Redactie
Medjugorje België en Nederland
Chris De Bodt
(1958 - 2012)

medjugorjebn@gmail.com

Patty De Vos
Kasteelstraat 81
9180 Temse
België
patty.de.vos@hotmail.com

Dr. Guy Claes
Platanendreef 40
8790 Waregem
België
gclaes@scarlet.be

Henk
Twan Vereecken
Geertrui Schonken
Veerle De Caluwé
Anne Van Der Sloten
p. Alfons J. Smet
Broeder Joseph
Zoeken in blog

Medjugorje 2015 Medjugorje 2014 Medjugorje 2013 Medjugorje 2012 Medjugorje 2011 Medjugorje 2010

 

Voorlopig worden enkel de boodschappen gepubliceerd.
23-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Preken [2]
Biografie J.M. Vianney. Preken [2]

Wij zijn ontstellend blind

Wij moeten wel ontstellend blind zijn, broeders. Alles wel beschouwd zou niemand van ons kunnen zeggen dat hij klaar is om voor Jezus Christus te verschijnen. En ofschoon we weten dat we niet klaar zijn, zal niemand van ons een voet verzetten om dichter bij God te komen! O God, wat zijn de zondaars blind! Hoe bedroevend is hun lot! Nee, nee, broeders, laten we niet langer als dwazen leven, want op het ogenblik dat we er het minste aan denken, zal Jezus Christus aan onze deur kloppen. Gelukkig dan degene die zich tijdig voorbereid heeft en niet tot dit ogenblik heeft gewacht! Dat wens ik u toe.

Net als de anderen

"Ik ben niet als de anderen." Dat, broeders, is het gewone gezegde van de valse deugd en van de hoogmoedige die, altijd tevreden over zichzelf, ook altijd klaar staat om het gedrag van anderen af te keuren. Dat is bovendien het gezegde van de rijken, die op de mensen neerzien alsof zij van een andere natuur waren, en hen ook zo behandelen. Kortom broeders, dat is het gezegde van bijna iedereen! Er zijn er maar weinig, zelfs op de laagste zedelijke trap, die geen hoge dunk hebben van zichzelf, die zich niet boven hun gelijken stellen en die er zich niet op laten voorstaan meer waard te zijn dan veel anderen. Vandaar broeders, dat de hoogmoed de bron is van alle kwaad en de oorzaak van alle misdrijven de er gepleegd zijn en nog gepleegd zullen worden in de loop van de eeuwen. Wij gaan in onze verblinding zelfs zo ver, dat we ons dikwijls beroepen op dingen die ons met schaamte moeten vervullen. Sommigen baseren hun hoogmoed op de veronderstelling dat ze meer geest bezitten. Anderen op een paar akkers grond of een handvol geld, terwijl ze zouden moeten beven bij de gedachte dat God hen eenmaal rekenschap zal vragen. Laten zij allen, broeders, het gebed herhalen dat Sint Augustinus tot God heeft gericht: "Geef, o Heer, dat ik zou mogen inzien wat ik ben, en ik zal geen andere zorg meer kennen dan mijzelf te schamen en te verachten."

We kunnen zelfs zeggen dat de zonde van de hoogmoed overal gevonden wordt waar mensen zijn. Zij vergezelt de mens bij alles wat hij doet en zegt. De hoogmoed is een onkruid dat wortel schiet. Luister een ogenblik en ge zult het zien. Jezus Christus geeft er ons een voorbeeld van in het evangelie, waar hij spreekt over de farizeeër die naar de tempel ging om er te bidden. Hij stond recht overeind en zei met luide stem, zodat iedereen hem zien en horen kon: "O God, ik dank U dat ik niet ben als de andere mensen die beladen zijn met zonden. Ik wijd mijn leven aan het goede en aan uw dienst." Kijk, dat is echt het type van een hoogmoedige: in plaats van God te danken omdat Hij zo goed is geweest Zich van hem te bedienen om het goede te doen, beschouwt hij dat alles alsof het van hemzelf kwam en niet van de goede God. Laten we er iets verder op ingaan en ge zult zien dat bijna niemand van deze kwaal uitgezonderd is. De ouden van dagen, evenmin als de jongelui, de armen evenmin als de rijken. Allemaal gaan zij trots op wat zij zijn en wat zij gedaan hebben, of liever: op wat zij niet gedaan hebben. Iedereen prijst zichzelf en hoort zich graag prijzen. Iedereen bedelt om de lof van de mensen en tracht er zich op alle mogelijke manieren van te verzekeren. Daarop is het hele leven, ook van de meeste Christenen, gericht.

De poort waardoor de hoogmoed het vlugst ons hart binnendringt, is de poort van de rijkdom. Zodra iemand zijn bezit ziet groeien, verandert hij zijn levenswijze. Het gaat hem zoals de farizeeër die Jezus beschreven heeft: Hij staat erop dat de mensen hem "mijnheer" noemen, hij wil beleefd gegroet worden. Hij maakt aanspraak op de eerste plaats. Hij begint rijker gekleed te gaan. Hij neemt een andere houding en andere omgangsvormen aan. Als je hem "goeie dag" zegt, knikt hij je nauwelijks merkbaar toe, zonder zijn hoed af te nemen. Met hoog opgeheven hoofd zoekt hij naar mooie woorden, waarvan hij zelf niet eens de betekenis kent, en hij herhaalt ze met kennelijk genoegen. Zo’n man geraakt nooit uitgepraat over de erfenissen die hem te wachten staan en hij wil je graag laten horen dat zijn vermogen nog steeds stijgt. Zijn enige zorg is geëerd en geprezen te worden. Is hij in een of andere onderneming geslaagd, dan haast hij zich om er bekendheid aan te geven om de mensen van zijn zogenaamde bekwaamheid te overtuigen. Heeft hij met de een of andere bewering bijval uitgelokt, dan herhaalt hij ze tot vervelens toe, tot iedereen hem begint uit te lachen. Is hij op reis geweest, dan hoort ge de hoogmoedige nog honderd keer zo vaak vertellen wat hij gedaan of gezegd heeft, zodat ge medelijden krijgt met degenen die naar hem moeten luisteren. Hij meent voor een grote geest door te gaan, terwijl de mensen hem inwendig verachten. Men kan zich niet weerhouden om bij zichzelf te zeggen: "Kijk eens wat een opschepper, hij denkt dat men alles gelooft wat men beweert ..."

Er zijn ambtenaren die het werk van anderen moeten keuren. Ze ontdekken talrijke fouten en zeggen: "Wat wilt u? Die man heeft geen kijk op de zaak!" Maar aangezien de hoogmoedigen anderen nooit vernederen zonder zichzelf te verheffen, haasten ze zich een lang verhaal weg te geven over een werk dat zij zelf hebben gedaan, en wel zo goed, dat er wijd en zijd over gesproken wordt.

Een jong meisje zal zich steeds maar afvragen of zij wel een mooi figuurtje geeft. Ge ziet haar met afgemeten pasjes rondhuppelen, grenzeloos verwaand en gemaakt. Heeft zij mooie bloesjes en japonnen, dan laat ze haar kleerkast open om er mee te pronken. Sommigen zijn trots op hun vee, anderen op hun huishouden. Men is er zelfs trots op dat men op tijd gaat biechten, dat men bidt tot de goede God, dat men zich in de kerk eerbiedig gedraagt. Een moeder laat zich voorstaan op haar kinderen. Een boer op het feit dat zijn akkers er beter bij liggen dan die van de anderen, aan wie hij een hekel heeft, en hij roemt zijn eigen vakmanschap. Wanneer een jongeman een horloge in zijn zak draagt, of misschien alleen maar een ketting van vijf stuivers, hoort ge hem zeggen: "Ik weet eigenlijk niet eens hoe laat het is ..." opdat zijn kameraden met een blik op zijn vestzak zouden antwoorden: "Wel, kijk dan even!" Waagt hij zich aan het spel, met de bedoeling te winnen, en hij zou maar twee stuivers rijk zijn, dan legt hij alles op tafel wat hij heeft, en dikwijls zelfs wat hij eigenlijk niet heeft. Ofwel beweert hij meer bij zich te hebben dan dat hij in werkelijkheid heeft. Hoeveel mensen zijn er niet die kleren of geld lenen om naar het feest te gaan?

Neen broeders, er is niets zo belachelijks en dom als steeds maar te praten over wat men heeft en wat men doet. Luister maar eens naar een huisvader, wanneer zijn kinderen zo ver zijn dat ze kunnen gaan trouwen. Overal waar hij komt, hoort ge hem vertellen: "Ik heb hen zoveel duizend frank geleend, de grond levert me toch genoeg op." Maar vraagt ge hem vijf stuivers voor de armen, dan kan het er niet af.

De naaister en de kleermaker wrijven zich van tevredenheid in de handen, zodra ze een klant voorbij zien komen wiens pak of wier japon goed uitgevallen is: "Kijk eens, van passen gesproken! Wie zou dat gemaakt hebben?" Dan antwoorden ze: "Wel, wie anders dan ik?"

En waarom antwoorden ze zo? Om te laten zien hoe knap ze zijn. Maar als het pak nergens op lijkt, praten ze er vlug overheen, bang dat ze te kijken zullen gezet worden. En zo doen ze allen, zelfs vrouwen in het huishouden ... Maar ik zeg u dat de zonde van de hoogmoed nog het meest te vrezen is bij mensen die de vrome willen uithangen.

Boze tongen

Velen spreken kwaad uit afgunst. Dat gebeurt vooral onder mensen van hetzelfde beroep, om elkaars klanten af te pikken. Ze vertellen bijvoorbeeld van anderen dat hun koopwaar niet deugt, dat zij de mensen beledigen, dat zij knoeien, want anders konden zij hun spullen onmogelijk voor die prijs leveren! Dat verschillende personen het zich al beklaagd hebben! Dat de klanten heus wel zullen inzien dat men hen bij de neus neemt ... Of ze beweren dat hun concurrenten noch het volle pond, noch de volle maat geven. Een dagloner zegt van zijn kameraad dat hij een slechte werkman is en dat hij er teveel heilige huisjes op nahoudt, tot grote ontevredenheid van zijn baas natuurlijk: hij loopt er de kantjes af, of liever, hij heeft geen verstand van zijn werk. "Je moet het maar niet verder vertellen," voegen ze er dan aan toe, "ik zou niet graag willen dat hij er last mee krijgt."

De kwaadsprekers schijnen niet te beseffen dat het veel eenvoudiger is zelf de mond te houden. Een boer die merkt dat de gewassen van zijn buurman beter gedijen dan de zijne, ergert zich daaraan en dan begint het geroddel weer. Anderen spreken kwaad van hun buurman uit wraak: wanneer je iets ten nadele van zo iemand hebt gezegd of gedaan, zelfs al was het uit plichtsgevoel of naastenliefde, zal hij je zwart proberen te maken. Hij zal van alles tegen je inbrengen om zich te wreken. En als men het voor je opneemt, wordt hij nijdig en zegt: "U hoeft mij niets wijs te maken: hij heeft even goed zijn fouten als een ander. Dat en dat heeft hij gedaan. U kent hem maar half. Dat komt omdat u nooit iets met hem te doen hebt gehad."

Velen spreken kwaad uit hoogmoed. Ze menen zichzelf te kunnen verheffen door anderen neer te halen en slecht te maken. Ze willen hun zogenaamde goede eigenschappen op de voorgrond schuiven. Alles wat zij doen of zeggen is goed en alles wat de anderen doen of zeggen is verkeerd. Maar verreweg de meesten spreken kwaad uit lichtzinnigheid, uit een soort onweerstaanbare zucht om te praten, zonder zich af te vragen of het eigenlijk allemaal wel klopt wat ze zeggen. Ze moeten praten! Al zijn die lieden misschien minder schuldig dan de anderen, dan diegenen die kwaadspreken uit afgunst, wraak of haat, bedoel ik: ze zijn niet zonder zonde. Hoe ze er ook toe komen, ze halen de goede naam van hun naaste door het slijk.

Ik geloof dat de zonde van de roddelaar het begin is van alle kwaad. Ja, broeders, deze zonde houdt het vergif van alle ondeugden in zich opgesloten: het kleinzielige van de ijdelheid, het venijn van de jaloezie, de verbittering van de woede, de prikkel van de haat en de lichtzinnigheid, die een christen zo slecht past... Is het in feite niet de kwaadsprekerij die bijna overal tweedracht en verdeeldheid zaait, die vrienden van elkaar verwijdert, die vijanden weerhoudt zich met elkaar te verzoenen, die de vrede in de gezinnen verstoort, die broeders ophitst tegen de broeders en de man tegen zijn vrouw, de schoondochter tegen haar schoonmoeder, de schoonzoon tegen zijn schoonvader? Hoeveel goede huwelijken zijn er niet verdorven, hoeveel gezinnen uit elkaar gerukt! En wat is daar de oorzaak van? Vaak enkel en alleen de boze tong van een buurman of een buurvrouw.

Ja, broeder, de tong van een kwaadspreker vergiftigt alle goede daden en brengt al het slechte aan het licht. Eén boze tong kan op hele families een smaad werpen die van vader op zoon overgaat, van het ene geslacht op het andere, en die misschien nooit meer zal uitgewist worden. Sommigen kunnen zelfs de doden niet met rust laten. Gretig roepen ze de fouten en gebreken in herinnering die de overledenen meegenomen hebben in hun graf. Wat een schaamteloosheid, broeders! Zoudt ge niet beven van verontwaardiging, wanneer ge moet toezien hoe een woesteling zich vergreep aan een lijk en het in stukken scheurde? Ge zoudt zuchten van medelijden! En toch is het een veel grotere misdaad om de fouten van een dode uit het graf te halen. Maar veel mensen vinden het heel gewoon om kwaad te spreken van iemand die reeds lang overleden is: "Dat was me een dronkenlap in zijn tijd! Hij heeft er goed van geleefd, een rasechte deugniet!"

Misschien vergist ge u, vriend. En als het waar is wat ge zegt, is het nog niet uitgesloten dat de goede God die man vergiffenis geschonken heeft en dat hij nu in de hemel is! Waar blijft uw naastenliefde?

De afgunst, een publieke pest

Als mensen, ge weet het, broeders, moeten wij een gevoel van menselijkheid voor elkaar hebben. Maar een afgunstige zou, als hij kon, alles willen vernietigen wat hij bij zijn evennaasten aan goede hoedanigheden opmerkt. Als christenen, dat weet ge ook, moeten wij een grenzeloze liefde hebben voor onze broeders. Maar een afgunstige is van al deze deugden wel ver verwijderd. Het liefst zou hij zien dat zijn broeder ten onder ging. Ieder teken van Gods goedheid, aan zijn evennaaste bewezen, is als een lanssteek die zijn hart doorboort en hem heimelijk doet sterven. Daar wij alleen ledematen zijn van één lichaam met Jezus Christus als hoofd, moeten wij ook één zijn in onze menselijkheid, onze liefde en onze ijver. Om elkaar gelukkig te maken moeten wij ons verheugen, zoals Sint Paulus zegt, in het geluk van onze broeders en samen met hen treuren, als het ongeluk hen getroffen heeft. Verre van deze gevoelens staat de afgunstige, die integendeel niet ophoudt kwade vermoedens en lasterpraatjes tegen zijn broeder rond te strooien. Hij schijnt op die manier verlichting te zoeken voor zijn eigen shagrijn.

Maar wij hebben helaas nog niet genoeg gezegd. Deze verschrikkelijke ondeugd stoot zelfs koningen en keizers van hun troon. Waarom, broeders, wordt van de koningen, van de keizers, van de mensen die in de samenleving de eerste plaats bezetten, de ene verjaagd, de andere vergiftigd, de derde neergestoken? Enkel en alleen om in hun plaats te kunnen regeren. Noch eten, noch drinken, noch onderdak komen de daders van die misdrijven immers tekort. Neen, ze lijden geen gebrek, maar de afgunst verslindt hen. Neem bijvoorbeeld een koopman: hij wil alle klanten hebben, ook die van zijn collega’s. Wanneer één van zijn klanten naar een ander gaat, zal hij zoveel mogelijk kwaadspreken, ofwel over die andere koopman ofwel over diens koopwaar. Hij zal alle middelen aanwenden om de concurrent van zijn goede naam te beroven, bijvoorbeeld door te beweren dat diens koopwaar niet zo goed is als de zijne, of dat men bij hem het nodige gewicht niet krijgt. En dan moet ge horen hoe sluw zo’n afgunstige te werk gaat: "Je moet het maar niet verder vertellen," voegt hij er aan toe, "want zou me spijten dat hij erop achteruit ging. Ik waarschuw je alleen dat je je niet door hem in de luren laat leggen."

Of neem een dagloner. Hij kan het niet verkroppen dat zijn kameraad meer werk krijgt dan hij. Hij zal geen kans onbenut laten om de andere zwart te maken, in de hoop dat zijn opdrachtgevers hem weg zullen sturen. Neem een huisvader. Hij ergert er zich over dat zijn buurman betere zaken doet dan hij, als diens grond meer opbrengt dan de zijne. Neem een moeder. Zij wil over haar kinderen niets anders dan gunstig horen spreken. Als je in haar bijzijn andere kinderen prijst en de hare niet, dat geeft ze je ten antwoord: "Zij zullen ook wel niet volmaakt zijn, neem dat maar van mij aan," en ze trekt een misprijzend gezicht. Wat laat ge u vlug van de wijs brengen, arme moeder! Het deert uw kinderen toch niet, als men een andere bewondert. Neem de jaloezie van een man ten opzichte van zijn vrouw en van een vrouw ten opzichte van haar man. Kijk eens hoe ze elkaar wantrouwen bij alles wat ze doen, bij alles wat ze zeggen. Hoe elk van hen probeert te achterhalen met wie de ander praat, in welke huizen de andere komt. Wanneer de ene merkt dat de andere een paar vriendelijke woorden heeft gewisseld met een derde, zijn geen verwijten te erg om elkaar te beschuldigen, ofschoon er vaak geen enkele reden toe bestaat. Is het dikwijls niet de afgunst, die tussen broers en zusters onenigheid brengt? Geeft een vader of een moeder per ongeluk de één iets meer dan de ander, dan wordt de bevoorrechte onmiddellijk het slachtoffer van een jaloerse haat, die jarenlang kan blijven voortbestaan en soms het hele leven. Zulke kinderen houden hun vader en moeder doorlopend onder controle om de verhinderen dat de één misschien boven de ander wordt gesteld. En wee als het toch gebeurt, dan schrikken ze voor geen enkele vorm van kwaadsprekerij terug.

Het is alsof deze zonde de kinderen ingeboren wordt. Let maar eens op de kleine tekens van afgunst onder de kinderen, zodra ze bij hun ouders een zekere voorkeur opmerken. Neem een jongen. Hij zou de enige willen zijn die, om zijn vlug begrip, zijn handigheid en zijn goed gedrag geprezen wordt. Hij windt zich op, als de anderen hem de loef afsteken of beter in de smaak vallen. Neem een jong meisje. Zij wil het liefste, het mooiste en het aantrekkelijkste van allen zijn. Wanneer anderen voorgetrokken worden, maakt ze zich nijdig. Misschien barst ze zelfs in tranen uit in de plaats van de goede God te danken dat Hij haar in de ogen van de wereld tot een verachtelijk schepsel gemaakt heeft om zich beter te kunnen hechten aan Hem alleen. Wat een blinde hartstocht, broeders! Wie zou in staat zijn om het te begrijpen?

Deze ondeugd, broeders, vinden we helaas ook onder mensen bij wie ze wel allerminst te pas komt en daarmee bedoel ik onder diegenen die de godvruchtige uithangen. Ze gaan na hoeveel tijd een ander nodig heeft om zijn biecht te spreken en hoe hij zich gedraagt onder het gebed, in tegenwoordigheid van de goede God. Zo en zo lang heeft hij laatst in de biechtstoel gezeten, zeggen ze, en ook zijn houding in de kerk keuren ze af. Ze denken dat hun evennaaste alleen maar bidt en goede werken doet voor het oog van de mensen, uit huichelarij, als ge wilt. Ze hebben gemakkelijk praten, broeders. Ze ergeren zich en koesteren argwaan wanneer anderen beter handelen dan zijzelf. Zelfs de armen onder elkaar zijn niet vrij van jaloezie. Als de ene een grotere aalmoes heeft ontvangen dan de andere, spreken ze kwaad van de bevoorrechte, opdat men hen de volgende keer over zou slaan. Mijn God, wat een afschuwelijke hartstocht is de afgunst. Niets laat zij onaangetast, noch geestelijke, noch tijdelijke goederen.

Wij hebben al gezegd dat deze hartstocht kleingeestigheid verraadt. Soms gaat zij zelfs zo ver dat iemand niet gelooft of althans niet wil geloven met afgunst behept te zijn. Hij tracht haar achter talloze voorwendsels voor anderen te verbergen. Als men in ons bijzijn de goede kanten naar voor brengt van iemand aan wie ze een hekel hebben, doen we er het zwijgen toe. Jaloezie vreet aan ons hart. Worden we verplicht te spreken, dan doen we het op een koele toon. Neen, broeders, er is geen naastenliefde in de afgunstige. Sint Paulus zegt dat we ons moeten verheugen over de weldaden die onze evennaaste ondervindt. De christelijke liefde, broeders, moet ons warme gevoelens ingeven voor elkaar. Maar de gevoelens van de afgunstige zijn ijskoud. Neen, ik geloof niet dat er een bozere en geduchtere zonde bestaat dan de jaloezie, omdat het een verborgen zonde is, die niet zelden schuilgaat in een mooi kleed van deugdzaamheid en vriendschap. Of beter: het is een leeuw die ogenschijnlijk een muilkorf draagt, of een slang, verscholen onder een handvol bladeren, die je bijt zonder dat je er iets van merkt. Het is een publieke pest, die niemand spaart. Zonder het te weten bewegen we ons in de richting van de hel.

Maar hoe kunnen we ons van die kwaal beteren, broeders, als we ons niet schuldig achten? Ik ben er van overtuigd dat er op duizend afgunstigen niet één is, die toe zou willen geven dat hij tot dit aantal behoort. Er bestaat geen enkele zonde die men zo slecht kent als deze. Bij sommigen is de onwetendheid zo groot, dat zij nauwelijks het vierde deel van hun gewone zonden kennen. En aangezien de zonde van de afgunst het moeilijkst te herkennen lijkt van alle, is het geen wonder dat zo weinigen haar biechten en zich van haar trachten te ontdoen. Omdat ze geen grove en in het oog lopende misdrijven begaan, denken ze dat de zonden van de afgunst maar kleine afwijkingen van de naastenliefde betekenen, terwijl het in werkelijkheid vaak zware doodzonden zijn die zich voeden en zich in leven houden met het beste van hun hart zonder dat men er weet van heeft.

"Maar," denkt ge bij uzelf, "als ik ze kende, zou ik me trachten te beteren."

Om ze te leren kennen, broeder, moet ge bidden om de verlichting van de Heilige Geest. Hij alleen kan u deze genade schenken. Men zou ze u wel stuk voor stuk met de vinger aan kunnen wijzen, maar ge zoudt het er niet mee eens zijn. Ge zoudt altijd weer een of andere reden vinden om uzelf wijs te maken dat ge geen ongelijk hebt, wanneer ge blijft denken en handelen op dezelfde manier als ge tot nu toe hebt gedacht en gehandeld. Weet ge wat u ook zou kunnen helpen om de toestand van uw ziel te leren kennen en de jaloezie te ontdekken die in de donkere hoeken van uw hart verborgen ligt? De nederigheid! Wat de hoogmoed voor u verbergt, zal de nederigheid u openbaren.

Uw hart is een vat vol hoogmoed

"Ja maar," zult ge misschien zeggen, "wij oordelen over hetgeen we zien, over hetgeen we zelf gehoord hebben en waarvan we getuige zijn geweest. Ik heb hem op heterdaad betrapt, ik kan dus voor de feiten instaan. Ik heb met mijn eigen oren gehoord wat hij gezegd heeft. Ik kan me dus onmogelijk vergissen."

Wel, ik zeg u, begin met binnen te treden in uw eigen hart, dat een vat vol hoogmoed is, en niets anders. Ge zult beseffen dat ge oneindig veel schuldiger zijt dat degene die ge zo lichtvaardig veroordeelt. En ge hebt alle reden om te vrezen dat ge uzelf op een zekere dag, ja gij, in plaats van de hemel ziet binnengevoerd te worden, met de duivelen in het hellevuur ziet storten! "Ach, ongelukkige," zegt Sint Augustinus ons, "die uw broeder bij de minste of geringste aanleiding van kwaad durft te beschuldigen, hoe weet gij of hij intussen geen berouw heeft gekregen van zijn misstap en of hij niet tot het getal van Gods vrienden behoort? Waak alleen dat hij niet de plaats zal innemen die gij door uw hoogmoed dreigt te verliezen." Ja, broeders, al die lichtvaardige oordelen en verklaringen komen van mensen die door een heimelijke hoogmoed worden gedreven, die zichzelf niet eens kennen en toch het binnenste van hun evennaaste menen te kunnen doorgronden: dat kan God alleen. Als we er in zouden slagen, broeders, de primaire zonde van hoogmoed uit ons hart te verbannen, zou onze evennaaste in onze ogen geen kwaad meer doen. Nooit meer zouden we er vermaak in scheppen zijn gedrag te onderzoeken. We zouden ons tevreden stellen met het betreuren van onze eigen zonden, wij zouden onze handen vol hebben met de poging om ons eigen leven te beteren, en niet dat van de anderen.

Een boze tong is als een rups

De goede naam van een mens, eenmaal op de tong van de kwaadsprekers, is als een graankorrel onder de molensteen: hij wordt uiteengerukt, verpletterd en volkomen vernietigd. Ze dringen je bedoelingen op die je nooit hebt gehad en ze vergiftigen al je pogingen en al je daden. Als je vroom bent, omdat je nu eenmaal trouw je godsdienstplichten wilt vervullen, maken ze je voor een ogendienaar uit: in de kerk een engel en thuis een beest. Als je goede werken doet, doe je ze volgens hen uit loutere hoogmoed, om op te vallen. Als je de wereld ontvlucht, ben je een zonderling, iemand die niet helemaal in orde is. Toon je je zorgzaam en vlijtig, dan ben je een gierigaard. Laten we het eens anders uitdrukken, broeders: de tong van de kwaadspreker is als een worm die de goede vruchten aansteekt, dat wil zeggen: onze goede bedoelingen en hen in hun tegendeel wil veranderen. De tong van de kwaadspreker is als een rups die de mooiste bloemen aanvreet en er enkel de walgelijkste sporen van haar uitwerpselen op achterlaat.

Ze zeggen het allemaal

Denkt ge dat men bijvoorbeeld van een meisje, onverschillig welk, veel goeds zal vertellen? Tja, zegt de één, ze heeft goede eigenschappen, ze heeft ook slechte. Ik zie ze te vaak bij die en die. Laten we eerlijk zijn, zij staat niet zo best aangeschreven. Ik zou wel eens willen weten wat die twee samen uitvoeren. Ze gaat netjes gekleed, daar niets van. Ze houdt van kinderen, maar het was beter dat ze haar schulden betaalde. Zo te zien is ze tegen iedereen even vriendelijk, maar ik heb haar wel door. Jij zou er heus ook anders over denken, wanneer je haar zo goed kende als ik. Al die lieve snuitjes dienen alleen om minder fraaie dingen te verbergen. Ik hoop voor haar dat ze tot de trouw komt, maar ik zou niemand aanraden om het haar te vragen ...

"Wie is dat, daar ginds?" vraagt de ander.

"Nu, je mist niet veel als je die niet kent. Ik zal er maar niet verder op ingaan. Laat hem lopen, als ik je een tip mag geven. Het is zonder meer een mispunt. Ze zeggen het allemaal. En dan te bedenken dat dergelijke lui ook nog eens een keer de vrome uit willen hangen, terwijl ze voor geen stukken te goed zijn. Trouwens, dat weet iedereen: mensen die met alle geweld voor braaf of, als je wilt, voor verstandig door willen gaan, zijn meestal de grootste deugnieten."

"Heeft die man soms in je vaarwater gezeten?"

"Welnee, maar je weet net zo goed als ik dat ze allemaal dezelfde zijn. Ik heb het van een oude kennis: het is een dronkenlap en bovendien een geweldige lomperd."

"Heeft hij je misschien iets gezegd wat je niet aanstond?" vraagt de ander.

"Dat niet, ik heb zelfs nooit een verkeerd woord van hem gehoord, maar hij staat algemeen bekend als de bonte hond."

"Goed dat ik het hoor: als jij het mij niet gezegd had, zou ik het niet geloven."

"O, maar wanneer hij onder mensen is die hem niet kennen, weet hij zich heel mooi voor te doen. Dan zou je hem heus voor de netste man aanzien die er op Gods aardbodem rondwandelt. Toevallig weet ik wel beter, van die oude kennis, snap je? Die is doodeerlijk in dat soort dingen. Als zo’n kerel je niets in de weg legt, heb je geluk: hij kan misschien op dat ogenblik niet anders. Maar ik zeg je dat ik niet graag met hem alleen zou zijn."

"Dat kan ik me voorstellen, maar heeft hij jou wel eens lastig gevallen?"

"Nooit, waarschijnlijk omdat ik nog niets met hem te maken heb gehad."

"En hoe weet je dan dat hij zo beroerd is?"

"O, heel eenvoudig, ze zeggen het allemaal. Als je hem hoort praten, zou je denken dat hij de liefdadigste man ter wereld is en dat hij niemand iets zou kunnen weigeren. Maar in werkelijkheid heb je te doen met een vrek, die desnoods tien uur loopt om twee stuivers rijker te worden. Je weet tegenwoordig niet meer hoe de wereld in mekaar zit, je kunt geen mens meer vertrouwen. Zo is het ook met deze schavuit: hij maakt goede zaken, uiterlijk gedraagt hij zich behoorlijk, zijn gezin wekt een degelijke indruk. Dat kan allemaal, als je ’s nachts geen oog dicht doet."

"Hoe bedoel je? Heeft hij misschien iets bij je gestolen?"

"Gelukkig niet. Persoonlijk heb ik hem nooit betrapt. Maar er wordt verteld dat hij laatst midden in de nacht gepakt en gezakt thuiskwam. Hij heeft er trouwens de naam van, maar ik heb natuurlijk ook mijn fouten, maar ik verzeker je dat ik me dood zou schamen als ik in de schoenen van dat soort mensen stond."

Hoort ge hem, broeders, de farizeeër die tweemaal per week vast en tienden geeft van al wat hij bezit, die God dankt dat hij niet is zoals de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen en echtbrekers. Hoort ge de hoogmoed, de haat en de jaloezie?

Sint Nicolaas en de drie verdachte meisjes

Maar zeg me, broeders, waarop zijn al die oordelen en uitspraken gegrond? Is het helaas niet vaak op een zwakke uiterlijke schijn en, nog vaker, op wat men heeft horen zeggen? Misschien zult ge me tegenwerpen dat ge veel dingen met uw eigen oren en ogen hebt gezien en gehoord. Maar zelfs dan kunt ge u gemakkelijk vergissen, ik zal het u bewijzen ... Ik ken geen beter voorbeeld dan dat van Sint Nicolaas. Het zal u aantonen hoe licht we misleid worden, ja, dat we ons bijna altijd laten misleiden. Zeg me broeders, wat ge gedacht zoudt hebben, als ge ten tijde van Sint Nicolaas had geleefd en ge zoudt de heilige man midden in de nacht rond de woning van drie ongehuwde meisjes hebben zien sluipen, voorzichtig en op zijn hoede om door niemand ontdekt te worden. Kijk, zoudt ge onmiddellijk bij uzelf hebben gezegd: "een bisschop die zich tot zoiets verlaagt, is niets meer of minder dan een huichelaar. In de kerk stelt hij zich aan als een heilige en in het holst van de nacht vind je hem voor de deur van drie meisjes, die alles behalve een goede reputatie genieten." En toch broeders, was deze bisschop, die gij ongetwijfeld veroordeeld zoudt hebben, één van Gods beste vrienden en een groot heilige. Wat hij deed, was liefdeswerk van de eerste rang. Om de drie meisjes de schande van de bedelarij te besparen, begaf Sint Nicolaas zich ’s nachts naar hun huis en schoof hun ongemerkt over de vensterbank wat geld toe, uit vrees dat de armoede hen tot zonde zou brengen.

Dit moge voor ons een waarschuwing zijn om nooit te oordelen over de daden van onze evennaaste, zonder er van tevoren grondig over na te denken. En dan nog alleen, wanneer wij als vader of moeder, als meester of meesteres, met de zorg over die evennaaste belast zijn. In alle andere gevallen doen we met ons oordeel meer kwaad dan goed. Ja broeders, ik heb mensen gehoord die het waagden om anderen te veroordelen, van wie ik met zekerheid wist dat hun bedoelingen goed waren. Wat ik ook probeerde, het lukte me niet om hen een beetje begrip bij te brengen. O, vervloekte hoogmoed, hoeveel onheil richt je aan, hoeveel zielen sleep je naar de hel! Zeg me broeders, zijn onze oordelen over het gedrag van onze evennaaste beter gefundeerd dat het oordeel dat ik u strak liet vellen over Sint Nicolaas, de heilige bisschop die te middernacht naar het raam van de drie verdachte meisjes sloop?

