Redactie
Medjugorje België en Nederland
Chris De Bodt
(1958 - 2012)

medjugorjebn@gmail.com

Patty De Vos
Kasteelstraat 81
9180 Temse
België
patty.de.vos@hotmail.com

Dr. Guy Claes
Platanendreef 40
8790 Waregem
België
gclaes@scarlet.be

Henk
Twan Vereecken
Geertrui Schonken
Veerle De Caluwé
Anne Van Der Sloten
p. Alfons J. Smet
Broeder Joseph
Zoeken in blog

Medjugorje 2015 Medjugorje 2014 Medjugorje 2013 Medjugorje 2012 Medjugorje 2011 Medjugorje 2010

 

Voorlopig worden enkel de boodschappen gepubliceerd.
06-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 4.1 Opdracht van Maria
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofdstuk 4.1 Opdracht van Maria

Voorbereiding in de ouderlijke woning

Op 28 oktober 1821 verhaalde de eerbiedwaardige A.C. Emmerich, terwijl zij in wakende toestand haar visioenen had: Maria zal nu spoedig naar de tempel worden geleid. Voor enige dagen reeds zag ik, hoe de Heilige Anna in een vertrek van haar woning bij Nazareth haar driejarig kind in het gebed onderrichtte en voorbereidde, omdat weldra de priesters zouden komen om Maria voor haar opname in de tempel te ondervragen. Vandaag echter wordt het feest van de voorbereiding in de ouderlijke woning gevierd. Er zijn gasten aanwezig, verwanten, mannen, vrouwen en ook kinderen. Ook zijn er drie priesters, één uit Sephoris, de zoon van een broerder van Anna's vader, één uit Nazareth en de derde uit een plaats, welke ongeveer vier uren van Nazareth, op een berg, is gelegen. De naam van deze plaats begint men de lettergreep Ma-. Deze priesters zijn gekomen, deels om de kleine Maria te ondervragen of zij bekwaam is, om aan de dienst van de tempel te worden toegewijd, deels om over haar kleding, welke aan een bepaald kerkelijk voorschrift moet voldoen, de nodige aanwijzingen te geven. Er waren drie stel kleren aanwezig, elk bestaande uit een rok, borststukken en een mantel, alles van een verschillende kleur en verder nog twee snoeren van wol of zijde en een aan de bovenzijde gesloten kroon. Eén der priesters knipte enige onderdelen van deze kleding en regelde alles zoals het wezen moest.

Enige dagen later, op 2 november, vervolgde Emmerich: Ik zag vandaag dat er in Maria's ouderlijke woning een groot feest werd gevierd. Ik weet niet bepaald of het op deze dag is gebeurd, of dat het visioen een herhaling is van wat ik reeds vroeger zag, want ik zag in de voorgaande drie dagen reeds iets dergelijks, maar ten gevolge van mijn lijden en allerhande storingen is het mij ontgaan. De drie priesters waren nog aanwezig, en ook meerdere familieleden en hun dochtertjes, zo ook Maria Heli met de zevenjarige Maria van Cleophas, die veel zwaarder en sterker is dan Maria. Deze is zeer tenger en heeft goudblonde, gladde en aan het einde een weinig gekrulde haren. Zij kan reeds lezen en iedereen staat verbaasd over de verstandige antwoorden die zij geeft. Maraha, Anna's zuster, uit Sephoris, is ook met haar dohtertje aanwezig, en buiten deze, zijn er nog andere familieleden met hun dochtertjes.

De reeds door de priester geknipte kledingstukken door Maria waren door de vrouwen in gereedheid gebracht. Ze werden bij dit feest op verscheidene tijdstippen het kind aangetrokken, en daarbij werden haar verschillende vragen gesteld. De gehele handeling was feestelijk en ernstig en hoewel zij door de bejaarde priesters met een kinderlijke glimlach werd verricht, werd die glimlach toch steeds door de verbazing over haar wijze antwoorden en door de vreugdetranen van de ouders onderbroken.

De handeling had plaats in een vierkant vertrek naast de eetzaal. Het licht viel naar binnen door een geopend luik in het dak, waarover een sluier gespannen was. Een rood tapijt bedekte de vloer. Er stond een in rood en wit gedekte altaartafel op, waarboven een gordijn was opgehangen met een geborduurd of opgenaaid beeld (waarschijnlijk een afbeelding van Mozes) dat moest dienen om een soort kastje te bedekken, waarin de schriftuur- en gebedsrollen lagen. Op dit altaar lagen, behalve de drie feestgewaden van Maria, nog verschillende andere kledingstoffen, welke door de familieleden voor de uitzet van het kind geofferd waren. Voor het altaar was op een kleine hoogte een soort van troon aangebracht.

Joachim en Anna en ook de familieleden stonden er om heen verzameld. De vrouwen stonden meer terug en de kleine meisjes ter zijde van Maria.

Nu traden de priesters met blote voeten binnen. Er waren vijf priesters aanwezig, maar slechts drie waren in ambtskleij en verrichten de plechtigheid. Een van de priesters nam de kledingstukken van het altaar, verklaarde de betekenis ervan en reikte ze Anna's zuster uit Sephoris aan, die er Maria mee aankleedde. Zij trok haar eerst een gebreide, geelachtige rok aan en hierover een veelkleuring, bij de borst met snoeren versierd schouderkleed. Het werd over de hals geslagen en rondom het lichaam bijeengetrokken. Dan volge een bruinkleuring manteltje met armgaten, met neerhangende lappen bedekt. De mantel was bovenaan uitgesneden, maar van de borst tot beneden gesloten. Maria droeg bruine sandalen met dikke, groene zolen. Haar goudblonde en aan het einde gekrulde haren waren glad gekamd. Op haar hoofd werd een krans gezet van witte wol of zijde, waarin gestreepte veren van een vinger breed en naar de binnenzijde omgebogen, verstoken waren. Hierop werd een grote, asgrauwe, vierkante doek als een sluier over het hoofd van het kind opgehangen, die onder de armen kon worden bijeengebonden, zodat deze er in rustten. Het scheen een kleed van boete of gebed of wel een reismantel te zijn.

Toen Maria aldus was uitgerust richtten de priesters tot haar verschillende vragen welke op de leefwijze van de maagden in de tempel betrekking hadden. Ze vroegen haar onder andere: "Uw ouders hebben, toen zij u aan de dienst van de tempel toewijdden, de belofte voor u afgelegd, dat hij u zoudt onthouden van wijn, edik, druiven, en vijgen: wat wilt gij zelf hieraan nog toevoegen? Denk er tijdens de maaltijd eens over na." De Joden en in het bijzonder de Joodse meisjes dronken zeer graag edik en ook Maria hield ervan.

Na meer dergelijke vragen werd Maria het eerste kleed uitgetrokken en kreeg zij het tweede feestkleed aan. Dit bestond uit een hemelsblauwe rok, een kostbaarder borststuk, een lichtblauwe mantel en een witte, als zijde blinkende, sluier die met een kransje van zijden bloemknoppen en groene bladeren op het hoofd was bevestigd. Hierop hingen de priesters haar een sluier voor het gelaat, welke van boven als een kap geplooid was. Er waren drie spelden doorgetrokken, die men op het hoofd kon verschuiven, zodat het gelaat voor een derde, voor de helft ofwel geheel zichtbaar kon worden gemaakt. Men leerde haar op welke wijze zij van deze sluier moest gebruik maken, hoe hij bij het eten omhooggeslagen werd en hoe hij werd neergelaten. Ook omtrent verschillende andere gebruiken bij de maaltijd, waarvoor thans alle aanwezigen zich naar een aangrenzende zaal begaven, werd zij onderricht.

Maria werd tussen twee priesters geplaatst en een derde zat tegenover haar. De vrouwen en meisjes zaten aan een einde van de tafel, van de mannen afgezonderd. Gedurende de maaltijd werd Maria herhaaldelijk door vragen en antwoorden op de proef gesteld, bv. of zij de sluier goed wist te gebruiken. Zij zeiden ook tot haar: "Nu moogt gij nog alle spijzen nuttigen" en reikten haar verschillende spijzen aan om haar te beproeven. Maria echter gebruikte slechts weinig van deze spijzen en veroorzaakte door de kinderlijke gevatheid van haar antwoorden een grote verbazing. Ik zag dat, gedurende de maaltijd en de hele ondervraging engelen rond haar zweefden, die haar in alles trouw terzijde stonden.

Na de maaltijd schaarden allen zich opnieuw rond het altaar in de zijkamer, waar het kind andermaal ontkleed en nu in het feestgewaad werd gestoken. Dit bestond uit een geelgebloemde, blauwe rok, een bont borstkleed of keurslijf, dat spits toeliep en aan beide zijden op de rug vastgemaakt en geplooid werd. Hierover kwam dan een blauwe mantel die ruimer en schoner was dan de vorige. Deze was aan de rug afgerond en bovendien enigszins slepend gemaakt. Aan de voorzijde van de mantel bevonden zich aan weerskanten drie zilveren strepen en daartussen waren gouden rozeknopjes aangebracht. Over de borst was hij verbonden door een dwarsband, die aan een knoop op het borststuk was bevestigd, zodat hij niet kon opzetten.

Tot onder het keurslijf was de mantel open en vormde aan weerzijden ruimte voor de armen. Onder het bovenlijf was de mantel met knopen of haken gesloten. De zoom ervan was geborduurd. De rugzijde van de mantel viel in rijke plooien neer, die aan weerszijden bij de armen begonnen. Daarop hing men haar een grote, glanzende sluier om, die er aan de ene kant wit en aan de andere kant blauw uitzag.

De kroon, die haar nu op het hoofd werd geplaatst, bestond uit een fijne, brede brand, waarvan het bovenste gedeelte, breder dan beneden, getakt en van knopjes voorzien was. Deze kroon werd van boven door vijf, zich tot een knoop verenigde spelden gesloten, die met zijde omwonden waren. De band van de kroon echter, die van binnen een gouden glans had, was met zijden roosjes en vijf paarlen of edelstenen versierd.

In dit feestelijke gewaad, waarvan haar ook de betekenis door de priester, stuk voor stuk verklaard werd, plaatste men nu Maria op het voor het altaar aangebrachte verhoog. De meisjes stonden aan haar zijde. Zij verklaarde nu tot welke onthoudingen zij zich in de tempel wou verbinden. Zij zou zich van vlees en vis onthouden en ook geen melk drinken, doch slechts een drank dat uit water en uit het merg van een rietsoort bestond, die in het Beloofde Land door arme lieden wordt gebruikt, zoals bij ons rijst- of gerstwater. Nu en dan wou zij ook een beetje terebinthensap in het water doen. Dit is een soort lijmerige, witte olie, zeer verkwikkend, maar niet zo fijn als balsem. Maria ontzegde zich alle specerijen en zou, behalve een soort gele bessen, die aan trosjes groeien, geen vruchten gebruiken. Ik ken die bessen wel: zij worden er door kinderen en door arme lieden gegeten. Voorts wilde het kind op de harde grond slapen en 's nachts driemaal opstaan om te bidden. De andere meisjes stonden slechts éénmaal 's nachts op.

De ouders van Maria waren door haar woorden diep ontroerd. Joachim sloot zijn kind wenend in de armen en riep uit: "Mijn dierbaar kind, dat is te hard. Als gij zo streng wilt leven, zal uw oude vader u niet weerzien." Dat alles was zeer ontroerend om te aanhoren. De priesters zeiden haar, dat zij, evenals de anderen, slechts éénmaal in de nacht moest opstaan om te bidden en schreven haar nog andere mildheden voor: zij moest bijvoorbeeld, op hoge feestdagen vis nuttigen.

Er bevond zich te Jeruzalem, in een laag gelegen gedeelte van de stad, een grote vismarkt. Deze ontving het water uit de vijver Bethesda. Toen deze eens was uitgedroogd wilde Herodes een put en waterleiding doen bouwen en om de onkosten te dekken, heilige kledij en vaten uit de tempel verkopen. Dit plan had bijna een oproer tot gevolg. Er kwamen van alle kanten Esseners naar Jeruzalem om er zich tegen te verzetten, want aan deze was de zorg voor de priestergewaden opgedragen, zoals mij nu plotseling weer invalt.

De priesters spraken nu verder tot Maria: "Vele andere meisjes, die kosteloos en zonder uitzet in de tempel zijn opgenomen, hebben er zich met toestemming van haar ouders toe verbonden, om zodra hun lichaamskrachten zulks gedogen, de met bloed bevlekte priesterkledij en ruwe wollen doeken te reinigen. Het is een zware arbeid die dikwijls bebloede handen tot gevolg heeft. Gij hoeft dit echter niet te doen, omdat uw ouders voor uw onderhoud in de tempel zorg dragen." Maria gaf echter zonder aanrzelen te kennen dat zij zich graag hiermee wou belasten, wanneer men er haar althans waardig voor achtte.

Onder dergelijke ondervragingen en antwoorden ging eindelijk het feest der inkleding voorbij. Maria kwam mij gedurende heel deze heilige handeling meerdere malen zo groot voor, dat zij boven de priesters uitstak, waardoor mij een beeld werd getoond van haar grote wijsheid en haar grote genadegaven. De priesters waren van blijdschap en verwondering vervuld.

Ik zag dat Maria, bij het einde van deze heilige handeling, door de opperpriester gezegend werd. Zij stond tussen twee andere priesters op een klein verhoog. De zegenende priester bevond zich tegenover haar, terwijl de overigen achter deze bleven. De priesters baden responsoriegebeden uit gebedsrollen en de voornaamste van hen zegende Maria, terwijl hij de handen over haar uitstrekte. Ik mocht op dit ogenblik op wonderbare wijze een blik slaan in het hart van het heilig kind. Maria werd als het ware geheel doorzichtig door de zegen van de priesters en onder haar hart vertoonde zich aan mijn ogen, in een onbeschrijfelijke glorie hetzelfde, wat ik bij de aanschouwing van het allerheigste in de Ark des Verbonds gezien had. In een lichtend voorwerp, dat de vorm had van de kelk van Mechisedech, zag ik bovennatuurlijke lichtafbeeldingen van de zegen. Het was alsof ik brood, wijn, vlees en bloed zag die zich trachten te verenigen. Ik zag op hetzelfde ogenblik, hoe haar hart zich opende bij deze verschijning, als de deur van een tempel en hoe het Heilig Geheim, waaromheen zich als het ware een troonhemel van edelgesteente had gevormd, daarin binnendrong, alsof dat de Ark in het allerheiligste van de tempel werd neergezet.

Toen dit had plaatsgevonden sloot het hart van Maria het hoogste goed in zich dat de aarde toen bevatte. Dit beeld verdween nu voor mijn ogen en ik zag slechts het heilige kind, door een glans van brandende liefde verlicht. Ik kwam gedurende deze verschijning tot de ontdekking, dat ook één der priesters (in haar mededeling van 1820 verhaalde Emmerich dat het Zacharias was) door een ingeving ervan de hemel werd overtuigd dat dit kind het uitverkoren vat van het geheim van de Verlossing was, want ik zag op hem een straal overgaan van de zegen, die zij ontvangen had.

De priesters leidden nu het gezegende kind in het schoonste feestgewaad naar de ontroerde ouders. Anna drukte Maria stevig aan haar hart en kuste haar met innige tederheid. Joachim reikte haar, tot in de ziel bewogen, met ernst en eerbeid de hand. Maria Heli omhelsde haar jeugdige zuster op veel hartstochtelijker wijze dan Anna, die in al haar doen en laten bedaarder en kalmer was. Maria van Cleophas, het nichtje van de Heilige Maagd, deed als alle kinderen en omhelsde haar vol vreugde. Nadat alle aanwezigen het kind hadden begroet, werd het van haar feestkleding ontdaan en verscheen het weer in gewone kledij.

Tegen de avond keerden vele van de aanwezigen, waaronder ook de priesters, naar huis terug. Ik zag hen nog staande iets gebruiken: op een lage tafel waren in schoteltjes en op schalen broodjes en vruchten gereed gezet. Zij dronken allen uit een beker. De vrouwen nuttigden iets in een afzonderlijke kamer.

Vertrek van Maria naar de tempel

Ik trad de ouderlijke woning van Maria tegen het nachtelijk uur weer binnen. Vele gasten hadden zich ten ruste gelegd, doch de familieleden maakten de nodige toebereidselen voor de reis. Voor de haardstede brandde een lamp met verschillende zijarmen. Van lieverlede zag ik alle bewoners van het huis te voorschijn komen.

Joachim had reed daags ervoor in de vroegte de dienstknechten met offerdieren, van ieder soort vijf en de schoonste die hij bezat, naar Jeruzalem gezonden. Het was een mooie kudde. Nu zag ik hem bezig de reisbenodigdheden op een lastdier te pakken, dat voor het huis stond. De kledingstukken van Maria en ook de geschenken van de priesters werden afzonderlijk ingepakt en met zorg opgeladen. Het lastdier kreeg een zware vracht. Midden op de rug was een breed pak vastgebonden, dat een gemakkelijke zitplaats aanbood. Anna en de overige vrouwen hadden alles reeds op voorhand klaargelegd. Ik zag ook aan beide zijden van de ezel verschillende soorten korven hangen. In een van deze, die evenals de soepkom van rijke mensen een gebogen vorm had en van een rond, in het midden gehalveerd en opslaand deksel was voorzien, bevonden zich vogels zo groot als veldhoenders. Andere korven, die op kuipen leken waarin men druiven draagt, bevatten allerhande vruchten. Toen de ezel geheel geladen was, werd over alles een groot deken uitgespreid, waaraan zware kwasten hingen.

In het huis zag ik, zoals bij een op handen zijnde reis steeds het geval is, alles in drukke beweging. Ik zag Maria Heli bedrijvig met een lamp heen en weer lopen, terwijl haar dochterje zich bijna voortdurend rond haar bevond. Ook zag ik nog een vrouw, die mij een dienstmaagd toescheen.

Nog twee van de priesters waren aanwezig. De ene was reeds op jaren. Hij droeg een muts, waarvan de punt op het voorhoofd neerviel, terwijl twee oorlappen omlaag hingen. Zijn opperkleed was korter dan het onderkleed en riemen hingen als een stola daarover heen. Het was dezelfde die zich de vorige dag hoofdzakelijk met de ondervraging had belast en Maria zegende. Ook nu nog zag ik hem het kind onderrichten. Maria was ruim drie jaar oud, fijn en tennger en toch reeds zo ontwikkeld als een kind van vijf jaar. Zij had roodblonde, gladde en aan het einde gekrulde haren, die langer waren dan die van de zevenjarige Maria van Cleophas, van wie de blonde haren kort en kroes waren. De kinderen droegen gewoonlijk, evenals de volwassenen, lange kleren van bruine, ongeverfde wol.

Onder de aanwezigen trokken vooral twee knapen mijn aandacht, die niet tot de familie schenen te behoren en ook met niemand in betrekking stonden. Het was of niemand hen opmerkte. Zij waren echter zeer minzaam en zagen er met hun blond krulhaar bekoorlijk uit. Zij hebben met mij gesproken. Zij hadden reeds boeken, ik geloof om te leren. De kleine Maria had geen boek, ofschoon zij reeds lezen kon. Het waren echter geen boeken zoals wij hebben, maar lange, ongeveer een halve el brede stroken, rond een stok gerold, die aan beide zijden in knoppen uitliep. De grootste van de twee knapen had zijn rol geopend. Hij naderde mij, las er iets uit voor en verklaarde mij wat hij had gelezen. Ik zag slechts vreemde, alleenstaande gouden letters, in linkse richting geschreven en elk van die letters scheen een volledig woord te betekenen. De taal was mij volledig vreemd en toch verstond ik de knaap. Ik ben tot mijn spijt vergeten wat hij verklaarde. Ik geloof dat hij het over Mozes had. Later zal het mij misschien opnieuw te binnen schieten. De kleinste knaap droep zijn rol als een speeltuig in zijn handen, huppelde er kinderlijk mee rond en zwaaide ze spelend in de lucht. Ik kan niet zeggen hoe lief mij deze kinderen leken. Zij waren zo geheel anders dan alle andere aanwezigen en deze schenen hen ook niet op te merken.

Op dusdanige wijze liet A.C. Emmerich zich met kinderlijke voorliefde over deze knapen uit, zonder eingelijk te weten, wie zij geweest waren. Toen zij echter na de maaltijd enige ogenblikken had gerust, zei ze, daarover nadenkend: deze knapen zag ik slechts in de geest. Ze waren er niet werkelijk tegenwoordig. Het waren slechts zinnebeelden van profeten. De grootste hield met mannelijk ernst zijn rol in de hand. Hij toonde mij de plaats uit het derde hoofdstuk van het tweede boek Mozes, waar deze in het braambos de Allerhoogste aanschouwde en bevel krijgt om de schoenen uit te trekken. Hij gaf deze verklaring: zoals het braambos brandde zonder te verbranden, zo ontbrandde zich nu ook in het kind Maria het vuur van de Heilige Geest en droeg zij die heilige vlam in haar kinderlijke hart, zonder er zich van bewust te zijn. Het was ook een zinspeling op de toekomstige vereniging van God en mensheid. Het vuur betekende God, het braambos de mens. Ook voor het uittrekken van de schoenen gaf de knaap mij een verklaring, die ik mij echter niet duidelijk meer herinner. Ik geloof dat het betekende dat nu het omhulsel werd afgelegd en het eigenlijke wezen van de boodschap te voorschijn trad: dat de wet vervuld was en dat hier meer was dan Mozes en de profeten.

De andere knaap droeg zijn rol met een dunne stok en liet deze, als een vaantje in de wind, spelend waaien. Dit beduidde dat Maria nu vrolijk aan haar levensweg en loopbaan begon: om op een zekere dag Moeder te worden van de beloofde Messias. Deze knaap was zeer kinderlijk en speelde met zijn rol. Dit betekende de kinderlijke onschuld van Maria, van wie de bestemming zo verheven was, en die toch, ondanks deze heilige bestemming, als een kind speelde. Eigenlijk verklaarden mij deze knapen zeven plaatsen uit hun rollen, doch de beslommeringen waarmee ik leef, hebben mij, buiten het medegedeelde, alles doen vergeten.

"Oh, mijn God", riep hier A.C. Emmerich uit: "hoe schoon en diepzinnig, hoe eenvoudig en duidelijk zie ik alles, en toch kan ik het maar niet naar behoren meedelen. Ik ben zoveel vergeten door de ellendige beslommeringen van dit armzalige leven!"

Een jaar tevoren, in het midden van de maand november 1850, had A.C. Emmerich het bij haar mededeling van de visioenen over de opoffering van Maria, ook van de verschijning van deze beide knapen, en wel het over volgende:

Op 16 november van het jaar was 's avonds in haar nabijheid, terwijl ze sliep, een boetegordel neergelegd. Iemand, die zich op versterving toelegde, maar daarbij in het geheel geen geestelijke leiding had, had deze gemaakt uit een zware lederen riem en met spijkers doorstoken, maar door zijn onervarenheid was hij nauwelijks een uur in staat geweest om deze te dragen. Reeds op een afstand van ongeveer twee voet, trok de slapende haar hand van de gordel terug met de woorden; "O, zoiets is een dwaasheid en grenst aan het onmogelijke! Zelf heb ik vroeger ook lange tijd, volgens een ingeving, zo'n boetegordel gedragen om mij te versterven en mij zelf te overwinnen, maar deze bestond uit zeer korte, dicht bij elkaar staande punten van koperdraad. Die zware gordel is bijna een moordtuig: de maker ervan heeft hem voor zichzelf met grote moeite vervaardigd, doch kon hem slechts enkele minuten dragen. Zonder verlof van een verstandig priester moet men zoiets nooit doen, doch dat wist die persoon waarschijnlijk niet, omdat hij geen geestelijke raadsman had. Zulk een overdrijving is meer schadelijk dan nuttig.

De volgende dag, toen zij haar nachtelijke beschouwingen verhaalde, in de vorm van een reis, die op haar visioen van Maria's vertrek naar de tempel volgde, sprak zij na verschillende andere mededelingen: Ik bereikte Jeruzalem. Wanneer dit echter plaats vond, weet ik niet meer, maar het was in de tijd van de oude, Joodse koningen. Daarop moest in naar Nazareth, naar het huisje van de heilige moeder Anna. Voor Jeruzalem voegden zich twee knapen bij mij, die dezelfde weg insloegen. De ene hield met ernst een schriftrol in de hand, de andere echter, die jonger was, had zijn rol aan een stokje bevestigd en speelde er mee in de wind, als was het een vaantje. Zij spraken vol vreugde met mij, dat de tijd van hun profetieën in vervulling zou gaan, want zij waren verschijningen van profeten. Ik had de martelende boetegordel, die mij gisteren gebracht was, bij mij en toonde hem. Ik weet niet wat mij aantrok tot een van deze profetenknapen, die Elias voorstelde. Deze zei echter: "Dit is een marteltuig, dat niet mag gedragen worden. Ik heb op de berg Karmel ooit een gordel vervaardigd en gedragen en voor de kinderen van mijn orde, de Karmelieten, nagelaten. Dat de mens die gordel draagt, die zal voor hem veel geschikter zijn."

Hierop toonde hij mij een gordel, ter breedte van een hand, waarop vele letters en lijnen waren aangebracht, die op verscheidene overwinningen en aanvechtingen zinspeelden. Hij wees mij op verschillende punten daarvan met de woorden: "Zo zou die persoon het acht dagen, zo één dag kunnen verduren. O, ik wilde dat de goede man het wist!"

Toen wij de woning van de Heilige Anna naderden en ik wou binnengaan, kon in niet binnen, doch mijn begeleider, mijn engelbewaarder zei mij: "Gij moet vooraf veel afleggen, hij moet negen jaar oud zijn." Ik wist niet wat hij hiermee bedoelde, doch hij hielp mij daarbij. Ik weet niet meer hoe. Drie van mijn levensjaren moesten geheel verdwijnen. Het waren deze waarin ik nog ijdel op mijn kleding was en graag een "mooi meisje" was. Ik was dus opeens negen jaar oud en kon thans met de knapen de woning binnengaan. De driejarige Maria snelde mij tegemoet. Zij mat zich met mij en was, toen ze naast mij stond, even groot als ik. O, zij was zo lief en vriendelijk, en toch zo ernstig.

Dadelijk daarna stond ik in de woning bij de profetenknapen. Men scheen ons niet te bemerken en we stoorden ook niemand. Zij die toch reeds honderden jaren oude mannen waren, verwonderden er zich geen ogenblik over, hier als knapen aanwezig te zijn, en ook ik, die reeds een kloosterlinge ben van ruim veertig jaar, verbaasde me er niet over, weer een boerenkind van negen jaar te wezen. Men verwondert zich over niets anders, als men bij zulke heilige mensen is, dan over de verblindheid en de zonden van de mensen.

Hierop verhaalde A.C. Emmerich, evenals de vorige jaren rond deze tijd, de voorbereiding tot de reis van Maria naar de tempel. Dat zij met het gevoel een negenjarig kind te zijn dit visioen moest aanschouwen, vindt hierin zijn grond, dat zij, evenmin als de profeten, werkelijk in de woning van de Heilige Anna aanwezig was en daarom naar een kinderlijke leeftijd was verplaatst. De profeten betekenden de vervullind der profetieën: zij betekende de overweging van de vervulling. Zij was er gevoelig door getroffen, dat zij drie jaren moest afleggen, waarin zij te ijdel op haar kleding was geweest.

De reden hiervan schijnt te zijn, dat Maria, bij die gelegenheid met verschillende feestklederen getooid werd en A.C. Emmerich moest die met dezelfde nederigheid als Maria, slechts in haar geestelijke betekenis beschouwen.

Dat het kind Maria zich met haar mat, betekent: slechts op deze kinderlijke leeftijd kunt gij deze heilige handeling enigszings waarding en eenvoudig beschouwen, of ook: zie, ik ben drie jaar oud en gij negen, en toch ben ik even groot als gij, want in mijn geest ben ik mijn leeftijd voorbijgestreefd.

Reis naar Jeruzalem

Ik zag, hoe bij het aanbreken van de dag, de reis naar Jeruzalem werd ondernomen. Maria was vol van vurig verlangen naar de tempel bezield en snelde het huis uit, naar de lastdieren. Ik stond met de profetenknapen bij de deur en wij keken haar na. De knapen wezen mij nog plaatsen in hun rollen: op de ene plaats stond geschreven hoe heerlijk de tempel was, maar dat deze nog iets heerlijkers in zich omvattte.

Er waren twee lastdieren bij de stoet. Eén der ezels, die zwaar beladen was, ging met een knecht een eind vooruit. Op de andere, die voor het huis stond, was ook bagage geladen, maar tevens een zitplaats voor Maria aangebracht. Maria droeg het gele rokje, dat ik het eerst heb beschreven en was in een grote sluier of regenmantel gehuld, die rondom het middel werd samengetrokken en waarin de armen konden rusten. Joachim leidde de ezel: hij droeg een lange pelgrimsstaf, waar aan het boveneind zich een grote, ronde knop bevond. Anna liep met de kleine Maria van Clophias enige schreden vooruit. Slechts één dienstmaagd maakt de gehele reis mee. Een klein aantal vergezelde de stoet een eindje. Het waren familieleden die afscheid namen, wanneer zij aan de weg waren gekomen, die naar hun woning afsloeg. Ook een der priesters begeleidde enige tijd de stoet.

De reizeigers droegen een lantaarn bij zich, waarvan het licht in de ogen verdween door een bovennatuurlijke glans, waarin ik steeds in nachtelijke visioenen de Heilige Familie en ook andere heiligen op hun weg gehuld zie, zonder evenwel te weten, of zij ook dat licht zagen. In het begin leek het mij of ik met beide knapen achter het kind Maria liep. Later echter, toen zij te voet ging, schenen we naast haar te lopen. Ik hoorde de knapen herhaaldelijk Psalm 44 en 49 zingen: Euctavit cor meum verbum en Deus, deorum Dominus Locutus est, welke psalmen, zoals ik van hen vernam, bij Maria's opneming in de tempel door twee koren zouden gezongen worden. Dat zal ik wel horen, als wij er komen.

Ik zag hoe de weg aanvankelijk bergaf liep en daarna weer omhoog klom. Toen het reeds morgen en klaar was geworden, zag ik de stoet uitrusten bij een bron, waaruit een beekje ontsprong. Het was midden in een weide. De reizeigers stonden bij een heg van balsemstruiken. Onder zulke balsemstruiken stonden steeds stenen schalen, waarin de balsem neerdruppelde. De voorbijgangers konden zich daarmee verkwikken en hun kruikjes vullen. Daar waren ook heggen, waaraan enkele bessen groeiden. Deze plukten ze en aten ze op. Zij aten ook kleine broodjes.

De beide knapen waren hier reeds verdwenen. Een van hen was Elias en de andere, zoals ik meen, was Mozes. Maria zag hen, doch liet er niets van blijken. Zij zag hen, zoals men dikwijls als heilige kinderen, of heilige maagden of jongelingen voor zich ziet verschijnen, zonder er met anderen over te spreken, omdat in deze toestand de mens steeds stil en in zichzelf gekeerd is. 

Later zag ik de reizigers een eenzaam gelegen woning binnengaan, waar zij gastvrij ontvangen werden en een maaltijd gebruikten. Het schenen familieleden te zijn. Van hier werd de kleine Maria van Cleophas naar Nazareth teruggezonden. Ik zag hen gedurende de dag nog verschillende malen op hun reis, die lastig was. Het was steeds bergopwaarts en bergafwaarts. Dikwijls lag er over de dalen een koude en vochtige nevel verspreid, maar ik zag ook op enkele plaatsen zonnige plekjes, waar alles in bloei was.

Voor zij aan hun nachtverblijf kwamen, moesten zij een riviertje oversteken. Zij overnachtten in een herberg aan de voet van een berg, waarop een stad lag. Ik kan mij de naam ervan niet goed meer herinneren. Ik zag die stad ook bij gelegenheid van andere reizen die door de Heilige Familie werden gemaakt, zodat ik mij licht in de naam zou kunnen vergissen. Dit kan ik echter, alhoewel niet met volkomen zekerheid, mededelen: zij namen dezelfde weg die Jezus op dertigjarige leeftijd in de maand september aflegde, toen Hij zich van Nazareth naar Bethanië en vervolgens naar Johannes De Doper begaf. Ook de Heilige Familie sloeg op haar vlucht naar Egypte dezelfde weg in. De eerste herberg, welke zij op die vlucht aantroffen, was te Nazara, een plaatste tussen Massaloth en een hooggelegen stad, doch het dichtst bij deze laatste gelegen. Ik zie altijd zovele plaatsen, waar ik de namen van hoor, rondom liggen, zodat ik deze namen gemakkelijk verwisselen kan.

Deze hoge stad bestaat uit verschillende, afzonderlijke gedeelten, indien die er tenminste allen toe behoren. Deze stad is tegen een berg aangebouwd. Er heerst een groot gebrek aan water, dat door middel van touwen en bekkens moest worden omhooggehesen. Als men al die touwen ziet, zou men menen dat het masten van schepen waren. De stad ligt wel een uur boven de voet van de berg. De reizigers namen hun intrek onder in een herberg. Vanaf die berg had men een schoon vergezicht. Een gedeelte van de stad werd bewoond door heidenen, die voor de Joden slavendiensten moesten verrichten. Zij hebben bijvoorbeeld aan de tenpel en andere bouwwerken moeten meehelpen.

Op 4 november 1821 deelde Anna Catharina Emmerich het volgende mee: Ik zag deze avond Joachim en Anna met hun kind, een dienstmaagd en een knecht, over wie de zorg van een zwaar beladen ezel was opgedragen, in een herberg, twaalf uur van Jeruzalem gelegen, aankomen. Zij ontmoetten er de dienstknechten, die met de offerdieren waren vooruitgezonden en die onverwijld hun weg voortzetten. Het scheen dat men er Joachim goed kende: het was of hij er thuis was. Het offervee werd hier altijd gestald. Ook had hij hier vertoefd, toen hij van zijn verborgen leven bij de herders naar Nazareth terugkeerde. Ik zag Maria bij haar moeder slapen.

Op 5 november 1821 verhaalde A.C. Emmerich het volgende. Ik zag vanavond Maria met haar ouders in een stad aankomen, welke, tussen het noorden en het westen gelegen, hoogstens zes uur van Jeruzalem verwijderd was. De stad heet Bethoron en ligt aan de voet van een berg. De reizigers hebben op hun tocht hierheen een riviertje moeten oversteken dat ten westen, en wel in de nabijheid van de plaats Joppe, waar Petrus na de zending van de Heilige Geest predikte, in zee stroomt. Te Bethoron zijn grote verlslagen geleverd, die ik heb bijgewoond, doch mij niet meer herinner (Jouse 10, 11, 1; Mach. 7, 33-49).

Van hier moesten zij nog ongeveer twee uren afleggen om de straatweg te bereiken, vanwaar men Jeruzalem in de verte zien kon. Ik heb de naam ervan horen nomen, maar kan mij die niet meer herinneren. Bethoron is een grote plaats, een levietenstad. Daar groeien zeer schone, grote druiven en nog vele andere vruchten.

De heilige reizigers namen in een welingerichte woning bij vrienden hun intrek. De bewoner was leraar en het huis een levietenschool. Ik zag er nog meerdere kinderen in huis. Wat mij echter in hoge mate verwonderde was, dat zich hier verschillende vrouwelijke verwanten van de Heilige Anna met haar dochterjes bevonden, want ik meende, dat zij bij het afscheid nemen naar huis waren teruggekkerd. Zij hadden echter, zoals mij nu duidelijk werd, een kortere weg genomen om van de komst van de gasten te Bethoron kennis te gaan geven. Het waren de familieleden uit Nazareth, Sephoris, Zabulon en omgeving, welke merendeels met hun dochtertjes het inkledingsfeest van Maria hebben bijgewoond. Ik zag bijvoorbeeld Maria's oudste zuster met haar dochtertje Maria van Cleophas, en Anna's zuster uit Sephoris met haar dochterjes.

Het heerste een ware feestvreugde ter ere van Maria. Men leidde haar met de overige kinderen naar een grote zaal en deed haar plaats nemen op een hooggeplaatste, overdekte zetel, als op een soort troon. Nu ondervroegen ook de leraar en de andere aanwezigen de kleine Maria en zetten haar een kransje op haar hoofd. Allen stonden verbaasd over de wijsheid van haar antwoorden. Ik hoorde ook spreken over de schranderheid van een ander meisje, dat kort tevoren, bij haar terugkeer uit de tempel, deze stad bezocht had. Zij heette Susanna en is later, in gezelschap van de Heilige Vrouwen, de Messias gevolgd. Maria nam haar plaats in, want er is slechts een beperkt aantal plaatsen voor meisjes in de tempel. Susanna was vijftien jaar en dus elf jaar ouder dan Maria. Ook de Heilige Anna ontving haar opleiding in de tempel, maar werd er eerst op de leeftijd van vijf jaar opgenomen.

Het lieve kind Maria was buitengewoon blij, nu zij de tempel reeds zo nabij was, en ik zag hoe Joachim haar met tranen in de ogen aan zijn hart drukte ei zei: "Mijn kind, ik zal u wel nooit meer weerzien!" Er was een maaltijd klaar gemaakt en ik zag, toen allen aan tafel lagen, hoe Maria vrolijk heen en weer huppelde en zich telkens dicht bij haar moeder voegde of de armen om haar hals sloeg.

6 november 1821.  Ik heb zeer vroeg in de morgen de heilige reizigers van Bethoron naar Jeruzalem zien vertrekken. Alle aanwezige familieleden met hun kinderen, en ook de mensen uit het huis, waar zij overnacht hadden, trokken mee. Zij droegen kleren en vruchten als geschenk voor Maria met zich. Het scheen een groot feest te worden in Jeruzalem. Ik kwam met zekerheid te weten dat Maria drie jaren en drie maanden oud was. Zij zag er echter, als hier te lande een vijf- à zesjarig meisje uit. De reizigers zijn op hun tocht niet te Ussen, Scheera en Gophna, waar bekenden van hen woonden, gekomen. Wel gingen ze er aan voorbij.

Te Jeruzalem

Op 6 november 's avonds verhaalde A.C. Emmerich: Ik heb vanmiddag de aankomst van Maria en haar reisgenoten te Jeruzalem gezien. Jeruzalem is een eigenaardige stad. Men moet er zich vooral geen voorstelling van maken als bijvoorbeeld van Parijs, waar zich steeds een grote menigte op straat bevindt. Men ziet te Jeruzalem vele opwaarts gaande huizen die achter de muren van de stad om leiden. Er komt echter geen deur of venster op uit, terwijl de hoger gelegen huizen naar de tegenovergestelde zijde gekeerd zijn. Van lieverlede worden verschillende stadsgedeelten aan elkaar gebouwd, zodat telkens weer een nieuwe bergrug bij de stad moet worden getrokken. De stadsmuren zijn er echter tussen blijven staan. Op verschillende punten zijn hoge, vaststaande stenen bruggen over de valleien gebouwd. De woonvertrekken van de huizen zijn in de regel rondom de binnenplaatsen gelegen. Aan de straatzijde ziet men slechts de deuren, soms ook een terras boven een muur. Over het algemeen zijn de huizen steeds gesloten. Wanneer de bewoners geen bezigheden op de markt hebben of zich niet naar de tempel begeven, bevinden zij zich doorgaans op de binnenplaatsen of binnenshuis.

Over het algemeen is het in de straten van Jeruzalem tamelijk stil. Een uitzondering hierop maken de markten en de omgeving van de paleizen, waar het geen en weer geloop van soldaten en vreemdelingen nogal wat leven brengt. Ook zien de huizen aan de straatzijde er veel aangenamer uit. Rome is heel wat aangenamer gelegen. Het is er niet zo steil en nauw, en veel bedrijviger op de straten.

Op tijden dat allen in de tempel vergaard zijn, lijkt de stad op vele plaatsen als uitgestorven. Omdat de mensen zo teruggetrokken in hun huizen leefden en ook wegens de vele, eenzame valleiwegen, kon Jezus ook zo ongestoord met zijn leerlingen in de stad rondgaan. Jeruzalem heeft geen overvloed van water. Men ziet er verschillende grote, gewelfde gebouwen, welke waterleidingen bevatten en ook torens, waarin het water wordt omhooggedreven of opgepompt. In de tempel, waar veel water voor het wassen en reiningen der vaten vereist wordt, is men er zeer spaarzaam mee. Het wordt door middel van grote pompen omhooggedreven. Er wonen in de stad veel kooplieden. Zij hebben bijna allen hun standplaats naast elkaar op de markten die van galerijen omgeven zijn of op de open pleinen in licht gebouwde kramen. Zo treft men er bijvoorbeeld niet ver van de Schaapspoort vele aan, die in kleinoden, goud of glinsterende stenen handel drijven. Men ziet hier ronde kramen, die geheel bruin zijn, alsof zij met pek en hars zijn bestreken. Zij zijn licht en stevig. De kooplieden hebben daar hun verblijf en van het ene naar het andere kraam zijn er zeilen gespannen, waaronder zij hun waren uitstallen.

De berg waarop de tempel staat is aan de zijde waar hij minder glooiend is, door een reeks bebouwde straten ingesloten, die op terrassen tegenover elkaar zijn aangelegd. Hier wonen deels priesters, deels ook de mindere tempeldienaren, die het grove werk moeten doen, zoals de sloten reinigen waarin alle afval van het geslachte vee terechtkomt.

Aan de noorderzijde is de tempelberg sterg glooiend en de helling geheel zwart. Iets hoger echter ziet men een groener gebied, waar de priesters hun tuintjes hebben. Zelfs in Jezus' tijd werd nog steeds op enkele plaatsen van de tempel gebouwd. Dit hield niet op. De berg zelf bevatte een rijkdom van metaal dat werd opgedolven en bij de bouw van de tempel werd aangewend. Ook had men onder de tempel smelterijen en gewelven. Ik heb voor mij in de tempel nooit een plaats gevonden, waar ik geschikt kon bidden. Alles was er zo buitengewoon dik, stevig en hoog. Zelfs de vele binnenmuren zijn nog eng en duister door de betimmeringen en zitplaatsen. Waaneer een talrijke menigte zich daarin bevindt ziet het er akelig en zelfs benauwd uit tussen die dikke, hoge muren en zuilen. Op mij maakte het onophoudelijk slachten en het vele bloed een onaangename indruk, ofschoon ik moet erkennen dat de orde en de zindelijkheid daarbij niet te beschrijven is. Ik geloof in lange tijd de gebouwen
en de stegen niet zo duidelijk te hebben gezien als vandaag. Maar het is te veel. Ik kan het onmogelijk allemaal weergeven.

De reizigers bereikten met Maria de stad aan de noordzijde. Zij gingen er echter niet binnen, maar waar zich de tuinen en paleizen reeds aan hen vertoonden, trokken zij door een gedeelte van het dal Josaphat in oostelijke richting. Zij lieten vervolgends de Olijfberg en de weg naar Bethanië links liggen en gingen door de Schaapspoort, die naar de veemarkt leidt, de stad binnen. In de nabijheid van deze poort lag een vijver, waarin de voor offers bestemde schapen voor het eerst gewassen werden. Deze is echter niet de vijver Bethesda.

De stoet keerde na korte tijd in de stad rechtsom en zij gingen tussen muren door naar het ander stadsgedeelte. Ook gingen zij in Jeruzalem nog door een groot dal waaraan zich, aan de ene zijde, de muren van een hoger stadsgedeelte verheven. Zij gingen nu meer naar het westelijke gedeelte van de stad, in de omgeving van de vismarkt, waar zich het vaderlijk huis van Zacharias uit Hebron bevond. Het werd bewoond door een hoogbejaarde man, ik geloof de broer van zijn vader. Zacharias nam er zijn intrek als hij in de tempel dienst moest doen. Hij bevond zich nu ook te Jeruzalem. Zijn diensttijd was juist beëindigd, maar hij was er nog enkele dagen gebleven om de opname van Maria in de tempel te kunnen bijwonen. Op het ogenblik van de aankomst van de reizigers was hij evenwel niet thuis.

Ik zag in de woning nog meer familieleden uit Bethlehem en Hebron, die vergezeld waren van hun kinderen, onder andere ook twee nichten van Elisabeth, die zelf niet aanwezig was. Deze allen trokken met een stoet van jonge meisjes, die kransen en takken droegen, de aankomende stoet in de valleiweg tegemoet, wel een kwartier ver. Zij ontvingen hen met ware feestvreugde en voerden hen naar de ouderlijke woning van Zacharias, waar een feestelijke stemming heerste. Er werd een klein gebed aangeboden en vervolgens maakte men toebereidselen voor het vertrek naar de feestberg in de nabijheid van de tempel. Joachims offerdieren waren reeds in stallen gevoerd, dicht bij de herberg. Zacharias kwam ook, om de stoet uit de vaderlijke woning naar de voor het feest bestemde plaats te leiden.

Maria werd nu in het tweede feestgewaad met het hemelsblauwe manteltje gekleed. Men trok processiegewijze uit. Zacharias ging met Joachim en Anna voorop, dan volgde Maria, omgeven van vier in het wit geklede meisjes, terwijl de overige kinderen en familieleden de stoet sloten. Men trok door verschillende straten en ging ook voorbij het paleis van Herodes en dat, waarin later Pilatus woonde. Zij trokken naar de hoek van de tempelberg, dat tussen het oosten en het noorden gelegen was, en hielden de burcht Antonia, een hoog en groot gebouw, bij het noordwesten van de tempel achter zich. Bij een hoge muur moesten zij verschillende trappen beklimmen. De kleine Maria beklom ze met blijde spoed. Men wilde haar behulpzaam zijn, maar zij wilde hier niet van horen. Allen stonden over haar verbaasd.

Het huis waarin de gasten hun intrek namen, was een feestherberg, niet ver van de veemarkt gelegen. Men telde vier zulke herbergen rondom de tempel. Zacharias had deze voor het feest ingehuurd. Het was een groot gebouw, vier gangen rondom een grote hof. In de gangen waren slaapplaatsen en lange, lage tafels. Er was ook een ruime zaal met een stookplaats er in. De plaats waar Joachims offerdieren stonden, lag dicht in de nabijheid. Aan beide zijden van die plaats woonden tempeldienaren die met de zorg over de offerdieren waren belast. Toen het gezelschap de herberg was binnengetreden hadden er, volgens het gebruik, de voetwassingen plaats. Hierbij werden de mannen door mannen en de vrouwen door vrouwen ter zijde gestaan. Men begaf zich vervolgens naar een zaal, met in het midden een grote lamp die met meerdere armen van het dak neerhing boven een groot metalen waterbekken, met hengsels voorzien, en gevuld met water. Aan dat bekken wasten allen hun aangezicht en handen.

Nadat het lastdier van Joachim was leeggeladen, werd het door een dienstknecht op stal gebracht. Joachim, die zich had aangemeld voor het offer, volgde de tempeldienaars naar de nabijgelegen hof, waar het offervee werd bezichtigd.

Joachim en Anna gingen dan met het kind Maria naar een hoger gelegen priesterwoning. Ook nu weerom snelde Maria, als innerlijk ertoe aangedreven, met wonderlijke spoed de trappen op. De beide priesters, een zeer oude en een jonge man, heetten hen hartelijk welkom. Zij hadden de ondervraging van Maria te Nazareth bijgewoond en op hun komst gerekend. Nadat er over de reis en de op handen zijnde opoffering gesproken was, lieten zij één der tempelvrouwen, een bejaarde weduwe, aan wie het toezicht over Maria zou worden toevertrouwd, ontbieden. Zij woonde met andere tempelvrouwen in de nabijheid van de tempel en hielden zich daar bezig met vrouwenarbeid en het opvoeden van meisjes. Haar woning lag iets verder dan de onmiddellijk aangrenzende gebouwen, waarin voor de vrouwen en de aan de tempel toegewijde maagden bidcellen waren aangebracht, vanwaar zij ongezien een blik in het heilige konden werpen. De ontboden tempelvrouw was zo diep in haar mantel gehuld, dat men van haar aangezicht slechts weinig zien kon.

De priesters en de ouders stelden haar Maria voor als haar toekomstig pleegkind. Zij was plechtig vriendelijk en het kind was op een ernstige wijze deemoedig en vol eerbied. Men gaf de vrouw verschillende inlichtingen betreffende Maria en sprak voorts het nodige af voor de feestelijke opdracht.

De tempelvrouw vergezelde hen vervolgens naar de feestherberg en ontving er een pak, dat de uitzet van het kind bevatte, waarmee zij dan terugkeerde, om alles voor het verblijf van het kind in gereedschap te brengen.

De kennisen, die de stoet uit Zacharias' woning hadden vergezeld, keerden daarheen terug. Slechts de familieleden, welke met Maria en naar ouders te Jeruzalem waren gekomen, bleven in de door Zacharias gehuurde herberg. De vrouwen brachten nu alles op orde en maakten de nodige toebereidselen voor de feestmaaltijd, dat de volgende dag zou plaatsvinden.

Op 7 november verhaalde A.C. Emmerich: Ik heb vandaag de gehele dag doorgebracht in beschouwingen over de voorbereiding van Joachims offer en Maria's opneming in de tempel.

Joachim en enige andere mannen dreven reeds vroeg in de ochtend de offerdieren naar de tempel. Voor d eingang werden ze door de priesters nogmaals in oogschouw genomen. Enkele ervan werden afgewezen en onmiddellijk naar de veemarkt in de stad gedreven. Het vee dat werd goedgekeurd voerde men in de slachtplaats en ik zag daar verschillende handelingen verrichten, die ik niet meer in behoorlijke volgorde kan verhalen. Joachim legde voor de slachting de hand op de kop van elk der offerdieren. Hij moest het bloed ervan in een vat opvangen en ook nog andere delen in ontvangst nemen.

Er stonden verschillende soorten van zuilen, tafels en vaten, waarop alles aan stukken gesneden, verdeeld en gerangschikt werd. Het schuim van het bloed werd verwijderd. Het vet, de milt en de lever bleven afzonderlijk. Ook werd alles ingezouten. De ingewanden van de lammeren werden gereinigd, opgevuld en weer in het lichaam gelegd, zodat het er weer uitzag als een geheel lam. De poten van de dieren waren alle kruiselings bijeengebonden. Een groot gedeelte van het vlees werd naar een andere plaats tot de tempelmaagden gebracht, welke er iets moesten uit bereiden. Waarschijnlijk moesten zij het voor zich of voor de priesers klaar maken om te eten. Dat alles gebeurde met een schier onbegrijpelijke orde. De priesters en levieten gingen en kwamen steeds twee aan twee, terwijl bij de afwisselende en moeilijke arbeid alles vlot verliep. De voor het offer bestemde stukken bleven gezouten tot 's anderendaags liggen en werden dan eerst werkelijk geofferd.

In de herberg werd die dag feest gevierd en een feestmaal gehouden, waarbij wel honderd gasten aanwezig waren, de kinderen meegerekend. Het aantal meisjes bedroeg ongeveer 24. Zij waren van verschillende leeftijd en onder hen bevond zich ook Seraphia, die na Jezus' dood de naam Veronica ontving en reeds tamelijk volwassen was. Ik schatte haar leeftijd op tien tot twaalf jaar. De meisjes vlochten kransen of bloemslingers voor Maria en haar gezellinnen en versierden ook zeven kaarsen of fakkels. Deze hadden de vorm van een staf en waren zonder voetstuk. De vlam ervan leek wel op een olie- of een wasvlam.

Gedurende het feest liepen tal van priesters en levieten de herberg in en uit. Zij namen ook deel aan de maaltijd. Toen zij hun verwondering uitspraken over de grote en vele offergaven van Joachim zei deze dat hij, gedachtig aan de smaad die hij eens in de tempel had moeten ondergaan, toen zijn offer werd geweigerd, zich nu naar krachten dankbaar wilde tonen aan God die zo barmhartig geweest was en zijn smeken verhoord had. Ik zag ook Maria in gezelschap van de overige meisjes in de omtrek van de herberg rondwandelen. Ik ben veel vergeten van wat ik heb gezien.


05-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 3. De geboorte van de Heilige Maagd
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofdstuk 3. De geboorte van de Heilige Maagd

Bezieling van Maria

Ik had een visioen over de schepping van de heilige ziel van Maria en over de vereniging van deze met haar vlekkeloze lichaam.

Ik zag in het lichtbeeld, waarin de Heilige Drievuldigheid in mijn visioenen mij gewoonlijk wordt voorgesteld, iets bewegen als een grote, lichtende berg, en het had toch iets van een menselijke gedaante, en ik zag uit het midden van deze gedaante iets tot de mond opstijgen en als een glans daaruit te voorschijn treden.

Ik zag nu deze glans afgezonderd voor het aangezicht van God staan en zich draaien en vormen, of liever, gevormd worden, want, terwijl deze glans een menselijke gedaante aannam, zag ik hoe deze door Gods wil zo onuitsprekelijk schoon gevormd werd. Ik zag ook dat God de schoonheid van deze ziel aan de engelen toonde en dat deze zich over haar schoonheid bovenmate verheugden. Het is mij onmogelijk alles wat ik hierover zag, in woorden weer te geven.

Toen er na de ontvangenis van de Heilige Maagd zeventien weken en twee dagen waren voorbijgegaan, dus vijf dagen minder dan de helft van de zwangerschap van de Heilige Anna, zag ik deze heilige moeder in haar woning te Nazareth slapend op haar bed uitgestrekt. Er kwam een lichtgloed over haar en een straal daaruit kwam op het midden van haar zijde neer en de glans ging in de gedaante van een kleine, lichtende menselijke gestalte in haar over.

Op hetzelfde ogenblik zag ik de heilige moeder Anna, van glans omgeven, van haar bed oprijzen. Zij was als in vervoering en het was of haar lichaam zich opende als een tabernakel en daarin aanschouwde zij een klein, lichtend meisje, uit wie alle heil voor de mensen zou uitgaan.

Ik zag dat dit het ogenblik was waarop Maria voor het eerst onder haar hart bewoog. Anna stond nu uit haar bed op, kleedde zich aan en maakte de Heilige Joachim deelgenoot van haar vreugde. Beiden dankten God. Ik zag hen bidden onder dezelfde boom in de tuin waar de engels eens de moeder Anna getroost had.

Mij werd nu geopenbaard dat de Heilige Maagd vijf dagen vroeger dan de andere kinderen bezield en twaalf dagen vroeger geboren werd.

Geboorte van de Heilige Maagd

Anna had reeds enige dagen tevoren aan Joachim medegedeeld dat het ogenblik van haar bevalling nabij was. Zij zond boodschappers naar Sephoris en haar jongere zus Maraha, naar het dal Zabulon, waar de weduwe Enue, Eisabeths zuster, woonde en naar Bethsaïda bij haar nicht Maria Salome, opdat deze drie vrouwen haar zouden komen bezoeken.

Ik zag haar op weg: Enue, de weduwe, werd vergezeld door een dienstknecht: die twee anderen hadden haar mannen bij zich, die in de nabijheid van Nazareth naar huis terug keerden.

Ik zag dat Joachim, daags voor de bevalling van Anna, zijn talrijke dienstknechten naar zijn kudden heen zond en ook dat Anna van haar dienstmaagden slechts de nodigsten in huis hield. Ook hij zelf trok zich naar zijn dicht bijgelegen weiden terug. Ik zag dat Anna's eerstgeboren dochter, Maria Heli, de zorg voor het huishouden waarnam. Zij was toen ongeveer 19 jaar oud en gehuwd met Cleophas, een opperherder van Joachim, met wie zij een dochtertje had, Maria van Cleophas, dat nu ongeveer vier jaar oud was.

Joachim bad en zocht zijn schoonste lammeren, bokjes en runderen uit, die hij als dankoffer door de herders naar de tempel liet voeren. Eerst 's nachts keerde hij naar zijn woning terug.

Ik zag de drie bloedverwanten tegen de avond de woning van Anna binnengaan. Zij begaven zich naar haar woonkamer achter de haardstede en omhelsden haar. Toen Anna haar gezegd had, dat de bevalling nabij was, hielden zij samen een psalm aan: "Looft God de Heer, Hij heeft zich over zijn volk erbarmd en Israël verlost. Hij heeft de belofte vervuld die Hij in het Paradijs aan Adam gedaan had: het zaad van een vrouw zal de kop van een slang verpletteren." Ik kan alles niet meer naar volgorde mededelen.

Anna was als in vervoering: in haar lofpsalm haalde zij alle voorafbeeldingen van de Heilige Maagd aan. "Zie," zei ze, "In mij is de kiem, door God aan Abraham geschonken, tot rijpheid gekomen." Voorts maakte zij melding van de belofte van Isaak en zei: "De bloei van Aarons staf is in mij voleindigd." Daarbij zag ik haar als van een lichtgloed doordrongen. Ik zag het vertrek, waarin zij zich bevond, vol van licht en daarboven vertoonde zich de ladder van Jacob. Ook de drie vrouwen waren van verbazing en blijdschap vervuld, en ik geloof dat zij ook de verschijning zagen.

Eerst na deze blijde ontboezeming werd aan de aangekomen vrouwen een kleine maaltijd, bestaande uit brood, vruchten en water met balsem, aangeboden. Zij aten en dronken staande en legden zich dan tot middernacht neer, om te rusten van de reis. Anna bleef op om te bidden en wekte de vrouwen te middernacht, om met haar te bidden. Zij volgden haar achter een gordijn, waar haar bidvertrek was.

Anna opende de deuren van een kleine muurkast, waarin zich een doos bevond, dat een heiligdom bevatte. Aan beide zijden stonden lichten, verlicht door een soort lamp. Men schoof ze uit een koker omhoog en stak er spaanders onder, opdat zij niet zouden afzakken. De lichten werden ontstoken. Een voetbankje met kussens stond aan de voet van dit soort altaartje.

In het doosje met het heiligdom bevonden zich haren van Sara, die door Anna bijzonder vereerd werd en ook beenderen van Jozef, die Mozes uit Egypte had meegebracht, iets van Tobias, ik geloof een gedeelte van een kledingstuk en de kleine, witte, schitterende peervormige beker, waaruit Abraham bij de zegen van de Engel gedronken had. Ik weet nu dat deze zegen, wijn en brood, een sacramentale spijs en versterking is geweest.

Anna knielde voor het kastje neer, aan weerszijden een van de vrouwen en de derde achter haar. Zij sprak weer een psalm uit. Ik meen dat daarin melding werd gemaakt van het brandende braambos van Mozes. Ik zag nu, hoe een bovennatuurlijk licht de ruimte vulde, rondom Anna zweefde en voller werd. De vrouwen vielen als verdoofd op haar aangezicht. De lichtgloed nam rondom Anna geheel dezelfde vorm aan als het brandende braambos van Mozes op de berg Horeb, zodat zij voor mij geheel onzichtbaar werd. De stralen van de vlam verspreidden zich naar de binnenzijde en opeens zag ik hoe Anna, haar van licht omgeven kind, op de handen droeg, het in haar mantel wikkelde, aan het hart drukte en het dan naakt op het voetbankje voor het heiligdom neerlegde en nog verder bad. Ik hoorde het kind wenen en zag dat Anna, van onder haar lange sluier, waarin zij gehuld was, doeken te voorschijn haalde. Zij wikkelde er het kind tot onder de armen in: de borst, de armpjes en het hoofd bleven bloot. Toen was de verschijning van het brandende braambos rondom haar verdwenen.

De vrouwen richtten zich op en ontvingen tot hun grote verbazing het pasgeboren kind op de armen: zij weenden van vreugde. Dan hieven zij allen een lofzang aan, en Anna hield haar kind in de hoogte, al was het om aan God te offeren. Ik zag toen de kamer weer vol licht en ik zag tal van engelen, die Gloria en Halleluja zongen. Zij verkondigden dat het kind op de 20ste dag de naam Maria zou ontvangen.

Anna begaf zich nu naar haar slaapvertrek en legde zich op haar bed neer. De vrouwen wikkelden echter het kind los, wasten het en wonden het toen weer in doeken, waarna ze het naast de moeder neerlegden. Aan het bed kon zowel aan de voorzijde, als aan de muurzijde en het voeteinde een gevlochten korfje worden bevestigd, zodat het kind dicht bij de moeder en toch geheel afzonderlijk een plaatsje kon krijgen.

Thans werd vader Joachim geroepen. Hij trad op Anna's bed toe, knielde neer en weende overvloedige tranen, die op het kind neervielen. Vervolgens hield hij het op de armen omhoog en begon, evenals Zacharias bij de geboorte van Johannes, een lofzang. In deze psalm had hij het over de heilige kiem, door God in Abraham gelegd, dat bij het volk had voortgeleefd in de bond, door de besnijdenis verzegeld en dat nu in dit kind de hoogste bloei bereikt had en, naar het lichaam, volmaakt was. Ik hoorde hem in de lofzang ook zeggen dat het woord van de profeet thans in vervulling was gegaan: "Een tak zal uit de wortel van Jesse ontspruiten." Ook gaf hij in ootmoed en innigheid te kennen dat hij nu graag zou willen sterven.

Het viel mij nu pas op dat Maria Heli, Anna's oudste dochter, het kindje eerst later te zien kreeg. Ofschoon zelf reeds enige jaren moeder van Maria van Cleophas, was zij toch niet bij de geboorte van Maria aanwezig, waarschijnlijk omdat het, volgens het joodse gebruik, niet taamde dat de dochter bij de bevalling van haar moeder, aanwezig was.

's Morgens zag ik de knechten en dienstmaagden en vele mensen uit de omtrek rondom het huis verzameld. Zij werden groepsgewijs binnengelaten om hen het kind te laten zien. Velen waren diep ontroerd en menigeen kwam tot inkeer. De buren waren gekomen, omdat ze 's nachts boven het huis een lichtgloed hadden gezien en omdat de bevalling van de Heilige Anna, die zo lang onvruchtbaar was, voor een grote genade van de Hemel gehouden werd.

Vreugde bij Maria's geboorte

Op hetzelfde ogenblik dat het pasgeboren kind in de armen van de Heilige Anna rustte, zag ik het ook in de hemel voor het aangezicht van de Allerheiligste Drievuldigheid verschijnen en met een onbeschrijfelijke vreugde door alle hemelse legerscharen begroet worden. Ik zag hoe Maria daar op bovennatuurlijke wijze de vreugden en de droefenissen van haar leven leerde kennen. Maria werd in de oneindige geheim ingewijd en toch was zij en bleef zij kind.

Wij kunnen ons hiervan geen voorstelling maken, omdat alles wat wij weten, aan de boom der kennis is gegroeid. Zij wist dit alles, zoals een kind de borst van zijn moeder kent en weet dat het zich daaraan moet voeden. Toen het visioen voor mijn ogen verdween, waarin ik het kind Maria in de hemel door God zag onderrichten, hoorde ik haar voor de eerste keer wenen.

Menigmaal zie ik visioenen van die aard, doch ik kan ze niet mededelen want voor het merendeel van de mensen zijn ze toch onverstaanbaar. Daarom laat ik ze achterwege.

Ik zag dat het ogenblik van Maria's geboorte aan de aartsvaders in het voorgeborgte van de hel werd medegedeeld en ik zag dat allen, maar in het bijzonder Adam en Eva, zich onbeschrijfelijk gelukkig voelden omdat nu de belofte, die in het Aards Paradijs werd gedaan, in vervulling gegaan was. Ik zag ook dat de aartsvaders nog meerdere genadegaven kregen en dat hun verblijfplaats lichter en ruimer werd en zij een grotere invloed op de aarde konden uitoefenen. Het was alsof hun arbeid en boete, al hun worstelen, schreien en verzuchten van hun leven, tot een bevredigende vrucht gerijpt was.

Ik zag bij de geboorte van de Heilige Maagd een grote en blijde beweging in de natuur en bij de dieren en ook in de harten van alle godvrezende mensen en ik hoorde een zoet gezang. De zondaars echter waren vervuld van grote angst en wroeging.

Ik zag vooral in de omtrek van Nazareth en ook in het overige gedeelte van het Beloofde Land, vele bezetenen op dat ogenblik in een toestand van razernij. Onder luid geschreeuw werden zij door helse geesten heen en weer geslingerd en de duivels spraken uit hun mond: "Wij moeten wijken, wij worden uitgedreven!"

Te Jeruzalem zag ik, hoe de oude priester Simeon, die in de nabijheid van de tempel woonde, op het ogenblik van de geboorte van de Heilige Maagd, door felle kreten, die door waanzinnigen en bezetenen geslaakt werden, uit zijn slaap werd opgeschrikt.

Vele van dezen waren in een gebouw, in een der straten van de tempelberg gelegen, opgesloten en Simeon, die in de nabijheid woonde, had gedeeltelijk het toezicht over hen. Ik zag hem te middernacht naar deze verblijfplaats van de bezetenen snellen en hoorde hem tot de eerste bij wie hij aankwam, de vraag stellen wat de oorzaak was van dat luide geschreeuw, waardoor allen uit hun slaap werden opgewekt. Deze schreeuwde nu nog luider dat hij verlangde om te worden losgelaten. Simeon opende de deur en de bezetene holde er uit terwijl de duivel uit zijn mond schreeuwde: "Ik moet wijken, wij worden uitgedreven, er is een maagd geboren. Wij duivels worden hier op aarde door zovele engelen gekweld en wij moeten de mensen verlaten en mogen hen niet langer in onze macht houden." Ik zag nu Simeon vurig bidden. De rampzalige bezetene werd op een verschrkkelijke wijze heen en weer geslingerd en de duivel werd uit hem gedreven. Ik was er zeer over verheugd de oude Simeon te zien.

Ook de profetessen Anna en Noëmi, de zuster van Lazarus' moeder, aan wie later de leiding van Maria in de tempel werd toevertrouwd, zag ik uit de slaap wakker worden en in visioenen werden zij van de geboorte van dit uitverkoren kind in kennis gesteld. Beiden bezochten elkaar en spraken over wat zij gezien en gehoord hadden. Ik geloof, dat zij de Heilige Anna kenden.

Ik zag dat in de nacht van Marai's geboorte, vijf Sybillen of waarzeggende maagden in een stad der Chaldeërs, visioenen hadden en hoe zij tot de priesters ijlden, die vervolgens op verschillende plaatsen in de omtrek lieten verkondigen dat er tekenen gezien waren van de geboorte van een maagd en dat er vele geesten uit de hemel waren neergedaald om haar te begroeten, terwijl andere geesten voor haar de vlucht namen en treurden.

Ik zag ook dat de sterrendienaars, die sedert Maria's Ontvangenis het beeld van een Maagd, die wijn en tarwe met eenzelfde gewicht op een weegschaal droeg, in een ster gezien hadden, op het ogenblik van de geboorte dit beeld niet meer ontwaarden. Er vertoonde zich nu in de ster een opening en het scheen alsof deze in een bepaalde richting ging. De Chaldeërs lieten nu het grootste afgodsbeeld van de maagd vervaardigen en in hun tempel plaatsen, zoals ik bij mijn beschouwingen over het openbare leven van de Messias heb gezien. Later werd in hun tempel nog een andere zinnebeeld van de Heilige Maagd geplaatst, en wel een gesloten tuin.

Ik zag levende dieren in die tempel en als ik me niet vergis waren het honden die met andere beesten gevoed werden. In de tempel van de Heilige Driekoningen zag ik tot nu toe 's nachts altijd een wonderbaarlijke verlichting. Men zag er, bij het omhoog kijken, een kunstmatige sterrenhemel met menige sterrenbeelden, waaraan men veranderingen aanbracht. Ook nu vond dit plaats, naar aanleiding van de geboorte van de Heilige Maagd, en wel zo dat de verlichting van buiten naar binnen kwam te staan.

Toen Maria geboren werd zag ik het beeld van een zwevende maagd, met een weegschaal in de hand, die zich heenboog over een kindje in een mandje, dat boven op een boompje rustte. Dat beeld van de Maagd, dat reeds lang voor Elias' tijd, volgens de uitspraak van een god, in de tempel op een eiland was geplaatst, werd nu in zee geslingerd. Het boompje, waarop het kindje in het mandje lag, bleef gespaard. Later werd daar ter plaatse een kerk gebouwd.

Een ander zwevend vrouwenbeeld, met drie borsten, dat ik in Egypte aan het gewelf van de tempel had zien bevestigen, toen een gezant van Elias die voorspelling over de komst van een maagd had medegedeeld, zag ik op het ogenblik van Maria's geboorte naar beneden storten. Het aangezicht, de drie borsten en het gehele onderlijf viel aan stukken. De vruchtenmaat op het hoofd, de armen met de korenaren, het bovenlijf en de vleugels vielen niet naar beneden.

Bezoek aan het pasgeboren kind Maria

Ik zag op de negende september, de tweede dag na de geboorte van de Heilige Maagd, nog andere bloedverwanten uit de omtrek in de woning van Joachim en Anna. Ik heb verschillende namen horen noemen, die mij echter ontgaan zijn. Ook uit de meer verwijderde bezittingen van Joachim waren meerdere dienstknechten aangekomen. Aan allen werd het pasgeboren kind getoond en er heerste grote blijdschap. Een vrolijke maaltijd werd er in huis gehouden.

Op 10 en 11 september trof ik andermaal vele bezoekers aan, waaronder bloedverwanten van Joachim uit het dal Zabulon. Bij dergelijke gelegenheden werd het kind in zijn korfje naar het voorste vertrek van het huis gedragen, waar het op een voetstuk, dat op een zaagbok geleek, aan de bezoekers getoond werd. Het was tot onder de ontblote armpjes in rode en doorschijnend witte doeken gewonden en had een tuilen sluiertje om de hals. Het wiegje was met rode en witte dekentjes gedekt.

Ik zag ook dat Maria van Cleophas, het twee- of driejarig dochterje van Cleophas en Anna's oudste dochter, het kindje liefkoosde en er mee speelde. Maria van Cleophas was een zwaar en stevig meisje. Zij droeg een wit kleed zonder mouwen en aan de rode zoom hingen rode knoppen in de vorm van appeltjes. Aan de blote armpjes zag ik witte banden: ik weet niet of het veren, zijde of wol was.

Het kind ontvangt de naam Maria

22-23 september 1821. Ik woonde vandaag in het huis van de Heilige Anna een groot feest bij. Alles was opgeruimd. In het voorhuis waren alle gevlochten tussenschotten, waarmee men de slaapvertrekken afscheidde, verwijderd en zo had men een ruime zaal verkregen. Rondom deze stond op de vloer een lage, lange tafel met tafelgerief bedekt. Ik zag verschillende voorwerpen, waarop ik vroeger geen acht had geslagen. Er stonden vazen op tafel, waarschijnlijk om bloemen in te plaatsen. Het schenen korven te zijn. Op een zijtafel zag ik vele witte benen staafjes en ook lepels in de vorm van een diepe schelp, waaraan een handvat bevestigd was. Ook waren er gebogen rietjes aanwezig, waarschijnlijk om enig vocht op te zuigen.

In het midden van de zaal was een soort altaartafel opgericht en met een rood en wit kleed gedekt, waarop een ovaal, hemelsblauw bekleed wiegje van rood en wit vlechtwerk stond. Bij het altaar was een overdekte lessenaar geplaatst, waarop perkamenten gebedsrollen lagen. Voor het altaar stonden vijf priesters in ambtsgewaad uit Nazareth, één van hen was sierlijker gekleed dan de vier overigen. Joachim bevond zich in hun onmiddellijke nabijheid. Op de achtergrond stonden in feestkledij vele vrouwelijke en mannelijke verwanten van Anna en Joachim om het altaar geschaard. Ik zag er onder andere Anna's zuster, Maraha uit Sephoris en Maria Heli. Anna had haar bed verlaten en bevond zich in haar achter de haardstede gelegen kamer en was niet bij de plechtigheid tegenwoordig.

Enue, de zuster van Elisabeth, haalde het kindje, dat tot onder de armpjes in rode en doorschijnend witte doekjes gewikkeld was, en legde het in Joachims armen. De priesters schaarden zich voor het altaar rondom de gebedsrollen en baden luid. Twee van hen hielden de sleep van het kleed vast. Vervolgens werd door Joachim het kind aan de opperpriester overhandigd, die het offerend en biddend omhoog hief en het daarna in het wiegje op het altaar neerlegde. Deze priester nam daarop een schaar en knipte drie haarlokjes van het hoofd van het kind, aan weerszijden en in het midden en verbrandde deze daarna op een komfoor.

Dan haalde hij een bus met olie te voorschijn en zalfde de vijf zintuigen van het kind met de duim: ogen, oren, neus, mond en hartkuil. Ook schreef hij de naam Maria op een stuk perkament en legde dit op de borst van het kind. Toen ontving Joachim zijn dochtertje terug, reikte het aan Enue over en bracht het aan Anna. Men zong vervolgens enige psalmen, waarna men de maaltijd aanvatte. Hier was ik niet bij tegenwoordig.

Instelling van het feest van Maria's geboorte

Op de avond van 7 september, de vooravond van het feest, voelde A.C. Emmerich zich, ondanks haar ziekte, buitengewoon goed, of zoals ze zelf zei: "bovennatuurlijk vrolijk". Zij was geestdriftig en in hoge mate levendig. Zij sprak over een buitengewone vreugde waarvan de ganse natuur, door het naderen van het feest van Maria's geboorte, vervuld was. Zij gaf te kennen dat zij het gevoel had als stond er haar de volgende dag een grote blijdschap te wachten. Zij deelde het volgende mede:

De gehele natuur jubelt. Ik hoor het gezang van vogels, ik zie de lammeren en bokjes springen en op de plaats waar Anna's woning heeft gestaan vliegen de duiven in groot aantal rond, als van vreugde dronken. Van het huis en deze omgeving is er niets meer over, het is er nu een wildernis. Ik zag enige pelgrims met een lange staf in de hand en met doeken zoals mutsen op het hoofd gewonden, op hun tocht de berg Karmel voorbijgaan.

Er woonden kluizenaars in de berg Karmel en de pelgrims vroegen hen verbaasd, wat toch die vreugde in de natuur zou kunnen betekenen. Zij kregen te horen dat dit verschijnsel zich steeds vertoond op de vooravond van Maria's geboorte, dat er waarschijnlijk de woning van de Heilige Anna gestaan had en dat een pelgrim, die daar vroeger was voorbijgetrokken, hen had verhaald hoe in een zeer oude tijd een godvrezend man dit verschijnsel voor het eerst had gezien. Dat had aanleiding gegeven tot het vieren van het feest.

Ik zag nu de instelling van het feest zelf. 250 jaar na de dood van de Heilige Maagd, zag ik hoe een godvrezend man een reis ondernam naar het Heilige Land, om alle plaatsen en overblijfselen, welke op het verblijf van Jezus hier op aarde betrekking hadden, te bezoeken en te vereren. Ik zag dat deze godvrezende man door een hogere hand werd geleid en dat hij dikwijls meerdere dagen na elkaar op sommige plaatsen in gebed en beschouwingen werd opgehouden en er van een grote innerlijke zoetheid genoot en vele openbaringen ontving. Zo had hij verschillende jaren lang, in de nacht van 7 op 8 september, een grote vreugde in de natuur waargenomen en in de natuur een liefelijk gezang van de vogels gehoord. Eindelijk werd hij, door zijn aanhoudend gebed, in een droom door een engel onderricht dat het de nacht was van de geboorte van de Heilige Maagd. Hij ontving deze openbaring op zijn reis naar de berg Sinai of naar de berg Horeb. Tevens werd hem medegedeeld, dat daar in een nis van de profeet Elias een dichtgemetselde kapel ter ere van de Moeder Gods was en dat hij die beide zaken aan de daar levende kluizenaars moest meedelen.

Ik zag hoe hij daarna op de berg Sinai aankwam. De plek waar nu het klooster staat, werd destijds reeds door kluizenaars bewoond en was aan de zijde van het dal even steil als nu: men werd er met touwen omhoog getrokken. Ik zag, dat na de mededelingen van de pelgrim, het feest van de geboorte van de Heilige Maagd, voor het eerst door de kluizenaars werd gevierd op 8 september van het jaar 250 en dat het zich later van daar uit verspreidde over de gehele kerk.

Ik zag ook hoe de kluizenaars, in het gezelschap van de pelgrim, de grot van Elias trachtten op te sporen. Het was niet gemakkelijk om te midden van zovele andere grotten van de Esseners en andere kluizenaars, deze van Elias te vinden. Ik zag rondom deze grotten vele verwaarloosde tuinen, waaronder enige met prachtige vruchtenbomen. De pelgrim werd nu in zijn gebed geopenbaard dat men een Jood moest overhalen om mee in de grotten te gaan en dat die, welke hij niet zou kunnen binnentreden, de grot van Elias was. Ik zag dan, hoe zij een oude Jood voor dit doel hadden gevonden en hoe deze, op zijn verkenningstocht, bij een der grotten telkens uit de nauwe ingang werd teruggestoten, welke pogingen hij ook ondernam om er binnen te gaan. Zo erkende men dat dit de grot van Elias was.

Men vond in deze grot, een tweede, dichtgemetselde holte, waarvan men de ingang weer opende en dit was de plaats waar Elias ter ere van de toekomstige Moeder van de Messias gebeden had. De grote, fraai gebloemde stenen, waarmee de grot was dichtgemetseld, gebruikte men later bij de bouw van de kerk. Ook vond men er nog vele heilige overblijfselen van profeten en patriarchen, verschillende soorten van vlechtwerk en godsdienstige voorwerpen, welke later in het bezit van de kerk kwamen.

Veel heb ik bij die gelegenheid van de berg Horeb gezien, doch het meeste herinner ik mij niet meer. Ik weet echter nog dat de plaats, waar Mozes het brandende braambos heeft gezien, in de taal der Joden "Schaduw van God" werd genoemd en dat ze slechts blootvoets mocht betreden worden. Ik zag nog een berg, geheel van rood zand, waarop zeer schone vruchten groeiden.

Ik heb veel betreffende de Heilige Brigitta gezien en er werden mij tal van openbaringen medegedeeld, welke deze heilige, met betrekking tot de ontvangenis en de geboorte van de Heilige Maagd Maria, heeft gehad. Ik herinner mij nog dat de Heilige Maagd tot haar zei: "Wanneer zwangere vrouwen, de vooravond van Mijn geboortefeest vastend doorbrengen en ter ere van Mijn  negenmaandelijks verblijf in de moederschoot, negen maal het Wees Gegroet bidden en zij gedurende haar zwangerschap en op de vooravond van haar bevalling meerdere malen deze oefening herhalen en daarbij de Heilige Sacramenten met godsvrucht ontvangen, zal Ik persoonlijk haar gebed voor de troon van God brengen en ook in moeilijke omstandigheden een voorspoedige bevalling voor haar afsmeken.

Ook naderde mij vandaag een verschijning van de Heilige Maagd die mij zei: "Wie op de namiddag van deze dag, met innigheid en Godsvrucht, negen maal het Wees Gegroet ter ere van Mijn negenmaandelijks verblijf in de moederschoot en van Mijn geboorte bidt, en deze oefening gedurende negen dagen verricht, geeft dagelijks aan de engelen een ruiker van negen bloemen, die Ik in de hemel ontvang en aan de Heilige Drievuldigheid overhandig, om daardoor voor Mij vereerder een gunst af te smeken.

Een ogenblik later voelde ik mij op een hoogte tussen de hemel en de aarde geplaatst. Beneden mij lag somber en donker de aarde en boven mij zag ik in de hemel, te midden van engelen en heiligen, de allerheiligste Maagd voor de troon van God. Ik zag, hoe zij uit de godvruchtige oefeningen en gebeden van Haar vereerders, op aarde twee erepoorten, twee glorietronen oprichtte, die gestaag aangroeiden tot kerkelijke paleizen, ja, tot gehele steden. Het was wonderlijk hoe deze gebouwen geheel uit kruiden, bloemen en kransen samengesteld waren. In verschillende soorten ervan lag de waarde en de wijze van het bidden van de verschillende mensen en zelfs van ganse gemeenschappen uitgedrukt. Ik zag hoe de engelen en heiligen de smekingen der biddenden overnamen en voor Gods troon brachten.

Zuiveringsoffer van de Heilige Anna

Verscheidene weken na de geboorte van de Heilige Maagd zag ik Joachim en Anna met het kind naar Jeruzalem gaan, om offergaven aan te bieden. Zij offerden hier hun kind aan God, uit liefde en dankbaarbeid, omdat Hij de lange onvruchtbaarheid van hen had weggenomen, evanals later de Heilige Maagd, volgens de wet der Joden, haar goddelijk Kind in de tempel opofferde en vrijkocht. Daags na hun aankomst brachten zij hun offers en legden toen reeds de belofte af dat zij Maria, na verloop van enige jaren, geheel aan de dienst van de tempel zouden toewijden. Dan keerden zij met het kind naar Nzareth terug.

 


04-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 2. De Ontvangenis van de Heilige Maagd
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofdstuk 2. De ontvangenis van de Heilige Maagd Maria


Nu volgen enige visioenen van de eerbiedwaardige Anna Catharina Emmeric, die zij bij haar jaarlijkse beschouwingen gedurende de octaaf van Maria's Onbevlekte Ontvangenis, op verschillende tijden mededeelde. Het is wel geen onmiddellijk vervolg op de levensgeschiedenis van Maria, maar zij werpen tot een helderder licht over het geheim van de uitverkiezing, ontwikkeling en verering van dit Vat van genade. Deze mededelingen werden gedaan te midden van veel lijden en zo kan alles nogal verwarrend overkomen.

De verlossing van het mensdom aan de engelen getoond

Ik zag in een wonderbaar beeld, hoe God na de val van de mensen de engelen toonde op welke wijze hij de mensheid zou verlossen. Bij de eerste blik begreep ik de betekenis ervan niet, doch spoedig werd mij alles duidelijk.

Ik zag de troon van God, de Allerheiligste Drieëenheid, en als het ware een beweging in de Drievuldigheid. Ik zag de negen koren van Engelen en hoe God hen openbaarde op welke wijze Hij het gevallen mensdom weer wou verlossen. Ik zag dat onder de engelen een onuitsprekelijk gejubel opging.

In tal van zinnebeelden werden mij nu de plannen van God voor de verlossing van de mensheid getoond. Ik zag de negen koren van engelen voor mij oprijzen en in regelmatige orde op elkaar volgen. Ik zag hoe de engelen deze zinnebeelden beschermden en verdedigden. Ik ben niet in staat om mij met zekerheid alles in volgorde te herinneren en moet dus in Gods naam maar mededelen wat er mij van is overgebleven.

Ik zag voor Gods troon een berg als van edelstenen verrijzen. Hij nam in grootte toe en breidde zich uit. Hij was van treden voorzien, werd als een troon en ging vervolgens in de gedaante van een toren over, die alle geestelijke schatten en alle rijkdom van genade in zich verborg. De negen koren van engelen omgaven deze toren.

Ik zag aan de ene zijde van de toren, op gouden wolken, wijnranken en tarwe-aren dooreengestrengeld, gelijk de vingers van samengevouwde handen. Op welk ogenblik van mijn visioen ik dit gezien heb, kan ik niet juist meer zeggen.

Ik zag in de hemel een gedaante verschijnen, gelijk aan die ene Maagd die zich in de toren oploste, om er een gebed mee te vormen. De toren was zeer breed en aan de bovenzijde vlak. Het kwam mij voor dat de achterzijde, waar de maagd in hem overging, open was. Dit was niet de Heilige Maagd Maria in de tijd, zij was het in de eeuwigheid, in God. (Vergelijk hier het kapittel van de vespers der Heilige Maagd: "Van den beginne af, vóór de eeuwen, ben ik geschapen en tot in de toekomstige eeuwigheid zal in niet vergaan" Eccli. 24,14). Ik zag hoe haar gedaante zich vormde voor de Allerheiligste Drievuldigheid, evenals een ademtocht, die zich voor de mond tot een wolkje vormt (vergelijk hier: "Ik ben uit de mond van de Allerhoogste voortgekomen, het eerst geboren vóór amme schepsels. Ik deed aan de hemel het onuitdoofbaar licht opgaan. Mijn troon is een wolkzuil" Eccli 24, 5). Ook zag ik een verschijning van de Heilige Drievuldigheid uitgaan en de toren ingaan. Dan zag ik temidden van de engelenkoren een tabernakel voor het Allerheiligste ontstaat. Alle engelen werkten hieraan mee en het had de vorm van een toren, met allerhande zinnebeelden versierd. Terzijde ervan stonden twee gedaanten die elkander, achter de toren om, de hand reikten. Dit geestelijk vat, voortdurend in omvang toenemend, werd steeds kostbaarder en schoner.

Dan zag ik iets van God uitgaan en door de negen koren der engelen heendringen. Het leek op een glinsterend, heilig wolkje, dat steeds duidelijker werd naarmate het tabernakel naderde en eindelijk daarin binnenging.

Opdat ik echter zou begrijpen dat dit een wezenlijke zegen van God was, die op de genade van een vlekkeloze en reine voortplanting en de bloei van een smetteloze bloem duidde, zag ik eindelijk deze zegen in de gedaante van een glinsterende boom het tabernakel binnengaan, waarna deze de gedaante van een toren aannam.

Aan sommige van deze verschijningen zag ik de engelen werkzaam deelnemen. Ook zag ik een reeks van beelden uit de diepte opstijgen als valse, bedriegelijke gestalten en de engelen voerden er een strijd tegen en verdreven ze. Zo heb ik vele dergelijke dingen gezien, doch echter weer vergeten. Wat ik mij nog over deze bedriegelijke beelden herinner, ga ik mededelen.

Ik zag uit de diepte een kerk oprijzen, ongeveer in de vorm waarin de heilige katholieke kerk zich steeds aan mij vertoont, niet als een plaatselijk gebouw, doch als de heilige katholieke kerk in het algemeen voor mijn geest verschijnt, met dit verschil slechts dat deze laatste boven de ingang een toren heeft, die de uit de diepte oprijzende kerk miste.

Deze kerk was zeer groot, maar het was een valse kerk. De engelen duwden haar ter zijde, zodat zij heel scheef stond. Ik zag ook een grote schelp, die aan de ene zijde geopend was, verschijnen. Zij bewoog zich in de richting van de valse kerk, maar werd ook opzij geduwd.

Dan zag ik, hoe door de engelen een kelk bereid werd in de vorm van deze van het Laatste Avondmaal, die de toren binnenging waarin ook de Maagd was binnengegaan.

Ik zag ook een stompe toren of bouwwerk verschijnen met veel poorten. Ik zag er een grote schare binnengaan, waaronder ik Abraham en de kinderen van Israël herkende. Ik geloof dat dit de slavernij van Egypte betekende.

Dag zag ik een ronde, van trappen voorziene toren, die eveneens op Egypte betrekking had. Ook deze werd opzij geduwd en stond scheef. Toen zag ik een Egyptische tempel verrijzen die overeenkwam met deze, waaraan ik Egyptische afgodenpriesters, de beeltenis van een gevleugelde maagd aan het dak zag bevestigen, toen de gezant van Elias hun de voorafbeeldingen van de Heilige Maagd verkondigd had, die de profeet, zoals ik later zal meedelen, op de berg Karmel had gezien. Deze tempel werd door de engelen opzij geschoven en kwam ook scheef te staan.

Ik zag toen in het midden van de engelenkoren, aan de rechterzijde van de heilige toren, een twijg opbloeien, die een volledige stamboom van kleine mannelijke en vrouwelijke gedaanten werd, welke elkaar de hand reikten. Deze stamboom eindigde in de vorm van een kleine kribbe, waarin een kindje lag. Datzelfde kribje zag ik, toen de Heilige Driekoningen get goddelijk Kind kwamen aanbidden. Daarop vertoonde zich voor mijn ogen een grote, heerlijke kerk.

Al deze visioenen vormden op wonderbare wijze een samenhangend geheel: het was onbeschrijfelijk rijk en vol betekenis. Zelfs de vijandelijke, walgelijke en bedriegelijke verschijningen van torens, kelken en tempels, welke op zij werden geduwd, moesten meewerken tot de komst des Heils.

Toen Anna Catharina Emmerich deze gedeelten vertelde, kwam zij telkens terug op de onbeschrijfelijke vreugde van de engelen. Wat zij hier vermeldde, heeft geen eigenlijke ontkoping, doch het geeft slechts een reeks van zinnebeeldige voorstellingen weer, welke op het werk van de Verlossing betrekking hebben. Zij sprak hierbij: "Ik heb het Verlossingswerk gezien temidden van de koren der engelen, en vervolgens in een reeks beelden van Adam tot de Babylonische gevangenschap."

Voorafbeeldingen van de Heilige Maagd

Ik zag in heel oude tijden een gebeurtenis in Egypte, die op zinnebeeldeijke wijze op de Heilige Maagd betrekking had. Dat moet geruime tijd voor Elias gebeurd zijn, doch ook ten tijde van Elias heb ik iets gezien, dat ik later zal mededelen.

Ik zag in Egypte, veel verder dan het Beloofde Land of Heliopolis, een plaats waar op een eiland een afgodsbeeld in water stond. Het hoofd ervan had iets van een mensenhoofd en ook iets van een ossekop. Het droeg drie horens, van welke er zich één in het midden op het voorhoofd bevond. Het beeld was hol en vertoonde openingen op de buik waarin, als in een oven, de offers verbrand werden. De voeten leken op klauwen. In de ene hand hield het een plant, die als een lelie uit het water omhoog steeg en zich, naar de zon gekeerd, opende en sloot. Ook in de andere hand droeg de afgod de afgod een plant, die leek op een aar met grote korrels en waarvan ik met zekerheid niet kan zeggen of deze eveneens uit het water te voorschijn kwam. Men had, na een roemvolle overwinning, deze afgodtempel gebouwd. Nu wilde men deze inwijden en alles was voor het offer in gereedheid gebracht. Toen men echter het afgodsbeeld in het water naderde, was ik getuige van een wonderbaarlijke gebeurtenis.

Ik zag bij het beeld een afgrijselijke, donkere gedaante. Daarboven daalde een grote engel uit de hemel neer, zoals er een aan Johannes verscheen in de Openbaring. Deze bracht met zijn staf de donkere gedaante een stoot in de rug toe. De duivel, want dit was de gedaante, boog zich voorover en werd gedwongen door het afgodsbeeld te zeggen dat men de tempel niet voor zijn eer moest inwijden, doch ter ere van een maagd, die op Aarde zou verschijnen en aan wie deze overwinning te danken was. Alle bijzonderheiden daarover zijn mij niet bijgebleven.

Ik zag nu hoe men in de nieuwe tempel het beeld van een gevleugelde maagd oprichtte. Dit beeld werd tegen een muur geplaatst. De maagd zweefde boven een mandje waarin een kindje lag, in doeken gewonden. Het bevond zich op een kleine zuil, welke van boven ruw was zoals een boom. De gevleugelde gedaante hield de armen uitgestrekt en in de ene hand droeg zij een weegschaal. Naast haar verschijnen op de muur twee gedaanten, die in de schaal iets neerlegden. Het mandje, met daarin het kindje, leek op het korfje waarin Mozes op de Nijl dreef. Het was van boven echter geheel open, terwijl het korfje van Mozes slechts een kleine opening aan de bovenzijde vertoonde.

Ik zag het hele Beloofde Land zwaar geteisterd door een landurige doorgte en hoe Elias, met twee dienaren, de berg Karmel besteeg om er van God regen af te smeken. Eerst beklommen ze een steile bergrug, vervolgens twee bergtreden die naar een terras leidden, gingen hoger opwaarts en bereikten een grote vlake, waarop een rotsheuvel lag, welke van binnen hol was. De profeet belom de heuvel en liet zijn dienaren op de grote vlakte achter. Een van hen gaf hij nog het bevel om het oog gericht te houden op het meer van Galilea. Dit zag er afschuwelijk uit en was geheel uitgedroogd, vol met gaten en hoften, moerasgrond en verrotte dieren.

Elias zette zich neer, boog het hoofd tussen de knieën, hulde zich in zijn mantel en bad vurig tot God: zevenmaal riep hij zijn dienaar toe of hij geen wolk zag opstijgen uit het meer. Ik zag hoe, na de zevende maal te hebben geroepen, de wolk opsteeg en hoe de dienaar de profeet hiervan op de hoogte bracht en hoe hij deze vervolgens naar de koning Achab zond.

Ik zag hoe zich in het midden van het meer een witte draaikolk vormde, waaruit een kleine zwarte wolk, zo groot als een vuist, opsteeg. Deze opende zich en werd groter. In deze wolk zag ik reeds dadelijk een kleine, schitterende gedaante die de maagd voorstelde. Ik zag ook dat Elias deze gedaante in een steeds groter wolk bemerkte. Haar hoofd was omgeven door lichtstralen. Zij strekte de armen uit als een kruis en droeg een zegekrans in de ene hand. Haar lang gewaad was dichtgeboden onder de voeten. Het leek of haar gestalte zich, in de steeds groter wordende wolk, over geheel het Beloofde Land uitstrekte.

Ik zag hoe de wolk zich splitste en in witte dauwdruppels op zekere heilige en bevoorrechte plaatsen, en waar godsvrezende en het uur van verlossing afsmekende mensen woonden, nederviel. Ik kreeg een openbaring, dat dit een voorafbeelding was van de medewerking van de Heilige Maagd bij het neervallen van dauw in de gezegende plaatsen.

Ik zag ook een droom van de profeet, waarin Elias, toen de wolk omhoog steeg, vier geheimen met betrekking tot de Heilige Maagd leerde kennen. In mijn zieke toestand ben ik nauwkeurige bijzonderheden daarover vergeten. Elias erkende hieruit dat Maria in het zevende tijdperk van de wereld zou geboren worden. Daarom had hij ook zijn dienstknecht zeven maal geroepen. Hij zag ook uit welke stam zij zou voortkomen. Vervolgens zag hij aan de ene zijde van een land, een lage en zeer brede stamboom en aan de andere kant een zeer hoge stamboom, die breed was bij de wortels en versmalde naar boven toe en waarvan de kruin zich tot de eerste stamboom boog. Hij begreep dit alles en leerde zo vier geheimen kennen over de toekomstige Moeder van de Zaligmaker.

Verder zag ik nog hoe Elias het hol vergrootte waarboven hij gebeden had en hoe hij vervolgens een leefregel gaf aan de kinderen van de profeten, van wie er steeds enige in deze grot de komst van de Heilgie Maagd afsmeekten en reeds vóór haar geboorte de toekomstige grootheid van Maria verheerlijkten. Ik zag hoe deze devotie tot de Heilige Maagd op de berg Karmel onafgebroken bleef voortduren tot bij de Esseners, toen Maria reeds op aarde leefde, en hoe deze devotie zou blijven voortbestaan tot in onze dagen en dit door kluizenaars, waaruit de Orde der Karmelieten zou voortkomen.

Toen Anna Catherina Emmerich later visioenen over de Heilige Johannes De Doper mededeelde, zag zij dezelfde verschijning  van Elias die betrekking had op de toenmalige toestand van het land en van de mensen. We delen het volgende mee tot opheldering van het voorgaande.

Ik zag bij de tempel te Jeruzalem een groot gewoel, een beraadslagen, een schrijven met rieten pennen, een uitzenden van boden door het land. Men bad, men smeekte God om regen: overal liet men naar de profeet Elias zoeken. Ik heb gezien hoe Elias in de woestijn van een engel spijs en drank ontving. De engel droeg een voorwerp dat op een blinkend tonnetje leek, van witte en rode dwarsstrepen voorzien. Ik zag zijn moeilijkheden met Achab, het offer op de Karmel, de dood der afgodenpriesters, zijn gebed om regen en het opkomen der wolken.

Ik zag, behalve de dorheid van de aarde, ook onder de mensen een grote dorheid en onvruchtbaarheid voor edeler nakomelingen. Ik zag hoe Elias, door zijn gebed, de zegen deed nederdalen, van waaruit de wolk ontstond, en hoe hij op ingeven van hierboven die wolk verdeelde en richtte opdat zij niet als een verwoestende stortbui zou neerstorten.

Hij vroeg zeven maal zijn dienaar of de wolk verscheen. Dit was een aanduiding van de zeven tijdperken of geslachten der wereld, welke moesten voorbijgaan, voordat de eigenlijke zegen in Israël wortel zou schieten, waarvan deze wolk slechts een afbeelding was. Hij zag in de omhoogstijgende wolk een beeld van de Heilige Maagd en leerde veel geheimen kennen die op Haar voorouders en Haar komst betrekking hadden.

Ik zag hoe, door het gebed van de profeet, de zegen eerst in de vorm van dauw neerdaalde. De wolken dreven in witte massa's naar beneden. Deze vormden draaikolken, hadden regenboogkleurige randen en losten zich tenslotte op in neervallende druppels.

Ik begreep dat dit ook betrekking had op het manna in de woestijn. Het lag 's morgens brokkelig en dicht, als een vel, zodat men het kon oprollen. Ik zag deze dauw langs de Jordaan voorbijdrijven en niet overal, doch slechts hier en daar, op voorname plaatsen, neervallen. Vooral te Ainon, tegenover Salem en op de plaatsen waar later gedoopt zou worden zag ik duidelijk zo'n lichtende dauw neervallen. Ik vroeg me ook af wat de bontkleurige randen van de dauwwolken betekenden en kreeg een verklaring met de gelijkenis van een schelp in de zee, die ook zo een schittenrende kleurenrand heeft en die, aan de zon blootgesteld, het licht naar zich toetrekt en zich van kleuren zuivert, totdat in het midden de reine, blanke parel ontstaat. Ook werd mij getoond dat deze dauw en de regen die er op volgde meer betekende dan wat men onder een verfrissing van de aarde meent te verstaan.

Ik verstond duidelijk, dat zonder deze dauw, de komst van de Heilige Maagd wel honderd jaar vertraagd zou zijn geworden, terwijl door de zegening van de aarde de geslachten, die van de vruchten van de aarde leven, eveneens gevoed werden en zo het vlees, door het ontvangen van deze zegen, edeler werd.

Ik zag met betrekking tot de komst van de Messias de stralen van deze vruchtbare dauw overgaan van geslacht op geslacht en ten laatste in het wezen van de Heilige Maagd. Ik kan het niet beschrijven. Menigmaal zag ik, dat op zo een veelkleurige rand zich een of meer paarden vormden en hoe daarop een menselijke gedaante te voorschijn kwam, die geest uitademde en zo andere gedaanten vormden. Het beeld van deze parelmoer had betrekking op Jezus en Maria.

Ik zag ook dat, evenals in die tijd de aarde en het vlees trachtten en smachtten naar regen, later ook de mensen naar het doopsel van Johannes De Doper verlangend uitzagen. Het hele visioen was een zinspeling zowel op de komst van de Heilige Maagd als op de toestand waarin de volkeren ten tijde van Johannes De Doper verkeerden.

Hun angst in die tijd, hun trachtten en hun zoeken naar regen, hun vragen naar Elias, die zij toch vervolgden. Later ook eenzelde smachten van het volk naar doopsel en boete en terug het niet-verstaan van de synagoge en het zenden naar Johannes.

Ik zag hoe in Egypte de boodschap des Heils als volgt werd verkondigd. Ik zag dat Elias, op bevel van God, uit drie streken, het oosten, het noorden en het zuiden, godvrezende gezinnen bijeen liet roepen en hoe hij voor deze opdracht drie profeetkinderen uitkoos, die hij niet eerder liet vertrekken dan na herkenning van een door God afgesmeekt teken. Het was een verre, gevaarlijke zending, waarvoor sterke personen moesten worden aangewezen, opdat zij niet vermoord zouden worden. Een van hen trok naar het noorden, de tweede naar het oosten en de derde naar het zuiden. Deze laatste moest een heel eind door Egypte trekken, een bijzonder gevaarlijk gebied voor de Israëlieten om te worden vermoord. Deze bode nam dezelfde weg die de Heilige Familie op haar vlucht naar Egypte koos. Ik geloof ook dat hij dicht voorbij On kwam, waar het Kind Jezus in veiligheid werd gebracht. Ik zag hoe hij op een grote vlakte bij een afgodstempel kwam die door een weide en verschillende gebouwen was omgeven. Men aanbad er een levende stier. Ook bevond zich het beeld van een stier met nog andere afgodsbeelden in de tempel. Er werden afschuwelijke offers opgedragen en mismaakte kinderen werden er afgeslacht.

Toen de profetenleerling daar voorbijging werd hij gegrepen en voor de priesters gebracht. Gelukkig waren deze erg nieuwsgiering, anders was hij wellicht vermoord. Zij vroegen hem uit, vanwaar hij kwam en wat hem hierheen voerde.

Hij kwam rondborstig voor de waarheid uit en verkondigde onbevreesd, dat er een Maagd zou geboren worden, die het Heil der Wereld zou voortbrengen. Dan zouden hun afgodenbeelden ineenstorten. De afgodendienaars waren niet weinig verbaasd over deze mededeling en ze leken er zo diep door getroffen dat ze hem zijn weg ongestoord lieten vervolgen. Ik zag hoe zij dan beraadslaagden en het beeld van een maagd lieten vervaardigen, dat zij aan het middelste gedeelte van het dak in uitgestrekte en zwevende houding bevestigden. Het beeld droeg eenzelfde hoofdtooisel als de afgodsbeelden, half vrouw, half leeuw, zoals er daar vele lagen. Midden op het hoofd doreg het iets als een kleine, diepe vruchtenmaat. De bovenarmen waren tot de ellebogen tegen het lichaam gedrukt en de onderarmen in afwerende houding uitgestrekt, terwijl de handen tarwe-aren vasthielden. Het beeld had drie borsten, een grote in het midden en twee kleinere langs beide zijden. Het onderlijf was met een lang kleed bedekt en de voeten waren betrekkelijk klein en spits. Een soort kwasten waren aan de voeten bevestigd. Over de gehele armlengte ontwaarde ik vleugels die op fijne, straalvormige veren leken. Deze vleugels gingen als twee veren kammen in elkaar over. Eveneens liep er een streep van veren over de lenden en over het midden van het lichaam. De rok was zonder plooien.

Zij vereerden dit beeld en brachten er offers aan, met de vraag hun god Apis en de overige afgoden toch niet te verbrijzelen. Overigens bleven zij als vroeger in hun afgodendienst volharden, met dit verschil, dat zij vanaf dit moment steeds eerst de maagd aanriepen.

Ik zag, hoe in die tijd, door Gods barmhartigheid, aan vrome heidenen werd verkondigd dat een maagd uit Judea de Messias zou ter wereld brengen. De voorouders van de Heilige Driekoningen, die tot de Chaldeërs behoorden en de sterren aanbaden, kwamen hiervan op de hoogte door de verschijning van een beeld in een ster of in het luchtruim. Zij deden daarover voorspellingen. Sporen van deze voorspellingen van de Heilige Maagd heb ik waargenomen aan de beelden van hun tempels. Ik heb daarvan melding gemaakt, toen ik de reis verhaalde, die Jezus, na de opwekking van Lazarus, naar hen ondernam op het einde van het derde jaar van zijn openbaar optreden.

De geschiedenis van Tobias

Op het feest van de aartsengel Michaël in september 1821 verhaalde A.C. Emmerich, uit een meditatie die zij had gehouden over de Heilige Engelen, het volgende over de geschiedenis van Tobias, van wie zij de reis met de aartsengel Rafaël heeft gezien.

Ik zag bijzonderheden uit het leven van Tobias, die een voorafbeelding zijn van de komst van de Messias in Israël, niet alsof dit een uitgevonden voorafbeelding is, maar een die in werkelijkheid bestaan heeft en geleefd is.

In Sara, de vrouw van de jonge Tobias, werd mij een voorafbeelding van de Heilige Anna getoond. Wij mij daarover is bijgebleven, ga ik nu mededelen, al kan ik niet alles in de juiste volgorde verhalen.

De oude Tobias was een voorafbeelding van de stam van de Godvrezende Joden, uit wie de Messias zou voortkomen. De zwaluw, de bode der lente, zinspeelde op de nadering van de Messias. De blindheid van de oude Tobias betekende dat hij geen kinderen meer zou verwekken, maar zijn overige dagen in overweging en gebed zou doorbrengen. Dit betekende het voortdurende, hevige verlangen naar het licht des Heils en de onzekerheid van waar dat licht komen zou.

Tobias' twistzieke vrouw was een beeld van de kwellingen en vitterijen van de Farizeeërs, die aan de letter van de wet vasthielden. Het geitje dat zij in plaats van het arbeidsloon mee naar huis namen, zoals Tobias had gewaarschuwd, was werkelijk gestolen: voor een billijke prijs was het in haar bezit gekomen. Tobias wist van wie zij het gekocht had. Zijn vrouw schold hem daarover uit. Het was ook een zinspeling op de haat, die zij en de farizeeërs, die enkel in naam Israëlieten waren, de vrome Joden en Esseners toedroegen, alsmede op hun onderlinge verhouding waarover ik echter geen nadere verklaring kan geven.

De engel Rafaël sprak de waarheid toen hij zich voor Azarias, de zoon van Ananias uitgaf, want deze namen betekenen niets anders dan Gods Hulp uit de Wolk des Heren. Deze engel, die de jonge Tobias begeleidde, stelde de leiding van de geslachten en de bewaking van de zegen tot bij de Ontvangenis van de Heilige Maagd voor.

In het gebed van de oude Tobias en van Sara, de dochter van Raguel, dat ik door de engelen voor Gods troon zag brengen en dat onmiddellijk werd verhoord, erkende ik de smeekbeden van het vrome Israël en van de dochter van Sion om de komst van de Messias en ook het gelijktijdig gebed van Joachim en Anna om het kind der belofte, toen zij van elkaar gescheiden leefden.

De blindheid van de oude Tobias en de beschimpingen van zijn vrouw, zinspeelden op de kinderloosheid van Joachim en het verwerpen van zijn offergaven in de tempel.

De zeven, door satan vermoorde mannen van Sara, de dochter van Raguel, waren door hun zinnelijkheid omgekomen, want Sara had een belofte gedaan dan zij slechts aan één man, die vroom en kuis was, zou toebehoren. Zij duidden op de intrede van dergelijke personen, in de stam van Jezus, die verlangen naar het vlees, wat de komst van de Heilige Maagd en dus ook de komst van de Messias zou hebben vertraagd. Ook was dit een verwijzing naar de verschillende zegenloze tijden in de geschiedenis des Heils en naar de minnaars van de Heilige Anna, die zij moest afwijzen, opdat zij zich met Joachim, de vader van de Heilige Maagd, zou kunnen verbinden.

De beschimping van Sara door haar dienstmaagd, wijst op de spot die de heidenen en de ongelovige, goddeloze joden dreven met de verwachting van de Zaligmaker, voor wiens komst Sara en alle vrome joden ijverige gebeden naar de hemel zonden. Ook is het een voorafbeelding van de smaad van een overige dienstmaagd aan Sara, waarna deze zo ijverig bad dat haar gebed verhoring vond.

De vis, die de jonge Tobias trachtte te verslinden, wees op de strijd van de onderwereld, van de heidenen en van de zonden tegen de nadering van de Messias en tegelijk ook op Anna's langdurige onvruchtbaarheid.

Het doden van de vis, het uitsnijden van het hart, de lever en de gal en het verbranden ervan door de jonge Tobias en Sara, waren voorafbeeldingen van de overwinningen op de duivel van de vleselijke begeerten, die haar vorige mannen hadden gedood en ook van de goede werken en de onthouding van Joachim en Anna, waardoor zij de zegen van de heilige vruchtbaarheid verkregen hebben. Ik zag hierbij ook een diepzinninge voorafbeelding van het Heilig Sacrament, dat ik niet mag weergeven.

De gal van de vis, waardoor de oude Tobias weer zou zien, wijst op de bitterheid van het lijden, waardoor de uitverkoren Joden aan de kennis van het Heil kwamen, en op de verschijning van het licht in de duisternis door het bittere lijden van Jezus van zijn geboorte af.

Ik had vele visioenen van deze aard en zag nog andere bijzonderheden uit het leven van Tobias. Ik meen dat de afstammelingen van de jonge Tobias tot de stam van Joachim en Anna bijdroegen. De oude Tobias had ook nog andere kinderen, die echter niet deugdzaam leefden. Sara werd moeder van drie dochters en vier zonen. Haar eerste kind was een dochter. De oude Tobias aanschouwde nog zijn kleinkinderen.

Stamboom van de Messias

Ik zag dat de geslachtslijn van de Messias uit David zich in twee takken verdeelde. Aan de rechterzijde liep de lijn door Salomon en eindigde bij Jacob, de vader van de Heilige Jozef. Ik zag de gestalten van alle voorouders van de Heilige Jozef die door de Heilige Schrift zijn vermeld, op de twijgen van de rechtste tak van de stamboom, die uit David door Salomon liep.

De geslachtslijn aan de rechterzijde had een hogere betekenis: ik zag ze in ongekleurde lichtwitte stromen uit de mond van de gestalten komen. De gestalten waren groter en sterker, dan de lijn van de linkerzijde. Elk hield de steel van bloem, ter lengte van de arm en van palmvormige, omlaaghangende bladeren voorzien, in de hand. Op het uiteinde van deze steel bloeide een grote, lelie-achtige bloemkelk met vijf gele meeldraden, die een fijn stofmeel verspreidden. De bloemen waren verschillend van grootte, kracht en schoonheid. De bloem, die door Jozef, de voedstervader van Jezus, gedragen werd, was de schoonste van allen: rein en vol frisse bladeren. In het midden van de stamboom waren drie twijgen afgebroken, zwart geworden en verdord. Er waren meerdere leemten in de geslachtlijn van Salomon, waar de vruchten verder uit elkaar stonden.

Meerdere keren raakten de rechter- en de linkertak elkaar, of kruisten zij elkaar aan de uiterste einden. Ik vernam inlichtingen over de hogere betekenis van de geslachtlijn van Salomon. De afstamming was meer naar de geest, en minder naar het vlees gericht. Het betekende iets over Salomon dat ik niet goed kan uitdrukken.

De geslachtslijn aan de linkerzijde ging uit David door Nathan en eindigde met Heli, zoals de eigenlijke naam van de vader van de Heilige Maagd is, want de naam Joachim verkreeg hij pas in latere tijden, net zoals Abraham pas later aan zijn naam kwam. Ik ben de reden hiervan vergeten, doch zal mij deze later misschien weer herinneren. In mijn overwegingen hoorde ik dikwijls dat Jezus, een zoon van Heli, naar het vlees genoemd werd.

De volledige lijn aan de linkerzijde, uit David en Nathan, werd heel anders gevormd. Meestal ontsproot deze uit de navel van de verschillende gestalten. Ik zag ze gekleurd: rood, geel en wit, doch niet blauw. Zij vertoonde hier en daar vlekken en kwam dan weer helder te voorschijn. De gestalten van deze lijn waren kleiner dan deze van Salomon. Zij droegen kleine, aan de zijde afhangende twijgen met geelgroene, gekleurde blaadjes: aan het boveneinde van deze twijgen bevond zich een rode knop in de kleur van wilde rozen. Deze knoppen waren geen bloemknoppen, maar knoppen als van aangezette vruchten, die altijd gesloten bleven. Aan de twijgen hing een dubbele rij takjes aan de ene zijde naar beneden en daaraan zaten de gekleurde blaadjes.

Ongeveer drie of vier geledingen voor Joachim of Heli kruisten zich beide lijnen en eindigden deze boven de Heilige Maagd. Ik meen dat ik bij deze kruising het bloed van de Heilige Maagd reeds lichtend te voorschijn zag komen.

De Heilige Moeder Anna stamde van vaderszijde uit Levi, van moederszijde uit Benjamin. Ik zag, hoe haar voorouders met veel eerbied en godsvrucht de Ark des Verbonds droegen en hoe zij destijds stralen van de zegen daaruit ontvingen, die betrekking hadden op hun nakomelingschap, op Anna en Maria.

Steeds trof ik veel priesters in Anna's ouderlijke woning en ook bij Joachim aan, wat zijn oorzaak vond in hun verwantschap met Zacharias en Elisabeth.

Verschijning van de Heilige Anna

Op 26 juli 1819 verhaalde de eerbiedwaardige A.C. Emmerich zeer veel uit het leven van de Heilige Anna. De schrijver wist niet wat de aanleiding daartoe was, want de kalender vermeld op die dag het feest van de Heilige Hubertus. Later kwam hij echter tot de ontdekking, dat volgens de Romeinse kalender, op 26 juli het feest van de Heilige Anna wordt gevierd, wat de aanleiding gaf tot dit visioen. Op 16 augustus, het feest van de Heilige Anna volgens onze kalender, deelde zij jaarlijks ook veel bijzonderheden mede over de moeder van de Heilige Maagd, wat allemaal hiervoor reeds staat vervat. Wat nu volgt, werd op 26 juli 1919 verhaald.

Toen Anna Catherina Emmerich in de namiddag van die dag lang over de Heilige Anna had gesproken, begon zij te bidden en sluimerde zij daarbij in. Na een poosje niesde zij driemaal en sprak slaapdronken en op ongeduldige toon: "Waarom moet ik toch wakker worden?" Hierop ontwaakte zij volledig en vervolgde lachend: "Ik bevond mij zo even op een veel betere plaats, waar het mij beter ging dan hier. Ik voelde zo'n volheid van troost, totdat het niezen mij opeens wakker maakte en ik een stem in mij hoorde die zei dat ik moest ontwaken. Ik had hier echter weinig zin in. Het beviel mij daar zo goed. Ik werd onrustig omdat ik weg moest. Toen moest ik niezen en werd ik wakker." De volgende dag deelde zij mede:

Toen ik gisterenavond mijn avondgebed had verricht en nauwelijks was ingeslapen, trad er een persoon voor mijn bed en ik herkende in haar een maagd, die ik vroeger reeds meerdere malen gezien had. Zij sprak kortweg: "U hebt vandaag veel over mij gesproken. Nu moet u ook zien dat u zich niet vergist."

Ik vroeg of ik soms te veel had gezegd. Zij antwoordde kort: "Neen" en verdween.

Zij was nog maagd en was slank en bekoorlijk. Op haar hoofd droeg zij een witte kap, die in de nek geplooid was en op een punt eindigde, alsof het haar daarin hing. Het lange kleed, dat haar volledig omhulde, was van witte wol en de mouwen ervan schenen alleen bij de ellebogen iets gepoft. Hierover droeg zij een mantel van bruinachtig wol, een kleur als van kameelhaar.

Nauwelijks had ik met ontroering en vreugde deze verschijning waargenomen, toen er plotseling een bejaarde vrouw aan mijn bed kwam, in dezelfde kledij, met enigszins gebogen hoofd en zeer ingevallen wangen. Het was een schone, magere gestalte van een jodin van rond de vijftig jaar.

Ik vroeg mij af wat die oude jodenvrouw van mij wou, maar zij zei: "U hoeft niet te schrikken. Ik wil u slechts tonen hoe ik er uitzag wanneer ik de Moeder van de Heer ter wereld bracht, zodat u zich niet zou vergissen." Ik vroeg dadelijk naar het lieve kindje Maria en zij antwoordde: "Ik heb haar nu niet bij me". Daarop vroeg ik hoe oud het kindje Maria nu was en zij antwoordde: "vier jaar." Ik vroeg nogmaals of ik dan goed gesproken had waar zij zei: "Ja". Hierop smeekte ik haar ervoor te zorgen dat ik niet te veel zou zeggen. Hierop gaf zij geen antwoord en verdween zij.

Thans ontwaakte ik en dacht over alles na, wat ik over de Heilige Anna en het kindje Maria had gezien en alles werd mij duidelijk. Ik voelde mij hoogst gelukkig. Toen ik tegen de morgen opnieuw insluimerde zag ik opnieuw een reeks beelden, die zeer schoon waren en een geheel vormden. Ik meende ze niet te kunnen vergeten, maar de daaropvolgende dag had ik zovele stoornissen en lijden dat ik er mij niets meer van herinner.

Visioen op het feest van de Onbevlekte Ontvangenis

Nadat ik de hele nacht bezig was met het afgrijselijke beeld van de zonden der mensheid, sliep ik tegen de morgen weer in en werd ik naar Jeruzalem gevoerd, op de plaats waar eens de tempel heeft gestaan, en dan verder tot Nazareth waar eertijds de woning stond van Joachim en Anna. Ik herkende de streek opnieuw.

Hier zag ik een fijne lichtzuil als een bloemsteel uit de grond oprijzen en deze zuil droeg een schitterende achthoekige kerk, zoals de steel van een bloemkelk draagt of zoals het zaad van de papaver opgroeit. Deze zuil steeg tot in het midden van die kerk als een kleine boom omhoog en op de regelmatig daaraan gegroeide takken vertoonden zich de gestalten van de familieleden van de Heilige Maagd, die bij dit feest (van de Onbevlekte Ontvangenis) een voorwerp van verering waren. Zij stonden op als de meeldraden van een bloem. Ik zag de Heilige Anna tussen de Heilige Joachim en een andere man, misschien wel haar vader. Onder haar borst zag ik, in een lichtende plek in de vorm van een kelk, de gedaante van een schitterend kindje, dat zich ontwikkelde en groter werd. Het hield de handjes over de borst gekruist, het hoofdje voorovergebogen en ontelbaar veel stralen gingen er van uit naar één zijde van de wereld. Het viel mij op dat deze zich niet in alle richtingen verspreidden. Op de andere, omringende twijgen, zaten velerlei gestalten eerbiedig naar het midden gewend en rondom in de kerk zag ik de vele koren van ontelbare heiligen, die zich in gebed tot de Heilige Anna richtten.

De zoete innigheid van deze godsdienstplechtigheid kan ik slechts vergelijken met een veld vol bloemen dat, door een zachte wind bewogen, haar geuren en kleuren als een offer terugschenken aan de koesterende zonnestralen waaraan alle bloemen deze offergaven en zelfs hun bestaan te danken hebben.

Boven dit zinnebeeld van het feest van de Onbevlekte Ontvangenis schoot de kleine lichtboom verder omhoog en in deze tweede bladerkroon zag ik een verder tijdstip van het feest. Hier knielden Maria en Jozef en, iets lager dan deze, de heilige Anna. Zij aanbaden het Kindje Jezus, dat met een oneindige lichtglans omgeven, boven hen in de top zat en de rijksappel of de wereldbol in de handen hield.

Rondom deze groep lagen de heilige Driekoningen, de herders, de apostelen, de leerlingen en verderop nog andere heiligen, aanbiddend neergeknield.

