik zal voor hen bidden." Nu en dan herhaalde zij het gebed dat Onze Lieve Vrouw ons had geleerd: "O mijn Jezus, vergeef ons ...."
Lucia kijkt terug
Nu komt er een andere gedachte bij mij op, Zijn Excellentie. Soms is er mij, naar aanleiding van de verschijningen, gevraagd welke zonden Onze Lieve Vrouw aanwijst als deze die God het meest beledigingen. Er wordt gezegd dat Jacinta, toen ze in Lissabon was, de zonden van het vlees vernoemde. Zij stelde mij dikwijls deze vraag en nu denk ik dat zij het in Lissabon misschien zelf heeft gevraagd aan Onze Lieve Vrouw en dat dat het antwoord was dat ze heeft ontvangen. Wel, Zijne Excellentie, het lijkt er mij op dat ik nu het eerste gedeelte van het geheim heb bekend gemaakt.
Het tweede gedeelte verwijst naar de verering van het Onbevlekte Hart van Maria. Zoals ik reeds in het tweede verslag heb geschreven, vertelde Onze Lieve Vrouw mij op 13 juni 1917 dat Zij mij nooit zou in de steek laten en dat Haar Onbevlekte Hart mijn toevlucht zou zijn en de weg die mij zou leiden tot God.
Toen Zij deze woorden uitsprak, opende Zij Haar handen en van daaruit kwam er een lichtstraal dat tot het binnenste van mijn hart doordrong. Ik denk dat het hoofddoel van dit licht de bezieling was met een bijzondere kennis en liefde voor het Onbevlekte Hart van Maria, net zoals dit bij twee andere gelegenheden, zoals het mij lijkt, het geval was met betrekking tot God en de Meest Heilige Drievuldigheid. Vanaf die dagen werden onze harten vervuld met nog een vurigere liefde voor het Onbevlekte Hart van Maria. Soms zei Jacinta tot mij: "De Dame zei dat Haar Onbevlekte Hart uw toevlucht zal zijn en de weg die u zal leiden tot God. Houdt u daar niet van? Haar Hart is zo goed! Hoezeer bemin ik Het!"
Zoals ik reeds eerder zei, vertelde onze Lieve Vrouw ons in het geheim van juli, dat God de toewijding tot het Onbevlekte Hart van Maria wenste in te stellen en dat wij om een toekomstige oorlog te voorkomen, Zij zou komen vragen voor de toewijding van Rusland tot Haar Onbevlekte Hart, alsmede de deelname aan het herstel van de Eerste Zaterdagen. Vanaf dan, wanneer we hierover ook onder ons praatten, zei Jacinta: "Ik ben zo bedroefd omdat ik de Heilige Communie niet kan ontvangen tot eerherstel van de zonden die zijn begaan tegen het Onbevlekte Hart van Maria."
Ik heb ook reeds vernoemd hoe Jacinta de litanie van de schietgebedjes verkoos, die Vader Cruz, ons had meegegeven: "Zoet Hart van Maria, wees mijn redding!" Nadat ze die had opgezegd voegde zij daar soms, met de eenvoud die eigen was aan haar karakter, aan toe: "Ik hou zou van het Onbevlekte Hart van Maria! Het is het Hart van Onze Lieve Moeder in de Hemel! Houdt u er niet van om dikwijls te zeggen: Zoet Hart van Maria, Onbevlekt Hart van Maria? Ik hou daar zoveel van, zo erg veel." Bij andere aangelegenheden, toen zij op haar weg wilde bloemen plukte, zong zij een klein liedje dat ze zelf had gemaakt: "Zoet Hart van Maria, wees mijn redding! Onbevlekt Hart van Maria, bekeer de zondaars en redt de zielen van de Hel!"
Jacintas visioenen over de Heilige Vader
Op een dag waren we bezig aan onze siësta bij de bron van mijn ouders. Jacinta zat op de platte stenen bovenop de bron. Francisco en ik klommen op een steile glooiing, op zoek naar wilde nectar tussen de bramen in het nabijgelegen struikgewas. Na een poosje riep Jacinta mij toe: "Hebt u de Heilige Vader niet gezien?" "Neen." "Ik wie niet hoe het was, maar ik zag Onze Heilige Vader in een heel groot huis, geknield aan een tafel, Zijn hoofd gedragen op Zijn handen, en Hij weende. Buiten dit huis waren er vele mensen. Sommigen onder hen gooiden stenen, anderen beledigden en vervloekten Hem en gebruikten vuile taal. Arme Heilige Vader, wij moeten veel bidden voor Hem." Ik heb u reeds verteld hoe er ons op een bepaalde dag, twee priesters aanbevolen om voor de Heilige Vader te bidden, en ze legden ons ook uit wie de Paus was.
Daarna vroeg Jacinta mij: "Is hij diegene die ik zag wenen, diegene waarover Onze Lieve Vrouw ons heeft gesproken in de geheimen?" "Ja, hij is het," antwoordde ik. "Onze Lieve Vrouw moet hem ook aan die priesters getoond hebben. U ziet dat ik mij niet vergist heb. Wij moeten veel bidden voor hem." Op een ander ogenblik gingen we naar de grot Lapa Cabeco. Van zodra we daar waren knielden wij neer en baden de gebeden die de Engel ons had geleerd. Na een tijdje stond Jacinta op en riep tot mij: "Kunt u al die grote en kleine wegen en velden niet zien, die vol staan met volk, en die wenen van de honger en niets te eten hebben? En de Heilige Heilige Vader, die in de Kerk bidt voor het Onbevlekte Hart van Maria? En zo vele mensen die samen met hem bidden?" Enkele dagen later vroeg ze: "Mag ik zeggen dat ik de Heilige Vader en al deze mensen gezien heb?" "Neen! Ziet u niet dat dit een gedeelte is van het geheim? Als u dat doet kennen ze meteen het geheim?" "Al goed! Dan zal ik helemaal niets zeggen."
Visioenen over oorlog
Op een dag ging ik naar Jacintas huis om wat samen met haar te zijn en ik vond haar, zittend op haar bed, diep verzonken in gedachten. "Jacinta, waaraan denkt u?" "Over de oorlog die gaat komen. Zoveel mensen zullen sterven en bijna allen onder hen gaan naar de hel! Vele huizen zullen worden vernietigd en vele priesters vermoord. Kijk, ik ga naar de Hemel, en wat u betreft, wanneer u het licht zult zien waarover de Dame ons sprak, en dat op een nacht voor de oorlog aan de hemel zal verschijnen, moet u ook daarginds rennen." "Weet u dan niet dan niemand naar de Hemel kan rennen?" "Dat is waar, dat kunt u niet. Maar wees niet bang, want in de Hemel zal ik hard voor u, de Heilige Vader, voor Portugal en voor alle priesters bidden, zodat de oorlog niet tot in dit land komt."
Zijne Excellentie weet niet dat God, een aantal jaren geleden, een teken heeft gegeven die de astronomen een "aurora borealis" verkozen te noemen. Ik weet het niet zeker, maar ik denk dat, indien ze de zaak goed hadden bestudeerd, ze eveneens zouden ontdekt hebben dat het, in de vorm waarop het verscheen, geen aurora borealis was. God liet ons dit teken tonen zodat wij zouden begrijpen dat Zijn gerechtigheid zou komen over de schuldige landen. Daarom begon ik onmiddellijk te smeken voor het eerherstel van de Communie van de Eerste Zaterdagen, en de toewijding van Rusland. Ik wou genade en vergiffenis bekomen, niet alleen voor de hele wereld, maar in het bijzonder voor Europa.
Toen God mij, in Zijn eindeloze Genade, liet voelen dat dit verschrikkelijke moment nabij kwam, kan Zijne Excellentie zich herinneren, dat ik bij elke gelegenheid die zich aanbood, de kans greep om het gebed te bidden en de boete te doen dat in Portugal moet gedaan worden. Maar zij hebben zich nog niet verzoend met Gods gerechtigheid. Het ging niet gepaard met berouw, noch met een rechtzetting. Ik hoop dat Jacinta voor ons tussenkomt in de Hemel.
Visioenen over oorlog
Zoals ik in de notities schreef die ik zond over het boek Jacinta, was zij het diepst getroffen door de dingen die aan ons werden onthuld in het geheim. Dit was het geval met het visioen van de hel en het verloren gaan van zo vele zielen die daarheen gaan, of nog, de toekomstige oorlog met alle gruwelen, die steeds aanwezig lijken te zijn in haar geest. Dit deed haar beven van angst. Toen ik haar in diepe gedachten verzonken zag en haar vroeg: "Jacinta, waaraan denkt u?" dan antwoordde ze regelmatig: "Over de oorlog die gaat komen, en aan alle mensen die gaan sterven en naar de hel gaan! Hoe vreselijk! Als ze alleen maar zouden ophouden met het beledigen van God, zou er geen oorlog zijn en zouden ze niet naar de hel gaan!"
Soms zei ze ook tot mij: "Ik heb zon spijt voor u! Francisco en ik gaan naar de Hemel, en u zult hier nog een tijd moeten vertoeven. Wees niet bevreesd wanneer de oorlog komt, want ik zal in de hemel voor u bidden." Kort voordat ze naar Lissabon ging, bij een van die momenten waarneer zij zich bedroefd voelde bij de gedachte van ons komend afscheid, zei ik tot haar: "Wees nu niet boos omdat ik met u niet kan meegaan. U kan u tijd doorbrengen met de gedachte aan Onze Lieve Vrouw en Onze Heer, en vele keren de woorden zeggen waar u zoveel van houdt: Mijn God, Ik hou van u! Onbevlekt Hart van Maria, Zoet Hart van Maria, en zo verder." "Jawel, inderdaad," antwoordde ze vurig, "ik zal nooit vermoeid worden van deze woorden tot op de dag dat ik sterf! En daarna zal ik ze nog vele, vele malen kunnen zingen in de Hemel."
Lucia verklaart haar stilte
Het kan zo zijn, Zijne Excellentie, dat sommige mensen kunnen denken dat ik dit alles reeds eerder moest hebben bekend gemaakt, omdat ze denken dat het tweemaal zoveel waarde zou hebben gehad. Dit zou ook zo geweest zijn, indien God mij aan de wereld had willen voorstellen als een profetes. Maar ik denk dat God die bedoeling niet had, toen Hij mij deze dingen bekend maakte. Indien dat het geval zou zijn geweest, zou hij mij in 1917 niet het bevel gegeven hebben om stil te zijn, en dit bevel werd doorgegeven aan Maria die hem vertegenwoordigde, integendeel, Hij zou mij toen nooit het bevel hebben gegeven om te spreken.
Ik beschouw het dan ook zo, Zijne Excellentie, dat God enkel wou gebruik maken van mij om de wereld eraan te herinneren dat het nodig is om de zonde te vermijden en eerherstel te maken voor een beledigde God, bij wijze van gebed en boete. Waar zou ik mezelf hebben kunnen verbergen om te ontsnappen aan de ontelbare vragen die mij gesteld zijn. En nu ben ik bevreesd als ik denk wat er voor mij ligt. En ik moet toegeven dat mijn tegenzin om dit bekend te maken heel groot is, ondanks de brief die ik hier voor mij liggen heb, waarin Zijne Excellentie mij vraagt om al het overige neer te schrijven, wat ik mij herinner en ik ben ervan overtuigd dat dit inderdaad het uur is dat God voor mij heeft gekozen om dit te doen. Ik twijfel nog steeds en ervaar een waarlijk innerlijke strijd om u te overhandigen wat ik heb neergeschreven, of het te verbranden. Laat het Gods wil zijn, omdat ik de uitkomst niet ken van deze strijd.
Voor mij was alles stil houden een grote genade. Wat zou er zijn gebeurd indien ik de hel had beschreven in mijn onbekwaamheid om de precieze woorden te vinden voor een onduidelijk beeld. Ik zou nu eens het ene gezegd hebben en dan eens het andere in mijn bedoeling om alles neer te schrijven, maar er nooit echt in slagen. Het kon een verwarring hebben veroorzaakt en zelfs, wie weet, aan het werk God schade hebben toegebracht. Om deze reden schrijf ik dit neer, dankzij de Heer, omdat ik weet dat Hij alle dingen goed doet. God begeleidt gebruikelijk Zijn onthullingen met een vertrouwelijk en nauwgezet begrijpen van hun betekenis. Maar het blijft gewaagd om over deze zaak te spreken, uit vrees iemand op een dwaalspoor te brengen, iets wat heel vlug kan gebeuren, omwille van de eigen verbeelding die ik aanwend. Jacinta bleek deze intelligentie tot op een merkwaardige graad te bezitten.
Jacinta en het Onbevlekte Hart van Maria
Een tijdje voor ze naar het hospitaal moest gaan, zei Jacinta tot mij: "Het zal nu niet lang meer duren, vooraleer ik naar de Hemel zal gaan. U zult hier blijven om Gods wens aan de wereld bekend te maken om de verering in te stellen van het Onbevlekte Hart van Maria. Wanneer u dit moet zeggen, ga dan niet en verberg u niet. Vertel aan iedereen de genaden die God ons verleent door het Onbevlekte Hart van Maria, zodat de mensen er naar vragen, en dat het Hart van Jezus wil dat het Onbevlekte Hart van Maria, aan Zijn zijde wordt vereerd. Vertel hen ook om te bidden tot het Onbevlekte Hart van Maria, voor het bekomen van de vrede, daar God deze aan Haar heeft toevertrouwd. Kon ik maar het vuur dat in mijn eigen hart brandt, in de harten van iedereen leggen, omdat mijn hart zozeer houdt van de Harten van Jezus en Maria."
Op een dag kreeg ik een heel mooi Heilige Bidprentje van het Hart van Jezus, van een man die het zelf had gemaakt. Ik nam het mee naar: "Wilt u dit Heilige Bidprentje?" Ze nam het, keek er aandachtig naar en merkte op: "Het is zo lelijk! Het trekt absoluut niet op Onze Heer. Hij is zo mooi! Maar ik neem het, want het stelt Hem toch voor." Ze droeg het steeds bij Haar. Tijdens de nacht, onder haar ziekte, legde ze het onder haar kussen, tot het uiteen viel. Zij kuste het regelmatig en zei: "Ik kus dit Hart omdat ik er het meeste van hou! Hoe graag zou ik ook het Hart van Maria hebben. Hebt u er zo eentje? Ik zou graag de twee tezamen hebben."
Bij een andere gelegenheid bracht ik haar een prent van een kelk met een hostie. Zij nam het en kuste het en met een stralen vreugde zei ze: "Het is de Verborgen Jezus! Hoezeer hou ik van Hem! Kon ik Hem in de Kerk maar ontvangen! Bestaat de Heilige Communie ook in de Hemel? Als dat zo is, dan zal ik er elke dag te Communie gaan. Och, wou enkel de Engel maar naar het ziekenhuis komen om mij opnieuw de Heilige Communie te brengen, hoe gelukkig zou ik niet zijn!" Soms, toen ik terugkeerde van de kerk, ging ik naar haar en vroeg ze me: "Hebt u de Heilige Communie ontvangen.?" En als ik bevestigend antwoordde, zei ze; "Kom hier, dichter bij mij, want u hebt Jezus in uw hart verborgen."
Op andere tijden zei ze tot mij: "Ik weet niet wat het is! Maar ik voel de Heer binnen in mij. Ik begrijp wat Hij tegen mij zegt, hoewel ik Hem niet zie, noch hoor, maar het doet zo goed om met Hem te zijn!" Bij een andere gelegenheid, merkte ze op: "Kijk, kent u dit? Onze Heer is bedroefd, omdat Onze Lieve Vrouw ons vertelde om Hem niet meer te beledigen, want Hij wordt reeds teveel beledigd. Maar niemand schenkt er aandacht aan en zo gaan ze maar door met het maken van zonden."
Epiloog
Hier, Zijne Excellentie, is al het andere wat ik mij over Jacinta kan herinneren, een waar ik van denk dat ik het nog niet eerder heb gezegd. De betekenis van alles wat ik zegt is echt.
En wat de wijze betreft, waarop ik mijzelf uitdruk, weet ik niet of ik het ene woord voor het andere heb verwisseld, want bijvoorbeeld, toen we tegen Onze Lieve Vrouw spraken, zeiden we de ene keer: De Lieve Dame, de andere keer Onze Lieve Dame, en nu ken ik mij niet meer herinneren welke we wanneer gebruikten. Het is hetzelfde, maar men slechts een klein aantal verschillende details, waarvan ik denk dat het maar van kleiner belang is. Ik schenk dit kleine werk aan Onze Goede Heer en aan Het onbevlekte Hart van Maria, dat de vrucht is van mijn arme en nederige onderdanigheid aan deze die Hem, in mijn beschouwing, vertegenwoordigen. Ik smeek hem om het productief te maken voor Hun glorie en voor het beste van de zielen.
Aantekeningen
Er zijn twee belangrijke punten met betrekking tot de derde biografie van Zuster Lucia. Zuster Lucia bevestigt dat de Toewijding, gemaakt door Paus Johannes Paulus II, in vereniging met de Bisschoppen, op 25 maart 1984, voldeed aan het verzoek van Onze Lieve Vrouw en door de Hemel was aanvaard. Zij bevestigde dat een numerieke vereniging van alle Bisschoppen niet vereist was en dat een morele vereniging voldoende was.
In een visioen dat Lucia had van Onze Lieve Vrouw te Pontevedra op 10 december 1925, volbracht Onze Lieve Vrouw haar belofte tijdens de verschijningen van 1917 om terug te komen. Op 13 juni 1929 had Lucia een nieuw visioen te Tuy, waar Onze Lieve Vrouw vroeg om de Toewijding van Rusland tot Haar Onbevlekte Hart. Ongelukkiglijk vond deze toewijding nooit plaats, terwijl Onze Lieve Vrouw er om had gevraagd, en daarom had Rusland zijn dwaalleer reeds verspreid, voor de Toewijding was gemaakt. Ook was de Communie voor het Eerherstel niet vervuld. Er kan niet worden gezegd dat Lucias profetieën post eventum waren, eenvoudig omdat Lucias oversten haar manuscript vrijgaven voor publicatie enkel nadat de gebeurtenissen er in waren verkondigd.
Vertrouwen en verlatenheid
Zijne Excellentie, na een nederig gebed aan de voeten van Onze Heer aan het Tabernakel en voor het Onbevlekte Hart van Maria, onze liefdevolle Hemelse Moeder, waarbij ik de genade vroeg om niet een woord, zelfs geen letter dat niet tot Hun eer strekt, neer te schrijven, begin ik nu dit werk, gelukkig en in vrede zoals deze wiens geweten hen verzekert dat ze alle dingen doen volgens Gods wil. Mijzelf volledig verlatend in de armen van onze Hemelse Vader en voor de bescherming van het Onbevlekte Hart van Maria, leg ik daarom opnieuw in de handen van Zijne Excellentie: de vruchten van mijn boom, mijn boom van gehoorzaamheid.
Ingevingen op de zolderkamer
Alvorens te starten dacht ik dat ik het Nieuwe Testament moest openen, het enige boek dat ik verlang voor mij te hebben, in deze afgelegen hoek van de zolderkamer, verlicht door een klein dakraam, waar ik mij zoveel mogelijk terugtrek, om zodoende zoveel als mogelijk te ontsnappen aan alle menselijke blikken. Mijn schoot dient als tafel en een oude boomstam als stoel. Maar, zal iemand zeggen: "Waarom schrijft u niet in uw cel?"
Onze Lieve Heer was erin geslaagd om mij van een cel te beroven, ook al stonden er nogal wat leeg in het huis. Nuchter bekeken had de gemeenschapskamer die we gebruikten voor het werk en ontspanning meer kunnen dienen voor de uiteenzetting van Zijn Ontwerpen, maar juist zoals het overlast bezorgd om tijdens de dag te schrijven, kan tijdens de nacht de slaperigheid roet in het eten gooien. Maar ik ben gelukkig en ik dank God voor de genade om arm te zijn, en om nog armer te leven uit liefde voor Hem. Lieve Heer! Dat is helemaal niet wat ik wou zeggen en zo moet ik dus terugkeren naar wat God mij voorlegde toen ik het Nieuwe Testament opende.
In de brief van de Heilige Apostel Paulus aan de Filippenzen, 2: 5-8, lees ik het volgende: "Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had. Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood, de dood aan het kruis." Na een tijdje te hebben nagedacht, las ik ook vers 12 en 13 van hetzelfde hoofdstuk: "Geliefde broeders en zusters, u bent altijd gehoorzaam geweest toen ik bij u was. Wees het des te meer nu ik niet bij u ben. Blijf u inspannen voor uw redding, en doe dat in diep ontzag voor God, want het is God die zowel het willen als het handelen bij u teweegbrengt, omdat het hem behaagt."
Heel goed dan, meer heb ik niet nodig: gehoorzaamheid en verlatenheid op God die in mij werkt. Ik ben waarachtig niet meer dan een arm en ellendig instrument dat Hij wenst te gebruiken, en binnenkort, zoals een schilder die zijn oude borstel in het vuur gooit, waar het tot as vergaat, zal de goddelijke Kunstenaar Zelf zijn nu nutteloze instrument doen vergaan tot as in het graf, tot de grote dag van de Eeuwige Halleluja en ik verlang vurig naar die dag, want het graf doet niet alles teniet, en het geluk van de eeuwige en oneindige liefde begint dan.
Zalving van de Geest
Zijne Excellentie, in Valencia, op 7 oktober 1941, werden mij de volgende vraag gesteld door Eerwaarde Dr. Galamba: "Zuster, wanneer u zegt dat er maar een gedeeltelijk herstel van de boete is volbracht, zegt u dit voor uzelf, of werd dit aan u onthuld?" Ik denk, Zijne Excellentie, dat, in zulke gevallen, ik nooit spreek van iets neer te schrijven dat van mijzelf komt. Ik moet God bedanken voor de begeleiding van de goddelijke Heilige Geest, die ik in mij voel en mij voor de geest roep wat ik moet schrijven of zeggen. Als mijn eigen verbeelding of begrip mij soms iets suggereert, voel ik onmiddellijk de afwezigheid van de goddelijke zalving, en stop ik met wat ik bezig ben tot ik weet dat God mij toespreekt in het binnenste van mijn hart. Maar waarom vertel ik u dit alles? Ik weet het niet. God weet het, die Zijne Excellentie heeft ingegeven om mij te vragen om alles te vertellen en niet welbewust dingen achter te houden.
Vertaling: Chris De Bodt
03-09-1975
Fatima in Lucia's eigen woorden: Lucia's kinderjaren [deel 2]
Fatima in Lucia's eigen woorden: Lucia's kinderjaren [deel 2]
Lucias moeder heeft twijfels
Dankzij Onze Goede Heer deed deze verschijning de wolken van voor mijn ziel wegdrijven en werd mijn innerlijke vrede hersteld. Mijn arme moeder werd meer en meer bezorgd toen ze het volk van alle kanten zag komen. "Deze arme mensen," zei ze, "zijn allen naar hier gekomen door uw bedrog, daar kunt u zeker van zijn en ik weet werkelijk wat ik moet doen om hen dit bedrog te doen inzien." Een arme man die opschepte en ons belachelijk maakte, ons beledigde en zelfs zo ver ging door ons te slaan, vroeg op een dag aan mijn moeder:
"Wel moeder, wat hebt u te zeggen over de visioenen van uw dochter?" "Ik weet het niet," antwoordde ze "Voor mij lijkt het erop dat ze doet alsof en de halve wereld op een dwaalspoor zet." "Zeg dat niet te hardop, want dit zou anderen op de gedachte kunnen brengen om haar te doden. Ik denk dat er hier mensen genoeg zijn die dit maar al te graag zouden doen." "O, daar geef ik allemaal niet om, zolang als ze haar maar kunnen dwingen om de waarheid op te biechten. Ikzelf zal altijd de waarheid vertellen, of dat nu tegen mijn kinderen is of tegen anderen, of zelfs tegen mijzelf."
En dit was waarlijk ook zo. Mijn moeder vertelde altijd de waarheid, zelfs tegen haarzelf. Wij, haar kinderen, kunnen getuigen van haar goede voorbeeld. Op een dag besloot ze om een nieuwe poging te doen om mij alles wat ik had gezegd, te doen herroepen. Ze had het besluit genomen om met mij de volgende dag opnieuw naar de pastorij te gaan. Daar moest ik opbiechten dat ik loog en vergiffenis moest vragen en elke daad van boete te doen die de Eerwaarde pastoor goed achtte of verlangde om mij op te leggen. Deze keer was haar aanval zo erg dat ik niet meer wist wat ik moest doen. Op onze weg, toen wij langs het huis van mijn oom gingen, rende ik naar binnen om aan Jacinta, die zich nog steeds in haar bed bevond, te vertellen wat er gaande was. Daarop spoedde ik mij naar buiten en volgde ik mijn moeder.
In mijn relaas over Jacinta, heb ik Zijne Excellentie reeds verteld over haar rol en dat die van haar broer tijdens deze beproeving die de Heer ons had gezonden, en hoe zij baden terwijl ze op mij aan de bron wachtten, en zo verder. Op onze weg, spelde mijn moeder mij goed de les. Op een bepaald punt zei ik bevend tot haar: "Maar moeder, hoe kan ik zeggen dat ik dit alles niet heb gezien, als ik het wel heb gezien?" Mijn moeder werd stil. Toen we nabij de pastorij kwamen, zei mijn moeder: "Luister enkel naar mij! Wat ik wil is dat u de waarheid vertelt. Als u het zag, moet u het ook zo zeggen! Maar als u het niet zag, moet u toegeven dat u loog."
Zonder enig ander woord, bestegen we de trappen en ontving de goede priester ons in zijn studeerkamer, met, moet ik toegeven, de grootste genegenheid. Hij ondervroeg mij ernstig, maar heel hoffelijk en zocht zijn toevlucht tot diverse strategieën om mijzelf te doen tegenspreken of mij onsamenhangend te doen zijn in mijn verklaringen. Uiteindelijk liet hij ons gaan en trok hij zijn schouders op: "Ik weet niet wat ik hier allemaal moet uit opmaken."
De bedreigingen van de overheid
Niet vele dagen later waren onze ouders op de hoogte gebracht wat wij alle drie, samen met onze vaders, op een aangeduid uur en een aangeduide dag moesten verschijnen voor de overheid van Vils Nova Ourem. Dit betekende dat we zon vijftien kilometer moesten stappen, een aanzienlijke afstand voor drie kleine kinderen. De enige middelen van transport waren ofwel te voet gaan, ofwel met de ezel naar ginds gaan. Mijn oom zei onmiddellijk dat hijzelf zou verschijnen, maar de kinderen niet zou meenemen.
"Zon afstand houden ze nooit uit te voet," zei hij, "en omdat ze niet gewoon zijn om met een ezel te rijden, heeft dat ook al geen zin. En tenslotte heeft het toch geen enkele zin om zon twee kleine kinderen voor een rechter te roepen." Mijn ouders dachten het tegengestelde: "Mijn dochter gaat! Ikzelf begrijp niets van deze dingen. Als zij liegt is het een goede zaak dat ze ervoor gestraft wordt."
Heel vroeg de volgende morgen, plaatsen ze mij op een ezel en vertrokken we, in het gezelschap van mijn vader en mijn oom. Onderweg viel ik drie maal van de ezel. Ik denk dat ik Zijne Excellentie reeds heb verteld hoeveel Jacinta en Francisco die dag hebben geleden omdat ze dachten dat ze mij gingen doden. Wat mijzelf het ergste trof was de onverschilligheid van mijn ouders. Dit werd nog meer duidelijk, daar ik zag hoe gevoelsmatig zij hun kinderen benaderen. Ik herinner mij hoe ik onderweg tegen mezelf zei: "Hoe verschillend zijn mijn ouders van mijn oom en tante. Zij nemen alle risico om hun kinderen te verdedigen, terwijl mijn ouders tegenover mij de grootste onverschilligheid aan de dag leggen en hen laten doen wat ze maar willen met mij! Maar ik moet geduldig zijn..." In herinner mezelf uit het binnenste van mijn hart: "Dit betekent dat ik het geluk heb om hiervoor meer te mogen lijden voor U, O mijn Heer en voor de bekering van de zondaars."
In het kantoor werden wij ondervraagd in het bijzijn van mijn vader, mijn oom en diverse andere mannen die mij vreemd waren. Het hoofd was vastbesloten om mij te dwingen het geheim te onthullen en hem te beloven om nooit meer terug te keren naar de Cova de Iria. Om dit doel te bereiken, spaarde hij noch beloften, noch bedreigingen. Toen hij bemerkte dat hij niets bereikte, mocht ik beschikken, evenwel onder het protest dat hij zijn doel wel zou bereiken, zelf als zou dit betekenen dat hij mij het leven moest ontnemen. Daarna gaf hij een sterke uitbrander aan mij oom, omdat hij zijn bevelen niet had uitgevoerd. Uiteindelijk mochten we terug naar huis.
Onrust in Lucias familie
Binnen onze eigen familie was er opnieuw onrust en de schuld hiervoor werd op mij gestoken. Cova de Iria was een stuk grond dat toebehoorde aan mijn ouders. In die uitholling was het meer vruchtbaar en we kweekten er erwten en maïs en andere groenten. Op de hellingen groeiden er olijfbomen, eiken en steeneiken. Nu dat de mensen naar ginds gingen, konden we absoluut niets meer kweken. Omdat de meerderheid te voet ging, aten hun dieren alles op wat ze konden vinden en vernietigden ze het hele land. Mijn moeder betreurde dit verlies. "Weet u," zei ze tegen mij, "als u iets wenst te zeggen, vraag het dan aan Onze Lieve Vrouw!" Mijn zussen waren het hier allen mee eens: "Ja, u mag hebben van wat er nog groeit op de Cova de Iria!"
Deze opmerkingen sneden mij zozeer in het hart dat ik nog amper een stuk brood durfde mee te eten. Om mij te dwingen de waarheid te vertellen, kreeg ik meer dan gewoonlijk slaag van de bezemstok en een stuk hout van naast de haard. Maar ondanks dit, probeerde mijn moeder daarna, zoals ze was, om mijn kracht weer wat op te beuren. Ze was vol bezorgdheid toen ze mij zo dunnetjes en bleekjes zag en ze was bevreesd dat ik ziek zou worden. Arme moeder! Nu begrijp ik volkomen de toestand waarin zij zich bevond. Hoe spijt me dit voor haar! Waarlijk, zij had gelijk dat ik zon genade onwaardig was en daarom dacht dat ik loog.
Door een bijzondere genade van God heb ik nooit de minste gedachte of het minste gevoel van ontstemdheid gehad over haar manier van handelen met mij. Daar de Engel had aangekondigd dat God mij lijden zou zenden, zag ik de Hand van God in alles. De liefde en de eerbied die ik haar schuldig was, groeide er alleen maar door, precies zoals ik heel lief werd behandeld. En nu ben ik haar meer dankbaar om mij zo te hebben behandeld, dan dat ze zou doorgegaan zijn met mij te knuffelen en te liefkozen.
Vrienden in medeleven en opofferingen
Deze door de hemel gezonden "liefdevolle behandelingen" vielen nooit te beurt aan Jacinta en Francisco, want hun ouders zouden nooit aan iemand toestaan dat ze hen iets zouden misdoen. Maar zij leden toen zij mij zagen lijden en dikwijls liep er een traan langs hun wangen wanneer ze me zo vernederd en verward zagen. Op een dag zei Jacinta tot mij: "Waren mijn ouders maar zoals de uwe, zodat de mensen mij ook zouden een pak rammel geven, dan zou ik nog meer opofferingen kunnen doen voor Onze Heer." Niettemin wist ze hoe ze van bijna elke gelegenheid een versterving kon maken. Bij gelegenheid hadden we de gewoonte om aan God de versterving van negen dagen of een maand zonder drank aan te bieden. Ooit maakten we deze belofte eens tijdens de maand augustus, als het snikkend heet is.
Toen we op een dag terugkeerden van de Cova da Iria, waar we de Rozenkrans hadden gebeden, kwamen we aan een vijver naast de straat en zei Jacinta tot mij: "O, ik heb zon dorst en mijn hoofd doet zon pijn! Ik ga een beetje van dit water drinken." "Niet dat water," antwoordde ik, "Onze moeder wil niet dat wij het drinken omdat het niet goed is voor ons. We gaan nu verder en zullen wat water vragen aan Maria dos Anjos [zij was een buurvrouw van ons, die onlangs was gehuwd en nu naast ons leefde, in een klein huis]. "Neen, ik wil geen goed water. Ik drink liever dit water, want in de plaats van onze dorst op te offeren aan de Heer, kan ik hem het offer schenken van het drinken van dit vuile water." En het water was vuil. De mensen wasten er hun kleren in en de dieren kwamen er uit drinken en er in waden. Dat was de reden waarom mijn moeder waarschuwde om niet van dit water te drinken.
Andere keren zei Jacinta: "Onze Heer moet behaagd zijn met onze opofferingen, omdat ik zo dorstig ben, ja, zo dorstig! Maar ik wens niets te drinken. Ik wens te lijden uit liefde voor Hem.' Op een dag zaten we aan de ingang van het huis van mijn oom, toen wij meerdere mensen zagen naderen. Omdat we de tijd niet hadden om iets anders te doen, gingen Francisco en ik ons verbergen onder de bedden, hij in de ene kamer, ik in de andere. Jacinta zei: "Ik ga mij niet verstoppen. Ik ga dit opofferen aan Onze Heer." Deze mensen kwamen dus en praatten met haar en wachtten een hele poos tot ik zou gevonden worden. Uiteindelijk gingen ze verder. Ik kwam uit mijn schuilplaats gekropen en vroeg aan Jacinta: "Wat heb u geantwoord toen ze u vroegen of u wist waar we waren." Ze zei: "Absoluut niets. Ik hield het hoofd naar beneden, hield mijn ogen op de grond gericht en zei niets. Ik doe dat altijd als ik de waarheid niet vertel, want ik hou ook niet van het liegen, omdat liegen een zonde is."
Ze had inderdaad de gewoonte om dit te doen en het was nutteloos om haar dan vragen te stellen, want zij die zulke vragen stelden, kregen toch nooit antwoord. Als ontsnappen bijna onmogelijk was, voelden wij ons geneigd om dit als een soort offer aan te bieden. Op een andere dag zaten we in de schaduw van twee vijgenbomen die over de weg naar het huis van mijn oom hingen. In die tijd was het mode om hoeden met randen te dragen, zo wijd als een zeef. We waren dan ook zeker dat, met zon hoofdwerktuig, de mensen nooit aan ons zicht zouden ontsnappen. Van zodra de dames kwamen, snelden we zo vlug mogelijk naar beneden, namen de hielen en verboren ons in het graanveld.
