Redactie
Medjugorje België en Nederland
Chris De Bodt
(1958 - 2012)

medjugorjebn@gmail.com

Patty De Vos
Kasteelstraat 81
9180 Temse
België
patty.de.vos@hotmail.com

Dr. Guy Claes
Platanendreef 40
8790 Waregem
België
gclaes@scarlet.be

Henk
Twan Vereecken
Geertrui Schonken
Veerle De Caluwé
Anne Van Der Sloten
p. Alfons J. Smet
Broeder Joseph
Zoeken in blog

Medjugorje 2015 Medjugorje 2014 Medjugorje 2013 Medjugorje 2012 Medjugorje 2011 Medjugorje 2010

 

Voorlopig worden enkel de boodschappen gepubliceerd.
07-05-1974
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Letter G
Goudsbloem [Calendula Officinalis]


De goudsbloem is een van de belangrijkste geneeskruiden uit onze streken. Ze behoort tot de planten die bij kanker en kankerachtige gezwellen kunnen helpen. De Goudsbloem is overal te vinden: in tuinen en dikwijls ook verwilderd op puinhopen. Haar geneeskracht is alom bekend en ze wordt ondertussen ook al speciaal gekweekt. De hele plant wordt met stengel, blad en bloem geoogst. Men plukt ze best bij een stralende zon, dan is haar geneeskracht het grootst.

Aan te wenden bij:
  • besmettelijke geelzucht
  • stimulatie, reiniging bloedsomloop
  • wonden, brandwonden
  • spataderen, aderontsteking, fistels, bevroren ledematen
  • etterende of kankerachtige zweren
  • doorligwonden, gezwellen en builen
  • voetschimmel, schimmel in de buurt van de vagina
  • kanker [langdurig thee drinken]
  • huidkanker, bloedgezwel, ouderdomsvlekken, wratten [vers sap aanstippen + thee]
  • maag- en darmziektes, maagkrampen en zweren
  • dikkedarmontsteking, waterzucht en bloed in de urine
  • besmettelijke ziektes
  • leverziektes
  • huiduitslag en gezwollen klieren [wassen met afgekookte thee]
  • opengelopen voeten, etterend gebeente, beenzweren
Thee

1 overvolle theelepel kruiden op ¼ l water

Zitbad

Vier handen vol kruiden voor een zitbad

Wassingen

Per halve liter water een overvolle theelepel kruiden

Goudsbloemzalf [een aanrader!!!]

Vier handen vol bladeren, stengel en bloemen worden fijngesneden. 500 g varkensvet (of plantenvet) verhitten, de goudsbloem erbij doen, alles even laten sudderen, goed door elkaar roeren. Van het vuur nemen en een nachtje laten staan in afgedekte pot. De volgende dag een beetje opwarmen, door een doek filteren en in schone potjes doen. Kan in koelkast of diepvries bewaard worden.

Waarschuwingen
  • opgelet vuile wonden eerst grondig reinigen, kan met afkooksel van de bloem
  • allergie kan optreden bij frequent gebruik
  • vermijd gelijktijdig gebruik van alcohol en medicijnen die het reactievermogen beïnvloeden
  • niet gebruiken tijdens zwangerschap of zogen [inwendig]
  • voorzichtigheid is geboden bij inname van volgende medicijnen: anti-aritmica, hartglycosiden, lithium, diuretica, anti-astmamedicijn
De grote brandnetel [Urtica dioica]


Een "onkruid" dat graag uitgeroeid wordt in de tuin, maar dat zo’n krachtige eigenschappen heeft dat we het zouden moeten koesteren, is de grote brandnetel. Van nature rijk aan calcium, silicium en vitaminen is dit kruid een aanrader om veelvuldig te gebruiken in onze keuken.
  • Soep

    Neem de topjes van de brandnetels aangepast aan de hoeveelheid die je wenst te maken. Vergeet niet om handschoenen aan te doen. Laat een ajuin aanbraden in wat olijfolie, snij er enkele bloemige aardappels bij, voeg daarbij de brandnetelkopjes en wat bouillon. Kruiden met curry en Provençaalse kruiden en zout toevoegen naar eigen smaak. Laat enige tijd doorkoken, best in een snelkoker dan blijven de vitaminen beter bewaard. Daarna mixen. Men kan nog enkele brandneteltopjes rauw malen en bij de soep voegen na het koken.