Nog hoger zag ik, in de volheid van het licht, onbepaalde beelden en gestalten van krachten en heerschappijen en nog hogerop, als door de koepel van een kerk heenstralend, een halve zon. Dit tweede beeld scheen te wijzen op de nabijheid van het Kerstfeest, na het feest van de Onbevlekte Ontvangenis.

Toen dit visioen zich voor het eerst aan mij vertoonde was het alsof ik mij buiten de kerk onder de zuil bevond. Later stond ik in de kerk zelf, zoals ik die beschreven heb. Ik zag ook, hoe zich het kindje Maria, onder het hart van de Heilige Anna, ontwikkelde en zo werd ik op een onuitsprekelijke wijze van haar Onbevlekte Ontvangenis overtuigd. Ik las het duidelijk als uit een boek en begreep het. Er werd mij ook geopenbaard dat op die plaats eens een kerk, ter ere van deze genade Gods, had gestaan. Deze was echter, omdat ze aanleiding gaf tot vele twisten over dit allerheiligste geheim, verwoest, maar de triomferende Kerk vierde nog altijd dit feest op deze plaats.

De Heilige Maagd spreekt over de geheimen van haar leven

Terwijl Anna Catharina Emmerich op 16 december 1822 het openbaar leven van Jezus overwoog, verhaalde zij het volgende: Ik hoor dikwijls dat de Heilige Maagd aan vrouwen die zij kende, zoals bijvoorbeeld aans Johanna Chusa en Susanna van Jeruzalem, verschillende geheimen over zichzelf en de Zaligmaker openbaarde, die haar deels door een innerlijke ingeving, deels door medelingen van haar moeder, de Heilige Anna, bekend waren. Zo heb ik haar ook heden aan Susanna en Martha horen verhalen, hoe zij, toen zij het Goddelijke Kind onder het hart droeg, niet de minste last maar een inwendig en onbeschrijfelijke vreugde en zaligheid voelde.

Zij verhaalde ook dat Joachim en Anna in een zalig uur elkaar in de gang onder de Gouden poort hebben ontmoet. Daar is de volheid van de Goddelijke genade over hen gekomen, waardoor zij, alléén door heilige gehoorzaamheid en reine liefde tot God, zonder enige onzuivere werking van haar ouders, in de schoot van haar moeder ontvangen werd. Zij gaf ook te kennen dat, zonder de zondeval, de ontvangenis van alle mensen even zuiver zou geweest zijn.

Zij sprak ook over haar geliefde oudste zuster, Maria Heli, die door haar ouders niet werd erkend als het kind der belofte. Daarna hebben haar ouders zich onthouden en bleven zij vurig verlangen naar de beloofde vrucht. Het verheugde mij om hier uit de mond van de Heilige Maagd zelf te mogen vernemen, wat mij steeds over haar oudste zuster in visioenen werd getoond.

Ik zag nu weer het geheel van de loop der genadegaven die aan de ouders van de Heilige Maagd werden geschonken, vanaf de verschijning van de engel aan Joachim en Anna, tot aan de ontmoeting onder de Gouden Poort, zoals ik reeds meerdere malen heb verteld. In de onderaardse gang, onder de Gouden Poort, zag ik Joachim en Anna, omgeven van een menigte lichtstralende engelen en zij zelf verspreidden ook een hemels licht en zij waren rein als geesten in een bovennatuurlijke toestand, zoals nog nooit tevoren een mensenpaar geweest was.

Ik meen, dat in de Gouden Poort, het onderzoek en de ceremonieën van de vrijspraak van de vrouwen die van echtbreuk beschuldigd waren, plaatsvonden. Er gebeurden ook nog andere verzoeningen.

Er waren vijf dergelijke onderaardse gangen onder de tempel, ook een onder de plaats waar de maagden woonden. Bij bepaalde verzoeningen werd men daar binnengeleid. Ik weet niet of, vóór Joachim en Anna, ooit iemand die weg heeft betreden, maar ik geloof dat het maar zeer zelden het geval was. Of het in het algemeen een gewoonte was bij offers die onvruchtbaren brachten, weet ik nu ook niet. Voor Joachim en Anna was het de priesters zo bevolen.

Op 8 december 1820, feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis van de Heilige Maagd, bewoog zich de ziel van A.C. Emmerich, terwijl zij in gebed verzonken was, over een groot gedeelte van de aarde. Uit de medegedeelde flarden van dit reisvisioen, dat later in zijn geheel zal worden opgenomen, stippen wij hier, om enige vat te kunnen krijgen van de bewegelijkheid van een ziel, in het kort het volgende aan: "Zij kwam te Rome, bezocht de Heilige Vader, bracht op Sardinië een bezoek aan een dierbare, vrome religieuze, deed Palermo aan, kwam in Palestina en vervolgens in India en bereikte toen een berg, door haar de Profetenberg genoemd.

Dan kwam zij in Abyssinië op een rotsgebergte in een wonderbaarlijke stad van de Joden, waarvan Judith het hoofd was, met wie zij over de Messias, over het huidige feest van de Ontvangenis Van Onze Moeder, over de Advent en het op handen zijnde Kerstfeest sprak. Tijdens deze volledige tocht deed zij alles, wat volgens eer en geweten, de verschillende omstandigheden in aanmerking genomen, een missionaris op een soortgelijke reis zou doen: zij bad, onderrichtte, hielp, troostte, en deed ondervinding op. Aangaande het feest van de Onbevlekte Ontvangenis vernam A.C. Emmerich op deze reis het volgende:

"Toen ik vannacht in mijn grote reisdroom in het Beloofde Land kwam, zag ik alles, wat ik over de Ontvangenis van de Heilige Maagd heb medegedeeld. Vervolgens begon ik met mijn gewone overwegingen van het openbaar leven van de Messias en was ik vandaag volgens de tijdsorde aan de 8ste december van het derde jaar gekomen. Ik trof Jezus niet in het Beloofde Land aan, maar werd door mijn begeleider over de Jordaan naar Arabië gevoerd, waar Jezus, zich van drie leerlingen vergezeld, in een tentenkamp van de Heilige Driekoningen bevond, waar deze zich na hun terugkeer uit Bethlehem gevestigd hadden.

Ik zag dat de twee nog in leven zijnde koningen, te beginnen vanaf vandaag 8 december, een driedaags feest met hun stam vierden. Zij hadden, 15 jaren vóór de geboorte van Christus, in deze nacht voor de eerste maal de door Balaäm beloofde ster (Num. 24, 17) zien verschijnen, waarop zij en hun voorouders zolang gewacht hadden en waarvan zij de hemeltekenen hadden waargenomen. In die ster hadden zij het beeld van een Maagd gezien die in de ene hand een scepter en in de andere hand een weegschaal hield: op een van deze schalen lag een mooie tarwe-aar, op de andere een druif. Daarom vierden zij, sedert hun terugkeer uit Bethlehem, elk jaar, vanaf die datum, een driedaags feest.

Ik zag, dat ten gevolge van deze verschijning op de dag van Maria's ontvangenis, vijftien jaar voor de geboorte van de Messias, door deze aanbidders van de sterren een afschuwelijk godsdienstig gebruik werd afgeschaft, dat lange tijd door misvatting en duivelse invloed van duistere openbaringen, had bestaan. Dit was het offeren van kinderen. In de loop van de tijd hadden zij, volgens verschillende gebruiken, volwassenen en ook kinderen gebracht als slachtoffer.

In het tijdperk vóór Maria's Ontvangenis bestond de volgende gewoonte. Zo kozen een kind van de meest kuise en vrome moeder uit hun godsdienst waarop deze zich nog hoogst gelukkig voelde ook om haar kind te mogen offeren. Het kindje werd gevild en met meel bestrooid, om het bloed op te vangen. Die met bloed gedrenkt meel werd als een heilige maaltijd genuttigd en het bestrooien met meel van de maaltijd werd herhaald totdat het kindje volledig was uitgebloed. Dan werd het vlees van het kind in stukjes gesneden, verdeeld en genuttigd.

Ik zag hen deze gruwelijke mishandeling met de grootste eenvoud en godsvrucht verrichten en er werd mij gezegd dat zij tot dit vreselijke gebruik waren gekomen door het verkeerd begrijpen, de duivelse invloeden en de verbastering van de beeldspraken van de profeten over het Heilig Sacrament.

Ik zag dit afgrijselijke offer in Chaldea, in het land van Mensor, één der Heilige Driekoningen, en zag hoe hij op de dag van de Ontvangenis van de Heilige Maagd in een visioen een goddelijke openbaring ontving, waarna deze gruwel werd afgeschaft. Ik zag hem op een pyramidevormig, hoog en houten gebouw, in de waarneming van de sterren verdiept. Deze lieden hadden dit, volgens aloude overleveringen, van eeuw tot eeuw blijven  voortzetten. Ik zag hoe koning Mensor, met de ogen naar de sterren gericht, in vervoering verstijfd neerlag, geheel buiten zichzelf. Zijn volgelingen naderden hem en brachten hem tot bewustzijn, doch hij scheen hen aanvankelijk niet te herkennen. Hij had het sterrebeeld met de maagd gezien, de weegschaal, de aar en de druif en een ingeving van God ontvangen, waarna dat gruwelijke godsdienstig gebruik werd afgeschaft.

Toen ik 's nachts in mijn slaap het afgrijselijke beeld van het geofferde kind aan mijn rechterzijde had gezien, keerde ik mij ontsteld in mijn bed om, maar zag het toen eveneens aan mijn linkerzijde. Ik smeekte toen vurig tot God om dit verschrikkelijke beeld te doen verdwijnen. Toen ontwaakte ik, hoorde ik de klok slaan en werd door Mijn Hemelse Bruidegom aangesproken: "Zie hier nog grotere gruwelen, die over de gehele wereld dagelijks door velen mij worden aangedaan."

Toen ik rondom mij zag, traden tal van gruwelen, nog groter dan dat van het kinderoffer, voor mijn geest. Ik zag hoe Jezus menigmaal door het onwaardig en zondig volbrengen van het Heilige Geheim wreedaardig op het altaar werd geslachtofferd. Ik zag hoe de Heilige Hostie voor de ogen van onwaardige en ontaarde priesters als een levend kindje neerlag op het altaar en hoe zij het met de pateen aan stukken sneden en vreselijk martelden. Hun offer, alhoewel het Geheim waarlijk voltrokken werd, was een onmenselijke slachting.

Deze gruwelen werden mij ook getoond in de martelingen, welke de ledematen van Christus, de belijders van Zijn naam, die door God als kinderen zijn aangenomen, hebben te doorstaan, want ik zag hierop ontelbare goede en beklagenswaardige mensen in onze dagen die op verschillende plaatsen werden onderdrukt, gefolterd en vervolgd, en ik zag steeds dat de gruwel die hen werden aangedaan, ook aan Jezus geschiedde. De tijden die wij beleven zijn verschrikkelijk. Nergens vertoont er zich nog een uitweg, een dichte nevel van zonden heeft zich over de gehele aarde verspreid en koel en onverschillig zie ik de mensen de grootste gruwelen verrichten.

Ik zag dit alles in verschillende visioenen, terwijl mijn ziel door vele landen van deze aarde gevoerd werd. Eindelijk kom ik terug bij het visioen over het feest van Maria's Ontvangenis.

Ik kan u niet zeggen wat een wonderlijke reis ik vannacht in mijn droom gemaakt heb. Ik was in de meest verschillende streken van de wereld en ook in de meest verschillende eeuwen, en ik zag, hoe het feest van de Ontvangenis van Maria zeer dikwijls, op de meest verscheidene plaatsen ter wereld, gevierd werd. Ik was ook bij Ephese en zag, hoe in het huis van de Heilige Maagd, dat daar nog stond en tot kerk was ingericht, dit feest gevierd werd. Dit moet op een zeer verwijderd tijdstip geweest zijn, want ik zag er de kruisweg, door Maria opgericht, nog in zijn geheel. De tweede kruisweg ontstond te Jeruzalem, de derde te Rome.

De Grieken vierden dit feest reeds lange tijd voor hun afscheiding van de Moederkerk. Van wat tot deze viering aanleiding gaf, is mij dit nog bijgebleven: Ik zag hoe een heilige man, naar ik meen Sabas geheten, een verschijning had over de Onbevlekte Ontvangenis. Hij zag op een wereldbol het beeld van de Heilige Maagd die de kop van een slang verpletterde en toen begreep hij dat alleen de Heilige Maagd niet door de slang gedeerd en Onbevlekt Ontvangen was. Ik zag ook de Bisschop van een Griekse kerk die dit niet wou aannemen, tenzij dit beeld over de zee tot hem zou komen. Ik zag dan Haar beeltenis van over de zee in de richting van die kerk zweven en er vervolgens boven het altaar verschijnen. Sedert die tijd werd het feest van de Onbevlekte Ontvangenis gevierd. Men bezat in die kerk een levengroot beeld van de Heilige Maagd, geheel naar het leven geschilderd, met een wit kleed en een sluier, door de Heilige Lucas vervaardigd.

Zoals Ik mij meen te herinneren was dit beeld afkomstig uit Rome, waar men slechts een borstbeeld bezit. De Grieken hadden het boven het altaar aangebracht en wel op dezelfde plaats waar de verschijning van de Onbevlekte Ontvangenis gezien was. Ik geloof, dat deze beeltenis zich nog te Constantinopel bevindt, tenminste, ik heb het er vroeger zien vereren.

Ook in Engeland heb ik vertoefd, waar reeds in aloude tijden, dit feest bestond en gevierd werd. Eergisteren, op de feestdag van de Heilige Nicolaas, zag ik reed een wonder dat op die viering betrekking had. Ik zag tijdens een storm het schip, waarop zich een abt uit Engeland bevond, in groot gevaar. Met alle aandrang der harten werd de bescherming van de Heilige Moeder Gods ingeroepen. Toen zag ik de Heilige Nicolaas, bisschop van Myra, boven de zee verschijnen en naar het schip toezweven. Hij zei tot de abt dat Hij door Maria was gezonden om hem aan te kondigen dat hij op 8 december het feest der Onbevlekte Ontvangenis moest instellen, en dan zou het schip behouden aan wal komen. Op vraag van de abt, welke gebeden er op dit feest moesten worden verricht, had hij geantwoord: "Dezelfde als op Maria's geboorte." Ik hoorde ook de naam Anselmus bij de invoering van dit feest noemen, doch ik weet daaromtrent niets meer te vertellen. Ik zag ook de instellling van dit feest in Frankrijk en hoe de Heilige Bernardus zich daartegen verzette, omdat de instelling niet van Rome was uitgegaan.

Opmerking

Wat mij tot nog toe over de zegen van Joachim en Anna werd medegedeeld, is uit visioenen en herinneringen, die de Heilige A.C. Emmerich jaarlijks op het feest van de Onbevlekte Ontvangenis had, bijeen verzameld. Zij deelde echter in het jaar 1821 op die feestdag mede, dat de ontmoeting van Joachim en Anna onder de Gouden Poort, niet in december heeft plaats gehad, maar in de herft, tegen het einde van het loofhuttenfeest, dat van 15-23 Tisri, dit is september of oktober, duurde. Vandaar dat zij Joachim, voor hij naar de tempel ging, met zijn herders de loofhutten zag bouwen, en dat zij Anna, toen deze onder een boom, die een loofhut vormde, vurig tot God bad, de belofte van de vruchtbaarheid hoorde ontvangen.

Terwijl ze echter het jaar ervoor (1820) verklaarde zich te herinneren dat Joachim, ter gelegenheid van een feest der tempelwijding met zijn offers naar Jeruzalem was gegaan, waar hij Anna zou ontmoeten, kan hiermee niet het gewone Joodse feest van de Tempelwijding in de winter (25 kasleu) bedoelt zijn, doch moet daaronder worden worden verstaan: een gedenkfeest van de wijding van de tempel aan Salomon, waaraan Jezus, (volgens de dagelijkse mededelingen van de eerbiedwaardige A.C. Emmerich over het openbare leven van de Zaligmaker) in het tweede jaar van zijn openbaar optreden tegen het einde van het Loofhuttenfeest te Aruma, enige uren van Salem gelegen, deenlnam en sprak over de verwoesting van de tempel.

Al zwijgen ook de voornaamste werken van de Hebreeuwse oudheidkunde over dit feest, zo kan men toch, de verklaringen van E.C. Emmerich niet in aanmerking genomen, het bestaan ervan niet in twijfel trekken, als men in aanmerking neemt dat Salomon de inwijding van de door hem gebouwde tempel tegelijk met het Loofhuttenfeest vierde. (III Kon. 8, 2, 66 en II Paral. 7, 10) en de Masora bij III kon. 8, 2 en 54 het verhaal van de inwijding van de tempel van Salomon als feestlessen voor de tweede en achtste dag van het loofhuttenfeest aanwijst. Alhoewel A.C. Emmerich de ontmoeting van Joachim en Anna in de tempel tegen het einde van het Loofhuttenfeest gezien heeft en aldus ongeveer twee maanden vroeger dan de kerkelijke viering op 8 december van het feest van de Ontvangenis, zo was het toch steeds op 8 december dat zij mededelingen ontving over de ontvangenis van de Heilige Maagd, terwijl zij daarenboven nog verhaalde hoe op die datum, en niet ten tijde van het Loofhuttenfeest in de herst, de herdenking van deze zegenrijke gebeurtenis reeds door de Heilige Driekoningen werd gevierd, toen Jezus na op opwekking van Lazarus hen in Arabië bezocht.

De ontmoeting onder de Gouden Poort en de overstraling met het licht en de zegen van Boven, mag ons dus als een onmiddellijke, wezenlijke vernieuwing, heiliging, zegening, bekrachtiging en zuivering van deze heilige verbintenis tot verwezenlijking van God raadsbesluiten toeschijnen. Door de overdracht van een wezenlijke zegen aan Joachim en door de verhaalde genade-uitdeling van de Heilige Anna waren beide op het tijdstip van de rijpheid voor het heilige doel van hun huwelijk gekomen. Omdat deze rijpheid hun door onmiddellijk inwerking van God, die hun wezenlijke genade en kracht gaf, geschonken werd, schijnt het ook passend, dat beide op zulke wijze door de Hemel toegerust en ook door de Hemel door eenzelfde inwerking met elkaar verbonden werden.

Toe hier gaan de verklarende bijlagen van A.C. Emmerich over haar verhaal van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Van nu af wordt de draad van Haar Heilige levensgeschiedenis weer hervat.


03-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 1.2 De voorouders van de Heilige Maagd
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofstuk 1.2 De voorouders van de Heilige Maagd

Joachim en Anna

Joachim en Anna huwden in een plaatsje, waar slechts een kleine school was. Er was slechts één priester bij vertegenwoordigd. Anna was ongeveer negentien jaar oud.

Zij namen hun intrek bij Eliud, de vader van de Heilige Anna. Eliuds huis behoorde tot de stad Sephoris, maar lag er toch een eind van verwijderd. Het was het grootste van de huizengroep waartoe het behoorde. Hier leefden zij meerdere jaren.

Zij hadden beiden iets bijzonders in hun voorkomen. Zij waren wel joden, maar er was iets over hen, een soort wonderbare ernst. Ik heb hen zelden zien lachen en zelfs lag er, sedert zij getrouwd waren, een waas van droefheid over hen. Zij hadden een stil, gelijkmatig karakter en reeds in de bloei van hun leven iets van oude, bezadigde mensen. In mijn jeugd had ik soms pasgehuwden gezien, die er zo bezadigd uitzagen en ik dacht dan aan Anna en Joachim.

Hun ouders waren welgestelde lieden. Zij hadden vele kudden, prachtige tapijten en vaatwerk. Ze hadden ook tal van knechten en dienstmeiden. Ik heb niet gezien dat ze zich met de landbouw bezighielden, maar wel dat zij hun kudden in de weide dreven. Zij waren zeer godvrezend, oprecht en milddadig. Dikwijls verdeelden zij hun kudden en verdere bezittingen in drie delen. Een derde van het vee schonken zij aan de tempel en dreven het er persoonlijk heen, waar het dan door de tempeldienaren in ontvangst werd genomen. Een tweede deel werd aan de armen of aan noodlijdende familieleden gegeven, van wie er gewoonlijk enigen aanwezig waren, die het wegvoerden. Het derde en doorgaans geringste deel, behielden zij voor zich zelf. Zij leefden zeer ernstig en weigerden nooit een aalmoes, wanneer er om gevraagd werd.

Dikwijls heb ik gedacht: "Geven veramt niet, wie geeft, ontvangt het dubbele terug." Want ik zag, dat hun deel altijd weer aangroeide en dan na korte tijd alles weer dermate was toegenomen dat zij opnieuw in staat waren het in drie te verdelen. Zij hadden vele verwanten, die bij feestelijke aangelegenheden bijeenkwamen, doch van een feestmaaltijd was er nooit sprake. Wel zag ik hen meermalen een behoeftig familielid van het nodige voorzien, maar gastmalen heb ik niet zien aanrichten. Als zij bijeen waren, lagen zij gewoonlijk in een kring op de grond en spraken met vuur over de komst van de beloofde Messias. Dan zag ik, dat er onder de verwanten ook boze mensen waren, die naar dergelijke gesprekken onwillig luisterden of er zich aan ergerden als zij tijdens hun gesprekken vol verlangen naar de hemel keken. Doch waren zij deze kwaadwilligen niet ongenegen, verzuimden geen gelegenheid om hen uit te nodigen en betoogden zich tegenover hen het mildst. Dikwijls merkte ik op, hoe het met onwil ontvangen werd, wat die goede lieden hun liefdevol ter hand stelden. Er waren ook behoeftigen onder de verwanten en ik zag hen aan deze meerdere malen één of meer schapen geven.

Het eerste kind, dat Anna in het huis van haar vader ter wereld bracht, was een dochter, doch dit was niet het kind der belofte. De tekens, die door de profeet waren voorspeld, vertoonden zich niet bij haar geboorte, die onder treurige omstandigheden plaats vond. Ik zag namelijk dat de Heilige Anna in zwangere toestand diep geschokt werd door het wangedrag van een van haar dienstmaagden. Deze had zich door een bloedverwant van de Heilige Joachim laten verleiden en Anna, diep verontwaardigd over de inbreuk op de huiselijke tucht, vermaande haar zo sterk dat deze zich toen haar val zo sterk aantrok, dat zij ontijdig een levenloos kind ter wereld bracht. Anna was hierover ontroostbaar. Zij vreesde hier enigermate schuld aan te hebben en het gevolg ervan was, dat ook haar kind te vroeg geboren werd. Haar dochter bleef echter in leven. Maar omdat het kind vroegtijdig geboren was en het teken van de belofte miste, beschouwde Anna dit als een straf van God en was diep bedroefd, want zij meende zich aan zonde te hebben schuldig gemaakt. Toch waren de ouders over de geboorte van het kind zeer verblijd en noemden het Maria. Het was inderdaad een bevallig, vroom en zachtzinnig kind, dat voorspoedig opgroeide. Joachim en Anna hadden het hartelijk lief, maar toch bleef hen innerlijk een zekere onrust en droefheid kwellen, omdat ze wisten dat het niet de door hen verwachte, heilige vrucht van hun echtverbintenis was.

Zij legden zich dan ook een langdurige boete op en leefden in onthouding van elkaar. Ook werd Anna onvruchtbaar, wat zij aan hun zonde toeschreven en daarom verdubbelden zij hun goede werken. Ik zag hen dikwijls in een vurig gebed verzonken en opnieuw van elkaar verwijderd leven, terwijl zij ook aalmoezen uitdeelden en geschenken naar de tempel zonden.

Zij brachten zeven jaar in het huis van Anna's vader door. Dit kon ik opmaken uit de leeftijd van het eerstgeboren kind. Dan namen zij het besluit om van woonplaats te veranderen en zich in de omtrek van Nazareth te gaan vestigen, waar hun van Joachims ouders een huis en landerijen waren ten deel gevallen. Zij hadden hierbij het oogmerk, om er in de eenzaamheid een nieuw, echtelijk leven te gaan leiden en door een aan God nog welgevalliger levenswandel de zegen over hun echtverbintenis af te smeken. Ik zag hen in overleg met hun verwanten dit besluit nemen: Anna's ouders zorgden dat zij behoorlijk van alles voorzien werden. Zij deelden met hun kudden en zonderden voor hun nieuwe huishouding ossen, ezels en schapen af, die groter waren dan in onze streek. Voor de deur van de woning werden de ezels en ossen met allerhanden voorwerpen, vaatwerk en klederen bevracht en de goede mensen waren evenzeer bereid om alles op te laden en weg te voeren. Wij kunnen onze goederen niet beter op vrachtwagens laden dan deze lieden het op hun dieren deden. Hun huisraad was mooi. Het vaatwerk was sierlijker dan bij ons. Het scheen of ieder voorwerp met bijzondere kunstzin en voorliefde vervaardigd was. Ik zag, hoe men breekbare, met kunstig beeldwerk versierde kruiken met mos vulde en omwikkelde en ze vervolgens aan een riem over de rug van de dieren hing. Boven op de dieren laadde men pakken met bonte dekens en kledingstukken. Ook zag ik, hoe men kostbare met goud ruwbestikte dekens oplaadde en hoe het vertrekkende echtpaar van de ouders een klein zwaar voorwerp in een buidel ontving dat op een stuk edel metaal leek.

Toen alles in gereedheid was, traden ook knechten en dienstmaagden te voorschijn, om de kudden en lastdieren voort te drijven naar de nieuwe woning, welke ongeveer 5 à 6 uur vandaar verwijderd lag. Ik meen mij te herinneren dat de woning van Joachims ouders afkomstig was. Toen Joachim en Anna van alle vrienden afscheid hadden genomen, verlieten zij vol ontroering en met goede voornemens de hun dierbaar geworden plaats. Anna's moeder leefde niet meer, maar toch zag ik dat haar vader en Joachims ouders hen naar hun nieuwe woning vergezelden. Misschien dat Eliud hertrouwd was, of het kunnen ook de ouders van Joachim geweest zijn. Maria-Heli, Anna's oudste dochtertje, toen zes of zeven jaar oud, was ook bij de stoet.

De nieuwe woning was zeer aangenaam gelegen in een heuvelachtige streek en met weiden en bomen omgeven, op ongeveer een uur ten westen van Nazareth en het dal Zabulon. Een smalle weg aan weerszijden met terpentijnbomen beplant, leidde van hier naar Nazareth. Voor het huis was een open plaats met naakte rotsen, naar me leek. Deze was door een muur van rotsblokken of ruwe stenen omgeven en tegen die muur was een haag geplant. Aan de ene zijde van dit voorplein bevonden zich kleine gebouwen voor het dienstpersoneel en tot berging van het gereedschap. Ook was er een open schuur voor het vee en de lastdieren. Er lagen verschillende tuinen omheen en in een van deze, dicht bij het huis, bevond er zich een grote, vreemdsoortige boom. Zijn takken hingen tot op de grond, schoten wortel en deden menig nieuwe bomen opschieten, welke zich op dezelfde wijze vermenigvuldigden, zodat een krans van prieeltjes ontstond.

De deur, in het midden van het nogal ruime woonhuis aangebracht, draaide op hengsels. Het huis was van binnen wel zo groot als een dorpskerk. De ruimte was door verschillende verplaatsbare schermen van vlechtwerk, die niet tot aan de zoldering reikten, in meerdere vertrekken ingedeeld.

Door de huisdeur verkreeg men toegang tot een ruime voorzaal die de hele breedte van het huis innam en voor feestmaaltijden gebruikt werd of ook wel, indien het aantal gasten te groot was, door middel van verplaatsbare schermen in verschillende slaapvertrekken werd verdeeld. Tegenover de huisdeur bevond zich een kleinere deur, die toegang gaf tot het middelste gedeelte van het huis en wel tot een gang, die aan beide zijden door vier slaapkamers was ingesloten. Ook deze vertrekken waren gevormd door gevlochten schermen, welke even hoger dan manshoogte reikten en van boven in licht traliewerk eindigden. De gang leidde naar het derde of achterste gedeelte van het huis, dat niet vierkant was, maar evenals het uitwendige van het gebouw, in een boog eindigde zoals het koor van een kerk. In het midden van deze ruimte was, vlak tegenover de ingang, een stookplaats aangebracht, waar het eten gekookt werd. Voor de haard hing een vijfarmige lamp van het dak omlaag. Terzijde van de stookplaats er er achter waren door tapijten, verschillende vertrekken ingedeeld: slaapplaatsen, een bidplaats, de eetkamer en de werkkamer van de familie. Achter de mooie tuin bij het huis lagen landerijen, dan een woud en daarachter een berg.

Toen onze reizigers in de mooie woning aankwamen, vonden zij alles reeds in gereedheid gebracht, want de ouders hadden op voorhand reeds voor alles gezorgd. De knechten en meiden hadden alles ordelijk uitgepakt en op zijn plaats gezet. Zij waren erg behulpzaam en verstandig en het was niet nodig om hen alles tot in de details te bevelen, zoals dat in onze tijd wel het geval is.

Toen de ouders het echtpaar de nieuwe woning hadden binnengeleid, namen zij met Anna's dochtertje, dat met de grootouders terugkeerde, van hun kinderen afscheid, zegenden en omarmden hen en vatten de terugreis aan. Ik zag deze mensen bij zulke gelegenheden nooit een feestmaal aanrichten. Wel lagen zij gewoonlijk in een kring geschaard en hadden schoteltjes en kruiken voor zich op het tapijt geplaatst, maar hun gesprekken gingen gewoonlijk over godsdienstige onderwerpen.

Thans zag Ik het heilig echtpaar een nieuw leven beginnen. Gans hun verleden hadden zij aan God opgeofferd en alsof zij nu pas voor het eerst bijeen waren, wilden zij door een welgevallige levenswandel, Gods zegen over hun huwelijk afsmeken, waarnaar ze zo vurig verlangden.

Ik zag hen hun kudden tellen, en zoals ik reeds vroeger over hun ouders gezegd heb, verdeelden ook zij deze in drie gelijke delen: een voor de tempel, een voor de armen en een voor zich zelf. De mooiste dieren lieten zij naar de tempel drijven, dan werden de beste voor de armen afgezonderd en de minst goede hielden zij voor zich zelf. Dat deden zij ook zo met hun overige bezittingen. Hun woning was groot en zij leefden en sliepen afzonderlijk in kleine vertrekken, waar ik hen dikwijls in eenzaamheid met grote godsvrucht zag bidden. Ik zag hen lange tijd zo'n levenswijze volgen, waarbij ze bleven doorgaan met het uidelen van milde aalmoezen, maar hoe dikwijls zij ook hun kudden en andere goederen verdeelden, steeds nam alles weer snel toe. Zij leefden zeer matig, in afzondering en onthouding. Meerdere malen zag ik, dat zij bij hun gebed boetekleren aantrokken en dat Joachim, ook wanneer hij zich op de weide bij de kudden bevond, in gebed verzonken was.

Deze aan God welgevallige levenswandel leidden zij reeds 19 jaren na de geboorte van hun eerste kind, steeds verlangend naar de zegen der vruchtbaarheid, en hun kommer werd alsmaar groter. Ik zag ook hoe boosaardige mensen uit de streek bij hen kwamen en smalend tot hen zeiden: "jullie moeten toch wel slechte mensen zijn, dat jullie geen kinderen krijgen. Het dochterje, dat bij Anna's ouders is, is niet uw eigen kind, want Anna is onvruchtbaar. Het is een ondergershoven kind, want anders hadden jullie het wel bijgehouden." Zoiets was zeer pijnlijk voor het godvruchtig echtpaar.

Anna had de vaste overtuiging en de innerlijke zekerheid dat de komst van de Messias nabij was en dat zij tot zijn verwanten behoorde. Zij bleef dan ook met alle vurigheid om de vervulling van de voorspellingen bidden en streefde met haar echtgenoot voortdurend naar een hogere volmaaktheid. De smaad van de onvruchtbaarheid bedroefde haar zeer. Zij kon zich bijna niet meer in de synagoge vertonen of zij werd beledigd. Joachim, hoewel klein en mager van gestalte, was toch nog flink en ik zag hem dikwijls met offerdieren naar Jeruzalem trekken. Anna was ook niet groot en zeer tenger. Door de kommer vermagerde ze nog meer en vielen haar wangen in, alhoewel ze hun rode kleur behielden. En zo ging het door: hun kudden naar de tempel brengen en met de armen delen en wat zij voor zich hielden, werd steeds minder.

Joachim wordt in de tempel gehoond

Nadat zij gedurende een reeks van jaren tevergeefs de zegen van de hemel over hun huwelijk hadden afgesmeekt, zag ik dat Joachim weer een offer naar de tempel wou brengen. Beiden bereidden zich door boetedoeningen daartoe voor. Ik zag, hoe zij in boetekleren gehuld, de nacht doorbrachten, liggend op de harde grond. Bij het aanbreken van de dag begaf Joachim zich tot zijn kudde op de weide, en Anna bleef alleen achter. Spoedig hierop zag ik, dat zij hem dienstknechten met duiven en andere vogels nazond, en ook kooien en korven met andere dieren, die voor het offer in de tempel bestemd waren.

Joachim nam twee ezels uit zijn kudde en plaatste deze en ook nog andere korven er op, waarin hij drie witte, dartele diertjes met lange halzen zette. Ik weet niet meer of het lammeren ofwel geitebokjes waren. Joachim droeg in zijn hand een stok, waaraan een lantaarn bevestigd was, die flikkerde als een licht in een uitgeholde komkommer. Zo zag ik, hoe hij met zijn knechten en lastdieren die schone, groene vlakte tussen Bethanië en Jeruzalem, waar Jezus later zo dikwijls vertoefde, bereikt had. Zij gingen op naar de tempel en stalden hun ezels in dezelde tempelherberg, nabij de veemarkt, waar zij later bij Maria's opdracht hun intrek zouden nemen. Zij beklommen met hun offergaven de trappen en gingen door de woonvertrekken der tempeldienaren. Joachims knechten gaven daar de offergaven af en keerden dan terug.

Joachim echter begaf zich naar de voorhal, waar zich het waterbekken bevond, waar de offerdieren gewassen worden. Vervolgens ging hij door een lange gang in een hal links van de plaats, waar het reukofferaltaar, de tafel der toonbroden en de zevenarmige kandelaar stond. Hier bevonden zich nog meer andere offeraars en werd Joachim hard op de proef gesteld. Ik zag dat Ruben, een priester, diens offergave versmaadde en ze niet bij de overige rechts in de hal, achter de tralies, zichtbaar op elkaar stapelde, doch ze ter zijde schoof. In tegenwoordigheid van alle aanwezigen hoonde hij de arme Joachim, omdat God zijn echt niet met kinderen zegende, liet hem niet bij de anderen toe en verwees hem onder beschimpingen naar een afgelegen hoek.

Ik zag vervolgens, hoe Joachim diep bedroefd, de tempel verliet en over Bethanië naar het huis des Esseners in de streek van Macherus ging, om er troost en raad te ontvangen. In hetzelfde huis, en vroeger in het huis van Bethlehem, had de profeet Manachem geleefd, die aan Herodes in diens jeugd het koningschap en zijn grote gruweldaden voorspelde. Van hier begaf Joachim zich naar zijn verst verwijderde kudden op de berg Hermon. De weg voerde hem door de woestijn Gaddi over de Jordaan. De Hermon is een lange, smalle berg, die terwijl hij aan de zonnekant geheel groen en vol vruchtbare fruitbomen is, aan de tegenovergestelde zijde met sneeuw bedekt is.

Anna ontvangt de belofte van vruchtbaarheid

Joachim was door de smaad in de tempel zo treurig en beschaamd, dat hij Anna zelfs niet liet weten waar hij zich ophield. Zij vernam echter van anderen, die erbij waren geweest, wat er zich had voorgedaan en haar droefheid was onbeschrijfelijk. Ik zag haar dikwijls wenend met het aangezicht op de aarde liggen, omdat niemand haar kon zeggen waar Joachim vertoefde en nu was het reeds ongeveer vijf maanden geleden, sedert hij zich naar zijn kudde op de berg Hermon begeven had.

Omstreeks die tijd leed Anna nog meer omdat een van haar dienstmaagden haar meesteres dikwijls haar lijden voor de voeten wierp. Op een dag echter, het was bij het begin van het Loofhuttenfeest, toen deze dienstmaagd verlangde uit te gaan om feest te vieren, weigerde Anna als een waakzame huismoeder haar toestemming, gewaarschuwd door de eerdere val van één van haar dienstmeisjes. Daarop verweet het meisje aan Anna dat zij onvruchtbaar en door Joachim verlaten was en noemde het een straf van de Hemel vanwege haar hardvochtigheid. Zij deed dat in zulke heftige bewoordingen, dat Anna genoodzaakt was haar uit de dienst te ontslaan. Zij zond haar, vergezeld door twee dienstknechten, met geschenken naar haar ouders terug, met de boodschap dat zij hun dochter terug ontvingen zoals zij ze aan haar zorg hadden toevertrouwd, doch dat zij niet langer meer voor haar kon instaan.

Toen Anna zich had teruggezonden, trok zij zich droevig in haar kamer terug en begon te bidden. Bij het vallen van de avond sloeg zij echter een grote doek om het hoofd, wikkelde er zich in en begaf zich met een afgedekt licht naar de reeds eerder vermelde grote boom in de omgeving van haar woning, welke een loofhut vormde, ontstak er een lamp en bad uit een gebedsrol. Deze boom was zeer groot en er waren zitplaatsjes en prieeltjes in aangebracht en zijn takken hingen neer tot op de grond, waar zij telkens weer wortel schoten en nieuwe bomen vormden. Deze boom was van dezelfde soort als de boom der verboden vrucht uit het aards paradijs. De vruchten hingen doorgaans aan het einde der twijgen en meestal vijf bij elkaar. Zij waren peervormig, van binnen vlezig, met bloedrode aderen en vertoonden in het midden een holte, waarrond de pitten in het vlees vastzaten. De bladeren waren zeer groot, en ik geloof, dat het dezelfde waren, waarmee Adam en Eva zich in het paradijs bedekten. De joden gebruikten ze vooral bij het loofhuttenfeest, om er de wanden mee te sieren, omdat zij, schubvormig op elkaar, zeer gemakkelijk aaneen te voegen waren.

Anna bad onder deze boom lange tijd tot God dat, al mocht zij toch geen kinderen meer krijgen, toch haar godvrezende echtgenoot niet langer van haar verwijderd mocht blijven. En zie, er verscheen haar een engel Gods. Deze daalde als van de top van de boom tot Anna neer en sprak tot haar, dat zij zich niet langer hoefde te verontrusten, want dat haar gebed bij God gehoor had gevonden. Zij moest zich de volgende dag met twee van haar dienstmaagden naar de tempel begeven en duiven als offergaven meenemen. Ook Joachims gebed werd verhoord. Hij zou zich eveneens met offergaven naar de tempel begeven en Anna zou hem onder de Gouden Poort ontmoeten. Joachims geschenken zouden worden aangenomen. Zij zouden beiden worden gezegend en spoedig zouden zij de naam van hun kind vernemen. Hij deelde haar nog mee, dat hij aan Joachim dezelfde boodschap had gebracht en verdween vervolgens.

Anna dankte vol blijdschap de barmhartige God. Dan keerde zij in haar woning terug en bracht met haar dienstmaagden alles in gereedheid om de volgende morgen naar de tempel te reizen. Ik zag nu, hoe zij zich na het verrichten van haar gebeden, ten ruste begaf. Haar bed bestond uit een smal deken en een hoofdkussen. 's Morgens werd dit deken opgerold en ontdeed Anna zich van haar bovenkleren, hulde zich van het hoofd tot de voeten in een wit gewaad en legde zich, met het aangezicht naar de wand gekeerd, op de rechterzijde.

Toen Anna een tijdlang geslapen had, zag ik vanuit de hoogte een lichtstraal op haar neerdalen, dat naast haar bed de gedaante van een schitterende jongeling aannam. Het was een engel des Heren, die haar de boodschap gaf, dat zij een heilig kind zou ontvangen, en met de hand over haar uitgestrekt, schreef hij grote, lichtgevende letters op de wand. Het was de naam 'Maria'. De engel verdween nu weer zoals hij gekomen was. Anna had gedurende de verschijning in een zoete, dromerige toestand verkeerd en richtte zich half ontwaakt uit haar bed op, bad met grote innigheid en viel toen, zonder geheel tot bewustzijn gekomen te zijn, weer in slaap.

Na middernacht werd zij echter blij wakker en ontdekte met schrik en vreugde de letters op de wand. Het waren rode, als goud belichte letters, groot en weinig in getal. Met onbeschrijfelijke blijdschap en verbazing bleef zij ze aanstaren, tot zij, bij het aanbreken van de dag langzaam verdwenen. Zij zag ze zo duidelijk en haar vreugde nam dermate toe, dat ze er geheel verjongd uitzag, toen zij opstond uit haar bed.

Tegelijkterijd dat het licht van de engel met zijn genade over Anna gekomen was, zag ik onder haar hart een glans en erkende ik in haar de uitverkoren moeder, het schitterende vat van de toekomstige genade. Ik kan slechts op deze wijze schetsen wat ik op dat ogenblik voelde: Ik zag in Anna een gezegende moeder, in wie een wieg getooid, een bedje gereed gemaakt, een tabernakel geopend is, om een heiligdom op waardige wijze te ontvangen en te bewaren. Hoe wonderbaar was het om dit te aanschouwen. Ik kan dit met geen woorden weergeven. Ik erkende in Anna de wieg van het heil der mensen, en tevens een gesloten tabernakel waarvan het voorhangsel opzij was geschoven. Ik zag dat alles heel natuurlijk en het was tegelijkertijd schitterend en heilig. Anna was toen, naar ik meen, 43 jaar oud.

Zij stond nu op uit haar bed, ontstak een lamp, verrichte enkele gebeden en vatte dan met haar offergaven de reis naar Jeruzalem aan. Alle huisgenoten waren die morgen buitengewoon verheugd, hoewel er buiten haar niemand afwist van de verschijning van de engel.

Joachims offer aangenomen

Ik zag terzelfder tijd Joachim bij zijn kudden op de berg Hermon over de Jordaan, in aanhoudend gebed God om verhoring smeken. Als hij de jonge lammeren zo lustig blatend om hun moeders zag rondhuppelen, werd hij droevig gestemd, omdat hij geen kinderen had. Maar aan zijn herders maakte hij de oorzaak van zijn droefheid niet bekend. De tijd van het loofhuttenfeest was weer op handen en Joachim bracht met zijn herders de loofhutten in gereedheid.

Toen hij in gebed verzonken lag en reeds de hoop opgaf dat hij naar Jeruzalem zou kunnen gaan om te offeren, omdat hij dacht aan de smaad die hij daar had ondergaan, zag ik, hoe de engel hem verscheen en beval om vol moed naar de tempel te reizen. Zijn offer zou worden aanvaard en zijn gebed zou worden verhoord. Zijn echtgenote zou hij onder de Gouden Poort ontmoeten. Ik zag nu, hoe Joachim vol blijdschap zijn kudden - hij had zo veel en prachtig vee - in drie delen opsplitste. Het geringste deel behield hij voor zich zelf, een ander deel zond hij aan de Esseners en de schoonste dieren bracht hij met zijn dienstknechten naar de tempel. Op de vierde dag van het feest bereikte hij Jeruzalem en begaf hij zich naar de tempel. Ook Anna was diezelfde dag aangekomen en nam bij bloedverwanten van Zacharias op de Vismarkt haar intrek. Eerst op het einde van het feest ontmoette zij Joachim.

Ik zag nu dat Joachims offer de vorige keer op een teken van boven niet werd aangenomen en de hoe priester die hem in plaats van troostwoorden slechts grove beledigingen had toegegooid, door God gestraft was. Nu echter hadden de priesters een hogere ingeving ontvangen om de offergaven wel aan te nemen en ik zag hoe één van hen, toen hij zijn komst met de offerdieren gemeld had, hem tot de ingang van de tempel tegemoet kwam om de offergaven in ontvangst te nemen. Het vee, dat hij als geschenk naar de tempel bracht, was niet zijn eigenlijk offer. Dit laatste bestond uit twee lammeren en drie dartele, jonge dieren, ik geloof dat het bokjes waren. Ook zal ik dat veel kennissen hem kwamen gelukwensen omdat zijn offer werd aangenomen.

Ik zag dat in de tempel, vanwege het feest, alles was geopend en met groen en vruchtenslingers versierd was. Ook was op een plaats over acht vrijstaande zuilen een loofhut opgericht. Joachim volgde in de tempel juist dezelfde weg als de vorige keer. Zijn offer werd op de gewone plaats geslacht en verbrand. Een ander gedeelte echter werd op een andere plaats verbrand, ik meen aan de rechterzijde van de voorhal, waar de grote leerstoel stond. Ik zag nu de priesters in het Heilige een reukoffer opdragen. Er werden ook lampen ontstoken en op de zevenarmige kandelaar brandden eveneens kaarsen, doch niet op alle zeven tegelijk. Ik heb meerdere malen gezien, dat bij verschillende gelegenheden ook verschillende armen van de kandelaar verlicht waren.

Toen nu het reukoffer omhoog steeg, zag ik dat er een lichtstraal op de offerende priester in het Heilgdom en terzelfder tijd ook op Joachim, die zich in de voorhal bevond, nederviel. De offerhandeling werd een tijd gestaakt, omdat men met ontzetting voelde dat er iets bovennatuurlijks plaats greep. Ik zag nu, dat twee priesters, als op bevel van God, zich tot Joachim begaven en hem langs de zijvertrekken naar het Heiligdom voerden, tot bij het gouden reukofferaltaar.

Nu legde de priester iets op het reukaltaar. Het waren geen losse wierookkorrels, maar een samengeknede massa, doch ik ken de samenstelling niet meer. Deze massa brandde met grote rookwolken op het gouden reukaltaar voor het allerheiligste en verspreidde een welriekende geur. Ik zag nu dat de priester het Heiligdom verliet en Joachim alleen achterbleef.

Terwijl het reukoffer verbrandde zag ik Joachim in vervoering met uitgestrekte armen op de knieën liggen. Ik zag, hoe aan hem, evenals later aan Zacharias bij de belofte van Johannes De Doper, een engel in lichtende gestalte verscheen. Hij sprak tot hem zn gaf hem een papierstrook, waarop met lichtende letters deze drie namen geschreven stonden: Helia, Anna, Mirjam (Maria) en bij de naam van Maria zag ikde afbeelding van een kleine Ark des Verbonds of van een klein tabernakel. Joachim hiel dit voorwerp op zijn borst, onder zijn kleed. De egenel sprak tot hem dat Anna's vruchtbaarheid hem niet tot schande, maar tot roem zou verstrekken, want wat zijn vrouw in haar schoot ging ontvangen, zou de onbevlekte vrucht zijn van Gods zegen door hem, het toppunt van de zegen van Abraham.

Toen Joachim dit niet scheen te begrijpen, leidde de engel hem tot achter het voorhangsel, dat van de toegang tot het Allerheiligste nog zo ver verwijderd was, dat men er kon staan, en ik zag den engel de Ark des Verbonds naderen en er iets uit wegnemen. Het scheen mij toe, als hiel hij voor Joachims mond een schitterende kogel of lichtkrans, met het bevel er op te ademen en dan toe te zien. Onder Joachims adem ontstonden, naar het mij voorkwam, verschillende beelden in een lichtkrans, en hij zag ze. Zijn adem had de krans niet dof doen worden, en de engel zi hem, dat even rein als deze kogel onder de adem van zijn mond gebleven was, even rein het kind van Anna zou ontvangen worden.

Toen was het, als zag ik de engel de lichtkrans omhoog heffen, en steeds groter in omvang werd, en als door een opening zag ik een reeks van beelden, van de val der mensen af tot hun verlossing. Het was of zich een hele wereld daarin vertoonde. Ik kon alles goed kennen, maar het is mij niet mogelijk het in bijzonderheden weer te geven.

Bovenaan zag ik de Heilige Drievuldigheid en daaronder aan één zijde het Paradijs. Nu kwamen Adam en Eva, de zondeval, de voorspelling van de verlossing, alle voorafbeeldingen dienaangaande, Noë, de Zondvloed, de Ark, de zegen door Abraham ontvangen, de overgang op Isaak, Abrahams eerstgeborene, van Isaak op Jacob en dan hoe Jacob door de engel ontnomen werd, hoe de zegen vervolgens op Jozef van Egypte overging, Mozes en de Allerheiligste Ark des Verbonds. Ook zag ik hoe het uitverkoren volk dit heiligdom vereerde. Ik zag alle geslachten voorafgaand aan de stam van de Heilige Maagd en de Zaligmaker, zoals die in de schriften en bij de profeten vermeld worden.

Ik zag grote steden, torens, paleizen, tronen, poorten, tuinen, bloemen en al deze beelden waren als een brug van licht met elkaar verbonden en allen werden aangegrepen door kwaadaardige dieren en monsterachtige wezens, wat er op wees dat de stal van de Heilige Maagd, uit wie God de Zoon de menselijke gedaante zou aannemen, evenals de heiligen, met veel moeilijkheden en strijden zouden te kampen hebben.

Ik herinner mij ook temidden van die reeks van beelden een tuin te hebben gezien, die rondom door een doornhaag was afgesloten en waarin een menigte slangen en andere walgelijke dieren tevergeefs trachtten binnen te dringen. Ook zag ik een grote en sterke toren die van alle kanten door krijgslieden werd bestormd en die allen naar beneden stortten. Ik zag veel dergelijke beelden die op de geschiedenis van de voorouders van de Heilige Maagd betrekking hadden, en de banden, welke dezelfde tot één geheel vormden, waren zinnebeelden van de overwinning op alle hindernissen en verstoringen, waardoor het uur van de komst van de Messias kon vertraagd worden.

Het was, als had God het zuiverste vlees en bloed gegeven te midden van de mensheid, die er uitzag als een stroom troebel water. Daaraan moest het zich met veel moeite en strijd ontworstelen, terwijl de stroom het trachtte mee te voeren en te bezoedelen. Eindelijk was het, door de ontelbare genaden van God en door de trouwe medewerking van de mensen, na dikwijls besmet en weer gereinigd te zijn, terecht gekomen in de stroom, die altijd opnieuw vloeit en daaruit steeg de Heilige Maagd op, uit wie het Woord vlees is geworden en die onder ons gewoond heeft.

Onder deze voorafbeeldingen, die ik in een lichtkrans zag, waren er vele, die ook in de litanie van Lorette genoemd worden, die ik altijd met een grote godsvrucht vereer, als ik deze bid. Deze reeks van beelden ontwikkelde zich nog verder tot aan de algehele vervulling van de barmhartigheid Gods tegenover de voortdurende verdeeldheid van de vervallen mensheid en de reeks werd besloten aan de andere zijde van de lichtkrans door het Hemelse Jeruzalem aan de voeten van de troon van God. Toen ik dit alles had gezien, verdween de lichtkrans. Ik meen dat het deze openbaring was die Joachim in een visioen van de engel ontving en die ik nu ook mocht zien. Als ik dergelijke verschijningen heb, zie ik ze altijd in een krans van licht.

Joachims ontvangt de zegen van de Ark des Verbonds

Ik zag nu, dat de engel Joachims voorhoofd met de toppen van duim en wijsvinger tekende en zalfde en hoe hij hem iets, dat glinsterde, te eten gaf. Ook liet hij hem uit een kleine blinkende beker, die hij met twee vingers vasthield, een lichtende vloeistof drinken. De beker had de vorm van de kelk van het Laatste Avondmaal, maar zonder voet. De spijziging scheen mij uit een tarwe-aar en een kleine druif van licht te bestaan, en ik bemerkte, dat na de nuttiging alle zondige begeerte en onreinheid uit Joachim verdwenen waren.

Ik zag vervolgens, dat de engel aan Joachim de volheid van de zegen toekende, door God aan Abraham geschonken en die uit Jacobs zoon, Jozef, het heilige van de Ark des Verbonds, de woonplaats van God onder zijn volk geworden was. Hij gaf aan Joachim op dezelfde wijze de zegen. Dit heb ik ook bij een andere gelegenheid gezien, toen namelijk Abraham door een engel de zegen ontving, slechts met dit verschil, dat de zegen van Abraham uit de borst van de engel, en die aan Joachim uit het Allerheiligste scheen voort te komen.

Het was bij de Abrahams zegen, alsof God zelf de genade van deze zegen had ingesteld, om deze te schenken aan de vader van het toekomstige volk, opdat uit deze de steen tot de bouw van Zijn tempel zou voortkomen. Toen Joachim deze zegen ontving, was het alsof de engel het heiligdom van de zegen uit het tabernakel van de tempel nam. Het was alsof de engel het aan een priester gaf, opdat uit deze het heilig vat zou gevormd worden. Ik kan het niet in woorden uitdrukken, omdat dit het ongeschonden Allerheiligste is, dat door de zondeval der eerste ouders voor alle mensen verloren ging.

Ik heb van mijn vroegste jeugd, in mijn talrijke visioenen uit het Oude Testament, zeer dikwijls in de Ark des Verbonds gezien en hierbij steeds het gevoel gehad, alsof ik mij werkelijk in een kerk bevond, maar ik was dan altijd bedrukt en angstig. Ik zag daarin niet alleen de Tafelen van de Wet met de door God geschreven woorden, maar ook een geheime tegenwoordigheid van God zelf, en deze leek wel op de oorsprong van wijn en tarwe, van vlees en bloed van het toekomstig offer van de verlossing. Het was deze zegen, uit wiens genade en onder godvruchtige medewerking volgens de voorschriften der Wet, de stam moest voortkomen, waaruit uiteindelijk de smetteloze bloem is ontsproten, in welke het Woord Vlees en God Mens is geworden, die ons zijn vlees en bloed, zich zelf met godheid en mensheid zou schenken in het Heilig Sacrament, waardoor wij het eeuwige leven verkrijgen.

Ik heb die geheimvolle tegenwoordigheid in de Ark des Verbonds alleen gemist, als zij in de handen van de vijanden gevallen was. Dan werd het heiligdom bij de hogepriester of ergens bij een profeet verborgen gehouden. Alleen met de Tafelen der Wet, zonder het heiligdom, kwam mij de Ark des Verbonds voor als de tempel der Samaritanen op de Garizim, of zoals in onze dagen in een kerk alleen de Heilige Schrift tegenwoordig is en niet het Heilig Sacrament.

In de Ark des Verbonds van Mozes, die in Salomons tempel heeft gestaan, zag Ik het Allerheiligste onder de gedaante van twee doorschijnende lichtjes in een lichtend omhulsel. Toen echter de engel aan Joachim deze zegen gaf, leek het mij alsof hij iets wierp dat schitterde en op de kiem van een plant geleek, in de vorm van een schitterende boon tussen het op de borst geopende kleed van Joachim. Ook toen Abraham de zegen ontving, geschiedde het op deze wijze, en de zegen bleef in hem werkzaam op de door God bepaalde wijze, tot hij hem overgaf aan zijn eerstgeboren zoon Isaak, en van deze op Jacob en van Jacob door de engel op Jozef. Van Jozef en zijn echtgenote kwam hij weer in meer omvattende betekenis terug in de Ark des Verbonds.

Ik vernam dat de engel omtrent dit geheim aan Joachim het stilzwijgen oplegde, en leerde daaruit de reden kennen, waarom later Zacharias, de vader van Johannes de Doper, zijn spraak verloor, toen hij van de engel Gabriël bij het reukofferaltaar de zegen en de belofte van de vruchtbaarheid van Elisabeth ontvangen had. Mij werd geopenbaard, dat Joachim met deze zegen de heiligste vrucht en de volheid van de zegen van Abraham, de zegen tot de Onbevlekte Ontvangenis van de Allerheiligste Maagd ontving, die de kop van de slang verpletteren zou.

De engel leidde hierop Joachim weer naar het Heilige terug en verdween. Joachim zonk echter in geestesverrukking verstijfd ter aarde. Zo vonden de priesters hem bij hun terugkeer met een van vreugde stralend gelaat. Zij hielpen hem eerbiedig recht en zetten hem in de open lucht op een zetel, waarop slechts priesters mochten plaats nemen. Zij wasten zijn gelaat en probeerden hem uit zijn bedwelming te doen ontwaken met sterkriekende middelen. Toen Joachim dit tot zich had genomen kwam er een glans op zijn gelaat en zag hij er werkelijk verjongd uit.

Joachim en Anna onder de Gouden Poort

Joachim was op Gods bevel in het Heiligdom gevoerd en werd nu door eenzelfde ingeving naar de heilige gang gevoerd, die onder de bodem van de tempel en de Gouden Poort heenliep. Ik heb bij de bouw van de tempel mededelingen omtrent de betekenis het ontstaan van deze gang ontvangen, alsook omtrent diens bestemming. Ik kan mij echter niet alles meer herinneren. Ik geloof dat, met  het gebruik van deze gang, een godsdientige handeling rond verzoening en het zegenen van onvruchtbaren verbonden was. Onder zekere omstandigheden, bijvoorbeeld bij reiniging, verzoening, vrijspraak, enz... werd men langs deze weg gevoerd.

Op de plaats, waar de offerdieren geslacht werden, werd Joachim door de priesters deze gang binnengeleid. De priesters verwijderden zich toen en Joachim ging verder op de hellende weg.

Anna was met de dienstmaagd, die de offerduiven in traliekorven droeg, eveneens de tempel binnengegaan. Zij had het offer afgegeven en aan een priester gezegfd dat zij, op bevel van een engel, haar man onder de Gouden Poort moest ontmoeten. Ik zag nu ook, hoe zij door priesters en vergezeld van eerbiedwaardige vrouwen, waaronder ik ook de profetes Anna meende te herkennen, tot aan een ingang aan de andere zijnde van de heilige gang gevoerd werd, waarna de geleiders haar verlieten.

Deze onderaardse gang zag er zeer wonderbaar uit. Joachim was door een kleine poort in de diepte afgedaald. Aanvankelijk was de gang smal, maar deze verbreedde naar het einde toe. De wanden hadden een goudgroene glans en van boven viel er een roodachtig licht naar binnen. Ik zag fraaie zuilen als bomen die met wijnstokken waren omringd.

Toen Joachim ongeveer een derde gedeelte van de gang doorlopen had, kwam hij aan een plek, met in het midden een zuil die op een palmboom met neerhangende bladeren en vruchten leek. Daar ontmoette hij Anna, stralend van vreugde. Zij omhelsen elkaar vol heilige blijdschap en spraken van hun geluk. Beiden waren opgetogen en omgeven door een lichtwolk. Ik zag dat dit licht uitging van een grote schare engelen, die iets als een hoge, schitterende toren droegen, en Anna en Joachim omzweefden. Deze toren had dezelfde vorm van de Toren van David en de Ivoren Toren die ik in de Litanie van Lorette meen te zien. Het leek alsof deze toren verdween tussen Anna en Joachim, die door een zee van licht werden omgeven.

Ik begreep nu dat, door de aan Anna en Joachim geschonken genade, Maria's ontvangenis even onbevlekt had plaatsgevonden, als wanneer dit zonder de zondeval van de eerste mensen zou hebben plaatsgevonden. Tegelijkertijd had ik een onbeschrijfelijk visioen. De hemel opende zich boven hun hoofden en ik zag, hoe de Heilige Drievuldigheid en alle Engelen zich verblijdden overde geheimvolle genade, welke de ouders van de Heilige Maagd daar ontvangen hadden. Anna en Joachim begaven zich nu, God lovend, naar de uitgang onder de Gouden Poort. De weg werd aan het einde weer steil. De uitgang bevond zich onder een hoog en schoon gewelf, een soort kapel, waar vele lichten brandden. Hier werden zij door de priesters ontvangen, die hen uitgeleide deden.

Het deel van de tempel, waarboven zich de zaal van het Synedrium bevond, lag meer boven het middengedeelte van de onderaardse gang. Bij het einde ervan bevinden zich, naar ik meen, de woningen van de priesters aan wie de zorg voor de tempelgewaden was opgedragen. Joachim en Anna kwamen nu bij een bocht, aan de uiterste rand van de tempelberg gelegen en grenzend aan het dal van Josaphat. Nadat Joachim en Anna de woning van een priester hadden bezocht, zag ik hen met hun ondergeschikten de terugreis naar hun woonplaats aanvatten.

In Nazareth richtte Joachim een feestmaaltijd in en spijsde vele armen en deelde milde aalmoezen uit. Ik zal het heilige echtpaar vervuld van warme dank tegenover God, die hen zo een grote barmhartigheid verleend had en dikwijls ontwaardde ik de tranen in hun ogen, wanneer zij in gebed verzonken waren. Ik ontving bij deze gelegenheid nog de verklaring dat de Heilige Maagd in volmaakte reinheid en heilige gehoorzaamheid door haar ouders is verwekt. Nadien hebben deze in voortdurende onthouding van elkander geleefd, in de grootste godsvrucht en totaal overgegeven aan God.

Tegelijkertijd werd mij duidelijk getoond, dat de reinheid, kuisheid en de onthouding der ouders en hun strijd tegen alles wat onrein is, een onmetelijke invloed uitoefenen op de heiligheid van de kinderen die zij verwekken, en hoe alle onthouding na de ontvangenis vele kiemen van de zonde van de vrucht afwenden. Over het algemeen zag ik, dat buitensporigheid en overdaad, de oorzaak waren van onvolmaaktheid en zonde.


02-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 1.1 De voorouders van de Heilige Maagd.
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofdstuk 1.1 De voorouders van de Heilige Maagd

Inleiding (medegedeeld op 27 juni 1819 's morgens)

Vannacht is mij alles, wat ik in mijn jeugd zo dikwijls uit het leven van de voorouders van de Heilige Maagd heb gezien, geheel op dezelfde wijze in een reeks van beelden opnieuw voor de geest gekomen. Kon ik alles maar vertellen zoals ik het weet en zoals het voor mijn ogen staat, dat zou Brentano tot grote vreugde strekken. Ik zelf ben, door het aanschouwen ervan, in mijn lijden geheel verkwikt. Als kind was ik van alles dat ik mocht aanschouwen zo zeker dat ik aan eenieder die mij daarover wat anders zou hebben verteld, beslist zou te kennen hebben gegeven: "Neen, ik zal u dan eens beter zeggen", en ik had er mijn leven op durven verwedden dat het zo en niet anders was. Later maakte de wereld mij onzeker en zweeg ik. De innerlijke zekerheid is mij echter steeds bijgebleven en ik heb vannacht alles weer tot in de kleinste bijzonderheden gezien.

Ik was als kind in gedachten steeds bezig met de kleine kribbe, de kleine Jezus en zijn Heilige Moeder en het verwonderde mij dikwijls dat er mij niets over de familieleden van Maria werd verhaald. Ik kon maar niet begrijpen waarom er zo weinig omtrent haar voorouders en verwanten beschreven stond. In mijn vurig verlangen om daarover iets meer te weten kreeg ik een reeks visioenen. Ik zag de voorouders van Maria wel tot in de vierde of vijfde graad in opgaande lijn en leerde ze telkens kennen als buitengewone godvrezende en eenvoudige mensen, die met een onuitsprekelijk verlangen op de komst van de beloofde Messias wachtten.

Ik zag deze goede mensen altijd wonen te midden van anderen, die mij, met hen vergeleken, ruw als barbaren leken. Dikwijls maakt ik mij over hen zorgen en dacht: "Ach, wat moet er geworden van deze brave mensen, die zo vredelievend, zachtmoedig en mild zijn. Hoe zullen zij zich tegen deze boosaardige en ruwe barbaren beschermen? Ik wil hen gaan opzoeken en behulpzaam zijn, met hen vluchten in een woud waar zij zich kunnen schuilhouden. Wacht! Ik zal hen nog wel vinden!" Zo duidelijk zag ik hen voor mij staan en steeds was ik vol vrees en zorg over hun lot.

Ik zag Haar voorouders steeds leven in de grootste onthouding. Dikwijls zag ik, dat de gehuwden onder hen, elkaar beloofden om een tijdlang afgezonderd van elkaar te leven en daarover verheugde ik mij zeer, zonder duidelijk te kunnen zeggen waarom. Zulke afzonderingen hadden meestal plats wanneer er goddelijke plechtigheden met wierook en gebeden op handen waren, waaruit ik opmaakte dat er zich priesters onder hen bevonden. Ook zag ik hen dikwijls van de ene naar de andere plaats trekken terwijl zij, om niet door boosaardigen in hun levenswijze gestoord te worden, grotere bezittingen verlieten en zich naar de kleinere terugtrokken.

Hun verlangen naar de komst van de Messias van zo vurig dat ik hen dikwijls, zowel bij dag als bij nacht, eenzaam over de velden zag ronddwalen en hen zo hevig tot God hoorde smeken dat zijn in hun hartsverlangen hun kleren openscheurden als zou God met de brandende zonnestralen zich in hun hart inbranden of met de schemering van maan en sterren hun dorst naar de vervulling der profetieën lessen.

Zulke visioenen had ik, toen ik als kind en later als jong meisje, in de eenzaamheid bij het weiden der kudden of 's nachts op de hoogste gelegen velden van ons dorp, knielend tot God smeekte of ook als ik tijdens de Advent, om middernacht, een weg van drie kwartier door de sneeuw aflegde, om van ons huis in Flamske naar Coesfeld te gaan om daar in de Sint-Jacobskerk de Rorate-oefening bij te wonen. De nacht ervoor en ook tijdens de dag bad ik dan voor de arme zielen die, omdat zij tijdens het leven niet genoeg naar het geestelijke heil getracht hadden en zich te veel aan de aardse dingen gehecht hadden, in velerlei fouten gevallen waren en nu vol verlangen hun uur van verlossing afwachtten. Dan droeg ik mijn gebed aan God op, om hun tekortkomingen te wissen. Hierbij had ik echter ook mijn eigen belangen enigermate op het oog, want ik wist, dat deze arme zielen uit erkentelijkheid en uit voortdurend verlangen, om door mijn gebeden geholpen te worden, mij tijdig zouden wekken zodat ik mij niet zou overslapen. Zij kwamen dan ook als stille, zwakke lichtjes voor mijn bed zweven en wekten mij zo nauwkeurig op het gewenste ogenblik, dat ik nog mijn morgengebed voor hen kon opdragen. Dan besprenkelde ik hen en mijzelf met wijwater, kleedde mij aan en begaf mij op weg, terwijl de kleine arme lichtjes mij als in een processie heel netjes begeleidden. Dan zong ik onderweg uit het binnenste van mijn hart "Dauwt, heemlen van omhoog, gij, wolken, regent den Rechtvaardige" en dan zag ik hier en daar over de velden dat de voorouders van de Heilige Maagd zich over de velden spoedden, terwijl zij vurig smeekten om de Messias. En ik deed als zij.

En steeds kwam ik op tijd in de kerk om de Rorate-mis bij te wonen, al gebeurde het dikwijls, dat de arme zielen mij met een grote omweg langs de staties van de kruisberg voerden.

Wanneer ik nu deze lieve voorouders van Maria zo hunkerend tot God zag bidden, leken ze mij in klederdracht en wezen zo vreemd, en toch waren zij zo klaar en duidelijk in mijn nabijheid, dat ik zelfs nu hun gelaatstrekken en gestalte levendig voor mij zie. Dan dacht ik steeds bij mijzelf: "Wat zijn dat voor mensen? Het is heel anders dan nu en het is al lang voorbij en toch zijn zij daar" en dan hoopte ik altijd nog bij hen te komen. In hun doen en laten en in de wijze waarop zij God vereerden waren zij heel beslist en vol plichtsbesef. Ze klaagden nooit, enkel wanneer ze hun evenmens zagen lijden.

De Esseners (medegedeeld in juli en augustus 1821)

Ik had een uitvoerig visioen over de voorouders van de Heilige Anna, de moeder van de Heilige Maagd. Zij leefden te Mara, in de omtrek van de berg Horeb en behoorden tot het soort godvrezende Israëlieten, over wie ik veel bijzonderheden aanschouwde. Wat ik er nog van weet, wil ik vertellen. Ik vertoefde gisteren bijna de hele dag te midden van die mensen en was ik niet zozeer door bezoekers lastiggevallen, dan zou ik het meeste niet vergeten hebben.

Men noemde deze vrome Israëlieten, die met de voorouders van de Heilgie Anna verwant waren, Esseners of Esseërs. Ze zijn echter driemaal van naam veranderd: oorspronkelijk heetten ze Eskareners, later Chasideërs en uiteindelijk Esseners of Esseërs. De naam Eskarener vindt zijn oorsprong in het woord escare of ascara, zoals men het deel des offers noemde, dat aan God toekwam, of ook de welriekende wierook van het tarwelmeeloffer. De tweede naam Chasideër betekent zoveel als de barmhartigen. Wat de naam Essener betekent, ben ik vergeten.

Dit soort vrome mensen stamde uit de tijd van Mozes en Aäron en wel uit de priesters die de Ark des Verbonds droegen. De eerste jaren, tussen Isaïas en Jeremias, kregen zij een bepaalde levensregel. Aanvankelijk was hun getal niet groot, doch later woonden zij in het Beloofde Land, over een uitgestrektheid van 48 uren in de lengte en 36 uren in de breedte in nederzettingen. Nog later vestigden zij zich bij de gebergten Horeb en Carmel, waar Elias geleefd heeft.

De Esseners hadden ten tijde van de voorouders van de Heilige Anna, als geestelijke leider, een oude profeet, Archos of Arkas, die op de berg Horeb verbleef. Hun vereniging had veel van een geestelijke orde. De novicen moesten een jaar proeftijd doormaken en werden dan, volgens hogere ingevingen van de profeet, voor korte of lange tijd opgenomen. De eigenlijke leden der orde, de samen woonden, traden niet in het huwelijk, maar leidden een maagdelijk leven. Zij echter, die uit de Orde getreden waren of zich op enige wijze als aanhangers ervan beschouwden, begaven zich in het huwelijk, maar volgden met hun huisgenoten een leefregel, welke in verschillende opzichten met deze van de eigenlijke Esseners overeenstemde. Tussen hen en de laatsgenoemde bestond een verhouding, zoals men deze dagen tussen de wereldlijke leden der Orde, de Tertiarissen, en de ordesgeestelijken van de Katholieke Kerk aantreft. Immers, de gehuwde Esseners wonnen in alle gewichtige aangelegenheden en bijzonder bij het aangaan van een huwelijk van een hunner, de raad in van de oude profeet op de berg Horeb. Ook de grootouders van de Heilige Anna behoorden tot deze soort van gehuwde Esseners.

Later ontstond nog een derde soort van deze orde, die alles hebben overdreven en tot zo'n grote dwalingen kwamen, dat de anderen ze niet meer in hun midden dulden.

De eigenlijke Esseners hielden zich in hoofdzaak met het uitleggen van de profetieën bezig, en het hoofd van de berg Horeb, had meerdere malen in de grot van Elias goddelijke openbaringen betreffende de komst van de Messias. Hij kende de stam waaruit de Moeder van de Messias zou geboren worden en toen hij de voorouders van de Heilige Anna over hun huwelijk voorspelde zag hij dat de komst van de Zaligmaker nabij kwam. Hoe lang echter de geboorte van de Messias door de zonden van de mensen zou vertraagd worden, wist hij niet en hij spoorde daarom aan tot boete, vasten, gebed en zelfverloochening, in welke godvallige werken alle Esseners van ouds het voorbeeld gaven.

Voordat Isaïas de Esseners verzamelde en hen een leefregel gaf, leefden zij verspreid en als vrome Israëlieten en beoefenden zij grote verstervingen. Zij droegen steeds hetzelfde kleed tot het niet meer te gebruiken was. Zij streden vooral tegen de zindelijkheid en dikwijls gebeurde het, dat ze met wederzijds goedvinden, in ver uit elkaar verwijderde hutten lange tijd van hun echtgenoten gescheiden leefden. Wanneer ze echter in echtelijke gemeenschap leefden, geschiedde dit enkel met het oog op een heilige nakomelingschap, wat de vervulling der profetieën bevorderlijk zou kunnen wezen. Ik zag hen gescheiden van hun echtgenoten eten en eerst als de man zijn maaltijd beëindigd had, was het de beurt aan de vrouw. Reeds toen trof men onder de gehuwde Esseners de voorouders van de Heilige Anna en van de andere heilige personen aan.

Ook Jeremias behoordde tot hen, en de mensen, die men "kinderen der profeten" noemde, kwamen uit hen voort. Zij woonden in groot aantal rond de bergen Horeb en Carmel. Ook in Egypte heb ik later velen hunner aangetroffen. Ik heb ook gezien hoe zij door oorlog een tijdlang rond de berg Horeb verdreven werden en door nieuwe leiders weer bijeengeroepen werden. Ook de Machabeën behoorden tot hun stam.

Zij hadden een grote verering voor Mozes en, een heilig kleed dat hij eens aan Aaron geschonken had, was in hun bezit. Zij bewaarden het als iets heiligs en ik heb gezien dat ongeveer vijftien Esseners ter verdediging van dit heiligdom hun leven gegeven hebben. Hun leiders waren als profeten in de heilige geheimen van de Ark des Verbonds ingewijd.

De eigenlijke, in maagdelijke staat levende Esseners waren van een onbeschrijfelijke reinheid en godsvrucht. Zij namen kinderen aan en voedden ze op in grote heiligheid. Om als lid tot deze strenge orde te worden toegelaten moest men 14 jaar oud zijn. Reeds beproefde lieden hadden slechts een proeftijd van één jaar, anderen hadden er een van twee jaar te doorstaan. Zij dreven geen handel, maar ruilden slechts landbouwprodukten tegen wat zij nodig hadden.

Indien iemand onder hen zich aan een zware zonde schuldig maakte, dan werd door de leider de banvloek over hem uitgesproken. Deze ban had een soortgelijke kracht als die van Petrus over Ananias, die, er door getroffen, stierf. Als profeet wist hun leider wie er gezondigd had. Ik zag ook enkele Esseners die slechts boetestraffen ondergingen in bijvoorbeeld een nauwsluitend kleed, waarvan de uitgestrekte en onbeweeglijke mouwen vol met doornen zaten. Zo moesten ze blijven staan.

De berg Horeb bevatte tal van kleine grotten welke als wooncel dienst deden. Bij een grotere grot was van licht vlechtwerk, een vergaderzaal gevormd, waarin om 11 uur in de voormiddag een gemeenschappelijke maaltijd gebruikt werd. Hierna keerde iedereen naar zijn cel terug. In de vergaderzaal stond nog een altaar waarop gewijde broden lagen. Deze waren bedekt en werden als iets heiligs beschouwd. Ik geloof dat ze onder de armen verdeeld werden.

De Esseners hielden veel duiven, welke tam waren en uit hun hand kwamen eten. Zij gebruikten ze als voedsel, doch ook voor godsdienstige ceremoniën. Soms spraken ze over de duiven enige woorden uit en lieten ze dan vliegen. Ik zag ook dat ze lammeren in de woestijn dreven, waarover ze zekere woorden hadden uitgesproken, als moesten deze dieren hun zonden op zich laden.

Ik zag de Esseners elk jaar driemaal naar Jeruzalem gaan om de tempel te bezoeken. Er waren onder hen ook priesters, die in het bijzonder moesten zorgen voor de heilige klederen: zij moesten die reinigen, daartoe bijdragen en ook nieuwe vervaardigen. Ik zag dat ze zich bezig hielden met landbouw en veeteelt, doch in hoofdzaak met tuinbouw. Tussen hun cellen in was de berg Horeb vol met tuinen en vruchtbomen. Velen zag ik weven en vlechtwerken vervaardigen en ook priesterkleren borduren. De zijde wonnen zij niet zelf, maar werd hen in bundels te koop aangeboden die zij inruilden tegen andere zaken.

Zij hadden te Jeruzalem een eigen kwartier waar zij woonden en ook in de tempel hadden zij een afzonderlijke plaats. De andere Joden hadden een zekere afkeer van hen vanwege hun strenge zeden. Ik zag ook dat zij geschenken naar de tempel zonden, zoals bijzonder grote druiven, welke door twee mannen aan een stok werden gedragen. Ook zonden zij lammeren, maar niet om te worden geslacht. Men liet ze, geloof ik, in een tuin rondlopen. Ik heb niet gezien, dat de Esseners in de laatste tijden, bloedoffers opdroegen. Ik zag dat zij zich door gebeden, vasten en boete, ja, zelfs door geseling, tot het bezoek aan de tempel voorbereidden. Indien iemand onder hen zich aan zonde schuldig gemaakt had en zonder boete gedaan te hebben het heiligdom van de tempel binnenging, stierf hij doorgaans op hetzelfde ogenblik. Troffen zij onderweg, ofwel te Jeruzalem, zieken of hulpbehoevenden aan, dan gingen zij niet naar de tempel, voordat hen alle mogelijke hulp verleend was.

Ik zag dat zij ook de geneeskunde beoefenden. Zij verzamelden kruiden en bereidden daarvan zelfs drankjes. Ook merkte ik op dat de heilige mannen, die ik enige tijd daarvoor zieken op een legerstede van heelkruiden had zien neerleggen, Esseners waren. Ook zag ik dat de Esseners door handoplegging zieken genazen of wel doordat zij met uitgestrekte armen geheel over de zieke gingen liggen. Voorts zag ik hoe zij niet aanwezige zieken op wonderbare wijze genazen, namelijk zij die niet in staat waren om zelf te komen zonden een vertegenwoordiger waarover de handeling diende te worden verricht, welke anders op de zieke zou hebben plaats gegrepen. Men onthield het ogenblik, waarop de handeling geschied was, en men zag dat de afwezige zieke op hetzelfde uur genezen was.

Ik zag dat de Esseners op de berg Horeb in de wanden van hun cellen getraliede holten hadden, waarin oude, heilige gebeenten, zorgvuldig in boomwol en zijde gewikkeld, bewaard werden. Het waren gebeenten van profeten die hier gewoond hadden, en ook van kinderen van Israël die daar in de streek gestorven waren. Er stonden kleine potten met groene heesters bij. Zij staken er lampen bij aan, vereerden de gebeenten en baden er voor.

Alle ongehuwde Esseners, die op de berg Horeb of elders in kloosters tezamen wooden, zagen er buitengewoon zindelijk uit. Zij droegen lange, witte kleren. Hun leider van de berg Horeb verscheen bij godsdienstige feesten in een schitterend priesterlijk gewaad, dat veel gelijkenis vertoonde met dat van de hogepriesters te Jeruzalem, doch wat korter en niet zo kostbaar was. Wanneer hij in de grot van Elias op de berg Horeb tot God bad of profeteerde, droeg hij steeds dit heilig kleed, dat uit acht delen bestond. Er was een heilig voorwerp bij, een soort mantel of scapulier, dat over borst en rug hing en door Mozes als onderkleed gedragen was. Het was van Mozes op Aäron overgegaan en later in het bezit gekomen van de Esseners. De profeet Archos, hun leider van de berg Horeb, droeg deze mantel steeds als onderkleed, als hij in vol ornaat om de ingevingen van de Allerhoogste smeekte. Het benedengedeelte van het lichaam was met een zachtel bedekt en borst en rug met dit heilig onderkleed, dat ik zo nauwkeurig mogelijk ga beschrijven. Het zal duidelijker zijn als ik de vorm ervan in papier uitknip.

Nu sneed Anna Catharina Emmerich de vorm van dit kledingstuk in papier uit en zei: uiteengespreid heeft het heilig kledingstuk nagenoeg deze vorm. De stof was stijf zoals een weefsel van haren. Op het middelste gedeelte van borst en rug was een stuk stof opgestikt in de vorm van een driehoek. War er zich tussen bevond, kan ik mij op dit ogenblik niet juist meer herinneren. In de halsopening was van voren een driehoek geknipt, waarvan de punten aan de bovenzijde door een band of riem waren verenigd. Deze driehoek hing aan de top nog met het kleed samen en kon voor een tweede opening, die bij de borst was aangebracht, geschoven worden, zodat hij deze volledig bedekte. De bovengenoemde dubbele plaatsen waren ribvormig doornaaid. Er waren letters op bevestigd met kleine stiftjes die er aan de andere kant met kleine haakjes uitstaken en in de borst prikten. Ook op de driehoek, die bij de hals was uitgeknipt, waren er een soort letters. De betekenis van deze driehoeken weet ik niet meer. Wanneer de priester dit heilige kleed aantrok, bedekte de bovenste driehoek juist de onderste. Op de rugzijde bevond zich eenzelfde
dubbele driehoek met letters en stiftjes.

Over dit onderkleed droeg hun leider een grijs wollen hemd en hierover nog een hemd, dat langer was en van witte zijde was vervaardigd: het werd in het midden door een brede, van letters voorziene gordel opgehouden. Een soort stool hing om zijn hals. Deze was kruiselings over de borst geslagen, door de gordel omvat en hing tot aan de knieën af. Aan de boven- en onderzijde van de plaats waar de stool zich kruiste, werd deze door drie riemen bijeengehouden.

Als bovenkleed droeg hij een gewaad dat enige overeenkomst had met een kazuifel en ook van witte zijde was vervaardigd. Anna Catharina knipte de vorm ervan na. De rugzijde was smal en reikte tot aan de grond. Onderaan waren twee bellen bevestigd. De klank ervan, riep de Esseners tot de godsdienstoefening bijeen. De voorzijde was korter en breder en van de halsopening tot beneden toe open. De banden die deze voorzijde bijeenhielden waren met letters en edelstenen versierd en lieten, zowel bij de borst als over het lichaam grote ruimten open, zodat de stola en het witzijden onderkleed zichtbaar bleven. De voor- en achterzijde van het bovenkleed was onder de armen met dwarsbanden verbonden. De halsopening omsloot een opstaande van voren dichtgehaakte kraag, waarover de in twee gescheiden baard van de priester afhing.

Over dit alles droeg hij eindelijk nog een wit zijden manteltje. Het was van blinkende zijde en werd van voor met drie haken, van edelstenen voorzien, gesloten. Er hingen bij de schouders bovendien franjes, kwasten en vruchten aan. Een van de armen was ook met een korte manipel getooid.

Het hoofddeksel was, naar ik meen, eveneens van witte zijde, rond en boogvormig, zoals een tulband. Het leek veel op de bonnet van onze geestelijken, want ik merkte dezelfde hoornen, ja, zelfs dezelfde pluim op. Aan het voorhoofd was er een gouden plaat met edelstenen bevestigd.

De Esseners leefden zeer streng en matig en aten bijna uitsluitend vruchten die zij volop in hun tuin kweekten. Archos zag ik gewoonlijk gele, bittere vruchten eten.

Ongeveer honderd jaar voor de geboorte van Christus zag ik in de nabijheid van Jericho een zeer vroom Essener, met name Chariot.

Archos of Arkas, de oude profeet van de berg Horeb, heeft gedurende negentig jaar aan het hoofd gestaan van de Esseners. Ik zag, hoe de grootmoeder van de Heilige Anna, voor het aangaan van haar huwelijk, zijn raad kwam inwinnen. Het is mij opgevallen, dat deze profeten slechts over vrouwen voorspellingen deden en dat de voorouders van de Heilige Anna evenals zij zelf, meestal dochters hadden. Het leek of het hun taak was, door hun gebed of door hun vrome levenswandel van God een zegen voor vrome moeders af te bidden, uit wier nakomelingschap de Heilige Maagd, de Moeder van de Zaligmaker moest geboren worden.

De plaats op de berg Horeb, waar de leider van de Esseners zijn gebeden verrichtte en voorspellingen deed, was de grot, welke door Elias ooit werd bewoond. Men moest, om deze te bereiken, langs verschillende treden opwaarts gaan om dan door een kleine, ongeriefelijke opening, in de grot nog enige treden af te dalen. Alleen de profeet Archos mocht daar binnentreden. Dat was voor de Esseners hetzelfde, als wanneer de hogepriester het sanctissimum van de tempel betrad, want hier was voor hen het Allerheiligste. Daarbinnen bevonden zich enige geheimvolle, heilige zaken, welke moeilijk zijn nader te bepalen. Wat mij er nog van bekend is, ga ik mededelen. Ik heb ze gezien, toen de grootmoeder van de Heilige Anna de profeet om raad kwam vragen.

De voorouders van de Heilige Anna

De grootmoeder van de Heilige Anna kwam van Mara in de woestijn, waar haar familie tot de gehuwde Esseners behoorde en bezittingen had. Haar naam klonk ongeveer als Moruni of Emorum, wat zovel betekent als "goede meder" of "verheven moeder". Toen de tijd kwam dat zij moest worden uitgehuwelijkt, dongen velen naar haar hand en ik zag haar naar de profeet op de berg Horeb gaan, opdat deze haar in haar keuze van een echtgenoot zou verlichten. Zij begaf zich in een afzonderlijke ruimte bij de vergaderzaal en sprak door een tralievenster met de profeet, die in de zaal zat, alsof zij bij hem te biechten ging. Slechts op deze wijze mochten vrouwen hem naderen.

Ik zag vervolgens hoe de profeet Archos zich kleedde in vol priesterlijk ornaat, daarna de berg Horeb beklom, om zich door de kleine ingang naar de grot van Elias te begeven. Hij sloot de kleine deur van de grot achter zich en opende een luik in het gewelf, waardoor licht binnenviel. De grot was inwendig keurig bewerkt. Er heerste een schemerdonker. In de zijwand was een klein altaar in de rots uitgehouwen, waarop ik, onduidelijk, verschillende heilige voorwerpen onderscheidde. Op het altaar stonden enige potten met laaggroeiende heesters. Het waren planten die niet hoger groeiden dan de zoom van het kleed van de Zaligmaker van de grond verwijderd was. Deze planten ken ik wel, men vindt ze ook bij ons, alhoewel minder groot. Door hun bloeien en verwelken gaven ze de profeet, wanneer deze om hemelse ingevingen smeekte, het een en ander te kennen.

In het midden van het altaar, tussen deze kleine heesters, ontwaardde ik iets dat op een hoogstammig boompje leek, waarvan de bladeren geelachtig leken en gedraaid als een slakkenhuisje. Ik durf niet te zeggen of het een echt boompje was, of nagemaakt, gelijk de stamboom van Jesse.

's Anderendaags verhaalde zij daarover: Aan dit boompje met zijn gekronkelde bladeren was, evenals aan de stamboom van Jesse, te zien, hoe ver men nog verwijderd was van de komst van de Heilige Maagd. Het scheen mij een levend boompje, dat toch als bewaarplaats gebruikt werd, want ik zag een bloeiende tak, waarin de staf van Aäron bewaard werd, die vroeger in de Ark des Verbonds gelegen had.

Wanneer Archos bij de uithuwelijking van een der voorouders van de Heilige Maagd in de grot van Elias om ingevingen van de Hemel bad, nam hij de staf van Aäron in de hand. Droeg nu dit huwelijk tot de komst van de Heilige Maagd bij, dan schoot uit de staf van Aäron een spruit op en deze bracht dan weer een of meer bloemen voort, waarvan er menigmaal enkele met het teken van de uitverkiezing getekend waren. Sommige van deze spruiten duidden reeds bepaalde voorouders van de Heilige Anna aan en kwamen deze nu om een huwelijk aan te gaan, dan beschouwde Archos de spruiten die op hen betrekking hadden en profeteerde naargelang deze zich verder ontwikkelden.

Er was echter nog een ander heiligdom in het bezit van de Esseners op de berg Horeb in de grot van Elias en wel een gedeelte van het eigenlijke heiligste heiligdom van de Ark des Verbonds: dit was in hun bezit gekomen toen de Ark in handen van de vijand gevallen was. (Anna sprak hier heel vaag van een strijd, een scheuring onder de levieten).

Dit geheim, met de vreze Gods in de Ark omhuld, was slechts bekend aan de heiligste der hogepriesters en aan enkele profeten. Ik meen echter te mogen vermelden, dat er in enkele geheimvolle en weinig bekende geschriften van oude, diepdenkende joden gewag van gemaakt wordt. In de nieuwe Ark des Verbonds van de door Herodes opgebouwde tempel was het allerheiligste geheim niet meer in zijn geheel aanwezig. Het was geen werk van mensenhanden, het was een mysterie, een allerheiligste geheim van de zegen Gods, dat betrekking had op de komst van de Maagd vol van genade, uit welke, door de ontvangenis van de Heilige Geest, het Woord is vlees geworden. Ik zag een deel van dit heiligdom, dat voor de Babylonische gevangenschap in zijn geheel in de Ark des Verbonds aanwezig was. Nu was het in het bezit van de Esseners, waar het in een bruine, glinsterende kelk, die uit edelsteen vervaardigd scheen, bewaard werd. Ook uit dit heiligdom deden zij voorspellingen. Het leek dikwijls of er kleine bloesems uit opschoten.

Toen Archos de grot van Elias was binnengetreden, sloot hij de deur, knielde neer en bad. Hij keek omhoog naar de lichtopening in het gewelf en wierp zich vervolgens met het aangezicht ter aarde. Ik zag toen een openbaring die de profeet ontving: hij zag namelijk hoe een rozenstruik met drie takken opgroeide onder het hart van een om raad vragende Emorun, en aan elk van deze takken bloeide een roos. De roos van de middenste tak was, ik gis, met de letter M. gemerkt. Toen verscheen een engel, die letters op de wand schreef. Archos richtte zich op, alsof hij uit een droom ontwaakte, en ontcijferde het geschrift, waarvan ik de betekenis vergeten ben. Hij verliet vervolgens de grot en maakte aan de maagd, die zijn raad was komen vragen, bekend dat zij moest huwen en wel met de zesde jongeling, die om haar hand gedongen had. Uit dit huwelijk zou een uitverkoren, met een teken gemerkt kind (de moeder van de Heilige Anna), geboren worden, dat een vat van het naderend heil zou wezen.

Emorun huwde dan de aangeduide jongeling, een Essener, met name Stolanus. Hij was niet uit de streek van Maria afkomstig en verkreeg door zijn huwelijk en de goederen van zijn bruid, een andere naam die ik mij niet meer herinner, die op verschillende wijzen werd uitgesproken en ongeveer klonk als Garescha of Sarzirius of iets dergelijks.

Stolanus en Emorun kregen drie dochters, van wie ik mij de namen Ismeria, Emerentia en Enue, de jongste dochter, herinner. Zij bleven niet lang meer in Mara en vestigden zich te Ephron. En ik zag dat ook nog haar dochters Ismeria en Emerentia in het huwelijk traden volgens de voorspellingen van de profeet op de Horeb.

Ik kan maar niet begrijpen dat ik zo dikwijls heb horen beweren dat Emerentia de moeder van de Heilige Anna geworden is, daar ik toch altijd gezien heb dat het Ismeria was. Ik zal in vredesnaam vertellen wat mij omtrent deze dochters van Stolanus en Emorun bijgebleven is.

Emerentia huwde een leviet, met de naam Aphras of Ophras. Uit dit huwelijk werd Elisabeth, de moeder van Johannes de Doper, geboren. Een andere dochter werd naar haar tante Enue genaamd. Deze was bij Maria's geboorte reeds weduwe. Hun derde dochter heette Rhode. Een dochter hiervan, met name Mara, was tegenwoordig bij de dood van de Heilige Maagd.

Ismeria huwde Eliud. Zij leefden als gehuwde Esseners in de omtrek van Nazareth en de heilige levenswijze van hun ouders was op hen overgegaan. Uit hun huwelijk werd de Heilige Anna geboren. Enue, de jongste dochter van Stolanus, woonde met haar echtgenoot tussen Bethlehem en Jerico. Een van hun nakomelingen werd leerling van Jezus.

De oudste dochter van Ismeria en Eliud noemde Sobe. Omdat deze het teken van de uitverkoring miste, waren haar ouders zeer bedroefd en gingen ze weer naar de profeet Archos, om zijn raad in te winnen. Archos maande hen aan tot gebed en versterving en beloofde dat zij getroost zouden worden. Er verliepen hierop wel achttien jaren, tijdens dewelke Ismeria geen kind ter wereld bracht. Toen God echter haar huwelijk wederom zegende, zag ik hoe Ismeria 's nachts een openbaring ontving. Zij ontwaarde een engel, die een letter op de wand schreef, en als ik mij niet vergis, was het de letter M. De man van Ismeria zag hetzelfde en nu aanschouwden beiden het teken op de muur. Drie maanden later werd de Heilige Anna geboren, die dat teken op de maagstreek mee ter wereld bracht.

Anna werd op vierjarige leeftijd, evenals later Maria, naar de tempelschool gebracht. Zij leefde er twaalf jaar en keerde toen naar het ouderlijk huis terug, waar zij twee kinderen, namelijk een tijdens haar afwezigheid geboren zuster Maraha en een zoontje van haar oudste zuster Sobe, dat Eliud heette.

Een jaar later werd Ismera dodelijk ziek. Zij gaf op haar sterfbed al haar kinderen vele vermaningen en stelde Anna als de toekomstige meesteres van het huis aan. Vervolgens sprak zij nog tot Anna alleen en deelde haar mee, dat zij een uitverkorene van genade was en dat zij moest worden gehuwd na eerst de profeet op de berg Horeb te hebben geraadpleegd. Dan gaf zij de geest.

Sobe, de oudste zuster van Anna, had een zekere Salomon tot echtgenoot. Uit dit huwelijk werd, behalve hun zoon Eliud nog een dochter, Maria Salome, geboren die met Zebedeus huwde en de apostelen Jacobus de Meerdere en Johannes ter wereld bracht. Nog had Sobe een tweede dochter, die de tante van de bruidegom van Cana en de moeder van drie leerlingen van Jezus was. Eliud, de zoon van Sobe en Salomon, was de tweede man van de weduwe Maroni van Naïm.

Maraha, Anna's jongere zuster, kreeg, toen Eliud zich in het dal Zabulon gevestigd had, de goederen te Sephoris in bezit. Uit haar huwelijk werden een dochter en twee zoons geboren, Arastaria en Cocharia, die discipelen van de Heer werden.

Nog had Anna een derde zuster, die in behoeftige omstandigheden verkeerde en met een herder gehuwd was. Zij bevond zich dikwijls in Anna's woning.

Anna's overgrootvader was een profeet. Eliud, haar vader, was afkomstig uit de stam van Levi. Haar moeder echter uit die van Bebjamin. Anna werd geboren te Bethlehem. Haar ouders trokken later naar Sephoris, dat vier uren van Nazareth verwijderd ligt en waar zij een huis en landelijke bezittingen hadden. Zij bezaten echter ook goederen in het bekoorlijke dal Zabulon, anderhalf uur van Sephoris en drie uur van Nazareth gelegen. Anna's vader bracht dikwijls met zijn gezin het mooiste jaargetijde in het dal Zabulon door en vestigde er zich voor goed na de dood van zijn echtgenote. Zo kwam hij in aanraking met de ouders van de Heilige Joachim, de toekomstige echtgenoot van de Heilige Anna. Joachims vader heette Mathat en was de tweede broer van Jacob, de vader van de Heilige Jozef. Zijn oudste broer heette Joses. Mathat woonde in het dal Zabulon.

Ik zag Anna's voorouders vroom en aandachtig mee de Ark des Verbonds dragen en ontwaardde hoe uit dit heiligdom stralen op hen nedervielen, welke op hun nakomelingschap doelden, op Anna en de Heilige Maagd Maria. Anna's ouders waren vermogend. Ik zag dit aan hun grote bezittingen. Zij bezaten vele ossen, doch van alles wat zij hadden, ontvingen de behoeftigen ruimschoots hun deel. Ik heb de Heilige Anna als kind gezien: zij was geen schoonheid, maar toch meer dan gewoon. Zo schoon als de Heilige Maagd was zij echter op verre na niet, maar zij had iets ongewoon kinderlijks en eenvoudigs over zich, dat mij steeds is opgevallen, zowel toen ze nog een meisje was, als toen ik haar als jonge vrouw op latere leeftijd zag, zelfs zo dat, wanneer ik een oude, goedhartige boerenvrouw ontmoette, de gedachte aan de Heilige Anna steeds bij mij opkwam. Zij had nog meer broers en zussen, die allen in het huwelijk traden. Zij echter dacht nog niet aan huwen. Haar ouders hielden bijzonder veel van haar. Wel zes jongelingen dongen om haar hand, doch allen wees ze af. Toen zij, evenals haar voorouders, bij de Esseners raad gevraagd had, werd haar aangeduid dat zij Joachim moest huwen. Anna kende Joachim echter nog niet, maar toen haar vader Eliud naar het dal Zebulon trok, waar Joachims vader Mathat woonde, vroeg Joachim haar ten huwelijk.

Joachim was verre van schoon. De Heilige Jozef, ofschoon reeds op jaren, was bij hem vergeleken een buitengewoon mooie man. Joachim was klein, breed en toch mager van gestalte. Ik moest telkens lachen, als ik hem mij voorstel, maar hij was buitengewoon vroom. Vermogen had hij niet. Hij was verwant met de Heilige Jozef, zoals ik ga uiteenzetten.

Jozefs grootvader was door Salomon een afstammeling van David en heette Mathan. Hij had twee zonen, Jacob en Joses. Jacobs was de vader van de Heilige Jozef. Toen Mathan stierf, hertrouwde zijn weduwe met Levi, die door Nathan een afstammeling van David was en uit dit tweede huwelijk werd Heli, zoals Joachim ook genoemd werd, geboren.

Het aanzoek om de hand van een meisje geschiedde in die tijd hoogst eenvoudig. De minnaars waren nogal verlegen en schuchter. Men sprak met elkaar en wist bij het huwen niets anders, of het moest zo zijn. Zei de bruid ja, dan waren de ouders tevreden, zei ze neen en had ze daarvoor haar redenen, dan was het ook goed. Was de zaak met de ouders in orde gekomen, dan had de verloving plaats in de synagoog van hun woonplaats. De priester verrichtte zijn gebeden op de heilige plaats, waar de boeken van de Wet lagen. De ouders hadden hun gewone plaats ingenomen. Bruidegom en bruid echter bevonden zich in een afzonderlijke ruimte en bespraken hun plannen en voorwaarden: werden zij het dienaangaande met elkaar eens, dan deelden zij dit aan hun ouders mee en deze deelden dat dan vervolgens aan de priester mee, die dan op de voorgrond trad en hun verklaringen aannam. 's Anderendaags werd dan het huwelijk voltrokken. De gebeurde onder de blote hemel met verschillende ceremoniën.

01-01-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Levensschets van A.C. Emmerich
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Levensschets van Anna Catharina Emmerich

Anna Catharina werd geboren op 8 september 1774 in het gehucht Flamske bij Coesfeld in Westfalen. Haar ouders, Bernard Emmerich en Anna Hillers, waren eenvoudige, diep gelovige mensen. Ze kenden geen weelde en er moest hard worden gewerkt om met hun talrijk gezin fatsoenlijk rond te kunnen komen.

Van geregeld schoolbezoek was voor Anna Catharina geen sprake: er moest gewerkt worden en dikwijls genoeg moest zij als kind voor dag en dauw er op uit om het paard op te vangen in de wei of om met haar vader te gaan werken op het veld. "Het is niets waard" zo meende haar vader "om zo lang te slapen tot de zon in het bed schijnt. Daar komen vele verkeerde dingen van voort."
Maar ondanks al dat werken en ploeteren in haar armoedige jeugd, had het kind een rijk en schoon geestesleven, zoals maar zelden wordt aangetroffen.

Reeds toen zij gedoopt werd zag zij, hoe haar patronessen, de Heilige Anna en de Heilige Catharina, zich zegenend over haar heenbogen, met ook het kindje Jezus erbij die een bruidsring in Zijn handjes hield.

En als zij later de koeien moest hoeden en met haar breikous neerzat onder een grote eikeboom achter het huis, dan kwam "dat jongetje" tot haar, het kindje Jezus zelf, dat zijn lief bruidje daar gezelschap kwam houden en onderrichten over haar toekomstige levenstaak: zij speelde met Hem en Hij leerde haar alles. "Ik wist eens", vertelt zij, "dat ik een broertje zou krijgen. Waarvan ik dat wist kan ik niet zeggen. Nu wou ik moeder graag wat maken voor het kindje dat komen zou, maar ik kon nog niet naaien. Toen kwam het kindje tot mij en leerde mij alles. Het hielp mij om een muts en allerlei kindergoed te maken. Mijn moeder was verwonderd hoe ik dat had klaargekregen."

En als Jezus niet zelf kwam, dan zond Hij Johannes De Doper, in de gestalte van een kind, bedekt met een schapenvacht. En toen deze soms wat lang wegbleef, dan riep zij: "Hansken mit sein Fell soll tot mir kommen" of "Johanneske met zijn vacht moet bij mij komen" en dan kwam de kleine Johannes ook, gebruind van de zon, bedekt met zijn schapenvacht en zijn staf in de hand, zoals hij in de woestijn had rondgezworven. Hij leerde haar alle bloemen en kruiden kennen en vertelde haar, hoe hij van kinds af aan geleefd had in de woestijn en hoe hij daar had omgegaan en gespeeld met de planten en dieren, Gods lieve schepselen, die allen zijn vrienden waren.

Wanneer zij dan 's avonds na het harde werken op de knie van haar vader mocht zitten, dan vertelde zij van de aartsvader Abraham en hoe de engelen tot hem kwamen en hoe hij de zegen ontving van de priesterkoning Melchisedek. En dan weer verhaalde zij van de reusachtige toren die in Babylon gebouwd werd en dan van de betoverend schone koningin Semiramis, die zo veel wist en zo onweerstaanbaar was, maar toch met lichaam en ziel de duivel toebehoorde. En daarbij gaf zij beschrijvingen van Egypte, Syrië en Mesopotamië, alsof zij er geheel thuis was.

En als haar vader vroeg: "Kind, waarvan weet je dat?", dan antwoordde zij: "wel vader, dat is toch zo, dat zie ik toch zo!". Zij meende dat het heel natuurlijk was en dat alles wat zij zag ook de anderen zo zagen. Haar vader was niet erg verwonderd en vroeg er ook niet verder achter. Hij dacht zeker aan het "zweite Gesicht", de gave van de helderziendheid, die in Westfalen zo dikwijls voorkomt.

Ook haar engelbewaarder was in zichtbare gedaante bij haar. Liefdevol onderrichtte hij haar en hij leidde haar door de verre landen. Maar dikwijls was hij voor haar toch een strenge leidsman op het pad der deugd.

Wanneer zij in alle vroegte naar de Heilige Mis ging in Coesfeld om voor de overledenen te bidden, zag zij dikwijls de arme zielen "als glanzende parels in een donkere vlam" voor zich uit zweven en als zij heel innig voor hen gebeden had, hoorde zij stemmen die zeiden: "Ik dank u, ik dank u."
In haar visioenen aanschouwde zij de Zaligmaker, de Heilige Maagd en verschillende andere heiligen. Ook vele heilige kloostervrouwen verschenen haar dikwijls, in het bijzonder de Heilige Johanna van Valois, koningin van Frankrijk en stichteres der Annuniciaten, die te Coesfeld een klooster hadden.

Wij beweerden dus niet te veel, toen we zeiden dat het geestesleven van het kind bijzonder rijk en schoon was!

Anna Catharina was in waarheid een bevoorrecht kind. Toen zij drie jaar oud was, bad zij tot God, dat Hij haar nu moest laten sterven, want "als men groot wordt bedroeft men God zo dikwijls door zware zonden." Zij voelde een afschuw voor het kwaad en later bekende zij aan deken Overberg, dat zij wel dikwijls was opgewekt tot onkuisheid, maar God haar zozeer had bewaard, dat zij zich daarover nooit had hoeven te verontschuldigen in de biecht. Het gebed was voor haar een genot en urenlang kon zij op aanwijzing van haar engelbewaarder in gebeden doorbrengen en Gods barmhartigheid afsmeken voor de zondige mensheid. Zij was vervuld van naastenliefde en dikwijls genoeg weende zij over het leed van anderen en vroeg zij aan God om het lijden van haar evenmens weg te nemen en het op haar te leggen, en meer dan eens werd dat gebed verhoord.

Toch had Anna Catharina ook haar menselijke zwakheden. "Ik was in mijn jeugd nogal opvliegend en koppig en ben daarvoor dikwijls door mijn ouders gestraft", bekende zij. Ook later nog en zelfs in haar laatste levensjaren, toen zij reeds lang getekend was met de wonden van de Heer, gebeurde het nog wel dat zij heftig kon uitvallen over een onrecht dat haar werd aangedaan of over een valse beschuldiging. Wel voelde zij hierover onmiddellijk spijt, maar alles is toch zo diep menselijk en dit bewijst eens te meer dat God ook bij zijn uitverkorenen de driften laat voortbestaan, om hen aan te zetten tot zelfvernedering.

Het zal niemand verwonderen dat de beschouwende geest van Catharina zich teruggetrokken voelde naar de heilige stilte binnen de kloostermuren. Maar hoe er te komen?

Haar ouders wilden haar niet laten gaan. Ook waren zij niet in staat om haar een uitzet te geven, daarvoor waren ze te arm. Reeds had zij herhaaldelijk aan de een of andere kloosterpoort aangeklopt, maar overal werd zij afgewezen. Zonder uitzet kon men haar nergens gebruiken, daar de kloosters in die tijd zeer veel gebrek leden.

Na haar Eerste Heilige Communie had zij enkele jaren bij een grote boer gewoond, maar zij was te zwak om het zware werk te doen. Dan had zij zich op het naaien toegelegd en ging in de huizen naaien. Zo had zij langzamerhand enig geld kunnen opsparen en enkele grote stukken linnen kunnen aanschaffen: haar uitzet voor het klooster.

Eindelijk, zij was reeds 25 jaar oud, kreeg zij de toestemming dat zij bij de Clarissen in Munster zou aangenomen worden, als zij eerst leerde op het orgel spelen.

Met goedvinden van haar ouders trad zij in dienst bij de organist Söntgen. Maar zij vond daar zo'n bittere armoede dat zij al haar werkkracht en tijd besteedde om het ergste leed van het gezin af te wenden. Het beetje geld dat zij had opgespaard en de negen stukken linnen besteedde zij stukje voor stukje aan het onderhoud van de arme familie. Zij leed zelf mee honger en verbleef er drie jaar om als meid te dienen. Al die jaren had zij geen tijd gevonden om op het orgel te leren spelen.

Zie, dit zijn wel een van de mooiste en meest verheven trekken uit het leven van Anna Catharina Emmerich. Alle uiterlijke zaken, die nodig waren om haar roeping te kunnen volgen, had zij verzameld. Haar hartewens zou worden vervuld. En dan offert zij dit alles op om met blijmoedige liefde hulp te kunnen verlenen, waarom niemand haar om had gevraagd.

Dat is waarlijk edele zelfonthechting en verheven naastenliefde, het kenmerk der uitverkoren zielen, die zichzelf in alles vergeten, om Christus in zijn ledematen te verzorgen en dan al hun vertrouwen te stellen op de Goddelijke Meester.

Dat vertrouwen zou ook beloond worden. Door haar omgang met Anna Catharina had immers ook Söntgens dochter, Clara, de roeping tot het kloosterleven in zich voelen ontwaken. Zij gaf zich daartoe aan in het Augustijnenklooster Agnetenberg te Dulmen en werd er met open armen ontvangen omdat zij een bekwame organiste was. Maar vader Söntgen wou enkel zijn toestemming geven als ook Anna Catharina gratis kon opgenomen worden. Met grote tegenzin werd hierin uiteindelijk berust. Op 18 september 1802 deed Anna Catharina haar intrede in het klooster.
Maar het klooster werd voor haar een nieuwe school van het lijden. In Agnetenberg werden immers de kloosterregels niet meer nageleefd en had de kloosterlijke geest erg geleden. Anna Catharina werd er beschouwd als dienstmeid, die het laagste en het minste werk moest verrichten. Haar grote godsvrucht en het buitengewone in haar werden niet begrepen en daarom werd zij met minachting door haar medezusters behandeld. En toen zij ziek werd en geen arbeid meer kon verrichten, werd zij zelfs gehaat, omdat zij nutteloos was geworden voor de gemeenschap en er slechts toe bijdroeg om de armoede van het klooster te verergeren.

Doch vond zij de troost in de Goddelijke Heiland in het tabernakel aan wie zij al haar leed mocht beklagen en dan voelde zij zich zo gelukkig, omdat zij haar lieve Bruidgeom mocht dienen met het kloosterleevn, omdat zij zich door de gelofte volledig aan Hem had geschonken.
In 1811 werd Agnetenberg, evenals zovele andere kloosters geseculariseerd en de zusters uit het klooster verdreven. Het was een harde slag voor de eerbiedwaardige Emmerich en zij was er een hele tijd ziek van. Maar gelukkig werd zij vriendelijk opgenomen ten huize van eerwaarde heer Lambert, een Franse priester, die tijdens de revolutie uit zijn land verdreven was. Daar zou zij in stilte en rust haar leven kunnen slijten. God had echter anders besloten. Hij wou de bijzondere gaven en deugden van zijn dienstmaagd aan de wereld bekend maken.

Op 29 december 1812 overwoog Anna met uitgestrekte armen het lijden van de Heer. Haar verscheen de gekruisigde Zaligmaker en haar hart ontvlamte zich van begeerte om met Hem te mogen lijden. Haar verlangen werd vervuld. Van de heilige wonden van de Heer gingen lichtstralen naar haar uit en zij ontving de tekens van de wonden in handen en voeten en onder de rechterborst. Meerdere malen, vooral op feestdagen en vrijdagen, vloeide er bloed uit deze wonden.

Twee dagen later bemerkte haar biechtvader, pater Limberg, toen hij haar de Heilige Communie bracht, de bloedende wonden op de buitenkant van haar handen. Hij deed echter alsof hij niets had gezien want hij was geen liefhebber van extasen, visioenen en al die buitengewone dingen.
In maart 1813 kwam Clara Söntgen, haar vroegere medezuster, haar een bezoek brengen en zij zag de wonden. Binnen de korste tijd wist geheel Dulmen ervan. En zoals gebruikelijk met dergelijke zaken, waren er velen die erin geloofden, maar evenveel die van bedrog spraken.
Een jonge dokter, Frans Willem Wesener, die zijn geloof had verloren aan de universiteit, zocht haar op met het voorwendsel eens vlug een einde te maken aan dit bedrog, maar moest na een grondig onderzoek toegeven dat het om echte tekenen van wonden ging. Anna sprak hem daarbij eveneens over zijn zielstoestand en noemde hem een aantal feiten op die alleen aan God en hem bekend waren. En van dan af vond er een ommekeer plaats in het leven van Dr. Wesener. Hij wendde zich opnieuw tot het geloof en tijdens zijn gehele verdere leven zou hij een voorbeeld zijn van christelijke naastenliefde en barmhartigheid.

Op aandringen van Dr. Wesener vond er nu een nieuw en nauwkeuriger onderzoek plaats door hem en Dr. Krauthausen, in aanwezigheid van deken Rensing, pater Limberg en abt Lambert. Een officieel verslag van dit onderzoek werd opgezonden naar de bisschop van Munster.
Dadelijk werd er door de bisschop een commissie samengesteld met de generaal-vicaris Cl. Aug. von Droste-Vischering, de latere aartsbisschop van Keulen, verder deken Overberg en Prof. Dr. Van druffel, met het oog op het instellen van een onderzoek en een streng optreden indien zou blijken dat er bedrog zou bij betrokken zijn. Reeds na enkele dagen waren zij te Dulmen aanwezig en begonnen hun onderzoek dat drie maanden duurde en in alle opzichten ten gunste van de gestigmatiseerde sprak.

Anna Catharina onderging dit onderzoek met het grootste geduld, al had ze dikwijls pijn en was het ook stotend voor haar schaamtegevoel. Herhaaldelijk bad zij dan ook tot de Goede God dat Hij de zichtbare wonden van haar zou wegnemen, maar haar de pijn zou laten behouden.
Maar dit was niet nog het einde van haar kwellingen, want ook de Staat meende zich met het onderzoek te moeten bezighouden en ook hier werd er een commissie samengesteld om de zaak te onderzoeken.

Landraad von Bönnighausen liet haar door de politie uit haar woning overbrengen naar een vreemd huis, waar zij midden in een zaal in een bed werd gelegd dat door niets was omgeven. Dag en nacht bleven twee leden haar te plaatse observeren. Zij moest diverse onderzoeken ondergaan, waarbij haar geen vleierijen of bedreigingen werden gespaard om haar te doen bekennen dat alles slechts opgezet spel was. Zij gaf slechts één antwoord: "Liever te sterven dan te liegen." Drie weken lang moest zij deze vernederingen ondergaan en toen bracht men haar terug naar haar woning. Ook deze commissie moest de aanwezigheid van de bloedende wonden toegeven en kon geen bedrog samenstellen.

Het lag wel in het plan van de Goddelijke Voorzienigheid dat de vele openbaringen, bijzonder over het leven van de Zaligmaker, die de kloosterzuster mocht ontvangen, ook in wijdere kringen bekend werden. "De vele, wonderbare openbaringen uit het Oude en het Nieuwe Testament en de ontelbare beelden uit het leven van de heiligen werden mij enkel door God toegezonden (want veel ervan kon ik zelf niet begrijpen) en niet alleen tot mijn eigen onderricht, maar tot onderricht van de anderen, om veel, dat vergeten en verborgen was, weer aan het licht te brengen. Dits is mij altijd opnieuw bevolen. Het openbaar maken van mijn visioenen is mijn bestemming", aldus Anna.

Toen in september 1818 de dichter Cl. Brentano haar kwam bezoeken erkende zij in hem de "door God gezonden pelgrim", die door Hem was aangewezen om haar visioenen op te tekenen. Met de uitdrukkelijke goedkeuring van de kerkelijke overheid nam Brentano deze zware taak op zich. Hij vestigde zich te Dulmen en verbleef er, behoudens korte onderbrekingen, tot aan haar dood.

Het zal niemand verwonderen dat velen van heinde en ver kwamen om Anna te zien, deels uit nieuwsgierigheid, maar ook velen uit devotie. In juli 1815 bezochten Mgr. L. Ciamberlani, Vice-superior van de Hollandse Zending in het gezelschap van de aartspriesters van Holland, Utrecht en Salland, de gestigmatiseerde. Ook Cornelis van Bommel, toen nog een seminarist, was bij hen: "Wij weenden allen van ontroering", aldus van Bommel in een brief aan zijn zus, "Wij ondervonden in ons binnenste een vreugde, een troost eneen verheven gevoel dat niet te beschrijven valt."
Later, als president van oud Hageveld, heeft van Bommel Anna nog eens bezocht. Bij die gelegenheid had Anna Catharina daags ervoor aan Brentano gezegd: "Morgen krijg ik bezoek van een priester met twee van zijn vrienden. Deze priester zal eens bisschop worden en veel goeds doen voor het geloof." Cornelis van Bommel is dan ook later bisschop geworden van Luik en heeft veel voor de Kerk gedaan.

Het is goed te begrijpen dat allen die met een oprecht gemoed tot Anna Catharina kwamen, geheel onder de indruk waren van haar verschijning. Zij vonden daar een grote nederigheid, een begeesterende liefde voor het kruis en het lijden en een verheven naastenliefde. Alles wat zij deed en leed was tot heil van de Kerk en tot troost en hulp van de evenmens. Zo was haar leven voor de ongelovigen een ergernis, maar voor de echte christen een troost en opbeuring.

In 1818 verdwenen de stigmata en het jaar daarop opende de regering een eigen onderzoek waarbij ze gevangen gezet werd en bedreigd. Men probeerde haar om te praten en hield haar 24 uur op 24 uur onder bewaking. De commissie vond echter geen bewijzen en kon Anna er niet toe bewegen iets aan haar verhaal te wijzigen. Hierop gaf de Commissie het op zonder enige publicatie van haar bevindingen.

Op 9 februari 1824, 's avonds, is Anna Catharina gestorven. De mensen uit de omgeving zagen die avond een ongewoon licht aan de nachtelijke hemel boven Dulmen. Waren het engelen die haar schone ziel tegemoet kwamen?

Mgr. Herman Dingelstadt, bisschop van Munster, opende op 14 november 1892 het bisschoppelijk onderzoek voor de zaligverklaring van Anna Catharina Emmerich. Met Pinksteren 1899 werden de akten naar Rome gezonden. Omwille van beschuldigingen over haar gelofte aan de kuisheid werd het onderzoek stopgezet op 30 november 1928, maar de beschuldigingen bleken vals en het onderzoek werd heropend op 18 mei 1973. Op 3 oktober 2004 werd zij zalig verklaard door Paus Johannes Paulus II.

09-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 4.2
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima

Hoofdstuk 4.2 Het vierde geheim van Fatima


Een explosieve bladzijde

Monsignor Venancio, die in het bezit kwam van de omslag, die het Derde Geheim bevatte, onderzocht het vooraleer naar Lissabon te gaan om het te overhandigen aan de Apostolische Nuntius op 1 maart 1957 om 12 uur op de middag. Hij onderzocht de inhoud zorgvuldig onder een lamp. Binnen de grotere omslag zag de bisschop de kleinere van Zuster Lucia en daarin een normaal blad papier. Hij kon ook het handschrift van Lucia erkennen, waarvan hij berekende dat het geschreven was op enkele lijnen, rond de 20 of 25. Hij kon het echter niet lezen.

Hier hebben we reeds een explosief stuk informatie: Het Derde Geheim is geschreven op een enkel blad papier [unico foglio di carta]. Het is voor iedereen duidelijk dat dit enkel blad papier niet hetzelfde Derde Geheim betreft, dat in 2000 werd bekend gemaakt, dat 62 lijnen bevat [91] en dat duidelijk komt uit het notaboek, waarover Zuster Lucia het heeft. Zijn er nog andere bronnen, die de informatie bevestigen, volgens dewelke het Geheim met de woorden van de Madonna geschreven is op een enkel blad papier? Om de waarheid te zeggen: er zijn er vele. We beginnen met Zuster Lucia zelf.

“Lucia vertelde ons dat ze het op een blad papier geschreven had.” Zo schrijft de gezaghebbende Pater Alonso, die reeds voor 2000 angstvallig rapporteert wat hij van de zienster gehoord had. Zeker, er zijn ook de vier bladzijden van het notaboek, waarop het visioen werd verhaald. Uit de woorden van Lucia kan men echter besluiten dat voor haar het “echte” Derde Geheim deze boodschap is van de Madonna, terwijl de tekst van het visioen (zoals met het vorige visioen van de hel in het eerste en het tweede deel) het vertrekpunt is van waaruit de Heilige Maagd haar uitleg begint over haar boodschap voor alle Christenen en de ganse mensheid.