Niet aan ons hoeven de anderen rekenschap te geven van hun leven, maar aan God alleen. Niemand heeft ons gevraagd om rechter te spelen over dingen die ons niet aangaan. De zonden van de anderen komen voor rekening van de anderen. Wij hebben enkel onze eigen zonden te verantwoorden. De goede God zal ons geen rekenschap vragen van hetgeen anderen hebben gedaan! Hem interesseert uitsluitend wat wijzelf van ons leven gemaakt hebben. Laten we ons met onze eigen zaken bemoeien. Wat anderen doen of zeggen, raakt ons niet. Alle drukte die we over anderen maken is verloren moeite, die slechts kan voortkomen uit een hoogmoedig hart. Het hart van de bemoeizuchtige is als dat van de farizeeër uit het evangelie: altijd vol slechte gedachten over anderen, terwijl het zelf in de aller droevigste staat verkeerd. Neen, broeders, laat het gedrag van uw evennaaste wat het is, en bidden wij met koning David: "O God, geef mij de genade mijzelf te leren kennen zoals ik ben, opdat ik moge onderscheiden wat U mishaagt en wat ik moet doen om mezelf te beteren en vergiffenis te krijgen." Neen, broeders, zolang iemand er vermaak in schept andermans wegen na te gaan, kent hij zichzelf nog niet en staat hij aan de zijde van de wereld.

De goot van de hel

Er is nog een andere kwaal in ons leven, broeders, des te bedroevender omdat ze zo veelvuldig voorkomt: ik bedoel de gemene taal. Niets is afschuwelijker en walgelijker dan die taal. Wat is er meer in strijd met de heiligheid van onze godsdienst, broeders, dan onreine woorden? Ze zijn een belediging voor God en een ergernis voor onze naaste. Of om het duidelijker te zeggen: ze bederven alles. Vaak blijkt één enkel ongepast woord genoeg om duizend slechte gedachten op te roepen, duizend schandelijke verlangens. Het kan uw evennaaste zelfs tot talloze andere laagheden doen vervallen. Het kan voor onschuldige zielen het begin der boosheid worden, die zij tot dan toe gelukkig niet kenden. Wel, broeders, mag een christen zich met een dergelijke gemeenheid inlaten, een christen die de tempel is van de Heilige Geest, een christen die geheiligd is door het aanbiddelijk lichaam en door het kostbaar bloed van Jezus Christus? O God, hoe slecht beseffen we wat we eigenlijk doen, als we zondigen! Men kent de boom aan zijn vruchten, heeft de Heer ons gezegd. Zo ook kunt ge uit de taal van bepaalde personen opmaken hoezeer het bederf hun hart heeft aangetast. Geen enkele kwaal is zo algemeen verspreid.
 
Luister maar eens waar de jeugd over praat! Heeft zij iets anders dan gemeenheid in de mond? Ga binnen, als ik met Sint Johannes Chrysostomos mag spreken, ga binnen in de kroegen, dat wil zeggen: in de holen van onreinheid. Waar draaien de gesprekken om, zelfs tussen mensen van een bepaalde leeftijd? Ja, ze beroemen er zich op dat ze in hun uitlatingen zo ver durven gaan. Hun mond is als het ware de goot waardoor de hel haar vuil naar de aarde stuwt en de zielen mee terugsleept. Wat doen die slechte christenen of liever: die afgezanten van het verderf? Kennen zij enige vreugde? In plaats van Gods lof te zingen, halen ze de meest schaamteloze liederen boven, die een Christen van ontzetting moet doen sterven. O grote God, wie zou niet sidderen bij de gedachte aan het oordeel dat zij over zich afroepen? Wanneer Jezus Christus zelf ons verzekert dat geen enkel nutteloos woord ongestraft zal blijven, wat zal dan de straf zijn voor de liederlijke gesprekken, de vuile praatjes, de gemene woorden, die een goed Christen de haren ten berge doen rijzen? En dan te horen hoe verblind die ongelukkigen bovendien nog zijn: "Er steekt toch niets in," zeggen ze, "men wil eens lachen, het zijn maar aardigheden, onschuldige grapjes zonder bijbedoelingen."

Afschuwelijke zonden zijn het, broeders, in de ogen van God. Zonden, zeg ik, die bijna gelijk zijn aan heiligschennis. Maar voor u zijn het aardigheidjes. O, wat is uw hart bedorven en slecht! Neen, neen, men kan niet lachen en schertsen over dingen die we met een grotere angst moeten ontvluchten dan een monster dat ons wil verslinden. Is het trouwens geen misdaad, broeders, van datgene te houden waarvan God wil dat we het met alles wat in ons is verachten? Ge zegt dat ge geen bijbedoelingen hebt, maar zeg me ook: zouden de ongelukkigen die naar u luisteren, daardoor minder slechte gedachten en boosaardige verlangens krijgen? Zouden uw zogenaamde onschuldige bedoelingen hun verbeelding en hun hart in toom houden? Draai er toch geen doekjes om en beken eerlijk dat hij de oorzaak zijt van hun ondergang en hun eeuwige verdoemenis. Door uw schuld gaan de zielen naar de hel! De Heilige Geest heeft ons gezegd dat de zonde van de onzuiverheid het aanschijn van de wereld bevlekt. Neen, broeders, ik ga er nu niet verder op in, maar de volgende keer zal ik trachten u het afgrijselijke van deze zonde nog duidelijker voor te stellen.

Overal waar de zonde bedreven wordt ...

Ge beklaagt u, omdat uw vee sterft! Dan hebt ge ongetwijfeld vergeten te denken aan de misdrijven die er gedurende de vijf of zes maanden van de winter in uw stallen begaan zijn! Ge hebt niet gedacht aan het woord van de Heilige Geest, dat op alle plaatsen waar de zonde wordt bedreven, de vloek des Heren doet rusten. Hoeveel jonge mensen zijn er helaas niet, die hun onschuld bewaard zouden hebben, als zij op bepaalde plaatsen nooit waren geweest en die nu misschien de weg naar God niet meer terugvinden? Daar immers worden door jongelui gewoonlijk de verbintenissen gesmeed die maar al te dikwijls eindigen met een schandaal en de ontering van een jong meisjesleven. Op zulke plaatsen gebeurt het dat losbandige vlegels, na hun eigen ziel verkocht te hebben aan de duivel, ook nog anderen proberen in het verderf te storten. Ja, broeders, het kwaad dat uit dergelijke ontmoetingen voortkomt, is niet te overzien. Als ge christen wilt zijn, als ge uw ziel en die van uw kinderen en uw personeel wilt redden voor de hemel, laat dan ’s avonds geen bijeenkomsten toe onder uw dak [en zeker niet wanneer gij zelf, heer des huizes, afwezig zijt], alleen al om te beletten dat de goede God in uw huis beledigd wordt! Is het dagelijks werk gedaan en zijn de uwen rond de huiselijke haard verenigd, sluit dan de deur en laat niemand anders binnen. Begin uw avond met één of twee tientjes van uw rozenkrans te bidden om zo de bescherming af te smeken van de heilige Maagd, iets wat ge ten allen tijde ook onder uw werk kunt doen. Laat verder al die pikante of gemene liedjes waarmee sommigen zich ’s avonds vermaken, achterwege: ze ontheiligen uw hart en uw mond, die tempels zijn van de Heilige Geest. Hetzelfde geldt voor leugenachtige verhaaltjes, vooral wanneer ze, zoals gewoonlijk, ten koste van godgewijde personen worden verteld: dat maakt het des te erger. En nooit moogt ge uw kinderen naar andere avondjes laten gaan. Waarom willen ze van u vandaan? Is het niet om vrij te zijn? Wanneer ge trouw blijft aan uw plichten, zal God niet zo vaak beledigd worden en gij zelf zult minder schuldig zijn.

Gaan uw zaken beter?

Een andere fout die in de gezinnen en onder de arbeiders veel wordt begaan, is het ongeduld, het gemopper, het vloeken. Wel broeders, wat schiet ge met uw ongeduld en uw gemor eigenlijk op? Gaan uw zaken er soms beter door? Hebt ge minder te lijden als ge u beklaagt? Is niet juist het tegenovergestelde waar? Hoe feller ge u verzet, hoe meer ge te lijden hebt en, wat nog ongelukkiger is, ge verliest er alle verdiensten voor de Hemel bij. Ja, zult ge me misschien ten antwoord geven, dat is allemaal mooi en goed voor mensen die niets te verduren hebben, als u in mijn schoenen stond, zoudt u zich misschien nog slechter gedragen. Ik zou het roerend met u eens zijn, broeders, als wij geen Christenen waren, als wij geen andere hoop hadden dan de goederen en de genoegens van deze wereld, of ook als wij de eersten waren die moesten lijden. Maar ik zeg u, van Adam tot nu toe hebben alle heiligen iets te lijden gehad en de meesten van hen zelfs veel meer dan wij: zij echter hebben geleden met geduld, altijd onderworpen aan de wil van God. En thans zijn hun smarten voorbij! Hun geluk is begonnen en zal nooit meer eindigen.

Ach broeders, laten wij opzien naar de schoonheid van de hemel, denken we aan het geluk dat God voor ons bereid houdt en wij zullen alle lasten van het leven geduldig dragen, in een geest van boete en versterving, in de hoop op een eeuwige beloning. Zo zult ge de vreugde smaken van iedere avond te kunnen zeggen dat uw dag geheel en al voor de goede God is geweest.

Ik zeg dat de arbeiders, als ze de hemel willen verdienen, in de strengheid van de seizoenen en het slechte humeur van hun opdrachtgevers, met geduld moeten berusten, dat ze de gewoonte van vloeken en mopperen af moeten leren en trouw hun plichten vervullen. De echtgenoten moeten in vrede en eenheid trachten te leven, elkaar wederkerig stichten, voor elkaar bidden, elkaars fouten verdragen, elkaar door hun goede voorbeeld aansporen tot de deugd en zich houden aan de heilige wetten van de huwelijkse staat. Ze dienen te bedenken dat ze kinderen van heiligen zijn en dat ze zich bijgevolg niet mogen gedragen als heidenen, die niet het geluk hebben de ware God te kennen. De meesters moeten voor hun personeel dezelfde zorgen aan de dag leggen als voor hun kinderen, indachtig het woord van Sint-Paulus dat degenen die geen zorg hebben over hun knechten, slechter zijn dan de heidenen en strenger gestraft zullen worden op de dag des oordeels. De knechten zijn er om u trouw te helpen en ge zult hen niet als slaven behandelen, maar als uw kinderen en broeders. Van de andere kant moeten de knechten in hun meesters de plaatsvervangers van Jezus Christus op aarde zien. Ze behoren hen blijmoedig te dienen, hun gewillig te gehoorzamen, zonder morren, en hun belangen te behartigen alsof het hun eigen belangen waren. Onder elkaar moet het personeel een al te vertrouwelijke omgang vermijden. Niets immers is zo gevaarlijk en zo noodlottig voor de onschuld. Wanneer ge het ongeluk hebt in één van die gelegenheden te komen, moet ge u terstond verwijderen, wat het u ook kost. Juist dan hebt ge de raad te volgen die Jezus Christus u gegeven heeft: als uw oog of uw hand voor u een aanleiding tot zonde betekenen, ontdoe u ervan en werp ze van u weg, want het is beter met één oog of één hand het rijk der hemelen binnen te gaan dan met uw hele lichaam verwezen te worden naar het eeuwige vuur. Dat wil zeggen: hoe aanlokkelijk de gelegenheid ook is, ontvlucht haar zonder aarzelen, anders zijt ge verloren. Geef de voorkeur aan uw heil, zegt Jezus Christus ons, want dat is de enige zaak die ge ter harte moet nemen. Maar hoe zeldzaam zijn helaas de christenen, broeders, die liever alles verdragen dan het heil van hun ziel op het spel te zetten.

Slecht gezelschap

Als slecht gezelschap, broeders, beschouw ik bijvoorbeeld iemand die zich noch om de geboden van God, noch om de voorschriften van de Heilige Kerk bekommert, die noch zijn vasten, noch zijn Pasen houdt, die bijna nooit in de kerk komt of die, àls hij er komt, de anderen door zijn ongodvruchtig gedrag slechts ergernis geeft. Ge moet hem ontlopen, anders zult ge, misschien zonder het te merken, al heel gauw zijn slecht voorbeeld volgen. Met woord en daad zal hij uw dierbaarste zaken leren verachten en de heiligste plichten leren verwaarlozen. Hij zal uw vroomheid in het belachelijke trekken en met de godsdienst en zijn dienaars de spot drijven. Hij zal u lasterpraatjes vertellen over de priesters en over de biecht, zodat ge er weldra niet meer voor zult voelen om regelmatig de sacramenten te ontvangen. Ook over de lessen van uw pastoor spreekt hij alleen met een grijnslach. Hoe vaker ge met hem omgaat, hoe eerder ge, zonder dat ge er u van bewust zijt, de zin gaat verliezen voor alles wat met het heil van uw ziel te maken heeft. Als slechts gezelschap, broeders, beschouw ik de jonge en oude vuilbekken die niets dan gemene woorden in de mond hebben. Pas op, die mensen dragen een besmettelijke ziekte in zich! Komt ge veel met hen in aanraking, dan kunt ge er zeker van zijn dat ge ook aangetast zult worden, en gij zult aan dezelfde ziekte sterven, tenzij er een wonder van genade plaats grijpt. De duivel bedient zich van die ellendelingen om uw verbeelding en uw hart te bederven. Als slecht gezelschap, broeders, beschouw ik alle rusteloze, nieuwsgierige kwaadsprekers die precies willen weten wat er in de huizen gebeurt, en die altijd klaar zijn om te oordelen over dingen waar ze niets mee van doen hebben. De Heilige Geest zegt ons dat dergelijke mensen niet alleen verafschuwd worden door de wereld, maar ook door God, de Heer. Ontvlucht hen, broeders, als ge niet aan hen gelijk wilt worden en niet samen met hen ten onder wilt gaan.

De drift en haar gevolgen

O mijn God, wat een treurig gezelschap is degene die telkens het slachtoffer wordt van zijn drift! Neem een vrouw wier man opvliegend van aard is. Als zij de vreze des Heren bezit en zowel de goede God als zichzelf veel leed wil besparen, moet zij zwijgen, hoe groot haar behoefte om zich uit te spreken ook mag zijn. Alleen in stilte zal zij zuchten en schreien, om de vrede in haar gezin te bewaren en geen aanstoot te geven.

"Ja maar," zal zo’n driftkop me tegenwerpen, "waarom verzet ze zich dan ook tegen mij? Zij weet dat ik nu eenmaal prikkelbaar ben."

Gij zijt prikkelbaar, beste vriend, maar denkt ge dat de anderen geen last hebben van hun zenuwen? Zeg toch liever dat ge zonder godsdienst zijt, dan spreekt ge tenminste de waarheid. Is het immers niet zo, dat een godvrezend mens zijn hartstochten de baas moet blijven in plaats van zich er door te laten beheersen?

Ik heb gezegd dat er ongelukkige vrouwen zijn, omdat ze driftkoppen van mannen hebben. Maar sommige mannen zijn niet minder ongelukkig met hun vrouwen, omdat ze hen geen enkel woord gunnen, omdat ze om niets opstuiven en niet meer schijnen te weten wat te zeggen. Wat een droevig huwelijk wanneer de één voor de ander niet buigen wil! Ruzie, driftbuien en verwensingen iedere dag opnieuw! Is dat geen hel, broeders? Wat een voorbeeld krijgen die arme kinderen uit zo’n huwelijk? Waar blijven de lessen in wijsheid en zachtzinnigheid die de ouders hen gegeven hebben? Sint Basilius zegt dat de drift een mens maakt zoals de duivel, want enkel duivels immers zijn in staat om zich aan zulke uitersten over te leveren .... En ik zou daaraan toe willen voegen dat de drift nooit alleen komt: ze gaat vergezeld van vele andere zonden ...

Ge hebt een vader, in zijn woede, vloeken en verwensingen horen uitspreken. Wel, luister naar zijn kinderen, wanneer ze driftig worden: ge hoort dezelfde vloeken en verwensingen. De slechte eigenschappen van de ouders gaan op de kinderen over, en wel in sterkere mate dan de goede. De kannibalen doden de vreemdelingen om zich met hun lichaam te voeden, maar onder ons, Christenen, zijn er vaders en moeders die, om hun woede te koelen, de dood toewensen aan de kinderen die zij zelf het leven geschonken hebben, en die diegenen die Jezus Christus door Zijn Kostbaar Bloed heeft vrijgekocht, uitleveren aan de duivel.

Hoe dikwijls hoor je niet: "Ik vervloek je snotneus! Het kan me niks schelen, al haalt de duivel je vandaag nog ... Ik wou dat je me nooit meer onder de ogen kwam, vlegel! Een draak ben je!" En zo verder. O, mijn God, hoe is het mogelijk? Hoe kunnen ouders, die voor hun kinderen aldoor de zegen van de hemel over hen moesten afsmeken, zo’n taal uitslaan? Wanneer we zoveel zwakzinnige, onhandelbare, ongodsdienstige en misvormde kinderen zien, is de oorzaak daarvan nergens anders te zoeken dan in de verwensingen van hun ouders, in de meeste gevallen, tenminste.

En, broeders, wat voor zonde doen zij, die zich vervloeken in uren van verveling? Het is een schrikwekkende daad, die zowel tegen de natuur als tegen de genade indruist. Want de natuur en de genade inspireren ons tot liefde voor onszelf. Diegene die zichzelf vervloekt, is als een razende die zich met eigen hand van het leven berooft. Hij doet even groot kwaad, hij berooft zich immers van zijn ziel: "God verdoeme mij! Laat de duivel me halen! Voor mijn part ga ik naar het diepste van de hel. Alles is beter dan hier te moeten zitten!"

Gelukkig zegt Sint Augustinus dat God geen gehoor geeft aan uw wensen, want anders zoudt ge het vergif van uw woede uit moeten spuwen in het eeuwige vuur. O God, laat een Christen toch nadenken over wat hij zegt. Diep ongelukkige zijn de slachtoffers van hun eigen drift. Wie is in staat om het te begrijpen?

Wat voor zonde bedrijven de mannen en de vrouwen, de broers en de zussen, die elkaar godslasteringen naar het hoofd gooien? Als ze konden, zouden ze elkaar zelfs de ogen en het hart uitrukken: "Vervloekte cannaille," schreeuwen ze elkaar toe, "ik wou dat ik je nooit gekend had. Waar heeft mijn vader de stommiteit vandaan gehaald om me iemand als jij aan te raden?"

Ontstellend broeders, is deze taal in de mond van Christenen, die er enkel en alleen op uit moesten zijn om heilig te worden! Het is de taal van de duivels en de verdoemden. Talloze broers en zusters deinzen er niet voor terug om elkaar de dood of de verdoemenis toe te wensen, omwille van een handvol geld of omwille van een belediging die hen is aangedaan. Levenslang blijft de haat in hen branden en zelfs op hun sterfbed kunnen ze elkaar ternauwernood vergiffenis schenken!

Een grote zonde is het ook zijn vee, zijn werk of het weer te vervloeken. Hoeveel mensen zijn er niet die het weer verwensen, als het niet naar hun zin is? "Vervloekt weer," zeggen ze, "je verandert ook nooit." Ge weet niet wat ge zegt. Ge zoudt evengoed kunnen zeggen: "Vervloekte God, dat het weer anders maakt dan ik zou willen." Velen verwensen hun vee: "Vervloekt ondier, je bent ook altijd tegendraads ... de duivel hale ja ... ik wou dat je dood donderde!" Ongelukkige, uw wensen gaan dikwijls vlugger in vervulling dan ge denkt ...

"Maar wat moeten we dan doen? Alle rampen die ons overkomen en alle moeilijkheden die ons in de weg staan moeten we beschouwen als een vermaning van de hemel. Is het immers niet rechtvaardig dat de schepselen zich verzetten tegen ons, wanneer we in opstand komen tegen God? En voor de rest mogen we ons nooit tot vervloekingen laten leiden?"

Laat ons overkomen wat wil, het is altijd veel gemakkelijker en veel voordeliger tot onze tegenstrevers te zeggen: God zegene u! dan hen met verwensingen te overladen. Volg het voorbeeld van de Heilige man Job, die de naam des Heren zegende bij alles wat hij te lijden kreeg, en ge zult dezelfde genade ontvangen als hij ... Dat wens ik u toe.

Ook bedriegers zijn dieven

Ik wil u niet spreken, broeders, over diegenen die u geld uitlenen tegen zeven, acht, negen of tien procent. Hen laten we buiten beschouwing. Om hen de omvang en het boosaardige van hun onrechtvaardigheid en hun wreedheid te doen aanvoelen, moest één van de oude woekeraars, die al drie- of vierduizend jaar branden in de hel, hen eens komen vertellen welke kwellingen hij ten gevolge van zijn duizenden onrechtvaardigheden te verduren heeft. Dat zou misschien beter helpen dan mijn vermaningen. De woekeraars weten goed dat ze kwaad doen en dat God hun nooit zal vergeven, zolang ze het onrecht niet herstellen. Alles wat ik hun zou zeggen, zou er slechts toe dienen om hen nog schuldiger te maken. Laten we ons liever een ogenblik bezighouden met een bijzonderheid die een veel groter aantal Christenen aangaat.

Ik zeg u dat onrechtvaardig verkregen goederen hun bezitter nooit zullen verrijken. Integendeel, ze zijn een vloek voor de hele familie. O God, hoe verblind is de mens. Hij beseft ten volle dat hij maar voor een kort gedeelte in deze wereld komt. Telkens ziet hij hoe mensen, die hem in jeugd en kracht overtreffen, uit het leven worden weggerukt. Maar dat opent hem de ogen niet. Bij monde van de heilige man Job heeft de Heilige Geest hen gewaarschuwd dat hij naakt en arm op de wereld is gekomen en hij weer even naakt en arm zal heengaan, dat de goederen die hij najaagt hem stuk voor stuk zullen ontvallen, misschien wanneer hij er het minste aan denkt, maar dat opent hem de ogen niet. Sint Paulus verzekert ons dat diegene die langs onrechtvaardige wegen rijk wil worden, steeds verder af zal dwalen. Nooit zal hij het gelaat van God aanschouwen. Zonder een wonder van genade, zal een gierigaard immers, of als ge wilt: iemand die zijn goederen door sluwheid en bedrog verkregen heeft, zich bijna nooit bekeren, zo verblindend werkt de zonde op zijn gemoed.

Luister hoe Sint Augustinus spreekt tot hen die zich vergrijpen aan andermans bezit: "Ge kunt gaan biechten," zegt hij hen, "ge kunt boete doen en uw zonden bewenen, maar als ge het onrechtvaardig verworvene niet zoveel mogelijk teruggeeft, zal God u geen vergiffenis schenken ... Geef terug wat niet van u is of bereid u voor op het eeuwige vuur." De Heilige Geest verbiedt ons niet alleen de eigendommen van onze evennaaste weg te nemen of te begeren. Hij wil zelfs niet dat we er onze ogen laten op rusten. Door de ogen immers dringt de begeerte ons hart binnen. De profeet Zacharias zegt dat de vloek des Heren het huis van de dief zal blijven treffen tot het verwoest is. En ik zou daaraan toe willen voegen dat het door sluwheid of bedrog verworven bezit niet alleen geen voordeel oplevert, maar bovendien de ondergang van onze wettige verkregen goederen zal veroorzaken en onze dagen zal verkorten.

Als ik de levenswandel van diegenen die hier aanwezig zijn, zou willen onderzoeken, broeders, zou ik misschien enkel dieven ontdekken. Verwondert gij u daarover? Luister een ogenblik naar mij en ge zult inzien dat ik gelijk heb:

De meeste dieverijen hebben plaats bij het kopen en het verkopen. Laten we in bijzonderheden treden, opdat ge uw fouten leert kennen en ge tegelijkertijd uw leven kunt beteren. Wanneer ge met uw eetwaren naar de markt gaat, vraagt men u bijvoorbeeld of uw boter en uw eieren wel vers zijn. "Ja maar, natuurlijk," luidt uw antwoord, terwijl ge goed weet dat ge liegt. Waarom zegt ge het dan? Is het niet om twee of drie stuivers te stelen van de arme, die het geld misschien heeft geleend ter wille van zijn gezin? Een andere keer verkoopt gij hennep. Binnen in de partij hebt ge opzettelijk enkele bosjes verstopt die ofwel te kort, ofwel van slechte kwaliteit zijn: "Anders raak ik ze niet kwijt," meent ge.

Dat wil zeggen dat, wanneer ge u als een goed christen zoudt gedragen, ge niet zoudt stelen, zoals nu. Merkt ge dat uw winkelier zich in zijn berekening heeft vergist en u meer heeft gegeven dan u toekomt, dan zegt ge niets. "Had hij maar beter moeten opletten," denkt ge bij uzelf. Mijn schuld is het niet.

Ach vriend, eenmaal komt de dag waarom men u misschien terecht zal zeggen: uw schuld is het wel!

Iemand wil graan of wijn of vee van u kopen. Hij vraagt u of dat graan van een goed jaar is. Vanzelfsprekend, verzekert ge hem, zonder aarzelen. Uw wijn mengt ge met een andere van mindere kwaliteit, en ge verkoopt hem voor goed. Als men u niet wil geloven, zweert ge het bij de goede God. Niet één keer, maar tot twintig keer toe versjachert ge zo uw ziel aan de duivel. Ge maakt er u echter niet druk om. Het duurt nog zolang eer ik de zijne ben, denkt ge.

"Heeft dat dier dan geen enkel gebrek," vraagt men u. "Ik heb het geld er voor geleend en als ik bedrogen uitkom, ben ik een verloren man."

"Welnee," geeft de koper als antwoord, "dat dier is prima. Ik verkoop het eerlijk gezegd tegen mijn zin. Als ik niet per se moest, dacht ik er niet aan."

Maar in werkelijkheid doet ge het van de hand, omdat het niet deugt en ge er enkel last van hebt.

"De anderen doen dat ook," meent ge, "jammer voor diegene die er in trapt. Maar de mensen bedriegen mij ook, ik probeer dus ook mensen te bedriegen, zo niet ga ik op de fles."

Dus, beste vriend, als de anderen zich in het verderf storten, stort gij u ook in het verderf. Zij gaan naar de hel, gij gaat gewillig mee. Voor een paar stuivers meer of minder geeft ge uw ziel prijs aan het eeuwige vuur! Wel, en ik zeg u: Wanneer ge een stuk vee hebt verkocht met verborgen gebreken, zijt ge verplicht om de koper schadeloos te stellen voor het verlies dat hij misschien door die gebreken geleden heeft, anders gaat uw ziel onherroepelijk verloren.

"Als u in onze schoenen stond, zou u hetzelfde doen als wij," hoor ik u al zeggen. Ja, ongetwijfeld, ik zou hetzelfde doen, wanneer ik me, evenals gij, in het verderf wou storten. Maar wanneer ik mijn ziel wou redden, broeders, zou ik het tegendeel doen.

Vervolg: zie deel 3

22-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Preken [1]
Biografie J.M. Vianney. Preken [1]

Inleiding

De pastoor van Ars kende geen enkele ijdelheid, zelfs niet de ijdelheid van een auteur. Bij zijn leven heeft hij slechts vier of vijf gebeden, gedicteerd aan Catharina Lassagne, directrice van de Voorzienigheid, in druk gegeven. Zij verschenen bovendien onder de sluier van de anonimiteit en wel in een boekje van een priester uit Lyon.

Als Jean-Marie Vianney iets had willen publiceren, zou hij ongetwijfeld de voorkeur hebben gegeven aan zijn preken, waarmee hij gemakkelijk zes delen in duodecimo had kunnen vullen. Maar zelfs de gedachte daaraan is nooit in hem opgekomen. Hij bewaarde zijn manuscripten gedurende een zeker aantal jaren, misschien zolang hij ze nog hoopte te kunnen gebruiken. Omstreeks 1832 echter brak er in zijn leven een periode aan, waarin hij, overbelast door zijn werk in de biechtstoel, niet eens meer de tijd had om zijn cahiers te herlezen. Van toen af liet hij ze rusten.

Hij bezat er ruim honderd. Zij lagen nog opgestapeld op een plank van zijn boekenkast, toen rond 1845 kanunnik Perrodin, overste van het Groot-Seminarie te Brou in het Bisdom Belley, die een werk over het geestelijke leven voorbereidde, de Pastoor van Ars enkele van zijn preken over het leven van Jezus en over het Heilige Sacrament des Altaars te leen vroeg. Deze serie is jammer genoeg door ongelukkige omstandigheden verloren gegaan.

Op het ogenblik dat kanunnik Perrodin de twintig preken die hij meegenomen had wou terug geven, bevond de Heilige zich in de biechtstoel, waarschijnlijk nog voor vele uren. Daarom vertrouwde hij de manuscripten toe aan kapelaan Raymond, die de Pastoor van Ars tussen 1845 en 1853 als helper terzijde stond.

Kapelaan Raymond hield ze. Ofschoon hij van Jean-Marie Vianneys deugdzaamheid volkomen overtuigd was, zag hij in zijn pastoor slechts een tamelijk bescheiden predikant. Het was dus geenszins zijn bedoeling om zich van andermans preken te bedienen. Ook de pastoor zelf had zijn oude manuscripten niet meer nodig: uit tijdgebrek improviseerde hij zijn toespraken voortaan. Kapelaan Raymond borg de cahiers op in een lade. Toen hij in 1853 benoemd werd tot pastoor van Jayat, liet hij ze tussen een stapel onbelangrijke papieren achter. Als getuige bij het proces van de zaligverklaring op 24 februari 1863 bekende hij: "Ik heb twintig preken van de dienaar Gods in mijn bezit gehad, maar ik ben ze kwijt geraakt."

De geschreven preken van Jean-Marie Vianney die behouden gebleven zijn, vijfentachtig in getal, berusten niet meer in Ars.

De Pastoor heeft er enkele afgestaan aan de Broeders van de Heilige Familie te Belley, die als onderwijzers dienst deden in de school van Ars en dikwijls ook behulpzaam waren in de kerk. Ongetwijfeld hebben zij hem deze preken zelf als aandenken gevraagd. De overige heeft hij verkocht aan Marie Ricotier. Deze dame, geboren te Gleize (Rhône), had zich in 1832 te Ars teruggetrokken, waar zij van een kleine rente leefde. Wanneer de pastoor geld tekort kwam voor zijn liefdadige werken, hielp zij hem vaak door bijvoorbeeld meubels, gebruikte kledingstukken en allerlei andere dingen van hem te kopen. Schuchter bekende zij later dat niet alleen uit naastenliefde te hebben gedaan, maar ook om zich, nog tijdens het leven van de heilige, mooie relikwieën te verschaffen. Waarschijnlijk heeft zij er Jean-Marie Vianney op gewezen dat hij op zijn kamer nog nutteloze manuscripten had liggen en dat zij die graag tegen klinkende munt zou ruilen. De heilige had voor zijn armen nooit genoeg. Wat er ook van zij, een groot aantal preken vielen zo ... als relikwieën in handen van deze vooruitziende dame.

Maar hoe zijn Marie Ricotier en de Broeders van de Heilige Familie er toe gekomen hun kostbare cahiers af te staan aan een vreemde priester uit het bisdom Belley, een zekere abbé Colomb? Het kan wel niet anders of dit is op verzoek van Jean-Marie Vianney zelf gebeurd. Abbé Colomb, stichter van de Zusterorder der Vijf Wonden (Rue de l’Enfance, Lyon), kende de Pastoor van Ars. Hij had hem tot biechtvader gekozen en volgde zijn richtlijnen. Op een zekere dag trachtte hij er de heilige van te overtuigen dat diens preken, die vroeger al zoveel vruchten hadden afgeworpen, nog vruchtbaarder zouden worden, als ze gedrukt waren. Jean-Marie Vianney schijnt niet veel tegenstand te hebben geboden aan de voorstellen van de priester, die hij hoogschatte en liefhad.

Abbé Claude Rougemont, een geestelijke van het bisdom Belley, die in 1871 tot kapelaan van Ars benoemd werd, getuigde tijdens het proces van de zaligverklaring (zitting van 5 maart 1886) "van Catharina Lassagne en broeder Athanasius, directeur van de school, gehoord te hebben dat de dienaar Gods abbé Colomb verboden had om zijn manuscripten te drukken, voor ze door de Kerk waren goedgekeurd."

Wij weten niet wat abbé Colomb met de preken van zijn confrater gedaan heeft. In ieder geval dacht hij er blijkbaar niet aan om ze uit te geven, maar hij bewaarde ze zorgvuldig en beschouwde ze als zijn eigendom. Overigens sprak hij zo goed als nooit over dit bezit, zelfs niet met zijn beste vriend, abbé Augustin Delaroche, zijn toegewijde medewerker bij de leiding van de Zusters der Vijf Wonden.

Jaren verliepen. De preken van de Pastoor van Ars werden vergeten. Men herinnerde zich alleen zijn befaamde catechismuslessen. Tenslotte wist men zelfs niet meer dat er van de dienaar Gods nog manuscripten bestonden.

Zij zouden misschien nooit ontdekt zijn, als hun bezitter zich niet bij toeval verraden had. Abbé Colomb maakte namelijk eens een wandeling met abbé Valansio, een priester van het bisdom Belley, die bij de zaligverklaring van de Pastoor van Ars als "advocaat van de duivel" optrad. In de loop van het gesprek merkte abbé Valansio op dat men van Jean-Marie Vianney jammer genoeg maar enkele door hemzelf geschreven stukken bezat.

"En zijn preken dan?" vroeg de ander.
"Zijn preken ...? Die zou ik wel eens in willen kijken."
"Dat kan. Ik heb ze."

Enkele dagen later werd abbé Colomb officieel verzocht om zijn manuscripten te overhandigen aan de bisschop van Belley. Toen de abbé daartoe niet bereid bleek te zijn, kwam kardinaal Caverot, de aartsbisschop van Lyon, persoonlijk tussenbeide. Maar zelfs de kardinaal meest eerst met interdict en andere kerkelijke straffen dreigen, voor abbé Colomb zijn cahiers wou afstaan.