Deze gewoonte die we hadden aangenomen om steeds aan alles te ontsnappen, was een andere oorzaak van klagen voor de parochiepriester. Hij kloeg bitter over de manier waarop wij hem in het bijzonder probeerden te vermijden. Zijne Eerwaarde had het zeker bij het rechte eind. Het waren vooral de priesters die ons de meeste kruisverhoren oplegden. Daarna keerden ze terug om alles opnieuw over te doen. Wanneer we ook in de aanwezigheid waren van een priester, bereidden wij ons voor om aan God een der grootste opofferingen aan te bieden.
Tegenstand van de overheid
Ondertussen toonde de overheid haar afkeuring over het verloop van de zaken. Op de plaats van de Verschijningen hadden sommige mensen masten opgericht die een boog vormden, waaraan ze lantaarns hingen en er voorzichtig voor zorgden dat deze steeds brandend bleven. Op een dag werd aan sommige mensen het bevel gegeven om deze masten neer te halen en ook de steeneik, waarop de Verschijningen hadden plaatsgevonden, neer te halen en alles met een kar weg te slepen. Tegen de ochtend had het nieuws zich verspreid als een wild vuur. Ik rende naar de plaats om te zien of het waar was. Maar hoe groot was mijn opluchting toen ik zag dat de arme mannen zich hadden vergist en in plaats van de steeneik, hadden ze de andere eiken in de nabijheid, weggenomen. Ik vroeg dan aan Onze Lieve Vrouw om deze armen mensen te vergeven en ik bad voor hun bekering.
Enige tijd later, op een dertiende mei, ik weet niet van het jaar 1918 of 1919, deed het nieuws de ronde dat een cavalerie naar Fatima was gekomen om de mensen te verhinderen om naar de Cova da Iria te gaan. Iedereen was gealarmeerd en kwam mij het nieuws berichten en mij verzekeren dat dit zonder twijfel de laatste dag van mijn leven zou zijn. Zonder dit nieuws al te ernstig te nemen, ging ik naar de Kerk. Toen ik Fatima bereikte, ging ik langs de paarden die zich overal op de kerkelijke gronden bevonden. Ik woonde de mis bij, die werd opgedragen door een priester die mij onbekend was, ontving de Heilige Communie, maakte een dankgebed en ging naar buiten zonder dat iemand ook maar een woord toe mij zei. Misschien dachten sommigen dat ik de belangstelling niet waard was. Het nieuws bleef binnenstromen dat de toepen tevergeefs poogden om de mensen weg te houden van de Cova da Iria. Desondanks ging ik erheen om de Rozenkrans te bidden. Op mijn weg werd ik al spoedig vergezeld door een groep vrouwen die van ver waren gekomen. Terwijl we de plaats naderden, gaven twee cavaleriemensen hun paarden een zweepslag en renden in volle vaart naar de groep. Ze duwden ons naast hen en vroegen ons waarheen wij gingen. De vrouwen antwoordden stoutmoedig dat dit hen niets aanging. Opnieuw sloegen ze met de zweep op de paarden alsof ze de bedoeling hadden om te chargeren en ons te vertrappelen. De vrouwen renden in alle richtingen en een ogenblik later bleef ik alleen achter voor de cavalerie. Zij vroegen mijn naam, die ik zonder twijfel gaf. De volgende vraag was of ik een zieneres was; en ik antwoordde bevestigend. Daarop gaven ze mij het bevel om mij richting Fatima te begeven, tussen twee paarden in.
Toen wij de vijver bereikten waarover ik eerder reeds sprak, zag een arme vrouw die daar woonde en waarover ik reeds heb gesproken, me van ver aankomen, geleid tussen de paarden. Zij rende naar mij in het midden van de straat, zoals een nieuwe Veronica. De soldaten lieten geen tijd voorbijgaan om haar opzij te duwen en de arme vrouw barstte in een tranenvloed uit, luid wenend om mijn tegenspoed. Een paar passen verder stopten ze en vroegen ze mij of de vrouw mijn moeder was. Ik zei van neen. Ze geloofden mij niet en vroegen of dat huis mijn thuis was. Opnieuw zei ik: "neen"!" Blijkbaar schenen zij mij nog niet te geloven en gaven ze mij het bevel om lichtjes voorop te lopen tot wij bij het huis van mijn ouders zouden komen.
Tegenstand van de overheid
Toen we een stuk grond bereikten aan de rand van Aljustrel, waar er een kleine bron was en een aantal gleuven waren gegraven om wijnranken te platen, stopten ze en zegden ze tegen elkaar, waarschijnlijk om mij angst aan te jagen: "Hier zijn open sleuven. Laat ons haar hoofd afhakken met onze zwaarden en haar hier voor dood en begraven achterlaten. Dan zijn we voor eens en voor altijd af van deze zaak." Toen ik deze woorden hoorde, dacht ik werkelijk dat mijn laatste uur was geslagen, maar ik was zozeer in vrede dat ik absoluut niet bezorgd was. Na zon twee minuten, terwijl ze deden alsof ze erover nadachten, antwoordde de andere: "Neen. We hebben geen opdracht gekregen om zoiets te doen." Ze gaven me het bevel om verder te gaan en zo ging ik recht af om ons klein dorpje, tot we aan het huis van mijn ouders kwamen. Alle buren stonden aan de ramen of deuren kijken om te zien wat er gaande was. Sommigen lachten en spotten met mij, terwijl anderen treurden om mijn benarde toestand. Thuis gaven ze mij het bevel om mijn ouders te roepen, maar ze waren blijkbaar niet in huis. Een van hen stapte af om te zien of mijn ouders zich niet verstopten. Hij doorzocht het huis maar vond niemand, waarop hij mij het bevel gaf om voor de rest van de dag binnen te blijven. Daarop besteeg hij opnieuw zijn paard en reden ze beiden weg.
Laat in de namiddag ging het nieuws rond dat de troepen waren weggegaan, verslagen door de mensen. Tegen zonsondergang was ik mijn Rozenkrans aan het bidden bij de Cova da Iria, vergezeld door honderden mensen. Toen ik onder arrest was, waren sommigen mijn moeder gaan vertelden wat er gebeurde en zij antwoordde: "Als het waar is dat zij Onze Lieve Vrouw zag, dan zal Onze Lieve Vrouw haar verdedigen en als ze liegt is het maar juist dat ze hiervoor gestraft wordt." En ze bleef vredevol, zoals ervoor. Nu zullen er sommigen zich afvragen: "En waar bleven Jacinta en Francisco die hele tijd?" Ik weet het niet. Ik kan met helemaal niets meer herinneren van hun handel en wandel die dag. Misschien dat ze in het licht van het nieuws dat zich had verspreid, van hun ouders het huis niet uitmochten die dag.
Lucias moeder wordt ernstig ziek
Mijn lijden moet de Heer wel hebben behaagd, want hij was voor mij de meest bittere kelk aan het voorbereiden die ik spoedig zou moeten drinken. Mijn moeder werd zo ernstig ziek, dat we op een gegeven moment dachten dat ze ging sterven. Al haar kinderen waren rond haar bed verzameld bij het ontvangen van de laatste sacramenten en om de hand te kussen van hun stervende moeder. Ik was de jongste, dus mijn beurt was de laatste. Toen mijn moeder mijn gelaat een beetje zag stralen, hield zij haar armen rond mijn nek en zei ze met een diepe zucht: "Mijn arme dochter, wat zal er van u geworden zonder uw moeder! Ik sterf met een doorboord hart, omwille van u." Toen barstte ze in tranen uit en weende bitter en greep ze mij nog dieper en dieper in haar armen. Mijn oudste zus nam me toen weg van mijn moeder, nam mij naar de keuken en legde mij het verbod op om nog in de ziekenkamer te komen, met de woorden: "Moeder gaat sterven van verdriet omwille van alle kommer die u haar hebt doen doorstaan." Ik knielde neer met mijn hoofd op de bank en meer dan ik ooit in verwarring ben geweest, offerde ik mijn boete op aan Onze Lieve Heer. Een aantal minuten later kwamen mijn twee oudste zusters, die dachten dat de zaak hopeloos was, bij mij en zeiden; "Lucia! Als het waar is dat u Onze Lieve Vrouw zag, ga dan nu meteen naar de Cova da Iria en vraag Haar om onze moeder te genezen. Beloof Haar wat u maar wilt, we zullen alles doen en dan zullen wij u geloven."
Zonder een ogenblik te verliezen rende ik, zoals nooit tevoren, naar buiten en liep tussen de velden, langs kleinere paden en bad de hele tijd de Rozenkrans. Toen ik daar was, gaf ik ons verzoek door aan Onze Lieve Vrouw en bevrijdde ik mij mezelf van alle verdriet, door overvloedig te wenen. Daarop spoedde ik mij naar huis, getroost met de hoop dat mijn geliefde moeder zich reeds een beetje beter zou voelen. Drie dagen lagen kon ze opnieuw het werk in en buiten het huis hervatten. Ik had Onze Lieve Vrouw beloofd dat, wanneer ons verzoek zou worden ingewilligd, ik voor negen opeenvolgende dagen naar de Cova da Iria zou gaan, samen met mijn zussen, om er de Rozenkrans te bidden en ondertussen op onze knieën van de weg naar de steeneik te gaan en dat we op de negende dag, negen arme kinderen met ons zouden meenemen en hen daarna een maaltijd zouden geven. We kwamen onze belofte na en ons moeder ging mee. "Hoe vreemd!" zei ze: "Onze Lieve Vrouw heeft me genezen en op de een of andere manier kan ik het nog niet geloven! Ik weet niet hoe dit kan."
Lucias vader sterft
Onze goede Heer schonk mij deze troost, maar andermaal kwam Hij aan de deur kloppen om een nieuwe opoffering te vragen, en ook geen kleintje. Mijn vader was robuust en een gezonde man: hijzelf zei dat hij niet wist van hoofdpijn wist. Maar in minder dan 24 uren bracht een aanval van een dubbele longonsteking hem naar de eeuwigheid. Mijn verdriet was zo groot dat ik dacht dat ik ook ging sterven.
Hij was de enige die zich altijd haar voorgedaan als mijn vriend en de enige die mij verdedigde wanneer er twisten waren in huis omwille van mij. "Mijn God! Mijn God!" schreeuwde ik het uit in mijn eigen kamer: "Ik heb nooit gedacht dat u zon lijden voor mij in huis ging halen! Maar ik lijd uit liefde voor U, voor het hertel van de zonden die zijn begaan tegen het Onbevlekte Hart van Maria, voor de Heilige Vader en voor de bekering van de zondaars."
Lucias neefje en nichtje worden ernstig ziek
Rond die tijd warden de zorgen rond Jacinta en Francisco ook erger. Jacinta vertelde soms: "Mijn borst doet zon pijn, maar ik zeg niets tegen mijn moeder! Ik wens te lijden voor Onze Heer, voor het herstel van de zonden die zijn begaan tegen het Onbevlekte Hart van Maria, voor de Heilige Vader en voor de bekering van de zondaars." Op een morgen, toen ik haar ging opzoeken, vroeg ze mij: "Hoeveel verstervingen hebt u aan onze Heer opgeofferd de vorige nacht?" "Drie. Ik ben driemaal opgestaan om de Engelengebeden te bidden." "Wel, ik heb Hem heel, heel veel verstervingen opgeofferd. Ik weet niet meer hoeveel het er waren, maar ik had enorme pijn en heb geen ogenblik geklaagd."
Francisco sprak heel weinig. Hij deed gebruikelijk na wat hij ons zag doen en stelde uitzonderlijk zelf iets voor. Zijn ziekte leed hij met een heldengeduld, zonder enig gekerm of geklaag dat over zijn lippen kwam. Op een dag, kort voor zijn dood, vroeg ik hem: "Lijdt u veel, Francisco?" "Ja, ik lijd veel, maar ik offer alles op uit liefde voor Onze Lieve Vrouw en Onze Lieve Heer." Op een dag gaf hij mij het touw waar ik reeds heb over gesproken en zei hij: "Neem het weg, voor mijn moeder het ziet. Ik kan het niet langer meer dragen rond mijn middel." Hij nam alles aan wat zijn moeder hem gaf, en ze kon niets ontdekken dat hem niet beviel. Zo ging het door tot de dag voor hem kwam om naar de Hemel te gaan. De dag voor zijn dood, zij hij tot Jacinta en mijzelf: "Ik ga naar de Hemel, maar als ik daar ben, zal ik veel bidden tot Onze Heer en Onze Lieve vrouw en hen vragen om u zo spoedig mogelijk naar ginds te brengen."
Ik denk dat ik reeds in mijn verslag over Jacinta heb geschreven, hoe dit scheiden ons leed veroorzaakte. Om deze reden, herhaal ik het hier niet. Jacinta was reeds ziek en de ziekte werd steeds erger. Het is niet nodig om dit nu te beschrijven, daar ik dit reeds heb gedaan. Ik zal eenvoudig verwijzen naar een of twee daden van deugdzaamheid, die ik haar heb zien doen, en die ik nog niet heb beschreven. Haar moeder wist hoe moeilijk het voor haar was om melk te drinken. En zo bracht ze op een dag een prachtige tros druiven mee met haar glas melk en zei: "Jacinta, neem dit. Als u de melk niet naar binnen krijgt, laat deze dan staan en eet de druiven." "Neen moeder, ik wil de druiven niet. Neem ze weg en geef me de melk in de plaats. Ik zal dat doen." En zonder het minste teken van verzet te tonen, nam ze de melk naar binnen. Mijn tante ging gelukkig naar buiten, met de gedachte dat de smaak van haar kleine meid aan het terugkeren was. Maar ze was nog maar weg of Jacinta draaide haar hoofd naar mij en zei ze: "Ik had zon verlangen naar die druiven en het was moeilijk om de melk te drinken! Maar ik wou deze versterving opofferen aan Onze Heer."
Op een morgen zag zij er vreselijk uit en ik vroeg haar of zij zich slechter voelde. "Vorige nacht," antwoordde zei, "had ik zoveel pijn en ik wou aan Onze Heer de versterving opofferen van niet uit mijn bed te vallen en daarom heb ik helemaal niet geslapen." Een andere keer, vertelde ze mij: "Als ik alleen ben, ga ik het bed uit om het gebed van de engel te bidden. Maar nu kan ik de grond niet meer raken met mijn hoofd, omdat ik omver zou vallen en zo kan ik enkel op mijn knieën bidden."
Op een dag had ik de gelegenheid om de Vicaris te mogen spreken. Zijne Eerwaarde vroeg mij over Jacinta en hoe zij zich voelde. Ik vertelde hem wat ik over haar toestand dacht en zei daarna nog dat ze de grond niet meer kon raken bij het bidden. Zijne Eerwaarde zond mij om haar te vertellen dat ze niet meer uit het bed hoefde om te bidden, maar dat ze gerust, liggend in het bed mocht bidden en dan nog enkel zo lang ze kon zonder moe te worden. Ik bracht deze boodschap over bij de eerstvolgende gelegenheid. "En zal onze Heer hiermeer verheugd zijn?" vroeg ze. "Hij is verheugd," antwoordde ik, "Onze Heer is gelukkig met alles wat de Eerwaarde Vicaris zegt om te doen." "Dan is het goed, ik zal niet meer opstaan."
Wanneer ik ook maar kon, hield ik ervan om naar de Cabeco te gaan, naar onze lievelingsgrot. Jacinta was dol op bloemen en toen ik de heuvel afkwam, naar huis toe, plukte ik heel wat irissen en pioenrozen, als die te vinden waren, en dan nam ik ze mee naar haar en zei: "Kijk! Deze zijn van de Cabeco!" Ze nam ze enthousiast aan en soms rolden de tranen van haar wangen, zei ze: "Ik moet er aan denken dat ik daar nooit meer zal heen gaan! Geen Valinhos, noch Cova da Iria! Ik zal dat alles zo erg missen!" Maar wat geeft het, als u naar de Hemel zult gaan om Onze Lieve Vrouw en Onze Lieve Heer te zien?" "Dat is waar"," zei ze. Toen lag ze daar tevreden, en plukte de blaadjes van de bloemen en telde ze één voor één.
Een aantal dagen nadat ze ziek werd, gaf ze met het snoer dat ze droeg en zei: "Hou het voor mij. Ik heb schrik dat mijn moeder het zal zien. Als het beter gaat, zal ik er opnieuw om vragen!" Dit snoer had knopen, met wat gestold bloed erop. Ik hield het verborgen tot op de dag dat ik mijn moeders huis verliet. Daarna, niet wetende wat ik ermee moest doen, heb ik het verbrand, samen met het snoer van Francisco.
Lucia in slechte gezondheid
Een aantal mensen die van ver kwamen om ons te zien, merkten op dat ik er maar bleekjes en lusteloos uitzag en vroegen mijn moeder om mij te laten gaan om een aantal dagen bij hen te verblijven. De verandering van lucht zou mij misschien goed doen. Met dit in haar gedachte, verleende mijn moeder haar toestemming en namen ze mij met hen mee, nu eens naar de ene plaats, dan naar de andere. Maar, weg van zon goede thuis als bij mij, kreeg ik niet altijd dezelfde eerbied of genegenheid. Terwijl er waren die van mij hielden en naar mij opkeken als een heilige, waren er ook anderen die zegden dat ik misbruik maakte en mij schijnheilig, fantast of een tovenares noemden. Dit was de wijze van de Goede Heer om zout in het water te gooien om af te wenden dat alles zou slecht aflopen. Dankzij Zijn goddelijke Voorzienigheid, ging ik door het vuur zonder verbrand te worden of zonder vertrouwd te raken met de ijdelheid dat overal zijn weg vindt. Bij zulke gelegenheden dacht ik bij mezelf: "Ze hebben het allemaal verkeerd voor. Ik ben geen heilige, zoals sommige beweren, en ik ben ook geen leugenaar, zoals dan weer anderen zeggen. Enkel God weet wie ik ben." Toen ik weer thuis was, rende ik naar Jacinta, die zei: "Luister! Ga niet meer opnieuw weg. Ik ben zo eenzaam geweest. Sinds u weg was, heb ik met niemand meer gesproken. Ik weet niet hoe ik met andere mensen moet praten."
Spijtig genoeg kwam uiteindelijk de tijd eraan voor Jacinta om naar Lissabon te gaan. Ik heb ons afscheid reeds beschreven en daarom ga ik het hier niet herhalen, maar hoe erg was het om nu alleen te moeten zijn! Op zon korte tijd had Onze Lieve Heer mijn geliefde Vader naar de Hemel genomen, en dan Francisco en nu kwam Hij Jacinta halen, die ik nooit meer zou zien in deze wereld. Van zodra ik kon, glipte ik er tussen uit naar de Cabeco, om mij te verbergen in onze grot tussen de rotsen. Daar, alléén met God, stortte ik mijn verdriet uit en weende ik tranen in overvloed. Toen ik de helling afkwam, herinnerde alles mij aan mijn lieve maatjes: de stenen waarop we zo dikwijls zaten, de bloemen die ik niet langer plukte, nu ik niet langer iemand meer had aan wie ik ze moest geven. Valinhos, waar we alledrie de verrukking van het paradijs beleefden! Het was alsof ik alle zin voor de werkelijkheid verloren had en nog steeds half verstrooid, ging ik op een dag naar het huis van mijn tante, roepend op Jacinta voor het raam van haar kamer. Haar zus Teresa maakte mij er attent op dan Jacinta niet langer daar was!
Kort daarna bereikte mij het nieuws dat zij opgenomen was naar de Hemel. Daarop werd haar lichaam teruggebracht naar Vila Nova de Ourem. Mijn tante nam mij er op een dag heen, om er te bidden naast de stoffelijke resten van haar kleine dochter, in de hoop van mij wat af te leiden. Maar tot lange tijd daarna, bleef mijn verdriet alleen maar groeien. Wanneer het kerkhof ook maar open was ging ik op Franciscos graf zitten, of naast dat van mijn vader en kon ik daar vele uren doorbrengen. Mijn moeder, besloot Godzijdank, enige tijd hierna om naar Lissabon te gaan en mij met haar mee te nemen. Met de vriendelijkheid van Dr. Formigao en een goede vrouw die ons bij haar thuis ontving, en aanbood om mijn opvoeding te betalen in een kostschool, nam ik het besluit om te blijven. Mijn moeder achtte het, na het raadplegen van een aantal artsen, nodig om te worden geopereerd aan de nieren en de wervelkolom, maar de artsen konden haar leven niet garanderen, daar zij ook aan haar hartzwakte leed. Daarom ging zij naar huis en liet zij mij over aan de zorgen van de vriendelijke dame. Toen alles klaar was en de dag overeengekomen was voor mijn intrede in de kostschool, werd er mij medegedeeld dat de overheid op de hoogte was van mijn verblijf te Lissabon en mijn verblijfplaats zocht. Daarom nam die lieve dame me mee naar het huis van Dr. Formigao en bleef ik voor een aantal dagen verborgen, zonder dat het mij werd toegestaan om de Heilige Mis bij te wonen.
Uiteindelijk kwam de zus van Zijne Excellentie om mij bij mijn moeder te nemen met de belofte om de toelating te regelen voor mij om kostschool te volgen bij de Zusters van de Heilige Dorethea in Spanje. Ze zou mij later komen halen. Al dit gebeuren verstrooide mij enigszins en zo begon de benauwende droefheid stilaan te verdwijnen.
Lucias eerste ontmoeting met de Bisschop
Het was rond deze tijd dat Zijne Excellentie werd aangesteld tot Bisschop van Leiria, en uw Lieve Heer de zorg van de arme kudde die het zo vele jaren zonder herder had moeten stellen, aan u toevertrouwde. Er waren onwillige mensen die me probeerden schrik aan te jagen over de komst van Zijne Excellentie, net zoals ze dit eerder hadden gedaan met een andere heilige priester. Zij vertelden mij dat Zijne Excellentie alles wist, dat u de harten kon lezen en diep binnendringen in het geweten en dat u nu al mijn misleidingen zou ontdekken. Verre van mij schrik aan te jagen, wakkerde het bij mij eerder de wens aan om u te spreken en ik dacht bij mezelf: "Als het juist is dat hij alles weet, dan zal hij weten dat ik de waarheid spreek." Daarom aanvaardde ik met graagte het voorstel van een vriendelijke dame uit Leiria om mij tot bij u te nemen. Daar bevond ik mij, vol hoop, in het vooruitzicht van dit gelukkige ogenblik.
Uiteindelijk kwam de dag en de Dame en ik gingen naar het Paleis. We werden uitgenodigd om binnen te gaan en in een kamer geleid waar we een tijdje diende te wachten. Een paar ogenblikken later, kwam de secretaris van Zijne Excellentie binnen en sprak vriendelijk met Dona Gila, die mij had begeleid. Af en toe stelde hij mij vragen. Daar ik reeds twemaal was te biechten geweest bij de secretaris, kende ik hem reeds, en het was daarom heel aangenaam om met hem te spreken.. Een beetje later kwam Eerwaarde Dr. Marques dos Santos binnen. Hij droeg schoenen, een gesp en was dik ingeduffeld in een warme jas. Daar het de eerste keer was dat ik een priester op een dergelijke wijze gekleed zag, trok dit mijn aandacht. Toen liet hij een hele reeks vragen op mij los. Er leek wel geen einde aan te komen. Van tijd tot tijd glimlachte hij, als beleefde hij plezier aan mijn vragen, en het leek dat het moment dat ik tegen Zijn Excellentie zou kunnen spreken, er nooit zou komen. Uiteindelijk wendde Uw secretaries zich opnieuw tot de dame die mij vergezelde. Hij vertelde haar dat, wanneer Zijne Excellentie zou komen, zij mocht beschikken om de tijd elders door te brengen, aangezien Zijn Excellentie een privaat gesprek met mij wou hebben. Ik was verheugd toen ik dit hoorde en ik dacht bij mezelf: daar Zijne Excellentie reeds het hele verhaal kent, zal Hij mij niet te veel vragen stellen en zal hij alleen zijn met mij. Wat een zegen!
Toen Zijne Excellentie binnentrad, kwijtte de goede dame haar heel goed van haar taak en zo had ik het geluk om met u alleen te spreken. Ik ga nu niet beschrijven wat er tijdens dit interview gebeurde, omdat Zijne Excellentie dit alles zich heel zeker veel beter herinnert dan ik. Om de waarheid te vertellen, toen ik Zijne Excellentie mij met zon vriendelijkheid zag ontvangen, zonder de minste poging om mij onnodige of nieuwsgierige vragen te stellen, enkel bezorgd voor het goede van dit kleine, arme lam die de Her aan u had toevertrouwd, dan was ik inderdaad overtuigd dat Zijne Excellentie inderdaad alles wist en twijfelde ik geen ogenblik om mijzelf volledig in uw handen te geven. Daarenboven, stelde Zijne Excellentie enkele voorwaarden die ik, omwille mijn aard, heel gemakkelijk vond zodat ik alles wat Zijne Excellentie tot mij zei volledig geheim zou houden. Ik hield mijn geheim voor mezelf tot op de dag dat Zijne Excellentie de toetemming vroeg van mijn moeder.
Vaarwel tot Fatima
Uiteindelijk was de dag van mijn vertrek vastgesteld. De avond ervoor ging ik nog eens langs bij alle mij bekende plaatsen om afscheid te nemen. Mijn hart was doorstoken van eenzaamheid en verlangen, want ik was er zeker van dat ik nooit meer een voet zou zetten op de Cabeco, de Rots, Valinhos, of in de parochiekerk, waar Onze Lieve Heer Zijn werk van Genade was begonnen, en de begraafplaats, waar de stoffelijke resten lagen van mijn geliefde vader en van Francisco, die ik nooit kon vergeten. Ik nam afscheid van onze bron, die reeds was verlicht door de bleke stralen van de maan, en van de oude schuur, waar ik zo dikwijls lange uren doorbracht om de schoonheid van de sterrenhemel, het wonder van de zonsondergang en zonsopgang en de schoonheden van het paradijs te aanschouwen.
Zonder afscheid te nemen van iemand, vertrok ik de volgende dag om twee uur in de ochtend, vergezeld van mijn moeder en een arme arbeider, Manuel Carreia, die naar Leiria ging. Ik hield mijn geheim ongeschonden voor mij. We gingen lang de Cova da Iria, en zo kon ik daar ook afscheid nemen. Voor de laatste keer bad ik er de Rozenkrans en zolang deze plaats nog in zicht bleef, keerde ik mij regelmatig om, om een allerlaatste afscheid te nemen. We kwamen aan te Leiria om negen uur s morgens. Daar ontmoette ik Dona Filomena Miranda, die door Zijne Excellentie was belast om mij te vergezellen. Deze dame zou later mijn peetmoeder worden bij het afleggen van mijn geloften. De trein vertrok om twee uur in de namiddag en daar stond ik dan in het station, gaf aan mij moeder een laatste omhelzing, liet haar achter, bedolven onder het verdriet en in overvloedige tranen. De trein vertrok en hiermeer werd mijn hart ondergedompeld in een oceaan van eenzaamheid en gevuld met herinneringen die ik nooit zou vergeten.
Epiloog
Ik denk, Zijn Excellentie, dat ik juist de meest mooie bloem heb geplukt en het meest verrukkelijke fruit uit mijn kleine tuin, die ik nu plaats in de genadevolle handen van de Goede Heer, die u vertegenwoordigt. Bid opdat hij de herft mooie vruchten van zielen voor het eeuwige leven zou laten voortbrengen. En daar Onze Lieve Heer behangen vindt in de nederige gehoorzaamheid van de minste van Zijn schepselen., eindig ik met de woorden van Haar, die God, in zijn oneindige genade, mij als Moeder, Beschermer en Voorbeeld geeft geschonken, en eveneens dezelfde woorden waarmee ik begon: "Zie de dienstmaagd des Heren! Dat Hij verder gebruik zou maken van Haar, zoals Hij het beste denkt."
Verdere herinneringen aan Jacinta
Ik vergat te zeggen dat Jacinta, toen ze naar het ziekenhuis ging in Vila Nova de Ourem en daarop in Lissabon, wist ze ze niet meer zou genezen, maar het enkel was om te lijden. Lang voordat er haar iemand had gesproken over de mogelijkheid van een opname in het ziekenhuis van Vila Nova de Ourem, zei ze op een dag: "Onze Lieve Vrouw wil dat ik naar twee ziekenhuizen ga, niet om te genezen, maar om meer te lijden voor de liefde van Onze Heer en voor de zondaars."Ik ken de preciese woorden niet van Onze Lieve Vrouw in deze verschijning aan Jacinta alleen, want ik vroeg haar hier nooit om. Ik hield er me aan om louter te éren wat ze me bij gelegenheid toevertrouwde en in dit verslag probeer ik niet te herhalen wat ik reeds in het eerste gedeelte over Jacinta heb vermeld, om alles niet hoeven te rekken.
Lucias aantrekkingskracht
Het kan uit dit verslag blijken dat er, in mijn dorp, mij niemand geen liefde of genegenheid meer toonde, maar dit is niet zo. Er was een gekozen gedeelte van Gods kudde die een bijzondere genegenheid voor mij toonden. Dit waren de kleine kinderen. Ze renden naar me toe om me te overweldigen met vreugde en als ze wisten dat ik de schapen ging hoeden in de buurt van ons klein dorpje, kwamen hele groepen met mij mee om samen met mij de dag door te brengen. Mijn moeder zei: "Ik weet niet welke aantrekkingskracht u hebt op kinderen! Ze rennen u achterna alsof ze naar een feest gaan!" Ikzelf voelde me niet rustig temidden van zon vrolijkheid en om deze reden probeerde ik uit hun buurt te blijven.
Hetzelfde gebeurde met mijn gezellen te Vilar en ik durf bijna te beweren dat nu hetzelfde gebeurt met mijn medezusters. Een aantal jaren geleden, vertelde Moeder Overste me, die nu Provinciaal Overste is: "U hebt zon invloed op de Zusters dat, indien u dat wil, heel wat goeds kunt doen." En nog onlangs zei de Moeder Overste in Pontevedra mij: "Tot op een zekere graad bent u verantwoordelijk tot Onze Heer voor de staat van hartstocht of het veronachtzamen van de regels, door onze Zusters, omdat hun hartstocht toeneemt of afneemt tijdens de ontspanningsmomenten. Wat de anderen u ook maar zien doen, doen ze u na. Bepaalde onderwerpen die u naar voor bracht tijdens de ontspanning, hielpen de andere Zusters om de regels beter te begrijpen en deden ze beter naleven."
Waarom? Ik weet het niet.
Misschien is het een talent dat de Heer mij heeft geschonken en waar Hij een grote waarde aan hecht. Indien ik wist hoe ik er moest mee omgaan, ik zou het Hem duizendmaal terugschenken.
Lucias uitstekend geheugen
Misschien zal er iemand zich afvragen: Hoe kunt u zich dit alles herinneren? Hoe? Ik weet het niet. Onze Lieve Heer, die de talenten uitdeelt zoals Hij deze het beste acht, heeft mij dit goed geheugen toebedeeld. Hij alleen weet waarom. En daarnaast, voor zover ik weet, is er dit verschil tussen gewone en buitengewone dingen: Als we spreken over een louter schepsel, zelfs wanneer we spreken, hebben we de neiging om te vergeten wat er is gezegd, terwijl bovennatuurlijke dingen dieper in de ziel zijn geschreven, zeker als we ze zien of horen, zodat het niet gemakkelijk is om te vergeten.
Vertaling: Chris De Bodt
02-09-1975
Fatima in Lucia's eigen woorden: Lucia's kinderjaren [deel 1]
Fatima in Lucia's eigen woorden: Lucia's kinderjaren [deel 1]
Voorwoord
"O Gods wil, U bent mijn Paradijs."
Zijne Excellentie, hier ben ik, met de pen in de hand, klaar om Gods wil vervullen. Daar ik geen ander doel heb, begin ik met de spreuk van de Heilige Stichtster van Onze Orde [de Heilige Paula Frassinetti, stichtster van de Congregatie van de Zusters van de Heilige Dorothea] en die ik, naar haar voorbeeld, dikwijls zal herhalen tijdens dit relaas: "O Gods Wil, U bent mijn Paradijs."
Sta mij toe, Zijne Excellentie, om de diepzinnigheid van deze spreuk te laten klinken. Elke keer dat de afkeer of de liefde van mijn geheim mij bepaalde dingen wil doen verborgen houden, dan is deze spreuk mijn gids en mijn richtsnoer. Ik heb mij afgevraagd wat het nut kan zijn om mijn relaas als dit neer te schrijven, omdat zelfs mijn handschrift amper leesbaar is. Maar ik vraag niets.
Ik weet dat het toonbeeld van de gehoorzaamheid geen reden vereist. De woorden van Uwe Excellentie volstaan, daar zij mij verzekeren dat dit voor de glorie is van Onze Heilige Moeder in de Hemel. Met deze zekerheid, smeek ik om de zegen en de bescherming van Haar Onbevlekte Hart, en nederig knielend aan Haar voeten, gebruik ik Haar eigen Heilige woorden om tot God te spreken: "Ik, de minste van uw dienstmaagden, O mijn God, kom nu in volle overgave aan Uw Heilige Wil, om de sluier van mijn geheim op te lichten en het verhaal van Fatima te onthullen, precies zoals het is. Niet langer zal ik de vreugde smaken om de geheimen van Uw Liefde alleen met U te delen, maar voortaan zullen ook de anderen, samen met mij, de grootsheid van Uw barmhartigheid bezingen!"
Lucias kinderjaren
Zijne Excellentie, de Heer heeft mij beschouwd als Zijn nederige dienstmaagd en dat is waarom alle mensen de grootsheid van Zijn genade zullen zingen. Het lijkt mij, Zijne Excellentie, alsof de Heer zich heeft verwaardigd om mij te begunstigen met de gave van de rede van in mijn vroegste kinderjaren. Ik herinner mij dat ik mij bewust was van mijn handelingen, zelfs toen mijn moeder mij nog omsloot in haar armen. Ik weet nog dat ik heen en weer werd gewiegd en in slaap viel op het geluid van wiegeliedjes. Onze Heer heeft mijn ouders gezegend met vijf meisjes en een jongen, van wie ik de jongste was en ik weet nog hoe ze tegen elkaar kibbelden omdat ze me allen in hun armen wilden houden en met mij te spelen. Niemand van hen is hier ooit in geslaagd, want mijn moeder nam mij onmiddellijk weg uit hun armen.
Wanneer ze het te druk had om mij vast te houden, gaf zij mij door aan mijn vader en ook streelde ze en liefkoosde ze mij volop. Het eerste wat ik leerde was het Weesgegroet. Terwijl zij mij in haar armen hield, leerde mijn moeder het gebed aan Carolina, de tweede jongste en vijf jaar ouder dan ik. Mijn twee oudste zussen waren reeds volgroeid. Mijn moeder, die wist dat ik alles herhaalde als een papegaai, wou mij met hen, overal waar zij naartoe ging, meenemen. Zij waren, zoals wij zeggen, in onze buurt, de lichtjes onder de jeugdige mensen. Er was geen festiviteit of dansgelegenheid dat ze niet bijwoonden. Bij Carnaval, de feestdag van de Heilige Johannes of met Kerstmis, kon men er zeker van zijn dat ze aan het dansen waren. Daarnaast was er de wijnoogst en het plukken van de olijven, waarbij er bijna elke dag werd gedanst.