  • Puree:

    Na het koken van de aardappels voegt men naar believen gemalen brandnetel toe, dit prikt echt niet meer. Afwerken zoals andere puree: klontje echte boter, een ei, een weinig melk, muskaatnoot, cayennepeper en zout naar eigen smaak, best zeezout.

  • Thee:

    Men giet kokend water op de brandnetel, laat enkele minuutjes, niet langer dan 3 minuten, trekken. Zo krijgt men een verfrissende drank die lijf en leden zuivert. Je kan er een weinig honing aan toe voegen. Je mag gerust meerdere koppen drinken per dag.
    Anne Van Der Sloten


    04-05-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Letter D
    Duizendblad [Achillea millefoilium]

    Duizendblad is uit ons leven niet meer weg te denken. Het is een helper bij alle mogelijke ziektes, maar in de eerste plaats is het een geneeskruid voor vrouwen. Of het nu om een jong meisje gaat met onregelmatige menstruatie of een vrouw in de overgangsleeftijd of die periode achter de rug heeft, het is voor elke vrouw van belang nog eens een kopje duizendbladthee te drinken. Duizendblad groeit in overvloed op weiden, smalle veldweggetjes en wegen. Het draagt witte of rozerode bloemen. In elk geval moet men de bloemen plukken bij sterke zonneschijn omdat dan de geneeskracht het grootst is.


    Aan te wenden bij:
    • Bloeddrang naar het hoofd, gepaard met hevige pijnen
    • Duizeligheid, misselijkheid
    • Oogpijn met tranenvloed, stekende pijnen in het oog
    • Neusbloeden
    • Aanval van migraine
    • Beendermergziektes
    • Sterk bloedende aambeien [ook zalf]
    • Brandende en gespannen maag
    • Ontstoken lever, maag- en darmkanaal
    • Stoornissen in de bloedsomloop, kramp in de bloedvaten
    • Lastige jeuk aan de schede [zitbaden]
    • Ondersteunend bij griep, verkoudheid en koorts
    • Ondersteunend bij hooikoorts
    • Vrouwenziektes in het onderlichaam
    • Baarmoederverzakking
    Hoe te gebruiken?
    • Als thee:

      1 overvolle theelepel kruid op 1/4 liter water, opgieten en kort laten trekken [overdekt]. 2 à 3 tassen per dag, enkel vlak voor het gebruik te maken.

    • Als zitbad bij krampen in het onderlichaam, bij menstruatiepijnen.

      100 g duizendblad [bloem, blad en stengel] een hele nacht in koud water zetten, de volgende dag aan de kook brengen en bij het badwater voegen [eerst zeven]

    • Als zalf:

      Bij aambeien. 90 g ongezouten boter of varkensvet goed heet laten worden, 15 g fijngesneden bloemen en 15 g frambozenblaadjes daarin doen en kort laten opkoken, omroeren en afzetten. De volgende dag alles even opwarmen, door een doekje persen en in schone glaasjes of potjes in de koelkast bewaren.
    Waarschuwingen:
    • Best niet langer dan één maand na elkaar gebruiken.
    • Kan eventueel de stolbaarheid van het bloed doen toenemen
    • Kan de absorptie van calcium, magnesium, zink,... beïnvloeden, neem daarom voedingssupplementen of ijzerpreparaten niet tegelijk in met duizendblad.
    • Niet gebruiken bij allergie voor gewoon duizendblad, voorzichtigheid is geboden bij allergie op andere zoals arnica, goudsbloem of echte kamille
    • Kan bij uitwendig gebruik mogelijk een allergische huidreactie geven onder de vorm van jeuk of blaasjes, in dit geval stoppen met het gebruik.
    • Niet gebruiken tijdens de zwangerschap en borstvoeding
    Anne Van Der Sloten