Omstreeks 1880 werden de preken naar Rome gezonden. In maart 1866 benoemde paus Pius IX kardinaal Patrizzi tot promotor des geloofs in de zaak Ars en machtigde hem "censors aan te wijzen om de geschriften van de vrome pastoor te onderzoeken." Maar men schrok voor deze taak terug, omdat zij vreesden om bij de ontcijfering van dit haastige en zenuwachtige schrift fouten te zullen begaan. De arme cahiers werden teruggestuurd naar de bisschop van Belley, die ze moest laten overschrijven.

Mgr. Soubiranne vertrouwde ze toe aan enkele geestelijken in Lyon, speciaal aan kanunnik Etienne Delaroche, evenals zijn broer Augustin, een vriend van abbé Colomb. Etienne Delaroche, een doctor in de theologie, was aartspriester van de oud kerk van Ainat te Lyon. Zijn broer Augustin had zich intussen aangesloten bij dom Gréa, die in 1866 te Saint-Claude (Jura) het Instituut van de reguliere Kanunniken van de Onbevlekte Ontvangenis had gesticht. Dank zij hun ijver bezat Rome al spoedig de authentieke en volledige tekst van Jean-Marie Vianney’s preken.

Maar ook in Frankrijk wilde men ze leren kennen. Reeds in november 1882 gaven Etienne en Augustin Delaroche bij Vitte et Perrussel te Lyon vier delen in duodecimo uit, getuiteld "Les Sermons du vénérable serviteur de Dieu Jean-Baptiste-Marie Vianney, Curé d’Ars," welke door Libraire Beauchesne herdrukt werden, doch sinds lang onvindbaar zijn.

De oorspronkelijke manuscripten van de heilige worden bewaard in het generalaat van de Kanunniken van de Onbevlekte Ontvangenis te Rome [Via Frederico Torre 21, Monteverde]. Daar bevinden zich dus alle cahiers die van de vernietiging gespaard zijn gebleven, op vier na: één werd er in 1905 aangeboden aan paus Pius X in een reliekschrijn van kristal en verguld brons, één aan kardinaal Couillié, aartsbisschop van Lyon, eveneens in een reliekschrijn, maar minder kostbaar dan het eerste, één wordt er bewaard in de schatkamer van Ars, in een lijst van verguld brons met dubbel kristal en één tenslotte ligt er in de archieven van het moederhuis der Kanunniken van de Onbevlekte Ontvangenis.

De meeste cahiers van de Pastoor van Ars bestaan uit drie of viel vellen goed papier. Deze zijn in tweeën gevouwen en aaneengenaaid. Ieder cahier bevat dus zes of acht bladzijden van 20 bij 25 of 26 centimeter. De tekst van de preken, in een opeengedrongen handschrijft, beslaat zowel de voor- als de achterkant van elk blad. Aan de linkerzijde is een zeer smalle marge opengelaten.

Het papier verkeert over het geheel genomen nog in goede staat, ofschoon het hier en daar roodachtige vlekken vertoont. Vaak echter is de inkt door het papier heengetrokken, zodat verschillende passages moeilijk leesbaar zijn. Sommige preken, die de pastoor waarschijnlijk tijdens de winter heeft geschreven met halfbevroren inkt en trillende vingers, zijn bijna niet te ontcijferen. Toch is er uiteindelijk, zoals we gezien hebben, geen enkel fragment niet ontcijferd gebleven.

Alle cahiers [behalve de vier bovengenoemde] zijn bijeengebracht in een schrijn van verguld brons met een kristallen vitrine.

De verschijning van "Les Sermons du vénérable serviteur de Dieu Jean-Baptiste-Marie Vianney, Curé d’Ars," wekte onder het katholieke publiek en vooral onder de priesters een zekere verrassing. Men wist niet dat de arme Pastoor van Ars zo’n aanzienlijk oratorisch oeuvre had nagelaten. Nog meer verwonderde men zich erover dat zijn manuscripten, die een halve eeuw vergeten onder het stof hadden gelegen, waardig gekeurd werden om in de boekhandel te verschijnen. Dat Jean-Marie Vianney, door de Kerk reeds eerbiedwaardig verklaard, een groot heilige moest zijn, daar twijfelde niemand aan, maar dat hij tevens als een goed auteur en een predikant van opmerkelijke welsprekendheid beschouwd diende te worden, was een andere kwestie! Nogmaals bleek de dienaar Gods het slachtoffer van de onwetendheid, ja, de domheid die sommigen hem tijdens zijn leven hadden willen aanwrijven.

De schrikwekkende staat van een lauwe ziel

Als ik u vandaag spreek, broeders, over de schrikwekkende staat van een lauwe ziel, is het niet mijn bedoeling om u te laten zien hoe gruwzaam en hopeloos er een ziel aan toe moet zijn, die in doodzonde leeft, zonder zelfs nog het verlangen om er mee op te houden. Zo’n ongelukkige is niets anders dan een slachtoffer van Gods woede in het hiernamaals. Zulke zondaars luisteren er helaas op dit ogenblik naar mij en zij weten goed waarover ik het heb ... Maar laten we er niet verder op ingaan want alles wat ik zou zeggen, zou er alleen maar toe bijdragen om hen nog verstokter te maken. Als ik u spreek, broeders, over de lauwe ziel, wil ik u niet langer te denken geven over hen, die hun Pasen niet houden en niet meer te biechten gaan. Zij weten heel goed dat ze ondanks al hun gebeden en hun goede werken voor het andere leven verloren zijn. Laten wij hen in hun verblinding, ze willen het immers zelf ...

Maar ook diegene die aan de wereld toebehoren zonder zich daardoor te verwijderen van God, beschouw ik nog niet als een lauwe ziel. Vandaag zie je hem knielen voor God, zijn Redder en zijn Meester, maar morgen zie je hem knielen voor de wereld, zijn afgod. Arme blinde, die de éne hand uitstrekt naar God en de andere naar de wereld! Beiden roept hij ter hulp, beiden belooft hij zijn hart. Hij houdt van de goede God, hij zou tenminste van Hem willen houden, maar hij wil ook de wereld behagen. Tenslotte wordt hij de tweestrijd moe en geeft hij zich over aan de wereld. Een uitzonderlijk leven leidt deze ziel, het biedt zo’n vreemdsoortig schouwspel, dat je niet kunt onderscheiden welk lot één en dezelfde persoon beschoren is. Ik zal het u bewijzen ook, en wel op zo’n ondubbelzinnig manier, dat verschillenden onder u er zich misschien door beledigd zullen voelen. Maar dat doet er niet toe, ik zal u altijd zeggen wat ik moet zeggen en u kunt er van denken wat u wilt.

Ik zeg u nogmaal broeders, diegene die zowel de wereld als de goede God wil behagen, leidt een allerongelukkigst leven. Ge zult het zien. Neem bijvoorbeeld een man die het genot najaagt of die een slechte gewoonte heeft aangenomen. Hoe diep is hij niet bevreesd, wanneer hij al zijn godsdienstplichten vervult, dat wil zeggen: wanneer hij bidt tot de goede God, wanneer hij zijn biecht spreekt of te communie wil gaan! Voor geen prijs zou hij dan willen gezien worden door personen met wie hij heeft gedanst, met wie hij zijn nachten heeft doorgebracht in de kroeg en zich heeft overgegeven aan allerlei losbandigheden. Hij meent het juist te hebben door zijn biechtvader te bedriegen en het kwaad dat hij heeft gedaan voor hem te verbergen. Maar ik vraag u: heeft hij op die manier verlof om te communiceren of beter, om heiligschennis te plegen? Het liefst zou hij te communie gaan voor of na de Heilige Mis, op een ogenblik dat er niemand in de kerk is.

Van de andere kant wil hij graag gezien worden door brave mensen, die van zijn slecht leven geen weet hebben. Hij hoopt hen een gunstige mening over zichzelf bij te brengen. Met vrome mensen praat hij over godsdienst. Met mensen zonder geloof praat hij alleen over de geneugten van de wereld. Hij zou rood worden van schaamte als hij de voorschriften van zijn godsdienst moest nakomen in het bijzijn van de vrienden of vriendinnen die zijn uitspattingen kennen. Werkelijk waar, op een zekere dag vroeg iemand mij of ik hem de Heilige Communie niet wou uitreiken in de sacristie, zodat niemand het kon zien. Ontzettend broeders, is alleen de gedachte aan zo’n gedrag als niet om te huiveren?

Maar we gaan verder en ge zult zien voor welke moeilijkheden de tobbers komen te staan, die de wereld willen volgen zonder, althans uiterlijk, God vaarwel te zeggen. Het Paasfeest nadert. Ze moeten gaan biechten. Ze doen het niet graag en ze hebben er ook geen behoefte aan. Veel liever hadden ze eigenlijk dat het maar eens in de dertig jaar Pasen werd. Maar hun ouders houden naar buiten nog aan de praktijken van het geloof vast. Ze verlangen minstens dat hun kinderen op tijd aan de heilige tafel verschijnen. Ze dwingen hen om te gaan biechten. Eigenlijk doen ze daar heel groot kwaad mee. Laten ze liever voor hun kinderen bidden en hen niet noodzaken tot heiligschennis, die wordt helaas toch al genoeg bedreven! Om van het gezeur af te zijn en om de uiterlijke schijn te bewaren, rapen zulke tobbers tenslotte al hun moed bijeen en beginnen zij zich af te vragen welke biechtvader hen voor de eerste keer of een tweede keer van hun zonden moet ontslaan.

"Mijn ouders," zegt de een, "blijven er maar op hameren dat ik behoor te biechten?" Maar bij wie? In ieder geval niet bij onze pastoor, die is te zwaar op de hand. Hij moest mij eens verbieden om mijn Pasen te houden! Er is best een andere te vinden, die kwaad gedaan heeft. Ik gedraag mij heus niet zoveel slechter dan de meesten.

En een ander zegt: "Ik geef je de verzekering dat ik helemaal geen Pasen hield, als mij ouders er niet acher zaten. In de catechismus staat immer dat je de zonde en de gelegenheid tot zonde moet vermijden, wil je een goede biecht spreken. En daar voel ik niets voor. Eerlijk gezegd loop ik iedere keer in verlegenheid als het tegen Pasen loopt. Stond ik maar op eigen benen! Later zal ik zo dikwijls niet meer gaan. Dan zal ik een biecht spreken over mijn hele leven om alle biechten, die ik nu spreek, goed te maken. Anders zou ik niet gelukkig sterven."

"Wel," geeft zijn vriend hem te antwoord, "als ik jou was, ging ik weer naar dezelfde bij wie je tot nu toe hebt gebiecht. Die kent je het beste."

"Ik denk er niet aan! Ik ga naar de priester die me de vorige keer de waarheid gezegd heeft, omdat hij mij niet in het verderf wou storten."

Wat een flinke vent ben jij! Maar het maakt toch niets uit bij wie je gaat, want ze hebben allemaal dezelfde macht. Ja, zolang je gezond bent, heb je goed praten, maar als je ziek wordt, begin je er anders over te denken. Ik ben laatste bij iemand op bezoek geweest die zwaar ziek was. Hij vertelde mij dat hij nooit meer te biechten ging bij toegeeflijke priesters, die je schijnaar willen redden, maar je in werkelijkheid de hel insturen.

Zo, mijn broeders, gedragen zich velen van deze arme blinden.

"Vader," zeggen ze tot hun priester; "ik kom bij u te biechten omdat onze pastoor te zwaar te hand is. Hij wil ons beloften laten doen die we niet kunnen volbrengen. Hij wil van ons heiligen maken, maar dat gaat niet zo gemakkelijk in deze wereld. Als het aan hem lag, mochten we geen voet meer in een danszaal of een herberg zetten. Heb je een of andere minder goede gewoonte, dan geeft hij je eenvoudingweg geen absolutie, voor je er volledig afstand hebt van gedaan. Wanneer dat allemaal eerst moet gebeuren, kunnen wij nooit onze Pasen houden! Mijn ouders zijn erg godsdienstig en ze sporen me steeds meer aan om mijn plichten te vervullen. Ik wil alles doen wat ik kan. Maar je kunt toch niet beloven dat je nooit meer in amuzementsaangelegenheden zult komen. Je weet immer van tevoren niet im wat voor omstandigheden je verzeild raakt."

"Tja," zegt de biechtvader tenslotte, om de tuin geleid door die mooie woorden, "ik hoor dat jullie pastoor een beetje aan de strenge kant is. Bid maar een akte van berouw, dan zal ik je de absolutie geven en probeer voortaan verstandig te leven."

Dat wil zeggen: buig het hoofd, ge gaat het aanbiddellijk bloed van Jezus Christus vergieten. Ge gaat God verkopen zoals Judas Hem verkocht heeft aan zijn beulen en morgen zult ge communiceren of beter, zult ge hem aan het kruis slaan. Is het niet ontstellen? Ma ga, eerloze Judas, ga naar de heilige tafel en brenh uw God en uw Redder ter dood! Laat uw geweten schreeuwen, probeer alleen uw wroeging zoveel ge kunt te onderdrukken ... Maar broders, ik ga te ver, kom, we laten die arme blinden achter in hun duisternis.

Ik denk, broeders, dat gij nu zult weten in welke staat en lauwe ziel verkeert. Wel, kijk eens hier: een lauwe ziel is nog niet volkomen dood in de ogen van God, omdat het geloof, de hoop en de liefde, waaruit haar geestelijk leven bestaat, nog niet geheel en al afgestorven zijn. Maar het is een geloof zonder ijver, een hoop zonder standvastigheid, een liefde zonder gloed ...

Niets kan de lauwe christen ontroeren: zeker, hij luistert naar Gods woord, maar al gauw verveelt hij zich. Hij luistert met moeite, uit gewoonte, zoals iemand die denkt dat hij er genoeg van weet of dat hij genoeg gedaan heeft? Gebeden die iets langer duren dan gewoonlijk, boezemen hem afkeer in. Zijn geest is zo vel van de aardse dingen die hij heeft gedaan of die hij van plan is te doen, zijn verveling is zo groot, dat zijn ziel als het ware in een doodstrijd verkeert. Zij leeft nog, maar zij is niet meer bij machte om iets uit te richten voor de hemel ...

Twintig jaar geleden heeft de lauwe christen talloze goede voornemens gemaakt zonder ook maar de minste verandering te brengen in zijn gewoonten. Hij is als iemand die de overwinnaar op zijn wagen benijdt, maar zelf geen hand uitsteekt om ook zover te komen. Hij zou de hemelse goederen weliswaar niet willen ruilen voor de aarse, maar hij heeft ook geen zin om deze wereld te verlaten en de weg naar de hemel te kiezen. Als hij zijn dagen ongestoord kon slijten, zonder ellende en zonder verdriet, zou de gedachte aan het hiernamaals geen ogenblik in hem opkomen.

Pas wanneer het hem niet naar zijn wens gaat, hoor je hem klagen dat het leven lang en zwaar is. Zodra de goede God hem, om zijn ziel als het ware met geweld los te scheuren, rampen en tegenspoed zendt, maar hij zich ongerust, ergert hij zich, klaagt en moppert hij en geeft hij zich niet zelfden over aan een soort wanhoop. Dan schijnt hij niet meer in te willen zien dat de goede God hem zelf die beproevingen zendt voor zijn eigen welzijn, om hem te onthechten aan het leven en hem tot Zich te trekken.

"Waarvoor heb ik dat verdiend?" vraagt hij zich dan af, "anderen die meer op hun geweten hebben dan ik, krijgen lang niet zoveel te lijden!"

Bij voorspoed zal de lauwe christen God niet vergeten, maar hij vergeet evenmin zichzelf. Hij weet precies te vertellen welke middelen hij heeft aangewend om in het leven te slagen. Hij meent dat veel anderen er naast zouden gegrepen hebben. Graag herhaalt hij dat alles en hij hoort het graag herhalen. Telkens als hij het hoort is het een nieuw genot voor hem. Ten opzichte van diegenen die hem vleien, neemt hij een vriendelijke houding aan. Maar tegenover diegenen die hel niet alle hoogachting toedragen die hij meent te verdienen, of die hem niet erkentelijk zijn geweest voor zijn weldaden, gedraagt hij zich koel, onverschillig en hij schijnt hen te willen zeggen: jullie zijn ondankbaar, jullie hebben het goede dat ik jullie gedaan heb, niet waard getoond ...

Als ik u broeders, nauwkeurig wou schilderen hoe het gesteld is met een ziel die in lauwheid leeft, zou ik haar moeten vergelijken met een schildpad of een slak. Traag sleept hij zich voort over de grond en zij komt ternauwernood van haar plaats. De liefde die de lauwe christen in zijn hart voor God voelt, is als een vonkje, verborgen onder een ashoop. Hij staat op het punt te vervallen in een volslagen onverschilligheid ten opzichte van zijn geestelijke ondergang. Zijn liefde is een liefde zonder tederheid, zonder werkdadigheid en zonder kracht, die hem nog net kan bewegen tot datgene wat voor zijn redding absoluut noodzakelijk is. Voor de rest betekent zij weinig of niets. Deze arme ziel, broeders, ligt in haar lauwheid teneer als iemand die ’s morgens wakker schiet. Zij zou daden willen stellen, maar haar wil is zo zwak, dat zij noch de moed, noch de kracht bezit om haar voornemen uit te voeren.

Bij voorspoed zal de lauwe christen God niet vergeten, maar hij vergeet evenmin zichzelf. Hij weet precies te vertellen welke middelen hij heeft aangewend om in het leven te slagen. Hij meent dat veel anderen er naast zouden gegrepen hebben. Graag herhaalt hij dat alles en hij hoort het graag herhalen. Telkens als hij het hoort is het een nieuw genot voor hem. Ten opzichte van diegenen die hem vleien, neemt hij een vriendelijke houding aan. Maar tegenover diegenen die hem niet alle hoogachting toedragen die hij meent te vedrienen, of die hem niet erkentelijk zijn geweest voor zijn weldaden, gedraagt hij zich koel, onverschillig en hij schijnt hen te willen zeggen: jullie zijn ondankbaar, jullie hebben het goede dat ik jullie gedaan heb, niet waard getoond ...

Als ik u broeders, nauwkeuring wou schilderen hoe het gesteld is met een ziel die in lauwheid leeft, zou ik haar moeten vergelijken met een schildpad of een slak. Traag sleept hij zich voort over de grond en zij komt ternauwernood van haar plaats. De liefde die de lauwe christen in zijn hart voor God voelt, is als een vonkje, verborgen onder een ashoop. Hij staat op het punt te vervallen in een volslagen onverschilligheid ten opzichte van zijn geestelijke ondergang. Zijn liefde is een liefde zonder tederheid, zonder werkdadigheid en zonder kracht, die hem nog net kan bewegen tot datgene wat voor zijn redding absoluut noodzakelijk is. Voor de rest betekent zij weinig of niets. Deze arme ziel, broeders, ligt in haar lauwheid teneer als iemand die ’s morgens wakker schiet. Zij zou daden willen stellen, maar haar wil is zo zwak, dat zij noch de moed, noch de kracht bezit om haar voornemen uit te voeren.

Ja, het is waar dat een christen die in lauwheid leeft, nog tamelijk regelmatig zijn plichten vervult, schijnbaar althans. Hij bidt iedere ochtend, geknield zijn morgengebed. Hij ontvangt de sacramenten, met Pasen en zelfs nog vaker in de loop van het jaar. Maar bij dit alles legt hij zoveel tegenzin, zoveel laksheid en zoveel onverschilligheid aan de dag, hij bereidt zich zo slordig voor en verandert zo weinig aan zijn praktische levenswijze, dat je meteen kunt zien dat hij de voorschriften enkel opvolgt uit gewoonte, uit sleur, omdat het nu eenmaal een feestdag is en hij gewend is op die dag zijn plichten te doen. Zijn biechten en communies zijn niet heiligschennend, als ge wilt, maar het zijn biechten en communies zonder vrucht, die hem in de ogen van God niet schuldiger, maar ook geenszins volmaakter en aangenamer maken. Wat betreft zijn gebeden, God alleen weet hoe ze verricht worden: helaas zonder voorbereiding. Niet naar de goede God, noch naar het heil van zijn arme ziel gaan ’s morgens zijn gedachten uit, maar alleen naar zijn werk. Zijn geest wordt dermate door aardse dingen in beslag genomen, dat er voor God geen plaats meer over blijft. Hij overpeinst wat hij in de loop van de dag zal doen, waar hij zijn kinderen en zijn personeel heen zal sturen en hoe hij het moet aanleggen om zijn werk te bespoedigen. Om zijn gebeden te doen, knielt hij neer, natuurlijk, maar hij weet noch wat hij de goede God wil vragen, noch wat hij per se nodig heeft, ja, hij weet zelfs niet voor Wie hij zich bevindt. Zijn ongodvruchtige manieren verraden hem. Hij is een armzalige, die, hoe betreurenswaardig hij er ook aan toe is, niets anders wil en zijn armzaligheid liefheeft. Hij is een bijna opgegeven zieke, die dokters en geensmiddelen minacht en van zijn eigen kwalen houdt. Hij heeft er niets op tegen om bij de minste of geringste aanleiding onder het gebed een gesprek aan aan te knopen. Om niets zal hij een godsdienstoefening onderbreken. Straks ga ik verder, dankt hij dan. En zo wil hij zijn dag opdragen aan God, zo wil hij Gods zegen afsmeken en Hem danken! Dit alles doet hij, zeker, maar dikwijls zonder zich te realiseren tot Wie hij spreekt. Hij laat er zijn werk niet eens voor liggen. Noemt gij dat een man? Hij laat zijn pet of hoed tussen zijn vingers ronddraaien alsof hij hem moet keuren, alsof hij van plan is hem te kopen. En zij, zij dreunt haar gebeden op, terwijl ze brood snijdt, terwijl ze hout op het vuur gooit en wenken geeft aan de kinderen en het dienstmeisje. Noemt ge dat een vrouw? De verstrooiingen tijdens het gebed komen tegen wil en dank, zult ge zeggen. Men zou er liever geen last van hebben. Maar omdat het nu eenmaal moeite kost om ze te verjagen, laat men ze de vrije teugel.

Op de dag des Heren doen deze lauwe zielen misschien geen werk dat door mensen die nog een greintje geloof hebben, als verboden wordt beschouwd, maar een stukje breien, het een en ander regelen in het huishouden, hun herders onder de heilige diensten naar het veld sturen met het smoesje dat het vee toch gevoederd moet worden: daar zien ze geen kwaad in en ze laten dus liever hun zielen en die van hun personeel omkomen dan hun vee. Een boer maakt bij voorkeur op zondag zijn gereedschap en zijn kar in orde voor de volgende week. Hij gaat zijn land bekijken, gooit een kuil dicht, snijdt een paar touwen op lengte, haalt de drinkemmers op en zet ze op hun plaats. Wat denkt gij daarvan, broeders? Is dat niet, helaas, de zuivere waarheid?

Een lauwe ziel gaat nog iedere maand te biechten en misschien zelfs wel vaker. Maar wat zijn dat voor biechten? Geen voorbereiding, geen echt verlangen haar leven te beteren, of het is zo zwak en zo nietig dat de eerste de beste windstoot het omverwerpt. De biecht van een lauwe christen is louter een herhaling van het voorgaande. Hij is intens gelukkig dat hij er niets aan toe te voegen heeft. Wat hij twintig jaar geleden gebiecht heeft, biecht hij vandaag nog. En als hij over twintig jaar nog te biechten gaat, zegt hij weer hetzelfde. Een lauwe christen bedrijft toch geen grote zonden, hoor ik u al zeggen. Maar voor een roddelverhaaltje, een leugen, een gevoel van haat, afkeer en jaloezie, voor een kleine huichelarij schrikt hij niet terug. Als je hem niet alle hoogachting toedraagt die hij meent te verdienen, zal hij het je wel terdege laten voelen, onder het voorwendsel dat men de goede God beledigt. Beter zou hij echter zeggen; omdat men hemzelf beledigt. Natuurlijk laat hij niet na regelmatig de sacramenten te ontvangen, maar de omstandigheden waaronder dat gebeurt, zijn dikwijls bedroevend. De morgen waarop hij het lichaam en bloed des Heren wil ontvangen, wordt voor een groot gedeelte besteed aan tijdelijke dingen. Een man denkt aan geldzaken. Een vrouw aan haar huishouden en kinderen. Een meisje aan mooie kleren. Een jongen droomt over lichtzinnige genoegens, en zo verder ... en zo verder ...

De lauwe christen sluit zijn God om zo te zeggen op in een vuile, donkere cel. Hij brengt Hem niet ter dood, maar God verblijft in zijn hart zonder vreugde en zonder troost. Al die omstandigheden verraden dat zijn arme ziel op sterven ligt. Na de Heilige Communie te hebben ontvangen denkt hij eigenlijk niet méér aan God dan op andere dagen. Uit zijn levenswijze blijkt dat hij de grootsheid van het geluk niet heeft beseft.

Een lauwe christen denkt weinig na over de toestand van zijn arme ziel en bezint zich zelden over het verleden. Als hij echt ooit op het idee komt om zijn leven te beteren, meent hij te kunnen volstaan met een goede biecht en daarna volkomen gerust te zijn. Hij woont de Heilige Mis bij, min of meer als iets doodgewoons. Hij gaat er niet zo diep op in en babbelt op weg naar de kerk nog lustig over koetjes en kalfjes. Misschien staat hij er een ogenblik bij stil dat hij gaat deelnemen aan de grootste van alle gaven die de goede God ons kan schenken, ook als is Hij God. Zeker, hij denkt aan de belangen van zijn ziel, maar dan tamelijk oppervlakkig. Dikwijls dient hij zich bij de goede God aan zonder te weten wat hij Hem zal vragen. Bij de minste of geringste aanleiding verzuimt hij godsdienstoefeningen als de vastenpreek, de sacramentsprocessie of de wijding van het water.

Onder de heilige diensten wil hij natuurlijk niet in slaap vallen. Hij heeft er zelfs een hekel aan dat anderen het merken, maar hij doet ook geen enkele moeite om wakker te blijven. Verstrooiingen tijdens het gebed of de Heilige Mis zoekt hij niet opzettelijk, maar omdat ze nu eenmaal vanzelf komen en je ertegen moet vechten om ze kwijt te raken, laat hij ze begaan, hoewel zonder er in toe te stemmen.

De vastendagen worden tot zo goed als niets teruggebracht, ofwel door de maaltijd te vervroegen, ofwel door meer dan één lichte maaltijd te gebruiken, zodat men toch aan zijn rantsoen komt en dit alles met het smoesje dat de hemel zich niet door uithongering laat veroveren. Wanneer de lauwe christen een goede daad stelt, is zijn intentie vaak verre van zuiver: nu eens is het om iemand een plezier te doen, dan weer uit medelijden en maar al te dikwijls om de wereld te behagen. In zijn ogen is alles goed wat niet direct als een grote zonde te beschouwen valt ... Hij wil graag goede werken doen, maar het mag hem niets kosten, of tenminste heel weinig. Hij zou nog wel zieken willen bezoeken, maar dan moeten de zieken ook naar hem komen kijken. Hij kan best iets missen, hij weet wel dat die en die het nodig heeft. Maar hij verwacht dat de arme er hem om vraagt, in plaats van hem voor te zijn, waardoor zijn daad toch heel wat verdienstelijker zou worden.

Kortom broeders, de lauwe christen laat niet na vele goede werken te doen, de sacramenten te ontvangen en regelmatig de kerkelijke plechtigheden bij te wonen, maar in dat alles spreidt hij een zwak en zieltogend geloof ten toon, een hoop die door de eerste de beste beproeving de bodem ingeslagen wordt, een liefde tot God en tot de naaste die iedere geestdrift en iedere blijmoedigheid mist. Wat hij doet, is niet volslagen verdorven, maar het scheelt niet veel.

Treed voor de aanschijn van de goede God, broeders, en kijk aan welke kant ge gaat. Aan de kant van de zondaars, die alles vaarwel hebben gezegd en zich, zonder wroeging, in de zonde storten? Aan de kant van de rechtvaardige zielen, die niets zien en niets zoeken dan alleen God. Of behoort ge tot het grote aantal lakse, lauwe en onverschillige zielen die ik zojuist beschreven heb? Welke weg gaan wij? Wie van u zou durven beweren dat hij noch een grote zondaar, noch een lauwe christen, maar een uitverkorene is? Velen, broeders, schijnen goede christenen te zijn in de ogen van de wereld en zijn maar lauwe zielen in de ogen van God, die ons binnenste kent ...

Vragen we de goede God met heel ons hart, dat, als we in deze staat verkeren, Hij ons genadig moge leiden op de weg die alle heiligen hebben gekozen, om eenmaal het geluk te bereiken dat zij genieten. Dat wens ik u toe.

Hebt ge de godsdienst in het hart?

Wat is er van ons geworden, broeders, zelfs na onze bekering? In plaats van steeds beter te worden, worden we helaas steeds lakser en onverschilliger! Neen, de goede God kan niet verdragen dat we eeuwig van de deugd in de ondeugd en van de ondeugd in de deugd blijven vervallen. En zeg mij eens eerlijk, broeders, is dat niet uw gedrag en uw manier van leven? Is uw armzalig bestaan iets anders dan een opeenvolging van zonden en deugden? Is het niet zo dat ge gaat biechten, nu, en dat ge daags daarna terugvalt in het kwaad of misschien dezelfde dag nog? ... Hoe kan dat?

Dat kan alleen, broeders, omdat ge een verkeerde godsdienst hebt, een godsdienst uit gewoonte en sleur en geen godsdienst uit het hart. Wel, mijn vriend, ge zijt een onstandvastige. Ge hebt een valse godsvrucht, mijn broeder. Ge zijt een huichelaar, bij alles wat ge doet, en niets anders. Niet de goede God heeft de eerste plaats in uw hart, maar de wereld en de duivel. Hoeveel mensen zijn er niet, broeders, die de Goede God een tijdlang vurig schijnen te beminnen en Hem naderhand in de steek laten!

Vindt ge die dienst van God dan zo moeilijk en zo zwaar, dat ge er weldra voor terugschrikt en opnieuw de zijde van de wereld kiest? Toen God u aantoonde hoe ongelukkig uw ziel er aan toe was, hebt ge gezucht, hebt ge ingezien hoe ver ge afgedwaald waart. Maar ge hebt niet doorgezet, ge hebt u weer in het ongeluk laten storten door de duivel, die kwaad was u verloren te hebben. Nu heeft hij alles in het werk gesteld om u terug te winnen. Nu hoopt hij u voorgoed in zijn macht te houden. Ja, de duivel ontfermt zich over deze afvalligen, die hun godsdienst verraden hebben en die alleen nog in naam Christenen zijn.

"Maar," zult ge zeggen, "hoe kun je weten of je de godsdienst in het hart hebt, de godsdienst die zich nooit verloochtent?"

Kijk broeders, luister goed en ge zult weten of uw godsdienst is zoals God het wil om u ten hemel te leiden. Als iemand van u werkelijk een deugd bezit, is er niets in staat haar te veranderen: zij is als een rots te midden van een stormachtige zee. De mensen kunnen u verachten, belasteren of bespotten. Ze kunnen u beschouwen als een huichelaar of als een kwezel: dat alles zal de vrede uit uw ziel niet wegnemen. Ge blijft van hen houden, evenals ge van hen zoudt houden wanneer ze goed van u vertelden. Ge laat niet na hun goed te doen en hen te helpen, zelfs als zouden ze er kwaad van spreken. Ge doet uw gebeden, ge gaat te biechten, te communie, naar de heilige mis alsof er niets aan de hand was.

Ik geef u een voorbeeld, dan zult ge me beter begrijpen. In een zekere parochie woonde eens een jongeman die door iedereen geëerd werd om zijn deugdzaamheid. Hij ging bijna elke dag naar de Heilige Mis en communiceerde dikwijls. Maar één van zijn kameraden was jaloers op het respect dat de mensen die jongeman toedroegen. Toen ze op een dag samen bij een buurman waren, die een mooie gouden snuifdoos had, pakte de jaloerse die doos bij zijn buurman uit de zak en stopte ze, zonder dat er iemand iets van merkte, in de zak van de jongeman. Even later vroeg hij of hij de snuifdoos nog eens mocht zien. De buurman tastte in zijn zak, maar kon ze tot zijn verbazing niet vinden. Er werd niemand de kamer uitgelaten, voor hij aan den lijve onderzocht was. Men vond de snuifdoos in de zak van de jongeman, die een toonbeeld van braafheid was. Natuurlijk begon iedereen hem voor dief uit te maken en zijn godsvrucht in het belachelijke te trekken. Men beschouwde hem als een huichelaar en een schijnheilige. De jongeman kon zich niet verdedigen want de snuifdoos zat nu eenmaal in zijn zak. Hij zei niets, hij verdroeg alles als een beproeving uit de hand van God. Wanneer hij door de straten ging, op weg naar de kerk om de Heilige Mis bij te wonen of te communiceren, scholden diegenen die hem zagen, hem uit voor een ogendienaar en een dief. Dat duurde zo lang. Maar ondanks alles hield de jongeman zijn godsdienstoefeningen, zijn biechten, zijn communies en zijn gebeden vol, alsof iedereen nog steeds de grootste waardering voor hem had.

Na verloop van tijd werd de kameraad, die de schuld van dit alles was, ernstig ziek en bekende hij zijn misdaad aan de aanwezigen. Hij gaf toe dat de jongeman van wie men zoveel kwaad vertelde, een heilige moest zijn en dat hij, uit afgunst, om hem over te leveren aan de verachting van de mensen, de snuifdoos in zijn zak had gestopt.