We keren ons echter naar de woorden van Zuster Lucia, zoals ze door Pater Alonso genoteerd werden en volgens dewelke het Geheim geschreven was op een “blad papier”. Wie ook in zijn boek deze informatie geeft [wat nooit werd tegengesproken en als zeker wordt beschouwd] is Aura Miguel. Zijn boek [ik herhaal het] heeft bovendien een inleiding door Kardinaal Bertone en het citeert het bevestigend getuigenis van Kardinaal Ottaviani, die tijdens zijn fameuze conferentie van 1967 zei: “Ze (Lucia) heeft op één enkel blad papier geschreven wat de H. Maagd haar gezegd heeft om aan de H. Vader toe te vertrouwen.”

Het is vreemd dat deze getuigenissen [volgens dewelke het Derde Geheim op een enkel blad papier geschreven is en de woorden bevat van de H. Maagd] geciteerd worden zonder nota te nemen van, of het in het oog springend verschil te erkennen met de tekst, die in 2000 werd bekend gemaakt en op vier bladzijden geschreven is en niet één woord vermeldt van de Madonna. Aura Michel citeert deze woorden van Lucia en van Ottaviani, beschouwt ze als authentiek, maar trekt het voor de hand liggende besluit niet, te weten, dat er twee verschillende documenten bestaan, waarvan er een nog steeds geheim is [92].

Daarom blijft het geheim, besloten in deze brief van 20 tot 25 lijntjes, geschreven op één enkel blad papier. Om deze korte boodschap van de Madonna neer te schrijven [na het bevel daarvoor te hebben gekregen van de bisschop] was Zuster Lucia gekweld en geblokkeerd van angst gedurende wel drie maanden en, zoals we reeds geschreven hebben, slaagde ze er enkel in deze dramatische moeilijkheid te overwinnen door een rechtstreekse tussenkomst van de Madonna, die verscheen op 2 januari 1944. Ze verzekerde haar van het feit dat het haar plicht was het Geheim neer te schrijven en hielp haar elk woord te onthouden. Maar waarom die hevige angst van Lucia? Waarom deze blokkering? Zou dit kunnen veroorzaakt zijn uit profetieën over verschrikkelijke catastrofen, die er in zouden kunnen gevonden worden?

In feite zijn er al profetieën van verschrikkelijke catastrofen in het eerste en het tweede deel van het Geheim (waar al de verschrikkingen van de twintigste eeuw worden voorspeld en die echt huiveringwekkend zijn, zonder te spreken van de Hel, waarvan de letterlijke beschrijving behoort tot het eerste deel). Wat zou er dan wel bij haar zulk een verlammende angst kunnen veroorzaakt hebben?

Zelfs Pater Alonso, zich baserend op een diepe persoonlijke bekendheid met Zuster Lucia, hield staande dat, "moest het enkel een profetische aankondiging geweest zijn van grote catastrofen, dit wel heel pijnlijk zou geweest zijn, maar dat we er zeker van zijn dat Lucia niet dergelijke grote moeilijkheden zou ondervonden hebben, dat ze de hulp nodig had van de Hemel om deze te overwinnen.” Wat is het dan, wat een zuster in een slotklooster, zoals Lucia, die geboren en getogen was in gehoorzaamheid en in eerbied voor de Kerk, kon verlammen en terroriseren? Pater Alonso legde uit: “Als het gaat over inwendige strijd in het hart van de Kerk zelf en grove pastorale nalatigheid van de hoogste leden van de hiërarchie, dan kan men begrijpen dat Lucia zulk een hevige afkeer had, dat die onmogelijk te overwinnen was met natuurlijke middelen."

Interne conflicten en grove nalatigheid bij de hoogste herders? Is dit genoeg om deze verlammende angst te verklaren? Hier volgt de mening van Frère Michel: "In feite laat ze met zekerheid besluiten dat, met deze twintig regels in een brief, een document met een ongelofelijke draagwijdte werd gelanceerd in de geschiedenis van de Kerk en in de geschiedenis van de wereld. Lucia was gewoon in de school van de H. Maagd alles te evalueren in het licht van God. Oorlog, rampen, hongersnood, de verspreiding over de ganse wereld van de Bolsjewistische Goelag, de vernietiging van vele naties, en al dergelijke zaken waren voor haar dan ook onmetelijk minder erg dan de geloofsafval in de Kerk zelf en de geloofsafval van haar herders. Zeker, de Kerk heeft de belofte van eeuwig leven en de krachten van de Hel zullen haar niet overwinnen. De onfeilbaarheid van de Paus zal nooit tot dwaling gebracht worden. Het is zeker dat er nooit een Paus zal in staat zijn om dwalingen te onderrichten in de uitoefening van zijn onfeilbaar leergezag."

Dat sluit niet uit dat verkeerde handelingen van de herders, buiten het domein van hun onfeilbaarheid, gevolgen hebben die meer rampzalig zijn. Door hun vergissingen kan het geloof teloor gaan bij de gelovigen en bijgevolg het eeuwig verlies van miljoenen zielen veroorzaken, wat, door deze collectieve geloofsafval, een verschrikkelijke belediging is tegenover God. Het is hierin dat het Derde Geheim met het eerste verbonden is wat het visioen van de Hel betreft. Het is hierin, in deze nadruk op de verantwoordelijkheid van de leiders van de Kerk, dat het Derde Geheim zonder twijfel voor Zuster Lucia het meest verschrikkelijke was en boven al het moeilijkste om neer te schrijven. Voor een nederige religieuze [die gewoon was steeds in haar oversten de echte vertegenwoordigers van God te zien] was het een zeer pijnlijke zending om plots door de Hemel aangewezen te zijn om hen zulke strenge berispingen te zenden, zo rechtstreeks ten gevolge van hun gedrag.

Is deze evaluatie van Frère Michel correct? Men heeft het gevoel dat niet alles kan uitgelegd worden met deze beschouwingen van hem. Als het enkel gaat om de nalatigheid van de hoogste herders, dan kan dit de verlammende angst van Zuster Lucia niet uitleggen. De zienster had, inderdaad, bij andere gelegenheid geen problemen om zij het met spijt, strenge bedenkingen te maken over de opperste gezagsdrager van de Kerk. In het gesprek met Pater Fuentes begon ze juist zo: "De Heilige Maagd is zeer droevig omdat niemand aandacht geschonken heeft aan haar boodschap, noch de goeden, noch de slechten." [93]

Ze deed echter meer. Er bestaat een sensationeel precedent, dat van de dramatische inwendige inspraak, die Zuster Lucia kreeg in augustus 1931 te Ranjo, na de weigering van het Vaticaan de verzoeken van de Madonna in te willigen met boven alles de toewijding van Rusland aan haar Onbevlekt Hart. Zuster Lucia herhaalde deze precieze woorden van Jezus: "Laat aan mijn bedienaars weten dat ze, gezien ze het voorbeeld volgen van de koning van Frankrijk door de uitvoering van mijn verzoek uit te stellen, ze hem ook zullen volgen in zijn ongeluk." [94]

Hoe komt de koning van Frankrijk hier ter sprake? Dit is een uitdrukkelijke verwijzing naar de verschijningen van Paray-le-Monial in 1689 [Juist 100 jaar voor het uitbreken van de Franse Revolutie]. Daar gaf Jezus een boodschap aan Margareta Maria Alacoque, bestemd voor de koning van Frankrijk, Lodewijk XIV, een boodschap die ging over een belangrijk plan van de Voorzienigheid voor Frankrijk:  "Voeg het Heilig Hart van Jezus toe aan uw wapenschild, bouw ter ere van Hem een tempel, waar de koningen van Frankrijk Hem zullen vereren, wijd Frankrijk toe aan zijn Heilig Hart en vraag, als soeverein van Frankrijk een Heilige Mis aan de Paus, ter ere van het Heilig Hart van Jezus [95]." Er werd niets gedaan.  Honderd jaar later brak dus de Franse Revolutie uit en de neef van de Zonnekoning, Lodewijk XVI, herinnerde zich deze verzoeken toen hij in de gevangenis zat. Daar, wanhopig, besloot hij ze uit te voeren, maar toen was het te laat. Hij werd onthoofd op 21 januari 1973. Frankrijk had een andere weg gekozen.

Door in 1931 deze duidelijke en verschrikkelijke voorspellingen met de harde veroordelingen van de “gezagsdragers” van God mee te delen, had Zuster Lucia bewezen dat ze perfect in staat was om een boodschap bekend te maken die harde veroordelingen voor de herders van de Kerk bevatte vanwege de Hemel en de voorspelling van een verschrikkelijke straf.  Waarom zou ze zich dan in 1944 verlamd en geterroriseerd gevoeld hebben? Het is duidelijk dat de zaken veel erger waren dan verondersteld wordt door Pater Alonso en Frère Michel en dat de inhoud van het Geheim verschrikkelijker is dan de profetie van 1931.  Het lijkt dat we hieruit kunnen afleiden dat deze 20 regels en de enkele woorden van de Madonna iets meer bevatten, iets onvoorstelbaars en onuitsprekelijk, dat na Zuster Lucia gedurende drie maanden te hebben “verlamd,” ook de Pausen hebben “geterroriseerd” en ze er hebben toe gebracht deze woorden niet bekend te maken.

We zullen trachten de natuur van dit verschrikkelijk mysterie te begrijpen. Eerst moeten we echter terugkeren naar de profetie van 1931, die verwijst naar het lot van de koning van Frankrijk. Men kan niet nalaten, als men dit herleest, te denken aan de gelijkenis van wat er hier gegeven wordt en het visioen van Lucia, dat in 2000 werd bekend gemaakt, waar ze juist het martelaarschap ziet van een Paus en, samen met hem, van meerdere bisschoppen. Zou deze verschrikkelijke slachtpartij daarom iets te zien hebben met de ongehoorzaamheid aan de wil van de Hemel? Zou het een tragedie kunnen zijn, die zou kunnen vermeden worden als men de hulp zou inroepen van de Madonna?

In 1936, toen Zuster Lucia de verschijning van Tuy in 1931, terug in bijzonderheden vertelde voor Pater Alonso, verwees ze uitgebreider naar de ontvangen boodschap :  “De Heer vertelde me en deed er zijn beklag over : “Ze wilden mijn verzoek niet inwilligen ! … Zoals de Koning van Frankrijk, zullen ze er spijt van hebben en het doen, maar het zal laat zijn. Rusland zal zijn dwalingen over de wereld reeds verspreid hebben en daardoor oorlogen en vervolgingen tegen de Kerk hebben veroorzaakt. De Heilige Vader zal veel te lijden hebben.”

Men kan moeilijk volhouden dat deze voorspelling reeds uitgekomen is [96]. In elk geval laat dezelfde profetie in Rianjo in 1931 (zoals ook bij het visioen van Jacinta) ook uitschijnen dat de toewijding van Rusland zal gedaan worden als het al “laat” is. Dus in omstandigheden, die analoog zijn aan deze van het “berouw” van de Koning van Frankrijk en die, in de tragische en dramatische situatie omwille van het historisch uitstel, het apocalyptisch martelaarschap van de herders van de Kerk niet zullen kunnen vermijden. Het visioen, dat ook de kleine Jacinta had, zijn in feite scènes van berouw: De H. Vader op de knieën “met zijn gelaat in zijn handen”, terwijl hij rondom door een gewelddadige menigte wordt beledigd en belegerd. Terwijl in haar ander visioen “de H. Vader verscheen, in gebed, in een kerk, voor het Onbevlekt Hart van Maria … met veel mensen in gebed met hem” [97]

Dit schijnt het toneel te zullen zijn van de toekomstige toewijding. Het is nog niet duidelijk naar welke paus het visioen van Jacinta verwijst en of het dezelfde zal zijn, die ”berouw zal hebben”, zoals in de profetie van Tuy wordt aangekondigd. Het lijkt echter dat het “berouw” niet enkel te maken heeft met de niet uitgevoerde verzoeken van de Heilige Maagd van Fatima. Het verwijst eveneens naar de toestand in de Kerk, naar iets dat meer is dan de crisis in de Kerk, naar iets dat Pater Alonso noemde “grove nalatigheden van de hoogste hiërarchie” en dat [zoals we gezien hebben toen we de verlammende schrik van Lucia onderzochten] iets zou kunnen zijn dat nog veel erger is. Niet bij toeval is de Paus, die in het visioen, dat in 2000 werd bekend gemaakt, naar het kruis gaat en dan wordt gedood, beschreven als acabrunhado, wat in de officiële verklaring vertaald werd als “diepbedroefd”, maar dat juister kan vertaald worden als “verworpen, onderdrukt, vernederd, verootmoedigd” of woorden die de uitdrukking zouden kunnen zijn van een immens gevoel van schuld en droevig berouw.

Er bestaan twee verhelderende episodes met betrekking tot de twee getuigen, die behoren tot de weinigen, die het volledige Derde Geheim gelezen hebben. De eerste is Monsignor Capovilla. Toen Pater Alonso hem in 1978 interviewde bracht hij drie mogelijke hypothesen naar voor waarom het Derde Geheim niet was bekend gemaakt. De redenen zouden kunnen zijn:
    a. Omdat het opzettelijk namen noemt van sommige naties of mensen uit de hiërarchie van de Kerk [Kardinalen, Bisschoppen]?
    b. Omdat het verwijst naar de godsdienstige crisis in de Kerk?
    c. Omdat er, nog eens, verwijzingen zijn naar Rusland en zijn invloed in de wereld?
Het antwoord van Capovilla was hoogst veelzeggend: “Het lijkt me niet dat waar het over gaat, een reden zou kunnen zijn om namen van personen of naties verborgen te houden, noch over verwijzingen van politieke aard.”

Hij ontkent bijgevolg hypothesen "a" en "c," maar antwoordt niet op hypothese "b." Maar zelfs als hypothese "b" onjuist zou zijn, zoals de twee andere, dan zou de prelaat geen enkel probleem gehad hebben om “nee” te antwoorden, zoals met hypothesen "a" en "c." Maar als ze juist was, dan kon Capovilla niet zeggen dat het zo was, omwille van het geheim waar hij aan gebonden was. Door bijgevolg in het geheel niet te antwoorden, laat hij duidelijk de indruk na dat met deze hypothese "b" Pater Alonso de spijker op de kop geslagen had. Er zijn bijgevolg in het Derde Geheim “verwijzingen naar de religieuze crisis in de Kerk” en het is enkel om deze reden dat het Geheim verborgen gehouden wordt.

Hetzelfde gebeurde met Kardinaal Ottaviani : Vragen en antwoorden, die verschenen in het novembernummer van 1977 van “Mother of God”. [98]

Het moet gezegd worden dat deze informatie [over de crisis in de Kerk] volledig in overeenstemming is met de woorden van de Madonna [die beginnen met “In Portugal zal het dogma van het geloof steeds bewaard blijven”]. Ze is echter niet in overeenstemming te brengen met  de tekst van het Visioen, dat in 2000 werd bekend gemaakt, waarin er geen spoor te vinden is van een “religieuze crisis in de Kerk,” ten minste volgens de officiële interpretatie.

Er is echter een hypothese volgens dewelke men in feite iets van deze aard kan ontwaren in de eigenaardige zin van Zuster Lucia: “[en we zagen] een bisschop, in het wit gekleed ‘we hadden de indruk dat het de H. Vader was’”  Waarom, zo kan men zich afvragen, neemt de zienster hier haar toevlucht tot een ingewikkelde omschrijving [een bisschop, in het wit gekleed], wanneer ze, enkele regels verder, duidelijk en onmiddellijk de Paus identificeert en hem “De Heilige Vader” noemt? Betekent de formule “bisschop in het wit gekleed”, waarvan “we de indruk hadden dat het de Heilige Vader was” in dit deel van het Geheim een ietwat kronkelige weg om de Paus aan te duiden, of zou het een verwijzing kunnen zijn naar iemand, die de pauselijke kleren zou dragen, maar zonder de Paus te zijn of zonder hem wettelijk te zijn?   Dergelijke uitdrukking kan in feite niet toevallig zijn, omdat ze in zichzelf niet uit te leggen is, gecompliceerd en onlogisch. Het zou zinvol geweest zijn te zeggen “een man in het wit gekleed”, omdat de kinderen dat juist zagen. Hoe zou Lucia “een bisschop in het wit” kunnen gezien hebben?  Niemand schrijft op zijn voorhoofd dat hij bisschop is. Bisschop zijn is geen zichtbaar kenmerk, zoals een blondine of een brunette zijn. Het woord “bisschop”, maar een “bisschop in het wit” doet denken dat dit echt om een bisschop gaat [een bisschop, die is] een onwettige Paus, een antipaus, een bedrieger.

Zuster Lucia bevestigde dat ze het Geheim geschreven had met de rechtstreekse hulp van de Heilige Maagd “woord na woord”. Daarom is het gebruik van dit woord rechtstreeks van hierboven geïnspireerd. Wat zou zulke gelijkenis betekenen? Is de “bisschop in het wit” iemand anders dat degene die juist “de Heilige Vader” genoemd wordt en die wat later een stad in ruïnes doorkruist, doodsangstig en vernederd en die tenslotte op een barbaarse manier vermoord wordt?

Het is duidelijk dat dergelijke hypothese de weg opent voor een interpretatie van het visioen, die totaal anders is dan deze, die in 2000 gegeven werd. Het gaat echter steeds en enkel om een hypothese, bij zoverre dat de uitdrukking enkel kon te wijten zijn aan het feit dat de kinderen de Paus enkel voor de eerste keer zagen. Om meer te weten te komen over de juiste interpretatie zou het nodig zijn om juist het ander deel van het Derde Geheim te lezen, waarin het visioen door de Madonna zelf wordt uitgelegd. [99] En het is deze tekst waardoor Lucia geterroriseerd werd, de tekst die verborgen gehouden wordt en waarvan zelfs het bestaan ontkend wordt. Wat is er dan dat hem zo vreesaanjagend en zo explosief maakt?

satanische verzen?

In het bijzonder hebben we te doen met één of twee zinnen, door Johannes XXIII verworpen als "duistere uitdrukkingen". Het was een handige manier om niet te zeggen dat de woorden van de Madonna voor hem onaangenaam waren, dat ze hem verveelden, hem misschien zelfs angst aanjoegen. Ze verstoorden zijn heerlijk soort van zalig en progressief optimisme. Hij wimpelde ze bijgevolg af. Hij verborg ze en belette zo de ganse Kerk en gans de mensheid om de bezorgde waarschuwingen te horen van Gods Moeder, die in Fatima verscheen, en zo rekening te houden met de kern van de boodschap van Fatima.

Die woorden van de Heilige Maagd in het Derde Geheim waren zo ernstig dat de Paus, hoewel hij ze ontkende en voorgoed begroef, er van uit ging dat ze niet van de Madonna kwamen, maar "fantasieën" konden zijn van Zuster Lucia, die van dan af, op bevel van het Vaticaan, begon met in feite "sprakeloos" en onbereikbaar te zijn.100 Zo, in diezelfde dagen, waarin Paus Roncalli het Concilie aankondigde (menend dat hijzelf de Kerk zou hervormen), bestempelde hij het Derde Geheim als een "niet volledig bovennatuurlijke" boodschap, misschien omdat ze hem er voor waarschuwde om op zijn hoede te zijn om de Kerk in die richting te sturen.

Dit was recent nieuws, waar niemand van op de hoogte bleek, en ook verwarrend nieuws, omdat Paus Roncalli de moed niet had zelf zulk een plechtig en openbaar oordeel te vellen, dat zijn gezag engageerde, aangezien dit een zware verantwoordelijkheid meebracht omdat het gans Fatima zou vernielen. Hij liet dus zijn mening, die hij uiterst confidentieel hield, als een steen wegen op zijn opvolgers, die zich geconfronteerd zagen met een kolossale moeilijkheid.

Er is nooit een duidelijke verklaring geweest voor de houding van Johannes XXIII, die het Derde Geheim had moeten bekend maken in 1960 [zoals de Madonna het wou] en dit evenwel niet deed. [101] Nu echter lekt het oordeel van Johannes XXIII uit. Men kan het exact uitgelegd terugvinden in de recente verklaringen van zijn secretaris en medewerker Monsignor Capovilla tegenover Marco Tossati, die het moment van de opening [en de sluiting] van het Derde Geheim beschrijft als volgt:

[Johannes XXIII] na met iedereen gesproken te hebben [de medewerkers, die hij geconsulteerd had] zei me : "Schrijf". En ik schreef wat hij dicteerde : "De Heilige Vader heeft uit de hand van Monsignor Philippe dit schrijven ontvangen. Er werd besloten om het vrijdag te lezen met zijn biechtvader. Omdat het om duistere uitdrukkingen gaat, heeft hij Monsignor Tavares ontboden, die ze vertaalde. Hij liet zijn naaste medewerkers toe ze te zien. Uiteindelijk werd het besluit genomen de omslag terug te sluiten met deze zin : "Ik oordeel niet". Stilte tegenover iets dat al dan niet een manifestatie kon zijn van het goddelijke.

Zo bleek het dan te zijn voor Monsignor Capovilla, die de woorden aanhaalt van de Paus, die hij zelf minutieus genoteerd had in notulen [ik schreef wat hij dicteerde], terwijl tot nu toe alleen bekend was wat hij op de omslag geschreven had : "Ik oordeel niet". In de notulen vinden we dus zeker dit uiterst zwaarwichtig getuigenis. Bij zijn getuigenis tijdens het zaligverklaringsproces van Roncalli, zei dezelfde Capovilla : De Paus legde het zwijgen op om twee redenen:
  • Voor hem ging het niet echt volledig om "echt bovennatuurlijke zaken."
  • hij waagde zich niet aan een onmiddellijke interpretatie, te midden het complexe "Fenomeen van Fatima", en, enkele luttele bijzonderheden buiten beschouwing gelaten, wilde hij ze overlaten aan de te voorziene ontwikkeling van de authentieke godsdienstige vroomheid.
Waren deze "luttele bijzonderheden" maar niet het hart geweest zijn van de boodschap van de Madonna! Uit deze twee punten is het duidelijk af te leiden dat Johannes XXIII niet wenste te geloven dat de Madonna werkelijk deze woorden had uitgesproken. Hij wilde echter niet de verantwoordelijk op zich nemen om dit ook openlijk te zeggen, omdat Fatima een feit was dat door de Kerk en door het geloof van de mensen erkend was. Hij wilde het ook niet openlijk zeggen omdat het duidelijk zou geweest zijn dat de woorden van de Madonna niet in tegenstrijd waren met het Katholiek orthodoxe geloof, maar enkel in tegenstelling met zijn persoonlijke overtuiging en sommige van zijn beslissingen.

Moesten de woorden van de Madonna in het Derde Geheim naar canonieke normen een ketterse inhoud gehad hebben, dan zou het duidelijk geweest zijn dat de H. Maagd in Fatima niet verschenen was. Dan zou het juist de plicht geweest zijn van de Kerk openlijk tussenbeide te komen [ter verdediging van het geloof van de mensen]. En men kan er zeker van zijn dat het Heilig Officie, toen geleid door Kardinaal Ottaviani, gekend als de “Carabinieri van de Kerk,” een onverbiddelijk veto zou uitgesproken hebben tegen Fatima en die verschijning zou verworpen hebben.

Er gebeurde echter niets van die aard. Johannes XXII raadpleegde meerdere kardinalen, maar niet de enige kardinaal, die hij zeker had moeten consulteren, namelijk de Patriarch van Lissabon, die door Zuster Lucia aangewezen was als de bewaarder van het Geheim, maar die eerst werd aan de kant geschoven en daarna uitgesloten. Daarom besloot Roncalli dat het Geheim [dat, zoals Paus Johannes-Paulus II zei, “aan alle mensen” gericht was] in stilte zou begraven worden, zonder enige uitleg of beoordeling.  Om de grote verwachting van de bekendmaking in 1960 te vermijden, koos het Vaticaan voor de beschamende weg er een steen naar te werpen zonder zijn hand te tonen.  Het publiceerde inderdaad op 8 februari 1960 een persmededeling langs het agentschap A.N.I. met als titel: “Het is mogelijk dat het Derde Geheim van Fatima nooit zal gepubliceerd worden.” Op basis van anonieme Vaticaanse bronnen stond er letterlijk: “Het is zeer waarschijnlijk dat de brief [sic!] waarin Zuster Lucia de woorden schreef van de Maagd Maria [sic!], gericht tot de drie herders in de Cova da Iria, nooit zal geopend worden”.

Het is amper nodig er de nadruk op te leggen dat het Derde Geheim, waarover we het hebben, het Geheim met de “duistere inspraken” [deze waren allerminst duister, maar explosief], duidelijk niet de tekst is van het visioen, dat in 2000 werd bekend gemaakt, maar eerder [het is duidelijk gezegd] “een brief”, waarin Lucia de woorden neerschreef van de H. Maagd Maria tot de drie herdertjes.” [In de tekst van het visioen vindt men geen woorden van de Madonna].

Het communiqué, dat het Vaticaan deed publiceren,  gaat verder met de reden waarom de Paus besloten had het Geheim niet bekend te maken: “Terwijl de Kerk de verschijningen in Fatima erkent, wil ze de verantwoordelijkheid niet op zich nemen om de waarachtigheid te garanderen van de woorden, die de drie herders beweren van de Heilige Maagd te hebben gehoord”.

Frère Michel bestempelt wat het agentschap uitkraamde als “een echte bom." In de geschiedenis van de Kerk heeft het misschien zwaarder door gewogen dan de vijf dikke boeken van de “Redevoeringen, boodschappen en gesprekken” van Zijne Heiligheid Johannes XXIII, waarin het communiqué duidelijk niet voorkomt. In elk geval is het Paus Johannes XXII, die er de eerste verantwoordelijkheid voor draagt”.

De keuze voor de anonimiteit getuigt objectief van het slechte geweten van de geestelijkheid. Frère Michel is van mening dat “deze eigenaardige en sluwe handelswijze de opvolger van Petrus onwaardig is en hij vindt het schandalig dat [buiten deze anonieme tekst zelf] noch Johannes XXII, noch Paulus VI zich verwaardigd hebben aan de Kerk ook maar één zin uitleg te geven voor hun beslissing om het Derde Geheim niet bekend te maken.” En dit alles terwijl dezelfde twee Pauzen ongelofelijk veel nadruk legden op “de geest van het Concilie” en bijgevolg op de mening dat de Kerk, door hen, eindelijk open stond voor vele vragen, in dialoog met de wereld, beschikbaar om de vereisten van de rede te aanvaarden, transparant en attent voor de “tekenen van de tijd.”

De werkelijkheid van de feiten getuigt van een diametraal tegengestelde houding. Eerst en voor al, volgens het communiqué, dat door het A.N.I. nieuwsagentschap werd gepubliceerd “wenst de hiërarchie niet de verantwoordelijkheid op zich te nemen om te garanderen dat de inhoud van het Derde Geheim werkelijk de woorden zijn van de Madonna. De herders van de Kerk blijven dus in gebreke bij het vervullen van hun plicht bij het beoordelen van het bovennatuurlijk karakter van een gebeurtenis.

Op de tweede plaats, blijven ze ook in gebreke bij het vervullen van hun plicht wanneer ze door geen oordeel uit te spreken, in feite een precieus document 'sekwestreren' en zo het Katholieke volk en de wereld beletten kennis te hebben van een boodschap die aan hen werd geadresseerd."

Op de derde plaats blijven ze in gebreke wanneer ze dit doen zonder enige leerstellige of pastorale reden te vermelden, zelfs als ze zich hullen in de anonimiteit, maar zoals Johannes XXIII, enkel een “confidentiële” nota nalaten, die het niet-bovennatuurlijke karakter insinueert van een deel van de boodschap en op die manier dus de handen bindt van de opvolgers.

Kardinaal Ratzinger en Paus Johannes-Paulus II gedroegen zich helemaal anders, vooreerst door de redenen bekend te maken waarom het Geheim niet bekend werd gemaakt (Ik denk aan de episode in Fulda en andere tussenkomsten van Paus Wojtyla en ook aan de interviews van Ratzinger in 1984 en 1986).  Ze hebben zich ook anders gedragen door het verzoek van de Madonna voor de “toewijding” ernstig  te nemen (hoewel ze niet in staat waren deze uit te voeren omwille van de tegenstand, die ze hiervoor ondervonden). En tenslotte door in 2000 bekend te maken wat er mogelijk was [dat was de tekst van het visioen] maar zonder echter in staat te zijn de zware hypotheek te lichten, die veroorzaakt werd door het “falen” van Johannes XXIII in verband met de woorden van de Madonna [falen, waarbij ook Paulus VI betrokken was].

Het probleem is daarom gelegen in die enkele zinnetjes, die Paus Roncalli kenmerkte als “duistere inspraken” en die elders door Monsignor Capovilla “dialectische uitdrukkingen” [102] worden genoemd en die ze, tevergeefs, trachtten minder hard te maken met de hulp van een vertaler, van wie de moedertaal het Portugees was. En dan werd er besloten ze te verbergen, klaarblijkelijk ook omdat Lucia, die door de Madonna was bijgestaan om het Geheim “woord na woord” neer te schrijven, niet bereid was ze te herzien of ze te “af te zwakken”.

Dat het Vaticaan de daarop volgende tientallen jaren verlamd bleef door het “nee” van Roncalli is ook aangetoond bij een gelegenheid toen Johannes-Paulus II openlijk over het Derde Geheim sprak tegenover journalisten. Het was juist na de val van de Berlijnse Muur [twee maanden tevoren] toen de Oostregimes  uiteen vielen. Paus Johannes-Paulus II werd op 25 januari 1990 [103], tijdens een vliegtuigreis, ondervraagd door de Portugese vaticaankenner Aura Miguel. De vraag was de volgende: “Heilige Vader, velen geloven dat de recente gebeurtenissen in Oost-Europa en in Rusland door O. L. Vrouw van Fatima waren aangekondigd. Meent u, die het volledige Geheim van Fatima kent, dat de overtuiging van zo vele Portugezen gegrond is?”

De Paus, die voor de vuist sprak, zei, onder andere, dit : "Het probleem is dat wat de mensen weten en dat wat ze geloven. Het vertrouwen van de mensen in de Madonna is theologisch gerechtvaardigd, we weten immers dat Ze de Moeder van de mensen, van de volkeren is. Bijgevolg kunnen we wat er in Rusland is gebeurd en in het Oostelijk deel van Europa, toeschrijven aan haar moederlijke bezorgdheid. In die zin kunnen we theologisch de overtuiging van de Portugezen en zovele anderen, aanvaarden. Natuurlijk zijn in deze zin ook de openbaringen van Fatima, de private openbaringen, allemaal in overeenstemming met de geloofsleer. Nochtans, deze overeenstemming met de geloofsleer gaat niet teveel in op details."

In dit geval sprak de Paus over een specifieke vraag, over een "detail" van de voorspellingen van Fatima, die leken uitgekomen te zijn. Maar wat bedoelde hij juist met deze woorden? Op het eerste gezicht scheen hij te willen zeggen dat de echtheid van de verschijningen in Fatima niet kan in twijfel getrokken worden als een of ander detail van de voorspellingen niet lijken verwezenlijkt te worden. Hoe kan een profetie van de Moeder Gods echter niet uitkomen? Of wou hij zeggen dat een of ander detail niet volledig kon overeenstemmen met de "geloofsleer"? Stelde hij een historische of een leerstellige vraag? Of misschien beide?

Het is moeilijk te zeggen. We weten enkel dat Johannes-Paulus II zelf, door Zuster Lucia ondervraagd over de bekendmaking van het Derde Geheim, haar antwoordde dat het niet opportuun was om het bekend te maken "omdat het verkeerd zou kunnen begrepen worden." We weten ook dat Kardinaal Ratzinger in 1996 in Fatima, liet verstaan dat het nog niet bekend gemaakt was omdat er "details" waren, die tegen de Kerk zouden kunnen gebruikt worden. [104]

Dat schijnt een stap vooruit te zijn tegenover Johannes XXIII. Noch Johannes-Paulus II, noch Kardinaal Ratzinger hadden de verlammende twijfel veroorzaakt van Roncalli, volgens dewelke de woorden van het Geheim niet volledig de woorden van de Madonna zouden zijn. Na de tekst van het visioen in 2000 te hebben bekend gemaakt, bevonden ze zich echter in een moeilijke situatie waarbij ze het bestaan moesten ontkennen van dat ander deel van het Geheim, wat zou neerkomen als op het ontkennen van wat voor de hand ligt.

Volgens Solideo Paolini, “had Johannes-Paulus II in 1982, toen hij op bedevaart ging naar Fatima om te danken voor het overleven van de aanslag, de bedoeling het volledige Derde Geheim bekend te maken. In werkelijkheid lekte het nieuws uit op één bepaalde dag in de eerste maanden van 1982, toen hij een Portugese prelaat van de Curie, Monsignor Carreira het geheim had laten lezen, omdat hij hem gevraagd had het te vertalen met “alle taalkundige nuances.” Het was de tweede keer dat er beroep gedaan werd op een vertaler. Johannes XXII had dit ook gevraagd aan Monsignor Tavares. Echter niet omdat er “duistere uitdrukkingen” of “dialectische uitdrukkingen” in stonden, die, eens ze vertaald waren, geen verdere hertaling nodig hadden. Het is duidelijk dat hij trachtte de moeilijkheid van dit paar explosieve zinnen te omzeilen door te trachten na te gaan of ze anders konden worden vertaald en gemilderd te worden ofwel een andere betekenis konden gegeven worden.

Mogelijk is het probleem enkel een bijzonder schokkende uitdrukking. Argwaan is ook gerezen bij de redenering van Kard. Ottaviani tijdens zijn conferentie in 1967, waar hij uitdrukkelijk het Derde Geheim vergeleek met de “profetieën uit de Heilige Schrift, die gehuld zijn in een waas van geheimzinnigheid en over het algemeen niet worden uitgedrukt in een duidelijke, klare taal, die voor iedereen verstaanbaar is.” “Wat is er, bijvoorbeeld, gezegd in de profetieën uit het boek Apocalyps ?” Deze referentie lijkt enkel zuiver toeval, "al is er," zei de prelaat, “een teken in het Derde Geheim, dat als gesluierd is. Het is niet in een taal, die in alle opzichten duidelijk is en klaar”.

In werkelijkheid, zo laat Pater Alonso ons verstaan, heeft het Derde Geheim een klare logische en welbepaalde inhoud […]. Het is geen geheimzinnige, buitengewone of wazige tekst. Zo rijst er dan de gegronde verdenking dat, als het werd onderworpen aan censuur, dit niet was omwille van veronderstelde ‘duistere ingevingen” noch over (niet bestaande) “dialectische uitdrukkingen” of “wazige profetieën”. In werkelijkheid wenste men het probleem te verbergen dat vertegenwoordigd wordt door een profetie, die heel duidelijk, maar te sterk en te storend is om bekend gemaakt te worden. Zou het, als veronderstelling, een verwijzing kunnen zijn naar de antichrist (een typische Bijbelse profetie, zoals Ottaviani ze bedoelde) die het Derde Geheim voor het Vaticaan verschrikkelijk en onuitsprekelijk maakt?

Het is duidelijk dat in 1982, aangezien Paus Wojtyla wenste het Geheim bekend te maken, men zich wendde tot Zuster Lucia om na te gaan of de zinnen die zo schrikaanjagend klonken, konden verzacht worden. “In feite” zo legt Paolini uit, “is het mogelijk dat de brief van Zuster Lucia van mei 1982, die door Monsignore verkeerd werd geciteerd in De Boodschap van Fatima,  juist het antwoord was van de zienster op dergelijk verzoek.”

Als we alles volgens deze sleutel lezen, wordt het begrijpelijk dat Zuster Lucia naar de Paus schreef en het had over “het derde deel van het Geheim, dat u zo graag zou weten”, omdat het niet gaat over de tekst van het Geheim, dat de Paus wenste te weten, maar de juiste betekenis er van: het hoe, het wanneer en het wie van zijn vervulling. Of zijn mogelijke, meer aanvaardbare “vertaling”.

Steunend op deze brief van Zuster Lucia, schijnen de “ijzingwekkende” inhoud van het Geheim met betrekking tot de vermelde “bijzonderheden,” niet gerealiseerd in het jaar 1982.  De zienster schrijft inderdaad: “Hoewel we volledige vervulling van het laatste deel van deze profetie nog niet gezien hebben,  toch zien we dat we er naar toe bewegen, beetje bij beetje, met grote schreden … En zeg niet dat God ons zo straft, integendeel, het zijn de mensen zelf, die hun eigen kastijding voorbereiden. Met zorg verwittigt God ons en roept ons op het juiste pad. Hij respecteert de vrijheid, die Hij ons gegeven heeft. Daarom zijn de mensen verantwoordelijk.”

Maar, waar gaat het precies over? Wat zijn, tenslotte, de onuitsprekelijke “bijzonderheden”, waarvoor ze zoveel angst had om ze te onthullen? Volgens Paolini “zonder andere specifieke mogelijkheden uit te sluiten, merk ik dat er twee steeds terugkerende thema’s zijn, die bovendien plausibel met mekaar verbonden zijn: een van een belangrijke geloofsafval aan de top van de Kerk (het getuigenis van Kardinaal Ciappi) en het andere [vergezeld van een beeld] is, dat satan er in zal slagen zelfs de top van de Kerk te infiltreren (volgens de formulering van de “diplomatieke versie”) of “de Paus, die onder de controle staat van satan (volgens Pater Malachi Martin). In La Salette zijn deze twee thema’s met mekaar verbonden (“Rome zal het geloof verliezen en de zetel worden van de Antichrist”). Ik herinner er ook aan dat Kardinaal Ratzinger, in het vermelde interview, over het Derde Geheim spreekt en juist elementen aanduidt van deze aard, vermeldend dat deze reeds aanwezig zijn in andere verschijningen, die door de Kerk erkend werden. Dit alles, zoals Kardinaal Ratzinger reeds te verstaan gaf, zou kunnen vergezeld zijn door wereldwijde catastrofen.”

Zou Paolini ver van de waarheid zijn wanneer hij veronderstelt dat er in het Derde Geheim apocalyptische catastrofen voorspeld zijn? Overdrijft hij niet? Is er geen gevaar te eindigen in “millenarisme”? Om de waarheid te zeggen: Zuster Lucia, hoewel ze steeds zeer voorzichtig was en gematigd, voorspelt deze ook in de geciteerde brief van 1982 aan de Paus. En in het onderhoud met Pater Fuentes brengt ze een schokkende verklaring: “Pater, de Heilige Maagd Maria zei me niet dat we in de laatste tijden van de wereld zijn, maar ze deed me dat om drie redenen verstaan”. [We hebben reeds gezien welke deze drie redenen zijn].

Vroeger, op 15 juli 1946, als antwoord op een vraag van William T. Walsh [“Heeft de Heilige Maagd u iets geopenbaard over het thema van het einde van de wereld?”], reageerde Zuster Lucia op een duidelijke en betekenisvolle manier : “Ik kan op deze vraag geen antwoord geven”

Het is natuurlijk nodig de steeds dreigende verwarring te vermijden tussen “de laatste tijden” en het “einde van de wereld” [Waarin ook Zuster Lucia misschien viel]. Het zijn twee verschillende zaken. Is een hypothese van een [verwoestende] Derde Wereldoorlog daarom uitgesloten? Dit is juist het risico waar Johannes-Paulus het over had toen hij het derde millennium toewijdde aan het Onbevlekt Hart: “De mensheid beschikt tegenwoordig over instrumenten met een ongekende kracht, die van deze wereld een tuin kunnen maken of hem herleiden tot een hoop puin […]. Op vandaag staat de wereld, zoals nooit in het verleden, op een kruispunt”.

Feitelijk kan het Geheim, dat door de Madonna gegeven werd tijdens de verschijning van 13 juli 1913 op volgende manier verlopen zijn: Ze begon het eerste deel met het verzoek om de Rozenkrans te bidden omdat de oorlog [de Eerste Wereldoorlog] vlug zou eindigen. Dan, in het tweede deel, legt ze uit dat, als haar verzoek niet wordt ingewilligd en men niet naar God terugkeert er een “andere nog ergere oorlog” zal ontbranden “tijdens het pontificaat van Pius XI” [Dat is exact wat er gebeurde: De Tweede Wereldoorlog]. Misschien voorspelt het Derde Geheim, onder andere, een Derde Wereldoorlog, waarin de mensheid zal gedompeld worden als ze hardnekkig de weg van de zonde blijft gaan. Tenslotte toont het visioen, dat deel uit maakt van het Derde Geheim juist een schouwspel van ruïne en vernieling.

Dit gaat natuurlijk om een hypothese. Dat er echter een deel is van het Derde Geheim dat niet werd bekend gemaakt en dat als "onuitsprekelijk" geschouwd wordt, is een zekerheid. En op heden, na besloten te hebben het te negeren, stelt het Vaticaan zich bloot aan hevige druk en zelfs chantage. Er werd hiervan een teken gekregen op de dag na de dood van Zuster Lucia. De hoofdfiguur hierin was Ali Ağca. We zagen reeds hoe hij in 1985 openlijk had verklaard dat hij er van uit het Vaticaan van bewust gemaakt was dat het Derde Geheim betrekking had op de aanslag van 1981. Hem was vergiffenis geschonken en hij was naar Turkije gezonden [en daar verwijderd, opgesloten in een gevangenis) juist tussen 13 mei 2000 (toen de bekendmaking van het Geheim aangekondigd was] en de volgende 26ste juni, toen het werd bekend gemaakt.

Op 15 februari 2005, twee dagen na het overlijden van Zuster Lucia nam Ağca contract van uit de gevangenis van Istanbul, waar hij opgesloten was, met een "Open brief aan het Vaticaan" gericht aan "La Repubblica." In dit schrijven, geschreven in "perfect Italiaans", stelt de Turk [volgens de samenvatting van de brief, door La Repubblica bekend gemaakt] dat het Derde Geheim in zijn geheel moest worden bekend gemaakt, in het bijzonder het deel dat misschien verwijst naar de antichrist."

Hier volgt de letterlijke passage, zoals ze door het dagblad werd meegedeeld: "Ik druk mijn medeleven uit bij het overlijden van Zuster Lucia van Fatima ... Het Derde Geheim van Fatima is ook verbonden met het einde van de wereld ..." En hij gaat verder : "Op 31 december 1992 of 1993, tijdens de viering van het Te Deum, zei de Paus : "Daar er meerdere antichristen gekomen zijn, is het einde van de wereld nabij. Nu zou het Vaticaan aan de wereld de naam moeten bekend maken van de man, die het veronderstelt de ‘uiteindelijke Antichrist’ te zijn. Zo dat de mensheid zijn wegen kan aanpassen en beter deze periode van het einde van de wereld tegemoet te gaan.

De brief besluit als volgt: "Ik, Ali Ağca, ben niet bang om door de mensheid vervloekt te worden. Anderzijds hebben de Joden Jezus van Nazareth reeds tweeduizend jaar afgeschilderd als de antichrist."

Vertaling: Dr. Guy Claes

08-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima: Hoofdstuk 4.1
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima

Hoofdstuk 4.1
Het vierde geheim van Fatima

"Precies, zo!"

Op 5 juli 2006 reisde Solideo Paolini, een jonge Katholieke intellectueel, schrijver van een boek over Fatima, dat we al verscheidene keren hebben geciteerd, en die zich al jaren bezig hield met de studie van de Portugese verschijningen, naar Sotto il Monte in de provincie Bergamo. Na lange jaren bisschop geweest te zijn, bracht Monsignor Loris Capovilla nu zijn oude dag door in het dorp van Paus Roncalli, hij was de persoonlijke secretaris geweest van Paus Johannes XXIII. De afspraak tussen de twee was om 19 uur in de residentie van de prelaat.

Nadat Capovilla wat herinneringen aangehaald had over de jaren dat hij bisschop was in Loreto, kwam Paolini te voorschijn met een vraag: "Excellentie, de reden van mijn bezoek komt voort uit het feit dat ik een onderzoeker ben van Fatima. Wetend dat u een eerste informatiebron [81] bent, zou ik u graag enkele vragen stellen ..."

Aanvankelijk was de bisschop voorzichtig: "Nee, kijk. Nu ik zie dat het officieel bekend gemaakt is en om onnauwkeurigheden te vermijden, ben ik gehouden aan wat er reeds gezegd is. Zelfs moest ik meer weten, is het belangrijk zich te houden aan wat er in de officiële documenten gezegd is".

Terwijl hij glimlachte voegde hij er een belofte aan toe : "Schrijf me uw vragen en ik zal er op antwoorden. Ik zal eens kijken in mijn papieren [als ik ze nog heb, omdat ik alles aan het museum gegeven heb] en ik zal u iets zenden, misschien een zin ... Schrijf".

Een zin? In welke zin zal hij een "zin" schrijven? Naar welke "zin" verwees hij? De jonge student stelde zich de vraag. Ondertussen vertelde Mgr. Capovilla verder over zijn ideeën. Paolini verteld verder:

"De aartsbisschop ging verder met spreken en raakte verscheidene onderwerpen aan: Het risico om voorbijgaande fantasieën in het hoofd te interpreteren als bovennatuurlijke manifestaties. Het risico dat iemand in bepaalde situaties "monomaniakaal" [iemand die gefixeerd blijft op één onderwerp] wordt, het risico ook om het hoog in de bol te krijgen. Ik zweeg en luisterde en bij mezelf, zo getuigt Paolini, dacht ik aan die arme Zuster Lucia Ze was in het geheel niet "geneigd" tot dat type fenomeen en die maanden lang,zelfs nadat ze het bevel gekregen had, niet in staat was de tekst van het Derde Geheim neer te schrijven, omdat het haar zo sterk ontstelde!"

Aartsbisschop Capovilla sprak verder en begon zijn kritiek te uiten over "het gemak waarmee men mensen als bezeten bestempeld, die enkel geestelijk ziek zijn en hoe dit tot de onvoorzichtigheid, die hij in Loreto niet beging, leidt onmiddellijk te beginnen met exorcismen terwijl de persoon misschien lijdt aan geestesziekte. Hoewel hij exorcismen niet uitsloot als een ultiem middel. In de plaats was er misschien enkel nood aan een biecht, een H. Mis, een H. Communie en als men wil een goed gebed zoals een Rozenkrans". dan volgden er enkele anekdoten en beoordelingen over de Pauzen.

Zoals overeengekomen, zond Paolini, van zodra hij terug thuis was, op zaterdag, 8 juli, aan de prelaat, zijn geschreven vragen. Op 18 juli kwam er per post een omslag toe. "Juist naast de geschreven vragen over het bestaan van een tekst van het Derde Geheim, die niet bekend gemaakt was, maar waar veel aanwijzingen voor bestonden, had Monsignor Capovilla [van wie wel geweten is dat hij het Derde Geheim gelezen heeft] letterlijk geschreven: "Nulla so" "Niet, naar ik weet"

"Dit antwoord, zegt Paolini, verbaasde me. In feite, als de mysterieuze en nooit bekend gemaakte tekst enkel maar een fantasie zou zijn, dan zou de prelaat, een van de weinigen die het Geheim kent, in staat en verplicht geweest zijn me te antwoorden dat dit een totaal ongegronde mening was en dat alles bekend gemaakt was in 2000. In plaats daarvan antwoordt hij enkel "Niet, naar ik weet". Een uitdrukking waarvan ik denk dat hij, ironisch, en soort omertá, wet van de stilte bedoelde ...

Misschien was dat de beloofde "zin", maar in werkelijkheid was er iets anders. De omslag van Mgr. Capovilla bevatte ook een eigenaardig met de hand geschreven bladzijde, gans normaal van uitzicht en waarop het volgende te lezen stond:
    14 juli 2006 A.D.

    Ik groet van harte Dr. Solideo Paolini. Ik maak hem enkele bladzijden over van mijn documentatie. Ik raad hem aan zich een kopij aan te schaffen van De Boodschap van Fatima, een uitgave van de Congregatie van de Geloofsleer, uitgegeven door de uitgeverij van het Vaticaan in het jaar 2000.

    Loris F. Capovilla
Het was eigenaardig dat de aartsbisschop een onderzoeker van Fatima het advies gaf een officiële publicatie van het Vaticaan over het Derde Geheim aan te schaffen. Het was vanzelfsprekend dat hij deze reeds bezat. Was dit dus geen uitnodiging om in deze publicatie iets welbepaalds te lezen, dat in verband stond met de documenten die dezelfde Capovilla gezonden had? Dat was de interpretatie van Paolini en in feite hij vond het punt, of, nog beter "de zin".

"Wat in het oog sprong bij het vergelijken van dat boekje met de bladzijden, die de Secretaris van Johannes XXIII me zond, zegt Paolini, was deze tegenstrijdigheid: In zijn "vertrouwelijke nota", die een hoeveelheid stempels draagt, wordt er verzekerd dat Paus Paulus VI het Geheim gelezen heeft in de namiddag van donderdag, 27 juni 1963, terwijl het officiële Vaticaans document bevestigt: Paulus VI las de inhoud met de Subsituut Staatssecretaris, zijne Excellentie Mgr. Angelo Dell’Acqua, op 27 maart 1965 en zond de omslag terug naar de archieven van het Heilig Officie met de beslissing de tekst niet te publiceren. Ik vroeg me daarom af: 27 juni 1963 of 27 maart 1965?"

Zou dit een misschien een vergissing zijn? Of zou deze tegenstrijdigheid de oplossing verbergen van het mysterie, dat we al zo lang aan het onderzoeken zijn? Met diezelfde vragen, nam Paolini de telefoon en om 6.45 u. van dezelfde dag, belde hij Monsignor Capovilla rechtstreeks op.

De onderzoeker vertelt dat, na enkele begroetingen "ik de aandacht vestigde op het verschil tussen de "vertrouwelijke nota’s" en wat er bevestigd wordt in De Boodschap van Fatima, waar hij me zelf naartoe verwezen had. Hij antwoordde: "O, maar ik heb de waarheid gezegd. Kijk ik ben nog klaar van geest!" "Mijn God, Excellentie, maar hoe kan men deze duidelijke tegenstrijdigheid uitleggen? Op dit punt antwoordde hij met beschouwingen, die schenen te verwijzen naar eventuele fouten in herinneringen, in interpretaties van wat hij had bedoeld, dat we ook niet spraken over de Heilige Schrift...Ik wierp op: "Ja, Excellentie, maar mijn referentie is een klare geschreven tekst [het officiële Vaticaanse document, namelijk De Boodschap van Fatima], die op zijn beurt gebaseerd is op nota’s uit het archief!" Monsignor Capovilla: "Maar ik heb gelijk, de Bertone-omslag is misschien niet dezelfde als de Capovilla-omslag ..." Onmiddellijk onderbrak ik hem: "Daarom, beide data zijn correct omdat er twee teksten zijn van het Derde Geheim?" Daarop volgde een kort moment van stilte. Dan antwoordde Monsignor Capovilla : "precies zo!"

Het Vaticaans mysterie van de data

Nu werd de belofte over de "zin" eindelijk duidelijk en werkelijk intrigerend. wat naar Paolini gezonden werd was niet enkel een "zin" maar een echte bom. Wat we tot nu toe enkel veronderstelden, werd nu bevestigd door een kroongetuige : Er bestaat een Vierde Geheim, of liever een deel van het Derde Geheim [Duidelijk wat volgt op de woorden van de H. Maagd, die onderbroken worden door het "enz..."] dat nog niet werd bekend gemaakt en dat een andere weg heeft gevolgd in de meanders van de Vaticaanse kantoren. De secretaris van Paus Johannes XXIII onthult het door de beslissende bijzonderheid van de data en dan door expliciet te erkennen dat er twee verschillende teksten bestaan van het Derde Geheim. Dit zijn sensationele openbaringen, ook omwille van de centrale rol, die de secretaris van Johannes XXIII had, bij het geheim houden van het derde deel van de boodschap van Fatima.

Maar, zo kan men zich afvragen, wat laat er de prelaat toe met zulke nauwkeurigheid de datum te weten, waarop Paulus VI de "Capovilla-omslag" gelezen heeft, toen hij niet langer secretaris was van de [nieuwe] Paus?

Het antwoord is juist te vinden in het precieuze document dat Monsignor naar Paolini zond. Laten we het lezen. Het is een bladzijde, op papier met het bisschoppelijk zegel en gemerkt als "Vertrouwelijke nota van L.F.Capovilla." Het is gedateerd op 17 mei 1967. Hier volgt de tekst:
    Donderdag, 27 juni 1963. Ik was van dienst in het voorvertrek [het bureau, waar de Paus verscheidene personen ontvangt]. Vroeg in de morgen ontving Paulus VI, onder anderen, Kardinaal Fernando Cento [Die Pauselijk Nuncius geweest was in Portugal] en korte tijd daarna de bisschop van Leira, Monsignor Joao Pereira Venancio. Voor hij vertrok vroeg de bisschop "een bijzondere zegen voor Lucia."

    Het is evident dat ze tijdens die audiëntie spraken over Fatima. In feite telefoneerde de Substituut [de waarnemende Staatssecretaris] Monsignor Angelo Dell’Acqua, me in de namiddag in de Via Casilina [Ik was tijdelijk te gast bij de zusters van de "Poverello," de H. Franciscus van Assisië].

    "Ze zoeken naar de Fatima-omslag [plico]. Weet je waar deze ligt?"

    "Die lag in de lade aan de rechtse kant van de lessenaar, de "Barbarigo", in de slaapkamer [van de Paus].

    Een uur later belde Dell’Acqua me terug: "Alles is OK. De omslag [plico] is gevonden".

    Vrijdagmorgen 28 juni, tussen twee audiënties, vroeg Paulus VI me: Hoe komt het dat uw naam [Capovilla] op de omslag staat?"

    Johannes XXIII vroeg me een nota te schrijven hoe de omslag in zijn handen terecht gekomen was en de namen van al degenen aan wie hij het zou bekend maken."

    "Had hij enig commentaar?"

    "Nee, tenzij dat ik op de buitenzijde [involucro] moest schrijven : "Ik laat het aan anderen over commentaar te geven of te beslissen." [82]
In werkelijkheid had Capovilla, nog kort tevoren, opnieuw deze vraag van Paulus VI herhaald om de tekst te krijgen van het Derde Geheim. Het is echter duidelijk dat het verschil in de data met de officiële Vaticaanse tekst van 2000 werd niet opgemerkt. Nu, in elk geval, is deze bladzijde van de "vertrouwelijke nota" van Capovilla onweerlegbaar en bewijst iets, dat van uitzonderlijk belang is.

Eerste opmerking: Paulus VI werd tot paus verkozen op vrijdag, 21 juni 1963. Hij was zelfs nog niet officieel geïnstalleerd [de Mis werd gecelebreerd op 29 juni] toen hij, op 27 juni, amper zes dagen na zijn verkiezing, reeds een ontmoeting had met de bisschop van Leiria [die het Derde Geheim ontvangen had] en met de Kardinaal, die nuntius was in Lissabon en die het Derde Geheim naar Rome bracht, om naar een lezing te vragen van die geheimzinnige tekst. Als men rekening houdt met de dagen, die nodig zijn voor de vieringen van het afsluiten van het conclaaf en voor deze die nodig zijn voor de officiële installatie van de Paus, kan men zeggen dat, voor alles, zelfs vooraleer de verantwoordelijkheid op te nemen voor de verschillende Dicasteria en kennis te hebben genomen van al hun dossiers, zelfs van deze van het Vaticaans Concilie [dat onderbroken was], Paulus VI reeds een ontmoeting had met de "boden" van Zuster Lucia en er toe overging om de tekst te lezen van het Derde Geheim van Fatima [of beter de woorden van de Madonna, die nog steeds niet gepubliceerd werden] en onmiddellijk besloot het verder verborgen te houden, zoals zijn voorganger gedaan had.

Tweede opmerking: In het Vaticaans boekje De boodschap van Fatima kan men lezen dat, vóór Paulus VI "Johannes XXIII besloot de verzegelde omslag terug te zenden naar het Heilig Officie en het derde deel van het Geheim niet bekend te maken". We weten echter, door het betrouwbare getuigenis van Monsignor Capovilla, dat Paulus VI het Derde Geheim, zoals aangetoond door dezelfde Monsignor, in de lade vond van de schrijftafel in de slaapkamer van Paus Johannes. Dit is in tegenspraak met de officiële reconstructie. [83] Als we echter in aanmerking nemen dat er, zoals Capovilla ons geleerd heeft, twee verschillende teksten zijn, die het Derde Geheim bevatten, en als we rekening houden met het feit dat de chronologie, die het Vaticaan aangeeft, volgens de pen van Monsignor Bertone verwijst naar de tekst van het visioen [maar niet naar de tekst van wat de Madonna gezegd heeft] dan klaart alles op : beiden spreken ze de waarheid. Het is duidelijk dat Johannes XXIII dat deel terugzond dat te maken heeft met het visioen terwijl hij het besluit nam om het andere deel bij zich te houden in zijn slaapkamer. Hij moet het zo "explosief" en "shocking" gevonden hebben dat het dergelijke abnormaliteit rechtvaardigde. Er is echter nog een andere reden: Pius XII had hetzelfde gedaan.

In de hoger vermelde "Inleiding" van Bertone op De Boodschap van Fatima, kan men lezen dat Johannes XXIII het Derde Geheim bij hem liet brengen van uit het Heilig Officie [84]. Er zijn echter feiten, die hiermee niet lijken te kloppen. We weten immers met zekerheid dat [en hiervoor is er zelfs een fotografisch bewijs] dat integendeel, zijn voorganger Pius XII, de tekst van het Geheim van Fatima [de "explosieve"] in zijn eigen kamer hield, dicht bij zijn bed [85]. Al deze feiten stemmen echter enkel overeen als men aanneemt dat er twee verschillende teksten bestaan, een van beiden, deze over het visioen en die Paus Johannes bij hem liet brengen van uit het Heilig Officie [zoals Bertone zegt] en de andere, die te voorschijn gehaald werd uit het kleine houten koffertje, dat Paus Pius XII in zijn eigen kamer bewaarde. "Dit bewijst, volgens Frère Michel, dat Pius XII een groot belang hechtte aan het Derde Geheim". Of beter, het bewijst dat hij meende dat het "explosief" was. Waarschijnlijk is het voor dezelfde reden dat Johannes XXIII besloot om hetzelfde te doen: De tekst van het visioen terugzenden naar het Heilig Officie, maar het ander deel bewaren in de pauselijke vertrekken.

Derde opmerking: Paulus VI las op 27 juni 1963 een deel van het Derde Geheim [de Capovilla omslag, deze, met de woorden van de Madonna. Met andere woorden: het explosieve deel van het Geheim], zoals door Monsignor Capovilla zelf werd verklaard. En dan las hij het andere deel, dat van het visioen dat in 2000 werd bekend gemaakt [dat is de Bertone omslag] op 27 maart 1965, zoals het door Bertone zelf word beschreven in de officiële reconstructie. We kunnen dus zeggen dat ook in dit geval, zowel Capovilla als Bertone de waarheid spreken. Nogmaals, alle mogelijke tegenstrijdigheden worden enkel opgelost als men aanvaardt dat er twee verschillende teksten bestaan van het Geheim.

Dit is eveneens de enige mogelijke uitleg voor een andere reeks veronderstelde tegenstrijdigheden over de data en de plaatsen van het document. In feite, zowel met Johannes-Paulus II, als met Paulus VI, verschijnen er [eigenaardig genoeg] twee verschillende data, die op verschillende momenten hun lezing van het Derde Geheim doen plaats vinden. Waarom zou deze eigenaardige splitsing van data zichzelf herhalen voor beide pauzen als het niet ware dat het ging over twee verschillende teksten, die bewaard worden op twee verschillende plaatsen en op verschillende momenten gelezen werden door beide pauzen?

Bijgevolg, met betrekking tot Paus Wojtyla, was het de Washington Post die op 1 juli 2000 vermelde dat er een probleem was met de data, terwijl ze de belangrijkheid van dit nieuws niet begrepen. Het Amerikaans dagblad schreef: "Op 13 mei zei Joachim Navarro-Vals, de woordvoerder van het Vaticaan dat Johannes-Paulus II de tekst van het Geheim de eerste keer las in 1978, in de eerste dagen na zijn verkiezing. Maandag bevestigde de assistent van Kardinaal Ratzinger [Monsignor Bertone] dat de Paus het voor de eerste keer zag in het ziekenhuis, waar hij herstelde na de aanslag [dus in 1981]".

De reconstructie door Monsignor Bertone in de Vaticaanse uitgave De Boodschap van Fatima, die natuurlijk enkel de chronologie weergeeft van de "Bertone omslag", dat is, de tekst van het visioen, spreekt niet van de datum van 1978, zoals Navarro-Vals deed, maar eerder over 1981: "Johannes-Paulus II, van zijn kant, vroeg naar de omslag met het derde deel van het "Geheim" na de aanslag van 13 mei 1981." De omslag kwam van het Heilig Officie op 18 juli 1981 [terwijl de Paus in het ziekenhuis lag juist ten gevolge van de aanslag] en werd de volgende 11 augustus teruggezonden naar het archief van het Heilig Officie.

Maar, zoals we reeds zagen, onmiddellijk daarna, schrijft Monsignor iets tegenstrijdigs : "Zoals bekend, dacht Paus Johannes-Paulus II er onmiddellijk aan de wereld toe te wijden aan het Onbevlekt Hart van Maria en zelf stelde hij er een gebed voor samen in het vooruitzicht om een "akte van toewijding" te vieren in de Basiliek van Sancta Maria Maggiore op 7 juni 1981"

Hier moet men zich afvragen hoe het mogelijk is een verband te leggen tussen het lezen ["waarna hij onmiddellijk dacht ..."] van de tekst van het visioen [wat gebeurde op 18 juli 1981] en de beslissing van de Paus aangaande de toewijding aan Maria, die reeds gebeurd was op 7 juni 1981? Deze plechtige daad, die duidelijk verwees naar de verschijningen van Fatima, kon niet bespoedigd worden door het lezen van het Derde Geheim, wat eerst anderhalve maand later gebeurde. Dit kon enkel verklaard worden door het feit dat de Paus kennis had over het ander deel van het Geheim, dat de woorden van de Madonna bevat en dat, volgens zijn woordvoerder, reeds gelezen werd in 1978, onmiddellijk na zijn verkiezing, zoals ook gebeurd was met Paulus VI.

Inderdaad, in de archieven van het Heilig Officie, waar de zogenaamde "Bertone omslag" te vinden is, vindt men geen enkel spoor van enige consultatie van het Geheim door de Paus in 1978. Daarom kan deze lezing enkel gaan om de "Capovilla omslag" en het is duidelijk dat deze zich reeds in het pauselijk appartement bevond, waar het geplaatst werd door Pius XII en waar het verder bewaard werd door Johannes XXIII en Paulus VI.

Het feit dat Johannes-Paulus II reeds in 1978 kennis had van de geheime woorden [steeds niet bekend gemaakt] van de Heilige Maagd verklaart ook zijn [veronderstelde] verklaringen in Fulda in november 1980, enkele maanden voor de aanslag door Ağca, de lezing van de tekst van het visioen en zijn verwijzing naar het martelaarschap bij die gelegenheid. ["We moeten ons voorbereiden om in een niet zover verwijderde toekomst grote beproevingen te doorstaan, die van onze kant de bereidheid zullen vragen om het leven zelf te verliezen ..."] Dat leidt er toe te denken dat de woorden van de Madonna ook haar commentaar bevatten over het visioen van de "Paus, die gedood wordt" en mogelijk zelfs de uitleg van het visioen zelf.

De verschillende verblijfplaatsen in het Vaticaan van de twee delen van het Derde Geheim verklaart misschien ook de uiterst eigenaardige zin van Kardinaal Ottaviani in zijn fameuze toespraak op 11 februari 1967, toen hij pro-prefect was van de Congregatie van de Geloofsleer: "De Paus [Johannes XXIII] stak het "Geheim" in een andere omslag, verzegelde deze en zond hem naar een van deze archieven, die zijn zoals een krocht, diep en donker, waarin papieren verdwijnen en waarvan men nooit nog iets ziet. Daarom is het moeilijk te zeggen waar het "Geheim van Fatima" zich bevindt" [86]. Ongelofelijke beweringen ! Iedereen wist in feite [het was officieel] dat het Derde Geheim bewaard werd in de archieven van het Heilig Officie en toch, eigenaardig, is het juist de verantwoordelijke van het Heilig Officie, die ons doet geloven dat "het moeilijk te zeggen is waar het "Geheim van Fatima" is [87]. Dit was een verborgen manier om bekend te maken dat de waarheid ingewikkelder is dan de officiële versie.

Tijdens de conferentie in 1967 zei de Kardinaal echter nog iets anders, dat zeer eigenaardig is. Hij beschreef de reisgeschiedenis van het Geheim aldus : "De bisschop van Leiria overhandigde het aan de Pauselijke Nuntius, Monsignor Cento, die nu Kardinaal is en hier aanwezig, die het getrouw overhandigde aan de Congregatie van de Geloofsleer, zoals hem gevraagd was ... Het Geheim is dus aangekomen bij de Congregatie van de Geloofsleer en het werd, steeds verzegeld, overhandigd aan Johannes XXIII.

Frère Michel, die de bewaring van het Geheim in de persoonlijke vertrekken van de Paus gedocumenteerd heeft, meent dat de tegenstelling tussen zijn informatie en deze, die door Ottaviani werd gegeven [volgens dewelke de omslag bewaard werd in het Heilig Officie] te wijten is aan een "onzorgvuldigheid" van de Kardinaal. In feite, nu we kennis hebben van het bestaan van twee verschillende teksten, die samen het Geheim uit maken, kunnen we erkennen dat hij [Ottaviani] ook de waarheid sprak. Dat deel van het Geheim [dat van het visioen] was in feite naar het Heilig Officie gebracht en daar bewaard, terwijl het andere deel van het Geheim door Pius XII in zijn kamer bewaard werd.

In 1977 ging Kardinaal Ottaviani echter verder. Als antwoord op drie vragen, schreef hij in een brief: "De echte tekst van het "Geheim" is geschreven door de zienster Lucia en naar Paus Johannes XXIII gezonden [88] en het bleef echt geheim omdat de Paus er niets van onthuld heeft. Hij was totaal vergeten waar hij de tekst gelegd had, die hem gezonden werd". Dit alles werd door de oude prelaat geschreven op 7 juli 1977. We kunnen zeggen dat Ottaviani, die nu oud geworden was, duidelijk wilde aanduiden dat de "echte tekst van het Geheim" niet in het Heilig Officie was, zoals de officiële versie had doen geloven, maar dat het zich in de handen bevond van de Paus [terwijl het Heilig Officie enkel de tekst had van het visioen].

Er is echter nog een andere sleutel die inzicht geeft in het bestaan van twee teksten. Kardinaal Ottaviani bevestigt in feite: "Johannes XXIII opende de omslag zelf. En ofschoon de tekst in het Portugees geschreven was, zei hij me nadien dat hij hem volledig begrepen had". "Nochtans, zo werpt Frère Michel op, we weten dat hij eerst de hulp had gevraagd van Monsignor Tavares om de betekenis te vernemen van sommige Portugese uitdrukkingen". Ook Monsignor Capovilla verklaarde dat, vermits de tekst "sommige uitdrukkingen bevatte in een Portugees dialect ... hij om een priester vroeg, Monsignor Tavares, die Portugese zaken behartigde in het Staatssecretariaat.

Deze twee tegengestelde informatiedocumenten kunnen uitgelegd worden als men aanvaardt dat het gaat om twee lezingen van twee verschillende teksten [89]. Het is echter ook zo, dat we ons de vraag moeten stellen : Waren er echt "uitdrukkingen in een Portugees dialect" in de tekst van het visioen, die in 2000 bekend gemaakt werd ? Ik stelde de vraag aan een deskundige, Professor Mariagrazia Russo. Nadat ze een diepgaande studie gedaan had, die verrassende resultaten opleverde [en die de slordigheid aantoonde, waarmee men in het Vaticaan een zo belangrijke tekst had vertaald] bleek, dat men in deze tekst geen regionalismen noch provincialismen aantreft. Dit betekent dat het deel van het Geheim, waarover Capovilla het heeft en dat nood had aan de hulp van Monsignor Tavares om de "uitdrukkingen in een Portugees dialect" te vertalen, niet de tekst is, die in 2000 werd bekend gemaakt. Dit is nogmaals een bijkomend bewijs dat er twee verschillende delen bestaan van het Derde Geheim: het ene bekend gemaakt [maar met een onzekere interpretatie] en één dat nog steeds geheim is, waarvan het bestaan wordt ontkend omdat het zo "explosief" is.

De "Fatimistische" literatuur bevestigt dat zelfs de aankomst in Rome van de twee delen van het Geheim, gebeurde op twee verschillende data, die kunnen achterhaald worden. In 1985 schrijft Frère Michel in feite, zonder ooit weerlegd te zijn, dat het document "in Rome aankwam op 16 april 1957" en zelfs dat er "een bevestiging van ontvangst in Leiria aankwam". Hij schrijft dit, refererend naar het onbetwist gezag van Pater Alonso.

In de officiële bekendmaking van 2000, De Boodschap van Fatima, bevestigt Monsignor Bertone, bij het reconstrueren van de weg, die de tekst heeft afgelegd, dat "de omslag op 4 april 1957 werd afgeleverd aan de geheime archieven van het Heilig Officie". Wanneer kwam dit dan eigenlijk aan, op 4 april of op 16 april ? Hoe is het mogelijk op een en hetzelfde moment twee verschillende data te hebben voor hetzelfde document ? Ofwel liegt een van de beide bronnen [daar zou echter geen motief voor zijn, noch voor Pater Alonso of voor Frère Michel, die respectievelijk schreven in 1982 en 1985, noch voor Monsignor Bertone, die schreef in 2000]. Ofwel [wat meer aanvaardbaar is] hebben we niet te doen met hetzelfde document en spreken beide bronnen de waarheid. Alles wordt verklaarbaar als men beschouwt dat Pater Alonso en Frère Michel spreken over de tekst, die de woorden van de Madonna bevat [de zo genoemde "Capovilla omslag"], terwijl Monsignor Bertone het heeft over de tekst van het visioen, die in 2000 werd bekend gemaakt.

Maar hoe is het mogelijk dat de twee delen van het Geheim op twee verschillende momenten werden afgeleverd ? Om welke reden zou dit gebeurd zijn ? Het lijkt onwaarschijnlijk maar als we een onderzoek doen naar wat in Leiria gebeurde, toen het verzoek van Rome over de geschriften van Lucia daar aankwam, kunnen we ons een idee vormen hoe het kwam dat de verzending van de documenten in de tijd gespreid geraakte.

Zoals naar gewoonte is het aan Frère Michel om deze dagen te reconstrueren. In januari 1957 kwam, door tussenkomst van de Nuntius Monsignor Cento, in de Curia van Leiria het verzoek aan vanwege het Heilig Officie om alle geschriften van Zuster Lucia te sturen. Men begon onmiddellijk aan de uitvoering van het bevel. "Toen het fotokopieerwerk ten einde was, vroeg Monsignor da Silva aan de Nuntius of hij ook het Derde Geheim moest zenden. De Nuntius wendde zich tot Rome en antwoordde: "Natuurlijk! Ook het Geheim! Boven alles het Geheim!"

Het Derde Geheim [het deel met de woorden van de Madonna] bevond zich echter onder verzegelde omslag en moest dus als dusdanig worden verzonden. Het kon maar gefotokopieerd worden als de bestemmeling dat wilde. Monsignor Venancio, de hulpbisschop van Leiria, die dat wist, ging de bisschop, Monsignor da Silva, opzoeken, die nu 85 jaar oud was en praktisch geïmmobiliseerd door blindheid en ziekte. Hij vroeg hem : "Luister, Monsignor, u hebt het Geheim en kunt het lezen. Lucia heeft gezegd dat u de macht daartoe hebt. Open het ! Maak er me een fotokopij van. Het is de laatste kans, die we hebben". De bisschop antwoordde echter : "Nee, het interesseert me niet. Het is een geheim, ik verlang niet om het te lezen". ’s Anderendaags ondernam Venancio een nieuwe poging, maar stootte op dezelfde weigering. Zo kon hij niet anders dan, zeer teleurgesteld, het persoonlijk naar de Nuntiatuur te brengen in Lissabon om de verzegelde omslag van het Derde Geheim te overhandigen aan Monsignor Cento, die beaamde wanneer hij het in zijn handen kreeg. Het was 12 uur op de middag op 1 maart 1957"

Uit deze chronologie is gemakkelijk af te leiden dat de aflevering van het opgeëiste materiaal gebeurde in een tijdspanne van twee maanden en het is bijgevolg perfect mogelijk dat de eerste zending in Rome aankwam [op 4 april] de tekst met de woorden van het visioen en dan [op 16 april] de omslag met het deel van het Geheim dat betrekking had op de woorden van de Madonna.

Is er echter documentatie die bewijst dat het Derde Geheim zo was samengesteld, in andere woorden, dat Zuster Lucia het in twee delen geschreven heeft? Het zijn in feite juist haar beschrijving en van haar geschriften, die dit bevestigen. Zuster Lucia, voor ze de pen ter hand nam, legt uit: "Ik heb het bevel gekregen dit te schrijven, zij het in het notaboek, waarin ik mijn geestelijk dagboek neerschrijf, zij het op een stuk papier om het in een omslag te steken en met was te verzegelen. Zo waren de twee teksten geboren. Het lijkt vreemd om de twee delen van het Geheim op twee verschillende bladen papier te schrijven, een deel in het notaboek en het andere op een los stuk papier, Zuster Lucia verklaarde het echter zo in de volgende mededelingen aan de bisschop van Leiria, die duidelijk aantonen wat ze gedaan had: "Ik heb geschreven wat u me bevolen hebt. God heeft me wat willen beproeven , maar uiteindelijk was het zijn Wil: [de tekst] is in een verzegelde omslag en die is in de notaboeken."

Let op de data

Deze mededeling aan Monsignor da Silva is gedateerd op 9 januari 1944. We weten echter dat de tekst van het visioen, dat in 2000 werd bekend gemaakt de datum draagt van 3 januari 1944, zoals door Monsignor Bertone officieel werd erkend: "Het derde deel van het "Geheim" werd geschreven op bevel van zijne Excellentie de bisschop van Leiria en van de Allerheiligste Moeder op 3 januari 1944. In feite, na twee maanden van hevige angst, die haar belette de tekst neer te schrijven [zo groot was het drama], werd de toestand gedeblokkeerd door de zoveelste verschijning van de Madonna, die Zr. Lucia ter hulp kwam en die plaats had op 2 januari 1944. Ze bevestigde haar dat het Gods Wil was dat ze het Geheim neerschreef. Onmiddellijk, binnen de 24 uur, schreef Zuster Lucia de tekst van het visioen, dat wel degelijk op 3 januari gedateerd werd. Waarom zou ze dan zes dagen gewacht hebben, tot 9 januari, om het aan de bisschop mee te delen?

De "Fatimistische" thesis is eenvoudig: "Dit verschil in data bewijst dat er twee documenten bestaan: Het document met betrekking tot het visioen, dat voltooid werd op 3 januari 1944 en dat met de woorden, waarmee de Madonna het visioen verklaarde en dat voltooid werd op 9 januari 1944, of niet lang voordien.

Dezelfde auteurs van deze thesis erkennen dat dit om een omstandig bewijs vraagt. Het is bijgevolg een veronderstelling, hoe plausibel en gegrond ze ook lijkt. Voor ons schijnt het echter buiten twijfel [op dit punt van ons onderzoek] dat het Derde Geheim bestaat uit twee verschillende teksten, waarvan de kenmerken ook blijken verschillend te zijn. De eerste verrassende sleutel krijgen we van Monsignor Venancio zelf die, voor hij de verzegelde omslag aan de Apostolische Nuntius overhandigde, deze zorgvuldig onderzocht.


07-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 3.3
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima

Hoofdstuk 3.3 Detectiveverhaal in het Vaticaan

Een slechtere pleister op de wonde

Op 16 juni 2000, toen het Geheim bekend gemaakt werd, interviewde een reporter van Il Giornale Pater René Laurentin, de bekende Marioloog en expert in verschijningen. Toen hij vroeg of alles nu duidelijk was, hoorde men Pater Laurentin antwoorden: “In het geheel niet. Er zijn bepaalde dingen, die me niet overtuigen.. De barsten, die in 2000 te voorschijn kwamen in de officiële interpretatie van de zaak Fatima begonnen meer weerklank te vinden en werden talrijker. De officiële versie, volgens dewelke alles wat in Fatima voorspeld was, reeds gerealiseerd was, maakte langs alle kanten water. In elk geval is de triomf van het Onbevlekt Hart van Maria in de wereld in het geheel nog niet te bespeuren, verre van, nog minder de beloofde vrede en de “bekering van Rusland." Boven alles, na 11 september 2001, werd het duidelijk dat de moederlijke verwittigingen van de Madonna over nabije straffen, niet enkel betrekking hadden op het verleden. Tot slotsom: niet alles was onthuld op 26 juni 2000. En misschien werd het mysterie nog ondoorgrondelijk gemaakt.

In feite publiceerde het Katholiek dagblad Inside the Vatican (Binnen het Vaticaan), dat goed ontvangen wordt in de paleizen van het Vaticaan, op 26 oktober 2001, samen met andere Italiaanse journalisten, een artikel onder de titel: “Het Geheim van Fatima. Is er nog iets anders?” Daarin leest men: “Het nieuws is gekomen dat Zuster Lucia dos Santos, de laatste overlevende zienster van Fatima, enkele weken geleden een brief gezonden heeft naar de Paus, waarin ze hem waarschuwt dat zijn leven in gevaar is. Volgens Vaticaanse bronnen, bevestigt de brief dat de gebeurtenissen, die in het Derde Geheim van Fatima beschreven zijn, nog moeten gebeuren en dat de brief werd afgeleverd aan Johannes-Paulus II kort na 11 september door de bisschop emeritus van Fatima-Leira, Alberto Cosme do Amaral”.

Toen men de bisschop Serafim de Sousa Ferreira e Silva hierover ondervroeg “ontkende hij niet dat Zuster Lucia deze brief naar de Paus geschreven had, maar zei (met een typisch Jezuïtisch onderscheid) dat er geen brieven bestaan van de zienster, die een gevaar vermelden voor het leven van de Paus." In het dagbladartikel kan men ook lezen: “Bronnen suggereren dat de brief van Zuster Lucia de Paus aanmoedigden om het Derde Geheim volledig bekend te maken. Er werd aan toegevoegd: “Er wordt gezegd dat hij de verwittiging bevat: “Er zullen binnenkort grote omwentelingen en straffen komen."

Een mengeling van hypothesen en indiscreties, die, zoals men kan zien, moeilijk te evalueren en te verifiëren zijn. De kern van de zaak lijkt de geschiedenis te zijn van de brief van Zuster Lucia aan de Paus. Dat er zulke brief is, lijdt zeker geen twijfel. Ik weet niet wat te zeggen over de brief, waarvan aangenomen wordt dat hij door de bisschop emeritus van Fatima naar het Vaticaan gebracht werd. Het is echter zeker dat er een brief aan de Paus gegeven werd door Zuster Lucia zelf in Fatima, omdat dit door de televisie-camera’s werd vastgelegd op 13 mei 2000. Een brief, waar, eigenaardig, alleen de journalist van Corriere della Sara, nota van scheen genomen te hebben. Nochtans, zo lijkt het, zonder de belangrijkheid van het feit te beseffen, die echter enorm is.

In elk geval: Er moet iets geweest zijn. Er moet iets gebeurd zijn na de bekendmaking van het Geheim in 2000. Omdat in de herfst van 2001, twintig dagen na de publicatie van het nieuws in Inside the Vatican en elders, er iets totaal ongewoons gebeurde. Aartsbisschop Tarcitio Bertone, die, zoals we gezien hebben, verantwoordelijk was voor de zaak Fatima in 2000, niet minder dan nummer twee in de Congregatie voor de Geloofsleer, keerde terug naar Coïmbra om Zuster Lucia te interviewen met de bedoeling om haar alles te doen ontkennen, wat de ronde begon te doen. Marco Tossati, de Vaticaan-waarnemer van La Stampa gestempelde dit als“een ongewone, om niet te zeggen nog nooit voorgekomen, gebeurtenis in de tweeduizend jaar oude kerkgeschiedenis”. Het is zelfs nog eigenaardiger als men in beschouwing neemt dat doorheen gans de zaak van Fatima, gedurende tientallen jaren, het Vaticaan toegelaten had dat nieuwsberichten, gissingen, hypothesen en theorieën werden gepubliceerd, zonder ook maar één hiervan te ontkennen. Eigenaardig ook als men ziet dat, om een of andere onbekende reden, het verslag van dit interview niet onmiddellijk gepubliceerd werd in de Osservatore Romano maar eerst een maand later op 21 december 2001.

Dit interview en de publicatie van het verslag, hadden in feite de bedoeling definitief voor de wereld aan te tonen dat het Derde Geheim volledig bekend gemaakt was, dat de toewijding van Rusland gebeurd was en dat er geen andere openbaringen of boodschappen aan Zuster Lucia bestonden. In de plaats daarvan versterkte én de manier van interviewen, én wat er gepubliceerd werd én wat er werd weggelaten uit het interview, de tegenovergestelde thesissen en vertegenwoordigde, naar het oordeel van deze schrijver, een andere rampzalige “communicatiefout” in de zaak Fatima vanwege de mensen van het Vaticaan.

Het ware beter geweest verder de tientallen jaren oude strategie verder te zetten van niet te reageren op onthullingen, aanmerkingen en polemieken. Eens men immers beslist had het interview te organiseren, een enig geval in het blootstellen van de H. Stoel in zulk een delicate zaak, dan was het ook noodzakelijk totaal en ernstig te antwoorden op bezwaren en vragen, deze niet te ontwijken met de bewering ze niet te kennen en klare en duidelijke antwoorden te geven. Het was bovendien nodig dit te doen op een manier die overtuigend was, ontegensprekelijk, door iedereen te verifiëren en boven alle verdenking. Zo niet, dan zou het verkregen resultaat het tegenovergestelde zijn van wat men had verhoopt: het zou het definitieve bewijs leveren dat er iets ernstigs verborgen werd en dat dit gedaan werd met een eenvoudige en zelfbeschuldigende doelmatigheid. Had het Vaticaan dat zo gewild, dan had het kunnen weigeren het Geheim van Fatima bekend te maken en, vermits het boven en buiten wereldse discussies verheven is, niet te antwoorden op kritiek en polemiek. De diensten van het Vaticaan konden zich de luxe niet veroorloven, zeker op de huidige dag, om dingen te zeggen of houdingen aan te nemen, die de massamedia, de publieke opinie en de gelovigen zelf niet geloofwaardig zouden vinden. Omdat de Heilige Stoel en de Kerk daarbij zouden geschaad worden.

Daarom lezen we dit ongewoon verslag dat in de Osservatore Romano gepubliceerd werd:

Ontmoeting van Zijne Excellentie, Mgr. Tarcisio Bertone met Zuster Maria Lucia van Jezus van het Onbevlekt Hart.

Op 17 november 2001 ontmoette Monsignor Tarcisio Bertone, Secretaris van de Congregatie van de Geloofsleer, Zuster Lucia in het klooster van Coïmbra (Portugal) om enkele aspecten te verduidelijken met betrekking tot de publicatie van het document De Boodschap van Fatima (Juni 2000).

Het verslag van het gesprek, dat we hierbij volgt, draagt de gezamenlijke handtekeningen van Monsignor Bertone en Zuster Lucia.

De laatste maanden, in het bijzonder na de pijnlijke gebeurtenissen de terroristische aanval op 11 september, zijn er artikelen verschenen in de Italiaanse en buitenlandse pers over vermeende nieuwe openbaringen door Zuster Lucia, aankondigingen van waarschuwingsbrieven naar de Paus en nieuwe apocalyptische interpretaties van de Boodschap van Fatima.

De verdenking wordt bevestigd, dat de H. Stoel niet de volledige tekst van het “Derde Geheim” zou bekend gemaakt hebben en bepaalde “Fatimistische” bewegingen hebben hun beschuldigingen herhaald dat de H. Vader Rusland nog niet heeft toegewijd aan het Onbevlekt Hart van Maria.

Met de goedkeuring van Kardinaal Ratzinger en de Bisschoppen van zowel Leiria-Fatima als van Coïmbra, werd het bijgevolg noodzakelijk geacht dat ik Zuster Lucia zou ontmoeten in aanwezigheid van P. Luis Kondor, SVD, Vice-postulator van het proces tot heiligverklaring van de Z. Francisco en de Z. Jacinta, en in aanwezigheid van de Priorin van het Karmelietessenklooster van de H. Teresa, om, rechtstreeks van de enig overlevende zienster, nadere verklaringen en inlichtingen te krijgen.

Het gesprek dat meer dan twee uur duurde vond plaats op zaterdagnamiddag 17 november. Zuster Lucia, die volgend jaar in maart 95 jaar zal worden, scheen het goed te stellen, ze was helder van geest en levendig. Tijdens het gesprek drukte ze haar liefde en haar devotie voor de H. Vader uit, voor wie ze heel veel bidt, zoals ook voor de ganse Kerk. Ze was verheugd om de verspreiding van haar boek Os apelos da mensagem de Fátima (De oproepen van de boodschap van Fatima), dat nu in zes talen vertaald is (Italiaans, Spaans, Duits, Hongaars, Pools en Engels) en waarvoor ze veel dankbrieven ontvangt.

Bij het bespreken van het probleem van het derde deel van het Geheim van Fatima, zei ze dat ze het boek dat door de Congregatie van de Geloofsleer gepubliceerd werd, aandachtig gelezen en er rond nagedacht heeft en ze bevestigt alles wat er in geschreven staat.

Aan hen, die hun twijfel hebben uitgedrukt dat een deel van het ”Derde Geheim” niet zou bekend gemaakt zijn, antwoordt ze : “Alles is gepubliceerd, er zijn geen geheimen meer.” Tot hen, die spreken en schrijven over nieuwe openbaringen, zegt ze : “Er is geen greintje van waar. Had ik nieuwe openbaringen gehad, dan zou ik daar met niemand over gesproken hebben, maar ze rechtstreeks aan de H. Vader hebben meegedeeld!”.

Dan sprak ze graag over haar jeugd en de moeilijkheden die ze had beleefd, eerst toen ze zuster werd, maar ook in de vriendelijke attenties, zoals de “vakanties” die ze in de jaren 1921-1924 met Mevr. Filomena Miranda, haar vormselmeter, doorbracht in Braga.
Toen haar gevraagd werd: “Welke invloed had het visioen van 17 juli op uw leven, voor het werd neergeschreven en aan de Kerk toevertrouwd?”, antwoordde ze: “Ik voelde me veilig onder de bescherming van O. L. Vrouw, die zorg draagt voor de Kerk en de Paus”. Ze voegde nog een detail toe aan haar verslag over het fameuze profetisch visioen:

Tijdens het visioen hield O. L. Vrouw, in schitterend licht, een hart in haar linkerhand en een rozenkrans in haar rechterhand.”

Wat is de betekenis van het hart in haar hand ”

“Het is een symbool van liefde, die beschermt en redt. Het is de moeder die haar kinderen ziet lijden en met hen mee lijdt, zelfs met hen, die haar niet beminnen. Ze wil ze immers allen redden en geen enkele verliezen van hen, die de Heer aan haar heeft toevertrouwd. Haar hart is een veilige schuilplaats. De devotie tot het Onbevlekt Hart van Maria is het reddingsmiddel in deze moeilijke tijden in de Kerk en in de wereld. De bedenking van Kardinaal Ratzinger aan het einde van zijn commentaar op het derde deel van het “Geheim” is zeer betekenisvol: “Mijn Onbevlekt Hart zal triomferen”, wat betekent dit? Het hart dat voor God open is, dat gezuiverd is door de beschouwing van God, is sterker dan geweren en allerlei wapens. Het “fiat” van Maria, het woord uit haar hart, heeft de geschiedenis van de wereld verandert, omdat het de Redder naar de wereld bracht, omdat, dank zij haar “ja” God mens kon worden in deze wereld en dat voor alle tijden kon blijven. De boze heeft macht in deze wereld, zoals we voortdurend zien en ervaren. Hij heeft macht omdat onze vrijheid zich voortdurend van God laat wegleiden. Maar sinds God zelf een menselijk hart aangenomen heeft en zo de vrijheid van de mens naar het goede, naar God, heeft gericht heeft de vrijheid om het kwade te kiezen, niet langer het laatste woord. Van dan af zijn de woorden van de Heer gegrond : “Weliswaar leeft ge in de wereld in de verdrukking, maar hebt goede moed: Ik heb de wereld overwonnen”. (Joh. 16.33) De boodschap van Fatima nodigt ons uit in deze belofte te vertrouwen.

Ik stelde haar nog drie vragen:

Is het waar dat, toen u met E.H. Luigi Bianchi en E.H. José dos Santos Valinho gesproken hebt, u twijfels geuit hebt over de interpretatie van het derde deel van het “Geheim?”

Zuster Lucia antwoordde: “Dat is niet waar. Ik bevestig volledig de interpretatie die in het Jubileumjaar gegeven werd”.

“Wat hebt u te zeggen over de koppige beweringen van Father Gruner, die handtekeningen verzamelt opdat de Paus eindelijk de toewijding zou doen van Rusland aan het Onbevlekt Hart van Maria, toewijding, die nog niet gebeurd is?”

Zuster Lucia zei: “De Karmelieten hebben de formulieren voor het verzamelen van de handtekeningen verworpen. Ik zei reeds dat de toewijding, die door O. L. Vrouw gevraagd was, in 1984 gedaan is en dat ze door de Hemel aanvaard werd”.

Is het waar dat Zuster Lucia diep geschokt is door de recente gebeurtenissen en dat ze niet langer kan slapen en dag en nacht bidt?”

Zuster Lucia antwoordde:“Dat is niet waar. Hoe zou ik in de dag kunnen bidden, als ik ’s nachts niet zou slapen? Wat legt men mij allemaal in de mond! Hoeveel dingen zegt men dat ik zou doen! Laat hen mijn boek lezen: daar vindt u alle aanbevelingen en oproepen, die overeenkomen met de wensen van O. L. Vrouw. Gebed en boete, samen met een groot geloof in de macht van God, zullen de wereld redden”.

Aartsbisschop Tarcisio Bertone

Zuster Maria Lucia van Jezus en van het Onbevlekt Hart.

In de publicaties van de “Fatimisten” vindt men veel bezwaren tegenover deze tekst. De meest gedetailleerde kritiek kan men vinden in het boek van Father Kramer. Laten we deze even samenvatten. Men zegt dat het gesprek "meer dan twee uur” duurde. Er was echter [zo schijnt het] geen audio- noch video-opname die voor het nageslacht “een zo cruciaal interview met de laatste levende getuige van de verschijningen in Fatima, aan de leeftijd van 84 jaar” (Bijgevolg dicht bij haar dood) kon bewaren. Er bestaat zelfs geen stenografische opname. Van deze historische dialoog bestaat er (omdat ze niet gemaakt werd) zelfs geen lijst van vragen en antwoorden, zoals vereist is bij elke respectabele interview-ondervraging. Boven al, omdat het hier ging om zulk een buitengewoon onderwerp en omdat de getuige bijna honderd jaar oud was en bijgevolg geen andere gelegenheid meer zou hebben om de waarheid te zeggen. Bijzonder omdat in dit geval de ondervraagde juist geraadpleegd werd om alle twijfels en strijdvragen weg te nemen.

Hoewel het interview “meer dan twee uur” duurde gaf Monsignor Bertone enkel zijn eigen beknopt verslag, met heel weinig geciteerde woorden van de zienster. Pater Kramer berekende dat uit deze twee uren de prelaat er in slaagde enkel 42 belangrijke woorden te distilleren [42], die tussen aanhalingstekens aan de zuster toegeschreven worden. Het is duidelijk om deze reden, om de schaarse inhoud wat aan te vullen, dat men er aan gedacht heeft de zienster een zeer lang citaat in de mond te leggen uit een toespraak van Ratzinger, die de 94 jarige zuster, zeker niet uit het hoofd geciteerd heeft, maar die ofwel gelezen werd ofwel later door anderen werd toegevoegd. Al bij al, maakt dit een zeer slechte indruk. Omdat er dan alleen enkele werkelijke woorden overblijven, die enkel twee minuten vergen om uitgesproken te worden. En wat zei de zienster tijdens de rest van de tijd ? Waarom was er zulk een vrees om alle echte woorden van Zuster Lucia te registreren ? Waarom meende men dat het zo riskant was het ganse onderhoud op te nemen met een videocamera of een bandopnemer of enkel een gewone stenograaf?

Het is duidelijk dat het, moest er niets te verbergen geweest zijn, het eenvoudigste was zuster Lucia vrij te laten spreken als men in aanmerking neemt dat de prelaat vond dat ze “het scheen goed te stellen, helder van geest was en levendig”. Als er niets te verbergen of niets te vrezen was, wat men kon en moest doen , was haar alles te laten zeggen, dit op video op te nemen op een manier, die alle twijfels zou wegnemen. Het zou nog beter geweest zijn haar de vragen te laten stellen door een onpartijdig persoon, of ten minste met onpartijdige getuigen, omdat Monsignor Bertone, zo zeggen de critici, alle tekens geeft in deze zaak betrokken te zijn om “zijn eigen geloofwaardigheid” te verdedigen tegenover een reeks goed gefundeerde bezwaren.

Men kan daar aan toevoegen dat geen enkele burgerlijke rechtbank een getuigenis als betrouwbaar zou aannemen, die niet persoonlijk gegeven wordt maar door een van de partijen in het geding gefilterd wordt, getuigenis, die eigenaardig genoeg in toto (volledig) het standpunt bevestigt van deze partij. Bovendien, de zuster behoort tot een slotkloosterorde en is bijgevolg afgezonderd van de wereld, ze voelt zich strikt en streng gehouden aan de gehoorzaamheid, had sinds 1960 het bevel gekregen te zwijgen, heeft niemand ontvangen zonder toelating van Rome (en kan bijgevolg noch spreken, noch bevestigen, noch ontkennen) en de prelaat is een van haar hiërarchische oversten. Door toch deze procedure te kiezen doet men objectief de geloofwaardigheid geweld aan van de paar woorden, die aan de zienster worden toegeschreven, in het bijzonder, omdat deze woorden tegenspreken wat ze vroeger verklaard had.

Een voorbeeld: zich baserend op dit verslag, zei de zuster dat ze, bij een ontmoeting met twee bevriende priesters, nooit de interpretatie in 2000 van het Derde Geheim in twijfel getrokken heeft (“Dat is niet waar. Ik bevestig volledig de interpretatie , die in het Jubileumjaar gegeven werd”). Evenwel – zoals Paolini noteert – het is juist Monsignor Bertone zelf, die, in een interview, dat het jaar tevoren plaats had (en waarvan het verslag gehecht werd aan het Vaticaans Fatima dossier) verklaarde : Zuster Lucia heeft gezegd dat ze niet van plan was enige interpretatie te geven van het Geheim. (“Ik schreef wat ik gezien heb, de uitleg komt mij niet toe, maar aan de Paus”). Waarom zou ze nu dan haar woorden terug nemen en het tegenovergestelde zeggen ? En waarom zou ze er toe komen zichzelf te herroepen over zulk onderwerp als ze zag dat - zoals Kardinaal Ratzinger herhaalde - “de Kerk niet de intentie heeft om een interpretatie op te dringen” en dat er bijgevolg “geen kerkelijke officiële interpretatie van het Visioen bestaat”?

Het is onaanvaardbaar en onjuist te zeggen, zoals Pater Kramer doet in zijn boek van 2002, dat dit een “gewone poging is om een gevangen getuige, die steeds belet wordt om zich te manifesteren en vrijuit te spreken, te manipuleren en uit te buiten”. Maar het is wel zeker dat, als men wenste alle twijfels uit de weg te ruimen, men niet op die manier moest te werk gaan. In dit document, dat geen interview is over de herinneringen van Zuster Lucia maar een uiterst belangrijk en definitieve opheldering over de twijfels, die bij miljoenen Katholieken opgekomen zijn, wijdt Monsignor Bertone enkele zinnen aan de herinnering van Zuster Lucia aan voorbije vakanties toen ze nog kind was in “Braga met Mevr. Filomena Miranda, haar vormselmeter”. Er was echter geen plaats om te spreken over het verslag van de vragen, die dit interview rechtvaardigden, noch van de antwoorden, die alleen Zuster Lucia eens en voor altijd in staat was te geven. Te weten : de vraag over wat er volgt op de zin over Portugal (de woorden van de H. Maagd, die door een “enz …” vervangen werden). De duidelijke en directe vraag over de voorgaande verklaringen over de “Toewijding van Rusland”. De vraag over de identificatie van de Paus, die gedood wordt , met de aanslag van 1981. Verder de vraag over de recente brief aan de Paus en ten slotte de vraag over de echtheid van de getypte brief van 1989 (die boven vermeld werd), en die, volgens Pater Gruner (in nr. 64 van de Fatima Crusader) een vervalsing was. Overwegend dat de Kardinaal Zuster Lucia reeds ondervraagd had over het initiatief van Pater Gruner omtrent de Toewijding van Rusland, was het ook vanzelfsprekend haar ook deze vraag te stellen.

Het wordt aan Zuster Lucia toegeschreven dat de toewijding van 1984 “door de Hemel aanvaard werd” [76]. Zoals Paolini echter opmerkt, brengt dit, op zichzelf, niets nieuws omdat er ook van de toewijding van 1942 [door Pius XII] gezegd werd dat ze “door de Hemel aanvaard was” maar waarvan ze ook verklaarde dat het niet overeenkwam met wat de Hemel gevraagd had. In elk geval, voegt Pater Kramer er aan toe : “Het is betekenisvol dat de Lucia van Bertone ons niet vertelt waar, hoe en wanneer ze “reeds gezegd heeft” dat de toewijding van 1984, die ze voordien als onaanvaardbaar had bestempeld, nu aanvaardbaar geworden is.

Dan is er ook een tegenstrijdigheid (de zoveelste) in Bertone’s verslag, die ons sprakeloos maakt. Ten eerste : volgens hem zegt Zuster Lucia dat ze geen verdere boodschappen gekregen heeft, terwijl ze ontkend dat ze daar over gesproken heeft (“Had ik nieuwe openbaringen gehad, dan zou ik daar met niemand over gesproken hebben, maar ze rechtstreeks aan de H. Vader hebben meegedeeld !”) en dan, enkele zinnen verder laat hij haar zeggen : “De toewijding, gevraagd door O. L. Vrouw werd gedaan in 1984 en werd door de Hemel aanvaard”. Pater Kramer werpt op : “Hoe kon ze dat weten, vermits ze geen nieuwe boodschappen kreeg?”

Deze opmerking was een beetje te pijnlijk om in het ongewisse te laten. Bijgevolg, vier jaar later, de dag na het overlijden van Zuster Lucia, gaf Kardinaal Bertone een interview aan La Repubblica en deed de verrassende onthulling : “Zuster Lucia had een visioen in 1984, het laatste “publieke”, waar nooit over gesproken is en tijdens hetwelk de Madonna haar dankte voor de toewijding in Haar naam, die ze aan de mystica had gevraagd”.

Nu, afgezien van het feit dat de prelaat ook deze keer niet sprak van de “Toewijding van Rusland” is het duidelijk dat met dit verzuim hijzelf ontkent dat het ooit gebeurd is en dat we geconfronteerd worden met een verwarrende episode. Het is voor de hand liggend dat, in het interview van november 2001, de vastberadenheid, waarmee Zuster Lucia verklaarde dat de(1984) toewijding “door de Hemel aanvaard was” voortkwam uit een visioen. En vermoedelijk, of er naar gevraagd was of niet, vertelde ze het aan Bertone om haar zekerheid te staven. Maar dan, waarom laat men ze dan enkele regels verder zeggen dat ze geen nieuwe openbaringen gekregen had?

Het motief lijkt zeer duidelijk. Tijdens dat interview moest Monsignor Bertone van Lucia de verklaring los krijgen , eerst dat de toewijding van 1984 aanvaard was en bovendien dat er geen nieuwe openbaringen geweest waren. Dit om al de geruchten en polemieken stil te leggen. En, ongeacht de logische tegenstrijdigheid tussen deze twee verklaringen, had de prelaat ze na mekaar gepubliceerd. Een kritisch oog merkt de tegenstrijdigheid. En bijgevolg – eigenaardig genoeg – toverden ze uit de hoge hoed het “niet gepubliceerde nieuws” van de verschijning van 1984 (beschreven als de “laatste publieke”. Het is duidelijk dat er andere “geheimen” waren).

Het “niet gepubliceerde nieuws” van de verschijning van 1984 spreekt echter tegen wat Zuster Lucia zegde in 2001. Zou men daaruit kunnen besluiten dat Zuster Lucia een onwaarheid vertelde tijdens de ontmoeting van november 2001, toen ze zei dat ze geen nieuwe openbaringen gekregen had? Of werden haar woorden in de mond gelegd, die niet van haar kwamen ? We zouden ons nog een derde hypothese kunnen voorstellen, die, ten minste in theorie, de zaken een weinig zouden kunnen redden. Door het feit dat Zuster Lucia en aan toevoegde : “Moest ik nieuwe openbaringen gekregen hebben, dan zou ik ze rechtstreeks aan de Paus gemeld hebben”, zou ze kunnen bedoeld hebben dat er nieuwe openbaringen geweest waren , maar dat ze deze enkel aan de Paus had gemeld. In elk geval, dit zou betekenen dat Zuster Lucia bij de ontmoeting de volle waarheid niet had gezegd [77].

Is het echter correct, op basis van deze tekst, de zienster leugens of halve waarheden toe te schrijven ? Laten we daar even over nadenken. In november-december 2001 was Zuster Lucia een hoogbejaarde persoon, die afgezonderd leefde van de wereld met het verbod iemand te ontmoeten, die gehouden was aan stilzwijgen en gehoorzaamheid en die niet in staat was de inhoud van het verslag over de ontmoeting te controleren, noch de woorden, die haar werden toegeschreven. In feite – en dit is nog een andere enorme abnormaliteit – blijkt het Italiaans verslag gezamenlijk getekend te zijn door Monsignor Bertone en Zuster Lucia. Het blijkt echter niet dat Zuster Lucia Italiaans sprak, aangezien in de ontmoeting van het vorige jaar, zoals Monsignor Bertone verklaarde, “we Spaans en Portugees spraken”. Het kan moeilijk het geval zijn dat in een jaar tijd een negentigjarige non het Italiaans geleerd had en daarom had te tekst moeten opgesteld zijn in het Portugees. Waarom bestaat er dan geen Portugese tekst ? En als hij bestaat, en als [zoals vanzelfsprekend zou zijn] Zuster Lucia enkel deze tekst had getekend, waarom was deze Portugese tekst dan niet gepubliceerd? En waarom was de Engelse tekst door de Zuster niet getekend?

Dit zijn zo ongeveer de vragen, die critici zich stellen en die zouden als gegrond moeten beschouwd worden. Ze vragen om een duidelijk antwoord.

Nu Zuster Lucia overleden is, is de algemene indruk dat er een immense gelegenheid verloren is gegaan om aan het nageslacht haar uitgebreid en grondig getuigenis na te laten over de meest buitengewone Mariale verschijningen in de geschiedenis van de Kerk en dat Zuster Lucia 45 jaar van haar leven (van 1960 tot aan haar dood) moest leven in een toestand, die aan niemand in de beschaafde wereld wordt opgelegd, zelfs niet aan de gevaarlijkste misdadigers. Van af de tijd van Paus Johannes XXII, had men in het Vaticaan er genoeg van het getuigenis van Zuster Lucia te horen. Zo sterk dat ze niet tevreden waren met haar eenvoudig te beletten te spreken en of gelijk wie te ontmoeten, die zou onthouden wat ze zei. Maar van uit de omgeving van de Vaticaanse Curie - ik heb persoonlijke getuigenissen over wat er in de jaren 80 gebeurd is - ging men zo ver dit nonnetje van een slotklooster te discrediteren en het haar onmogelijk te maken zichzelf te verdedigen. Ze bestempelden haar als een “grafomane” [een persoon die geobsedeerd is om dingen te schrijven] en een “geobsedeerde om in het middelpunt van de belangstelling te staan” omwille van de dringende verzoeken (die nooit werden bekend gemaakt) die ze voortdurend, jaren lang, naar het Vaticaan had gezonden.

Onze generatie heeft jaren lang geleefd met de mogelijkheid om de laatst levende getuige van Fatima te horen, maar is verstoken gebleven van dit niet te vergelijken getuigenis. De enkele woorden, die aan haar werden toegeschreven in de boven vermelde documenten zijn van deze aard dat ze geen objectieve geloofwaardigheid hebben. Bijgevolg, wat Zuster Lucia betreft, zijn boven alles haar stiltes betekenisvol. Het is voldoende het boek te bekijken, waarvoor ze de toelating gekregen had om het te publiceren in 2001 en dat werd uitgegeven door de Vaticaanse uitgeverij en dat duidelijk “over de Tiber” een aandachtige redactie had ondergaan [78].

Niettemin, onbegrijpelijk : Er is hieromtrent in de 310 bladzijden waarin Zuster Lucia zich uitgebreid kon uitdrukken over bovenvermelde onderwerpen en grondig de verklaringen, die Monsignor Bertone aan haar toeschreef, kon uitdiepen en verklaren, geen enkel commentaar. In het geheel niets over het in 2000 bekend gemaakte Derde Geheim, noch over de interpretatie, die er aan gegeven werd (die verwees naar de aanslag op de Paus), noch over de Toewijding van Rusland (waarvan men veronderstelde dat ze in 1984 gedaan werd), noch over het mysterie van de zin over Portugal, noch over de menigvuldige polemieken, die de vorige jaren ontstonden over haar veronderstelde interviews en brieven en ook niet over de brief, die ze aan de Paus overhandigd had. Dit is eerder eigenaardig omdat dit zeker een buitengewone gelegenheid zou geweest zijn om, zwart op wit, de volledige waarheid te verkondigen. In de plaats daarvan, niets. Dit alles is nog vreemder als men bedenkt dat ze dit boek geschreven heeft als “antwoord en verduidelijking voor twijfels en vragen, die men mij heeft voorgelegd”.

Waarom dan, tussen al de cruciale onderwerpen, die zulke hartverscheurende vragen hebben opgeroepen bij de Katholieke gelovigen, is niets van dit alles in beschouwing genomen ? Hoe is dit mogelijk ? Hoe kan men dit stilzwijgen van haar interpreteren ? Als de antwoorden, die aan Zuster Lucia toegeschreven worden in de verslagen van de twee ontmoetingen met Bertone betrouwbaar zijn, waarom heeft ze die dan niet herhaald en bevestigd ? Dat zou in het belang van het Vaticaan zelf geweest zijn ? In de plaats daarvan – nee, stilte. Ze herhaalt ze in het geheel niet. Ze vernoemt zelfs deze thema’s niet. Onvermijdelijk kan men besluiten dat deze diepe stilte van haar erg veelzeggend is, omdat het duidelijk een keuze is. Ze wilde niet bevestigen wat men haar in de mond gelegd had [79].

De indruk die men over houdt van de “manipulatie” van de laatste getuige van Fatima, van deze kerkelijke verklaringen en contradicties, is er een van een zekere hooghartige houding en van een aan de omstandigheden aangepaste en kleurrijke versie van de waarheid. Als het ware alsof de publieke opinie, de massamedia en de gelovigen niet weten hoe kritisch te redeneren en tegenstrijdigheden en ontwijkende antwoorden te zien.

Het interview van Kardinaal Bertone in La Repubblica op 17 februari 2005, bij zijn terugkeer uit Fatima, waar hij de begrafenismis voor Zuster Lucia had gecelebreerd, in naam van de Paus, voegt er verrassing na verrassing aan toe. Voor de eerste maal, met betrekking tot het Derde Geheim, dat in 2000 was bekend gemaakt, verkondigt Kardinaal Bertone uitdrukkelijk dat, wat hij altijd bedekt had te kennen gegeven (“De Madonna voorspelde de moordaanslag”), maar hij voegt er ook aan toe “deze interpretatie is niet definitief”. In welke zin ? Men weet het niet.

Dan formuleerde de prelaat enkele verrassende stellingen : “Profetieën moeten steeds geïnterpreteerd worden. Het volstaat te denken aan de Apocalyps, of de tekenen uit de Hemel. Zijn deze misschien reeds niet zichtbaar geweest met de vliegtuigen, die de Twin Towers deden instorten ?” Laten we dit eens aandachtig overlezen en de moeilijke constructie van deze zin ontwarren. Het lijkt er op dat Monsignor Bertone, op dat moment de tweede in bevel van de Congregatie van de Geloofsleer en op heden Vaticaans Staatssecretaris – hij, die in opdracht van de H. Stoel de relaties met Zuster Lucia en de bekendmaking van het Derde Geheim “had verzorgd” – ons wil vertellen dat de aanslag van 11 september 2001 iets te maken heeft met de Apocalyps en met Fatima. Een echte primeur ! Eigenaardig genoeg dachten echter noch de interviewer, noch de geïnterviewde er aan zulk een sensationele bevestiging verder te verklaren – bevestiging, waarvan trouwens geen spoor terug te vinden is in voorgaande interviews van Bertone (te beginnen met dit van november-december 2001, waar verklaard werd dat het juist de bedoeling was de Apocalyptische veronderstellingen, die gewekt waren door september 2001 te ontkrachten). In feite, in een volgend interview , een anderhalf jaar later, toen hij juist Staatssecretaris geworden was, verklaart hij juist het tegenovergestelde : te weten, dat Zuster Lucia nooit Fatima in verband gebracht had met de aanval van 11 september 2001 [80].

Als we echter terugkeren naar het interview dat La Repubblica na het overlijden van Zuster Lucia publiceerde, zijn de verrassingen nog niet over. Als men Kardinaal Bertone de vraag stelde over de redenen waarom de Paus het Derde Geheim niet vroeger had bekend gemaakt, antwoordde hij ontwijkend, sprekend over Wojtyla als over het “voorwerp en slachtoffer van de profetie”. Hij voegde er dan aan toe : “Zeker heeft een Paus er reeds aan gedacht de stilte te breken : Het was Paulus VI, die in 1967 naar Fatima ging om langdurig met Zuster Lucia te spreken om haar uitleg te laten geven”. Nu, gelijk wie, die een minimum kennis heeft van de zaak Fatima, weet dat juist het tegenovergestelde gebeurde. Het was een sensationeel incident. De pijnlijke scène werd door Aura Miguel beschreven in een boek, waarvoor, onder andere, Monsignor Bertone het voorwoord schreef. Wat was er gebeurd ? “Toen de Paus naderde vroeg de zuster hem te kunnen spreken en zei dat ze een boodschap had voor hem. Paulus VI had geen tijd voor haar en zei Lucia te gaan spreken met haar bisschop” (Aura Miguel, Totus Tuus, p. 61).

Hier volgt dezelfde scène, beschreven door Andrea Tornielli : “Zuster Lucia is geknield, men kan zien dat ze iets aan de Paus zegt, maar daar “verandert de houding van de Paus. Men kan aan de gebaren zien dat hij “nee” zegt en dat hij de zienster uitnodigt niet verder aan te dringen. Lucia had een gesprek onder vier ogen gevraagd. Montini nodigt haar beleefd maar kordaat uit zich tot haar bisschop te wenden”. In feite “wilde de Pus niet persoonlijk met haar spreken” en “de weigering van de Paus werd voor altijd vastgelegd op de films van de cameramensen”. Iedereen kan de verveelde weigering van Paus Montini zien.

Wat er bijgevolg gebeurde is juist het tegenovergestelde van wat Bertone zegt. Hij zei toen ook een aantal dingen, waarover het goed is even stil te staan. Zo verklaarde de prelaat, bij voorbeeld, (op de begrafenis van Zuster Lucia) : ”We zullen weten of er andere beschouwingen of waarheden in haar brieven staan omdat deze één voor één zullen onderzocht worden bij het proces van zaligverklaring, dat binnenkort zal beginnen. En er zijn veel brieven, want ze hield er van om te schrijven”. Hier stelt zich spontaan de vraag : In het fameuze interview van november-december 2001 zei Bertone, verwijzend naar “tot ieder die schrijft en spreekt van nieuwe openbaringen” dat Lucia antwoordde : “Dit is niet waar”.

Hoe komt het dat dezelfde prelaat, die het verslag gemaakt had, twee dagen na het overlijden van de zienster, en in het vooruitzicht van de opening van het proces tot zaligverklaring, dat brieven van de zuster zal aan het licht brengen, het nu voor mogelijk houdt dat er “andere waarheden” in deze brieven van Lucia staan (die nu “vele brieven” geworden zijn)? En waarom werd er niet uitgelegd wat deze “vele brieven” zijn, waarvan “ze hield om ze te schrijven” ? Waren dat brieven naar de Paus, zoals deze , die op 13 mei 2000 in Fatima overhandigd werd en waarover niets gekend is ? Waren er nog andere brieven?

Het eigenaardige is dat dezelfde Monsignor Bertone, door Andrea Tornielli in 2000 geïnterviewd, ontkende dat er andere documenten zouden bestaan van Zuster Lucia. Na aandringen van de journalist, antwoordde hij : “Maar welke weglatingen, welke verduisteringen ! De faxen van de Congregatie voor de Geloofsleer zijn overlast. Zoveel mensen zonden brieven, verzoeken, boodschappen. Veel traditionalistische kringen geloven dat er iets anders is, er is echter niets anders”.

Eigenaardig evenwel, dat, vijf jaar later, juist na het overlijden van Zuster Lucia, dezelfde prelaat bekend maakt dat “er vele brieven (van Lucia) zijn, omdat ze er van hield te schrijven”. Niet alleen brieven. Zoals ik reeds schreef kwamen we in 2006 te weten, een jaar na het overlijden van de zuster – bijna per toeval – dat er al ongeveer vier jaar een boek van Zuster Lucia in het Vaticaan was, dat moest toegevoegd worden aan de enorme hoeveelheid documenten over Fatima, die achter slot en grendel geplaatst zijn. Dit werd bekend gemaakt, bijna zonder er enige aandacht aan te besteden, door Pater Jeremiah Vechina, de provinciale overste van de Karmelieten. Dat werk, dat door de overste van de Karmelietessen aan Lucia was gevraagd in 1955 “werd naar Rome gezonden op bevel van Paulus VI, maar bleef vergeten in de Vaticaanse archieven.

Vergeten ? Een onprettig eufemisme om te zeggen dat de publicatie er van geblokkeerd werd – voor de zoveelste keer – en dat het boek werd geheim gehouden. De reden werd nooit opgehelderd. Het is vreemd dat jaren lang het bestaan van andere documenten afkomstig van de zienster officieel ontkend werd en dat enkel na de dood van de zuster, met het oog op haar proces van zaligverklaring, iedereen zich bewust wordt van een hoeveelheid brieven, geschriften en boeken, die jaren geleden aan het Vaticaan werden bezorgd en daar op een vreemde manier “vergeten” werden. (Ze waren zeker geschreven voor haar dood, zo hoopt men toch, maar het ware beter geweest ze in hun context te plaatsen toen ze nog leefde).

Onmiddellijk na de dood van Zuster Lucia, zei , onder andere, zelfs de rector van het heiligdom van Fatima, Monsignor Luciano Guerra in een interview aan Avvenire (17 februari 2005) dat er “vele niet gepubliceerde geschriften bestaan van Zuster Lucia, misschien zelfs een dagboek …”

In het interview van 2005 voelde Kardinaal Bertone het zelfs noodzakelijk er aan toe te voegen dat de zuster “op het einde zelfs een computer gebruikte” – woorden, die ongetwijfeld bedoeld zijn om van antwoord te dienen aan hen, die de echtheid van de brieven van 1989 in twijfel trekken. Deze woorden leiden echter tot heel wat verwarring. Dat “op het einde”, dat is aan 98 jaar, zou de zienster geleerd hebben zich te bedienen van een computer. Dit lijkt eerder vreemd, het kan nochtans niet uitgesloten worden. Daaruit volgt echter niet dat ze deze reeds gebruikte in 1989, vooral omdat in 1989 de computer nog niet zo wijd verspreid was in kantoren, daarom is er reden om te twijfelen dat er reeds computers zouden te vinden geweest zijn bij 90jarige zusters in een slotklooster in Portugal. In elk geval weten we dat de zienster, heel wijs, steeds schreef wat er van haar gevraagd werd, zelfs de laatste jaren, met haar kenmerkend geschrift en handtekening.
Kreten en gefluister
Er zijn verscheidene andere personen van wie de getuigenissen de “Fatimistische pers” hebben laten afleiden dat de officiële versie niets bijbrengt en dat de waarheid verborgen gehouden werd. Ik zal er maar enkele citeren. De meest gezagsvolle lijkt Kardinaal Ciappi, theoloog van het pauselijk huis van 1955 tot 1989, van Pius XII tot Johannes-Paulus II. De prelaat onthult - in een brief aan Professor Baumgartner, die gepubliceerd werd in maart 2002, maar die door de Kardinaal voor 2000 geschreven werd - dat “in het Derde Geheim, onder andere, voorspeld wordt dat de grote geloofsafval in de Kerk begint aan de top”. Men kan veronderstellen dat een zo belangrijke en ernstige Kardinaal, door zoveel pauzen gewaardeerd, geen spelletje zou spelen, zeker in zulke delicate en ernstige zaken. Daarom moeten zijn woorden heel ernstig genomen worden. We weten echter niet hoe en wanneer hij het Derde Geheim heeft leren kennen (waarschijnlijk in de tijd van Johannes XXIII). Nochtans, met zekerheid kunnen we zeggen dat deze zin niet lijkt te verwijzen naar de tekst die in 2000 bekend gemaakt werd.

Dan is er een verslag, dat door 30 Giorni (april 1991) gepubliceerd werd over een ontmoeting in 1985 , die één uur duurde, tussen Kardinaal Oddi en Zuster Lucia, toen hij naar Fatima ging om de plechtigheden van 13 mei te leiden. Oddi vroeg de zienster waarom het geheim niet bekend gemaakt was. Zuster Lucia, die jaren lang om de bekendmaking gevraagd had, vertelde hem dat ze, sprekend over dit probleem, in een private ontmoeting met Paus Wojtyla in 1982, de H. Vader haar gezegd had, dat het niet bekend gemaakt was “omdat het slecht zou kunnen geïnterpreteerd worden” [81].