    03-05-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geneeskracht uit Gods schepping: C
    Geneeskracht uit Godsschepping: C


    Chlorella [zoetwateralg]

    Chlorella is enkel onder tabletvorm te verkrijgen in reformzaken en op bestelling bij de apotheker en is dus alleen geschikt voor orale inname. Het is een vitaliserend probioticum en:
    • bevordert de algemene gezondheid, welzijn en conditie
    • geeft meer energie, ondersteunt de stofwisseling, stimuleert het zelfgenezend vermogen.
    • is opbouwend, heeft een hoge voedingswaarde, is licht verteerbaar en vult tekorten aan.
    • is een natuurlijke bron van vit B12, is rijk aan ijzer, calcium en antioxidanten vnl. betacaroteen.
    • bezit een hoog gehalte aan eiwitten en is daardoor vooral aangewezen bij een vleesarm dieet [alle essentiële vetzuren]
    • is door een zeer hoog chlorofylgehalte rijk aan zonne-energie.
    • verhoogt het prestatievermogen in sport, studie en werk.
    • verbetert het uithoudingsvermogen, bevordert het herstel van spieren
    • bevordert het verwijderen van afvalstoffen, melkzuur en koolzuur uit de spieren.
    • herstelt het mineralenverlies door transpiratie
    • bevordert de bloedvorming, verbetert de zuurstoftoevoer, is rijk aan goed opneembaar ijzer
    • is reinigend, ontgiftend, bloedzuiverend en darmreinigend
    • bevordert de kwaliteit van de immuniteit
    • is antiviraal, antibacterieel en antifungaal
    • voorkomt mutaties in cellen
    • vermindert allergische verschijnselen
    • vertraagt het verouderingsproces
    • weefselopbouwend voor spieren, bindweefsel, haren en nagels
    • bevordert de concentratie en de alertheid
    • ondersteunt het afslanken, verbetert de stofwisseling, vermindert de drang naar suiker, verhoogt het verzadigingsgevoel
    • helpt bloeddruk te verlagen
    • zorgt voor een toename van de goede darmbacteriën
    • bevordert de stoelgang
    • is leverbeschermend tegen toxische invloeden van zware metalen en koolwaterstoffen, medcijnen en andere lichaamsvreemde stoffen
    • helpt de bloedsuikerspiegel regelen, verbetert de glucose-opname in lever- en spiercellen, vermindert de insulineresistentie
    • beschermt tegen ouderdomsverschijnselen, tegen netvliesdegeneratie met zichtverlies, droge vermoeide ogen, verminderd gezichtsvermogen
    • beschermt tegen UV-licht, tegen rimpelvorming, tegen radioactieve straling, tegen röntgenstraling, gevolgen van chemotherapie, tegen degeneratieve ziekten
    Waarschuwing 
    • het is belangrijk om over een goede kwaliteit chlorella te beschikken, gekweekt in zuiver water, onder voldoende blootstelling aan zonlicht, gesproeidroogd en met breken van de celwanden zonder verlies aan voedingswaarde. De aangeraden dosering bedraagt 5 à 20g
    • wordt best geleidelijk opgebouwd tot een min van 5g per dag gedurende een bepaalde tijd, vervolgens weer geleidelijk afbouwen
    • bij ernstig chronische aandoeningen zoals fibromyalgie 10g per dag of meer
    • best chlorella niet innemen met koffie, zwarte thee of looistofhoudende kruiden om de opname van het ijzer eruit niet te verminderen, best ook niet bij graanproducten om dezelfde reden
    • niet nemen bij organische obstructie van de galwegen [tumor, ingeknelde steen]
    • niet nemen bij acute hepatitis
    Anne Van Der Sloten

    01-05-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geneeskracht uit Gods Schepping: Voorwoord
    Geneeskracht uit Gods Schepping: Voorwoord

    Waarom deze rubriek?

    Waarom deze tips verschijnen op dit blog?

    God is schepper van hemel en aarde. Dit belijden wij. Hij heeft ons de natuur gegeven met alles erop en eraan, om ons te voeden en te genezen. De heilige Hildegard von Bingen kreeg vele inzichten omtrent de geneeskracht van vele dingen.