De werken zonder vrucht

Waarom zijn er zo weinig Christenen, broeders, die er enkel en alleen naar streven om God te behagen? Luister, ik zal u de zuivere reden daarvan laten horen. Het komt, omdat het grootste deel van de Christenen in de verste verte niet beseft dat zij alles wat zij doen, uit menselijk oogpunt doen. Als je hun bedoelingen vergelijkt met die van de heidenen, vind je geen enkel verschil. O God, hoeveel goede werken gaan er niet verloren voor de hemel! Anderen, die de dingen duidelijker zien, zoeken uitsluitend de hoogachting van de mensen en proberen zich zo goed mogelijk voor te doen in de ogen van de anderen. Naar buiten schijnen ze deugdzaam, maar hun binnenste is vol vunzigheid en huichelarij. Ja, broeders, wij komen tot de conclusie dat de godsdienst van het allergrootste deel der Christenen maar een kwestie is van grillen en humeur, dat wil zeggen: van natuurlijke geneigdheden. Slechts heel weinig zijn er, die alleen God zoeken bij alles wat zij ondernemen.

Wij zijn ellendelingen

Neen, broeders, we kunnen het gedrag van de Joden niet overdenken zonder aangegrepen te worden door verbazing. Datzelfde volk had vierduizend jaar lang op de Verlosser gewacht. Het had zoveel gebeden uit verlangen naar Zijn komt. En toen Hij kwam, was er niemand die Hem onderdak wou geven. De Almachtige God moest zijn intrek nemen bij de dieren. Zeker, broeders, het gedrag van de Joden was misdadig, maar ik vind dat het nog eerder te verontschuldigen is dan de handelswijze van de meeste Christenen. Wij weten dat de Joden zich van hun Verlosser een denkbeeld gevormd hadden dat niet overeenstemde met de nederige omstandigheden waaronder Hij op de wereld kwam. Zij schenen zich niet voor te kunnen stellen dat Hij hun Verlosser moest zijn. Sint Paulus heeft ons immers duidelijk gezegd dat de Joden Christus nooit ter dood gebracht zouden hebben, wanneer zij Hem als hun God hadden herkend.

Dit mag als een klein excuus voor de Joden gelden. Maar wij, broeders, welk excuus kunnen wij hebben in onze koelheid en onze geringschatting ten opzichte van Jezus Christus? Ja, natuurlijk, wij geloven werkelijk dat Jezus Christus op aarde gekomen is en dat Hij ons de meest overtuigende bewijzen van Zijn goddelijkheid gegeven heeft. Dat is het voorwerp van ons plechtig Kerstfeest. Dezelfde God wil door de uitstorting van Zijn genade een geestelijke geboorte in onze harten bewerkstelligen. Dat is de drijfveer van ons vertrouwen. Wij beroemen ons hierop en wij hebben alle reden om Jezus Christus te erkennen als onze God, onze Redder en ons voorbeeld. Dat is de grondslag van ons geloof. Maar zeg me, welke eer bewijzen wij Hem met dit alles? Wat doen wij meer voor Hem dan wanneer wij niet in dit alles zouden geloven? Zeg me, broeders, beantwoordt ons gedrag aan ons geloof? Wij zijn ellendelingen. Wij zijn nog schuldiger dan de Joden.

Routine-geloof

O God, wat een verblinding heerst er onder ons! Vervloekt zij bovenal de zonde van de schijnheiligheid! Zij sleept de zielen naar de hel met de daden, die hen, als ze goed en oprecht gesteld waren, rechtstreeks naar de hemel zouden leiden. Jammer genoeg blijkt een groot deel van de Christenen zichzelf niet te kennen en doen ze ook geen moeite om zichzelf te leren kennen. Men volgt zijn dagelijkse sleur, zijn routine, en men wil geen rede verstaan. Men is blind en men loopt in den blinde. Wanneer een priester hun inzicht wil geven in hun toestand, luisteren ze niet naar hem of, als ze naar hem schijnen te luisteren, reageren ze er niet op. Is dat niet, broeders, de ongelukkigste toestand die je je voor kunt stellen en misschien ook de gevaarlijkste?

Men heeft de wereld lief in plaats van de goede God

Ach, broeders, als men voor de goede God hetzelfde zou doen als voor de wereld, hoeveel christenen zouden er dan naar de hemel gaan! Als ge drie of vier uren in de kerk door zoudt moeten brengen om te bidden, evenveel uren bijvoorbeeld als ge u in de danszaal of in de kroeg vermaakt, hoe lang zou de tijd u vallen! ... Als ge even ver moest reizen om een preek te horen als ge dikwijls reist voor uw genoegens of om uw hebzucht tevreden te stellen, wat een stortvloed van voorwendsels en uitvluchten zou er dan losbarsten, broeders! Maar voor de wereld is niets u teveel. Voor de wereld zoudt ge uw God en uw ziel en de hemel op het spel zetten. Jezus Christus had wel gelijk, broeders, toen Hij zei dat de kinderen van de duisternis meer ijver aan de dag legden in dienst van hun meester, de wereld, dan de kinderen van het licht in de dienst van hun Heer. Helaas, broeders, laten we het tot onze schande bekennen. We schrikken er niet voor terug geld uit te geven en zelfs schulden te maken, als het om onze genoegens gaat. Maar wanneer een arme om een aalmoes vraagt, zijn wij niet thuis. Kijk, voor de wereld heeft men alles over, voor de goede God niets, omdat men de wereld liefheeft in plaats van de goede God.

Volg niet meer dan één meester

O God, wat een droevig leven leidt diegene die zowel de wereld als God wil behagen! Neen, mijn vriend, gij vergist u. Ge zult altijd een ongelukkige blijven, en dat niet alleen: ge zult uw doel ook nooit bereiken. De goede God en de wereld tegelijk behagen is even onmogelijk als een einde maken aan de eeuwigheid. Luister naar de raad die ik u te geven heb en ge zult voortaan minder ongelukkig zijn: geef uzelf ofwel helemaal aan de goede God, ofwel helemaal aan de wereld. Zoek en volg niet meer dan één meester en, zijt ge eenmaal in zijn voetspoor getreden, laat hem dan niet meer in de steek. Ge herinnert u toch wat Jezus Christus u gezegd heeft in het evangelie? Ge kunt geen twee heren dienen, dat wil zeggen: ge kunt de wereld met zijn genoegens en Jezus Christus met Zijn Kruis niet beiden volgen. Maar het liefst zoudt ge nu eens bij God, dan weer bij de wereld zijn. Laten we het duidelijker zeggen: eigenlijk moesten uw geweten en uw hart u veroorloven ’s morgens aan de heilige tafel te zitten en ’s avonds naar de danszaal te gaan of een deel van de dag in de kerk door te brengen en de rest in de kroeg of rond de speeltafel rond te brengen, het ene ogenblik over de goede God te spreken en het andere ogenblik vuile taal uit te slaan of te roddelen over uw evennaaste, de ene dag een dienst te bewijzen aan uw buurman om hem de volgende dag onrecht aan te doen. Dat wil zeggen: ge zijt erop uit om met de goeden over God te spreken en deugdzaam te zijn, terwijl ge u met de zondaars overgeeft aan het kwaad.

Ze zijn voor het kwaad

Een deel en misschien het grootste deel van de Christenen is voor de wereld. En tot dat deel behoren degenen die alle godsdienstige gevoelens en iedere gedachte aan het andere leven onderdrukt hebben, die alles gedaan hebben wat ze konden om de verschrikkelijke voorstelling van het oordeel dat ook hun eenmaal te wachten staat, uit hun bewustzijn weg te vagen. Ze benutten al hun kennis en dikwijls ook hun rijkdom om zoveel mensen als maar mogelijk mee te slepen op hun weg. Ze geloven nergens meer in. Ze gaan er zelfs trots op om goddelozer en ongeloviger te lijken dan dat ze in werkelijkheid zijn, om de anderen beter te kunnen overtuigen en hen te doen geloven, ik zeg niet in de waarheden, maar in de valsheden die zij de andere willen opdringen. Ze doen zoals Voltaire. Deze gaf eens een diner voor zijn vrienden, voor een stel goddelozen dus, en verheugde er zich over dat niemand van hen nog in de godsdienst geloofde. En toch, hijzelf geloofde er in. Dat heeft hij wel bewezen in het uur van zijn dood. Toen wou hij in allerijl een priester laten komen om zich te verzoenen met de goede God. Maar het was te laat voor hem. De goede God, tegen Wie hij zo woedend was uitgevaren, heeft hem behandeld als Antiochus: Hij heeft hem overgeleverd aan de woede van de duivelen.

Op dat verschrikkelijke ogenblik is Voltaire niets anders dan ten deel gevallen aan de wanhoop van de hel. De "goddeloze," heeft de Heilige Geest ons gezegd, "beweert van zichzelf dat hij geen God heeft," maar alleen het verderf van zijn hart kan hem tot dat uiterste brengen, in het diepste van zijn ziel gelooft hij het niet. Het besef dat er een God bestaat zal nooit verdwijnen. Zelfs de grootste zondaar zal er nog dikwijls genoeg uitdrukking aan geven, misschien zonder dat hij het weet. Maar kom, we laten de goddelozen links liggen. Als is uw Christendom dan nog lang niet zoals het zou moeten zijn, God zij dank behoort ge gelukkig niet tot het getal der ongelovigen.

Maar, zult ge zeggen, wie zijn dan diegenen die zich nu eens aan God, dan weer aan de wereld overgeven? Kijk broeders, ik zal ze u schilderen. Ik vergelijk ze met honden [als ik dat woord mag gebruiken], die de eerste de beste die hen roept, gehoorzamen. Ga ze maar na van ’s morgens tot ’s avonds, van het begin van het jaar tot het einde. Die mensen beschouwen de zondag enkel als een dag van rust en vermaak. Ze slapen langer dan op de andere dagen van de week en, in plaats van hun hart aan God te wijden, denken ze niet eens aan Hem. Sommigen denken aan hun genoegens en aan de vrienden die ze zullen zien, anderen aan de inkopen de ze zullen doen, en aan het geld dat ze zullen uitgeven of ontvangen. Zo goed en zo kwaad als het gaat maken ze een kruisteken, het ochtendgebed zelf slaan ze voor deze keer maar over, want ze gaan nu toch naar de kerk. "O, daar heb ik sraks tijd genoeg voor," zeggen ze, "eer de mis begint." Maar ze moeten altijd nog iets prutsen, voor ze naar de kerk gaan. Ja, ze denken dat ze van tevoren tijd zullen hebben om hun gebeden te doen, en uiteindelijk komen ze zelfs te laat in de mis.

Ontmoeten ze onderweg een goede kennis, dan nemen ze hem rustig mee naar huis en besluiten maar naar de hoogmis te gaan. Dat doen ze ook inderdaad, omdat ze in de ogen van de wereld nu eenmaal goede christenen willen blijven, maar ze doen het met dodelijke verveling en tegenzin. Ze hebben maar één gedachte: "Mijn God, mijn God, wanneer zal het afgelopen zijn?" Je ziet ze, vooral onder de preek, het hoofd van de ene kant naar de andere kant draaien en hun buurman vragen hoe laat het is. Sommigen geeuwen, rekken zich uit en bladeren in hun kerkboek alsof ze moeten onderzoeken of de drukker er geen fouten in gezet heeft.

Anderen zitten te slapen alsof ze thuis in bed liggen. De eerste gedachte die zich aan hen opdringt, is niet dat ze gewijde plaats ontheiligd hebben, maar: "O God, er komt geen einde meer aan! Het duurt een eeuwigheid! ..." En tenslotte zijn er nog, voor wie het woord van God [dat zoveel zondaars tot inkeer heeft gebracht] een aanleiding tot zonde wordt. Ze moeten noodzakelijk even naar buiten, zeggen ze, om een luchtje te scheppen, om zich het leven te redden. Je ziet ze met een doodbiddersgezicht in de kerk zitten. Maar nauwelijks is de heilige dienst ten einde [dikwijls verdringen ze zich al voor de deur, eer de priester de trappen van het altaar is afgedaald] of de vreugde die ze onder de mis verloren hadden, keert terug. Ze zijn zo moe, dat ze vaak geen moed meer vinden om naar het lof te komen. Als je hun vraagt waarom ze niet naar het lof komen, krijg je te horen: "Och, je kunt toch de hele dag niet in de kerk zitten. Ik heb wel iets anders te doen!" Voor dat soort mensen is er geen sprake van catechismusles, rozenhoedje of avondgebed. Al die dingen worden door hen beschouwd als van nul en gener waarde. Als je hun vraagt waar de predikant het over gehad heeft, antwoorden ze prompt: "Hou maar op, hij heeft weer flink zijn best gedaan ... We hebben ons dood verveeld ... Ik kan me er niets van herinneren ... Het beroerde is dat die preken altijd zo lang moeten duren. Als ze korter waren, zou je ze ook beter onthouden. Daar ligt het aan dat de mensen zo slecht naar de kerk gaan: het duurt allemaal te lang ..."

Zo spreken diegenen die, zonder het te weten, de wereld toebehoren. Maar, kom, we zullen eens proberen hen een beter begrip bij te brengen [tenminste als ze daar prijs op stellen]. Doch het is moeilijk, want ze zijn blind en doof. Het valt niet mee om hen de woorden van het leven in te prenten en nog moeilijker is het, blind als ze zijn, om hen een inzicht te verschaffen in hun ongelukkige toestand. Op de eerste plaats schijnen ze niet te weten dat een Christen voor en na de maaltijd een kort gebed en het Angelus behoort te bidden. Wanneer ze het, gewoontegetrouw, toch nog doen en je bent er toevallig getuige van, gaat het je aan het hart: de vrouwen doen het onder hun werk, schreeuwend tegen hun kinderen of hun dienstmeisje en de mannen doen het terwijl ze blijkbaar hebben te onderzoeken of er soms gaatjes in hun hoed of pet zitten.

Ze denken evenveel aan de goede God als wanneer ze werkelijk zouden geloven dat Hij niet bestond en het belachelijk was om aan Hem te denken. Ze hebben er geen gewetensbezwaren tegen op de dag des Heren te kopen of te verkopen, ofschoon ze heel goed weten [of in ieder geval zouden moeten weten] dat het doodzonde is om op zondag onnodige handel te drijven. Voor die mensen betekent dat allemaal niets. Ze gaan ’s zondags naar een andere parochie om personeel te huren. Als je er hen op wijst dat ze daar kwaad mee doen, zeggen ze: "Maar wat wilt u? Om iemand te vinden moet je er op uit!" Op de dag des Heren gaan ze in alle gemoedsrust hun belastingen betalen, omdat ze daar in de week te ver voor van huis moeten en het hun dan teveel tijd kost.

Och, zult ge zeggen, wij letten niet zozeer op die dingen. Neen, beste vriend, ik weet het, ge schenkt er geen aandacht aan, ge verwondert er u niet over: dat komt omdat ge van de wereld zijt. Gij zoudt God willen toebehoren, maar ook de wereld willen tevreden stellen. Weet ge broeders, welke die mensen zijn? Het zijn die mensen die hun geloof nog niet geheel en al verloren hebben en die nog een zekere gehechtheid aan de dienst van God hebben bewaard. Ze willen het geloofsleven niet helemaal overboord gooien, want ze zouden zich schamen als men te weten kwam dat ze niet regelmatig meer naar de kerk gingen. Maar van de andere kant missen ze de moed om met de wereld te breken en partij te kiezen voor de goede God. Die mensen zouden zich niet in het verderf willen storten, neen maar ze moesten zich ook niet langer hoeven te kwellen. Ze hopen op een redding die niet al te veel moeite kost. Ze gaan uit van de gedachte dat God in Zijn goedheid de mens niet geschapen heeft om hen verloren te laten gaan, dat God hen alles toch wel zal vergeven. Ze rekenen erop dat er eenmaal een tijd zal komen waarin ze zich aan de goede God zullen overgeven, waarin ze hun leven zullen beteren en afstand doen van hun slechte gewoonten. Wanneer ze zich, in een ogenblik van bezinning, hun armzalig leven voor de geest halen, zuchten ze wanhopig en barsten ze soms zelfs in tranen uit.

Wat een treurig leven, broeders, leiden diegenen die de wereld willen toebehoren zonder zich los te maken van God! Laten we een stap verder gaan en ge zult het nog beter begrijpen. Ge zult zien hoe belachelijk hun leven eigenlijk is. Het éne ogenblik hoort ge hun een akte van berouw bidden, het andere ogenblik, wanneer er iets niets gaat zoals zij het willen, hoort ge hen de Heilige Naam van God schandelijk misbruiken. ’s Morgens hoort ge hen in de heilige mis de lof van God zingen en dezelfde dag nog ziet ge hen bezig met de gemeenste zaken. Dezelfde handen die wijwater genomen hebben met de smeekbede dat God hen mocht zuiveren van hun zonden, worden enkele uren later gebruikt om het eigen lichaam, of misschien zelfs dat van anderen te onteren.

Dezelfde ogen die ’s morgens het geluk gehad hebben om Jezus Christus zelf in de Heilige Hostie te aanschouwen, richten zich in de loop van de dag gretig en vol genotzucht op de meest eerloze dingen. Gisteren hebt ge zo’n man een daad van Christelijke liefde zien bewijzen aan zijn evennaaste. Vandaag probeert hij hem te bedriegen, als hij er profijt kan uithalen. Het éne ogenblik gunt zo’n moeder haar kinderen alle soorten van zegen en geluk, maar zodra ze haar dwarsbomen, even later, overstelpt ze hen met verwensingen: ze wil hen niet meer zien, ze wil er van weglopen en wenst hen tenslotte naar de duivel om voorgoed van hen af te zijn!

Vandaag stuurt ze haar kinderen naar de kerk om de Heilige Mis bij te wonen of om te biechten. Morgen laat ze hen naar de danszaal gaan, zogenaamd buiten haar weten, of ze verbiedt het hun met een lachend gezicht, alsof ze wil zeggen: "Toe maar!" De éne keer drukt ze haar dochter op het hart om zich netjes te gedragen en niet in slecht gezelschap te komen, de andere keer laat ze jaar urenlang alleen met jongelui zonder haar iets te zeggen. Ja, arme moeder, gij zijt van deze wereld. Gij meent aan Gods kant te staan, omdat ge aan een paar uiterlijkheden van de godsdienst vasthoudt. Ge vergist u: ge behoort tot het getal van hen tot wie Jezus Christus heeft gezegd: "Wee de wereld!"

Zo zijn de mensen die zich als kinderen Gods beschouwen en in werkelijkheid kinderen van de wereld blijken. Ze zien er geen kwaad in om hun buurman nu eens van wat brandhout, dan weer van een handvol vruchten en duizend andere kleinigheden te beroven. Zolang het tot hun eer strekt, beoefenen ze de godsdienst graag, leggen ze zelfs een grote ijver aan de dag en delen ze kwistig raadgevingen uit aan anderen. Maar van zodra ze veracht of belasterd worden, verliezen ze de moed en ergeren ze zich over de manier waarop men hen behandelt. Gisteren wensten ze diegenen die hen onrecht aandoen, niets dan goed en vandaag kunnen ze hen niet meer luchten of zien.

Arme wereld, wat zijt ge diep ongelukkig! Maar ga uw gang, toe maar, ge hebt niets te verwachten. Sommigen zouden zelfs de sacramenten willen ontvangen, tenminste één keer per jaar. Maar daar is dan een toegeeflijke biechtvader voor nodig. Ze zouden willen ... en daar blijft het bij. Want als de biechtvader hen niet voldoende voorbereid acht en hen de absolutie weigert, dan varen ze tegen hem uit en slepen er alles bij om zich schoon te praten. Ze kunnen het niet verkroppen geen absolutie ontvangen te hebben en daarom spreken ze kwaad van de priester. Maar ze weten goed waar de fout zit. En omdat ze ook niet weten dat de biechtvader niet anders kan, proberen ze de stem van hun geweten te snoeren, door hem alles wat hun invalt, voor de voeten te smijten.

Toe maar, wereld, ga uw gang, er komt vanzelf een dag dat ge zult zien wat ge niet hebt willen zien. Ge zoudt uw hart in tweeën willen verdelen. Maar dat is onmogelijk vriend, ge zult u ofwel geheel aan God, ofwel geheel aan de wereld moeten geven. Wilt ge de sacramenten ontvangen? Kom, zeg dan de speeltafel en de danstafel en de kroeg vaarwel! Anders loopt ge gevaar vandaag in de biechtstoel en aan de heilige tafel te knielen om het brood der engelen te eten, misschien al eerder, de nacht door te brengen te midden van dronkaards die wijn braken en, erger nog, de afschuwelijke vergrijpen tegen de kuisheid begaan. Doe maar, wereld, stoor u niet! Ge zult weldra in de hel belanden. Daar zal men u leren wat ge had moeten doen om in de hemel te komen, die ge door uw schuld verloren hebt ...

Wee de wereld! Ga, wereld, volg uw meester zoals ge tot nu toe gedaan hebt. Ge zult heus gauw genoeg inzien dat ge uzelf hebt misleid. Maar zult ge er dan wijzer van worden, broeders? Neen, volstrekt niet! Als iemand ons bedrogen heeft, zeggen we: "Dat is de eerste en de laatste keer. Die man is niet te vertrouwen. De tijd zal het leren." Maar de wereld bedriegt ons doorlopend en toch blijven we er van houden.

"Wacht u er wel voor," zo waarschuwt Sint Jan, "de wereld te beminnen en u te hechten aan datgene wat van de wereld is." "Het is zinloos," zegt de profeet, "om het licht uit te dragen onder dat soort mensen. Ze zijn bedrogen en ze blijven bedrogen. Hun ogen zullen pas opengaan wanneer de hoop om naar God terug te keren vervlogen blijkt." Ach, broeders, wanneer het diep tot ons door zou dringen wat de wereld eigenlijk is, zouden we haar de rug toekeren en vaarwel zeggen. Toen wij vijftien jaar werden, hebben we de vermaken van onze kinderjaren vaarwel gezegd. We gingen het als onnozelheid beschouwen steeds maar achter vlinders aan te lopen en huizen te bouwen van kaarten of klei, zoals kinderen dat doen. Rond ons dertigste levensjaar begonnen wij afscheid te nemen van de luidruchtige genoegens waaraan een onstuimige jeugd zich zo graag overgeeft. Dat alles begon ons toen langzamerhand te vervelen. Kortom broeders, wij zeggen de wereld steeds opnieuw vaarwel, elke dag.

Wij zijn als een reiziger die de schoonheid geniet van de landschappen waardoor hij verder trekt. Nauwelijks heeft hij ze gezien of hij moet ze alweer verlaten. Zo gaat het ook met de goederen en de genoegens waaraan we ons hart verpand hebben. Tenslotte komen wij aan de grens van de eeuwigheid die alles in haar afgrond zal verzwelgen. Dan broeders, zal de wereld voor altijd uit onze ogen verdwijnen en zullen we erkennen dat het dwaas is geweest om onszelf aan haar te hechten. En we zullen ons herinneren wat men ons gezegd heeft over de zonde ...

"Dat alles was dus toch waar," zullen we zeggen, "Helaas, ik heb alleen geleefd voor de wereld. Ik heb de wereld gezegd bij alles wat ik deed en de goederen en de genoegens van de wereld betekenen nu niets meer voor mij! Alles glijdt mij uit de handen: de wereld waarvan ik zoveel gehouden heb, de goederen en het genot die mijn hart en geest zo intens in beslag hebben genomen."

Nu moet ik terug naar mijn God! Ach broeders, hoe troostend is deze gedachte voor de mens die in zijn leven niets heeft gezocht dan God alleen! Maar hoe wanhopig is zij voor allen die hun God en het heil van hun ziel uit het oog verloren hebben.

Vertaling: Chris De Bodt


21-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 21. Zalig- en heiligverklaring
Hoofdstuk 21. Zalig- en heiligverklaring

Het proces tot zaligverklaring werd in gang gezet tijdens het pontificaat van Paus Pius IX. Over het algemeen wachten de bevoegde geestelijke overheden hiermee zo’n tiental jaren tot na de dood van de betrokken persoon. Er vonden zo’n tweehonderd audiënties plaats tijdens dewelke men 66 getuigen heeft ondervraagd. Het dossier dat bestond uit 1.674 bladzijden, werd afgesloten op 6 maart 1865 en naar Rome gebracht door Mgr. De Langalorie zelf, die het aan de Congregatie voor de Geloofsleer toevertrouwde. Hierop begon het "apostolische proces." Ook daar wordt gewoonlijk een wachttijd van tien jaar gerespecteerd, maar door een decreet van 6 februari 1866, werd deze regeling door de grote Paus Pius IX overgeslagen.

Ongelukkiglijk vertraagden de Europese gebeurtenissen de afloop van de procedure: het Eerste Vaticaanse Concilie, de Frans-Duitse Oorlog die door de Fransen werd verloren, de val van het Tweede Keizerrijk met als direct gevolg de invasie van Rome door de troepen van Koning Victor-Emmanuel II en de annexatie van de pauselijke staten door het Koninkrijk Italië.

Desondanks werd de pastoor op 3 oktober 1872 "eerbiedwaardig" verklaard door Paus Pius IX. De apostolische procedure zou twaalf jaar duren, van 3 augustus 1874 tot 12 oktober 1886. Tijdens deze procedure getuigden 147 personen tijdens 311 zittingen. Het dossier telde 2.886 bladzijden.

Paus Leo XIII had graag deze pastoor, "de geestelijke glorie van Frankrijk," zelf nog zalig verklaard, maar God liet dit niet toe en het was de heilige Paus Pius X die deze eer te beurt viel. Deze Paus, werd verkozen op 4 augustus 1903, dag op dag 44 jaar na de dood van de Heilige. Van de 17 miraculeuze feiten die weerhouden werden door de Congregatie voor de Geloofsleer, volstonden er twee voor de zaligverklaring, namelijk de genezing van twee kinderen, bekomen door de tussenkomst van de heilige na zijn dood: Adélaïde Joly en Léon Roussat.

Op zondag 8 januari 1905 werd Jean-Marie zaligverklaard onder het episcopaat van Monseigneur Luçon, Bisschop van Belley. Op 12 april 1905, stelde Paus Pius X hem aan tot patroonheilige van alle priesters, belast met de Franse zielen en dit zowel in Frankrijk als de Franse overzeese gebieden. Het zal uiteindelijk Paus Pius XI zijn, die hem op 31 mei 1925, met Pinksteren, heilig zal verklaren. Van toen af werd hij officieel de Heilige Pastoor van Ars, na de goedkeuring van twee nieuwe mirakelen die aan hem werd toegeschreven, twee genezingen, deze van zuster Eugène en deze van Mathilde Rougeol, die haar verloren stem herwon aan de tombe van de heilige.


1905, pelgrims stromen toe bij de zaligverklaring van Jean-Marie Vianney

Twee weken eerder had Paus Pius XI Theresia van Lisieux van het Kindje Jezus, heilig verklaard en vijf jaar eerder viel deze eer reeds te beurt aan Jeanne d’Arc die ook tot "heilige van Frankrijk" werd uitgeroepen.


Pius XI, de paus die Jean-Marie Vianney in 1925 heilig verklaarde

Door een pauselijke brief werd hij op 23 april verheven tot patroonheilige van alle katholieke parochiepriesters ter wereld. Naar aanleiding van het jaar van de priester, dat begon op 19 juni 2009, werd dit uitgebreid tot alle katholieke geestelijken, door Paus Benedictus XVI.












Jubilea aandenken


Vertaling: Chris De Bodt

20-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 20. Dood van een Heilige
Hoofdstuk 20. Dood van een Heilige

Jean-Marie Vianney had de leeftijd van drieënzeventig jaar bereikt en zonder zijn "skelet," zijn "kadaver" te sparen, dat veertig jaar eerder om één uur ’s morgens opstond, na drie of vier uur te hebben gerust op een armzalige strozak, begon hij vervolgens aan de biecht. Ondanks zijn leeftijd, legde de oude grijsaard zich nog steeds de discipline op. Hij vastte en, tijdens zijn aanbiddingen viel hij op zijn knieën in extase, de handen gekruist.

Tegen elf uur voor de middag, vervolgde hij met zijn "onderrichtingen," maar men kon hem amper nog verstaan: de toehoorders voelden niet langer de hartstocht van de man die in onmiddellijk contact stond met God, zonder de etymologie van het woord "godsdienst." Soms lag hij lange momenten te slapen in zijn biechtstoel: de biechtelingen merkten dit in het algemeen op, stopten en wachtten met geduld tot de heilige zich tot hen zou richten. Toen Catherine Lassagne, broeder Athanase, broeder Jerôme en vicaris Toccanier hen vroegen om de pastoor een beetje te laten rusten, zei hij:

"Bah! Men zal in het volgende leven genoeg kunnen rusten!"

In 1859 was de hitte tijdens de zomer verzengend over geheel Frankrijk en Europa. Het was een oorlogsjaar. Napoleon III had aan keizer Frans Jozef van Oostenrijk de oorlog verklaard. De Franse en de Oostenrijkse legers stonden tegenover elkaar op de vlakten van Lombardije. Magenta en Solférino waren twee grote, maar zeer moorddadige, Franse overwinningen, wat de Zwitser Henri Dunand, die van alles getuige was, ertoe inspireerde om het Rode Kruis op te richten. Het Frankrijk van het Tweede Keizerrijk vocht voor de eenheid van Italië. Politieke tegenstanders als Thiers verklaarden dat het een dwaasheid was van Napoleon III, de dromer. Eenmaal verenigd, wachtte het nieuwe koninkrijk niet om een triple-alliantie te vormen met Oostenrijk-Hongarije en Duitsland. Deze alliantie was gericht tegen Frankrijk en stond onder de leiding van Bismarck om zo een weerwraak van Frankrijk tegen te houden, na hun nederlaag in de Frans-Duitse oorlog van 1870-71. Ondanks alle tegenslagen konden de Fransen opnieuw de gebieden Nice en La Savoie terugwinnen, die ze tijdens het eerste keizerlijke bewind hadden verloren.

In het dorpje Ars was de warmte drukkend en loodzwaar. Men had vastgesteld dat gedurende veertig jaar, hetzij vanaf de komst van de heilige in de parochie, de streek gespaard was gebleven van hagelbuien en andere slechte weersomstandigheden. Ging er zich deze keer een onweer voordoen? Op een morgen viel Jean-Marie van zijn trap toen hij zich naar zijn biechtstoel wou begeven: hij was ten einde krachten. De broeders die hem hielpen, hielden hem een poosje stil en legden hem dan op zijn strozak. Zij maakten het hem wat gerieflijker door er een matras op te leggen, die ontleend was van de burggraaf, zonder dat de heilige protesteerde. Een slecht voorteken!

"Dit is mijn arme einde," zuchtte hij, "ah, wat doet het goed om te sterven als men geleefd heeft op het kruis."

Doordat het weer verstikkend was, werden er door de vrome buren stoutmoedig lakens en lange doeken vastgemaakt aan het dak van de pastorij en lieten ze deze hangen tot op de grond. Deze werden om het uur besproeid om zo de warmte wat draaglijker te maken voor de arme, stervende pastoor.

De biechtelingen liepen verloren zonder herder en liepen zuchtend het hele dorp rond, van hier naar daar. Sommigen vielen in de tuin van de pastorij op de knieën en baden luidop de Rozenkrans. De meer stoutmoedigen drongen zich de trappen op naar de kamer, waar de heilige te rusten lag: het was alsof hij weggezonken was in een soort beschouwende extase. Maar vicaris Toccanier en de broeders Athanase en Hérôme waren waakzaam en drongen de menigte terug: het was al zo warm in zijn kamer. De biechtelingen binnenlaten zou het haast onmogelijk maken om nog te kunnen ademen. De smeekbeden bleven echter duren en daarop werden enkele bevoorrechten toegelaten: ze knielden en huilden luidruchtig en de heilige keerde zich naar hen toe maakte bevend de gebaren van de zegening in hun richting.

Nu ontdekte de entourage van de heilige dat hij op 2 december 1841 een eigenhandig geschreven testament had opgesteld, waarbij hij zijn lichaam overdroeg aan zijn geboortedorp Dardilly. Zou Ars, dat zijn wereldberoemdheid te danken had aan de heilige pastoor, volledig gestroopt worden van al zijn aandenken? Ging met een klokkentorenoorlog tussen twee dorpen beginnen zoals tijdens de middeleeuwen, voor de stoffelijke resten van de heilige? Neen. Nog voor hem de laatste sacramenten werden toegediend, ontbood de burggraaf-burgemeester met spoed meester Hippolyte Raffin, notaris te Trévoux, die zich aanbood op 3 augustus om 13 uur ’s middags.

"Waar wenst u te worden begraven?" vroeg de notaris.

"Te Ars!" mompelde de zieltogende pastoor.

Toen stelde de notaris een "notarieel testament" op [zo noemt men een testament met getuigen] waarin de heilige pastoor verklaarde:

"Ik wens dat mijn stoffelijke resten voor eeuwig op de begraafplaats van de parochie Ars rusten. Dat is mijn laatste wilsbeschikking die ik persoonlijk wens te laten voltrekken, waarbij ik alle vorige beschikkingen herroep!"

De getuigen waren graaf de Garets, Pierre Oriol [rentenier], Francois Pertinand [koetsier], Hippolyte Pagès [rentenier], die samen met de notaris tekenden, maar de erflater [die had verklaard dat hij het testament niet mede kon ondertekenen, omwille van zijn zwakheid door ziekte], ondertekende niet.

Daarop kreeg de pastoor van Ars de laatste sacramenten toegediend door M. Louis Beau, pastoor van Jassans, Ain.

Op 4 augustus 1859, rond zeven uur ’s avonds, spoedde de nieuwe bisschop van Belley, Mgr. De Langalorie, zich naar het sterfbed van de zieke, die hem herkende. Hij verliet deze wereld om tien uur ’s avonds.


Jean-Marie Vianney, sterfbed

Tijdens de avond brak er een hevig onweer los boven Ars, zoals men sedert veertig jaren niet meer had gekend, terwijl de bedevaarders, op de hoogte gebracht per telegraaf en door de kranten, van alle kanten te voet of per auto kwamen toegestroomd.