Toen Kardinaal de woorden van de Paus, die door Zuster Lucia geciteerd werden , hoorde, leidde hij hieruit af dat het Derde Geheim “bepaalde ernstige fouten voorspelde, die door de Kerk onvrijwillig werden begaan en die, omwille van een slechte interpretatie, nu door moeilijke tijden gaat”. Het was duidelijk dat Oddi verwees naar het Concilie, of eerder naar verkeerde interpretaties van het Concilie en de ontaarding, die er uit ontstond. Feitelijk legde hij in en ander interview uit : “Naar mijn mening is, wat er geschreven is, min of meer, dat de Paus in 1960 een Concilie zou samengeroepen hebben, waaruit, in tegenstelling tot wat hij bedoelde, vele moeilijkheden zouden ontstaan voor de Kerk”.

Er is Pater Jose dos Santos Valinho, Salesiaan, geboren in Fatima en, vooral, de neef van Zuster Lucia. Hij had bijgevolg steeds toegang tot de zienster. Hij werd geïnterviewd kort voor de bekendmaking van het Geheim in 2000 en zei : “Ik heb mijn eigen idee, dat natuurlijk volledig verkeerd kan zijn. Ik ben van oordeel dat dat deel van Geheim betrekking heeft op de Kerk, van binnen. Misschien moeilijkheden in de geloofsleer, een crisis in de eenheid, wonden, rebellie, verdeeldheden. De laatste zin, die door mijn tante geschreven werd en die het nog steeds onbekende deel van het Geheim voorafgaat, zegt : “ In Portugal zal het dogma van het geloof altijd bewaard blijven”. Daarna volgt de passage, die we niet kennen. Deze zin maakt echter duidelijk dat het thema van het ontbrekende deel zou kunnen betrekking hebben op de vorige, wel gepubliceerde, zin. Daarom, in andere delen van de Kerk zal dit dogma wankelen. We blijven echter in het gebied van de veronderstellingen”.

In het voorwoord van het boek, waarin Pater Valinho’s commentaar verschijnt, aanvaardt de befaamde Marioloog, René Laurentin, de thesis van Pater Valinho, volgens dewelke “Het fameuze Geheim gaat over de Kerk” en hij voegt er aan toe “Zoals Kardinaal Ratzinger verklaart”. (Duidelijk verwijzend naar het gepubliceerde interview met Messori).

Maar de getuige, die de meest explosieve verklaringen aflegde, is Pater Malachi Martin, voormalig Jezuïet, professor aan het Pauselijk Bijbelinstituut en nauwe medewerker van Kardinaal Bea, de belangrijke voorstander van het Concilie (bijzonder onder Johannes XXIII). In 1998 gaf Martin een sensationeel interview op de Art Bell Show, waarin hij een verslag gaf van wat er “achter de schermen” in het Vaticaan gebeurt en over de “oorlog op leven en dood” tussen de progressisten en de traditionalisten. Op een bepaald moment stelde de interviewer hem een vraag over het Derde Geheim van Fatima en de geestelijke, die beweert dat hij het, wegens zijn nauwe verbondenheid met Kardinaal Bea, gelezen heeft, legde uit dat de bekendmaking er van verwoestende gevolgen zou hebben : “Het zou een shock zijn … het zou op verschillende manieren de mensen treffen. Sommigen, moesten ze te weten komen dat dit het echte Derde Geheim is, zouden zeer kwaad worden”. Deze woorden laten een voorspelling vermoeden van een catastrofe, maar als de interviewer herinnerde aan de verschrikkelijke planetaire rampen, die in het document van Neues Europa te lezen zijn en vroeg of het Derde Geheim wel zo traumatisch is, was het antwoord van Martin : “Erger”. Tegenover de ontstelde journalist herhaalde de geestelijke : “Veel erger. Kijk, ik ga voorzichtig te werk. Het centraal element van het Derde Geheim is verschrikkelijk en is daarin (de passage, die u me voorgelezen hebt) niet vermeld.

De journalist vroeg dan : “Zegt u me dat, wat er in het Derde Geheim staat, verschrikkelijker is dan wat ik zojuist gelezen heb ?” “O, ja dat is zo. Wat u immers zojuist gelezen hebt, is essentieel een uitroeiing door natuurkrachten … Het is alsof de natuur in opstand komt tegen het menselijk ras. Dat is wat er in feite gebeurt door middel van deze verschrikkelijke catastrofen en kastijdingen. En dat is niet de essentie van het Derde Geheim, dat is niet, wat het meest angstwekkend is”.

Tegenover de verwonderde reactie van de interviewer legde Martin uit : “Ja het gaat de verbeelding te boven”. Het bekend maken ? “Het zou moeten bekend gemaakt worden”, “ze gingen het bekend maken”, maar er is het probleem van de shock, van het schandaal, van het verschrikken van de mensen en van het mensdom in het algemeen … Ik zou willen in staat zijn om het te doen omdat een zaak van deze aard, voor zover het menselijk kan voorzien worden, een shock zou veroorzaken, mensen zou schrik aanjagen, de biechtstoelen op zaterdag avond zou vullen, kathedralen zou vullen, de basilieken en de kerken zou vullen met gelovigen op hun knieën en kloppend op hun borst”.

Het is duidelijk dat dergelijke beschrijving van het Derde Geheim geen betrekking heeft tot het visioen dat in 2000 werd bekend gemaakt, maar tot een andere tekst. Pater Martin voegt er zo aan toe : “Het Geheim was [door de Hemel] bedoeld voor het volk, niet voor de Paus of de Bisschoppen. Het was bedoeld om in 1960 bekend te worden gemaakt, op uitdrukkelijk verzoek van de Hemel …De Paus besloot dat het beter zou zijn dat de wereld het niet zou weten, in tegenstelling met het bevel van de Koningin van de Hemel, het bevel dat Ze de Paus langs de kinderen gaf : het te publiceren. Daarom is de wil van God niet gedaan”. Pater Martin deed veel moeite om te benadrukken dat het niet de Kerk is, die de profetie geheim houdt, maar “enkel de mensen van de Kerk, die niet trouw zijn aan hun roeping”. (Het onderscheid tussen de Kerk en de mensen, die er deel van uitmaken, is theologisch correct). Dan voegde hij er aan toe : “Paus Johannes XXII dacht niet dat het Geheim in 1960 moest bekend gemaakt worden. Het zou de onderhandelingen geruïneerd hebben, die op dat moment met Nikita Chroutchov, die toen aan het hoofd stond van de Sovjetunie, aan de gang waren. En daarnaast had hij een eerder andere levensvisie, een visie die twee jaar later duidelijk zou worden, met de opening van het Concilie, in zijn toespraak tot de verzamelde bisschoppen van 11 oktober 1962, in de Sint Pieters-Basiliek … Hij spotte, minachtend, met degenen, die hij “onheilsprofeten” noemde. En er was bij niemand van ons enige twijfel dat hij het had over de drie kleine profeten van Fatima, waar hij vijandig tegenover stond.

"Niettegenstaande dit”, zo ging Pater Martin verder, “zal op een dag het Geheim bekend gemaakt en vervuld worden. Alleen zal het deze keer pijnlijk zijn … We kunnen het niet vermijden, het is te laat. We kunnen de gevolgen wat temperen als we weten over wat het gaat … Bidt, ontvangt de H. Communie, bidt de Rozenkrans. Het zullen evenwel, ongelukkiglijk, geen gemakkelijke dagen zijn”. En tenslotte een angstwekkende “nieuwsflash”. Een luisteraar komt tussenbeide, juist over de inhoud van het Geheim en verwijst naar confidenties, die hij gekregen had van een Jezuïet en zegt dat hij van hem gehoord heeft dat het vermoedelijk spreekt over een Paus, die “onder de controle van Satan zou staan. Paus Johannes huiverde en dacht hij het kon zijn”. Pater Martin antwoordde : “Ja, het lijkt er op dat deze persoon een kans gehad heeft het te lezen ofwel kennis gekregen heeft van de inhoud van het Geheim”. Dan kwam hij tot de kern van de zaak : “Het is voldoende vaag om twijfel te veroorzaken, maar het lijkt dat te zijn”.

Dat zei Pater Martin. het is evenwel nodig zich af te vragen welke geloofwaardigheid deze verklaringen hebben. Het is moeilijk om te zeggen. Er is echter een punt dat zorgen baart. Hoe en wanneer zou Martin kennis kunnen genomen hebben van het Derde Geheim ? “Ik kon het op een morgen, vroeg in februari 1960 – zo zei hij – lezen”. De Kardinaal, die het me toonde [Bea] was aanwezig geweest op de vergadering, die Paus Johannes XXIII gehouden had in 1960, om bij een aantal kardinalen en bisschoppen na te gaan wat ze meenden wat gedaan moest worden met het Derde Geheim”.

Deze informatie is verrassend. De feiten waren niet zo. We reconstrueren ze in het kort. Pater Laurentin legde uit dat Johannes XXIII in de zomer van 1959 uiterst vertrouwelijke raadplegingen had op Castelgandolfo. Dan, zonder rekening te houden met deze voorafgaande gesprekken, “opende” hij het Geheim officieel, enkel in aanwezigheid van Kardinaal Ottaviani, Prefect van het Heilig College … De officiële opening in aanwezigheid van Kardinaal Ottaviani was niet het officiële besluit van het privaat onderzoek, die buiten het H. Officie gevoerd werd”.

Monsignor Capovilla beweert dat de raadpleging werd uitgebreid met verschillende medewerkers : “De inhoud van de brief [sic !] werd bekend gemaakt aan alle verantwoordelijken van het H. Officie en het Staatssecretariaat en ook aan andere personen”. Frère Michel geeft als commentaar : “Betekent dit misschien dat Johannes XXIII al deze mensen de juiste en volledige tekst van het Geheim, dat Zuster Lucia neergeschreven had, heeft laten lezen ? We hebben grondige redenen om daaraan te twijfelen … Zonder twijfel beperkte de Paus zich om met hen er over te spreken. Sommigen sprak hij er reeds over in 1959, de meesten in 1960 en later en dan wel op een eerder omfloerste manier”.

Daarom is het eerder moeilijk te geloven dat een kardinaal zoals Bea, in de Kerk van die tijd, zijn medewerker zou hebben in kennis gesteld van een zo explosief document, waarop de Paus een absolute verplichting tot geheimhouding had gelegd. Maar bovendien is het onvoorstelbaar dat in februari 1960 een kardinaal gewoonweg zou beschikken over het Geheim, alsof het een artikel was uit een dagblad, dat hij voor de grap naar het Vaticaan zou meegebracht hebben om het te kunnen laten lezen van links naar rechts, zoals een krantentitel. Eerlijk gezegd, zo iets stemt niet overeen met het formidabele “cordon sanitaire” waarvan we weten dat het “over de Tiber” was ingesteld sinds de tijd van Pius XII, die [niet bij toeval] het Derde Geheim bij zich hield, in zijn slaapkamer. Zoals we zullen zien, ook Johannes XXIII, nam het onder zijn persoonlijke hoede dicht bij zijn bed.

Het is nog meer onwaarschijnlijk dat de kardinaal zijn medewerken niet het oorspronkelijke, maar een kopij of een overgeschreven nota van het Geheim aan zijn medewerker zou laten lezen hebben, zowel omdat Martin dit zo niet zegt, maar eerder zegt “hij toonde het aan mij” en “hij liet het me lezen” en ook omdat een toelating tot kopiëren vanwege de Paus zou betekend hebben dat hij wilde dat het uitlekte.

Tenslotte is er iets dat niet klopt in de “verklaringen” van Malachi Martin, die in elk geval controversieel genoeg is. In de uitgebreide biografie, die hij aan Kardinaal Bea opdroeg, Aostino Bea, De Kardinaal van de eenheid, citeert Stjepan Schmidt, die de bijzondere secretaris van de Kardinaal geweest was, Malachi Martin enkel één keer als “een auteur, die meer dan gelijk welke andere, uit is op sensatie” dit met betrekking tot een boek over gebeurtenissen achter de schermen in het Vaticaan en dat gepubliceerd werd onder een schuilnaam. Over dit boek zei de kardinaal glimlachend: “Er is bijna niets waar van deze beweringen”. Het is echter waar dat hij verplicht was deze commentaar te geven en dat ze opgenomen was in een boek ter verdediging van de kardinaal.

Maar zelfs twee onderzoeksjournalisten, Gordon Thomas en Max Morgan-Witts, die uitgebreide studies deden over de twee conclaven in 1978, die gevuld waren met internationale feiten achter de schermen en spionage, beschreven het boek van Martin, Het laatste conclaaf, als “zeer geromantiseerd” maar erkenden er, volgens hun mening, de kenmerken in van “een scherp kritisch inzicht over het gezag van Paulus VI”. (Vooral in verhouding tot Sindona). Juist omwille van het karakter van het journalistieke werk van Martin – dat polemisch was tegenover de Vaticaanse hiërarchie – is het eerder twijfelachtig dat als de ex-Jezuïet rechtstreeks kennis had van het Derde Geheim, hij de inhoud niet zou bekend gemaakt hebben. Het is waar dat Kardinaal Bea, toen hij Martin het Geheim bekend maakte, deze had doen beloven of zweren te zwijgen. Logischerwijze zou de kardinaal zelf volledige geheimhouding gezworen hebben toen hij door de Paus in kennis gesteld werd van het Geheim. Door zijn medewerker de gelegenheid te geven het te lezen zou hij tekort gedaan hebben aan deze plechtige verplichting. Met dit alles kan men niet uitsluiten dat Pater Martin in kennis kwam van het Geheim, misschien door er over te horen spreken door de kardinaal (misschien bevatten zijn woorden verschillende waarheden). Het is echter moeilijk te geloven dat hij het werkelijk zag en las met zijn eigen ogen.

Voetnoten

[76] Een eigenaardige formulering, gezien het goede Italiaans, waarin de documenten van het Vaticaan doorgaans zijn opgesteld. Nog eigenaardiger, zoals Paolini vermeldt, is een andere passage in het verslag van Bertone : “Wat hebt u te zeggen over de koppige beweringen van Father Gruner, die handtekeningen verzamelt opdat de Paus eindelijk de toewijding zou doen van Rusland aan het Onbevlekt Hart van Maria, toewijding, die nog niet gebeurd is ?” We zijn verstomd van deze laatste zin. Zoals Paolini doet opmerken, zou men kunnen verwachten dat de Kardinaal zou zeggen : “De toewijding waarvan ze beweren dat ze nog niet werd gedaan” of “de toewijding, waarvan men vermoed dat ze niet gedaan is”. (p.142) Op de manier, waarop dit werd gerapporteerd, zegt deze zin juist het tegenovergestelde van wat de Kardinaal wilde bevestigen. We moeten ons ook er aan herinneren dat in vroegere geschriften, de Kardinaal nooit gesproken heeft over de “Toewijding van Rusland” maar steeds over een algemeen en universeel “toevertrouwen”. Strikt gesproken, heeft Monsignor Bertone bijgevolg nooit gezegd dat de Toewijding van Rusland gedaan werd.

[77] In elk geval, wanneer en van wie kon Monsignor vernomen hebben wat hij in 2005 vermelde ? Het is normaal te denken dat – als het niet van Zuster Lucia was – hij het vernam in het Vaticaan tussen november en december 2001, maanden waarin men bezig was het verslag op te stellen, dat uitlekte tussen de vergadering van november en de publicatie in de Osservatore Romano. Daarom was hij op de hoogte dat er nieuwe verschijningen geweest waren toen hij de tekst schreef voor de L’Osservatore. Zo niet, kon en moest hij in het interview met La Reppublica in 2005 uitgelegd hebben (ook om zijn eigen werk te verdedigen) dat hij in 2001 hier geen weet van had omdat Zuster Lucia het hem niet zou gezegd hebben.

[78] In de inleiding legt de bisschop van Leiria-Fatima uit dat de Zuster Lucia de toelating gevraagd had aan het Vaticaan om dit boek te schrijven omdat ze “overspoeld werd met voortdurende en dringende vragen over de verschijningen en de zieners, over de ontvangen boodschappen en over de reden van sommige verzoeken, die er in te vinden zijn”. Dit alles toont hoeveel honger en dorst er is bij de Katholieken om Fatima te kennen en te begrijpen en over nog niet opgehelderde zaken. De zienster had de toelating gevraagd om “in het algemeen te antwoorden omdat ze niet in staat was aan ieder afzonderlijk te antwoorden”. (Zr. Lucia, De oproepen van de boodschap van Fatima, p.3) Ze kreeg – eigenaardig genoeg – de toelating tussen het eerste gesprek met Monsignor Bertone (april 2000) en het tweede (november 2001). In de verslagen van beide gesprekken wordt, eigenaardig, dit boek telkens vermeld. Het is alsof de “medewerking” van de zuster bij deze gesprekken de voorwaarde was om de toelating te krijgen voor deze publicatie.

[79] Een jaar na het overlijden van Zuster Lucia werd er een boekje gepubliceerd onder het (postuum) handteken van de zienster : “De boodschap van Fatima”. De provinciale overste van de Karmelietessen vroeg Zuster Lucia waarschijnlijk “alle bijzonderheden aangaande de boodschap van het begin tot het einde neer te schrijven”. Om precies te zijn : Het is uit het voorwoord dat we leren dat Zuster Lucia reeds een boek schreef in 1955. “Dit boek werd echter naar het Vaticaan gezonden op bevel van Paulus VI” en werd nooit gepubliceerd. De provinciale overste van de Karmelietessen zei dat “de inhoud van het boek kennende” men het voorstel gedaan had dat ze, in plaats van het boek te publiceren, ze dit ander boek zou schrijven “in een verschillende stijl”. Deze eigenaardige publicatie-tussenkomst heeft geleid tot een boekje met herinneringen, dat door de dood van de zuster onderbroken werd. In het eerste deel zijn de herinneringen hernomen, die reeds volop in haar “herinneringen” beschreven zijn. In het tweede deel vind men zaken terug uit het betwiste interview met Carlos Evaristo. Te beginnen met het eigenaardige nieuws dat Gorbachev voor de Paus geknield had. Nieuws, dat op 2 maart 1998, door de woordvoerder van het Vaticaan, Navarro-Vals ten stelligste werd tegengesproken. Eigenaardig, de uitgevers van het boekje, dat gepubliceerd werd door het pastoraal secretariaat van de Karmel van Coïbra, vermeldt deze Vaticaanse ontkenning in een voetnoot, maar voegt er aan toe : “Nochtans, Zuster Lucia schreef hierover omdat ze het vernomen had van een betrouwbare bron” (p.55), alsof ze de leugen aan het Vaticaan wilde toeschrijven. Het boek schrijft Zuster Lucia de eigenaardige mening toe dat de profetie van de Madonna “dat Rusland zich zal bekeren” niet moet begrepen worden als een bekering naar het Christendom, maar als “een omvorming van kwaad naar goed, in andere woorden, een verandering” (pp.55-56). Wezenlijk is het de bedoeling de verandering van regime in Rusland voor te stellen als “de bekering” die door de H. Maagd werd voorspeld. Deze ongelofelijke bewering is duidelijk volledig in tegenspraak met al wat Zuster Lucia steeds heeft gezegd, vermits ze niet enkel “bekering” interpreteerde als de terugkeer van Rusland naar het Christendom uit het atheïsme, maar juist als een terugkeer naar het Katholieke geloof. Pater Alonso, waar ze zo dikwijls mee gesproken heeft, schreef in 1976 “We moeten bevestigen dat Lucia steeds dacht dat “bekering” niet beperkt is tot het verlaten van het Marxistisch atheïsme en de terugkeer van het Russische volk naar de Russisch-Orthodoxe kerk, maar eerder puur, simpel en ten volle betrekking heeft tot de totale en volledige bekering van Rusland tot de ene ware Kerk van Christus, die de Katholieke Kerk is”. (In Marco Tosatti, Het niet onthulde Geheim p.138). Een andere eigenaardigheid is de volgende : Terwijl het een ontwerp is, dat gaat tot aan het eind van haar leven in 2005, is er geen spoor in deze bladzijden over het Derde Geheim, noch over de bekendmaking, die gebeurde in 2000. Dit, samen met de andere omstandigheden, maakt deze publicatie – volgens de mening van deze schrijver – moeilijk geloofwaardig. De ganse publicatie van dit boekje is erg vreemd.

[80] De interviewer vroeg: “Dan is er iets, dat niet gezegd werd met betrekking tot Fatima ?” De Kardinaal antwoordde : “In het geheel niet. Zoals officieel bevestigd werd, is het Derde Geheim dat, wat in 2000 werd bekend gemaakt. En Zuster Lucia heeft nooit de verkiezing en de daarop volgende dood van Johannes Paulus I voorspeld. Ze maakte evenmin een verband tussen Fatima en de aanval van 11 september 2001”. (Thirty Days, nr. 7/8, 2006) . De referentie naar Paus Luciani is waarschijnlijk te wijten aan de hypothese, die door een zeker aantal mensen naar voor geschoven werd, dat hij de Paus kon zijn, die “gedood” wordt in de profetie. Dit omwille van de geheimzinnige ontmoeting met de zienster, die plaats had voor zijn verkiezing. (Zie Tornielli, pp.62-63 en 95-104).

[81] Zie La Stampa, 14 mei 2000. Onvermijdelijk denkt men terug aan de verklaringen van Kardinaal Sodano tot een groep journalisten in mei 2000, toen hij de onthulling van het Geheim aankondigde : “De Paus heeft al een eind zijn bedoeling uitgedrukt om dit te doen. Ook omdat het symbolische visioenen bevat, niet niets mysterieus bevatten”. (Corriere della Sera, 14 mei 2000). Als het visioen het volledige Geheim zou bevatten, vermits het “niets mysterieus bevat” en rustig kan bekend gemaakt worden, waarom [zoals Paus Wojtyla in 1982 zei]  zou het dan “slecht kunnen geïnterpreteerd” worden? 

Vertaling: Dr. Guy Claes



06-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima: Hoofdstuk 3.2
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima

Hoofdstuk 3.2 Detectiveverhaal in het Vaticaan

Dat interview van Kardinaal Ratzinger

Een epos in de geschiedenis van de post-conciliaire Kerk begon met de publicatie in 1984 van het boek-interview door de Katholieke schrijver Vittorio Messori met de man die Paus Wojtyla, in het begin van zijn pontificaat, riep om de hoeder te worden van het Geloof van de Kerk: Kardinaal Joseph Ratzinger en die in 2005 als Benedictus XVI zijn opvolger werd. Als prefect van de congregatie van de Geloofsleer was Kardinaal Ratzinger de dichtste medewerker van Johannes-Paulus II en had de verdienste de Kerk vastberaden geadviseerd te hebben bij de breuk met de orthodoxie na de leerstellige, kerkelijke en liturgische krankzinnigheid van de post-conciliaire periode. Ratzinger is zo een van de weinigen die in 1984 de inhoud kende van het Derde Geheim, omdat hij in feite als voormalig prefect van het H. Officie verantwoordelijk was voor alles wat Mariale verschijningen betrof. Dat interview met Messori was vooraf gegaan door een citaat in het maandblad Jesus van 11 november 1984, onder de titel : “Hier is het waarom het Geloof in gevaar is." Het citaat verwoordde juist deze vraag over Fatima in een zeer betekenisvolle titel : “De Madonna als verdedigster van het Geloof. Waarom het nodig is naar Maria terug te keren”.

Ik herhaal hier volledig het deel dat bestaat uit de vragen van Messori en de antwoorden van Ratzinger:

Messori: Kardinaal Ratzinger, hebt u wat men noemt “Het Derde Geheim van Fatima” gelezen, te weten : de tekst, die door Zuster Lucia naar Paus Johannes XXIII gezonden werd [68] en die hij niet wenste bekend te maken en beval op te bergen in de archieven van het Vaticaan.
Ratzinger: Ja, ik heb het gelezen.

Messori: Waarom werd het niet bekend gemaakt?
Ratzinger: Omdat het, volgens het oordeel van de Pauzen, niets nieuws toevoegt aan wat de Christenen hoeven te weten over de openbaring. Te weten: een radicale oproep tot bekering, het absoluut belang van de geschiedenis, de gevaren, die het geloof en het leven van de Christenen, en bijgevolg ook van de wereld, bedreigen. En dan het belang van de “novissimi” [de uitersten]. Als het niet bekend gemaakt is, ten minste nu nog niet, dan is het om te vermijden dat godsdienstige voorspellingen verkeerdelijk voor sensatiezucht zouden genomen worden. De zaken, echter, die in het Derde Geheim staan, komen overeen met wat er in de Schrift werd voorspeld en steeds opnieuw herhaald werden in vele Mariale verschijningen, eerst en voor al in Fatima zelf in wat er reeds goed van gekend is. Bekering en boete zijn de belangrijkste voorwaarden voor het heil.

Dit zijn ophefmakende verklaringen, vooral als men ze nu leest. In werkelijkheid, als het Derde Geheim enkel het profetisch visioen zou geweest zijn van de aanslag op de Paus, dan ziet men niet in waarom Kardinaal Ratzinger in 1984 [dit is, drie jaar na de aanval in 1981] zou gezegd hebben dat de publicatie werd verhinderd om geen “sensatiezucht” te veroorzaken. Eens de aanslag gebeurd was, zou het visioen, dat deze aanslag had voorspeld, niet zo dramatisch geweest zijn. Het is een feit, in 2000 werd het in die vorm bekend gemaakt en het wekte geen enkel trauma op noch enige “sensatiezucht”.

Als Ratzinger in 1984 sprak over het Derde Geheim als over iets dat “sensatiezucht” zou ontketenen omwille van de “godsdienstige voorspelling” die het bevat, zou men geneigd zijn te denken dat het over een ander Derde Geheim gaat, dan datgene, dat in 2000 werd bekend gemaakt en dat “onschadelijk” blijkt. Dezelfde Kardinaal Ratzinger begon inderdaad in 2000 zijn theologische commentaar met woorden die juist het tegenovergestelde zijn van wat hij in 1984 zei: “Ieder, die de tekst van het zogenaamde Derde Geheim aandachtig leest … zal waarschijnlijk verrast zijn of ontgoocheld … Er wordt geen groot mysterie bekend gemaakt en de sluier van de toekomst is niet weggenomen.”

Het is onwaarschijnlijk dat dezelfde Kardinaal Ratzinger twee tegengestelde uitspraken zou doen over dezelfde tekst. Bovendien, herinnerde hij zich in 2000 zeer goed wat hij gezegd had in het bekende interview, waarin voor de eerste maal een kerkelijke gezagdrager uitleg gaf over het Derde Geheim. Daarom heeft de prelaat, ofwel zijn mening volledig veranderd (het is echter onbekend ten gevolge van welke gebeurtenis) ofwel gaan de twee verschillende meningen over twee verschillende teksten: die over het visioen en die over de geheimzinnige woorden van de H. Maagd. Bovendien is het waar dat enkel vier jaar voor de bekendmaking in 2000, op 13 oktober 1996, Kardinaal Ratzinger een persconferentie gaf in Fatima, (die maar weinig bekend is) in dewelke hij, als antwoord op een vraag over een eventuele toekomstige bekendmaking van het Geheim, antwoordde : “De bekendmaking van het geheim kan maar gebeuren als het geen partijdigheid of onevenwicht kan veroorzaken door enkel aandacht te hebben voor de details. De bekendmaking kan enkel gebeuren als het kan begrepen worden als een hulp voor de vooruitgang van het geloof. [69]

Als de tekst van 2000, het visioen van de “Bisschop in het wit”, het volledige Derde Geheim zou zijn, waar zijn dan de “details," die de publicatie jaren lang hebben belet, “details”, die volgens de Kardinaal zo explosief zijn dat ze de “vooruitgang van het geloof” kunnen hinderen? In de theologische commentaar, die dezelfde Kardinaal schreef over dit “visioen”, wordt er geen bijzonder “detail” over dit wonder en gevaar onderzocht [Zo ja, dan zou de Kardinaal er zeker zorg voor gedragen hebben de juiste interpretatie te geven en elke verkeerde uitleg hebben weerlegd]. In de plaats daarvan, niets. Niet alleen zijn er in de tekst van het Visioen geen explosieve “details” te vinden, maar de prelaat zegt zelfs dat de tekst zeer "ontgoochelend" kan lijken. In feite [ten minste volgens de uitleg die er aan gegeven wordt] bevat hij niets destabiliserend voor het geloof, het is integendeel het beeld van een aan de gang zijnde martelaarschap van Christenen. Het is enkel maar pijnlijk voor de Kerk dat ze te voorschijn komt als de Kerk van martelaars. Men kan ook niet zeggen dat het pijnlijk was voor 1996 en dat er iets gebeurde, dat het onschuldig maakte in 2000.

Daarom kon Ratzinger in 1996 het niet hebben over deze tekst. Maar over welke tekst had hij het dan wel? En wat zou het explosieve “detail” kunnen zijn dat de aandacht van de publieke opinie volledig zou opeisen met het risico verscheurend te zijn voor de Kerk? Om welke tekst gaat het dan als het niet wordt terug gevonden in het visioen dat op 26 juni 2000 werd bekend gemaakt. Dit alles leidt er toe te denken dat dit te vinden is in het niet bekend gemaakte deel, dat de woorden bevat van de Madonna, en dat in de “Vierde Herinneringen” weggelaten wordt met het “enz…”. En op welk “detail” heeft dit betrekking?

Dit is het echte, grote mysterie, dat we willen oplossen. We zullen dit echter later verder zien. Hier zou ik in de plaats willen onderlijnen dat de wezenlijke elementen van het Geheim in feite reeds door Kardinaal Ratzinger zelf werden opgesomd in het interview van 1984. De Kardinaal, hoeder van het Geloof, rechterarm van de Paus, legde voor de eerste maal in zeventig jaar, uit dat het Derde Geheim van Fatima “het absolute belang van de geschiedenis, de gevaren, die het geloof en het leven van de Christenen, en daarom ook van de ganse wereld, bedreigen," omvat...

De “Fatimisten” werpen op dat, indien de apocalyptische gevaren “dreigden” in 1984, toen de prelaat antwoordde op de vragen van Messori, de in 2000 gegeven uitleg bijgevolg niet correct was, volgens dewelke het martelaarschap reeds in de twintigste eeuw plaats had tussen de twee oorlogen en zijn hoogtepunt had bereikt met de aanslag op de Paus in 1981. Deze opmerking lijkt terecht.

Verder, de uitdrukking “de gevaren, die het geloof en het leven van de Christenen, en daarom ook van de wereld, bedreigen” zou moeten onderlijnd worden omdat het alles lijkt te bevatten [geloofsafval, vervolging en straffen voor de wereld]. Maar dan klagen de “Fatimisten” het aan dat de Kardinaal vermoedelijk zijn verklaring in Jezus verloochende toen, enkele maanden later, in 1985, de volledige tekst van het interview in boekvorm verscheen, met de titel: Report on the Faith” [Verslag over het Geloof].

Laten we dus even kijken naar het nieuwe verslag van Messori’s interview van Ratzinger in het boek “Verslag over het Geloof” :

Er doen in de wereld versies de ronde, die nooit werden ontkend en die de inhoud van dat “Geheim” beschrijven als verontrustend, apocalyptisch, en verschrikkelijke dingen voorspellend. Johannes-Paulus II zelf, bij zijn pastoraal bezoek aan Duitsland, scheen de zeker onbehaaglijke inhoud van die tekst te bevestigen [hoewel in voorzichtige bewoordingen, privaat, tot een groep uitgelezen genodigden]. Vóór hem had Paulus VI, bij zijn bedevaart naar Fatima, gezinspeeld op apocalyptische thema’s in het “Geheim." Waarom is het nooit bekend gemaakt, zelfs om gewaagde veronderstellingen te vermijden.

“Als deze beslissing tot nu toe niet werd genomen,” antwoordde hij, “dan is het niet omdat de Pausen iets verschrikkelijks wilden verbergen.”

Daarom drong ik aan, is er “iets verschrikkelijks” in het handschrift van Zuster Lucia?

“Zelfs moest dat er zijn,” antwoordde hij, terwijl hij vermeed om te ver te gaan, “dan zou dit de reeds bekend gemaakte boodschap van Fatima bevestigen. Uit deze plaats werd er een harde boodschap gezonden, die ingaat tegen de overheersende oppervlakkigheid, een oproep tot de ernst van het Geloof, van de geschiedenis, van de gevaren, die de mensheid bedreigen en van dat waar Jezus zelf zeer dikwijls op terugkomt: “Als ge u niet bekeert, zult ge allen op dezelfde manier omkomen” [Lc.13.3]. Bekering, en Fatima roept dit ten volste op, is een voortdurende vereiste van het Katholiek leven. Uit alles in de Schrift zouden we dit reeds moeten weten."

Daarom, geen bekendmaking, ten minste nu nog niet?

“De H. Vader oordeelt dat het niets zou toevoegen aan wat een Katholiek moet weten van de Openbaring en ook van de erkende Mariale verschijningen, die met hun openbare inhoud door de Kerk zijn erkend en die enkel de dringendheid kunnen bevestigen van boete, bekering, vergeving en vasten. Het “Derde Geheim” bekend maken zou het bloot stellen betekenen aan sensatiezuchtig.”

Misschien ook politieke gevolgen, risico’s. Naar het schijnt dat ook hier, zoals in de twee andere “Geheimen,” Rusland vermeld wordt? [70]

Op dit punt zei de Kardinaal niet te willen verder gaan en weigerde kordaat in andere bijzonderheden te treden.

We zeiden reeds dat de “Fatimistische” literatuur Kardinaal Ratzinger er van beschuldigt in het boek in 1985 te hebben verloochend wat hij gezegd had in het voorafgaand gesprek in Jezus in 1984. Ze beweren dat verschrikkelijke censuur van uit het Vaticaan de prelaat er toe gedwongen had op minstens drie essentiële punten afstand te nemen [71]. Het eerste: Jesus magazine spreekt over “gevaren, die het geloof en het leven van de christenen, en daarom van de ganse wereld, bedreigen” terwijl Verslag over het Geloof meer algemeen spreekt over “gevaren, die de mensheid bedreigen”. De critici zeggen dus: “Hier is bijgevolg de verwijzing weggelaten naar het bedreigde geloof en de gevaarlijke gevolgen daarvan, die op de wereld wegen."

Dit is het eerste punt dat uit de tekst werd weggelaten. Het lijkt me een gegronde opmerking, die zonder twijfel een vraag oproept. Het is evenwel ook waar dat deze “gevaren, die het Geloof en het leven van de christenen, en daarom van de ganse wereld, bedreigen” [Geïnterpreteerd als externe gevaren, te weten : vervolgingen, of interne gevaren, te weten : geloofsafval] verdoken aanwezig zijn in de verwijzing van Kardinaal Ratzinger naar andere “Door de Kerk erkende Mariale verschijningen, waartoe zeker de fameuze verschijningen behoren van La Salette, die, zoals we reeds zagen, letterlijk apocalyptisch zijn wat de Kerk aangaat en het Christendom van deze tijd en een verschrikkelijke crisis en zelf de komst van de Antichrist oproepen. Bovendien, de tekst in Verslag over het Geloof gaat dieper in op het thema van “gevaren die de mensheid bedreigen," door zelfs de verschrikkelijke profetie van Jezus naar voor te brengen: “Als ge u niet bekeert, zult ge allen op dezelfde manier omkomen." [Hetzelfde citaat, dat toevallig ook door Paulus VI in Fatima werd vermeld].

Tweede punt: De beweerde verdwijning van een verwijzing naar de “eindtijd” en naar de gebeurtenissen, die in de Schrift werden voorspeld, kan weerlegd worden. Deze kritiek is in feite ontstaan uit een vergissing, bij zoverre dat Ratzinger in Jezus in het geheel niet gezegd heeft dat Fatima niets te zien heeft met de “eindtijd”, maar eerder het “belang van de Novissimi” bevestigt. De Novissimi, in de Katholieke Leer, zijn niet de “eindtijd”, maar eerder de “uitersten” [laatste dingen] te weten : Dood, oordeel, Hemel en Hel. Bovendien, in Jezus heeft de prelaat in het geheel het Derde Geheim niet verbonden aan “gebeurtenissen, die in de Schrift werden voorspeld” maar aan de “Profetie van de Schrift." Dit heeft een gans andere betekenis. In feite zei hij: “De inhoud van dat “Derde Geheim” stemt overeen met wat er in de Schrift werd aangekondigd en wat in Mariale Verschijningen meermaals werd herhaald." Dan legde hij uit : “Bekering, boete zijn de essentiële voorwaarden voor het Heil."

Dit belangrijk misverstand was al te vinden in de studie van Frère Michel, waar de tekst van Jezus in het Frans wordt geciteerd en waarin de vertaling van deze twee punten foutief is. Het is waarschijnlijk van daar dat de “Fatimisten” tot de verkeerde conclusie gekomen zijn, door de vertaalde tekst als betrouwbaar te nemen. Deze belangrijke vergissing kon gemakkelijk ontdekt worden omdat de oorspronkelijke bladzijde uit Jezus fotografisch werd weergegeven en gepubliceerd in miljoenen exemplaren van de Fatima Crusader nr. 37, zomer 1991. Dezelfde foto werd gepubliceerd in een ander werk van “Fatimistische” strekking, het boek van Pater Kramer, op blz. 275, waar men in het Italiaans de volledige tekst van de Kardinaal kan vinden [72]. Deze episode, ten minste wat deze twee punten betreft, toont aan dat een plus minus theologische polemiek tegen het Vaticaan enkel gebaseerd is op een verkeerde vertaling en een onnauwkeurigheid.

Tot besluit, de “beschuldiging” dat een voorafgaande verklaring [over de inhoud van het Derde Geheim] door de Kardinaal “herroepen” werd [of dat hij verplicht werd dit te doen] is niet gegrond. Er moet echter de nadruk gelegd worden op het feit dat dit interview, waarin Kardinaal Ratzinger over het Derde Geheim spreekt, belangrijk nieuws is. Het nieuws is gebracht door een autoriteit van de Kerk [Op het vlak van de Leer, nummer twee na de Paus], die, nog maar juist aangekomen in het H. Officie, uiteindelijk spreekt over het Derde Geheim, na jarenlange stilte vanwege het Vaticaan. Hier staan we voor een gedetailleerde bekendmaking, op een uitdrukkelijke manier gebracht en waarschijnlijk met de goedkeuring van de regerende Paus. En met zekerheid kunnen we stellen dat het een “godsdienstige profetie” bevat, die moest ze gekend zijn, “sensatiezucht” zou veroorzaken en ook een alarmerende profetie over “gevaren, die het mensdom bedreigen” die de woorden van Jezus actueel maken: “Als ge u niet bekeert, zult ge allen op dezelfde manier omkomen.”

Deze twee punten zijn zeker. Vandaar dat de verklaring voor het nalaten van de bekendmaking, dit wil zeggen “het “Derde Geheim.” Bekendmaken zou ook betekenen onszelf bloot stellen aan het gevaar van sensatiezuchtig misbruik van de inhoud” die er ons toe leidt te geloven dat er, in feite, iets onuitspreekbaars is, dat nooit werd onthuld. Redelijkerwijs besluit ik daaruit dat het boven alles te zien heeft met de “gevaren, die de mensheid bedreigen” en met iets ernstigs betreffende de Kerk. “In de plaats daarvan, zijn sommige “Fatimisten” er zeker van dat dit enkel het Tweede Vaticaans Concilie betreft en dat het om deze reden onuitspreekbaar is. Zoals Frère Michel schrijft: “Ja, het is zeker, het is omwille van het feit dat de grote voorspelling van Fatima niet enkel een crisis aankondigt, die in 1960 begon, maar ook de “nalatigheid” van de hoogste gezagsdragers van de hiërarchie. En het is omdat dit min of meer expliciet, maar toch voldoende duidelijk, de ‘belangrijke conciliaire oriëntaties’ aan de kaak stelt, die de Kerk hebben open gesteld voor de geloofsafval dat de Pauzen, zo lang ze de Kerk bleven regeren volgens de geest van het Concilie, die de godsdienstvrijheid, deze afschuwelijke ketterij, de oecumene, de idealen van 1789 en de cultus van de mens ophemelt, nooit in staat zullen zijn de wereld de woorden over te brengen van de Koningin van de Hemel, die hen veroordelen”.

De “zekerheid” van Frère Michel, volgens dewelke het Derde Geheim een Concilie voorspelt, dat de Kerk inhoudelijk tot ketterij zou brengen, is verbijsterend. Zou het niet beter geweest zijn deze opvatting voor te stellen als een hypothese dan als tegengesteld aan een zekere waarheid? Is hij niet minstens schuldig aan een vermetel oordeel?

We keren terug naar het interview met Messori. Naast het visioen heeft de Kerk belangrijke aspecten van het Geheim bekend gemaakt (met de bedoeling om het steeds niet onthulde deel van de woorden van de Madonna bekend te maken), eerst en voor al door deze woorden van de Prefect van het voormalig H. Officie, maar ook, zoals we gezien hebben, door de woorden van Johannes-Paulus II en Paulus VI. Is het voldoende het besluit te hebben genomen om bekend te maken wat er mogelijk is (vooral tijdens het pontificaat van Paus Wojtyla) maar met de bekommernis de gelovigen niet voor het hoofd te stoten en paniek te veroorzaken bij het volk?

De tweede kaart van de “Fatimisten” draagt de naam van Pater Fuentes. Het gaat er hier enkel om te bepalen of de woorden, die hij doorgegeven heeft, werkelijk de woorden zijn van Zuster Lucia.

Zo sprak Zr. Lucia

Pater Fuentes was de Postulator voor de zaligverklaring van zieners van Fatima, Francesco en Jacinta. Om deze reden had hij vrije toegang om Zuster Lucia te interviewen. Bij zijn bezoek van 26 december 1957, werden hierover heel delicate onderwerpen aangesneden. Dit buitengewoon gesprek werd, met de toelating van de kerkelijke overheid, gepubliceerd in de Verenigde Staten in 1958 in Fatima Findings, het magazine van Pater Ryan en op 22 juni 1959 in het Portugese dagblad A Voz.

Eerst en voor al is het nodig om nog eens het historische moment te schetsen in verband met deze dialoog. In de lente van 1957 had het H. Officie het Derde Geheim naar zich toe getrokken. Het was er de oorzaak van dat het naar Rome gebracht werd met elke aanduiding over het beletten van zijn bekendmaking. Het is in dit klimaat van groeiende afsluiting tegenover Fatima, samen met nog andere signalen, die in dezelfde richting wezen (zoals het mislukken van de toewijding van Rusland) dat Zuster Lucia in december 1957 met Pater Fuentes een gesprek had.

Hier is het verslag :

Zuster Lucia was zeer droevig, zeer bleek en uitgemergeld. Ze zei me : “Pater, de Allerheiligste Maagd is zeer bedroefd omdat niemand aandacht heeft geschonken aan Haar boodschap, noch de goeden, noch de slechten. De goeden gaan hun weg verder, maar zonder enige aandacht te schenken aan Haar boodschap. De slechten, zonder de straf te zien die God op dit moment over hen zendt, zetten hun zondig leven verder, zonder enige aandacht te schenken aan Haar boodschap … Maar … de straf uit de Hemel is nakend … Ik kan geen verdere bijzonderheden geven, omdat het nog een geheim is. Volgens de wil van de Allerheiligste Maagd hebben enkel de H. Vader en de Bisschop van Fatima het recht het Geheim te kennen. Ze verkozen echter om het niet te kennen om niet beïnvloed te zijn. Dit is het derde deel van de boodschap van Onze Lieve Vrouw, dat tot 1960 moet geheim blijven.”

Een commentaar bij deze eerste woorden van Zuster Lucia: De Kerk, die zich hier doof toont voor de woorden van de Madonna van Fatima, is de pre-conciliaire Kerk. (en dat was zo, zoals we zullen zien). We hernemen de lezing van de woorden van Lucia aangaande het Derde Geheim:

“Zeg hen, Pater, dat de Allerheiligste Maagd vele keren aan Francesco en Jacinta, maar ook aan mezelf heeft gezegd dat vele naties zullen verdwijnen van de aardbodem. Ze zei dat Rusland een instrument zal zijn, door de Hemel gekozen, om de hele wereld te straffen, als we op voorhand de bekering van deze arme natie niet verkrijgen”.

Alleen nog maar op deze woorden gebaseerd, moet het niet onthulde deel van het Derde Geheim spreken van Rusland, zoals Messori veronderstelde in 1984 en zoals men geneigd is te denken omwille van een andere verklaring van Lucia, die we reeds hebben geciteerd.

“Pater, de duivel is in de stemming om een beslissende strijd aan te gaan met de H. Maagd. En de duivel weet wat God meest van al beledigt en wat hem in de kortste tijd het meeste zielen zal opleveren. Bijgevolg, de duivel doet alles om aan God gewijde zielen te veroveren, omdat de duivel er op die manier in slaagt de gelovigen door hun leiders te doen verlaten. Het is dan des te gemakkelijker voor Hem om ze te grijpen. Wat het Onbevlekt Hart van Maria en het Heilig Hart van Jezus meest kwelt is de val van religieuze en priesterlijke zielen. De duivel weet dat religieuzen en priesters, die hun mooie roeping vaarwel zeggen, talrijke zielen meesleuren naar de Hel”.

Zijn deze beschouwingen over de crisis in het priesterschap enkel een idee van Zuster Lucia of maken ze deel uit van het Derde Geheim? Het is moeilijk te geloven dat men zich in 1957 dit scenario kon voorstellen (dat zich, in feite, eerst heeft vertoond na het Concilie) en boven alles, dat een zuster uit een slotklooster in Portugal in staat zou geweest zijn dit te onderscheiden. Daarom is het mogelijk dat dit een element is van de “godsdienstige voorspellingen," die in het Derde Geheim vervat zijn in verband met een grote crisis in de Kerk en het geloof. Er is ook het nieuws van een “beslissende strijd," die satan wil aangaan met de Heilige Maagd, een begrip dat duidelijk verwijst naar de hoofdstukken van de Apocalyps, die door Johannes-Paulus II en Paulus VI in Fatima zullen geciteerd worden. Dit schijnt een van de sleutelstenen te zijn van het Derde Geheim, en op dit punt is het duidelijk dat de twee pausen, in twee plechtige preken, impliciet wensten de kernboodschap van het Geheim te onthullen. In werkelijkheid lijkt het of het, nog steeds verborgen, geheim van Maria van Apocalyptische aard is.

“Zeg hen ook, Pater, dat mijn neef Francisco en nicht Jacinta zichzelf hebben geofferd omdat ze de Allerheiligste Maagd in alle verschijningen zeer bedroefd zagen. Nooit heeft Ze naar ons gelachen. Deze droefheid, deze angst, die we in Haar merkten, drong door tot in onze zielen. Deze droefheid wordt veroorzaakt door de beledigingen tegenover God en de straffen die de zondaars wachten. En zo wisten wij, als kinderen, niet wat te denken tenzij het bedenken van verschillende manieren om te bidden en om offers te brengen. Wat mijn neefje en nichtje ook heiligde was het zien van het visioen van de Hel. Pater, het is daarom dat mijn zending niet is de wereld op de materiële straffen te wijzen, die zeker zullen komen als de wereld niet bidt en vooraf boete doet. Nee! Mijn zending is ieder van ons te wijzen op het dreigend gevaar, waarin we leven om onze onsterfelijke zielen te verliezen voor alle eeuwigheid als we hardnekkig in de zonde blijven leven.”

Hier bevestigt Zuster Lucia dat er “zeker” een verschrikkelijke “straf” over de wereld hangt en dit moet zeker te maken hebben met wat het Derde Geheim, onder andere, voorspelt. In dit geval blijven Pater Alonso en Frère Michel daarom weerlegd. Enerzijds behouden ze de authenticiteit van deze woorden van Zuster Lucia, maar anderzijds beperken ze het Derde Geheim tot een “godsdienstige voorspelling” en ontkennen de profetie van de straffen, die op de wereld wegen. Waarschijnlijk leidde de begrijpelijke wens om het belang van de godsdienstige profetie in de verf te zetten, hen er toe deze over de wereld te minimaliseren. Dit leent zich natuurlijk meer tot sensatiezucht en is gemakkelijk te verwarren met verschillende excentrieke en valse onheilsprofetieën. In elk geval is het eigenaardig dat men iets wenst te ontkennen, waarvan geweten is dat het in het Derde Geheim voorkomt.

“Pater, we moeten niet wachten tot er van Rome, vanwege de H. Vader een oproep tot de wereld komt om boete te doen. We moeten ook niet wachten tot er een oproep tot boete komt van onze bisschoppen, noch van de religieuze congregaties. Nee! De Heer heeft dit middel reeds heel vaak gebruikt en de wereld heeft er geen aandacht aan geschonken. Daarom is het nu voor ieder van ons nodig te beginnen met ons geestelijk om te vormen. Iedereen moet niet alleen zijn eigen ziel redden, maar ook al de zielen, die God op zijn weg brengt”.

En hier komen we dan terecht bij een indrukwekkende verklaring van de zienster :

“Pater, de Allerheiligste Maagd zei me niet dat we in de laatste tijden van de wereld gekomen zijn, maar ze liet het me verstaan om drie redenen. De eerste reden is omdat ze me zei dat de duivel er zin in heeft om een beslissende strijd aan te gaan met de H. Maagd. En een beslissende strijd is een eindstrijd, waarbij de ene zijde zal overwinnen en de andere een nederlaag zal lijden. Zo moeten we van nu af partij kiezen. Ofwel zijn we voor God, ofwel voor de Duivel. Er is geen andere mogelijkheid. De tweede reden is, omdat ze zowel tegen mijn neefje en nichtje, als tot mijzelf zei dat God twee laatste redmiddelen geeft aan de wereld. Dit zijn de H. Rozenkrans en de Devotie tot het Onbevlekt Hart van Maria. Dit zijn de twee laatste remedies, wat wil zeggen dat er geen andere meer zullen zijn. De derde reden is omdat in de plannen van de Goddelijke Voorzienigheid God steeds, voor hij uiteindelijk de wereld straft, alle andere remedies uitput."

Nu, als Hij ziet dat de wereld niet de minste aandacht schenkt, dan, zoals we in onze onvolmaakte manier van spreken, zouden zeggen, schenkt hij ons “met een zekere schroom”, de laatste heilsmiddelen, Zijn Allerheiligste Moeder. Het is “met een zekere schroom,” want als we dit ultiem middel misprijzen of verwerpen, zullen we van de Hemel geen vergeving meer kunnen krijgen, want dan zullen we een zonde bedrijven, die in het Evangelie een zonde tegen de H. Geest wordt genoemd … Laten we er ons aan herinneren dat Jezus een zeer goede Zoon is en niet toelaat dat we zijn Allerheiligste Moeder beledigen of verachten.”

Bij deze beschouwingen van Zuster Lucia vinden we uitdrukkingen terug, die kenmerkend zijn voor haar mentaliteit en persoonlijke gedachten (wat de laatste tijden betreft) [73] en fragmenten van wat ze moet geweten hebben uit de Openbaring. Het is de moeite waard de uiteindelijke reden te onderlijnen om zich met de Fatima bezig te houden. Zuster Lucia nodigt ons uit, zoals ook de H. Paulus doet, om de profetische gaven niet te misprijzen.” En ze verwittigt dat misprijzen of onverschilligheid tegenover de boodschap en tegenover de finale hulp, die de H. Maagd in Fatima kwam geven, die “zonde tegen de H. Geest” meebrengt, die niet kan vergeven worden en het mensdom voorbestemt tot straffen. Het is natuurlijk te denken dat deze verwittiging vooral voor de herders van de Kerk bijzonder ernstig is. Later zullen we zien hoe hun houding tegenover Fatima geweest is.

"De twee middelen om de wereld te redden zijn gebed en offer. Kijk, Pater, in deze laatste tijden, waarin we nu leven, heeft de Allerheiligste Maagd een nieuwe kracht gegeven aan het bidden van de Rozenkrans. Ze heeft er zoveel macht aan gegeven dat er geen enkel probleem bestaat, geen kwestie, hoe moeilijk ook, zowel werelds als, boven al, geestelijk, in het private leven van ieder van ons, van onze families, van de families van de wereld, van de religieuze gemeenschappen of zelfs van het leven van volkeren en naties, dat niet kan worden opgelost door het bidden van de Rozenkrans. Er is geen enkel probleem, ik zeg het u, geen enkele kwestie, hoe moeilijk ook, dat we door het bidden van de heilige Rozenkrans niet kunnen oplossen. We zullen de Heer troosten en de redding verkrijgen van vele zielen. Tenslotte bestaat de devotie tot het Onbevlekt Hart van Maria, onze Allerheiligste Moeder, er in, Haar te beschouwen als de zetel van Barmhartigheid, van goedheid en van vergeving en als de zekere deur, waardoor we de Hemel moeten bereiken”.

Er is een punt waarop we de nadruk moeten leggen: In het interview met Pater Fuentes wordt er nogmaals een verband gelegd tussen de crisis in de Kerk en verschrikkelijke straffen voor de wereld, zoals ze in het Derde Geheim te vinden zijn. Wat echter dit interview betreft werd er voor het eerst ernstig gecensureerd en ontstond er ook voor de eerste keer een kerkelijke polemiek. Op 2 juli 1959 immers, publiceerde de Curia van Coïmbra [hoewel dit interview gepubliceerd werd met kerkelijke goedkeuring] een uiterst harde nota, die Pater Fuentes veroordeelde die, als postulator voor het zaligverklaringsproces van de twee herdertjes en na gesproken te hebben met Zuster Lucia, “zich gepermitteerd had sensationele verklaringen af te leggen met een apocalyptisch, eschatologisch en profetisch karakter, waarvan hij beweert ze te hebben gehoord van de lippen van Zuster Lucia zelf.”

Omwille van de ernst van de zaak werd Pater Fuentes uit zijn functie ontslagen en publiceerde de Curia een verklaring van Zuster Lucia die alles kordaat ontkende. Toen Pater Alonso gevraagd werd de kritische uitgave van de documenten van Fatima uit te geven, was hij overtuigd van deze officiële versie. Met de tijd echter, na de immense hoeveelheid documenten te hebben bestudeerd en boven al, na de gelegenheid te hebben gehad met Zuster Lucia zelf te spreken, kwam hij tot een gans ander inzicht. In 1976, in De waarheid over het Geheim van Fatima rehabiliteerde hij Pater Fuentes grondig en verklaarde dat zijn tekst “in zijn essentie overeen komt met wat er reeds gehoord werd van Zuster Lucia”. Bovendien deed hij een belangrijke bemerking : “Deze tekst bevat niets dat Zuster Lucia nog niet heeft gezegd in menige gekende en gepubliceerde geschriften”.

Daarom komt men er toe zich af te vragen: Als de zaken er nu zo voor staan, waar is dan het schandaal? Waarom kwam de Curia Van Coimbra op zulk een hardhandige manier tussenbeide? Volgens Pater Alonso werd deze reactie uitgelokt door de “enorme documentatie” die, samen met het interview, door het Portugese dagblad gepubliceerd werd. Deze documentatie was van het profetisch-apocalyptisch type. Als men inderdaad de nota van de Curia van Coïmbra herleest, dan wordt er verwezen naar deze literatuur. De keuze om deze niet te onderscheiden van de authentieke tekst van Pater Fuentes en ook het ontslag uit zijn functie van postulator, leidt er ons toe te geloven dat er iets meer achter zit. Dit “iets”, op basis waarvan de Aartsbisschop van Coïmbra zijn banbliksems uitzond, wordt door Frère Michel aangewezen: “Zonder twijfel kwam het bevel uit Rome”.

Wat was er dan in feite gebeurd tussen de eerste publicatie van het interview en de nota van de Curia van Coïmbra? Wat er gebeurd was, was, dat er in Rome een nieuwe Paus geïnstalleerd was, Johannes XXIII, en het was juist in deze maanden dat de drastische beslissingen over Fatima genomen werden. Eerst en vooral de beslissing om het Geheim niet bekend te maken in 1960, zoals de Madonna en de zienster hadden gevraagd, een beslissing, die de handen gebonden heeft van al zijn opvolgers op de Stoel van Petrus. (Enkel met veel pijn en duizenden problemen, was Johannes-Paulus II in staat, en enkel gedeeltelijk, Fatima “vrij te geven”). Bovendien werd er ook, in deze maanden, de beslissing genomen Zuster Lucia definitief te doen zwijgen door haar dit stilzwijgen op te leggen uit gehoorzaamheid.

Dit alles roept heel veel vraagtekens op over de droge ontkennende woorden vanwege de Curia van Coïmbra en die aan Zuster Lucia werden toegeschreven. Er zijn immers maar twee mogelijkheden: Ofwel werd Zuster Lucia onder druk gezet om dingen te zeggen die niet waar waren en die haar door gehoorzaamheid werden opgelegd door kerkelijke autoriteiten, ofwel is deze droge ontkenning door Zuster Lucia niet echt. In beide gevallen worden alle volgende verklaringen, die aan Zuster Lucia worden toegeschreven door kerkelijke autoriteiten om hun eigen beslissingen te steunen, erg twijfelachtig. Ofwel moeten deze verklaringen, telkens opnieuw, gestaafd worden door het handschrift van de zienster en video’s of geluidsopnamen van de Zuster zelf.

Met het geval Fuentes begon echter een van de meest onbegrijpelijke tegenstrijdigheden van Fatima. Iedereen zal mogen spreken over de verschijningen en over de boodschap, behalve de enige overblijvende getuige, die op een onverklaarbare manier de mond gesnoerd wordt. Na 1960 kon Zuster Lucia in werkelijkheid enkel nog leden van haar familie ontvangen en mensen, die de expliciete toelating hadden van het Vaticaan. Een zeer slechte beslissing, bovendien genomen door hooggeplaatste geestelijke gezagsdragers, die het Concilie promoten in polemiek tegen “Kerk van de banvloeken” (die van Pius XII). In zijn fameuze openingstoespraak van het Concilie bevestigde Johannes XXII, terwijl hij impliciet een streng oordeel velde over zijn voorgangers: “Zij (de Kerk) verkiest nu het geneesmiddel te gebruiken van de barmhartigheid in plaats van de wapens van de strengheid” en stelde “onderrichtingen voor eerder dan veroordelingen.” Daarom is er niet verder censuur noch excommunicatie voor niemand, behalve dat op het zelfde moment er een schaamteloze vervolging begon van Pater Pio [74] (die onder Pius XII met rust gelaten was) en het monddood maken en isoleren van Zuster Lucia [75].

Dit was bovendien een zeer slechte communicatiekeuze omdat het de overtuiging versterkte dat het Vaticaan iets verschrikkelijks verborg dat het Vaticaan zelf compromitteerde. En het werd op een ongelukkige manier vergezeld van andere onverklaarbare gevallen van censuur en “geheimhoudingen”. We spraken reeds over het embargo dat door het Heilig Officie in 1952 aan de publicatie van het interview van Pater Schweigl met Zuster Lucia werd opgelegd. Dit embargo blijft van kracht, wat eigenaardig is na de publicatie van het Derde Geheim in 2000. Maar het belangrijkste van alles is het veto dat gesteld werd voor de publicatie van de documenten van het officieel archief van Fatima: Pater Fuentes werd belast met het werk voor de publicatie, werk dat begon in 1965 en voltooid was in 1976: een monumentale onderneming. Door de wil van zijn oversten hebben deze 24 volumes, met meer dan 5.000 documenten, nooit het daglicht gezien.

Tenslotte zijn er de verzegeling van de papieren en brieven van Zuster Lucia. Er werden door de Portugese zienster menige dringende oproepen gedaan tot Rome, tot de Paus, die echter nooit bekend gemaakt werden. Van sommige van deze oproepen hebben we duidelijke bewijzen. Zo, bijvoorbeeld, op 27 september 1967: “Tijdens een audiëntie, die door Paus Montini werd toegestaan aan Portugezen, overhandigde Mgr. Joao Venancio aan de Paus een brief van Zuster Lucia. De inhoud is nog steeds geheim en men weet niets over de reactie van Paus Paulus VI."

Verder weten we dat op 13 mei 1982, tijdens zijn eerste bedevaart, Paus Johannes-Paulus II Zuster Lucia ontmoette, die “hem een brief overhandigde, die ze zelf geschreven had." Volgens Aura Michel gaat het over dezelfde brief, waaruit in 2000 enkele zinnen zouden geciteerd worden door Monsignor Bertone in de “Inleiding” van de Boodschap van Fatima. Het zou interessant geweest zijn deze brief over het Derde Geheim te publiceren en zijn volledige inhoud te leren kennen. [We hebben reeds vermeld hoe het citeren van enkele zinnen uit deze brief veel mysteries bevat rond de inhoud en rond de geadresseerde]. Dan is er ook een andere episode, die gebeurde op 13 mei 2000, toen de onthulling van het geheim in Fatima werd aangekondigd. Er gebeurde iets, waarvan de sporen zijn blijven hangen in de kroniek van Luigi Accatoli in Corriere della Sera: “Gisteren morgen toonde de televisie haar [Zuster Lucia] wat wankel op haar voeten, maar met een rustige blik, terwijl ze de Paus groette en hem een omslag gaf. En wie weet of er zich, in deze omslag, geen andere boodschappen bevinden.”

Wat stond er in die zoveelste brief van Zuster Lucia? En waarom juist op dat moment, toen alles reeds scheen bekend gemaakt? Het is moeilijk te geloven dat er enkel wat groeten in stonden of iets over een ander onderwerp, dat ze hem ook mondeling had kunnen toevertrouwen. Anderzijds zijn de geschriften van Zuster Lucia, die in het Vaticaan “begraven” zijn, even betekenisvol. Ze werden onlangs ontdekt, zoals we verder zullen zien, zelfs een boek.

Voetnoten

[68] Dit is een onnauwkeurigheid van de ondervrager. De tekst van het Geheim was door Zuster Lucia toevertrouwd aan Bisschop da Silva in 1944. In 1957 werd het door het Vaticaan opgeëist. Paus Pius XII was toen Paus.

[69] Aura-Michel, Totus Tuus p.137

[70] In feite is Rusland enkel in het Tweede Geheim vermeld.

[71] Zo, bij voorbeeld, schrijft Pater Kramer : “ De sleutelelementen van het interview met betrekking tot de inhoud van het Derde Geheim, werden op mysterieuze wijze uit het boek weggelaten”. Dan voegt dezelfde Pater Kramer er echter aan toe, waarschijnlijk niet bewust van de tegenstrijdigheid “wijl de openbaringen aangaande het Derde Geheim gecensureerd werden, wordt er in het boek toegegeven dat de geloofscrisis, die volgens Pater Alonso in het Derde Geheim voorspeld werd, reeds over ons gekomen is en de ganse wereld bedreigt”. (p.316)

[72] Vr. Paul Leonard Kramer schreef in 1986 "The plot to silence Our Lady," met het jaar daarop een vervolg op dit boek: "The USA Blue Army Leadership had hollowed a deliberate policy of falisying the Fatima Message."

[73] Niet noodzakelijk de periode van de Antichrist, te weten, de “beslissende strijd” tussen Satan en Maria, wat betekent dat de Geschiedenis aan haar einde gekomen is. (Zie Pater Livio Fanzaga, The Women and the Dragon, (De Vrouw en de Draak) Sugarco, Milaan, 2002).

[74] Onder het pontificaat van de “goede Paus” herbegon de vervolging van Pater Pio, die reeds begonnen was in de laatste jaren 30 onder het pontificaat van Pius XI. Naast vernederingen en valse beschuldigingen, had de Kapucijnse heilige een bijna volledig verbod te verduren van zijn apostolaat en bijgevolg om goed te doen en de bekering te begeleiden van duizenden mensen, die bij hem kwamen, soms met de meest ernstige ziekten en die door hem konden hulp vinden en de genade van genezing. Het onrechtvaardig oordeel en de verantwoordelijkheid van de hiërarchie is duidelijk in een bepaald voorval. Op een dag in mei 1931, met het ontvangen van nieuws over nieuwe straffen en verboden vanwege het H. Officie, bleef Pater Pio sereen en onverstoorbaar. Later vond men hem schreiend in zijn cel. Toen iemand hem trachtte te troosten, antwoordde hij eerder kort : “Verstaat ge het dan niet, mijn broeder, dat ge voor mij niet hoeft te schreien. Ik zal minder werk en meer verdiensten hebben. Schrei voor al deze zielen, die zullen verstoten blijven van mijn getuigenis, juist door hen, die ze zouden moeten beschermen”. (In Mauricio Ternavasio, Padre Pio, Lindau : 2006, p.96)

[75] Op 15 november 1966, verwijderde Paulus VI de artikelen 1399 en 2318 uit de Codex van het Kerkelijk Recht, die de publicatie, zonder kerkelijk imprimatur, verbood van alle geschriften, die als onderwerp verschijningen, wonderen en profetieën hebben. (Doc.Cat.N.1483, p.327). In essentie was het na het Concilie aan iedereen dus toegelaten vrijuit te spreken over bovennatuurlijke gebeurtenissen en verschijningen, zoals deze van Fatima. Iets dat echter verboden bleef voor Lucia, de enige overlevende getuige van deze bovennatuurlijke gebeurtenis. Wat nog meer betreurenswaardig is, is dat men vrij kon spreken over Fatima, zelfs om, bij gelegenheid, Zuster Lucia te discrediteren, zoals men in bepaalde boeken en artikels gedaan heeft. De arme zuster had zelfs het recht niet zichzelf te verdedigen!

Vertaling: Dr. Guy Claes


05-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 3.1
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima

Hoofdstuk 3.1 Detectiveverhaal in het Vaticaan

Is er een niet onthuld geheim?

Tot hier heeft het profetische kader van Fatima ons voor een feit geplaatst, dat nog moet gebeuren : het martelaarschap van een Paus en samen met hem van menige herders en Katholieken in de context van een angstaanjagende verwoesting. Er is bijgevolg een tragische situatie voorspeld voor de wereld en voor de Kerk. Maar welk is de zin van dit visioen, dat zo raadselachtig is, en van deze voorspelde gebeurtenissen? Hoe kunnen ze worden uitgelegd? Zou het mogelijk zijn dat de Madonna op zulke sensationele manier zou verschijnen in Fatima om een waarschuwingsboodschap te geven, die evenwel onbegrijpelijk of verward zou blijven, of aanleiding zou geven tot verschillende en tegengestelde interpretaties? Zou het mogelijk zijn dat het visioen, door het Vaticaan in 2000 bekend gemaakt, door de H. Maagd niet zou zijn uitgelegd?

Pater Gerard Mura, professor filosofie aan het H. Hart seminarie in Zaitzkofen, Duitsland, merkt op : “We kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat er iets ontbreekt … We komen eenvoudig een enorme en nooit geziene straf te weten voor de Kerk, de gelovigen en de hiërarchie. Er wordt ons niet de minste aanduiding gegeven waarom deze straf ons nu zou treffen of hoe we ze zouden kunnen vermijden door bekering. Goddelijke profetieën hebben normaal het kenmerk van een verwittiging … Er zijn bijgevolg enkele punten, die er ons toe leiden argwaan te koesteren en te twijfelen of de tekst, die we hebben, volledig is."

Een bepaalde traditionalistische studie [Pater Gruners "The Devil’s final battle," p. 186-188] bevestigt dat, volgens de studie van de boodschap van Fatima, of liever, van de inhoud van de verschijningen van 13 juni en 13 juli 1917, zoals ze voorkomen in de Vierde Herinneringen van Zuster Lucia, in het visioen van de “Bisschop in het wit” [het derde geheim] de uitleg ontbreekt van de H. Maagd met haar eigen woorden. Dit wil zeggen dat er een deel ontbreekt dat het Vaticaan besloten heeft niet bekend te maken. [51]

Ik moet erkennen dat er een argument is ter staving van deze hypothese, volgens dewelke het Derde Geheim ook een luik bevat, waarin de woorden van de H. Maagd kunnen terug gevonden worden en dat sterk in het voordeel spreekt van de stelling van de “Fatimisten”.

Het gaat om het detectiveverhaal van een zinnetje. Zuster Lucia schreef haar Derde Herinneringen [31 augustus 1941] waarin ze de twee eerste delen van het Geheim onthult en waarin ze vermeldt, zoals we reeds gezien hebben, dat er ook een “derde deel” is, dat tot nu toe niet werd bekend gemaakt. Enkele maanden later schreef ze de “Vierde Herinneringen” [8 december 1941], waarin de vorige herinneringen exact werden gekopieerd, maar, als ze aan het eind komt van het Tweede Geheim [“en een periode van vrede zal aan de wereld gegeven worden”] voegt ze er een nieuwe zin aan toe, die niet terug te vinden is in de tekst van de zomer : “In Portugal zal het dogma van het Geloof steeds bewaard blijven, “enz.”

Werkelijk een explosief zinnetje! Vooral omdat het “enz” tussen aanhalingstekens werd geplaatst, wat wil zeggen dat Lucia verwijst naar de woorden van de Madonna zelf. Op de tweede plaats, omdat dit “enz” betekent dat het discours van de H. Maagd verder gaat. “Zou het mogelijk zijn dat de woorden van de Madonna, door de Moeder Gods persoonlijk gegeven, zouden eindigen in een “enz”? Dat is natuurlijk niet zo. Er is ongetwijfeld een bijkomende tekst na het “enz”. Wat gebeurde er met deze tekst?

In werkelijkheid is er in de tekst, die in 2000 werd bekend gemaakt, geen enkel woord te vinden van de Heilige Maagd. De vraag kan dan ook met reden gesteld worden over wat er met het vervolg van haar woorden gebeurd is. Het “detectiveverhaal” is zelfs meer “explosief” geworden door de keuze van het Vaticaan om geen uitleg te geven of geen poging te doen om dit zinnetje te verklaren, dat werkelijk van het allergrootste belang is. In feite werd er voor gekozen, in het document dat werd toegevoegd aan de bekendmaking van het “Derde Geheim” in 2000, te tekst toe te voegen, niet van de Vierde Herinneringen, maar van de Derde Herinneringen. Dit zinnetje verwees naar een voetnoot, waarin de woorden over Portugal werden gegeven, maar niet de andere zin van de H. Maagd, die Zuster Lucia schreef onmiddellijk na de “Vierde Herinneringen” en waar men kan lezen: “Zeg dit aan niemand. Ja, aan Francisco mag je het zeggen."

Bovendien, in de “Inleiding” waarmee Monsignor Bertone de werkzaamheden afsluit, zijn de twee zinnen van de Madonna als volgt weergegeven: “In de “Vierde Herinneringen” van 8 december 1940, heeft Zuster Lucia enkele nota’s bijgevoegd. Enkele nota’s? Hoe kan iemand dit explosief begin van de H. Maagd ontwijken alsof het een marginale “nota” was van Lucia? Er zijn twee mogelijke verklaringen.

Eerste verklaring : Door dit te schrijven beschouwt Bertone deze zinnen als een bedenking door Zuster Lucia en niet als woorden van de H. Maagd. Op die manier discrediteert hij bijgevolg de hoofdgetuige van Fatima (die deze woorden had toegeschreven aan de H. Maagd) en bijgevolg ook haar ganse getuigenis en de ganse boodschap van Fatima. Misschien beschouwt hij, zonder uit te leggen om welke reden, dat er een deel is van bovennatuurlijke oorsprong en een deel dat niet bovennatuurlijk is. Maar, dat is duidelijk, als men aanneemt dat Lucia deze zin van de H. Maagd zou kunnen uitgevonden hebben, dan kan alles in twijfel getrokken worden. Nochtans, in de “Vierde Herinneringen” zelf begint Zuster Lucia, na een providentiële ingeving, met er de nadruk op te leggen: “Na nederig gebed aan de voet van het tabernakel en tot het Onbevlekt Hart van Maria, onze allerliefste Moeder in de Hemel, waarin ik vroeg om de genade dat het me niet zou toegelaten zijn ook maar één woord te schrijven dat niet tot haar Eer zou strekken”. En een weinig verder, opnieuw met nadruk: “Ik zeg, noch schrijf in dergelijke gevallen iets dat enkel van mezelf zou komen”.

Tweede uitleg: Monsignor Bertone zou kunnen verwijzen naar andere nota’s, die Lucia had toegevoegd aan de “Vierde Herinneringen." In dit geval zou hij opvallend het bestaan van deze cruciale uitdrukkingen ontweken hebben in een ronduit onverklaarbaar stilzwijgen. In elk geval, toen er van officiële zijde op 26 juni 2000, gepoogd is een uitvoerige uitleg te geven over de Boodschap van Fatima, had men duidelijk de indruk over een grote verlegenheid tegenover een zin van de Madonna, die men niet kon [weg] verklaren en dat er werd getracht stilzwijgend deze zin te verwijderen (zonder de aandacht te trekken op deze poging). Een zeer slechte keuze van communicatie. Omdat dit de critici natuurlijk een geducht argument aan de hand deed.

Inderdaad, Pater Kramer schrijft hier: “Waarom verkozen ze de “Derde Herinneringen” van Zuster Lucia, waar de “Vierde Herinneringen” een meer volledige tekst geven van de boodschap van Fatima? Het antwoord is voor de hand liggend: Ze kozen de “Derde Herinneringen” om elke discussie te vermijden over de zin “In Portugal zal het dogma van het Geloof altijd bewaard blijven, enz…” Door dit redmiddel slaagden ze er in de voor de hand liggende aanwijzing te vermijden dat de boodschap van Fatima nog andere woorden van de H. Maagd bevat, die volgen op het “enz…” en dat deze ontbrekende woorden juist te maken hebben met het Derde Geheim. Moest het zo niet zijn […] dan zouden ze zulke open afkeer voor deze zin niet hebben getoond.

Men moet erkennen dat we hier te doen hebben met een onopgelost “detectiveverhaal” [en dit is een van de verduidelijkingen, die ik aan Kard. Bertone zou gevraagd hebben]. Bovendien is er niet alleen deze zin over Portugal en het veelbetekenend “enz”. Na dat “enz” zegt de Madonna tot Lucia : “Vertel dit aan niemand. Ja, aan Francisco mag je het zeggen.” Dit is een belangrijke zin, die kan verklaard worden. Zoals gezegd, zag een van de herdertjes, Francisco, de H. Maagd, maar hij hoorde haar stem niet. [52] Het is gemakkelijk om de conclusie te trekken. Moest het Derde Geheim enkel bestaan hebben uit het visioen, dat door het Vaticaan in 2000 werd bekend gemaakt, dan zou Francisco dit gezien hebben, zoals Lucia en Jacinta. Als er een deel is, waarvan de Madonna zegt het aan Francisco te zeggen, dan is het omdat het Geheim ook de woorden bevat van de H. Maagd, die hij niet hoorde, duidelijk het vervolg van die “zin”, de uitleg van het visioen. Dit is de stelling van verschillende “Fatimisten." Nochtans, als we willen objectief zijn, zijn hier ernstige twijfels.

Het is duidelijk dat ons onderzoek ons in een mijnenveld brengt, waarin het nodig is om te bewegen met voorzichtigheid, sereniteit en objectiviteit. Houdingen, waarvan men jammer genoeg, geen spoor terug vindt in een groot deel van de “Fatimistische” journalistiek. Laurent Morlier, zeer kritisch tegenover het Vaticaan, komt zelfs tot de bewering dat het Derde Geheim enkel deze woorden van de H. Maagd bevat en dat het visioen, dat op 26 juni 2000 werd bekend gemaakt, een verzinsel is. [53] Het lijkt me echter niet dat hij onweerlegbare bewijzen of beslissende argumenten kan voorleggen om deze zware beschuldiging te staven. Zo ook, omdat het Lucia zelf is, die het deel van het Geheim, dat gepubliceerd werd, bevestigd heeft en zelfs haar eigen handschrift en het papier heeft erkend. Vandaar, dat het visioen zeker deel uitmaakt van het Geheim. Morlier komt er zelfs toe er aan te twijfelen dat Zuster Lucia, die de laatste jaren duidelijk te zien is op plechtigheden, wel de echte Zuster Lucia is. Hij stelt dat ze zou kunnen “vervangen” zijn en hier wordt alles niet meer te controleren politieke fictie, waarvan ik meen dat ze geen verdere discussie waard is. 

Deze geheimzinnige woorden van de Madonna

Daarom leidt de zin over Portugal tot het vermoeden dat er nog een deel is, dat niet werd bekend gemaakt en dat behoort tot de woorden van de Madonna, die de uitleg geven van het visioen. Als, zoals we hebben gezien, Johannes-Paulus II in 1994 verklaarde dat de “woorden” van Maria, in Fatima gesproken tot de drie herdertjes “naar hun vervulling lijken te gaan”, en bijgevolg nog niet vervuld zijn, dan kan dit beschouwd worden dat het gaat om de tot nu toe onbekende woorden, het derde deel van het Geheim [54], omdat de woorden, die in het tweede deel werden gesproken reeds gerealiseerd zijn. Dit is duidelijk in de voorbije eeuw (de Oktoberrevolutie, de verspreiding van het Communisme, de vervolgingen van de Kerk, de Tweede Wereldoorlog) en Johannes-Paulus II heeft dit zelfs onderlijnd in hetzelfde boek [55]. Daarom is het de Paus zelf die ons aanzet te zoeken naar sporen van een Derde Geheim, dat “woorden” bevat, uitgesproken door de Madonna (en in 2000 niet bekend gemaakt), die nog niet gerealiseerd zijn [56]. Morlier brengt nog andere elementen aan die tot nadenken stemmen. Hij citeert, bij voorbeeld, Canon Barthas, die schrijft : “In de documenten van het proces tot zaligverklaring van Francisco en Jacinta is het Geheim voor de eerste maal aangehaald in de ondervraging van Lucia, tijdens de onderzoeksperiode van 1924. Terug komend op de verschijning van 13 juli, zegt ze: “Dan zei de Maagd ons enkele korte woorden (palavrinhas), en gebood ons ze aan niemand te zeggen, behalve enkel aan Francisco."

Als de zin van Zuster Lucia juist naar het derde deel van het Geheim verwijst, dan is dit werkelijk zeer betekenisvol, omdat ze spreekt van “woorden” van de Madonna, waarvan er geen enkel werd bekend gemaakt in 2000. Bovendien, ondervroeg diezelfde Barthas Zuster Lucia over het Derde Geheim op 17 en 18 oktober 1946 en hij bevestigde: “De tekst met de woorden van O. L. Vrouw, door Lucia geschreven, zijn geborgen in een verzegelde omslag." Morlier citeert ook Kard. Ottaviani, prefect van het Heilig College onder Johannes XIII, een van de weinigen, die het Derde Geheim gelezen hebben, en die tijdens een fameuze conferentie zei dat “(Zuster Lucia) op een blad papier geschreven heeft, wat de H. Maagd haar gezegd had mee te delen aan de H. Vader."

Er zijn vele hypothesen geweest over die zin van de Madonna en over dat ”enz”, waarvan aangenomen wordt dat het het begin is van het Derde Geheim. Is het redelijk te denken dat dit echt is? Beslist ja, ten minste door het ontbreken van een overtuigende uitleg van deze zin, die werkelijk in de onzekerheid blijft. In elk geval, zelfs Zuster Lucia leidt er ons toe het op die manier te begrijpen.

Misschien is echter het getuigenis duidelijker van Pater Schweigl, een Oostenrijks Jezuïet [1894-1964]. Professor aan de Gregoriana en het Russicum, werd hij naar Fatima gezonden om met uiterste zorg een onderzoek in te stellen naar de verschijningen en werd door Paus Pius XII belast met de ondervraging van Zuster Lucia, juist over het Derde Geheim. De Jezuïet ontmoette Zuster Lucia op 2 september 1952 en de tekst over hun ontmoeting werd toen door het Heilig Officie geheim gehouden. Nochtans, bij zijn terugkeer nam hij een van zijn naasten in vertrouwen, die later in een brief een getuigenis schreef naar Frère Michel. Letterlijk zei de Jezuïet: “Ik kan niets onthullen van wat ik in Fatima vernomen heb over het Derde Geheim. Ik kan enkel zeggen dat het twee delen heeft, het eerste gaat over de Paus. Het andere, logisch [hoewel ik niets kan zeggen] moet het vervolg zijn van de woorden: ‘In Portugal zal het dogma van het geloof altijd bewaard blijven […]’. Wat het deel aangaat dat de Paus betreft, had ik gevraagd [zo gaat onze getuige verder] ‘De huidige Paus, of de volgende ?’ Op deze vraag antwoordde Pater Schweigl niet”.

Het is duidelijk dat dergelijke verklaring van een Jezuïet beslissend zou zijn, maar dat is ze niet onmiddellijk. Ze werd niet gegeven door een belanghebbende partij, uit eerste hand, en werd eerst 20 jaar later, na de dood van Pater Schweigl, bekend gemaakt, bovendien door een getuige van Frère Michel en als anoniem bestempeld. Rekening houdend met de nauwgezetheid van het werk van Frère Michel, geloof ik dat dit getuigenis geloofwaardig is. Het is echter ook waar dat, op deze manier naar voor gebracht, dit getuigenis veel van zijn waarde verliest. Het is echter ook noodzakelijk te vermelden dat het boek van Frère Michel, waarin de brief werd gepubliceerd, verscheen in 1985, meer dan 15 jaar voor het Derde Geheim door de Kerk werd bekend gemaakt. En de beschrijving van Pater Schweigl stemt exact overeen met de tekst van het visioen [het deel dat over de Paus gaat] en bevestigt deze woorden van de H. Maagd [“In Portugal …]. Daarom vindt de stelling volgens dewelke het Derde Geheim twee delen zou hebben, het visioen en de woorden van de H. Maagd, een betrouwbare bevestiging.

Lange tijd heeft dit begin van het Derde Geheim geleid tot de overtuiging dat het natuurlijke gevolg iets rampzalig is voor de Kerk en ook voor de wereld. Pater Joachim Alonso, de officiële archivaris van Fatima, beschouwd als de belangrijkste expert in deze zaak (hij stierf in 1981) had de volgend commentaar op de beginwoorden van de Madonna: “Deze zin betreft een kritische toestand van het Geloof, waaronder andere naties (dan Portugal) zullen lijden en bijgevolg een crisis van het Geloof. Daarom zullen er in de periode, die de triomf van het Onbevlekt Hart van Maria vooraf gaat, verschrikkelijke dingen gebeuren, die het voorwerp zijn van het Derde Geheim. Welke dingen? Als het dogma van het Geloof in Portugal steeds zal bewaard blijven, kan er duidelijk afgeleid worden dat in andere delen van de Kerk deze dogma’s zullen verduisterd worden of zelfs teloor gaan […]. Daarom is het waarschijnlijk dat de tekst concreet verwijst naar de geloofscrisis in de Kerk en naar de nalatigheid van de herders zelf.” Enkele jaren later zal Pater Alonso zelfs schrijven dat het Geheim spreekt over “Interne strijd in de schoot van de Kerk en over zware pastorale nalatigheden bij de opperste hiërarchie” en “nalatigheden van de opperste hiërarchie van de Kerk.”

Frère Michel, die deze stelling van Pater Alonso vermeldt, voegt er twee belangrijke opmerkingen aan toe. Eerst en voor al toont hij dat, in het begin, toen hij zich juist met Fatima begon bezig te houden, Pater Alonso er anders over dacht en daarna “totaal van mening veranderde”. Daarom voegt hij er aan toe (als om deze omkeer te verklaren): “Wij zijn er zeker van dat hij (Pater Alonso) intussen vaak Zuster Lucia had ontmoet. We weten dat, terwijl hij aan zijn werk rond de kritische uitgave van de documenten van Fatima bezig was, hij de mogelijkheid had haar op verschillende momenten te ondervragen. Zou hij, als officieel expert, door Bisschop Venancio aangesteld, deze nieuwe houding over zulk een brandend onderwerp, hebben aangenomen zonder ten minste zeker te zijn van de stilzwijgende goedkeuring van de zienster?”

Dan vermeldt Frère Michel een andere bladzijde van Pater Alonso, waarin hijzelf laat weten dat de zaken er zo voor staan. Hij spreekt over “défaillances” (tekortkomingen) van de hoogste hiërarchie en besluit: “Om deze reden is niets van dit alles vreemd aan andere mededelingen van Zuster Lucia aangaande dit onderwerp.” Frère Michel geeft als commentaar : “Deze zin is voor ons dubbel waardevol. Omdat de solide bewering van Pater Alonso, gebaseerd op talrijke sporen ["‘ik heb de teksten," zei hij] ons onrechtstreeks de mening geeft van de zienster zelf […]. Inderdaad, moest Pater Alonso zich vergist hebben over de inhoud van het laatste geheim, dan mogen we er zeker van zijn dat Zuster Lucia, die er bij meerdere gelegenheden niet voor terugschrok ingebeelde hypothesen te ontkennen, een middel zou gevonden hebben om hem te verbeteren.”

De [nog steeds niet gepubliceerde] woorden van de Madonna zouden dus een apocalyptische geloofscrisis in de Kerk zelf voorspellen, te beginnen van aan de top. Misschien is er echter ook een uitleg voor het visioen [dat op 26 juni 2000 werd bekend gemaakt] waarin de gemartelde paus, bisschoppen en gelovigen te voorschijn komen, na dat ze door een stad in ruïnes zijn getrokken. Er komen echter enkele twijfels op over de stelling van Pater Alonso waar hij tot dit zeker besluit komt: “De inhoud van het niet gepubliceerde deel van het Geheim verwijst niet naar nieuwe oorlogen of politieke omwentelingen, maar naar godsdienstige en binnen-kerkelijke gebeurtenissen, die van nature nog erger zijn.”

De twijfel komt van het visioen dat op 26 juni 2000 bekend gemaakt werd. Als Pater Alonso het Derde Geheim [volledig] kende, dan zou hij geweten hebben dat dit deel [zoals we wel kunnen zien] in het geheel niet onbloedig lijkt. Het doet er eerder aan denken dat de inhoud er een is van een grote en tragische oorlog: Van de straffende engel Gods, wiens vurige bliksems naar de aarde gericht zijn en door de H. Maagd worden tegen gehouden, tot de stad in ruïnes, tot de massa lijken, en uiteindelijk tot de soldaten, die de Paus doden en samen met hem de bisschoppen en vele gelovigen.

Uiteenlopende meningen over rampen

Pater Paul Kramer en Solideo Paolini [om twee voorbeelden aan te halen uit het traditionalistische kamp die echter zeer verschillend van mekaar] zijn overtuigd van de “kastijdingen” van de wereld. De eerste, die het Vaticaan er van beschuldigt het Derde Geheim verborgen te hebben gehouden voor de Kerk en de wereld, is zeer hard en gebruikt woorden, die eerlijk gezegd onaanvaardbaar zijn: “Een zware misdaad werd gepleegd tegenover de Katholieke Kerk en de wereld in het algemeen. De uitvoerders van deze misdaad zijn mensen, die hoge posten bekleden in de Katholieke hiërarchie. De slachtoffers van deze misdaad zijt gij en uw geliefden. De gevolgen van deze misdaad zijn reeds catastrofaal geweest en als deze verantwoordelijken niet zo vlug mogelijk tegengehouden worden zal het uiteindelijk gevolg niet anders zijn dan apocalyptisch in gans zijn omvang.”

Eigenaardig hoe de schrijver van het boek later echter de woorden overneemt (en zich bijgevolg tegenspreekt) van de Bisschop van Fatima, Alberto Cosme do Amaral, die op 10 september 1984, tijdens een persconferentie, verklaarde dat het “Geheim van Fatima nergens spreekt over atoombommen, noch over kernkoppen, noch over Pershing rakketten, noch over SS-20’s […]. De inhoud er van gaat enkel over ons geloof. Het Geheim vereenzelvigen met aankondigingen van rampen of met een nucleaire holocaust is de betekenis van de boodschap vervormen. De teloorgang van het geloof van een werelddeel is erger dan de vernietiging van een natie en het is waar dat het geloof steeds vermindert in Europa."

We staan echter voor enkele vragen. Eerste vraag: De woorden van de bisschop lijken de aanvankelijke veronderstelling tegen te spreken van Pater Kramer’ boek, volgens dewelke het Derde Geheim ook de aankondiging bevat van een ramp voor de wereld, die door het Vaticaan verborgen wordt gehouden. De tweede vraag is hoe en of de woorden van de Aartsbisschop Do Almaral overeen komen met de tekst, die in 2000 werd bekend gemaakt. Eerlijk, ze lijken niet te verwijzen naar het visioen. Bovendien, Pater Kondor, de secretaris-tolk, voegde er wel degelijk aan toe dat de “Paus ‘ernstige redenen’ heeft om het Geheim niet bekend te maken”. En ik kan niet zeggen dat zulke “ernstige redenen” bestonden in 1984, als het Derde Geheim de voorspelling was van een moordpoging, die reeds in 1981 had plaats gevonden. In elk geval werd de tekst van het visioen van de “aanslag” onthuld in 2000. Waren deze “ernstige redenen” minder ernstig geworden? En waarom? Wat was er intussen gebeurd? Het is meer waarschijnlijk dat de “ernstige reden” betrekking hebben op een ander deel van het Geheim dat nog niet bekend gemaakt werd en dat deze “ernstige redenen” ook nu nog de geheimhouding motiveren.

Laten we echter terugkeren tot de traditionalistische literatuur. Zelfs Solideo Paolini aanvaardt de stelling volgens dewelke het Derde Geheim een voorspelling bevat over grote rampen voor de mensheid. Als hij inderdaad meerdere indiscreties bijeenbrengt, die in de loop van de jaren uitgelekt zijn, kan Paolini een mogelijke tekst voorstellen van het Geheim, in andere woorden, van wat de H. Maagd gezegd heeft en dat begint met de woorden over Portugal. Deze weder samengestelde tekst spreekt van natuurrampen, over een wereld “geschokt door terreur”, over een “grote oorlog” over “vuur en rook”, die uit de hemel valt, over “het water van oceanen dat delen van de aarde overstroomt” en over “miljoenen mensen, die plots zullen omkomen."

Twee van de bronnen, waaruit Paolini put (tussen vele andere) zijn de zogeheten “diplomatieke versies” van het Geheim en de vermeende verklaringen van Johannes-Paulus II in Fulda.

De eerste is het fameuze “bericht” in het Duits magazine Neues Europa, dat op 3 oktober 1963 “onthulde” dat Paulus VI er voor gezorgd had dat een deel van het Derde Geheim terecht kwam bij de leiders van de twee blokken, Kennedy en Kroutchov en dat deze “diplomatieke versie” van het Geheim een beslissende rol had gespeeld in het ondertekenen van de overeenkomst tussen de supermogendheden om de spreiding van kernwapens tegen te gaan. Deze tekst spreekt precies over oorlog en over immense catastrofen, en over satan, die de wereld domineert, zelfs in die mate dat hij tot aan de top van de Kerk is doorgedrongen.

Frère Michel heeft kritiek op het stilzwijgen van het Vaticaan, dat door dit bericht in 1963 en ook het later niet ontkennen ervan, er toe geleid heeft dat “miljoenen Katholieken bedrogen werden door deze misleiding”. Dan citeert hij Pater Alonso, die het Duits tijdschrift weerlegt: “Niets in deze tekst is waar of echt. De schokkende bewering dat de tekst door de Paus aan staatshoofden werd bekend gemaakt, de historische fouten die er in staan, de letterkundige structuur, zo verschillend van deze in de geschriften van Zuster Lucia, of de ideeën die hij naar voor brengt en die zo absoluut verschillend zijn van die van Zuster Lucia. Frère Michel gaat dan verder met het ontmantelen van de primitieve reportage van Neues Europa, die met historische blunders bezaaid is [Hoewel sommige passages, die het over de Kerk hebben, meer geloofwaardig zijn] [57].

Een andere “bron” van Paolini is een ophefmakende verklaring die Johannes-Paulus II zou afgelegd hebben tijdens zijn reis naar Duitsland in november 1980 en die gepubliceerd werd in een klein Duits magazine, Stimmes des Glaubens” [58]. Er word gezegd dat de Paus, toen men hem ondervroeg over het Derde Geheim en het feit dat het niet bekend gemaakt werd in 1960, dezelfde beelden had opgeroepen als deze van Neues Europa, [en ze op die manier ook geloofwaardigheid hadden gegeven]. Hij had toen ook het vooruitzicht op het martelaarschap vermeldt [één jaar voor de moordaanslag] en grote beproevingen in de toekomst.

Marco Tossati noteert: “Men kan zich niet inbeelden dat het magazine de pauselijke verklaring over dergelijk gevoelig onderwerp volledig zou uitgevonden hebben met bovendien het risico terecht gewezen te worden. Evenwel, tussen het volledig verzinnen van een tekst en hem uiterst getrouw weer te geven, zijn er veel tussenwegen. Pater Alonso drukte de "ernstigste reserves' uit over dit “bericht” en, zoals Frère Michel vond hij hem niet geloofwaardig als men de stijl van de Paus in aanmerking neemt. [59] Eerlijk gezegd, in dit verhaal zijn er veel aspecten, die de gedachten en de houding van Paus Wojtyla voor de geest roepen. Anderzijds, zoals Monsignor Bertone destijds bekend maakte, had Johannes-Paulus op dat moment [1980] het Derde Geheim nog niet gelezen. Volgens de officiële versie zal hij het eerst in juli 1981, onmiddellijk na de aanslag lezen in het hospitaal. Zowel over het moment waarop de Paus het Derde Geheim leerde kennen als over “welk” geheim hij in 1981 kende, bestaat er een zeer delicate controverse, die we later zullen uitdiepen. Het is bijna zeker dat hij het geheim onderhoud van de Madonna gelezen heeft in 1978.

Daarom wordt de veronderstelde verklaring in Fulda, hoewel door het Vaticaan ontkend, door Paolini voor waar gehouden [niet woordelijk, maar wat de inhoud betreft]. Hij besluit daaruit dat er meerdere aanduidingen zijn dat er in het nog bekend te maken deel van het Derde Geheim ook een voorspelling is van aardbevingen en rampen voor de wereld. Men heeft de indruk dat Pater Alonso en Frère Michel er toe geleid werden de hypothese van materiële straffen te ontkennen omdat ze vreesden dat voorspellingen over rampen een schaduw zouden werpen op de kern van de boodschap: de duisternis die over de Kerk valt en die de oorzaak is van deze tragedies. In verdere bladzijden zullen we echter zien dat ook zij geen “straffen” voor de wereld uitsluiten.

Al deze gezaghebbende bronnen delen echter de overtuiging dat het Derde Geheim begint met de woorden over Portugal en een profetie bevat over een ernstige crisis in de Kerk. Paolini, zoals de meeste traditionalisten, bevestigt in zijn poging tot reconstructie van het [nog niet gepubliceerde] Derde Geheim dat het ook zou spreken over de antichrist. Op die manier bevestigt hij de idee dat dit zijn tijd is en dat de Madonna naar Fatima gekomen is om de Kerk bij te staan in de strijd op dit uniek moment in de geschiedenis, dat zelfs in het Nieuwe Testament werd voorspeld. En vóór Paolini ontwikkelde Frère Michel juist dit idee met waarlijk indrukwekkende beschouwingen.

Bovendien hebben de pauzen zelf, van Paulus VI [met zijn “de rook van satan is Gods tempel binnen gedrongen”] tot Benedictus XVI, het huidige moment in uiterst zware bewoordingen herkend en aangeklaagd.

Paulus VI kwam er toe te spreken over eindtijd : “Er is op dit moment grote verwarring in de wereld van de Kerk en bijgevolg wordt het Geloof in vraag gesteld. Wat er gebeurt doet me denken aan die duistere zin van Jezus in het Evangelie van Lucas: “Zal de Mensenzoon bij zijn wederkomst nog het Geloof op aarde vinden?” Er zijn boeken gepubliceerd, waarin het Geloof op belangrijke punten wordt ontkend. Zelfs de bisschoppen zwijgen, alsof ze in deze boeken niets ongewoons vinden! Naar mijn mening is dit eigenaardig. Soms lees ik het Evangelie over de eindtijd en merk dat er in deze tijd enkele tekenen zijn van dit einde. Zijn we het einde nabij? Dat zullen we nooit weten. Het is noodzakelijk paraat te blijven, maar de zaken kunnen een lange tijd duren. Wat mij pijnlijk raakt, als ik de Katholieke wereld zie, is dat er in het hart van het Katholicisme soms niet-Katholieke gedachten de overhand hebben en het zou kunnen gebeuren dat deze niet-Katholieke gedachten in het hart van de Kerk morgen sterker zullen worden. Ze zijn echter nooit de mening geweest van de Kerk." [60]

Dezelfde Kardinaal Ratzinger, bij de Vierde Statie van de Kruisweg, geschreven voor Paus Wojtyla (Goede Vrijdag, 2005), op de vooravond van zijn opvolging, haalde dezelfde onrustwekkende evangelische zin aan [zeker niet bij toeval] maar gaf ook het antwoord, de ene waarheid, die Jezus had op het moment van zijn terechtstelling: Het antwoord is Maria. Hier volgen de woorden van Kardinaal Ratzinger: “De leerlingen zijn gevlucht, Maria vluchtte niet. Ze stond daar, met de moed van een moeder, met de trouw van een moeder, met de goedheid van een moeder en met haar geloof, dat weerstand biedt in de duisternis: “En zalig is zij, die geloofd heeft” (Lc. 1,45). “Maar zal de Mensenzoon, bij zijn wederkomst, het Geloof op aarde vinden?” (Lc. 18,8) Ja, Hij weet het: Hij zal Geloof vinden. Dat is, op dit uur, Zijn grote troost."

Op het duisterste moment van de geschiedenis, wanneer het er op lijkt dat het zaad van het geloof in Jezus, de Redder, uitgeroeid en verdwenen is, blijft het geloof van de Madonna. De Madonna laat de Kerk en het menselijk geslacht niet over aan het kwade en Zij verlicht hen. Het is natuurlijk de woorden van de Kardinaal te interpreteren in het licht van dit historisch moment en in Fatima het teken te zien van de aanwezigheid van Maria in dit uur van duisternis. Om deze reden is de profetische boodschap, door de Madonna gegeven, oneindig belangrijk: deze woorden, die onbekend blijven en verborgen blijven achter dit “enz…”

Daarom keren we terug naar ons onderzoek. We gaan terug naar het “detectiveverhaal” over de woorden van de Madonna, die door Lucia werden neergeschreven in haar “Vierde herinneringen” : “In Portugal zal het dogma van het Geloof steeds bewaard blijven, enz …,” het begin van een rede, die duidelijk van profetische aard is, maar nooit werd voleind. Een rede, die (naar mijn mening terecht) zoveel jaren voedsel was voor veronderstellingen aangaande een grote apocalyptische crisis, die de Kerk (en de wereld) zou overvallen.

Daarom was het van het allergrootste belang dat bij het voorstellen van het Derde Geheim samen met een hele reeks documenten, commentaren en nota’s, het Vaticaan ook een aanvaardbare uitleg zou gegeven hebben, of ten minste gepoogd hebben een uitleg te geven over die zin van de H. Maagd aangaande Portugal en dat “enz…” En niet in het minst om de twijfels en de extremistische veronderstellingen van sommigen, die er toe komen de Madonna van Fatima als tegengif te gebruiken tegenover het Tweede Vaticaans Concilie, dat op zijn geheel als oorzaak wordt gezien van de wereldwijde geloofsafval en van een algemeen apocalyptisch verraad van de hoogste hiërarchie [61]. Om bijgevolg te antwoorden op hen, die deze stelling naar voor schuiven, zou het zeer belangrijk geweest zijn om deze zin, die in onzekerheid bleef, te verduidelijken. Op de persconferentie van 2000 antwoordde Monsignor Bertone op een vraag van iemand, die over deze zin een vraag stelde, eerder verward: “Het is moeilijk te zeggen of deze zin betrekking heeft op het Tweede of op het Derde deel van het Geheim … Het lijkt me dat het tot het Tweede behoort”.

Het lijkt ons, eerlijk gezegd, dat dergelijk antwoord moeilijk als volledig kan beschouwd worden. Het is duidelijk dat dit geen antwoord was, maar eerder een verveelde ontwijking. Het is duidelijk dat het niet de bedoeling was tot de kern van het probleem door te dringen. En als iemand dat zou gewild hebben was het gemakkelijk na te gaan of deze zin behoort tot het Tweede of tot het Derde deel van het Geheim. Het had volstaan het te vragen aan haar, die het geschreven had. Monsignor Bertone had Lucia zelf kunnen vragen deze zin op te helderen tijdens zijn ontmoeting met haar in april 2000 over de tekst van het visioen. Welnu, de tweede ontmoeting, waar we het over zullen hebben, zal plaats hebben op 17 november 2001. Voor deze ontmoeting was dezelfde prelaat naar de Portugese Zuster gezonden na een absoluut verrassend initiatief van de Kerk, die juist nooit iets had willen ontkennen van Neues Europa tot Fulda, om haar ontkenning te verkrijgen van enkele kritische veronderstellingen aangaande de tekst, die in 2000 gepubliceerd werd. Kunnen we werkelijk aanvaarden dat een zin van zulk een cruciaal belang, uitgesproken door de Madonna, uit verstrooidheid vergeten werd? Was er een betere gelegenheid om de betekenis te achterhalen van dergelijke dramatische woorden, die in het ongewisse bleven? Ongelukkiglijk echter, wenste Monsignor Bertone aan Zuster Lucia niets te vragen over dit onderwerp (Was hij bang van het antwoord)?

Het was evenmin mogelijk ophelderingen te vragen aan Monsignor Bertone zelf, omdat hij had geweigerd die te krijgen. Een keuze, die het vermoeden bevestigt van een onoverkomelijke “verlegenheid” met betrekking tot deze zin van de Madonna en de overtuiging versterkt dat men iets ernstigs wil verbergen en meer, iets waarvan geweten is dat het niet goed verborgen gehouden werd. Daarom, terwijl ik dergelijk scenario niet wilde aanvaarden, en omdat het fataal zelfkwetsend zou zijn voor het Vaticaan en tegenover de afwezigheid van eender welke poging tot zelfverdediging vanwege de kerkelijke partij, trachtte ik te begrijpen welke redenen het Vaticaan zou kunnen hebben om dergelijke houding aan te nemen. Ik stond voor een verrassende hypothese.

Apocalyps nu?

Mijn hypothese, die ook op enkele private onthullingen gebaseerd is, is deze: In de hoogst vertrouwelijke discussie, die plaats had in het Vaticaan tussen 1999 en 2000, met betrekking tot de wens van de Paus om het Derde Geheim van Fatima bekend te maken, was er waarschijnlijk een soort compromis bereikt. In de Curie was er steeds een sterke tegenstand geweest tegen de bekendmaking van het Derde Geheim, vooral omwille van het deel dat over de Kerk ging, of omwille van de profetische woorden van de Madonna, die volgens de heersende opinie in het Vaticaan, tegen het Vaticaan zou kunnen gebruikt worden en groot alarm slaan bij het volk als het zou beschikbaar gesteld worden aan de publieke opinie en de media.

Waarschijnlijk werd er, bij deze vergaderingen rond de Paus, een punt van overeenstemming bereikt, volgens hetwelk op 13 mei 2000, aan het einde van de H. Mis voor de zaligverklaring van de twee herdertjes van Fatima, de publicatie van de tekst van het visioen (met een uitleg, die zou aansluiten bij de gebeurtenissen in het verleden) zou aangekondigd worden en daarna zou de belangrijkste inhoud van de boodschap van de Madonna ook bekend gemaakt worden [impliciet of expliciet] in de preek, die Johannes-Paulus II tijdens de H. Mis zou geven. Dat zou hen toelaten in geweten te zeggen dat het Derde Geheim volledig werd bekend gemaakt, maar zonder een integrale publicatie om, volgens hun opinie, een belangrijke shock te vermijden bij de Christenen en sensatiezenders, maar ook om een paniekreactie te voorkomen. [62]

Deze beslissing zou ook kunnen genomen zijn omwille van de sterkte van een gezaghebbend precedent (wat in de Kerk steeds belangrijk is). Het kan immers voor zeker aangenomen worden dat Paulus VI, terwijl hij besloot het Derde Geheim niet te publiceren, toch wenste in zijn verrassende preek tijdens zijn bedevaart naar Fatima in 1967, omwille van de steeds belangrijke intentie van vrede in de Kerk en het behoud van het Geloof, impliciet in zijn preek het belangrijkste van de geheime boodschap van de H. Maagd te onthullen. Hij deed dit door juist drie punten aan te raken, die altijd reeds verondersteld werden de inhoud te zijn van het Derde Geheim: De trouw aan de Kerk (bedreigd door de mogelijke overwinning van ketterij en geloofsafval), de eenheid van de Kerk (bedreigd door schisma’s en vervolgingen) en tenslotte de vrede in de wereld (zoverre bedreigd dat de wereld het misschien niet overleeft). Hier volgen de drie fundamentele passages uit deze verbazende preek van Paulus VI :

De eerste intentie is de Kerk : De ene, heilige, Katholieke en Apostolische Kerk. We willen bidden voor haar inwendige vrede. Het Oecumenisch Concilie heeft heel wat energie opgewekt in het hart van de Kerk, heeft een bredere visie geopend op het vlak van de doctrine, heeft al haar kinderen opgewekt tot een duidelijker bewustzijn en meer intieme medewerking, een levendiger apostolaat. Het moedigt ons aan zo dat dit voordeel en deze vernieuwing bewaard zou blijven en zou groeien. Welk een kwaad zou het zijn als een willekeurige interpretatie, niet toegelaten door het Leergezag van de Kerk, deze geestelijke vernieuwing zou omvormen in een rusteloosheid, die de traditionele structuur en constitutie van de Kerk zou vernietigen. Daarbij de theologie van de ware en de grote leer vervangend door nieuwe partijdige ideologieën, die afstand nemen van de normen van het Geloof, die met moderne gedachten, dikwijls verstoken van het licht van de rede, noch begrijpen, noch aanvaarden en tenslotte de apostolische bekommernis voor reddende liefde omvormen in een instemming met de negatieve vormen van de profane mentaliteit van wereldse gewoonten.

Deze gedachte leidt onze herinnering op dit ogenblik naar deze landen, waar godsdienstvrijheid praktisch onderdrukt is en waar het ontkennen van God wordt gepromoot … We verklaren: De wereld is in gevaar. Daarom zijn we te voet gekomen aan de voeten van de Koningin van de Vrede om de gave te vragen, die God alleen kan geven: Vrede … Mensen, denk aan de ernst en de grootsheid van dit uur, dat beslissend zou kunnen zijn voor de huidige en de toekomstige generatie. Het beeld van de wereld dat hier getoond wordt is immens én dramatisch. Het is de scene die de Madonna voor ons opent, de scene, die we met ogen vol afschuw gadeslaan.

En verder:

En vandaag lijkt er een boodschap van buitengewoon belang vanwege Haar de gelovigen te bereiken. Van Haar, die is de Onbevlekte, de heiligste van alle heiligen, de medewerkster van haar Zoon in het werk van herstel van het bovennatuurlijk leven in de zielen. Door in feite vroom naar Maria te kijken, ontvangen ze van Haar een aansporing tot vertrouwend gebed, een spoor tot de beoefening van de boete en de heilige Vreze Gods. Op dezelfde manier is het in dezelfde Mariale verering dat ze vaker de echo horen van de woorden, waarmee Jezus de komst aankondigde van het Rijk der Hemelen: “Bekeert u en geloof in de Blijde Boodschap” en zijn strenge vermaning : “Tenzij ge u bekeert, zult ge allen op dezelfde manier omkomen”.

Het meest betekenisvol is zijn nadruk op “boete” [waarvan we gezien hebben dat dit het begin betekende van het visioen van het Derde Geheim] en die evangelische vermaning : “Als ge u niet bekeert, zult ge op dezelfde manier omkomen”. Dat leidt er ons toe ernstig te denken aan een voorspelling van zware beproevingen voor de mensheid. Zoals we zullen zien, is het dezelfde zin uit het Evangelie [Lc.13,13] die door Kardinaal Ratzinger zal aangehaald worden, als hij zal spreken over het Derde Geheim. Frère Michel, zoals Vittorio Messori, noteert dat Paulus VI in deze preek “zinspeelt op de apocalyptische thema’s van het Geheim”, en hij zegt dit door exact de woorden te citeren van Messori, die, gericht tot Kardinaal Ratzinger, niet ontkend werden. Niemand heeft er, eigenaardig, aan gedacht dat dit juist de weg was, die door de hiërarchie gekozen was om de inhoud van een geheim bekend te maken, dat in zijn letterlijke volledigheid te verschrikkelijk lijkt om uit te drukken. Dit omwille van wereldwijde catastrofen, die het aankondigt of omwille dat het spreekt van satan, die voor enkele tijd de hoogste toppen van de Kerk verovert [zoals Neues Europa geschreven had], of omwille van het feit dat het de huidige tijd vereenzelvigt met die bladzijde uit de Apocalyps, waarin de beslissende strijd wordt beschreven tussen de Allerheiligste Maagd Maria en de Satan. Paulus VI spreekt hier juist over in zijn Apostolische Exhortatie, Signum magnum, gegeven in Fatima op die dertiende mei 1967. [63] Inderdaad, met het sensationele “Zonnewonder” van de laatste verschijning op 13 oktober 1917, schijnt de Madonna zelf voor de ganse wereld deze bladzijde van de Apocalyps over “de Vrouw, bekleed met de zon” [Apok.12.1] te hebben geëvoceerd.

Drie en dertig jaar na Paulus VI, hield Johannes-Paulus II op dezelfde plaats in Fatima een preek, kort voor de aankondiging van de bekendmaking van de tekst van het Derde Geheim [die zelfs door Pater Kramer als “buitengewoon” werd gezien]. Deze preek had dezelfde inhoud als die van Paulus VI, dezelfde bezinning over die bladzijde uit de Apocalyps. Hij onthulde zelfs nog dramatischer en expliciet wat de geheimzinnige woorden van de Madonna op 13 juli 1917, ons aankondigden :

Volgens het goddelijk plan kwam “een Vrouw, bekleed met de zon” uit de Hemel neer naar deze aarde om de bevoorrechte kinderen van de Vader te bezoeken. Ze sprak tot hen met een moederlijke stem en het hart. Ze vroeg hen om zichzelf te offeren als offers van eerherstel en zei hen dat Ze bereid was hen veilig naar God te leiden … Later riep Francesco, een van de bevoorrechte kinderen uit : “We brandden in dat licht, dat God is, en werden niet verteerd. Hoe is God? Dat is onmogelijk te zeggen. In feite konden we het aan de mensen nooit vertellen”. God: een licht dat brandt zonder te verteren. Mozes had dezelfde ervaring toen hij God zag in de brandende braamstruik …” “Een ander teken verscheen aan de Hemel, zie, een grote vuurrode draak” [Apok. 12.3] Deze woorden uit de eerste lezing van de H. Mis, doet ons denken aan de grote strijd tussen goed en kwaad en toont ons hoe, als de mens God terzijde schuift, hij geen geluk kan vinden en eindigt met het vernietigen van zichzelf. Hoeveel slachtoffers zijn er niet geweest gedurende de laatste eeuw van dit millennium! We denken aan de gruwelen van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog … De boodschap van Fatima is een oproep tot bekering , die de mensheid verwittigt om niet met de “draak” te doen te hebben, wiens staart een derde van de sterren van de Hemel wegvaagt en op de aarde werpt”. [Apok.12.4]

Zelfs Pater Kramer vraagt zich af of met deze citaten uit de Apocalyps, de Paus “aan de wereld geen vluchtige blik gegeven heeft in de inhoud van het Derde Geheim”. Voor mij lijkt het evident, ook omdat, als we de voetstappen volgen van Paulus VI, maar met een weinig meer nadruk op het Geheim, het redelijk is te veronderstellen dat dit het compromis was op basis waarvan het Vaticaan vandaag kan volhouden dat het “gans” het Geheim van Fatima heeft bekend gemaakt. [64]

Dezelfde Pater Kramer erkent deze waarheid. In feite roept hij de toespraak terug op van Johannes Paulus II in het Portugese heiligdom in 1982: “Kan de Moeder Gods, met al de kracht van de liefde, die Ze ontvangt in de H. Geest en die verlangt naar de redding van iedereen, blijven zwijgen als ze ziet dat de echte basis van de redding van Haar kinderen ondermijnd wordt? Dan antwoordde de Paus op zijn eigen vraag : “Nee, ze kan niet stil blijven”. De Paus verwees naar de boodschap van Fatima. Pater Kramer commentarieert : “Daarom lijkt het perfect duidelijk dat Paus Johannes-Paulus II ons trachtte te vertellen dat het Derde Geheim verband heeft met de grote geloofsafval, die in de H. Schrift werd voorspeld. Waarom zei de Paus dit niet rechtuit en duidelijk, maar in een wat versluierde manier, in een taal, die enkel door meer ontwikkelden kon gevat worden? Het lijkt waarschijnlijk dat hij een signaal wilde zenden naar de meer ingewijden, over wat hij dacht dat binnenkort zou worden bekend gemaakt – namelijk het volledige “Derde Geheim”.

Naar mijn mening is de boodschap, die Johannes-Paulus II gaf in het geheel niet duister, het is een dramatische oproep tot bekering. En als hij geen formele, officiële en letterlijke bekendmaking van het volledige Geheim gaf, zou dit kunnen betekenen dat, omwille van ernstige en dramatische bekommernissen (voor de Kerk en de publieke opinie) men hem er toe gebracht heeft (zoals ook zijn voorgangers) deze volledige bekendmaking te vermijden, hoewel hij nochtans wezenlijk de oproep van de H. Maagd bekend maakte.

Is het is echter aannemelijk dat de Paus het onbekende deel van Het Derde Geheim impliciet wilde bekend maken? Ja, want in de vorige jaren had hij juist hetzelfde gedaan met dat deel van het Geheim dat het visioen beschrijft, ten minste in zover die interpretatie, die dat deel ziet als gerealiseerd met de moordaanslag van 1981. Vandaar dat Vittorio Messori, na over Fatima te hebben gesproken in zijn boek-interview met Kard. Ratzinger, laat opmerken: “Het is dezelfde Johannes-Paulus II, die gewond door zijn potentiële moordenaar op 13 mei, de verjaardag van de eerste verschijning in Portugal, op bedevaart ging naar Fatima om Maria te danken “wiens hand (zoals hij zei) de kogel op miraculeuze wijze geleid had” en hij verwees hierbij naar voorspellingen die, langs een groep kinderen, tot de mensheid gericht waren en ook betrekking hadden op de persoon van de Paus."

Messori schreef dit in 1985. Dit wilde zeggen, voor ieder die het wilde verstaan, dat de Paus het Visioen van het Derde Geheim reeds erkend had als een voorspelling van de aanval van 1981 (ten minste volgens de interpretatie, die door het Vaticaan gegeven werd). Inderdaad, in het derde deel van zijn werk, dat gepubliceerd werd in 1986, schreef Frère Michel als commentaar op deze passage van Messori, het volgende :

“We hebben zoveel aanduidingen dat het Derde Geheim ook te maken heeft met de persoon van de Paus. Voor ons is dat een zekerheid. Wil dit echter zeggen dat de moordpoging en de bescherming van de Heilige Vader er belang bij had voorspeld te zijn in het Derde Geheim? De tekst suggereert het. Het is echter niet de Kardinaal die deze uitleg voorop stelt en Missori zelf houdt het bij een hypothetische toon." [65]

Dan was er, terloops, een verklaring van Ali Aðca tijdens zijn proces, die door Le Figaro op 29 mei 1985 werd gepubliceerd: “Een ding wil ik het hof zeggen: De aanslag op de Paus heeft te maken met het Derde Geheim van de Madonna in Fatima." Hoe kwam Aðca er toe dit te weten, vijftien jaar voor het Geheim in 2000 werd bekend gemaakt? In een interview door Marco Nese in Corriere della Sera, gepubliceerd op 14 mei 2000, legde de Turk uit: “Ik sprak daar gedurende het proces meermaals over. En de voorzitter van het gerechtshof van Santiapichi, een beetje verveeld door mijn aandringen hierover, vroeg me : “Gelooft ge echt dat het Derde Geheim verbonden is met zijn persoon ?” Ik antwoordde : “Zeker. Tevoren wist ik in het geheel niet dat dit zo was, maar het Vaticaan zei dat het met mij te zien had”. “En het is waar” is de commentaar van de journalist van de “Corriere”. In 1985, terwijl het proces over de zogenaamde “Bulgaarse Connectie” bezig was, kwam er van uit het Vaticaan voor het eerst dat het moest verstaan worden dat het Derde Geheim een aanslag op de Paus voorspelde. Hoe het Vaticaan dit te verstaan gaf, is niet bekend, maar de verklaringen van Ali Aðca en van de "Corriere" zijn ondubbelzinnig.

En deze verklaringen tijdens het proces van Agca duiken op, vijftien jaar voor de bekendmaking van het Geheim. Daarom was het Geheim [66], dat in 2000 werd onthuld, impliciet reeds jaren gekend, niet in zijn letterlijke formulering en inhoud, maar volgens de officiële interpretatie, die het Geheim verbindt met de aanslag van 1981.

Men zou kunnen veronderstellen dat dezelfde werkwijze werd gevolgd voor dat ander deel van het Geheim, dat in de woorden van Maria vervat is. Als het geen alledaagse samenloop van omstandigheden is, dat twee Pausen, Paulus VI en Johannes-Paulus II, beiden spraken over Fatima door dezelfde passage van de Apocalyps te evoceren in hun plechtige toespraken in het Portugese heiligdom, dan kan men besluiten dat er een nauw verband bestaat tussen deze profetie van de Apostel Johannes en het Derde Geheim. In elk geval, de bevestiging hiervan komt van Fatima, van de meest gezaghebbende bron, vermits Zuster Lucia zelf, in haar uiterst zeldzame authentieke openbare verklaringen, expliciet het derde deel van het Geheim koppelt aan de Apocalyps [67]: “Het staat in het Boek van de Apocalyps, lees het!” Ze duidde zelfs exact de hoofdstukken 8 en 13 aan van de Apocalyps. En dit is echt verontrustend, omdat het achtste hoofdstuk het heeft over de plagen, die over de wereld zullen neerkomen en andere dingen, die te maken hebben met de tijden van de Antichrist. Deze verwijzing naar het Evangelie lijkt nog meer verontrustend omdat men onmiddellijk denkt aan de profetie over de laatste tijden, die hierin te vinden is. (Mt.24 en Tess. 2.4). Als de verwijzing van Zuster Lucia naar de Apocalyps gekend is en gedocumenteerd, is het niet duidelijk wanneer, waar en tot wie de zienster deze verwijzing naar het Evangelie uitgesproken heeft.