    Mensen die bezig zijn met New Age zijn daar ook opgesprongen.

    Maar laten we ons niet misleiden.

    Bij Hildegard gaat het niet alleen om de kruiden en andere middelen aangewend voor de gezondheid maar om het gans aan God toebehoren. Daarom zou ik dit onderdeel van het blog speciaal onder de bescherming willen stellen van de heilige Hildegard von Bingen. Dat zij er een oog mag op houden dat de dingen die hier geschreven worden alleen zouden mogen zijn tot Gods eer en glorie en dus mogen bijdragen tot onze gezondheid, zowel geestelijke als lichamelijke.

    De natuur is door God geschapen en deze moet ons dan ook naar God brengen, moet ons brengen tot aanbidding van Hem. We mogen ons niet laten verleiden om deze natuur te gaan aanbidden in plaats van de Maker van alles. Ook kosmische krachten en energieën mogen ons niet van de wijs brengen. Laten we ons houden bij de zuivere leer en ons niet in de war laten brengen alsof alles wat als ‘natuurlijk’ wordt voorgesteld ook heilzaam zou zijn. Laten we steeds bij alles wat we doen Gods Heilige Geest om raad vragen, opdat we niet verkeerde paden zouden betreden, paden die ons goed toeschijnen, maar uiteindelijk misleidingen zijn van de vijand.

    Ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk dit is!!!

    In het Oude Testament in het boek Deuteronomium hoofdstuk 18 vers 9-13 worden we reeds gewaarschuwd:

    "Het mag bij u niet voorkomen, dat iemand zijn zoon of dochter door het vuur laat gaan, zich afgeeft met waarzeggerij, met geestenbezwering, mantiek of toverij, zich met bezweringen inlaat, geesten en orakels ondervraagt of de doden oproept. Want van iedereen die dergelijke dingen doet heeft Jahwe uw God een afschuw: en om dergelijke gruweldaden drijft Hij die volken voor u weg. Gij moet Jahwe uw God onvoorwaardelijk trouw zijn."

    Ik sta er soms versteld van hoe ‘gelovige’ tot ‘zeer gelovige’ mensen zich kunnen inlaten met zeer onchristelijke praktijken: raadplegen van zogenaamde genezers, Reiki, pendelen, yoga, kaartleggen...

    We laten ons zo graag wijsmaken dat het allemaal gebeurt door mensen die het beste met ons voorhebben. Dat kan in sommige gevallen zo zijn, maar dat neemt niet weg dat er gevaar kan in schuilen en dat deze mensen zelf misleid zijn en gebruikt worden door de vijand. Bij zulke mensen te rade gaan houdt een reëel gevaar in. Ook zuster Emmanuel waarschuwt ons daarvoor in haar boek "Het verborgen kind van Medjugorje."

    Ook het boek Wijsheid 13: 1-9 geeft ons raad:

    Natuuraanbidding

    1 Volslagen onwijs zijn alle mensen
    die onwetend zijn over God,
    en die niet in staat zijn
    uit de zichtbare goederen
    Hem te kennen die is
    en evenmin door het beschouwen van de werken
    de kunstenaar hebben leren kennen,
    2 maar die of het vuur of de wind of de snel bewegende lucht
    of de sterrenhemel of het onstuimige water
    of de lichten aan de hemel
    zijn gaan zien als de beheerders van de wereld, als goden.
    3 Als zij, door hun schoonheid bekoord,
    die dingen voor goden gingen aanzien,
    dan hadden zij moeten begrijpen
    hoe veel voortreffelijker de Heer van dat alles is,
    want Hij die het geschapen heeft
    is de oorsprong van de schoonheid.
    4 Als zij het echter deden
    omdat zij verbijsterd waren over die macht en werking,
    dan hadden zij uit de verschijnselen moeten begrijpen
    hoe veel machtiger de maker ervan is.
    5 Want uit de grootheid en de schoonheid van de schepselen
    ziet men door vergelijking hun schepper.
    6 Niettemin treft deze mensen maar weinig schuld,
    want zij komen misschien op een dwaalspoor,
    terwijl zij God toch zoeken en willen vinden.
    7 Want terwijl zij zich met zijn werken bezighouden en zoeken
    vertrouwen zij op hun ogen:
    wat zij zien is immers mooi.
    8 Anderzijds zijn ook zij niet te verontschuldigen;
    9 want als zij in staat waren zo veel te weten
    dat zij zich van de wereld een gedachte konden vormen,
    waarom hebben zij dan niet eerder de Heer van alles gevonden?