De stroom bedevaarders is nooit opgehouden langs het graf van de heilige, gebalsemd en rustend in schrijn, in de kapel van de Heilige Philomena, de kleine heilige in wiens schaduw de pastoor van Ars gepoogd had om zijn eigen glorie te verbergen.




Jean Marie Vianney, schrijn met het ongeschonden lichaam


Jean-Marie Vianney, apart schrijn met zijn hart


Hart van de Heilige Jean-Marie Vianney


Vertaling: Chris De Bodt

19-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 19. De laatste jaren
Hoofdstuk 19. De laatste jaren

Jean Marie Vianney, die afkomstig was uit een boerengezin, had een nogal onstuimig karakter, dat hij voortdurend moest bedwingen. Hij deed er alles aan om zich te beheersen omdat hij zijn temperament niet kon verbergen, zo niet werd hij lijkbleek en begon hij angstig te beven. Ook moet men het feit dat hij er steeds in slaagde om met een grote gelijkheid aan gemoedsgesteldheid en een volmaakte zachtheid zijn medemens te benaderen tot een van zijn "grote verdiensten" rekenen. Men weet dat hij tijdens zijn jeugd soms brutale antwoorden gaf aan zijn vriend Loras, die hem, ongeduldig geworden door zijn trage geest, een vijg rond de oren had gegeven, waarbij hij op de knieën neerviel en hem vergiffenis vroeg vanwege zijn brutaliteit.

Toen hij ouder werd en men hem met dwang de mozetta moest aandoen, werd hij bleek en begon hij over heel zijn lichaam te beven. Men vertelt dat hij, tijdens zijn moeilijke studentenperiode, een oorvijg kreeg van een misnoegd persoon, waarop hij de regel van het Evangelie strikt wou toepassen:

"Mijn overige wang is jaloers!"

De eeuw die bekend was omwille van de talrijke ongelovigen, maar ook vanwege de miraculeuze gebeurtenissen die zich steeds voordeden in de schoot van het katholieke geloof, zouden de verschijnen van de Heilige Maagd te La Salette, in 1846, de laatste jaren van de heilige ernstig verstoren. In september van 1846, pastten twee herdertjes, Maximim Giraud [11 jaar] en Mélanie Mathieu [14 jaar] op de varkens in de bergen van de Dauphiné toen een "mooie dame" door een schitterend licht omgeven, aan hen verscheen. Zij kondigde rampen aan als de mensen zich bleven verlaten op de goddeloosheid. Ze beval het gebed en de boete aan.


Maximum Giraud en Mélanie Mathieu, zienertjes van La Salette


La Salette, Heiligdom

Pastoor Raymond begaf zich ter plaatse en zag Maximim Giraud, aan wie hij zich ergerde. Hij beschouwde hem een "kleine komiek en een fantast." Vier jaar later, op 24 september 1850, begaf Maximim Giraud zich met de postkoets naar Ars. Hij werd begeleid door aanhangers van de baron van Richemont, één van de vierenveertig die beweerden, dat zij de echte afstammeling van Lodewijk XVI zijn, die ontsnapt was uit de gevangenis. De aanhangers van de baron van Richemont maakten gebruik van het kind om hun zaak te propageren. Het kind, dat men omschreef als een "ronde figuur, met gezonde gelaatskleur, grote, mooie ogen, vol uitdrukking," liet zich begeleiden "om het land te zien". Zijn begeleiders hoopten de goedkeuring van de pastoor van Ars te verkrijgen, wat hun politieke zaak ten goede zou komen. Maar, op de hoogte gebracht door zijn vicaris, ondervroeg de heilige de jonge ziener, die later zei "dat men de pastoor van Ars niet al te goed kon begrijpen vanwege zijn vele ontbrekende tanden." In elk geval had hij de vraag begrepen.

"Hebt u de Heilige Maagd gezien?"

Waarop hij antwoordde:

"Ik weet niet dat het de Heilige Maagd was ... Ik heb iets gezien, een dame, een mooie dame ..."

Toen begon Jean-Marie te twijfelen aan de echtheid van de verschijningen. Op dat ogenblik kwalificeerde de steeds voorzichtig zijnde kerk de verschijningen slechts als "de feiten van van La Salette ..." Als gevolg van dit bezoek weigerde de pastoor van Ars om prenten en medailles uit te delen van dit "gebeuren."

In ieder geval, toen acht jaar later, acht jaar van een bittere twijfel, de Kerk, na een nauwgezet onderzoek, de verschijningen te La Salette als echt verklaarde, werd de heilige in zijn gebeden verlicht en ontving hij op een op een bijzondere manier een groot bedrag om zijn zendingswerken te voltooien: Hij had gebeden tot Onze Lieve Vrouw van La Salette. Vanaf toen verklaarde hij:

"Men moet in Haar geloven!"

Tussen het aanbrengen van de mozetta in 1853 en het Legioen van Eer in 1855, beleefde de pastoor een mooie en zachte vreugde. Toen op 8 december 1854, door Paus Pius IX het dogma van Maria’s Onbevlekte Ontvangenis werd afgekondigd, werd er een grandioos feest georganiseerd in Ars. De heilige herhaalde:

"Wat een voorspoed! wat een voorspoed! Ik heb altijd gedacht dat deze uitstraling ontbrak aan de glans van de katholieke waarheden. Het was een leegheid dat niet langer zo kon blijven in de godsdienst."


Onze Lieve Vrouw van La Salette

De klokken bleven lang luiden en de heilige zong zelf de grote Heilige Mis voor. Haar beeld was mooi versierd met blauw fluweel, Haar kleur, uit goud geweven, een werk van de zijdeweverij van Lyon. Deze bekleding was geen onderscheiding, zoals de mozetta, maar een sieraad om de Heilige Maagd te verheerlijken. ’s Avonds was er feestelijke verlichting.

De heilige straalde het uit. Het was een van de mooiste dagen van zijn leven. Het oude kind in zijn zeventiger jaren was "fier om zijn moeder te zien triomferen."

Het was ongeveer rond deze tijd dat een schilder een portret wou maken van deze man van God, waarvan de beroemdheid zich nog elke dag verder verspreidde.

Maar de artiest kende de pastoor van Ars niet: in zijn onwetendheid wou hij hem schilderen met zijn mozetta en het Legioen van Eer!

De ongelukkige kreeg de deur op zijn neus en kon de pastoor van wie hij een portret wou maken, zelfs niet benaderen.

Vertaling: Chris De Bodt


18-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 18. De eretekens
Hoofdstuk 18. De eretekens

Op 30 juni 1855, schreef de markies-generaal van Castellane en onderprefect van Trévoux, het volgende aan de prefect van Ain, graaf van Coëtlogon:

"De gemeente Ars, dat voorheen het meest vergeten dorp uit mijn arrondissement was, ziet een massa bedevaarders toestromen. Vervoerdiensten dienden te worden ingelegd en draaien sedert lange tijd op een regelmatige basis.

Deze toeloop is volledig te wijten aan de goede faam van heiligheid van een nederige priester, wat een wonderbaarlijk feit is in een eeuw die de antigodsdienstige leer en vijandigheid tegenover het geloof heeft geërfd.

Men haalt meerdere feiten aan die moeilijk toe te schrijven zijn aan natuurlijke oorzaken. M. Vianney is een nieuwe Vincentius à Paolo waarvan de liefdadigheid wonderen verricht..."

Tot slot van deze brief vraagt de onderprefect aan de prefect om ter gelegenheid van het volgende feest van Zijne Majesteit, de benoeming van M. Vianney tot ridder van de keizerlijke orde van het Erelegioen te benomen.

Op 11 augustus daaropvolgend meldt Hyppolyte Fortoul, minister van Onderwijs en Kerkelijke Zaken, Mgr. Chalandon dat het Ridderkruis wordt toegekend aan de pastoor van Ars.


Hyppolyte Nicolas Honoré Fortoul [1811-1856]

De bisschop van Belley had de beslissing van de burgerlijke overheid niet afgewacht om eretekens toe te kennen aan de meest bekende priester van zijn bisdom, iets waaraan zijn voorganger had verzuimd. Deze had zonder twijfel met de meeste fijngevoeligheid door dat een dergelijke onderscheiding de nederige priester geen enkel genoegen verschafte. Het zou niet lang duren eer de nieuwe bisschop dit zelf aan den lijve zou ondervinden.

Drie maanden na zijn benoeming tot bisschop, op 25 oktober 1852, had Mgr. Chalandon pastoor Jean-Marie Vianney verheven tot de rang van "kanunnik van Belley." De prelaat, vergezeld van zijn vicaris-generaal en burggraaf des Garets, stond erop om de pastoor zelf te bekleden met de mozetta. Zijne Hoogheid, omgeven door prominente wereldse en geestelijke figuren, naderde aldus de kerk van Ars. Op het kerkplein stonden hem enkel vicaris Raymond en de zusters van de Voorzienigheid op te wachten. Reden van de geëerde: het was het uur van de biecht!






Enkele foto's van het Châteaux des Garets, Ars

Men moest hem uit de biechtstoel halen.

"Zijne Hoogheid vereert ons met een bezoek. Kom vlug!"

Hij kwam, nam wat wijwater en groette met hoffelijkheid de bisschop. Het was diens eerste bezoek. Maar Zijne Hoogheid verborg iets onder zijn prelaatmantel wat hij plotseling te voorschijn haalde: het was een mengsel van zwarte en helderrode zijde en versierd met hermelijnbont, kortom een mozetta. De prelaat wou deze met een vlug gebaar en met de hulp van M. Poncet, zijn vicaris-generaal en vicaris Raymond aanbrengen bij de priester, die zich terugtrok en tekeer ging. Hij had het begrepen en protesteerde:

"Neen, neen, Monseigneur, schenk dat aan mijn vicaris. Het zelf hem beter staan dan mij!"

Men moest bijna gebruik maken van geweld en ieder geval van het volle gezag van Zijne Hoogheid om de magere schouders te versieren met de kostbare mozetta die, slecht toegeknoopt, achterover viel. In de kerk begon de koster, op aangeven van de vicaris het "Veni Creator" te spelen, om de pijnlijke opvoering, in te korten.

Burggravin Des Garets vertelde dat "onze arme pastoor op een terechtgestelde leek die men naar het schavot bracht." Haar man diende het vereerde lid te overtuigen dat het verwijderen van de mozetta voor het einde van de ceremonie een ernstige belediging zou zijn voor de Monseigneur.

Toen kroop de pastoor in een duistere hoek om zo weinig mogelijk gezien te worden. Paradoxaal genoeg leek dit precies op een kind dat in de hoek stond! Dit onderscheid maakte dit alles ondraaglijk: "Men zou gedacht hebben," zei een getuige, "dat hij doornen in zijn rug had." Een boetegordel zou hem meer aangenaam hebben geleken dan dit "versiersel," zo sterk begeerd door de anderen.

De prelaat vertrok en Jean-Marie verkocht zijn dierbare mozetta voor het bedrag van vijftig francs aan een vrome dame: hij had altijd zoveel geld nodig voor zijn werken, zijn opdrachten.

Het opgebrachte geld diende om een "eeuwige" stichting op te richten, waar men op voorhand van wist dat deze toch maar een kortstondig bestaan zou leiden.

De komedie herhaalde zich bij het aanbrengen van het Legioen van Eer. Spijtig genoeg stond de prefect van Ain er op dat hijzelf persoonlijk het ereteken aan de bevoorrechte zou toekennen. Het was in oktober van 1855. Om eerlijk te zijn was het Mgr. Chalandan die het ereteken moest opspelden en de omhelzing moest doen. Maar, de slechte ervaring van drie jaar geleden bij het tekenen van de mozetta, nog in gedachten, had hij deze kelk aan zich laten voorbijgaan ... de graaf van Coëtlogon kwam op een vierwielige koets aan, met de fanfare, en omgeven door een schitterend gevolg. Hij moest de priester voor zich uitslepen.


Jean-Marie Vianney, Légion d'honneur

"Meneer de prefect, ik smeek u," riep hij uit, "geef uw kruis aan meer eerbiedwaardige personen. Ik verkies iets voor mijn arme mensen boven dit."

"Maar," argumenteerde de prefect, "als de Keizer u het kruis toekent, is het eerder om u te dienen dan het Legioen van Eer."

Dit argument kon de priester overtuigen. Hij nam dus het kruis en gaf de graaf van Coëtlogon in ruil een medaille van de Maagd Maria uit wit ijzer, groette hem met hoffelijkheid en keerde snel terug naar zijn biechtstoel.

Het Bestuur van de Orde van het Legioen van Eer had twaalf francs gevraagd voor de toekenning van het brevet en het kruis. De heilige protesteerde:

"Maar ik heb het geweigerd! Ik voed liever twaalf armen dan twaalf francs aan de Staat te moeten geven."

Vicaris Toccanier stuurde de twaalf francs in alle discretie op. Het eeuwige kind verbaasde zich hierop naïef:

"Ik heb hen die twaalf francs niet opgestuurd en zij hebben mij het kruis toch niet afgenomen."

Daarop zei hij nog, maar enkel in intieme kring, waar hij zich soms volledig liet gaan in zijn humor:

"Het was misschien ter compensatie van mijn desertie tijdens het bewind van zijn oom dat de neef mij heeft gedecoreerd!"

Dit onthult dat hij geen enkele wroeging had van zijn dienstweigering in deze goddeloze en verwarde tijden. Hij belaadde zijn geheugen er niet al te veel mee: dit avontuur, ontstaan uit buitengewone omstandigheden, had hem toegelaten om de echtheid te staven dat zijn zending van de redding der zielen van God kwam.

Vertaling: Chris De Bodt

17-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 17. Nieuwe vluchtpoging
Hoofdstuk 17. Nieuwe vluchtpoging

Precies tien jaar na zijn eerste grote en vergeefse vluchtpoging van 1843, in september, bij de aanloop van de herfst, begon er drang naar vrijheid in het hoofd van de pastoor te ontstaat en verrichtte hij een nieuw "offensief" om te ontsnappen aan het te harde leven. Maar zoals altijd, naïef als een klein kind, had hij zijn vluchtpoging toevertrouwd aan een vrouw, de minzame Catherine Lassagne, die zich nog goed haar verraad van tien jaar eerder herinnerde.

Een oude klasgenoot van de pastoor te Verrières, Jean-Claude Colin, oprichter van de Maristen, was steeds in nauw contact gebleven met Jean-Marie Vianney. Vader Colin beschikte op zo’n vijfenveertig kilometer van Lyon, te Saint-Symphorien-sur-Croise, over een eigendom "La Neylière," waar hij een trappistenklooster had opgericht. De gemeenschap telde zo’n twaalf religieuzen. Ingelicht over het bestaan van dit klooster, gewijd aan de eeuwige stilte, verlangde de priester ernaar om te ontsnappen van de drukte van de massa biechtelingen, om zich ginds te gaan afzonderen en er zijn laatste dagen door te brengen. Tijdens de zomer van 1852 had hij hierover een onderhoud met zijn vriend, Vader Colin, die op doortocht was te Ars. Deze adviseerde hem om niet overhaast te werk te gaan.


Jean-Claude Colin, oprichter van de Maristen


Slaapkamer van Jean-Claude Colin

Op dat ogenblik was Mgr. Devie, op tachtigjarige leeftijd, teruggeroepen naar de Heer en als Bisschop van Belley vervangen door Mgr. Chalandon. Door de komst van deze nieuwe bisschop, voelde de pastoor zich niet langer verplicht om als een geit aan de koord gespannen te blijven.

Men had hem vicarissen toegewezen die hem te hulp kwamen in zijn dagelijkse taken en zo was zijn beslissing genomen: hij zou opnieuw de vlucht nemen, waarbij het trappistenklooster zijn schuiloord zou worden om er "zijn arme leven te betreuren" tijdens de jaren dat hij hier nog rond te lopen had op deze aarde. Hij had zijn besluit enkel aan Catherine Lassagne medegedeeld. Dat was uiteraard een persoon te veel. Dit geheim dragen werd haar te zwaar en zij deelde het al vlug met haar vriendin en alledaagse hulp, Marie Filliat. De twee dames kwamen hem met de tranen in de ogen smeken om te blijven. Maar de oude priester toonde zich onwrikbaar, maar stemde ermee in om hen een brief te overhandigen voor de Bisschop. De vluchteling rekende er namelijk op dat deze voor een voldongen feit zou komen te staan. Maar dat was een misrekening, want van zodra de brief werd voorgelegd aan Mgr. Chalandon, schreeuwde deze het uit: "Ik, u laten gaan, dat zou zo’n grote zonde zijn dat niemand mij het zou vergeven."

Afgewezen, begaven Catherine en Marie zich de afgesproken nacht van de vlucht, op wacht voor de deur van de pastoor.

Daar komt toch wel broeder Jerôme, de koster, langs, die hen vroeg wat ze daar deden op zo’n laat uur: ze vertelden hem de feiten, waarop deze naar priester Toccanier rende, de nieuwe vicaris die hem onlangs werd toegewezen, een jongeman en vastberaden, weinig geliefd door het volk die hem "bruusk en iemand met een weinig meegaande stemming" vond. Spoedig werd het al een hele groep die zich stond te verdrukken voor ingang van de pastorie. In het licht van een petroleumlamp zag men de heilige over een weer gaan in zijn kamer, om de nodige voorbereidselen te treffen.

"Hij doet zijn hoed op"!"

"Hij neem zijn gebedenboek!"

"Zijn paraplu."

"Hij gaat naar buiten."

Hij ging naar buiten en toen hij de groep zag, die hem stond op te wachten, keek hij streng naar Catherine.

"U hebt mij verkocht!"

Zij hield het aangezicht naar beneden, vol van tranen. Hij onverhandigde haar zijn lantaarn:

"Kom, belicht mij. Ik vertrek in ieder geval."

Aan Marie, niet minder bedroefd, gaf hij zijn zak.

"U zult mijn bagage dragen!"

En hij begaf zich op weg.

Broeder Athanase, een overige sacristiemeester, poogde tussenbeide te komen:


Frère Anastase Planche

"Waar gaat u heen, mijnheer pastoor?"

"Bij de Trappisten!"

"U gaat ons dus verlaten?"

"Ja."

"Wel, dan gaan we de noodklok laten luiden."

"Laat ze maar luiden."

"Wij volgen u in stoet."

"Volg, maar laat me door!"

Broeder Jerôme had de lantaarn genomen en poogde het vertrek van de heilige enigszins te vertragen. Maar de noodklok had geluid. De inwoners, die dachten dat er brand was uitgebroken, waren opgestaan. De bedevaarders, waarvan er sommigen buiten sliepen, bij dit milde weer, stonde op en begonnen zich vragen te stellen. Als snel vergezelde een massa de arme vluchteling die vastberaden bleef om te vluchten.

Men moet absoluut verhinderen dat hij de burg bereikt die leidt naar Lyon. Voor het bruggetje hield vicaris Toccanier plots een strenge stem aan: hij trok het gebedenboek vanonder de arm van de pastoor en gaf deze vlug door aan Catherine Lassagne, en fluisterde haar toe:

"Verwijder u vlug!"

"Geef mij mijn gebedenboek terug," smeekte de ongelukkige. De ene keer met een gebiedende stem, de andere keer met een benauwde stem, herhaalde hij:

"Laat mij door! Laat mij door!"

Tegen Marie Filliat, die de lantaarn in de hand had:

"Kom we gaan! Ik zal mijn gebeden te Lyon opzeggen."

"Wat!," schreeuwde de vicaris, "u gaat een hele dag doorbrengen, zonder één enkele gebed, noch kerkdienst. Een mooi voorbeeld!"

De heilige begon te twijfelen en op dat ogenblik verloor de duivel, die zich had voorgenomen op de pastoor weg te halen uit zijn parochie, het pleit.

"Ik heb een idee," zei Jean-Marie, "ik beschik over een ander gebedenboek in mijn kamer. Ik zal het gaan halen."

Gevolgd door de menigte keerde de pastoor terug naar de pastorij, terwijl de noodklok weerklonk in het donker.

"Het Angelus luidt," antwoordde de geslepen vicaris.

Altijd argeloos en zelfverzekerd, viel Jean-Marie Vianney op de knieën en zei de gebeden van het Angelus. Men probeerde tijd te winnen... Ondertussen was iemand van de broeders burggraaf des Garets in het midden van de nacht gaan wekken. De burgemeester kwam hem met zijn slaapmuts achternagelopen. Gebruik makend van de pauze van het Angelus, was de onvermoeibare vicaris Toccanier naar de pastorij gelopen om er het tweede gebedenboek van de pastoor te verstoppen. Toen de pastoor in zijn kamer kwam, kon hij zijn gebedenboek niet vinden. Dit boek was versierd met een beeltenis van Mgr. Devie.

"Bekijk uw Bisschop die u met grote ogen vanuit de Hemel aankijkt," riep de vicaris aangrijpend uit. Herinner u wat hij u tien jaar geleden heeft bevolen. U moest hem gehoorzamen: al u zijn wil alsnog wil respecteren, hebt u hiervoor, nu hij overleden is, nog een betere reden."

De pastoor boog het hoofd, zoals een gestraft kind:

"Neen," morde hij, "hij zou niet mopperen, want hij weet goed dat ik nood heb om mijn arme leven te beklagen."

Op dat ogenblik door de kasteelheer-burgemeester op, die vond dat de pastoor er maar povertjes en ontbonden uitzag, een teken van zijn inwendige strijd waaraan hij ten prooi viel!

"Meneer pastoor, kom mee naar de sacristie," stelde de graaf voor. "Ik heb u een en ander te vertellen!"

De edelman, een gewezen militair, gebruikte een tactiek: hij wist dan men de kerk moest doorgaan om de sacristie te bereiken en deze was vol van biechtelingen die op hun knieën, met de Rozenkrans in de handen en het aangezicht vol tranen aan het bidden waren.

"Lieve vader, verlaat ons niet!" smeekten ze in één stem toen de pastoor en de graaf tussen hen door gingen. "Wij komen van zo ver! Aanhoor onze biecht!"

"U wilt dus het slagveld verlaten?" vroeg de gewezen officier terwijl de vicaris voorbeelden aanhaalde zoals de Heilige Filippus Neri en de vrome Sint Martinus, die steeds klaar stonden om de zondaars te aanhoren en te bekeren.

"Andermaal wil Le Greppin u bekoren," riep de vicaris het uit. "Weersta ook deze keer en zwicht niet voor hem."

De arme priester, overwonnen door de menigte vromen en de kracht van de aangehaalde argumenten, nam hij zijn superplie en ging hij gewillig de biechtstoel binnen.

Tegen de morgen kwam hij naar buiten om pastoor Poncet te zien, die door de Bisschop was gezonden om de woorden van Mgr. Chalandon, om Ars niet te verlaten, te herhalen.

Het was de vijfde september van 1853. Tot rust gekomen, en berustend om de wil van God en zijn meerderen in te willigen, maakte de heilige man de volgende allusie op de dramatische feiten van de afgelopen nacht:

"Ik heb het kind uitgehangen."

Het Eeuwig en Verheven "kind" die zoveel doortrapte volwassen hadden doen beslissen om te blijven, en nu voor altijd.

Vertaling: Chris De Bodt


16-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 16. 1848
Hoofdstuk 16. 1848

De nochtans "sociale" revolutie van februari 1848, die de invoering van de Tweede, kortstondige, Republiek met zich meebracht, had een veel kleinere invloed op de loopbaan van de heilige, dan deze van 1830. Opgehitst door de hardnekkige weigering van koning Lodewijk Filips, om een minder beperkt kiesrecht [enkel de grootgrondbezitters konden gaan stemmen], gaf de revolutie van februari aanleiding tot het instellen van het algemeen kiesrecht.

Vanuit London, waar hij in asiel verbleef, zag de gevallen koning een beetje te laat in, dat het algemeen kiesrecht een gevolg was van het reacties van de conservatieven: de grondwetgevende vergadering bestond uit een meerderheid van aanhangers van de koning!

De Tweede Franse Republiek zou al vlug het Tweede Keizerrijk worden. Een staatsgreep door Bonaparte volgde op 2 december 1851 - niet toevallig dezelfde dag dat Napoleon in 1804 tot keizer gekroond werd en in 1805 de Slag bij Austerlitz won. Tegenstand van onder meer Victor Hugo bleek nutteloos. Bonaparte dreef vervolgens grondwetswijzingen door waarmee hij voor een periode van 10 jaar verkozen werd en dictatoriale macht in handen kreeg. Het parlement bleef wel bestaan, maar was vrijwel machteloos. Alle uitvoerende macht lag bij Bonaparte, net als het initiatiefrecht voor wetsvoorstellen.

Precies een jaar later, op 2 december 1852, na goedkeuring door een overweldigende meerderheid in een referendum, werd Bonaparte keizer van Frankrijk als Napoleon III. Dit betekende het einde van de Tweede Franse Republiek en het begin van het Tweede Franse Keizerrijk.

Maar er werd een politiek gevolgd die de Kerk heel gunstig was gezind. In Rome was intussen een opstand uitgebroken. De paus moest vluchten naar Gaeta in het Koninkrijk der Beide Siciliën, en in Rome werd in 1849 de Romeinse Republiek uitgeroepen onder leiding van Mazzini en Garibaldi. Pas na een Franse militaire interventie ten gunste van de paus kon hij naar Rome terugkeren in 1850. Dankzij deze Franse protectie zou de Kerkelijke staat nog twintig jaar blijven bestaan.

Het stelsel van het Algemene Kiesrecht zou worden hernieuwd op 8 februari 1871, waar men een nieuwe Grondwettelijke Vergadering koos, die zo koningsgezind was dat deze besloot om het koningschap in Frankrijk herin te voeren, een voorstel dat in oktober 1973 werd afgevoerd omdat de enige wettelijke troonsopvolger, Hendrik V, weigerde om de Tricolore, het symbool van de door hem gehate Franse revolutie, als vlag te aanvaarden. Deze lessen die geleerd werden door het Algemeen Stemrecht zouden de andere toekomstige revolutionairen ten goede komen: na de Oktoberrevolutie van 1917 zou Lenin ten allen koste weigeren om het algemene verkiezingen, die door de oppositie uiteraard gevraagd werden, te houden.

En toen in 1997, Lauren-Désiré Kabila de touwtjes in handen kreeg in Congo, weigerde hij eveneens om algemene verkiezingen te organiseren.

Veranderde de februarirevolutie op zichzelf niets aan het leven van de heilige pastoor, zou een gebeurtenis van een beetje ervoor met geen enkel politiek karakter, dit wel gevoelig wijzigen: de Voorzienigheid zou onder leiding komen te staan van een congregatie van Zusters uit Bourg-en-Bresse.

Zijn voornaamste taak als biechtvader, waarvan het welslagen het dagelijkse leven van Jean-Marie meer dan vulde, liet hem niet meer toe om zich om een dergelijke wijze met De Voorzienigheid bezig te houden, dan tijdens de beginjaren. Twintig jaar later zou de instelling de nadelige gevolgen hiervan ondervinden. De toewijding van Catherine Lassagne en haar hulpkrachten zouden hier niets kunnen aan veranderen. De laster, dat de weeskinderen slecht onderhouden kledij droegen en amper onderwijs genoten, had overwonnen. De Bisschop van Belley besloot om hierop te reageren en kon de pastoor van Ars ervan overtuigen dat hij er goed zou aan doen om de Voorzienigheid laten over de nemen door de Zusters van de Heilige Jozef.

"Maar," zuchtte Jean-Marie, ik had erop gerekend om in de Voorzienigheid op rust te gaan en de zorg van mijn parochie over te laten aan mijn vicarissen.


La Providence, gevel


La Providence, tuin

"U weet goed dat dit onmogelijk is. Niemand wenst u te vervangen in uw voornaamste bezigheid: de biechtelingen willen niemand anders. U zal zich enkel terugtrekken als de Heer een einde zal maken aan uw aardse leven."

De vicarissen zelf, de pastoors Raymond en Toccanier, hadden het er reeds met de Bisschop over gepraat en stonden volledig achter de beslissing van de prelaat. Precies in mei 1847 kwam de Eerbiedwaardige Moeder Saint Claude, algemeen overste van de Congregatie der Zusters van de Heilige Jozef van Bourg-en Bresse, "toevallig" langs te Ars, vergezeld van M. Guillemin, vicaris-generaal van de Mgr. Devie ... Jean-Marie had begrepen dat de Bisschop de zaken wou bespoedigen. Wat het meeste trof, was het verdriet van Catherine Lassagne en haar medewerksters. Ze moesten terug worden ingeschakeld, hetzij bij de zusters zelf, hetzij in andere werken rondom Ars.


Graf Abbé Joseph Toccanier

Op 5 november 1847 werd een acte ondertekend waardoor de Zusters van de Heilige Jozef het bezit zouden krijgen over de Voorzienigheid tijdens het daaropvolgende jaar. Dag op dag, één jaar later, overhandigde Catherine Lassagne de sleutels aan Moeder Saint Claude, op 5 november 1848.

Van dan af zou de pastoor van Ars zijn maaltijden er niet langer nuttigen en werden ze hem voorgeschoteld in zijn pastorij, terwijl Catherine Lassagne en haar meisjes mochten blijven van de nieuwe eigenaars. Het is zeker dat de gehoorzaamheid aan de verlangens, uitgedrukt door de Bisschop, de heilige man hartzeer deed, die er niet zonder verdeeldheid mee instemde om zijn dierbare stichting over te laten. Hij moest een beroep doen op zijn geest van gehoorzaamheid en nederigheid om deze beslissing te kunnen aanvaarden.

Ondertussen was de pastoor van Ars, zoals men in onze dagen zou zeggen, nog meer beroemd geworden in de Franstalige wereld, en dit door toedoen van pastoor Lacordaire, die met zijn vastenpreken in de Notre Dame, de harten van de mensen kon winnen voor Jean-Marie. De pastoor van Ars kwam al vlug tot het besluit dat zijn onverbrekelijk huwelijk met de armoede, veel geld zou opleveren. Van alle kanten kwamen de giften binnengestroomd voor zijn werken. Even vlug gaf hij alles uit. Men weet dat er niets voor hem te mooi was, noch te weelderig voor de diensten van de Allerhoogste en de handelaars van Lyon zagen maar al te graag deze pastoor uit Ars komen, met zijn schrander, verscheurd en uitgemergeld uiterlijk met een versleten, opgelapte soutane, en zijn smerige schoenen. Hij kocht immers enkel de allerduurste religieuze voorwerpen. Eigenlijk waren dit maar kleinigheden, want in werkelijk ging het allergrootste gedeelte van de inkomsten naar de missiewerken. Dit werd zijn voornaamste bekommerdheid. In 1849 verschafte hij tweehonderdduizend francs aan decanale missiewerken. Waren het de missiewerken niet die er toe hadden bijgedragen dat het, door de Revolutie ineengestorte Christendom, het welslagen van zijn nederige ambities "om vele zielen voor God de veroveren" een handje zou helpen?


Père Henri Lacordaire

Hij richtte een fonds op dat voor eeuwig een groot aantal missen zou laten opdragen. Het geld werd onder de hoede van de Staat geplaatst. Dit was een grove misrekening en een slechte belegging, want een halve eeuw na de dood van de heilige, zou de staat allesbehalve kerkelijk gezind worden word, als gevolg van de gevoelig liggende zaak Dreyfus die de donkere jaren van het einde van de negentiende eeuw kenmerkt en waar politiek Rechts zich in de val heeft laten lokken. Het concordaat van 1801 tussen paus Pius VII en Napoleon Bonaparte werd in 1905 eenzijdig verbroken en de scheiding van Kerk en Staat werd ingevoerd. Het opmaken van de inventaris van de goederen gaf aanleiding tot zo’n anarchie dat de regering het niet zou volhouden. In ieder geval werden de stichtingen van de pastoor van Ars in beslag genomen door een roofzuchtige Staat en de "eeuwige missen" voor de verspreiding van het geloof, voor de bekering van de zondaars, voor de missies en nog heel wat andere opdrachten, werden vanaf toen afgeschaft.

Vertaling: Chris De Bodt

15-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 15. De bekoringen
Hoofdstuk 15. De bekoringen

De pastoor van Ars werd dikwijls op een beestachtige en brutale wijze gedwarsboomd door de aanval van "Le Greppin" onder de vorm van het kwade. Deze keer zou de duivel gebruik maken van zijn favoriete wapen, de "bekoring" zo begon de heilige priester meer en meer een kluizenaarsleven te leiden, waarbij hij in zekere zin zijn roeping als priester "ontvluchtte".

"Wat had ik graag een gewone herder gebleven, zoals tijdens mijn kinderjaren," zuchtte de heilige. Uiteraard was hij priester geworden, maar de duivel vocht en zijn verlangen naar de aantrekkelijkheid van het rustig bestaan van een herdersleven, zonder glans en enige bovennatuurlijk nut, was groot.

De arme Jean-Marie had alle redenen om te zuchten. Dankzij zijn afkomst van eenvoudige boeren, was hij begiftigd met een ijzeren gezondheid. Maar hij onderwierp zijn "skelet" aan bovenmenselijke beproevingen: zo stond hij twintig uur per dag rechtop, het in bedwang houden van de jongeren, de eeuwige vernederingen hadden zijn lichaam verteerd tot de staat van een geraamte. Daarenboven waren er de dagelijkse missen en plichten, het onderricht van de catechismus, en de bedevaarders die uit alle hoeken van het land kwamen toegelopen. Hij had zo veel opdrachten dat er hem maar één uitweg meer overbleef; deze van het huidige ogenblik. Uiteindelijk, en na het vlug doorslikken van een karige maaltijd, moest hij zich opsluiten in zijn biechtstoelen, deze van de vrouwen en deze van de mannen, waar hij twaalf tot 14 uur per dag doorbracht.

En zo werden de nachten zoals vroeger, toen hij op zijn sobere matras tot rust kon komen. Zijn vriend, de "Grappin" zou zich hierover danig het hoofd breken en de arme priester gebruikte zijn gebruikelijke humor:

"De oude tovenaar heeft vandaag zijn handel nog eens goed laten draaien."