Waar het uiteindelijk om gaat is: zou dit alles kunnen refereren naar de tekst van het Geheim, die in 2000 werd bekend gemaakt en die gezien wordt als een verwijzing naar de aanslag van 1981. Eerlijkheidshalve blijkt dat het antwoord “nee” is. In elk geval spelen de “Fatimisten,” om hun thesis kracht bij te zetten, twee andere kaarten uit die, eerlijk gezegd, zeer sterk zijn. De eerste kaart heeft een sensationele naam: Joseph Ratzinger.

Voetnoten:

[51] De veronderstelling van de “Fatimisten” is de volgende : Steeds legt de Madonna de visioenen uit, die ze aan de kinderen toont. In de verschijning van 13 juni spreekt de H. Maagd over het lot van Jacinta, Francisco en Lucia en onmiddellijk daarna is er het overeenkomstig visioen (“we zagen ons in dit licht …”). Zo ook op 13 juli “zien we dat de Madonna een visioen geeft aan de herdertjes en daarna de uitleg over zijn betekenis. In werkelijkheid beschrijft Zuster Lucia het verschrikkelijk visioen van de Hel en haalt onmiddellijk daarna de woorden aan van de H. Maagd : “Ge hebt de Hel gezien, waarheen de zielen van de arme zondaars gaan …” Zoals Peter Kramer opmerkt : “Opdat de herdertjes zouden begrijpen wat ze gezien hebben, gaf de Madonna hen uitleg : “Ge hebt de Hel gezien …”. Steeds opnieuw zien we, als de Madonna de herdertjes een visioen geeft, ze hen ook de betekenis geeft. Waar het echter gaat om het Derde Geheim, hebben we enkel het visioen, dat bovendien zeer geheimzinnig is. Pater Kramer stelt zich de vraag : “Waarom zou de H. Maagd een zo vanzelfsprekend visioen als de Hel, uitgelegd hebben, terwijl ze zou nagelaten hebben een woordje uitleg te geven over een zo duistere passage, zoals ze door het Vaticaan werd bekend gemaakt ?” Het antwoord zou kunnen zijn: Omdat dat visioen niets doet tenzij enkel de woorden uit te leggen, die de Madonna juist uitgesproken heeft en die gaan over de vervolging, die vermeld is in het Tweede Geheim. Pater Kramer weerlegt echter dat er bijzonderheden zijn in het visioen, die zeer symbolisch zijn en die niet werden uitgelegd en geheimzinnig blijven. Bij voorbeeld, waar het over de engel gaat en vooral over de moord op de Paus en anderen in het verhaal. Daarom kan het visioen niet uitbeelden wat er in het Tweede Geheim is voorspeld. Het is echter ook waar dat Zuster Lucia zelf, in haar Herinneringen van 31 augustus 1941, toen ze de twee eerste delen van de boodschap van Onze Lieve Vrouw bekend maakte, begon met een zeer belangrijke zin : “Het Geheim bestaat uit drie verschillende delen, twee er van ga ik nu bekend maken”. In feite onthult ze het visioen van de hel en de profetische woorden van de Madonna over de twintigste eeuw. Er blijft maar een ding verborgen, het zogenoemde Derde Geheim, of het visioen van de “bisschop in het wit gekleed”. Als men daaraan de uitleg van de Madonna toevoegt, dan zouden we vier delen hebben. Het antwoord van de “traditionalisten” stelt dan ook voor het visioen en de uitleg, die de Madonna er bij gegeven heeft, als één deel te beschouwen.

[52] Zuster Lucia spreekt hier over in het begin van de Vierde Herinneringen (Zie Lucia vertelt Fatima, p.95). Morlier laat opmerken : “Nu kan men beter begrijpen waarom Francisco de genade werd onthouden om de Heilige Maagd te horen. De reden bleef tot nu toe geheimzinnig. Nu dient deze ‘handicap’ om een enorm bedrog in het licht te stellen”. (Het Derde Geheim van Fatima …, pp.54-55).

[53] Het bewijs van de veronderstelde “valsheid” van de in 2000 gepubliceerde tekst is reeds belicht in het derde hoofdstuk van dit boek. Grafologen beweren dat de hand, die de tekst schreef, niet dezelfde is dan die “de veronderstelde authentieke geschriften van Lucia” geschreven heeft. Dit zijn interessante analysen, maar met voorzichtigheid te aanvaarden en te vergelijken met andere onderzoeken en experten. De grafologe, Prof. Russo, schetst een profiel van de schrijfster van deze tekst, dat overeen komt met dat van Zuster Lucia.

[54] Karol Wojtyla en Vittorio Messori, Op de drempel van de Hoop, p.243

[55] En wat te zeggen over de drie herders van Fatima, die plots, in 1917, op de vooravond van het uitbreken van de Oktoberrevolutie, hoorden : “Rusland zal zich bekeren” en “Op het einde zal mijn Onbevlekt Hart triomferen …”? Zij konden deze voorspellingen niet uitvinden. Ze kenden geen geschiedenis, noch aardrijkskunde en waren, in feite, nog minder op de hoogte van sociale bewegingen en opkomende ideologieën. En toch gebeurde er exact wat ze voorspelden”. (p.145)

[56] Men zou kunnen opwerpen dat de Paus zou verwezen hebben naar de woorden : “Op het einde zal mijn Onbevlekt Hart triomferen”. Dat is een aannemelijke interpretatie, maar in welke zin kon de Paus in 1994 de triomf van het Onbevlekt Hart voor nakend houden? Men kan niet zeggen dat het om de ineenstorting van het Communisme gaat, omdat dit in 1994 reeds gebeurd was en omdat de Paus zelf in deze jaren de secularisatie aanklaagde van deze landen, die juist aan het Communisme waren ontsnapt. Zoals, bij voorbeeld, Polen. Bovendien, al is het duidelijk dat de ineenstorting te danken was aan een tussenkomst van de Voorzienigheid en van Maria, toch was de Paus de eerste om te bevestigen “dat het simplistisch zou zijn te beweren dat het de Goddelijke Voorzienigheid was, die de val van het Communisme had veroorzaakt. Het Communistisme als systeem was, in zekeren zin, van in het begin af “gevallen”. Het viel ten gevolge zijn eigen dwalingen en misbruiken”. (Op de Drempel van de Hoop, p.146). Tenslotte is de “Triomf van het Onbevlekt Hart van Maria” duidelijk en vanzelfsprekend, een voorspelling, die met het geloof te maken heeft, een profetie over een grote en planetaire bekering van de wereld tot Christus. Het is, aan het “einde van de eeuw” moeilijk om tekenen te herkennen van deze grote bekering. In het bijzonder omdat de Paus, in die dagen, het tegenovergestelde aanklaagde: een planetaire geloofsafval. Daarom blijft er op zijn minst het mysterie van de verwijzing van de Paus : Welke woorden van de Madonna leken hem in 1994 dicht bij hun vervulling te zijn?

[57] Frère Michel bevestigt dat deze reportage “werkelijk bepaalde gegevens vermeldt van het echte Derde Geheim – deze waar het over de Kerk gaat – ofwel dank zij “toevallige coïncidenties”, of dank zij “Romeinse indiscreties”. (Vol. III, p. 655)

[58] “Wegens de ernst van zijn inhoud en om te vermijden dat de wereldmacht van het Communisme hiervan zou gebruik maken, hebben mijn voorgangers in het ambt van Petrus, om diplomatieke redenen verkozen bekendmaking te vermijden. Anderzijds, alle Christenen zouden hiermee moeten tevreden zijn : Als er een boodschap is, waarin gezegd wordt dat oceanen bepaalde delen van de wereld volledig zullen overstromen, dat van het ene moment op het andere miljoenen mensen zullen ten onder gaan, dan is de publicatie van dergelijke boodschap niet langer iets dat men moet wensen. Velen willen enkel weten uit nieuwsgierigheid en zucht naar sensatie, maar vergeten dat weten ook een verantwoordelijkheid meebrengt. Het is gevaarlijk enkel te weten om zijn nieuwsgierigheid te voldoen als men tegelijkertijd niet bereid is iets te doen of als men overtuigd is dan men niets kan doen tegen een aangekondigd onheil”. Op dat moment nam de Paus zijn Paternoster en zei: “dit is de remedie tegen dit onheil. Bid! Bid! En vraag niets meer. Vertrouw al het andere toe aan Gods En daarna, ondervraagd over de Kerk, antwoordde hij : “We moeten voorbereid zijn om te lijden tegenover lange, grote beproevingen, die van ons de bereidheid zullen vragen te offeren, zelfs met ons leven, en in en totale overgave aan Christus en voor Christus. Door uw en mijn gebeden is het nog mogelijk deze beproevingen te verminderen. Het is echter niet meer mogelijk ze af te wenden, omdat alleen op deze manier de Kerk vernieuwd kan worden. Hoe vaak is de vernieuwing van de Kerk niet gebeurd in bloed! Het zal nu niet anders zijn. We moeten sterk zijn, ons voorbereiden, onszelf aan Christus toevertrouwen en aan zijn Allerheiligste Moeder, om volhardend te zijn, zeer volhardend in het bidden van de Rozenkrans” (FM. vol III, pp. 659-660)

[59] Het moet nochtans vermeld worden, dat, toen Vittorio Messori zich wendde tot Kardinaal Ratzinger en verwijzend naar de apocalyptische inhoud van de “diplomatieke versie” en er op wees dat “Johannes-Paulus II zelf, bij zijn pastoraal bezoek aan Duitsland, (hoewel in voorzichtige bewoordingen, privaat, en tegenover een groep bijzondere genodigden), de duidelijk onaangename inhoud van deze tekst scheen te bevestigen, hij van de prelaat geen klare ontkenning kreeg dat de Paus deze verklaringen had afgelegd (Report on the Faith, San Paolo, Cinisello Balsami (Mi), 1985, p.110). Toen hij echter hierover ondervraagd werd tijdens de persconferentie op 26 juni 2000, waarbij het visioen van het Derde Geheim werd bekend gemaakt, uitte Kardinaal Ratzinger een formele ontkenning : “Op basis van de informatie waar ik over beschik, heeft de bijeenkomst [in Fulda] niet plaats gehad en heeft de Paus dergelijke dingen niet gezegd”. (In Aura Michel, Totus Tuus, p.143)

[60] Bij Jean Guitton : "The secret Paul VI” (De geheime Paulus VI) pp.152-153. Ook Paus Montini sprak in het openbaar deze verschrikkelijke woorden: "We geloven dat er iets onnatuurlijks in de wereld gekomen is, juist om hem te verstoren, om de vruchten van het Oecumenisch Concilie te versmachten en om de Kerk te beletten uit te barsten in vreugdehymnen … Ik heb de indruk dat langs een spleet de rook van Satan ook is binnen gedrongen in de tempel van God." (Paulus VI 29 juni 1972) Johannes-Paulus velde een gelijkaardig oordeel: “We moeten realistisch en met grote smart toegeven dat de Christenen zich vandaag verloren voelen, verward, ontredderd en ontgoocheld. Er werden ideeën verspreid, die in tegenstelling zijn met de waarheid, zoals ze geopenbaard en steeds onderwezen werd. Er werden echte ketterijen verspreid op het vlak van het dogma en de moraal […] De liturgie werd veranderd, ondergedompeld in intellectueel en moreel relativisme en daarom in permissiviteit. Christenen worden bekoord door goddeloosheid, ongeloof, agnosticisme, door een vaag gepredikt illuminisme en door een sociologisch Christendom, verstoken van bepaalde dogma’s en morele objectiviteit. Het is noodzakelijk om alles te herbeginnen”. (L’Osservatore Romano, <7 februari 1981)

[61] Een ongeveer even hard oordeel vinden we ook bij Gianni Baget Bosso : “Er was geen crisis in de Kerk voor het Concilie, het is het Concilie dat de crisis veroorzaakt heeft”. (De Anti-Christ, Mondadori, Milaan, 2001, p.11) In werkelijkheid lijkt het betwistbaar of er reeds geen tekenen van crisis waren voor het Concilie. (Zelfs de gebeurtenissen in Fatima tonen dat aan). We hebben neiging de mening te delen van Kard. Ratzinger, die in enkele vergissingen, die in het Concilie begaan werden, in de verkeerde aanvaarding van het Concilie en de daaruit volgende afwijkingen [niet in het Concilie in zijn geheel] het fenomeen erkent dat het Concilie verwoest heeft. In elk geval komt Baget Bosso tot een drastisch besluit : “Het concilie heeft een Katholieke orde vernield, die het niet wilde vernielen en heeft een doctrinaire crisis veroorzaakt, die nooit eerder bestond”.

[62] Solideo Paolini heeft scherpzinnig de woordkeuze van de kerkelijke hiërarchie nagegaan, die van 2000 af, bevestigt dat alles “bekend gemaakt” is. (“Het zogenaamde Derde Geheim is volledig bekend gemaakt” verklaarde Kardinaal Bertone aan Il Giornale op 29 augustus 2006). Zeggen “bekend gemaakt” eerder dan “gepubliceerd” kan eventueel toelaten in de toekomst de stelling te verdedigen dat het “niet gepubliceerde” deel onrechtstreeks “bekend gemaakt werd” langs de woorden van de Paus.

[63] Daar kan men lezen: “Het grote teken dat de Apostel Johannes ziet aan de Hemel : een vrouw, bekleed met de zon’ wordt in de H. Liturgie, en niet zonder reden, beschouwd als een verwijzing naar de H. Maagd Maria, moeder van alle mensen door de genade van Christus, de Verlosser […]. Ter gelegenheid van de godsdienstige plechtigheden, die vandaag plaats hebben ter ere van de Maagd, Moeder van God, in Fatima, waar ze door ontelbare gelovigen wordt vereerd omwille van haar moederlijk en liefdevol Hart, wensen wij nogmaals de aandacht van alle gelovigen van de Kerk te vestigen op de onverbreekbare band tussen het geestelijk moederschap van Maria en de plichten van de verloste mens tegenover Haar, de Moeder van de Kerk”

[64] Bovendien, elke tussenkomst van de Paus bij zijn enigvuldige bezoeken in Fatima, bevatten dezelfde elementen. Bij voorbeeld bij de bedevaart, die hij wilde doen op 13 mei 1982, om te danken voor de bescherming bij de aanslag van het vorige jaar, bevestigde de Paus dat de H. Maagd “diep bezorgd was voor de dreiging van geloofsafval en morele teloorgang, die de ineenstorting van de maatschappij meebrengen”. En verder: “De evangelische uitnodiging tot boete en bekering, door de woorden van de Madonna, is steeds actueel. Meer actueel dan 75 jaar geleden. En zelfs dringender. De opvolger van Petrus komt hier als een getuige van het immense lijden van de mensen, als een getuige van de meest verschrikkelijke apocalyptische dreigingen, die over de naties en de mensheid hangen” (op www.vatican.va). Een “vermomde” onthulling van het Derde Geheim zou ook kunnen bevat zijn in de bekende “Kruisweg” van Kardinaal Ratzinger op Goede Vrijdag, aan de negende statie.

[65] Corriere della Sera, 14 mei 2000. Ook in “Op de drempel van de Hoop” gepubliceerd in 1994, zegt Karol Wojtyla tot Messori, die hem had ondervraagd over de drie herdertjes, Rusland, de triomf van het Onbevlekt Hart van Maria : “Ook is het voor deze reden dat de Paus beschreven wordt al komend uit een “ver land”, en misschien was het om deze reden nodig dat er de aanslag was op het St. Pieters-Plein, juist op 13 mei 1981, de verjaardag van de eerste verschijning in Fatima, opdat alles meer klaar en erstaanbaar zou worden, zo dat de stem van God, die in de geschiedenis van de mensheid spreekt door “tekenen van de tijd” gemakkelijker zou gehoord en begrepen worden”. (p. 146)

[66] Sommigen beweren dat Pius XII zelf anticipeerde op de inhoud van het visioen in zijn rede van 19 maart 1958, waarin de laatste zin bijna een letterlijke verwijzing is naar de tekst van het visioen : “De tijd zal komen, dierbare kinderen, waar er rijke en overvloedige oogsten zullen zijn. De aarde, badend in tranen, zal lachen met parels van liefde en zal, gedrenkt in het bloed van de martelaren, Christenen voortbrengen”.

[67] Samenvattend zegt Frère Michel : “Als Zuster Lucia kon zeggen dat het Derde Geheim in de Apocalyps te vinden is, komt dit precies overeen met de passages over de geloofsafval bij de herders van de Kerk, die ten dienste staan van een goddeloze politieke macht? Hoofdstuk 13, verzen 11 tot 18? Het feit dat de twee eerste delen van het Geheim op verbazende manier overeenkomen met de voorafgaande verzen, moedigt ons sterk aan dit aan te nemen”.

Vertaling: Dr. Guy Claes


04-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 2.2
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima

Hoofdstuk 2.2: Het leven van deze paus is in gevaar

Wie is de Paus van het geheim?

Wat de Paus van het Derde Geheim betreft, weten we iets anders door een visioen van een van de drie kinderen van Fatima, Jacinta (die nu door de Kerk heilig verklaard is). De episode is beschreven in de “Derde Herinneringen” van Lucia, gedateerd op 31 augustus 1941.

Op een dag deden we de siesta beneden bij de waterput van mijn ouders. Jacinta zat op de stenen boord van de put. Francisco en ikzelf klommen op een steile wand om wilde honing te zoeken tussen de bramen in het omgevende struikgewas.

Na een poos riep Jacinta naar me: “Zag je de H. Vader?”

“Nee”

“Ik weet niet hoe het was, maar ik zag de H. Vader in een groot huis, geknield aan een tafel, met zijn hoofd in zijn handen, hij weende. Buiten het huis waren er veel mensen. Sommigen van hen wierpen stenen, anderen beschimpten hem met vuile woorden . Arme H. Vader, we moeten veel voor hem bidden."

Ik vertelde u reeds hoe, op een dag, er twee priesters waren, die ons vroegen om voor de H. Vader te bidden en die ons uitlegden wie de H. Vader was.

Nadien vroeg Jacinta me: “Is hij, die ik zag wenen, dezelfde, waarover O.L.Vrouw sprak in het geheim?“

“Ja, het is hij” antwoordde ik.

“O.L.Vrouw moet hem zeker ook getoond hebben aan die twee priesters. Ziet ze, ik was niet mis. We moeten veel voor hem bidden."

Een andere keer gingen we naar de vallei, Lapa do Cabaço genoemd. van zodra we daar aankwamen, vielen we op de grond en baden de gebeden, die de engel ons had geleerd.

Na een eindje stond Jacinta op en riep me toe: “Ziet ge al deze banen en wegen en velden niet, vol volk, die wenen van de honger en niets te eten hebben? En de H. Vader in een kerk, die voor het Onbevlekte Hart van Maria bidt? En zoveel mensen, die samen met hem bidden?”

Enkele dagen later vroeg ze me: “Mag ik zeggen dat ik de H. Vader zag en al dat volk?”

“Nee, ziet ge niet dat dit een deel is van het Geheim? Als ge het zegt zullen ze het aanstonds weten."

“OK, dan zal ik in het geheel niets zeggen”.

Deze dramatische scene lijkt ook tot de Boodschap van Fatima te behoren, ofwel in het tweede deel, waar er sprake is van het lijden van de Paus, of in het derde deel, waarin de moord op de Paus, een immens martelaarschap van Christenen en een wereldwijde verwoesting wordt aangekondigd. Lucia bevestigt inderdaad dat dit visioen (van Jacinta) deel uitmaakt van het Geheim. Gaat het echter over de twee eerste delen van het geheim of over het derde? Verwijst het bijgevolg naar het verleden, naar de Pausen van de twintigste eeuw, of verwijst het naar de toekomst, naar de Paus van het Derde geheim?

Zolang ze leefde, onthulde Jacinta niets. Zuster Lucia had haar nichtje gevraagd om te zwijgen. De eerste twee delen zullen door Zuster Lucia zelf worden bekend gemaakt in haar Herinneringen van 31 augustus 1941 en dit legt ook uit waarom ze dit visioen van Jacinta hier verhaalt. Daarom is het logisch dat men geneigd is te geloven dat dit visioen betrekking heeft tot de twee eerste delen van het Geheim. Het is echter ook waar dat Jacinta een gebeurtenis “ziet”, die ook vandaag nog niet heeft plaats gevonden. Daarom zou het iets kunnen te maken hebben met de Paus van het Derde Geheim, als we dit visioen niet als louter symbolisch wensen te interpreteren, alsof het metaforisch zou verwijzen naar de pijnlijke situaties van de Pausen van de twintigste eeuw, die zeker niet weinig lijden hebben meegemaakt. Zulke interpretatie zou zeker aanvaardbaar kunnen zijn, en zo zou de officiële constructie van Sodano kunnen gerechtvaardigd zijn, die, als hij het over het Derde Geheim heeft, spreekt hij van een symbolisch visioen.

Als we de symbolische visioenen in het Oude- en het Nieuwe Testament beschouwen, naar dewelke Sodano verwijst, is het evenwel nodig aan te nemen dat, wat door Lucia beschreven wordt, echt van een andere natuur lijkt. Het heeft heel weinig symboliek en het lijkt eerder een precieze historische gebeurtenis uit te beelden, die nog moet gebeuren. Daarom is het moeilijk te ontrafelen.

In elk geval, om terug te komen op het Derde Geheim dat in 2000 werd bekend gemaakt, is het zeker mogelijk dat visioen op een symbolische manier te lezen als men aanvaardt dat het de details van de gebeurtenissen niet beschrijft als een fotografische opname. Maar als men bevestigt dat het “symbolisch visioen” ook een concrete profetie bevat, die in detail kan worden toegepast op het historisch feit van de aanslag op de Paus, dan valt men in een tegenstrijdigheid. Om deze gewrongen uitleg te kunnen aanvaarden, zou het nodig zijn dat de profetie bewezen had correct te zijn. Integendeel, dit is niet zo.

Moet men daarom besluiten dat de aanval op de Paus op 13 mei 1981, niet vervat is in het Derde Geheim van Fatima? Dat lijkt me het meest redelijke besluit te zijn, zelfs als die gebeurtenis niettemin deel uitmaakt van een bredere profetie van Maria over de tijden, waarin we leven. Het is mijn hypothese dat de bloedige gebeurtenis op het St. Pietersplein werkelijk door de Madonna was voorspeld, niet in Fatima, maar eerder in La Salette, een andere van de grote verschijningen van de H. Maagd Maria in de moderne tijd en die door de Kerk werd erkend. In zekere zin is La Salette een voorbode van Fatima.

De feiten van La Salette, die plaats hadden op 19 september 1846, hadden eveneens twee kinderen als hoofdpersonen, Melanie en Maximin. Niet alleen dit doet denken aan Fatima. La Salette lijkt deel uit te maken van diezelfde profetische cyclus, die begon in de Rue du Bac in 1830 en waarbij het niet gaat om “private openbaringen”, van het type dat men kan vinden in het traditionele mysticisme, maar eerder een verschijning aan de herders, met belangrijke openbare waarschuwingen, die de H. Maagd geeft aan de Kerk en de wereld, met het oog op gebeurtenissen, die absoluut enig zijn en beslissend in de geschiedenis van de mensheid.

Zo spreekt de H. Maagd inderdaad in La Salette over een grote moderne geloofsafval, met de verspreiding van machtige anti-Christelijke krachten. Ze spreekt over grote rampen, die zullen wegen op de mensheid en over verschrikkelijke beproevingen voor de ganse Kerk (terwijl ze zelfs de jaren onthult, waarin de tijd zal komen van de antichrist). In de bijzonderheden werden de woorden van de H. Maagd bevat in de twee geheimen, die aan de zieners werden gegeven en door hen naar Paus Pius IX werden gezonden.

De twee geheimen werden door Paus Mastai aandachtig gelezen en werden daarna “begraven” (en onbekend) gedurende 15 jaar in de persoonlijke archieven van de Paus. Door eigenaardige toevalligheden werden ze, dank zij de opzoekingen van Abbé Michel Corteville, op 2 oktober 1999 ontdekt en openbaar gemaakt, amper enkele maanden voor de bekendmaking van het Derde Geheim van Fatima. In de tekst van Maximin Giraud, kan men, onder andere, lezen dat “de H. Vader vervolgd zal worden” en in de tekst van Melanie zegt de Madonna: “De Paus zal langs alle kanten vervolgd worden, ze zullen naar hem schieten, ze zullen trachten hem te doden, maar ze zullen niet in staat zijn iets te doen. De plaatsvervanger van Christus zal steeds opnieuw overwinnen."

Niet enkel dat. In het zogenoemde “eschatologisch geheim” van Melanie kan men volgende woorden van de Madonna lezen: “De H. Vader zal veel lijden. Ik zal tot het einde bij hem zijn om zijn offer te ontvangen. De misdadigers zullen verscheidene aanslagen op zijn leven beramen, zonder in staat te zijn hem in die dagen te schaden. Noch hij, noch zijn opvolger zullen echter de triomf van de Kerk zien”.

Antonio Galli vestigt de aandacht op deze woorden en ook op die van Maximin in zijn brief aan Pius IX, die het heeft over een Paus, “die niemand verwacht”. Elders “vertrouwde het kind, tussen vele onjuistheden, toe dat deze Paus geen ‘Romein’ zou zijn”. Misschien wilde hij zeggen “geen Italiaan”. Dat hij ongeveer 20 jaar zou regeren en dat hij, Maximin, niet in zijn plaats zou willen zijn. Op die manier liet hij ieder verstaan dat deze Paus “veel zou lijden”. "Uit deze twee documenten en ook uit andere preciseringen van Melanie," schrijft Galli, “is gemakkelijk af te leiden dat deze Paus, Johannes-Paulus II is”. Inderdaad, niemand verwachtte dat hij zou verkozen worden … Zijn pontificaat duurden amper wat meer dan 20 jaar. Er waren verschillende aanslagen op zijn leven, zoals Melanie had voorspeld." Buiten de aanval op 13 mei 1981 was er in feite nog een andere op 13 mei 1982.

Het is gemakkelijk te onderscheiden dat het geheim van La Salette (niet het Derde Geheim van Fatima) perfect overeenkomt met de gebeurtenissen rond Johannes-Paulus II. Hij was het, die het voorwerp was van aanslagen op zijn leven. Hij is het echter, die gered werd door de bescherming van de H. Maagd. Dan is er daar de andere profetie, die gedaan werd in Fatima, maar wel over een Paus, die gedood wordt. Dezelfde Galli, rekening houdend met de tekst die door Lucia geschreven werd, vraagt zich af : “ Zou het hier om een andere Paus gaan, die als martelaar zal sterven?” Het komt duidelijk te voorschijn, met deze twee grote openlijke profetieën, door de H. Maagd gegeven in twee fundamentele moderne verschijningen, door de Kerk erkend, dat we voor een tragische escalatie staan van de Katholieke geschiedenis, die haar hoogtepunt kent met een Paus, die getroffen wordt (maar niet gedood) en met een van zijn opvolgers, die deze keer als martelaar sterft. Waarschijnlijk moet deze reeks van openlijke verschijningen van de Madonna in de moderne tijd op en heel bijzondere wijze, in vergelijking met de vroegere geschiedenis van de Kerk, samen beoordeeld worden als een profetische cyclus, die iets te maken heeft met het bijzondere moment in de geschiedenis van het Christendom. [46] Het zou zo in de Kerk moeten geïnterpreteerd worden. (In feite wordt er al enkele jaren een poging ondernomen tot een gezamenlijke lezing van dit hemels “levensreddend plan”.)

Mijn hypothese van een dubbele profetie over twee pauzen kan misschien ook een bevestiging gevonden worden in een aandachtige lezing van de drie delen van het Geheim van Fatima. In feite spreekt de Madonna in het tweede deel, in samenhang met bepaalde historische feiten, over een Paus, die “veel zal te lijden hebben” en in het derde deel geeft ze een visioen van een Paus, die als martelaar sterft (samen met een aantal andere Katholieken) in de context van een apocalyptische beproeving van de Kerk, waarbij aan het einde het Onbevlekt Hart van Maria zal triomferen.

Deze opeenvolging van feiten herinnert eigenaardig aan een vermaarde profetische droom van de H. Don Bosco [47] die men de droom van de twee zuilen noemt en die de heilige vertelde op 30 mei 1862.

Ter herinnering :

Stel u voor dat ge met mij aan de rand van de zee staat, of beter op een geïsoleerde rots, waarbij men geen land kan zien, tenzij dat onder uw voeten. Op de grote oppervlakte water ziet ge een ontelbare menigte schepen in slagorde. De boeg van de schepen zijn gemaakt tot scherpe, speerachtige punten zo dat alles waartegen ze stoten doorboord en vernield wordt. Deze schepen zijn gewapend met kanonnen, met een massa geweren, met brandbommen en vuurwapens van allerlei soort en ook met boeken. Ze richten zich naar een schip dat veel groter en hoger is dan zijzelf en trachten het te rammen met hun boegen, het in brand te steken of te beschadigen op allerlei manieren. Als escorte voor dit majestueus, volledig uitgerust schip zijn er vele kleinere schepen, die met signalen hun bevelen krijgen van het grote schip en bewegingen uitvoeren om zichzelf te beschermen tegen de vijandelijke vloot.

In het midden van de immense uitgestrektheid van de zee rijzen er twee zuilen op, op enkele afstand van mekaar. Boven op de ene zuil is er een beeld van de Onbevlekte Maagd, onder wiens voeten een groot plakkaat hangt met de woorden: "Auxilium Christianorum" [Hulp van de Christenen]. Op de andere zuil, die veel hoger en groter is, staat er een Hostie, van grote afmetingen, in verhouding tot de zuil en eronder is er een ander plakkaat met de woorden: "Salus Credentium" [Redding van de gelovigen].

De opperbevelhebber van het grote schip is de Paus. Bij het zien van de razernij van de vijanden en de gevaren, waartussen de gelovigen zich bevinden, besluit hij de kapiteins van de kleinere schepen rondom zich te verzamelen en beraad te houden over wat er te doen staat.

Al de kapiteins komen aan boord en verzamelen rond de Paus. Ze houden een bijeenkomst maar tegelijkertijd wakkeren de wind en de golven aan tot een storm, zo dat ze terug gezonden worden om hun eigen schip te besturen. Dan komt er een korte kalmte en voor de tweede keer verzamelt de Paus de kapiteins rondom hem, terwijl het vlaggenschip zijn vaart verder zet. Maar de angstwekkende storm herbegint. De Paus staat aan het roer en al zijn energie gaat naar het richten van het schip naar deze twee zuilen, waaraan van aan de top vele ankers hangen en sterke haken, die aan kettingen bevestigd zijn.

Al de vijandelijke schepen komen in beweging om het aan te vallen en op alle manieren trachten ze het tegen te houden en het te kelderen. Enkelen met boeken en geschriften of brandbare materialen, waarmee ze gevuld zijn. Andere met vuurwapens, met geweren en met rammen. De strijd woedt steeds meer meedogenloos. De vijandelijke boegen stoten met geweld, maar hun inspanningen en hun impact blijkt nutteloos. Vruchteloos doen ze meerdere pogingen en verspelen al hun moeite en hun munitie. Het grote schip vaart veilig en rimpelloos verder op zijn weg. Soms gebeurt het dat het, getroffen door een hevige stoot, grote bressen vertoont in zijn zijde. Maar nog maar amper is de schade toegebracht dat er een zachte wind blaast van uit de twee zuilen, de barsten herstellen zich en de bressen worden onmiddellijk gevuld.

Ondertussen zijn de kanonnen van de aanvallers ontploft, de geweren en andere wapens en de boegen zijn gebroken. Veel schepen zijn vernield en zinken. Dan trachten de waanzinnige vijanden te strijden van man tot man, met vuisten, slagen, met godslasteringen en vloeken.

Plots valt de Paus, zwaar gewond. Onmiddellijk lopen zij, die dicht bij hem zijn, naar hem toe om hem te helpen en ze richten hem op. De Paus wordt een tweede keer getroffen, hij valt weer en sterft. Een kreet van overwinning en vreugde weerklinkt bij de vijanden en van uit hun schepen weerklinkt er een onuitsprekelijke spot.

Amper is de Paus echter gestorven of een andere neemt zijn plaats in. De kapiteins, die samen gekomen zijn, hebben zo vlug een nieuwe Paus gekozen dat het nieuws van de dood van de Paus samen valt met het nieuws van de verkiezing van zijn opvolger. De tegenstrevers beginnen de moed te verliezen.

De nieuwe Paus jaagt de vijand op de vlucht en terwijl hij elke hindernis overwint, leidt hij het schip recht naar de twee zuilen en komt tussen de twee tot stilstand. Hij maakt een kleine ketting, die aan de boeg hangt, vast aan een anker van de zuil, waarop de H. Hostie staat, en een andere lichte ketting die aan de achtersteven hangt, maakt hij vast aan een ander anker dat aan de zuil hangt waarop de Onbevlekte Maagd staat.

Op dit moment ontstaat er een grote beroering. Al de schepen, die tot nu toe gevochten hebben tegen het pauselijk schip worden uiteen geslagen, ze vluchten weg, botsen tegen elkaar en breken, de een tegen de ander, in stukken. Sommigen zinken en trachten anderen ook te doen zinken. Enkele kleine schepen, die trouw voor de Paus gestreden hebben, haasten zich om eerst te zijn om zich aan deze twee zuilen vast te ankeren. Vele andere schepen, die zich uit schrik voor de strijd, hebben terug getrokken, wachten nieuwsgierig af van op verre afstand. Terwijl de wrakken van de gebroken schepen verstrooid worden in de kolkende zee, keren zij op hun beurt ijverig terug naar deze twee zuilen en als ze deze bereikt hebben, maken ze zich vast aan de haken, die er aan hangen en daar blijven ze veilig, samen met het grote schip, waarop de Paus zich bevindt. Er heerst een grote kalmte over de zee. [48]

In het licht van de hedendaagse gebeurtenissen is de droom gemakkelijk in zijn geheel te ontcijferen. [49] Enkele van zijn bijzonderheden tonen zich perfect voor ons herkenbaar. Bovendien is de precieze chronologische plaats in de opeenvolging van de feiten, echt treffend en bevestigt in hoge mate zijn profetische waarde. Wat het meest treft zijn de twee vergaderingen van de kapiteins rond de hoofdbevelhebber, een klare verwijzing naar de twee concilies, (Vaticaan I en Vaticaan II) die werden samen geroepen om de aanvallen van de wereld te weerstaan, de eerste, Vaticaan I, werd in feite onderbroken (zoals in de droom was voorzien) door de hevigheid van de storm. Rome werd inderdaad ingenomen op 20 september 1870, wat, na eeuwen, een einde maakte aan de wereldlijke macht van het pausdom, met een Paus, die de gevangene werd in het Vaticaan.

Het beeld van de hedendaagse Kerk, als geslagen door een storm, die haar dreigt te doen kapseizen, is hetzelfde beeld dat Kard. Ratzinger gebruikte in die dramatische Kruisweg op Goede Vrijdag, 2005, die hij schreef voor de Paus, die op dat moment zwaar ziek was. Deze indrukwekkende tekst, die zeker door Johannes-Paulus II werd goedgekeurd, vertegenwoordigt in zekere zin een gezamenlijke oproep van deze twee grote Pausen en, in terugblikn de eerste providentiële episode, die er zal toe leiden dat Ratzinger binnenkort zal geroepen zijn om Paus Wojtyla op te volgen. Bijna een officiële investituur. In het gebed bij de Negende Statie van de Kruisweg, schreef de Kardinaal dus deze dramatische woorden: “Heer, dikwijls lijkt uw Kerk op een boot die op het kapseizen staat, een boot, die langs alle kanten water maakt. En op uw akker zien we meer onkruid dan tarwe”.

Het is ook duidelijk dat, buiten de twee concilies, de verwonding van de Paus en dan zijn martelaarschap de twee andere feiten zijn, die in de droom werden voorspeld. Dit lijkt de indruk te geven dat de machten van het kwaad overwonnen hebben. Uiteindelijk, te midden een heel bijzondere situatie, is er de komst van een Paus, die de Kerk vast ankert aan het Onbevlekte Hart van Maria en aan de Eucharistie, wat de overwinning mogelijk maakt. Op heden en in het licht van Fatima, kunnen we zeggen dat dit niet alleen een oproep tot devotie is, maar een keerpunt, een “bekering” van de moderne Kerk in de manier waarop ze zichzelf beschouwt voor de wereld en voor God. Dit behelst, bij voorbeeld, een terug in overweging nemen van deze plechtige akte van toewijding van Rusland (gezamenlijk uitgevoerd door de Paus, de bisschoppen en de gelovigen) aan haar Onbevlekt Hart, die vruchteloos door Maria gevraagd werd in Fatima, samen met nog andere dingen, die veronachtzaamd werden. (Het is juist omwille van deze doofheid dat Lucia, in opeenvolgende inspraken, uiterst ernstige woorden gekregen heeft van Jezus).

Het betreft ook een terugkeer naar de Eucharistie, een verankering, die ook een duidelijke “bekering” betekent tot de orthodoxe leer na de angstwekkende afwijkingen, die volgden op het Concilie en, ik ben er van overtuigd, ook een terugkeer tot de aanbidding en daarom ook tot de tweeduizend jaar oude liturgie van de Kerk, die in een post-conciliaire machtsgreep werd opgeheven. [Ik noteer in het voorbijgaan dat deze “bekering” juist in de lijn ligt van Paus Benedictus XVI]. [50]

Twee “zuilen." De verankering er aan zal werkelijk een ander uitzicht geven aan de Kerk van vandaag: meer aanbiddend dan werelds, meer God smekend om genaden en redding dan bezig met haar eigen plannen en projecten, meer devotie dan debatten. Een Kerk, die alles van Christus verwacht en niet van politieke scherpzinnigheid, van activisme en van de manie van het “aggiornamento.” Een Kerk, die niet langer verstikt wordt door de “vuilheid” en het “onkruid,” door Kardinaal Ratzinger aangeklaagd. Er wordt tenslotte een “metanoia” voorzien. Het is na deze ommekeer en deze verankering aan Jezus en Maria, dat hier de triomf wordt voorspeld van hun twee Harten in de huidige menselijke geschiedenis. Dit is ook de uiteindelijke belofte van Fatima: “Mijn Onbevlekt Hart zal overwinnen.”

Voetnoten

[46] Er is een eigenaardige passage in het boek-interview van Karol Wojtyla met Vittorio Messori, Over de drempel van de Hoop, juist voor de Paus spreekt over de moordaanslag. Hij zegt dat “toen wist ik niet veel over Fatima. Ik had echter het gevoel dat er een zekere continuïteit was, te beginnen met La Salette, over Lourdes en tenslotte Fatima” (p.243)

[47] Het is wel bekend dat de heilige van Turijn zeker bepaalde bovennatuurlijke charismen had. Een daarvan was het voorzien van bepaalde historische gebeurtenissen. (Zie Antonio Socci, The Anti-Catholic Dictatorship, Sugarco, Milaan, 2004).

[48] G.B.Lemoine, Biographische Memoires van St. Johannes Bosco, Vol.VII, International Editorial Society, Turijn, 1909, pp.169-171. Na deze droom te hebben verteld vroeg Don Bosco om een interpretatie aan Don Rua. Deze zei : “Het lijkt me dat het schip van de Paus de Kerk is, de boten zijn de mensen, de zee is de wereld. Die de grote boot verdedigen zijn de goeden, bemind door de Kerk, de anderen zijn haar vijanden. De twee zuilen van het heil lijken me de devotie tot de Allerheiligste Maagd Maria en tot het Heilig Sacrament van de Eucharistie”.

[49] De Dienaar Gods, Kardinaal Idelfonso Shuster, Aartbisschop van Milaan “hechte zulk een belang aan dit visioen dat hij in 1953, toen hij in Turijn was als pauselijk vertegenwoordiger op het Nationaal Eucharistisch Congres, op de avond van 13 september, bij de plechtige pontificale afsluiting op de Piazza Viitorio, die zwart was van het volk, van deze droom een belangrijk thema maakte van zijn homilie”. (Piero Manero en Valentina Ben, Fatima, de profetie onthuld, Edizione Segno, Tavagnacco (Ud) 2000, p.66). Shuster trachtte echter deze profetie toe te passen op gebeurtenissen, die tot dan gebeurd waren, terwijl het tegenwoordig evident is dat ze betrekking heeft op gebeurtenissen, die nog moeten komen.

[50] Natuurlijk is de afschaffing van de liturgie in de verschillende gesproken talen onvoorstelbaar, maar zoals reeds door Kard. Ratzinger werd naar voor gebracht, is er de noodzaak om de band te herstellen met de duizendjarige traditie, om de moderne ritus in traditionele zin bij te stellen. En, boven alles, om de vrijheid te herstellen voor alle gelovigen. Enkele tijd geleden klaagde Kard. Ratzinger zelf de “houding van zelfvoldaanheid” aan tegenover de gelovigen, die de oude liturgie verkiezen. “Ieder die op heden de voortzetting van deze liturgie of rechtstreeks deelneemt aan deze vieringen”, zo zei de huidige Paus, “is op de index geplaatst. Elke verdraagzaamheid op dit vlak is verdwenen. Nooit is er iets van die aard in de geschiedenis gebeurd. Bijgevolg wordt het ganse verleden van de Kerk misprezen. Hoe kan men vertrouwen hebben in haar huidig zijn, als de zaken er zo voor staan? Om eerlijk te zijn, ik versta uiteindelijk niet goed waarom er zulke steun is voor deze onverdraagzaamheid vanwege velen van mijn medebisschoppen. Het lijkt er op of dit is een verplichte bijdrage tot de geest van de tijd, en die, zonder enige begrijpelijke reden, het noodzakelijk proces van inwendige verzoening in de Kerk, lijkt tegen te werken”. (Joseph Ratzinger, God in the World, San Paolo, Cinisello Balsamo (Mi.) 2001, p.380)

Vertaling: Dr. Guy Claes


03-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 2.1
Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima

Hoofdstuk 2.1: Het leven van deze paus is in gevaar

Wolven, min of meer grijs

Die dag kon Jozef Ratzinger gemakkelijk gedood zijn, zonder enige hindernis en zonder risico. Het was 16 oktober 2004, amper 180 dagen voor hij tot Paus werd verkozen. Het drong onmiddellijk tot mij door toen ik de parochiekerk van Santa Giustina Belluno passeerde en mijn blik viel op een kleine wegel, die langs de flank van de berg omhoog liep, dwars door een mooie groene weide. Beiderzijds stonden er een paar prachtige kastanjebomen, schitterend in de herfst en de stralen van de ondergaande zon. Daarboven in een berghut, het huis van het Paus Luciani centrum van het bisdom Belluno, had ik een afspraak met Kardinaal Ratzinger. [Later zouden we samen een boek voorstellen, “Geloof, Waarheid en verdraagzaamheid,” tijdens een persconferentie].

Plots, terwijl ik met de wagen traag naar boven reed, kwam ik achter een bocht in het zicht van een tengere eenzame man, een priester: het is hij, aan de rand van het veld, twintig meters voor me en wandelend. Gans alleen. [Ik merkte dat, op enkele meters achter hem de trouwe Don George volgde]. Hij vorderde met trage stap, een alpenmuts op zijn hoofd, kijkend naar de bergen, gelukkig, de frisse lucht inademend. Hij leek op een priester van een bergdorp.

Zijn eenzaamheid maakt indruk op me. Ook zijn sereniteit. Ik glimlachte en we wuifden naar mekaar. Maar bovenal deed het me huiveren [als een bliksem schoot er me een gedachte door het hoofd]: het besef van zijn kwetsbaarheid. Die totaal onbeschermde man op dat pad was hij op wie, in deze droevige en lange maanden van de zieke Paus, de werkelijkheid rustte van de wereldwijde Katholieke Kerk.

Het was een onthutsend moment. In tijden van oprukkend terrorisme (en niet alleen Islamitisch terrorisme). In tijden, waarin bijna onbekende ondersecretarissen met een escorte reisden, was de belangrijkste man van de ganse Christenheid (na de Paus) hier heel alleen, op een verlaten wegeltje, blootgesteld aan elk mogelijk gevaar of agressie van gelijk welke groep met slechte bedoelingen. Een fragiele man, zwak en totaal zonder bescherming. En het was juist die man, die enkele dagen later de Plaatsvervanger zou worden van Christus op aarde.

Het was de gewoonte van Kard. Ratzinger om te leven en te reizen, zonder een escorte, zonder enige “menselijke” bescherming. Inderdaad, toen ik hem, enkele jaren geleden ontmoette op het St. Pietersplein, was hij ook alleen en zonder escorte. (Ik wist toen dat, jaren lang, elke morgen, gelijk wie hem kon ontmoeten in de zuilengang van Bernini terwijl hij naar de Congregatie van de Geloofsleer ging, waar hij werkte).

Het is zeker dat Iemand hem gedurende die jaren beschermde om hem eens zijn Ark toe te vertrouwen. Eveneens was het duidelijk dat Kard. Ratzinger, goed wetende aan welke gevaren hij was blootgesteld, zich sereen toevertrouwde aan een “andere” bescherming. Dit bijzonder vertrouwen is nu des te meer indrukwekkend, nu wij staan voor de zending waartoe hij (op verrassende wijze) werd geroepen. (Het valt immers te noteren dat hij het idee koesterde op zijn leeftijd terug te keren naar zijn studie en zijn privaat leven). Het is duidelijk dat de man heel goed de steeds groeiende dreiging kent, die over zijn hoofd hangt. Hij zinspeelde er op met enkele, maar ontegensprekelijk dramatische woorden op het einde van zijn aanstellingsmis op 24 april 2005 : “Bid voor mij, dat ik niet zou vluchten uit vrees voor de wolven."

Naar welke “wolven” verwees hij? Men heeft nooit grijze wolven in actie gezien in het Vaticaan. Dacht hij misschien aan wolven van een andere kleur? In elk geval liggen er wolven in hinderlaag als men het plechtige drama van de homilie aan het begin van het pontificaat beschouwt, waarin hij dat gebed vermeldt. Of, wat denkt de Paus, en waarvoor vreest hij? [28] Welke angstaanjagende bedreigingen voelt hij over zich hangen, dat hij zijn vrees openlijk erkent in een plechtigheid tegenover de ganse wereld: hij een steeds zo weloverwogen en gereserveerde man? En is het niet eigenaardig dat niemand aandacht gehad heeft voor een zo dramatische zin? De rest van de homilie, die aandachtig terug te herlezen is, is volledig een meditatie over het martelaarschap waartoe de Plaatsvervanger van Christus geroepen is. Niemand schijnt er aandacht aan besteed te hebben dat Benedictus XVI tijdens deze plechtige intronisatiemis tenslotte er toe gekomen is juist het martelaarschap aan te duiden als zijn “pastoraal programma."

Het martelaarschap: een programma?

Hij begon met tweemaal te herhalen dat “we niet alléén zijn in leven noch in dood” en dan sprak hij over zijn roeping. [29] Tenslotte sprak hij deze woorden uit, die door niemand begrepen werden als een teken van zijn besef over wat te verwachten is en als een verklaring tot bereidheid tot het martelaarschap. Ze doen ons echter nadenken:

“Dierbare vrienden! Op dit moment is het niet nodig dat ik een regeringsprogramma voorstel … Mijn echt regeringsprogramma is niet mijn eigen wil te doen, noch mijn eigen ideeën na te streven, maar om te luisteren, samen met de ganse Kerk, naar het woord en de wil van de Heer, door Hem te worden geleid zo dat Hijzelf de Kerk kan leiden in dit uur van onze geschiedenis. In plaats van een programma voor te stellen, zou ik enkel willen uitweiden over de twee liturgische symbolen, die de inhuldiging van het Petrusambt afbeelden …

Het symbool van het pallium is zeer concreet: de lamswol wordt bedoeld om de verlorenen uit te beelden, de zieke of de zwakke schapen, die de herder op zijn schouders legt om ze naar de wateren van het leven te brengen … Hij is de goede herder, die zijn leven geeft voor de schapen. Wat het pallium eerst en voor al toont is dat wij allen door Christus gedragen worden. Tegelijkertijd nodigt het ons echter uit elkander te dragen. Daarom wordt het pallium het symbool van de zending van de herder …

Als de herder van de ganse mensheid, de levende God zelf een lam geworden is, dan stond Hij aan de zijde van de lammeren, met hen die vertrapt en gedood worden. Zo is het dat Hij zichzelf openbaart als de ware herder. “Ik ben de goede herder … Ik geef mijn leven voor de schapen,” zegt Jezus van zichzelf. (Joh.10, 14) Het is niet macht, maar liefde die ons verlost …

God, die lam geworden is, zegt ons dat de wereld verlost is door de gekruisigde, niet door hem die Hem gekruisigd hebben. De wereld is verlost door het geduld van God. Hij wordt verwoest door het ongeduld van de mens. Een van grondkenmerken van een herder is dat hij de mensen moet beminnen, die hem zijn toevertrouwd, evenzeer als hij Christus bemint, die hij dient. "Voed mijn schapen," zegt Christus tot Petrus, en nu, op dit ogenblik zegt hij het ook aan mij. Voeden betekent beminnen en beminnen betekent bereid zijn te lijden. Beminnen is de schapen geven wat echt goed is, het voedsel van Gods waarheid, van Gods woord, het voedsel van Zijn aanwezigheid, die Hij ons geeft in het Allerheiligste Sacrament. Dierbare vrienden, op dit ogenblik kan ik enkel zeggen: Bid voor mij opdat ik de Heer meer en meer zou leren beminnen. Bid voor mij opdat ik zijn kudde meer en meer zou leren beminnen: met andere woorden, jullie, de Heilige Kerk, ieder van u en u allen samen. Bid voor mij opdat ik niet zou vluchten uit vrees voor de wolven …”

Wolven en vrees. Zo was hij, de dag na zijn verkiezing, tijdens de concelebratie in de Sixtijnse Kapel, begonnen met zijn vrees te uiten voor hetgeen hem te wachten stond. Dit gaat niet enkel over een begrijpelijke vrees voor een immense taak, maar eerder om een concrete vrees van “wolven” voor dewelke het alternatief koel en dramatisch is: men kan “vluchten” of het martelaarschap aanvaarden. [30] Van het begin af , tenslotte, schijnt Benedictus zijn pontificaat te zien tegen de horizon van het martelaarschap. Gedurende het eerste jaar heeft hij bovendien niets anders gedaan dan terug te komen op dit thema. De vaticanist van de Espresso, Sandro Magister, commentarieerde het consistorie van maart 2006 : “Het eerste consistorie van Benedictus XVI met de oude en de nieuwe kardinalen zal in de herinnering blijven voor zijn uiterst bloedrode kleur. De Paus hechtte groot belang aan de betekenis van deze kleur in de kleding van de kardinalen. Hij vergeleek het met het bloed dat stroomt uit Christus aan het kruis.

Hier volgen de woorden van de Paus: “Voor u zal dit een inniger deelname betekenen in het mysterie van het kruis en het delen in het lijden van Christus. En we zijn allemaal echt getuigen van het lijden van vandaag, in de wereld en in de Kerk." Twee dagen later, 26 maart, bij het Angelus keerde de Paus terug naar de betekenis van het rood toen hij sprak voor het volk : “Het levensoffer is een kenmerkende eigenschap van de kardinalen, zoals door hun eed bevestigd wordt en door het symbool van het rood, die de kleur is van het bloed."

Daarna herinnerde de Paus aan de martelaren en de vervolgde Christenen in alle delen van de wereld: “Door een providentiële samenloop had het consistorie plaats op 24 maart, de dag waarop de missionarissen worden herdacht die in het verleden gevallen zijn aan de grenzen van de evangelisatie en in dienst van de mensen aan alle hoeken van de wereld. Daarom was het consistorie een gelegenheid om ons meer dan ooit verbonden met al deze Christenen, die omwille van hun geloof vervolgd worden … Mijn gedachten gaan in het bijzonder naar deze gemeenschappen, die leven in landen waar er geen vrijheid van godsdienst heerst … en die leven in zeer moeilijke en pijnlijke omstandigheden”.

Op 7 mei 2006, tijdens de H. Mis ter gelegenheid van de wijding van vijftien diakens voor het bisdom Rome, kwam hij terug op het thema van de “Goede Herder”, dat ruw aangetast wordt door het “carrièrisme” in de Kerk, de “poging voor zichzelf een post te verwerven door de Kerk, om zichzelf te dienen, niet om anderen te dienen,” terwijl integendeel “de enige gewettigde houding tegenover het ambt van de herder”, zo onderlijnde de Paus, “het kruis is … de herder geeft zijn leven voor de schapen … Zijn leven geven, niet zijn leven nemen. Het is enkel op deze manier dat we de vrijheid kunnen ervaren”.

De beslissing van Benedictus XVI om tijdens zijn pontificaat het aantal documenten te beperken en zich te concentreren op normale pastorale onderrichtingen, die duidelijk door hemzelf geschreven zijn, geven een bijzondere betekenis aan de inhoud van deze tussenkomsten en boodschappen. Doorheen de reeks herinneringen aan het martelaarschap is er iets dat de woorden van Johannes-Paulus II in herinnering brengt in Fulda in november 1980, zes maanden voor de aanval van Ali Ağca : “We moeten ons voorbereiden om grote beproevingen te lijden in een tijd die niet zo ver voor ons ligt en die van ons de bereidheid zal vragen afstand te doen van ons leven …”

Benedictus heeft de reden niet gegeven voor zijn steeds weerkerende en ernstige bezinning over het martelaarschap, over de noodzaak klaar te zijn om zijn leven te geven, maar objectief, als men zijn tussenkomsten herleest van in het begin van zijn pontificaat, dan kan men niet vermijden terug te denken aan de meest sensationele openlijke profetie in de 2000 jaar oude geschiedenis van het Christendom, officieel erkend door de Kerk: het zo genoemde Derde Geheim van Fatima, dat juist het visioen bevat van een Paus, die, aan de voet van het grote Kruis, gedood wordt door een groep soldaten … en op dezelfde wijze stierven door de een na de andere, bisschoppen, priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen, verscheidene leken van diverse rangen en standen."

Het is evident dat deze apocalyptische gebeurtenis, die zo plechtig door de Madonna van Fatima werd voorspeld, een zwaarwichtigheid heeft, die absoluut enig is in de geschiedenis van de wereld en van de Kerk, waar er geen tekort is aan vervolgingen, massale slachtpartijen, en zelfs een aanslag op het leven van een Paus. Maar, daarom, wie is de Paus van het Derde Geheim ?

Een profetie, die reeds in vervulling gegaan is?

In tegenstelling tot wat men denkt en wat de massamedia hebben herhaald, heeft het leergezag van de Kerk officieel Johannes-Paulus II nooit aangeduid als de Paus, die gedood wordt in het Derde Geheim, noch het profetisch visioen van deze moord als de mislukte aanslag op St. Pietersplein op 13 mei 1981. [31]

We moeten echter erkennen dat deze interpretatie nu aanvaard wordt als de officiële [Renzo Allegri heeft dat in zijn boek "De Paus van Fatima" zo ontwikkeld] en dat ze haar "input" kreeg uit de woorden van Kard. Sodano, Staatssecretaris van de H. Stoel, toen hij op 13 mei 2000 aankondigde dat enkele dagen later de "legendarische" tekst van het Derde Geheim zou gepubliceerd worden. [32]

Als de “voorbereidende verklaring” van Sodano zonder twijfel de bedoeling had deze lezing te suggereren [met een aantal verrassende kronkelingen in de tekst], moet het gezegd zijn dat de prelaat deze interpretatie nooit exact geformuleerd heeft en ze heeft voorgesteld heeft met een waas van “het lijkt”, wat er enkel een eenvoudige hypothese van maakt, die voor niemand bindend is. [33] Het is voldoende te zeggen dat na de aankondiging van Sodano, de Osservatore Romano zich van de zaak leek af te keren. Inderdaad, boven een artikel over een ganse pagina, luidde de titel: “De Kerk heeft de herders Francesko en Jacintha op de standaard gezet, twee vlammen, die God heeft aangestoken om de mensheid te verlichten in de uren van duisternis en angst.” De Corriere della Sera noteerde dat er iets aan het broeien was en de dag daarna publiceerde ze deze titel : “Osservatore Romano : Geen titel over de profetie”.

Hier volgen de juiste woorden van Sodano:

Het visioen van Fatima gaat vooral over de oorlog, die door de atheïsten tegen de Kerk en de Christenen gevoerd wordt en beschrijft het onmetelijk lijden dat door de getuigen van het geloof in de laatste eeuw van het millennium geleden werd. Het is een Kruisweg zonder einde, geleid door de Pauzen van de twintigste eeuw.

Volgens de interpretatie van de “herdertjes,” die ook onlangs door Zuster Lucia bevestigd werd, is de “Bisschop in het wit”, die bidt voor alle gelovigen, de Paus. Terwijl hij met grote moeite de weg bestijgt naar het Kruis, tussen de lijken van hen die gedood werden [bisschoppen, priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen en leken], valt ook hij ter aarde, als dood, onder een salvo geweervuur.

Na de aanslag op 13 mei 1981, leek het zijn Heiligheid evident dat het een “moederlijke hand was, die de weg van de kogel had geleid” en zo de “stervende Paus” in staat gesteld had “op de drempel van de dood” halt te houden. Bij gelegenheid van een bezoek van de bisschop van Leira-Fatima, besloot de Paus hem de kogel te geven, die in de jeep achter gebleven was, na de aanslag, zodat hij kon bewaard worden in het heiligdom. In opdracht van de bisschop was de kogel later in de kroon geplaatst van het beeld van O.L.Vrouw van Fatima."

Deze tekst staat aan de oorsprong van wijd verspreide interpretaties op de huidig dag. Wat zich onmiddellijk toont is een in het oog springende verdraaiing: De Paus in het visioen, volgens Kard. Sodano, “valt ter aarde, als dood”. Welnu, met alle respect, men moet erkennen dat het Derde Geheim iets gans anders zegt: In het visioen wordt de Paus “gedood” en dat is heel wat anders dan gewond worden. In elk geval, de rest van de scene van het visioen van Fatima, die een situatie van oorlog en vernieling lijkt op te roepen, heeft geen enkel aanknopingspunt met de scene op het St. Pietersplein op 13 mei 1981, geen “soldaten,” laat staan de “pijlen”. De aanval in 1981 staat in tegenstelling tot het visioen, zoals ook de andere aanvallen op de Pauzen, zoals, bijvoorbeeld, de aanslag op Paulus VI op 27 november 1970, toen deze in de buik werd gestoken door een geesteszieke in Manila. [34]

Na deze vaststelling, zien we nog andere kritische punten in de “voorbereidende verklaring” van Sodano. Het visioen van Fatima, in haar essentie, gaat niet “bovenal” over “de strijd ven atheïstische regimes tegen de Kerk, maar over het eeuwig heil van de zielen" [denken we aan het visioen van de hel en de aanbevelingen van de H. Maagd om te bidden en boete te doen om dit te vermijden]. [35] In tweede orde gaat het ook over, maar dan als een historisch gevolg van het niet gehoorzamen aan deze aanbeveling, de strijd van de atheïstische regimes tegen de Kerk.

Sodano interpreteert het opstijgen naar het Kruis als de kruisweg van de “Pauzen van de twintigste eeuw,” en de verschrikkelijke vervolgingen en het lijden van Christenen in deze eeuw. Deze uitleg lijkt aanvaardbaar, maar we vinden ze al vervat in de profetie van de Madonna, die het tweede deel van het Geheim van Fatima uitmaakt en die al tientallen jaren gekend is. Het gaat er dus om te begrijpen of het visioen, gekoppeld aan het Derde Geheim enkel een herhaling is, in beelden, van het Tweede Geheim en nu tot het verleden kan gerekend worden, of het, integendeel, andere dingen betreft [zoals Zuster Lucia officieel geschreven heeft] die nog moeten gebeuren.

Het is duidelijk dat Sodano de eerste hypothese aanhangt, dat het visioen het martelaarschap van Katholieken in de 20e eeuw betreft [vooral bij de Communistische revolutie in 1917] en dat dit haar hoogtepunt bereikte bij de aanslag op de Paus in 1981 en dat daar niets meer op zou volgen. Om deze thesis echter te ondersteunen is het nodig de tekst van het Geheim te forceren en het tijdsverloop van de gebeurtenissen op zijn kop te zetten. In werkelijkheid spreekt Sodano over een Paus, die bidt voor de “zielen van de lijken van de martelaren” waar de tekst spreekt enkel spreekt over “lijken” in een verwoeste stad. Dan maakt Sodano nog een tweede kronkel door deze “lijken” te vereenzelvigen met “bisschoppen, priesters, religieuzen, zusters en talrijke leken.” Daarom, volgens hem, zouden deze “lijken” de Katholieke martelaren zijn van de 20e eeuw. Dat is een kronkeling, die de tekst ondersteboven gooit. Het motief is evident: Het is wenselijk het martelaarschap van Katholieken chronologisch te plaatsen voor de aanslag op de Paus in 1981 en de aanval te vereenzelvigen met het beeld van de geslagen Paus in het Geheim.

De tekst van het Derde Geheim zegt echter iets gans anders. Het spreekt over “lijken” in de verwoeste stad, die het gebed van de Paus nodig hebben, wat geen enkele zin heeft daar het gaat om martelaars voor het geloof. Daarna beschrijft de tekst de moord op de Paus (die dood is en niet “als dood”) door soldaten. Eerst daarna spreekt hij van het martelaarschap van religieuzen “de een na de andere”. Daarom heeft Solideo Paolini (Fatima, pp 242 en 246) gelijk met op te merken dat de “martelaren, waar de tekst het over heeft, gedood worden nadat de H. Vader het einde bereikt heeft van zijn kruisweg, zo dat het bloedbad van Katholieken “ volgt op deze gewelddadige dood van de Romeinse Paus. [36] Bij gevolg, dit lijkt er op dat dit gaat over een tragedie, die nog moet gebeuren, vermits er, sinds 1917, nog niets van deze aard gebeurd is.

Laten we echter terugkeren naar de hoofdstelling van de Staatssecretaris. Nadat hij gezegd had dat de Paus van het visioen “als dood ter aarde valt” zegt Sodano dat het na de aanval van de 13de mei voor Johannes-Paulus II “duidelijk was” dat de Madonna tussen gekomen was om te beletten dat de kogel dodelijk zou zijn. Daarom is de identificatie tussen de Paus, die gedood wordt in het Derde Geheim en de aanslag van 13 mei niet openlijk geformuleerd, maar enkel impliciet gesuggereerd door de “verbetering” van de tekst van het Geheim [“als dood”].

De identificatie wordt ontweken en men gaat onmiddellijk over naar de gevoelens van Paus Wojtila na de aanval.

Het is zeker te begrijpen en terecht dat Johannes-Paulus II zijn behoud, dat zeker miraculeus was, toeschreef aan de bescherming van de Madonna van Fatima, wiens feest men juist op die dag vierde [de verjaardag van de eerste verschijning] [37] Ik geloof ook dat elke Katholiek deze indruk deelt van Maria’s moederschap, in het bijzonder voor een mariale Paus en bijgevolg haar beschermeling. Het blijft nochtans moeilijk om uit te leggen hoe men de aanval van 13 mei kan identificeren met het visioen van het Derde Geheim. Deze identificatie is zo moeilijk dat de Kardinaal het in feite niet expliciet wil zeggen.

Zuster Lucia heeft evenmin deze identificatie gemaakt. Ik vond geen enkel woord van haar dat zo zou kunnen uitgelegd worden. Naar waarheid stelt ze Sodano’s thesis in vraag door eerst recent “de bisschop in het wit” te hebben geïdentificeerd met “de” Paus in het algemeen, niet “een” bepaalde Paus. Deze identificatie is echter reeds bevat in de tekst van het Derde Geheim [“We hadden de indruk dat het de H. Vader was”] en daarom was het ook niet nodig om dit te bevestigen. Of toch? En waarom was het nodig iets zo vanzelfsprekend te bevestigen? Misschien is daar een reden voor. We zullen dat verder ontdekken. Intussen kan het volstaan ons af te vragen wie die Paus is “die gedood” wordt in het visioen. Sodano lijkt de Zuster te betrekken door te suggereren dat zij zijn interpretatie van het Derde Geheim deelt en dat is "de identificatie met Johannes-Paulus II."

In feite verwijst hij naar de ontmoeting [hierboven reeds vermeld] die plaats vond de maand tevoren, op 27 april 2000, tussen de zuster en de gezant van de H. Stoel, Mgr. Tarcisio Bertone. Behalve dat Zuster Lucia in dit interview in het geheel de identificatie niet bevestigt van het Geheim met de aanslag van 13 mei. Wel integendeel!

Het dient goed genoteerd dat Bertone naar Coïmbra in Portugal gezonden was om aan zuster Lucia juist “enkele vragen te stellen aangaande de interpretatie van het derde deel van het Geheim. Nochtans, deze vraag [over de aanvang van 13 mei als de veronderstelde inhoud van het Geheim] en het antwoord van de zuster zijn niet opgenomen in de twee kleine bladzijden van de “notulen”, die toen gepubliceerd werden in de Inleiding tot het Geheim. [38] Hier volgen de essentiële zinnen :

Op de vraag: “Is de bijzonderste figuur in het visioen de Paus?”, antwoordde Lucia onmiddellijk ja. Ze herhaalde dat de drie kinderen heel droevig waren omwille van het lijden van de Paus… Zuster Lucia ging verder: “We kenden de naam niet van de Paus, we wisten niet of het Benedictus XV, Pius XII, Paulus VI of Johannes-Paulus II was. Het was echter de Paus, die leed en dat deed ons ook lijden. [39] Met betrekking tot passage met de bisschop in het wit, dat is, de H. Vader [zoals de kinderen onmiddellijk beseften tijdens het “visioen], die dodelijk getroffen op de grond valt, was zuster Lucia het volledig eens met de bewering van de Paus dat het “een moederlijke hand was, die de kogel geleidde en de Paus in zijn doodstrijd, weerhield aan de drempel van de dood."

Hier ook is er een duidelijke weglating. Waarom gaat men van de bisschop in het wit, “dood geschoten” in eens naar zuster Lucia, die “eens is met de bewering van de Paus” betreffende zijn bescherming door de Madonna. Tussenin is er een holte, waar volgende vraag in past: “Is de bisschop in het wit, die gedood wordt, Johannes-Paulus II, beschoten door Ağca? Waarom werd deze vraag niet gesteld, wijl ze de kern is van het probleem? En, als de vraag gesteld is, waarom is ze dan niet vermeld? Wat waren juist de vragen van Bertone, en wat waren de letterlijke antwoorden van Lucia? Waarom werden ze niet vermeld? Zou dat niet veel eenvoudiger en duidelijker geweest zijn?

We zouden kunnen denken dat zuster Lucia niet kon antwoorden, dat ze, gezien haar gevorderde leeftijd, niet in de lichamelijke conditie was of niet de helderheid van geest had om de noodzakelijke verhelderingen te geven. In dat geval echter zou de gezant van het Vaticaan dat zeker gemeld hebben en nooit een onbestaand of onbetrouwbaar interview uitgevonden hebben. Integendeel, het officieel verslag vermeldt juist dat “zuster Lucia klaar van geest en sereen” was en daarom perfect in staat om te antwoorden. Zoals we in feite ook konden zien op onze televisieschermen op 13 mei 2000.

Als het de zending was van Bertone om “enkele vragen te stellen over de interpretatie van het Derde Geheim” [zoals men kan lezen in de begeleidende brief van Johannes-Paulus II], dan zou hij zeker niet van Lucia willen weten hebben of de ”bisschop in het wit” een Paus was, aangezien dat dit reeds in de tekst van het Geheim geschreven stond. Evenmin zou hij belang gesteld hebben in een vraag aan haar of ze het eens was met de zekerheid van Karol Wojtila dat hij door de Madonna beschermd werd op 13 mei 1981 [waarmee vanzelfsprekend elke katholiek het eens zou zijn]. Bijgevolg, wat belangrijk was om weten was of zuster Lucia het eens was met de identificatie tussen de Paus, die in het Derde Geheim gedood wordt en de Paus, die verwond werd door de aanslag van Ali Ağca. Waarom is er geen enkel spoor van deze vraag in het samenvattend document, dat in het Vaticaans dossier gepubliceerd werd? Dat was nochtans de bedoeling van de zending. Als het antwoord van zuster Lucia “ja” zou geweest zijn, dan was het absurd dit niet te melden. Het zou de “Sodano hypothese” enorm bevestigd hebben. Wel, dat “ja” is er niet. Wat is daaruit te besluiten? Men zou kunnen denken dat de zienster “nee” gedacht heeft. Zo ook, omdat er bij de weinige genoteerde woorden van Lucia, die in het document voorkomen, er een beslissende zin is waar Lucia bevestigt : “Ik schreef wat ik gezien heb, de interpretatie komt mij niet toe”. Een veelbetekenende zin die, zo kan men denken, haar toeliet de [dwingende] vraag te vermijden om “die” interpretatie te legitimeren.

Maar is het mogelijk dat Lucia, in tegenstelling tot Sodano, van oordeel is dat het Derde Geheim niet vervuld was met Ali Ağca op 13 mei 1981 en dat het nog steeds moet gerealiseerd worden? Het lijkt er op dat de zaken er juist zo voor staan, ten minste als men de brief leest die de zuster zond naar Johannes-Paulus II op 12 mei 1982. Dit bevat een zeer bijzonder document dat, zoals we zullen zien, geëindigd is als de kern van een klein “detectiveverhaal."

De brief werd officieel gepubliceerd door het Vaticaan, juist in de “Inleiding” in “De boodschap van Fatima,” getekend door de toenmalige aartsbisschop Bertone, en dus door de meest officiële bron. Het is de moeite waard alle woorden te vermelden, die aan Lucia toegeschreven worden en daarna zullen we uitweiden over de geruchtmakende informatie, die ze aanbrengen.

Op 12 mei 1982 schrijft Lucia: "Het derde deel van het geheim verwijst naar de woorden van O. L. Vrouw: “Zo niet zal het [Rusland] zijn dwalingen over de wereld verspreiden, oorlogen veroorzaken en vervolgingen tegen de Kerk. De goeden zullen gemarteld worden, de H. Vader zal veel te lijden hebben, meerdere naties zullen vernietigd worden. [13/7/1917]

Het derde deel van het geheim is een symbolische openbaring, die verwijst naar dit deel van de boodschap en die bepaald wordt naargelang we al dan niet aanvaarden wat de Boodschap zelf vraagt: Als mijn verzoeken ingewilligd worden zal Rusland zich bekeren, er zal vrede zijn. Zo niet, dan zal het zijn dwalingen over gans de wereld verspreiden, enz …

Vermits we deze oproep van de Boodschap niet hebben beantwoord, zien we dat ze vervuld werd. Rusland heeft de wereld overweldigd met zijn dwalingen. En hoewel we de volledige vervulling van het laatste deel van deze profetie nog niet hebben gezien, gaan we er met grote schreden beetje bij beetje naartoe. Als we het pad van de zonde niet verwerpen, de haat, de wraak, het onrecht, de schendingen van de mensenrechten, de zedenloosheid en het geweld, enz …

En zeggen we niet dat het God is, die ons op die manier straft? Integendeel, het zijn de mensen zelf, die hun eigen straf voorbereiden. In zijn goedheid verwittigt God ons en roept ons op het rechte pad, terwijl hij de vrijheid, die Hij ons gegeven heeft, eerbiedigt. Daarom zijn de mensen verantwoordelijk."

Het eigenaardige is dat Bertone deze brief citeert als een bevestiging van de officiële uitleg. De logica toont ons echter het tegendeel. Deze belangrijke tekst van Lucia leert ons heel wat. Ten eerste dat het Derde Geheim ook spreekt over Rusland en zijn dwalingen, zoals ook het tweede deel [iets, wat in de in 2000 gepubliceerde tekst van het visioen niet voorkomt]. Ten tweede: zuster Lucia, die deze brief schreef in 1982, verwijst zelfs niet terloops naar de moordpoging van Ali Ağca [die plaats had het jaar te voren, in mei 1981] en is daarom in het geheel niet van oordeel dat dit de vervulling is van het Geheim, maar integendeel, ze bevestigt apertis verbis [onomwonden] dat de “uiteindelijke vervulling van deze profetie” nog niet gebeurd is.

In werkelijkheid ontkent Lucia totaal de veronderstelling, waarop de "Inleiding " van Monsignor Bertone gebaseerd is en volgens dewelke de profetie reeds gebeurd is met als slot de aanslag van 1981. Volgens de Bertone-Sodano interpretatie behoort alles tot het verleden en sluit de bekendmaking van het geheim "een periode af van de geschiedenis".

De verwijzing van Bertone naar de brief van Lucia om zijn thesis te staven, komt eerlijk gezegd zeer eigenaardig over. Het lijkt een accident, een eigenaardig doelpunt tegen de eigen ploeg. Er is echter meer. Er is een detectiveverhaal. In feite bevat de nota, die van de H. Stoel uitging, een fotokopie van de met de hand geschreven brief van Zr. Lucia. Zoals Pater Kramer doet opmerken kan ieder die de Portugese tekst, door Zuster Lucia met de hand geschreven, leest, ontdekken dat de tekst, zoals hij door Bertone is geciteerd, een explosieve zin weglaat : "dat u vurig verlangt te kennen". In alle versies, door Bertone vrijgegeven en door het Vaticaan gepubliceerd [Engels, Italiaans en Portugees], is de zin, die we hier in cursief geven en die men in de gefotokopieerde handgeschreven tekst kan lezen, weggelaten:

  • In het Engels : "The third part of the secret, that you are so anxious to know, is a symbolic revelation …"
  • In het Portugees : "A terceira parte do segredo, que tanto ansiais por conhecer, é uma revelação simbólica …"
  • In het Italiaans : "La terza parte del segreto, che volete ardiamente conoscere, é una revelazione simbolica"

Waarom liet Monsignore Bertone zonder uitleg [en zelfs zonder de lezer te verwittigen dat er weglatingen konden zijn] deze zin van Lucia weg? En waarom houdt hij vol dat deze brief een "brief aan de H. Vader" was? Lucia spreekt van onderzoekers die "zo vurig verlangen het geheim te kennen" in 1982, terwijl Johannes-Paulus II, volgens alle officiële wedersamenstellingen, het op die datum al had gelezen. Bovendien, merkt Pater Kramer op, "kon hij het op elk moment de tekst lezen, die bewaard werd in de Vaticaanse archieven." Hij kon dan ook geen brandende nieuwsgierigheid koesteren.

Zo, tot wie is deze brief dan werkelijk gericht ? Wie zou er vurig kunnen verlangd hebben om het geheim te kennen in 1982? Of, als de brief werkelijk aan de Paus gericht was, zoals de officiële versie zegt, wat was het, wat de Paus wilde weten in 1982, aangaande het Derde Geheim en wat hij niet vooraf al zou gelezen hebben? Worden we hier geconfronteerd met een klinkende officiële leugen of eerder en te ontcijferen mysterie? Het is moeilijk te geloven dat het om een leugen [40] zou gaan omdat het Vaticaan zelf deze brief publiceerde als bijlage bij het Derde Geheim. Hij werd niet achter gehouden. Bovendien wordt de brief in de publicatie werkelijk fotografisch getoond, zodat eenieder kan vaststellen dat deze zin in de vertaling ontbreekt. Ieder, die de brief had willen "vervalsen" zou hem zo niet gepubliceerd hebben, dat zou wel heel onhandig geweest zijn. Er is dus vooralsnog geen uitleg voor deze ongelofelijke "weglating." Ook in dit geval zullen we later de reden hiervoor ontdekken.

Tot hier kunnen we enkel zeggen dat dit te maken heeft met een steeds ingewikkelder mysterie. In elk geval zijn er steeds meer klinkende ongerijmdheden in de inleidende tekst van Bertone waar we bijgevolg op zullen terug komen. Deze tekst, die zorgvuldig vermijdt te bevestigen dat de aanslag van 1981 de realisatie is van de profetie, die in het Geheim bevat is. Het element dat echter het meest doet nadenken, is wat we reeds gezegd hebben : Zuster Lucia neemt deze aanslag zelfs niet in overweging met betrekking tot het Geheim. Integendeel , in mei 1982 schrijft ze naar de Paus (of naar een andere geheimzinnige bestemmeling) : "Als we tot nog toe de volledige vervulling van het laatste deel van de profetie nog niet hebben gezien, dan gaan we er met grote schreden naartoe."

Als de aanslag van 1981 werkelijk de volledige vervulling is van het Geheim en als dit iets dat nu definitief tot het verleden behoort en reeds gerealiseerd is, hoe zou Zuster Lucia dan deze woorden kunnen schrijven hebben?

Hier wordt het mysterie nog groter. Onze aandacht is gewekt tot een interessante en geheimzinnige zin, die Johannes-Paulus II richtte tot Vito Messori in het interview-boek "Op de drempel van de hoop". Het boek werd gepubliceerd in 1994 en was bijgevolg vele jaren na de aanslag van 1981 geschreven. In feite kwam de Paus terug op de aanslag: "Daarom, toen ik geschoten was door de moordenaar op het St. Pietersplein, schonk ik in het geheel geen aandacht aan het feit dat het juist de verjaardag was van de dag dat Maria verscheen aan drie herderskinderen in Fatima, Portugal, en hen deze woorden onthulde, die aan het einde van de eeuw, naar hun vervulling lijken te gaan."

Het is verbazend dat deze woorden van de Paus aan de aandacht ontsnapt zijn. We vinden er ten minste twee belangrijke onthullingen in. De eerste is dat, dertien jaar na de aanslag [dat is aan het einde van de eeuw] Johannes-Paulus II van mening was dat de profetie van Fatima nog volledig moest vervuld worden en hij zei dit met een uitdrukking, die bijna letterlijk herneemt wat Zuster Lucia schreef in haar zojuist vermelde brief van 1982. De tweede onthulling is dat, zoals de Paus ons leert, deze profetie, die haar vervulling nadert door Maria uitgedrukt werd met "woorden," iets dat, als we dat letterlijk nemen, een explosieve betekenis heeft, zoals we binnenkort zullen zien.

Laten we eens alle elementen samenvatten, die we zojuist hebben gezien. Op 13 mei 2000 kondigt Kardinaal Sodano aan dat het fameuze Derde Geheim van Fatima binnenkort zal bekend gemaakt worden en tegelijkertijd doet hij nog iets anders : Hij loopt vooruit op de theologische interpretatie van deze zeer delicate tekst (wat eigenlijk niet zijn zaak was). Vandaar dat een Vaticanist, Andrea Tornielli, uitdrukking geeft aan de verslagenheid van zo velen : “Wat op 13 mei 2000 in Fatima gebeurd is, betekent iets enigs in de geschiedenis van de Kerk. Er werd een correcte uitleg gegeven nog voor de te interpreteren tekst bekend gemaakt was!”.

Een ander paradoxaal aspect is dat deze interpretatie expliciet wordt gesuggereerd door Sodano en Bertone, maar door geen van beiden openlijk wordt verklaard. Evenmin is deze openlijke verklaring terug te vinden in de Vaticaanse teksten. Bovendien is dit klinkend ontkend in dezelfde brief van Zuster Lucia, die door het Vaticaan samen met de tekst van het visioen bekend gemaakt wordt. Tenslotte wordt Kard. Ratzinger [de Prefect van de Congregatie voor de geloofsleer] er mee belast deze gebrekkige interpretatie te ondersteunen met een theologische commentaar over de tekst van het Geheim.

Ratzinger laat ons vrij

Laten we eens alle elementen samenvatten, die we zojuist hebben gezien. Op 13 mei 2000 kondigt Kardinaal Sodano aan dat het fameuze Derde Geheim van Fatima binnenkort zal bekend gemaakt worden en tegelijkertijd doet hij nog iets anders: Hij loopt vooruit op de theologische interpretatie van deze zeer delicate tekst (wat eigenlijk niet zijn zaak was). Vandaar dat een Vaticanist, Andrea Tornielli, uitdrukking geeft aan de verslagenheid van zo velen: “Wat op 13 mei 2000 in Fatima is gebeurd, betekent iets enigs in de geschiedenis van de Kerk. Er werd een correcte uitleg gegeven nog voor de te interpreteren tekst bekend gemaakt was!” [41]

Een ander paradoxaal aspect is dat deze interpretatie expliciet wordt gesuggereerd door Sodano en Bertone, maar door geen van beiden openlijk wordt verklaard. Evenmin is deze openlijke verklaring terug te vinden in de Vaticaanse teksten. Bovendien is dit klinkend ontkend in dezelfde brief van Zuster Lucia, die door het Vaticaan samen met de tekst van het visioen bekend gemaakt wordt. Tenslotte wordt Kard. Ratzinger, de Prefect van de Congregatie voor de geloofsleer, er mee belast deze gebrekkige interpretatie te ondersteunen met een theologische commentaar over de tekst van het Geheim.

En tenslotte, op het cruciaal punt, citeert hij rechtstreeks de woorden van Sodano, naar hem verwijzend: “Boven alles moeten we, samen met Kard. Sodano bevestigen: “De gebeurtenissen, naar dewelke het derde deel van het geheim van Fatima verwijst, schijnen nu een deel te zijn van het verleden.”

Dit is, volgens Ratzinger, wat wij “moeten bevestigen”. Over het cruciale punt vereenzelvigt de Prefect van het voormalig Heilig Officie de Paus, die naar het kruis opstijgt met “verschillende Pauzen, die te beginnen met Pius X tot aan de huidige Paus, het lijden van de voorbije eeuw hebben gedragen en streefden om vooruit te gaan doorheen zo veel pijnen langsheen het pad dat naar het kruis leidt. In het visioen wordt ook de Paus gedood, samen met de martelaren …”

We zijn aan het laatste feit. Marco Politti merkt op dat wat “het visioen van de geslagen Paus […] “ aangaat, de Kardinaal in een life televisie uitzending in geen enkel deel van het getekende en voorgestelde document verwijst naar de aanslag van Ali Agca. Tenslotte neemt de Kardinaal zijn toevlucht tot een vraag.

Hier is de vraag waartoe Kard. Ratzinger zijn toevlucht neemt: “Was het, toen men, na de mislukte aanslag van 13 mei 1981, de Paus de tekst bracht van het derde deel van het ”Geheim”, niet onvermijdelijk dat hij daarin zijn eigen lot zag? Hij was heel dicht bij de dood geweest en hijzelf verklaarde zijn overleven met de volgende woorden : “…het was een moederlijke hand die de weg van de kogel geleidde en in zijn doodstrijd hield de Paus halt op de drempel van de dood.” Dat hier “een moederlijke hand” de fatale kogel afleidde toont nog eens dat er geen onveranderlijk lot bestaat en dat gebed en geloof krachten zijn die de geschiedenis kunnen beïnvloeden en dat tenslotte het gebed machtiger is dan kogels en geloof machtiger dan legers.”

Volgens Politi is dit “een elegante truck” van de Kardinaal. Maar laat ons enkele bijzonderheden onderzoeken. Het Derde Geheim buiten beschouwing gelaten, is het allerheiligste dat Johannes-Paulus II geloofde dat hij door de Madonna beschermd werd en ieder van ons, Katholieken, zijn hiervan zeker en hebben er altijd zeker van geweest, ook voor het visioen werd bekendgemaakt. Gans anders is nochtans het probleem van een “profetie”, die nog niet vervuld is. Het volgende bezwaar rees: “Is het mogelijk dat een zo belangrijk geheim , dat zo voorspellend, zo gevreesd, en zo bestreden is, enkel zou bestaan uit zulk een zeepbel. Dat het geheim een moordpoging zou zijn die iedereen reeds kende 9 jaar geleden? Dat het geheim een profetie was over de dood van een Paus … en … wie sterft er niet? Wist de Madonna niet dat Zijzelf het traject van de fatale kogel zou afleiden? En waarom, als ze dit wist, zou ze datgene voorspeld hebben, dat niet zou gebeuren?

Bijgevolg blijven we verward. Het is bovendien eigenaardig dat Ratzinger zijn commentaar begint, die verondersteld wordt de identificatie te ondersteunen van het Derde Geheim met een profetie over de aanslag op de Paus, met deze woorden die lijken het tegenovergestelde te zeggen: “Er wordt geen groot mysterie onthuld, de sluier over de toekomst is niet weg”.

Bovendien, men kan niet nalaten nota te nemen van de eigenaardigheid van de uitdrukking van de Beierse Kardinaal, waarbij hij de woorden herhaalt van de thesis van Kardinaal Sodano, niet met een duidelijke bevestiging, maar met een elegante retorische vraag (“Zou de Heilige Vader niet …?”). Maar wat kon de prelaat zeggen? Welke rol speelde Ratzinger in gans deze zaak? Pater Paul Kramer, een traditionalistische schrijver, die nogal polemisch is tegenover het Vaticaan, in sommige gevallen buiten de redelijke grenzen, merkt op dat na de hervorming van de Romeinse Curie, die door Villot werd doorgevoerd na het Concilie, de Congregatie van de Geloofslee, dat is de hoogste autoriteit toen en nu nog enkel ondergeschikt aan de Paus, geplaatst werd onder het Staatssecretariaat.

De politieke autoriteit bestuurt de Kerk met een macht, die zelfs aan de Paus zelf wordt opgelegd (een van de talrijke dwaasheden van de post-conciliaire periode) [42]. Pater Kramer besluit hieruit dat Ratzinger, wat Fatima betreft, niet anders kon dan zich te schikken naar de mening, die Sodano had. Buiten dat wordt de Duitse prelaat anderzijds van het tegenovergestelde beschuldigd. In het anoniem pamflet Tegen Ratzinger van progressieve inspiratie, houdt de schrijver vol dat de Beierse Kardinaal dikwijls de Paus tegensprak en verbeterde en zo ook dat “na de bekendmaking van het Derde Geheim van Fatima [hij] de “heiligheid” van de Paus beperkte tot zijn eigen perspectief en de geestdrift van de Staatssecretaris, Angelo Sodano, beteugelde.

Twee tegengestelde beschuldigingen, beide vooringenomen. Kardinaal Ratzinger scheen in feite gedreven door een hogere bekommernis. het dagblad La Repubblica titelde boven zijn commentaar: “De moeilijke waarheid, waarvoor de Kardinaal de Heilige Vader moet beschermen”. In feite zocht hij de Heilige Stoel te beschermen in de moeilijke omstandigheden waarin hij zelf zich bevond. Wat waren deze omstandigheden? Is het nodig, om deze te begrijpen, opnieuw de achtergrond te schetsen van de onthulling van het Geheim? Johannes-Paulus II verlangde de tekst bekend te maken en hem de hierboven interpretatie te geven. In 1999 reeds had hij besloten dit te doen en Bisschop Serafim van Fatima liep hierop vooruit. De houding van de Curie is niet duidelijk. Volgens Luigi Accatoli, een Vaticanist van de Corriere della Sera “kunnen we ons voorstellen dat Ratzinger voorzichtigheidsopmerkingen maakte, die voor hem kenmerkend waren”. Waarschijnlijk had de voorzichtigheid, die door Ratzinger voorgesteld werd, boven al te maken met de “interpretatie”. De Kerk officieel verbinden met deze interpretatie van het visioen van het Derde Geheim, te weten, met de identificatie met de aanslag van 1981, kon zeer gevaarlijk geweest zijn.

Toen de Paus op 13 mei in Fatima aankwam voor de heiligverklaring van Francisco en Jacinta, gebeurde er iets eigenaardigs omdat de verwachte bekendmaking van het Geheim aangekondigd was, zoals de Paus wenste, maar voor meerdere weken werd uitgesteld. En het was Kardinaal Sodano die het aankondigde Het schijnt dat het de woordvoerder van het Vaticaan, Navarro-Vals, was, die het zeer geschikt advies gaf, dat het de Paus zelf niet zou zijn die de aankondiging deed en de sleutel zou geven van de interpretatie: “Omdat hij persoonlijk betrokken was in de profetie, vermits ze een private openbaring gaf, die verschilde van de openbaring van de Bijbel."

Het feit dat de bekendmaking werd uitgesteld omdat er nog geen passende theologische commentaar was voorbereid, hoewel er sinds 1999 ruimschoots de tijd was om het te doen, leidt er toe te denken dat de bekendmaking tot aan het einde twijfelachtig was. [43] De reden daarvoor is onbekend, het is echter gekend [en we hebben het gezien] dat er juist in die laatste dagen een ontmoeting was tussen Monsignor Bertone en Zuster Lucia met de bedoeling de impasse over de bekendmaking te doorbreken of beter, de publicatie van een soort, die een bijbehorende interpretatie zou vergen. Sodano gaf inderdaad de bekendmaking tegelijkertijd met een “voorafgaande interpretatie” van het visioen, die trachtte de explosieve kracht van deze profetie tot het verleden te beperken en ze zo te neutraliseren.

Daarom, zoals gezegd, werd Kardinaal Ratzinger er mee belast de theologische commentaar te ontwikkelen, die de tekst van het Geheim zou vergezellen. Hoewel deze zich verplicht voelde binnen de “Sodano thesis” te blijven, verzwakte hij erg haar betekenis door enerzijds aan La Repubblica op 19 mei 2000 te verklaren dat het “Derde Geheim van Fatima in zijn eigen perspectief zal geplaatst worden” [44] en anderzijds in twee precieuze reddingssloepen te voorzien. Omdat de Kardinaal er de nadruk op legde dat, wat de visioenen van Fatima betreft, er geen “officiële bepalingen, noch verplichte interpretaties” zijn. Door zo te handelen, terwijl hij in stilte de Sodano-thesis tot een gewone hypothese degradeert, in het geheel niet bindend voor de gelovigen [45], een hypothese die zeker gewettigd is, maar evenwaardig aan andere “pogingen tot interpretatie”, die evenzeer goed gefundeerd kunnen zijn, geeft hij een grote vrijheid en opent zo een eerlijke dialoog tussen Katholieken.

Op de tweede plaats, als antwoord op een respectvolle maar scherpe kritische brief van Bisschop Pavel Hnilica over de theologische commentaar, bevestigde de Kardinaal dat hij in het geheel niet wenste “op een simplistische manier de inhoud van het Geheim uitsluitend aan het verleden toe te kennen." Daarom vermijdt de Kardinaal-prefect van het voormalig Heilig Officie, dat de Kerk [avontuurlijk] de last op zich zou nemen van een interpretatie, die niet enkel terecht voor bezwaar open staat, maar die, in dit geval, langs alle kanten water lijkt te maken, zoals sommige journalisten niet nalieten te vermelden. Bij voorbeeld, de dag na de persconferentie voor de bekendmaking van het Geheim, verklaarde La Repubblica in een artikel getiteld “Het mysterie half ontsluierd” : “Het gevierde ‘Derde Geheim’ kan niet verzoend worden met de dramatische gebeurtenissen van 13 mei 1981. Er is geen Paus, die “als dood” neergeveld wordt. Het tafereel is anders. Een Paus, gedood door ‘soldaten, die hem beschieten met kogels en pijlen’. Het is niet goed de taal van de symbolen en de metaforen op te roepen. Niemand zal in staat zijn het in de hoofden van de mensen te prenten dat de profetie zich vergist heeft. Het is geen zinspeling, het situeert zich volledig ergens anders”.

Voetnoten:

[28] In het Evangelie, vraagt Jezus ons op onze hoede te zijn voor valse profeten, die zijn als wolven gekleed in schapenvacht: “Wacht u voor valse profeten, mensen, die tot u komen in schaapskleren, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn”. (Mt.7,15)

[29] “En nu, op dit moment, moet Ik, de zwakke dienaar van God, deze onvoorstelbare taak op mij nemen, die werkelijk alle menselijk vermogen te boven gaat. Hoe kan ik dit doen? Hoe zal ik in staat zijn dit te doen? Dierbare vrienden, u hebt allen zojuist de volledige litanie van de heiligen aanroepen, vertegenwoordigd door sommige van de grootste namen in de geschiedenis van God met de mensen. Zo is ook in mij deze zekerheid aangewakkerd : Ik ben niet alléén. Ik moet niet alléén dragen wat in werkelijkheid nooit alléén kan gedragen worden. Alle heiligen Gods zijn daar om me te beschermen, te steunen en te dragen”. (Zie www.vatican.va)

[30] De Paus besloot deze homilie betekenisvol met een herbevestiging van zijn engagement van trouw aan Christus en vertrouwde deze intentie toe aan de Heilige Maagd : “Om deze belofte te ondersteunen, smeek ik de ik de moederlijke voorspraak af van de Allerheiligste Maagd Maria, in wiens handen ik het heden en de toekomst van mijn persoon en van de Kerk leg”. Een verzoek om bescherming, in het geheel niet vormelijk of vroom , maar eerder betekenisvol in de context en met het oog op Fatima.

[31] Wat als een “mythe” kan beschouwd worden is het gerucht, dat op verschillende plaatsen werd gepubliceerd, over een voorspelling door Pater Pio van de moordaanslag bij de gekende ontmoeting in 1948 met de jonge Wojtyla. De Paus zelf, die hierover drie keer werd aangesproken, heeft dit steeds volledig ontkend. (Andrea Tornielli vat het gebeurde heel goed samen in Il Segreto di Padre Pio e Karol Wojtyla [Het geheim van Pater Pio en Karol Wojtyla] (Piemme : Casale Monferrato, 2006) pp.57-74.

[32] De enige geestelijke die dit duidelijk heeft uitgelegd was Monsignor Rino Fisichella in de inleiding tot TMF, waar hij het volgende schreef: “Naar de woorden van Kard. Sodano, die ook de bevestiging kregen van Zuster Lucia, is het derde deel van de boodschap van Fatima vervuld op 13 mei 1981, toen Johannes-Paulus zwaar gewond werd”. Zoals we zullen zien heeft Kard. Sodano deze identificatie nooit gedaan, evenmin dat deze thesis ooit door Zuster Lucia werd aanvaard. Ik voeg er echter aan toe dat de inleiding van Fisichella zeer interessant is en bovendien een bevestiging inhoudt, die het tegendeel suggereert : “Toch is het ons toegestaan te menen dat dergelijke voorspelling niet als vervuld kan worden beschouwd […] We kunnen ze bijgevolg beschouwen als een opening en een verduidelijking van de toekomst […] De voorspelling van Fatima blijft dus open”. (TMF, Paoline edn. pp.8-9).

[33] Sprekend over de bescherming van Johannes-Paulus II door de Madonna, zegt hij : “ Het is een bescherming die schijnt te maken te hebben met het zogenaamde derde deel van het “Geheim” van Fatima. En verder : “De gebeurtenissen waarnaar het derde deel van het “Geheim” verwijst, schijnen nu tot het verleden te behoren”. (De woorden in cursief zijn van de schrijver).

[34] Pius XII was ook het voorwerp van plannen tot deportatie door de Nazi’s (Zie Giorgio Angelozzzi Gariboldi, Pio XII, Hitler e Mussolini, Mursia, 1988, pp.193 en vgl.) en van moordplannen.

[35] "Het essentiële punt van het “Geheim” is niet oorlog, het had ook niet de bedoeling onze nieuwsgierigheid te voldoen, maar vooral het eeuwige heil van de zielen”. (Luigi Gonzage da Fonseca,Le meraviglie di Fatima, p.45).

Solideo Paolini,Fatima, pp. 242 en 246.

[37] Professor Crucitti voegt er aan toe dat hij iets “absoluut abnormaals en onverklaarbaar” gemerkt heeft. Vanaf de maag van de Paus had de kogel een zigzag traject afgelegd en daarbij alle vitale organen ontweken. Hij ging op een haarbreedte langs de aorta. Had hij deze geraakt dan was de Heilige Vader gestorven door bloedverlies vooraleer hij het ziekenhuis kon bereiken. De kogel ontweek de ruggengraat en alle belangrijke zenuwcentra. Had hij deze geraakt, dan zou Johannes-Paulus II verlamd geweest zijn. Het besluit van de professor is: “Het leek of de kogel geleid werd om onherstelbare schade te vermijden”. (Renzo Allegri, The Pope of Fatima, p.271).

[38] Het beknopt verslag zal samen met de tekst van de rede van Sodano, het theologisch commentaar door Kart. Ratzinger en verschillende andere documenten gepubliceerd worden.

[39] Ofschoon er maar heel weinig letterlijke woorden van Zuster Lucia in het document te vinden zijn, is wat hieruit te voorschijn komt de duidelijke wens van Lucia om met haar eigen naam de identificatie van de aanslag van 1981 niet te verbinden met het Geheim. In feite bevestigt ze dat de “Bisschop in het wit” de Paus is, maar ze voegt er aan toe dat ze niet weet over welke Paus het gaat.

[40] Wat dit betreft is Mortier uiterst hard en steeds heel kordaat : “Dit detail op zichzelf ontmaskert het bedrog. Het is klaar dat het Vaticaan dit deel van de zin geschrapt heeft uit alle vertalingen van deze brief om ons te doen geloven dat dit document juist aan de “H. Vader” gericht was, terwijl dit in werkelijkheid zo niet was … de vraag is belangrijk: Waarom werd deze passage uit alle vertalingen verwijderd ?” (The third Secret of Fatima … p. 219)

[41] Ratzinger voegt er hier aan toe dat de interpretatie van Sodano “persoonlijk aan Zuster Lucia werd voorgelegd. Wat dit betreft merkte Zuster Lucia vooral op dat haar alleen het visioen gegeven was en niet zijn interpretatie. De interpretatie, zei ze was niet toevertrouwd aan de zienster, maar aan de Kerk. Na echter de tekst te hebben gelezen zei ze dat deze interpretatie overeen kwam met wat ze ervaren had en dat, voor haar, de interpretatie correct was”. In het Italiaans wil het bijvoeglijk naamwoord “correct” [corretta] niet noodzakelijk zeggen dat Zuster Lucia het met deze interpretatie eens was. Het blijft eerder een feit dat uit de ontmoeting met Monsignor Bertone niet blijkt dat Zuster Lucia ooit de interpretatie die het Geheim met de aanslag van 13 mei 1981 identificeerde, goedgekeurd heeft of bestempeld als “correct”. [42] Om dit oordeel te staven citeert Pater Kramer het tijdschrift De Latijnse Mis, januari 2002, waar “de journalist Alesandro Zangrando een tussenkomst vermeldt door het Vaticaans Staatssecretariaat om een publicatie in de Osservatore Romano te beletten, waarin de Paus de traditionele Latijnse Mis verheerlijkt”. (Pater Paul Kramer in De eindstrijd van de Duivel, p.118).

[43] Het eerste teken dat er iets gebeurd was, kwam met een zeer korte mededeling door Kardinaal Ratzinger op 11 mei 2000, twee dagen voor de plechtigheid. Hij zei tot de journalisten: "Deze Paus is niet te voorspellen, hij heeft de gewoonte te verrassen. Hij zou het Derde Geheim kunnen bekend maken, zelfs al is de zaligverklaring van Francisco en Jacinta Marto de bedoeling van zijn reis naar Fatima”. (In Andrea Tornielli, p.14).

[44] Mario Pirani legde de nadruk op “de scherpe tegenstelling van de beweringen” die hij bemerkt had. “Het volstaat de woorden te vergelijken van Kardinaal Sodano, die de vijf briefjes, die door zuster Lucia in 1943 geschreven waren gelijkstelde met de Heilige Schrift, alsof het om nieuwe openbaringen ging, met de ondubbelzinnige verklaringen van Kardinaal Ratzinger”, die er juist de nadruk op legde “dat de openbaring eindigde met Jezus Christus” (La Repubblica, 22 mei 2000).

[45] De prefect van het voormalig Heilig Officie herhaalde eveneens voor journalisten dat “Katholieken vrij zijn al of niet te geloven in verschijningen”, private openbaringen zijn “zeker niet essentieel voor Katholieken”, en bijgevolg kan men “niet geloven in verschijningen” zoals deze van Lourdes of Fatima (La Repubblica, 19 mei 2000). Hieruit kan besloten worden dat Katholieken des te meer er niet aan gehouden zijn te geloven in een hypothetische interpretatie van een of ander teken bij een bepaalde verschijning.

Vertaling: Dr. Guy Claes


02-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 1: Het gebeurde in Fatima en in Rome ...

"Maria sprak tot kleinen, tot kinderen, tot wie geen stem hebben, tot wie niet meetellen, in deze verlichte wereld vol van trots, van hoop en geloof in evolutie, die ook een wereld is vol vernieling, vol vrees en wanhoop.”

Joseph Ratzinger [Fatima 1996]

Kroniek van een unieke gebeurtenis

Een buitengewone gebeurtenis, zonder voorgaande in de geschiedenis, begon in Fatima, in Portugal in 1917 en deinde verder uit in de loop van de 20e eeuw. Het is iets dat reeds enorm belangrijke gevolgen gehad heeft en nog verder kan hebben voor de ganse mensheid, niet alleen voor Christenen. In het middelpunt van dit alles is er een geheime boodschap die, volgens de Katholieke Kerk, de Madonna zelf op 13 juli 1917 toevertrouwd heeft aan de kleine kinderen Lucia dos Santos, Jacinta en Francisco Marto.

Deze mysterieuze boodschap, die bekend werd als het Derde Geheim van Fatima, werd door Zuster Lucia neergeschreven op een simpel stukje papier. In deze lijntjes ligt de profetische verwittiging, die de Moeder van God, in een uiterst uitzonderlijk initiatief, aan de Kerk en aan de wereld gegeven heeft aangaande de nabije toekomst van de mensheid, om onvoorstelbare tragedies af te wenden en voor haar redding. Een belangrijk Katholiek intellectueel, zoals Jean Guitton, sprak er over met Paus Paulus VI in deze bewoordingen : "Heilige Vader, Fatima is belangwekkender dan Lourdes, het is zowel kosmisch als historisch … bijgevolg is dit verbonden met de geschiedenis van de verlossing, met de universele geschiedenis."

De gebeurtenissen in Fatima hebben vanwege de Kerk, die over het algemeen zeer voorzichtig is wat bovennatuurlijke fenomenen aangaat, een erkenning gekregen zonder voorgaande in de geschiedenis van het Christendom, die deze verschijning en deze boodschap werkelijk plaatst boven alle zogenoemde "private openbaringen.” Alle opeenvolgende pauzen hebben de verschijningen geaccrediteerd met officiële toespraken, handelingen en bedevaarten, met daarbij dikwijls Bijbelse vergelijkingen. Paulus VI voelde Fatima aan als een "eschatologische" [= verband houdend met de eindtijd] plaats. Hij zei : "Het was als een repetitie of een aankondiging van een tafereel aan het einde van de tijden." Johannes-Paulus II verbleef niet minder dan drie maal in het Portugese heiligdom. Hier verklaarde Paus Wojtyla de twee herdertjes heilig, die als kinderen stierven [Francisco en Jacinta Marto] en wijdde het derde millennium plechtig toe aan het Onbevlekt Hart van Maria. Uiteindelijk werd het Derde Geheim, dat gedurende de ganse 20e eeuw voedsel gaf aan apocalyptische geruchten, door de H. Stoel bekend gemaakt met een officiële goedkeuring, die evenmin een voorgaande heeft in de Christelijke geschiedenis.

Zoals Enzo Allegri schreef : "Het was de eerste keer dat de Kerk officieel de historische indringendheid erkent van een profetie waarvan de bron een verschijning is van de H. Maagd. Een profetie, die door Kardinaal Sodano gedefinieerd werd als "de belangrijkste van de moderne tijden.” Ze evenaart zelfs Bijbelse profetieën. Een profetie, die de Kerk een verplichting oplegt en die in het geheel niet "facultatief" is, zoals erkend werd door Johannes-Paulus II, pelgrim in het Portugese heiligdom om te danken voor de bescherming bij de moordaanslag. Hij verklaarde plechtig : "Ik ga naar deze gezegende plaats om nogmaals in naam van de ganse Kerk het verzoek te horen dat gegeven werd door O. L. Vrouw, diep bezorgd over haar kinderen. Op vandaag is dit verzoek belangrijker en meer van levensbelang dan ooit.” Verder, zou de Paus zeggen, is deze uitnodiging door de Madonna in 1917 "actueler en dringender dan voorheen.” En vooral zei de Paus "de oproep door Maria, onze Moeder in Fatima is zo dat gans de Kerk zich verplicht voelt in te gaan op deze verzoeken van O. L. Vrouw […]. De boodschap legt haar een verplichting op […].”

Beslist zwaarwichtige uitspraken, die zonder twijfel botsen met de herleiding van het Derde Geheim tot een simpele en niet bindende "private openbaring" evenwaardig met zo veel verschijningen en persoonlijke bovennatuurlijke ervaringen van mystici en heiligen. Eerst en voor al, omdat het hier niet gaat om mystici, die een verschijning hadden van de Madonna, maar gewone kinderen. Ten tweede, omdat de H. Maagd hen een publieke boodschap heeft toevertrouwd, gericht tot de Kerk en de wereld en deze boodschap bijgevolg gegeven heeft als een "profetes", die spreekt voor iedereen over de toekomst en over het leven van eenieder. Ten derde, omdat deze verschijningen officieel door de Kerk op een buitengewone manier erkend werden. En tenslotte, door de behandeling, die het Derde Geheim werd voorbehouden.

Het is een feit dat alle verschijningen, die een profetische boodschap voor de mensheid brachten [van La Salette tot de profetische dromen van Don Bosco, waar we later op zullen terugkomen] enkel onofficieel bekend gemaakt werden, zonder het gezag van de Kerk te engageren.

In het geval van het derde deel van het Geheim van Fatima, gebeurde echter het tegenovergestelde. Niet alleen besloot de H. Stoel [van Pius XII en Ottaviani] de tekst voor zichzelf te houden, en niet alleen was het diezelfde H. Stoel [met Johannes XXIII] die besloot de datum, die door de Madonna en door Zuster Lucia aangeduid waren, 1960, te negeren, maar besliste de tekst te sekwestreren. Toen de Paus, na een lang en dramatisch overleg, echter besloot hem bekend te maken [Johannes-Paulus deed dit in 2000] werd het op de meest plechtige manier onthuld: Van uit het heiligdom van Fatima, in aanwezigheid van de Paus en de zienster, door de Vaticaanse staatssecretaris. Het werd bovendien, op 26 juni 2000, gepubliceerd, vergezeld van een theologische commentaar door de hoogste leerstellige autoriteit van de Kerk [heel dicht bij de Paus], Kardinaal Joseph Ratzinger, prefect van het voormalige Heilig Officie, die de tekst van het Geheim voorstelde samen met zijn commentaar op niet minder dan een televisiepersconferentie, die over de ganse wereld werd uitgezonden. Het is werkelijk onmogelijk, na dit alles, verder te spreken over een "private openbaring" en over het relatieve belang van de Boodschap.

De uitzonderlijke woorden, uitgesproken door Johannes-Paulus II, zeggen juist het tegenovergestelde. Laten we ze herlezen : "De oproep door Maria, onze Moeder, in Fatima is zo dat gans de Kerk zich verplicht voelt in te gaan op deze verzoeken van O.L.Vrouw... De boodschap legt haar een verplichting op...

De Paus was zich zeker bewust van de gewichtigheid van de woorden, die hij gesproken had en met dewelke hij eens en voor goed de vage argumenten had ontkracht, die Fatima zo hadden gerelativeerd. [6] In deze zin was Johannes-Paulus II echt de Paus van Fatima. De Paus, die meer dan gelijk wie de dringendheid van de Boodschap van de H. Maagd had begrepen en er zich naar schikte, hoewel hij dikwijls verkeerd begrepen werd. De Paus, die meer dan gelijk wie tevoren, er zijn gewoonte van maakte Haar positief te beantwoorden en voor de Kerk en de wereld Haar moederlijke bescherming te verkrijgen.

Het moet echter gezegd worden dat, sinds 1917, alle opeenvolgende pauzen Fatima erkend hebben. En eveneens, om de verschijningen tegenover de wereld op een unieke manier te bekrachtigen, en het bovennatuurlijk karakter er van op een doorslaande manier openlijk te bevestigen, toonde de Madonna zelf, samen met de laatste verschijning op 13 oktober 1917, het spectaculaire zonnewonder, waarvan 70.000 mensen getuige waren [waaronder veel journalisten en sceptici]. Een wonder dat de Madonna zelf vooraf had aangekondigd bij haar vorige bezoeken [die begonnen waren op 13 mei van hetzelfde jaar] om iedereen een openlijk bewijs te geven van haar aanwezigheid.

Tijdens deze maanden, samen met de groei van de menigte pelgrims en nieuwsgierigen, die elke 13de van de maand naar de plaats van de verschijningen kwamen, namen ook de polemieken toe van de seculiere pers en van de aanvallen van ideologische, antiklerikale en logekrachten. Om de kinderen vrees aan te jagen, sloten de autoriteiten hen zelfs op in "een openbare gevangenis en dreigden dat ze hen later zouden komen halen om hen levend te koken." [Wat in dezelfde lijn lag als de rest van het antiklerikale geweld, dat later volgde en zelfs de kleine kapel verwoestte, die in 1919 gebouwd was op de plaats van de verschijningen].

Aan de kleine Lucia dos Santos, die bang was van de verantwoordelijkheid, die op haar rustte en de ernst van de boodschap die haar was toevertrouwd, beloofde de Madonna [op 13 juli] dat er in oktober een groot teken zou komen, dat iedereen zou kunnen zien: "In oktober zal Ik zeggen wie ik ben en wat ik verlang en ik zal een wonder tonen, dat iedereen zal zien om te geloven." De belofte was algemeen bekend geworden en de antiklerikale dagbladen hadden het beloofde wonder aanzienlijk verfraaid, dat, volgend hun oordeel, misschien niet beloofd was en bijgevolg een grote ontgoocheling zou worden.

Dat wachten op de ongehoorde uitdaging, zonder gelijke in de geschiedenis, vergrootte de nieuwsgierigheid en de belangstelling van het volk. Er was bijgevolg die 13e oktober een immense menigte samen gestroomd aan de Cova da Iria. Er waren veel ongelovigen, veel journalisten, die klaar waren om verslag uit te brengen en de draak te steken met de grote ontgoocheling van het volk en de sensationele ontmaskering van de kinderen. Het script was reeds klaar: Het volksbijgeloof zou belachelijk gemaakt worden en aan de kaak worden gesteld en het geloof van de eenvoudige mensen zou een daverende opdoffer krijgen. De ouders van de kinderen waren doodsbang omdat ze er voor vreesden dat, als er niets gebeurde, Lucia, Jacinta en Francisco zouden gelyncht worden door de menigte, die zich bedrogen zou voelen.

Alleen de drie kinderen bleven kalm. En wat er inderdaad gebeurde, was het meest sensationele openbare mirakel dat ooit gebeurd is en des te meer omdat het gebeurde voor de ogen van de moderne media. Het gaf en geeft, volgens talrijke getuigenissen van vijanden van de Kerk, op wereldvlak een planetair bewijs, dat geen enkel wonder ooit gegeven heeft. Bovenal omdat het een vooraf aangekondigd wonder is, waarvoor de aan de Kerk vijandige krachten de Madonna zelf hadden uitgedaagd.

De Madonna was echter zachtjes ingegaan op de uitdaging, die aan haar gericht was. Misschien omdat er een buitengewone tijd aangebroken was voor de Kerk en voor de wereld. Misschien omdat het gevaar dat de Kerk en de wereld bedreigde, uitzonderlijk was en is. En ze komt juist naar Fatima om dat immense kwaad af te wenden. Daarom wilde ze een onbetwistbaar bewijs geven van haar aanwezigheid, zo dat niemand zou kunnen zeggen dat hij de gave van het geloof niet heeft of dat "men het kan geloven of niet geloven.” Hier hebben we te maken met feiten, waarvoor geen geloof nodig is, enkel de ogen en bij zover dat het feit voor iedereen te zien was en dat zelfs Hollywood deze buitengewone gebeurtenis in 1952 vereeuwigde in de film "Het wonder van O. L. Vrouw in Fatima."

Hier is dan wat er gebeurde op die 13e oktober 1917. Het volstaat te refereren naar wat Avelino de Almeida van "O Século", een seculier dagblad uit Lissabon, overkwam. Hij was die 13e oktober zelf naar die afgelegen plaats gegaan, waar 70.000 mensen verzamelden. Hij was gegaan om die dag aan de kaak te stellen als een van de meest kolossale klerikale ontgoochelingen, die ooit werden gezien. Op 15 oktober echter verscheen er een artikel, getekend door Almeida, de uitgever, zelf die zelfs in de titel verwees naar iets heel anders: "Buitengewone dingen! Het was alsof de zon op de middag danste in Fatima."

De journalist, die duidelijk onder de indruk bleef van deze gebeurtenissen, waar hijzelf ooggetuige van was, beschreef deze minuten op 13 oktober als volgt : "Van af de weg waar de wagens stonden en waar duizenden mensen verzameld waren, die de moed niet hadden het terrein over te steken, dat ten gevolge de regen gans in modder was, zag ik een immense menigte zich naar de zon keren, die op haar hoogtepunt door de wolken brak. Ze geleek op een zilveren schijf en men kon er zonder problemen naar blijven kijken. Ze verbrandde de ogen niet en verblindde niet, alsof het een eclips was. Dan hoorde men een luide kreet en het volk rondom begon te schreeuwen : "Mirakel! Mirakel! Wonder! Wonder!" Voor mijn ogen was het volk in vervoering en verbazing [...] terwijl de zon op en neer bewoog, in eigenaardige en abrupte bewegingen, buiten alle wetten van de fysica." Het getuigenis van Alvelino de Almeida, waarvan geweten was dat het van een leek kwam, liet een grote indruk na en irriteerde de antiklerikalen rondom hem. Ze vielen hem ruw aan in andere publicaties. Hij bleef echter bevestigen wat hij had gezien.

Natuurlijk was dit gebeuren ook verschenen in andere dagbladen, die reporters hadden gezonden. Zoals bij voorbeeld "O Dia.” Het was bovendien gezien in de dorpen van de omtrek, zelfs op plaatsen die vele kilometers verder lagen en de getuigenissen verschenen in diverse bladen. Zo waren er zeer belangrijke getuigenissen, als deze van de dichter Alfonso Lopez Vieira, die het fenomeen gezien had van uit zijn eigen huis in San Pietro de Moal op 40 kilometer van Fatima. [7] Dit sensationeel publiek wonder scheen voor velen een ongehoord en schokkende Goddelijke verwittiging voor de eeuw van atheïsme, geloofsafval en antichristelijke haat. Het was die eeuw, die de pausen "satanisch" genoemd hadden in haar meest onmenselijke uitingen van geweld. Het zonnewonder had een enorme geloofwaardigheid gegeven aan Fatima en aan de boodschap, die aan de drie kinderen was toevertrouwd.

Het was een boodschap die gericht was aan de Kerk en de ganse mensheid en was uniek in de 2000 jaar oude Christelijke geschiedenis. Dit is een element waaruit men moet besluiten dat er duidelijk iets totaal verschillend is aangaande het tijdperk waarin we leven, misschien een "apocalyptisch" keerpunt in de geschiedenis van de mensheid. Die boodschap, die een reeks verschrikkelijke profetieën bevat, ernstige vermaningen en dringende verzoeken, was door de Madonna gegeven bij de verschijning van 13 juli 1917. Ze kan in drie delen worden verdeeld, bedoeld voor drie opeenvolgende tijdperken.

Alles begon die dertiende juli, toen de H. Maagd, omdat de kinderen gevraagd hadden hoe lang ze zouden leven, de aarde verliet en hen de hel toonde. Lucia beschreef wat ze toen zag [Dit visioen is het eerste deel van het geheim]:

"Na deze laatste woorden [8] opende Ze [O. L. Vrouw van Fatima] nogmaals haar handen, zoals Ze de twee vorige maanden gedaan had. De lichtstralen schenen in de aarde door te dringen en we zagen als een zee van vuur. In dit vuur waren er duivels en zielen, die een menselijke vorm hadden, zoals doorschijnende brandende gensters, zwartgeblakerd of brons gepolijst, ronddrijvend in de vuurgloed, dan weer omhoog geworpen in de lucht door de vlammen, die uit henzelf te voorschijn kwamen samen met grote wolken rook, dan weer langs alle zijde terugvallend, zoals vonken in een groot vuur, zonder gewicht of evenwicht, midden krijsen en kreunen van pijn en wanhoop. Dit vervulde ons met ontzetting en we beefden van vrees. De duivels waren te herkennen aan hun angstaanjagende en afstotelijke gelijkenis op verschrikkelijke en onbekende dieren, zwart en doorschijnend. Dit visioen duurde maar een ogenblik. Hoe kunnen we onze lieve hemelse Moeder ooit dankbaar genoeg zijn, die ons in de eerste verschijning reeds had voorbereid door ons te beloven dat ze ons zou meenemen naar de Hemel. Zo niet waren we zeker gestorven van vrees en angst."

Hier begint dan het tweede deel van het Geheim:

Ge hebt de hel gezien waar de zielen van de arme zondaars naartoe gaan. Om hen te redden wil God in de wereld de devotie instellen tot mijn Onbevlekt Hart. Als er gedaan wordt wat ik u zeg, zullen vele zielen gered worden en zal er vrede zijn. De oorlog loopt op zijn einde, maar als de mensen niet ophouden met God te beledigen, zal er een ergere uitbreken tijdens het pontificaat van Pius XI. Als ge een nacht zult zien, verlicht door een onbekend licht, weet dan dat dit het grote teken is dat God u geeft dat Hij de wereld gaat straffen voor zijn misdaden door oorlog, hongersnood en vervolgingen van de Kerk en de Heilige Vader.