Toen de grote parochiefeesten eraan kwamen, zoals het Feest van het Heilig Hart van Jezus, Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans, de Sint Antonius, en zo verder, verloten we steeds gebakken en daarna kwam er ongetwijfeld de dans. Wij werden op bijna alle huwelijken van kilometers uit de buurt uitgenodigd, en als mijn moeder niet werd uitgenodigd als bruidsdame, dan hadden ze haar zeker nodig bij het koken. Bij deze huwelijken begon het dansen na het eten en duurde dit tot diep in de morgen.
Daar mijn zusters mij steeds bij hen wilden, maakten ze er meer werk van om mij aan te kleden dan henzelf. Daar één onder hen een kleermaakster was ik altijd uitgedost in het sierrijkste klederdracht van de streek, meer dan enig meisje in de buurt. Ik droeg een geplooide rok, een schitterende gordel, een kasjmieren schouderdoek en een hoed die versierd was met gouden parels en diep gekleurde veren. Soms zou je gedacht hebben dat ze eerder een pop aan kleden waren dan een klein kind. Bij volksfeesten moest ik van boven op de kast of enig ander groot stuk meubilair, opdat ik niet zou worden onder de voeten gelopen. Eens moest ik van op mijn hoge plaats een aantal liedjes zingen op de muziek van het orkest. Mijn zusters hadden mij al leren zingen en een aantal walsjes aangeleerd voor als er een partner ontbrak. Ik deed dit met een uitzonderlijke bekwaamheid en tok hierbij de aandacht en het applaus van iedereen.
Van sommigen kreeg ik zelfs geschenkjes in de hoop om in de gunst van mijn zussen te komen. Tijdens de zomer kwamen zij op zondagnamiddag allen bijeen in onze tuin, in de schaduw van de drie grote vijgenbomen en tijdens de winter onder een open veranda die we hadden en waar nu het huis staat van mijn zus Maria. Daar brachten ze spelend en pratend met mijn zussen de namiddag door. Het was daar dat met Pasen de gesuikerde amandelen verloot werden en de meeste van hen belandden in mijn zak, omdat de winnaars hoopten op onze bevalligheid.
Mijn moeder bracht deze namiddagen zitten door bij de keukendeur die uitgaf op de keuken. Soms hield zij een boek in haar handen en las zij een tijdje of sloeg zij een babbel met onze tantes of buren die naast haar zaten. Zij was altijd heel ernstig en iedereen wist dat haar woorden als de Bijbel waren en moesten worden gehoorzaamd. Ik heb nooit iemand een oneerbaar woord horen zeggen in haar bijzijn of enig gebrek aan hoffelijkheid zien tonen. Het was hun algemene mening dat mijn moeder hen meer waard was dat al haar dochters tezamen. Ik hoorde mijn moeder dikwijls zeggen: "Ik begrijp niet hoe deze mensen ervan houden om van huis naar huis lopen te kletsen! Voor mij is nergens beter dan thuis voor een mooi en rustig boek. Ze staan vol met wondermooie dingen en het leven van de Heiligen is ronduit boeiend."
Het komt me voor dat ik Zijne Excellentie reeds heb verteld hoe ik tijdens de week de dag doorbracht, omgeven met kinderen uit de buurt. De moeders gingen uit werken in het veld en zo vroegen ze aan mijn moeder of hun kinderen bij mij konden blijven. Toen ik Zijne Excellentie over mijn neefje schreef, denk ik dat ik ook onze spelletjes en vertier beschreef, ik zal hier dus niet blijven bij stilstaan. In de warmte van zon liefhebbende tederheid bracht ik mijn eerste zes levensjaren door. Om de waarheid te zeggen, begon de wereld mij toe te lachen en bovenal zat de passie voor het dansen reeds diep in mijn hart. Ik moet toegeven dat de duivel die zou hebben aangewend om mij ten onder te brengen, indien de goede Heer Zijn speciale genade voor mij niet had getoond.
Als ik het niet verkeerd voorheb, heb ik Zijne Excellentie in hetzelfde relaas ook verteld hoe mijn moeder gewend was om de catechismus, tijdens de siëstas in de zomer, bij te brengen aan haar kinderen. Tijdens de winter kregen we onze les s avonds, na het avondeten, toen we allen rond de haard zaten, kastanjes en alle soorten eikels aan het eten en het roosteren.
Lucias Eerste Communie
De dag die de parochiepriesters hadden vastgelegd voor de plechtige Eerste Communie van de kinderen van de parochie, kwam dichterbij. Met de kennis in het achterhoofd dat ik de Catechismus reeds kende en ook reeds zes jaar oud was, dacht mijn moeder dat ik nu reeds mijn Eerste Communie kon doen. Daarom zond zij mij mee met mijn zus Carolina naar de Catecheselessen die de parochiepriester aan de kinderen gaf, als voorbereiding voor deze grote dag. Ik ging steeds stralend van geluk in de hoop om spoedig mijn God voor de eerste maal te mogen ontvangen. De priester gaf zijn les en zat vooraan neer op een verhoog. Hij riep mij bij hem en als het een of ander kind niet kon antwoorden op zijn vraag, vroeg hij aan mij om het antwoord in de plaats te geven, om hen zo in verlegenheid te brengen.
De laatste dag voor de Eerste Communie, de grote dag, was gekomen en de priesters had verteld dat alle kinderen naar de kerk moesten komen in de voormiddag om zo zijn uiteindelijke beslissing te kunnen maken wie zijn Eerste Communie mocht doen. U kunt zich voorstellen hoe teleurgesteld ik was toen hij me naast hem riep, me streelde en zei dat ik moest wachten tot ik zeven jaar was! Ik begon onmiddellijk te wenen, en net zoals ik bij mijn eigen moeder zou hebben gedaan, lag ik mijn hoofd op zijn knieën en snikte. Net op dat moment kwam er een andere priester, die geroepen was om te helpen met de biecht, de kerk binnen. Toen hij mij zo zag liggen vroeg hij om de reden van mijn tranen. Toen hij alles had vernomen, nam hij me mee naar de sacristie en het mysterie van de Eucharistie. Daarna nam hij mij bij de hand en bracht mij bij de parochiepriester en zei: "Vader Pena, u mag dit kind haar Communie laten doen. Zij begrijpt beter dan de anderen wat zij doet." "Maar zij is maar pas zes jaar oud," wierp de goede priester tegen. "Dat geeft niet! Ik neem de verantwoordelijkheid daarvoor op mij." "Dan is het goed," zei de goede priester tot mij: "Ga nu maar gauw uw moeder vertellen dat u morgen uw Eerste Communie mag doen."
Ik kan nooit de vreugde uitdrukken die ik toen voelde. Met de handen klappend, rende ik naar huis om het goede nieuws aan mijn moeder te vertellen. Onmiddellijk bereidde zij mij voor op de Biecht van die namiddag. Mijn moeder nam mij naar de kerk en toen we aankwamen vertelde ik haar dat ik bij de andere priester wou te biechten gaan. Zo gingen we naar de sacristie, waar hij op een stoel de biecht hoorde. Mijn moeder knielde voor het hoogaltaar, naast de sacristie, neer, samen met de andere moeders die met hun kinderen aan het wachten waren voor de biecht. Het was daar, voor het Heilig Sacrament, dat mijn moeder mij de laatste aanbevelingen gaf. Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans lachte naar Lucia, toen het mijn beurt was. Ik ging en knielde neer aan de voeten van Onze Lieve Heer, die daar vertegenwoordigd was door zijn dienaar en de vergeving voor mijn zonden afsmeekte. Toen ik had gebiecht, zag ik dat iedereen lachte.
Mijn moeder riep mij naar haar toe en zei: "Mijn kind, weet u dan niet dat de biecht iets geheim is en fluisterend wordt gedaan? Iedereen heeft u gehoord! Er was maar één ding dat niemand kon horen en dat is wat u op het einde zei." Op de weg naar huis ondernam mijn moeder enkele pogingen om, wat zij "het geheim van de biecht" noemde, te ontdekken. Maar het enige antwoord dat ze kreeg was een volledige stilte. Nu ga ik hoe dan ook het geheim van mijn eerste Biecht verklappen. Na mij te hebben gehoord, zei de priester de volgende woorden tot mij: "Mijn kind, uw ziel is de tempel van de Heilige Geest. Hou ze steeds rein zodat Hij Zijn Goddelijke handelingen erin kan plaatsen."
Toen ik deze woorden hoorde, voelde ik een volle eerbied in mijn binnenste en vroeg ik mijn vriendelijke biechtvader wat ik verondersteld werd te doen: "Kniel niet voor Onze Lieve Vrouw en vraag Haar, met groot vertrouwen, om zorg te dragen voor uw hart, om het voor te bereiden om morgen op een waardige manier Haar geliefde Zoon te mogen ontvangen, en uw hart alleen aan hem voor te behouden!" In de Kerk bevond er zich meer dan een beeld van Onze Lieve Vrouw, maar daar mijn zussen steeds zorgden voor het altaar van Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans, ging ik gewoonlijk daar bidden. Daarom ging ik ook nu daarheen om haar, met de volle vurigheid van mijn ziel, te vragen om mijn arme ziel allen voor te behouden voor God. Toen ik dit nederig gebed, met mijn ogen op het beeld gericht, bleef herhalen, leek het alsof Ze glimlachte en mij met een liefdevolle blik en een vriendelijk gebaar verzekerde dat Zij dat zou doen. Mijn hart stroomde over van geluk en ik kon nauwelijks nog een woord uitbrengen.
Vurig afwachten
Die nacht maakten mijn zussen voor mij een wit kleed en een haarkrans. Wat mij aangaat, ik was zo gelukkig dat ik niet kon slapen en het leek alsof de uren nooit zouden voorbijgaan! Ik ging hen dan ook altijd vragen of de dag al gekomen was, of ze wilden dat ik mijn kleed paste of mijn haarkrans, en zo verder.
De gelukkige dag was eindelijk aangebroken, maar hoe lang duurde het eer het negen uur was! Ik deed mijn witte kleed aan en dan nam mij zus Maria me naar de keuken om de genade van mijn ouders te vragen, om hun handen te kussen en hun zegen te vragen. Na deze kleine ceremoniële gebeurtenis, gaf mijn moeder mij haar laatste aanbevelingen. Zij vertelde mij wat ik aan Onze Heer moest vragen wanneer ik Hem in mijn hart had ontvangen: "Vraag Hem boven alles om van u een heilige te maken." Daarna wenste ze mij geluk. Haar woorden maakten zon onuitwisbare indruk op mijn hart dat ze ook de eerste woorden waren die ik tot de Heer richtte, toen ik Hem ontving. Zelfs vandaag lijk ik nog de echo te horen van mijn moeders stem die deze worden herhaalt. Toen ging ik met mijn zussen en mijn broer naar de kerk en ik werd de hele tijd in hun armen gedragen zodat niet het minste beetje stof van de weg mijn kleed zou vuil maken.
Van zodra we in de kerk waren, ging ik lopen om te knielen voor het altaar van Onze Lieve Vrouw om mijn verzoek te hernieuwen. Dan bleef ik nadenken over de glimlach van gisteren van Onze Lieve Vrouw, tot mijn zussen mij kwamen zoeken en me meenamen naar de aangeduide plaats. Er was een groot aantal kinderen, netjes opgesteld in vier rijen, twee voor de meisjes en twee voor de jongens, van achteraan in de kerk tot aan het altaar. Als kleinste bevond ik mij het dichtste bij de Engelen bij de leuningen aan het altaar.
De grote Dag
Eens men begonnen was met de Missa Cantata en het grote moment nabij kwam, begon mijn hart harder om harder te kloppen, in afwachting van het bezoek van de Grote God die zou neerdalen uit de Hemel om Zich met mij te verenigen. De parochiepriester kwam naar beneden en ging door de rijen van de kinderen en verdeelde het Brood der Engelen.
Ik had het geluk dit als eerste te mogen ontvangen. Terwijl de priester van de altaartreden kwam, was het of mijn hart uit mijn borst zou springen. Maar van zodra hij de Goddelijke Hostie op mijn tong had gelegd voelde ik een onveranderlijke sereniteit en vrede. Ik voelde mezelf in een bad van zon bovennatuurlijke atmosfeer dat de tegenwoordigheid van Onze Lieve Hier mij zo ontvankelijk en klaar als mogelijk was, alsof ik Hemzelf gehoord en gezien had met alle mijn lichamelijke zinnen. Toen richtte ik mijn gebed tot Hem: "O Heer, maak van mij een heilige. Houdt mijn hart steeds rein, voor U alleen." Toen leek het of de Heer de volgende woorden in de diepten van mijn hart plaatste: "De genade die aan u op deze dag wordt verleend zal levend in uw ziel verblijven en de vruchten voortbrengen van het eeuwige leven." Het voelde aan alsof ik getransformeerd was tot God.
Het was bijna 13 uur wanneer de plechtigheid beëindigd was, vanwege een aantal priesters die laattijdig waren, omdat ze van ver moesten komen, de preek en de hernieuwing van de doopbeloften. Mijn moeder kwam mij nogal verstrooid halen, omdat ze vreesde dat ik van zwakte ging flauwvallen. Maar overvloeid door het Brood der Engelen kon ik geen enkel voedsel meer tot mij nemen. Hierna verloor ik de smaak en de aantrekking voor de dingen van de wereld en voelde mij nog enkel thuis in een afgezonderde plaats, waar ik, helemaal alleen, het genoegen van mijn Eerste Heilige Communie weer kon oproepen.
Lucias familie
Deze momenten van afzondering waren inderdaad uitzonderlijk. Zoals Zijne Excellentie reeds weet, moest ik op de kinderen letten die ons door de buren warden toevertrouwd; en daarenboven werd mijn moeder, als verpleegster, in de omgeving zo dikwijls gevraagd. Bij minder erge ziekten kwamen de mensen bij ons thuis om advies te vragen, maar wanneer een zieke persoon een huis niet kon verlaten werd aan mijn moeder gevraagd om bij hen thuis te gaan. Vaak bracht ze daar hele dagen en zelfs nachten door. Bij een langdurige ziekte, of als de toestand van de persoon het vereiste, stuurde ze nu en dan mijn zussen om naast het bed van de zieke te blijven tijdens de nacht om zo de familie wat laten tot rust te komen.
Als de zieke persoon de moeder van een jonge familie was, of iemand die het geluid van kinderen niet kon verdragen, dan bracht mijn moeder de kleintjes mee naar huis en werd ik ingeschakeld om op de kinderen te letten. Ik hield mij bezig met hen. Zo leerde ik hen hoe ze de draad moest worden klaargemaakt bij het weven.
En zo hadden we steeds van alles te doen. Meestal werkten er meerdere meisjes in ons huis, die dan kwamen om te leren weven of om kledij te maken. Meestal toonden deze meisjes veel genegenheid voor onze familie en later zeiden ze dat de beste tijd uit hun leven, de tijd was die ze bij ons thuis hadden doorgebracht. Tijdens bepaalde perioden van het jaar moesten mijn zussen in het veld gaan werken tijdens de dag en moesten ze hun weef- en naaiwerk s nachts doen. Het avondmaal werd gevolgd door gebeden, die werden geleid door mijn vader en dan begon het werk.
Iedereen had wel iets te doen. Mijn zus Maria ging naar het weefgetouw, mijn vader vulde de spoelen met draad. Teresa en Gloria deden het naaiwerk en mijn moeder deed het spinnen. Carolina en ik gingen, na het opkuisen van de keuken, helpen bij het naaiwerk, droegen de rijgsteken buiten, naaiden knoppen aan, en zo verder. Om de slaperigheid tegen te gaan speelde mijn broer op het accordeon, en we zongen allerlei liedjes mee. Dikwijls vielen de buren in huis om gezelschap te houden, en alhoewel dit hun slaap belette, vertelden ze dat het geluid van onze opgewektheid al hun zorgen deed verdwijnen en hen vervulde van geluk. Ik hoorde meerdere vrouwen soms tot mijn moeder zeggen: "Hoe gelukkig bent u! Wat een lieve kinderen heeft God u geschonken." Toen de tijd kwam om graan te oogsten, scheidden we s nachts het kaf.
Soms zat ik boven de berg maïs en elke keer er een donkergekleurde maïskolf verscheen, moest ik iedereen tegen mij aandrukken. Als ik terugkijk weet ik niet meer of de hierboven vermelde feiten die ik met mijn Eerste Communie in verband breng werkelijkheid of enkel de inbeelding van een kind waren. Wat ik wel weet is dat ze altijd tot op vandaag een grote invloed hadden in mijn vereniging tot God. Maar ik weet niet, Zijne Excellentie waarom ik u al deze zaken over ons familieleven vertel. Maar het is God die mij ingeeft om het zo te doen, en hij kent de reden waarvoor. Misschien is het om u te laten zien hoe ik, na zoveel liefde rondom mij te hebben gehad, meer en meer het lijden zou voelen dat de Heer van mij zou vragen. Zoals Zijne Excellentie mij heeft gevraagd om een relaas te geven van al het lijden dat de Heer mij heeft gezonden en van alle genaden die de Heer mij heeft geschonken, denk ik het beter is alles te vertellen zoals het gebeurd is. Bovendien voel ik mij er vredig en rustig bij, omdat ik weet dat Zijne Excellentie alles zal vernietigen wat niet tot Gods of Marias meest Heilige eer strekt.
De Verschijningen: Lucia, de herderin
Dit is hoe de dingen geschieden tot ik zeven jaar oud was. Toen besloot mijn moeder dat ik de schapen zou hoeden. Mijn vader, noch mijn zussen, waren het ermee eens. Zij hadden mij zo lief en zo wilden ze in mijn geval een uitzondering. Mijn moeder gaf echter niet toe: "Zij is zoals de anderen," zei ze, "Caroline is reeds twaalf jaar en kan reeds beginnen werken in de velden, of anders leren voor weefster of naaister, wat ze verkiest." De hoede over onze kudde werd dus mijn taak. Het nieuws dat ik voortaan een herderinnetje zou zijn verspreidde zich vlug onder de andere herdertjes: bijna iedereen kwam langs en bood aan om mijn gezel te zijn. Ik zei "ja" aan iedereen en kwam met allen overeen om elkaar te ontmoeten aan de helling van de Serra. De volgende dag was de Serra één massa schapen met hun herders, alsof er een wolk op was neergedaald.
Maar ik voelde mij ziek tussen al deze herrie. Daarom koos ik drie meisjes uit de herdertjes om mij voortaan te vergezellen en zonder tegen iemand een woord te zeggen hadden we afgesproken om onze schapen op het grasland op de hellingen aan de overkant te laten grazen. Het waren Teresa Matias, haar zus Maria Rosa en Maria Justino. En zo vertrokken we de volgende dag naar de heuvel die gekend stond als de Cabeco. We gingen langs de noordelijke helling. Valinhos is een plaats die Zijn Excellentie reeds kent bij naam en ligt aan de zuidelijke kant van dezelfde heuvel. Aan de oostelijke kant is de grot waar ik reeds over gesproken heb in mijn uiteenzetting over Jacinta. Samen met onze kudden, klommen we tot bijna bovenaan de heuvel. Vanaf daar strekten er zich tot aan de vallei beneden een grote oppervlakte olijfbomen, eiken, pijnbomen, steeneiken, en zo verder, uit.
Een raadselachtig voorteken in 1915
Rond de middag gebruikten we ons middagmaal. Hierna nodigde ik de meisjes uit om samen de Rozenkrans te bidden, waarmee ze enthousiast instemden. We waren amper begonnen of we zagen daar, vóór onze ogen, een figuur zweven in het licht boven de bomen. Het leek op een beeld uit sneeuw, bijna doorzichtig door de stralen van de zon.
"Wat is dat?" vroeg ik hen, enigszins bevreesd.
"Ik weet het niet!"
We vervolgden met bidden, met onze ogen gericht op de figuur voor ons, en toen ons gebed was beëindigd, verdween ook de figuur. Zoals gebruikelijk zei ik niets, maar mijn vriendinnetjes hadden thuis verteld wat er was gebeurd van zodra ze waren teruggekeerd. Het nieuws had zich vlug verspreid en op een dag, toen ik thuis aankwam, werd ik door mijn moeder ondervraagd: "Kijk eens! Er wordt gezegd dat jullie iets of wat dan ook hebben gezien daarboven. Wat was het dat u hebt gezien?"
"Ik weet het niet," zei ik, "het leek op een persoon, gewikkeld in een laken!" Omdat ik geen gelaatstrekken kon waarnemen, voegde ik hieraan toe: "Er waren geen ogen, noch handen uit af te leiden."
Mijn moeder maakt een einde aan de hele zaak met een gebaar van "kinderlijke onzin!"
Na enige tijd keerden we met onze kudde naar dezelfde plaats terug en precies hetzelfde deed zich opnieuw voor. Opnieuw vertelden de meisjes het hele verhaald. Na een korte tijd gebeurde het opnieuw. Het was de derde keer dat mijn moeder van deze feiten had gehoord, zonder dat ik er zelf thuis een woord over had gezegd. Ze riep mij daarom, nogal onwelgevallig, bij haar, en vroeg: "Zeg nu meer eens wat jullie meisjes daarboven hebt gezien?"
"Ik weet het niet moeder. Ik weet niet wat het is."
Sommigen begonnen de spot met ons te drijven. Mijn zussen, die zich herinnerden zich dat ik mij, na mijn Eerste Communie, nogal vreemd gedroeg, vroegen minachtend: "Ziet u iets dat in een laken is gewikkeld?"
Ik voelde deze minachtende woorden en gebaren nogal scherp aan, want anders werd ik steeds geliefkoosd. Maar dit was zo onwerkelijk. U ziet, ik wist niet wat de Goede Heer voor mij had voorbehouden in de toekomst.
Verschijningen van de Engel in 1916
Rond deze tijd, zoals ik Zijne Excellentie reeds heb medegedeeld, zochten en bekwamen Francisco en Jacinto van hun ouders de toestemming om zorg te dragen over hun eigen kudde. Zo verliet ik mijn goede gezellinnetjes om mij de in plaats hiervan bij mijn neefje, Francisco en bij mijn nichtje, Jacinta, te vervoegen. Wij vermeden de Serra om niet alle overige herdertjes achter ons aan te krijgen en we spraken af om onze kudde uit te laten op de eigendommen van mijn oom en tante en van mijn ouders.
Op een dag lieten wij onze schapen los op een land dat aan mijn ouders toebehoorde en dat aan voet van de oostelijke zijde van de helling lag, wat ik reeds vermeld heb. Deze eigendom noemde Chousa Velha. Van zodra we in de voormiddag aankwamen, begon er een lichte motregen te vallen, zo licht dat het als mist leek. We gingen de heuvel op, volgden onze kuddes en zochten naar een overhangend stuk rots om te schuilen. Dit was dus de eerste maal dat wij deze gezegende holte tussen de rotsen binnentraden. Het was midden een olijfbosje, dat aan mijn peter Anastacio toebehoorde. Van daaruit kon men het kleine dorpje zien waar ik was geboren en ook de gehuchten Casa Velha en Eira da Pedra. Het bosje strekte zich verder uit, over het grondgebied van verschillende eigenaars, tot de grenzen van de gehuchtjes.
We brachten ginds de dag door, tussen de rotsen, ondanks dat het niet meer regende en de zon klaar en helder scheen. We aten ons middageten op en baden de Rozenkrans. Ik ben er niet zeker meer van of we die dag de Rozenkrans baden op de wijze die ik aan Zijne Excellentie reeds heb verteld, door enkel de woorden "Weesgegroet Maria" en "Onze Vader" te zeggen op elk kraaltje, zo groot was onze verlangen naar het spelen. Onze gebed was beëindigd en we begonnen met de steentjes te spelen. We genoten maar een kleine poos van het spel, want een sterke wind schudde de bomen plots heen en weer. We keken geschrokken op om te zien wat er gebeurde, want de dag was anders ongewoon kalm. Toen zagen we boven de olijfbomen, de figuur waar ik reeds heb over gesproken, naar ons toekomen. Jacinta en Francisco hadden deze figuur nog niet gezien, noch had ik er hen ooit over gesproken. Terwijl de figuur naderde, konden wij de gelaatstrekken waarnemen. Het was een jonge man van een grootse schoonheid, zon veertien tot vijftien jaar oud, witter dan sneeuw, en, bij zonneschijn, zo doorzichtig als kristal. Toen hij ons bereikte, zei hij: "Wees niet bevreesd! Ik ben de Engel van de Vrede. Bid met mij."
We knielden neer op de grond en hij boog zich voorwaarts neer tot zijn voorhoofd de grond raakte, en hij deed ons de volgende woorden drie maal herhalen: "Mijn God, Ik geloof en stel mijn hoop in U, Ik aanbid U en ik hou van U! Ik vraag vergiffenis voor zij die niet in U geloven en hun hoop stellen, U niet aanbidden en niet van U houden." Toen hij zich oprichtte, zei hij: "Bid nu. De Harten van Jezus en Maria zijn aandachtig voor de woorden van uw verzoeken." Zijn woorden griften zich zo diep in onze geesten dat we ze nooit meer konden vergeten. Van dan af, brachten we lange perioden door in de houding van de Engel, en herhaalden zijn woorden, tot we soms uitgeput waren. Ik waarschuwde Francisco en Jacinta meteen dat dit moest geheim worden gehouden. Godzijdank stemden zij hiermee in.
Enkele weken gingen voorbij en de zomer kwam, toen we naar huis moesten voor de siësta. Op een dag speelden we op de paveien van de bron, aan het diepste punt van de tuin van mijn ouders, die we de Arneiro noemden [ik heb deze bron reeds vermeld aan Zijne Excellentie in mijn relaas over Jacinta]. Plots zagen we naast ons dezelfde figuur, of liever, de Engel, zoals het mij leek.
"Wat bent u aan het doen?" vroeg hij. "Bid, bid heel veel! De meest Heilige Harten van Jezus en Maria hebben plannen van genade met u. Bied voortdurend de Meest Heilige gebeden en opofferingen aan."
"Hoe moeten we opofferingen maken?" vroeg ik.
"Maak van alles wat u kan een opoffering en schenk het aan God als een daad van herstel voor de zonden door dewelke hij wordt beledigd en met de bekering van de zondaars als verzoek. Zo zult u vrede doen neerdalen over uw land, waarvan ik de Beschermengel ben, de Engel van Portugal. Boven alles, aanvaard en draag met nederigheid het lijden dat de Heer u zal zenden."
Een aanzienlijke tijd ging voorbij, tot we op een dag onze schapen uitlieten op een eigendom van mijn ouders, op de helling van de heuvel die ik reeds heb vermeld, een beetje hogerop dan de Valinhos. Het is een olijfbos, Preguiera, genaamd. Na ons middageten besloten we om te gaan bidden in de holte tussen de rotsen aan de andere kant van de heuvel. Om tot daar te komen, gingen we rond de helling en moesten bij over een aantal rotsen boven Pregueira klimmen. De schapen konden maar met de grootste moeite over de rotsen klauteren.
Van zodra we daar waren, knielden we neer, met onze voorhoofden tot aan de grond, en begonnen het gebed van de Engel te herhalen: "Mijn God, Ik geloof en stel mijn hoop in U, Ik aanbid U en ik hou van U! Ik vraag vergiffenis voor zij die niet in U geloven en hun hoop stellen, U niet aanbidden en niet van U houden." Ik weet niet hoe dikwijls we dit gebed hadden herhaald, toen er plots een buitengewoon licht op ons scheen. We sprongen op om te zien wat er gebeurde en aanschouwden de Engel. In zijn linkerhand droeg hij een Kelk, met de zwevende Hostie erboven, uit dewelke enkele druppels Bloed in de Kelk dropen. De Engel liet de Kelk zwevend in de lucht hangen en knielde naast ons neer en deed ons drie maal herhalen: "Meest Heilige Drievuldigheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, Ik aanbid u diep en ik offer U het meest dierbare Lichaam, Bloed, Ziel en de Goddelijkheid van Jezus Christus aan, aanwezig in alle tabernakels ter wereld, tot herstel van de gewelddaden, de onteringen en de onverschilligheid waarmee Hijzelf werd beledigd. En door de onmetelijke verdiensten van Zijn meest Heilige Hart en het Onbevlekte Hart van Maria, smeek ik U om de bekering van de arme zondaars." Daarna, bij het oprichten, nam hij de Kelk en de Hostie in zijn handen. Hij overhandigde mij de Heilige Hostie en verdeelde het Bloed van de Kelk tussen Jacinta en Francisco, met de volgende woorden: "Neem en drink het Lichaam en Bloed van Jezus Christus, afschuwelijk beledigd door ondankbare mensen! Herstel hun misdaden en troost uw God." Opnieuw wierp hij zich op de grond en herhaalde nogmaals drie maal met ons, hetzelfde gebed: "Meest Heilige Drievuldigheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, Ik aanbid u diep en ik offer U het meest dierbare Lichaam, Bloed, Ziel en de Goddelijkheid van Jezus Christus aan, aanwezig in alle tabernakels ter wereld, tot herstel van de gewelddaden, de onteringen en de onverschilligheid waarmee Hijzelf werd beledigd. En door de onmetelijke verdiensten van Zijn meest Heilige Hart en het Onbevlekte Hart van Maria, smeek ik U om de bekering van de arme zondaars." Hierop verdween hij. We bleven nog een lange tijd in deze houding en herhaalden deze woorden opnieuw en opnieuw. Toen we ten laatste opstonden, bemerkten we dat het reeds donker was en dus ook tijd om terug te keren naar huis.
Problemen thuis
Hier ben ik dan, Zijne Excellentie, aan het einde gekomen van mijn drie jaren als herderin, van wanneer ik zeven tot wanneer ik tien jaar oud was. Tijdens deze drie jaren onderging ons huis, zowel als onze parochie, een totale verandering. Eerwaarde Vader Pena was niet langer parochiepriester en was vervangen door Eerwaarde Vader Boicinha. Toen deze zeer ijverige priester zag dat zo een heidense gewoonte als het eindeloze dansen te gebruikelijk was in de parochie, begon hij er zich onmiddellijk van op zijn preekstoel tegen te verzetten. Ook op straat en in de huizen, liet hij geen gelegenheid voorbijgaan om in te gaan tegen deze slechte gewoonte. Van zodra mijn moeder vernam dat deze goede priester op de wijze optrad, verbood ze mijn zus om nog langer deze amuzementen bij te wonen. En zoals altijd, leidde het voorbeeld van mijn zussen tot de opvolging door anderen en geleidelijk aan stierf de gewoonte dus uit. Hetzelfde gebeurde onder de jonge kinderen, die naar kleine aparte dansgelegenheden gingen, zoals ik reeds aan Zijne Excellentie heb uitgelegd, in mijn schrijven over de nichtje Jacinta.
In verband hiermee, merkte iemand aan mijn moeder op: "Tot nu was het geen zonde om te dansen, maar enkel omdat we een nieuwe parochiepriester hebben, is het een zonde geworden. Hoe kan dat nu?" "Ik weet het niet," antwoordde mijn moeder: "Alles wat ik weet is dat de priester niet wil dan ze dansen en zo gaan mijn dochters niet meer naar zulke gelegenheden. Ik laat hen dan een beetje binnen de familie dansen, omdat de priester zegt dat dit geen kwaad kan." Tijdens deze periode, verlieten mijn twee zussen het huis, na het sacrament van het huwelijk. Mijn vader was in slecht gezelschap terechtgekomen en door zijn zwakheid verloren we een deel van onze eigendom. Toen mijn moeder er zich van bewust werd dat onze middelen en levensonderhoud verminderden, loste ze dit op door mijn twee zussen, Gloria en Carolina, als diensters te laten werken. Thuis bleef er enkel mijn broer over om te passen op onze overblijvende velden, om zorg te dragen voor mijn moeder, het huis en mijzelf en om onze schapen naar de weide te brengen. Mijn arme moeder leek in het midden van tegenspoed terechtgekomen te zijn. Toen we op een avond rond het haardvuur zaten te wachten op mijn vader voor het avondmaal, keek mijn moeder naar de lege plaatsen van mijn zussen en zei met diepe droefheid: "Mijn God, waar is al die vreugde van ons huis heengegaan?" Daarna barste ze in tranen uit en legde haar hoofd te rusten op de kleine tafel naast haar. Mijn broer en ik weenden mee.
Het was een van de droevigste taferelen die ik ooit meemaakte: verlangend uitkijkend naar mijn zussen en mijn moeder zo ellendig te zien. Dit deed mijn hart breken. Ook al was ik nog maar een kind, ik begreep precies de situatie waar we waren in beland. Toen herinnerde in mij de woorden van Engel: "Boven alles, aanvaard nederig de opofferingen die de Heer u zal zenden." Op zulke momenten trok ik mij gewoonlijk terug naar een andere plaats en liet ik haar alleen om mijn moeders lijden niet te vergroten. Deze plaats was dan gewoonlijk onze bron. Daar leunde ik op mijn knieën over de rand van de stenen en ik kon geen woord uitbrengen. Mijn tranen vermengden zich met het water beneden en ik offerde mijn lijden op aan God. Soms vonden Jacinta en Francisco mij in deze staat, in bitter verdriet. Ik kon geen woord uitbrengen want mijn stem was afgesneden door mijn wenen en zij deelden mijn lijden tot zon hoogte dat ze ook overvloedig begonnen wenen. Toen zei Jacinta luidop: "Mijn God, onze offers zijn een daad van herstel en voor de bekering van de zondaars. Aanvaard al leed en onze opofferingen." De formule van de opoffering was niet altijd precies dezelfde, maar de betekenis was wel dezelfde.
Zoveel lijden begon de gezondheid van mijn moeder te ondermijnen. Zij kon niet langer werken en zij vroeg mijn zus Gloria om voor haar en het huis te zorgen. Alle artsen en dokters uit de omgeving waren reeds bezocht. We hadden toevlucht voor elke ziekte, maar er was geen enkele verbetering te merken. De goede parochiepriester bood mijn moeder aan om haar mee te nemen met zijn ezelskar, om in Leiria de dokter te raadplegen. Vergezeld door mijn zuster trok zij naar Leiria. Maar ze keerde halfdood van haar reis terug, uitgeput van zo vele raadplegingen, zonder enig resultaat of wat ook. Uiteindelijk werd er een dokter S. Mamede geraadpleegd. Hij verklaarde dat mijn moeder een verzwakking had aan het hart, een verschoven ruggenwervel en falende nieren. Hij schreef haar een rare behandeling voor met roodhete naalden en van alles en nog wat en dit bracht wel enige verbetering aan haar toestand.