    Het is niet voor niets dat Moeder Maria ons vraagt om de Bijbel te lezen, alle dagen. Heel dikwijls weten we niet wat de Bijbel ons precies leert en daardoor laten we ons op een dwaalspoor brengen. Het is heel belangrijk deze richtlijnen te volgen en ons steeds weer te verdiepen in het Woord van God.

    Waarom dan toch gebruik maken van kruiden of natuurlijke geneeswijzen?

    We mogen ons natuurlijk daardoor niet laten afschrikken om op een gelovig gezonde manier gebruik te maken van de krachten die God in Zijn schepping heeft gelegd. Hij wil dat we alles wat Hij ons gegeven heeft, ten goede gebruiken.

    Laat ons met de psalmist tot God een loflied zingen voor alles wat Hij ons gegeven heeft:

    Psalm 100

    Wij behoren Hem toe

    1 Een zangstuk, bij een dankoffer.
    Heel de aarde, juich de HEER toe,
    wees de dienaar van de HEER, in blijdschap;
    verschijn voor zijn aanschijn met een feestelijk lied.
    3 Erken toch: de HEER is God,
    Hij heeft ons gemaakt, wij behoren Hem toe,
    wij, zijn volk en de kudde, door Hem geweid.
    4 Ga zijn poorten binnen om Hem te danken,
    ga zijn voorhof binnen om Hem te loven;
    dank Hem, prijs zijn heilige naam.
    5 Want de HEER is goed,
    zijn liefde kent geen grenzen,
    zijn trouw gaat van generatie op generatie.

    In een tijd waarin een groot deel van de mensheid zich sterk van een natuurlijke levenswijze verwijdert en door hun verkeerde levensinstelling gevaarlijke ziektes op zich zien toekomen, moeten we weer terugkeren naar onze geneeskruiden, die ons door onze goede God sinds onheuglijke tijden reeds gegeven zijn.

    Algemene raadgevingen bij het gebruik van kruiden
    • Als je zelf kruiden plukt, vergewis je er steeds van dat dit gebeurt op plaatsen ver van het verkeer en fabrieksuitstoot. Wees ook steeds alert voor plaatsen waar er kan gesproeid zijn met herbiciden of insecticiden.
    • Lees steeds de waarschuwingen.
    • Mensen die medicatie nemen en contraceptiva of hormoonpreparaten gelieve steeds de arts te raadplegen indien je gebruik wil maken van kruiden, daar ze de werking van de medicijnen kunnen verminderen of verhogen.
    • Bij ernstige ziektes steeds de arts raadplegen.
    • Zwangere en zogende vrouwen steeds nagaan of je en bepaald kruid veilig kan gebruiken.
    • Mensen die gevoelig zijn voor bepaalde kruiden goed de waarschuwingen nalezen.
    • Ga nooit te rade bij mensen met praktijken zoals hierboven beschreven: pendelen, waarzeggen, kinesiologie,... zelfs niet als ze een kruisbeeld of Mariabeeld in hun praktijkruimte hebben.
    Anne Van Der Sloten

    12-02-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dienaar van God: Franz Jägerstätter [1907-1943]
    Dienaar van God: Franz Jägerstätter [1907-1943]


    Franz Jägerstätter

    In dezelfde streek van opper Oostenrijk waar Adolf Hitler geboren werd [Braunau], en waar Adolf Eichmann, de verantwoordelijke voor de beruchte "eindoplossing voor het Joodse probleem" z‘n kindertijd doorbracht [Linz], ligt het dorpje St. Radegund. Daar leefde de rebelse boer Franz Jägerstätter, in sterk contrast met de principes van deze twee voorstanders van het kwaad.