Om dit te voorkomen, zal ik komen om de toewijding aan mijn Onbevlekt Hart te vragen van Rusland en de eerherstellende communies op de eerste zaterdagen. Als mijn verzoeken verhoord worden, zal Rusland zich bekeren en er zal vrede zijn. Zo niet, dan zal het zijn dwalingen over de wereld verspreiden, en zo oorlogen en vervolgingen tegen de Kerk veroorzaken. De goeden zullen gemarteld worden, de H. Vader zal veel te lijden hebben, verschillende naties zullen vernietigd worden. Op het eind zal mijn Onbevlekt Hart triomferen. De H. Vader zal Rusland aan Me toewijden, het zal zich bekeren en er zal een periode van vrede gegeven worden aan de wereld. In Portugal zal het dogma van het geloof steeds bewaard blijven, enz … Zeg dit aan niemand. Aan Francesco, ja, je mag het hem vertellen."

Waar Lucia schreef : "In Portugal zal het dogma van het geloof steeds bewaard blijven, enz …" [9] onthulde de Madonna het derde deel van Haar boodschap, dat evenwel niet samen met de andere twee mocht bekend gemaakt worden. De tekst bleef geheim tot in juni 2000. Als de eerste twee delen van het Geheim reeds verschrikkelijke taferelen onthulde [het eerste eschatologisch, het tweede historisch] waarom werd dan het derde deel tientallen jaren verborgen? Deze vraag is wel duizend keer gesteld.

Het is duidelijk, als men een gevolgtrekking mag maken, omdat het even ernstig en verontrustend is. Wat kan er echter nog meer vreesaanjagend zijn dan wat er reeds in het tweede deel voorspeld werd [te weten : De Bolsjewistische revolutie, de Tweede Wereldoorlog, verschrikkelijke kerkvervolgingen, de vernietiging van vele naties]? In de loop van de 20e eeuw vond in feite het meest immense bloedbad van Christenen plaats, zoals nog nooit gezien was in de 2000 jaar oude geschiedenis van de Kerk. Niet alleen door totalitaire regimes als het Communisme of het Nazisme, niet alleen door Islamitische regimes, maar ook door wereldlijke vrijmetselarij [10].

Uit de opgelegde stilte rond het Derde Geheim werd er afgeleid dat er iets kon gebeuren dat nog erger was. Om deze reden heeft het zo genoemde Derde Geheim van Fatima de ganse laatste helft van de twintigste eeuw beheerst als een apocalyptische nachtmerrie. Zijn profetische waarde was bovendien bevestigd door het feit dat alles uitgekomen was, wat de Madonna op 13 juli 1917 had voorspeld in het tweede deel van het Geheim. Inderdaad, zoals reeds gezegd werd [en wat ik nogmaals wens te herhalen], was er voorspeld : De Russische Revolutie, de Tweede Wereldoorlog en verschrikkelijke genociden [te beginnen met de Shoah], de planetaire uitbreiding van het Communisme en het grootste martelaarschap van Christenen in de tweeduizendjarige geschiedenis van de Kerk [11] Daarom, en dat is de vraag, wat kan er in het "derde deel" staan dat meer verontrustend is? Wat is er zo onuitsprekelijk dat het de Heilige Stoel er toe aanzet dit deel achter slot en grendel te bewaren?

De schaduwen van 2000

Toen Johannes-Paulus in 2000, ter gelegenheid van het jubileumjaar en de heiligverklaring van de twee herdertjes van Fatima en ondanks grote weerstand, eindelijk het nu legendarische Derde Geheim bekend maakte, ontgoochelde de tekst vele verwachtingen.

In de pers drukten sommigen hun twijfels uit over de volledigheid van het Geheim en de interpretatie er van. En Kardinaal Ratzinger begon zijn theologische commentaar als volgt : "Een zorgvuldige lezing van de tekst van het zogenaamde derde geheim van Fatima, dat hier, lang na de feiten en na een beslissing van de H. Vader, volledig bekend gemaakt werd, zal waarschijnlijk ontgoochelend en verrassend blijken na al de speculaties, die het verwekt heeft. Er wordt geen groot mysterie geopenbaard, evenmin wordt de toekomst onthuld. We zien de Kerk van de martelaren van de eeuw, die juist achter de rug is, uitgebeeld in een tafereel en beschreven in een taal, die symbolisch is en niet gemakkelijk te ontcijferen.”

Er waren er die onmiddellijk vroegen waarom de Kerk het geheim zo lang verborgen had en zo de verspreiding in de hand had gewerkt van niet te controleren geruchten en angsten als het dan toch "geen groot mysterie" bevatte noch de "toekomst onthulde." Er waren er echter ook die van de veronderstelling uit gingen dat het Derde Geheim niet volledig onthuld was en dat het meest storende deel verder, en misschien voor altijd, verborgen zou blijven. Verder was de tekst geen vervolg van het bekende begin, namelijk de zin van de Madonna betreffende Portugal en die moest volgen op het enz … Er bleef dus een atmosfeer van onzekerheid. Er was geen verklaring gegeven over wat er volgde op deze woorden van de Madonna. Daarom braken er na een zekere tijd kritische stemmen door met meer uitgebreide argumenten, nieuwtjes, veronderstellingen. En boven al, is er van nu af in traditionalistische kringen een wijd verspreide overtuiging dat het Vaticaan voor de wereld een verschrikkelijk en onuitsprekelijk geheim verborgen houdt. We zullen zien wat hun stellingen zijn.

Willen we nu echter de tekst lezen van het Derde Geheim van Fatima, zoals het op 26 juni 2000 door het Vaticaan bekend gemaakt werd :

… Na de twee delen, die ik reeds heb uitgelegd, zagen we aan de linkerzijde en een beetje boven Onze Lieve Vrouw, een engel met een vlammend, bliksemend zwaard in zijn linker hand. Er kwamen vlammen uit, die de wereld in vuur leken te zullen zetten. Ze stierven echter uit als ze in aanraking kwamen met de glans, die Onze Lieve Vrouw van uit haar rechter hand naar hem uitstraalde. Met zijn rechter hand naar de aarde wijzend, riep de engel met luide stem : "Boete, boete, boete! En we zagen in een immens licht, dat God is "iets dat er op geleek hoe mensen te zien zijn wanneer ze voor een spiegel voorbij gaan" een bisschop in het wit gekleed. "We hadden de indruk dat het de H. Vader was.” Andere bisschoppen, priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen, beklommen een steile berg met op de top een groot Kruis van ruwe houten balken, als van kurkeiken met de schors. Voor hij dit bereikte ging de H. Vader door een grote stad, die half in ruïnes lag en bevend bleef hij staan, overmand door pijn en verdriet, hij bad voor de zielen van de lijken, die hij op zijn weg ontmoette. Toen hij de top van de berg had bereikt, op zijn knieën aan de voet van het grote Kruis, werd hij gedood door een groep soldaten, die kogels en pijlen op hem afschoten. Op dezelfde wijze stierven de een na de andere, de overige bisschoppen, de priesters, de mannelijke en vrouwelijke religieuzen en meerdere leken van verschillende rang en stand. Onder de twee armen van het Kruis waren er twee engelen met een kristallen wijwatervat in de hand, waarin ze het bloed opvingen van de martelaren en waarmee ze de zielen besprenkelden, die op weg waren naar God. [Tuy, 03-01-1944] [12]

Het hoeft niet gezegd dat deze tekst op een eerder eigenaardige manier bekend gemaakt werd. Op 13 mei 2000 las Kardinaal Angelo Sodano, in Fatima, aan het einde van de plechtigheid voor de heiligverklaring van Francisco en Jacinta Marto, een rede voor waarin hij, in naam van de Paus, aankondigde dat het Derde Geheim eindelijk zou worden bekend gemaakt. Sodano las de tekst van Geheim niet, maar liep er daarentegen op vooruit met de interpretatie, zoals Andrea Tornielli opmerkte : "Vooraleer in te gaan op de kern van de inhoud, wenste hij de geesten van de mensen een interpretatie in te prenten, die, volgens hem, de juiste was." Het is niet duidelijk waarom de interpretatie gegeven werd door de staatssecretaris, die geen leerstellig gezag draagt.

De interpretatie van Sodano was de volgende : "Het visioen van Fatima gaat vooral over de strijd van het atheïsme tegen de Kerk en de Christenen en beschrijft het onmetelijk lijden van de geloofsgetuigen in de laatste eeuw van het millennium. Het is een eindeloze kruisweg, geleid door de pauzen van de twingtigste eeuw... De "bisschop in het wit gekleed" die voor alle gelovigen bidt, is de Paus. Het is ook hij, die, strompelend naar het kruis te midden de lijken van de martelaren [...], ogenschijnlijk dood, op de grond valt onder een salvo geweerschoten."

In werkelijkheid zou het Derde Geheim een profetische referentie zijn naar de aanval op Johannes-Paulus II op 13 mei 1981, juist op het feest van Onze Lieve Vrouw van Fatima. Nadat hij dit gezegd had, legde Sodano uit dat de tekst in de nabije toekomst zou bekend gemaakt worden, van zodra de commentaar, die de Paus had toevertrouwd aan de Congregatie van de Geloofsleer, klaar was. Op 26 juni die daarop volgde, hield Kard. Ratzinger een persconferentie, waarbij hij de commentaar van Sodano herhaalde en het Derde Geheim bekend maakte, samen met een reeks andere belangrijke documenten, die aanleiding gaven tot bepaalde polemieken. Het materiaal begint met een inleiding tot het Vaticaans dossier door Mgr. Tarcisio Bertone, die toen Secretaris was van de Congregatie van de geloofsleer en op heden Staatssecretaris.

De eerste van zijn [Bertone”s] geschriften, de "Inleiding", waar we nog op zullen terug komen, toont onmiddellijk en bij de eerste oogopslag een aantal eigenaardige ongerijmdheden, die enkele vragen en twijfels hebben opgeroepen, eerst en vooral, omwille van een logische tegenstrijdigheid. Inderdaad, Bertone leert ons dat "Johannes-Paulus II naar de omslag vroeg, die het derde deel van het "geheim" bevatte na de aanval van 13 mei 1981 en las het juist op 18 juli 1981. En "hij [Johannes-Paulus II] dacht er onmiddellijk aan de wereld toe te wijden aan het Onbevlekt Hart van Maria" [13], wat [voor de eerste keer] gebeurde met de "Akte van toewijding, uitgevoerd in de Basiliek van St. Maria Maggiore op 7 juni 1981.”
Let op de data. Zoals Pater Kramer laat opmerken: “Hoe is het mogelijk dat het lezen van het Derde Geheim de Paus er toe aanzette de wereld aan Maria toe te wijden op 7 juni 1981 als, volgens de bewering van Aartsbisschop Bertone, de Paus het Derde Geheim niet vroeger zou gelezen hebben dan op 18 juli 1981, meer dan zes weken later?”
Het is in feite verbazend dat er in de officiële wedersamenstelling, die zeker heel nauwkeurig herlezen, gepolijst en tot de laatste komma uitgepluisd werd, er zulk een zinloze contradictie zou achtergebleven zijn. Hoe kan dit verklaard worden?

Het is niet denkbaar dat dit een vergissing zou zijn, alsof er een verwarring van data zou zijn, gezien het feit dat dergelijke tekst wel duizendmaal herlezen en verbeterd geweest is en dat vergissingen zeker niet aan de aandacht ontsnapt zijn. Het gaat niet zozeer om een datum maar om een historisch/psychologische ommekeer in het leven van de Paus [toen hij het Derde Geheim gelezen had, “dacht de Paus onmiddellijk” aan de toewijding, die door de Madonna gevraagd was]. Het is ook ondenkbaar dat Mgr. Bertone valse informatie zou gegeven hebben, laat staan informatie, die vals zou blijken zonder enige reden of bedoeling. Daarom hebben we te doen met een eerste mysterie, waarvan de mogelijke oplossing zullen vinden in de volgende hoofdstukken.
Bovendien is het treffend dat Bertone verder ging met het woord “toevertrouwen” te gebruiken voor de “toewijding,” zoals ze door de Madonna in Fatima werd gevraagd. [Alsof ze protestanten waren, zouden vele theologen rebelleren tegen het idee van een toewijding aan Maria. Toch sprak Paus Johannes-Paulus II over een “toewijding”]. Boven alles blijft Bertone er over spreken als over een “toevertrouwen – toewijden” van de wereld, waar de Madonna in Fatima in feite vroeg om een heel specifieke daad: de toewijding van Rusland [gevraagd in het tweede deel van het Geheim] en Zuster Lucia steeds zei dat het om Rusland ging en niet om de wereld. [14] Dit is vreemd en dramatisch omdat tot nu toe de verschillende pauzen, hoewel ze het wensten te doen, er niet in slaagden een eenvoudig gebaar te stellen waar de Madonna om vroeg. [15]
Tientallen jaren primeerden de politieke en diplomatieke vooroordelen van hen die de Paus belegerden met waarschuwingen dat het gebaar, door de Madonna gevraagd, een open provocatie zou zijn van de Sovjet Communistische macht. Dan voegden zich bij de advocaten van de “Ostpolitik” diegenen, die van de oecumenische dialoog een dogma maken, en een apocalyptische breuk vreesden met de Russisch Orthodoxe Kerk. En tot slot haalden vele theologen hun neus op als men sprak over een “toewijding” aan het Onbevlekt Hart van Maria, omdat ze de Protestanten niet willen beledigen, die Maria de eer niet waardig vinden van een “toewijding.” Alsof dit nog niet genoeg was, blijft er de praktische moeilijkheid al de bisschoppen te overtuigen om zich aan te sluiten bij deze eensgezinde daad van gans de Kerk. [Misschien kan alleen een bevel van de Paus, in naam van de gehoorzaamheid, hen daartoe brengen]. Het blijft een feit dat de pauzen van de 20e eeuw er niet in geslaagd zijn dit eenvoudig verzoek van de Madonna, door haar gevraagd in 1917, in te willigen [hoewel ze het in sommige gevallen met gans hun hart verlangden te doen, zoals Johannes-Paulus II, in andere gevallen wegens onverschilligheid].
Een ander element dat discussie verwekte treffende de “Inleiding” van Mgr. Bertone ging precies over deze “toewijding.” Was ze door Paus Johannes-Paulus II op 25 maart 1984 uitgevoerd op het St. Pietersplein? Zoals Bertone schreef : “Zuster Lucia heeft persoonlijk bevestigd dat deze plechtige en universele toewijding overeenstemde met wat de H. Maagd gevraagd had” [Ja, het was gedaan op 25 maart 1984, zoals O. L. Vrouw gevraagd heeft” : brief van 8 november 1989]. Daarom is elke verdere discussie, elk verder verzoek, ongegrond.”
Deze uiterst belangrijke passage bevat eveneens vele eigenaardigheden. De manier waarop het document aangehaald wordt, dat de goedkeuring van Zr. Lucia moet bewijzen, is onthutsend : “Brief van 8 november 1989.” Welke brief? Aan wie gezonden? Waar gepubliceerd Er is zelfs geen voetnoot! Waarom? En waarom werd er geen fotokopie gemaakt, zoals van alle andere gepubliceerde geschriften van Lucia? Hoe kan deze abnormaliteit uitgelegd worden? Er is geen enkel respectabele publicatie, boek, of verhandeling, zelfs geen studententhesis, waarin op deze manier een document zou worden geciteerd, nog minder als we te doen hebben met een document, dat van kapitaal belang is, dat het enige getuigenis is over iets essentieels. [16] En de officiële publicatie van het Derde Geheim door het Vaticaan is veel belangrijker dan gelijk welk boek!
In elk geval, zelfs Monseigneur Bertone definieert de ceremonie van 25 maart 1984, niet als een “Toewijding van Rusland.” Dit is zeer betekenisvol. Hij spreekt in vage termen over “een plechtige en universele daad van toewijding.” Het is echter juist dit het gebrek aan een specifiek voorwerp [Rusland], dat een van de twee redenen is waarom Zr. Lucia een duizendtal keren herhaald heeft, na de toewijding, die door Paus Pius XII gedaan werd, dat dit geen antwoord was op wat de H. Maagd van Fatima gevraagd had. Verder herhaalde Zr. Lucia, met betrekking tot de plechtige toewijding van 1984: “Er was geen deelname van alle bisschoppen en Rusland werd niet vermeld. Veel bisschoppen hechtten geen belang aan dit gebaar." [17]
Het is een feit dat de Paus de eerste is om te tonen dat hij zich van het probleem bewust is. Waarschijnlijk wenste en wilde hij dat de plechtigheid [de ceremonie van 1984] een aanzet was, een geestelijke voorbereiding voor de meer twistzieken, voor de echte toewijding, waarvan hij hoopte dat hij ze in de toekomst zou kunnen uitvoeren. Een naaste medewerker van de H. Vader, Bisschop Paul Josef Cordes was vice-president van de Pauselijke Raad voor de Leken toen hij in 1990 deze revelatie deed: “ Het was in 1984 en tijdens een private lunch met de Paus sprak ik over de toewijding, die hij gedaan had. Ik herinner me dat hij enkele tijd tevoren er aan dacht Rusland te vermelden in het zegeningsgebed. Na een suggestie van zijn medewerkers had hij echter het idee laten varen. Hij mocht het risico niet lopen de Sovjet leiders zo rechtstreeks te provoceren. Ik herinner me ook hoe het nalaten van de openbare zegening van Rusland zwaar op hem woog.”

In elk geval was Johannes-Paulus II, zelf perfect bewust dat er die dag nog geen “toewijding van Rusland” geweest was, van plan dit zeggen in het midden van zijn plechtig gebed. Hij verliet de geschreven tekst en voegde er plots deze woorden aan toe : “Moeder van de Kerk […] verlicht in het bijzonder deze volkeren, waarvan U wacht op onze toewijding en ons toevertrouwen."
Dit wil niet zeggen dat de toewijding van 1984 door de Hemel niet aanvaard werd en geen weldadige effecten gehad heeft [zoals gebeurde met Pius XII, zoals we zullen zien]. De Paus wist echter van in het begin [en zei het ook] dat het niet de toewijding was, die gevraagd was in Fatima en dat ze niet de effecten zou hebben, die daar door de Madonna waren beloofd [in het bijzonder de bekering van Rusland]. De woorden van de Paus werden “s anderendaags, als zodanig gepubliceerd door de Observatore Romano en Bertone citeerde ze zelf, toen hij deze rede aanhaalde. Het is daarom duidelijk dat, als de Madonna nog steeds wacht op de toewijding, dit betekent dat ze nog niet gedaan is. Inderdaad, zelfs na de toewijding van 1984 liet Zr. Lucia weten, zoals ze vroeger reeds gedaan had, dat er geen “toewijding van Rusland” geweest was, waar de Madonna op wachtte.
Waarom schijnt Zr. Lucia dan, in de tekst van Mgr. Bertone, in 2000 het tegenovergestelde te zeggen? En waarom zou ze dit zeggen in een brief, die de zienster verondersteld werd te hebben geschreven vijf jaar na de toewijding, in 1989, en niet met de hand, maar met een computer, waar ze, voor zover we weten, niet mee kon werken. Volgens de bezwaren, die de geloofwaardigheid van de brief ondermijnen, is er ook een grote fout, die Zr. Lucia nooit zou gemaakt hebben. Men leest er, volgens Pater Kramer, dat Paulus VI de wereld zogezegd heeft toegewijd aan het Onbevlekt Hart van Maria, tijdens zijn bedevaart naar Fatima. [18]
Kan men een zo belangrijke uitspraak van Zr. Lucia baseren op een brief, die zo omstreden is, niet gepubliceerd noch getoond, waarvan noch het adres noch de bestemmeling vermeld is, een brief, die al de vorige verklaringen van de zienster tegenspreekt? Kan men zich enkel baseren op een brief, die door Zr. Lucia niet met de hand geschreven werd en waarvan de echtheid door de zuster nooit is bevestigd? Om een einde te maken aan alle betwistingen en bezwaren en om echt te kunnen zeggen dat “alle discussies en verdere vragen ongegrond zijn,” had Mgr. Bertone een extreem efficiënte en [voor hem] extreem gemakkelijke mogelijkheid om alle twijfels uit de wereld te helpen, nl. een enige, gedenkwaardige en historische gelegenheid: Lucia ondervragen.

Een hoogste eigenaardige ontmoeting...

Het is een schitterende lentemorgen, 27 april 2000, als de hoge Piemontese prelaat zich aanmeldt in de stille en zoet geurende Karmel van Combrië. In een donkere aktetas draagt hij een brief van de Paus voor Zuster Lucia, die hem door het Staatssecretariaat is toevertrouwd en waarin de Paus de zending van de Aartsbisschop uitlegt. Mgr. Bertone wordt met grote hartelijkheid en vriendelijkheid door de zusters verwelkomd. Hij mag zich thuis voelen, enkele woorden, een koffietje … en dan, met de hulp van een looprek, daar komt Zuster Lucia. Hoewel stokoud, schijnt ze de prelaat “helder van geest en sereen” [zijn eigen woorden].
Mgr. Bertone had daar voor hem de levende getuige van Fatima, zij, die met haar pen het volledige geheim neergeschreven heeft. Hij kon alle twijfels wegnemen, alle onrustwekkende vragen opklaren. Zuster Lucia kan alles uitleggen. De prelaat kon [als hij dat wilde] haar directe vragen stellen, met het grootste gemak. Of deze brief van 1989 door haarzelf geschreven was en of het gebaar van 1984 de “Toewijding van Rusland” was, die door de Madonna in Fatima gevraagd was. Hij kon [en moest] haar vragen om formeel de verklaringen te ontkennen, die aan haar werden toegeschreven en waarbij ze gezegd had dat deze toewijding niet gebeurd was. En, bovenal, hij kon en moest Zuster Lucia rechtstreeks vragen of ze ooit neergeschreven had wat er op de fundamentele zin van de H. Maagd volgt: “In Portugal zal het dogma van het Geloof altijd bewaard blijven," of, met andere woorden, of er belangrijke woorden volgden van de Madonna, die in de plaats kwamen van het “enz.” …
Juist daarom is Mgr. Bertone hier. Verrassend genoeg stelt de prelaat geen enkele van deze vragen. Zelfs niet één. In het geheel niets. Of tenminste niets dat terug te vinden is in het verslag [niet getekend noch door Bertone zelf nagezien] dat te vinden is in het "Fatima Dossier" van het Vaticaan. Nu, de vraag kan gesteld worden : "Waarom citeert de Aartsbisschop als bewijs, twee maanden later, in de "Inleiding" tot het dossier [en bovendien nog als enig bewijs] een betekenisvolle brief van Lucia, niet getekend, van twijfelachtige authenticiteit, waarvan de geadresseerde onbekend is en die alle vorige verklaringen van de zienster tegenspreekt, als hij Zuster Lucia zelf ter beschikking had en van haar rechtstreeks, uit eerste hand, een formele verklaring had kunnen vragen, misschien zelfs opgenomen op video, om deze te kunnen voorleggen aan ieder die bezwaren opperde of aan de wereld?"
Er is geen bevredigende uitleg. Om de waarheid te zeggen: het anonieme verslag van deze ontmoeting, die aan het Vaticaans dossier toegevoegd werd, maar niet werd getekend door Zuster Lucia, de zoveelste eigenaardigheid, citeert enkele schaarse zinnen, bovendien tussen aanhalingstekens, die aan de zienster toegeschreven zijn. Uit een interview, dat, volgens Kard. Bertone, "meerdere uren geduurd had" vermeldt het verslag maar enkele dingen, toegeschreven aan Zuster Lucia, die in een maximum van drie minuten zouden kunnen gezegd worden. En de rest?Wat werd er aan de zuster en door de zuster gezegd in de overblijvende "vele uren"? Nooit werd er een opname van bekend gemaakt. [19] Het is enkel bekend, door Bertone zelf, dat de ontmoeting "belangrijk was, zo dat de Paus een beslissing zou kunnen nemen in verband met de publicatie van het Geheim.” Dit betekent dat het even beslissend was als een "verdict.” [20] Het is dan ook belangrijk te erkennen dat ook dit een eerder belangrijke informatie is.
Waarom was er dan feitelijk een zo lange ontmoeting nodig om over de publicatie te beslissen van de tekst van het visioen? Welk soort "verdict," namelijk welk soort vrijgeleide of herbevestiging, moest zuster Lucia uitspreken? Het was in 1944 dat ze het derde deel van het Geheim neerschreef met het verzoek, volgens de aanduidingen van de H. Maagd, dat het moest bekend gemaakt worden in 1960. Van die datum af begon ze voortdurend te vragen om de bekendmaking. Wat werd er daarom nog meer van haar gevraagd? Waarom legde men haar, een negentigjarige, een lange ontmoeting op van "meerdere uren"?
Bovendien moet deze ontmoeting extreem belastend geweest zijn als men rekening houdt met de duur en het feit dat ze het Vaticaan moest helpen de beslissing te nemen of men het Geheim al dan niet zou bekend maken. Was er misschien een risico dat ze het niet eens was met "deze" soort bekendmaking van het Geheim? Verlangde men dat ze haar toestemming gaf voor een gedeeltelijke bekendmaking, die [voor altijd] het deel met de woorden van de Madonna zou begraven en het visioen zou interpreteren als een verwijzing naar het verleden? Anderzijds kan deze ontmoeting als gevolg gehad hebben dat het Vaticaan de zuster de toelating gaf tot publicatie van haar boek met meditaties : "De Oproepen van de Boodschap van Fatima." Dit boek bevat een zin, waar Marco Tossati terecht de aandacht op vestigt omdat hij heel wat doet nadenken : "Ik laat de H. Kerk de volledige vrijheid om de zin van de Boodschap te interpreteren omdat dit tot haar bevoegdheid behoort. Daarom onderwerp ik mij nederig en gelukkig aan wat ze wil zeggen of wat ze wil verbeteren, veranderen of verklaren.”

Was het misschien deze "gehoorzaamheid", die van de zuster gevraagd werd tijdens deze ontmoeting van april 2000? Hebben we te doen met een verzoek tot zwijgen of "verbetering"? In de rand van deze vragen is er een uiterst "eigenaardig" nieuwsfragmentje, dat door Paolini genoteerd werd. Op 26 juni 2000, de dag, dat het Geheim door de Prefect van het Heilig Officie bekend gemaakt werd in een sensationele internationale televisiepersconferentie in het Vaticaan verscheen er in de "Corriere della Sera" deze titel : "Zuster Lucia zal op de televisie de bekendmaking van het Derde Geheim van Fatima niet volgen." Wat nog meer verbazend is dan de titel zelf, is de uitleg, die Zuster Maria do Carmo, de overste van het klooster, in het artikel zelf geeft: "We kijken naar de televisie, maar enkel bij buitengewone gelegenheden. De persconferentie aangaande het Geheim van Fatima is niet zulke gelegenheid."
En wat zou voor de Karmelietessen van Coïmbra een “buitengewone gelegenheid” zijn? Misschien de finale van de wereldbeker voetbal? Moeilijk te beantwoorden . Daarom keren we terug naar de ontmoeting van 27 april 2000, die bedoeld was om het Vaticaan te laten beslissen over de bekendmaking van het Geheim. Bij de schaarse zinnen, die door Zuster Lucia gezegd werden, is er een die de aandacht trekt omdat ze de zoveelste logische tegenstrijdigheid bevat. Laten we de volledige passage lezen :

Daar Zuster Lucia, voor ze de verzegelde omslag, die het derde deel van het “Geheim” bevatte, aan de toenmalige Bisschop van Leira-Fatima overhandigde, op de omslag geschreven had dat deze enkel na 1960 mocht geopend worden door de Patriarch van Lissabon of door de Bisschop van Leira, vroeg Zijne Excellentie Mgr. Bertone haar : “Waarom enkel na 1960? [21] Was het O.L.Vrouw, die de datum vastgesteld had?” Zuster Lucia antwoordde : “Het was niet O.L.Vrouw. Ik stelde de datum vast, omdat ik de ingeving had dat het voor 1960 niet, maar dat het daarna wel zou begrepen worden. Nu kan men het beter verstaan.”

Deze enkele lijnen uit het “notulen”, veroorzaken een storm vragen. Eerste vraag : Als het geheim bestemd was voor de Patriarch van Lissabon en de Bisschop van Leira, zoals hier officieel wordt gezegd, waarom besloot het Vaticaan dan het tot zich toe te trekken? Welke reden was er voor zulke beslissing? In een officieel en beslissend Vaticaans dossier over het Derde Geheim zou men hiervoor een definitieve verklaring verwachten. De “Inleiding” door Monsignor Bertone zegt dat de verzegelde omslag, “die oorspronkelijk in bewaring was bij de Bisschop van Leira” [aan wie ze geadresseerd was en die Lucia het bevel gegeven had het te schrijven], “op 4 april 1957 werd afgeleverd bij het Geheim Archief van het H. Officie.” Deze formulering is dubbelzinnig omdat men zou kunnen denken dat de Bisschop van Fatima alles aan het Vaticaan wenste over te dragen, waar het integendeel het H. Officie was, dat van 1957 af het bevel gaf dat alle geschriften van Lucia naar Rome moesten gezonden worden en “ook het Geheim, boven alles het Geheim.” [22]
Wat was de reden? Bertone zegt : "Om het Geheim beter te beveiligen." Dit zou een belediging kunnen zijn voor de Bisschop van Fatima, te meer dat in 1944 het Vaticaan zelf gezegd had dat het in die dagen niet opportuun was alles naar Rome te zenden. Gezien het feit dat het Geheim bijna 13 jaar in Leira bewaard was, waarom was dat dan niet meer aangewezen op de vooravond van de dag dat de Madonna aangegeven had om het bekend te maken? Het antwoord is simpel : Omdat de Bisschop van Leira, Monsignor da Silva en de Patriarch van Lissabon, Kard. Cerejeira, gevolg gevend aan de aanduiding, die de Madonna door Lucia gegeven had, reeds hadden aangekondigd dat ze het Geheim in 1960 zouden openen. Het was om dit te voorkomen dat het H. Officie tussenbeide kwam. Omdat er in het Vaticaan besloten was om "Het Geheim te beschermen," met andere woorden: "Het te begraven" in een kluis.

Het is een absolute ongehoorde manier van handelen, te meer omdat het eerste en het tweede deel van het Geheim niet beveiligd werden in het Vaticaan en gepubliceerd werden op een manier, die heel anders was dan de tekst van 2000, zonder officiële tussenkomst van de H. Stoel.

De twee eerste delen van het Geheim werden, ongelukkiglijk in een ongeloofwaardige "aangepaste" versie, die om politieke en oorlogsredenen de Sovjetunie ontzag, gepubliceerd in april 1942 in de 4de uitgave [gedrukt in het Vaticaan] van de "Wonderen van Fatima" door Pater Da Fonseca, een Portugese Jezuïet van het Pauselijk Bijbelinstituut in Rome. Dit werk bevat belangrijke selecties uit de vier "Herinneringen van Lucia.” [23] In mei 1942 publiceerde Don Luigi Moresco "De Madonna van Fatima" met dezelfde "aangepaste" versie van de twee eerste delen van het Geheim. Eindelijk werd op 13 oktober van hetzelfde jaar de volledige en correcte tekst van de "Herinneringen" in Portugal gepubliceerd in de derde uitgave van het boek "Jacinta", met de goedkeuring van José Galamba de Oliveira en de officieuze goedkeuring van de Portugese Kerk, maar steeds, als het ware, op een niet-officiële manier.

Als deze twee delen van het geheim bekend gemaakt werden, hoewel ze zo "explosief" waren en bovendien in gloeiende historische omstandigheden [er was een hevige wereldoorlog aan de gang en de onthulling over Rusland kwam juist na dat Rusland het Geallieerde front had vervoegd], [24] waarom niet hetzelfde voor het "derde deel", waarvan het Vaticaan de tekst en het Geheim naar zich toetrok? Welk een onuitsprekelijke inhoud zou het kunnen gehad hebben? Is het mogelijk dat het enkel om de tekst zou gaan, die in 2000 bekend gemaakt werd? Deze tekst lijkt zulk een alarm niet te rechtvaardigen, noch zulk een dramatische tussenkomst vanwege de H. Stoel.

Gaat het daarom om een andere tekst? Zit daar het "dynamiet"? Ja, natuurlijk! Kard. Ottaviani, die aan het hoofd stond van het H. Officie, verklaarde expliciet op 11 februari 1967, waarom deze beslissing tien jaar vroeger genomen was : "Om te voorkomen dat iets dat zo delicaat was van natuur en niet geschikt voor publieke consumptie [sic!], om een of andere reden, zelfs per ongeluk, in vreemde handen zou vallen.” [25] Als echter de Madonna op zulk een sensationele manier in Fatima verschenen was om juist een "zo delicate" en dringende boodschap te geven voor de mensheid en voor de Kerk, hoe kunnen wij, Katholieken, haar "het zwijgen opleggen" en haar censureren onder het voorwendsel dat haar boodschap niet "geschikt is voor publieke consumptie"? Is het geen daad van uiterste hoogmoed onszelf voorzichtiger te wanen dan Zij, die vereerd wordt als de "Allervoorzichtigste Maagd" en verstandiger dat Zij, die beschreven is als de "Zetel van Wijsheid"? Hoe is het mogelijk dat politieke overwegingen of menselijke vrees de bovenhand hebben gehad op de gehoorzaamheid, die we de Hemel verschuldigd zijn?

Tweede vraag : Sinds mensenheugenis heeft Zuster Lucia steeds herhaald dat het de Madonna was, die haar de datum van 1960 had aangeduid voor de bekendmaking van het Geheim. Dit vinden we terug in duidelijke en zekere verklaringen van de zienster. [26] Waarom zou ze dan plots in 2000 haar vorige verklaringen leugenachtig maken door aan Mgr. Bertone te vertellen dat de datum haar eigen idee was? En waarom heeft de prelaat haar niet naar de reden gevraagd van haar vorige verklaringen? Waarom maakte hij haar geen opmerking over het feit dat ze jarenlang een leugen had verspreid door aan de Madonna een idee toe te schrijven dat van haarzelf kwam? En, op de koop toe, dat ze de H. Stoel bedrogen had [omdat ze hen gevraagd had te luisteren naar de Madonna]? Als Mgr. Bertone, steeds schrander en oplettend, haar deze verhelderingen niet gevraagd heeft, moet er een reden geweest zijn. Bovendien, dat de keuze van 1960 als moment dat het Geheim moest bekend gemaakt worden, van de Madonna kwam en niet van Lucia, is eveneens zeker omwille van de volgende logische reden: Op 13 juli 1917 verbood de H. Maagd persoonlijk de onthulling van het Derde Geheim:"Vertel dit aan niemand" en Lucia zou nooit gedurfd hebben een datum vast te stellen, waarop het aan iedereen mocht bekend gemaakt worden.

Enkel de Madonna zelf, die de geheimhouding van de boodschap had gevraagd, kon deze datum bepalen. De twee eerste delen van het Geheim werden trouwens door Zuster Lucia bekend gemaakt in 1941, enkel toen en “omdat ik toelating heb van de Hemel.” [Dit betekent dat ze de toelating gekregen had tijdens een van de verschijningen van de Madonna na 1917].

Bovendien, hoe zou een Portugese slotzuster, die, op het moment van de verschijningen niet kon lezen noch schrijven en die dacht dat “Russia” [zoals de Madonna ze noemde] een onbekende vrouw was, in staat geweest zijn politiek-kerkelijke scenario”s te bedenken om te kunnen voorzien dat in 1960 “duidelijker zou worden” wat er in het visioen getoond werd.

Derde vraag : Zuster Lucia had gevraagd dat het Geheim zou onthuld worden in 1960 of na haar dood, als deze vroeger zou komen. Om welke reden overzag Mgr. Bertone deze bijkomende voorwaarde, toen hij de zienster ondervroeg en waarom vroeg hij haar niet om dit uit te leggen?

Vierde vraag: Men zou verwachten dat in het Vaticaans dossier, waarin aan Lucia gevraagd werd wie de datum van de bekendmaking bepaald had, het Vaticaan ook uitleg zou geven waarom, met betrekking tot deze datum, besloten werd niet te luisteren naar het verzoek van de zienster [of van de Madonna]. Hoe komt het dat hiervoor geen verklaring te vinden is?

Vijfde vraag: Waarom zou Zuster Lucia zeggen dat het Derde Geheim in 1960 duidelijker zou zijn, als het om een tekst gaat, die een moordaanslag voorspelt die zal gebeuren in 1981? [27] Als de tekst van het Derde Geheim die tekst is, die in 2000 onthuld werd en er geen ander deel is dat geheim blijft, wat is er dan in de tekst dat in 1960 duidelijker zou zijn? In de beschrijving van het visioen, bekend gemaakt in 2000, is er niets dat duidelijker zou worden in 1960. Waarom dan heeft Kard. Bertone de zienster niet gevraagd om zelf uitleg te geven? Waarom liet hij zulk een belangrijke vraag achterwege op het moment zelf dat hij naar Coïmbra gezonden was, juist om meer inlichtingen over van het Derde Geheim?

Beslist, het mysterie groeit. Er zijn echter andere, nog ernstiger vragen.

Voetnoten

[6] Na Fatima en andere grote verschijningen van deze tijd stelde er zich een probleem voor de Kerk om,   naast de openbaring, die met de Apostelen beëindigd is en naast  private openbaringen, voorbehouden aan mystici en heiligen, een standpunt in te  nemen over de status van deze rechtstreekse openbaringen, waarmee de H. Maagd tussenkomt in de menselijke geschiedenis om het geloof van de Kerk te versterken  en de wereld op te roepen tot bekering.  In enkele gevallen hebben dergelijke openbaringen de beslissingen van de Kerk verlicht om bepaalde dogma”s af te kondigen [wat het geval was met de gebeurtenissen van de Rue du Bac en van Lourdes voor het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis].

[7] “Deze bijzonderheid”, zo luidt de commentaar van Pater Valinho, de neef van Zuster Lucia, “toont dat het niet gaat om een collectieve zinsbegoocheling, waarvan de menigte, die aanwezig was bij de verschijning, het slachtoffer zou geweest zijn.” [In Renzo en Roberto Allegri, Reportage da Fatima, Ancora, Milaan, 2000, p.167]

[8] De woorden, die de Madonna juist had gezegd waren : “Offer uzelf op voor de zondaars, en zeg dikwijls, bijzonder als ge een offer brengt : “O Jezus, het is uit liefde voor U, voor de bekering van de zondaars en als eerherstel voor de zonden, die tegen het Onbevlekt Hart van Maria bedreven worden.”  [Verslag van P. Louis Kondor, SVD, ed. Fatima in Lucia”s eigen woorden [Fatima, Portugal, Postulation center, 1976, p.162].

[9] Deze zin werd door Lucia niet genoteerd in haar Derde Herinneringen, maar verschijnt in haar Vierde. Men heeft steeds gesteld dat het een voorbode is van het Derde geheim, waarschijnlijk het begin.

[10] Wat dit betreft schreef de geschiedschrijver van de Loge, Ernesto Galli, “Tot het tegendeel bewezen is, is het plan voor een Mexico zonder God het openen van een meedogenloze jacht op Katholieke priesters en plattelands Christeros. Het waren zeker geen Communisten, maar eerder bourgeois van een smetteloze liberaal-vrijmetselaars afkomst.” [Corriere della Sera, 14 mei 2000]. Men kan hier het geval toevoegen van de Spaanse burgeroorlog, waarbij menige anti-Christelijke krachten samen spanden om duizenden ongewapende en onschuldige Christelijke martelaren uit te roeien.

[11] Er werd hier tegen een opwerping gemaakt : dat we zouden te doen hebben met een post-factum profetie. Dit is echter geen overtuigende opwerping omdat, zoals we zullen zien, de kinderen reeds de gebeurtenissen, die waren voorspeld, voor geweest waren. Zie Luigi Gonzaga da Fonseca, Le meraviglie di Fatima, p.311 en Solideo Paolini, Fatima, p.92. Johannes-Paulus II zelf zei in Fatima op 13 mei 2000 : “De H. Maagd van de boodschap scheen, met een bijzondere scherpzinnigheid, de tekenen van onze tijd te lezen.”

[12] De meest ontstellende reacties waren deze die kwamen uit de zogenaamde “Katholieke wereld.” De theoloog Enzo Bianchi [Corriere della Sera, 5 mei 2000], die, zonder zelfs maar de tekst gelezen te hebben en voor hij gepubliceerd was, enkel op basis van een aankondiging van Kard. Sodano, oordeelde : “Een God, die een profetie geeft over de vervolging van Christenen in deze eeuw en die de Shoah vergeet met de dood van zes miljoen Joden, bestaat niet.”  Het is duidelijk dat Bianchi, naast het feit dat hij het derde deel van het Geheim oordeelde, zonder het te hebben gelezen, duidelijk ook geen weet had van   het tweede deel, waar de Shoah duidelijk voorspeld is. Bovendien moet hij ook maar weinig kennis en een lage dunk hebben voor de immense omvang van de slachtpartijen onder de Christenen in de twintigste eeuw, die hij lijkt als bijkomstig te zien.  Even surrealistisch was de reactie van Oscar Luigi Scalfaro, die zijn commentaar gaf op de aankondiging van Sodano en vaststelde dat hij het aan het rechte eind had gehad door nooit te hebben geloofd dat het Derde Geheim “verschrikkelijke ellenden en vreselijke rampen” voorspelde. Het is duidelijk dat het visioen van een stad in ruïnes, vol lijken en een nooit geziene moordpartij onder bisschoppen en Christenen, de Paus inbegrepen, niets angstaanjagend betekende voor de ex-president van de Republiek.  Welke zekerheid over het Derde Geheim haalt hij uit het feit dat “De Madonna onze moeder is, en”, volgens hem, “een moeder geen vreselijke dingen voor haar kinderen voorspelt.” [La Repubblica, 14 mei 2000].  Gedroeg de Moeder van Christus, die verscheen in Fatima en de mensheid had gewaarschuwd voor deze tragedie en daarvoor [in het tweede deel]  voor andere rampen, zoals de Tweede Wereldoorlog, de Shoah, de Communistische vervolging, zich misschien niet als een moeder?  Het tegenovergestelde is waar!

[13] Mgr. Pavel Hnilica getuigde : “Toen hij het ziekenhuis verliet, zei hij [de Paul] me letterlijk : “Ik begrijp dat de enige oplossing om de wereld te redden van de oorlog, te redden van het atheïsme, de bekering is van Rusland, volgens de boodschap van Fatima”” in 30 giorni, maart 1990.

[14] Zie Solideo Paolini, Fatima, p.125.  Zo, tijdens de persconferentie van 26 juni 2000, en bijgevolg bij de meest officiële gelegenheid, terwijl hij alle officiële documenten voorstelde, die door de Heilige Stoel gepubliceerd waren in verband met het Derde Geheim, verklaarde Monsignor Bertone letterlijk : “In de lijn van deze vermeldingen, keren we terug naar de kwestie van de zo genoemde “Toewijding van de wereld aan het Onbevlekt Hart van Maria”, een bijzonder gebaar van devotie, die door de Moeder van Jezus gevraagd werd op 13 juli 1917.” [L”Osservatore Romano, 26-27 juli 2000]. Die dag wist Monsignor Bertone zeer goed dat Zuster Lucia er meerdere keren  de nadruk op gelegd had dat het ging om de toewijding van Rusland en niet van de wereld en hij kende eveneens zeer goed de oude controverse betreffende deze twee toewijdingen. Waarom plaatste hij dan deze formulering, toegeschreven aan de H. Maagd, tussen aanhalingstekens, waarvan hij heel goed wist dat ze door Zuster Lucia afgekeurd werd?  Waarom zei hij niet eenvoudig de waarheid?

[15] Bisschop Pavel Hnilica, een persoonlijke vriend van Paus Wojtyla en een groot voorstander van Fatima, heeft heel goed de bijzondere centrale betekenis van Rusland [en van de Communistische kwestie] uitgelegd in het plan van Maria : “Op een dag, terugkerend uit Fatima, waar ik Zuster Lucia had ontmoet, vertelde ik Moeder Teresa wat de zienster me had gezegd. Het was dat de Madonna van Fatima, in verschillende verschijningen, zowel bij de officiële in 1917 als bij de private aan Zuster Lucia tijdens de volgende jaren, ten minste 22 keer haar belangstelling toonde voor Rusland. “Deze aandrang” zei ik tot Moeder Teresa “is het bewijs voor de buitengewone bekommernis van de Madonna voor het Russische volk.” [Renzo Allegri, Il papa di Fatima, p.305].

[16] Er is eveneens het controversieel interview van Zuster Lucia door Carlos Evaristo op 11 oktober 1992 [tijdens een bijeenkomst met niet Portugese priesters] en waarin de zienster vermoedelijk bevestigde dat de toewijding van 1984 deze was, die door de Madonna werd gevraagd.  Het is evenwel betekenisvol dat zelfs Monsignor Bertone dit niet citeerde.  Dit interview was de oorzaak van een ruwe polemiek en een reeks opwerpingen.

[17] Een interview, gepubliceerd in september 1985 door Sol de Fatima,  een tijdschrift van de Spaanse vleugel van het Blauwe Leger. Over haar gelijkaardige verklaringen over dit gebeuren, zie ook Pater Paul Kramer, in The Devil”s final battle [De eindstrijd van de Duivel], pp. 127-129 en Solideo Paolini in Fatima, p.126.

[18] Pater Paul Kramer, The Devil”s final battle,  p.104,125

[19] Om de waarheid te zeggen : In augustus 2006, dat is zes jaar na de publicatie van het Vaticaans dossier en een anderhalf jaar na de dood van Zuster Lucia, op de vooravond van de benoeming van Bertone tot Staatssecretaris, zinspeelde de prelaat tijdens een interview voor de eerste keer op het bestaan van een opname, waarover eerder nooit gesproken was.  Een journalist had de vraag gesteld : “Zijn er voorspellingen van toekomstige catastrofen [in het geheim van Fatima] of is alles reeds bekend gemaakt of verwezenlijkt?”  De Kardinaal antwoordde : “Ik ontmoette Zuster Lucia meerdere keren en ik had de notulen over dit onderwerp, die zij ondertekend had, in mijn handen. Er zijn geen verdere onthullingen over Fatima en het zo genoemde Derde Geheim werd volledig bekend gemaakt.” [Il Giornala, 29 augustus 2006].  Het is niet duidelijk over welke notulen Kardinaal Bertone het had het is evenmin duidelijk waarom ze nooit werden gepubliceerd.

[20] De Portugese journalist, Aura Miguel, schrijft in zijn boek Totus Tuus, dat begint met een inleiding door niemand minder dan Monsignor Bertone, dat de Paus enkel “de definitieve beslissing nam [om het geheim bekend te maken] nadat Monsignor Bertone terug gekeerd was van de Karmel van Coimbra, met het “verdict van Zuster Lucia” [p.147].

[21] In dit officieel document van de Heilige Stoel is dus uitdrukkelijk erkend dat Zuster Lucia op de omslag met het Derde Geheim de datum geschreven had wanneer het moest geopend worden.  Het lijkt daarom verrassend dat iemand die op het hoogste niveau de hand had in het ganse dossier van Fatima, de secretaris van Johannes-Paulus XXIII, Monsignor Loris Capoville, in staat was in een boek te schrijven dat Paus Johannes niets over die datum wist : “Het is een feit dat niemand hem hierover gesproken heeft, niemand verwees naar die tijdslimiet.” [Marco Roncalli, Giovanni XXIII nel ricordo del segretario Mons. Loris.F.Capovilla [Johannes XXIII, zoals hij door zijn Secretaris Mons. Loris.F.Capovilla herdacht wordt] [San Paolo, Alba, 1994, p.116] Paus Roncalli las het Derde Geheim op 17 augustus 1959 en, als het waar is wat het Vaticaans document beweert, heeft hij onvermijdelijk ook gelezen wat Zuster Lucia op de omslag geschreven had. Nogmaals een klinkende en verrassende tegenstrijdigheid over zulk een delicaat onderwerp.

[22] Dit feit beroerde de kanselarijen en de geheime diensten van de oorlogvoerende landen.  Het pact tussen Nazi Duitsland en de USSR was juist verbroken. Het laatstgenoemde had een  alliantie aangegaan met de Westerse mogendheden, voor wie de bekendmaking van de woorden van de Madonna over Rusland een explosieve betekenis kreeg.  De geschiedkundige Pater Robert Graham, een Amerikaans Jezuïet,  reconstrueerde wat er gebeurde als volgt : “In het deel “als mijn verzoeken worden ingewilligd zal Rusland zich bekeren en er zal vrede zijn, zo niet, dan zal het zijn dwalingen over de wereld verspreiden” werd het woord “het” vervangen door de vage uitdrukking “goddeloze propaganda”, wat ook betrekking kon hebben op Nazi Duitsland.”  Pater Graham legt verder uit dat “in plaats van het verzoek voor de “Toewijding van Rusland” men kan lezen “Toewijding van de wereld.” Ontoelaatbare naïviteit, als het naïviteit is … is wat dat meebrengt. Ik ben het er mee eens dat er een oorlog was, maar dit rechtvaardigt niet dat men de woorden van de Madonna verandert.”  [In Stefano Impaci, “En de H. Maagd beloofde …” in 30 Giorni, Maart 1990].

[23] Fonseca merkt op dat “het Geheim bekend gemaakt werd tijdens de oorlog, wanneer door  voorzichtigheid en “censuur” met moet alles moet vermijden wat de gevoeligheden van de twee in het conflict  betrokken partijen zou kunnen kwetsen. [Le meraviglie di Fatima, p.311].

[24] In FM [Frère Michel] v.II, pp.753-755 : Een diepe betekenis wordt toegekend aan deze wereldse samenloop van omstandigheden, wat toelaat te begrijpen dat de  “ingeving” van Zuster Lucia om de woorden van de Madonna over Rusland juist in de zomer van 1941 bekend te maken, moeten bedoeld geweest zijn om te waarschuwen voor deze alliantie met Rusland.

[25] FM v. III, p.483. De beslissing van het Vaticaan kan het gevolg geweest zijn van een reis naar Fatima in mei 1955 door Kard. Ottaviani zelf. Hij was eerder afkerig van zo genoemde “private openbaringen” en was betrokken in een lange ontmoeting met Zuster Lucia. Daar moet hij er toe gekomen zijn  de natuur van het Derde Geheim goed te begrijpen en keerde terug naar het Vaticaan in de overtuiging dat het nodig was de bekendmaking er van tot elke prijs te vermijden.

[26] De meest aangehaalde en nooit weerlegde  tekst werd in 1962 gepubliceerd. Het is de tekst van Canon Barthas, die op 17 en 18 oktober 1946 met de zienster kon spreken over het Derde Geheim. In het gepubliceerde verslag kan men lezen : “ Wanneer zal het Derde Deel van het Geheim bekend gemaakt worden?  Reeds in 1946 antwoordden de Bisschop van Leiria en de zienster me eensluidend en zonder enige aarzeling : “In 1960.” En toen ik, stoutmoedig, tenslotte vroeg waarom het nodig was tot dan te wachten, kreeg ik van de een zowel als van de andere hetzelfde antwoord : “Omdat de Heilige Maagd dat zo wil.” [Casimir Barthas, Fatima, Merveille du XXe siècle [Fatima, wonder van de XXe eeuw] [Fatima éditions, Toulouse, 1952] p.83, geciteerd in Laurent Morlier, Il Terzo Zegreto di Fatima …, p.48].  Later, in 1960, zal dezelfde auteur bevestigen “Lucia beaamt dat Onze Lieve Vrouw wenst dat het zou gepubliceerd worden na het begin van 1960.”  [Dalla Grotta alle Quercia-verde, 1960, pp.108-109, geciteerd in Morlier p.49].  Zo bevestigt Pater Valinho, de neef van Zuster Lucia, eveneens : “Het verslag van het Geheim was vergezeld van een brief waarin Zuster Lucia zegde dat de Madonna verklaard had dat het Derde Geheim mocht bekend gemaakt worden na 1960.” [In Renzo en Roberto Allegri, Reportage da Fatima, p.127].

[27] Na zijn ondervraging van Zuster Lucia in 1955, onthulde Kard. Ottaviani dat, toen hij haar vroeg waarom 1960, deze als antwoord gaf : “Omdat het dan klaarder zal zijn Mais claro].”  Als antwoord op dezelfde vraag door Canon Barthas in 1946, antwoordde Lucia eenvoudig : “Omdat de H. Maagd dat zo wenst.” [Zie Documentation Catholique, 19 maart 1967.  Col.542, geciteerd in FM, vIII, p.725, en Canon Barthas, Fatima, merveille du XXe siècle [Fatima-Editions 1952] p.83.

Vertaling: Dr. Guy Claes


01-10-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Socci: Het vierde geheim van Fatima. Inleiding

Antonio Socci: The Fourth Secret of Fatima

Engelse vertaling van "Il Quarto Segreto di Fatima".

Opgedragen aan:

  • Zijne Heiligheid Benedictus XVI.
  • Aan Yusriani [15 jaar], Theresa [16 jaar] en Alvita [19 jaar], jonge Christenen, de keel overgesneden en onthoofd met de machete omwille van hun geloof in Jezus. Op 29 oktober 2005 werden in Indonesië deze drie Christelijke studentes aangevallen door een bende fundamentalistische Moslims op weg naar school [een private Katholieke school in Poso]. De terroristen wierpen hen op de grond, sneden hen de keel over en onthoofden hen. Het hoofd van een van hen werd naar de ingang geworpen van de Christelijke kerk van Kasiguncu.
  • Aan Angela Pia, die door haar gebeden, de praktische medeauteur is van dit boek.

Harmish Fraser: "Het lijkt me dat dit de eerste keer is dat de Hemel de wereld verwittigt voor haar gedeeltelijke vernietiging, sinds de Heer Jeruzalem de straf voorspelde, die haar bedreigde. Wij zijn volledig vrij deze oproep te negeren, maar als dat moest gebeuren, moge God dan medelijden hebben met ons allen!"

De H. Maagd tot de H. Catherine Labouré, Parijs, 1830: "Het ogenblik zal komen, het gevaar zal groot zijn, men zal denken dat alles verloren is. Dan zal Ik met u zijn."

Psalm 8: "Uit de mond der kleinen, de kreet van het kind, bevestigt Gij uw vermogen, dat uw tegenstanders het weten."

Voorwoord

Op 13 mei van het Jubileumjaar 2000 onthulde het Vaticaan het Derde Geheim van Fatima aan de wereld in een officiële plechtigheid zonder voorgaande in de geschiedenis van de Kerk: Het visioen van een "Bisschop in het wit" die een heuvel beklimt, tussen de lijken, naar een kruis toe, waar hij gedood wordt door enkele soldaten. Onmiddellijk verbonden met de aanval op 13 mei 1981, ontgoochelde deze vaak aangekondigde bekendmaking vele mensen. Is het mogelijk dat een boodschap, die zo lang en zo zorgvuldig verborgen gehouden was, tenslotte verwijst naar een gebeurtenis, die reeds had plaats gevonden? Waarom dan bijna twintig jaar wachten om de inhoud bekend te maken? Wie is die "Bisschop in het wit?" Wat betekent die lange stilte en die afzondering, die aan Zuster Lucia werd opgelegd, te beginnen van 1960 tot aan haar dood in 2005? En hoe legt men sommige van haar woorden uit?

Is er een Paus-martelaar te verwachten in de nabije toekomst van de Kerk? Waarom werden er zoveel bijzonderheden van de officiële reconstructie betwist? Beetje bij beetje hebben de vervelende vragen zich opgestapeld en veel aanwijzingen tonen een ander beeld, een andere brandende waarheid: Misschien is er een ander deel van de boodschap van de Madonna nooit bekend gemaakt omdat het te verontrustend is. En het Vaticaan, met Johannes-Paulus II, kan een eerder andere weg gekozen hebben, een niet officiële weg om het volledige Derde Geheim bekend te maken aan de mensheid.

In dit onderzoeksdocument brengt Antonio Socci licht over de waarheid in de schaduwen, de taferelen achter de schermen, de intriges en polemieken die het Derde Geheim omringen en boven alles onthult het het drama van de pausen van de twintigste eeuw tegenover de enormiteit van de gebeurtenis en de profetie van Fatima. Het verzamelde bewijsmateriaal toont onverwacht de krachtlijnen van een boodschap, die cruciaal is voor het lot van de wereld en die alle mensen van onze tijd, maar vooral elke Christen aanbelangt. Een boodschap waarvan de sleutel de verschrikkelijke vraag is, die Jezus stelde in het Evangelie van de H. Lucas : "Maar zal de Mensenzoon, bij Zijn wederkomst, nog geloof vinden op aarde?"

Inleiding: Een verrassende ontdekking

Daarom reageerde ik op het nieuwe artikel van Messori met een journalistieke polemiek waarin ik als met een zwaard het gelijk van het Vaticaan verdedigde [vooral genadeloos tegenover de traditionalisten], viel de schrijver aan en ruimde al zijn "diëtrologieën" [1] uit de weg wat niet gepubliceerde documenten betrof. Ik wist natuurlijk dat na de noodlottige bekendmaking van het Derde Geheim in 2000, twijfels, verdenkingen, geruchten en kritische bemerkingen waren opgedoken binnen de omgeving van de Curie en dat deze openlijke bekendheid hadden gekregen binnen traditionalistische kringen. Ik had echter nooit aandacht besteed aan traditionalistische uitgaven omdat ik geloofde dat deze hun oorsprong vonden in een brandende ontgoocheling over een Geheim dat al hun "apocalyptische" voorspellingen negeerde.

Ik was echter getroffen door de publicatie van een jong Katholiek geleerde, Solideo Paolini, in een traditionalistisch tijdschrift, waarin ikzelf werd vernoemd. Hij kwam tussenbeide in mijn debat met Messori over Fatima en, in een vaardige polemiek, ontwikkelde hij een reeks argumenten, die grondig de officiële versie van het Vaticaan [die ook de mijne was] vernietigde. In hoofdzaak, volgens Paolini, die onmiddellijk daarna zijn thesis publiceerde in het boek "Fatima: Veracht de profetieën niet," verbergt het Vaticaan nog steeds het bijzonderste deel van het Derde Geheim, en ontkent het zelfs het bestaan er van omwille van zijn explosieve inhoud. De argumenten van Paolini waren ernstig en zijn houding niet partijdig. Andere boeken bleken minder goed gefundeerd en minder respectvol.

De geschillen van de traditionalisten met het Vaticaan over de bekendmaking van het Derde Geheim [van 26 juni 2000] zijn van kerkelijke zijde nooit onderzocht, nooit geconfronteerd en nooit weerlegd. Ze zijn onbekend in de wereld van de leken, misschien omdat hun publicaties bijna uitsluitend worden gelezen in hun eigen kring [2].

Mij kwam het voor dat de keuze van de Curie en de Katholieke media om dit te negeren en er niets over te zeggen, niet juist was, vooral na de buitengewone harde toon te hebben gelezen van hun beschuldigingen tegenover het Vaticaan. Zo wordt, bij voorbeeld in het boek van Pater Paul Kramer, die de werken verzamelt van verschillende auteurs [3], het Vaticaan er van beschuldigd de verzoeken van de Madonna van Fatima niet te hebben verhoord en wordt er bevestigd dat "de prijs van de besluitloosheid van het Vaticaan niet groter hadden kunnen zijn en door het ganse menselijk geslacht wordt betaald" [4].

Ik was er van overtuigd dat, als deze verdenkingen niet werden ontkracht en de beschuldigingen tegengespraken, de Kerk vroeg of laat zou te lijden hebben onder een storm, die gelijkaardig of misschien nog krachtiger zou zijn, dan deze die losgebarsten was over de "stiltes van Pius XII" of de theorieën van Dan Brown.

Het leek me dat de "strijdwapens" klaar waren [zelfs als ze op dat ogenblik nog niet gekend waren door de media en het brede publiek] en opgeslagen waren in de arsenalen van de Traditionalisten, maar ter beschikking waren van ieder, die een hevige aanval wilde inzetten tegen het Vaticaan. Zo bij voorbeeld: Het hevige "I accuse" [Ik klaag aan] van Laurent Morlier onder de veelzeggende titel: "Het door het Vaticaan onthulde Derde Geheim van Fatima is een vervalsing". Bij het ontleden van deze literatuur, naast wat er op het internet circuleerde, kwam het me voor dat er rond de Fatima zaak zo veel vragen zijn zonder antwoord, dat dit stof zou kunnen geven voor een "detective verhaal" [5]. Misschien het meest boeiende en dramatische detective verhaal van onze tijd omdat het niet alleen betrekking heeft op het Vaticaan, de grootmachten en hun geheime diensten, als op sommige duistere machtsorganen , maar ook op ieder van ons en het nabije lot van de ganse mensheid en van de Kerk.

Om de houding van het Vaticaan te verklaren en die berichtgeving te weerleggen, zocht ik vertegenwoordigers op van de Curie, zoals Kardinaal Bertone, nu Staatssecretaris, die in het middelpunt stond van de bekendmaking van het Geheim in 2000 [zeer zeker een delicate en zwaarwichtige taak, die begrip verdient]. Hoewel hij me begunstigd had met zijn persoonlijke aandacht en me had uitgenodigd een persconferentie te houden in zijn voormalig bisdom Genua, meende de prelaat het niet nodig in te gaan op mijn vraag om een interview, een keuze waartoe hij natuurlijk het recht had, maar die niettemin de vrees voedt dat er vervelende vragen bestaan en, vooral, dat er iets te verbergen is.

Ik trachtte evenwel de stelling van het Vaticaan te begrijpen om de beschuldigingen van de "Fatimisten" te kunnen weerleggen en onderzocht de concrete en betrouwbare elementen van kritiek in de litteratuur van de Traditionalisten. Ongelukkiglijk waren ze verborgen in een massa veronderstellingen, scheldwoorden, absurditeiten, en niet bevestigde geruchten. Ik vond sommige tegenstrijdigheden, ontmantelde sommige veronderstellingen, maar moest me aan het eind gewonnen geven , mede dank zij de onthullingen van een gezaghebbend getuige, die me onschatbaar waardevolle informatie bezorgde. Ik had me niet verwacht aan de ontdekking van een kolossaal raadsel, van een mysterie dat de geschiedenis van de Kerk van de 20e eeuw overspant, iets onzeglijks, iets "ijzingwekkends" dat letterlijk verschillende pauzen, die mekaar opvolgden in het midden van de eeuw, geterroriseerd heeft. Iets dat zeker betrekking heeft op de Kerk, maar ook onze nabije toekomst en die van onze broeders.

Hier vertel ik mijn reis doorheen het grootste mysterie van de 20e eeuw en stel het resultaat voor dat ik eerlijk heb bereikt, een resultaat dat ernstig in tegenspraak is met mijn aanvankelijke overtuiging en dat me verrast en getroffen heeft. [De lezer zal deze ontwikkeling en verandering van beoordeling bemerken vanaf de eerste bladzijden tot aan het besluit]. Op het einde schets ik een hypothese over het "waarom" van deze gebeurtenissen. Een hypothese, die evenwel de hoop opent en de Goddelijke grootheid van de Kerk toelaat te schijnen doorheen en langsheen de kleinheid van haar bedienaars [met hun beperkingen, die we allen hebben] en die ons als met de hand in aanraking brengt met de werkelijke en levende aanwezigheid van Jezus Christus en van Zijn Moeder, nu, vandaag, tussen ons. Tot onze hulp.

Niemand is natuurlijk verplicht te geloven in bovennatuurlijke gebeurtenissen, zoals deze van Fatima. Niemand zal echter op een dag kunnen zeggen dat hij het niet wist.

Antonio Socci
7 oktober 2006, Feest van O.L.Vrouw van de Rozenkrans.

Voetnoten

[1] “Diëtrologie” is een Italiaanse term voor samenzweringstheorieën, die gebeurtenissen in het verleden (dietro) onderzoeken om verborgen complotten te vinden.

[2] De Vaticanist Marco Tossati, somde in 2002, met een aandacht voor de details, die kenmerkend zijn voor hem, in zijn boek Il Segreto Non Svelato (Het niet onthulde geheim) bepaalde van deze thesissen, twijfels en theorieën op, die begonnen de ronde te doen en voegde er waardevolle informatie aan toe, zoals we verder zullen zien.

[3] De auteur, samen met anderen, tekenen hun werk met initialen B.Ph.,M.Div.,S.T.L.Cand.), en met “Editional team of the Missionary Association”, en vermeldt (op pagina xxiii) “de bijzonderste bronnen van dit boek”, vaak te vinden op het Internet. “Met de toelating van de auteurs hebben Pater Kramer en de uitgevers van de Missionary Association artikelen en toespraken verzameld en er nog meer gegevens aan toegevoegd”. Daar de verschillende bijdragen geen naam dragen van de auteurs en omwille van de beknoptheid, zal ik enkel verwijzen naar Pater Kramer, vermits hij de curator is van dit boek, dat de naam draagt “The Devil’s final battle” [De eindstrijd van de Duivel]. Het is gepubliceerd bij The Missionary Associaltion, Terryville, Connecticut, 2002 en is online verkrijgbaar op en is te vinden op de website : www.devilsfinalbattle.com.

[4] Ibid. p. xi.

[5] De “traditionalistische” kritiek op de keuzen van de hiërarchie met betrekking tot Fatima, te beginnen met Pius XI, kan men samen met een buitengewone documentatie vinden in het monumentale werk van Frère Michel de la Sainte Trinité, “Toute la verité sur Fatima” [De volledige waarheid over Fatima], gepubliceerd bij La contre-Réforme Catholique. De drie delen, gepubliceerd tussen 1989 en 1990, handelen echter niet over het Derde Geheim, zoals het in 2000 werd bekend gemaakt. Voor de eenvoud zal ik deze drie boeken enkel vermelden met de initialen van de auteur FM, samen met een referentie naar het deel [v.I, v.II, v.III].

Vertaling: Dr. Guy Claes


12-09-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fatima in Lucia's eigen woorden. De Oproepen [7]
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [7]

De oproep tot een leven van totale toewijding aan God.

Volgens mij betekent de verschijning van Onze Lieve Vrouw van de Berg Karmel een totale toewijding tot God. Door zichzelf te tonen in ordekledij, wenst ze alle andere ordekledij die volledig toegewijd zijn aan God te vertegenwoordigen door hen te onderscheiden van de gewone christenen. De ordekledij is het onderscheiden teken van toewijden, een bescherming voor het decorum en de Christelijke bescheidenheid, een teken van verdediging voor de toegewijde persoon. Zijn die toegewijd geven er een waarde aan zoals de soldaten een waarde hechten aan hun uniformen en strepen: de kledij kenmerkt hen en vertelt wat ze zijn en de rang die ze bezetten, terwijl het hen tegelijkertijd de plicht oplegt om zich te gedragen naar hun status. Vandaar dat, wanneer men de kledij opzij legt, dit wil zeggen dat men een stap terugzet, men verdwijnt uit de gelederen van zij die zijn gekozen tot het hogere: men ontneemt zichzelf het teken van onderscheid die deze persoon verheft. Men daalt af naar een lager niveau, om te leven zoals hen die niet zijn geroepen tot een hoger niveau.

Zij die op een dag de stem van God hoorden en besloten om aan Zijn oproep gevolg te geven in een leven van totale toewijding, hebben zichzelf daarbij verheven naar een hogere plaats die hen onderscheidt van de rest van hun broeders en zusters. Dit onderscheid moet innerlijk zichtbaar zijn in Gods ogen en uitstralen naar de anderen toe. Het is een getuigenis die we moeten geven van de aanwezigheid van God in ons, volgens de status die we omhelsden en de status die we bezetten.

Jezus Christus wist dat Hij nagewezen werd omdat hij omging met tollenaars en zondaars en samen met hen at, maar dit had zeker niet tot gevolg dat hij zich op alle mogelijke wijzen ging verstoppen in alles wat Hij deed. Hij doorstond deze kritiek om zo de opdracht die de Vader Hem had toevertrouwd te volbrengen, en aldus ook te onthullen wie Hij was. We hebben Zijn voorbeeld en laat ons Zijn woorden eens nader bekijken: “Wie mijn volgeling wil zijn, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en zo achter mij aan komen. Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij en het evangelie, zal het behouden. Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar er het leven bij inschiet? Wat zou een mens niet overhebben voor zijn leven? Wie zich in deze tijd schaamt voor mij en mijn woorden, zal merken dat de Mensenzoon zich ook voor hem schaamt.” [Mc 8, 34-38]. Elders zegt Hij: “Jullie zijn het zout van de aarde. Maar als het zout zijn smaak verliest, hoe kan het dan weer zout gemaakt worden? Het dient nergens meer voor, het wordt weggegooid en vertrapt. Jullie zijn het licht in de wereld [...] Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen, opdat ze jullie goede daden zien en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel” [Mt 5: 13-16].

Hiervoor zijn we geroepen en gekozen door Christus: om Hem te volgen, om alle wereldse dingen de rug toe te keren om zo getuigenis te geven aan Christus en Hem te belijden tot het einde van deze wereld, door zijn leer te verkondigen door het woord en het voorbeeld om zo een licht te zijn voor mannen en vrouwen zodat ze in ons het beeld van Christus kunnen zien.

Laat ons nadenken over deze woorden van Jezus: “Jullie hebben niet mij uitgekozen, maar ik jullie, en ik heb jullie opgedragen om op weg te gaan en vrucht te dragen, blijvende vrucht.” [Joh 15: 16]. Wij zijn gekozen om vruchten te dragen en onze vruchten blijven door te volharden in de trouw aan de gave die wij van Hem hebben ontvangen en door de belofte die we hebben gemaakt toen we deze gave hebben aanvaard.

In het Evangelie vertelt Jezus aan iedereen, maar in het bijzonder aan de toegewijde zielen: “Ga door de nauwe poort naar binnen. Want de brede weg, die velen volgen, en de ruime poort, waardoor velen naar binnen gaan, leiden naar de ondergang. Nauw is de poort naar het leven, en smal de weg ernaartoe, en slechts weinigen weten die te vinden. Jezus zegt hier dat er slechts enkele het nauwe pad, dat naar het leven leidt, zullen volgen, terwijl er velen het brede pad zullen volgen dat naar de ondergang leidt. Als we de brede paden, de paden van een overdreven vrijheid willen volgen welke de waarden van gehoorzaamheid en enige onderwerping van hogerhand negeren, zijn we op een dwaalspoor geraakt, omdat Jezus Christus ons geroepen heeft om Hem te volgen en Hij was gehoorzaam tot de dood, zelfs de dood aan het Kruis, zoals Paulus de Apostel zegt. [Fil. 2:8]

De Goddelijke Meester zegt aan hen die hij omsluit om te gaan prediken tot de mensen in Zijn Naam: “Wie naar jullie luistert, luistert naar mij, en wie jullie afwijst, wijst mij af. En wie mij afwijst, wijst hem af die mij gezonden heeft” [Lc 10:16] Wat de Heer hier tot ons zegt vereist de deugdzaamheid van het geloof. Ieder van ons, maar in het bijzonder de toegewijde zielen, dienen te leven door het geloof: het geloof dat God ziet in de anderen en in alles dat gebeurt, het geloof dat onze verzekert van autoriteit en de vertegenwoordiging van God en dat, door de gehoorzaamheid, Gods wil nastreeft. Het meest opmerkelijke voorbeeld van deze gehoorzaamheid werd ons door Jezus Christus zelf gegeven toen Hij zei: “Hij die mij gezonden heeft is bij mij: hij heeft me niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat hij wil.” [Jn 8, 29].

Aan onze eigen wil verzaken om voor altijd Gods wil te doen, is onze holocaust, waardoor we onszelf verenigen met de Passie van Christus voor het belang van Zijn Mystieke Lichaam en ons versterken als leden van dat Lichaam. We maken er deel van uit door het Sacrament van het Doopsel, maar om in het Sacrament te blijven, moeten we levende leden zijn, door zowel leven te geven en het te doen groeien, in herinnering aan de woorden van Jezus: “Iedere rank aan mij die geen vrucht draagt snijdt hij weg” [Jn 15, 2]. Door aan onze eigen wil te verzaken om Gods wil te volbrengen, worden we scheuten van Zijn stam, leden van Zijn Lichaam en Zijn dienaars: “Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder” [Mk 3, 35]. Het is door onze eigen wil te verenigen met Gods wil dat we familie worden van God.

Aan onze eigen wil verzaken om voor altijd Gods wil te doen, is onze holocaust, waardoor we onszelf verenigen met de Passie van Christus voor het belang van Zijn Mystieke Lichaam en ons versterken als leden van dat Lichaam. We maken er deel van uit door het Sacrament van het Doopsel, maar om het Sacrament te blijven, moeten we levende leden zijn, door zowel leven te geven en het te doen groeien en dit in herinnering aan de woorden van Jezus: “Iedere rank aan mij die geen vrucht draagt snijdt hij weg” [Jn 15, 2]. Door aan onze eigen wil te verzaken om Gods wil te volbrengen, worden we scheuten van Zijn stam, leden van Zijn Lichaam en Zijn dienaars: “Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder” [Mk 3, 35]. Het is door onze eigen wil te verenigen met Gods wil dat we familie worden van God.

Het is het geloof dat onze stappen zal leiden tot zelfontkenning en ons zal helpen om de andere zelfverzakingen te aanvaarden die Christus van ons allen vereist als we Hem willen volgen in de keuze die Hij zich voor ons verwaardigd heeft: “Wie mij volgt, maar niet breekt met zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs met zijn eigen leven, kan niet mijn leerling zijn. Wie niet zijn kruis draagt en mij op mijn weg volgt, kan niet mijn leerling zijn […] Zo geldt ook voor jullie: wie geen afstand doet van al zijn bezittingen, kan mijn leerling niet zijn. Zout is iets goeds. Maar als ook het zout zijn smaak verliest, hoe kunnen we het dan zijn kracht teruggeven? Ook voor de bemesting van de grond is het niet meer bruikbaar, dus wordt het weggegooid. Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren!” [Lc 14, 26-27; 33-35].

Deze woorden van Jezus die ik zojuist heb aangehaald betekenen niet dat God van ons verlangt dat we onze familieleden zouden haten en verachten. Dit kan de bedoeling niet zijn want, op andere plaatsen in het Evangelie beveelt Hij ons om hen lief te hebben. Wat Hij verlangt van hen, die hun leven toewijden aan Hem, dat ze de geneugten van het leven zouden opofferen met hun families, dat ze de goede dingen van het leven zouden opgeven, het recht op het huwelijk, om kinderen te hebben, omdat zij die gehuwd zijn en kinderen hebben deze nooit zullen verachten of alleen laten. Verder zegt Onze Heer: “Zij kunnen mijn volgelingen niet zijn?” Als ze zijn volgelingen niet kunnen zijn, hoe kunnen ze dan zijn priesters en onderrichters zijn van Zijn volk? Hoe kunnen ze mensen zijn die zich volledig toewijden aan Zijn liefde en Zijn dienst?

Op een dag vroeg de Heilige Petrus aan Onze Heer wat de beloning is voor hen die alles achterlaten om Hem te volgen. Dit was Jezus’ antwoord: “En ieder die broers of zusters, vader, moeder of kinderen, akkers of huizen heeft achtergelaten omwille van mijn naam, zal het honderdvoudige ontvangen en deel krijgen aan het eeuwige leven.” [Mt 19, 29]. Jezus belooft het eeuwige leven aan hen die alles opgeven om voor Hem te leven, het recht om te huwen en kinderen te hebben, inbegrepen. Zijn woorden tonen duidelijk de nood aan van de nood aan waarden als armoede en kuisheid, in het bijzonder aan de de status van het celibaat. Iemand van het volk,die de Heer had gevraagd om Hem te volgen vroeg de toelating om eerst zijn vader te mogen begraven, maar Jezus zei tegen hem: “Laat de doden hun doden begraven, maar ga jij op weg om het koninkrijk van God te verkondigen.” [Lk 9, 60].

Een andere persoon vroeg alleen de toestemming om naar huis te mogen gaan om afscheid te nemen van zijn familie. Jezus zei tegen hem: “Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk van God.” [Lk 9, 62]. Een schriftgeleerde kwam op hem af en zei: “Meester, ik zal u volgen waarheen u ook gaat.’ Jezus zei tegen hem: ‘De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon kan zijn hoofd nergens te rusten leggen.”[Mt 8, 19-20]

Deze gedeelten uit het Evangelie tonen de vereisten van Jezus voor hen die zich volledig willen toewijden aan Hem. Zij dienen alles achter zich te laten, alles op te geven dat materieel en aards is. Zij moeten verzaken aan het huwelijk en aan het krijgen van kinderen om zo God te kunnen volgen, door henzelf volledig aan Hem te wijden met geheel hun hart en dit voor de redding der zielen. De vereistheid van de maagdelijkheid en het celibaat betekent niet dat het huwelijk op zichzelf niet goed zou zijn. Integendeel, het is een instelling die door God in het leven is geroepen en die Jezus Christus heeft verheven tot een sacrament. Noch betekent het dat het de Heer minder zou behagen om gehuwd te zijn en kinderen te hebben, daar zij de vruchten zijn van het sacrament en een zegen van God. Het betekent enkel dat, voor hen die geroepen en gekozen zijn voor een leven van totale toewijding aan God, de Heer andere vereisten en andere gaven heeft, omdat hun uiteindelijke bestemming anders is.

De evangelische raadgevingen die we omhelzen zijn de opofferingen die we maken aan God, de verzaking aan alle dingen en aan onszelf, om Hem te kunnen volgen met een zuiver hart, royaal en vreugdevol. En eenmaal we tot onze opoffering aan God hebben besloten, is er geen weg terug, want de Heilige Schrift zegt: "Wanneer een man de Heer belooft iets te zullen doen of onder ede de verplichting op zich neemt zich van iets te onthouden, mag hij zijn woord niet breken. Aan alles wat hij met zoveel woorden zegt, moet hij zich houden." En op een andere plaats lezen we: "Als u een eed aflegt aan de Heer, uw God, zult u de vaart niet minderen om ze te volbrengen, want de Heer uw God zal het zeker verlangen van u, en het zou een zonde betekenen voor u, maar als u uw belofte steeds herhaald, zal er geen zonde zijn in u."

U moet voorzichting zijn over wat er over uw lippen gaat, want "wat over uw lippen gegaan is, moet gij stipt volbrengen. Gij hebt immers de Heer, uw God, volkomen vrijwillig een gelofte gedaan, die gij hebt uitgesproken met eigen mond. [Deut 23, 22-24]. Kohelt interpreteert deze orders van de Heer als volgt: "Heb je God een belofte gedaan, voer haar dan uit zonder uitstel. Hij houdt niet van dwazen. Wat je beloofd hebt moet je doen. Je kunt beter niets beloven dan een gedane belofte niet nakomen. Zorg ervoor dat je door je mond geen schuld op je laadt, om dan tegen de priester te zeggen dat het een vergissing was. Waarom zou je God kwaad maken en Hem het werk van je handen teniet laten doen?" [Prediker 5: 3-6]

We hebben God gekozen als onze erfgenaam, en aldus kunnen we niet terugkeren, noch Hem inruilen voor enig aards ding, of voor onzelf, arme schepsels die we zijn. Door zo’n inruiling zouden we zelfs armer worden en onszelf verliezen in de overeenkomst. Wij zijn de kinderen van een Vader die God is: laat ons het Huis van de Vader niet verlaten voor de bouwvallige krotten van de zondaars.

We werden gekozen om Christus te volgen. Christus zelf was maagd en de bruidegom van de maagden, nederig, gehoorzaam, kuis en arm. Christus is een maagd en verkoos een maagd als Moeder en, zoals een zuivere lelie, schept hij behagen in zuiverheid.

Dit is hoe de schrijver van de Apocalyps Hem aan ons voorstelt: “En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden. En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was als van muzikanten, spelend op hun lieren. en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde. Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden. Zij zijn onberispelijk.” Hier is Christus het Lam en zij die Hem overal vergezellen zijn de maagden.

De maagdelijkheid is de vrucht van de zuivere liefde waarmee mensen zichzelf volledig opdragen aan Christus. Zij geven zichzelf onvoorwaardelijk en wijden zichzelf openhartig toe voor eeuwig. Het was naar hen dat Christus verwees toen Hij zei: “er zijn mannen die niet trouwen omdat ze onvruchtbaar geboren werden, andere omdat ze door mensen onvruchtbaar gemaakt zijn, en er zijn mannen die niet trouwen omdat ze zichzelf onvruchtbaar gemaakt hebben met het oog op het koninkrijk van de hemel. Laat wie bij machte is om dit te begrijpen het begrijpen!” [Mt 19: 12]. De maagdelijkheid is het geheim van de liefde die volledig en enkel aan God geschonken wordt. Het is de taal van de zuivere liefde, welke niet aan iedereen is gegeven om ze te begrijpen, of zoals Jezus zegt: “Niet iedereen kan deze kwestie begrijpen, alleen degenen aan wie het gegeven is.” [Mt 19, 11]

De maagdelijkjeid is het geheim van de liefde, de weerklank van de goddelijke Stem die de ziel doordringt met de keuze gemaakt door de bruidegom van de toegewijde maagden: “Jullie hebben niet mij uitgekozen, maar ik jullie, en ik heb jullie opgedragen om op weg te gaan en vrucht te dragen, blijvende vrucht.”  [Jn 15, 16]. Christus heeft ons gekozen opdat we bijvende vruchten zouden dragen, meer dan andere vruchten blijven. Hij heeft ons bij onze naam geroepen en ons opgenomen in de hofstoet der maagden. Hij heeft ons geleid om te drinken van de fontein van het levende water en ons gevoed met de vrucht van de boom des levens en dit overeenkomstig met de belofte van God: “Wie dorst heeft geef ik vrij te drinken uit de bron met water dat leven geeft. Wie overwint komen al deze dingen toe. Ik zal zijn God zijn en hij zal mijn kind zijn.” [Openb. 21: 6-7]  Gelukkig zijn zij die hun kleren wassen: zij kunnen over de levensboom beschikken en zullen de stad door de poorten binnengaan.  Buiten is de plaats voor de honden die zich bezighouden met toverij en ontucht, met moord en afgodendienst, voor iedereen die de leugen koestert en ernaar handelt. [Openb. 22: 14-15]

Jezus Christus heeft gekozen om Hem te volgen, Hij die zelf een maagd is, nederig, gehoorzaam, kuis en arm.

Nederigheid is een van de basiswaarden die vereist zijn om Christus in alle trouw te volgen. Dit is ook de wijze waarop Hij zichzelf aan ons voorstelt: “Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.”

De nederigheid van het hart, de erkeninning van onze eigen nietigheid, van onze fouten en van ons falen, van onze zwakheden, van onze onervarenheid en onbekwaamheid: al deze dingen houden ons in een opvatting van absoluut vertrouwen in de liefde en genade van God. Dit is wat Onze Lieve Vrouw ons vertelt in haar mooie lofzang: “Mijn ziel prijst en looft de Heer, en mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker omdat Hij de nederheid Zijner dienstmaagd heeft aangezien […] heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft hij aanzien” [Lk 1, 46-48, 52]. En Jezus Christus eindigt met de parabel die Gods diametraal tegengesteld antwoord illustreert op het gebied van de Farizeeër en de tollenaar in de tempel door te zeggen: “Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.” [Lk 18, 14.]

En toen de twee leerlingen vroegen om in het Koninkrijk van de Hemel naast Hem te mogen zitten, gaf de Heer hen de volgende les in nederigheid: “Jullie weten dat heersers hun volken onderdrukken en dat leiders hun macht misbruiken. Zo zal het bij jullie niet mogen gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen, en wie van jullie de eerste wil zijn, zal jullie dienaar moeten zijn, zoals de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.” [Mt 20, 25-28]

Het is met gevoelens zoals deze dat onze zielen de Heer behagen en de voorkeur van zijn liefde over ons brengt: “Wie honger heeft overlaadt hij met gaven, maar rijken stuurt hij weg met lege handen” [Lk 1, 53]. We moeten de barmhartigheid van God samen zingen met David, de psalmdichter: “O, geef dank aan de Heer, want Hij is goed en zijn onwrikbare liefde blijft voor eeuwig! Laat de gezalfden van de Heer, die bevrijd zijn van alle onrust en verzameld zijn uit het oosten tot het westen en van het noorden tot het zuiden, dit zeggen. De anderen dwalen rond in de verlaten woestijn en vinden hun weg niet naar een stad om er te verblijven: hongerig en dorstig, zijn hun zielen vaag voor Hem.”

Ze riepen in hun angst tot de Heer en Hij heeft hen bevrijd uit vele gevaren. Hij wees hun de rechte weg, de weg naar een stad, een woonplaats. “Loof de Heer, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw.” Laten zij de Heer loven om zijn trouw, om zijn wonderen aan mensen verricht. Wie dorst had, gaf hij te drinken, wie honger had, volop te eten. Soms woonden zij in donkere krochten als slaven met ijzeren boeien, want ze hadden zich tegen Gods woorden verzet, de raad van de Allerhoogste verworpen. Hij liet hen buigen onder een zware last, ze vielen, en er was niemand die hielp. Ze schreeuwden in hun angst tot de Heer en hij heeft hen gered uit vele gevaren, haalde hen weg uit donkere holen en brak hun boeien aan stukken. Laten zij de Heer loven om zijn trouw, om zijn wonderen aan mensen verricht. Bronzen deuren heeft hij verbrijzeld, ijzeren grendels verbroken [Psalmen 107: 1, 6-16]. Deze psalm leert ons hoe God zijn gunsten verleend en zij met berouwvolle en nederige harten helpt.

De heilige Theresia van Avila zegt dat nederig zijn, zoals verblijven is in de waarheid van God, met een eigen bewustzijn, met de naasten. Het is een oprechte erkenning van wat we zijn er er zonder omwegen, schijnheiligheid en voorwendsels aan toegeven, boven alles vóór God en ons eigen geweten. Het is het niet msileiden van onzelf en onze naasten door voor te wenden dat we iets zijn dat we niet zijn, door onszelf niet voorop te plaatsen, noch de zetels van eer te bezetten, of te worden geëerd in de ogen van de wereld, omdat al deze dingen vals, onjuist en bedrieglijk zijn. Het was dit dat de duivels naar de verdoemnis leidde en, samen met hen, vele mensen. Trots is de ontkenning van de nederigheid en de meest ernstige en vernuftigste van alle zonden.

Om deze reden wenst Jezus ons een les en een voorbeeld na te laten van nederigheid en dit bijna op het einde van Zijn aardse leven: Toen Hij aan tafel zat met Zijn leerlingen, stond Hij op, nam een doek, een kom met water en wastte hun voeten. Toen hij hun voeten gewassen

had, deed hij zijn bovenkleed aan en ging weer naar zijn plaats. “Begrijpen jullie wat ik gedaan heb?” vroeg hij. “Jullie zeggen altijd ‘meester’ en ‘Heer’ tegen mij, en terecht, want dat ben ik ook. Als ik, jullie Heer en jullie meester, je voeten gewassen heb, moet je ook elkaars voeten wassen. Ik heb een voorbeeld gegeven: wat ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen. Waarachtig, ik verzeker jullie: een slaaf is niet meer dan zijn meester, en een afgezant niet meer dan wie hem zendt. Je zult gelukkig zijn als je dit niet alleen begrijpt, maar er ook naar handelt.” [Jn 13, 12-17]. Wat de Goddelijke Meester ons hier tracht bij te brengen is niet zozeer de ceremonie rond het wassen van elkaars voeten, maar de liefdadigheid en de nederigheid waarmee we elkaar moeten behandelen.

Wij zijn gekozen om Christus te volgen in gehoorzaamheid aan Zijn Vader. Elk voorval in Zijn leven is voor ons een voorbeeld van gehoorzaamheid.

Toen Jezus twaalf jaar oud was, maakte hij met zijn ouders de gebruikelijke pelgrimstocht naar de Tempel van Jeruzalem voor het Peschafeest. Na afloop van het feest vertrokken ze naar huis, maar Jezus bleef in Jeruzalem achter zonder dat zijn ouders het wisten. In de veronderstelling dat hij zich bij het reisgezelschap bevond, reisden ze een hele dag voordat ze hem overal onder hun verwanten en bekenden begonnen te zoeken. Toen ze hem niet vonden, keerden ze terug naar Jeruzalem om hem daar te zoeken. Na drie dagen vonden ze hem in de tempel, waar hij tussen de leraren zat, terwijl hij naar hen luisterde en hun vragen stelde. Allen die hem hoorden stonden versteld van zijn inzicht en zijn antwoorden. Sint Lucas vertelt verder: Toen zijn ouders hem zagen, waren ze ontzet, en zijn moeder zei tegen hem: "Kind, wat heb je ons aangedaan? Je vader en ik hebben met angst in het hart naar je gezocht." Maar hij zei tegen hen: "Waarom hebt u naar me gezocht? Wist u niet dat ik in het huis van mijn Vader moest zijn?" Maar ze begrepen niet wat hij tegen hen zei. Hij reisde met hen terug naar Nazaret en was hun voortaan gehoorzaam. Zijn moeder sloot alles wat er met hem gebeurd was in haar hart. [Lc 2: 41-51]. Hij gehoorzaamde hen die door God, Zijn Vader, als Zijn ouders aangesteld waren. In het Evangelie van de Heilige Johannes zegt Hij: "...want ik ben niet uit de hemel neergedaald om te doen wat ik wil, maar om te doen wat hij wil die mij gezonden heeft." [Jn 6, 38]. Dit soort van gehoorzaamheid, vereist van toegewijde en verkozen zielen, hebben kennis van het feit dat ze uitgekozenen zijn, door aan God een belofte te doen of een eed af te leggen, waarbij zij beloven om Hem te volgen.

Er bestaat geen enkele rechtvaardiging om aan de nemen dat de huidige mentaliteit in een excuus voorziet dat ons vrijstelt van de verplichting die we op onszelf hebben genomen om te gehoorzamen. Gehoorzaamheid mag niet aanzien worden als een grap of een last. De godsdienstige gehoorzaamheid is gebaseerd op de vrije wil, de wil van de persoon die een belofte of eed heeft afgelegd en zich daarbij gewillig onderwerpt aan Gods wil. Dergelijke gehoorzaamheid is een vrije uitdrukking of een keuze: de persoon kiest God als gids en opteert om door Hem te worden geleid. Ook kan de gehoorzaamheid niet worden afgezwakt. Integendeel, het is een waarde die hen, die niet de edelmoedigheid ervoor bezitten, om dit te bereiken.

Er bestaan, op welke wijze ook, persoonlijke rechten die de belofte niet uitsluiten en die we allen verplicht zijn om de eerbiedigen, de meerderen inbegrepen. Zo mag de laatste de authoriteit niet misbruiken die God hem heeft toevertrouwd en als ze hieraan weigeren gevolg te geven, dan zullen ze worden verantwoordelijk gesteld voor de verwarring die dit teweegbrengt bij hun ondergeschikten, alsmede voor hun falen om vooruitgang te kunnen maken. Zo mogen ze niet meer verplichtingen opleggen dan deze die voorzien zijn in de regels, in het bijzonder als zo’n verplichtingen wijzen op een soort gebrek aan vertrouwen of een vorm van parasitisme, door aan anderen, zoals Jezus Christus ons in het Evangelie zegt, zware lasten op te leggen die ze zelf niet willen dragen. Ook mogen zij geen dwang opleggen om zo hun onderdanen te verplichten of te onderwerpen, alsof ze gevangenen binnen hun eigen omgeving zijn: met dit bereikt men niets en het maakt de toestand enkel maar erger. De Heilige apostel Paulus bemerkte dit gevaar en, na de kinderen ertoe te hebben aangezet om hun ouders te gehoorzamen, vraagt hij ook aan de ouders om hun kinderen niet in het harnas te jagen: "Kinderen, gehoorzaam je ouders in alles, want dat is de wil van de Heer. Vaders, vit niet op uw kinderen, want dat maakt ze moedeloos." [Col 3, 20-21]

Jezus Christus is ons toonbeeld van gehoorzaamheid als een jonge werkman, die samen met Zijn Vader als timmerman werkt in een eenvoudige werkplaats in het kleine Nazareth. Zijn handelden bestellingen af voor hun klanten. Bij dit alles bleef hij nederig, bescheiden, vriendelijk en behulpzaam tegenover iedereen. Hij onderwierp zichzelf aan de lasten van het zware werk en de ongemakken van een armoedig huis, om zo de wil te volbrengen van de Vader.

Vandaar dat Hij terecht mag zeggen: "Hij die mij gezonden heeft is bij mij. Hij heeft me niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat hij wil." [Joh 8: 29] Ook wij achten ons bekwaam om tot Christus te mogen zeggen: "U bent altijd bij mij omdat ik doe wat U behaagt." Het eerste doel van onze volledige toewijding tot de Heer is deze: het doen van Gods wil, het behagen van God en het leiden van een leven in een innerlijke vereniging met God, een vereniging van genegenheid, liefde, verlangen, een vereniging van daden die worden verricht met geloof. In Jezus Christus hebben we eveneens het voorbeeld van de gehoorzaamheid van de volgeling. Toen de door Zijn Vader voorbestemde tijd aankwam, verrichte Hij alles, zoals altijd, volgens de wil van Zijn Vader, liet Hij alles achter en ging Hij op zoek naar zielen om hen het woord van God te brengen en hen te leiden op het pad van de redding.

Het was met deze doelstelling in het vooruitzicht dat hij naar het huis van Zaccheus ging en dat van Simon, de farizeeër, dat hij aan de bron bleef wachten op de Samaritaanse vrouw en haar dorpsgenoten, om hen het levende water van de genade te brengen, de vergeving van hun zonden en het licht van de kennis van de Vader. Met deze doelstelling in het vooruitzicht, onttrok Hij zich nooit aan het harde werk, aan de vermoeidheid, de zelfopoffering om zo zijn leven van gebed en boete te versterken. Het uitvoeren van het werk dat de Vader Hem had gegeven was voor hem even belangrijk als het voedsel dat Hij at: “Ik heb voedsel dat jullie niet kennen […] Mijn voedsel is de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft en om zijn werk voltooien.” [Jn 4, 32, 34]. Dit is ook de opdracht die wordt toevertrouwd aan de toegewijde zielen: het ten uitvoer brengen van de wil van God om aldus het werk te voltooien dat Hij hen heeft toevertrouwd, met andere woorden, hun eigen heiliging en de redding van de zielen.

Jezus Christus is ook ons toonbeeld als slachtoffer, geofferd in gehoorzaamheid aan de wil van de Vader voor de verlossing van de wereld.

Wij kunnen deze gehoorzaamheid zien in het gebed dat hij tot Zij Vader richtte in de tuin der Olijven: “Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals Ik het wil, maar zoals U het wilt” [Mt 26, 39]. Net zoals bij ons het geval is, was Jezus als mensgeworden God, onderhevig aan het lijden, de vernedering en de dood, maar hij plaatste de gehoorzaamheid aan de wil van Zijn Vader voorop: “niet zoals Ik wil, maar zoals U het wilt.”

Het vooruitzicht op het lijden veroorzaakte bij Jezus zo’n grote angst en leed, dat Hij tot Zijn apostelen zei: “Mijn ziel is dodelijk bedroefd” [Mc 14: 34], maar dit heeft Hem niet aangezet om omgehoorzaam te zijn: “‘Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat zonder dat ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals u het wilt” [Mt 26: 42]. Als gehoorzaamheid absoluut niet duur is, welke verdienste kunnen we er dan van verkrijgen? Het is de verdienste van onze opoffering waarmee we onze liefde voor God bewijzen.

De belofte van de kuisheid vereist van de toegewijde zielen de zuiverheid van het hart en de genegenheid, de gedachten, woorden en daden. Ook hierin is Jezus ons toonbeeld: Hij was kuis, zuiver en Heilig.”

Hij hield van God, Zijn Vader met de zuivere liefde van een maagdelijk hart. Hij hield van de zielen en zuiverde hen van de smet van de zonde in zijn eigen bloed. In de Openbaringen vertelt de Heilige Johannes dat hij in de Hemel een grote menigte zag die niemand kon tellen: Hierna zag ik dit: een onafzienbare menigte, die niet te tellen was, uit alle landen en volken, van elke stam en taal. In het wit gekleed en met palmtakken in hun hand stonden ze voor de troon en voor het lam. Luid riepen ze: “De redding komt van onze God die op de troon zit en van het lam!” Alle engelen stonden om de troon en de oudsten en de vier wezens heen. Ze bogen zich diep neer voor de troon en aanbaden God met de woorden: “Amen! Lof, majesteit en wijsheid, dank en eer en macht en kracht komen onze God toe, tot in eeuwigheid. Amen.”
Een van de oudsten sprak mij aan: “Wie zijn dat daar in het wit, en waar komen ze vandaan?” Ik antwoordde: ‘U weet het zelf, heer.’ Hij zei tegen me: “Dat zijn degenen die uit de grote verschrikkingen gekomen zijn. Ze hebben hun kleren witgewassen met het bloed van het lam.”

Daarom staan ze voor Gods troon en zijn ze dag en nacht in zijn tempel om hem te vereren. En hij die op de troon zit zal bij hen wonen. Dan zullen ze geen honger meer lijden en geen dorst, de zon zal hen niet meer steken, de hitte hen niet bevangen. Want het lam midden voor de troon zal hen hoeden, hen naar de waterbronnen van het leven brengen. En God zal alle tranen uit hun ogen wissen [Openb. 7: 9-17]. Deze menigte kan worden aanzien als zij die voor God staan voor al diegenen die verlost zijn. Op een bijzondere wijze vertegenwoordigen zij hen die Christus als maagden hebben gevolgd, want hij zijn zij die ten dienste staan, vrij van alle verstrikkingen der aardse dingen, klaar om de Heer dag en nacht in Zijn Tempel te dienen.

De Heilige Johannes vertelt verder: “Toen kwam er een andere engel, die met een gouden wierookschaal bij het altaar ging staan. Hij kreeg een grote hoeveelheid wierook om die op het gouden altaar voor de troon te offeren, samen met de gebeden van alle heiligen. De rook van de wierook steeg met de gebeden van de heiligen uit de hand van de engel op naar God.“ [Openb. 8: 3-4] Ik weet het niet echt, maar ik denk dat deze Engel voor de priester staat, zuiver en kuis, die naar het altaar gaat en tot God de gebeden, de aanbiedingen en verdiensten van de mensen offert.

Zuiverheid van hart, zuiverheid van genegenheid en zuiverheid van intenties zijn, als het ware, de vruchten van de kuisheid en de waarborg ervan. In een van zijn brieven schrijft de heilige apostel Paulus: “Het is de wil van God dat u een heilig leven leidt: dat u zich onthoudt van ontucht, dat ieder van u zijn lichaam heiligt en in eerbaarheid weet te beheersen en dat u niet zoals de ongelovigen, die God niet kennen, toegeeft aan uw hartstocht en begeerte. Schaad of bedrieg uw broeder of zuster in dit opzicht niet, want de Heer vergeldt dit alles, zoals wij u vroeger al nadrukkelijk hebben voorgehouden. God heeft ons niet geroepen tot zedeloosheid, maar tot een heilig leven. Dus wie deze voorschriften verwerpt, verwerpt niet een mens, maar God, die u zijn heilige Geest geeft.” [1 Tess. 4: 3-8].

En elders vertelt de apostel Paulus ons: "Laat iedereen blijven zoals hij bij zijn roeping was! Bent u als slaaf geroepen, laat het u niet verdrieten. En zelfs als u vrij kunt worden, blijf dan toch liever slaaf. Want een slaaf die door de Heer geroepen is, is een vrijgelatene van de Heer, zoals degene die als vrij man geroepen is een slaaf van Christus is. U bent gekocht en betaald, dus wees geen slaven van mensen. Laat, broeders en zusters, ieder voor God blijven wat hij was toen hij geroepen werd [...] Ik zou willen dat u geen zorgen hebt. Een ongetrouwde man draagt zorg voor de zaak van de Heer en wil de Heer behagen. Een getrouwde man draagt zorg voor aardse zaken en wil zijn vrouw behagen, dus zijn aandacht is verdeeld. Een ongetrouwde vrouw en een meisje dat nog niet getrouwd is, dragen zorg voor de zaak van de Heer, en wel zo dat ze God met heel hun lichaam en geest zijn toegewijd. Maar een getrouwde vrouw draagt zorg voor aardse zaken en wil haar man behagen. Ik zeg dit in uw eigen belang, niet om u aan banden te leggen, maar om u tot onberispelijk gedrag en onverminderde toewijding aan de Heer te brengen." [1 Kor. 7: 20-24 en 32-35]

Het eerste doel van onze belofte tot kuisheid is deze van bevrijd te zijn van de aardse zorgen om zo onszelf vollediger toe te wijden aan de dienst van de Heer, Hem lief te hebben en Hem alléén, met meer zuiverheid, met de zuiverheid van onze harten, onze genegenheden en ons lichaam, zodat me we meer kunnen leven in een intieme eenheid met Christus.

Opnieuw spreekt de apostel Paulus tot ons: " Weet u niet dat u een tempel van God bent en dat de Geest van God in uw midden woont? Uw lichaam maakt deel uit van Christus [...] Hij die met de Heer verenigd is wordt één van geest met Hem. Schuw de zedenloosheid. Maar u bent van Christus en Christus is van God en u bent gekocht met een prijs. Eer God dus in uw lichaam." [1 Cor 3, 16-23]

Door deze gelofte van kuisheid zijn we dubbel toegewijd aan God: Hij is onze tempel en wij zijn de plaats waar Hij verblijft, maar een tempel zag ik niet in de stad, want God, de Heer, de Almachtige, is haar tempel, met het lam,” zegt Johannes ons in de Openbaringen, “Maar een tempel zag ik niet in de stad, want God, de Heer, de Almachtige, is haar tempel, met het lam, De stad heeft het licht van de zon en de maan niet nodig: over haar schijnt Gods luister, en het lam is haar licht […] De poorten zullen overdag nooit gesloten worden, en nacht zal het er niet meer zijn. De volken zullen in haar hun lof en eer komen betuigen. Maar alles wat verwerpelijk is en iedereen die zich met gruwelijke dingen en leugens inlaat, komt de stad niet binnen, alleen zij die in het Boek des Levens staan, het boek van het lam.” [Openb. 21: 22-27].

Wat een prachtig geschenk is deze volledige toewijding van onszelf aan de Heer! Hierdoor staan onze namen geschreven in het Levensboek van het Lam. Zoals de Heer zegt: “Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien” [Mt. 5: 8]. Maar reeds in dit leven genieten zuivere zielen van een bijzondere innigheid en kennis van God, die zich kenbaar maakt en zich openbaart aan hen in Christus: “Alles is mij toevertrouwd door mijn Vader, en niemand dan de Vader weet wie de Zoon is, en wie de Vader is, dat weet alleen de Zoon, en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren” [Mt 11: 27]. En tot wie anders zou God zich openbaren, dan aan de zuivere zielen? Zij zijn de uitverkorenen, of om het met de woorden van Sint-Paulus te zeggen: “tot eer van Gods grootheid” [Ef. 1: 14].

De gelofte van armoede verenigt ons met Christus die arm is, beroofd van de dingen van deze wereld, zodat hij kon vrij zijn om Hem volledig toe te wijden aan zijn werk, door de Vader aan Hem toevertrouwd. En, zoals we leren uit de woorden die Hij tot Zijn Vader richtte: “Ik heb op aarde uw grootheid getoond door het werk te volbrengen dat u mij opgedragen hebt” [Joh. 17:4]. En dit is het onderwerp van onze eigen gelofte van armoede, zodat wij, bevrijd van alle aardse dingen en de zorgen die deze met zich meebrengen, bij machte zouden zijn om in eenheid met Christus, onze missie te volbrengen die de Vader ons heeft toevertrouwd.

Nu kwam er een rijke jongeling naar Jezus toe met de vraag: ‘Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?’ Jezus antwoorde hem […] “Als je het leven wilt binnengaan, houd je dan aan zijn geboden.” “Welke?”vroeg hij. “Deze,” antwoordde Jezus, “pleeg geen moord, pleeg geen overspel, steel niet, leg geen vals getuigenis af, toon eerbied voor uw vader en moeder, en ook: heb uw naaste lief als uzelf.” De jongeman zei: “Daar houd ik me aan. Wat kan ik nog meer doen?” Jezus antwoordde hem: “Als je volmaakt wilt zijn, ga dan naar huis, verkoop alles wat je bezit en geef de opbrengst aan de armen. Dan zul je een schat in de hemel bezitten. Kom daarna terug en volg mij” [Mt. 19:16-21] Zij die Jezus Christus meer van nabij wensen te volgen, mogen zich niet in beslag laten nemen door de aardse dingen, opdat deze hen blind maken en hun apostolaat verhinderen en hen zo weerhouden van hun volle en uitsluitende toewijding aan God.

Aan hen die alles opgeven om Hem te volgen, schenkt de Heer hen in ruil de noodzakelijkheden om te leven in dit leven, terwijl Hij hen uitnodigt om zichzelf volledig te verlaten op de goddelijke Voorzienigheid die voor alles zorg draagt, ook voor het leven dat moet komen: de schat in de Hemel.

Dit is hoe Jezus ons aanspoort om onszelf met volledig vertrouwen te verlaten op de Hemelse Vader, die steeds aan ons denkt: Daarom zeg ik jullie: “maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten of drinken, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding? Kijk naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren, het is jullie hemelse Vader die ze voedt. Zijn jullie niet meer waard dan zij? Wie van jullie kan door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen? En wat maken jullie je zorgen over kleding? Kijk eens naar de lelies, kijk hoe ze groeien in het veld. Ze werken niet en weven niet.” Ik zeg jullie: “zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen. Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zo veel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen? Vraag je dus niet bezorgd af wat jullie zullen eten of wat jullie zullen drinken, of waarmee jullie zich gaan kleden. Dat zijn allemaal dingen die de heidenen najagen. Jullie hemelse Vader weet wel dat jullie dat alles nodig hebben. Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden.” [Mt 6, 25-33].

Maar Jezus vraagt eveneens van ons om onze schatten op een veilige plaats te bewaren: “Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde: mot en roest vreten ze weg en dieven breken in om ze te stelen. Verzamel schatten in de hemel, daar vreten mot noch roest ze weg, daar breken geen dieven in om ze te stelen. Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.”

Dit is het doel van de gelofte van de armoede: opdat onze harten enkel zouden rusten in God. Dan zal God voor ons zorg dragen en al het andere dat we nodig hebben zal ons worden gegeven. Ikzelf kan een mooie getuigenis van deze waarheid geven. Ik verliet mijn thuis toen ik dertien jaar oud was, zonder mij af te vragen wat ik zou eten of dragen. Ik gaf mijzelf volledig over aan de goddelijke Voorzienigheid om zo Gods wil te volgen en tot op vandaag, heb ik nooit enig gebrek gehad aan wat ik nodig had, hoewel ik nooit werd bevoorrecht, wat God niet wou.

Gods vrijgevigheid is zichtbaar in het antwoord dat Jezus gaf aan de Heilige Petrus toen deze Hem vroeg wat de beloning zou zijn voor hen die alles hadden achtergelaten om Hem te volgen: "Ik verzeker jullie […]: ieder die broers of zusters, vader, moeder of kinderen, akkers of huizen heeft achtergelaten omwille van mijn naam, zal het honderdvoudige ontvangen en deel krijgen aan het eeuwige leven.” [Mt 19, 27-29]

De nadruk dat ze het honderdvoudige zullen terugkrijgen toont wat Jezus Christus vereist van hen die de materiële dingen hebben afgewezen uit Liefde voor Hem, betekent echter ook niet dat ze moeten worden beroord van de noodzakelijkheden om te kunnen leven. Anderzijds zou hij die het honderdvoudige hebben beloofd.

Vertaling: Chris De Bodt

Bijgewerkt tot en met 15 oktober 2012


11-09-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [6]
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [6]

De Oproep om op te houden met het beledigen van God

De vijftiende oproep van De Boodschap: “Beledig de Heer, onze God niet meer, omdat Hij reeds zoveel beledigd is.” [Onze Lieve Vrouw, 13 oktober 1917]

De oproep van de Boodschap hier herinnert ons andermaal aan de noodzaak om het eerste van alle geboden van Gods Wet in acht te nemen: met andere woorden: de liefde van God. Het voorschrift om God lief te hebben is het eerste van de geboden, niet alleen omwille van de bijzondere grootsheid van het gebod, maar eveneens omdat het deze liefde is die ons leidt om alle andere geboden trouw na te komen. Sprekend tot Zijn volk, door Mozes, zei God: “Luister, Israël: de Heer, onze God, de Heer is de enige! Heb daarom de Heer, uw God, lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten. Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. Draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad.” [Deut 6, 4-9].

Gods eis dat we de wet van Zijn liefde in ons hart moeten graveren, dat we deze liefde zouden gebruiken als een teken om onze arm en als een band op ons voorhoofd. Dat we ze op de deurposten van ons huis en op de poorten van de stad moeten schrijven, is om ons aldus te verzekeren dat het altijd in ons aanwezig zou blijven, dat we er dag en nacht zouden over nadenken en dat we het onze kinderen, onze broers en zussen over de hele wereld zouden aanleren. Deze liefde moet de leidraad van onze voetstappen, een licht voor onze verzuchtingen en het voorwerp van ons verlangen zijn. Het is deze leidraad die we moeten volgen voor onze voetstappen.

Nadat de farizeeën hadden vernomen dat hij de sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: “Meester, wat is het grootste gebod in de wet?” Hij antwoordde: “Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en in de teksten van de Profeten staat.“ [Mt 22: 34-40]. Dit tweede, daaraan gelijkgestelde gebod, waar Jezus naar verwijst zijn gegeven om de mensen er op te wijzen: “Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten hebt, roep hem dan ter verantwoording en laad niet, omwille van een ander, schuld op je door je te wreken of wrok te blijven koesteren. Heb je naaste lief als jezelf. Ik ben de Heer.” [Lev. 19: 18-19].

Het wezenlijke van de boodschap “beledig God niet meer,” is vervat in de inachtneming van deze twee geboden. We weten allen dat het een zonde is om God te beledigen, wanneer we falen om dit gebod van liefde, dat we Hem, onszelf en onze naaste verschuldigd zijn, na te leven: ja, ook tot onszelf, omdat we onszelf hiermee ook ernstige schade berokkenen op momenten dat we niet nadenken of enig gevoel hebben met wat we bezig zijn te doen.

Wij beledigen God omdat we Zijn voorschriften, die allen openbaringen zijn van Zijn liefde voor ons, overtreden. Zoals in het geval van de liefde van een vader die zijn zoon bij de hand neemt en hem het pad aanduidt dat hij moet volgen om gelukkig te worden en zijn vaders eigendom te erven. Als de zoon onwillig en opstandig wordt, als hij de dingen veracht die zijn vader hem heeft onderricht, dan kwetst hij en beledigt hij zijn vader overduidelijk in het meest gevoelige deel van zijn hart: zijn liefde.

Op dezelfde wijze veroorzaken we pijn en ongenoegen wanneer we de geboden van God verachten en schenden, in wat God zo groot maakt: in Zijn vaderlijke liefde waarin hij ons geschapen heeft en ons omhuld heeft met zijn liefhebbende zorg in alles wat ons omringt voor ons eigen goed en wat Hij geschapen heeft voor ons eigen goed, de liefde waarmee Hij ons verlost heeft van de zonden om zo de poorten van de Hemel te openen voor ons, die Hij ons zal gunnen: de erfenis van Zijn Koninkrijk. Vandaar dat elke zonde een belediging is tegenover God, onze Vader en een verwerping van Zijn liefde, omdat we onze zonde verkiezen boven Gods liefde en het bezit van Zijn Koninkrijk en wetend dat we door de zonde hiertoe het recht verliezen.

Lees met betrekking tot dit de harde woorden van de apostel Paulus: “Broeders en zusters, u bent geroepen om vrij te zijn. Misbruik die vrijheid niet om uw eigen verlangens te bevredigen, maar dien elkaar in liefde, want de hele wet is vervuld in één uitspraak: “Heb uw naaste lief als uzelf.” Maar wanneer u elkaar aanvliegt, pas dan maar op dat u niet door elkaar wordt verslonden. Ik zeg u dus: laat u leiden door de Geest, dan bent u niet gericht op uw eigen begeerten. Wat wij uit onszelf najagen is in strijd met de Geest, en wat de Geest verlangt is in strijd met onszelf. Het een gaat in tegen het ander, dus u kunt niet doen wat u maar wilt. Maar wanneer u door de Geest geleid wordt, bent u niet onderworpen aan de wet.

Het is bekend wat onze eigen wil allemaal teweegbrengt: ontucht, zedeloosheid en losbandigheid, afgoderij en toverij, vijandschap, tweespalt, jaloezie en woede, gekonkel, geruzie en rivaliteit, afgunst, bras- en slemppartijen, en nog meer van dat soort dingen. Ik herhaal de waarschuwing die ik u al eerder gaf: wie zich aan deze dingen overgeven, zullen geen deel hebben aan het koninkrijk van God. Maar de vrucht van de Geest is liefde, vreugde en vrede, geduld, vriendelijkheid en goedheid, geloof, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. Er is geen wet die daar iets tegen heeft. Wie Christus Jezus toebehoort, heeft zijn eigen natuur met alle hartstocht en begeerte aan het kruis geslagen. Wanneer de Geest ons leven leidt, laten we dan ook de richting volgen die de Geest ons wijst. [Gal. 5: 13-25]

Deze woorden, die de Apostel zojuist tot ons heeft gericht, zeggen ons wat we moeten doen om aan de oproep te beantwoorden die de Oproep van Boodschap van ons eist: “Beledig God niet meer!” Laat ons niet langer tegenstand bieden aan de liefde van God! En deze liefde, die we Hem verschuldigd zijn, moet ons leiden naar de liefde voor anderen. Niemand kan zeggen dat hij iemand liefheeft als hij zijn kinderen veracht en mishandelt, omdat de ouders zijn wat ze voor de kinderen zijn. Hetzelfde kunnen we zeggen van Gods reactie op de liefde die we Hem schenken of misgunnen, alsook tot deze rondom ons, want zij zijn Zijn kinderen.

In het geval van God en Zijn kinderen is er een andere reden die ons ertoe verplicht om hen lief te hebben: zij zijn ons broers en zussen! “Is het werkelijk nodig dat de een de ander voor het gerecht sleept, en nog wel voor dat van ongelovigen? Het is al treurig genoeg dat er rechtsgeschillen bij u voorkomen. Waarom lijdt u niet liever onrecht? Waarom laat u zich niet liever benadelen? In plaats daarvan begaat u zelf onrecht en benadeelt u anderen, en dan nog wel broeders en zusters. Weet u niet dat wie onrecht doet geen deel zal hebben aan het koninkrijk van God? Vergis u niet. Ontuchtplegers noch afgodendienaars, overspeligen, schandknapen noch knapenschenders, dieven noch geldwolven, dronkaards, lasteraars noch uitbuiters zullen deel hebben aan het koninkrijk van God.” [1 Kor. 6: 6-10]

We moeten de zonde vermijden om God niet te beledigen of om ons recht op het eeuwige leven niet te verliezen. De zonde schaadt onze betrekking met God en vergiftigt de plaats in ons hart die we verschuldigd zijn aan anderen. Het maakt ons Gods vriendschap en de deel aan Zijn Glorie onwaardig. Dat is waarom de Heilige Paulus ons smeekt: “Laat iedereen zijn eigen daden toetsen, dan heeft hij misschien iets om trots op te zijn, zonder zich er bij anderen op te laten voorstaan. Want ieder mens moet zijn eigen last dragen. Wie onderwezen wordt, moet al het goede dat hij bezit met zijn leermeester delen. Vergis u niet, God laat niet met zich spotten: wat een mens zaait, zal hij ook oogsten. Wie op de akker van zijn zondige natuur zaait oogst de dood, maar wie op de akker van de Geest zaait oogst het eeuwige leven. Laten we daarom het goede doen, zonder op te geven, want als we niet verzwakken zullen we oogsten wanneer de tijd daarvoor gekomen is. Laten we dus, in de tijd die ons nog rest, voor iedereen het goede doen, vooral voor onze geloofsgenoten.” [Gal. 6: 4-10]

Hier duiden we we klaar onze weg aan die we gaan volgen om lief te hebben volgens het gebod van de liefde van God, en voor onze naaste voor de liefde van God. Het is de uitgelijnde weg, onderricht en nageleefd door Jezus Christus, zoals de Heilige Paulus ons zegt om geen aandacht te schenken aan andere onderrichters: “Volg de weg van Christus Jezus, nu u hem als uw Heer aanvaard hebt. Blijf in hem geworteld en gegrondvest, houd vast aan het geloof dat u geleerd is en wees vervuld van dankbaarheid. Wees op uw hoede en laat u niet meeslepen door holle en misleidende theorieën die op menselijke tradities zijn gebaseerd en zich richten op de machten van de wereld en niet op Christus. Want in hem is de goddelijke volheid lichamelijk aanwezig, en omdat u één bent met hem, het hoofd van alle machten en krachten, bent ook u van die volheid vervuld.” [Kol. 2: 6-10] Dit onderricht van de Apostel is prachtig en straalt licht uit voor ons om onze voeten te leiden, onze zwakheden te overwinnen en om ons geloof en begrip te verlichten.

Maar, we mogen niet denken dat, om ten volle te beantwoorden aan de gevolgtrekkingen van de Boodschap en het voorschrift van de liefde, het voldoende is om de zonde te vermijden, om aldus God niet te beledigen. Dit is ongetwijfeld de eerste stap, maar het is niet genoeg. Als we koud, onverschillig of onachtzaam blijven in onze houding tegenover onze ouders, of iedereen die wij op enige manier verplichting zijn verschuldigd, blijft dit alles zonder nut en brengt het geen vruchten voort en aldus beledigen we hen. Hetzelfde geldt voor God die meer dan een Vader is voor ons: we beledigen hem door onze koudheid, onze nalatigheid, onze onverschilligheid en onze achteloosheid: wij gedragen ons op een ondankbaar wijze tot Hem, zoals iemand die zijn of haar hoogste Weldoener niet erkent, Hij die wij het meest verschuldigd zijn.