Dit waren de dingen thuis bij ons toen de dertiende mei van 1917 aankwam. Het was ook rond deze tijd dat mijn broer de leeftijd had bereikt om zich in te laten schrijven voor het leger. En daar zijn gezondheid goed was, hadden we elke reden om aan te nemen dat hij zou aanvaard worden. Daarnaast, was er oorlog en zou het moeilijk zijn om voor hem een uitzondering te verkrijgen. Mijn moeder die bang was om er thuis alleen voor te staan en niemand had om om het land te latten, vroeg eveneens aan mijn zus Carolina om naar huis te komen. Ondertussen beloofde de peter van mijn broer om zijn uitzondering voor hem te bekomen. Hij sprak enkele woorden met de dokter die verantwoordelijk was voor zijn medisch onderzoek en aldus verleende de Heer mijn moeder deze verlichting.
Verschijningen van Onze Lieve Vrouw
Ik ga niet langer de beschrijving van de verschijning van 13 mei uitstellen. Het is u wel bekend, Zijne Excellentie, en het zou verloren tijd zijn om er heel diep op in te gaan. U weet ook hoe mijn moeder zich bewust werd van wat er gebeurde, en ze zou niets sparen om me te doen toegeven dat ik loog. We kwamen overeen om de woorden die Onze Lieve Vrouw tot ons gesproken had, die dag, te zeggen. Na ons te hebben beloofd om ons naar de Hemel te nemen, vroeg Zij: "Bent u bereid zichzelf op te offeren om al het lijden te dragen dat God u zal zenden, als een daad van herstel voor de zonden door dewelke Hij zo erg beledigd wordt en te bidden voor de bekering van de zondaars?" "Ja, dat willen wij," was ons antwoord. "Dan zult u veel te lijden hebben, maar Gods genade zal uw troost zijn."
Op 13 juni, het feest van de Heilige Antonius, waren er steeds grote festiviteiten in onze parochie. Op die dag lieten we gewoonlijk onze kudde heel vroeg in de morgen buiten, om hen om negen uur s ochtend reeds op te sluiten. Toen gingen we naar de "festa." Mijn moeder en mijn zussen, die wisten hoezeer ik van een festa hield bleven maar zeggen: "We moeten nog zien dat u de festa verlaat om naar de Cova de Ira te gaan om tegen die Dame te praten!" Op die dag zal niemand een woord tot mij. Insofa en ik waren bezorgd. Zij deden alsof ze wensten te zeggen: "Laat haar alleen, en we zullen spoedig zien wat ze doet."
Ik liet de kudde bij dageraad uit met de bedoeling om tegen negen uur terug te zijn en naar de mis te gaan van tien uur, en daarop naar de Cova da Ira. Maar de zon was nog maar op of mijn broer kwam mij roepen. Hij vertelde mij om terug naar huis te gaan omdat er verschillende mensen waren gekomen om mij te spreken. Hij bleef bij de kudde en ik ging kijken wat ze wilden. Ik zag een aantal mannen en vrouwen, die kwamen uit plaatsen als Minde, Tomar, Carrascas, Boleiros, en zo verder. Ze wensten me te vergezellen naar de Cova de Ira. Ik vertelde hen dat het nog vroeg was en nodigde hen uit tot de mis van acht uur. Daarop keerde ik naar huis terug. Deze goede mensen wachtten ondertussen in de tuin, in de schaduw van onze vijgenbomen. Mijn moeder en mijn zussen hielden hun minachtende houding aan, en dit brak mijn hart, want het was inderdaad even pijnlijk als de beledigingen. Rond elf uur verliet ik het huis en naar het huis van mijn oom, waar Jacinta en Francisco reeds op mij aan het wachten waren. Toen ging het rechtstreeks richting Cova de Ira, voor het langverwachte ogenblik. Al deze mensen volgden ons en vroegen duizenden vragen. Die dag was ik bedolven van bitterheid. Ik kon zien dat mijn moeder diep verward was en ze zou alles doen wat binnen haar mogelijkheden lag om mij te doen toegeven dat ik loog. Ik wou allemaal zo graag doen wat ze wou, maar de enige manier om dit te doen was door een leugen te vertellen. En vanuit de wieg, heeft ze steeds haar kinderen de grote gruwel van de leugen voorgehouden en iedereen die onwaarheden durfde te zeggen zou streng worden gestraft.
"Ik heb altijd geweten," zei ze dikwijls, "dat mijn kinderen steeds de waarheid spraken en moet ik nu mijn jongste dochter met zoiets zien laten aandraven? Als het maar een kleine, kleine leugen was ...! Maar een leugen van deze afmetingen, die zoveel mensen misleidt en hen allemaal hierheen leidt!" Na deze bittere klachten, draaide ze zich tot mij en zei: "Maak uw besluit over wat u wenst! Ofwel ontdoet u zich van al dit bedrog door de mensen te vertellen dat u hebt gelogen, ofwel sluit ik u op in een donkere kamer waar u zelfs het licht van de zon niet kunt zien. Na al deze moeilijkheden die ik heb meegemaakt, moet mij nu zoiets overkomen!" Mijn zussen zaten allen naast mijn moeder en rondom mij was de sfeer er een van geringschatting en misprijzen.
Toen herinnerde ik mij de oude dagen en zei bij mezelf: "Waar is al de genegenheid nu heen die mijn familie tot voor kort voor mij toonde?" Mijn enige troost was te wenen voor de Heer en Hem deze opoffering te schenken. Het was op deze dag dat, bijkomend op wat ik reeds heb verteld, Onze Lieve Vrouw, alsof ze kon raden wat er gaande was, tot mij zei: "Lijdt u veel? Verlies de moed niet. Ik laat u nooit in de steek. Mijn Onbevlekte Hart zal uw toevluchtsoord zijn en de weg die u tot God zal leiden."
Toen Jacinta mij in tranen zag, wou zij me troosten: "Ween niet. Zeker zijn dit de beproevingen waarover de Engel het had die God tot ons zou zenden. Daarvoor dient uw lijden, voor uw herstel tot Hem en voor de bekering van de zondaars."
Lucias twijfels en verzoeken
Rond deze tijd kwam onze parochiepriester te weten wat er allemaal gebeurde en vroeg mijn moeder om mij mee te nemen naar zijn pastorie. Het was alsof mijn moeder opnieuw kon ademen, nu ze dacht dat de priester de verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen op zich zou nemen. Daarom zei ze tot mij: "Morgen is het eerste was we gaan doen, naar de Mis gaan en dan gaat u naar de pastorij van de Eerwaarde Vader. Laat hem maar doen om de waarheid te achterhalen, op welke manier ook. Laat hem u straffen. Laat hem doen wat hij maar wenst te doen met u, zolang hij er maar in slaagt u te doen toegeven dat u gelogen hebt. Pas dan zal ik tevreden zijn."
Mijn zussen namen het op voor mijn moeder en vonden eindeloze bedreigingen uit om mij schrik aan te jagen voor mijn gesprek met de parochiepriester. Ik vertelde Jacinta en Francisco er alles over. "Wij gaan ook," antwoordden zij, "De Eerwaarde Vader vertelde aan onze moeder om ons eveneens daarheen te nemen, maar zij heeft zo geen dingen tot ons gezegd. Oh, het geeft niet! Als ze ons verslaan, zullen we lijden uit liefde voor Onze Heer en voor de zondaars."
De volgende dag stapte ik naast mijn moeder zonder de hele weg een woord tot elkaar te spreken. Ik moet toegeven dat ik beefde van de gedachte van wat er stond te gebeuren. Tijdens de Mis offerde ik mijn lijden op aan God. Daarna volgde ik mijn moeder vanuit de kerk naar de pastorij. We begonnen aan de trappen die leidden tot de veranda. We hadden maar een paar treden beklommen toen mijn moeder zich omdraaide en het uitriep: "En verveel mij niet langer meer! Vertel de Eerwaarde Vader dat u gelogen hebt, zodat hij op zondag in de kerk kan zeggen dat het allemaal een leugen was en dat daarmee een einde is gekomen aan de hele zaak. Wat een mooie verhaal is dit! Al het volk loopt naar de Cova de Ira, gewoon om te bidden voor een steeneik."
Vervolgens klopte ze aan de deur. De priestermeid opende en nodigde ons uit om neer te zitten op een zitbank en er te wachten. Tenslotte verscheen de parochiepriester. Hij nam ons in zijn studeerkamer en wenkte mijn moeder om te gaan zitten. Hij bekeek mij vanachter zijn bureel. Toen ik bemerkte dat Zijne Eerwaarde mij heel vriendelijk en rustig ondervroeg, stond ik verbaasd. Ik was nog steeds bevreesd, maar enkel van wat nog moest komen. De ondervraging was heel gedetailleerd en, ik zou durven zeggen, vermoeiend. Zijne Eerwaarde besloot met de korte opmerking: "Het lijkt me niet dat dit een onthulling uit de Hemel is. Het is in dergelijke gevallen gebruikelijk dat Onze Heer de zielen vertelt voor wie deze onthullingen bestemd zijn zodat zij hun biechtvader of parochiepriester rekenschap kunnen geven van het gebeurde. Maar dit kind daarentegen, houdt zoveel mogelijk alles voor zichzelf. Dit kan ook een misleiding van de duivel zijn. We zullen zien. De toekomst zal ons tonen wat we hier allen moeten over denken."
Aanmoedigingen van Jacinta en Francisco
Hoezeer deze insinuatie mij deed lijden, weet enkel God, want enkel Hij kan in het binnenste van het hart kijken. Ik begon te twijfelen dat deze verkondigingen eventueel van de duivel zouden komen, die misschien op deze wijze mijn ziel wou doen verloren gaan. Toen ik de mensen hoorde zeggen dat de duivel altijd onenigheid en verwarring zaait, begon ik waarachtig te twijfelen, daar dat de sfeer in ons huis niet meer dezelfde was, want de vreugde en de vrede was verdwenen, sinds deze dingen begonnen. Welke smart voelde ik! Ik maakte mijn twijfels bekend aan mijn neefje en nichtje. "Neen, het is de duivel niet!" antwoordde Jacinta, "helemaal niet! Er wordt gezegd dat de duivel heel lelijk is en dat hij zich onder de grond bevindt, in de hel. Maar die dame is zo mooi, en we zagen haar opstijgen naar de Hemel!"
Onze Heer maakte hiervan gebruik om mijn twijfels die ik had wat te verminderen. Maar tijdens de loop van de maand verloor ik al mijn enthousiasme om opofferingen en daden van versterving te doen, zodanig zelfs dat ik mijzelf begon af te vragen of het niet beter was om te zeggen dat ik gelogen had, zodat aan alles een einde zou komen. "Doe dat niet!" schreeuwden Jacinta en Francisco het uit. "Ziet u dan niet dat u nu juist een leugen gaat vertellen, en is liegen dan geen zonde?" In deze gemoedstelling kreeg ik bovenop een droom die enkel de duisternis in mijn geest nog deed toenemen. Ik zag de duivel lachen omdat hij mij voor de gek gehouden had, terwijl hij probeerde om mij in de hel te trekken. Terwijl ik mijzelf in zijn klauwen zag, begon ik zo hardop te schreeuwen en op Onze Lieve Vrouw te roepen om hulp, dat ik mijn moeder had wakker gemaakt. Zij was ontdaan en vroeg mij wat er gaande was. Ik kan mij niet meer herinneren wat ik haar antwoordde, maar ik herinner mij wel nog dat ik verlamd was door de angst en dat ik die nacht niet meer kon slapen. Deze droom had mijn ziel bedekt met wolken van angst en lijden. Mijn enige troost was mij terug te trekken en mijn hart te laten uitwenen. Zelfs het gezelschap van mijn neefje en nichtje werd mij een last en daarom begon ik mij ook voor hen te verbergen. De arme kinderen! Ze zochten mij, schreeuwden mijn naam uit en kregen geen antwoord, terwijl ik de hele tijd daar was, dicht in hun baijheid verborgen in een hoek, waar ze nooit zouden gaan zoeken.
De dertiende juli kwam dichterbij en ik had nog steeds twijfels of ik zou gaan. Ik dacht bij mijzelf: "Als het de duivel is, waarop zou ik dan gaan om hem te zien? Als ze me vragen waarom ik niet ga, zal ik zeggen dat ik bevreesd ben voor de verschijning en dat ik daarom niet meer terug ga naar de Cova de Ira." Mijn beslissing was genomen en ik was vastbesloten om er naar te handelen.
Op de avond van de twaalfde begonnen de mensen zich reeds te verzamelen, in afwachting van de gebeurtenissen van de daaropvolgende dag. Daarom riep ik Jacinta en Francisco en vertelde hen over mijn besluit. "Wij gaan," antwoorden zij, "De Dame heeft gezegd dat wij moeten gaan." Jacinta zou uit eigen beweging tot de Dame spreken en zij was zo ontsteld over mijn beslissing, dat zij begon te wenen. "Omdat u niet wil gaan!"
"Neen, ik wil niet gaan! Luister! Als de Dame naar mij vraagt, vertel haar dan dat ik niet ga omdat ik bevreesd ben dat het de duivel is." En zo liet ik hen achter en verborg mij om zo te vermijden om op alle vragen te moeten antwoorden van de mensen die ondertussen waren afgezakt. Mijn moeder dacht dat ik met de kinderen uit het dorp speelde, terwijl ik mij de hele tijd verborgen hield in de braamstuiken van onze buurman, dat aan de Arneiro grensde, een beetje oostwaarts van de bron die ik reeds zo dikwijls heb vermeld. Toen ik die avond thuiskwam, schold zij mij uit: "Wat een mooie schijnheilige bent u, wees daar maar zeker van. Al de tijd die er was voor de schapen te hoeden hebt u verspild om enkel maar te gaan spelen en wie weet wat meer u nog had te doen, want niemand kon u vinden!"
De volgende, wanneer het bijna tijd was om te vertrekken, voelde ik plots, gedreven door een vreemde kracht waar ik amper kon aan weerstaan, dat ik moest gaan. Ik stapte op, belde aan bij mijn nonkel om te zien om Jacinta nog steeds daar was. Ik vond haar in haar kamer, samen met haar broer Francisco, knielend en wenend naast het bed: "Gaat u dan niet?" vroeg ik. "Niet zonder u! Wij durven niet. Ga mee!" Ik antwoordde: "Ja, ik ga mee." Hun gezichten klaarden op van vreugde en samen gingen we op stap. Een massa volk bevond zich lang de weg, wachtend op ons, en enkel met veel hinder konden we uiteindelijk de plaats bereiken. Dit was de dag waarop Onze Lieve Vrouw ons het geheim zou onthullen. Hierna, zei Zij ons, om onze hangende hartstocht opnieuw op te flakkeren: "Offer uzelf op voor de zonden en zeg dikwijls tegen Jezus, vooral wanneer u een opoffering maakt: O Jezus, dit is uit liefde voor U, voor de bekering van de zondaars en tot eerherstel van de zonden tegen het Onbevlekte Hart van Maria."
Vertaling: Chris De Bodt
01-09-1975
Fatima in Lucia's eigen woorden: Jacinta Marto
Fatima in Lucia's eigen woorden: Jacinta Marto
Jacinta's karakter, haar natuurlijke karaktertrekken
Voor de gebeurtenissen van 1917, vóór de verschijningen die ons intens verenigden, had ik niet meer bijzondere interesse in Jacinta en Francisco, dan in andere kameraadjes. In tegendeel, soms vond ik Jacinta's aanwezigheid nogal onaangenaam vanwege haar humeurigheid. De minste onenigheid tussen de kinderen, was al genoeg voor haar om alleen in haar hoekje te kruipen. "De ezel vastbinden", zoals we zeiden. We probeerden haar te overhalen, te strelen, haar op te beuren, maar dit was niet genoeg om haar terug tot het spel te brengen. Zij diende het spel te kiezen, evenals als haar vriendjes. Haar hart bevond zich echter op de juiste plaats, want God had haar tegelijkterijd ook gezegend met een zacht en vriendelijk karakter, dat haar ook aantrekkelijk en geliefd maakte.
Ik weet niet waarom, maar Jacinta en Francisco hadden een bepaalde voorkeur voor mij en zochten mij steeds eerst op als ze wilden spelen. Zij hielden niet van het gezelschap van andere kinderen en ze vroegen me dikwijls om met hen mee te gaan naar de bron, beneden in de tuin die tot hun ouders behoorde. Eens we daar waren, was het Jacinta die het spel koos, voornamelijk een spel met steentjes en knopen, dat we op de geplaveide stenen speelden, die de bron bedekten, in de schaduw van een olijfboom en twee pruimenbomen. Met de knopen spelen, verwarde me steeds, want telkens we werden binnengeroepen om te eten stond ik op min. Jacinta won altijd. Mijn moeder was hiervoor dikwijls kwaad op mij. Ik diende ze vlug opnieuw aan te naaien, maar hoe kon ik Jacinta overhalen om ze mij terug te geven, want naast het opzetten van pruillippen, had ze nog een ander gebrek, ze was nameijk hebberig. Ze wou alle knopen houden tot het volgende spel, om zo geen eigen knopen te moeten afstaan. Enkel door haar te bedreigen om nooit meer met haar te spelen, kon ik haar overhalen.
Een van mijn oudere zussen kon weven en de andere kon naaien en beiden waren de hele dag thuis. De buren vroegen daarom of hun kinderen bij ons thuis mochten blijven spelen, terwijl zij gingen werken in de velden. De kinderen bleven bij ons spelen, terwijl mijn zussen een oogje in het zeil hielden. Mijn moeder wou dit, hoewel dit meestal verloren tijd was voor mijn zussen. Ik diende op te letten dat de spelende kinderen niet in de vijver vielen in de tuin. Drie grote vijgenbomen beschermden ons voor de brandende zon. Op een dag als deze vroeg Jacinta mij on samen met haar broer naar "haar schuilhoekje" te gaan. Ik vertelde haar dat mijn moeder mij had bevolen om te blijven. Terleurgesteld en berustend zei ze: "natuurlijk, ik zou in uw plaats niet beschaamd willen zijn wanneer de priester u rond Pasen ondervaagt over de katechismus. Alle kinderen waren bij de katechismusles aanwezig, ook Jacinta.
Jacina's gevoeligheden
Op een dag beschuldigde één van de kinderen, het andere van onfatsoenlijk taalgebruik. Mijn moeder berispte hem streng, en zei dat men zulke schunnigheden niet zegt, omdat het een zonde is en men er het kindje Jezus verdriet mee doet, en dat diegenen die zulke zonden begaan en dit niet biechten, naar de hel gaan. De volgende keer dat de kinderen kwamen, zei Jacinta:
Jacinta: Mag u meegaan van uw moeder vandaag? Lucia: Nee Jacinta: Dan ga ik met Francisco naar onze tuin. Lucia: En waarom blijf je niet hier? Jacinta: Mijn moeder wil niet dat ik bij die andere kinderen blijf. Zij vertelde u mee te vragen om in onze tuin te komen spelen. Ze wil niet dat ik die schunnige praat hoor, dat zonde is en dat het kindje Jezus niet graag hoort. Jacinta fluisterde hierop Lucia in de oren: "Als uw moeder u laat gaan, kom u dan bij ons spelen? Lucia: Ja Jacinta: Ga het haar dan vragen.
Jacinta nam toen haar broer bij de hand en ging naar huis.
Eén van Jacinta's lievelingspelletjes was er eentje waarbij de verliezer moest doen wat de winnaar vroeg. Jacinta hield er van om de verliezer achter de vlinders te doen jagen, er eentje te vangen en tot bij haar te brengen. Een andere keer vroeg ze naar een bepaalde bloem. Op een dag speelden we thuis dit spel en ik won en ik zei haar mijn opdracht. Mijn broer was aan de tafel aan het schrijven. Ik zei haar om hem een knuffel en een kus te geven, maar ze stribbelde tegen: "Neen, niet dat, vraag me wat anders. Waarom vraagt u mij niet om het beeld van Onze Heer ginds te kussen?" Er hing daar een kruisbeeld aan de muur. "Akkoord", zei ik, "sta op een stoel, breng het kruisbeeld naar hier, kniel en geef Jezus drie dikke knuffels en drie kusjes, ééntje voor Francisco, ééntje voor mij en ééntje voor uzelf." "Aan Jezus geef ik zo veel kusjes als ik wil", en ze liep naar het kruisbeeld. Zij kuste en knuffelde Hem met zo een toewijding, dat ik dit nooit zal vergeten. Toen keek ze heel aandachtig naar Jezus en vroeg zij: "Waarom is Onze Heer aan het kruis genageld?" Ik antwoordde: "Omdat Hij voor ons stierf" "Vertel me hoe dit gebeurde", vroeg zei, en ik begon te vertellen.
Jacina's liefde voor de Gekruisigde Jezus
Tijdens de avonden vertelde mijn moeder steeds verhaaltjes en mijn vader en mijn oudere zussen vertelden graag sprookjes. Maar mijn moeder verhaalde ook over de Passie, Johannes De Doper, enz...en zo kwam ik verhaal te weten over Jezus' Passie. Eén keer dit verhaal over Jezus' lijden horen was voor mij voldoende om het tot in de details te blijven onthouden. Zo begon ik het "verhaal van de Heer", zoals ik het noemde, woord voor woord aan Jacinta te vertellen. Toen kwam plots een van mijn zussen langs en ze merkte op dat we het kruisbeeld in onze handen hadden. Toen kregen we een standje van haar en ze zei ons dat we zulke heilige dingen niet in onze handen mochten houden.
Toen stond Jacinta op en zei: "Maria, hou op met uw zus uit te schelden! Ik heb het gedaan en ik zal het niet meer doen." Mijn zus streelde mij en vroeg ons om buiten te gaan spelen omdat we nooit iets op zijn plaats konden laten liggen in huis.
Toen ging ik verder met het vertellen van de "verhaal van de Heer". We vonden een plaatsje, verscholen achter wat kastanjebomen, struiken en stenen. Dit werd later "ons plaatsje" voor onze vertrouwelijke gesprekken, onze gebeden, en ook voor onze tranen, soms heel bittere tranen. Om onze rode ogen te verbergen wasten we onze tranen weg met hetzelfde water als uit de bron waaruit we dronken. Stelt deze bron niet precies Onze-Lieve-Vrouw voor, in wiens hart we onze tranen konden drogen en van waaruit we de zuiverste troost konden drinken?
Maar nu terug naar het verhaal. Toen de kleine Jacinta me hoorde vertellen over het lijden van Onze Heer, begon ze te wenen. Van toen af vroeg ze mij dikwijls om het hele verhaal telkens opnieuw te vertellen. Toen zei ze met haar ogen vol met tranen en met een hart vol van verdriet: "Onze arme Lieve Heer. Ik zal nooit meer zondigen. Ik wil niet meer dat Onze Heer nog lijdt."
Jacina kon niet tegen de hitte
Jacinta hield er van om bij het vallen van de avond naar de dorsvloer te gaan, dat zich dichtbij het huis bevond. Vandaar keek ze naar de mooie zonsondergangen en de sterrenhemel. Vooral het zachte maanlicht bracht haar in vervoering. Wij daagden elkaar uit wie het meeste sterren kon tellen. De sterren noemden we engelenlampen, de maan was Maria's lamp en de zon was Jezus' lamp. Hierbij maakte Jacinta soms de opmerking: "Ik hou liever van Maria's lamp, die geeft zoveel hitte niet af en verblindt ons niet". De zon kan er heel sterk schijnen tijdens de zomerdagen en Jacinta, het broze kind, kon de hitte niet verdragen.
Jacinta kijkt en leert
Op een dag was Jacinta gefascineerd toen ze tijdens een kerkelijk feest zag hoe "engeltjes" bloemblaadjes uitstrooiden. Van toen af verliet ze soms de groep om haar schort te vullen met bloembladen. Dan kwam ze terug en strooide deze over mij uit, één voor één.
"Jacinta, waarom doe je dit?" "Ik doe wat de engeltjes doen: ik bestrooi u met bloembladen."
Elk jaar, ik denk op sacramentsdag, maakte mijn zus de kledij klaar voor de kinderen die de engelen moesten voorstellen in de processie. Dan liepen de engeltjes naast de hemel waaronder de priester liep met Heilig Sacrament. Ik was er altijd bij en op een dag moest ik mijn kleed passen van mijn zus. Ik vertelde Jacinta over het aankomende feest en dat ik bloembaaldjes zou strooien over de kleine Jezus. Daarop drong Jacinta aan of ze mocht meegaan in de processie. Dus gingen we dit samen vragen aan mijn zus. Mijn zus ging akkoord en paste Jacinta's kledij.
Tijdens de repetitie toonde mijn zus hoe de bloemblaadjes over de kleine Jezus werden gestrooid. "Zullen wij Hem zien?" vroeg Jacinta "Ja", zei mijn zus, "de parochiepriester zal Hem dragen."
Hierop sprong Jacinta van vreugde een gat in de lucht en bleef maar vragen hoelang het nog duurde voor het feest eraan kwam en toen de langverwachte dag er dan uiteindelijk aan kwam was het kind buiten zichzelf van opwinding. Beiden namen we zo dicht mogelijk bij het altaar plaats. Later, tijdens de processie, liepen we naast de priesterhemel, elk van ons met een mandje vol met bloemblaadjes. Ik strooide mijn blaadjes uit vóór de kleine Jezus, zoals mijn zus mij had verteld, maar hoeveel mijn zus ook bleef gebaren naar Jacinta, het kind strooide haar bloemblaadjes niet uit. Haar blik was volledig op de pastoor geconcentreerd, en daar bleef het bij. Toen de processie voorbij was nam mijn zus Jacinta bij de hand en vroeg haar:
"Jacinta, waarom heb je uw bloemblaadjes niet uitgetrooid voor de kleine Jezus?" "Omdat ik Hem niet heb gezien! Hebt u Hem soms kunnen zien?" "Natuurlijk niet. Weet je dan niet dat het kindje Jezus in de hostie niet kan worden gezien? Hij is daarin verborgen en wij ontvangen hem tijdens de Communie." "En spreek je dan met Hem als je te Communie gaat?" "Jawel." "Wel, daarom zie je Hem dan niet?" "Omdat Hij verborgen is." "Ik ga aan mijn moeder vragen of ik ook mag de Communie ontvangen." "De pastoor zal u zeggen dat u moet wachten tot u tien jaar bent." "Maar u was wel geen tien jaar!" "Ja, maar ik kende ook de hele catechismus, en jij niet."
En zo moest ik Jacinta èn Francesco de catechismus leren en al spoedig zei Jacinta: "Leer mij meer, dat weet ik al." Ik moet toegeven dat ik enkel dingen over de catechismus kon herinneren als er mij vragen over gesteld werden en toen zei ik: "vraag aan je moeder om u naar de kerk te laten gaan om de catechismus te leren." De twee kinderen, die zo graag de "verborgen Jezus", zoals zij zelf zegden, ontvingen, vroegen dit daarop aan hun moeder en mijn tante ging akkoord, maar meestal liet ze hen niet gaan omdat de kerk een eindje weg was en de kinderen nog heel klein waren. "In ieder geval zal de priester u toch geen Communie geven voor jullie tien jaar oud zijn."
Jacinta hield niet op met vragen stellen over de verborgen Jezus en ik herinner mij hoe ze op een dag vroeg: "Hoe kunnen zoveel mensen tegelijk de verborgen Jezus ontvangen? Is er een klein stukje voor ieder persoon? "Nee, aboluut niet. Zie je niet dat er vele hosties zijn? Wel, in elke hostie is er een verborgen Jezus."
Ik denk dat ik dat kind heel wat heb wijsgemaakt in die dagen.
Jacinta, de kleine herderin
Ik was nu oud genoeg om op de schapen te letten, juist zoals mijn moeder haar andere kinderen op die leeftijd had uitgestuurd. Mijn zus Carolina was toen dertien jaar en voor haar werd het tijd om te gaan werken. Daarom zond mijn moeder mij uit om op de kudde te passen. Ik vertelde dit nieuws aan Jacinta en Francesco en zei hen ook dat ik voortaan met hen niet meer zou kunnen spelen. Dit konden ze echter niet aanvaarden. Ze gingen meteen aan hun moeder vragen of ze mee mochten gaan, maar het antwoord was "nee". En zo konden we niet anders dan deze scheiding te aanvaarden.
Daarop kwamen ze mij bijna elke avond, bij het vallen van de duisternis, tegemoet. Dan gingen we vlug naar de dorsvloer om de lampen te zien branden van Onze-Lieve-Vrouw en de engelen (de maan en de sterren). Tijdens een maanloze nacht zeiden we dat er geen olie was voor de lamp van Onze Moeder.
Jacinta en Francisco konden er maar niet aan wennen dat ze mij nu elke dag moesten missen en ze bleven daarom bij hun moeder maar aandringen om hen met mij te laten meegaan. Uiteindelijk gaf mijn tante toe, maar dit was meer om van hun gezaag af te zijn, om ook op hun kudde te passen. Opgewonden van vreugde renden ze mij toe om mij te komen vertellen dat we onze kudden bij elkaar konden plaatsen elke dag. Van die dag begon Jacinta's nieuwe leven als kleine herderin.
Hoewel we in de buurt van de schapen bleven, speelden we de hele dag. Jacinta hoorde graag de echo van haar stem in de valleien en één van onze meest favoriete bezigheden was dan ook op de top van de heuvels te klimmen; op de grootste rots te gaan zitten die we kon vinden en zoveel mogelijk namen beginnen roepen, maar de naam die het mooiste weerklonk was "Maria". Soms riep Jacinta dan ook het hele Wees Gegroet uit, waarbij ze telkens wachte tot de echo was verdwenen, om verder te gaan.
Ook zongen we en dansten we graag en elk instrument dat we door de andere herders hoorden bespelen was voor ons een gelegenheid om te dansen en ik moet zeggen dat Jacinta, door haar kleine gestalte, hiervoor uiterst geschikt was.
We moesten van onze ouders de rozenkrans bidden na het eten, maar de dag scheen ons veel te kort voor ons spel en zo vonden we als spoedig een alternatief om vlugger onze rozenkrans te bidden. Bij elke kraal zeiden we enkel "Weesgegroet Maria, Weesgegroet Maria..." en bij het einde van elk mysterie, stopten we even en zeiden we vlug "Onze Vader", en zo hadden we in de kortste tijd onze rozenkrans beëindigd.
Jacinta hield er ook van om de kleine witte lammetjes op haar schoot te nemen, ze zachtjes in haar armen te houden, ze te aaien en te kussen en op haar schouders naar huis te dragen. Op een dag wandelde Jacinta op haar terugtocht in het midden van de kudde: "wat doe je daar in het midden van de kudde?", vroeg ik aan Jacinta. "Ik wil hetzelfde doen als Jezus op de heilig prentje dat ik gekregen heb. Daarop bevindt Hij zich temidden van de schapen en houdt Hij er eentje in zijn armen."
De eerste verschijning
Nu weten jullie ongeveer hoe Jacinta tot die bewuste 13de mei 1917 haar eerste 7 levensjaren doorbracht. Die dag begon klaar en helder zoals de meeste dagen daarvoor. Die dag, het zal wel de Goddelijke Voorzienigheid geweest zijn zeker, besloten we om onze kudde te laten grazen op een weiland van mijn ouders, Cova de Iria genoemd. We kozen ons gebruikelijk weiland aan de Barreira (vijver). Wij moesten eerst door een dor, onvruchtbaar gebied om daar te geraken, wat de dag dubbel zolang maakte. We dienden langzaam te gaan om de schapen de kans te kunnen geven om te grazen en zo was het bijna middag toen we aankwamen.
Ik moet toegeven dat er bepaalde dingen waren van de verschijningen waarover we hadden afgesproken om deze niet openbaar te maken. Nu echter besluit ik hierover te spreken om te kunnen uitleggen waarom Jacinta zo'n uitzonderlijke liefde had voor Jezus, voor het lijden, voor de zondaars, voor wiens redding ze haarzelf zo rijkelijk opofferde. Het was Jacinta zelf, die door de enorme indruk die de verschijning op haar naliet, uiteindelijk die dingen niet kon zwijgen die we besloten hadden om voor ons zelf te houden. Diezelfde namiddag brak Jacinta de stilte door enthousiast uit te roepen: "O, wat een mooie dame!" "Ik zie het al aankomen", zei ik, "dit kan je nooit kunnen verzwijgen voor anderen." "O, nee, zit hier absoluut niet over in." De volgende dag rende Francesco op mij af om mij te vertellen hoe ze hem alles de nacht ervoor thuis had verteld. Jacinta verroerde geen vin. "Zie je wat ik dacht dat er ging gebeuren?" "Er was iets binnen in mij dat mij niet kon tegenhouden", zei ze met tranen in de ogen. "Wel, ween nu niet meer en vertel aan niemand anders want Onze-Lieve-Vrouw ons heeft gezegd." "Maar ik heb het hen reeds gezegd." "En wat heb je gezegd?" "Ik zei dat de Dame ons beloofd had om ons naar de Hemel te brengen." "Heb je hen dat verteld?" "Vergeef mij. Ik zal hierover nooit meer iets zeggen."
Nadenken over de hel
Toen ik die dag het grasland bereikte, zat Jacinta diep na te denken op een stuk rots. "Jacinta, kom mee en speel." "Ik wens niet te spelen." "Waarom niet?" "Omdat ik nadenk. De Dame vertelde ons om de Rozenkrans te bidden en opofferingen te doen voor de bekering van de zondaars. Daarom moeten we vanaf nu, als we de Rozenkrans bidden het volledige Weesgegroet en het volledige Onze Vader bidden! En de opofferingen? Hoe gaan we die maken? Onmiddellijk dacht Francesco aan een mooie opoffering: "Laten we ons eten aan de schapen geven. Wij zullen eens overslaan." In geen tijd lag het hele pakket eten uitgestrooid voor de schapen. En zo vasten we op die dag nog strenger als de meest ascetische kartuizer! Nog steeds diep in gedachten verzonken bleef Jacinta op het rotsblok zitten en vroeg zij: "De Dame zei ook dat er vele zielen naar de hel gaan! Wat is de hel dan?" "Dat is zoals een breed diep gat vol met wilde beesten, midden in een groot vuur. Dat is wat mijn moeder mij hierover vertelde en daar gaan de mensen heen die zonden bedrijven en deze niet opbiechten. Zij blijven en branden daar voor eeuwig." "En komen ze daar nooit meer uit?" "Neen!" "Zelfs niet na vele, vele jaren?" "Neen, de hel is voor eeuwig!" "En is de Hemel ook voor eeuwig?" "Ze zijn eeuwig! Begrijp je dit dan niet?" En zo dachten we voor het eerst na over de hel en de eeuwigheid. Zelfs in het midden van het spel zou Jacinta ons hebben onderbroken om te vragen: "Luister nu eens! Houdt de hel dan niet op na vele, vele jaren?", of anders: "Die mensen die branden in de hel, sterven die dan nooit? En worden ze geen as? Arme zondaars! We moeten bidden en boete doen voor hen!" Daarna ging ze verder: "Hoe goed moet die Dame toch zijn! Zij heeft ons reeds beloofd om ons naar de hemel te nemen."