    Franz was de zoon van Franz Bachmeier, een boer die stierf tijdens WO I. De dood van de vader liet de moeder van Franz in een vervelende situatie achter: ongehuwd en zwanger. De moeder van Franz huwde uiteindelijk met meneer Jägerstätter, die de bastaardjongen adopteerde en, volgens het gebruik, zijn boerderij aan zijn geadopteerde zoon gaf toen Franz volwassen werd.


    Het kerkje van St Radegund dateert uit 1422

    Op school was Franz een goede leerling die in veel onderwerpen uitblonk, maar vooral in lezen en godsdienst. Zijn gedrag was echter onaanvaardbaar. Sommigen beweren dat hij een beetje onstuimiger was dan de meeste jonge mannen van z’n leeftijd. Hij leek altijd de eerste te willen zijn om iets nieuw te proberen, en de dorpelingen herinnerden hem als iemand die altijd klaar stond om te vechten en die "een beetje onstuimig was in zijn gedragingen en zijn levensstijl." Eén dorpeling herinnerde zich dat Franz de reputatie had één van de meest getalenteerde vechtersbazen van het dorp te zijn in zijn vele vechtpartijen met jonge mannen van naburige dorpen, om de aandacht van de plaatselijke meisjes te trekken. Voor één van die vechtpartijen werden Franz en zijn tegenstander gearresteerd, en moesten ze een paar dagen in de gevangenis doorbrengen. Toen hij tot bedaren was gekomen, keerde hij terug.

    Franz’ interesse voor de dames bracht hem in nog meer problemen, toen men dacht dat hij de vader was van een bastaardkind. Veel van de dorpelingen dachten dat hij niet de vader was, terwijl zijn vrienden dachten van wel. Of hij het nu was of niet, Franz aanvaardde het kind, en dat feit werd jaren later door zijn weduwe bevestigd en ook in brieven die hij vanuit de gevangenis schreef.

    Bovenop zijn "zwak" voor de dames, zoals de dorpelingen het noemden, was Franz gekend als een getalenteerde sportman. Een jonge man die hield van dansen, bowlen, en kaartspelen. De meest levendige herinnering van zijn buren is misschien wel dat Franz de eerste in het dorp was die een motorfiets had. Nadat hij die gekocht had, vertrok Franz een paar dagen zonder iemand te vertellen waar hij naartoe ging. Zijn uitstapjes leidden hem vaak naar een vriend in Salzburg, die zegt dat Franz een gelukkige jongeman was die deelnam aan dansavonden, oogstfestivals, en gelijkaardige sociale evenementen.


    Franz op de motorfiets, samen met zijn moeder en stiefvader Rosalia en Heinrich Jägerstätter

    Franz had de reputatie een jonge man met veel tekortkomingen te zijn. Later in het leven gaf hij toe dat hij spijt had van zijn verleden, en hij schreef vaak tegen de immoraliteit. De verandering in het karakter en gedrag van Franz komt tot uiting in een lange brief die hij in 1936 aan zijn petekind schreef, wiens vader was overleden. In een poging om de plaats van de vader in te nemen, gaf Franz de jongen raad in zaken die een jongen van vijftien of zestien jaar aanbelangen: "Indien de verleiding ooit zo sterk zou worden, dat je voelt dat je moet toegeven aan de zonde, denk dan even aan de eeuwigheid. Want het gebeurt vaak dat een man zijn tijdelijk en eeuwig geluk op het spel zet voor een paar seconden plezier. Niemand kan weten of hij ooit nog de gelegenheid zal hebben om te biechten, of dat God hem de genade zal geven om te boeten voor zijn zonde. De dood kan ons elke minuut verrassen, en bij een ongeval heeft men zelden genoeg tijd om berouw en spijt te voelen. Dit kan ik je vertellen uit eigen ervaringen."