Laat ons kijken naar Jezus Christus in het Evangelie! Zijn enige en grootste bekommernis van Zijn hart was om aan de mensen de liefde van de Vader te openbaren, de liefde voor Hem en om Hem geliefd te maken, door zijn voorschriften en woorden na te leven. Voor dit offert Hij zich op als een voorbeeld voor ons: “Ik heb jullie liefgehad, zoals de Vader mij heeft liefgehad. Blijf in mijn liefde: je blijft in mijn liefde als je je aan mijn geboden houdt, zoals ik me ook aan de geboden van mijn Vader gehouden heb en in zijn liefde blijf. Dit zeg ik tegen jullie om je mijn vreugde te geven, dan zal je vreugde volkomen zijn […] Dit draag ik jullie op: heb elkaar lief.” [Joh. 15: 9-17] Jezus Christus’ vreugde bestaat uit zijn liefde in Hem voor Zijn Vaders liefde en hieraan gevolg te geven, en het is deze vreugde die Hij met ons wenst te delen, door ons de liefde van de Vader aan te leren, waarvan Zijn hart overvloeit. “Ik heb jullie dit alles in beelden verteld, maar er komt een tijd dat ik niet meer in beelden spreek, maar jullie zonder omwegen over de Vader vertel. Als je dan iets vraagt in mijn naam, hoef ik het niet meer namens jullie aan de Vader te vragen, want de Vader zelf heeft jullie lief, omdat jullie mij liefhebben en geloven dat ik van God ben gekomen. Ik ben bij de Vader vandaan gegaan en naar de wereld gekomen, nu verlaat ik de wereld weer en ga ik terug naar de Vader.” [Joh. 16: 25-28]

In Zijn priesterlijke gebed tot Zijn Vader, kon Jezus zeggen dat Hij de opdracht vervuld had die Hem was toevertrouwd: “Ik heb op aarde uw grootheid getoond door het werk te volbrengen dat u mij opgedragen hebt. Vader, verhef mij nu tot uw majesteit, tot de grootheid die ik bij u had voordat de wereld bestond. Ik heb aan de mensen, die u mij uit de wereld gegeven hebt, uw naam bekendgemaakt. Zij waren van u, maar u hebt hen aan mij gegeven. Ze hebben uw woord bewaard, en nu begrijpen ze dat alles wat u mij hebt gegeven, van u komt. Ik heb de woorden die ik van u ontvangen heb aan hen doorgegeven, zij hebben ze aanvaard en nu weten ze echt dat ik van u gekomen ben, en ze geloven dat u mij hebt gezonden. Ik bid voor hen. Ik bid niet voor de wereld, maar voor de mensen die u mij hebt gegeven, omdat zij van u zijn: alles wat van mij is, is van u, en alles wat van u is, is van mij en omdat in hen mijn grootheid zichtbaar geworden is.” [Joh. 17: 4-11]

Liefde is de band die ons moet binden aan God en ons naaste, waardoor in ons het Hart van Christus wordt herkend, door ons te storten in het Hart van God, zodat onze wil Zijn wil zou zijn, en ons enig verlangen het volle bezit van Zijn liefde zou zijn. Ave Maria!

De Oproep tot de heiliging van het gezin

God verkoos om de Boodschap van Fatima, in oktober 1917, te vervolledigen met nog drie verschijningen, die ik bekijk als drie verdere oproepen ter onzer overweging, zodat we ze in gedachten zouden houden tijdens onze aardse pelgrimstocht. Terwijl de mensen met verbazing kijken naar zon die verbleekte in de aanschijn van God, zagen de drie kinderen, buiten de zon, drie aparte en betekenisvolle verschijningen.

Ik weet niet of de kerktheologen en denkers enige bijzondere betekenis of verklaring hebben gegeven aan deze verschijningen. Ze zouden er zeker toe bekwaam zijn in een duidelijker taal, gebaseerd op de Heilige Leer. Ik spreek hier enkel over hen om te doen wat mij gevraagd werd en binnen de beperkingen van mijn nederige onwetendheid en tekort aan kennis. Aldus stel ik voor om eenvoudigweg te zeggen wat ik denk dat God tot ons wenste te zeggen met deze verschijningen. De eerste verschijning van deze van de Heilige Familie: Onze Lieve Vrouw en het Kindje Jezus, in de armen van de Heilige Jozef, die de mensen zegenen.

In onze huidige tijden, waar het begrip “familie” dikwijls wordt verkeerd begrepen in de vorm dat het door God werd ingesteld, en wordt aangevallen door leerstelingen die verkeerd en tegengesteld zijn aan het doel waarvoor de Goddelijke Schepper het huwelijk heeft ingesteld, wenst God ons zeker te herinneren aan het doel waarom Hij de familie op aarde heeft ingesteld.

God heeft aan de familie de gezegende opdracht toevertrouwd om met Hem samen te werken in het werk van de Schepping. Deze beslissing om Zijn arme schepselen te verbinden aan Zijn scheppend werk is een grote manifestatie van Gods vaderlijke goedheid. Het is alsof Hij hen wou betrekken in Zijn scheppende macht en gebruik te maken van Zijn kinderen om zo nieuw leven voor te brengen, die de aarde doen bloeien, maar bestemd zijn voor de Hemel.

En aldus wenste de Goddelijke Schepper aan de familie een heilige opdracht toe te vertrouwen, waarbij twee wezens gehecht één worden en hen geen scheiding toelaat. Het is uit deze unie dat God andere wezens wenst voort te brengen, zoals hij vruchten en bloemen laat voortbrengen van de bomen en bloembollen.

God heeft het huwelijk ingesteld als een onverbrekelijke eenheid. Eenmaal een koppel het sacrament van het Huwelijk heeft ontvangen, is de eenheid tussen de twee voor altijd en kan deze niet worden verbroken en het huwelijk blijft onverbreekbaar zolang een van beiden in leven blijft. Zo heeft God het huwelijk voorbestemd.

We lezen in het boek Genesis: “God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.” [Gen. 1: 27] Twee, ja, maar deze twee zijn één: “Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt.” [Gen. 2: 24] Dit is de wet van God,die Jezus Christus heeft herhaald en bevestigd, in het aanschijn van de menselijke pogingen in die tijd, om het in de tegengestelde richting te drijven: “‘Hebt u niet gelezen dat de schepper de mens bij het begin mannelijk en vrouwelijk heeft gemaakt?” En hij vervolgde: "Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één worden. Ze zijn dan niet langer twee, maar één. Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden." [Mt. 19: 4-6]

Dit is de wet van het huwelijk: vanaf de tijd dat ze verenigd zijn door Gods zegen, worden de twee één en deze eenheid laat geen scheiding toe. Wat God heeft verenigd, kan door niemand worden ongedaan gemaakt. Zij worden één door de band van liefde dat hem ertoe gebracht heeft om zichzelf aan elkaar te geven met het ideaal van samenwerking met God in het werk van de schepping en dit houdt de opoffering in van het geven van zichzelf aan elkaar. Het vraagt wederzijdse verstandhouding, verontschuldiging en vergeving in. Het is zo dat een huis dat heilig gemaakt is door God en Hem eert, wordt opgebouwd.

Een huis moet zijn zoals een tuin, waar nieuwe rozenknopen zich openen om zo het nieuwe en de onschuld op deze wereld te brengen met een zuivere en vertrouwelijke kijk op het leven en de glimlach van onschuldige, gelukkige kinderen. Enkel zo beleeft God genoegen aan zijn scheppend werk en zegent Hij het door Zijn vaderlijke blik er op te vestigen.

Vandaar dat God ons in de boodschap van Fatima oproept om onze ogen te richten op de Heilige Familie van Nazareth, waarin Hij verkoos om te worden geboren en er op te groeien in genade en wijsheid, zoals onze voetstappen het pad van onze bedevaartstocht naar de Hemel betreden.

De Evangelist, de Heilige Lucas, voegt hieraan toen, nadat hij beschreven had hoe Christus als een opgroeiend kind naar de tempel, waar hij uit het zicht verdween van Zijn ouders en zij Hem pas drie dagen later terug vonden: “Hij reisde met hen terug naar Nazareth en was hun voortaan gehoorzaam. Zijn moeder sloot alles wat er met hem gebeurd was in haar hart. Jezus groeide verder op en zijn wijsheid nam nog toe. Hij kwam steeds meer in de gunst bij God en de mensen.” Ouders die hun kinderen de kennis van God en Zijn geboden niet bijbrengen tijdens hun vroege jaren en hen enkel opvoeden om hen te aanschouwen, falen in het volbrengen van hun opdracht die door hen aan God is toevertrouwd. Het is een wet die God heeft voorgeschreven voor Zijn volk: “Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat.” [Deut. 6: 6-7] Ouders die deze wet van God negeren maken zichzelf verantwoordelijk voor de onwetendheid die de oorzaak is voor het wanordig leven van hun kinderen en die hun ouders, bij hun aftakelend leven teisteren en zo hun leven verliezen.

Wat hier is gezegd is ook van toepassing als de kinderen worden toevertrouwd aan de zorg van bekwame leraars, omdat wat het meeste in het hart van de kinderen gegrifd staat, ze hebben ontvangen in de armen van hun vader en de schoot van hun moeder. Niemand kan de ouders ontslaan van deze verheven opdracht: God heeft het aan hen toevertrouwd en zij zijn er God antwoord op verschuldigd.

Het zijn de ouders die de eerste stappen van hun kinderen moeten leiden naar het altaar van God en hen moeten aanleren hoe ze hun onschuldige handen moeten vouwen en hen moeten helpen om uit te vinden hoe ze God vinden op hun weg en de weerklank van Zijn Stem te volgen. Dit is de ernstigste en belangrijkste opdracht die God aan de ouders heeft toevertrouwd en ze moeten dat op een dergelijke goede wijze doen dat de herinnering aan hun ouders, God en Zijn Leer, steeds aanwezig blijven bij hun kinderen.

Dit is hoe de Heilige Paulus ons aanmoedigt om ons te gedragen: “Kinderen, wees gehoorzaam aan je ouders uit ontzag voor de Heer, want zo hoort het. Toon eerbied voor uw vader en moeder," dat is het eerste gebod waaraan een belofte verbonden is: "Dan zal het u goed gaan en zult u lang leven op aarde. Vaders, maak uw kinderen niet verbitterd, maar vorm en vermaan hen bij het opvoeden zoals de Heer dat wil.” [Ef. 6: 1-4]. En in de tweede brief van de Heilige Johannes, die ongetwijfeld gericht was aan een kerkelijke gemeenschap, die hij verpersoonlijkt ziet in de persoon van een moeder, de gekozen vrouw en haar kinderen, vinden we uit de pen van de apostel een lofprijzing van dewelke we hopen dat ze slaan op alle vaders en moeders: “Ik was zeer verheugd te merken dat verscheidene van uw kinderen de weg van de waarheid volgen, in overeenstemming met het gebod dat de Vader ons gegeven heeft. En nu heb ik een verzoek aan u. Ik houd u in deze brief geen nieuw gebod voor, maar een gebod dat ons vanaf het begin bekend is: laten we elkaar liefhebben.” [2 Joh. 4-5]

In gezinnen die zijn samengesteld uit ouders en kinderen, zijn er verplichtingen die de ouders moeten vervullen tegenover hun kinderen, en omgekeerd, de kinderen tegenover hun ouders. Het boek van de wijsheid van Jezus [Ecclesiasticus], besluit, nadat het een hele lijst heeft opgesomd over de vele verplichtingen van de kinderen, met deze oproep in hun overgave en vriendelijkheid: “Mijn kind, voer uw werken uit met zachtmoedigheid, en gij zult door aangename mensen bemind worden. Hoe groter gij zijt, verneder uzelf des te meer, en gij zult bij de Here genade vinden. Velen zijn hoog en zeer vermaard, maar de zachtmoedigen worden de verborgenheden geopenbaard. Want de macht des Heren is groot, en wordt door de nederigen geëerd.” [Jezus Sirach 3: 19-22]. En de apostel Petrus drukt hetzelfde uit: “En u, jongeren, moet van uw kant het gezag van de oudsten erkennen. Overigens, in de omgang met elkaar moet ieder van u altijd de minste willen zijn, want God keert zich tegen hoogmoedigen, maar aan nederigen schenkt hij zijn genade. Onderwerp u dus nederig aan Gods hoge gezag, dan zal hij u op de bestemde tijd een eervolle plaats geven. U mag uw zorgen op hem afwentelen, want u ligt hem nauw aan het hart. Wees waakzaam, wees op uw hoede, want uw vijand, de duivel, zwerft rond als een brullende leeuw, op zoek naar een prooi.” [1 Petr. 5: 5-8]

Deze woorden zijn gericht aan ons allen, maar vooral aan de jonge mensen die nog weinig ervaring hebben in het leven, waardoor de apostel hen aanspoort tot onderdanigheid, eenvoud en waakzaamheid, om niet te worden misleid door de zinsbegoochelingen van het leven, door de vertoorde geneugen der natuur en de duivelse verleidingen van de wereld. De Heilige Petrus gaat verder: “Wees waakzaam, wees op uw hoede, want uw vijand, de duivel, zwerft rond als een brullende leeuw, op zoek naar een prooi. Stel u tegen hem teweer, gesterkt door uw geloof, in het besef dat uw broeders en zusters, waar ook ter wereld, onder hetzelfde leed gebukt gaan. Maar al moet u nog korte tijd lijden, God, de bron van alle genade, heeft u geroepen om in Christus Jezus deel te krijgen aan zijn eeuwige luister. God zal u sterk en krachtig maken, zodat u staande zult blijven en niet meer zult wankelen.” [1 Pet 5, 8-10].

Ja, volhard in het geloof, de hoop en de liefdadigheid, want we moeten allen strijden voor de overwinning over het kwade en om de vrede, de vreugde en de zegen van het huis van Onze Vader, die God is, te bekomen. En samen vormen wij Zijn familie.

De kinderen mogen nooit de eerbied, de dankbaarheid en de hulp vergeten die zij hun ouders, die voor hen het beeld van God zijn, verschuldigd zijn en dit omdat de ouders zichzelf eveneens hebben opgeofferd om hen groot te brengen, dingen aan te leren en hen te vestigen

in het leven. En zo hebben de de kinderen op hun beurt de verplichting om zich toe te wijden aan de behagenis, vreugde en waardigheid van hun ouders, door hen te helpen en te begeleiden, tot zelfs in die mate dat alles wordt gedaan uit zuivere liefde en met de ogen op God gericht: “Wat u ook doet, doe het van harte, alsof het voor de Heer is en niet voor de mensen, want u weet dat u van de Heer een erfenis als beloning zult ontvangen. Uw meester is Christus!” [Kol. 3: 23] En wij zullen genieten van Zijn vriendschap, zoals Hij ons verteld heeft: “Jullie zijn mijn vrienden wanneer je doet wat ik zeg.” [Joh. 15: 14] En wat heeft Hij ons gezegd? : “Mijn gebod is dat jullie elkaar liefhebben zoals ik jullie heb liefgehad.” [Joh. 15: 12]

Dit is hoe het gezin zich heiligt, groeit en bloeit in die eenheid, trouw, wederzijdse verstandhouding en vergevingsgezindheid die de vrede, het vertrouwen en de ware liefde voortbrengt. Ave Maria!

De oproep tot volmaaktheid in ons leven

In de tweede van de drie verdere verschijningen, verscheen onze Heer als de volmaakte Mens en Onze Lieve Vrouw als Onze Lieve Vrouw van Smarten.

Wat is de betekenis van deze verschijning? Ik ben er absoluut niet zeker van, maar ik zeg wat ik denk en wat God me hieruit heeft doen begrijpen, door over deze gebeurtenissen te mediteren. Het kan zijn dat de Heilige Kerk hierin een andere mening of een andere interpretatie heeft en als dit zo is, is dit volledig met mijn overeenstemming. Maar, naar mijn nederige mening uitgedrukt, zeg ik dat deze verschijning een oproep is tot de praktijk van het Christelijk leven naar het voorbeeld van het leven van Jezus en Maria hier op aarde en, door Zijn voorbeeld en onderricht, leerde Hij ons om Hem te volgen in zijn voetstappen.

Jezus kwam niet enkel in onze wereld als onze Redder, maar ook als onze Leraar, om ons de weg te onderrichten die we moeten volgen om tot de Vader te gaan: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij. Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie hem, want jullie hebben hem zelf gezien.” Deze Weg en dit Leven roept op tot kennis van God en van Zijn Zoon, die hij in deze wereld zond als onze Leraar en onze Redder. Vandaar dat Christus zei: “Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie hem, want jullie hebben hem zelf gezien […] Geloof je niet dat ik in de Vader ben en dat de Vader in mij is? Ik spreek niet namens mezelf als ik tegen jullie spreek, maar de Vader die in mij blijft, doet zijn werk door mij. Geloof me: ik ben in de Vader en de Vader is in mij. Als je mij niet gelooft, geloof het dan om wat hij doet.” [Joh. 14:7-11]

Jezus heeft ons de werken achtergelaten die Hij heeft volbracht en die getuigenis geven van Hem als bewijs van Zijn Goddelijkheid. Laat ons nu deze werken eens nader bekijken zodat ze ons kunnen bevestigen in onze overtuiging dat Hij waarlijk onze Leraar is, de gids van onze stappen en het voorbeeld dat we moeten navolgen.

Jezus leefde in de wereld als een volmaakte mens die Zijn Vaders wil in alle dingen navolgde. Dit zijn de woorden: “Iedereen die de Vader mij geeft zal bij mij komen, en wie bij mij komt zal ik niet wegsturen. want ik ben niet uit de hemel neergedaald om te doen wat ik wil, maar om te doen wat hij wil die mij gezonden heeft. Dit is de wil van hem die mij gezonden heeft: dat ik niemand van wie hij mij gegeven heeft verloren laat gaan, maar dat ik hen allen laat opstaan op de laatste dag. Dit wil mijn Vader: dat iedereen die de Zoon ziet en in hem gelooft, eeuwig leven heeft, en dat ik hen op de laatste dag uit de dood zal opwekken” [Joh. 6:37-40]. Het was om Zijn Vaders wil te doen dat Jezus in deze wereld kwam.

En de wil die Jezus moet volbrengen is om niemand verloren te laten gaan van hen die Onze Vader aan Hem heeft toevertrouwd, maar dat Hij hen zou redden en hen verheffen op de laatste dag. Hoe dan ook, deze verrijzenis verlangt van ons onze medewerking, of met andere woorden, ons geloof: “Want dit is de wil van Mijn Vader: dat elkeen die de Zoon ziet en in Hem gelooft het eeuwige leven zou hebben, en ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.” Ja, het vereist ons geloof: we moeten in de Zoon geloven om gered te worden op de laatste dag. De eerste staat in ons Christelijk leven is het geloofsleven te leiden door in de Zoon te geloven en in de Vader die Hem gezonden heeft, om Zijn woord te geloven en er het hoofd aan te bieden. Het was dit dat Jezus ons smeekte om te doen: “Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.” [Mt. 11, 28-30]

Toen de tijd nabij kwam voor Hem om Zijn leven te geven voor onze verlossing, wou Jezus, aan de apostelen tijdens het Laatste Avondmaal, hen nogmaals het bewijs leveren van Zijn liefde en Zijn oprechte nederigheid. In overeenstemming met de Joodse gebruiken van de tijd, toonde Hij dat dit niet hoefde te worden gevolgd in Zijn geval: “Ik ben in jouw huis te gast, en je hebt me geen water voor mijn voeten gegeven” [Luc. 7:44] en de Heer, in tegenstelling tot al de normen van Zijn tijd, name en kon water en waste de voeten van Zijn leerlingen en droogde ze af met een doek dat rond zijn middel was gebonden. Toen hij hiermee klaar was, ging Hij opnieuw aan tafel zitten en zei Hij tot hen: “Jullie noemen Mij meester en Heer, en terecht, want dat ben Ik. Welnu, als Ik, jullie Heer en meester, jullie voeten heb gewassen, dan behoren jullie ook elkaar de voeten te wassen. Ik heb jullie het voorbeeld gegeven: je moet doen zoals Ik voor jullie heb gedaan.” De grondregel van ons geloof is nederigheid: Christus heeft onze dit onderricht door Zijn eigen voorbeeld.

Het Evangelie vertelt ons dat Jezus, als kleine jongen, met Zijn ouders naar de tempel was geweest om er te bidden: “Hij reisde met hen terug naar Nazareth en was hun voortaan gehoorzaam [Luc. 2:51]. Op deze wijze bracht hij de eerste dertig jaren van Zijn leven door. Daar bracht hij zijn kinderjaren en tienerjaren door en groeide hij uit tot man. Als een kind, gehoorzaam tot zijn ouders, als een jonge aspirant voor het leven: “Jezus groeide verder op en zijn wijsheid nam nog toe. Hij kwam steeds meer in de gunst bij God en de mensen.” [Luc 2:52]

In dit gedeelde zien we dus dat Jezus studeerde en tekenen van van zijn groei en wijsheid aan de mensen toonden, ook al zeggen de leiders van de Joden dat Hij geen enkele schoolkennis had. Deze passage vond plaats in Jeruzalem, toen Jezus de tempel inging en onderrichtte. De Joden waren verbaasd: “Hoe weet hij dat allemaal, terwijl hij geen opleiding heeft gehad?’”Jezus zei: “Wat ik onderwijs heb ik niet van mijzelf, maar van hem die mij gezonden heeft.” [Joh. 7: 15-16]

Naast het mysterie van de trinitaire omgang tussen de Vader en de zoon, die deze woorden weergeven, leren ze ons ook dat scholen niet de enige plaats zijn waar men kan studeren en leren: met de hulp en genade van God, met het familieleven, waarvan de leden onderwezen worden in het natuurlijke en bovennatuurlijke leven een omgeving zijn waar de kinderen de nodige kennis word bijgebracht. Meer dan eens heft Jezus verklaard dat Hij door Zijn Vader in de Hemel is onderrricht: “Ik heb niet namens mezelf gesproken, maar de Vader die mij gezonden heeft, heeft me opgedragen wat ik moest zeggen en hoe ik moest spreken. Ik weet dat zijn opdracht eeuwig leven betekent. Alles wat ik zeg, zeg ik zoals de Vader het mij verteld heeft.” [Joh 12: 49-50]

Christus verrichte nog vele andere, gelijkaardige mirakelen ten gunste van de mensen die in wanhoop waren omwille van hun lijden. Op een dag, kwam een der leiders van de synagoge, Jaïrus genaamd, tot Hem en vroeg Hem om naar zijn huis te willen gaan om zijn dochtertje te genezen die op het punt stond te sterven. Jezus willigde zijn verzoek in en ging mee met hem en een grote menigte volgde hen. Onder hen was ook een vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed. Ze had veel ellende doorgemaakt door de behandeling van allerlei artsen, aan wie ze haar hele vermogen had uitgegeven zonder dat ze ergens baat bij had gehad. Integendeel, ze was alleen maar achteruitgegaan. Ze had gehoord over Jezus, en ze begaf zich tussen de menigte en raakte zijn bovenkleed van achteren aan, want ze dacht: Als ik alleen zijn kleren maar kan aanraken, zal ik al gered worden. En meteen hield het bloed op te vloeien en merkte ze aan haar lichaam dat ze van de kwaal genezen was.

Op hetzelfde ogenblik werd Jezus zich ervan bewust dat er kracht uit hem was weggestroomd. Midden in de menigte draaide hij zich om en vroeg: "Wie heeft mijn kleren aangeraakt?" Maar hij keek om zich heen om te zien wie het gedaan had. De vrouw, die bang was geworden en stond te trillen omdat ze wist wat er met haar was gebeurd, kwam naar hem toe en viel voor hem neer en vertelde hem de hele waarheid. Toen zei hij tegen haar: "Uw geloof heeft u gered. Ga in vrede en wees genezen van uw kwaal." [Mc 5: 24-34]. [...] Nog voor hij uitgesproken was, kwamen enkele mensen tegen de leider van de synagoge zeggen: "Uw dochter is gestorven, waarom valt u de meester nog lastig?" Maar Jezus hoorde dat en zei tegen de leider van de synagoge: "Wees niet bang, maar blijf geloven." [...] Ze lachten hem uit. Maar hij stuurde hen allemaal naar buiten en ging met de vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij hem waren de kamer van het kind binnen. Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: "Talita koem!" In onze taal betekent dat: "Meisje, ik zeg je, sta op!" Meteen stond het meisje op en begon ze heen en weer te lopen. Ze was twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen. [Mc 5: 35-42].

Op een dag wandelde Jezus verder om zijn leer te verkondigen, toen twee blinden Hem volgden en Hem luidkeels toeriepen: “Heb medelijden met ons, Zoon van David!” En nadat hij een huis was binnengegaan, kwamen de blinden naar hem toe. Jezus vroeg hun: “Gelooft u dat ik dit kan doen?” Ze antwoordden: “Zeker, Heer!” Daarop raakte hij hun ogen aan en zei: “Zoals u gelooft, zo zal het ook gebeuren.” En hun ogen gingen open [Mt 9: 27-30]. Op een andere moment bracht men iemand bij hem die bezeten was en niet kon spreken. Nadat de demon was uitgedreven, begon de stomme te spreken. De mensenmassa stond versteld, men zei: “Zoiets hebben we in Israël nog nooit gezien!.” [Mt 9, 33]. En dit gebeurde taltrijke malen! “Jezus trok rond langs alle steden en dorpen, hij gaf er onderricht in de synagogen, verkondigde het goede nieuws over het koninkrijk en genas iedere ziekte en elke kwaal.” [Mt 9: 35].
 
Jezus verrichte al deze wonderen uit medelijden voor hen die leden en in de overtuiging dat elke mogelijkheid die zich voordeed een gelegenheid was om het goede te verspreiden. Bij een andere gelegenheid ging Hij naar de synagoge. Daar ontmoette hij een man met een verschrompelde hand. De omstaanders vroegen: “Is het toegestaan om op de sabbat te genezen?” Ze vroegen dit om Hem te kunnen aanklagen en te beschuldigen. Maar Hij antwoorde hen: “Stel dat u maar één schaap hebt en dat valt op sabbat in een kuil, wie van u zou het niet vastgrijpen en het er weer uit halen? En is een mens niet veel meer waard dan een schaap? Daaruit volgt dat we op sabbat goed mogen doen.” Toen zei hij tegen de man: “Steek uw hand uit." Hij stak ze uit en er kwam weer leven in: zijn hand werd weer even gezond als de andere” [Mt 12: 10-13].

Toen Johannes de Doper zijn eigen leerlingen naar Jezus zond om Hem te vragen of Hij de Messias was of dat ze moesten wachten op de komst van iemand anders, antwoordde Jezus hen: “Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien:  blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt. Gelukkig is degene die aan mij geen aanstoot neemt.” [Mat 11: 4-6]

Dit antwoord aan de leerlingen van Johannes de Doper had dezelfde betekenis en gewicht als een ander antwoord van Christus aan de Joodse leiders, toen zij Hem dezelfde vraag stelden: “Hoe lang houdt u ons nog in het onzekere? Als u de Messias bent, zeg het ons dan ronduit.” Jezus antwoordde: “Dat heb ik u al gezegd, maar u gelooft het niet. Wat ik namens mijn Vader doe getuigt over mij […] Als wat ik doe niet van mijn Vader komt, geloof me dan niet, maar als dat wel het geval is en u gelooft me toch niet, geloof dan tenminste wat ik doe. Dan zult u begrijpen dat de Vader in mij is en dat ik in de Vader ben”  [Jn 10: 24-25 en 37-38 93]. 

Zelfs daarvoor had Jezus dit onderwerp al aangehaald in zijn onderricht tot de Joodse leiders:  “U hebt boden naar Johannes gestuurd en hij heeft een betrouwbaar getuigenis afgelegd [...] Maar ik heb een belangrijker getuigenis dan Johannes [de Doper]: het werk dat de Vader mij gegeven heeft om te volbrengen. Wat ik doe getuigt ervan dat de Vader mij heeft gezonden. De Vader die mij gezonden heeft, heeft dus zelf een getuigenis over mij afgelegd. Maar u hebt zijn stem nooit gehoord en zijn gestalte nooit gezien, en u hebt zijn woord niet blijvend in u opgenomen, want aan degene die hij gezonden heeft, schenkt u geen geloof.  U bestudeert de Schriften en u denkt daardoor eeuwig leven te hebben. Welnu, de Schriften getuigen over mij, maar bij mij wilt u niet komen om leven te ontvangen  [Jn 5: 33-40].

En zo heeft Jezus ons Zijn werken nagelaten en de verheven aard van Zijn leer, als een bewijs van Zijn Goddelijkheid. Hij vraagt ons enkel om dezelfde argumenten aan te wenden die Hij ons bij een andere gelegenheid aanbeval om ons in staat te kunnen stellen om het onderscheid te kunnen maken tussen echte en valse profeten: "Aan hun vruchten zul je hen herkennen [...] Zo draagt elke goede boom goede vruchten, maar een slechte boom draagt slechte vruchten. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, evenmin als een slechte boom goede vruchten dragen kan" [Mt 7, 16 -20]. Laat ons Zijn gezegende opdracht van Verlosser bekijken die aan Jezus Christus werd toevertrouwd door de Vader, toen Hij Hem naar de aarde zond. Vele gedeelten stellen hem in dit licht voor, namelijk als Redder van de wereld.

Toen de Heilige Johannes de Doper zijn dopen van berouw uitvoerde in de Jordaan zag hij Jezus naar zich toe komen, en hij zei: "Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt." [Jn 1, 29]. De auteur van deze heilige tekst, de apostel Johannes, schreef later in zijn eerste epistel: "God is licht, er is in hem geen spoor van duisternis [...] Gaan we onze weg in het licht, zoals hijzelf in het licht is, dan zijn we met elkaar verbonden en reinigt het bloed van Jezus, zijn Zoon, ons van alle zonde [..] Belijden we onze zonden, dan zal hij, die trouw en rechtvaardig is, ons onze zonden vergeven en ons reinigen van alle kwaad." [1 Jn 1, 5-9].

Toen de Heilige Simeon het geluk had om het Kindje Jezus in de Tempel te mogen vinden, groette hij het Kind en zei hij: "dit is de redding waar alle mensen op hebben gewacht," en riep hij vreugdevol uit: "Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan, zoals u hebt beloofd. Want met eigen ogen heb ik de redding gezien die u bewerkt hebt ten overstaan van alle volken: een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en dat tot eer strekt van Israël, uw volk." [Lk 2, 29-32]. In Simeons woorden kunnen we resten horen van profetische uitspraken, deze van de profeet Jesajah inbegrepen: "Ik zal je maken tot een licht voor alle volken, opdat de redding die ik zal brengen tot aan de einden der aarde reikt." [Is 49, 6].

Tijdens zijn openbare Leven onthulde Jezus door Zijn woorden en daden dat Hij de Redder was. Hij zocht het volk op om Hem te volgen om hen zo te kunnen leiden op het pad van de redding. Zijn woorden in de parabel van de goede herder zijn betekenisdragend: "Ik ben gekomen om hun het leven te geven in al zijn volheid [..] zoals de Vader mij kent en ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen [..] Ik geef ze eeuwig leven: ze zullen nooit verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven."

Het was deze herderlijke zorg die Jezus Christus deed wachten op de Samaritaanse vrouw bij de bron van Sichar en om haar te vragen: "Geef mij wat te drinken." De vrouw antwoordde: "Hoe kunt u, als Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse!’ Joden gaan namelijk niet met Samaritanen om." [...] Jezus zei tegen haar: "Als u wist wat God wil geven, en wie het is die u om water vraagt, zou u hém erom vragen en dan zou hij u levend water geven. Iedereen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen, maar wie het water drinkt dat ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat ik geef zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft." "Geef mij dat water, heer" zei de vrouw, "dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten." [Jn 4, 7. 9-15]

Jezus had de ziel van deze vrouwen voor zich gewonnen, samen met de zielen van vele andere die op Hem waren afgekomen op naar Hem te luisteren. Dat is waarom, toen de apostelen hem smeekten om te eten, antwoordde Hij: Ik heb voedsel dat jullie niet kennen […] Mijn voedsel is: de wil doen van hem die mij gezonden heeft en zijn werk voltooien.

Nadat al haar beschuldigers de overspelige vrouw hadden achtergelaten, zei Jezus tot haar: “Vrouw, waar zijn zij? Had niemand u veroordeeld?” Zij antwoordde: “Niemand Heer,” en Jezus zei: “Ook Ik veroordeel u niet: ga en zondig voortaan niet meer.” Het is de genade die dankzij het berouw de vergiffenis verleent, echter onder de voorwaarde om niet meer opnieuw te zondigen, want dat is hoe iemand wordt gered.”

Op dezelfde wijze verging het toen Jezus later de lamme ontmoette die Hij had genezen bij de vijver van Betsada: “Zondig niet meer, opdat niets erger over u zou komen!” En hetzelfde geldt ook voor ons vandaag. Hij vergeeft ons onze zonden, maar onder de voorwaarde dat we vastbesloten zijn om niet meer te zondigen. Een stevig voornemen om ons te beteren is de vereiste voor een goede biecht.

Om ons te helpen, verkoos Christus om met ons op aarde te blijven: “Ik laat jullie niet als wezen achter, ik kom bij jullie terug. Nog een korte tijd en de wereld zal mij niet meer zien, maar jullie zullen mij wel zien, want ik leef en ook jullie zullen leven. Dan zul je begrijpen dat ik in mijn Vader ben, dat jullie in mij zijn en dat ik in jullie ben. Wie mijn geboden kent en zich eraan houdt, heeft mij lief. Wie mij liefheeft zal de liefde van mijn Vader en mij ontvangen, en ik zal mij aan hem bekendmaken.”

Het is niet een aangelegenheid van louter geestelijke aanwezigheid in ons. Jezus wens was om waarlijk met ons te zijn onder de gezegende verschijning van het brood en de wijn, in het Sacrament op het altaar. Hier verblijft Hij als een slachtoffer en priester voor ons en dit tot het einde der tijden, daar Hij een eeuwige priester is: “Jij zult voor eeuwig priester zijn, zoals ook Melchisedek dat was.” [Heb 5,6].

Dit is zo omdat “Christus daarentegen is aangetreden als hogepriester van al het goede dat ons is toebedacht: hij is door een indrukwekkender en volmaakter tabernakel [die niet door mensenhanden gemaakt is en niet behoort tot onze schepping] voor eens en altijd het hemelse heiligdom binnengegaan, en dan niet met bloed van bokken en jonge stieren maar met zijn eigen bloed. Zo heeft hij een eeuwige verlossing verworven. Want als het lichaam van wie onrein is al wordt gereinigd en geheiligd wanneer het besprenkeld wordt met het bloed van bokken en stieren of bestrooid met de as van een jonge koe, hoeveel te meer zal dan niet het bloed van Christus, die dankzij de eeuwige Geest zichzelf heeft kunnen opdragen als offer zonder smet, ons geweten reinigen van daden die tot de dood leiden, en het heiligen voor de dienst aan de levende God? Zo is hij dan bemiddelaar van een nieuw verbond. [Heb 9, 11-15].

En zo is Jezus de hogepriester die zichzelf dagelijks offert op onze altaren, om aldus aan de Vader de gepaste herstelling voor onze zonden te offeren. We zien dat in de woorden die Hij gebruikte bij de wijding van het brood: “Dit is mijn bloed en lichaam van het verbond, dat voor velen vergoten wordt.” [Mk 14, 24].

In deze oproep van de boodschap hebben we ook de verschijning van de Moeder der Smarten, met de bedoeling dat wij nooit mogen vergeten om onszelf hieraan te herinneren. Door middel van dit visioen, was het de wens van God om ons de waarde van het lijden te tonen, de waarde van de opoffering en dit voor de zaak van de liefde. In de wereld van vandaag willen we nauwelijks nog deze waarheden aanhoren, zover is de omvang van het zoeken naar plezier, van het lege en wereldse geluk en overdreven luxe. Maar hoemeer iemand het lijden ontvlucht, hoemeer we onszelf zullen omgeven voelen van een zee van kwellingen, teleurstellingen en lijden.

Zijn leven op aarde eindigt met het martelaarschap aan het kruis. Er is niemand ter wereld die niet op een bepaalde manier moet lijden. We hebben het mysterie van het lijden geërfd als een gevolg van de zonde van de eerste ouders van het menselijke ras: “Omdat u […] hebt gegeten van de boom die ik je had verboden. Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan, zwoegen zul je om ervan te eten, je hele leven lang. [Gen. 3:17] Hier vindt u de verwijzing naar het lijden waarvan alkle mensen het voorwerp zijn.

Jezus kwam om ons te verlossen door het lijden en Zijn Moeder deelde in het monsterachtige lijden van Zijn Passie, als een Moeder die, samen met Haar Zoon leed aan de voet van het kruis. In de verschijning van oktober 1917, waarover we het hier hebben, stelde Ze Zich voor als de lijdende Moeder. De Kerk noemt Haar de Moeder der Smarten, Onze Lieve Vrouw der Smarten, omdat Zij in Haar Hart deelnam aan het martelaarschap van Christus, met Hem aan Haar zijde. Het is door onze eenheid met Christus dat ons lijden ons als slachtoffer kan maken en aldus God behagen, waardoor Hij ons heilig maakt.

Maria werd door God gekozen als de Moeder van Zijn Zoon, de Moeder van Jezus Christus, en de Moeder van Zijn mystieke Lichaam, de Kerk, die Haar geestelijke schepping is. Toen Hij met een ondraaglijke pijn aan het sterven was op het Kruis, gaf Jezus Haar aan ons allen als Moeder, in de persoon van de apostel Johannes: “Zie hier, uw Moeder” [Jn 19:27]. Wij zijn de kinderen van het lijden en de bitterheid van het Hart van Zijn Moeder, en ons hart.

Het is om deze reden dat al onze lijden dat we, verenigd met Hem, opdragen, onze toewijding en verbintis met God, bijdraagt tot de redding van onze broeders en zusters die verdwaald zijn. Jezus zei: “Maar ik heb ook nog andere schapen, die niet uit deze schaapskooi komen. Ook die moet ik hoeden, ook zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er één kudde zijn, met één herder.” [Jn 10, 16]. En om met Christus aan deze opdracht mee te worden, moeten wij lijden, werken, bidden en liefhebben en het is door de liefdadigheid dat de onze verloren broeders zullen terugwinnen, zoals de Heer zelf zei: “Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn.” [Jn 13, 35].

Liefde is de magneet die zielen aantrekt en het is voor hen dat we onze offergaven offeren, onze daden van zelfontkenning, onze gebreken, onze pijnen en ons lijden en ons lichamelijk en geestelijk lijden. Door dit alles offeren wij onze volledige toewijding tot God en stijgen onze gebeden op naar Hem voor het altaar. Door aan de zielen te denken, wensen wij om, net als Christus en met Christus, tot onze Vader te zeggen: “Ik heb hen laten delen in de grootheid die u mij gegeven hebt, opdat zij één zijn zoals wij. Niemand van hen zal verloren gaan, tenzij zij tot de ondergang gedoemd zijn.” [Jn 17, 22]. Dit is waarom Judas weerstand bood aan Zijn Genade, ontrouw was aan zijn oproep en Zijn Vaderlijke liefde verachtte. Als het nog mogelijk is, Vader, red Hem! Ave Maria!

Vertaling: Chris De Bodt


10-09-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [5]
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [5]

Oproep tot deelname aan de Eucharistie

Uiteindelijk, met in onze gedachten wat het Kerkelijk Gezag over de jaren heen heeft gezegd over het bidden van de Rozenkrans, zal ik u gaandeweg herinneren aan enige van deze dingen, en wat God door de Boodschap, zo hardnekkig van ons vroeg, kunnen we besluiten dat de Rozenkrans de vorm van vocaal gebed is dat voor de mensen in het algemeen het meeste geschikt is, wat we moeten waarderen en waar we elke inspanning moeten voor leveren om hier niet van af te stappen. God en Onze Lieve Vrouw weten beter dan wie ook wat meer geschikt is voor ons en waar we het meeste nood aan hebben. Bovendien zal het een krachtig hulpmiddel zijn om ons geloof, onze hoop en liefdadigheid te bewaren.

Zelfs voor deze mensen die niet weten of die niet bekwaam zijn om zich voldoende dingen voor de geest te halen om te mediteren, is de eenvoudige daad van het nemen van de Rozenkrans om te bidden ruim voldoende om de Heer indachtig te zijn, en een vermelding in ieder tientje van een mysterie uit het leven van Christus herinnert Hem in hun gedachten en op Zijn beurt zal Hij in hun zielen een zacht licht van geloof aansteken die smeulende wiek ondersteunt, om te voorkomen dat alles zou uitgedoofd raken.

Aan de andere kant hebben ze die de Rozenkrans opgeven en die niet dagelijks naar de Mis gaan, niets om op te steunen en zo zullen ze eindigen met zichzelf te verliezen in het materialisme van het aardse leven.

En aldus is de Rozenkrans het gebed dat God, door Zijn Kerk en Onze Lieve Vrouw, het meest hardnekkig aan ons heeft aanbevolen, als de weg naar en de poort van de Redding: “Bid de Rozenkrans elke dag.” [Onze Lieve Vrouw, 13 mei 1917]. Ave Maria!

De elfde oproep van de boodschap: Jezus wil in de wereld de verering tot Mijn Onbevlekte Hart instellen.

Het instellen van de verering tot het Onbevlekte Hart in de wereld, betekent de mensen tot een volledige toewijding brengen door bekering, zelftoewijding, persoonlijke waardering, verering en liefde. En zo is het de geest van de toewijding tot bekering dat God wenst in te stellen in de wereld, de verering van het Onbevlekte Hart van Maria.

We weten allen dat een moeders hart de liefde vertegenwoordigt in het hart van de familie. Het is de liefde van de moeder die haar doet buigen over de wieg van haar kind, en er haarzelf voor opoffert, haarzelf geeft en haar doet lopen voor de verdediging van haar kind. Alle kinderen vertrouwen op het hart van hun moeder en we weten allen dat we in haar een plaats vinden voor een bijzondere genegenheid. Hetzelfde is van toepassing op de Heilige Maagd. En aldus zegt de boodschap: "Mijn Onbevlekte Hart zal uw toevlucht zijn en de weg die u zal leiden tot God." Vandaar dat het Hart van Maria een toevlucht is en een weg tot God voor al zijn kinderen.

Deze toevlucht en deze weg werden verkondigd voor de hele mensheid, onmiddellijk na de val van onze eerste ouders. Aan de duivel, die de eerste menselijke wezens had verleid en hen daarna bewoog om het goddelijke bevel dat hen werd opgelegd, te negeren. De Heer zei: "Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw kroost en het hare. Het zal jouw kop bedreigen, en jij zijn hiel!" [Gen. 3:15]. De nieuwe generatie die God verkondigde, zou geboren worden uit deze vrouw en zal overwinnen in het gevecht tegen de volgelingen van satan, totdat zijn hoofd zou vernietigd worden. Maria is de moeder van deze nieuwe generatie, alsof ze een nieuwe boom des levens zou zijn, door God in de wereld geplant, zodat al haar kinderen zouden deel hebben van haar vruchten.

Het is van het hart van hun moeder dat kinderen hun natuurlijke leven ontvangen, hun eerste adem, hun bloed dat leven geeft, het kloppen van hun hart, alsof de moeder de oorsprong van de klok zou zijn die de beweging voortbrengt van de twee slingers. Als we zien hoe afhankelijk het kind is van haar moeder tijdens de vroege maanden van de vorming in de schoot, kunnen we bijna zeggen dat het hart van de moeder, het hart van het kind is. En we kunnen hetzelfde van Maria zeggen toen ze de Zoon van de Eeuwige Vader in haar schoot droog. Vandaar dat het het volgens van het Hart van Maria, in zekere betekenis, het hart van heel die andere generatie is, de eerste vrucht, die Jezus Christus is.

En het is van deze vrucht dat andere generaties van dit Onbevlekte Hart, zullen worden gevoed, zoals Jezus zegt: "Ik ben het brood dat leven geeft. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik blijf in hem. De levende Vader heeft mij gezonden, en ik leef door de Vader. Zo zal wie mij eet, leven door mij." [Joh. 6: 48 en 56-57] Te leven door God is ook te leven door Maria, daar Jezus Zijn lichaam en bloed van Maria heeft ontvangen.

Het was in dit Hart dat de Vader zijn Zoon heeft geplaatst, zoals in het eerste Tabernakel. Maria was de eerste persoon die Hem omarmde en het was het bloed van Haar Onbevlekte Hart dat aan de Zoon van God Zijn leven en Zijn menselijke aard doorgaf. Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen, genade op genade. [Joh. 1-16]

Deze toevlucht en deze weg werden verkondigd voor de hele mensheid, onmiddellijk na de val van onze eerste ouders. Aan de duivel, die de eerste menselijke wezens had verleid en hen daarna bewoog om het goddelijke bevel dat hen werd opgelegd, te negeren. De Heer zei: "Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw kroost en het hare. Het zal jouw kop bedreigen, en jij zijn hiel!" [Gen. 3:15]. De nieuwe generatie die God verkondigde, zou geboren worden uit deze vrouw en zal overwinnen in het gevecht tegen de volgelingen van satan, totdat zijn hoofd zou vernietigd worden. Maria is de moeder van deze nieuwe generatie, alsof ze een nieuwe boom des levens zou zijn, door God in de wereld geplant, zodat al haar kinderen zouden deel hebben van haar vruchten.

Het is van het hart van hun moeder dat kinderen hun natuurlijke leven ontvangen, hun eerste adem, hun bloed dat leven geeft, het kloppen van hun hart, alsof de moeder de oorsprong van de klok zou zijn die de beweging voortbrengt van de twee slingers. Als we zien hoe afhankelijk het kind is van haar moeder tijdens de vroege maanden van de vorming in de schoot, kunnen we bijna zeggen dat het hart van de moeder, het hart van het kind is. En we kunnen hetzelfde van Maria zeggen toen ze de Zoon van de Eeuwige Vader in haar schoot droog. Vandaar dat het, volgens van het Hart van Maria, in zekere betekenis, het hart van heel die andere generatie is, de eerste vrucht, die Jezus Christus is.

En het is van deze vrucht dat andere generaties van dit Onbevlekte Hart, zullen worden gevoed, zoals Jezus zegt: "Ik ben het brood dat leven geeft. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik blijf in hem. De levende Vader heeft mij gezonden, en ik leef door de Vader. Zo zal wie mij eet, leven door mij." [Joh. 6: 48 en 56-57] Te leven door God is ook te leven door Maria, daar Jezus Zijn lichaam en bloed van Maria heeft ontvangen.

Het was in dit Hart dat de Vader zijn Zoon heeft geplaatst, zoals in het eerste Tabernakel. Maria was de eerste persoon die Hem omarmde en het was het bloed van Haar Onbevlekte Hart dat aan de Zoon van God Zijn leven en Zijn menselijke aard doorgaf. Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen, genade op genade. [Joh. 1-16]

Dit is de nieuwe generatie geboren uit zijn wonderbare Moeder: Christus in Hemzelf en in Zijn Mystieke Lichaam. En Maria is de Moeder van dit nageslacht, gekozen om het hoofd van de duivelse slang te verpletteren.

En zo zien we dat de verering tot het Onbevlekte Hart van Maria in de wereld moet worden ingesteld door middel van een ware toewijding, door bekering en door het geven van zichzelf. Op dezelfde wijze worden, door de consecratie, het brood en wijn veranderd in het Lichaam en het Bloed van Christus, dat komt van Zijn eigen Leven uit het Hart van Maria.

Aldus moet dit Onbevlekte Hart voor ons een toevlucht zijn en de weg die leidt tot God.

Aldus vestigen we het gevolg van de nieuwe generatie, door God geschapen, en is ons bovennatuurlijke leven van deze zelfde leven gevende bron, het Onbevlekte Hart van Maria, die de Moeder is van Christus en van Zijn Mystieke Lichaam. Zo zijn we allen ware broeders en zusters van Christus, zoals Hijzelf zei: “Mijn moeder en mijn broers zijn degenen die naar het woord van God luisteren en ernaar handelen.” [Luc. 8: 21].

Het woord van God is de band die alle kinderen verbindt in het Hart van de Moeder. Daar horen we de echo van het woord van de Vader, omdat God Zijn Eeuwige Woord omsloten heeft in het Hart van Maria, en het is uit dit Woord dat het Leven over ons komt: “Laat wie dorst heeft bij mij komen en drinken! Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Uit zijn binnenste zullen stromen levend water vloeien.” [Joh. 7: 37-38] In feite lezen we in het Boek van Jesaja: “Ik zal water uitgieten op dorstige grond, waterstromen over het droge land. Ik zal mijn geest uitgieten over je nazaten en mijn zegen over je telgen.” [Jes. 44:3]

God begon het werk van de verlossing in het Hart van Maria, omdat in Haar schoot het verlossingswerk is begonnen. En Maria zei: “De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.” [Luc. 1: 38] “En het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond.” [Joh. 1: 14]

Dit is de dicht mogelijke eenheid tussen twee menselijke wezens: Christus begon, met Maria, het werk van onze verlossing. Het hartkloppen van Christus is eveneens het hartkloppen van Maria, het gebed van Christus is het gebed van Maria, de vreugde van Christus is de vreugde van Maria. Het was uit Maria dat Christus het Lichaam en Bloed ontving dat wordt uitgestroomd en opgeofferd voor de redding van de wereld. Vandaar dat Maria, één gemaakt met Christus, de medeverlosser is van het menselijke ras. Met Christus in Haar schoot, Met Jezus Christus in Haar armen, met Christus van Nazareth en in Zijn openbaar leven. Met Christus beklom zij de Calvarieberg en leed zij in doodsangst met Hem, ontving zij in Haar Onbevlekte Hart het laatste lijden van Christus, zijn laatste woorden, zijn laatste angsten en de laatste druppels van Zijn Bloed, om het te kunnen offeren aan de Vader.

En Maria verbleef op aarde om zo haar andere kinderen te helpen om het verlossende werk van God te vervolledigen door het in Haar Hart te bewaren als een wonderbron van genade, Ave gratia plena, om zo aan ons de vruchten van het leven, het lijden en de dood van Jezus Christus, Haar Zoon, door te geven. Ave Maria!

De Oproep om het Eeuwige Leven te overwegen

De twaalfde Oproep van de Boodschap. We hebben allen het verlangen om ons vast te houden aan ons tijdelijke leven, dat voorbijgaat met de dagen, de jaren, het werk, de vreugde, het verdriet en het lijden, maar hoe weinig zijn we bezorgd om het eeuwige leven! En toch is dit het enige leven dat waarlijk beslissend is en dat voor eeuwig voortduurt.

Toen God de mens schiep, bestemde Hij hem voor tot het eeuwige leven, door Zijn goddelijke leven te delen. “Aldus schiep God de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.” [Gen. 1: 27] en ging dan verder met de zeggen dat “God, de Heer, de mens toen maakte. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.” [Gen. 2: 7] We zien hier dat het menselijk lichaam uit het stof der aarde gemaakt werd, maar de mensen ontvingen het leven van God zelf, van de scheppende adem van Zijn lippen. Vandaar dat onze ziel een spiritueel wezen is dat onsterfelijk is en deel uitmaakt in het leven van God. Wanneer het lichaam volledig samenwerkt met de daad van de ziel, verlaat de ziel het lichaam en vliegt het naar haar centrum van waartoe de ziel zich aangetrokken voelt, wat God is. Maar onze deelname in het eeuwige leven wordt afgewogen tussen twee moeilijke werkelijkheden: de Hemel of de hel.

In de oproep tot de verering van het Onbevlekte Hart van Maria, zagen we dat er twee onderscheiden volgelingen zijn die recht tegenover elkaar staan: de volgelingen van satan die de mensen tot de zonde leidde, en de volgelingen van het Onbevlekte Hart van Maria, die hen, als Moeder van Gods kinderen, leidt naar de weg van de waarheid, gerechtigheid en liefde, daar God Liefde is en al Zijn kinderen zijn gekend door de wijze waarop ze liefhebben. Waar de kinderen van God door de weg der Liefde opklimmen tot het bezit van het eeuwige geluk in het Koninkrijk van God, worden de kinderen van satan, door de verachtelijkheid van de zonde, naar beneden gestort in de afgrond van de eeuwige straf.

Er zijn ongelovigen in de wereld, die deze werkelijkheden ontkennen, maar dit maakt deze werkelijkheden niet minder waar, noch zal het ongeloof van deze mensen hen bevrijden van de pijnen der hel, als hun levens vol van zonden hen daarheen leiden. Er zijn vele gedeelten in de Heilige Schrift die handelen over de hel en haar kwellingen en over hen die daarheen gaan. En zo zal bij het Laatste Oordeel aan hen die niet voldaan hebben aan de werken van barmhartigheid, worden verteld: “Jullie zijn vervloekt, verdwijn uit mijn ogen naar het eeuwige vuur dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen,” en dat “hun een eeuwige bestraffing staat te wachten, maar de rechtvaardigen daarentegen het eeuwige leven.” [Mat. 25: 41 en 46]

Toen zijn volgelingen, tegen de verleiding van de trots in, hun opdracht succesvol hadden beëindigd, zei Jezus: “Ik heb satan als een lichtflits uit de hemel zien vallen!” [Luc. 10; 18]. En toen hij hen instructies gaf voor het leiden van hun apostolaat, zei Hij: “Wees niet bang voor hen die het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden. Wees eerder bang voor hem die en ziel en lichaam kan ombrengen in de hel.” [Mat. 10: 28]. Toen Hij sprak over het Koninkrijk, eindigde Jezus Zijn parabel over het sleepnet dat in een meer werd geworpen en waarmee allerlei soorten vis werden gevangen en de slechte vissen werd weggegooid, met de woorden: “Zo zal het gaan bij de voltooiing van deze wereld: de engelen zullen eropuit trekken en de kwaadwilligen van de rechtvaardigen scheiden, en ze zullen hen in de vuuroven werpen, waar ze zullen jammeren en knarsetanden.” [Mat.13: 49-50]

En de volgende woorden van Jezus laten geen plaats voor enige twijfel: “Als je hand je ten val brengt, hak haar dan af. Je kunt beter verminkt het leven ingaan dan met twee handen in de hel te verdwijnen, in het onblusbare vuur […] en als je oog je ten val brengt, ruk het dan uit. Je kunt beter met één oog het koninkrijk van God ingaan dan met twee ogen in de hel gegooid te worden, waar hun worm niet van ophouden weet en het vuur niet dooft.” [Marc. 9: 43-48] In dit gedeelte spreekt Jezus over het vuur van de hel en de eeuwige veroordeling en herhaalt hij dezelfde woorden nog in andere gedeelte van het Evangelie, maar deze teksten zijn te lang om hier neer te schrijven.

Wat Jezus hier aanhaalt, betekent niet dat God in werkelijkheid de neiging heeft om onze ogen uit te rukken of onze handen en voeten af te hakken, maar heeft Hij het over de verleidingen en de slechte neigingen, de lusten en de ontucht die we moeten uitrukken of afhakken, omdat ze ons op het pad van de zonde brengen en om deze reden de oorzaak zouden zijn van onze eeuwige vervloeking.

In het Oude Testament vinden we teksen die, wanneer we ze vandaag lezen in het licht van he geloof van de Kerk, de eerste beginselen grondvesten van goddelijke openbaringen over de waarheden die ze onderwijzen, als als voorbeeld nemen we deze vraag over het bestaan van de hel. Dit is zo met het volgende gedeelte uit Jesaja, waarbij hij het lot beschrijft van zij die weigerden om naar Gods wetten te luisteren: “De hand van de Heer zal zich openbaren aan zijn dienaren, maar zijn woede zal over zijn vijanden komen […] Bij het verlaten van de stad zien ze de lijken van hen die tegen mij in opstand kwamen: de worm die aan hen knaagt zal niet sterven, en het vuur waarin ze branden zal niet doven; ze worden verafschuwd door alles wat leeft. [Jes. 66:14-24]

En in het Boek der Wijsheid beschrijft de Heilige Geest de jammerklachten van hen die zichzelf hebben veroordeeld bij het zien van de redding van de rechtvaardigen: “Dan zal de rechtvaardige met grote vrijmoedigheid staan voor het aangezicht dergenen, die hem verdrukt en zijn moeiten verworpen hebben. En zij die Hem zien, zullen met zware vrees beroerd worden, en zullen zich ontzetten over deze onverwachte zaligheid. Vol berouw en in de angst der geest zullen ze onder elkaar zuchten en zeggen: Deze was het over wie wij eertijds lachten, en die wij voor een smadelijke beschimping hadden. Wij gekken, hielden zijn leven voor razernij, en zijn einde voor oneerlijk. Waarom is hij nu gerekend onder de kinderen Gods, en waarom is zijn lot onder de heiligen? Voorwaar wij zijn van de weg der waarheid afgedwaald, en het licht der gerechtigheid heeft ons niet beschenen, en de zon der gerechtigheid is ons niet opgegaan. Wij zijn vervuld geworden in de paden der ongerechtigheid en des verderfs, en hebben woeste omwegen doorreisd, maar de weg des Heren hebben wij niet gekend. Wat heeft ons de hovaardij gebaat? en wat heeft ons de rijkdom met pochen gebracht?”

In Fatima heeft Hij ons Zijn Boodschap gezonden als een verder bewijs van deze waarheden door er ons aan te herinneringen zodat we onszelf niet zouden toelaten om te worden misleid door de valse leer van de ongelovigen die Hem ontkennen, en van diegenen die het het ware pad verlaten dat hen in de war brengt. Met dit einde in zicht, verzekert de Boodschap ons dat de hel waarachtig bestaat en dat de zielen van de arme zondaars er wel degelijk heengaan: Onze Lieve Vrouwen zei tot de drie herdertjes uit Aljustrel op 13 juli 1917 het volgende: “U hebt de hel gezien, waar de zielen van de arme zondaars heengaan. Om hen te redden wenst God in de wereld de verering tot Mijn Onbevlekte Hart in te stellen. Als wat Ik aan u zeg, wordt voldaan, zullen er velen zielen worden gered en zal er vrede heersen.” Nadat aan de kinderen het vreselijke visioen van de hel werd getoond, wees de boodschap nogmaals en met dezelfde woorden naar de verering van het Onbevlekte Hart van Maria als de weg van de redding: “Om hen te redden wenst God op de wereld de verering van het Onbevlekte Hart in te stellen. Als, wat ik tot u zeg, wordt ingesteld, zullen er vele zielen worden gered en zal er vrede heersen.” Vrede met het geweten, vrede met God, vrede in onze huizen, vrede met onze naasten en vrede tussen de naties.

Dit is de vrede waar de wereld zo vurig naar verlangd en die zo ver weg is, omdat de wereld niet naar het Woord van God luistert, noch dit Woord volgt! Vandaar de woorden van de boodschap: “Als, wat Ik u zeg, wordt ingesteld…” En wat is het dat Onze Lieve Vrouw onze zegt? We zullen verder gaan om te zien wat het is dat Zij zegt in de beschrijving van de Oproepen van de Boodschap. Laat mij u voor het ogenblik herinneren aan een gedeelte uit het Evangelie van Johannes, waarin we vinden wat we als “Maria’s gebod” kunnen noemen.

Er werd een huwelijk gevierd in Kana in Galilea, waarop Jezus Christus, Zijn Moeder en Zijn leerlingen aanwezig waren. Op een gegeven ogenblik merkte Maria op dat bijna alle wijn was opgedronken en zij vertelde haar Zoon over het vervelende van die situatie, wat beschamend zou zijn voor het jonge paar. Daarop zei ze tot zij die opdienden: “Doe wat Hij u zegt. Volg het woord van God die Jezus Christus is, Zijn Woord."

Dit gebod komt van een Moeder die altijd bezorgd is omdat ze Haar kinderen in de armen van hun Vader wil leiden, omdat ze enkel daar de weg van de Waarheid kunnen vinden die naar het Leven leidt. Ook zij volgde het Woord van de Vader, bij de aankondiging: “De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.” Dat was haar antwoord aan de Engel toen hij het Woord van God openbaarde. [Luc. 1:38] En haar geloof in het Woord van God werd door haar nicht Elizabeth geloofd: “Gelukkig is zij die geloofd heeft dat de woorden van de Heer in vervulling zullen gaan.” [Luc. 1:45] En dit alles is bevestigd door de volgende woorden van Jezus: “Want ieder die de wil van mijn Vader in de hemel doet, is mijn broer en zuster en moeder.” [Mt. 12: 50]

En zo hadden de dienaars het voorrecht om het mirakel van het water dat in wijn veranderde te mogen aanschouwen. Ze deden wat Maria hen had gevraagd en zij gehoorzaamden aan het woord van Jezus. Dit is de weg van de redding: het woord van God aanhoren en het in u bewaren. Ave Maria!

De oproep tot het apostolaat

“Bid, bid heel veel en maak opofferingen voor de zondaars, want vele zielen gaan naar de hel omdat er niemand voor hen opofferingen maakt en voor hen bidt.” [Boodschap van Onze Lieve Vrouw op 19 augustus 1917]

In dit gedeelte vraagt de Boodschap van ons om een apostolaat op zich te nemen ten behoeve van onze broeders en zusters. Het apostolaat is een voortzetting van de opdracht van Christus op aarde. We moeten medewerkers van Christus worden in Zijn Werk van Verlossing met de redding der zielen. Zo moet het apostolaat van het gebed de basis zijn van elk ander apostolaat, om werkzaam en lonend te kunnen zijn. Er is het apostolaat van liefdadigheid wat het leven van Christus in ons weergeeft door de toewijding van onszelf aan God ten dienste van de anderen. Om te beginnen bestaat er dus het apostolaat van het gebed door in éénheid met Christus voor de redding van onze broeders en zusters te bidden. Jezus Christus vervolgt Zijn bidden op aarde in het Sacrament van de Eucharistie, waarin Hij Zichzelf voortdurend opoffert tot de Vader voor de redding van ons allen. Het is door onze vereniging met Christus in de Eucharistie dan onze gebeden opstijgen naar God voor de redding van onze broeders en zusters.

Jezus Christus heeft ons het voorbeeld gegeven. Alvorens Hij aan Zijn eigen apostolaat begon, met Zijn openbaar leven, trok hij zich terug in de woestijn om er te bidden en boete en opoffering te doen door er voor veertig dagen te gaan vasten: “Vervuld van de heilige Geest trok Jezus weg van de Jordaan, en geleid door de Geest zwierf hij veertig dagen rond in de woestijn, waar hij door de duivel op de proef werd gesteld. Al die tijd at hij niets, en toen de veertig dagen verstreken waren, had hij grote honger.” [Lc. 4: 1-2] Ook vertellen de Evangelisten ons bij regelmaat dat Hij de drukte van het volk ontvluchtte, die hem achtervolgde, en dit om zich terug te trekken in eenzaamheid en gebed.

Bij een van de gelegenheiden, toen Hij zich bij Zijn leerlingen voegde, waren ze niet bij machte om de duivel uit een bezeten jongen te drijven. Toen zij daarop wilden weten waarom ze hiertoe niet bekwaam waren, antwoordde de Heer: “Dit soort kan alleen door gebed worden uitgedreven.” [Mc. 9: 29]. Dit soort van volhardende duivel doet met denken aan de verleiding van de hoogmoed, wat één der moeilijkste verleidingen is om te overwinnen, zowel voor onszelf als voor anderen, omdat deze verleiding ons verblind en er ons van weerhoudt om de steile afgrond te zien waar we voorstaan. Zoals de Heer zegt zijn bij zulke omstandigheden zowel gebed als boete nodig, omdat we enkel hierdoor de waarde van de nederigheid kunnen zien, die er ons onmidellijk toe aanzet om Gods sterkte en genade te vragen.

Toen de veroordeling van de uitroeing van het Volk van Israël boven hun hoofd hing, omdat ze God beledigd hadden door de zonde van de afgoderij, ging Mozes de berg op om God te ontmoeten en Hem te smeken om zijn volk te vergeven. God aanhoorde het gebed van Mozes en spaarde Zijn Volk, en strafte enkel hen die schuldig waren: “Om het even wie tegen mij zondigt, schrap ik uit mijn boek.” [Ex. 32: 33] Hier zien we de Heer die steeds goed en genadig is, samenwerken met hen die met Hem willen meewerken: dit is een voorbeeld van een apostolaat dat gebaseerd is op gebed en dat voortvloeit uit direct contact met God.

Mozes is de apostel van het Volk van Israël, maar alvorens hij bevelen gaf aan Zijn volk, spreekt Hij met God en ontvangt Hij van God de woorden die Hij moet mededelen aan het volk. Ook helpt God hem door hem te beloven een engel vooruit te zenden.

Zonder dit leven van gebed en contact met God, wordt elk apostolaat vruchteloos, omdat het God is dat alles wat we doen, zeggen en moeite voor doen effectief maakt. Vandaar dat de Boodschap ons vertelt: “Bid en maak opofferingen,” zodat u door uw gebeden, uw woorden, uw voorbeeld, uw handelingen en zelfontkenning, uw werk en liefdadigheid, bekwaam zult zijn om uw broeders en zusters opnieuw te doen opstaan als ze gevallen zijn, om zo terug te keren naar het juiste pad, waar ze van afgeweken waren en om hen dichter bij God te brengen, van wie ze afstand hadden genomen. U zult ook deze moeilijkheden, gevaren en verleidingen die u omringen, moeten overwinnen. Heel dikwijls vallen mensen omdat ze niemand aan hun zijde hebben die wil bidden en opofferingen wil maken voor hen, door een hand uit te steken naar hen en hen willen terugbrengen op het juiste pad. Op dit vlak van ons apostolaat hebben we allen een opdracht te volbrengen die ons door God is toevertrouwd. Wij zijn allen verantwoordelijk voor onze naaste. Door het Doopsel delen we in het priesterschap van Christus, onze Redder, en worden we ook opgenomen in Zijn Mystieke Lichaam, met een bepaalde plaats en bepaalde verplichtingen die we moeten volbrengen. Menselijke wezens zijn niet geschapen om vreemden te zijn voor elkaar, om een ander voor altijd te negeren, maar eerder om deelgenoten te zijn van elkaar, broeders en zusters die liefhebben en elkaar helpen en zich verzamelen rondom hun Vader die hen zal onderhouden in het dagelijkse noden voor voedsel en kledij. Van Hem verkrijgt iedereen dezelfde zegen en allen gaan richting dezelfde bestemming: het Huis van hun Vader.

Mozes is de apostel van het Volk van Israël, maar alvorens hij bevelen gaf aan Zijn volk, spreekt Hij met God en ontvangt Hij van God de woorden die Hij moet mededelen aan het volk. Ook helpt God hem door hem te beloven een engel vooruit te zenden.

Zonder dit leven van gebed en contact met God, wordt elk apostolaat vruchteloos, omdat het God is dat alles wat we doen, zeggen en moeite voor doen effectief maakt. Vandaar dat de Boodschap ons vertelt: “Bid en maak opofferingen,” zodat u door uw gebeden, uw woorden, uw voorbeeld, uw handelingen en zelfontkenning, uw werk en liefdadigheid, bekwaam zult zijn om uw broeders en zusters opnieuw te doen opstaan als ze gevallen zijn, om zo terug te keren naar het juiste pad, waar ze van afgeweken waren en om hen dichter bij God te brengen, van wie ze afstand hadden genomen. U zult ook deze moeilijkheden, gevaren en verleidingen die u omringen, moeten overwinnen. Heel dikwijls vallen mensen omdat ze niemand aan hun zijde hebben die wil bidden en opofferingen wil maken voor hen, door een hand uit te steken naar hen en hen willen terugbrengen op het juiste pad. Op dit vlak van ons apostolaat hebben we allen een opdracht te volbrengen die ons door God is toevertrouwd. Wij zijn allen verantwoordelijk voor onze naaste. Door het Doopsel delen we in het priesterschap van Christus, onze Redder, en worden we ook opgenomen in Zijn Mystieke Lichaam, met een bepaalde plaats en bepaalde verplichtingen die we moeten volbrengen. Menselijke wezens zijn niet geschapen om vreemden te zijn voor elkaar, om een ander voor altijd te negeren, maar eerder om deelgenoten te zijn van elkaar, broeders en zusters die liefhebben en elkaar helpen en zich verzamelen rondom hun Vader die hen zal onderhouden in het dagelijkse noden voor voedsel en kledij. Van Hem verkrijgt iedereen dezelfde zegen en allen gaan richting dezelfde bestemming: het Huis van hun Vader.

Het ware apostolaat bestaat in deze eenheid van de kinderen met Hun Vader in de Hemel. Het is deze eenheid die de genade en de poort van de redding is. Laat ons anders zien wat Christus’ priesterlijk gebed tot ons zegt: “Heilige Vader, bewaar hen door uw naam, de naam die u ook aan mij gegeven hebt, zodat zij één zijn en zoals wij één zijn. Zolang ik bij hen was heb ik hen door uw naam, die u mij gegeven hebt, bewaard en over hen gewaakt: geen van hen is verloren gegaan behalve de zoon des verderfs, opdat de Schrift in vervulling ging. [Joh. 17: 11-12]. Deze woorden van Jezus moeten ons helpen om niet ontmoedigd te worden wanneer we op ons pad deze “zonen van het verderf” die de genade, de kracht van onze liefdadigheid, van onze inspanningen, opfferingen en gebeden verwerpen. Zij zijn de kinderen van de andere schepping die satan leidt naar de weg des verderfs.

Dit is in overeenstemming met wat God tot Mozes heeft gezegd: “Om het even wie tegen mij zondigt, schrap ik uit mijn boek. Breng het volk nu naar de plaats die ik je heb genoemd; mijn engel zal voor je uit gaan. Maar op de dag van de verantwoording zal ik hen voor hun zonde ter verantwoording roepen.” [Ex. 32: 33-34]. Omdat sommigen volharden in het slechte, zal de Heer die altijd genadig is, niet de anderen vernietigen, maar geeft Hij aan Mozes het bevel om zijn opdracht verder te zetten en om zijn volk naar Gods wegen te leiden. Iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen daden, zodat degene die zondigde en er blijft in volharden, zal worden geschrapt uit het Boek des Levens, maar niet de broer of zus die berouw heeft en gekozen heeft om te worden geleid door de Heer.

Ja, onze Heer is waarlijk barmhartig! En ook wij, geschapen zoals we zijn, naar Zijn beeld en gelijkenis, moeten barmhartig zijn. Daarom heeft Jezus gezegd: “Barmhartigheid wil ik, geen offers,” [Mt 12: 7] waarbij Hij de woorden aanhaalt van de profeet Hosea, die de gevoelens van Gods hart als volgt omschrijft: “Want liefde wil ik, geen offers. Met God vertrouwd zijn is meer waard dan enig offer.” [Hos. 6:6] Hier zijn we het apostolaat van de vergevingsgezindheid, waarbij we onze broers en zussen proberen de kennis van God bij te brengen. Laat hen in ons gevoelens van vergevingsgezindheid vnden, dat voor hen een weerspiegeling zal zijn van de genade van God.

Laat er ons over nadenken dat God de verlening van Zijn genade laat afhangen we de graad waarin wijzelf de anderen vergeven die ons op enige wijze iets verkeerd hebben aangedaan: “Want als jullie anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven. Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie je misstappen evenmin vergeven.” [Mt. 6: 14-15] Deze verplichting voor ons om anderen te vergeven, vereist van ons dat we de verleidingen van de hovaardigheid moeten afzweren, want deze leiden tot wraak: “Neem geen wraak op een volksgenoot en koester geen wrok tegen hem. U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Ik ben de Heer.” [Lev. 19: 18]. Hier ordert God ons dat we moeten weerstaan aan de verleiding van de wraak, verachting of onverschilligheid door het apostolaat van de liefdadigheid dat ons leidt naar de vergeving, naar het terugbetalen van het kwade met het goede en om te bidden voor hen die ons vervolgen. We moeten de Jezus Christus navolgen die, terwijl Hij aan het kruis hing, zijn Vader vroeg om hen te vergeven die Hem hadden uitgescholden, mishandeld en gekruisigd: “Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen.” [Lc. 23: 34]

En de eigen woorden van de Heer laten geen plaats voor enige twijfel: “En wanneer je staat te bidden, vergeef dan degene tegen wie je iets hebt, opdat je Vader in de hemel ook jullie je overtredingen vergeeft. Indien gij echter niet vergeeft, zal ook uw Vader, die in de hemelen is, uw overtredingen niet vergeven. [Mc. 11: 25-26] Op een andere plaats zegt Jezus tot ons: “Tot jullie die naar mij luisteren zeg ik: heb je vijanden lief, wees goed voor wie jullie haten, zegen wie jullie vervloeken, bid voor wie jullie slecht behandelen.” [Lc. 6: 27-28] Deze vergeving is de vrucht van de liefdadigheid die brandt in het hart van Christus en dat ons apostolaat moet bezielen ten overstaan van onze broeders en zusters: “Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde!” [Lc. 12:49]

In welke mate ook houdt deze oproep van de Boodschap en ander kenmerk in dat ook ons apostolaat moet tekenen. Toen aan Onze Lieve Vrouw werd gevraagd wat er zou gedaan worden met de diverse offers die de mensen op de plaats der verschijningen achterlieten als vervulling van hun beloften, antwoordde ze: “laat twee draagkoetsen maken. Een zal worden gedragen door u en Jacinta en de twee andere meisjes in het wit, de andere dient te worden gedragen door Francisco en drie anderen. De opbrengst van de draagkoetsen is voor het Feest van Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans, en wat er overblijft zal van pas komen voor de bouw van een kapel die hier moet worden gebouwd.” [Onze Lieve Vrouw, 19 augustus 1917]

De draagkoetsen waar de Boodschap hier naar verwijst zijn niet bestemd om beelden te dragen in processie, maar deze die bestemd zijn voor de offergaven die door de mensen aan de Heer zijn geschonken. In feite had de bevolking de gewoonte om God voor zijn gaven te bedanken door Hem een gedeelte fruit van hun oogst te offeren en dit in overeenstemming met ieders middelen. Deze offergaven werden verzameld door de hofmeester die hen op de draagkoetsen verzamelden, die meegedragen werden in de processie en aan God geofferd uit dankbetuiging voor de ontvangen genaden en als bijdrage voor de uitgaven van de Kerk.

Onze Lieve Vrouw onthulde duidelijk in haar antwoord, hoe het deze eenvoudige daad van dankbetuiging God behaagt, omdat we onze dankbaarheid moeten tonen aan God en we hebben eveneens de plicht hebben om bij de dragen aan de kosten van het openbaar eerbetoon die in feite worden betaald voor God.

Een woord nu over het gebaar dat de Boodschap van ons vraagt om te maken, deze van het delen van onze offers, onze dankbetuiging, onze gebeden en onze boete, samen met onze broeders en zuster: dit houdt een daad van samenwerking in dat ons apostolaat bezielt en leven geeft, waardoor we apostelen worden onder elkaar.

Sommige van de gewoonten van het volk van Fatima uit die tijd deden aan gewoonten denken die stonden omschreven in de Bijbel. Ik denk dat de mensen uit die tijd, waarvan de meesten niet konden lezen, noch schrijven, weinig of niets wisten over de Bijbelse geschiedenis, buiten een paar feiten die de mensen uit de omgeving, die lezen konden, over spraken of in de samenvattingen van de Heilige geschiedenis. Zo overkwam het mij tenminste. Pas vele jaren later kon ik de Heilige Schrift lezen en enkel dan ontdekte ik de meeste strict persoonlijke betekenis van de Boodschap en hun verband met het Woord van God.

Bij het verdergaan van ons onderzoek van dit bijzonder gegeven van het apostolaat en door gebruik te maken van de overeenkomstigheden tussen de gebeurtenissen uit de Bijbelse geschiedenis en de gewoonten van de mensen uit Fatima, wil ik ons laten herinneren aan de volgende instructies die door de Heer aan Zijn volk werden doorgegeven: “De Heer sprak tot Mozes: “De tiende dag van de zevende maand is de dag van verzoening. Het is een heilige dag. U moet dan vasten en een offer opdragen aan de Heer. U mag op die dag niet werken. Het is de dag van verzoening, waarop de verzoeningsrite voor u wordt voltrokken bij de Heer uw God. "Wie niet vast, wordt uit Mijn volk verwijderd. En wie op die dag werkt, neem Ik weg uit Mijn volk en verdelg hem. U mag niet werken. Dat is een blijvende wet, door al uw generaties heen, waar u ook woont." [Lev. 23: 26-31]

Het is niet moeilijk om de zondagen en de feestdagen te herkennen die de Kerk van ons vereist dat we ze opdragen aan de Heer, de dagen die ons verplichten om deze Wet van God na te komen, de dagen wanneer we God dienen te aanbidden door Hem onze gebeden en onze opofferingen te schenken.

Bij het verdergaan van onze onderzoek van dit bijzonder gegeven van het apostolaat en door gebruik te maken van de overeenkomstigheden tussen gebeutenissen uit de Bijbelse geschiedenis en de gewoonten van de mensen uit Fatima, wil ik ons laten herinneren aan de volgende instructies die door de Heer aan Zijn volk werden doorgegeven: “De Heer sprak tot Mozes: “De tiende dag van de zevende maand is de dag van verzoening. Het is een heilige dag. U moet dan vasten en een offer opdragen aan de Heer. U mag op die dag niet werken; het is de dag van verzoening, waarop de verzoeningsrite voor u wordt voltrokken bij de Heer uw God. Wie niet vast, wordt uit zijn volk verwijderd. En wie op die dag werkt, neem Ik weg uit zijn volk en verdelg hem. U mag niet werken. Dat is een blijvende wet, door al uw generaties heen, waar u ook woont. [Lev. 23: 26-31]

Het is niet moeilijk om in deze tiende dag van de zevende maand, de zondagen en de feestdagen te herkennen die de Kerk van ons vereist dat we ze opdragen aan de Heer. Op de dagen waar we verplicht waren om deze Wet van God na te komen, de dagen wanneer we God dienden te aanbidden door Hem onze gebeden en onze opofferingen te schenken.

Bij een andere gelegenheid droeg de Heer Mozes op het volgende tegen de Israëlieten te zeggen: “Jullie zijn er getuige van geweest dat ik vanuit de hemel tot jullie heb gesproken. Maak voor mij een altaar van aarde, en slacht daarop je schapen, geiten en runderen voor de brandoffers en vredeoffers. Op elke plaats waar ik mijn naam wil laten noemen, zal ik naar jullie toe komen en je zegenen.” [Ex. 20: 22-24] Ik weet niet welke uitleg de theologen aan dit gedeelte uit de Heilige Schrift geven. Ik zelf vind het betoverend omdat het ons de zachtheid toont van Gods vaderlijke liefde. En daar we onszelf in Christus bevinden, afkomstig uit het Gekozen Volk, zijn vandaag deze woorden als volgt aan ons gericht: “Waar ik er de oorzaak van ben dat er Mijn naam wordt herinnerd zal ik komen om u te zegenen?” God lijkt een overeekomst te sluiten zoals de Vader die luistert naar het gewauwel van zijn kleine zoon en, van zodra de kleine zijn naam kan uitspreken, hij tot hem loopt, het kindje in zijn armen neemt en knuffelt en streelt.

In dit gedeelte toont God ons ook hoe de onze opofferingen en gaven Hem behagen, wanneer ze worden opgedragen als dankbetoon en als herstel voor onze eigen zonden en die van anderen. God is vandaag nog steeds dezelfde als de God van toen. Wat hij toen vroeg van Zijn volk, vraagt Hij ook aan ons vandaag, ook als kan het voorwerp en de vorm van de offergave veranderd zijn door de verandering der tijden.

Een aantal jaren geleden zei de Aartsbisschop van Cizicio mij in een gesprek: “Weet u Zuster wat de bedoeling van die draagkoetsen was, waarvan Onze Lieve Vrouw vroeg om ze te maken met de giften die de mensen in Cova da Iria achterlieten? Zij waren een profetie voor de draagkoetsen voor de Pelgrimmaagd, wanneer ze de wereld rondgaat en voor het beeld in de verschijningskapel. Ik sloot mij volledig aan bij deze redenering omdat voor God hetzelfde gegeven verschillende betekenissen kan hebben en deze reizen van het beeld van Onze Lieve Vrouw zijn een ander facet van het apostolaat van de Boodschap die Zij naar de aarde kwam brengen en die rond de hele wereld reist op zoek naar mensen om tot God te brengen.

En zo is de profetie in Lucas 1: 48-50 vervuld: “hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares. Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen, ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan, heilig is zijn naam. Barmhartig is hij, van geslacht op geslacht, voor al wie hem vereert.” Ave Maria!

De oproep om te volharden in de deugdzaamheid

De veertiende oproep van de Boodschap: “Ga door met het bidden van de Rozenkrans om het einde van de oorlog te bekomen.” [Onze Lieve Vrouw, 13 september 1917]

De boodschap vraagt ons om de Rozenkrans te blijven bidden. Dit is de vorm van gebed die het meest toegankelijk is voor iederen, groot en klein, rijk en arm, wijs of onwetend. Iedereen van goede wil kan de Rozenkrans bidden.

Maar waarom vraagt de boodschap ons om de Rozenkrans te blijven bidden? Omdat het gebed de basis is van het spirituele leven? Als we het gebed opgeven, beroven we onszelf van het bovennatuurlijke leven dat tot ons komt door de ontmoeting van onze ziel met God, een onmoeting die tot stand komt door het gebed. Kijk naar wat Jezus ons zegt: “Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. Want ieder die vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan.” [Mt. 7: 7-8] Gebed is zoeken naar een ontmoeting met God. We moet God eerst zoeken, alvorens we Hem kunnen ontmoeten en wij hebben Zijn belofte: ”zoek en je zult vinden.”

Het is niet God die zich ver van ons bevindt, wij zijn degenen die onszelf van God verwijderen en het gevoel van Zijn Aanwezigheid zijn verloren. Het is met deze bedoeling dat de Boodschap ons smeekt om te volharden in het gebed, of met de woorden van de Booschap zelf: “om te blijven bidden om het einde te bekomen van de oorlog."

Heel duidelijk verwees de Boodschap destijds naar de Eerste Wereldoorlog die zo vele mensen trof op dat moment. Maar het woord oorlog staat ook voor de vele andere oorlogen rondom ons en waarvoor we moeten bidden en aan zelfopoffering doen om er het einde van te bekomen. Ook denk ik aan de oorlogen die tegen ons aan de gang zijn door de vijanden van onze eeuwige redding: de duivel, de wereld en onze eigen wereldse en zinnelijke natuur. Er zijn vandaag de dag mensen die ontkennen dat de duivel bestaat, maar ze weten hel zeker dat ze ongelijk hebben. Duivels zijn engelen die door God werden geschapen om Hem te dienen en te loven. De leider van deze engelen, Lucifer, was opgeblazen van trots en wou aan God gelijk zijn. Hij sleepte met Hem een veelvoud van andere engelen mee die zijn voorbeeld wilden volgen. De Heilige Johannes vertelt ons in het Boek der Openbaringen: “Toen brak er oorlog uit in de hemel. Michaël en zijn engelen bonden de strijd aan met de draak. De draak en zijn engelen boden tegenstand, maar werden verslagen. Sindsdien is er voor hen in de hemel geen plaats meer. De grote draak werd op de aarde gegooid. Hij is de slang van weleer, die duivel of satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt. Samen met zijn engelen werd hij op de aarde gegooid.” [Openb. 12: 7-9]

Verder lezen we in het hetzelfde boek: “Hierna zag ik een andere engel uit de hemel neerdalen. Hij had groot gezag en zijn luister verlichtte de aarde. Met een krachtige stem riep hij: Gevallen, gevallen is Babylon, die grote stad! Ze is een woonplaats voor demonen geworden, ze biedt onderdak aan elke onreine geest, elke onreine vogel en elk onrein, afschuwelijk dier. Alle volken hebben door haar ontucht de wijn van haar wellust gedronken, de koningen op aarde hebben ontucht met haar gepleegd en de handelaars op aarde zijn van haar overvloedige weelde rijk geworden. [Openb. 18: 1-3] En verder schrijft hij: “Ik zag een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de onderaardse diepte en zware ketenen in zijn hand. Hij greep de draak, de slang van weleer, die ook duivel of satan wordt genoemd, en ketende hem voor duizend jaren. Hij gooide hem in de diepte, sloot de put boven hem en verzegelde die, opdat de volken niet meer door hem misleid zouden worden tot de duizend jaar voorbij waren. Daarna moet hij een korte tijd worden losgelaten.” [Openb. 20, 1-3]

De profeet Jesaja schreef een satire tegen de Koning van Babylon in woorden die herinneren aan de val der engelen: “O morgenster, zoon van de dageraad, hoe diep ben je uit de hemel gevallen. Overwinnaar van alle volken, hoe smadelijk lig je daar geveld. Je zei bij jezelf: Ik stijg op naar de hemel, boven Gods sterren plaats ik mijn troon. Ik zetel op de toppen van de Safon, de berg waar de goden bijeenkomen. Ik stijg op tot boven de wolken, ik evenaar de Allerhoogste. Nee! Je daalt af in het dodenrijk, in de allerdiepste put.”

En in een van de visioenen van zijn boek, beschrijft de profeet Zacharia de duivel als de beschuldigde voor God en de Hogepriester: “Vervolgens liet hij me de hogepriester Jozua zien. Deze stond voor de engel van de Heer, met aan zijn rechterhand satan, die tegen hem pleitte. De engel van de Heer zei tegen satan: “De Heer zal je het zwijgen opleggen. De Heer, die Jeruzalem heeft uitverkozen, zal jou het zwijgen opleggen. Is deze Jozua niet een stuk zwartgeblakerd hout dat uit het vuur is weggerukt?” [Zach 3, 1-2]. Het boek der Openbaringen schrijft eveneens, na de nederlaag van satan en zijn uitsluiting uit de hemel: “Toen hoorde ik een luide stem in de hemel zeggen: ‘Nu zijn de redding, de macht en het koningschap van onze God werkelijkheid geworden, en de heerschappij van zijn messias. Want de aanklager van onze broeders en zusters, die hen dag en nacht bij onze God aanklaagde, is ten val gebracht. Zij hebben hem dankzij het bloed van het lam en dankzij hun getuigenis overwonnen. Zij waren niet aan het leven gehecht en hebben hun dood aanvaard.” [Openb. 12: 10-11]

Tijdens zijn openbare leven dreef Jezus vele duivels uit. Op een dag, in antwoord op de Farizeeën, die hem belasterden dat Hij duivelen uitdreef door de kracht van Beëlzebub, zei Jeus: “Als ook satan innerlijk verdeeld is, hoe kan zijn koninkrijk dan standhouden? Jullie zeggen toch dat ik dankzij beëlzebul demonen uitdrijf! Als ik inderdaad dankzij beëlzebul demonen uitdrijf, door wie drijven jullie eigen mensen ze dan uit? Zij zullen dan ook jullie rechters zijn! Maar als ik dankzij een kracht die van God komt demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk van God bij jullie gekomen. [Lc. 11: 18-20]. Later, toen Hij de Heilige Petrus zowel waarschuwde als vooraf voorbereidde tegen de aanvallen, de verleidingen van de duivel, zei de Heer tot hem: “Simon, Simon, weet dat satan jullie voor zich heeft opgeëist om jullie als graan te mogen zeven. Maar ik heb voor je gebeden opdat je geloof niet zou bezwijken. En als jij eenmaal tot inkeer bent gekomen, moet jij je broeders sterken.” [Lc. 22: 31-32]

In één van zijn brieven schrijft de Heilige Petrus: “Wees waakzaam, wees op uw hoede, want uw vijand, de duivel, zwerft rond als een brullende leeuw, op zoek naar een prooi. Stel u tegen hem teweer, gesterkt door uw geloof, in het besef dat uw broeders en zusters, waar ook ter wereld, onder hetzelfde leed gebukt gaan. Maar al moet u nog korte tijd lijden, God, de bron van alle genade, heeft u geroepen om in Christus Jezus deel te krijgen aan zijn eeuwige luister. God zal u sterk en krachtig maken, zodat u staande zult blijven en niet meer zult wankelen. Hem komt de macht toe, voor eeuwig. Amen.” [1 Petr. 5: 8-11]

Al deze gedeelten van de Heilige Schrift, en vele anderen zodat het te veel tijd zou vragen om alles hier neer te schrijven, bewijzen ons dat de duivel bestaat. We kunnen en mogen niet twijfelen aan deze waarheid, door God onthuld. De Boodschap kwam om ons te herinneren aan deze waarheid en het voor ons te herhalen zodat we onszelf niet zouden laten misleiden en nemen door valse aantijgeningen. De Boodschap vraagt ons om te blijven bidden en op onze hoede te zijn tegen de voorstellen van deze vijand di, door al zijn krachten aan te wenden, poogt onze eeuwige verdoemenis te bekomen. Jezus Christus zei: “Waarachtig, ik verzeker u: iedereen die zondigt is een slaaf van de zonde.” [Joh. 8: 34] De duivel tracht ons op de weg van de zonde te brengen, om ons zo tot slaaf van hem te maken, in tijd en eeuwigheid.”

Maar waarom keerde de duivel als zo’n grote vijand tegen zowel God als de mensen? Hij werd Gods vijand omdat hij door Hem verslagen werd: dit was een vernedering die zijn trots niet kon aanvaarden en in zijn toorn probeerde hij zich te wreken op alle mogelijke manieren. Door zijn trots gedreven, toen hij zag dat God de mens had geschapen als ondergeschikt aan Hem, maar bestemd om op een bepaalde dag naar de Hemel te gaan om er van het geluk te genieten, dat hijzelf verloren had, werd de duivel vervuld van afgunst en besloot hij om alles wat in zijn macht lag aan te wenden om de mensen verloren te laten gaan doorhen te bewegen tot ongehoorzaamheid tegen God, zijn bevelen te minachten en te stoppen om in Zijn Woord te geloven. Op deze wijze misleidde hij de eerte mensen.

Maar waarom keerde de duivel zich als zo’n grote vijand tegen zowel God als de mensen? Hij werd Gods vijand omdat hij door Hem verslagen werd: dit was een vernedering die zijn trots niet kon aanvaarden en in zijn toorn probeerde hij zich te wreken op alle mogelijke manieren. Door zijn trots gedreven, toen hij zag dat God de mens had geschapen als ondergeschikt aan Hem, maar bestemd om op een bepaalde dag naar de Hemel te gaan om er van het geluk te genieten, dat hijzelf verloren had, werd de duivel vervuld van afgunst en besloot hij om alles wat in zijn macht lag aan te wenden om de mensen verloren te laten gaan door hen te bewegen tot ongehoorzaamheid tegen God, zijn bevelen te minachten en te stoppen om in Zijn Woord te geloven. Op deze wijze misleidde hij de eerste mensen.

Door de vorm aan te nemen van een slang, ging hij op zoek naar Eva, de eerste vrouw die Jezus had geschapen, en die rondwandelde in de Tuin der Eden en hij vroeg haar: “Is het waar dat God gezegd heeft dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?” “We mogen de vruchten van alle bomen eten,” antwoordde de vrouw, “behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken. Doen we dat toch, dan zullen we sterven.” “Jullie zullen helemaal niet sterven,” zei de slang, “integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad." De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan. Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van.

Toen de mens en zijn vrouw God, de Heer, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor hem tussen de bomen. Maar God, de Heer, riep de mens: “Waar ben je?” Hij antwoordde: “Ik hoorde u in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben. Daarom verborg ik me.” [Gen. 3: 1-10]

In de Heilige Schrift zien we dus dat de duivel de eerste twee menselijke wezens misleidde. Hij vertelde hen dat, als ze van het fruit zouden eten, ze als God zouden worden: “U zult zoals God zijn!” De waarheid echter is dat ze niet enkel zoals God werden, maar veel lager dan dat ze daarvoor waren. Ze waren bevreesd geworden voor God. “Ik werd beang omdat in naakt ben. Daarom verborg ik me.” Ze verborgen zich voor Zijn Aanwezigheid.

Waarom zijn ze naakt? Omdat ze, door hun ongehoorzaamheid aan God, het kleed van de genade hadden verloren, dat hen bedekte. Zij zagen zichzelf zonder kledij, ontdaan van het kleed van de genade dat hen bedekte. Dit is wat ze hadden bereikt door zichzelf toe te laten om verleid te worden en in de val te lopen van de duivel. Dit is hoe het werkt! Het is om deze reden dat Jezus ons tegen hem waarschuwt: “Hij is vanaf het begin een moordenaar geweest. Hij hoort niet bij de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij liegt, spreekt hij zoals hij is: een aartsleugenaar, de vader van de leugen.” [Joh. 8: 44] Maar ik denk dat afgunst van de duivel nog groter werd toen hij God een Verlosser zag beloven, die zou komen om alle mensen te redden die hij had verleid, terwijl er voor hen geen Verlossing meer mogelijk was. En waarom zou God zo genadevol geweest zijn voor de mensen? Ik ben er absoluut niet zeker van, maar ik denk dat de reden is omdat ze door een ander werden verleid, terwijl de duivel zondigt vanuit zijn eigen kwaadwilligheid.

God moet in de menselijke wezens de mogelijkheid gezien hebben dat ze berouw kunnen hebben en nederig vragen om vergiffenis, maar de trots van de duivel is zo groot dat hij over geen berouw, noch de nederigheid beschikt die hem ertoe kan aanzetten om vergiffenis te vragen. En zo zag hij zichzelf voor altijd verslagen en veroordeeld, toen God tot hem zei: “En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad. Dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.” [Gen. 3:15]

Bovenop de verleiding van de duivel, zijn er ook nog de verleidingen van de wereld rondom ons die ons misleiden en bekoren. Meerdere keren komen we bedrogen uit en worden we misleid door de stemmen van de wereld.

Dit zijn de verleidingen van de wereld die onze intelligentie verblinden en verduisteren. Daarom bad Jezus tot Zijn Vader: “Ik bid voor hen. Ik bid niet voor de wereld, maar voor de mensen die u mij hebt gegeven, omdat zij van u zijn […]Ik heb hen uw woord gegeven. De wereld haat hen, omdat ze niet bij de wereld horen, zoals ook ik niet bij de wereld hoor. Ik vraag niet of u hen uit de wereld weg wilt nemen, maar of u hen wilt beschermen tegen de duivel.” [Joh. 17: 9 en 14-15] Hierbij had hij deze in gedachten die met hun hart trouw zijn aan zijn woord en geloven in zijn genade, maar veel te strijden hebben om deze verleidingen te overwinnen.

Zij zijn niet van deze wereld omdat ze het Woord van God volgen, dat de waarheid is, en zichzelf niet toestaan om misleid te worden door de liegende en bedrieglijke grondregels van deze wereld. Zij behoren tot God, daar de Vader hen heeft toevertrouwd aan Jezus Christus, die Zich op Zijn beurt toevertrouwd aan de Vader, om in te zegenen in de waarheid: “Ze horen niet bij de wereld, zoals ik niet bij de wereld hoor. Heilig hen dan door de waarheid. Uw woord is de waarheid. Ik zend hen naar de wereld, zoals u mij naar de wereld hebt gezonden. Ik heb mij geheiligd omwille van hen, zo zullen ook zij door de waarheid geheiligd zijn.”

Om toegewijd te zijn in de waarheid moet men zichzelf volledig opdragen aan God en aan de zielen, uit liefde voor God. Het is volharden ten dienste en uit de liefde van God en onze naasten. Het is doorgaan op de weg die God ons heeft aangetoond, in waarheid, omdat de stelregels van de wereld leugens en verbeeldingen zijn. En dat is de reden waarom de wereld ons haat, ons vervolgt en ons belastert.

Zoals de duivel en aangespoord door zijn volgelingen, de wereld vervult met afgunst, jaloezie en haat: “Wanneer de wereld je haat, bedenk dan dat ze mij eerder haatte dan jullie.

Als jullie bij de wereld zouden horen, zou ze jullie hebben liefgehad als iets van haarzelf, maar jullie horen niet bij haar, want ik heb jullie uit de wereld weggeroepen. Daarom haat ze jullie.” [Joh. 15: 18-19]

Laat mij voor u, in mijn eigen woorden herhalen, wat de Boodschap zegt: “Blijft bidden om de vrede te bereiken, om de verleidingen en vervolging te overwinnen.”

Ook in ons zijn er nog andere bronnen van verleiding. Om deze te overwinnen moeten we blijven bidden en strijden, omdat we enkel dan kunnen volharden op de weg van het goede pad. Luister naar wat Jezus hierover tot ons zegt: “Ga door de nauwe poort naar binnen. Want de brede weg, die velen volgen, en de ruime poort, waarlangs velen naar binnen gaan, leiden naar de ondergang. Nauw is de poort naar het leven, en smal de weg ernaartoe, en slechts weinigen weten die te vinden. Pas op voor valse profeten, die in schaapskleren op jullie afkomen maar eigenlijk roofzuchtige wolven zijn. Aan hun vruchten zul je hen herkennen. Men plukt toch geen druiven van doornstruiken of vijgen van distels? [Mt. 7: 13-16]

De Heer zegt dat er velen zijn die de brede weg volgen die naar de ondergang leidt en dat slechts enkelen de smalle weg vinden dat tot het leven leidt. Laat ons dus dubbel waakzaam zijn over onze eigen neigingen naar overdreven vrijheid die de invloed opzij zet van hen die God voor ons vertegenwoordigen en ons aldus onbewust en dwaas op het glibberig pad brengen dat neerwaarts leidt.

Wij willen vrij zijn, maar we weten onze vrijheid niet goed te gebruiken. Vandaar dat God hen die ons de weg kunnen wijzen naar het juiste pad en die we vrij kunnen volgen, boven ons heeft geplaatst. Maar onze trots misleidt ons en laat ons niet toe om de dingen te zien die we verachten, nog de kwade dat we doen. In zo’n omstandigheden ligt de verleiding in onszelf, en legt ze een hinderlaag voor ons uit, zonder dat we er ons van bewust zijn. Het is wat we de begeerte van het hart en de gevoelens noemen, die ons doen verlangen naar de dingen die niet goed zijn voor ons. Om deze verleiding te herkennen en te overwinnen moeten we doen wat de Boodschap ons zegt: “Blijf bidden,” zodat God ons het licht, de sterkte en de genade zou verlenen.

Ook zei Jezus: “Pas op voor valse profeten, die in schaapskleren op jullie afkomen maar eigenlijk roofzuchtige wolven zijn.” [Mt. 7:15]. Deze valse profeten zijn al die mensen rondom ons die ons proberen te bewegen om de wijde weg te volgen, om zo een vrije loop te laten aan onze kwade intenties, wispelturigheden, onvolkomenheden en ontregelde passies, die allen tegengesteld zijn aan de Wetten van God. Er is het slechte gezelschap dat ons van het juiste pad houdt van waarheid, gerechtigheid en liefdadigheid. Er zijn al deze valse profeten die de waarheden die door God aan ons zijn gegeven, ontkennen en zich inspannen om nieuwe en valse leerstellingen in te voeren ten behoeve van de ontstoorde levens die ze zelf wensen te leiden.

De Heer geeft ons een regel om dergelijke mensen te herkennen: “Aan hun vruchten zul je hen herkennen […] draagt elke goede boom goede vruchten, maar een slechte boom draagt slechte vruchten […] Elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen. Zo kunnen jullie hen dus aan hun vruchten herkennen. [Mt. 7: 16-20]

Deze waarschuwingen moeten in ons blijven om aldus waakzaam te blijven tegen onszelf en de verleidingen van de wereld rondom ons: Hoe dikwijls hoort men de mensen niet zeggen: “Ik handel zo omdat iedereen het doet! Ik kleed mij zo omdat iedereen zo is gekleed en ik leef op mijn wijze omdat anderen dat ook doen.” Staan we onszelf toe om te worden veroordeeld alleen omdat andere mensen zo leven en handelen? “Elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.” God zegt ons: “Denken jullie dat ik het toejuich als een slecht mens sterven moet? Nee, ik wil dat hij tot inkeer komt en in leven blijft. [Ezech. 18: 23] Onthoud dus de voorwaarde: dat hij tot inkeer komt.

Blijf dus bidden om de vrede te bereiken die de vrucht is van de overwinning over elke verleiding die ons brengt naar de paden die tegengesteld zijn aan de Wetten van de Heer. Jezus Christus zegt duidelijk: Niet iedereen die “Heer, Heer” tegen mij zegt, zal het koninkrijk van de hemel binnengaan, alleen wie handelt naar de wil van mijn hemelse Vader.

Dit is wat de Boodschap ons vertelt: Blijf de Rozenkrans bidden om aldus het einde van de oorlog te bekomen. Ave Maria!

Vertaling
: Chris De Bodt


09-09-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [4]
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [4]

Oproep tot deelname aan de Eucharistie

De achtste oproep van de Boodschap: "eet en drink het Lichaam en Bloed van Jezus Christus, is vreselijk geschonden door ondankbare mensen. Breng eerherstel voor hun wandaden en troost uw God.

Deze oproep die de Boodschap ons brengt, staat zeer duidelijk in het Evangelie, maar veel mensen begrijpen ze verkeerd, hebben ze vergeten, ontkennen ze, keren ze de rug toe. In het ergste geval wordt er de spot mee gedreven.

Toen Jezus Christus zijn voornemen bekend maakte om bij ons te blijven in de Eucharistie om ons geestelijk voedsel te zijn, onze kracht en ons leven, waren de farizeeërs geërgerd en geloofden het niet. Maar onze Heer drong aan: "Ik ben het brood des levens […] als iemand eet van dit brood, zal hij eeuwig leven, en het brood dat Ik zal geven voor het leven van de wereld is mijn vlees […].Als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, is er geen leven in u." [Joh. 6, 48-51 en 53-54]

Deze woorden verduidelijken dat, als wij het voedsel van de Heilige Communie niet ontvangen, geen leven of genaden in ons zullen hebben, het bovennatuurlijke leven dat afhangt van onze vereniging met Christus door het ontvangen van Zijn Lichaam en Bloed. Het is om deze reden dat Hij in de Eucharistie verblijft, om ons geestelijk voedsel te zijn, ons dagelijks brood dat het bovennatuurlijk leven in ons voedt.

Maar om dit Brood waardig te kunnen ontvangen, moeten wij in staat van goddelijke genade zijn, zoals de heilige Paulus ons waarschuwt: Want wat ik heb ontvangen en aan u heb doorgegeven, gaat terug op de Heer zelf. In de nacht waarin de Heer Jezus werd uitgeleverd nam hij een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood en zei: "dit is mijn lichaam voor jullie. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken." Zo nam hij na de maaltijd ook de beker, en hij zei: ‘Deze beker is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt. Doe dit, telkens als jullie hieruit drinken, om mij te gedenken." Dus altijd wanneer u dit brood eet en uit de beker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat hij komt. Daarom maakt iemand die op onwaardige wijze van het brood eet en uit de beker van de Heer drinkt, zich schuldig tegenover het lichaam en het bloed van de Heer. Laat daarom iedereen zichzelf eerst toetsen voordat hij van het brood eet en uit de beker drinkt, want wie eet en drinkt maar niet beseft dat het om het lichaam van de Heer gaat, roept zijn veroordeling af over zichzelf. [1 Kor. 11, 23-29]

De waarschuwing van de apostel is voor ons allen. Alvorens de altaar van de Eucharistie te naderen, moeten wij een gewetensonderzoek doen of we geen ernstige fouten hebben gemaakt, we moeten eerst onszelf reinigen door onze zonden te belijden in het Sacrament van de Boete, met een oprecht berouw en het vaste voornemen om niet meer te zondigen. Zonder deze twee voorwaarden, heeft onze biecht niet zijn volledige uitwerking, zelfs als de priester ons de absolutie geeft in Gods naam. God ziet onze biecht en bevestigt de priesterlijke vergeving in Zijn naam, in verhouding tot de mate van het berouw dat Hij in ons hart waarneemt, dat wij Hem hebben beledigd en het voornemen dat wij ons maken om Hem niet meer opnieuw te beledigen.

Jezus gaf aan de apostelen de macht om zonden te vergeven toen Hij, na zijn verrijzenis, aan hen verscheen in de Bovenzaal en zei: "Vrede zij met u. Zoals de Vader mij heeft gezonden, zo zend Ik jullie uit." Na deze woorden blies Hij over hen heen en zei: "Ontvang de Heilige Geest. Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven. Vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven." [Joh.20: 21-23] Bij een andere gelegenheid zei Jezus tot Petrus, die Hij tot hoofd van zijn Kerk had gekozen: "Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn." [Math. 16: 19]

Dus werd aan het Hoofd van de Kerk, die door Jezus Christus gesticht, het gezag gegeven om te beslissing hoe onze zonden vergeven worden. En sinds het Hoofd van de Kerk besloten heeft dat door een nederige en oprechte biecht en door berouw en voornemen tot verbetering, dit de middelen zijn die wij moeten aanwenden om vergiffenis voor onze zonden te verkrijgen.

Enkel wanneer wij ons op deze wijze hebben voorbereid mogen wij het Lichaam en Bloed van Jezus Christus ontvangen, in het vertrouwen dat dit Sacrament een bron is van leven, kracht en genade, wat ons aangenaam maakt in de ogen van God, die in ons zijn eniggeboren Zoon ziet, verenigd met ons door deze volledige eenwording en verlatenheid van zijn eigenste Zelf op ons en dit uit liefde.

Dit is hoe de Heilige Matheus beschrijft hoe Jezus zichzelf aan ons toevertrouwt: "Toen ze verder aten, nam Jezus een brood, brak het en gaf het aan zijn leerlingen met de woorden: Neem, eet, dit is mijn lichaam. En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker met de woorden: drink hier allen uit, dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van de zonden." [Math. 26: 26-28]

Als wij zien dat Jezus Christus ons verzekert van Zijn werkelijke aanwezigheid van Zijn Lichaam en Bloed, levend in de Hemel, waar ook het geconsacreerde brood en wijn aanwezig zijn. Hij zegt: "dit is" Hij zei niet "dit was", noch "dit kan worden," noch, "dit zal worden". Wat Hij zei was "dit is". Elk moment, overal, zijn het geconsacreerde brood en de wijn het Lichaam en Bloed van Jezus Christus en dit blijft zolang als het brood en de wijn bewaard zijn. De woorden van Jezus Christus, waarlijk God en waarlijk Mens, verduidelijken dit en het woord van God voldoet aan wat het betekent.

De Levende Jezus is aanwezig in de Eucharistie. Ik zei de levende Jezus, want Hij verrees uit de dood door zijn goddelijke kracht om nooit meer te sterven en Hij blijft voor altijd bij de Vader en de Heilige Geest. Waarlijk, de Zoon van God heeft macht over dood en leven. Hierom heeft de Vader mij lief omdat Ik mijn leven geef, om het ook weer terug te nemen. Niemand neemt mijn leven, Ik geef het zelf. Ik ben vrij om het te geven en om het weer terug te nemen: dat is de opdracht die Ik van mijn Vader heb gekregen." [Joh. 10,17-18]

Dus Jezus Christus verrijzenis uit de dood is ons leven en onze verrijzenis: zij die leven in Hem, zullen verrijzen met Christus zoals Hij beloofde: "Ik ben het brood dat leven geeft," zei Jezus. "Wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij geloofd zal nooit meer dorst hebben. Dit is de wil van mijn Vader: dat ieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft, en dat Ik hen op de laatste dag uit de dood zal opwekken." [Joh.6, 35-40] Het is door het geloof dat wij Jezus Christus zien: wij weten dat Hij de woord van God is, wij geloven in Zijn woord, in Zijn Kerk. Wij willen het pad volgen dat Hij voor ons plande zodat wij door Hem tot de Vader kunnen komen, en door Hem, zullen wij verrijzen op de laatste dag. Ja, als wij gevoed worden door het brood van Zijn Tafel en drinken van Zijn beker, zullen wij leven in Hem. Wij worden één met Hem door te delen in zijn Lichaam en Bloed in de Eucharistie.

Maar de Tegenwoordigheid van Christus op het altaar is niet het enige levensvoedsel, Hij biedt ook Zichzelf als Zoenoffer voor onze zonden aan de Vader aan. Eigenlijk is de Mis een onbloedige vernieuwing van het kruisoffer, het is Christus geofferd als slachtoffer voor onze zonden onder de gedaante van brood en wijn. Het kruis, waar Hij zijn leven gaf voor ons, is het grootste bewijs van zijn liefde en Hij koos ervoor om ons met eigen handen de levende herinnering als teken van zijn liefde te geven, door de instelling van de Eucharistie tijdens het laatste avondmaal dat Hij met zijn apostelen deelde: Terwijl zij aten nam Jezus een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood en gaf de leerlingen ervan met de woorden: "Neem, eet, dit is mijn lichaam." En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker met de woorden: "Drink allen hieruit, dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden." [Math.26,26-28]

Jezus gaf ons zijn Lichaam en dan Zijn bloed waarvan Hij zegt dat het voor velen is vergoten. Het woord 'velen' betekent niet alsof Jezus niet gestorven is voor allen, maar, zoals ik velen heb horen zeggen, moet het woord begrepen worden in de betekenis van de taal van het volk in die tijd: velen stonden tegenover één, zo is het, één die sterft voor velen. Om deze reden verrechtvaardigde de hogepriester Kajafas de noodzaak van de dood van Jezus: "U ziet niet in dat het in uw eigen belang is wanneer één mens sterft voor het volk en niet onze hele natie ten onder gaat." [Joh.11,50]

Christus gaf werkelijk zijn Bloed voor de hele mensheid, voor allen, zonder uitzondering. Maar het is ook waar dat niet iedereen geïnteresseerd is, of zich inspant om de prijs van de verlossing door Jezus Christus in hun leven te aanvaarden, waardoor ze zichzelf uitsluiten van de Verlossing. Hoe kunnen wij niet denken aan de velen die niet weten, of die niet willen gevoed worden door zijn Lichaam en Bloed? Wat zal met hen gebeuren? "Waarachtig, waarachtig, Ik zeg het u, als zij niet het Vlees eten van de Mensenzoon en zijn Bloed niet drinken, is er geen leven in u." [Joh.6, 53] Dit is het antwoord dat Jezus geeft in verband met diegenen die zichzelf niet waardig willen vinden voor de gave die Hij ons aanbiedt, namelijk de gave van zijn Lichaam en Bloed, waarlijk en echt aanwezig in het Sacrament van de Eucharistie.

Omvat door onze tabernakels, geofferd op onze altaren, gaat onze Verlosser door met het offeren van zichzelf aan de Vader als zoenoffer tot kwijtschelding van de zonden van de hele mensheid, in de hoop dat vele mensen van goede wil zich zouden verenigen met Hem, één met Hem door te delen in zijn offer, zodat zij zich samen met Hem kunnen offeren als zoenoffer aan de Vader, in Hem maar ook in de ledematen van zijn Mystiek Lichaam, dat de Kerk is. Het is de Oproep van de Boodschap: "Allerheiligste Drievuldigheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, ik aanbid U diep, ik offer U het allerdierbaarste Lichaam en Bloed, Ziel en Godheid van Jezus Christus, tegenwoordig in alle tabernakels van de wereld, tot eerherstel van de smaad, heiligschennis en onverschilligheid waardoor Hij wordt beledigd. En door de oneindige verdiensten van Zijn allerheiligste Hart en van het Onbevlekt Hart van Maria bid ik U om de bekering van de arme zondaars. En door de oneindige verdiensten van Zijn allerheiligste Hart en Onbevlekte Hart van Maria, smeek ik U om de bekering van de arme zondaars." [Boodschap van de Engel]

En welke zonden zijn dit? Zij zijn al de beledigingen en ontheiligingen, de onverschilligheid en de ondankbaarheid van hen die Hem onwaardig ontvangen, van hen die Hem beledigen, van hen die Hem niet kennen, en van hen die Hem wel kennen, maar Hem de rug toekeren en Hem niet beminnen. Zij zijn de meest liefdeloze en hardste van al de Judassen die samen met Hem hun hand in de schotel steken, waarna ze weggaan en Hem verraden in ruil voor hun eigen verdoemenis, en aldus voor henzelf vruchteloos blijven met betrekking tot de vruchten van de Verlossing die Christus volbracht en aan de Vader offerde.

In gebedsvolle stilte, in de eenzaamheid van onze kerken, offert Hij zichzelf zonder ophouden aan de Vader als slachtoffer voor ons: vergeten, veracht, mishandeld, nederig en arm, Hij blijft een gevangene in onze tabernakels. En de Boodschap blijft ons oproepen het slachtoffer op onze altaren te offeren aan de Allerheiligste Drievuldigheid tot eerherstel van al onze zonden waardoor Hij is beledigd.

En onze eigen bijdrage? Het is ons nederig gebed, onze armzalige, kleine daden van zelfverloochening die wij moeten verenigen met het gebed en het offer van Jezus Christus en het Onbevlekte Hart van Maria, tot eerherstel en tot redding van onze broeders en zusters die afgedwaald zijn van het ene ware pad naar het eeuwige Leven. Hierover stel ik mij de vraag: Hoe komt het dat, vermits de verdiensten en gebeden van Jezus Christus voldoende zijn tot eerherstel voor en tot de redding van de wereld, de Boodschap de verdiensten inroept van het Onbevlekte Hart van Maria en ook aan ons vraagt om te bidden, te offeren en bij te dragen tot het eerherstel.

Ik moet zeggen dat ik het niet weet! Ook zou ik niet weten welke uitleg de theologen van de Kerk zouden geven als ik het hen zou vragen. Maar ik heb gemediteerd en nagedacht over deze vraag. Als ik het Evangelie open zie ik dat vanaf het eerste begin, Jezus Christus dit verlossingswerk deed in vereniging met het Onbevlekt Hart van Haar die Hij koos zijn Moeder te zijn.

Het verlossingswerk begon op het moment dat het Woord uit de Hemel neerdaalde om een menselijk lichaam aan te nemen in de schoot van Maria. Vanaf dat ogenblik, en voor de volgende negen maanden, was het Bloed van Christus het Bloed van Maria vanuit haar Onbevlekt Hart, het Hart van Christus klopte samen met het Hart van Maria.

En wij kunnen denken dat de intenties van het Hart van Maria volledig dezelfde waren als de intenties van het Hart van Christus. Maria's droom werd hetzelfde als Christus zelf en de liefde in het Hart van Maria was de liefde in Christus' Hart voor de Vader en voor alle mensen, vanaf het begin ging het hele verlossingswerk dóór het Onbevlekt Hart van Maria, door haar innige vereniging met het Goddelijk Woord. Sinds de Vader zijn Zoon toevertrouwde aan Maria, Hem voor negen maanden in haar zuiver maagdelijke schoot legde en "dit alles is gebeurd opdat vervuld zou worden wat door de Heer bij monde van de profeet gezegd is: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en ze zullen Hem de naam Emanuel geven, wat betekent: God met ons." [Mat. 1,22-23; Jes. 7,14] en omdat Maria zich uit vrije wil helemaal openstelde voor wat God in haar wou volbrengen, zei Zij tot de Engel: "De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd." [Luc. 1,38] en werd Maria, door Gods beschikking, mét Christus, de Medeverlosseres van de hele mensheid.

Het is door het lichaam ontvangen van Maria, dat Christus een slachtoffer wordt voor de redding van het hele mensdom. Het is het bloed van Maria dat door Christus' aderen en uit Zijn Goddelijk Hart stroomt. Het is hetzelfde lichaam en bloed, ontvangen van Maria, aan ons gegeven, onder de gedaante van brood en wijn, dat ons als dagelijks voedsel wordt gegeven, om in ons de levendmakende genade te sterken, en zo verder in ons, de leden van het Mystieke Lichaam van Christus, zijn verlossende werk voor de redding van ieder en allen tot de uitgestrektheid waar iedereen zich vastklemt aan Christus en samenwerkt met Christus.

Daar Zij de Moeder van Christus en van zijn Mystieke Lichaam is, is de Onbevlektheid van Maria in zekere zin het Hart van de Kerk, en het is hier in het hart van de Kerk, dat Zij, altijd verenigd met Christus, waakt over de leden van de Kerk met haar moederlijke bescherming. Beter dan wie ook geeft Maria gehoor aan Christus gegeven: "Tot nu toe heb je nooit iets gevraagd in mijn naam. Vraag en je zult verkrijgen, en je vreugde zal volkomen zijn." [Joh. 16,24]. Het is in Christus Naam, haar Zoon, dat Maria voor ons tussenkomt bij de Vader. En het is in Christus naam, tegenwoordig in de Eucharistie en met ons verenigd in de Heilige Communie, dat wij onze nederige gebeden verenigen met die van Maria zodat Zij ze aan de Vader kan aanbieden door Jezus Christus, haar Zoon.

Daarom smeken wij Haar telkens weer: "Heilige Maria, Moeder van God, bid voor onze zondaars nu en in het uur van onze dood. Amen." Ave Maria!

Oproep tot Vereniging met de Heilige Drie-eenheid.

De negende oproep van de Boodschap: “Heilige Drie-eenheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, ik aanbid U zeer.”

Hier stelt de Boodschap aan ons geloof en onze verering het mysterie voor van de Ene God in Drie Personen: Vader, Zoon en Heilige Geest: zij verduidelijkt ons het mysterie van de Allerheiligste Drie-eenheid, één God en drie verschillende Personen.

Wij hebben hier te maken met een Mysterie dat ons geopenbaard werd en dat wij enkel in de Hemel volledig zullen kunnen begrijpen. Wij geloven dit omdat God zelf het ons openbaarde. En wij weten dat ons beperkt verstand [begrip] ver verwijderd is van de kracht en de wijsheid van God.

In het werk van de Schepping, dat voortkwam uit de scheppende kracht van God, zien wij hieromtrent zo vele wonderbare dingen waarvan we ook niet begrijpen hoe ze tot stand kwamen. Zo kunnen wij dit zien als een Mysterie dat God ons gaf ter beschouwing.

Bijvoorbeeld, ieder persoon is een uniek persoon, maar in elke persoon zijn er zoveel verschillende dingen: sommige van natuurlijke aard, andere van bovennatuurlijke orde. Wij zijn een lichaam, een materie door God gevormd van het stof der aarde, dit lichaam wordt levend gehouden door de voortgebrachte producten der aarde van dewelke ook het lichaam werd gemaakt en waarheen het terug tot stof zal wederkeren.