Bekering van de zondaars
Jacinta nam zich de aangelegenheid van haar opofferingen voor de bekering van de zondaars zo ter harte, dat ze niet de minste gelegenheid liet voorbij gaan. Er waren twee families in Moita waarvan de kinderen deur aan deur gingen om te gaan bedelen. Op een dag, toen we op weg waren met de schapen, kwamen we ze tegen. Onmiddellijk als zij hen zag, zei Jacinta tot ons: "Laat ons eten afgeven aan deze kinderen. Voor de bekering van de zondaars." Ze liep naar hen toe en gaf het hen. Die namiddag vertelde ze me dat ze honger had. Er waren enkele eiken en steeneiken dichtbij. De eikels waren nog tamelijk groen, maar ik vertelde hen dat ze reeds eetbaar waren en zo klom Francesco in de steeneik en vulde zijn zakken. Toen zei Jacinta dat er zich ook eikels aan de gewone eikenbomen bevonden. Die waren bitterder en zou de boete nog groter maken. En zo genoten we die namiddag van onze heerlijke maaltijd. Jacinta maakte hiervan haar gewoonte en nam dikwijls eikels of olijven van de bomen. Op een dag zei ik tot haar: "Jacinta, eet dat niet! Dat smaakt te bitter!" "Maar het is omdat ze bitter zijn dat ik ze opeet! Voor de bekering van de zondaars." Dit waren niet de enige momenten van vasten. Zo hadden we afgesproken dat wanneer we ook arme kinderen zagen, we ons middageten zouden afgeven. Natuurlijk waren die kinderen hiermee heel blij en spoedig stonden ze ons langs de kant van de weg op te wachten. Van zodra Jacinta ze zag, spoedde ze er zich heen om het eten af te geven, gelukkig omdat ze zo kon boete doen. Op dergelijke dagen bestond ons eten uit niets anders dan eetbare denappels en kleine bessen die groeiden op de klokjesbloemen, of zwarte bessen en paddestoelen en enkele andere zaken die we vonden bij de pijnbomen, ik weet niet hoe men dit noemde. Als er fruit was aan de bomen op het land van mijn ouders, aten we dat fruit op, maar aan Jacinta's drang om opofferingen te doen leek geen einde te komen. Op een dag bood een buur ons een goed grasland aan voor onze schapen en hoewel het tamelijk veraf gelegen was en het hoogzomer was aanvaardde mijn moeder dit vrijgevig gebaar en zond mij daarheen. Ze vertelde me om 's middags de schaduw van de bomen op te zoeken en er was ook een vijver vlakbij waar de dieren konden gaan drinken. Op onze weg ontmoetten we onze gebruikelijke arme vriendjes en onmiddellijk bood Jacinta hen ons eten als aalmoes aan. Het was een prachtige dag en de zon gaf een felle gloed. In deze dorre en onvruchtbare woestenij, leek het alsof alles zou worden opgebrand. Wij stikten bijna van dorst en er was geen druppel water in de omtrek te bespeuren om te drinken. In het begon schonken we dit offer graag voor de bekering van de zondaars, maar na de middag konden wij het niet langer volhouden. We zagen een huis tamelijk nabij en ik stelde Jacinta en Francesco voor om er een beetje water te gaan vragen. Ze stemden toe en zo ging ik aan de deur kloppen. Een kleine, oude vrouw gaf mij niet enkel een kruik water, maar ook wat brood dat ik graag aanvaardde. En zo liep ik naar Jacinta en Francesco toe en dan bood ik de kruik aan Francesco aan om te drinken. "Ik wil niet", antwoordde hij. "Waarom?" "Ik wens te lijden voor de bekering van de zondaars." "En u, Jacinta?" "Ook ik wens dit offer te brengen voor de bekering van de zondaars." Ik goot de kruik dan maar uit in de holte van de rotsen zodat de schapen er konden van drinken en ging ze daarna terug dragen aan de eigenaar. De hitte werd echter stilaan ondragelijk. Het scherpe geluid van de krekels en sprinkhanen en het kwaken van de kikkers in de nabijgelegen vijver maakten een tumult dat bijna niet houdbaar was. Jacinta, die al mager is en u nog meer was verzwakt door het gebrek aan eten en drinken, zei tot mij in een eenvoud die haar eigen was: "Zeg tegen de krekels en de kikkers dat ze moeten stil zijn! Ik heb zo'n hevige hoofdpijn." Toen zei Francesco tot haar: "Wenst u niet te lijden voor de bekering van de zondaars?" Hierop antwoordde het arme kind, met het hoofd tussen de handen: "Jawel, laat ze maar verder zingen."
Tegenwerking binnen de familie
Ondertussen had het nieuws over wat er zich afspeelde verspreid. Mijn moeder werd hierdoor erg bezorgd en wou absoluut dat ik alles zou ontkennen. Op een dag, vooraleer ik met de kudde op stap ging, was ze vastbesloten om mij te doen opbiechten dat ik leugens vertelde. Hiervoor waren alle middelen goed: eerst begon ze mij te strelen, daarna te dreigen en uiteindelijk werd de bezemsteel bovengehaald. Het enige antwoord dat ze kreeg was een volledige stilte, of de bevestiging van alles wat ik reeds had gzegd. Hierop mocht ik op stap met de kudde, maar ze maande me streng aan om mij onderweg te bezinnen over het feit dat ze nooit zou toestaan dat haar kinderen leugens zouden verspreiden, en zeker geen leugens van deze aard. Ze waarschuwde mij dat ze nog zou overwegen om mij nog dezelfde avond te dwingen om aan de mensen die ik had "misleid" alles op te biechten, toe te geven dat ik gelogen had en hen mijn verontschuldigingen aan te bieden. Ik vertrok nu op pad met de schapen en Jacinta en Francesco stonden mij die dag reeds op te wachten. Toen ze mij zagen wenen waren ze bezorgd en vroegen ze mij wat er was gebeurd. Ik vertelde hen alles en voegde hieraan toe: "Vertel me wat ik moet doen? Mijn moeder is vastbesloten om mij ten koste van alles mijn "leugens" te doen opbiechten. Maar hoe kan ik zoiets doen?" Toen zei Francisco tot Jacinta: "Zie je, het is allemaal uw fout. Waarom hebt u alles aan iedereen liggen uitbazuinen?" Hierop knielde het arme kind in bittere tranen neer, vouwde haar handen en vroeg ons om haar te vergeven: "Ik heb verkeerd gedaan", zei ze met tranen in haar ogen, "maar ik zal nooit meer iets aan iemand vertellen." Men kan zu nu afvragen waarom Jacinta zo'n daad van nederigheid beging? Ik weet het niet, maar ongetwijfeld had ze verdriet omdat wij aan onze ouders vergiffenis moesten vragen, of anders, dacht ik, was het Jacinta die grotere genaden had bekomen van Onze-Lieve-Vrouw of een betere kennis had van Gods deugden. Toen we enige tijd later bij de parochiepriester moesten gaan om ons te laten ondervragen, hield Jacinta de hele tijd het hoofd naar beneden gebogen en enkele met de grootste omzichtigheid kreeg hij één of twee woorden uit haar mond. Eenmaal buiten vroeg ik haar: "Waarom hebt u de pastoor niet geantwoord?" "Omdat ik jullie beloofd heb om er nooit meer met iemand over te praten!" Op een dag vroeg zij: "Waarom kunnen wij niet zeggen dat Onze-Lieve-Vrouw ons heeft gevraagd om opofferingen te doen voor de zondaars?" Mij moeder ergerde zich meer en meer over hoe de zaken zich ontwikkelden, wat leidde tot een nieuwe poging van haar om mij te doen opbiechten dat ik had gelogen. Op een ochtend zei ze mij om naar de pastoor te gaan:: "Als u daar bent, val dan op uw knieën en vertel hem dat u hebt gelogen, en vraag hem om vergiffenis." Toen wij het huis van mijn tante voorbijkwamen, ging mijn moeder enkele minuten binnen. Dit gaf mij de mogelijkheid om aan Jacinta te vertellen wat er was gebeurd. Toen ze mijn ontreddering zag, barstte ze in tranen uit en zei ze: "Ik ga Francesco roepen! We gaan voor u bidden bij de bron. Wanneer u terugkomt, komt dan naar ginds. Wij zullen op u wachten." Eenmaal terug, rende ik naar de bron en zag ik hen beiden geknield bidden. Van het moment dat Jacinta me zag, liep ze naar mij toe om mij te knuffelen. Hierop zei ze: "Zie je, wij mogen nooit bevreesd zijn van iets! De Dame zal ons altijd helpen! Zij ziet ons zo graag." Vanaf het ogenblik dat Onze-Lieve-Vrouw ons bijbracht om onze opofferingen aan Jezus op te dragen, vonden we altijd wel een soort boete uit of spraken we af om een opoffering te doen en vroeg Jacinta: "Hebt u Jezus reeds verteld dat wij dit doen voor Zijn liefde?" Toen ik zei van neen, antwoordde ze: "Vertel het Hem dan!" en met haar handen gevouwd richtte ze haar ogen naar de hemel en zei ze: "O Jezus, dit is voor Uw Liefde en voor de bekering van de zondaars."
Jacinta's liefde voor de Heilige Vader
Twee priesters die ons ondervroegen, gaven ons de raad om te bidden voor de Heilige Vader. Jacinta vroeg wie de Heilige Vader was. De brave priesters legden uit wie Hij was en hoezeer Hij onze gebeden nodig had. Dit bracht Jacinta zo'n liefde bij voor de Heilige Vader dat, elke keer wanneer ze boete deed voor Jezus, er aan toevoegde: "en ook voor de Heilige Vader". Op het einde van de Rozenkrans zei ze altijd drie Weesgegroetjes voor de Heilige Vader en soms gaf ze de opmerking: "Hoe graag zou ik de Heilige Vader zien! Zo vele mensen komen naar hier, maar nooit de Heilige Vader!" In haar kinderlijke eenvoud, veronderstelde zij dat onze Heilige Vader, net zo goed als de anderen, deze reis kon maken. Op een dag werden mijn vader en mijn nonkel opgeroepen om, samen met ons drieën, voor de rechter te verschijnen. "Ik neem mijn kinderen niet mee", zei mijn nonkel, "en ik zal nooit toelaten dat zij voor de rechtbank moeten verschijnen want ze zijn veel te jong om verantwoordelijk te zijn voor hun daden, en daarbij is de reis naar Vila Nova de Ourem veel te ver te voet. Ik ga alleen om te zien wat ze willen." Mijn vader dacht hier enigszins anders over: "Wat onze Lucia betreft, ik nem haar mee. Laat haar maar antwoorden, ik begrijp er toch niets van." Uiteraard was deze aangelegenheid goed om ons allen bang te maken. De volgende dag, toen we voorbij het huis van mijn nonkel kwamen, moesten wij een een aantal minuten wachten op hem. Ik rende ondertussen naar Jaicnta die nog in bed was. In twijfel of we elkaar ooit nog zouden zien, omarmden we elkaar, en in tranen snikte het kind: "Als ze u doden, zeg dan dat Francesco en ik u volgen, en dat ze ons dan ook maar moeten doden. Ik ga nu onmiddellijk naar de bron met Francesco om hard voor u te bidden." Toen ik 's avonds terugkeerde, liep ik naar de bron en beiden bevonden zich op hun knieën, leunend over de kant van de bron, bitter wenend met het hoofd in de handen. Van het moment dat ze mij zagen, riepen ze verbaasd uit: "Bent u dan toch gekomen? Uw zus is hier zojuist geweest om water te nemen en zij heeft ons verteld dat jullie zijn gedood! Wij baden en weenden zo hard om u."
In de gevangenis van Ourem
Enige tijd later moesten we naar de gevangenis. Jacinta leed het ergste onder het zich verlaten voelen door haar ouders. Haar tranen stroomden langs haar wangen en ze zei: "Noch mijn, noch uw ouders hebben ons reeds komen bezoeken. Zij geven niet meer om ons." "Ween niet!", zei Francesco, "we kunnen dit opofferen aan Jezus voor de zondaars." Hierop richtte hij zijn ogen naar de hemel en droeg hij dit offer op: "O Jezus, dit is voor Uw Liefde en voor de bekering van de zondaars." Jacinta voegde hier aan toe: "en ook voor de Heilige Vader en tot herstel van de zonden tegen het Onbevlekte Hart van Maria." Na een tijd gescheiden te zijn geweest, bevonden we ons opnieuw tezamen in een van de andere kamers van de gevangenis. Toen ze ons kwamen vertellen dat ze ons spoedig zouden komen halen om ons levend te braden, ging Jacinta bij het raam staan om naar de veemarkt te kijken. Ik dacht dat ze eerst haar gedachten hiermee wou afleiden, maar spoedig zag ik dat ze weende. Ik ging bij haar en nam haar in mijn armen en vroeg haar waarom ze weende. "Omdat we gaan sterven," antwoordde ze, "zonder eerst nog onze ouders te zien, zelfs niet onze moeders". Zij weende bittere tranen en haar ogen en wangen zagen rood: "Ik zou tenminste graag mijn moeder nog een keer zien." "Wil je dan dit offer niet opdragen voor de bekering van de zondaars?" "Ja, dat wil ik wel" en met haar ogen vol met tranen richtte ze met gevouwen handen haar gelaat naar de hemel en droeg zij dit offer op: "O Lieve Jezus, dit is uit liefde voor U, voor de bekering van de zondaars, voor de Heilige Vader en tot herstel van de zonden tegen het Onbevlekte Hart van Maria." De gevangenen die dit zagen probeerden oms ons te troosten: "Maar alles wat u hoeft te doen is het geheim te vertellen. Wat maakt het uit wat de Dame wel of niet wil." "Nooit!" antwoordde Jacinta vitaal terug, "dan sterf ik liever."
De Rozenkrans in de gevangenis
Hierop besloten wij om de Rozenkrans te bidden. Jacinta nam de medaille van rond haar nek en vroeg aan een medegevangene om deze op te hangen aan een nagel aan de muur. Knielend voor deze medaille, begonnen wij te bidden. De gevangenen baden met ons, voor zover ze konden bidden natuurlijk, maar ze zaten dan toch tenminste geknield voor de medaille. Toen de Rozenkrans was beëindigd, ging Jacinta bij het raam staan en begon opnieuw te wenen. "Jacinta," vroeg ik, "wenst u dit dan niet op te offeren aan Onze Heer?" "Jawel, maar ik kan mijn moeder niet uit mijn hoofd zetten en ik kan het niet verhelpen dat ik moet wenen." Zoals de Heilige Maagd ons had gevraagd om onze gebeden en opofferingen te schenken voor het herstel van de zonden begaan tegen het Onbevlekte Hart van Maria, gooiden wij het op een akkoord dat ieder van ons een intentie zou kiezen: voor de zondaars, voor Onze Heer, of het herstel van de zonden begaan tegen het Onbevlekte Hart van Maria. Toen ik aan Jacinta vroeg welke keuze zij had gemaakt, antwoordde zij: "voor alle drie, want ik hou van hen allen."
Dansen in de gevangenis
Tussen de gevangenen was er iemand die de harmonica kon bespelen. Om onze aandacht wat af te leiden, begon hij te spelen en iedereen begon te zingen. Zij vroegen ons of we konden dansen. We antwoordden dat we de "fandango' en de 'vira' kenden. De danspartner van Jacinta was een arme dief die haar, tenger als ze was, opnam in zijn armen en zo begon te dansen met haar. Wij kunnen enkel maar hopen dat Onze-Lieve-Vrouw zich genadig toonde over zijn ziel en hem bekeerde. Ik hoor jullie nu al zeggen: "Dat is nu eens martelaarschap!" Inderdaad, we waren maar kinderen en wij dachten niet verder en eerlijk gezegd, Jacinta hield veel van dansen, ze had er zelfs een speciale aanleg voor. Ik herinner mij nog hoe ze op een dag weende toen ze hoorde dat haar broer was gedood tijdens de oorlog en om haar wat af te leiden, had ik met twee van haar andere broers afgesproken om met haar wat te dansen. En toen danste het arme, lieve kind, terwijl de tranen die van haar wangen liepen, langzaam begonnen te drogen. Haar voorliefde voor het dansen was zelfs zo groot, dat het geluid van een herder die een instrument bespeelde, voldoende was om haar helemaal alleen aan het dansen te zetten. Desondanks, toen de festivals van de Sint-Johannesfeesten eraan kwamen zei ze: "Ik ga niet meer dansen!" "Waarom niet?" "Ik wil deze opoffering doen voor de Heer."
Gebeden en opofferingen te Cabeco
Jacinta's moeder vertrouwde nu de verzorging van de kudde toe aan haar andere zoon. Deze beslissing was nogal pijnlijk voor Jacinta en dit om twee redenen: ten eerste diende ze alles te vertellen aan iedereen die naar haar kwam vragen en ten tweede kon ze niet langer de hele dag bij mij blijven. Om aan de ongewenste bezoekers te ontsnappen, gingen ze zich verbergen in een holte van een rots op de heuvel van ons dorp. Boven op de heuvel stond er een windmolen. Het was een ideale plaats om te schuilen voor de regen en de brandende zon, want de holte in de rots bevondt zich aan de oosterkant van de heuvel. Ook waren er vele eiken en olijfbomen waaronder ze konden schuilen. Hoe groot was het aantal gebeden en opofferingen van Jacinta op die plaats voor de Heer! Over de ganse heuvel groeiden er een enorm aantal verschillende soorten bloemen, waaronder vele irissen. Het verschafte haar een groot genot om er de blaadjes van te plukken en ze over mij uit te strooien, en als er geen irissen waren nam ze de blaadjes van andere bloemen. Mijn moeder zorgde er voor dat ze goed wist op welk stuk weiland ik mij bevond met de schapen en als het dichtbij was, vertelde ik dit aan Jacinta en Francisco en in geen tijd waren ze dan bij mij. Jacinta was elke dag aan het lopen om mij niet uit het zicht te verliezen. Dan zat ze uitgeput op mij te roepen, tot ik haar antwoordde en naar haar toeliep.
Vervelende vragen
Mijn moeder werd het zowat beu omdat mijn zus haar tijd moest verspelen om mij telkens te komen vervangen bij het oppassen, dat ze besloot om de kudde schapen te verkopen. Ze praatte hierover met mij tante en ze kwamen overeen om ons naar school te sturen. Onder de speeltijd hield Jacinta er van om een bezoek te brengen aan het Heilig Sacrament. "Het is alsof ze het kunnen raden," klaagde zij, "wij zijn nog maar pas in de kerk of er komt een pak volk af om ons vragen te stellen! Ik wil graag een lange tijd alleen zijn met de Verborgen Jezus, om met Hem te praten, maar ik krijg hiertoe geen kans." In een uiterste eenvoud vertelden ze ons allemaal over hun noden en zorgen. Jacinta had een groot medelijden en vooral wanneer het over zondaars ging, zei ze: "Wij moeten boete doen en bidden tot Onze Heer, opdat hij zich zou bekeren en niet naar de hel gaan, deze arme man!" In verband hiermee is het goed om naar het volgende incident te verwijzen dat aantoont hoe Jacinta alles in het werk stelde om aan de stroom bezoekers te ontsnappen. Op een dag waren we onderweg naar Fatima en toen wij de hoofdstraat naderden, merkten we een groep heren en dames op die uit hun wagen stapten. Zonder de minste twijfel wisten wij dat zij voor ons kwamen en ons wegsteken was onmogelijk, vermits ze ons hadden gezien. We vervolgden onze weg, in de hoop dat ze ons niet zouden herkennen. De dames vroegen aan ons of we de kleine herdertjes kenden aan wie Onze-Lieve-Vrouw was verschenen. We knikten met onze hoofden. "Weet u waar ze wonen?" en we toonden hen de weg om ons daarna te verstoppen tussen de bramen. Jacinta was zo opgetogen over deze kleine list dat ze zei: "We zouden dit altijd moeten doen als zij ons niet herkennen."
De heilige Vader Cruz
Op een dag kwam Vader Cruz uit Lissabon om ons te ondervragen. Toen hij hiermee klaar was vroeg hij ons om hem de plaats te tonen waar Onze Lieve Vrouw aan ons was verschenen. Op onze weg wandelden we langs beide zijden van de Vader, die op zo'n kleine ezel zat dat zijn voeten bijna de grond raakten. Onderweg leerde hij ons een resem schietgebedjes. Twee ervan vergat Jacinta nooit meer en ze had deze ook enigszins aangepast. Ze deed niet anders dan ze herhalen: "O mijn Jezus, Ik hou van U! Lief hart van Maria, wees mijn redding." Tijdens haar ziekte vertelde ze mij op een dag: "Ik zou zo graag aan Jezus willen vertellen dat ik Hem liefheb. Vele keren wanneer ik Hem dit zeg voel ik een vuur in mijn hart, maar het verbrandt mij niet." Een andere keer zei ze: "Ik hou zoveel van Onze Heer en Onze Lieve Vrouw dat ik nooit moe word van hen te zeggen en te blijven zeggen dat ik van Hen hou."
Genaden door Jacinta
Er was een buurvrouw die ons, elke keer als ze ons zag, beledigde. Op een dag ontmoetten we haar toen ze uit dronken uit café kwam. Gewone beschuldigingen voldeden deze keer niet en ze ging steeds verder. Toen ze eindelijk ophield zei Jacinta tegen mij: "Wij moet haar zaak bij Maria bepleiten en boete doen voor de bekering van deze vrouw. Zij zegt zoveel zondige dingen dat, wanneer ze niet te biechten gaat, naar de hel zal gaan." Een aantal dagen later gingen voorbij de huisdeur van deze vrouw toen Jacinta plots stopte, zich omdraaide en zei: "Is het morgen dat we Onze Lieve Vrouw gaan zien?" "Ja." "Laat ons dan niet meer spelen. We kunnen dit offer brengen voor de bekering van de zondaars." Zonder dat ze er zich van bewust was dat er iemand naar haar keek, richtte ze haar handen en ogen naar de hemel en deed haar opoffering. De vrouw had door een luik echter alles gevolgd. Later zei ze tegen mijn moeder dat Jacinta op haar zo'n diepe indruk had nagelaten, dat ze geen ander bewijs meer nodig had om in de verschijningen te geloven. Voortaan beledigde ze ons niet meer, maar vroeg ze ons om tot Maria te bidden voor haar, tot vergeving van haar zonden.
Op een dag ontmoetten we een arme vrouw met een heel erge ziekte. Wenend knielde ze voor Jacinta neer en smeekte haar om aan Onze Lieve Vrouw te vragen om haar te genezen. Jacinta was enigszins verward om een vrouw te zien knielen voor haar en trachtte de vrouw met bevende handen op te lichten. Toen dit niet lukte, ging ze eveneens geknield naast de vrouw zitten en baden ze samen drie Weesgegroetjes. Hierop vroeg Jacinta haar om op te staan en ze verzekerde haar dat Onze Lieve Vrouw haar zou genezen. Hierop bad ze dagelijks voor deze vrouw tot Maria tot ze op een dag Maria bedankte voor haar genezing.
Op een andere keer was er een soldaat die weende als een kind. Hij had het bevel gekregen om naar het front te vertrekken, ondanks het feit dat zijn vrouw zwaar ziek in bed lag en hij drie kleine kinderen had. Hij smeekte om genezing van zijn vrouw of zoniet om de intrekking van het bevel om naar het front te vertrekken. Jacinta nodigde hem uit om samen de Rozenkrans te bidden en zei hierop tot hem: "Ween niet. Onze Lieve Vrouw is zo goed! Zij zal u zeker de genade verlenen die u vraagt." Van toen af, vergat ze nooit meer haar soldaat en op het einde van de Rozenkrans zei ze steeds een Weesgegroetje voor hem.
Enkele maanden kwam hij Jacinta en Onze Lieve Vrouw bedanken voor de twee genaden die hij had ontvangen. Toen hij zich wou aangeven, had hij plots hevige koorts gekregen en werd hij van zijn plicht ontslagen en wat zijn vrouw betreft, zei hij, dat ze op een miraculeuze wijze genezen was, dankzij Maria.
Meer en meer opofferingen
Op een dag werd er ons verteld dat er een heel heilige priester zou langskomen die in de harten van de mensen kon kijken on zo te weten kon komen of we al dan niet de waarheid spraken. Buiten zichzelf van vreugde, riep Jacinta het uit: "Wanneer zal deze Vader komen? Als ik het hem kan vertellen zal hij wel weten dat we de waarheid spreken."
Op een dag waren we aan het spelen aan de reeds eerder vermelde bron en dichtbij was er een wijnstok die aan Jacinta's moeder toebehoorde. Ze nam er een een aantal trossen af om ze aan ons te geven, maar Jacinta was iemand die nooit de zondaars vergat en hierop zei ze: "we gaan dit niet opeten en deze opoffering doen voor de zondaars." Ze liep met de druiven weg op zoek naar andere kinderen en heel tevreden kwam ze terug want ze had juist de arme kinderen op straat gezien om hen de druiven te geven.
Op een andere keek riep onze tante ons om wat vijgen te komen eten, en deze zagen er inderdaad heel lekker uit. Vrolijk nam Jacinta plaats naast het mandje en nam de eerste vijg. Ze bracht de vijg naar de mond toen ze zich plots herinnerde: "Vandaag hebben we nog geen enkele opoffering gedaan voor de zondaars! We zullen deze opoffering doen." en ze legde de vijg terug in de mand en ook wij legden we ze terug voor de bekering van de zondaars. En zo hield Jacinta niet op met haar kleine opofferingen, maar ik ga het hierbij laten, want anders geraak ik nooit uitverteld.
Jacinta's ziekte
Tot hiertoe heb ik verteld hoe Jacinta haar dagen doorbracht, tot de Heer de griep over haar en haar broer Francisco zond, en ze zo vastgekluisterd werden aan hun bed. De avond voor ze ziek werd, zei ze: "Ik heb een vreselijke hoofdpijn en ik heb zo'n dorst, maar ik drink niet omdat ik wens te leiden voor de zondaars." Buiten de school en enkele kleine werkjes die ik moest doen, bracht ik elk vrij moment door met hen. Op een dag, toen ik me klaarmaakte voor school zei Jacinta tegen mij: "Luister! Vertel de verborgen Jezus dat ik Hem heel graag zie, dat ik Hem werkelijk zo liefheb." Een andere keer zei ze: "Vertel Jezus dat ik Hem mijn liefde zend en dat ik ook naar Hem verlang." Elke keer wanneer ik eerst haar kamer bezocht, zei ze: "Ga Francisco maar eerst bezoeken. Ik blijf alleen als opoffering." Bij een andere gelegenheid bracht haar moeder haar een glas melk. "Ik wil het niet, moeder", antwoordde ze, en ze duwde de tas met haar kleine hand weg. Mijn tante drong wat aan, en verliet dan de kamer en zei: "Ik weet niet wat ik moet doen om haar iets te doen binnenkrijgen. Zij heeft geen eetlust." Van zodra we allen waren, vroeg ik haar: "Hoe kunt u uw moeder zo ongehoorzaam zijn?" Toen ze dit hoorde begon ze te wenen en ik had het geluk haar tranen te mogen drogen. Ze riep haar moeder terug en vroeg om vergiffenis en zei dat ze voortaan alles zou eten. Haar moeder bracht het glas melk terug en deze keer dronk Jacinta het uit, zogezegd zonder tegenzin. Later zei ze: "Indien u zou beseffen hoe moeilijk het is om dit naar binnen te krijgen." Op een andere keer: "Het wordt steeds moeilijker om melk en soep te drinken, maar ik zeg niets. Ik drink het, uit liefde voor God en het Onbevlekte Hart van Maria en onze Lieve Hemelse Moeder." Opnieuw vroeg ik: "Voelt u zich reeds beter?" "U weet dat ik niet beter word," gaf ze als antwoord, "Ik heb zo'n pijn in mijn borst! Maar ik zeg niets. Ik lijd voor de bekering van de zondaars." Op een dag toen ik aankwam, vroeg ze: "Hebt u vandaag veel opofferingen gedaan? Ik wel. Mijn moeder ging weg en ik wou Francisco dikwijls gaan bezoeken, maar ik ben niet geweest."
Bezoek van de Heilige Maagd
Het ging even beter met Jacinta. Ze kon zelfs uit haar bed en zo bracht ze enige tijd door op haar broer Francisco's bedje. Op een dag vroeg ze om onmiddellijk bij haar te komen. "Onze Lieve Vrouw is ons komen bezoeken", zei Jacinta, "Ze zei dat ze Francisco heel spoedig naar de Hemel zou nemen en ze vroeg me of ik nog steeds boete wou doen voor de bekering van de zondaars. Ik zei van ja. Ze vertelde me dat ik naar het hospitaal zou moeten gaan waar ik veel zal lijden en dat ik dit lijden moet opdragen voor de bekering van de zondaars en tot herstel van de zonden begaan tegen het Onbevlekte Hart van Maria en uit liefde voor Jezus. Ik vroeg of u met mij zou meegaan. Ze antwoordde van niet en dat vond ik het moeilijkste. Ze antwoordde dat mijn moeder mij zou meenemen en dat ik dan alleen zou moeten achterblijven." Hierop dacht ze even diep na, en voegde er dan aan toe: "Kon u maar bij mij zijn! Het moeilijkste is om zonder u te moeten gaan. Misschien is het hospitaal een groot, donker huis, waar men niet kan zien en zal ik daar alleen moeten lijden. Maar dat geeft niet. Ik draag mijn lijden op voor Gods liefde en tot herstel van het Onbevlekte Hart van Maria." Toen voor haar broertje het ogenblik was aangebroken om naar de Hemel te gaan, vertrouwde ze hem de volgende boodschappen door: "Geef al mijn liefde aan de Heer en aan Onze Lieve Vrouw en vertel Hen dat ik zoveel zal lijden als Ze wensen, voor de bekering van de zondaars en tot herstel van het Onbevlekte Hart van Maria." Jacinta heeft veel geleden toen Francisco stierf. Ze bleef een lange tijd in gedachten verzonken en aan iedereen die haar vroeg waaraan ze dacht, antwoordde ze: "Aan Francisco. Ik zou alles doen om hem opnieuw te zien!" en de tranen stroomden overvloedig uit haar ogen. Op een dag zei ik, wenend tot haar: "Het zal niet zo lang meer duren eer je naar de hemel zult gaan. Maar wat zal er met mij gebeuren?" "Arm kind! Ween niet zo! Ik zal heel wat bidden voor u als ik in de Hemel ben. Het is de wens van Onze Lieve Vrouw dat u blijft. Als Zij dit aan mij zou vragen zou ik graag blijven en nog meer lijden voor de bekering van de zondaars." In het hospitaal van Ourem
Toen kwam de dag dat Jacinta naar het hospitaal moest en het kind leed daar inderdaad enorm veel. Toen haar moeder haar ging bezoeken vroeg zij of ze iets wou hebben. Ze vertelde haar dat ze mij wou zien. Dit was niet zo'n gemakkelijke opdracht voor mijn tante, maar ze nam mij mee bij de eerstvolgende gelegenheid. Van zodra Jacinta me zag, gooide ze vreugdevol haar armen rondom mij en toen vroeg ze haar moeder of ze een tijdje met mij alleen kon zijn terwijl zij ging boodschappen doen. Toen vroeg ik haar of ze veel leed. "Ja, ik lijd veel, maar ik draag dit op aan de zondaars en voor het herstel van het Onbevlekte Hart van Maria." Toen sprak ze vol enthousiasme over de Heer en Onze Lieve Vrouw: "O, hoezeer hou ik ervan om uit liefde voor Hen te lijden, on Hen te behagen. Zij houden zo veel van hen die lijden voor de bekering van de zondaars." De toegewezen bezoektijd ging snel voorbij en mijn tante kwam binnen om mij naar huis te nemen. Zij vroeg Jacinta of ze nog iets wou en het lieve kind smeekte haar moeder opnieuw om mij de volgende keer terug mee te brengen. En zo nam mijn lieve tante, die haar kleine dochter zo graag wou gelukkig maken, mij de volgende keer opnieuw mee. Opnieuw was Jacinta vervuld van vreugde, en zoals altijd, gelukkig om te lijden voor de liefde van Onze Goede God en het Onbevlekte Hart van Maria, voor de Zondaars en voor de Heilige Vader. Zij betekenden alles voor haar. Zij kon over niets anders praten.
Terug naar Aljustrel (door Zuster Lucia)
Jacinta mocht voor een poosje terug naar huis bij haar ouders. Zij had een diepe, open wonde in haar borst die elke dag moest worden verzorgd, maar zij doorstond dit zonder klagen en zonder het minste teken van irritatie. Wat haar het meeste verdriet bezorgde waren de veelvuldige bezoeken en vragen van de mensen die haar wilden zien, en die zij niet langer kon vermijden door haar te verstoppen. "Ik offer dit ook op voor de bekering van de zondaars," zei ze gelaten, "Ik zou alles doen om op de Cabeco gaan en daar een Rozenkrans te bidden op ons lievelingsplaatsje, maar ik ben hiertoe niet meer in staat. Als u naar de Covia di Iria gaat, bid dan voor mij. Denk eraan dat ik daar nooit meer zal kunnen zijn." De tranen stroomden van haar gelaat. Op een dag deed mijn tante het volgende verzoek: "Vraag aan Jacinta waaraan ze denkt als ze met haar handen haar gelaat bedekt en zo lang bewegingloos blijft. Ik heb haar dat reeds gevraagd, maar zij geeft geen antwoord." Zo stelde ik deze vraag aan Jacinta: "Ik denk aan Onze Heer", zei ze, "aan Onze Lieve Vrouw, aan de zondaars, en aan (en ze vernoemt een deel van het geheim). Ik hou ervan om te denken." Mijn tante vroeg mij wat ze had geantwoord. Ik glimlachte enkel. Hierop vertelde mijn tante aan mijn moeder wat er was gebeurd. "Het leven van deze kinderen is een raadsel voor mij," schreeuwde zij het uit, "ik kan het niet begrijpen." Mijn moeder voegde hier nog aan toe: "Ja, en als ze alleen zijn, ratelen ze er maar op los. Hoe hard men ook zijn best doet om een woord op te vangen, het lukt niet! Ik kan gans dat mysterie niet begrijpen."