De "oude tovenaar" was uiteraard een zinspeling op hemzelf en de eigenschap die sommige, jaloerse confraters, hem zogenaamd "uit christelijke naastenliefde" hadden toebedeeld, hiermee verwijzend naar de zonde van de "hoogmoed."

Dit bestaan was te afmattend voor een fatsoenlijk man zoals hij. Hij verlangde naar een ongestoorde nachtrust van acht uur, zonder "Grappin" en men hoorde de heilige man snakken naar de mildheid van een verblijf bij de Trappisten en bij de kartuizers, waar hij alle vrije tijd zou hebben om "zijn arme leven te betreuren."

Tot tweemaal toe, poogde de ongelukkige te ontsnappen aan zijn lot door de vlucht te kiezen. In 1840 ging hij ’s nachts voor een eerste maal op de vlucht met niet meer dan zijn gebedenboek in de handen. Toen hij aankwam aan het "Croix des Combes," aan de rand van het dorp, hield hij even halt om te bidden en te mediteren. De Heer moet de arme man hebben verlicht hebben, want aanstonds maakte hij rechtsomkeer en vertrouwde hij ’s anderendaags zijn korte ontsnappingspoging toe aan Catherine Lassagne.


Croix des Combes, waar Jean-Marie rechtsomkeer maakte

De tweede vlucht gebeurde drie jaar later en was veel ernstiger.

Mgr. Devie werd er zich van bewust dat de heilige man uitgeput raakte van het vele werk wat hulp kon gebruiken. Hij zond hem twee vicarissen, eerst M. Raymond en spoedig daarop M. Toccanier. Maar hoe konden deze zeer toegewijde priesters "een gezant van God, ingewijd in de geheimen van Hierboven," zoals de burggravin des Garets hem noemde, vervangen? Zijn beschikten niet over zijn "gaven" die de mensen spontaan naar Ars deed komen. De hartstocht, de heiligheid van Jean-Marie Vianney was gewoonweg niet te vervangen, maar teveel is teveel en de menselijke krachten hebben hun grenzen. Uiteindelijk werd Jean-Marie, "het voorbeeld van verhevenheid," zoals M. Trochu hem noemde, ernstig ziek. Vijf dokters begaven zich in allerijl naar zijn ziektebed.

"De strijd is ongelijk," jammerde de zieke met de humor die hem eigen was. "U bent met vijf tegen één, als er nog iemand bijkomt ga ik dood!"

Er zouden er nog twee bijkomen, door de dringende tussenkomst van Mgr. Devie en nadat het alarm was geslagen onder de vrome mensen. Men zal spoedig moeten priesters toevoegen, want de pastoor wordt zieker en zieker en men zal hem spoedig moeten berechten.

"Ik geef hem nog veertig minuten," stelde een van de zeven artsen vast, nadat de hartslag was gemeten.

Jean-Marie had deze uitlating goed gehoord en begonnen vurig te bidden tot de Heilige Maagd en de Heilige Philomena.

"Ik ben nog maar 57 jaar en ik voel dat ik nog veel te doen heb hier op aarde," prevelde hij tussen zijn gebeden door.

"Merkwaardig dat hij nog leeft!" stamelde de geneesheer nog dezelfde avond die hem eerder binnen het uur zag sterven.

"Ja, en het gaat zelfs veel beter met hem," riep Catherine Lassagne verheugd uit.

"Dat is een mirakel!"

"Dat is goed mogelijk: zoveel mensen bidden voor hem!"

Buiten zat het volk luidop en geknield de Rozenkrans aan het bidden. Voor het altaar, opgedragen aan de Heilige Philomena, waren de weeskinderen gezamenlijk aan het bidden. En de heilige priester bad zelf ook voor zijn genezing.

%
Altaar van de Heilige Philomena
Kerk te Ars-sur-Fromans

En hij genas, maar hij moest van de dokters een periode rust nemen. De pastoor wou deze doorbrengen bij zijn oudste broer, François, die de boerderij van Dardilly had geërfd, die zijn "kleine broer" gastvrij ontving. Maar massa bedevaarders liepen verloren de kerk in en uit. Zoveel zielen dwaalden niet verdrietig rond in Ars, waar de heilige man niet langer de biecht kon afnemen en onderricht geven. Al vlug begaven ze zich naar Dardilly en kwamen al gauw de huismeester lastig vallen: op de binnenkoer, in de hal, in het werkplaats, ja zelfs tot in de slaapkamer stootte hij op onbekenden.

"Maar, ik voel mij hier niet thuis bij mij!" gromde hij.

Jean-Marie kon niet langer in zijn toevluchtsoord verblijven. Mgr. Devie werd op de hoogte gebracht en angstig, omdat een terugkeer naar Ars zeker een verkorting van zijn verblijf hier op aarde zou inhouden, bood hij hem het kapelaanschap aan bij Beaumont, maar met de vraag om hier "nog wat over na te willen denken."

"Ik heb alles al overdacht," schreef Jean-Marie, "Ik ga naar Beaumont."

Met priester Raymond bereidde hij zijn vlucht voor naar zijn nieuwe bestemming. In het grootste geheim vertrokken de twee priesters tijdens de nacht, op weg naar Beaumont, de heilige te paard en de vicaris te voet. Deze laatste leidde het paard bij de teugel. Bij het ochtendgloren bereikten de reizigers Albigny. Zij zouden er rusten bij de pastoor van het dorp, M. Martin, een persoonlijke vriend van Jean-Marie Vianney, maar een huivering ging door Vianneys lichaam. Het was nog volop feest van de patroonheilige in het dorp en buiten werd er nog overal gedanst. De pastoor van Ars kon uiteraard geen halt houden in een plaats dat zo schaamteloos onderworpen was aan de verleidingen van de "Listige" en drong er op aan om de weg te vervolgen.

Zijn verblijf was gelegen midden in de Dombes en omgeven door vijvers. Jean-Marie stuurde het paard terug naar zijn broer, die het hem had geleend en zij besloten om de volgden twintig kilometer verder te voet af te leggen. De twee mannen, de ene nog volop in herstel, bereikten uitgeput het dorp Marlieux, waar zij wat tot rust konden komen in de pastorij.

Hoe, weet niemand, maar de troep trouwe volgelingen, was er op een mysterieuze wijze achtergekomen waar de vluchtelingen zich bevonden. Allen gingen daarheen en bestormden ze de kerk van Marlieux. De arme herstellende man voelde zich verplicht om de preekstoel te beklimmen om zijn preek te houden. Het onderwerp was: "de kortheid van het aardse bestaan en het geluk om zich in de Hemel te mogen begeven ..."


Marlieux, Eglise

Beaumont stond bekend als een miraculeus oord en de verering voor Maria was er levendig.

"Daar zal ik te weten komen wat de Heilige Maria met mij van plan is," zei de heilige priester. Na de mis bekende hij:

"Ik weet nog niets, ik ga opnieuw beginnen bidden."

Hij begon aldus te bidden, diende zijn vicaris bij de Mis en vertrouwde hem in de sacristie uiteindelijk toe:

"God wil mij hier niet, laat ons terugkeren naar Ars!"

Deze beslissing werd gevolgd door een staande ovatie van vreugde van de volgelingen. Zij boden hem zelf aan wagen aan voor zijn terugkeer. De nog zwakke priester nam plaats in de wagen, maar stapte al even vlug uit.

"Die wagen vermoeit mij veel te veel ... ik verkies nog liever om te voet te gaan."

De terugkeer in Ars, te midden van het klokkengeluid, was triomfaal: de pastoor van Ars, steunend op een knobbelige wandelstok, was terug "thuis." De verleiding was groot geweest, maar met de hulp van de Heilige Maagd, werd ze overwonnen.

In het midden van de algemene hartelijkheid, herhaalde priester, met de tranen in de ogen:

"Mijn kinderen, mijn kinderen, ik zal u niet meer in de steek laten ... mijn kinderen ..."

Het was in september van 1843.

Hij zou zijn woord niet kunnen houden. De Heer zou er hem toe dwingen.

Vertaling: Chris De Bodt

14-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 14. Biechtvader en helderziende
Hoofdstuk 14. Biechtvader en helderziende

Laat staan dat de priester een heilige is, dan is de dichter een genie, want tussen beiden zijn er raadselachtige overeenkomsten.

Zowel de een als de andere is "verbonden" aan de mensheid met het onuitsprekelijke waar de schepping in vervat zit. Voor de dichters van de negentiende eeuw was de breuk met de kille rede van het neoclassicisme het eindresultaat. Aan het einde van de negentiende eeuw werd aan de dichter Arthur Rimbaud de bijnaam "de helderziende" gegeven.

Jean-Marie Vianney werd een "helderziende" priester.

"Als de ziel verenigd is met God, is het altijd lente." Deze subtiele zin is afkomstig van Jean-Marie Vianney. Als Monsieur Jourdain [de burgerman uit "le bourgeois gentilhomme" van de Franse dichter Molière] proza maakt zonder het te weten, dan drukte de pastoor van Ars zich impulsief uit als de dichters.

Bij alle onthullingen tijdens het afnemen van de biecht, moest Jean-Marie soms wenen als hij zich sommige van de zonden opnieuw voor de geest riep. Wat zijn gave van helderziendheid betreft, sommen we enkele uit de ontelbare feiten op.

Toen hij zich een weg baande door de menigte bedevaarders, deed hij soms een teken op een of andere onbekende man of vrouw:

"U mevrouw! Wacht niet langer en kom, want u bent belast met de taken van uw familie."

Aan iemand uit zijn omgeving vertrouwde hij toe:

"Ga die dame halen. Het is nu al drie dagen dat zij hier wacht om te kunnen biechten en zij kan niet langer wachten. Ga haar halen, Zij bevindt zich nu voor dat huis. Zij gaat voor!"

De schrijver van dit verhaal is afkomstig uit Lyon. Hij had verhalen horen vertellen van zijn familieleden die reeds een bedevaart naar Ars hadden gemaakt. Een overgrootvader van zijn schoonfamilie was uit nieuwsgierigheid, met zijn zeer vrome vrouw, meegereisd naar het dorp van de heilige priester.


Biechtstoel, Ars

Zelf was hij een agnost en misschien zelfs een vrijmetselaar, zoals er voldoende rondliepen in de "geëvolueerde maatschappij" van die tijd. Hij wachtte aan de zijde van zijn vrouw achteraan de kerk, waar de pastoor de Mis opdroeg. Toen hij hem voorbij wandelde, stopte de priester plots en wees hem aan:

"U," zei hij, "u moet ik zien na mijn Mis!"

De vrijdenker was onder de indruk, maar daagde niet op. De daaropvolgende dag herhaalde de biechtvader: "Ik heb u gisteren opgewacht. Waarom bent u niet gekomen?"

Uiteindelijk, gedreven door een halve godsvrucht, viel de overgrootvader op de knieën in de biechtstoel die voorbehouden was voor de mannen.

"Laat ons zien. Vertel mij uw leven," vertelde de heilige man in zijn gebruikelijk jargon.

De boeteling verontschuldigde zich, ontving de absolutie, en kwam als een ander mens uit de biechtstoel, volledig bekeerd en met een vurig geloof in God.

Vier dagen later kwam de man plotseling te overlijden.

Dit verhaal is onvervalst en deze feiten stapelden zich op, zodat na 1830, het aantal bedevaarders nog meer begon op te lopen. Elke dag werd Ars overstroomd met tweehonderd, driehonderd en soms zelfs door vijfhonderd mensen die het eenvoudige dorpje kwamen bezetten. Er werd een speciale dienstregeling met de postkoets ingesteld en nadat de spoorweg was aangelegd, moest men voor de reizeigers naar Ars een apart kantoor inrichten in het station van Perrache, met tickets heen en terug die geldig waren voor een week, de tijd die nodig was om de heilige biechtvader te kunnen benaderen.

Door God geïnspireerd, wijdde de biechtvader, op een doeltreffende wijze, de nodige tijd aan elk geval.

Soms weigerde hij om sommige biechtelingen te aanhoren:

"Maar u hebt helemaal geen biecht nodig. U bevindt zich in een staat van genade. Ga te communie."


Andere keren weigerde hij de absolutie en eiste hij dat ze zich eerst "in orde" moesten stellen door een diepe berouw en een definitieve breuk met het verleden, omdat hij of zij anders toch zou hervallen in de zonde.

Hij raadde geestelijke roepingen af of aan, want het gebeurt dat blind is voor zijn eigen kunnen en zich voorbestemd acht voor een leven, waarvan men nooit het harde bestaan zal kunnen dragen.

Zo zij hij tegen een kolonel die wou intreden in het klooster, die het nochtans niet aan de nodige krachten ontbrak:

"Men heeft te veel mensen zoals u nodig in het leger."

Hen die men plat betitelde als "duimspijkers van het wijwatervat" maakten hem ongeduldig: hij merkte in hun overdreven overdenkingen de openbaring op van een verborgen egoïsme. Bovendien waren zij de oorzaak van zijn kostbaar tijdsverlies ten gunste van zielen die waarachtig zijn hulp nodig hadden.

Vertaling: Chris De Bodt

13-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 13. Le Grappin
Hoofdstuk 13. Le Grappin

Ontegensprekelijk was Jean-Marie "bezeten," zoals men dezer dagen zou zeggen, maar dan van de Heilige Geest, vol met vuur. Een man met een uitstraling, met woorden en een aantrekkingskracht die zijn collega-priesters, die ervan verstoken waren, ziedend jaloers maakte, maar die er uiteindelijk zelf niet konden aan weerstaan eens ze hem hadden ontmoet.

Wetenschappelijke waarnemingen zeggen dat in het geval van een "bezeten" huis, er in het algemeen onder de hen die in het huis verblijven, een "medium" is, hetzij een geest die, meestal zonder dat de persoon zich hiervan bewust is, in contact is met de golven waarin wij zwemmen, het merendeel onzichtbaar zoals radio- en televisiegolven, de ene keer goedaardig, de andere keer noodlottig. Deze goedaardige golven, die deze heilige persoonlijkheid uitstraalde, ontketende de woede van negatieve krachten die zich, op een indrukwekkende wijze, tegen hem keerden en terreur zaaiden onder zijn naasten, terwijl hijzelf ijzig kalm bleef "in het oog van de storm," zoals hij het zelf noemde: hij gaf zelf een koosnaam aan zijn ongelegen gast, die hij "le Grappin" noemde.

"De Grappin is goed dom," gaf hij als commentaar, na een bijzonder woelige nacht, waarbij heel het huis begon te schudden en de meubelen zich met geraas verplaatsten, "want hij kondigt mij de komst aan van enkele grote vissen bij de biecht."

Zo herkende hij de komst van grote berouwvolle boetelingen die met zware zonden waren belast en naar hem toekwamen om zich te bekeren en een andere weg in te slaan.

Tegen sommige bezoekers, in doodsangst van de rare geluiden en zware slagen die weerklonken in de pastorij: "Maak u hier niet druk om, het is de Grappin!" zei hij om hen gerust te stellen.

Soms vertoonde Jean-Marie zich ’s morgens in De Voorzienigheid en verklaarde hij aan Catherine Lassagne, in zijn gebruikelijk jargon, getint met een zwaar plaatselijk accent van de streek rond Lyon: "De Grappin heeft mij goed liggen gehad deze nacht! Niets heb ik kunnen slapen."


Slaapkamer heilige Jean-Marie Vianney

Vanaf 1827, kwamen er gemiddeld zo’n 20 mensen van buiten de parochie op bedevaart naar Ars. Zij logeerden allemaal bij François Pertinand, die door de pastoor werd aangesteld tot onderwijzer van de jongens. Hij had een herberg geopend voor de bedevaarders. De steeds toenemende toestroom van boetelingen werkte de duivel danig op de zenuwen, dat deze laatste besloot om zijn pesterijen en opdringerigheden danig op te drijven. De stevigst gebouwde kerels van het dorp, allemaal ongeveer 25 jaar oud, gespierd en zonder vrees, werden samengeroepen om de nacht door te brengen in de pastorie, tot op de tanden gewapend met alle tuig. Tegen de ochtend zagen ze allen lijkbleek, met blauwe kringen rond de ogen door de slapeloosheid. Al vlug maakten ze zich uit de voeten en men zag ze niet meer terug. Jean-Marie maakte er zich geenszins druk om en gaf schertsend toe: "De Grappin en ik, wij zijn zowat vrienden geworden."

De razende aanvallen van de machten van het kwaad verzekerden echter de heilige, die bij zijn priesterwijding zijn ambitie had bevestigd om zoveel mogelijk zielen te redden, van het welslagen in zijn werk.

Waar de overige priesters zich afbeulden om de zielen verbeten achterna te lopen, moest de pastoor van Ars helemaal niets ondernemen: het waren de zielen zelf die zich spontaan bij hem kwamen aanbieden en zijn biechtstoel belegerden, in de hoop op hun redding.

Men kan zich de woede van de duivel voorstellen aan wie zo veel zielen werden ontrokken: zijn gebulder, gehuil en scheldwoorden.

"De Grappin heeft maar een gemene stem", merkte Jean-Marie op, zonder van zijn stuk te raken.

Op een nacht [en niet tijdens de nacht zoals men veelal verkeerdelijk schrijft], terwijl de pastoor bezig was met het afnemen van de biecht, vatte zijn kamer vuur en werd een gedeelte van de gordijnen en het bed vernietigd. Over het algemeen kent men dit soort beginnende branden toe aan de duivelse krachten. Men ziet er vandaag nog de sporen van in het huis van de heilige. Misschien kan dit onheil, waarvan de oorsprong tot op vandaag steeds een raadsel is gebleven, vlug in elkaar gezet zijn door de mensen in de omgeving van de priester.

Beetje bij beetje begon de prins der duisternis zijn pesterijen op te geven. Zij leverden toch niets op en de openbaringen van de duivel begonnen te vervlakken naarmate de roeping van de heilige als "veroveraar der zielen" zich meer en meer begon te bevestigen. Misschien zat hier ook zijn verering ten tijde van zijn vicariaat de Ecully voor de Heilige Philomena, een jeugdige martelares van vijftien jaar, voor iets tussen. Pauline Jaricot had hem destijds over haar bestaan ingelicht.


Pauline Jaricot

De eeuwige jeugd van de uitverkorenen is gekend: "ergens" bleef het kind in de heilige, van wie de gebeden recht naar de hemel stegen, verborgen. Het verschafte hem genoegen dat de jonge martelares, zijn raadgeefster en gevolmachtigde was bij de Heer, belast om zijn aangelegenheden voor te leggen aan Hem.

Vertaling: Chris De Bodt


12-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 12. 1830
Hoofdstuk 12. 1830

Februari 1830 was de maand van de voorstelling van "La bataille d’Hernani [De slag om Hernani]," een toneelstuk van Victor Hugo. Spoedig speelde het toneel zich niet alleen op het podium af, maar eveneens in de zaal waar de jonge, romantische groep, in vermiljoenrode vesten, van op het balkon het hoofd boden aan de meer classicistische ingestelde toeschouwers die zich op de benedenverdieping bevonden. Als spoedig kwam het tot een handgemeen, waarbij de jongeren gemakkelijk de overhand kregen. Maar er was ook de julirevolutie van de middenklasse tegen koning Karel X, van het huis van Bourbon. Volgens de middenklasse werden ze te veel benadeeld door de koning die in hun ogen te veel macht had. Het gevolg was dat er op 27 juli 1830 een revolutie uitbrak. Deze voltrok zich in drie dagen: 27, 28 en 29 juli. In Frankrijk worden deze dagen wel de 'Trois Glorieuses' genoemd. Karel X weigerde zijn macht te beperken en trad af. Ook ontstonden er anti-religieuze bewegingen, maar deze werden al spoedig onderdrukt door de nieuwe koning, Lodewijk-Filips I, de neef van Karel X. Lodewijk-Filips was een liberaal en werd door de burgerij geaccepteerd. Hij kreeg hierdoor de bijnaam "de burgerkoning." Zijn bewind werd de "julimonarchie" genoemd.

Op het platteland was er geen verzet, behalve misschien te Ars, waar een "revolutionair comité," die de tijd rijp achtte om zich te ontdoen van de opgelegde "tirannie," dat hem kwam mededelen dat hij zonder uitstel diende te verhuizen. Voortaan nam de staat de weeskinderen van De Providentie ten laste. De adel negeerde de nieuwe koning, die ze voor een overweldiger namen. Men moest dus niet op een tussenkomst rekenen van de kasteelheren en burggraven, die zelfs een gevaar begonnen te vormen en de hele zaak ongenegen werden. Als verzet werd er een afvaardiging van getrouwen van de pastoor naar de Bisschop van Belley, Mgr. Devie, gestuurd en hen werd verzekerd dat alles kon blijven zoals het was. Indien nodig zou het leger worden aangespoord om de orde te herstellen.


Koning Karel X


Koning Lodewijk Filips I

De julirevolutie van 1830 was slechts een noodsein voor de vreedzame parochie. De enige opmerkelijke veranderingen, waren de Franse lelies en de witte Koninklijke vlag aan de gevel die van de gevel het gemeentehuis waren verdwenen, waarop deze werd vervangen door de Franse driekleur, zoals ten tijde van de intussen overleden keizer Napoléon.

Als de pastoor van Ars uiteindelijk al mocht blijven was het niet volledig naar de zin van de geestelijke overheid, behalve dan Mgr. Devie, die hem steeds had beschermd. Inderdaad, het welslagen van Jean-Marie Vianney nam nog toe en dit vooral op voorspraak van de kleine man die hun nederige vertegenwoordiger boven alles steunden. De geestelijke overheden spaarden, vooral tijdens de beginperiode, vóór 1830, hun hevige kritiek en meest gemene reacties niet tegen hun ambtgenoot. Het is dan ook bijna miraculeus en onverklaarbaar, dat deze "ezel," nadat ze hem, wegens zijn erbarmelijke resultaten in het seminarie, uit medelijden de kleinste parochie uit het bisdom hadden toegewezen er in geslaagd was om zich op te werken tot de meest begeerte pastoor uit de omtrek. Dit, terwijl zij, in alle ernst en met succes hun studies hadden beëindigd en vloeiend Latijn spraken. Hoe stoorden ze zich eraan dat deze eenvoudige, zwakke leerling zo heilig stond aangeschreven!


Ars, oude foto van de kerk

De houding van de heilige man wekte in eerste plaats spottende opmerkingen en sarcasme op. Destijds schonk de Primaat van Gallië van zijn geestelijken een grote aandacht aan het uiterlijk voorkomen van de geestelijken: hij wou dat de priester een gouden sluiting droegen aan de schoenen en zwarte driekantige hoed als een hoofddeksel droeg en dat de witte kraag er steeds onberispelijk uitzag.

Nu liep Jean-Marie Vianney er steeds bij als "schoppenaas," droeg hij versleten schoenen die nog nooit waren gesmeerd en was zijn opgelapte soutane tot op de draad versleten. Niet alleen ging hij door als een excentriekeling die er een "vreemd gedrag" op nahield, maar men ging nog verder: zijn "geveinsde vreemdsoortigheid" diende slechts om "de aandacht op zich te vestigen." Het was dus niet iemand die ongegeneerd of gierig was, maar eerder een "bedrieger." Sommige van zijn ambtgenoten gingen zover dat ze hem als een "gek" en een "tovenaar" behandelden en vaarden heftig uit tegen hem van op hun preekgestoelte en legden hun "kudde" het verbod op om op bedevaart te gaan naar Ars. De biechtvaders weigerden de absolutie te geven aan de biechtelingen die zich hiertegen poogden te verzetten!


Soutane van Jean-Marie Vianney

"Het zijn simpelen van geest die massaal deze onevenwichtige fanatiekeling gaan raadplegen," schreef men aan Mgr. Devie, "U moet tussenkomen om aan deze praktijken een einde te stellen."

Maar de prelaat van Belley was onwankelbaar en antwoordde: "Ik wens al mijn onderdanen maar het geringste van dergelijke dwaasheid toe."

En nog:

"Ik weet niet of de pastoor van Ars zich verder heeft bijgeschoold, maar wat ik wel weet is dat de Heilige Geest Zich heeft belast om hem te verlichten!"

Het is waar, zoals de goede Cathérine Lassagne zou opmerken, dat "zijn gebrek aan intelligentie ruimschoots wordt bijgestuurd door de Heilige Geest."

Jean-Marie Vianney, die van zijn kant anonieme brieven kreeg toegestuurd, waarin men hem uitschold voor een excentriekeling of een gek, stoorde zich hier helemaal niet aan en beantwoordde de brieven met de nodige dosis bijzondere humor: "Indien ik door hoogmoed zou zijn beproefd, dan zou ik tenminste weten waarvan ik moet herstellen!" En hij bedankte zijn correspondenten voor de dienst die ze hem onbewust hadden bewezen, want zo kon hij, dankzij de brieven, achterhalen van wie de aanvallen kwamen.

"Het is waar," erkende hij, "dat ik maar een onwetende ben. De arme pastoor Balley heeft gepoogd om mij op te leiden, maar hij was zijn Latijn vergeten!"

Voor een van zijn portretten, geschilderd door een argeloze bewonderaar, zonder dat hij poseerde, want hiervoor bedankte hij steeds, schreef hij: "Dat ben ik waarachtig: kijk hoe ongelofelijk dom ik mij gedraag!"

Sommige van zijn hekelaars eindigden met te erkennen: "Ja, de heiligheid schuilt in hem, maar dan is dan ook alles!" Een buitengewoon bewijs van eerbetoon: alsof de heiligheid niet voldoende zou zijn!

Zeer zeker zag de pastoor van Ars er uit als een man van zijn tijd: niet in de studie, maar alles in de bezieling en de zekerheid dat de Gods waarheid van een andere orde is dan deze van de menselijke wetenschap.

Vertaling: Chris De Bodt

11-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 11. Tijdperk van de Romantiek
Hoofdstuk 11: Tijdperk van de Romantiek

De poëzie, de literatuur, de schilderkunst, de muziek, de politieke ideeën tot en met de godsdienst, kortom alles was tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw verweven van de romantiek, dat een hevige reactie was tegen de starheid van het neoclassicisme, dat met de nodige welvoeglijkheid alle gevoelens onderdrukte en de rede verheerlijkte en waarvan de overblijfselen nog een aantal jaren bleven drijven zoals de wrakstukken van gestrand schip, alvorens volledig ten onder te gaan.

"Sla uzelf op de borst, het is waarlijk een zeer begaafd persoon," schreef Alfred de Musset in 1830, op twintigjarige leeftijd. Verstoken van "wetenschap," zonder enige kennis van het Latijn, de conventionele taal van de Kerk, die alle doet met gevoel en met een heilige mateloosheid, kan men Jean-Marie kenmerken als een Heilige van de Romantiek, zozeer is zijn persoonlijkheid gevormd door zijn tijdsperk.

Hoe is deze onbeduidende pastoor, die bij de kerkelijke hiërarchie gekend staat als een "idioot," en die naar een godvergeten gehucht gestuurd werd om ergens op het einde van de wereld God en de mensen te dienen, er in geslaagd om tegen 1830 uit te groeien tot een bekendheid die weldra tot over de grenzen zou reiken?

Dit alles begon met zijn lovenswaardig verlangen om het postrevolutionaire Frankrijk te herkerstenen. Het was zijn lijdensweg om de "bomen der vrijheid" van de Revolutie, te vervangen door de kruisen, die dezelfde Revolutie had doen verdwijnen.

In 1823 ging de kapelaan van Ars op missie naar Trévoux, de hoofdplaats van het kanton, waar hij tijdens zijn korte verblijf, gekenmerkt door een intens geloof, de biecht afnam van de bedevaarders die zich naar zijn biechtstoel begaven. Hij was geen luie biechtvader. Soms weigerde hij de rechtuit de absolutie te verlenen aan zondaars die hun neus ophaalden voor de noodzaak om af te zien van hun slechte zondige gewoonten. Zij werden verzocht om zich opnieuw aan te bieden "wanneer ze in regel waren." De kapelaan had blijkbaar de wind van de Heilige Maagd in de rug.


Trévoux, kerk


Trevoux, établissements Vianney

Al vlug begon men op te merken dat er zich grote menigten gelovigen aanboden rond de biechtstoel van deze eenvoudige dienstdoende priester, die zijn meerderen, in hun kortzichtige wijsheid, in het begin hadden geweigerd om te biecht af te nemen.

Waarom deze toeloop?

Zonder twijfel beseften de mensen dat ze zich de voorbije jaren te veel aan de zonde hadden overgeleverd en voelden de zielen een verlangen tot herstel. Maar ongetwijfeld was er ook de onmeetbare aantrekkingskracht en de eenvoud die de toekomstige heilige in dusdanige mate uitstraalde, dat de berouwvolle zielen in beweging bracht. Zijn hartelijkheid bracht de mensen terug tot God en het verhaal van het "mirakel Vianney" waarvan ze de gelukkige getuigen waren ging al vlug onder de zondaars rond.

"Deze biechtvader is waarachtig buitengewoon. Helemaal onder de indruk en als een ander mens verliet ik de biechtstoel!"

De mondelinge reclame blijkt nog steeds de beste reclame te zijn en zijn faam begon beetje bij beetje te groeien, in die mate dat, van missie tot missie, de "rechtbank" van Vianney al spoedig belegerd werd en hij weldra de tijd niet meer zou vinden om de maaltijden met zijn geliefde weeskinderen in De Voorzienigheid bij te wonen.

Elke keer hij bij zijn missies preekte, herhaalde zich hetzelfde fenomeen. Zijn homilies waren nochtans niet meer zo lang en verwarrend als tijdens de beginperiode, als vicaris te Ecully, maar hij zei altijd heel eenvoudige dingen, recht uit het hart, dit hart dat gekneed was door de romantiek. En dat maakte indruk en bewoog allen die hem aanhoorden.

De gelegenheidsbiechteling was moeilijk te bereiken tijdens zijn relatief korte verplaatsingen, maar de trouwen die, wegens de drukte, hun biecht niet konden volbrengen en die deze stichtelijke ervaring wensten te herhalen of zij die eerder waren weggestuurd om in orde te komen met hun geweten en zich vervolgens opnieuw tot hem wensten te wenden, namen de gewoonte aan om zich naar Ars te begeven om hun geweten te laten leiden door deze uitzonderlijke biechtvader.

En zo begon het verloren dorpje van het departement Ain meer en meer bezocht te worden: een postkoets werd ingelegd naar Ars en wat later zou er een spoorweg aangelegd worden. De pastoor kon niet anders dan toelaten dat er eerst één en later meerdere hotels werden opgericht in de parochie, daar de bezoekers het vaste voornemen toonden de Misdiensten bij te wonen, en hiervoor moest er verblijf voorzien zijn in het dorp.




Ars-sur-Formans, Station

Tijdens zijn zending naar Trévoux, in 1823, werd Jean-Marie Vianney door de onderprefect benaderd. Hij slaagde erin om hem te doen afzien om zijn "jaarlijks bal" in te richten. Zonder twijfel waren de "beminde ambtenaren" teleurgesteld, voornamelijk de moeders die in het bal van de onderprefectuur de ideale gelegenheid zagen om hun dochters aan te prijzen. In elk geval vond de receptie plaats, maar het bal werd vervangen door een concert en er was zelfs een buffet voorzien, waar de jongeren zich opdrongen om te genieten van de gebakjes en de amandelstroop.

In 1827 was er de zending naar Fourvière. De parochianen waren fier om hun nieuwe vaandels te tonen. Burggraaf des Garets had ze geschonken aan de Kerk. In het midden van de nacht vertrokken de bedevaarders te voet vanuit Ars naar de haven van Neuville, waar ze de boot namen naar Lyon. Ze gingen aan wal in Port Mouton, in de voorstad Vaise en begonnen met hun vlaggen, wapperend in de wind aan de beklimming van de hellingen van Fourvière. Op de top van de heuvel stond er toen nog niet de grootse basiliek die er vandaag te bezichtigen valt. Deze zou slechts op het einde van eeuw worden opgericht, zoals de basiliek du Sacré-Coeur de Montmarte. Maar er stond reeds een kapel die was opgedragen aan Maria. En zo noemde men de heuvel van Fourvière de "biddende heuvel." Aan de overkant bevond zich de "werkende heuvel," deze van "Croix-Rousse," die vol stond met werkplaatsen van de zijdewevers.


Fourvière, Basiliek Notre-Dame

Tegen het einde van de namiddag gingen de bedevaarders terug aan boord in Port Mouton, maar, daar sommigen op zich lieten wachten, vloekten de binnenschippers erop los. Buiten zichzelf van woede verliet de pastoor van Ars hierop zijn boot, gevolgd door de bedevaarders die reeds ter plaats waren. Te voet gingen ze richting Neuville, waar ze op de laatkomers wachtten die, hoe vreemd ook, als eersten aankwamen op de ontmoetingsplaats. Zoals in het Evangelie waren de laatsten de eersten ...


Vaise, Lyon, Port Mouton

Moedig nam de groep pelgrims, onder het zingen van kerkliederen, de weg naar Ars, gewapend met fakkels: ze zouden maar laat in de nacht aankomen.

Deze "zendingen" rondom Ars droegen bij tot het geleidelijk toenemen van de bekendheid van deze biechtvader met zijn uitzonderlijke uitstraling.

Vertaling: Chris De Bodt


10-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 10. De Voorzienigheid
Hoofdstuk 10. De Voorzienigheid

Men kan niets groots doen zonder de voortdurende passie en het gloeiende vuur dat de pastoor van Ars in zich droeg: dit zou zich openbaren bij de oprichting van "De Voorzienigheid" een tehuis waar hij de weeskinderen zou opvangen om hen te vormen. De pastoor werd bouwmeester, metser en timmerman. Hij maakte zelf de mortel af, kapte en bracht de stenen aan en spaarde zich op geen enkele wijze en dat alles op één gekookte aardappel per dag. Het gebouw werd opgetrokken op een terrein naast zijn kerk, dat de pastoor had aangekocht in 1823.