Reeds is het leven van ons lichaam is de ziel, een spiritueel wezen, door God geschapen naar zijn beeld en gelijkenis, zoals de Heilige Schrift ons zegt: "En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen, [Gen.1,27] waarna wordt verklaard dat: “God, de Heer de mens vormde uit het stof, uit aarde, en hem de levensadem inblies de neus. Zo werd de mens een levend wezen.” [Gen.2,7]. Hierdoor is onze ziel als een geestelijk wezen, gecreëerd door de adem van God: het is onsterfelijk. Zolang zij verenigd blijft met ons lichaam, zijn wij levende wezens. Maar wanneer het lichaam niet langer volledig kan samenwerken met de handeling van de ziel, verlaat de ziel het lichaam en vliegt deze terug naar de Schepper, die haar adem is, die haar creëerde. Zij vliegt terug naar God, die het centrum is van haar zwaartekracht en haar aantrekt. Het zielloze lichaam, blijft levenloos en keert terug tot de aarde waaruit het gemaakt is.

De ziel neemt de gaven mee die zij ontvangen heeft van God: verstand, geheugen, de wil, enz. En zelfs als al de natuurlijke organen van het lichaam nog werken, kan het niet meer zien, spreken, bewegen, begrijpen of handelen.Voorheen was het een wezen dat dacht, dat leefde: nu is het log, bewegingloos en bestemd tot ontbinding om te verdwijnen in het stof van het graf.

Als wij onszelf afvragen hoe het mogelijk is dat al deze dingen samen komen in één persoon: een natuurlijk lichaam dat sterft, een geestelijke ziel die eeuwig leven bezit, omdat zij deelt in Gods leven en begrip, met de mogelijkheid te denken, het geheugen en de wil, moeten wij toegeven dat wij het niet weten, wij weten niet hoe dit alles mogelijk is. Wij begrijpen niet wat in ons gebeurt, wat in ons is, noch wat we zijn. En we zijn wat anderen niet zien, waar we zelf niet bewust van zijn, in het kort zijn we wat God heel goed weet. Vandaar dat wij gewoon zijn te zeggen, en oprecht zeggen: alleen God weet wat we zijn.

Ooit zei een specialist, die net een patiënt onderzocht had: “Wij dokters hebben veel gestudeerd en de geneeskunde heeft grote vooruitgang gemaakt. Desondanks zijn wij er niet in geslaagd de vele mysteries in het menselijk lichaam te verklaren.” Wat de dokter zegt over het menselijk lichaam kunnen wij toepassen op de hele Schepping: in alles heeft God een mysterie gelegd dat niet binnen het bereik van ons beperkt verstand ligt. En de reden hiervoor is dat het menselijk verstand enkel een fractie van de Goddelijke Wijsheid vormt.

De hele natuur lijkt zich aan ons te tonen als een verborgen mysterie en zij lijkt ook een openbaring van het Goddelijk Mysterie in drie Personen weer te geven, Vader, Zoon en Heilige Geest, en één ware God.

Als we een stuk fruit nemen, een sinaasappel bijvoorbeeld, verwijderen wij de schil die wordt weggegooid. We verwijderen de zaden die gezaaid kunnen worden en groeien tot nieuwe bomen. En er blijven enkel nog de afzonderlijke deeltjes over die wij eten. Dus in één geheel [een sinaasappel] hebben we drie verschillende doeleinden. En we vinden dezelfde in andere soorten fruit.

Als wij naar een rozenstruik kijken, zien we de steel die de struik met de grond verbindt en van waaruit het de voeding overbrengt om de struik te onderhouden. De struik heeft groene bladeren die afsterven in de herft en is bedekt met mooie rozen die we snijden en die onze ogen en onze reuk verrukken. Feit is dat de hele natuur was geschapen om ons te spreken over God, en ons de grootheid van het Mysterie van één God in Drie Personen te tonen. Overal in de natuur vinden wij kleine groepen van aparte dingen in één geheel, dingen die wij onderscheiden en verschillende namen geven. Waarom zouden we dan verbaasd zijn om drie verschillende personen te vinden [Vader, Zoon en Heilige Geest] in de ene God? Als we ervoor kiezen om te luisteren, spreekt alles wat geschapen is ons over God de Schepper.

Maar het is bovenal de heilige Schrift, die ons hierover spreekt op verschillende plaatsen en ons dit Mysterie van de Allerheiligste Drievuldigheid ontsluierd. Bijvoorbeeld wanneer St. Lucas ons het mysterie van de Menswording van het Woord beschrijft: "De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God. [Luc.1,35] Alle drie Goddelijke Personen worden vermeld in deze passage: de H. Geest die neerdaalt over de Maagd: de Allerhoogste [die Jezus Christus is, de Zoon van de Allerhoogste en Vader genoemd wordt] Die het Woord verwekt, en de Zoon die zal geboren worden. En zoals de engel zegt: "Hij zal de Zoon van God genoemd worden."

Verwekt door de Vader van alle eeuwigheid, Jezus Christus is verwekt en geboren in tijd, uit de Maagd Maria. Als Mens bestond Hij op het moment dat Hij Vlees werd in de schoot van zijn maagdelijke Moeder. Als God bestond Hij altijd samen met de Vader en de Heilige Geest. Johannes zegt ons: "In het begin was het Woord en het Woord was bij God, en het woord was God. Het was in het begin bij God […] het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond.” [Joh.1,1-2:14]

Bij diverse gelegenheden in het Evangelie, spreekt Jezus Christus over alle Drie, de Vader, de Zoon en de heilige Geest en Hij verwijst naar zichzelf als de Zoon: “maar wat jullie zullen vragen in mijn naam, zal Ik doen, zodat de Vader verheerlijkt wordt in de Zoon. […] De Helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden, zijn heilige Geest, zal jullie verder in alles onderrichten: Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd heb.” [Joh.14, 13:26]. Op een andere plaats zegt Hij: “De Vader heeft de Zoon lief: Hij heeft Hem alles in handen gegeven.” [Joh.3,35] Een beetje verder zegt Hij “Want zoals de Vader doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie hij wil.” [Joh.5,21].

Wij hebben dus één God, maar in drie verschillende Personen: Vader, Zoon en Heilige Geest.

De Heilige Geest komt tot ons als Leraar, om ons alles te leren en in herinnering te brengen wat Jezus ons openbaarde. "Hij zal jullie alles leren, en jullie indachtig brengen alles wat Ik jullie leerde." De Geest doet dit hetzij rechtstreeks, door middel van de gaven waarmee Hij zelf communiceert met de ziel, of indirect, door gebruik te maken van menselijke middelen, een leider ons, die de Kerk vormen. Onze Moeder en Meesteres die, samen met Haar basisopdrachten die haar zijn toevertrouwd om deze op de aarde te volbrengen, nog de opdracht heeft om ons met gezag en geloofstrouw te herinneren aan wat Jezus Christus zei en deed.

Bijkomend zegt het Evangelie ons, dat het ook aan ons zal gegeven worden te leven mét en in de Heilige Geest: "Ik zal de Vader vragen jullie een andere Helper te geven, die voor altijd met jullie zal zijn, de Geest van de waarheid. De wereld kan Hem niet ontvangen, omdat ze Hem niet ziet en ook niet kent. Jullie kennen Hem wel, want Hij blijft bij jullie en zal in jullie zijn." [Joh.14, 16-17]. De verwijzing is hier naar een kennis door het geloof, die de wereld natuurlijk niet bezit. De mogelijkheid de Heilige Geest te kennen is een wonderbare genade die Hij ons geeft, "Die je kent want Hij blijft bij u en in u is."

Ja! Het is een grote genade God te mogen kennen door ons geloof, om Gods openbaring en over de liefde die Hij ons toonde in al zijn werken te leren kennen, Hem te kennen in de menselijke wetenschappen, in de kunst, in de verschillende natuurkrachten of in de dingen die ons omringen, al deze dingen zijn een manifestatie van God want Hij openbaart Zichzelf in zijn werken. Hier kunnen wij in zekere zin de vraag toepassen die Jezus aan zijn apostelen stelde, nl. om in de werken De Ene te zien die deze volbracht in Hem: "of geloof het anders op grond van de daden." [Joh. 14,11] God te kennen, zelfs in onze beperkte mogelijkheden, is een grote genade van onschatbare waarde! God te kennen, als de Vader die ons geschapen heeft, als Godmens die ons verloste, als de Geest die ons leidt in waarheid en liefde:

"Wanneer de Geest der waarheid komt, zal Hij jullie leidsman naar de volle waarheid zijn." [Joh. 16,13]

In zekere zin is de hele waarheid de liefde, want, zo zegt ons de heilige Johannes: "God is Liefde. Beminnen is de grootste gave Gods, want het is God zelf bezitten: ‘Als iemand Mij liefheeft, zal Hij mijn woord ter harte nemen; dan zal mijn Vader hem liefhebben en zullen We bij hem ons verblijf gaan houden." [Joh. 14,23]. Het is God bezitten en zelf ondergedompeld zijn in God. Het is Gods liefde in ons, meegedeeld door de tegenwoordigheid van de Drie Goddelijke Personen, die ons zal leiden naar een leven ondergedompeld in de oceaan van bovennatuurlijke leven, altijd, geleid in het licht van het Woord van God, op het pad voor ons bestemd.

En het is aldus dat de liefde van God in ons is, ons omvormt en verenigt met de Drie Goddelijke Personen door de volledige vereniging met Jezus Christus: “Op die dag zul je inzien dat Ik in mijn Vader ben, en dat jullie in Mij zijn zoals Ik in jullie ben. Wie mijn geboden kent en zich eraan, die is het die Mij liefheeft, en wie Mij liefheeft zal ondervinden hoe de Vader hém liefheeft, en ook Ik zal hem liefhebben en Mij aan hem openbaren.” [Joh. 14: 20-21]

Vandaar dat het liefde is die ons omvormt tot levende tempels van de Heilige Drievuldigheid, want God is liefde en deelt ons het leven van Zijn liefde mede, die de liefde is van God in ons: “Ik zal Mijzelf aan Hem openbaren.” Het is Christus’ leven in ons, zoals Hij tot de Vader bad: “Rechtvaardige Vader, de wereld kent u niet, maar ik ken u, en zij weten dat u mij hebt gezonden. Ik heb hen uw naam bekendgemaakt en dat zal ik blijven doen, zodat de liefde waarmee u mij liefhad, in hen zal zijn en ik in hen.”[Joh.17, 25-26]

De materialistische wereld kent God niet, begrijpt niet het geestelijke leven van de Heilige Drievuldigheid die in ons woont. En niet alleen begrijpt hij het niet, eigenlijk veracht hij het en vervolgt hij het. Maar hij vervolgt het omdat hij onwetend is en niet op de hoogte is van de ontelbare schatten en intieme rijkdom die het inhoudt. Dit wetende wenste Jezus ons te waarschuwen: “Wanneer de wereld je haat, bedenk dan dat ze mij eerder haatte dan jullie. Als jullie bij de wereld zouden horen, zou ze jullie hebben liefgehad als iets van haarzelf, maar jullie horen niet bij haar, want ik heb jullie uit de wereld weggeroepen. Daarom haat ze jullie. Denk aan wat ik gezegd heb: "een slaaf is niet meer dan zijn meester." [Joh.15, 18-20]

De wereld verleidt en bedriegt, en Christus kan zichzelf niet openbaren aan hen die zich laten vangen door de bedrieglijke illusies van de wereld. Trouwens, zij die zichzelf verliezen in het materialisme, begrijpen de taal niet van Jezus Christus, die het Woord van God is. Zij zijn geroepen toen wij allen werden geroepen om de Goddelijke Wet te volgen. Maar zij zijn niet verkozen omdat zij de stem van God niet wilden horen, dat is het onderricht van Christus die het Woord Gods’ is, de Enige "Die woorden heeft van eeuwig leven." [Joh. 6,68]. Zij hebben zichzelf uitgesloten van het eeuwige leven. Daarom bad Jezus tijdens het Laatste Avondmaal tot de Vader: "Vader, het uur is gekomen! Verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijkt. Laat Hem, krachtens de macht die U Hem gegeven hebt over alle mensen, eeuwig leven schenken aan al degenen die U aan Hem hebt toevertrouwd. Eeuwig leven! Dat betekent dat ze U, de enige waarachtige God, leren kennen, en ook degene die U gezonden hebt: Jezus Christus. […] Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen uit de wereld, die U Mij had toevertrouwd. Ze waren van U, en U hebt hen aan Mij toevertrouwd. Ze hebben uw woord ter harte genomen." [Joh. 17: 1-6]

In de eerste plaats zien wij dat Jezus Christus ons heel duidelijk uitlegt dat eeuwig leven erin bestaat door God en de Zoon te kenne, die is gezonden door de Vader. Dat is de volgorde: kennis van God laat ons toe Hem te beminnen, liefde creëert eenheid en eenheid verandert ons tot bovennatuurlijke leven in God. Laat ons zien hoe onze Verlosser bidt tot de Vader voor diegenen die Hij uitkoos uit de wereld, want zij zijn de zijnen omdat zij luisterden naar zijn Woord; "Ze waren van U, en U hebt hen aan Mij toevertrouwd. Ze hebben uw woord ter harte genomen".

Het is waar dat "Gods woord onderhouden" vraagt om zelfonthechting en verzaking, maar het is ook zo dat juist in deze zelfonthechting en verzaking, wij onze liefde tot God bewijzen: "Als iemand achter Mij aan wil komen, laat hij dan met zichzelf breken, zijn kruis opnemen en Mij volgen." [Mc. 8, 34]

De wereld echter belooft een gemakkelijk en aangenaam leven, en omringd ons met allerhande verleidingen. Maar deze zijn vals en komen uit onwetendheid. Want de wereld, of eerder zij die de geneugten van de wereld volgen, kennen de waarde van de goede dingen niet die zij afwijzen en hun rug naar God keren. Zij zijn allen op zoek naar vreugde, maar zij vinden ze niet, want zij zoeken ze waar ze niet te vinden zijn. Daarom, sinds zij op de verkeerde weg zijn hoe verder zij afdwalen en hoe verder zij zich verwijderen van de vreugde.

God is de Ene Ware waar vreugde te vinden is, waarvoor wij bovendien geschapen zijn. Maar God is niet te vinden in de voldoening van vleselijk plezier, niet in de hoogmoed, de zelfbevestiging of de begeerte, enz. God vind je in de zuivere harten, in nederige harten en oprecht geweten, vrij van het zich hechten aan de wereldse dingen zoals eer, plezier rijkdom, enz. Dit soort mensen identificeren zichzelf met God en het leven van God in hen en Hij praat met hen en deelt hen zelfs zijn genaden uit.

Het was hiervoor dat Christus bad tot de Vader: Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, die U Mij hebt toevertrouwd, [...] opdat ze volkomen vervuld mogen zijn van mijn vreugde. [...] Maak hen toegewijd aan U in de waarheid; uw woord is waarheid.[...] en voor hen wijd Ik mijzelf toe aan U, opdat ook zij U toegewijd zullen zijn in de waarheid. Niet alleen voor hen bid Ik, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij geloven: dat ze allen één mogen zijn. Zoals U, Vader, in Mij bent en Ik in U, zo moeten zij in Ons zijn, zodat de wereld kan geloven dat U Mij hebt gezonden. Ik heb hen laten delen in de heerlijkheid waarin U Mij hebt laten delen, opdat ze één mogen zijn zoals Wij één zijn: Ik in hen zoals U in Mij; dat hun eenheid volkomen mag zijn, zodat de wereld kan erkennen dat U Mij hebt gezonden en dat U hen hebt liefgehad met de liefde die U Mij hebt toegedragen. [Joh.17,11-23]

Wij zien dat Jezus de Vader vraagt dat wij verenigd mogen zijn met de Heilige Drievuldigheid: "Zoals U, Vader, in Mij bent en Ik in U, zo moeten zij in ons zijn." Dit is ons bovennatuurlijk leven, want in God zijn is te leven van God leiden; God in ons, en wij ondergedompeld in God. Dit leven van innige vereniging met God is soms iets moeilijks en verdrietigs, terwijl het eigenlijk heel simpel is, blijdschap en gelukkig zoals Jezus Christus ons zelf zegt: ‘ opdat ze volkomen vervuld mogen zijn van mijn vreugde’. De vreugde om Gods’ wil te doen, God te behagen, zijn Woord behouden en overwegen: ‘Ze hebben uw woord ter harte genomen. Nu erkennen ze dat alles wat U Mij gegeven hebt, van U komt. Want de woorden die U Mij gegeven had, heb Ik aan hen doorgegeven, en zij hebben die aangenomen: ze hebben naar waarheid erkend dat Ik van U ben uitgegaan; ze hebben geloofd dat U Mij hebt gezonden’.[Joh. 17,6-8]. Wij geloven in God, wij ontvangen zijn woord en we hebben de goddelijke vreugde in ons. Wij zijn, zoals St .Paulus zegt, tempels van God: ‘Weet u niet dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont?’ [1 Kor. 3,16]

Het Evangelie zegt ons dat wij uitverkoren zijn door Christus: Niet jullie hebben Mij uitgekozen; nee, Ik heb jullie uitgekozen en Ik heb jullie de taak gegeven eropuit te gaan en vrucht te dragen, vruchten die blijvend zijn.’ [Joh. 15,16]. Uitverkoren zijn door Christus is ongetwijfeld uitverkoren zijn door God voor een leven dat nooit eindigt, voor liefde die nooit sterft, voor altijddurend geluk. Hetgeen God voor zichzelf neemt en met zichzelf identificeert, wordt één met God door zijn intieme vereniging met Christus: “Op die dag zul je inzien dat Ik in mijn Vader ben, en dat jullie in Mij zijn zoals Ik in jullie ben." [Joh. 14,20]. Hetzelfde zien wij in de Brieven aan Ephese: “u bent verzegeld van de beloofde Heilige Geest, het voorschot op onze erfenis, tot verlossing van het volk dat Hij zich verworven heeft, en tot lof van zijn heerlijkheid. [Efez. 1, 13-14]

Dus het is door de vereniging met Christus dat het goddelijk leven in ons groeit en ontwikkelt, ons omvormt tot levende tempels van God, zoals Jezus ons zei: “Ik laat jullie dus niet verweesd achter: Ik kom bij jullie terug. Want nog maar een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, terwijl jullie Mij wel zullen zien, want evenals Ikzelf zullen ook jullie leven. [Joh. 14,18-19]

In de Openbaringen zegt St. Johannes ons dat hij geen tempel in de Stad Gods zag: “Maar een tempel zag ik er niet, want God, de Heer, de Albeheerser, is haar tempel, evenals het Lam. De stad heeft het licht van zon en maan niet nodig, want de heerlijkheid van God verlicht haar, en haar lamp is het Lam.” [Openb. 21,22-23]. Het Lam is Christus, het licht van Christus is ons leven en wij leven ondergedompeld in dit licht. En wij zijn een lofzang voor de glorie van God, wij wandelen in het licht van zijn glorie en hierdoor worden wij omgevormd tot een tempel van God. Op Hem, die het hele bouwwerk in zijn voegen houdt, groeit het uit tot een heilige tempel in de Heer. Op Hem wordt ook u mee opgebouwd tot een woning van God, in de Geest.’ [Ef. 2, 21-22]

Wij zijn tempels van God en God verblijft in ons. Wij wandelen in het licht van Gods’ glorie, wij zijn uitverkoren door God en God roept ons en kent ons bij onze naam: De herder […].roept zijn eigen schapen bij hun naam […] en de schapen volgen hem omdat ze zijn stem kennen […] Ik ben de goede herder: Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef dan ook mijn leven voor mijn schapen [Joh. 10, 2-4;14-15]. Het was hiervoor dat Hij in de wereld kwam: “Ik ben gekomen opdat ze leven mogen bezitten, en wel in overvloed. […] Ik geef hun eeuwig leven: nooit zullen ze verloren gaan, niemand zal ze aan mijn hand ontrukken. Want wat mijn Vader Mij heeft toevertrouwd, gaat alles te boven: niemand kan het ontrukken aan de hand van mijn Vader! Ik en de Vader, Wij zijn één.’[Joh. 10, 10b: 28-30]

Onze grootheid is immens: wij zijn gekozen door God, wij worden bewaard door God, wij zijn geheiligd door de aanwezigheid van God tot zijn eer en glorie, wij zijn levende tabernakels waarin de Heilige Drievuldigheid verblijft, wij zijn het Huis van God en de Poort van de Hemel. O Heilige Drievuldigheid, Die ik aanbid, Die ik bemin, Wiens eeuwige lof ik zing! Gij zijt licht in mij, Gij zijt genade, Gij zijt liefde! Doordring mij met Uzelf en ik dring diep door in de liefde van Uw Zijn. Ave Maria!

De oproep tot het dagelijks bidden van de Rozenkrans

Deze oproep werd de eerste maal uitgesproken op 13 mei 1917, toen de drie kinderen uit Aljusrel hun schapen lieten grazen in het veld, dat gekend stond als de Cova da Iria.

Naar gewoonte aten de drie kinderen hun middagmaal, kort na de middag. Daarop werd er gebeden. Daarop gingen de kinderen spelen en begonnen ze een kleine muur van losse stenen te maken rond een struik, dat gekend stond als “moita.” Men had de gewoonte om er veegborstels van de maken, maar de kinderen wensten dit plekje te beschermen zodat de dieren er niet zouden aan knagen. Zij deden dat elke keer dat ze mooie struiken vonden. Ze hielden ervan om ze te laten groeien, om zo in een in de toekomst voor henzelf veegborstels te maken en dan zouden ze deze aan hun moeder geven bij hun terugkeer ‘s avonds.

Als ze dit deden was het voor hen een vreugde om hun ouders verheugd te zien met hun geschenk. En uiteraard kregen ze daarbij dikke knuffels en zo deed iedereen zijn best om te zoeken wat hun de grootste vreugde en voldoening kon brengen. Arm, ja! Maar gelukkig, omdat het geluk niet komt van de rijkdom, noch van de soms gevaarlijke feestpartijen, maar vanuit de liefde. In waarheid brengt de liefde pas geluk, wanneer men zichzelf iets ontzegt voor de liefde. Dan pas is er vreugde, vrede en is het aangenaam binnen de familie.

Zoals ik reeds zei, waren de kinderen zich aan het amuseren met het spel, toen ze plots werden verrast door het zien van een lichtflits, waar ze van dachten dat het een bliksem moest geweest zijn. Nochtans was het een mooie, klare lentedag en scheen de zon, maar de kinderen waren nog te klein om te weten hoe ze het uitzicht van de hemel moesten verklaren. Ze waren eraan gewend om bliksems te zien, die onmiddellijk daarop gevolgd werden door donderslagen. En zo ging hun enige gedachte uit naar het samendrijven van de kudde schapen om zo thuis te zijn, alvorens te worden verrast door de storm.

Toen ze een aantal passen hadden gedaan, afwaarts de helling, zagen ze opnieuw een lichtflits, die ze voor een tweede bliksemschicht namen en dit maakte hun nog meer gehaast. Ze maanden de schapen aan om nog vlugger af te dalen. Nog een aantal stappen verder, ongeveer halverwege de helling, stopten ze vol van verrassing toen ze een lieftallige dame, omgeven met licht, zagen op een kleine steeneik. Ze waren niet bevreesd, omdat het bovennatuurlijke geen vrees opwekt, maar in plaats daarvan een aangename verrassing brengt van een opslorpende aantrekkingskracht.

De lieftallige dame opende haar lippen alsof ze tot de kinderen wou zeggen: “Wees niet bevreesd. Ik zal u geen kwaad aandoen.” Ik denk dat de gelaatsuitdrukking van de Onze Lieve Vrouw hier niet verwees naar enige reële vrees die we moesten hebben voor haar. Ik had het gevoel dat alles eerder sloeg op de vrees om ons te haasten om voor de storm, waarvan we dachten dat hij ons zou treffen, thuis te zijn.

Het dient ook te worden gezegd dat Francisco een paar stenen opraapte om naar de verschijning te gooien, maar ik denk niet dat dit waar kan zijn. Er moet later over deze stenen een soort verwarring en misverstand ontstaan zijn. Herders werpen regelmatig stenen naast de kudde als ze willen dat ze zich verzamelen en vlugger vooruitgaan.

Eenmaal de stilte werd doorbroken, en aangemoedigd door het vertrouwen dat de lieftallige dame ons gaf, vroeg ik: “Van waar bent u?” “Ik kom uit de Hemel,” antwoordde ze. “En wat verlangt u van mij?” vroeg ik. Ze antwoordde: “Ik ben gekomen om u te vragen om hier voor zes opeenvolgende maanden op de dertiende aanwezig te zijn, op dit uur. Later zal ik u vertellen wie ik ben en wat ik wil. Daarna zal ik nog een zevende maal terugkeren.”

Toen ik haar antwoorden hoorde, gaf de gedachte dat ik aan het praten was met iemand uit de Hemel, me moed en vroeg ik onversaagd of ik de gelukzaligheid zou kennen om naar de Hemel te gaan, waarop de dame antwoordde: “Jawel, dat zal u!” “En Jacinta ook?” vroeg ik. “Ook zij zal naar de Hemel gaan.” “En Francisco?” volhardde ik: “Hij zal ook naar de Hemel gaan, maar hij moet veel Rozenkransen bidden.”

Ik denk dat Haar gebiedende wijs tot Francisco voor ons allen is bedoeld. Het is niet dat het bidden van vele Rozenkransen, op zich een onontbeerlijke voorwaarde is om naar de Hemel te gaan, maar we moeten veel bidden. Uiteraard is het dagelijkse bidden van de Rozenkrans de meest toegankelijke vorm van bidden voor die kinderen, net zoals het vandaag ook zo is voor de meerderheid onder de mensen, en het lijdt geen twijfel dat het moeilijk zal zijn voor iemand om gered te worden, als ze nooit bidden.

We weten hoe zwak we zijn, dat we vallen en opnieuw vallen. Zonder de hulp van de genade zullen we niet bekwaam zijn om opnieuw rechtop te staan en de verleidingen te overwinnen. We kunnen enkel de sterkte verkrijgen die we nodig hebben, de sterkte die tot ons komt uit de genade, wanneer onze ziel God ontmoet in het gebed. Het was Jezus Christus zelf die ons die heeft verteld en er bij zijn apostelen op aandrong alvorens Hij zichzelf voor ons overgaf aan de dood: “Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.” [Mat. 26: 41] En Hij gaf ons een voorbeeld hiervan, toen Hij zich, door het gebed in de tuin van Gethsemane alvorens, voorbereidde op Zijn opofferingen en Zijn dood. Hier bovenop, leerde Hij ons, samen met andere dingen in het Onze Vader: “En breng ons niet in beproeving, maar red ons van het kwaad.” [Mat. 6:13]

De oproep tot het dagelijks bidden van de Rozenkrans

Ik denk dat Haar gebiedende wijs tot Francisco voor ons allen is bedoeld. Het is niet dat het bidden van vele Rozenkransen, op zich een onontbeerlijke voorwaarde is om naar de Hemel te gaan, maar we moeten veel bidden. Uiteraard is het dagelijkse bidden van de Rozenkrans de meest toegankelijke vorm van bidden voor die kinderen, net zoals het vandaag ook zo is voor de meerderheid onder de mensen, en het lijdt geen twijfel dat het moeilijk zal zijn voor iemand om gered te worden, als ze nooit bidden.

We weten hoe zwak we zijn, dat we vallen en opnieuw vallen. Zonder de hulp van de genade zullen we niet bekwaam zijn om opnieuw rechtop te staan en de verleidingen te overwinnen. We kunnen enkel de sterkte verkrijgen die we nodig hebben, de sterkte die tot ons komt uit de genade, wanneer onze ziel God ontmoet in het gebed. Het was Jezus Christus zelf die ons die heeft verteld en er bij zijn apostelen op aandrong alvorens Hij zichzelf voor ons overgaf aan de dood: “Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen. De geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.” [Mat. 26: 41] En Hij gaf ons een voorbeeld hiervan, toen Hij zich, door het gebed in de tuin van Gethsemane alvorens, voorbereidde op Zijn opofferingen en Zijn dood. Hier bovenop, leerde Hij ons, samen met andere dingen in het Onze Vader: “En breng ons niet in beproeving, maar red ons van het kwade.” [Mat. 6:13]

Nu keren we terug naar de Verschijning van Onze Lieve Vrouw. Ik herinner mij dat ik Onze Lieve Vrouw vroeg naar een meisje dat ik kende en die kort daarvoor was gestorven: Haar antwoord dat Ze gaf bevestigt ons dat er een Vagevuur bestaat en dit is tegelijkertijd nog een ander bewijs voor onze noodzaak om te bidden.

De Heilige Schrift vertelt ons dat Petrus bij Hem ging staan en Hem vroeg: “Heer, als mijn broeder of zuster tegen mij zondigt, hoe vaak moet ik dan vergeving schenken? Tot zevenmaal toe?” Jezus antwoordde: “Niet tot zevenmaal toe, zeg ik je, maar tot zeventig maal zeven.”

En Hij ging verder: “Daarom is het met het koninkrijk van de hemel als met een koning die rekenschap wilde vragen van zijn dienaren.” Toen hij daarmee begonnen was, bracht men iemand bij hem die hem tienduizend talent schuldig was. Omdat hij niets kon terugbetalen, gaf zijn heer bevel dat de man samen met zijn vrouw en kinderen en alles wat hij bezat verkocht moest worden, zodat de schuld kon worden ingelost. Toen wierp de dienaar zich aan de voeten van zijn heer en smeekte hem: “Heb geduld met mij, ik zal u alles terugbetalen.”

Zijn heer kreeg medelijden, hij liet hem vrij en schold hem de geleende som kwijt.

Toen deze dienaar naar buiten ging, trof hij daar een van de andere dienaren, die hem honderd denarie schuldig was. Hij nam hem in een wurggreep en beet hem toe: “Betaal me alles wat je me schuldig bent!” Toen wierp deze zich voor hem neer en smeekte hem: “Heb geduld met mij, ik zal je betalen.” Maar hij wilde daar niet van weten, integendeel, hij liet hem gevangenzetten tot hij de hele schuld zou hebben afbetaald. Toen de andere dienaren begrepen wat er gebeurd was, waren ze zeer ontdaan, en gingen ze naar hun heer om hem alles te vertellen. Daarop liet zijn heer hem bij zich roepen en hij zei tegen hem: “Je bent een slechte dienaar. Heel die schuld heb ik je kwijtgescholden, omdat je me erom smeekte. Dan had jij toch zeker ook medelijden moeten hebben met die andere dienaar, zoals ik medelijden heb gehad met jou?” En zijn heer was zo kwaad dat hij hem in handen van de gerechtsbeulen gaf tot hij de hele schuld zou hebben terugbetaald. “Zo zal mijn hemelse Vader ook ieder van jullie behandelen die zijn broeder of zuster niet van harte vergeeft.” [Mat. 18: 21-25]

Toen deze dienaar naar buiten ging, trof hij daar een van de andere dienaren, die hem honderd denarie schuldig was. Hij nam hem in een wurggreep en beet hem toe: “Betaal me alles wat je me schuldig bent!” Toen wierp deze zich voor hem neer en smeekte hem: “Heb geduld met mij, ik zal je betalen.” Maar hij wilde daar niet van weten, integendeel, hij liet hem gevangenzetten tot hij de hele schuld zou hebben afbetaald. Toen de andere dienaren begrepen wat er gebeurd was, waren ze zeer ontdaan, en gingen ze naar hun heer om hem alles te vertellen. Daarop liet zijn heer hem bij zich roepen en hij zei tegen hem: “Je bent een slechte dienaar. Heel die schuld heb ik je kwijtgescholden, omdat je me erom smeekte. Dan had jij toch zeker ook medelijden moeten hebben met die andere dienaar, zoals ik medelijden heb gehad met jou?” En zijn heer was zo kwaad dat hij hem in handen van de gerechtsbeulen gaf tot hij de hele schuld zou hebben terugbetaald. “Zo zal mijn hemelse Vader ook ieder van jullie behandelen die zijn broeder of zuster niet van harte vergeeft.’” [Mat. 18: 21-25]

De dienaar die het gevaar liep om te worden veroordeeld door de schulden die hij had opgestapeld, wierp zichzelf voor de voeten van zijn meester, smekend om genade om hem te tijd te gunnen om zijn schulden te betalen: “Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen.” In deze mogelijkheid om meer tijd te geven om de schulden terug te betalen, wegens gebrek aan geld, kunnen we een zinnebeeld zien van het Vagevuur: een tijd van wachten om onszelf te zuiveren van kleinere fouten die we niet hebben gebiecht, en tot het herstel dat we nog moeten doen voor onze zonden die we hebben begaan toen we nog in deze wereld leefden en waar we niet genoeg boete voor hebben gedaan.

Om te beginnen smeekte de dienaar in de parabel voor een volledige kwijtschelding voor alles, en het werd hem verleend. Maar daarop zondigde hij opnieuw door zijn onbarmhartigheid tegen zijn mededienaar. Dit is wat er met ons zal gebeuren als we, bovenop de vergeving van onze zonden, die we vragen en verkrijgen in het Sacrament van de Verzoening, geen geschikt herstel hebben gedaan, inbegrepen het steeds genadig zijn voor de anderen, zoals de Heer genadig is geweest voor ons.

Jezus onderrichte ons om ook dit te vragen in het Onze Vader: "en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven aan onze schuldenaren." [Mat. 6:12] Hier is het duidelijk dat het noodzakelijk was dat, indien we de kwijtschelding van onze zonden willen bekomen, er God moeten om vragen en tot de grootte waarop vergeving aan ons wordt geschonken, dezelfde zal zijn als de mate waarin we anderen vergeven voor enig kwaad dat ze ons aangedaan hebben. "Vergeef en er zal u worden vergeven," zoals Jezus ons uitlegt na ons het Onze Vader te hebben aangeleerd: "Want als jullie anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven. Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie je misstappen evenmin vergeven."

Het geloof in de mogelijkheid om boete te moeten doen voor de zonde, na de dood, wordt eveneens onderschreven in het Twee boek der Makkabeeën: "En als degenen, die bij Esdrin waren, lang vochten, en vermoeid waren," zo riep Judas de Heer aan, "dat hij als een medestrijder en een voorganger in de strijd wilde verschijnen en beginnende in zijn vaderlijke taal een geroep met lofzangen, viel hij onverwachts op de soldaten van Gorgias, en dreef hen op de vlucht. En Judas, zijn krijgsvolk bijeen vergaderd hebbende, kwam in de stad Odollam en daar de zevende dag hun overkwam, hebben zij, naar gewoonte geheiligd zijnde, daar de sabbat doorgebracht. En de volgende dag, kwamen degenen die met Judas waren, omtrent de tijd als het nodig is zulks te doen, om de lichamen van diegenen die gevallen waren weg te nemen, en met hun bloedvrienden te stellen in de graven hunner vaderen. En zij vonden onder de rokken van een ieder der doden enige dingen, die de afgoden van Jamnia geheiligd waren, hetwelk de wet de Joden verbiedt en het werd eenieder openbaar, dat zij om deze oorzaak gevallen waren.

Zo hebben zij dan allen de Heer, de rechtvaardige rechter, die alle verborgen dingen openbaar maakt, geprezen. En tot het gebed gekeerd zijnde, baden zij dat de zonde, die daar begaan was, volkomen mocht uitgewist worden, en de kloekhartige Judas vermaande de menigte, dat zij zich wilden bewaren, dat zij zonder zonde mochten zijn, als die voor hun ogen hadden gezien hetgeen geschied was, om de zondige wil van hen die gevallen waren. De enige voorraad gemaakt hebbende uit een hoofdschatting, van tweeduizend drachmen zilver, zond hij die naar Jeruzalem om offerande te doen voor de zonde, gans wel en edel doende, daar hij dacht aan de opstanding. want indien hij niet had verwacht, dat degenen die gevallen waren, weder zouden opstaan, zo zou het tevergeefs en dwaas geweest zijn om voor de doden te bidden. Daarnaast merkte hij op dat degenen, die godzalig ontslapen zijn, een zeer schone genade weggelegd is. Een heilige en godzalige gedachte! Waarom hij voor de gestorvenen de verzoening deed, opdat zij van de zonden zouden ontslagen worden." [2 Mak. 12: 36-46]

Dit gedeelte uit de Heilige Schrift helpt ons om beter de waarheid van ons geloof over het Vagevuur te begrijpen als een plaats van boetedoening, waar de zielen van hen die in genade sterven van alle smetten worden gezuiverd, alvorens tot de eeuwige gelukzaligheid met God te worden toegelaten.

Vandaar dat het antwoord dat Onze Lieve Vrouw gaf op mijn vraag over dat meisje Amelia, als volgt ging: "Zij zal in het Vagevuur verblijven tot het einde van de wereld.” Dit kan een grote straf lijken voor ons, maar Gods barmhartigheid is altijd groot. Door onze zonden hebben we hen sterk beledigd en eigenlijk de hel verdiend! Ondanks dit, vergeeft Hij ons en verleent Hij ons de tijd om er boete voor te doen, door middel van herstel en zuivering, om zo te worden gered. Nog meer zelfs: Hij aanvaardt de gebeden en de opoffering die anderen voor Hem maken ten gunste van diegenen die zich in dezelfde plaats van boetedoening bevinden. Daarop stelde Onze Lieve Vrouw aan de drie kinderen de volgende vraag: “Bent u bereid om uzelf te offeren voor God en al het lijden te dragen dat Hij u zal zenden als een daad van herstel voor de zonden waardoor Hij beledigd wordt, en voor de verzoeken om de bekering van de zondaars?” Hierop antwoordde ik in naam van ons drieën: “Ja, we zijn hiertoe bereid.”

In die tijd gebeurde ons antwoord hierop in alle spontaniteit en onwetendheid, omdat ik niet het minste idee had wat deze vraag werkelijk inhield, noch wat de volle gevolgen ervan zouden zijn. Maar ik heb het mij nooit beklaagd, integendeel, ik hernieuw deze belofte elke dag, waarbij ik God vraag om de genade en de sterke die ik nodig heb om er trouw aan te blijven tot het einde.

De vraag van Onze Lieve Vrouw herinnert mij aan de vraag die Jezus stelde aan de twee zonen van Zebedeüs: Daarop kwam de moeder van de zonen van Zebedeüs met haar zonen naar hem toe. Ze viel voor hem neer om hem een gunst te vragen. Hij vroeg haar: “Wat wilt u?” Ze antwoordde: “Beloof me dat deze twee zonen van mij in uw koninkrijk naast u mogen zitten, de ene rechts van u en de andere links.” Maar Jezus zei hun: “Jullie weten niet wat je vraagt. Kunnen jullie de beker drinken die ik zal moeten drinken?” “Ja, dat kunnen wij,” antwoordden ze. [Mat. 20: 20-22].

Om de redding te kunnen verwerven moeten we allemaal drinken uit de beker van de zelfopoffering, waarbij we aan onze eigen ongeoorloofde verlangens, onze slechte neigingen en onze overdreven verlangens naar comfort, moeten verzaken, terwijl we tegelijkertijd elke opoffering die het leven van ons vraagt moeten omhelzen, of dit nu stoffelijk is of lichamelijk, moreel, sociaal of spiritueel.

Dit soort van zelfverloochening overkomt iedereen, zelfs hen die het geluk niet hebben van de gave van het geloof te bezitten. Ook zij komen te staan tegenover de noodzaak opofferingen te maken, omdat de hele mensheid doorweekt is door het teken van het verlossende kruis van Christus, zelfs al zijn de mensen er zich niet van bewust, of niet, wensen om er voordeel uit te halen. We hebben allemaal ons deel van het kruis van Christus te dragen dat terugvalt op het werk van de Verlossing, omdat het kruis weegt op onze afrekening van de zonde, of eerder, de zonde brengt het gewicht van het kruis met zich mee.

In feite was het om onszelf te zuiveren van de smet van de zonde dat Jezus Christus het gewicht van het Kruis of Hem zelf nam. Maar als deze daad van Christus voor ons voordeel is, moet ieder van ons zijn of haar kruis met geloof en liefde opnemen en het dragen zoals Christus en in eenheid met Christus. Met andere woorden is er een nood aan opoffering, aanvaard en opgedragen aan God met Christus, voor onze eigen zonden en voor deze van onze broeders en zusters. Het is in deze zin dat de Boodschap dit van ons allen vraagt, omdat ze ook gericht is aan allen: “Bent u bereid om uzelf te offeren voor God en al het lijden te dragen dat Hij u zal zenden als een daad van herstel voor de zonden waardoor Hij beledigd wordt, en voor de verzoeken om de bekering van de zondaars?”

Maar, voor een breekbare wezen, verzwakt door onze zonden is het voortdurende, edelmoedig en lofwaardig dragen van de zelfopoffering niet mogelijk zonder de bijzondere hulp van Gods genade, die ons rechthoudt en versterkt. Dit is waarom Onze Lieve Vrouw op het nederige, kleine “ja” van de kinderen antwoordde met de belofte van de hulp der genade: “Dan zult u veel te lijden krijgen, maar Gods genade zal uw troost zijn.”

Wat een baken van licht zijn deze woorden van Onze Lieve Vrouw voor ons! Eigenlijk kennen we onze zwakheden en weten we dat we uit onszelf niet bekwam zijn om de vruchten van het eeuwige leven voor te brengen. Dit kan enkel in eenheid met Christus, zoals Hij ons in het Evangelie vertelt: “Als iemand in mij blijft en ik in hem, zal hij veel vrucht dragen. Maar zonder mij kun je niets doen.” [Joh. 15: 5] Dit is waarom onze Moeder in de Hemel de vertroosting belooft, in de betekenis van de kracht die ons bijstaat in onze zwakheden. Vertroosting in de betekenis van de genade die over ons komt om ons te verlichten, te bezielen, te helpen en te ondersteunen. En het is deze zekerheid dat het vertrouwen voortbrengt dat we in God moeten hebben.

Deze opofferingen die van ons van dag tot dag in ons leven worden gevraagd, wordt het leven een langzaam martelaarschap dat ons zuivert en ons opheft naar het niveau van het bovennatuurlijke, door de ontmoeting van onze ziel met God, en dat in de stemming van de aanwezigheid van de Allerheiligste Drievuldigheid. Hier hebben we een onvergelijkbare spirituele rijkdom! Iedereen die deze levens in dit Licht, dat niet van onze zon, noch van de sterren komt, maar tot ons komt vanuit de bron van waaruit elk licht ontspringt en haar gasten verwelkomt, begrijpt dit. Het is een levend Licht, dat zowel ziet en binnendringt terwijl het ons verlicht en ons aanzet tot het zien wat het ons wenst te tonen. Het is het levende licht van God.

Vandaar dat, toen de drie kleine kinderen zichzelf zagen baden in dat Licht., zonder evenwel te begrijpen wat ze zegden, werden ze geleid tot het herhalen van “O Allerheiligste Drievuldigheid, Ik aanbid u, mijn God, Ik hou van U in het Allerheiligste Sacrament!” Het was een bovennatuurlijke beweegreden dat in hen tot de staat bracht waartoe zij zelf niet bekwaam waren. Het leidde hen om te geloven in de ware Aanwezigheid van God in de Eucharistie. Het is de gave van het geloof dat God onze ziel verleent met het Sacrament van het doopsel.

En onze Lieve Vrouw beëindigde haar Boodschap op die dertiende mei van 1917 met de woorden: “Bid de Rozenkrans elke dag, om zo de vrede voor de wereld en het einde van de oorlog te bekomen.”

Waarom zou Onze Lieve Vrouw ons hebben verteld om elke dag de Rozenkrans te bidden, eerder dan elke dag naar de Mis te gaan? Dit is een vraag die ik mijzelf dikwijls heb gesteld en het de vraag waarop ik hier wens een antwoord op te geven. Ik kan niet absoluut zeker zijn van het antwoord, aangezien Onze Lieve Vrouw dit niet heeft uitgelegd en het mij nooit overkwam om het Haar te vragen. Aldus zeg ik enkel wat ik denk en wat ik eruit begrepen heb. In feite verlaat ik gewillig alle interpretaties van de betekenis van de Boodschap van de Heilige Kerk, omdat het aan de Kerk is om dit te doen, maar ik onderwerp mezelf gewillig tot alles wat de Kerk er over mag zeggen om dit antwoord recht te zetten, te verbeteren of te verklaren.

Dit is een vraag die ik mijzelf dikwijls heb gesteld en het is de vraag waarop ik hier wens een antwoord op te geven. Ik kan niet absoluut zeker zijn van het antwoord, aangezien Onze Lieve Vrouw dit niet heeft uitgelegd en het mij nooit overkwam om het Haar te vragen. Aldus zeg ik enkel wat ik denk en wat ik eruit begrepen heb. In feite verlaat ik gewillig alle interpretaties van de betekenis van de Boodschap van de Heilige Kerk, omdat het aan de Kerk is om dit te doen, maar ik onderwerp mezelf gewillig tot alles wat de Kerk er over mag zeggen om dit antwoord te recht te zetten, te verbeteren of te verklaren.

Met betrekking tot de hierboven gestelde vraag, denk ik dat God de Vader is, en de Vader die Hij Zichzelf aanmeet tot de noden en mogelijkheden van zijn kinderen. Nu, als God, via Onze Lieve Vrouw, ons had gevraagd om naar de Mis te gaan en elke dag de Heilige Communie te ontvangen, zouden er ongetwijfeld een groot aantal mensen zijn die terecht de opmerking zouden maken dat dit niet mogelijk was. De ene verwijzend naar de afstand die ons scheidde naar de dichtst bijgelegen Kerk waar de Mis werd gevierd en de andere verwijzend naar de omstandigheden van hun leven: hun werk, de toestand van hun gezondheid, hun levenskwaliteit, enz… Aan de andere kant is het bidden van de Rozenkrans iets dat iedereen kan doen, rijken als armen, geleerden en onwetenden, groten en kleinen.

Elke mens van goede wil kan en moet elke dag de Rozenkrans bidden. Waarom? Om zo onszelf in contact te brengen met God, om Hem te bedanken voor zijn gunsten en Hem de genaden te vragen die we nodig hebben. Het is het gebed dat ons in een vertrouwd contact brengt met God, zoals de zoon die naar zijn vader gaat om hem te bedanken voor alles wat hij heeft ontvangen, om tegen hem te praten over zijn bezorgdheden, om zijn begeleiding, zijn hulp, zijn steun en zijn zegen te verkrijgen.

Daar we allen hoeven te bidden, vraagt God van ons, als een soort van dagelijkse aflevering, een gebed dat binnen ons bereik ligt: de Rozenkrans, die zowel gemeenschappelijk als alleen kan worden gebeden, ofwel in de Kerk, in de aanwezigheid van het Heilig Sacrament of thuis, wanneer we reizen of een wandeling maken in de velden! Een familiemoeder kan de rozenkrans bidden terwijl ze haar kind wiegt, of het werk thuis doet? Onze dag telt vierentwintig uren en het is dan ook niet zoveel gevraagd om een kwartier opzij te zetten, of een uur, voor het spirituele leven, voor ons persoonlijk en vertrouwelijk gesprek met God.

Aan de andere kant geloof ik dat na de liturgische gebeden van de Heilige Offergaven van de Mis, het bidden van de Rozenkrans, met het oog op de oorsprong en de sublieme aard van de gebeden van dat moment, de mysteries van de Verlossing, waarover we nadenken tijdens elk tientje, het gebed is dat waarmee we God het meeste kunnen behagen. Een gebed dat ook zeer bevorderlijk is voor onze eigen zielen. Als dit niet het geval was, dan zou Onze Lieve Vrouw er niet met zo’n aandrang om gevraagd hebben.

Wanneer ik spreek van vijf of vijftien mysteries van de Rozenkrans, wil ik niet de indruk wekken dat God van ons vereist om het aantal keren dat we onze smeekbeden, ons lof en bedanking aan Hem gaan tellen. God verwacht dit zeker niet van ons: in Hem is alles aanwezig! Maar we moeten enigszins tellen om ons zo een klaar en levendig idee te kunnen vormen van wat we aan het doen zijn, en ook om te weten of we, wat de hadden voorgenomen om elke dag aan God te offeren, hebben volbracht om zo onze persoonlijke verhouding te bewaren en te verbeteren, maar ook om ons geloof, hoop en liefdadigheid in ons te behouden en te verbeteren.

Ik zou hier nog aan toevoegen dat de mensen die in staat zijn om elke dag de Mis bij te wonen, om deze reden, zouden verwaarlozen om de Rozenkrans te bidden. Duidelijk is dat de tijd die ze besteden aan het bidden van de Rozenkrans niet dezelfde als deze die ze besteden aan het bijwonen van de Mis. Voor die mensen kan het bidden van Rozenkrans worden aanzien als een manier om zichzelf beter voor te bereiden op de Eucharistie, of als bedanking ervoor, nadien.

Ik weet het niet, maar met de kleine kennis die ik bezit uit mijn contact met de mensen in het algemeen, weet ik dat er slechts heel weinig beschouwende zielen zijn die in zichzelf een persoonlijke verhouding bewaren en behouden, die hen voorbereid voor de waardige ontvangst van Christus in de Eucharistie. En zo is het biddende gebed ook voor hen nodig, waarover ze dan zoveel mogelijk nadenken en overwegen zoals bij de Rozenkrans.

Er zijn vele, mooie gebeden die kunnen worden aangewend als een voorbereiding om Christus in de Eucharistie te ontvangen, en om onze persoonlijke verhouding met God te onderhouden. Maar ik denk niet dat er over het algemeen één geschikter gebed bestaat dan het bidden van de vijf of vijftien mysteries van de Rozenkrans. Zo zijn de liturgische uren of getijden prachtig om bidden, maar ik denk niet dat deze voor iedereen toegankelijk zijn, noch dat sommige van de psalmen gemakkelijk toegankelijk zijn door allen. Het vereist een zekere graad van onderricht en voorbereiding, wat niet van allen kan verwacht worden.

Misschien dat om al deze reden en andere, waar we ons niet bewust van zijn, God die onze Vader is en beter dan wie ook de noden van Zijn kinderen kent, een eenvoudig en gewoon niveau verkoos voor ons allen door het vragen van het dagelijks bidden van de Rozenkrans, om zo de weg tot Hem glad te maken.

Vertaling: Chris De Bodt


08-09-1975
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [3]
Fatima in Lucia's eigen woorden: De Oproepen [3]

De oproep tot Gebed

De zesde oproep van de boodschap: "Bid, bid heel veel!"

Zoals u reeds weet, werd deze oproep gedaan tijdens de tweede verschijning van de Engel. De drie kinderen zaten aan de kant van de bron die grensde aan mijn ouders huis. De Hemelse Boodschapper verscheen en zei tot hen; "Wat bent u aan het doen?" Daarop ging hij, zonder te wachten op een antwoord door: "Bid, bid heel veel! De harten van Jezus en Maria hebben plannen van genade voor u. Offer voortdurend gebeden en boetes voor de Allerhoogste […] Maak van alles een soort offergave en schenk het aan God als een daad van herstel voor de zonden door dewelke Hij wordt beledigd en bijkomend voor de bekering van de zondaars. Op deze wijze zult u vrede brengen over uw land. Ik ben de engelbewaarder van uw land, de beschermengel van Portugal. Boven alles moet u met onderdanigheid het lijden dragen en aanvaarden die die Heer u zal zenden."

Bovennatuurlijke onthulligen gaan gewoonlijk gepaard met de bijzondere genade die hun betekenis opheldert. In feite stonden de drie kinderen destijds inderdaad heel ver van het begrijpen van de volle betekenis ervan, zoals we dit met onze ogen van vandaag bekijken en naar onze zielen overbrengen, daar het Gods wil is dat ik hier op aarde tot Zijn beschikking blijf.

De zesde oproep van de boodschap: "Bid, bid heel veel!"

Zoals u reeds weet, werd deze oproep gedaan tijdens de tweede verschijning van de Engel. De drie kinderen zaten aan de kant van de bron die grensde aan mijn ouders huis. De Hemelse Boodschapper vrscheen en zei tot hen; "Wat bent u aan het doen?" Daarop ging hij, zonder te wachten op een antwoord door: "Bid, bid heel veel! De harten van Jezus en Maria hebben plannen van genade voor u. Offer voortdurend gebeden en boetes voor de Allerhoogste […] Maak van alles een soort offergave en schenk het aan God als een daad van herstel voor de zonden door dewelke Hij wordt beledigd en bijkomend voor de bekering van de zondaars. Op deze wijze zult u vrede brengen over uw land. Ik ben de engelbewaarder van uw land, de beschermengel van Portugal. Boven alles moet u met onderdanigheid het lijden dragen en aanvaarden die die Heer u zal zenden."

Bovennatuurlijke onthulligen gaan gewoonlijk gepaard met de bijzondere genade die hun betekenis opheldert. In feite stonden de drie kinderen destijds inderdaad heel ver van het begrijpen van de volle betekenis ervan, zoals we dit met onze ogen van vandaag bekijken en naar onze zielen overbrengen, daar het Gods wil is dat ik hier op aarde tot Zijn beschikking blijf.

In die tijd begrepen de kinderen niet dat deze oproep tot gebed niet alleen tot hen was gericht, maar tot de hele mensheid. Vandaag kijk ik naar deze oproep als een aanwijzer die de weg aanduidt die is geplaveid door God voor Zijn schepselen, sinds het begin van de schepping.

In zowel het Oude als in het Nieuwe Testament, die het woord van God bevatten, vinden we het pad dat sterk door God is uitgelijnd voor de mensheid. Ongelukkiglijk hebben de mensen de betekenis verontachtzaamd waarvoor ze uiteindelijk zijn geschapen. Zij ontkennen het bestaan van God, hun Schepper. Zij willen niet horen over de Heilige Naam van God, die ze nooit "Vader" hebben genoemd, en ze wensen ook de weg niet te kennen die ze moeten volgen om op een dag gelukkig te zijn in het Huis van de Vader.

In feite vinden we zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, die de woorden van God bevatten, heel duidelijk het pad terug die de Heer voor de mensen heeft in kaart gebracht. Ongelukkiglijk hebben de menselijke wezens, in haar geheel, het doel waarvoor ze geschapen zijn, geminacht. Zij ontkennen het bestaan van God, hun schepper en kennen de Heilige naam van God niet, die zij nooit Vader hebben genoemd en bovendien weten ze ook niet welke weg zij te dienen volgen om ooit, op een dag, gelukkig te zijn in het Huis van de Vader.

En zo is het grootste gedeelte van de mensen het slachtoffer van onkunde en zoeken zij hun geluk waar het niet te vinden is en zinken op die wijze nog dieper in hun ongeluk en tegenspoed. Laat ons een korte blik nemen op de wereld waar we vandaag in leven! Wat zien we? Welke beelden verschijnen ons voor de ogen? Oorlogen, haat, ambitie, ontvoeringen, overvallen, wraak, fraude, moord, zedenloosheid, enz… En als straf voor als deze zonden: ongevallen, ziekten, rampen, hongersnood en elk soort van lijden en pijn, waaronder de mensen wenen en kermen.

De mensheid, die zichzelf als wijs en machtig beschouwd, gaat door met het plannen van nog meer oorlogen, dood, ellendigheid en nood, waardoor ze nog meer bloed doen vloeien in de zee van bloed waarin hele volkeren nu reeds verdrinken, dezelfden die deze zogenaamde wijze mensen zouden moeten leren hoe te leven en zichzelf te behelpen.

En voor welk doel? Om de mensheid er onderuit te halen en deze te vernietigen in golven van haat, ambitie, wraak, zedenloosheid … en zichzelf te verliezen in de ondergrond. Uiteindelijk zullen ze voor eeuwig tot as terugkeren in hun graf! Waar zijn thans hun voorouders die leefden en vechten op dezelfde wijze? In vele gevallen is het zelfs niet gekend op welke wijze ze om het leven kwamen. En waar zullen hun zielen zich bevinden voor de eeuwigheid?

Hun lichamen zijn uiteraard teruggekeerd naar de aarde, vanwaar ze weggenomen zijn, zoals geschreven staat: "Want stof ben je en tot stof zul je terugkeren" [Genesis 3: 19]. En de zielen die het leven gaven aan dezen? Ook zij zijn teruggekeerd naar de plaats vanwaar zij kwamen. Het Eeuwige Wezen is God. De ziel, die geestelijk is, is door God geschapen naar Zijn gelijkenis: toen maakte God, de heer, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen." [Genesis 2: 7] Het was de levensadem uit Gods lippen die leven gaf aan onze ziel, naar Zijn onsterfelijke gelijkenis."

Vanaf het ogenblik dat Adam zondigde, door ongehoorzaam te zijn aan Gods bevelen, zijn al zijn nakomelingen gedoemd tot de pijn van de lichamelijke dood. Onze ziel blijf echter leven en keert terug tot God, ofwel in een staat van genade, ofwel in een staat van zonde, de zonde die de mensheid wegleidt van God en haar brengt naar de eeuwige straf.

Op de dag van de algehele opstanding, zullen we opnieuw verrijzen om verenigd te worden met onze zielen en dezelfde eeuwige bestemming delen die het lichaam en de ziel samen hebben verdiend: ofwel eeuwig geluk met God, of het ongeluk van de eeuwige straf. Jezus zelf heeft ons dit verteld toen Hij sprak over het werk dat de Vader had toevertrouwd aan Zijn Zoon: "Wees hierover niet verwonderd, er komt een moment waarop alle doden zijn stem zullen horen." [Joh 5: 28]

Aldus is het heel belangrijk dat we voor onszelf het eeuwige leven zouden winnen omdat, wanneer ons leven op aarde van voorbijgaande aard is, is het eeuwige leven onveranderlijk en oneindig. Wat moeten we dan doen. Overweeg deze woorden van Sint Paulus: "De eerste mens kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels. Ieder stoffelijk mens is als de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede. Zoals we nu de gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de gestalte van de hemelse mens hebben." [1 Kor. 15:47-49].

Dit hemelse beeld waarover de apostel spreekt en dat we moeten pogen te bereiken voor onszelf, is Jezus Christus. We moeten hem vermenigvuldigen in onszelf door het geloof en de liefdadigheid zodat, op de dag van ons vertrek naar de eeuwigheid, de Vader in ons karakteristieken van Jezus Christus kan zien en ons kan verwelkomen als Zijn kinderen in Zijn Koninkrijk, en ook zo dat, in de verrijzenis van de dood, ons lichaam dit mag delen in het geluk van de geest.

Een beetje verder, in dezelfde brief, zegt Sint Paulus over de laatste dag: "Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet allemaal eerst sterven, toch zullen wij allemaal veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen." [Kor. 15: 51-52]. En zo moeten we zeker zijn dat deze verandering in ons zal plaatsvinden, in overeenstemming met Gods genade die, in Zijn barmhardigheid, zal worden verleend aan ons als antwoord op onze eigen inspanningen van nederige trouw en niet volgens onze tegenspoed of welke zonde ook die we hebben begaan. Laat ons niet denken dat dit alles een soort van utopia is: het is een bewezen werkelijkheid. Als ons ongeloof ons in dergelijke zonde stort, zijn we verloren. Vertrouwen houdt niet op te bestaan en dit omdat de ongelovigen het ontkennen! Wat gisteren waar was zal morgen nog steeds waar zijn, omdat Jezus Christus gisteren dezelfde was, vandaag dezelfde blijft en morgen ook nog steeds dezelfde zal zijn. Jezus Christus blijft dezelfde, gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid! [Hebr. 13:8]

Dit alles toont onze grote nood aan om, in gebed, dichter te komen tot God. Het is door het gebed dat we ons verzekeren van vergeving voor onze zonden, dat we de sterkte en de genade verkrijgen om te weerstaan aan de dingen van de wereld, de duivel en het vlees. Wij zijn heel zwak en zonder deze sterkte zouden we dit nooit kunnen overwinnen. Vandaar dat Jezus zijn apostelen aanspoorde: "Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen. De geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak." [Mt. 26:41]

Het is om deze reden dat de Boodschap de woorden van de Heer hernieuwt: "Bid, bid, heel veel!" Deze oproep tot gebed is een kopie van de oproep tot gebed dat zo dikwijls voor ons werd herhaald en dat Jezus Christus naliet tot Zijn apostelen, zowel als tot onszelf: "Kijk en bid."

In diverse gedeelten uit de Heilige Schrift vinden we een Jezus Christus die ons een voorbeelden geeft waarin hij ons aanspoort tot het bidden en Hij spoort ons niet enkel aan tot het bidden, hij leerde ons ook hoe te bidden, zoals in dit gedeelte uit het Evangelie van de Heilige Mattheus: "Bid daarom als volgt: Onze Vader in de hemel, laat uw naam geheiligd worden, laat uw koninkrijk komen en uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel. Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben. Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij hebben vergeven wie ons iets schuldig was. En breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwade." [Mt. 6: 9-13] En zo komt het van zijn eigen lippen hoe we tot "Onze Vader" moeten bidden, het mooiste van alle gebeden die wij tot God richten en een gebed waarin Jezus Christus ons leert hoe wij ons moeten richten tot God door de mooie benaming van "Onze Vader."

Dit opent voor ons het raadsel van het goddelijke Vaderschap en bevestigt in ons de waarheid dat we allemaal kinderen zijn van dezelfde God. Deze waarheid, door Jezus Christus bevestigd, vult ons met vertrouwen en sterkt ons in liefde. Wie heeft ons ooit liefgehad zoals God zelf? Vandaar dat ons gebed tot het punt van een ontmoeting moet komen tussen de liefde van een kind, dat uitreikt naar het hart van de Vader, en de liefde van de Vader die neerdaalt op het kind, luistert naar wat het heeft te zeggen en aandacht schenkt aan de verzoeken, de woorden van lofprijzen en de dankbetuigingen en daarop deze gebeden beantwoordt.

Er zijn vele manieren van bidden, om God in het gebed te ontmoeten. Welke gebed is het beste gebed? Het beste gebed voor elke persoon is de wijze waarop die bepaalde persoon God het beste kan ontmoeten en in intiem contact kan blijven met Hem, hart tot hart, trillend met liefde voor de Vader en het Hart van Jezus Christus, dat dezelfde verlangens en gevoelens aanneemt als Jezus Christus zelf en waarin we één worden met Christus, zoals Hij van ons verlangde en in deze zin bad tot de Vader: "Ik bid niet alleen voor hen, maar voor allen die door hun verkondiging in mij geloven. Laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden." [Joh 17: 20-21]

In dit verheven gebed van Christus bespeuren we Gods plan voor ons: om met Hem te zijn in onze vereniging met Christus: "Zoals u, Vader, in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn." Maar deze vereniging met Christus kan enkel worden bereikt door het gebed. Het is in het gebed dat we God ontmoeten en het is in deze ontmoeting dat Hij aan ons Zijn Genade, Zijn Geschenken, Zijn Liefde en Zijn vergiffenis schenkt.

We zien dat, in dit gebed, ook ten behoeve van ons vroeg: “Ik bid niet alleen voor hen, maar voor allen die door hun verkondiging in mij geloven..” En we hebben het geluk om onder dezen te mogen zijn die, door het woord der apostelen, dat met welslagen aan ons is doorgegeven door hun opvolgers, in God mogen geloven, en dat is wat Christus vroeg ten behoeve van ons. Ik voel me zo gelukkig dat ik aan Hem bekend was toen Hij dit gebed richtte tot zijn Vader, dat Hij aan mij dacht en mij voorstelde aan de Vader als een kind van Zijn Liefde!

Hij dacht aan mij, Hij dacht aan u en Hij dacht aan de ontelbare vermenigvuldiging van zijn broers en zussen. En opdat ons eigen gebed doordrongen zou worden met dezelfde verlangens en gevoelens als Jezus’ eigen gebed, moet het verenigd zijn met Zijn gebed voor al degenen wie zullen komen om in Hem te geloven en zullen gered worden door hun verdiensten.

Laat ons terug gaan naar wat ik zei over de verschillende manieren van bidden. Ons gebed kan overwegend worden gesproken, dus tot God gericht in woorden, maar onze gebeden kunnen ook deze zijn die spontaan uit ons hart komen en formules bevatten als bijvoorbeeld: het Onze Vader, het Weesgegroet, het Glorie zij de Vader, de Geloofsbelijdenis als vele andere dergelijke gebeden die worden gebruikt in de Heilige Liturgie.

Dit is de meest gebruikelijke manier van bidden en ook het meest toegankelijke gebed voor de gewone gelovigen. Daarenboven is het door Jezus Christus aan ons zelf aanbevolen: "Bid daarom als volgt: Onze Vader in de hemel, laat uw naam geheiligd worden, laat uw koninkrijk komen en uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel. Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben. Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij hebben vergeven wie ons iets schuldig was. En breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwade." [Mat. 6: 9-13]. Dit is het meest verheven gebed van alle gesproken gebeden, omdat het aan ons onderricht werd door de Zoon van God zelf. Aldus moeten we het steeds met een hernieuwde toewijding, vertrouwen, nederigheid en liefde bidden.

Dan is er nog een ander soort gebed dat we aan God moet offeren, samen met onze gesproken gebeden: het is het gebed van ons werk, van de voorstelling van al onze plichten in ons leven met een geest van nederige onderwerping aan God, omdat het Hem was die de wet van het werk aan ons doorgaf. We moeten dit doen met liefde en trouw aan God en onze naaste en op deze wijze: onze alledaagse bezigheden, hoe onbetekend ze soms ook zijn, moeten aan God worden geofferd in een gebed van lofbetuiging, dankbetuiging, boete en verzoeken. Zoals bij Tobit, aan wie de Engel zei; "Nu dan: toen jullie aan het bidden waren, u en Sara, heb ik jullie gebed onder de aandacht van de Heilige gebracht. Ik was het ook die, toen u de doden begroef, dichtbij u was. Ook toen u zonder dralen opstond en uw maaltijd liet staan om een dode te begraven, is die goede daad me niet ontgaan, maar was ik bij u." [Tobit 12: 12-13]

Dit gedeelte uit de Heilige Schrift vertelt ons hoe we de tijd dienen te gebruiken die Gods ons geeft tijdens ons leven. Een gedeelte ervan moet besteed worden aan het gebed, een ander gedeelte wordt besteed aan onze levensverplichtingen en de rest in het goed doen voor de anderen en dit uit liefde voor God. Er zijn vierentwintig uren in een dag. Een aantal minuten per dag besteden aan een ontmoeting met God is zeker niet te veel gevraagd.

Dit gedeelte uit de Heilige Schrift vertelt ons hoe we de tijd dienen te gebruiken die Gods ons geeft tijdens ons leven. Een gedeelte ervan moet besteed worden aan het gebed, een ander gedeelte wordt besteed aan onze levensverplichtingen en de rest in het goed doen voor de anderen en dit uit liefde voor God. Er zijn vierentwintig uren in een dag. Een aantal minuten per dag besteden aan een ontmoeting met God is zeker niet te veel gevraagd.

In het uitvoeren van onze dagelijkse taken moeten we pogen ons bewust te maken van Gods aanwezigheid: roep in uw gedachten op dat God en onze Engelbewaarder dicht bij ons zijn, zien wat we doen en met welke geesteskader we dit doen. Zo heiligen we ons werk, onze rust, onze maaltijden, ons geheel van ontspanningen alsof ze een voortdurend gebed zijn. Het weten dat God aanwezig is, is voldoende om Hem van tijd tot tijd in onze gedachten op te roepen om Hem een paar woorden toe te spreken. Of dit nu uit liefde gebeurd [Ik hou van u, Heer], of uit dank [Ik dank u Heer voor al wat u goed doet voor mij], of voor een intentie [Help mij Heer om uw trouw te blijven, vergeef mijn zonden, mijn ondankbaarheid, mijn koudheid, mij falen in het begrijpen, mijn hervallen] of uit eerbetoon [Ik zegen u Heer, voor uw grootsheid en uw goedheid, voor uw wijsheid, voor uw kracht, uw genade, uw rechtvaardigheid, uw liefde]. Dit intiem en vertrouw gesprek met God, hervormt onze werken en onze dagelijkse bezigheden in een waar en duurzaam leven van gebed, waardoor we God meer behagen en kunnen genieten van bijkomende en bijzondere genaden en zegeningen.

En we kunnen niet zeggen dat we geen tijd hebben voor dit soort gebeden, omdat het bidden gebeurt tijdens de tijd dat we ermee bezig zijn tijdens ons dagelijkse taken. Zoals een vrouw die met haar man samen aan het werk is: stilletjes en intiemd pratend met elkaar, waarbij ze hem verteld, hoezeer ze alles wat hij voor de familie doet, waardeert, waarbij ze zijn kennis en ervaring looft, hem aanmoedigt in zijn werk en hem vraagt om hulp en advies en hem vertelt over haar zorgen en wensen. Of zoals kinderen die alles aan hun vader tonen, vertellen en van hem verwachten. Zoals een moeder die haar kinderen grootbrengt, die altijd wel iets opmerkzaam moet zeggen, zowel aan haar kinderen die nog heel klein zijn, als aan haar grotere kinderen, omdat ze geen acht slaan op bepaalde dingen of het niet begrijpen. God daarentegen begrijpt altijd wat we zeggen en luistert altijd naar ons, ziet ons altijd en besteed altijd aandacht aan ons.

Dan is er ook nog het geestelijke gebed, de zogenaamde meditatie. Hierbij plaatsen wij onszelf in de aanwezigheid van God om zo te kunnen nadenken of het een of het ander, over de onthulde mysteries van de Rozenkrans, of zelfs over een of andere waarde die we terugvinden in Jezus’ leven, in Onze Lieve Vrouw of in de Heiligen, dat als voorbeeld voor ons kan dienen.

Dit gebed brengt veel baat als we het goed doen. En om dit gebed goed te doen moeten we tot God praten over het onderwerp waar we over mediteren, naar onszelf zien om onze gebreken te herkennen om aldus in waarde te groeien overeenkomstig het onderwerp waarover we mediteren, zoals bijvoorbeeld een toename van het geloof, nederigheid, liefdadigheid, een opoffering, om aldus onze tegenzin, moeilijkheden, onze typische karaktertrekken en gebreken, onze verleidingen te overwinnen. En al dit kan worden bereikt met een intiem gesprek tot God, waarin we alles met Hem bespreken, in het vertrouwen dan Hij ons het licht, genade en de kracht geeft waardoor we trouw kunnen blijven tot op het einde en het ideaal kunnen bereiken van het latere bovennatuurlijke leven dat we voor onszelf uittekenen en dat God van ons verlangt en wenst.

Dan is er ook nog het gebed dat we gewoonlijk "contemplatie" noemen. Dit bestaat uit een nog nadere intimiteit tot God, waarbij zij die het praktizeren nog dieper in Gods aanwezigheid binnentreden en zich meer achter de schermen verlaten op het werk van genade, licht en liefde van God in hen.

Omgeven door een bovennatuurlijke atmosfeer, laat de ziel zichzelf toe om doordrengd te woorden, verheven te worden en hervormd te worden door Gods handelingen en zal ze in Hem willen gezuiverd om opgenomen te worden door een goddelijke tussenkomst, die ze voelen, maar niet weten op welke wijze. God kan zeer zeker en zonder enige moeite deze genade aan een persoon verlenen, maar gewoonlijk wacht de Heer tot de ziel het punt bereikt van gelovig het pad van het sprekende en geestelijke gebed te volgen, want het is op deze wijze dat de ziel wordt gezuiverd en de dingen der aarde achter zich laat, door zichzelf enkel aan God toe te vertrouwen.

De zielen die dit punt bereiken zijn echter weinig in aantal omdat er slechts weinigen zijn die volledig vaarwel kunnen zeggen aan het materialisme van het leven en de ambitie van eigenliefde, hebzucht, trots en opmerkingen van eerbied. En zelfs als ze het punt van zondeloosheid bereiken, sprenkelen ze de zich met het stof van de aarde en voorkomen ze dat ze verheven wordt naar de hogere sferen van het bovennatuurlijke.

Vandaar deze ze nooit de vertrouwelijke vreugde van de goddelijke liefde zullen smaken, omdat God dit enkel kan verlenen aan zielen, wanneer ze bekommerd zijn om Zijn genaden te ontvangen, bereid zijn om te luisteren naar Zijn stem en Hem te volgen in Zijn wegen. Er bestaat niets op aarde dat kan worden vergeleken met het geluk dat wordt ervaren door de ziel in haar intieme vereniging met God. Ongelukkiglijk zijn we niet in staat om deze gaven te appreciëren of de waarde te erkennen van zo’n rijkdom, noch weten we hoe we met deze gave moeten leven, want ook hiervoor behoeven wij een heel bijzondere gave van God, die we niet verdienen, maar die Hij verleent door Zijn Barmhartigheid en voor Zijn grote Liefde die Hij voor ons heeft.

Tot besluit is het gebed nodig voor iedereen en allen moeten wij bidden, of dit gebed nu sprekend is of contemplatief.

Bovenop het aanzetten tot het gebeden, heeft Jezus Christus ons prachtige voorbeelden nagelaten van het leven van het gebed. Om aan te tonen dat we altijd moeten bidden zonder het hart te verliezen, vertelt Hij ons, in het Evangelie van de Heilige Lucas, de parabel van de onrechtvaardige rechter. Onmiddellijk daarop volgt de parabel van de Farizeeër en de tollenaar in de tempel. Terwijl de Farizeeër zichzelf prees om zijn goede daden, bleef de tollenaar nederig en vroeg hij om Gods vergeving: "God, wees mij zondaar genadig." Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet. Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden [Luc. 18: 13-14]. Omdat we allen zondaars zijn, moeten we bidden in nederigheid en volharding.

Ook hierin gaf onze goddelijke Redder ons een voorbeeld, omdat Hij al onze zonden op zich nam en bad ten gunste van ons. Zo bracht hij vóór de aanvang van Zijn openbare leven veertig dagen en nachten door in de woestijn, biddend en vastend om zo boete te doen voor ons. Op die wijze wou hij ons het voorbeeld geven, door het offeren van een gepast herstel tot Zijn Vader voor onze zonden en wou hij zijn apostolaat productief maken, door Hemzelf voor te bereiden door de kracht van het gebed en de boete.

De Heilige Schrift vertelt ons dat Jezus regelmatig naar de tempel en de synagoges ging om zo deel te nemen aan het collectieve gebed van het Volk van God. Tijdens zijn aangelegenheid, toen hij de koopmannen in de tempel van Jeruzalem handel zag drijven, maakte deze ontwijding hem kwaad en Hij dreef ze allen naar buiten en zei: "Er staat geschreven: Mijn huis moet een huis van gebed zijn, maar jullie maken er een rovershol van!"

Ongetwijfeld is wat hier gezegd wordt over de tempel in Jeruzalem, eveneens van toepassing op onze kerken die aan God toegewijd zijn als een huis van gebed. Heilige plaatsen, kerken en kapellen in de parochies, seminaries en religieuze huizen moeten huizen van gebed zijn waar het volk van God zich kan verzamelen rond Christus om zich zo met Hem te verenigen door zich tot de Vader te richten en Hem te loven, te bedanken en verzoeken te doen, zodat ze in vereniging met Christus hun werk en lijden en hun dagelijkse kruisen, kunnen opdragen aan de Vader voor de redding van hun broeders.

Onze tempels moeten worden geëerbiedigd, omdat ze huizen zijn van God. Christus, de ware God en de mensgeworden God, is daar aanwezig in het tabernakel en staat daar ter beschikking van zijn volk, zodat Hij ze kan verwelkomen in Zijn aanwezigheid, tot hen praten en hen voeden: "Ik ben het brood dat leven geeft. Dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald. Het is niet het brood dat uw voorouders aten: zij zijn gestorven, maar wie dit brood eet zal eeuwig leven." [Joh. 6: 48 en 58]

Kerken zijn de huizen van onze Vader in de Hemel. Op dezelfde wijze als kinderen zich verzamelen rond hun vader om zijn woorden te horen, om te luisteren naar wat hij te leren heeft en om te handelen naar zijn advies, zo komen de mensen van God tesamen met Christus om zo naar Zijn Woord te luisteren, Hem hun noden te vertellen, genaden te ontvangen en hem te eren.

Ik ben nu tegen u aan het praten over het collectieve gebed, waar we allen moeten aan deelnemen. We gaan naar de Kerk om te bidden, om ons gebed te verenigen met dat van onze broers en zussen. Dit is wat er gebeurt als we samenkomen voor de viering van de Eucharistie, om het Heilig Sacrament te aanbidden, om de Rozenkrans te bidden, samen met andere gemeenschappelijke gebeden.

Laat ons dus niet vergeten dat er ook het persoonlijke gebed bestaat. Allen kinderen kijken uit naar de tijd waarin ze alleen kunnen zijn met hun Vader, om zo hun problemen aan hem voor te leggen en om Zijn hulp, advies, genade en troost te ontvangen.

Het is in het gebed, dat beleefd wordt in een intiem gesprek met Christus, dat we onszelf moeten voorbereiden om onze opdracht uit te dragen die God ons wenst toe te vertrouwen, omdat het in deze ontmoeting is dat God ons Zijn licht, Zijn kracht en Zijn genade geeft, samen met de geschenken van de Heilige Geest. Enkel zo zullen we ware apostelen zijn voor onze broers en zusters, door hen het Woord van Christus over te brengen.

Maar, als bijvoegsel van deze tempels, gebouwd door mensenhanden, hebben we andere tempels die niet minder echt zijn, waar we moeten bidden en aan God onze offers brengen: Ik bedoel onze ziel, ons hart, ons geweten. God is daar! De meest Heilige Drievuldigheid verblijft daar! Als we ons in een staat van genade bevinden, zijn we tempels van God: "Wanneer iemand mij liefheeft zal hij zich houden aan wat ik zeg, mijn Vader zal hem liefhebben en mijn Vader en ik zullen bij hem komen en bij hem wonen."

Aldus zijn we gekomen tot het mysterie van God dat in ons verblijft. En dat niet enkel tot ons komt door de ware aanwezigheid van Jezus Christus, als we Hem in de Heilige Communie ontvangen, onder het geconsacreerde brood en wijn, waarin Hij aanwezig is en Zichzelf met Zijn Lichaam, Bloed, Ziel en Goddelijkheid, levend en waarachtig aan ons geeft, en zo vanuit de Hemel neerdaalt naar onze ziel, en zichzelf met ons verenigd door de vereniging van volledig zelfovergave. Daarnaast verblijft God in ons door de werkelijke aanwezigheid aan de Drie Goddelijke Personen, die onze ziel omvormen in een levende en duurzame tempel, tenzij we onszelf, door zonde, onwaardig maken voor deze goddelijke aanwezigheid.

Dit is wat de Heilige apostel Paulus zegt: "Weet u niet dat u een tempel van God bent en dat de Geest van God in uw midden woont? Indien iemand Gods tempel vernietigt, zal God hem vernietigen, want Gods tempel is heilig, en die tempel bent u zelf." [1 Kor. 3:16-17] De apostel herinnert ons hier aan diegenen, die door de zonde, de tempel van God, die onze ziel is, schade toebrengen en zichzelf onwaardig maken om de goddelijke aanwezigheid in zich te dragen. We zijn geroepen om heilig te zijn, wat betekent dat we God niet mogen beledigen door de zonde, door doelbewust te zijn, op een ernstige wijze, of zelfs een minder enstige wijze, te overtreden.

Een beetje verder lezen we in dezelfde brief van Sint Paulus: "Maar bedenk dat het lichaam er niet is om ontucht mee te plegen: het is er voor de Heer en de Heer is er voor het lichaam. God heeft de Heer opgewekt, en door zijn macht zal hij ook ons opwekken. Weet u niet dat uw lichaam een deel is van het lichaam van Christus? […] Maar wie zich met de Heer verenigt wordt met hem één geest. Ga ontucht uit de weg! […]Of weet u niet dat uw lichaam een tempel is van de heilige Geest, die in u woont en die u ontvangen hebt van God, en weet u niet dat u niet van uzelf bent? U bent gekocht en betaald, dus bewijs God eer met uw lichaam." [1 Kor. 6: 13-20]. Misschien schatten we deze onmeetbare schat die we in ons dragen niet genoeg in en is het om deze reden wat we op bepaalde tijdstippen zo onverschillig leven.

Ons geloof is vaag geworden en aldus stopt haar vlam met onze voetstappen te verlichten: zo wordt ons leven los en ons gebed zonder vuur, waarbij onze intieme eenheid met God vergeten wordt en wegdimt. Om op Zijn oproep tot gebed, die God aan ons richt, te beantwoorden door middel van de Boodschap, moeten we ons ons geloofsleven krachtiger maken zodat het ons zou leiden tot de graad van zelfverloochening die vereist is om te vermijden dat we God beledigen en aldus in Zijn genade kunnen blijven.

We zijn er ons terdege van bewust dan onze wil zwak is en hoezeer we de sterkte van genade nodig hebben om onszelf in staat te stellen de verleidingen die ons aanvallen, de gevaren die ons omringen en de neigingen die ons tot het kwaad neigen, te overwinnen. Dit is waarom Jezus ons het Onze Vader leerde, door te zeggen: "En leidt ons niet in bekoring." [Mat. 6:13]

En laat ons, zoals Jezus ons heeft gezegd dat wij tot niets in staat zijn zonder Hem, [Johannes 15,5] een sterke greep op het gebed nemen waardoor God ons de genade zal verlenen die we nodig hebben om Zijn geboden te begrijpen en hoe ze uit te dragen en aldus voor onszelf Zijn Vaderlijke liefde te winnen: "Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan […] Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel dan het goede geven aan wie hem daarom vragen [Mat. 7: 7 en 11]

Dit is de belofte die ons vertrouwen in het gebed inspireert en ons verzekert van haar doeltreffendheid. Ave Maria.

De oproep om zich op te offeren

De zevende oproep van de Boodschap: "offer onophoudelijk gebeden en geef steeds dingen prijs voor de Meest Verhevene."

De oproep om zich op te offeren, die God nu aan ons richt, is iets dat we vinden op vele bladzijden van de Heilige Schrift. Het kan overtolllig lijken om het hier opnieuw te herhalen, maar het zal niet vergeefs zijn, omdat we allemaal zo vlug vergeten en lauwzuchtig zijn om deze grote plicht te vervullen.

In het Oude Testament gebruiken de priesters dieren als offer, die ze opdroegen om God gunstig te stemmen voor zichzelf en voor de mensen. Maar deze slachtoffers waren slechts voorbodes, beelden van het offer van Christus, die het enige echte slachtoffer was die aan God werd opgeofferd voor de zonden van alle mensen. Deze opoffering van Christus, die een einde maakte aan deze beeldvorming, was voorzien in plaats van de opofferingen van het Oude Verbond en het wordt elke dag hernieuwd op het altaar bij de viering van de Eucharistie, die de onbloedige herhaling is van de opoffering aan het Kruis.

Maar dat is niet voldoende wat de Heilige apostel Paulus vertelt ons in [Kol. 1: 24] "dat we ons lichaam moeten aanvullen met wat er nog aan Christus’ lijden ontbreekt," omdat we allen deel uitmaken van het enige en hetzelfde mystieke lichaam van de Heer. En als er één deel van dat lichaam lijdt, dan lijden alle leden mee, en als een die er deel van uitmaakt dient te worden verwijderd, zijn alle andere leden van het lichaam hierbij betrokken. Als er één lid is die ernstig ziek is, zelfs al blijft de ziekte beperkt tot één lichamelijk onderdeel, dan lijdt het hele lichaam en sterft het af. Hetzelfde gebeurt in het geestelijke leven. We zijn allen ziek en hebben allen vele tekortkomingen en zonden. Vandaar dat het onze plicht is om ons op te offeren, in eenheid met Christus, het onschuldige slachtoffer, en dit tot herstel van onze eigen zonden van deze van onze broeders en zusters, omdat we allen leden zijn van het ene en hetzelfde lichaam van hetzelfde Mystieke Lichaam van de Heer.

De Boodschap roept ons op om "van alles een offer te maken en het aan God op te dragen als een daad van herstel voor de zonden door dewelke Hij is beledigd en als verzoek voor de bekering van de zondaars." [de woorden van de engel] Dit kunnen opofferingen van spirituele, intellectuele, morale, lichamelijk of materiële aard zijn en afhangend van welk moment zullen we de kans krijgen om alle soorten daden van herstel te doen. Het belangrijke is dat we klaar zijn om voordeel te halen uit elke mogelijkheid die zich voordoet, en in het bijzonder, dat we bereid zijn om opofferingen te doen wanneer het van ons is vereist om zo aan onze plichten tegenover God, onze naaste en onszelf te voldoen. Novendien is zo’n daad van herstel eveneens nodig om overtredingen te begaan tegen de geboden van God. Onder deze omstandigheden hebben we de verplichting om alles op te offeren wat nodig en verplicht is, omdat we een verbintenis hebben om alles wat nodig is op te offeren om het begaan van zonden te vermijden. Onze eeuwige verlossing hangt er van af, zoals Jezus Christus ons vertelt in het Evangelie: "Wie achter mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen en dagelijks zijn kruis op zich nemen en mij volgen. Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen; maar wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het behouden. Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar zichzelf verliest of schaadt?" [Lucas 9, 23-25]. Van wat de Heer hier zegt tegen ons, leren we dat we moeten voorbereid zijn om eerder te sterven dan een ernstige zonde te begaan die er de oorzaak kan van zijn dat we het eeuwige leven zouden verliezen. Hetzelfde is eveneens waar als het gehoorzamen van Gods wet van ons vraagt dat we iets opofferen dat van mindere waarde is dan onze levens.

Afstand doen van alles wat ons kan aanleiding geven tot zonde is de weg naar de redding. Het is om deze reden dat de Heer ons waarschuwt dat wie ook zijn leven wil redden, het zal verliezen of met andere woorden: "iedereen die ernaar verlangt om verstoring brengende geneugten te voldoen, leeft een leven van zonde en volgt de brede weg van de zonde en zal op deze wijze, zonder enig teken van berouw of verbetering, het eeuwige leven verliezen. Waarom kunnen we tegen Jezus niet zeggen: "Wat strekt het ons tot voordeel om de hele wereld te winnen als we onszelf verliezen of verbeurd verklaren?"

Op dezelfde wijze waarschuwt Jezus ons: "Hij die niet zijn kruis opneemt en mij volgt, is mij niet waardig." [Mt. 10: 38] Ja! Hoe kan iemand een vriend van God en het eeuwige leven waardig zijn als ze zichzelf niet verloochenen in alles wat nodig is om de weg van zijn geboden te volgen, in het afzien van ongeoorloofde pleziertjes, de grillen van de trots, pronkzucht, hebzucht en inhaligheid, buitensporig zelfgenoegen, het negeren in het uitoefenen van liefdadigheidswerken en gerechtigheid tegenover anderen, in het van zich afschudden van het juk van het dagelijkse kruis of het aarzelend dragen zonder het in eenheid en overeenstemming te brengen met het Kruis van Christus?

Soms is dat het kruis van ons dagelijkse werk: "U zult uw brood eten bij het zweet van uw voorhoofd," was de last door God opgelegd aan Adam als straf voor zijn zonden. Bij andere gelegenheden zullen het de moeilijkheden van het leven zijn die zich voordoen bij elke stap die we nemen, en die we met waardigheid, geduld en overgave moeten aanvaarden. Andere keren zullen het de vernederingen zijn die plots kunnen geschieden en die we moeten aanvaarden, onder de toegeving dat wat onvolmaakt is in ons en de vastberadenheid om onszelf over te geven aan God, die altijd de zielen helpt die zich willen omhoogwerken tot een beter en volmaakter leven: "Maak van alles van wat u kunt een opoffering," vertelt de Boodschap ons, "en schenk het aan God als een daad van herstel voor de zonden door dewelke Hij wordt beledigd en met het verzoek tot de bekering der zondaars."

God geeft ons nog een andere reden om dingen op te dragen aan Hem: "Tot herstel van de zonden door dewelke niet alleen Hij is beledigd, maar ook onze broeders en zusters, door ons eigen toedoen." Elke keer als we een persoon beledigen moeten we een daad van herstel doen in de mate van het mogelijke, voor elke ontsteltenis of schade dat we hem hebben aangedaan. Daarom moeten we de gewoonte aannemen om ons te verontschuldigen, enz… Nu is het des te meer noodzakelijk voor ons om dit te doen in een verhouding tot God. Het is hierom dat Christus onze het "Onze Vader" aanleerde, om vergiffenis te vragen: "Onze Vader, die in de hemelen zijt […] vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren." [Mat. 6: 9-12] met onmiddellijk daarop "en leidt ons niet in bekoring, maar verlos ons van het kwade." [Mat. 6: 13]. En het is uiteraard zo dat het beste herstel dat we kunnen aanbieden, de combinatie van ons verzoek tot vergeving is met een hard besluit om Hem niet meer te beledigen. Dat is waarom wij vergiffenis, hulp en bescherming vragen.

Noteer dat Jezus ons aanleerde om dit zowel voor ons, als voor onze broeders en zusters te vragen: "vergeef ons, verlos ons en leidt ons niet in bekoring!" Dit is de oproep van de Boodschap: "Om dingen aan te bieden als een daad van herstel en met het verzoek tot de bekering van onze broeder en zusters die ronddolen op valse en verkeerde paden." Ja, om te bidden en opofferingen te doen, zodat ons hele leven een holocaust van opofferingen aan God zou zijn en dit gedragen door ons dagelijkse kruis in eenheid met het Kruis van Christus, voor de redding der zielen, in samenwerking met Hem in Zijn verlossend werk als leden van Zijn Mystieke Lichaam, de Kerk, die werkt, bidt en lijdt in vertrouwelijke eenheid met haar Hoofd, voor de redding van de mensheid.

Tijdens onze dagelijkse bezighouden komen we allerlei soorten hersteldaden tegen die we kunnen schenken aan God. Zo is er het offer van de vraatuicht, die in vele gevallen verplicht is, en ook deze van het overmatige alcoholgebruik, want deze vertroebelt ons oordeel, beïnvloedt ons denken en degradeert onze waardigheid. Om het even wie te veel inschikkelijkheid nalaat: een eerlijk mens knielt dan voor God. Hoevele families zijn er niet gekweld omwille van deze zonde. Waarom aan God niet het geschenk geven van niet te drinken en in plaats daarvan met de armen delen wat anders verloren is in zondige buitensporigheden die zoveel lijden achterlaten, wanneer er zo vele van onze broeders en zusters niet toekomen om kledij te kopen voor zichzelf.

Zo’n opoffering, die gevraagd wordt door de gematigheid waarmee we onszelf moeten bedienen aan de tafel der Schepping, was al iets wat God vereiste vanaf het hele begin, bij de twee eerste mensen. De Heilige Schrift vertelt ons: "In Eden, in het oosten, legde God, de Heer, een tuin aan en plaatste daar de mens die hij gevormd had. Hij liet er allerlei mooie bomen met heerlijke vruchten groeien. In het midden van de tuin stonden twee bomen: de vruchten van de ene boom konden de mens het eeuwige leven geven, die van de andere boom inzicht in goed en kwaad. Hij zei tegen de mens: ‘Je mag eten van alle bomen in de tuin, alleen niet van de boom die inzicht geeft in goed en kwaad. Wanneer je daarvan eet, zul je sterven." [Gen. 2: 8-9 en 16-17]. Adam en Eva hadden de vrijheid om het fruit te eten van zovele bomen, dat ze de vruchten niet nodig hadden van de "boom die het inzicht gaf van het goede en het kwade." Bovendien zou het hen ernstige schade berokkenen en daarom liep God op de zaken vooruit en verbood hen om ervan te eten. Het beste wat ze konden doen was gehoorzamen aan Gods bevel en hem het offer schenken om niet van die vruchten te eten.

Op deze wijze, en in zoveel omstandigheden tijdens het leven, moeten we de waarde van de gematigheid praktiseren, die van ons vereist om verstervingen te doen om offers te maken voor de begeerte van de vraatzucht. God heeft in al zijn goedheid als Vader zo’n breed gamma aan goede en verrukkelijke dingen in de wereld gebracht, waarvan zijn kinderen het voedsel mogen tot zich nemen en er zelfs genoegen in mogen hebben, maar steeds volgens de Wil van God en met de nodige dankbetuiging voor zoveel gunsten, ook voor onze broeders en zusters in nood.

Ik wil niet beweren dat God van ons allemaal verlangt, wat Hij verlangt van sommige van Zijn uitverkoren, nl. om ons van alles te onthouden, het aan de armen te geven en Hem daarop te volgen in een volledige verlatenheid van de dingen der aarde. Wat Hij vraagt is dat we ons allemaal zouden ontzien van elke overdadige liefde voor de goederen. Laat ons terugdenken aan het gesprek tussen Jezus Christus en de jongeman die Hem naliep om Hem te kunnen vragen: "Meester, welke goede daden moet ik doen om het eeuwige leven te kunnen verdienen?" En Jezus zei: "Waarom stelt u mij een vraag over het goede? Er is er maar één die goed is! Als u het eeuwige leven wilt binnengaan, houdt u dan aan de geboden."

‘Welke?’ vroeg hij. Jezus antwoordde: "U mag niet doden, geen echtbreuk plegen, niet stelen, geen valse verklaringen afleggen, heb eerbied voor uw vader en uw moeder en heb uw naaste lief als uzelf." "Aan al die geboden heb ik mij gehouden," zei de jongeman, "wat kan ik nog meer doen?" Jezus antwoordde: "Als u volmaakt wilt zijn, ga dan al uw bezittingen verkopen, geef het geld aan de armen en u zult een schat hebben in de hemel. Kom dan terug en volg mij." Toen de jongeman dat hoorde, ging hij terneergeslagen weg, want hij had veel bezittingen. "Ik verzeker jullie," zei Jezus tegen zijn leerlingen, "het zal een rijke veel moeite kosten het hemelse koninkrijk binnen te komen. Ja, ik zeg jullie: het is voor een kameel gemakkelijker om door het oog van een naald te kruipen dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te komen." [Mat. 19: 16-24]

Volgens wat ik gehoord heb van een aantal uitleggers, verwees Jezus Christus met deze verklaring naar de rijke mensen die inhalig zijn en wiens enige bezordheid is om nog meer rijkdom te verzamelen en die, om dit te bereiken, zullen vermijden van geld uit te geven en weigeren om hun overtollige te delen met deze die in nood zijn. Wat de Heer hier onderricht is dezelfde les die in verband staat met het Laatste Oordeel, waar hij de reden beschrijft voor de verschrikkelijke veroordeling die aan diegenen toekomt die zich aan Zijn linkerhand bevinden: "Ga weg van mij, vervloekten, naar het eeuwige vuur dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen! Want ik had honger en u gaf mij niet te eten, ik had dorst en u gaf mij niet te drinken, ik was een vreemdeling en u verleende mij geen onderdak, ik was naakt en u gaf mij geen kleding, ik was ziek en ik zat in de gevangenis en u verzorgde mij niet […] Ik verzeker u: toen u niets deed voor een van deze mensen, ook al was hij onbelangrijk, toen deed u niets voor mij! Zij zullen eeuwig gestraft worden, maar de rechtvaardigen zullen eeuwig leven." [Mat. 25: 41-43 en 45-46]

We worden hier allemaal aan herinnerd met wat God van ons vraagt in de Boodschap van Fatima: "Maak opofferingen en maak goed gebruik van alles dat u niet nodig hebt en niet kunt gebruiken om uw broeders en zusters te helpen die niet genoeg hebben en sterven van honger en koude." Dit is de verzaking en de opoffering die God van ons vraagt: als we onszelf niet opofferen in het leven, zullen we onszelf opgeofferd vinden in het eeuwige leven en niet alleen omdat we het slechte bedreven, maar eveneens omdat we faalden in het bedrijven van goede. "Want ik had honger en u gaf mij niet te eten, ik had dorst en u gaf mij niet te drinken, ik was een vreemdeling en u verleende mij geen onderdak, ik was naakt en u gaf mij geen kleding […] toen u niets deed voor een van deze mensen, ook al was hij onbelangrijk, toen deed u niets voor mij! Zij zullen eeuwig gestraft worden, maar de rechtvaardigen zullen eeuwig leven."

Om de redding te verkrijgen is het niet alleen genoeg om niet verkeerd te doen, we hebben namelijk ook de plicht om goed te doen. En dan zijn er altijd de kleine opofferingen die we dagelijks, als uitbreiding voor onze redding, zeker moet opdragen aan God. Het is niet omdat deze opofferingen klein zijn dat ze God minder zouden behagen en ze zijn eveneens zeer verdienstelijk en voordeling voor onszelf omdat we, door dergelijke dingen, bewijs geven van de tact van onze trouw, onze liefde tot God en voor onze naaste. Zulke kleine opofferingen verrijken ons met genaden, versterken ons in ons geloof en liefdadigheid, veredelen ons voor God en onze naaste en bevrijden ons van de verleidingen van de zelfzucht, inhalerigheid, afgunst en zelfgenot.

Het is de vrijgevigheid in de gewone, kleine dingen die zich dagelijks voordelen verleent en ons op dat ogenblik volmaakt maken. Die ons meer aandachtig maken in ons gebed en aandacht, die de verstrooidheid zo veel mogelijk vermijdt, die het bidden eerbiedwaardig maakt, want vergeet niet dat we op dat ogenblik praten met God; bidden met vertrouwen en liefde, omdat we ons allen in de aanwezigheid bevinden van iemand van wie we weten dat Hij van ons houdt en ons wenst te helpen, zoals een vader die zijn kleine jongen bij de hand neemt om hem de eerste stappen aan te leren: In Gods ogen zijn we allen kliene, kwetsbare kinderen die zwak zijn in de deugdzaamheid, die steeds fouten begaan en vallen en dat is waarin we Onze Vader nodig hebben om ons de hand te verlenen om ons op onze voeten te houden en te wandelen in de wegen der heiligheid.

Of we nu onze gebeden bidden in de Kerk, thuis, op reis, buiten op de velden of tijdens onze wandeling op de straat: God is overal en luistert naar onze verzoeken en ons lof- en dankbetuigingen. Dit is wat Jezus Christus ons heeft onderricht, als antwoord op de Samaritaanse vrouw die de volgende vraag tot Hem richtte: "Onze voorouders hebben God op deze berg aanbeden, maar bij u zegt men dat in Jeruzalem de plek is waar men God moet aanbidden." Jezus zei: "Geloof mij, er komt een tijd dat u de Vader noch op deze berg noch in Jeruzalem zult aanbidden. Jullie aanbidden zonder te weten wat je aanbidt, maar wij aanbidden wat we kennen. Maar er komt een tijd, en die is er al, dat wie echt aanbidden, de Vader aanbidden in geest en waarheid. Want de Vader wil mensen die hem zo aanbidden. God is geest, en wie hem aanbidden, moeten hem aanbidden in geest en waarheid."

God wenst dat we bidden in oprechtheid, in de volle erkennning van wat we zijn, onze "nietigheid" voor God: Hij wil dat we er ons bewust zijn van onze vragen en oprechte beloften, klaar om onze beloften te houden. Laat onze God loven en bedanken in de waarheid die zich in ons hart bevindt, in een geest van geloof, liefde en dankbaarheid. God is niet tevreden met fijne woorden en beloften die absurd zijn en geen enkele inhoud hebben, om met woorden om applaus te winnen van anderen. Neen, onze woorden moeten nederig zijn en gepaard gaan met een geest van opoffering.

Vele tijden zal het nodig zijn om een beetje van onze tijd te besteden aan bezinning, ook om een beetje vroeger op te staan om naar de Kerk te gaan en de Mis bij te wonen, of ’s avonds wat vroeger de radio of de televisie uit te zetten als opffering en zo wat tijd opzij te zetten om de Rozenkrans te bidden. Het is het verzaken aan onze eigen voorkeuren en zinnen dat God van ons verlangt, en, zoals reeds gezegd, als we onszelf niet verloochenen in dit leven, zullen we onszelf opgeofferd vinden in het leven dat komt, want als we niet kunnen hopen op onze redding door onze onschuld, dan kunnen we enkel door gebed en boete worden gered.

We kunnen aan God een kleine daad van opoffering of zelfverloochening doen op ons voedsel, maar niet door tot het uiterste te gaan, want dat zou onze gezondheid verzwakken om te kunnen gaan werken. Neem bijvoorbeeld een stuk fruit, een desert of een drankje waar we niet zoveel van houden, doorsta de dorst voor een tijdje alvorens deze te lessen, maar dan met een drank waar we persoonlijk niet zoveel van houden, met de afstand van alcohol, of minstens met het overmatig drinken ervan.

Als we onszelf aan tafel bedienen, laat ons dat niet het beste stuk nemen, maar als we dit kunnen vermijden zonder de aandacht naar ons toe te trekken en door dit eenvoudig en onopvallend te doen, en God hiervoor bedanken, omdat we moeten denken dan God een Goede Vader is en dat Hij enkel behaagd is door ons als Hij ziet dat wij aan verzaking doen. God schiep goede dingen voor Zijn kinderen, en houdt er van dat we er gebruik van maken, maar zonder er misbruik van te maken en zo onze te plicht doen om dit allemaal te volbrengen en er gebruik van maken in dankbaarheid en liefde voor Hem die ons onverlaadt met stapels giften.

De opoffering die we kunnen en moeten nemen aangaande onze kledij en dit zonder morren, ook als is het wat warm of koud, is dan te vragen aan de andere mensen in de kamer om de deuren of vensters wat te openen of dich te doen. Kleed uw welvoeglijk en eenvoudig, zonder slaaf te worden van de laatste modesnufjes. Vermijdt herhaling hiervan wanneer het niet in overeenstemming is met deze waarden, zodat we voor anderen geen aanleiding zouden geven tot zonde, door steeds in gedachten te houden dat we verantwoordelijk zijn voor onze zonden die zijn begaan, omwille van ons.

Vandaar dat we ons moeten kleden volgens de Christelijke moraal, de persoonlijke waardigheid en ook uit solidariteit met anderen, om het offer te schenken van het ontzeggen van overdreven pronkzucht en deze overdreven pronkzucht kunnen we vermijden door ons niet over te leveren aan overdreven, uiterlijk vertoon van juwelen, waar we gerust mee kunnen leven zonder en met de verkoop ervan onze broeders en zusters in nood kunnen helpen. In plaats van het dragen van kledij, gemaakt uit duur en zelfdzaam materiaal, zouden we genoegen moeten kunnen nemen met iets eenvoudiger en minder dure kledij, waarbij we zo besparen om zo onze broeders en zusters te helpen die niets hebben om zich mee te bedekken.

Om deze kleine ergenissen die we op ons pad kunnen ontmoeten te verdragen: soms kan dit een misnoegend, irriterend of onvriendelijk woord zijn, voor anderen kan dit een ironische glimlacht, een minachtende kijk, een weerlegging zijn, of we worden voorbijgestoken of opzij gezet alsof we niet bestaan, kunnen we deze, als ze uiteraard misverstanden zijnn aan onze Heer schenken.

En zo is het nodig om te weten hoe we alle dingen kunnen doorstaan: door opofferingen te doen aan God en dingen te laten vallen, door alle dingen te laten vallen, alsof we blind, doof en stom waren, opdat we in feite beter zouden zien en met een grotere zekerheid zouden spreken en de stem van God zouden horen. Laat anderen "blijken" dat ze hun levenswijze te hebben, ik zeg "blijken," omdat in werkelijkheid diegene die overwint, diegene is die weet dat hij beter zwijgt uit liefde tot God. Opgewekt anderen de eerste plaats toekennen, hen het beste toewensen, hen laten deelnemen in de vreugde en te laten genieten van de vruchten van onze arbeid, onze opofferingen, onze bezigheden, onze mogelijkheden, van dingen die ons zijn ontnemen, ik zou zelfs zeggen van onze goede eigenschappen, alsof ze ook hen toebehoren, en ons tevreden stellen met nederig te zijn en aan zelfverzaking te doen uit liefde voor God en onze naaste.

Om met een goed kenmerk het gezelschap te doorstaan van hen waar we niet van houden of van onaangename mensen, of zijn die tegen ons zijn, ons ergeren en tergen om ondiskrete of zelf onvriendelijke vragen, moet we dit beantwoorden met een glimlach, een kleine daad, de gunst van vergeving en liefhebben, met onze ogen gericht op God.

Deze zelfontkenning is dikwijls het moeilijkse van onze menselijke aard, maar het is ook deze die de Heer het meest behaagt en ons het meest verdienstelijk is.

Dan zijn er de van buitenaf opgelegde boetes en opofferingen, waarvan sommigen verplicht zijn en de anderen vrijwillig. Verplichte boetes zijn, bijvoorbeeld, het vasten en de onthoudingen die zijn opgelegd door de Kerk. Maar we kunnen en moeten voorbij deze limiet gaan, die is feite heel klein is, vergeleken met de nood waar we allen behoefte aan hebben om boete te doen voor onze eigen zonden en deze van de anderen.

Er zijn sommige hulpmiddelen voor de boete, die gebruikt zijn door vele heiligen, zoals discipline, een haren boetekleed, etc. Zulke boete wordt ondernomen in eenheid met Christus, die gegeseld werd aan de paal, vastgebonden werd met koorden en gekroond met doornen. Als Christus voor ons leed, dan is het maar meer dan juist dat we iets terugdoen voor Hem en Zijn verlossend Werk. Een andere praktijk is het bidden, met de geest van boete, met uitegtrekte armen in de vorm van een kruis, in eenheid met de gekruisigde Jezus of door het bidden met het hoofd voorover tot het de grond raakt en ons aldus te vernederen voor God die we durfden te beledigen, wij, die niets zijn bij zijn aanwezigheid.

Alhoewel dergelijke boetvaardigheden niet verplicht zijn, zijn ze in vele gevallen nodig, om brandende kenmerken, die de mensen tot de zonde doen overgaan, of de krachtige verleidingen van de wereld, de duivel, de trots en het vlees, te overwinnen. Jezus, die Goddelijk was, kon niet zondigen en Hij gaf ons een schitterend voorbeeld van een leven van boete. Alvorens zijn openbare leven te beginnen, bracht hij veertig dagen in de woestijn door om te bidden en te vasten. De Evangeliën vertellen ons alles dat Jezus zich, gedurende zijn openbare leven, regelmatig afzonderde van het volk om zo, in alle stilte in het verborgene, te kunnen bidden tot onze Vader. En, alvorens zichzelf over te leveren aan de dood, bracht Hij een lange tijd van gebed door in de Tuin van Gethsemane. En hebben wij, arme en zwakke schepselen, geen nood aan gebed? Uiteraard! Het is in het gebed dat we God ontmoeten en het is in deze ontmoeting met God dat Hij ons de genaden en de kracht verleent die we nodig hebben om, wat er ook vereist is van ons, te kunnen ontzeggen: " Ga naar binnen door de nauwe poort. Want de poort en de weg die naar de ondergang leiden, zijn ruim en breed, en velen gaan die weg. Maar de poort en de weg die naar het leven leiden, zijn nauw en smal, en maar weinigen vinden die weg." [Mat. 7: 13-14]. Hier benadrukt Jezus Christus ons de grote nood van de zelfontzegging omdat we, zonder de geest van verzaking, de Hemel en aldus het eeuwige leven, niet zullen binnentreden. Onze offers en gebeden zijn voortdurend nodig voor de Allerhoogste. Ave Maria!

Vertaling: Chris De Bodt


Foto




Weetjes over Medjugorje

Geografie

Kroatië

Bosnië en Herzegovina

Godsdienst

Wetenschap

Portret van de zieners

Maria's uiterlijk

De 5 pijlers van het geloof

Vragen en antwoorden

Standpunt van het Vaticaan

Ratzinger bezocht ooit Medjugorje "incognito"

1e onderzoekscommissie

2e onderzoekscommissie

3e onderzoekscommissie

4e onderzoekscommissie

De kwestie Herzegovina 1

De kwestie Herzegovina 2

De kwestie Herzegovina 3

Profetieën nemen hun tijd

Mirjana meer en meer op de voorgrond

Bestemming van de ziel

De Podbrdo [Verschijningsberg]

De Krizevac [Kruisberg]

Het Votiefkruis

Parochiekerk Jacobus de Meerdere

Uitbreiding biechtgelegenheid

Kapel der Twee Harten

Oasi delle Pace

Verrezen Christus

Cumunità Cenacolo

Mother's Village

Vr. Slavko Barbaric

Vr. Jozo Zovko

Vr. Pétar Ljubicic

Ratko Perics toorn

Heeft Zanic Medjugorje verraden?

Vr. Amorthe betreurt apathie

Siroki Brijeg

Retraîtekasteel

Zr. Emmanuel Maillard

Ivans gebedsgroep

Nedjo Brecic

Christoph Schönborn

St. Stephansdom, Wenen 2012

Scalambra & Casale Monferetto

Madonna van Civitavecchia

Little Audrey Santo

Maria's verjaardag

Medjugorje en Moederdag

De IIPG [1]

De IIPG [2]

De IIPG [3]

De IIPG [4]

De IIPG [5]

De weide van Gumno

De priester die verdween

Nieuwe taksen op logies

Mirakel van de Maan

Documentaire 1983

BBC Documentaire 2010

Documentaire Mary TV

The Miracle of Medjugorje


Interviews Medjugorje

Mirjana Dragicevic [2008]

Mirjana Dragicevic [1998]

Mirjana Dragicevic [1983]

Mirjana Dragicevic [1989]

Mirjana Dragicevic [1]

Mirjana Dragicevic [2]

Mirjana Dragicevic [2009]

Vicka Ivankovic [2008]

Vicka Ivankovic [1983]

Vicka Ivankovic [2007]

Vicka Ivankovic [1988]

Vicka Ivankovic

Ivan Dragicevic [2003]

Ivan Dragicevic [2004]

Ivan Dragicevic

Ivanka Ivankovic [1983]

Ivanka Ivankovic [1989]

Ivanka Ivankovic

Pétar Ljubicic [2004]

Pétar Ljubicic [2006]

Pétar Ljubicic [2008]

Slavko Barbaric [1987]

Gabriele Amorth [2002]

Jakov Colo

Jakov Colo

Jakov Colo [2007]

Marija Pavlovic [2008]

Marija Pavlovic [1989]

Marinko en Dragico Ivankovic [1983]

Damir Coric [1983]

Marica Kvesic [1983]

John en Andja Setka [1983]

Jelena Vasilj [2002]

Jelena Vasilj en
Marijana Vasilj [1]

Jelena Vasilj en
Marijana Vasilj [1]

Zlatko Zudac [1999]

Bisschop Hnilica [2004]





Overige Weetjes

Bestemming van de Ziel

Theresia van Lisieux
over het Vagevuur

Maria Simma

De invloedrijkste vrouw

Engelen

Twaalf stappen voor een gelukkig heengaan

Twaalf fabels over het Katholieke geloof

Pater Pio en Karol Woijtyla

San Nicolàs de los Arroyos

La Madonna del Ghisallo

O.L.V. Van den Oudenberg

Fatima:
Reeds eeuwen Mirakels

Jacinto Marto uit Fatima
door Fr. Robert J. Fox

Profetieën nemen hun tijd

Jacinto Marto uit Fatima
door Zr. Lucia Dos Santos

Ingrid Betancourt

Dikwijls gewichtige feiten
nà verschijningen

satans opzet

De Graal van Valencia

Notre-Dâme du Laus

Kibeho, Rwanda

Esther en Mordechai

Monte Cassino

Gods adres

Jezus' geboortekerk [1]

Jezus' geboortekerk [2]

De Komeet Lulin

De Komeet Elenin

De Komeet Honda

Samuel Alexander Armas

De Geur van Regen

Jaar van de Priesters

Dr. Gloria Polo's terugkeer

Ian McCormack: Een blik
in de eeuwigheid

Middel tegen komende pandemie

Kim Phuc

Michael Anderson

Zeven kenmerken
van een goede vader

O.L.V. van Las Lajas

Vaders Liefdesbrief

O.L.V. van Ocatlàn

Elena Desserich

Rom Houben

Overlijden Mari-Loli Mazon

Advent

Gered door een engel?

Kerst in de loopgraven

Mgr. Peter Savelbergh

Ontdekking v/d sarcofaag v/d H. Philomena

De Heilige Mis

Petrus Lombardus

Oscar, de kat

Tieners, geef hen nooit op!

Ontdekking te Nazareth

Efeze: Maria's Huis

Wonderdadige Medaille

De rivier Kwai

De Exodus

Valentino Mora

Het vijfde Maria Dogma

Elizabeth Kindelmann

H. Louis de Montfort

H. Clelia Barbieri's
miraculeuze stem

Steven en Djaingo

Het wonder van San José

Aalst, België's 9/11

Het getal 11

Maria en het getal 101

Sterven op 33

Is dit St. Jozef's graf?

Het Kerstverhaal
en Koning Herodes

De Kardinale Climax

Winterzonnewende 2010

En de maan werd rood

Schoonheid van Wijwater

De dag die ontbrak

Het celibaat

De vierde ruiter van de Apocalyps

De maagdelijke geboorte

Jordanië claimt oudste christelijke vondst

Colton Burpo versus Stephen Hawking

H. Gelaat van Manoppello

Padre Pio: under investigation

Grace

Michael Browns retreat

7 niveau's van het liegen

De dood van Sint Jozef

De dood van Maria

Betekenis van Maria's naam

Het Aramees in opmars

De Bosnische pyramiden

Brugge, het Jeruzalem van het Noorden

Wonder te Skopje


Diverse Profetieën
Miscellanous Prophecies

Profetieën nemen hun tijd

Is dit de tijd waarover ze spraken?

Garabandal [1961-65]

Israël en Bijbelse Profetie

Pinksterprofetieën 1975

Quito [17de eeuw]

Kenmerken v/d antichrist

A.C. Emmerich [1]

A.C. Emmerich [2]

De Kremna Profetieën

Hildegard van Bingen

Belpasso [1986-88]

2 Noorse profetieën

La Salette [1846]

Anna Maria Taigi

Diversen

Heilige Mechtildis

Non van Tours

Heilige Nilus

Bernardine Von Busto

Non van Bellay

Kloosterling Hilarion

Don Giovanni Bosco

Elizabeth Canori Mora

Judah Ben Samuel

Jeanne Le Royer

Giacchino di Fiore

Bartholomeüs Holzhauser

Madeleine Porsat

De profeet Daniël

Kibeho, Rwanda

Ida Peerdeman

H. Ireneüs van Lyon

Methodius van Olympus

H. Hippolytus van Rome

Firmanus Lactantius

De Berkenboomprofetieën

Dr. Arnold Fruchtenbaum

H. Ephraïm de Syriër

H. Cesarius van Arles

Columba van Ierland

Elena Aiello

Beda, de eerbiedwaardige

Odilia van de Elzas

Johannes Damascenus

Adso, de Monnik

Anselmus van Canterbury

H. Vincent Ferrer

Joachim van Fiore

Johannes Friede

Thomas van Aquino

John of the Cleft Rock

Franciscus van Paola

H. Birgitta van Zweden

Robertus Ballarminus

Dionysus van Luxemburg




















Het Laatste Geheim

1. Een enorm mysterie

2. Sterk en zedig

3. Dagen van duisternis

4. Moeder van de Heer

5. Boven de zon

6. Gog en Magog?

7. Door de straten van de stad

8. Vanop de hoogste bergen

9. Kleine geheimen

10. Klokslag twaalf

11. Lichten, geluiden, graven

12. De klokken luiden

13. Donderslag in de verte

14. Geheime aanwezigheid

15. Vuurzuil

16. Geheimen van de Rozenkrans

17. Het voorteken

18. De zeven

19. Het voorgevoel

20. Signalen en vloeken

21. Afschuwelijke wonderen

22. De kastijding

23. Naschok

24. Waar duivels beefden

25. Geheime Martelaren

26. Geheim van de gehoorzaamheid

27. Geheim van het vertrouwen

28. Ik wacht op u

29. De geest van opstand

30. Genade en rechtvaardigheid

31. De Profetie

32. Voorbij de grenzen
van de kennis

33. Geheimen in
Amerika en Europa

34. Geboren in de hel

35. Cathérina's geheim

36. Geleende tijd

37. Ik zal uw Moeder zijn

38. Het grote Teken

39. Koningin van de Eeuwigheid











Thomas à Kempis
De navolging van Christus

Boek 1.1

Boek 1.2

Boek 2

Boek 3.1

Boek 3.2

Boek 3.3

Boek 4.1

Boek 4.2



Novenen

Maria Onbevlekte Ontvangenis

OLV van Lourdes

OLV Van Fatima

OLV Van Banneux

OLV van de Berg Carmel

OLV Hemelvaart

H. Maagd van de Wonderdadige Medaille

Maria Lichtmis

Don Bosco

Maria Boodschap

Sint Jozef

Heilige Familie

Goddelijke Barmhartigheid

Heilige Geest

Kindje Jezus

Engelbewaarder

Aartsengel Michaël

Aartsengel Gabriël

Franciscus van Assisi

Antonius van Padua

Pater Pio

Heilige Benedictus

Heilig Hart van Jezus

Heilige Rita

Sint Valentijn

OLV van Altijddurende Bijstand

Jean Marie Vianney

Theresia van Lisieux

Maria, die de knopen ontwart

OLV van de Bezoeking

Zielen in het Vagevuur

Kracht van het Kruis
tegen het kwade

H. Gelaat van Jezus

Hart van Jezus en Maria

Kindje Jezus van Praag

OLV van Genezing

Miraculeuze Maagd

Pater Damiaan

Heilige Anna

H. Maria Goretti

Heilige Peregrinus

Heilige Expeditus

Sint Joris

H. Margareta van Cordoba



Films

Padre Pio

The Miracle of Our Lady of Fatima

The 13th Day

Het Lied van Bernadette

One Night with the King

Faustina

Docu: Faustina Kowalska

Docu: Mariaverschijningen

Docu: OLV van Guadalupe

Vincentius a Paolo

Sint Paulus

Sint Petrus

Docu: Pater Damiaan

Passion de Jeanne d'Arc

Story of Father Damien

Docu: Garabandal

Exorcism of Emily Rose

The Nativity Story

Don Johannes Bosco

The Passion of The Christ

King David

Romero

Jean de Florette

Manon des Sources

Abraham

Mozes

Solomon

Jacob

Francesco

A man for all seasons

The Apocalypse

Docu: H. Maria Goretti

Docu: The birth of Israël

Docu: The six-day war

Docu: Ghosts of Rwanda

Becket

Gospel of Luke

Gospel of Matthew

Gospel of John

Acts

Unsolved mysteries

Joseph

Samson and Delilah

H. Rita van Cascia

Thérèse de Lisieux

Isaak, Jacob & Esau

Fray Martin de Porres

Lourdes [2000]

Clara & Francisco

Maria Goretti

Mother Theresa




Astronomische verschijnselen

28/11/2011



Blog tegen de wet? Klik hier.
Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs

 

Real Time Web Analytics

Page Content

Page Content