    Toen Franz zo’n twintig jaar oud was, verliet hij het dorp gedurende bijna drie jaar om in de ijzermijnen in de streek van Steiermark in Oostenrijk te gaan werken. In het socialistische milieu, dat nogal vijandig was t.o.v. het Katholicisme, besefte Franz blijkbaar hoe waardevol zijn geloof was, en hij begon meer in de liefde van God te groeien, en in het beoefenen van deugdzaamheid. Toen hij terugkeerde naar huis, was de verandering in Franz, van een onstuimige jongeman naar één van deugdzaamheid, zo plots dat veel dorpelingen verrast waren. Zoals één van hen zei: "Het was bijna alsof hij in bezit was genomen door een hogere kracht." Tegen de parochiepriester zei hij zelfs dat hij eraan dacht om het religieuze leven op te nemen. Vader Karobath raadde hem dat af, en wees Franz op zijn verplichting om de boerderij van zijn ouders te laten voortbestaan. Toen Frans in 1936 de diepgelovige Franziska huwde, geloofden velen dat hij haar had gekozen omwille van haar eigenschappen die in harmonie waren met zijn eigen geloof.

    Hoewel men hem algemeen beschouwd graag had, geloofden sommige dorpelingen dat Franz te extreem werd in het uitoefenen van zijn deugdzaamheid; dat hij een fanatiekeling was. Hij zong hymnen terwijl hij werkte en vee hoedde, of onderweg van en naar de parochiekerk. Sommige dorpelingen herinneren zich, dat Franz de Rozenkrans bad terwijl hij het land ploegde, en zelfs zijn werk op de boerderij onderbrak om te bidden of een beetje in de Bijbel te lezen. Franz zei dat gokken een ondeugd was, en weigerde kaart te spelen, maar hij speelde wél mee als hij er zeker van was dat er niet om geld zou gespeeld worden. Hij bleef ook weg uit de plaatselijke tavernes, om te vermijden dat hij zou verzeild raken in politieke discussies die zich altijd leken te ontvouwen als Franz aanwezig was.

    Franz ontwikkelde nog een vorm van zelfontkenning: Een buur beweerde dat, toen Franz de Heilige Eucharistie op dagelijkse basis begon te ontvangen, hij tot de middag vastte als een speciaal teken van respect voor het sacrament. Hij stak een knapzak vol met voedsel en vlees, om deze aan de armen uit te delen. Zijn vrouw zag dit stilzwijgend door de vingers, ook al leefden ze zelf eenvoudig en zelfs bijna in armoede. Franz had een diepe devotie voor de Heilige Moeder, en bezocht vaak haar heiligdom in Altötting. Soms vergezelde z’n vrouw hem, achterop de motorfiets.


    De Zwarte Madonna van Altötting

    Toen de koster van de dorpskerk in 1940 overleed, nam Franz zijn verantwoordelijkheden over. Hij deed dit tot hij zijn militaire dienst moest vervullen. Hij zorgde voor het schoonmaken van de kerkgebouwen, assisteerde tijdens de kerkdiensten, hield de controle over de misdienaars, en had ook een aantal organisatorische taken. Franz weigerde giften te aanvaarden voor het assisteren bij begrafenissen en huwelijken. Zijn toewijding en de uitzonderlijke manier waarop hij zijn taken uitvoerde, worden erkend op een marmeren plaat op zijn graf, die hem aanwijst als Leherbauer, wat "koster" betekent.

    Franz was een goeie boer. Na zijn bekering dachten sommigen dat Franz z’n werkzaamheden op de boerderij wel moest verwaarloosd hebben om zijn godsdienstige activiteiten uit te voeren. Maar zijn familie zegt dat Franz zijn werkschema na z’n bekering herindeelde, en efficiënter werd. Franz was een voorbeeldige buur op wie men altijd kon rekenen als men hulp nodig had. Hij was ook gekend als een voorbeeldige echtgenoot, vader en vriend.

    Kort voor de invasie van de Nazi’s in Oostenrijk, kwam Franz krachtig op tegen het regime. Nadat de troepen van Adolf Hitler de Oostenrijkse grens in 1938 hadden overgestoken, stemden de Oostenrijkers bijna unaniem om Oostenrijk bij Duitsland in te lijven. Wat Franz nog meer van streek bracht, was het aantal Katholieke geestelijken dat de Nazi’s zelfs prees voor hun vele goede werken. Dit beïnvloede de mensen om de Nazi’s een zo goed als unanieme overwinning te bezorgen bij de stemming.