Opnieuw bezoeken van de Heilige Maagd
Opnieuw was de Heilige Maagd zo goed om Jacinta te bezoeken, om haar te vertellen over haar nieuwe kruisweg en opofferingen die haar te wachten stonden. Ze gaf me dit nieuws en zei het volgende: "Maria vertelde me dat ik naar een hospitaal zal gaan in Lissabon en dat ik u, noch mijn ouders nog zal terugzien en dat ik na een groot lijden alleen zal sterven. Maar Zij vertelde mij ook dat ik geen vrees moest hebben, omdat Zij mij zelf zal komen halen." Zij knuffelde mij en weende: "Ik zal u nooit meer terugzien! U zal me niet meer komen bezoeken. Alstublief, bid voor mij, omdat ik alleen ga sterven." Ik heb Jacinta vreselijk zien lijden tot de dag van haar vertrek naar Lissabon. Zij bleef snikken en zich aan mij vastklampen: "Ik zal u nooit meer zien, noch mijn moeder, noch mijn vader, noch broers. Ik zal nooit meer één van hen zien. Ik zal alleen sterven." "Denk er niet te veel over na," gaf ik haar de raad op een dag. "Laat mij erover denken," antwoordde ze, "want hoe meer ik er aan denk, hoe meer ik lijd, en ik wil lijden uit liefde voor Onze Heer en voor de zondaars. Trouwens, ik geef er niet om! Onze Lieve Vrouw zal mij daar komen halen om mij naar de hemel te nemen." Op momenten kuste en omarmde ze een kruisbeeld en zei ze hardop: "O mijn Jezus! Ik hou van U en ik wil veel lijden uit liefde voor U." Hoe dikwijls zei ze: "O Jezus, nu kan U vele zondaars bekeren, omdat dit werkelijk een grote opoffering is!" Soms vroeg ze mij: "Ga ik moeten sterven zonder de Verborgen Jezus te ontvangen? Wou Onze Lieve Vrouw Hem maar tot mij brengen, wanneer Zij mij komt halen." Op een dag vroeg ik haar: "Wat ga je in de Hemel doen?" "Ik ga Jezus heel erg liefhebben, en het Onbevlekte Hart van Maria ook. Ik zal veel bidden voor u, voor de zondaars, de Heilige Vader, mijn ouders, broers en zussen en voor alle mensen die mij hebben gevraagd om voor hen te bidden..." Toen haar moeder er zo treurig uitzag omdat haar kind zo ziek was, zei Jacinta steeds: "Wees niet bezorgd, moeder, ik ga naar de Hemel, en daar zal ik veel voor u bidden." Of nog: "Ween niet. Alles gaat goed." Als men haar vroeg of ze iets nodig had, antwoordde ze: "Neen, dank u," en toen ze de kamer verlieten, zei ze: "Ik heh zo'n dorst, maar ik wil niet drinken. Dit is voor Jezus, omwille van de zondaars." Op een dag, toen mij tante mij veel vragen stelde, riep Jacinta mij bij haar en zei ze: "Ik wil niemand vertellen dat ik lijd, ook mijn moeder niet. Ik wens haar niet treurig te maken." Op een dag hield ze een beeld van Onze Lieve Vrouw stevig aan haar hart en zei ze: "O mijn liefste, Hemelse Moeder, moet ik helemaal alleen sterven?" Het arme kind had zo'n vrees bij de gedachte om alleen te moeten sterven." Ik probeerde haar te troosten: "Wat doet het er toe het dat u alleen moet sterven als Onze Lieve Vrouw u zal komen halen?" "Ja, dat is waar, het geeft inderdaad niet. Ik weet niet waarom, maar soms vergeet ik dat Onze Lieve Vrouw mij zal komen halen en denk ik er alleen aan dat ik zal moeten sterven zonder dat u naast mij bent."
Naar Lissabon
Toen kwam de dag er aan dat ze naar Lissabon moest gaan. Het waren hartverscheurende taferelen. Ze klampte zich lange tijd aan mij vast met haar handen rond mijn nek en snikte: "We zullen elkaar nooit meer zien. Bid veel voor mij, tot ik naar de hemel ga. Dan zal ik veel voor u bidden. Vertel nooit het geheim aan iemand, zefls als ze je doden. Heb Jezus en het Onbevlekte Hart van Maria heel erg lief en maak opofferingen voor de zondaars." Vanuit Lissabon liet zij mij weten dat Onze Lieve Vrouw haar daar heeft bezocht. Zij heeft haar de dag en het uur van haar dood gezegd. Tenslotte herinnerde Jacinta me eraan om goed te zijn.
Einde
05-08-1975
Interview van Janice T. Connell met Vicka Ivankovic
Interview van Janice T. Connell met Vicka Ivankovic
Momenteel kent Vicka negen geheimen. Zij en haar echtgenoot, Mario Mijatovic, hebben twee kinderen: Marija Sofija, geboren op 13 januari 2003 en Ante geboren op 18 januari 2004.
De Heer verleent grote gunsten aan de onwaardigen, om Zijn goedheid te laten zien
Vicka Ivankovic Mijatovic werd geboren op 3 juli 1964. Ze is middelgroot en draagt gekruld zwart haar. Ze heeft brede, fonkelende, bruine ogen en een vreugdevolle glimlach. Ze straalt vreugde uit. Eerlijk en ernstig zegt Vicka altijd wat ze denkt. Ze is onvervaard. Degenen die Vicka in de begindagen van de verschijningen kenden, waren soms verrast door haar opvliegendheid en haar kortheid. Heden ten dage zijn zachtmoedigheid, medelijden en geduld de kenmerken van een rijp geworden Vicka, niet alleen voor degene die haar goed kennen maar ook voor de mensen die haar aanspreken over de Gezegende Moeder, die "zoveel van ons houdt dat we van vreugde zouden kunnen sterven."
De zomers zijn typisch zeer warm in Medjugorje. Op een normale dag zou je Vicka aantreffen met een lila-wit gestreepte bloes met een witte jeans die aan haar aangeboden werd door een genereuze pelgrim. Telkens zal ze leunen op de ijzeren balustrade van haar veranda met haar doordringende glimlach waarmee ze degenen verwelkomt die op haar stoep samen troepen. Ze is mager nu. Ze is niet langer het Kroatisch boerenmeisje, alhoewel ze nog steeds op de velden werkt. Haar geest is onstuimig. Haar lach is vreugdevol en werkt vrij aanstekelijk. Haar blote voeten zijn aangekoekt met modder, en een stuk van de broek hangt over haar linkerhiel alsof ze zich gesneden heeft terwijl ze de rotsachtige en gekartelde bergen van Medjugorje beklom. Vicka schijnt dit niet op te merken. Haar haar is lang en achterover gekamd. Haar lichaam begint een breekbaar uiterlijk te vertonen. De boetedoening doet dat.
De Gezegende Moeder heeft aan Vicka de details van haar aardse leven gegeven. Zij heeft deze feiten in drie boekjes genoteerd. "Wanneer kunnen ook wij ze lezen?" vragen de mensen. Vicka lacht genadig en ze mijmert: "Ik weet dat niet. Ik doe enkel wat de Gezegende Moeder mij vertelt."
"Zal het gauw gebeuren?" probeert iemand. "Ze heeft dat niet gezegd," antwoordt Vicka.
Iemand anders stelt voor, "Waarom zou de Gezegende Moeder haar levensgeschiedenis aan Vicka dicteren als de wereld zou eindigen? Vicka, weet u of de laatste verschijning van de Gezegende Moeder op aarde het einde van de wereld betekent?" Vicka lacht nu. "Ze zei niets over het einde van de wereld, nietwaar?" Vicka antwoordt niet.
Zij weet veel over de onzichtbare wereld. Ze is in de hemel geweest. Ze beschrijft de hemel als een plaats die niet verder is dan de horizon. Ze zegt dat het niet morgen is. Vicka zegt dat de hemel volledig rondom ons is, en inderdaad binnen ons, zelfs op aarde, voor degene die volledig in het centrum van Gods wil leven ... degene die Gods aanwezigheid bewust ervaren, die in feite ervaren dat de aanwezigheid van Gods liefde overal rondom hen is. Alhoewel Vicka zegt dat de ervaring niet constant op de aarde is zoals in de hemel, beweert ze dat het mogelijk is voor degene die God echt kennen, de hemel te ervaren terwijl men nog op aarde is. Dit alles is de vrucht van Gods liefde, Zijn genade, Zijn barmhartigheid, zegt ze.
Vicka beschrijft de hemel als een uitgestrekte plaats, conceptueel, zegt ze. Het is "onbeperkt" en, rekening gehouden met de opleidings- en taalbarrière, wou ze proberen te verklaren dat de hemel op een zekere manier oneindig is, omdat God oneindig is en de hemel een vereniging is met God in alles wat bestaat. Ze beschrijft mensen, heel gelukkige mensen. Ze waren gekleed, zegt ze dagelijks aan degene die het vragen, in roze, grijze en gele klederen.
"Zij zijn zo gelukkig. U kunt het zien op hun gezichten." ""Welk soort geluk?" vraagt iemand. "Ze zijn voldaan," antwoordt ze. "Wat betekent dat?" "Wel," zegt Vicka, "de Gezegende Moeder zegt: Zie hoe blij ze zijn. En ze weten dat ze het verdienen."
Vicka beschrijft een groot licht dat in de hemel is. "Is het een fysisch licht, zoals het licht van de zon? Of is het een licht dat het verstand overstelpt om al die mysteries door de eeuwen heen te verlichten?"
Het is zelfs meer dan dat, zegt ze. "Er zijn geen echte woorden om de hemel te beschrijven. U moet het ervaren." De hemel is een beloning voor degene die God tot op het einde trouw blijven, zegt ze. Vicka kondigt nu aan dat wanneer ons lichaam sterft er voor ons niets verandert tenzij dat we niet langer een lichaam hebben. We zijn juist dezelfde persoon, zegt ze, behalve dat het fysieke lichaam verdwenen is. Ook hebben we niet langer een vrije wil. We moeten nu, in Gods licht, het hoofd bieden aan de resultaten van onze vrije keuzes, die we maakten terwijl we een lichaam hadden. We kunnen nu de resultaten zien, zegt ze, van onze keuzes tot het einde der tijden. We kunnen daar niets meer aan veranderen. We zijn volledig afhankelijk van Gods barmhartigheid en de liefde en de goedhartigheid van al degene die nog op aarde zijn voor herstel en om de schade te herstellen die we aan personen of dingen van de aarde hebben aangericht.
Vicka is ook naar het vagevuur geweest. Na haar trip naar het vagevuur was ze zo ontzet door de situatie van de verlaten zielen dat ze de Gezegende Moeder, die haar daar naartoe had gebracht, smeekte om haar toe te laten hen te helpen. De Gezegende Moeder had haar immers verteld dat ze zichzelf niet kunnen helpen. Ze zijn volledig afhankelijk van het gebed en de boete van de mensen op de aarde om van het vagevuur bevrijd te worden en naar de hemel te gaan. De Gezegende Moeder waarschuwde Vicka voor de ernst van haar verzoek. Ze raadde Vicka aan om dit offer ten voordele van de arme zielen in het vagevuur te bespreken met haar biechtvader, de Franciscaanse priester Janko Bubalo. En dat deed ze. Eerwaarde Bubalo vroeg Vicka om gedurende drie dagen te bidden en te vasten zodat ze de kracht zou bekomen om te volharden in haar verlangen om de arme zielen te helpen. Op de derde dag ontving ze de toelating van haar spirituele begeleider om dit offer te ondernemen om de zielen in het vagevuur te helpen. Dus begon Vickas spirituele Odyssee voor hun rekening opdat ze bevrijd zouden worden uit het vagevuur en naar de hemel zouden gaan.
Als ik vroeg: "Kent u de arme zielen goed?" antwoordde ze, "Ja, ik kan ze voelen. Ze lijden zo veel! Ze zijn zo berooid. Ze zijn zo verlaten door hun geliefden op aarde. Het is een vreugde, een voorrecht om hen te helpen."
Vicka werd ziek, zo snel en geheimzinnig als haar offer door de Gezegende Moeder werd aanvaard. Sommigen dachten dat haar ziekte een mystieke ziekte was. In feite had ze op basis van een medische diagnose een hersentumor die zwol en resulteerde in hoge koorts en comas. Gedurende haar ziekte was Vickas vreugde duidelijk aan iedereen die haar zag. "Ik ken de waarde van het ljden," zei ze, "Elk lijden is voor iemand. Het is een voorrecht om te mogen lijden met Jezus."
Van zodra Vickas offer was gedaan, was ze onmiddellijk genezen, exact op het moment dat de Gezegende Moeder maanden daarvoor had beloofd. Zowel de medische gemeenschap, waartoe Vicka behoorde, als de Franciskaner parochie van St Jacob die op de hoogte waren van de mysterieuze omstandigheden van Vickas ziekte, hadden een medische verifieerbaar bewijs van Vickas verbintenis met de arme zielen in het vagevuur.
Vicka heeft de hel bezocht en ook de hemel en het vagevuur. De Gezegende Moeder toonde haar de hel zodat ze de gevolgen kan begrijpen van degene die zich van God afkeren. satan bestaat echt, waarschuwt ze. Hij kijkt toe dag en nacht. Hij haat God en hij haat ons écht. Hij wil ons wegrukken van God en ons in zijn macht houden voor de ganse eeuwigheid. satan kan ons niets maken tenzij we het toelaten. Het lijden in de hel is verschrikkelijk. De mensen daar zijn niet vrij, ze zijn beknot. Zij moeten satan aanbidden gedurende de eeuwigheid.
Niets is voor haar teveel, zegt Vicka, als ik ook maar kan voorkomen dat één persoon zichzelf tot de verdoemenis van de hel veroordeelt. Zovelen vallen in de hinderlagen van satan door onwetendheid, klaagt ze. hij is de vader van de leugen. hij belooft de mensen altijd alles zodat ze Gods geboden "een beetje breken en niet volgen." Dan is satan aan de macht.
Gods geboden zijn Gods muren van veiligheid voor de zielen op aarde. Als we vrijwillig tegen deze muren van de veiligheid trappen, die God ons heeft gegeven, dan laten we satan toe dat hij ons bestormt en ons leven overneemt.
Hoe bouwen we Gods muren van veiligheid rond ons terug op? Berouw, heilige biecht, zegt Vicka. De Eucharistie is het pantser tegen satan. Ook, zegt ze ons, dat de Gezegende Moeder haar vertelde hoe waardevol het is om gezegende voorwerpen zoals medailles en kruisjes te dragen als bescherming tegen satan. Elke dag zegt Vicka tegen de pelgrims: "Draag altijd medailles, of een kruisje en een scapulier. Deze gezegende voorwerpen zijn een bescherming tegen satan. Oh, en heilig water, ook!" vervolledigt ze. "Houd wijwater in uw huis." Dan toont ze de rozenkrans. De Gezegende Moeder zegde: "Mijn liefste kinderen, heb altijd een rozenkrans in de hand als een teken voor satan dat u mij toebehoort!"
Vicka heeft een speciale houding ontwikkeld tegenover alcohol- en drugsverslaafden. "Hun wonden zijn diep," zegt ze. Verschillenden komen naar Medjugorje, en Vicka bidt over, voor en met hen. Miraculeuze genezingen hebben plaatsgehad beweren vroegere verslaafden van over de hele wereld die naar Medjugorje waren gekomen en bevrijd werden van hun verslaving.
Vicka is één van de zieners die gedurende de vreselijke burgeroorlog in Medjugorje is gebleven. Ze ontving uitnodigingen van de VS, Europa en Zuid-Amerika, vooral als de burgeroorlog in haar thuisland heviger werd. Doch verkoos Vicka bij haar familie te blijven. Ze was, zoals gewoonlijk, vervuld van vreugde en ze had haar verschijningen van de Gezegende Moeder zelfs als de gevechten escaleerden.
Vicka, die persoonlijk een gave van genezing schijnt te hebben, zegt dat miraculeuze genezingen zullen optreden over de ganse wereld als het permanente teken verschijnt. Ondertussen hebben degene die op de boodschappen van de Moeder van God te Medjugorje ingegaan zijn, al gemeld dat miraculeuze genezingen m.b.t. verslaving, scheiding, gebroken relaties en ook op fysisch vlak hebben plaats gehad. De berichten dat de blinden zien, de lammen lopen, dat kanker en hartziekten genezen en dat aangeboren ziekten verdwijnen, duren voort.
Vicka en haar echtgenoot, Mario Mijatovic, hebben twee kinderen. Marija Sofija, geboren op 13 januari 2003 en Ante, geboren op 18 oktober 2004. Fotos van Vickas huwelijk en de geboorte van Marija Sofija zijn te vinden op www.childrenofmedjugorje.com. Ondanks haar werk thuis, doet ze naarstig voort met het verspreiden van de boodschappen van de Gezegende Moeder. Vicka reist de wereld rond om haar spirituele gaven met iedereen te delen. Als ze thuis is, staat ze in de zon of in de regen of in de koude om de boodschappen van de Moeder van God door te geven aan iedereen die wil luisteren. En elke dag heeft ze een private openbaring met de Moeder van God. Van de zes oorspronkelijke zieners, is zij één van de drie die nog altijd dagelijkse verschijningen ontvangt.
Wie is deze vrouw "bekleed met de zon," die zulke geschenken brengt? Laat ons tot Vicka naderen, die negen geheimen i.v.m. de toekomst van de wereld kent. Ze vertelt ons over haar ervaringen met de moeder van Jezus Christus, wiens hart "vervuld is van zo'n liefde, zo'n medelijden, zo'n tederheid, zo'n vreugde!"
Een compilatie van verschillende uitgegeven interviews met Vicka volgt.
Janice: U bent in de hemel geweest, Vicka. Waarop gelijkt hij? U hebt bloemen beschreven, bomen, mensen in gele, roze en grijze klederen. Vicka: De Gezegende Moeder nam Jacov en mij mee naar de hemel. Het is een koninkrijk van liefde, vreugde en vrede. God maakte elk van Zijn kinderen om in dat koninkrijk te leven. Het is enkel de zonde die ons daarbuiten houdt.
Janice: U hebt ons verteld dat sommige mensen bekwaam zijn om de hemel op aarde te ervaren door gehoorzaamheid aan Gods wil. U zei dat zij, die Gods wil doen liefde, vrede en vreugde zullen hebben zelfs in de momenten van hevig lijden. Vicka: Inderdaad. Het is de zonde die de liefde onderbreekt. Het is de zonde die de vrede vernietigt. Het is de zonde die de vreugde doodt.
Janice: Weet u of Maria en Jezus in liefde en vreugde en vrede leefden terwijl ze op aarde leefden? Vicka: Als ze samen waren, ja. Jezus zou van eenzaamheid gestorven zijn zonder de heiligheid en de volmaaktheid van Maria.
Janice: Vicka, God de Vader heeft beloofd om "de vrouw" te zenden wiens zaad het zaad van satan zou vernietigen. Kunt u ons daar iets over vertellen? Vicka: Zij is de moeder van Jezus. Zij bestond in Gods geest vooraleer Hij de wereld schiep. Zij is Gods plan, Zijn weg voor Jezus om ons naar de hemel te leiden.
Janice: Vicka, u vermeldde dat de Gezegende Moeder u haar leven dicteerde. Heeft Ze dat project met u al volledig afgewerkt? Vicka: Ze toont mij altijd dingen.
Janice: Waarom is de Gezegende Moeder Zijn plan? Vicka: God houdt van ons. Hij wil één worden met ons. Hij deed dit door Maria.
Janice: Ik veronderstel dat we Marias waardigheid niet kunnen begrijpen. God alleen kent haar. Maar dat geldt voor ieder van ons, nietwaar? Vicka: De Gezegende Moeder zegt dat het voor ons onmogelijk is, zolang als we ons in een lichaam bevinden, om onze waardigheid en edelmoedigheid en waarde als kinderen van God te begrijpen. Het is daarom dat Jezus ons heeft vrijgekocht. Jezus is God. Maria, Zijn moeder, is Gods meest geliefde dochter. Maria is de weg waarlangs de Zoon van God verkoos mens te worden. Jezus, met de hulp van Zijn moeder Maria, werd geboren, heeft geleefd en is gestorven op het kruis om de prijs van onze overgang naar de hof van het paradijs te betalen. Jezus opende de deur van de hemel voor alle mensen of ze het weten of niet. De Gezegende Moeder is de enige van Gods kinderen die altijd en feilloos aan Gods wil heeft gehoorzaamd.
Janice: Wat wil dat zeggen? Vicka: Het is de zonde die ons blind maakt voor Gods wil. De Gezegende Moeder is zonder zonde.
Janice: Weet u wat Gods wil is, Vicka? Vicka: Ik probeer Gods wil te doen.
Janice: Hoe? Vicka: We hebben de Geboden. We hebben de Bijbel. We hebben het gebed. Ik ben er nooit zeker van dat ik Gods wil doe, maar ik probeer het.
Janice: Helpt de Gezegende Moeder u ? Vicka: Ze leert me om meer en meer van God te houden. Het is enkel door de liefde dat we Gods wil kunnen navolgen.
Janice: Waarom? Vicka: Gods liefde is sterker dan al het kwade in de wereld, dan al de verleidingen in de wereld. Onze liefde is zwak. Als Gods liefde ons leidt, kunnen we in vrede en vreugde leven, zelfs in het midden van het grootste lijden en de grootste verleiding.
Janice: Vicka, ik heb gehoord dat gehoorzaamheid het merg is van ons geloof. Betekent dit dat de mensen aan Gods wetten en aan de woorden van Jezus moeten gehoorzamen in plaats van hun eigen perceptie te volgen van wat goed en kwaad is. Vicka: Onze eigen percepties van goed en kwaad komen dikwijls van ons zelf en niet van God. Het is daarom dat Hij ons Jezus heeft gezonden, die de waarheid is. Het is daarom dat de Gezegende Moeder ons altijd vertelt de Bijbel te lezen. Zij kent God, zij ziet God, ze is in staat om God perfect te gehoorzamen. Het is daarom is dat ze een perfecte moeder is, een perfecte zuster, dienares van God. Het is daarom dat ze bekwaam is om ons over God te onderrichten. Het is daarom dat zij het volmaakste voorbeeld is voor ons. Janice: Maar alle genaden, geschenken en gaven van Maria komen van God? Vicka: Alles komt van God. Hij zendt haar naar ons met boodschappen voor de ganse wereld. Zij die aan deze boodschappen beantwoorden zullen in de hemel komen.
Janice: Kunt u enige boodschappen van Onze Lieve Vrouw met ons delen? Vicka: Ja. De Gezegende Moeder wil dat wij, al de mensen op aarde, een vast vertrouwen hebben. Ze wil echt dat we bidden, niet alleen met onze lippen maar met ons hart.
Janice: Komt alle leven van God? Vicka: Ja, maar in het bijzonder de mensen. Wij zijn Zijn kinderen. Hij heeft ons een vrije wil gegeven. Daarom is het dat we verschillen van bomen of bloemen of vissen of vogels. We kunnen elke minuut kiezen of we God, onze Vader, gehoorzamen of niet. Geen enkel ander schepsel van God heeft die mogelijkheid.
Janice: Weet u waarom God, onze Vader, ons een vrije wil heeft geschonken. Vicka: Hij houdt van ons. Hij wil dat we ook van Hem houden, in ruil. Hij dient ons dag en nacht.
Janice: God is de dienaar van Zijn schepsels, de mensen? Vicka: Oh, ja! God is zo nederig. Hij dient ons met de zon die ons gezicht verwarmt en met de regen die onze dorst lest en met het kleinste zaad dat in de aarde wordt geplant en voor ons groeit van graan naar brood.
Hij is almachtig. Hij is de schepper van hemel en aarde, en Hij dient elk van ons, Zijn goede kinderen en Zijn slechte kinderen, dag en nacht. Hij geeft ons alles, de zon die ons gezicht verwarmt en de regen die onze dorst lest en het graan dat ons voedt. Hij geeft ons sterren, en de vissen en de vogels. Hij geeft ons liefde en vreugde en het lachen en we kunnen het allemaal gebruiken, en kiezen om Hem nooit te zien of te horen of Hem nooit te bedanken. Desalniettemin doet Hij voort met ons te zegenen terwijl we ons op de aarde bevinden. We kunnen Zijn aarde vervuilen en Zijn wouden verbranden en Zijn wateren vergiftigen en Zijn kinderen doden en toch blijft Hij ons dag en nacht roepen. Hij houdt van ons en zorgt en verlangt naar ons met een hart vervuld van geduld. Hij roept ons in de wind en de zoetheid van een bloem en in de woorden van Jezus en nu, voor de laatste keer, in de tedere stem van de Gezegende Moeder van Jezus.
Janice: De meesten van ons denken nooit aan God als onze dienaar, Vicka. Vicka: En de Gezegende Moeder is zo goed. Er is nauwelijks iemand die beseft dat God Zijn kinderen ten alle tijde dient. Velen onder ons bedanken God bijna nooit. En de Gezegende Moeder is verdrietig omdat Gods kinderen dikwijls mekaar nooit willen dienen zoals Hij ons dient.
Janice: Hoe vindt deze verwezenlijking uitdrukking in het gebed met het hart? Vicka: Bidden is spreken met God zodat je Hem kunt leren kennen en naar Hem luisteren als Hij met jou spreekt. Momenteel zien en ervaren veel mensen God niet in de wereld. Ze horen zelfs God niet.
Janice: Hoe ziet u God in de wereld? Vicka: Als je een vogel ziet, is het God, onze Vader die ons deze vogel geeft. Als je fruit eet, dan is het God, onze Vader die ons deze boom heeft geschonken om het fruit te eten. Omdat Hij de boom ondersteunt, draagt hij vruchten. Dat fruit wordt ons opgediend door God. Het enige dat we moeten doen, is het eten. Zeggen we: "Dank u, God, uw druiven zijn heerlijk?" Als we de vogel horen zingen, weten we dat de vogel aan God toe behoort. Hij is hier voor ons genot. Als hij zingt, verheerlijkt hij God. De vogel heef geen keuze! Hij werd door God gemaakt om Hem te gehoorzamen. Net zoals wij. Maar wij hebben een keuze! We kunnen van God houden en Hem bedanken en van Zijn hele aarde genieten, die Hij ons geschonken heeft. Dat is het gebed met het hart.
Janice: Dus om Gods genaden en geschenken te zien en ze te herkennen, moeten we bidden met het hart? Vicka: Gods geschenken ervaren is God ervaren. God ondersteunt ons. Hij kijkt naar ieder van ons dag en nacht. Hij kent ons; Hij schiep ons voor Hemzelf. Hij verlangt ernaar om met ons te communiceren.
Janice: Wat kunnen we doen om deze communicatie te ervaren? Vicka: Naar Hem luisteren. Naar Hem kijken. Hem gehoorzamen. Terugkeren naar Zijn liefde.
Janice: Is het dat wat de Gezegende Moeder aan ieder van ons vraagt? Vicka: Zij nodigt iedereen op aarde uit tot een totale bekering. Ze zegt: "Al mijn kinderen denken dat Jezus en Ik ver van hen verwijderd zijn, maar liefste kinderen, we zijn altijd heel dichtbij en naast u. Wij verlaten u nooit, zelfs niet voor één moment. Als u uw harten opent, zult u in staat zijn om ons te herkennen met uw hart en u zult weten hoeveel wij van u houden."
Janice: Heeft u dit ervaren, Vicka? Vicka: Ja. Door gebed. Door alleen maar aan de Gezegende Moeder te gehoorzamen heb ik ervaren en geleerd dat iedereen van ons hier op aarde zijn eigen leven leeft voor de ogen van God, onze Vader, omringd door alle engelen en heiligen. Ik heb ondervonden dat, door gebed, alles wat elke dag op mijn pad komt, afkomstig is van God. Hij laat dat toe. Dikwijls wil Hij dat. Mijn enige keuze is te aanvaarden wat op mijn pad komt, met liefde en vertrouwen in God als mijn Vader of ik kan kiezen om daartegen te rebelleren.
Janice: Heeft de Gezegende Moeder u dat verteld? Vicka: Inderdaad. Ze heeft mij op verschillende manieren geholpen, en ze wil dat ik, al wat ik weet, deel met de andere mensen.
Janice: Kunt u ons iets meer vertellen? Vicka: De Gezegende Moeder zegt me altijd, "Ik geef u mijn vrede en mijn liefde zodat u in staat zult zijn die vrede en liefde te delen met al degene die hier komen. Ik verlang dat zij mijn vrede en liefde van hier meenemen naar huis, naar hun familieleden en vrienden. Ik zegen allen die naar hier komen met mijn eigen moederlijke zegen."
Janice: Wat houdt die zegen van de Moeder van God in? Vicka: Haar persoonlijke tussenkomst voor ons bij God.
Janice: Doet zij dat alleen maar voor de pelgrims die naar hier komen? Vicka: Zij doet dat speciaal voor degenen die naar hier komen om God te eren. Mensen zien dat. De pelgrims van Medjugorje zijn verschillend. Zij dragen de zegen van de Moeder van God en zij weten dat.
Janice: En wat met degenen die niet naar Medjugorje kunnen komen? Vicka: Medjugorje is een staat van het hart.
Janice: Op welke manier? Vicka: Elke mens op aarde wordt geroepen voor de boodschappen van Medjugorje. Daarom is de Gezegende Moeder gekomen.
Janice: Wat is deze zegen van de Moeder van God die u zonet vermeldde? Vicka: De gave van de heiligheid.
Janice: En wat met degene die niet aan de boodschappen van Medjugorje beantwoord hebben? Vicka: We zijn volledig vrij. Medjugorje is een bron van heiligheid. Niet iedereen wil ervan drinken.
Janice: Bestaat er een speciaal gebed dat de Gezegende Moeder ons vraagt om te bidden? Vicka: Ja. In feite pleit de Gezegende Moeder voor een hernieuwing van de familie-rozenkrans. Als de ouders bidden voor de kinderen en de kinderen bidden voor de ouders, als ze in liefde verzameld zijn met de rozenkrans in de hand, dan zegt de Gezegende Moeder dat we kunnen zien waarom de rozenkrans een ketting is die de generaties bindt voor het eeuwig leven.
Janice: Wat met de families waar sommigen niet willen bidden? Vicka: Ze hebben de gebeden, van degene die wel willen bidden, broodnodig.
Janice: Wat met de kinderen die ver van huis zijn of te bezig en de druk en te onverschillig zijn om de rozenkrans met hun ouders te bidden? Vicka: De Gezegende Moeder beveelt ons op een bijzondere manier aan dat we "allemaal" voor de jeugd van de wereld zouden bidden. Zij moeten het hoofd bieden aan zware problemen, niet alleen hier maar over de gehele wereld. De wereld zoals we hem kennen gaat aan hen voorbij. Wij "allemaal" kunnen de jeugd helpen met onze liefde en onze gebeden.
Janice: Vicka, u kent verscheidene geheimen die gaan over toekomstige gebeurtenissen. Heeft de jeugd van over de hele wereld problemen die betrekking hebben op deze nog niet onthulde geheimen. Vicka: De jeugd heeft het moeilijk en zal het moeilijk blijven hebben m.b.t. allerhande problemen. Dat is waarom de Gezegende Moeder ons vraagt om zeer hard voor hen te bidden. satan probeert actief deze planeet, het leefmilieu en zelfs de natuur te vernietigen. Deze daden van satan veroorzaken groot lijden en ontbering. Alleen door het gebed en het vasten kan hij gestopt worden.
Janice: Waarom Vicka? Vicka: Omdat gebed en vasten de ogen van de jeugd opent. Lijden opent ook de ogen van de jeugd maar het is dikwijls zo dat tegen het ogenblik dat het lijden nadert, het te laat is om de oorzaak ervan uit te schakelen.
Janice: We hebben daar zeker een voorbeeld van gezien bij de brand van de olievelden in het Midden-Oosten, de vervuiling van water en rivieren, de vervaardiging en ontploffing van nucleaire wapens. Vicka: Mensen die een ernstig gebedsleven leiden, veranderen. Vrede en liefde zijn mogelijk. De enige weg naar vrede en liefde is het gebed en het vasten.
Janice: Waarom? Vicka: Het gebed is de weg naar God. Alleen met God kan een mens de andere persoon echt liefhebben omdat God liefde is. Zonder God houden we slechts van onszelf. Als we alleen van onszelf houden, doen we wat we denken dat we willen, en denken we wat we willen doen, en erg snel holt de hele wereld mekaar achterna en trapt iedereen op elkaar. Niemand is gelukkig. Niemand heeft genoeg.
Janice: Wat zegt de Gezegende Moeder specifiek aan de jeugd m.b.t. de geheimen die u kent? Vicka: Ze zegt: "Beste jeugd, al wat de wereld u momenteel aanbiedt, is vergankelijk. Door de dingen die de wereld u aanbiedt, moet u zich realiseren dat satan deze opportuniteiten gebruikt om u te winnen voor hem. satan wil in het bijzonder de families en het familiaal leven vernietigen. Hij wenst vrede en de liefde in de families te vernietigen en hij werkt via u, liefste jeugd, door u te verleiden door de wereldse bekoringen. Liefste kinderen, dit is een tijd van grote genaden. Ik wil dat u met een schone lei begint met mijn boodschappen. Beleef alstublieft mijn boodschappen met jullie harten. Wees dragers van mijn vrede en liefde. Bid voor de vrede in de wereld. Vooreerst, lieve kinderen, bid voor de vrede in jullie harten, dan voor de vrede in jullie families. satan wil de huwelijken vernietigen. Kinderen, bid voor de veiligheid van het huwelijk van jullie ouders. Ouders, bid met mekaar voor de veiligheid van jullie huwelijk. Bid vervolgens met andere kinderen voor de vrede in de wereld."
Janice: Vicka, op verzoek van de Gezegende Moeder werden de laatste jaren gewijd aan het gebed voor de jeugd en de families. Spreekt zij u daar nog over? Vicka: Ja. De Gezegende Moeder vraagt om ons gebed voor de jeugd en de families te versterken. Het is enkel door het gebed en het vasten dat de families de aanvallen van satan in deze dagen kunnen weerstaan. Ze zegt dat het sterkste wapen tegen satan de rozenkrans in onze handen en in onze harten is.
Janice: Bestaat er een specifieke manier waarop de Gezegende Moeder ons vraagt om te bidden? Vicka: Inderdaad. Ze beveelt aan dat de Heilige Mis het centrum van ons leven wordt.
Janice: Wat met de niet-Katholieken? Vicka: Zij ook zijn welkom. Ze wil dat de Heilige Mis een bijzonder deel uitmaakt van ons dagelijks leven. Ze zegt dat we er geen idee van hebben van de kracht van de Heilige Mis om menselijke problemen op te lossen.
De gezegende Moeder en Haar geheimen
Janice: Wat zijn de oorspronkelijke boodschappen van Onze Lieve Vrouw? Vicka: De eerste boodschappen van Onze Lieve Vrouw zijn gebed, bekering, vasten, boetedoening, en vrede. Ze zet ons aan om elke dag de vier mysteries van de Rozenkrans te bidden: de blijde, de droevige, de glorierijke mysteries en de mysteries van het Licht. Te vasten op water en brood elke vrijdag en, als het mogelijk is, op woensdag ook. De Gezegende Moeder wil dat we ons ontdoen van die dreiging waarvan we het meest houden. Ze zou persoonlijk zeer gelukkig zijn als ieder van ons zou stoppen met het begaan van zonden.