Het dansfeest bleef de Heilige Man achtervolgen om dat het een gelegenheid was dat aanleiding gaf tot de zonde en zo hield hij de jongens gescheiden van de meisjes. Vandaag doet men het omgekeerde. De mens is door de duivel verslagen op dit punt.

Er was toen in de parochie slechts één school, waar een meester, die zelf maar een bescheiden opleiding had genoten, de eerste beginselen van het alfabet, het schrijven en het rekenen aan de meisjes en de jongens moest bijbrengen. Het gebouw dat de pastoor onder de ogen van iedereen liet oprichten, was enkel bestemd om weeskinderen op te vangen. Daar zou hen, buiten het rekenen, het schrijven en het alfabet, ook de catechismus, herstelwerk, de was, het strijken, de keuken, het kuisen, kortom, al het praktische in het huishouden worden bijgeleerd dat hen, tijdens hun volwassen leven, goed zou van pas komen.

Van de jonge dochters van zijn parochie, die hij bekwaam achtte om een goede, degelijke en strenge opleiding te geven aan de weeskinderen, koos pastoor Vianney Benedicta Lardet en Catherine Lassagne uit. Hij zond hen voor een jaar naar de Zusters van Farcin om hun opvoeding te voltrekken. Daarna nam hij ze onder zijn hoede en zonder hen te willen verbinden door beloften, legde hij er zich op tot om hen de regels van de armoede, gehoorzaamheid, nederigheid, eenvoud, een de volledige overgave aan de Goddelijke Voorzienigheid bij te brengen. Cathérine zou worden bijgestaan door haar moeder en nog later vervoegden zich de goede weduwe Chalein en Jeanne-Marie Chaney zich bij dit gezelschap. Catherine Lassagne zou later directrice worden van dit huis dat al werd omgevormd tot een opvangtehuis voor weeskinderen, die men zelf naar de pastoor bracht of die hij oppikte tijdens zijn zwerftochten.

Het was dus niet langer een kostschool en de meisjes van de meer welstellende families werden welgestelde families werden terug dus naar hun ouders gestuurd. Ze werden naar één van de vele inrichtingen in de streek gestuurd. Hun plaats zou vlug worden ingenomen door arme, uitgemergelde kinderen, bedekt met wonden en het haar vol met ongedierte, die beetje bij beetje De Voorzienigheid kwamen bewonen. Hiermee werd de benaming De Voorzienigheid alle eer aangedaan.


De Voorzienigheid [La Providence]

De meisjes werden daar opgevoed tot ze de leeftijd hadden bereikt om bij eerlijke families voor het huishouden te worden ingeschakeld ofwel christelijk te worden uitgehuwelijkt. Sommigen kozen voor het religieuze leven, alhoewel de pastoor hen in de richting niet wou dwingen: een roeping moet immers overtuigd zijn, alvorens deze aan te moedigen, want niets leek hem erger dan iemand met een lauw geloof die de Heer slecht zou dienen.

Op de dag dat Cathérine Lassagne en Benedicta Lardet hun intrede deden in het tehuis was er geen brood voor de kinderen. Eerst werd dus het huis gekuist, in afwachting van enig voedsel. Ze zegden tot elkaar: "Laat ons blijven, misschien zendt de Voorzienigheid iets om te eten." En zo geschiedde. De moeder van Cathérine zond haar het middagmaal, dat ze met Benedicta deelde. Korte tijd daarop ontving Benedicta haar middagmaal en opnieuw werd het gedeeld.

Aanvankelijk werden enkel meisjes uit de parochie zelf opgenomen, maar al spoedig aanvaardde de pastoor kinderen van de naburige parochies. Hij aanvaardde slechts zoveel meisjes als er plaatsen waren voorzien. De pastoor stond in voor de alledaagse noodwendigheden.

Al spoedig moest "La Providence" worden uitgebreid: de instelling telde 60 leerlingen en de pastoor bracht er nog elke dag mee.

"Maar er zijn maar 60 bedden," zuchtte Catherine Lassagne.

"Er is nog altijd het uwe!" antwoordde de pastoor.

Op een zekere dag was er bijna geen meel over. Het brood was op en ook was er geen bakker in het dorp. Benedicta Lardet was ten einde raad: er was nauwelijks genoeg om twee broden te bakken. Wat nu gedaan?

"Leg zorgvuldig uw zuurdeeg in het weinige meel dat u hebt, doe de kneedbak dicht, doe morgen naar gewoonte en gebaar van niets," antwoordde de pastoor. Het bevel werd opgevolgd. ’s Anderendaags zei Jeanne-Marie Chaney: "Hoe het kwam weet ik niet, maar naarmate ik begon te kneden, klom het beslag onder mijn vingers steeds hoger en hoger. Ik had geen water genoeg om er in te gieten: hoe meer ik goot, hoe meer het deeg opzwol en hoe dikker het werd tot de kneedbak boordevol was. Inderdaad, met een handvol meel had men een hele kneedbak bereid: tien grote broden van meer dan een kilo. Het was alsof men er een hele zak meel had bijgedaan."


De bakoven, de plaats van het Mirakel

Als spoedig zou er zich nog een mirakel voordoen in de Voorzienigheid, want 80 kinderen, met een goede eetlust, voeden, was geen gemakkelijke opdracht. Op een dag in 1829 kwam men brood te kort en was er geen geld meer om brood aan te kopen ... In de graanschuur lagen amper nog een handvol granen op de grond. Deze keer meende de pastoor dat God hem, omwille van zijn zonden, voorgoed had in de steek gelaten. Vol wanhoop schreeuwde hij het uit: "Er staat ons niets anders meer te doen. We moeten onze kleine kinderen terugzenden. Niets rest er ons nog om hen te voeden." Vooraleer zijn besluit ten uitvoer te brengen, legde Jean-Marie een relikwie van de Heilige François-Régis, één van zijn heiligen waarvoor hij een bijzondere voorliefde had, in de graanschuur. Daarop daalde hij weer af naar zijn beschermelingen met de vraag om vurig te bidden. De avond kwam en toen Catherine Lassagne naar boven ging en de deur van de graanschuur opende, ontdekte ze er tot haar verbazing een overvloed aan graan! Wat zouden de pannenkoeken omdraaien in hun pan!

De pastoor, die onmiddellijk van het gebeuren op de hoogte werd gebracht, was geenszins verrast hierover. "De goede Heer is we heel goed," merkte hij kalm op. Hij draagt altijd goed zorg voor Zijn armen! Het bovennatuurlijke leekt hem volkomen natuurlijk over te komen.

Op een dag zocht Jean-Marie een uitweg. Hij begon een inzameling in het dorp om zo de kostschool van de dagelijkse noden te kunnen voorzien: zijn inzameling bracht hem een amper zak aardappelen op. Hij begreep dat hij een beroep moest doen op de rijkeren en zo ondernam hij een reis naar Lyon naar de zijdefabrikanten, zoals de Jaricots, met in het bijzonder Pauline [die alles uitgaf aan liefdadigheid] en de Perrins. In die familie was er Adélaïde die eveneens een huis van liefdadigheid had opgericht. Hij ontving er meer wezenlijke hulp dan het resultaat van zijn inzameling in Ars. Bovendien brachten de burggraven hem in contact met overige families en zo engageerde de Graaf van Cibeins zich om voor de verwarming in te staan van de Voorzienigheid en de baron van Belveye beloofde in te staan voor een degelijke kledij voor de weeskinderen.


Pauline Jaricot

Men kan nu van de kerk van de negentiende eeuw zeggen dat zij te kort schoot in haar opdracht en de sympathie verloor van de gewone mensen door de meer gegoeden te benaderen. Maar diende zij zich niet tot de tweede groep te richten, om zo een doeltreffende hulp te kunnen bieden aan de eerste groep, in een tijd waarin er nog geen sociale hulpverlening bestond, buiten de Kerk zelf? Vandaag weet men, na de rampzalige politieke gebeurtenissen van de twintigste eeuw, dat een andere inrichting van de maatschappij ook de problemen niet kan oplossen van de sociale verschillen. En tijdens de negentiende eeuw, een tijdperk gekenmerkt door een enorme industriële bloei, getuigde God van zijn bezorgdheid voor de mens, door verlichte heiligen aan de mensheid te schenken, zoals Jean-Marie Vianney, de Heilige Theresa van het Kindje Jezus, Bernadette Soubirous en door de Heilige Maagd toe te laten om diverse malen te verschijnen, onder meer te Lourdes en La Salette ...

Vanaf de oprichting van De Voorzienigheid, begon de pastoor van Ars ook samen met de oppassers en de meisjes regelmatig en beter te eten, zonder zich echter te onthouden van het vasten, verstervingen en tucht.

Beetje bij beetje veranderde het dorpje Ars onder de impuls van deze buitengewoon heilige man. ’s Avonds, na het werk op het veld, zag men de schoppen nog vol met klei, tegen de muur van de kerk staan, waar de landbouwers, na het volbrengen van de zware dagtaak, bijeenkwamen om naar de Heilige Mis te gaan. Op het veld werd er gezongen op de tonen van het Angelus, werden de hoofden gebogen en werd er gebeden.

Op de karren werd er niet meer gevloekt, noch gelasterd. In de plaats daarvan werd de Rozenkrans gebeden. ’s Avonds, alvorens naar bed te gaan, werd er in de families uit de Heilige Schrift gelezen en volgde er een avondgebed. De dronkaards waren verdwenen uit het straatbeeld. Op zondag, na de mis en de vespers, gaven de mannen zich over aan ontspanning, zoals pétanque en het kegelspel. Men hoorde de vreugdekreten klinken tot op de speelplaats van De Voorzienigheid, waar de jonge kosthangertjes hinkelden, verstoppertje of krijgertje speelden, terwijl de oudere weeskinderen kerkliederen zongen met de mooiste stem. Tenminste, wanneer de pastoor hen niet een of ander mooi verhaal uit het Oude Testament vertelde. Maar niemand werkte, want de rustdag van de Heer moest in eer worden gehouden.

Vertaling: Chris De Bodt

09-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 9. Pastoor te Ars
Hoofdstuk 9. Pastoor te Ars

’s Avonds zagen de kroeghouders en hun cliënteel, met een lang gezicht aan, hoe de verhuiskar opnieuw te voorschijn, maar dan vanuit de andere richting, terwijl de vrome zielen hevig in actie schoten voor de genade die hen zo vlug was verleend. De verhuiskar zou niet meer opnieuw vertrekken naar Salles-en-Beaujolais.

Inderdaad had de Aartsbisschop, naar aanleiding van het bezoek van de afvaardiging, zijn beslissing "uitgesteld," alvorens ze definitief te herzien.

Er bleef de kroeghangers niets anders over dan de laster als wapen om zo de lastpak proberen uit evenwicht te brengen en ze maakten hier schaamteloos gebruik van, en zo moest de arme man onder het kruis gebukt gaan van lasterlijke, onzinnige aantijgingen, waarvan ze nochtans wisten dat zijn gedrag onberispelijk was, maar het waren zijn daden in de parochie die hen razend maakten.

Ondertussen reageerde Graaf des Garets, die ook zijn vrienden had onder de geestelijken, vanuit Parijs, lijnrecht tegenovergesteld: "Wij hebben hier op onze gronden een buitengewoon en bijzondere persoon. De Voorzienigheid heeft hem naar ons toegestuurd. Laat hem ons niet ontglippen!"








Foto's pastorij te Ars, laatse foto met zicht op de kerk vanuit de tuin

De edelman zou spoedig alles ondernemen opdat het nederige Ars een volwaardige parochie zou worden.

"Onmogelijk," antwoordden de verantwoordelijken, "een parochie moet minstens vijfhonderd inwoners tellen, terwijl Ars er maar de helft van heeft!"

Maar de graaf had nog andere dingen in voorraad, want ten tijde van de Revolutie, toen men de klok van de kapel had neergehaald en de inboedel van de kerk had verkwanseld, werd de pastorij aangekocht door een landbouwer en de familie des Garets zou deze terugkopen.

"Ik schenk jullie de pastorij en de tuin en laat de kapel met klok herstellen. Ook zal ik de kerk laten vergroten, maar Ars moet dan wel een parochie worden."






Kerk te Ars

De Aartsbisschop aanvaardde deze voorwaarden en de beslissing werd bekrachtigd.

Weinige tijd hierop ging het departement Ain over van de bevoegdheid van het Aartsbisdom van Lyon naar het bisdom Belley.

Uiteindelijk zou de vicaris-kapelaan de titel kunnen dragen voor de rest van zijn dagen: pastoor van Ars.

De genaden konden beginnen stromen, aangetrokken door het kleine geloofscomplex, de boetedoening en de ongelofelijke drijfkracht van deze "uitzonderlijke persoon." Indien hij zich zou beperken tot het verhinderen van de danspartijen van de parochianen, of zelfs van het jaarlijkse bal van de onderprefect, zou Jean-Marie zonder twijfel nooit zijn zalig verklaard en zou zijn naam reeds lang vergeten zijn. Maar buitengewone zaken begonnen stilaan een wending te geven aan zijn aardse parcours.

Men kan reeds een louter gelukkige toeval afwegen als een eerste "mirakel."

Er waren werken aan de gang in de kerk, op het initiatief van de burggraaf en een gedeelte werd ook gefinancierd door Jean-Marie.

Deze wou dat het kleine heiligdom, dat maar één enkel altaar had, er voortaan drie zou hebben, het ene toegewijd aan Maria, het andere aan de Heilige Jean-Baptiste, waarvan men weet dat de heilige man deze naam had aangenomen ter gelegenheid van zijn vormsel, Later zou de Heilige Philomena ook haar altaar krijgen en zelf een hele kapel.

In het begin was er enkel maar het altaar dat was toegewijd aan de Heilige Sixtus, patroonheilige van Ars. Op een dag legde een aannemer aan Jean-Marie een factuur voor van 500 francs die onmiddellijk moest worden betaald.

"Dit geld, dat is het brood van mijn kinderen." 500 francs was een aanzienlijke som geld in die tijd, waarover de pastoor niet onmiddellijk kon beschikken.

"Kom straks weer," zei hij tegen de ambachtsman.

Daarop ging de priester naar het platteland en bad met vuur tot de Hemel om hem deze som geld te zenden. Na een tijd ontmoette hij een dame, die afstapte van de postkoets, komende uit Lyon.

"U bent de Eerwaarde Heer van Ars?" vroeg zij.

"Ja, mevrouw."

"O, wat ben ik verheugd om u te mogen ontmoeten: ik kom u juist 600 francs brengen die de mensen uit Lyon uit liefdadigheid hebben bijeen verzameld om u over te maken voor het doen van goede werken."

Ter gelegenheid van de inhuldiging van de kapel, toegewijd aan de Heilige Jean-Baptiste, was er een nieuwe klok voorzien voor dit gedeelte van het complex, met het volgende opschrijft: "Zijn hoofd was amper de prijs van een dans waard," hiermee een allusie makend op de martelaar Johannes de Doper, waarvan Salomé, na een dans, het hoofd vroeg aan koning Herodes ... er wordt verteld dat bij het dopen van de klok, de pastoor getroffen werd door een flauwte, tijdens dewelke zijn lievelingsheilige hem een gedeelte van de toekomst had onthuld en de menigten had getoond die zouden bijeenkomen in deze plaats.

De Bisschop van Belley, wou rond 1827, zoals eerder de primaat van Gallië reeds had gedaan, Jean-Marie op een belangrijker plaats aanstellen. Zo besloot hij om hem pastoor te maken van Fareins, een parochie bestaande uit tweeduizend zielen. De pastoor zou er ook beschikken over een vicaris. Deze benoeming was niet zonder bijbedoelingen. Een tijdje voor de Revolutie, had er zich een sekte, zoals er altijd al hebben bestaan, deze van des Broeders van Bonjour, gevestigd in deze parochie en reeds de helft van de zielen was overgelopen.

Ontelbare onlusten waren er het gevolg van, dikwijls weerzinwikkend: de "fareinistes" lieten zich naakt, en in het openbaar, zweepslagen toedienen. In 1787 werd er een jong meisje, Etiennette Thomasson aan de poort van de kapel van de Heilige Maria genageld! De politie kwam tussen. Men verwijderde de spijkers en men bekommerde zich over het meisje. Zij zou het overleven. Toen kwam onverwachts de Revolutie, zonder evenwel de volledige aanhang van deze duivelse sekte uit te roeien. Enkele onbuigzame aanhangers waren achtergebleven. De bisschop van Belley hoopte dat deze pastoor, waarover hij reeds prachtige dingen had vernomen, deze vergissing van het hart en de ziel van de laatste aanhangers, voor eens en altijd zou uitroeien.


Fareins, Kerk

Maar ook nu, kwam er onmiddellijk een actie op gang van de parochianen en de burggraaf om deze poging om de pastoor uit Ars weg te halen te doen stranden. Hij zou er zeker in geslaagd zijn om deze fanatiekelingen van Fareins uit te schakelen, net zoals hij de onverschilligheid en het ongeloof in zijn parochie terug had doen opleven. In ieder geval, na een tijdje verdween deze sekte uit Fareins, ongetwijfeld dankzij de vele gebeden.

Vertaling: Chris De Bodt

08-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 8. Verovering van de zielen
Hoofdstuk 8. Verovering van de zielen

De bescheiden vicaris-kapelaan "nam de toon en het gezag aan van een profeet" op de preekstoel om uit te roeien uit zijn parochie wat hij noemde als "de voornaamste bronnen der zonde": het zondagswerk, de vier kroegen die er waren toen hij in het dorp aankwam, en de vele dansavonden die er werden ingericht. Op krachtige toon slaagde hij erin om deze "bronnen van het kwaad" uit te roeien. De eerste tekenen van welslagen: "de boeren haalden hun oogst op zondag zoveel mogelijk in het geheim binnen, maar de vicaris-kapelaan gaf hen een flinke uitbrander, als hij hen tegenkwam: "maar de goede Heer ziet alles en is hierover diep bedroefd, goddelozen die u bent."


Preekstoel in de kerk van Ars

Wat het drankverbruik betreft, moesten de twee het dichtst bij de kerk gelegen kroegen al gauw hun deuren sluiten, wegens gebrek aan klanten. De pastoor wist op zijn loon te bezuinigen door het Concordaat dat aan de pastoors de wedde toekende van bedienden en door zijn verminderde uitgaven door zijn ascetische levensstijl. Hierdoor kon hij één van de twee eigenaars die het vlugst vertrokken schadeloos stellen. De twee kroegen die nog bleven bestaan boerden langzaam achteruit. De echtgenotes ondersteunden uiteraard dit initiatief van de heilige man: dankzij hem, dronken hun mannen het geld voor het onderhoud van het huishouden niet meer op.

Aan het dansen had de pastoor eveneens de oorlog verklaard: in geen geval zou hij dit dulden, zelfs niet bij de grote christelijke feesten en zelfs niet op het kasteel van de goede juffrouw des Garets die, wanneer zij haar jonge en edele neven ontving, in haar salons een "kleine danspartij" inrichtte, om deze onstuimige jeugd wat op te vrolijken: zij zag er slechts wat onschuldig en smaakvol tijdverdrijf in, maar voor de kapelaan was het een "hels vertier," "de volgende aanzet tot zonde" en "het touw waarlangs de duivel het meeste zielen naar de hel trekt."

Deze overdreven strengheid kan in onze dagen buitensporig klinken, maar men moet zich herinneren dat Vianney werd gevormd door Vader Balley, een man van de achttiende eeuw, een tijdperk dat, omdat het ontsnapt was aan de bekoringen van de "Verlichting," tot het atheïsme aanspoorde, verder onder de invloed bleef van het jansenisme.

Deze leerstelling had grote religieuzen onenigheden tot gevolg tijdens de vorige eeuw en Koning Lodewijk XIV had al zijn macht moeten aanwenden om de invloed ervan te verminderen, maar hij slaagde hier slechts gedeeltelijk in. Het jansenisme stamt uit dezelfde tijd als het puritanisme dat vooral zijn weg vond in de Verenigde Staten, het gereformeerde Nederland en de puriteinse Britten. De puriteinen waren onverbiddelijk en strikt in hun zeden.

De vicaris-kapelaan, bezeten door het spookbeeld van de zonde, voerde onder zijn kudde schappen een klopjacht bij elke aangelegenheid die hiertoe kon aanzetten. Door de Revolutie waren ze lange tijd zonder pastoor komen te zitten. Niet alleen zat hij de vrome kasteelvrouw achterna om geen "danspartijen" meer in te richten, maar hij verbood elk "goddeloos" vermaak in zijn dorp. Men had gezien dat hij alles in het werk had gesteld om de twee kroegen, die zich het dichtst bij de pastorie bevonden, te laten verdwijnen, één van de twee door deze af te kopen. Voortaan, wanneer de tijd van "La Vogue" aankwam [jaarlijks terugkerend feest in zuidoost Frankrijk van de patroonheilige van het dorp, dat men kan vergelijken met de kermis in het noorden], betaalde de vicaris-kapelaan de muzikanten uit zijn zak om op hun schreden terug te keren zonder de jongeren aan het dansen te brengen.

Als de "zoon Vianney" alles aan de armen gaf, was hij zichzelf niet. Hij had zijn gedeelte van de eigendom van zijn vader geërfd en het eerst aangewend om alles wat hij mooi vond te kopen om zo zijn kerk op te smukken: "niets is te duur, noch te weelderig om de goede Heer te dienen!" Hij maakte er ook gebruik van de verkopers van dranken te ontmoedigen. Zijn haat tegen deze "aanzetters tot de zonde" deed hun winstgevende inkomsten al vlug zinken. Sommige jongeren kwamen in opstand tegen zoveel soberheid en hadden het plan opgevat om een "groot bal" te organiseren op de dorpsplaats, tegenover de kerk, als uitdaging.

Zij versierden een podium, en verzamelden dorpsviolisten en trommelslagers. Deze muzikanten zouden met hun hoge opgezette hoeden uit meerdere kleuren, versierd met linten en bellen, het bal opvrolijken.

Ongelukkiglijk voor de jonge leeghoofden kwam geen enkele danspartner opdagen: alle jonge meisjes van het dorp werden door de pastoor verzameld in zijn kerk, waar zij in koor kerkliederen zongen.

Er restte de vrolijke kerels niets anders dan wat onder zichzelf te dansen of op hun stappen terug te keren, wat ze ook deden. Hun plagerige pastoor had hen voor schut gezet. In het vervolg zou men afzien van het inrichten van dergelijke bals in een dorp waar de invloed van zo’n man heerste.

Dit voorval met de jonge meisjes, verzameld in de kerk op de dag van het bal, getuigt in elk geval van de invloed van de toekomstige heilige, dankzij zijn uitstraling, vat te krijgen op het geweten van de families die onder zijn leiding stonden. Deze schitterende overwinning tegen de danspartijen, het "voorwerp de duivel," toont aan dat de herovering van de zielen van Ars een groot succes was.

Vertaling: Chris De Bodt

07-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 7. Vicaris-kapelaan te Ars
Hoofdstuk 7. Vicaris-kapelaan te Ars

Jean-Marie vertrok op 9 februari 1918 naar de Dombes. Zoals gewoonlijk ging hij te voet, maar hij was niet alleen, hij was vergezeld van "Moeder Bibost," een roddeltante uit Ecully, de meid van de pastorie ten tijde van M. Balley. Op een karretje werden de kledij, enkele meubelen en boeken die de hulppastoor had geërfd van zijn geestelijke vader, meegetrokken. Jean-Marie was boven zijn soutane gekleed in een zwart, wijd en lang bovenkleed met wijde mouwen [tabbaard] en droeg eveneens een zwarte, driekantige hoed.

Tijdens de ochtend van deze februaridag was dit gevaarlijke gedeelte van het departement, vol van vijvers en zilverberken, bedekt met een dikke laag mist. Men zag maar zo weinig dat het kleine konvooi al spoedig de weg kwijt was. Hij raakte in de nevel en modder de weg kwijt, tot hij een paar kinderen hoorde die op de hoogvlakte schapen hoedden. Een van hen, Antoine Givre, wees hem de weg naar Ars, waarop Jean hem toevoegde: "Jij hebt mij de weg naar Ars gewezen, ik zal jou de weg naar de hemel wijzen."


Standbeeld op de plaats waar J.M. Vianney de weg naar
Ars-sur-Formans werd gewezen door de kleine Antoine Givre

Na deze kleine onoplettendheid in de mist, nam Jean-Marie de eerste dicht op elkaar staande, grijze, oude huizen waar, die de kleine herder hem had aangewezen. Deze huizen bevonden zich rond een kerk, in een erbarmelijke staat, waarvan de klokken werden gesloopt tijdens de terreur. In de verte bevond zich een oud en vervallen, stenen feodaal kasteel. Het was echter nog steeds bewoond.

"Wat is dit klein," riep de nieuwe kapelaan het uit, "deze kerk zal nooit groot genoeg zijn voor allen die hier later zullen heenkomen." Deze profetische uitspraak kan men een beetje beschouwen als het voorteken van de daaropvolgende mirakelen: het getuigde er alleszins van dat deze nieuwe dienstdoende pastoor een "heldere kijk" had op de zaken.

Hij was 32 jaar toen hij de verlaten drempel van zijn bouwvallige kerk betrad, bedekt met halmen stro. Deze vereringplaats was waarlijk rustiek en Jean-Marie was maar vicaris-kapelaan.

In die tijd werd het kasteel bewoond door gravin des Garets, een vrome juffrouw van 64 jaar die de Revolutie gelukkig ongemoeid had laten verder wonen in het verblijf van haar voorouders: zij had zich toegewijd aan het gebed en de liefdadigheid, omgeven door oude dienaars. Haar neef, erfgenaam van het kasteel en graaf des Garets van Ars, leefde te Parijs en kwam slechts naar de Dombes tijdens de zomer en het jachtseizoen.


Heilige Philomena toont de weg naar Ars

Toen de oude dame kwam te overlijden verbleef hij meer en meer in het kasteel en in 1838 werd hij zelfs burgemeester van het dorpje. Hij zou dit ambt behouden tot 1879.

Terwijl de weduwe Bibost begon met het inrichten van de pastorie, bemeubeld door de kasteelheren, maar sinds de laatste bezitter verwaarloosd, werd de kapelaan, in zijn taak om de parochie te beheren, geholpen door de vrome kasteelvrouw. Hij moest meer dan 60 huisgezinnen bezoeken. Hij moest zich naar een reeks boeren begeven die de Revolutie ontkerkelijkt had en die hierdoor veel meer landgebied bezaten dan gebieden in de hemel, zo ver waren ze verwijderd van het geloof.

Het merendeel van de jongelingen van ongeveer 25 jaar, die waren opgegroeid onder de Revolutie, was niet eens gedoopt. Opgegroeid in een goddeloos tijdperk, stonden ze zeer weerspanning tegenover de regels van de kerk en hielden ze zich het voornemen om enkel maar te handelen naar hun eigen instincten. Wat een werk moest hier worden verwezenlijkt! Wat zou het nodig zijn dat de Heer de vicaris-kapelaan zou bijstaan, die, als een goede, bezorgde priester van zo vele zielen die zich in gevaar bevonden, dag en nacht met vuur bad om genoeg genaden te ontvangen om zich op een waardige manier met deze menigte bezig te houden, die de Voorzienigheid aan zijn leiding had toevertrouwd.

Al spoedig werden de inwoners van het dorp er zich van bewust dat de man die hen door het aartsbisdom was toegewezen "anders dan de anderen" was. Eerwaarde Vianney, die opstond voor dag en dauw, liep met de lantaarn in de hand tussen de nederige kruisen van het kerkhof rondom de pastorie: hij begaf zich naar de kerk, stortte zich neer voor het altaar en bekloeg zich met tranen in de ogen: "honderd jaren van intense pijn heb ik nodig om deze kudde schapen te bekeren."

De nabije buren, aangetrokken door het licht, waren eveneens voor dageraad opgestaan, nog voor de hanen de dag aankondigden. Zij benaderden de kapel en zagen door de rampen van het heilige plaats, de donkere en magere schaduw, met de aangestoken lantaarn naast hem, verzonken in een heilige en onuitsprekelijke hartstocht, waarbij hij zijn leven opofferde voor de redding van hun zielen.

"Neen, het was geen mens zoals de anderen," mompelden ze onder elkaar. Onder hen bevonden er zich enkel vol berouw die al spoedig de kasteelvrouw hierover gingen inlichten, die hierover uiteraard opgetogen was.

"Dat de genaden die over dit dorp zijn gekomen nu niet wegsmelten," mijmerde de erfgename van de graven van Ars.




Kasteel en Gravin des Garets

Weduwe Bibost, die ondertussen bevreesd geworden was voor de jongeren en de strenge verstervingen die de vicaris-kapelaan zichzelf oplegde, was intussen gaan lopen, niet zonder haar voorzorgen te hebben genomen om te voorzien in een vervangster, de weduwe Renard, een dorpsbewoonster die niet deelde in het ascetische bestaan van de toekomstige heilige, die zijn gebeden liet vergezellen van harde tucht: hij geselde ongenadig zijn rug, die er als een geraamte uitzag: men kon de sporen van het bloed op de muren waarnemen.

"Men moet duur betalen om de zielen terug te winnen!" herhaalde hij keer op keer.

Weduwe Bibost, buiten zichzelf door zijn toestand, ging naar Ecully en bracht Gothon, de zus van Jean-Marie mee, in de hoop dat zijn "kleine zus" hem een beetje meer rede zou kunnen bijbrengen.

"Mijn arme vriendinnen," jammerde de priester, toen hij zijn bezoeksters aanschouwde, "ik heb u niets anders dan dat te offeren."

Met "dat" bedoelde hij een schaal met enkele reeds dagen geleden gekookte aardappelen, en waar reeds een laag dons op stond. De twee vrouwen gingen hiermee helemaal niet akkoord en terwijl de priester de huizen van zijn parochie afliep, begonnen zij met een inzameling in het dorp. Zij brachten boter, tarwemeel en eieren bij elkaar en maakten er "matefaims" van, een soort dikke pannenkoek, die zij maken in de streek van Lyon. Ze smeekten God om genade, want het menu leek hen een beetje sober: twee duiven kirden zonder enig wantrouwen in de tuin van de pastorie.


Matefaims aux pommes

Door hen graan toe te gooien, slaagden zij erin om hen te vangen. Zonder genade werden de beestjes gedood, van de pluimen ontdaan, en lagen ze netjes gebraden tussen de aardappelen die ze gekookt hadden. Daarenboven hadden ze het geheel met salade versierd. Moet het worden gezegd dat zij geen succes hadden van diegene voor wie ze het maal zo zorgvuldig hadden voorbereid.


Tuin van de pastorij te Ars

"Beklagenswaardig!" riep hij het uit, toen hij het hoofdgerecht aanschouwde, "u hebt mijn vrienden gedood en gebraden. Mag de Heer het u vergeven!" Hij stemde wel in met het opeten van de "matefaims."

Vertaling: Chris De Bodt

06-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 6. Hulppastoor te Ecully
Hoofdstuk 6. Hulppastoor te Ecully

De nieuwe priester keerde uiteraard terug naar Ecully, bij pastoor Balley, die onmiddellijk het Te Deum aanhief om de aanstelling aan zijn beschermeling te vieren. De actieve, ontembare pastoor van Ecully had bekomen dat Jean-Marie hem als hulppastoor werd toegewezen. Eigenlijk had deze voor een ogenblik gewenst dat hij hulppastoor zou worden van M. Jacquet, de pastoor van de Noés, waar velen die hem aan het werk gezien hadden, tijdens zijn jaar als dienstweigeraar, verlangend naar hem uitkeken. Maar de gezondheid van pastoor Balley, die strenger werd vervolgd tijdens de Revolutie dat zijn collega van de Noés, waar de bevolking samenzwoer met de dienstweigeraars, had hier ook onder geleden en hij zag er op zijn leeftijd ouder uit als normaal en de plicht van liefdadigheid gaf de doorslag voor de nieuwe priester om zijn goede vader te Ecully, die hem zoveel bij zijn roeping had geholpen, bij te staan in zijn dikwijls te vermoeiende, dagelijkse taken.


Ecully, Kerk ten tijde van J.M. Vianney

Ondertussen had Jean-Marie, die nog steeds de verkeerde reputatie had geen goede herder te zijn, nog steeds niet de toelating verkregen om de zonden te mogen kwijtschelden. Opnieuw kwam de onvermoeibare Balley bij Mgr. Courbon bepleiten om op dit voorbehoud terug te komen en dit "gelet op het onophoudelijke werk van genade van deze uitverkoren ziel." De hulpbisschop stemde hiermee in en de eerste biechteling van de jonge hulppastoor was zijn oude beschermheer zelf, pastoor Balley.

Tussen de meester en zijn leerling was er ondertussen een soort wedstrijd in het ascetisme ontstaan, in die mate zelfs dat de aartsbisschop, die hierover werd gewaarschuwd door zielen die medelijden kregen, moest tussenkomen bij pastoor Balley en zijn hulppastoor om hen aan te sporen om een minder strenge vroomheid voor zichzelf op te leggen.

De hulppastoor begon met zijn eerste sermoenen. Zijn zus Marguerite, lid van de parochie, aanhoorde deze en vond zijn preken "lang en uiterst ingewikkeld": eigen familie heeft dikwijls een meedogenloos oordeel. "Nochtans," zal ze zeggen, "indien men in de parochie wist dat het mijn broer was die het woord nam, zouden de aanhangers toestromen."

Ongetwijfeld voelden de parochianen zich aangetrokken door het ‘charisma’, zoals men dat vandaag zou zeggen, van deze jonge en onervaren priester.