Janice: Ze zegt voortdurend deze dingen al gedurende 25 jaar, nietwaar? Vicka: Ja. De Gezegende Moeder beveelt aan dat de eucharistieviering de eerste plaats in ons leven inneemt. Dat is absoluut het heiligste moment.
Janice: Kunt u verklaren waarom, Vicka? Vicka: Op dat moment komt Jezus op een fysische manier tot ons. Hij is levend. Dit is waarom we ons moeten voorbereiden zodat we Jezus met liefde en op een eerbiedvolle manier kunnen ontvangen. Ook raadt de Gezegende Moeder aan iedereen aan om maandelijks een heilige biecht te doen. Wederom hangt dat van ons af. Ze zegt dat we niet moeten biechten om van onze zonden af te geraken en dan ons zondig leven verder zetten. We moeten onszelf veranderen. We zouden nieuwe mensen in Jezus moeten worden. De Gezegende Moeder beveelt tevens aan iedereen op aarde aan om met een speciale intensiteit te bidden voor de jeugd. Ze bevindt zich in een zeer ernstige en zeer moeilijke situatie. We kunnen onze jeugd slechts helpen met onze liefde en met gebeden die uit ons hart komen.
Janice: Hebben de verschijningen nog altijd dagelijks plaats? Vicka: Ja. Om twintig voor zes s avonds in de winter en om twintig voor zeven in de zomer.
Janice: Zult u iets zeggen over de geheimen? Vicka: De Gezegende Moeder heeft beloofd een permanent teken achter te laten op de Verschijningsberg. Dit is het derde geheim.
Janice: Weet u wanneer dat zal gebeuren? Vicka: Ja. De Gezegende Moeder heeft mij dat verteld. Ik mag er niets over zeggen.
Janice: Kan u iets zeggen over de andere geheimen? Vicka: Het zevende geheim werd getemperd/tenietgedaan door onze gebeden. Daarom smeekt de Gezegende Moeder om onze gebeden, vasten, en boete zodat andere tuchtigingen zouden worden verminderd.
Janice: Kunt u ons vertellen over de tuchtigingen? Vicka: Met gebed en boete kunnen ze substantieel worden verminderd.
Janice: Wat betreft de mensen die ongeneeslijk ziek zijn, is er een boodschap van de Gezegende Moeder voor hen? Vicka: Ja. Als God ons een groot lijden geeft, zouden we het met liefde moeten aanvaarden. De Gezegende Moeder zegt dat God de reden kent waarom hij een bepaald lijden geeft aan een persoon. Hij weet aan wie hij dit schenkt. Hij weet wanneer hij het lijden zal wegnemen. Het enige wat Hij van ons vraagt is geduld. Daarom zouden we nooit mogen vragen,"Waarom ik?" We zouden het lijden moeten aanvaarden als een geschenk, en uit liefde aan God vragen of er iets meer is dat we voor Hem kunnen doen.
Janice: Hoelang zal de Gezegende Moeder blijven verschijnen in Medjugordje? Vicka: Ik weet het niet. Ze heeft gezegd dat dit haar laatste verschijningen op aarde zijn. Ze heeft niet verteld wanneer de verschijningen zullen stoppen.
Janice: Denkt u dat uw verschijningen van Onze Lieve Vrouw de laatste zijn voor deze regio, eerder dan voor de ganse wereld? Vicka: De Gezegende Moeder zei dat deze verschijningen haar laatste zijn.
Janice: Zijn er boodschappen voor de priesters? Vicka: De Gezegende Moeder heeft verteld dat de priesters moeten waken over het geloof van de mensen en het beschermen. Ze zouden de rozenkrans met de mensen moeten bidden. Onlangs vroeg de Gezegende Moeder ons om te bidden voor roepingen voor het priesterschap omdat er een tekort aan priesters is.
Janice: Heeft de Gezegende Moeder iets gezegd over de situatie in Oost-Europa? Vicka: De Gezegende Moeder heeft gezegd dat vrede er enkel kan komen door gebed en boete. Dankzij het gebed en het vasten kan zelfs een oorlog worden gestopt. Zo sterk kunnen het gebed en het vasten zijn. Ze zegt dat we boete uit liefde moeten doen, niet uit angst of uit dwang. De Gezegende Moeder waarschuwt ons dat als we te extreem in onze boete zijn, we niet in staat zullen zijn om daarin te volharden en daardoor vlug zullen stoppen. Ze zegt dat het beter is om onze boete traag te beginnen en trouw te blijven aan onze praktijk van boete. De Gezegende Moeder pleit er bij alle mensen op aarde voor om haar boodschappen trouw na te leven.
Een vreemde ervaring
Janice: Vicka, vandaag gebeurde er iets vreemds in de H. Mis. Vicka: Welke H. Mis?
Janice: De Duitse mis was om 9 u s morgens. Als we de kerk [St. Jacob] binnen stapten, was het volledig heiligdom gevuld met een waas. We konden enkel het topje van de hoofden van de priesters zien die de H. Mis concelebreerden. Het was helemaal ongewoon. In feite was er een mystieke realiteit rond de H. Mis. Het was alsof er een wolk was op de vloer van het heiligdom en al degenen die in het heiligdom stonden, stonden in de wolk. Weet u daar iets over? Vicka: Zag u dat met uw ogen?
Janice: Ja. Vicka: U had de sluier van over uw ogen opgeheven gedurende de H. Mis. De wolk die u zag was echt de pracht van al de engelen die altijd rond het altaar staan als de H. Mis wordt opgedragen.
Janice: Vicka, hoe weet u dat ? Vicka: Iedereen weet dat! De engelen maken heel veel deel uit van onze dagdagelijkse wereld. Ze begrijpen de heiligheid van de eucharistieviering beter dan wij. De engelen weten wie aanwezig is. We kunnen dat slechts weten door het geloof.
De gave van het geloof
Janice: Het geloof is een grote gave, nietwaar Vicka? Vicka: Ja. Maar net zoals bij alle geschenken, kan het worden weggegooid.
Janice: Vicka, wie zou deze gave van het geloof weggooien? Vicka: Veel mensen doen dat en hebben dat gedaan. Het geloof is een kostbaar geschenk. Het vergt werk om de gaven van het geloof te beschermen.
Janice: Welk soort werk ? Vicka: Het vereist gebed om Gods hulp te bekomen. En het heeft oefening nodig. Degenen met de gave van het geloof moeten leven naar de waarheden die zij kennen om het even wat het hen kost.
Janice: Hoe zo? Vicka: Ik, ik weet veel dingen omdat de Gezegende Moeder mij dat getoond en geleerd heeft. Mijn hele leven is een getuige van het geloof dat ik in haar goddelijke Zoon en Zijn weg heb. De Gezegende Moeder roept iedereen op aarde op om te leven volgens het woord van God, Jezus. Ze zegt dat we allen dat leven van geloof kunnen leiden door gehoorzaamheid aan Gods woord, Jezus.
Janice: Veel mensen op aarde kennen Jezus niet. Weet u daar iets meer over? Vicka: Daarom is de Gezegende Moeder hier. Veel christenen leiden geen christelijk leven. Zovelen zijn God vergeten. Zovelen geloven niet meer. Ze roept op tot een sterk geloof.
Janice: Hoe bekomt men een sterk geloof, Vicka? Vicka: Door gebed en vasten.
Janice: Wat met de mensen die in het geheel geen geloof hebben? Degene die niets weten over bidden en vasten. Vicka: De gebeden, het vasten, boetedoeningen en het aangeboden lijden van de gelovigen kunnen als een mantel zijn die de ongelovigen bedekt. Dat is wat de Gezegende Moeder wil van ons: een totale overgave aan Gods wil. De Gezegende Moeder pleit bij ons om te bidden en te vasten en boete te doen voor onszelf en voor diegene die het niet kunnen of niet willen.
Janice: Helpen onze gebeden en vasten echt? Vicka: De Gezegende Moeder zegt van wel.
Janice: Velen hebben familieleden die niet geloven, zelfs niet in de aanwezigheid van God noch in het feit van God. Vicka: Ik weet daar alles van. De Gezegende Moeder zegt dat als één familielid gelovig is, allen zullen gezegend worden.
Janice: Soms is het eenzaam om in een familie te leven waar slechts enkelen of niemand gelooft. Vicka: Voor zij die God kennen is de enige eenzaamheid gescheiden te zijn van Hem.
Janice: Bedoelt u dat het geloof haar eigen beloning is? Vicka: De Gezegende Moeder zegt dat praktiserend geloof leidt tot hoop: levendige hoop leidt tot liefde. God is liefde. Diegenen die in liefde leven, leven in God en God leeft in hen.
Janice: Zijn dit de woorden van Jezus? Vicka: Inderdaad. Ziet u nu hoe alles van God komt en alles naar God leidt?
Janice: Ik weet het niet. Vicka: Jezus is het pad dat leidt naar de hemel. Zij die God volgen hebben een hemel op aarde.
Janice: Waarom? Vicka: Omdat Jezus pad dat Hij ons toonde Gods volmaakte wil is voor ons. Zij die recht in het midden van Gods wil leven, zullen de hemel bezitten.
Maria, Moeder van onze Redder
Janice: Op een keer zat ik met Jacov en gedurende een ogenblik was er een soort van ervaring, of een glimp van waarover u sprak. Ik keek in zijn ogen en ik werd er mij van bewust dat zijn menselijke ogen de Moeder van God [zij stierf bijna twee duizend jaar geleden] elk dag zagen. U ook hebt dat voorrecht. Vicka: Ja. Zij is de Moeder van Jezus, onze Heer en Redder.
Janice: Waarop gelijkt onze Gezegende Moeder echt, Vicka? Vicka: Ze is zo nederig.
Janice: Waarom? Vicka: Omdat ze God kent. Ze zegt dat degene die God goed kennen, nederig zijn omdat God nederig is.
Janice: Weet u waarom dit de laatste keer is dat de Gezegende Moeder naar hier op aarde komt als een verschijning? Vicka: Ze zegt dat het niet meer zal nodig zijn om te komen nadat de geheimen zijn verwezenlijkt.
Janice: Mirjana heeft gezegd dat de kracht van satan zal gebroken zijn nadat het eerste geheim heeft plaats gehad. Vicka: Dat is inderdaad zo.
Janice: Wat betekent dat ? Vicka: De Gezegende Moeder roept iedereen op aarde op om zich onmiddellijk te bekeren.
Janice: Vicka, weet u wat bekering betekent? Vicka: Bekering is zich ervan bewust zijn dat we dag en nacht leven voor het gezicht van God en dat we verantwoordelijk zijn voor alles wat we zijn en hebben.
Janice: U spreekt met zo n grote spoed. Vicka: De Gezegende Moeder weent voor al haar kinderen die God niet kennen, die zich van Hem afkeren, die Zijn Geboden veronachtzamen.
Janice: Waarom zijn de Geboden zo belangrijk? Vicka: Als we uit vrije wil niet gehoorzamen aan de Geboden door onwetendheid of zwakte dan geven we satan macht over ons leven. We hebben dan Gods genade nodig om ons te redden. Maar we moeten meewerken.
Janice: Is het daarom dat Mirjana ons zegt dat de Gezegende Moeder ons smeekt om minstens één keer per maand te biechten. Vicka: Ja. De sacramentele biecht is een grote genade van Gods medelijden voor onze zwakke menselijke kwetsbaarheid.
Janice: En wat met de geloofstradities die geen heilige biecht kennen? Vicka: De christelijke Kerk staat open voor iedereen.
Janice: Roept de Gezegende Moeder iedereen op aarde op om Christen te worden? Vicka: Neen. De Gezegende Moeder zegt dat als elke christen zou leven volgens zijn geloof, de hele wereld christelijk zou zijn. Maar alle religies zijn dierbaar voor haar en haar Zoon. Ze zegt dat wij het zijn die op aarde een onderscheid gemaakt hebben. Ze zegt dat we allemaal kinderen van God, onze Vader zijn. Jezus heeft iedereen vrijgekocht. Niet iedereen aanvaardt die vrijkoop. We moeten God kiezen om de hemel te kiezen.
Janice: Vicka, kiest niet iedereen voor de hemel? Vicka: De Gezegende Moeder zegt dat veel mensen vandaag voor de hel kiezen.
Janice: Wie zou er voor de hel kiezen? Vicka: Degene die van zichzelf en van hun aardse lusten God gemaakt hebben.
Janice: Dat is nauwelijks te geloven. Vicka: Dat is niet zo moeilijk te geloven. Bekijk eens al het lijden op aarde. Vader keert zich tegen zijn zoon, zoon keert zich tegen zijn vader, dochter tegen moeder. Broers en zusters hebben grieven tegen elkaar. Ouders verwaarlozen en misbruiken hun kinderen, het aantal scheidingen is overal hoog, ongeboren kinderen worden gedood, oudere mensen worden niet gerespecteerd, kinderen gehoorzamen hun ouders niet. Deze voorbeelden tonen aan dat veel mensen over de gehele wereld al in een hel op aarde leven. Het koninkrijk van de hemel is een koninkrijk van de liefde. Zij die zonder liefde zijn, die zonder God leven, zijn reeds in de hel.
Lijden
Janice: Hoe past het lijden in de wereld en Gods plan voor Zijn volk? Vicka: Het lijden is er altijd voor iets. Mensen lijden ofwel voor het koninkrijk van liefde [hemel] of voor het koninkrijk van haat [hel]. Er is altijd lijden op aarde geweest. Maar als we ons lijden voor de liefde offeren dan is het niet echt lijden. Het is een vreugde omdat de vrucht van het lijden de hemel is. Ik heb de hel gezien. Daar heeft het lijden geen waarde. Het leidt niet tot liefde, vrede en vreugde. Het bestendigt zichzelf. Zij die God kennen zijn vervuld van een immense vreugde als ze iemand naar God brengen door iets kleins voor hen te doen.
Janice: Waarom? Vicka: Eens de mensen de goedheid van God beginnen te kennen,willen ze niets anders meer.
Janice: Is God niet zo groot dat Hij vanuit de hemel naar beneden kan neigen en de kleinste kan optillen naar de hemel bij Hem? Vicka: Hij heeft dat in en door en met Jezus gedaan.
Janice: Weet u waarom de Gezegende Moeder hier is? Vicka: Ja, ik weet waarom ze hier is. Ze wil dat iedereen op aarde in de hemel komt. De mensen begrijpen niet echt hoeveel de Gezegende Moeder van ieder van ons houdt, en hoeveel ze wil dat ieder van ons haar kent als een moeder. Ze vraagt aan ons om samen met haar voor iedereen te bidden. Ze komt altijd voor ieder van ons bij God tussen beide. Ze wil dat we voor iedereen bidden als kinderen. Er bestaat een grote kracht in het groepsgebed. Als de mensen toch eens zouden beseffen hoe het God behaagt als Hij al Zijn kinderen ziet, geknield voor Hem met de hemelse moeder die Hij aan ons heeft geschonken door Zijn Zoon Jezus.
Janice: Wat raadt u ons aan om de toekomst te verbeteren? Vicka: Er is een gebed dat als volgt gaat: Bloei waar je wordt geplant. Als iedereen bloeit waar God hen plant, dan zal de wereld een mooie heilige plaats zijn om te leven. Maar niet iedereen doet dit. Soms stoppen mensen met bloeien. Zij verwerpen Gods plan. Degene die Gods wil aanvaarden, leven in grote vrede en vreugde en liefde omdat ze Gods liefde kennen. Dat is wat de Gezegende Moeder voor elk van haar kinderen wil.
Slot
Bron: Janice T. Connell
Vertaling: Henk
04-08-1975
Medjugorje: Interview van Janice T. Connell met Jacov Colo
Medjugorje: Interview van Janice T. Connell met Jacov Colo
Jacov kent vandaag tien geheimen. Hij en zijn vrouw hebben drie kinderen: Arianna Marija, geboren op 6 januari 1995, Emmanuel David, geboren op 5 september 1996 en Maria Kiara, geboren op 5 juli 1998.
Het menselijk hart op zich is onbetrouwbaar
Inleiding
Woorden zijn de zwakke leveranciers van de waarheid." Zo is het ook met de ziener Jacov Colo. Als de eerste verschijning van de Gezegende Moeder op 24 juni 1981 te Medjugorje plaats vond, was het drie weken nadat hij tien jaar was geworden. De fotos van die vroege extases onthullen een vreugdevol klein gezicht dat naar de hemel is gericht, een jongen vervuld met liefde en vreugde en verlangen. Meer dan 25 jaar later is Jacov rustig, bescheiden en verborgen. Hij is ook hoog begaafd en heeft veel vermogen tot inzicht. Hij vermijdt publiciteit en streeft ernaar om zijn roeping getrouw te volgen als een boodschapper van Gods woorden, die door de Gezegende Maagd Maria aan de wereld worden aangereikt, en gegeven door hem en vijf andere oudere kinderen.
Jacov is een weesjongen. Hij was het enige kind van een vader die de familie in de steek liet toen Jacov 8 jaar was. Zijn moeder, die aan alcohol verslaafd was, stierf toen hij 12 was. De Gezegende Moeder heeft hem verteld dat zijn moeder bij Haar in de hemel is.
Is Javoc gevoelig? Stel u eventjes de verhouding voor van een ongeziene wereld waarvan we slechts gehoord of gelezen hebben maar die Jacov dagelijks ervaart. Hij is binnenin de plaats geweest die bekend staat als de hemel. Die herinnering is krachtig voor hem. Hij zei dat als hij te veel aan de hemel dacht hij zou sterven van eenzaamheid. Hij heeft ook de hel bezocht. Zijn woorden waren spookachting: "De hel is pure verkwisting want niemand hoeft daar te zijn." En wat betreft het vagevuur waar hij ook geweest is, vraagt Javoc altijd aan de mensen die hem aanspreken, om dikwijls te bidden voor de arme zielen die daar gestrand zijn, speciaal hun eigen familieleden. "Moest je eens weten hoeveel de gebeden hen helpen, je zou voortdurend voor hen bidden," bepleit hij.
Mirjana leeft naast Jacovs huis. Hij zei me dat in de eerste dagen van de verschijningen de Gezegende Moeder bijzonder genadig was voor de angst van de zes zieners en gevoelig voor het persoonlijk lijden dat iedereen onderging. Zij vertelde de kinderen: "Weten jullie dat mijn echte geboortedag 5 augustus is?" De kinderen antwoorden dat ze dat niet wisten. De Gezegende Moeder zei verder: "Zouden jullie, kinderen, mij enkele geschenken willen geven?"
Jacov flapte er bedroefd uit: "Lieve Gezegende Moeder, ik heb geen geld!"
De Gezegende Moeder glimlachte vreugdevol en zei: "Oh, Jacov, mij lief kleintje, je hebt geen geld nodig voor mijn verjaardagsgeschenken! Vanavond als je naar huis gaat, om het even wat je gevoelens je vertellen, om het even hoe je wordt aangevuurd, ren je naar buiten en kijk naar de hemel en roep uit: Het is allemaal uit liefde voor U, liefste Jezus."
De volgende avond bij de verschijning zei Mirjana dat de Gezegende Moeder Jacov bedankte voor zijn "geschenken" van de vorige avond. Tegen de tijd dat de verjaardag van de Gezegende Moeder naderde had Jacov "miljarden geschenken voor de Gezegende Moeder!" Hypernerveus kon Jacov zich nauwelijks bedwingen tijdens de lange Rozenkransgebeden die de verschijning vooraf gingen. Uiteindelijk was het moment daar. Grote lichtflitsen kondigden de aankomst van de Koningin van Hemel en Aarde aan, de zachtaardige Moeder van alle mensen, speciaal van de kleinen met gebroken harten. Als Jacov haar zag, rekte hij zich letterlijk omhoog en greep naar de Moeder van God en schreeuwde uit: "Gelukkige verjaardag, liefste Gezegende Moeder!" Toen hij zich realiseerde wat hij had gedaan viel Jacov van schaamte en angst op de vloer neer. Mirjana zei dat zij zag dat de Gezegende Moeder zich teder neerboog en hem oppakte door zijn hand, waarvan de vingernagels waren afgebeten, in haar hand te nemen en te kussen.
Als ik aan Jacov vroeg hoe het voelde om door de Gezegende Moeder gekust te worden, werd hij donkerrood. Bedeesd zei hij: "Er bestaan geen woorden voor om dat te beschrijven. Het maakt deel uit van de hemelse dingen."
Dat Jacovs getrouw zijn dagelijkse plichten volgt, schijnt evident te zijn voor pelgrims. Hij werkt dagelijks in de franciscaanse boekenwinkel. Hij is vlug met de rekenmachine en kan de omzetting van verschillende munteenheden in een verbazingwekkende snelheid doen. In de namiddagen doet hij computerwerk in de pastorie. Opgeleid als een slotenmaker vertelt Jacov niets over zijn toekomst. Hij is de enige van de zieners die weigerde te onthullen of hij al dan niet in leven zal zijn als het permanente teken komt. De vijf andere hebben verteld dat zij dan nog zullen leven. Jacov zegt dat het een geheim is. In het begin van 1992 was Jacov niet in Joegoeslavië. Hij leefde toen in ballingschap in Italië. Later keerde hij terug naar Medjugorje waar hij nu met zijn vrouw, Annalisa, en drie kinderen woont. Annalisa is afkomstig uit Italië en heeft daar familie.
Jacov is gesloten, genadig en ernstig. Het lijden is hem niet vreemd, maar hij brengt vreugde waar hij ook is. Is dat de uiteindelijke paradox van de verschijningen van Medjugorje?
Een compilatie van bewerkte interviews volgt nu:
Janice: Jacov, u ziet dagelijks de Gezegende Moeder sinds u 10 jaar oud bent? Jacov: Ja. Ze komt elke avond om 18.40 uur
Janice: Waar ziet u haar? Jacov: Ofwel in de kerk tijdens de Rozenkrans voor de eucharistieviering begint ofwel thuis waar ik een speciale ruimte heb voorbereid.
Janice: Waarom hebt u deze speciale plaats? Jacov: De Gezegende Moeder heeft iedereen op aarde gevraagd om een speciale "gebedshoek" in hun huis in te richten om elke dag apart te zitten en een specifieke tijd aan God te wijden. Ik heb dat gedaan.
Janice: Wat hebt u in uw "gebedshoek"? Jacov: Een beeld van onze Gezegende Moeder, een kruisbeeld, enkele speciale fotos en mijn rozenkransen.
Janice: Jacov, hebt u ooit weerstand tegenover de verschijningen van de Gezegende Moeder gevoeld? Bent u ooit met iets te veel bezig geweest waardoor u niet aanwezig was op de verschijningen? Jacov: In het geheel niet. Dit is het lichtpunt van de dag voor mij. De gezegende Moeder vult mijn hart met hemelse dingen. Ik tel dikwijls de minuten af tot Haar komst.
Janice: Jacov, voor verschillende kinderen is de favoriete plaats om te bezoeken Disneyland. Als het hen werd toegestaan om elke dag gedurende 10 jaar naar Disneyland te gaan, zouden ze na enkele jaren hevig tegenspartelen. Jacov: Er is niets op aarde dat het menselijk hart kan tevreden stellen. Ook ik ben naar Disneyland in Californië geweest [in de winter 1991]. Alhoewel dit een plezante uitstap was, is het eerder een plaats van deze wereld. De Gezegende Moeder komt van de hemel. Ze brengt hemelse dingen met zich mee.
De dingen van de hemel
Janice: Vertel ons over de hemelse dingen, Jacov. Jacov: Er bestsaan daar echt geen woorden voor.
Janice: Jacov, de filosofen en theologen hebben al veel geschreven over de hemel. Weet u iets over de filosofen en theologen? Jacov: Ik ben een eenvoudig man. Ik heb enkele boeken gezien die handelen over de hemelse dingen.
Janice: Wat denkt u van deze boeken? Jacov: Ze bevatten veel woorden.
Janice: Zijn de woorden correct? Jacov: Het is saai om zich door de woorden te begeven. Als dat mij leidt naar de weg van de hemel zou ik er niets van begrijpen [lacht].
Janice: Vertel ons over uw begrip van de hemel. Jacov: Ik ben daar geweest. Het is voor mij moeilijk om daar over te praten.
Janice: Waarom toonde ze u de hemel, de hel en het vagevuur? Jacov: Omdat ik dan meer een échte getuige kan zijn van het leven op zich, omdat ik de realiteit van die 3 plaatsen heb gezien.
Janice: Weet u of u al dan niet naar de hemel gaat als u sterft? Jacov: Voor mij is het pad heel moeilijk.
Janice: Hoe bedoelt u? Jacov: Ik ben gekozen om een boodschapper van deze verschijning te zijn. Ik wil God niet ongehoorzaam zijn. Mijn pad is moeilijk.
Janice: Jacov, zegt u dat degenen die grote spirituele zegeningen ontvangen ook zware kruizen ontvangen? Jacov: Ik heb mijn deel van het lijden. Er zal nog komen. Daar wens ik niet over te praten.
Janice: U hebt gezegd dat de Gezegende Moeder wil dat de eucharistieviering het middelpunt van uw leven is. Is dat gebeurd? Jacov: Ze wil dat wij Jezus zeer intiem kennen, als onze broer, onze Redder, onze Heer. De middelen voor deze kennis is diep inwendig gebed. Het grootste gebed is de eucharistieviering.
Janice: Heeft u een verstandhouding met de Eeuwige Vader? Jacov: Ja. Elk schepsel heeft een verstandhouding met de Eeuwige Vader. Hoe intiemer de verstandhouding met Jezus is, des te intiemer de relatie met de Eeuwige Vader is.
Janice: Weet u waarom, Jacov? Jacov: Ja. Jezus zei: "De Vader en ik zijn één. Hij die mij ziet, ziet de Vader."
Janice: Jacov, u zei dat de Gezegende Moeder wil dat u van uw hart een tabernakel maakt waar de Heilige Drie-eenheid verlangt gevestigd te zijn. Kunt u ons daar iets over vertellen? Jacov: Ik ben niet zeker, het is een proces. Het menselijk hart is vervuld van een verlangen, dat eerst, mensen en dingen aangaat. Het doel van mensen en dingen is om ons onze zorg door God voor elk van ons te tonen. We laten onze harten toe om gehecht te geraken aan mensen en dingen op zich, niet als geschenken van God. Als dat gebeurt, verliezen we onze harten aan mensen en dingen.
Janice: Bedoelt u dat we in feite onze vrijheid verliezen? Jacov: Op een manier, ja, want ons hart is niet langer het onze en dingen of anderen beheersen ons. Dikwijls realiseren we ons niet dat dit is gebeurd.
Janice: Over welke vrijheid hebben we het dan? Jacov: De vrijheid om voor God te kiezen. Om God de eerste plaats in onze levens te geven.
Janice: U spreekt van een inwendige vrijheid, nietwaar? Jacov: Als mijn hart geheel van mij is kan ik kiezen om van iemand te houden met een liefde die onbesmet is van valse gehechtheden.
Janice: Waarom zijn de gehechtheden vals? Jacov: Omdat ze enkel illusies zijn. God is de bron van liefde. Alle liefde komt van God. Alles wat gemaakt wordt, komt van God. Als ik mijn hart open zodat Gods liefde kan binnenkomen, dan drijft het alle illusies en valse gehechtheden weg. Mijn hart wordt een geleider waardoor Gods liefde vloeit. Als het door mij vloeit om naar u of anderen, dan voel ik mezelf voldaan.
Janice: Is dat hetgene de Gezegende Moeder u leert? Jacov: Zijzelf is een perfecte geleider waardoor Gods liefde vloeit. Niets van Gods liefde wordt afgeleid naar Haar voor Haarzelf. Ze is een openhartigheid en doorzichtigheid waardoor Gods liefde naar de wereld vloeit. Ziet u waarom ik nooit te veel met iets bezig kan zijn om haar te ontvangen?
Janice: Jacov, zijn uw gedachten tekenen van de diepten van het mysterie van de Hemel? Jacov: Ik zelf ben niets. Mijn gedachten zijn niets. God in Zijn almacht heeft mij gekozen om leven te geven. En Hij heeft gekozen om dat leven te raken met Zijn aanwezigheid.
Janice: Is het dat wat uw hart maakt tot een "tabernakel waar de Heilige Drievuldigheid verblijft?" Jacov: Ik weet dat niet.
Janice: Ervaart u constant de goddelijke aanwezigheid? Jacov: Ik heb goede en slechte dagen.
Janice: Wat is een goede dag, Jacov? Jacov: Een dag waar ik mij constant en de ganse dag bewust ben van de aanwezigheid van God.
Janice: Wat is een slechte dag? Jacov: Het tegenovergestelde.
Janice: Hoe overleeft u een slechte dag? Jacov: Dat is pijnlijk.
Janice: Wat doet u dan? Jacov: Ik heb al veel dingen geprobeerd.
Janice: Weet u de oplossing? Jacov: Er bestaat geen oplossing. We zijn volledig afhankelijk van Gods genade.
Gods genade
Janice: Moeten wij vragen om Gods genade? Jacov: We kunnen ze weigeren.
Janice: Wie zou Gods genade weigeren? Jacov: Dikwijls is het menselijk hart, op zich, heel onbetrouwbaar. Het is daarom dat de Gezegende Moeder zegt dat het dringend nodig is dat alle mensen op aarde bidden en vasten. Niemand is vrijgesteld. Zonder gebed en vasten is het menselijk hart hulpeloos om God te horen of te zien ... te kiezen voor God.
Janice: Jacov, aan ons werd verteld dat alle kinderen van God Zijn stem horen in de stilte van hun hart. De antwoorden van Zijn kinderen op Zijn oproepen zijn alleen voor Hem bekend. Hij is God. Hij alleen oordeelt. Jacov: De mensen hebben de wet van God, die het pad is naar de hemel, geschreven in hun harten. Maar de Gezegende Moeder is dikwijls verdrietig. Ze weent dikwijls omdat zovelen God verwerpen. Zij kiezen voor tijdelijk plezier en werpen God en Gods wegen opzij. Ik zelf doe dat ook.
Janice: Echt? Jacov: Ze bekritiseert mij nooit. Ze veroordeelt mij nooit. De zonde kwetst haar zeer erg.
Janice: Waarom? Jacov: Omdat dat ons zo erg kwetst.
Janice: Wat doet u dan? Jacov: Ik tracht altijd beter te doen.
Janice: Slaagt u daarin? Jacov: Soms wel, soms niet.
Janice: Jacov, als u, die de Gezegende Moeder elke dag ziet, het zo moeilijk heeft, hoe zit het dan met de rest van ons? Jacov: De Gezegende Moeder zegt dat we moeten bidden. Soms ben ik niet zo getrouw aan het gebed als het zou moeten. De Gezegende Moeder zegt dat we moeten vasten. Soms, als ik vast, heb ik geen liefde in mijn hart. Dan stelt mijn vasten niet veel voor. De Gezegende Moeder zegt dat we moeten vergiffenis schenken, speciaal aan onze vijanden. Soms slaag ik daar niet in. De Gezegende Moeder zegt dat we ons moeten bekeren. Soms draait mijn hart zich naar de wereld en zijn slechte kant. Dus, u ziet dat het menselijk hart erg zwak is. Het is het gebed, het vasten, de vergeving en de verzoening die het menselijk hart bevrijden. Elke dag probeer ik beter te doen.
Janice: Waarom moet u met liefde vasten, Jacov? Jacov: Omdat vasten zonder liefde voor God onze harten verhardt. De Gezegende Moeder zegt dat elk motief van ons handelen er moet zijn uit liefde voor God.
Janice: Wat dan met de andere mensen die niet begrijpen dat elk motief van ons handelen uit liefde voor God moet gebeuren? Sommigen vasten uit angst. Anderen vasten uit gehoorzaamheid. Sommigen uit ijdelheid. Anderen bij gebrek aan middelen. Jacov: Wanneer het vasten gebeurt uit liefde voor zichzelf i.p.v.voor God is het zoals een boomerang. Het heeft geen blijvende waarde en in verschillende gevallen is het pijnlijk zowel voor de persoon zelf als voor anderen. De Gezegende Moeder zegt dat onze motieven het belangrijkst zijn. We moeten bidden voor onze motieven opdat ze puur en zuiver zouden worden.
Janice: Waarom moeten we onze vijanden vergeven? Jacov: De Gezegende Moeder zegt dat als we hen niet vergeven het ons meer kwetst dan dat het hen kwetst.
Janice: Waarom? Jacov: Omdat de wrok en het niet vergiffenis schenken ons hart verziekt. Het vult dat met vergif.
Janice: Heeft u vrede in uw hart, Jacov? Jacov: Als ik bid en vast en waarachtig vergeef dan heb ik veel vrede. En dat geldt voor iedereen. Dit is wat de Gezegende Moeder wil voor de ganse wereld.
Jacovs raad
Janice: Heeft u voor ons enig advies van de Gezegende Moeder? Jacov: Als uw familie veel bezit, beperk het gebruik van deze luxe. Geef weg wat u niet nodig heeft en deel wat u overhoudt. Als uw familie weinig heeft, geniet van wat je hebt en deel het met elkaar. Voor degenen die op Gods voorzienigheid vertrouwen, die bidden en vasten en vergeven, die de talenten en de goederen die de Heer heeft geschonken delen: hun harten zijn een centrum van vrede. Voor degene die niet op God vertrouwen, die niet bidden noch vasten noch vergiffenis schenken, en die weigeren lief te hebben en te delen, hun harten zijn een kern van angst. De Gezegende Moeder zegt dat zij die God kennen, God liefhebben. Degene die van God houden zijn een teken van Zijn liefde, Zijn vrede, Zijn vrijgevigheid.
Janice: Jacov, is dat de toekomst? Zullen alleen degenen die God kennen, van God houden en Zijn wegen volgen de dagen overleven die voorspeld zijn tijdens de Mariale verschijningen over de ganse wereld? Jacov: Alleen degenen die Gods wil doen, zullen voortleven. Alle andere dingen zijn een illusie. Alle andere dingen zijn dood. De Gezegende Moeder heeft gezegd: "Mijn kinderen, jullie zijn vergeten. Bidden en vasten zullen de oorlog stoppen. Zij zullen de wetten van de natuur veranderen."
Janice: Jacov, zal er oorlog komen? Jacov: Momenteel is er veel oorlog: in harten, families, steden en landen.
Janice: Jacov, weet u iets meer over deze tirannie van gevoelens die u vermeldde? Jacov: Ik begrijp het niet.
Janice: Mirjana zei dat we heel voorzichtig moeten zijn met onze gevoelens. Liegen gevoelens? Jacov: Ik denk het.
Janice: Spreekt de Gezegende Moeder over onze gevoelens? Jacov: Ze wil dat we God vragen om onze gevoelens, onze emoties te zuiveren zodat we echte liefde in onze harten kunnen hebben.
Janice: Jacov, u zei dat de Gezegende Moeder ons hier in Medjugorje eraan herinnerd had dat God Zijn wet van Liefde in de harten van al Zijn kinderen heeft geschreven. Als dat waar is, en ik heb geen reden om daaraan te twijfelen, zou het dan toch kunnen zijn dat er ongelovigen zijn?
Jacov: Veel mensen zeggen dat ze niet geloven, maar hoe leven ze? Enkel God kent onze harten. Er bestaat niet één schepsel waarvan God niet houdt.
Janice: Weet u wanneer het permanente teken komt, Jacov? Jacov: Ja. Als het permanente teken komt, zullen mensen van over de hele wereld naar hier komen, zelfs in grotere getallen. Veel meer mensen zullen geloven.
Janice: Zullen alle mensen geloven omwille van het permanente teken, Jacov? Jacov: De Gezegende Moeder zei dat er nog mensen zullen zijn die niet geloven zelfs nadat het permanente teken gekomen is.
Janice: Weet u wat het permanente teken is, Jacov? Jacov: Ja.
Janice: Kunt u ons daar iets over vertellen? Jacov: Het zal iets zijn dat nog nooit op aarde heeft plaats gehad.
Janice: Jacov, waarom zullen sommigen nog niet geloven? Jacov: Zij zullen zichzelf niet in een situatie plaatsen om bekeerd te worden.
Janice: Is bekering iets dat we niet uit onszelf kunnen doen? Jacov: Ik weet het niet. Het is een werking van genade, en genade komt van God. Een persoon kan "ja" zeggen tegen de mogelijkheid van bekering. Het is daarom dat de Gezegende Moeder ons vraagt om te bidden en te vasten. Het is het gebed en het vasten dat onze harten toestaat om zich te openen voor God. Bekering betekent echt zich bewust worden dat God overal rondom ons is. God is altijd al rondom ons geweest, alleen de meesten beseffen het niet.
Janice: Wat beveelt u aan? Jacov: Alle mensen op aarde die de boodschappen van de Gezegende Moeder horen en er met een genereus hart vol van liefde aan beantwoorden, zullen bekering ervaren.
Janice: dat klinkt niet optimistisch. Jacov: Ze is de moeder van God. Als de Gezegende Moeder zegt dat er iets zal gebeuren, zal dat gebeuren. We kunnen op Haar vertrouwen.
Janice: Wat weet u over het lijden? Jacov: Sommigen zijn bekwamer om te lijden dan anderen. God kent ons. God geeft ons enkel wat we kunnen verdragen. De Gezegende Moeder weet alles over het lijden. Ze heeft zelf zoveel geleden. Ze helpt altijd degenen die lijden.
Janice: Jacov, het piepklein viooltje is voor God even schoon als de reusachtige zonnebloem. Is dat hetzelfde met het lijden? Jacov: Zij die weinig lijden zijn even dierbaar voor God als zij die veel lijden. Het is onze houding tegenover het lijden dat belangrijk is, niet de graad ervan. We mogen nooit vergelijken. Om het even welke vergelijking is ons eigen oordeel. Alleen God kan het menselijk hart zien.
Bron: Janice T. Connell
Vertaling: Henk
03-08-1975
Medjugorje: Interview van Janice T. Connell met Ivanko Ivankovic
Medjugorje: Interview van Janice T. Connell met Ivanko Ivankovic
Ivanka kent tot op vandaag tien geheimen. Zij en haar echtgenoot, Rajko, hebben drie kinderen, Kristina geboren op 10 november 1987, Jozef geboren op 6 juni 1990 en Ivan, geboren op 10 februari 1994.
Sta God toe om Onze Vader te zijn
Inleiding
Ivanka Ivankovic Elez zegt dat ze tien geheimen kent die betrekking hebben op de laatste hoofdstukken in de geschiedenis van de planeet aarde. Zoals met Mirjana en Jacov, die ook de tien geheimen hebben ontvangen werden de tien geheimen door de Gezegende Moeder gegeven. Het is Ivanka die ons verteld heeft dat God de wereld niet zal vernietigen. Ze zegt dat het het zondig hart van het mensdom is, dat tot dergelijke vernietiging in staat is. Door haar trouw aan het gewone leven als vrouw en moeder herinnert ze dagelijks de mensen eraan dat God onze Vader is, dat de Gezegende Moeder als Koningin van de Vrede gekomen is en dat alles mogelijk is voor zij, die van God houden.
Aan Ivanka werd de vraag gesteld over de drie dagen van duisternis geprofeteerd door Pater Pio. Ze werd gevraagd of ze iets wist van de vuurregen uit de hemel, volgens het derde geheim van Fatima. Ivanka werd ook geraadpleegd over de boodschap van Akita, een door de kerk goedgekeurde verschijning van de Gezegende Moeder in 1973 in Japan waarin de Gezegende Moeder zei: "De Hemelse Vader is klaar om een grote tuchtiging [toe te laten] voor het hele mensdom. Als de mensen niet tot inkeer komen of berouw hebben en hun leven niet verbeteren dan zal de Hemelse Vader een opperste kastijding doen [toelaten] ... erger dan de zondvloed. Vuur zal neerkomen vanuit de lucht ... een groot deel van de mensheid zal worden vernietigd. De goeden zullen sterven met de slechten. Zij die overleven zullen in dergelijke mate lijden dat zij de doden zullen benijden."
Ivanka is sereen en rustig. Haar leven is een krachtige boodschap dat God liefde is.
Een gevoelige vrouw met grote eenvoud en bescheidenheid. Ivankas gebed is gebaseerd op haar diepe liefde tot God. Ze heeft de stilte onder de knie gekregen. Ze leert om Gods wil te verkiezen. Zij is Zijn keuze voor een groot project dat betrekking heeft op de laatste hoofdstukken in de geschiedenis van de planeet aarde. Ze staat gekend voor haar getrouwheid om Gods wil te volgen. Ze is genadevol. Ze verstaat Gods genade: Zijn genade is geschikt voor de zwakheid van al Zijn kinderen. Zijn genade is stil als Hem er niet wordt om gevraagd. Zijn genade is afwezig wanneer Hij niet wordt uitgenodigd. Zijn genade wordt gebruikt als Zijn kinderen Zijn genade zoeken. Hij onthoudt verdiensten aan diegenen die zijn genade misbruiken.
Ivanka, groot en sterk, is gehuwd met Rajko Elez, één van zes zonen die een lokaal restaurant bezit. Ze heeft een stille rustige houding en een vreugdevolle lach. Haar eerste kind, Kristina, is twee en half jaar ouder dan Jozef, die in juni 1990 werd geboren. Ivan werd geboren in 1994. Op een namiddag terwijl Ivanka haar pasgeboren baby Jozef vasthield, had ze en oneindige blik in haar ogen. Deze jonge vrouw heeft de hemel, de hel en het vagevuur gezien. Ze heeft ook vier bezoeken gehad van haar overleden moeder. "Haar favoriete ontmoeting," zegt ze, "was enig en uniek."
"De derde keer was zo gelukkig. Ik had een moeilijke opdracht voor de Gezegende Moeder voltooid. Als een beloning bracht ze mijn moeder naar mij. Ik had haar al twee keer gezien maar de derde maal kwam ze naar me toe. Ze omarmde me en zei: "Liefste Ivanka, ik ben zo fier op jou!" Als Ivanka dit verhaal vertelt, heeft ze tranen van geluk en verlangen in haar ogen.
"De Gezegende Moeder komt altijd met engelen, kleine engelen. Zij gelijken op babys," herinnert Ivanka zich. Ze zegt dat de Gezegende Moeder haar zelfs uitgenodigd heeft om met de engelen te spelen, wat ze ook deed. Zij noemt de engelen haar speelkameraden en vertrouwelingen. Engelen schijnen de taak te hebben om, als een instrument van goddelijke kracht, in de wereld tussen te komen. Zij worden verondersteld om over de verschillende domeinen van het universum te heersen ... de sterren, de meteoren, de planeten en zelfs de dieren. Alle dingen van de aarde worden beheerd door de engelen, en aan elk kind van God, aan elk schepsel met een vrije wil wordt een bijzondere en persoonlijke engelbewaarder toegewezen.
Ivanka haar kinderen bidden elke dag tot de engelen. Haar familie bidt dagelijks samen de rozenkrans en Ivanka heeft een jaarlijkse verschijning van de Gezegende Moeder op de verjaardag van haar eerste verschijning nl. 25 juni. Ivanka zal van dit voorrecht voor de rest van haar leven genieten.
Ivanka zegt dat zij, die het licht van Medjugorje ervaren, er gewoonljk bewust van zijn dat God alle plaatsen en alle ideeën ziet, dichtbij en veraf, dat God alleen de volheid van het leven is en dat alleen God alles invult. Ze zegt dat de Gezegende Moeder haar heeft verteld dat alleen God de vreugde en vrede en de blijdschap brengt die alle mensen zoeken.
Ivanka schijnt deze woorden te beleven want haar leven in Medjugorje is een leven van eenvoud, vrede, en geluk, niettegenstaande het feit dat ze alle 10 de geheimen i.v.m. met de einddagen van de planeet aarde met zich draagt.
Interview
Wat zijn die geheimen? Als we bidden en luisteren zullen ook wij ze kennen? Nu volgt er een compilatie van verschillende interviews met Ivanka:
Janice: Ivanka, weet u waarom de Gezegende Moeder naar Medjugorje is gekomen? Ivanka: Ja. Ze is naar Medjugorje gekomen om voor de laatste keer alle mensen op aarde naar Haar Zoon Jezus te leiden, naar Zijn weg.
Janice: Waarom? Ivanka: Jezus is de weg naar God die naar al Zijn kinderen van de wereld verlangt.
Over liefde en engelen
Janice: Ivanka, u zei dat de Gezegende Moeder dikwijls aan u verschijnt ,omringd met engelen. Ivanka: Ja. Ze zijn klein, zoals babys.
Janice: Hoe dikwijls heeft u momenteel verschijningen? Ivanka: Jaarlijks één verschijning op 25 juni, de verjaardag der verschijningen.
Janice: Spreken de engelen ooit met u? Ivanka: De Gezegende Moeder heeft mij geholpen om de engelen te kennen.
Janice: Op welke manier? Ivanka: De Gezegende Moeder brengt dikwijls inwendige verlichting van de dingen van de hemel en van de aarde.
Janice: U zei dat u elke dag tot de engelen bidt. Ivanka: Ja. Ik hou heel veel van de engelen. Ze zijn vervuld van Gods liefde.
Janice: Hoe ervaart u dat? Ivanka: De Gezegende Moeder toonde me verscheidene dingen in verband met de engelen. Ze is de Koningin van de Engelen.
Janice: Wat zegt u tegen de engelen? Ivanka: Ik vraag hen altijd om mij, mijn familie en al degenen die naar hier komen om van God te houden, zoals hij verdient om bemind te worden, te helpen.
Janice: Zijn de engelen daartoe in staat? Ivanka: Ja.
Janice: Moeten we hen toestaan om ons te helpen? Ivanka: We kunnen ons afkeren van de hulp van de engelen. We kunnen ze weigeren. Deze engelen bekommeren zich speciaal om babys en de hoogbejaarden, de zieken en de zwakken, en zij die moeilijkheden hebben. Ze zijn het meest bekommerd om degene die tot hen bidden.
Janice: Weet u hoe de engelen de mensen helpen? Ivanka: Op verschillende manieren. Elke persoon op aarde heeft een bijzondere engel die aan hem of haar door God is toegewezen.
Janice: Heeft de Gezegende Moeder u dat verteld? Ivanka: Ja. De Gezegende Moeder zei dat vooraleer God de wereld schiep Hij ieder van ons kende. Hijzelf gaf ons een naam en Hij wees ons een beschermengel aan.
Janice: Hij wees ons een beschermengel aan vóór Hij de wereld schiep? Dus onze persoonlijke engel wachtte gedurende al die eeuwen op onze geboorte? Ivanka: Waar God is, daar is de eeuwigheid nu. Daar is geen tijd. De engelen zijn bij God.
Janice: Hebben de engelen namen? Ivanka: Ja. God gaf ze elk een naam. Als je bidt, dan kan je ook de naam van de engel kennen.
Janice: Zullen onze beschermengelen hun naam meedelen aan iedereen die erom vraagt? Ivanka: Natuurlijk en nog veel meer ook.
Janice:Welke soort zaken zullen de beschermengelen ons willen meedelen? Ivanka: Zij zien altijd God. Ze zien wellicht ook het plan dat God met ieder van ons heeft.
Janice: Welk plan is dat, weet u dat? Ivanka: Het is het pad dat iedereen moet bewandelen om thuis in de hemel te komen.
Janice: Zal onze beschermengel ons het pad tonen dat ons naar de hemel leidt? Ivanka: Ja, als we antwoorden op de hulp die onze engel geeft.
Janice: Hoe keren we ons af van onze beschermengel? Ivanka: Door de zonde.
Janice: Wat gebeurt er dan? Ivanka: De engelen sporen ons aan om terug te keren naar het pad dat leidt naar de hemel.
Janice: Wat willen ze dan? Ivanka: Berouw, wroeging en boetvaardigheid voor onze zonden.
Berouw en genade
Janice: Ivanka, wat betekent berouw over de zonde? Ivanka: Berouw is een grote genade. Maar we moeten de genade aanvaarden. Als ons hart hard is, willen we Gods genade niet. We blokkeren ze.
Janice: Hoe stoppen we de blokkage van de genade? Ivanka: Door gebed. We vragen dat elke dag als we het Onze Vader bidden.
Janice: Het Onze Vader? Ivanka: Het Onze Vader, dat Jezus ons geleerd heeft, kan werkelijk onze harten openen, als we het met liefde bidden.
Janice: Hoe mooi deze hoop is, Ivanka. U hebt uw moeder gezien tijdens vier bezoeken aan u vanuit de hemel. U vermeldde dat ze naar u gekomen was tijdens uw bezoeken van de Gezegende Moeder. Ivanka: Ja. De Gezegende Moeder heeft me veel geschenken gegeven. Ze biedt veel geschenken aan aan al haar kinderen op aarde. De meeste mensen kennen zelfs hun Hemelse Moeder niet, maar ze waakt altijd over haar kinderen. Ze geeft ons altijd goede dingen. Het behaagt God erg dat we onze Gezegende Moeder, die Hij ons gegeven heeft, kennen en graag zien.
Janice: In welke zin, Ivanka? Ivanka: God heeft een plan voor ieder van ons waarover Hij spreekt in de bijbel. Dat plan wordt verwezenlijkt door Maria, de moeder van Jezus, die ook onze moeder is. Er zou van Jezus geen sprake zijn geweest, had Maria niet bestaan. Dat is Gods plan.
De terugkeer van Ivanka's overleden moeder
Janice: Hoe was het om uw moeder terug te zien, Ivanka, speciaal als u wist dat ze in de hemel is? Ivanka: Het was een grote vreugde. Ze was hier vorig jaar met onze Gezegende Moeder. Ze zag Kristina en de pasgeboren Jozef. De Gezegende Moeder bedankte Raico en mij voor het gekozen leven en om Jozef en Kristina te hebben.
Janice: Zei ze iets tegen u of gaf ze u een knuffel? Ivanka: Neen, niet deze keer. Ze lachte gewoon en keek naar ons met grote vreugde.
Janice: Waarom bracht de Gezegende Moeder uw moeder? Ivanka: Ze weet altijd wat er in mijn hart omgaat. Ze weet wat er in alle harten omgaat. God schiep haar als de moeder van alle mensen op aarde als Hij haar schiep om de moeder van Jezus te zijn. Dit is de waarheid of men nu Haar kent of niet. Aan Haar werden immense machten en krachten gegeven in de hemel en op aarde om zich te bekommeren en te waken over haar kinderen.
Janice: Waar kreeg zij deze machten? Ivanka: Van God. Dit is Zijn plan. Al degenen die zich keren naar de Gezegende Moeder ervaren haar liefde, haar kracht, haar tederheid. Niemand werd ooit geweigerd. Daar ben ik zeker van.
Janice: En wat met degenen die zich niet naar haar toekeren? Ivanka: Ze is onze moeder. Ze draagt zorg voor elk van haar kinderen of ze haar kennen of niet. Zij bemint met Gods liefde.
Janice: Ivanka, wat is die "kracht" van de Gezegende Moeder waarvan u spreekt? Ivanka: Jezus liefde voor haar.
Janice: Ivanka, weet u waarom ieder van ons een beschermengel heeft? Ivanka: De job van onze beschermengel is te waken over onze ziel. Hij beschermt ons tenzij we zijn inspanningen blokkeren.
Janice: Hoe doen we dat? Ivanka: Door zonde, veronachtzaming of onwetendheid. Veel manieren.
Janice: Hoe laten we toe dat onze beschermengel ons helpt? Ivanka: Terwijl we op aarde leven hebben we elk een vrijheid van keuze. We kunnen God negeren, onze engelbewaarder negeren. We kunnen doen alsof deze engelen niet bestaan, alhoewel God ons alles geeft wat we hebben ... en onze beschermengel maakt zich steeds aan ons bekend. De echte taak van deze engel is om ons op het pad naar de hemel te houden. Daarom is het dat de Gezegende Moeder wil dat de eucharistieviering het centrum van ons leven vormt.
Janice: Maar Ivanka, veel mensen op aarde zijn niet katholiek. Ivanka: De Gezegende Moeder zegt dat de H. Mis ook aan hen wordt aangeboden zelfs al kennen ze die niet. De eucharistieviering is voor iedereen op aarde. De H. Mis is de kracht van Jezus offer op het Kruis dat ons de sterkte schenkt om het pad van de aarde naar Gods wachtende handen te bewandelen. Dat is Gods wil voor ons. Het is daarom dat onze engelbewaarder ons altijd helpt om op het pad naar de hemel te blijven, als we het toelaten.
Janice: Ivanka, is het waar dat de engelen voor ons bedoeld zijn als speelkameraden en vertrouwelingen? Ivanka: De engelen zijn onze enige echte vrienden. Ze zijn de wonderbaarlijkste speelkameraden en de beste vertrouwelingen.
Janice: Beledigen we ze als we vergeten ons naar hen toe te keren? Ivanka: We beledigen God. De engelen wachten dag en nacht op ons. Ze stoppen nooit met ons te helpen als we in ons lichaam op aarde verblijven. We maken de engelen erg gelukkig als we knielen in de aanwezigheid van de Gezegende Moeder of haar goddelijke Zoon.
Janice: Waarom? Ivanka: Ze houden ervan ons te zien als we de Heer Jezus en hun Koningin, Zijn Moeder, eren. Als we niet langer ons lichaam hebben, zullen we een grote vreugde ervaren dat we geknield hebben in hun aanwezigheid als we ervoor konden kiezen zo te doen.
Janice: Is de Gezegende Moeder altijd aanwezig als we de rozenkrans bidden? Ivanka: Ja. Ze is altijd aanwezig.
Het leven dat God wil dat we leiden
Janice: Vicka zei dat de Gezegende Moeder altijd naar ons kijkt; dat ze nooit de aanwezigheid van iemand van haar kinderen nalaat; dat ze altijd bij haar kinderen aanwezig is. Elke daad van ons leven wordt gepleegd door een daad van onze wil in haar aanwezigheid en de aanwezigheid van God. Al haar kinderen van de wereld zullen zich vlug bewust worden van deze waarheid, nietwaar? Ivanka: Vlugger dan de meesten zullen geloven.
Janice: Hoe vlug? [Ivanka kijkt naar omhoog en haalt de schouders op] Ivanka, deze bedevaarten naar Medjugorje betekenen voor heel wat mensen in de wereld een echte zegening. De bezoeken schijnen ons te bevrijden van zoveel dingen waaraan we gehecht en verknocht zijn. Ivanka: God verschaft veel licht aan Zijn kinderen die naar Medjugorje komen.
Janice: Ivanka, sommige uitstekende theologen zeggen dat Medjugorje een middel is om de echte rol van de Gezegende Moeder in de heilsgeshiedenis te onthullen. Gods kinderen op aarde behoren toe aan de Gezegende Moeder op een manier die nu wordt geopenbaard. Weet u hierover iets? Ivanka: Ik weet enkele dingen. Sommige mensen weten al veel over de Gezegende Moeder.
Janice: Alle dingen van de wereld zijn aan Haar onderworpen voor de redding en het geluk van haar kinderen, nietwaar? Ivanka: Ja. Maar ze respecteert ten volle onze vrijheid van keuze.
Janice: Zal ooit de dag komend dat iedereen op aarde zal begrijpen dat de Gezegende Moeder alle dingen van de wereld heeft om ze aan de mensen te geven? Ivanka: Die dag is hier voor vele mensen. Janice: Weet u op welke manier? wil God we ons leven leiden? Hij wenst voor niemand van de Zijn kinderen het ongemak.
Janice: Wat met de luxe? Ivanka: Als een persoon zich te comfortabel voelt, kan het spirituele leven verzwakken. Het is daarom dat de Gezegende Moeder ons vraagt om te vasten. Ze zegt dat een persoon die niet vast, God niet kent.
Janice: Vasten op vrijwillige basis is een een teken van verwantschap met God, nietwaar? Ivanka: Ja. Vrijwillig vasten behaagt God erg veel.
Janice: En wat met het onvrijwillige vasten? Ivanka: God houdt van Zijn mensen. Voor degenen die niet kunnen of willen vasten, geeft Hij hen het onvrijwillige vasten.
Janice: Waarom? Ivanka: Het vasten geneest ons van de ziekte van de zonde.
Janice: De Gezegende Moeder heeft ons gevraagd om ons te onthouden van zondige plaatsen, zondige situaties, en zondige sensuele ervaringen, nietwaar? Ivanka: Ze zegt dat haar kinderen moeten vasten met hun ogen, hun tong, hun handen, hun voeten, hun oren.
Janice: Buigt de wil van een persoon door het vasten naar de adem van God? Ivanka: Inderdaad! Zonder vasten kunnen we God niet ervaren.
Janice: Hoe kunnen we vasten i.v.m. mensen? Ivanka: Dikwijls kiezen we onze kameraden, gezellen, partners. Het is daar dat we onze liefde voor God door onze keuzes kunnen tonen.
Janice: Dikwijls, Ivanka, hebben mensen moeilijke familierelaties of moeilijkheden op het werk die ze onmogelijk kunnen veranderen. Wat moet iemand doen in dergelijke omstandigheden? Ivanka: Bid. Wijd die persoon en de situatie toe aan het Onbevlekte Hart van Maria en vertrouw op Jezus.
Janice: Bij degenen die van God houden zullen alle dingen en omstandigheden wel in orde komen, nietwaar? Ivanka: Ja, maar onze Gezegende Moeder waarschuwt ons andere mensen niet te beoordelen. Ze zegt ons altijd om de andere mensen lief te hebben en ervoor te zorgen. Dikwijls is het probleem dat we als groot aanzien bij anderen en dat het in feite óns probleem is dat we moeten oplossen. Als we bidden en vasten kunnen we de hulp van God bekomen om zeer moeilijke verstandhoudingen en toestanden op te lossen.
Janice: Hoe vasten we i.v.m. plaatsen? Ivanka: De Gezegende Moeder wil dat we de plaatsen vermijden die bronnen zijn van verleiding voor ons, of die onze aandacht of ons hart van God en Zijn wegen afleiden.
Janice: Hoe vasten we i.v.m. plaatsen? Ivanka: De Gezegende Moeder wil dat we de plaatsen vermijden die bronnen zijn van verleiding voor ons, of die onze aandacht of ons hart van God en Zijn wegen afleiden.
Janice: En wat met materiële dingen? Materiële zaken leiden ons niet naar de hemel maar ze kunnen er voor zorgen dat we niet in de hemel komen, nietwaar? Ivanka: Ja. Door die dingen als het belangrijkste in ons leven te beschouwen!
Janice: Zegt u dat de Gezegende Moeder wil dat we ons vewijderen van mensen, plaatsen, en dingen die ons weghouden van het pad naar het koninkrijk van de hemel? Ivanka: Als we van God houden, zullen we dat doen.
Janice: Is het daarom dat we door ziekte, lijden, ouderdom en dood moeten gaan? Ivanka: Deze ervaringen bevrijden ons van gehechtheden die vergankelijk zijn. De Gezegende Moeder vraagt ons te vasten met liefde omdat de verdienste groot is.
Janice: Hoe vasten we i.v.m. plaatsen? Ivanka: De Gezegende Moeder wil dat we de plaatsen vermijden die bronnen zijn van verleiding voor ons, of die onze aandacht of ons hart van God en Zijn wegen afleiden.
Janice: En wat met materiële dingen? Materiële zaken leiden ons niet naar de hemel maar ze kunnen er voor zorgen dat we niet in de hemel komen, nietwaar? Ivanka: Ja. Door die dingen als het belangrijkste in ons leven te beschouwen!
Janice: Zegt u dat de Gezegende Moeder wil dat we ons verwijderen van mensen, plaatsen, en dingen die ons weghouden van het pad naar het koninkrijk van de hemel? Ivanka: Als we van God houden, zullen we dat doen.
Janice: Is het daarom dat we door ziekte, lijden, en van ouderdom dood moeten gaan? Ivanka: Deze ervaringen bevrijden ons van gehechtheden die vergankelijk zijn. De Gezegende Moeder vraagt ons te vasten met liefde omdat de verdienste groot is.
Moeder van de bruiden
Janice: Ivanka, vertel eens iets over uw bruiloft. Het moet moeilijk voor u geweest zijn sinds uw moeder in de hemel is, maar de Gezegende Moeder is de echte moeder van alle bruiden. Ivanka: Ze hielp me erg veel.
Janice: Op welke manier? Ivanka: Ze vroeg me om de bruiloft voor te bereiden door veel te bidden zodat we een grote vreugde en vrede op de bruiloft zouden ervaren.
Janice: Deed u dat? Ivanka: Ja. Ze hielp me veel met alles.
Janice: Ivanka, u schijnt een nederig persoon te zijn. Ivanka: De Gezegende Moeder is waarachtig nederig. Ik weet niet of ik nederig ben. We kunnen nooit onszelf beoordelen.
Janice: Ze zei ooit: "Ivanka, Ik ben nederig omdat Ik God ken. Hoe meer u God kent, hoe meer uw ziel nederig wordt. Nederigheid is geen uitwendige karaktertrek. Nederigheid is een teken van onze relatie tot God. Nederigheid kan niet worden vastgesteld met zintuigen. Nederigheid is een gesteldheid van de ziel." Ivanka: Het is daarom dat ze ons altijd zegt dat een persoon nooit een andere mag veroordelen.
Ivanka tijdens haar dagelijkse leven en de engelen
Janice: Ivanka, u hebt een mooi huis, drie toffe kinderen, een hardwerkende echt- en geloofsgenoot. Schijnbaar leidt u een leven van veel vrede en eenvoud. Ivanka: Dit zijn de vruchten van gebed en vasten. Ze zijn geschenken van God.
Janice: Denkt u soms aan mode? Ivanka: Vooraleer de Gezegende Moeder aan mij verscheen, dacht ik veel na over de mode. Naarmate mijn gebedsleven groeide, werd het volgen van de mode saai.
Janice: Mode is vergankelijk, zoals alles op aarde, nietwaar? Ivanka: Ja. Nu tracht ik geen dingen te kopen die ik niet nodig heb.
Janice: Ivanka, jonge moeders hebben dikwijls een job die hen weghoudt van hun babys en jonge kinderen, en dat gedurende vele uren. Dikwijls voelen deze moeders zich schuldig. Ivanka: Ze moeten zich nooit schuldig voelen. Als moeders bidden, zullen ze in hun hart ervaren wat het antwoord voor hen is. Als ze werken en ze voelen vrede in hun hart, dan weten ze dat ze handelen volgens Gods wil. Als ze geen vrede ervaren, dan moeten ze bidden om Gods wil voor henzelf en hun kinderen te vinden.
Janice: Ivanka, ziet u nog steeds engelen? Ivanka: Soms.
Janice: Hoe zien ze eruit? Ivanka: Ze zijn beeldschoon.
Janice: Ziet u altijd engelen? Ivanka: Ik zie ze altijd als de Gezegende Moeder komt.
Janice: Ziet u ze op andere momenten? Ivanka: Ik ben van ze bewust als ik bid. Alle mensen die veelvuldig bidden begrijpen dit. De engelen betekenen een grote hulp voor ons als we ons naar hen keren.
Janice: Ze ondervinden een immense vreugde als ze Gods kinderen op aarde dienen, nietwaar? Ivanka: Ja, als we hen projecten geven of hen taken toebedelen, zien en ervaren we hun aanwezigheid in ons leven.
Ivanka tijdens haar dagelijkse leven en de engelen
Janice: Weet u wat nederigheid is, Ivanka?. Ivanka: Het maakt deel uit van de hemel.
Janice: U hebt de hemel gezien, nietwaar? Ivanka: Ja.
Janice: Kunt u de hemel verklaren? Ivanka: Woorden kunnen de hemel nooit beschrijven. Degenen die van God houden, kennen de hemel. Zij die nog niet van God houden, moeten bidden. Op die manier kan iedereen de hemel begrijpen en ernaar verlangen.
Janice: Wat doen de engelen nog? Ivanka: Ze communiceren met ons als we God beledigen. Het stoort hen en dat laten ze ons weten.
Janice: Op welke manier? Ivanka: De engelen geven ons geen vrede tot zolang de daad die God beledigt niet stopt. Zij, die een gebedsleven leiden, begrijpen dat.
Janice: Wat weet u nog meer over de engelen, Ivanka? Ivanka: Ze zijn de geesten van vrede en zachtmoedigheid. Ze zijn erg krachtig. Zij hebben respect voor ons, als kinderen van God.
Janice: Wanneer er geen vrede noch zachtmoedigheid aanwezig is, komen we dan te weten dat we de engelen de rug hebben toegekeerd? Ivanka: Als dat gebeurt, moeten we onmiddellijk bidden.
Janice: Als we de engelen de rug hebben toegekeerd, komen we dan in contact met satan? Ivanka: Je herkent de aanwezigheid van satan als er haat, woede, geweld en wanorde aanwezig is. Als daden brutaal en opgehitst zijn, dan is zijn aanwezigheid overduidelijk. De Gezegende Moeder vertelde ons te bidden en dan zal hij geen macht over ons hebben.
Janice: Hoe ontwikkelen we een harmonieuze relatie met de heilige engelen? Ivanka: Zij wijken nooit van onze zijde. We moeten er enkel tegen spreken. Zij horen zelfs het zwakste geroep. Zij houden ervan om ons te troosten gedurende onze momenten van lijden, ontgoocheling en pijn. Ze houden eveneens ervan te delen in onze vreugde.
Janice: Ivanka, de Gezegende Moeder heeft u geïntroduceerd in een compleet ongeziene wereld die ons omringt, nietwaar? Ivanka: Die wereld kan door iedereen gezien worden met de ogen van het geloof. Die heeft altijd al deel uitgemaakt van de Kerk.
Janice: Kent u de engelen van uw drie kinderen? Ivanka: Ja. De meeste moeders kennen de engelen van hun kinderen. We leefden als een familie samen vooraleer mijn kinderen werden geboren. Zo is het met alle moeders en hun ongeboren babys en de engelen van de ongeboren babys.
Janice: U ziet er gelukkig en vredevol uit, Ivanka, en uw kinderen zijn gelukkig en vredevol. Ivanka: Onze engelen zijn zachtmoedig en vredevol. Zij wekken veel vreugde en verwachtingen op.
Janice: Op welke manier? Ivanka: Elke dag verwachten we wonderen van God die zich voor onze ogen ontrollen. Dit gebeurt in alle families die bidden en vasten en vertrouwen hebben in God.
Janice: Bidden u en uw echtgenoot samen? Ivanka: Ja. We bidden dagelijks de rozenkrans. En we bidden met onze kinderen. Als we bidden, weten we dat de Gezegende Moeder en alle engelen en heiligen met ons bidden. Als we bidden, zijn we allen één familie voor God.
Janice: Ivanka, de Gezegende Moeder heeft, hier in Medjugorje, dikwijls gezegd dat als we bidden, Zij met ons samen bidt. Nu vernemen we dat haar engelen en al de heiligen zich bij haar voegen als ze met ons bidt. Weet u iets over de gevallen engelen die satan volgen? Ivanka: Zij bestaan echt. Hun taak is om Gods kinderen te vernietigen.
Janice: Maakt u zich ooit zorgen over de gevallen engelen ... de duivels? Ivanka: Nooit. Als we mensen van gebed zijn, moeten we niets vrezen, tenzij we God beledigen.
Gebed
Janice: Hoe dikwijls bidt u? Ivanka: Ik tracht altijd te bidden.
Janice: Hoe doet u dat? Ivanka: De Gezegende Moeder heeft me geleerd om de hemelse dingen op de eerste plaats te doen.
Janice: Wat betekent dat? Ivanka: Ik bid van zodra ik wakker ben. Dan tracht ik alles wat op een dag gebeurt vredevol te aanvaarden: de goede dingen en de dingen die op dat moment niet goed lijken.
Janice: Hoe behandelt u stressvolle situaties, Ivanka? Er is een blokkage op de weg naar uw huis. De lokale mensen zijn gewapend om een aanslag op uw leven te beramen of de toegang tot uw eigendom te verhinderen. Het land staat op de rand van een burgeroorlog. Velen zijn reeds gesneuveld [in 1991]. Er is een economische onzekerheid. De lokale bisschop heeft de authenticiteit van deze verschijning niet aanvaard en toch blijft u er schijnbaar rustig bij. Ivanka: De Gezegende Moeder heeft me geleerd om te bidden en te vertrouwen op God.
Janice: Brengt de Gezegende Moeder u geschenken of genaden? Ivanka: Oh, ja! Ze is onze moeder. Ze weet altijd wat we nodig hebben voordat we het vragen.
Janice: Ivanka, is het waar dat satan zijn volgelingen aanzet om ons in bekoring te brengen en ons te kwellen? Ivanka: Ja, inderdaad. Daarom is het dat de Gezegende Moeder ons geleerd heeft om te bidden en te vasten. Degenen die vasten en bidden hebben geen zorgen.
Janice: Ivanka, u die zowel de tien geheimen als de data waarop ze zullen plaats hebben, kent: wat raadt u aan? Ivanka: Laat God toe dat Hij onze Vader is. Hou van God, onze Vader. Aanvaard het liefdesplan dat Hij voor ieder van ons heeft.
Janice: Ivanka, is het waar dat het kleinste gebed een verlangen opwekt naar God? Ivanka: Inderdaad. Hij belooft leven in de harten van al Zijn kinderen.