De pastoor van Ecully, ondermijnd door de jaren van omzwervingen en angst ten tijde van de Terreur, stierf op 65-jarige leeftijd, op 17 december 1817, in de armen van zijn "lievelingszoon." Onmiddellijk ging er een delegatie van de parochianen naar de primaat met de vraag om M. Vianney tot pastoor te willen benoemen, in de plaats van de overleden titularis. Maar de aartsbisschop oordeelde dat de parochie van Ecully een veel te belangrijke post vertegenwoordigde voor deze priester die nog steeds als een "stommeling" werd beschouwd en de religieuze autoriteiten benoemden een uitstekende leerling van het groot seminarie, M. Tripier, in de plaats, een weinig wereldse priester die niet van plan was om zijn parochie om te vormen, maar die wel opviel te Lyon. Hij bezocht voornamelijk de huizen van de rijkste parochianen, waarbij hij er telkens voor zorgde om niet te zijn vergezeld van zijn veel te nederige hulppastoor. Dit zou onwenselijk zijn. Hij zou zich niet op zijn gemak voelen. Stel u voor: hij zou zelfs de plaats bevuilen met zijn gekreukte soutane en zijn slecht gepoetste schoenen.


Ecully, nieuwe Kerk ingewijd in 1846

Uiteindelijk ging de nieuwe pastoor van Ecully zijn meerderen verzoeken om zich te ontdoen van deze hinderlijke, ascetische vicaris. De aartsbisschop willigde zijn verzoek in en men vond ergens een onbekende parochie in wat met men "het Siberië" noemde. De parochie telde tweehonderd dertig zielen.. De pastoor kwam zojuist , op zevenentwintig jarige leeftijd, te overlijden van tuberculose. De goede elementen, de schitterende studenten, kregen allemaal parochies toegewezen langs de Rhône en de Loire. Benoemd worden in het departement Ans stond gelijk aan "in ongenade gevallen" zijn. Daarenboven ging het zelfs helemaal niet om een volwaardige parochie, maar om een kapelaanschap, waarvan sprake was het onder het bestuur te brengen van de aangrenzende parochie Savigneux. In elk geval bevond er zich niet ver van Ars een kasteel, dat toebehoorde aan de graven Garets van Ars en de kasteelheren wensten absoluut niet dat de pastoor in hun buurt zou weggaan. Vastberaden kwamen ze tussen bij de aartsbisschop die, om tegemoet te kunnen komen aan deze personen die blijkbaar vrienden hadden te Parijs, er mee instemde dat de ongewenste hulppastoor verder mocht verblijven in de pastorie van Ecully.

Niemand twijfelde eraan dat hij een van de meest schitterende christelijke priesters zou worden.

Vertaling: Chris De Bodt


05-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 5. Tot priester gewijd
Hoofdstuk 5. Tot priester gewijd

Niets ging deze zo eenvoudige ziel, die de Goddelijke Voorzienigheid streng zou boetseren en beeldhouwen, voor de wind.

De priesterwijding zelf, die slechts na het overwinnen van veel moeilijkheden werd bekomen door pastoor Balley, zou niet verlopen zonder dat Jean-Marie nieuwe hinderpalen moest uit de weg ruimen.

Op 2 juli 1814, het Feest van Onze Lieve Vrouw van de Bezoeking, ontving hij de lagere geestelijke orden en het subdiakonaat. Hij werd nog niet tot priester gewijd.

Het schooljaar 1814-1815 ging voorbij voor de subdiaken van de pastoor van Ecully, ver van de onrust van dit dramatische en verschrikkelijke jaar, waar de eerste dagen van maart de terugkeer kenmerkten van de keizerlijke arend die "alle klokken van de kerken ging beroven tot aan de toren van de Notre-Dame" tot schade van de belangen van Frankrijk dat, aan het einde van het avontuur zich nog wat meer gebieden zou zien ontnomen worden dan het voorbije jaar.

Op 18 juni was er de slag van Waterloo, waarbij Napoleon zijn tweede grote nederlaag leed en opnieuw moest aftreden, met een tweede terugkeer van Leopold XVIII.

Tijdens deze dagen, die men de "Honderd dagen" noemde, was kardinaal Fesch, de oom van Napoleon, opnieuw verschenen in zijn vertrouwde stad Lyon. De klokken sloegen aan het luiden, maar niet de harten: op de rug van de koets hadden de grapjassen onder de seminaristen, in het krijt "Leve de Koning" geschreven, waarmee de oom aldus reclame maakte voor de tegenstander van zijn vermaarde neef. Na twee dagen moest de onfortuinlijke prelaat zich opnieuw uit de voeten maken en vluchtte naar hij Rome, waar de paus, de keizerlijke beledigingen vergaf en zijn neef, alsmede de moeder van de gevallen keizer, vaderlijk ontving.

Vooraleer definitief tot priester te worden gewijd, moest er nog een laatste examen worden afgelegd. Jean-Marie genoot van een bijzonder stelsel en het was M. Bouchard zelf, de vicaris-generaal, die zich verplaatste naar Ecully om deze ietwat middelmatige kandidaat te ondervragen. Hij wou er persoonlijk getuige van zijn dat deze subdiaken ondertussen een grote vooruitgang had gemaakt. En ja, uiteindelijk werd hij tot het priesterschap toegelaten.

Maar gelet op de onzekerheid van de tijden [Frankrijk was volledig bezet], vonden er geen priesterwijdingen plaats in de primaatszetel van Sint-Jan ... het stond Jean-Marie echter vrij om de priesterwijding in een ander bisdom te ontvangen. De toekomstige priester was van mening dat hij lang genoeg had moeten wachten en besloot om zich tot priester te laten wijden door Mgr. Simon, bisschop van Grenoble. Mgr. Courbon, hulpbisschop, overhandigde hem zijn "getuigenbrieven." Maar hij moest Grenoble zien te bereiken, een stad op zo’n twintig kilometer van Lyon, want de streek werd in de gaten gehouden door de Oostenrijkse troepen, onder leiding van generaal Von Bubna.


Groot Seminarie Belley

Jean-Marie vertrok andermaal te voet, en droeg in zijn klein pak een koorkleed mee voor zijn eerste Mis, alsmede de "getuigenbrieven" van Mgr. Courbon, waarin stond vermeld dat de nieuwe priester pas later de biecht zou mogen afnemen en de zonden zou mogen vergeven aan de zondaars, terwijl de pastoor van Ars later de biechtvader zou worden die dag en nacht zou doorbrengen in de biechtstoelen voor lange rijen wachtende biechtelingen, die uit alle richtingen naar zijn parochie zouden komen.


Grenoble, kathedraal, intérieur

Jean-Marie vertrok op 9 augustus, heel vroeg ’s ochtends en kwam zaterdagavond 12 augustus aan te Grenoble. De eenvoudige mensen gingen destijds te voet en sliepen bij gastvrije boeren, waar men soep kon nuttigen en deelnemen aan het gemeenschappelijk gebed, onder de lamp, zonder te moeten betalen, zoals de ouderlijke boerderij Point du Jour. Soms werd er een bescheiden aandeel betaald. De reiziger had de voorzorg genomen om wat geld mee te nemen, na te hebben gezworen om niet meer langs te straat te bedelen, na zijn slechte ervaringen op zijn pelgrimstocht naar La Louvesc zag er niet minder verdacht uit in de ogen van de bezettende macht die overal langs de weg blokkades hadden opgezet. De soldaten hielden meerdere malen dit stuk uitgehongerde zwerver tegen. Zou het geen spion zijn van de aanhangers van Bonaparte, of een terrorist die de bevolking wil opruien tegen de geallieerde soldaten die de koning terug aan de macht hadden gezet. De vlijtige ondergeschikte soldaten, steeds met de bajonet in aanslag, vertraagden de reis van de subdiaken aanzienlijk. Gelukkig spraken de officieren in die tijd allemaal Frans en, bij het zien van de getuigenbrieven, werd de toekomstige priester veilig verder begeleid.

Uiteindelijk werd Jean-Marie Vianney, in de ochtend van 13 augustus tot priester gewijd door Mgr. Simon, bisschop van Grenoble.

"Men stoort u vandaag de dag voor maar weinig, Monseigneur," lichtte zijn subdiaken hem in. "Er is maar één kandidaat en hij is helemaal alleen, niet één lid van de familie vergezelt hem, alsof dat hier de gewoonte wordt"

"Dat vraagt niet zoveel moeite om een goede priester te wijden," antwoordde de prelaat.

Wist de prelaat toen dat hij de beste zou wijden!

In de kathedraal zelf waar hij tot priester werd gewijd, op de leeftijd van 29 jaar en 3 maanden, droeg Jean-Baptiste Vianney zijn eerste Mis op, samen met twee Oostenrijkse aalmoezeniers die, aan de zijaltaren dienst deden voor de bezettende troepen. De eersten die de toekomstige pastoor van Ars bij uitvoeren van zijn goddelijk ambt aan het werk zagen (en met welke hartstocht!), waren dus buitenlandse soldaten. Maar, zoals u weet, bestaan er geen grenzen in de hemel.

Ondersteboven om na zoveel volharding zijn doel te hebben bereikt, schreef Jean-Marie later: "O, wat is het priesterambt iets groots! Men zal de priester maar ten volle begrijpen in de hemel ... Als men hem zou begrijpen op aarde, zou men sterven van liefde, niet van vrees."

Het verbleef enkele dagen in het groot seminarie van Grenoble, waar hij de plechtigheid van Onze Lieve Vrouw Hemelvaart zou bijwonen. Daarna vertrok hij opnieuw te voet op de stoffige weg, richting Lyon. Zijn soutane maakte hem de reis deze keer veel gemakkelijker en de officieren van zijne Majesteit van de Heilige Stoel, de titel van de vorst van Oostenrijk, lieten hem gewillig door. De tijden van de goddeloze revolutionairen waren voorgoed voorbij.


Kapel in het Groot Seminarie van Lyon

Vertaling: Chris De Bodt


04-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 4. Hervatting van de studies
Hoofdstuk 4. Hervatting van de studies

Na deze interval van ongeveer 12 maanden, hervatte Jean-Marie zijn onderbroken studies. Hij had reeds veel vertraging opgeroepen, en bij zijn hoop dat hij niet meer in aanmerking zou komen voor een nieuwe, bijzonder zware militaire verplichting, in deze tijden van ononderbroken oorlogen, kreeg de postulerende priester hulp van Gods genade en werd hij uiteindelijk ontslagen van dit onheil.

Minder dan een maand na zijn terugkeer zal hij worden getroffen door een van de zwaarste beproevingen van verdriet in zijn leven. Op 8 februari 1810 werd zijn moeder teruggeroepen tot de Heer. De goede Marie Béluse was slechts 58 jaar, maar het verdriet en de benauwdheid van deze verschrikkelijke tijden, hadden haar gezondheid ernstig ondermijnd: zij stierf vol vroomheid in de armen van haar geliefde zoon. Later zal hij dikwijls herhalen dat hij nooit zo’n aangrijpend verdriet heeft gekend dan bij de dood van zijn uitstekende moeder: zij was bij hem bij zijn eerste stappen, en had hem zodanig aangemoedigd in het geloof op het ogenblik van zijn roeping tot priester.

Nu, op vijfentwintigjarige leeftijd, moest Jean-Marie de draad van zijn studies opnieuw opnemen en zich eerst wijden aan een jaar filosofie, voorafgaand aan twee jaren theologie. De enorme nood aan priesters had de duur van de studies tot priesterwijding reeds teruggebracht van vier naar drie jaar. Na alle bewoners van de bewoners van de boerderij "Point du Jour" nog eens flink te hebben omhelsd, begaf Jean-Marie zich met spoed naar Ecully, om er in de armen te vallen van pastoor Balley. De goed pastoor besloot om zijn leerling voltijds bij hem te houden. Jean-Marie logeerde dus niet langer meer bij de Melins, maar in de pastorie, waar hij allerlei taken op zich nam: deze van koster, koorknaap, tuinier en huisknecht ...

Vader Balley nam zijn leerling de proeven af en oordeelde dat de nieuweling de normale studies kon volgen aan het klein seminarie van Verrières, in het vroegere graafschap Forez, nabij Lyon. Eerst werd de kruin van zijn hoofd geschoren.








Klein seminarie van Verrières


In Europa was de strijd intussen opnieuw opgelaaid en had Keizer Napoleon, in zijn dwaze grootheidswaanzin, besloten om het gigantische Rusland aan te vallen. Terwijl Jean-Marie zich verdiepte in zijn studies in de bergen rond Lyon, stak de Grande Armée, 750.000 manschappen sterk, na het leveren van zware strijden, de Memel over en viel Moskou binnen. Maar de Russische tsaar Alexander I gaf zich bijlange nog niet gewonnen en tot spijt van wie het benijd, moest de Grande Armée, na vier maanden reeds opnieuw de rivier oversteken, maar deze keer in de andere richting. Amper 50.000 manschappen bleven toen nog over. De tsaar had inmiddels het leger van Napoléon meer dan gedecimeerd. Het uur van het hoorngeschal was gekomen. Pruisen, Oostenrijk en Zweden, bondgenoten van Napoleon, keerden zich van de ene op de andere dag tegen hem en namen deel aan de genadeslag. Uiteindelijk bleven er slechts 20.000 manschappen over, totaal uitgeput.

Te Verrières volgden de toekomstige priesters intussen een ingekorte opleiding. Na de afslachting van de Franse priesters tijdens de Revolutie, was er immers een groot tekort ontstaan aan priesters. Maar hij voelde ook de politieke wentelingen aan, en alles moest min of meer in het geheim gebeuren. Immers, Napoleon, woedend door zijn nederlagen, had zijn uitlatingen bevestigd om opnieuw zelf de bisschoppen te benoemen, zonder de paus hierbij te willen kennen, wat hem opnieuw in conflict bracht met de Heilige Stoel en zelfs met zijn oom, kardinaal Fesch. De despoot had zijn beslissing bevestigd om het seminarie van Verrières te sluiten dat hij een "kweektuin van de politieke oppositie" noemde, maar de primaat van Gallië, zijn oom, had zijn majesteitelijke neef ondertussen de volgende woorden onder de neus geduwd: "Als zijne Majesteit wenst martelaren te zoeken, dat hij dan eerst wil beginnen met zijn eigen familie." Hij moest echter zijn woorden terugnemen, want hij had bedreigingen gekregen van de keizer, omdat hij weigerde de bevelen van zijn neef, de onderdrukker, uit te voeren.

Intussen was Jean-Marie Vianney, met zijn 26 ½ jaar de oudste leerling geworden van het met sluiten bedreigde college te Verrières. Dit was verre van schitterend. Hij begreep de vragen niet die hem in het Latijn, de officiële taal van de Kerk en de taal die in die tijd in de seminaries werd gesproken, werden gesteld. De oude leerling vergiste zich, gaf stotterend verkeerde antwoorden, deels in het Frans, deels in het Latijn. Hierdoor barstte de hilariteit los bij zijn meer welwillende medeleerlingen. Om de discipline te bewaren, verzaakten zijn leraars [waarvan sommigen reeds jonger waren dan deze seminarist buiten norm] om hem nog verdere vragen te stellen: zij klasseerden hem als een slechte leerling en als een "hopeloos geval," die in de kapel echter schitterde en met zijn vurigheid als voorbeeld diende voor de anderen.


Verrières, College

Te Verrières was Jean-Marie ondertussen bevriend geworden met een andere seminarist die door de politieke omstandigheden ook vertraging had opgelopen in zijn studies, hoewel minder dan hijzelf. Marcelin Champagnat was toen 23 ½ jaar oud en zou de stichter worden van Broeders Maristen.

In werkelijkheid begreep onze student Vianney noch de filosofie, noch het latijn. Maar zijn gezond en eenvoudig boerenverstand, kon niet overweg met het syllogisme van de "logica," iets wat bij hem volledig natuurlijk was, zonder zich verder te moeten bekommeren met redeneringen zoals deze van Mr. Jourdain [de "burger" uit Le bourgeois gentilhomme" van de beroemde Frans toneelschrijver Molière] die "proza maakte zonder het te weten."

Op het einde van het schooljaar 1812-1813 keerde Jean-Marie terug bij pastoor Balley. En het moet gezegd dat hij daar, tijdens deze zomer van 1813, de enige en mooiste vakantie heeft gekend, op hetzelfde ogenblik dat het Keizerrijk in elkaar begon te storten. Napoleon leverde nog vertragingsmanoeuvres in Duitsland, tijdens de welke de jongere broer van Jean-Marie, Cadet, die voor een andere strijd had gekozen, werd vermist.

Met het vooruitzicht om binnen te treden in het groot seminarie en aldus zijn volledig geestelijk ambt kon geven aan de zielen, waarvoor hij zich geroepen voelde [een opdracht waarvan hij later het bewijs werd dat deze minder saai was voor hem dan zich in boeken over het Latijn en de filosofie te verdiepen], bracht Jean-Marie deze zomermaanden heel ontspannen en rustig door en werd hij bevat door het gevoel van ongeduld om zijn lotsbestemming te verwezenlijken, terwijl hij dienaar was bij de missen van de pastoor van Ecully of zijn groetentuin omspitte.

In oktober kon Jean-Marie, dankzij de bescherming van de ijverige Balley, binnentreden in het groot seminarie, waaruit Napoleon de oude bazen van de orde van de Heilige Sulpicius, die intussen het groot seminarie in het bisdom Lyon beheerden, had verjaagd. De leiding van het groot seminarie werd toevertrouwd aan jonge priesters van ongeveer zevenentwintig jaar, de ouderdom van de postulanten voor het ascetische leven. Aan het seminarie van Sainte Irénée, een groot gebouw uit drie verdiepingen, was er een mooi wandelpad, omgeven door lindebomen, waar de leerlingen hun ontspanningstijd doorbrachten, hielden deze zich tijdens dit dramatische schooljaar 1813-14 meer bezig met de politiek dan met de theologie: de keizerlijke troon begon meer en meer te wankelen en de geallieerde troepen waren het Franse grondgebied binnengerukt. Zou de graaf van de Provence, de broer van de koning-martelaar, die zich reeds Lodewijk XVIII noemde, er in slagen om de troon van zijn voorvaders te bestijgen? De seminaristen hoopten het alleszins en praatten er koortsachtig over.


Seminarie Sainte Irenée

Uiteindelijk, op 11 april 1814, trad de overwonnen Napoleon af en dat zorgde op Sainte Irénée voor een uitbarsting van vreugde. Jean-Marie, opgeslorpt door de zaken des hemels, nam hieraan echter geen deel. De vreugde zou nog groter worden toen men drie dagen later, op 14 april, vernam dat de graaf van de Provence koning zou worden. Kardinaal Fesch ging treurig in ballingschap en vermeed hierbij zorgvuldig de zuiderse wegen, waar hij gehaat werd. Zijn neef, Keizer Napoleon, werd naar het eiland Elba verbannen.

Konden de politieke omwenteling Jean-Marie in geen geval in de war brengen, dan was dit des te meer het geval voor zijn studies, waar hij maar geen vat op kreeg, zelfs in die mate dat zijn meerderen uit het seminarie, er van overtuigd dat deze slechte leerling nooit zou slagen, hem van school stuurden, net voor de examens.

De lotsbestemming van Jean-Marie werd voor een ogenblik aan het wankelen gebracht. Zou hij aan God verzaken? Neen, zeker niet! Maar hij zou broeder worden: een soutane voor een soutane! En hij klopte aan, aan de deur van het Klein College: "Ik zal nooit voldoende Latijn kennen om priester te worden, neem mij aan!" smeekte hij.

Maar dit was buiten de hardnekkigheid van pastoor Balley gerekend: hij had in zijn beschermeling een hoogstaande ziel ontdekt en twijfelde er niet aan dat de Goddelijke Voorzienigheid wou dat hij voor het altaar zou staan.

Op het einde van deze veelbewogen lente van 1814 begonnen, zoals elk jaar, de canonieke proeven, waar men moest in slagen om priester te kunnen worden. Jean-Marie was toen 29 jaar en droeg reeds drie jaar een tonsuur. De pastoor van Ecully, die wist dat de Franse Kerk een grote nood had aan priesters, hoopte dat zijn beschermeling tenminste tot de reguliere geestelijkheid zou worden toegelaten.

Helaas! Voor de examenjury, voorgezeten door kanunnik Bochard, werd Jean-Marie in verlegenheid gebracht door te stotteren als nooit tevoren, verkeerde antwoorden te geven en in het Frans te antwoorden. In het kort: hij was gezakt, maar de jury verklaarde echter dat deze kandidaat, vol vroomheid en goede wil, zijn examen mocht overdoen, maar dan in een ander bisdom.

Dit was werkelijk ontmoedigend. Maar pastoor Balley, geleid door de Heilige Geest, was voor ontmoediging niet vatbaar. Het vertrok richting examinators en verzocht hen: "Doe ten minste de moeite om hem in te schrijven bij mij, te Ecully, in de pastorij zijn vertrouwelijke omgeving en waar hij zeer tevreden zal zijn, of ondervraag hem in het Frans, zodat u overtuigd zou zijn dat hij voldoende gezond verstand bezit om een goede priester te worden, ik durf zelfs te zeggen, een uitstekend priester!"

Zijn eminentie, de primaat van Gallië, was op de vlucht en zijn hulpbisschop, Monseigneur Courbon, werd aldus directeur van het Aartsbisdom. Als persoonlijke vriend van pastoor Balley zou hij de zaak ter harte nemen en de examinatoren van Ecully bij zich roepen. Zij haasten zich naar hem en herhaalden:

Het is onmogelijk om hem het Latijn bij te brengen"
"Dat weet ik," antwoordde de prelaat. "Is hij vroom?"
"Hij is een voorbeeld van vroomheid."
"Is hij toegewijd aan de Heilige Maagd?"
"Het is zijn Moeder van de Hemel"
"Bid hij de Rozenkrans?"
"Meerdere malen daags."
"Wat wenst u dan nog meer? God roept hem! En ik ook. De barmhartigheid zal de rest doen!"

De zaak nam aldus een wending.

Zeker. De kerk had een tekort aan priesters. Maar men kan bevestigen dat ze nooit een betere ingeving heeft gehad, ondanks de resultaten van de examens, door ermee in te stemmen om deze oude seminarist van 29 jaar in de schoot van de Kerk op te nemen.

Vertaling: Chris De Bodt


Foto




Weetjes over Medjugorje

Geografie

Kroatië

Bosnië en Herzegovina

Godsdienst

Wetenschap

Portret van de zieners

Maria's uiterlijk

De 5 pijlers van het geloof

Vragen en antwoorden

Standpunt van het Vaticaan

Ratzinger bezocht ooit Medjugorje "incognito"

1e onderzoekscommissie

2e onderzoekscommissie

3e onderzoekscommissie

4e onderzoekscommissie

De kwestie Herzegovina 1

De kwestie Herzegovina 2

De kwestie Herzegovina 3

Profetieën nemen hun tijd

Mirjana meer en meer op de voorgrond

Bestemming van de ziel

De Podbrdo [Verschijningsberg]

De Krizevac [Kruisberg]

Het Votiefkruis

Parochiekerk Jacobus de Meerdere

Uitbreiding biechtgelegenheid

Kapel der Twee Harten

Oasi delle Pace

Verrezen Christus

Cumunità Cenacolo

Mother's Village

Vr. Slavko Barbaric

Vr. Jozo Zovko

Vr. Pétar Ljubicic

Ratko Perics toorn

Heeft Zanic Medjugorje verraden?

Vr. Amorthe betreurt apathie

Siroki Brijeg

Retraîtekasteel

Zr. Emmanuel Maillard

Ivans gebedsgroep

Nedjo Brecic

Christoph Schönborn

St. Stephansdom, Wenen 2012

Scalambra & Casale Monferetto

Madonna van Civitavecchia

Little Audrey Santo

Maria's verjaardag

Medjugorje en Moederdag

De IIPG [1]

De IIPG [2]

De IIPG [3]

De IIPG [4]

De IIPG [5]

De weide van Gumno

De priester die verdween

Nieuwe taksen op logies

Mirakel van de Maan

Documentaire 1983

BBC Documentaire 2010

Documentaire Mary TV

The Miracle of Medjugorje


Interviews Medjugorje

Mirjana Dragicevic [2008]

Mirjana Dragicevic [1998]

Mirjana Dragicevic [1983]

Mirjana Dragicevic [1989]

Mirjana Dragicevic [1]

Mirjana Dragicevic [2]

Mirjana Dragicevic [2009]

Vicka Ivankovic [2008]

Vicka Ivankovic [1983]

Vicka Ivankovic [2007]

Vicka Ivankovic [1988]

Vicka Ivankovic

Ivan Dragicevic [2003]

Ivan Dragicevic [2004]

Ivan Dragicevic

Ivanka Ivankovic [1983]

Ivanka Ivankovic [1989]

Ivanka Ivankovic

Pétar Ljubicic [2004]

Pétar Ljubicic [2006]

Pétar Ljubicic [2008]

Slavko Barbaric [1987]

Gabriele Amorth [2002]

Jakov Colo

Jakov Colo

Jakov Colo [2007]

Marija Pavlovic [2008]

Marija Pavlovic [1989]

Marinko en Dragico Ivankovic [1983]

Damir Coric [1983]

Marica Kvesic [1983]

John en Andja Setka [1983]

Jelena Vasilj [2002]

Jelena Vasilj en
Marijana Vasilj [1]

Jelena Vasilj en
Marijana Vasilj [1]

Zlatko Zudac [1999]

Bisschop Hnilica [2004]





Overige Weetjes

Bestemming van de Ziel

Theresia van Lisieux
over het Vagevuur

Maria Simma

De invloedrijkste vrouw

Engelen

Twaalf stappen voor een gelukkig heengaan

Twaalf fabels over het Katholieke geloof

Pater Pio en Karol Woijtyla

San Nicolàs de los Arroyos

La Madonna del Ghisallo

O.L.V. Van den Oudenberg

Fatima:
Reeds eeuwen Mirakels

Jacinto Marto uit Fatima
door Fr. Robert J. Fox

Profetieën nemen hun tijd

Jacinto Marto uit Fatima
door Zr. Lucia Dos Santos

Ingrid Betancourt

Dikwijls gewichtige feiten
nà verschijningen

satans opzet

De Graal van Valencia

Notre-Dâme du Laus

Kibeho, Rwanda

Esther en Mordechai

Monte Cassino

Gods adres

Jezus' geboortekerk [1]

Jezus' geboortekerk [2]

De Komeet Lulin

De Komeet Elenin

De Komeet Honda

Samuel Alexander Armas

De Geur van Regen

Jaar van de Priesters

Dr. Gloria Polo's terugkeer

Ian McCormack: Een blik
in de eeuwigheid

Middel tegen komende pandemie

Kim Phuc

Michael Anderson

Zeven kenmerken
van een goede vader

O.L.V. van Las Lajas

Vaders Liefdesbrief

O.L.V. van Ocatlàn

Elena Desserich

Rom Houben

Overlijden Mari-Loli Mazon

Advent

Gered door een engel?

Kerst in de loopgraven

Mgr. Peter Savelbergh

Ontdekking v/d sarcofaag v/d H. Philomena

De Heilige Mis

Petrus Lombardus

Oscar, de kat

Tieners, geef hen nooit op!

Ontdekking te Nazareth

Efeze: Maria's Huis

Wonderdadige Medaille

De rivier Kwai

De Exodus

Valentino Mora

Het vijfde Maria Dogma

Elizabeth Kindelmann

H. Louis de Montfort

H. Clelia Barbieri's
miraculeuze stem

Steven en Djaingo

Het wonder van San José

Aalst, België's 9/11

Het getal 11

Maria en het getal 101

Sterven op 33

Is dit St. Jozef's graf?

Het Kerstverhaal
en Koning Herodes

De Kardinale Climax

Winterzonnewende 2010

En de maan werd rood

Schoonheid van Wijwater

De dag die ontbrak

Het celibaat

De vierde ruiter van de Apocalyps

De maagdelijke geboorte

Jordanië claimt oudste christelijke vondst

Colton Burpo versus Stephen Hawking

H. Gelaat van Manoppello

Padre Pio: under investigation

Grace

Michael Browns retreat

7 niveau's van het liegen

De dood van Sint Jozef

De dood van Maria

Betekenis van Maria's naam

Het Aramees in opmars

De Bosnische pyramiden

Brugge, het Jeruzalem van het Noorden

Wonder te Skopje


Diverse Profetieën
Miscellanous Prophecies

Profetieën nemen hun tijd

Is dit de tijd waarover ze spraken?

Garabandal [1961-65]

Israël en Bijbelse Profetie

Pinksterprofetieën 1975

Quito [17de eeuw]

Kenmerken v/d antichrist

A.C. Emmerich [1]

A.C. Emmerich [2]

De Kremna Profetieën

Hildegard van Bingen

Belpasso [1986-88]

2 Noorse profetieën

La Salette [1846]

Anna Maria Taigi

Diversen

Heilige Mechtildis

Non van Tours

Heilige Nilus

Bernardine Von Busto

Non van Bellay

Kloosterling Hilarion

Don Giovanni Bosco

Elizabeth Canori Mora

Judah Ben Samuel

Jeanne Le Royer

Giacchino di Fiore

Bartholomeüs Holzhauser

Madeleine Porsat

De profeet Daniël

Kibeho, Rwanda

Ida Peerdeman

H. Ireneüs van Lyon

Methodius van Olympus

H. Hippolytus van Rome

Firmanus Lactantius

De Berkenboomprofetieën

Dr. Arnold Fruchtenbaum

H. Ephraïm de Syriër

H. Cesarius van Arles

Columba van Ierland

Elena Aiello

Beda, de eerbiedwaardige

Odilia van de Elzas

Johannes Damascenus

Adso, de Monnik

Anselmus van Canterbury

H. Vincent Ferrer

Joachim van Fiore

Johannes Friede

Thomas van Aquino

John of the Cleft Rock

Franciscus van Paola

H. Birgitta van Zweden

Robertus Ballarminus

Dionysus van Luxemburg




















Het Laatste Geheim

1. Een enorm mysterie

2. Sterk en zedig

3. Dagen van duisternis

4. Moeder van de Heer

5. Boven de zon

6. Gog en Magog?

7. Door de straten van de stad

8. Vanop de hoogste bergen

9. Kleine geheimen

10. Klokslag twaalf

11. Lichten, geluiden, graven

12. De klokken luiden

13. Donderslag in de verte

14. Geheime aanwezigheid

15. Vuurzuil

16. Geheimen van de Rozenkrans

17. Het voorteken

18. De zeven

19. Het voorgevoel

20. Signalen en vloeken

21. Afschuwelijke wonderen

22. De kastijding

23. Naschok

24. Waar duivels beefden

25. Geheime Martelaren

26. Geheim van de gehoorzaamheid

27. Geheim van het vertrouwen

28. Ik wacht op u

29. De geest van opstand

30. Genade en rechtvaardigheid

31. De Profetie

32. Voorbij de grenzen
van de kennis

33. Geheimen in
Amerika en Europa

34. Geboren in de hel

35. Cathérina's geheim

36. Geleende tijd

37. Ik zal uw Moeder zijn

38. Het grote Teken

39. Koningin van de Eeuwigheid











Thomas à Kempis
De navolging van Christus

Boek 1.1

Boek 1.2

Boek 2

Boek 3.1

Boek 3.2

Boek 3.3

Boek 4.1

Boek 4.2



Novenen

Maria Onbevlekte Ontvangenis

OLV van Lourdes

OLV Van Fatima

OLV Van Banneux

OLV van de Berg Carmel

OLV Hemelvaart

H. Maagd van de Wonderdadige Medaille

Maria Lichtmis

Don Bosco

Maria Boodschap

Sint Jozef

Heilige Familie

Goddelijke Barmhartigheid

Heilige Geest

Kindje Jezus

Engelbewaarder

Aartsengel Michaël

Aartsengel Gabriël

Franciscus van Assisi

Antonius van Padua

Pater Pio

Heilige Benedictus

Heilig Hart van Jezus

Heilige Rita

Sint Valentijn

OLV van Altijddurende Bijstand

Jean Marie Vianney

Theresia van Lisieux

Maria, die de knopen ontwart

OLV van de Bezoeking

Zielen in het Vagevuur

Kracht van het Kruis
tegen het kwade

H. Gelaat van Jezus

Hart van Jezus en Maria

Kindje Jezus van Praag

OLV van Genezing

Miraculeuze Maagd

Pater Damiaan

Heilige Anna

H. Maria Goretti

Heilige Peregrinus

Heilige Expeditus

Sint Joris

H. Margareta van Cordoba



Films

Padre Pio

The Miracle of Our Lady of Fatima

The 13th Day

Het Lied van Bernadette

One Night with the King

Faustina

Docu: Faustina Kowalska

Docu: Mariaverschijningen

Docu: OLV van Guadalupe

Vincentius a Paolo

Sint Paulus

Sint Petrus

Docu: Pater Damiaan

Passion de Jeanne d'Arc

Story of Father Damien

Docu: Garabandal

Exorcism of Emily Rose

The Nativity Story

Don Johannes Bosco

The Passion of The Christ

King David

Romero

Jean de Florette

Manon des Sources

Abraham

Mozes

Solomon

Jacob

Francesco

A man for all seasons

The Apocalypse

Docu: H. Maria Goretti

Docu: The birth of Israël

Docu: The six-day war

Docu: Ghosts of Rwanda

Becket

Gospel of Luke

Gospel of Matthew

Gospel of John

Acts

Unsolved mysteries

Joseph

Samson and Delilah

H. Rita van Cascia

Thérèse de Lisieux

Isaak, Jacob & Esau

Fray Martin de Porres

Lourdes [2000]

Clara & Francisco

Maria Goretti

Mother Theresa




Astronomische verschijnselen

28/11/2011



Blog tegen de wet? Klik hier.
Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs

 

Real Time Web Analytics

Page Content

Page Content