    Hoewel hij door velen, waaronder ook Vader Karobath, aangemoedigd werd om voor de Nazi Partij te stemmen, is het in St. Radegund algemeen geweten dat Franz geen "ja" stem uitbracht. Men geloofde echter dat hij een "blanco" stem had uitgebracht, typisch voor andersdenkenden. Voor Franz betekende een "ja" stem het verraad van de Kerk en het land.

    Franz weigerde met de Nazi’s mee te werken, waaronder ook de weigering om bij te dragen aan de "kleine rode collectebussen," die veel van de door de Nazi’s gesponsorde welzijns- of vaderlandslievende organisaties steunden. Die enkele keer dat hij wél een bijdrage deed was ten voordele van de politie. Misschien voelde hij een drang om de dienaars van de wet te helpen, omdat hij ze in het verleden zoveel last had berokkend.

    In 1940 moest Franz zich in het Duitse leger aanbieden voor z’n militaire opleiding. Hij begon onmiddellijk het advies van priesters, en zelfs de bisschop, in te winnen of het wel moreel aanvaardbaar was om in de Naziorganisatie te vechten. Na veel bidden en overweging, diende hij zich aan voor de opleiding, maar was zich bewust van het verzet dat hij uiteindelijk zou plegen. Op verzoek van de burgemeester van St. Radegund zou hij spoedig huiswaarts keren om voor zijn gezin en zijn boerderij te zorgen.

    Op 1 maart 1943 ontving Franz een brief, waarin stond dat hij zich bij het Duitse leger moest aanmelden. Vóór zijn vertrek schreef hij een brief naar z’n vrouw, waarin hij haar aanmoedigde om, wat er ook zou gebeuren, alles in de geest van boetedoening te aanvaarden, en te vertrouwen op de Heer voor hulp. In deze brief, die een afscheidsbrief leek, vroeg Franz aan z’n echtgenote om hun dochters vaak over het Kindje Jezus en de hemel te vertellen: "Leer een gezin te worden waarin jullie mekaar liefhebben en mekaar vergeven, wat er ook moge gebeuren. Vergeef ook allen die het jullie moeilijk zouden maken, en mij ook." Hij wist blijkbaar met welke kritiek ze zou te maken krijgen omwille van wat hij zou doen: de totale weigering om te vechten in wat hij een onrechtvaardige oorlog vond, en die tegen zijn Katholiek geloof was en het Nationale Socialisme invoerde.

    In zijn dorp wist men heel goed van de weigering van Franz om te vechten, en zijn gezin kreeg zware kritiek te verwerken, net zoals hij verwacht had. Omdat hij het risico liep opgesloten en gedood te worden omwille van z’n weigering om te vechten, zeiden sommigen dat hij zijn verantwoordelijkheid t.o.v. zijn gezin verwaarloosde. Franz weerlegde de kritiek in één van zijn brieven: "Steeds opnieuw benadrukken de mensen de gewetensverplichtingen die mijn vrouw en kinderen aanbelangen. Toch kan ik niet geloven dat iemand, enkel omdat hij een vrouw en kinderen heeft, God mag beledigen, vooral in de dingen die men van hem vraagt. Was het niet Christus Zelf die zei: Hij die meer van z’n vader, moeder en kinderen houdt dan van Mij, is Mijn Liefde niet waardig?"

    De critici beweerden dat Franz geestelijk gestoord was en in feite zelfmoord aan het plegen was. Ondanks de harde kritieken, en hoewel hij zelfs door een aantal priesters en zelfs zijn moeder aangemoedigd werd om mee te werken, bleef Franz bij zijn standpunt.

    In een brief aan een bevriende priester smeekt Franz om voor hem te bidden, en zegt hij dat niemand hem kan afbrengen van wat hij zag als: "Een groot gevaar voor het welzijn van mijn ziel dat deze ‘bende’ voorstelt. Het is zo al moeilijk om zelfs maar één stap dichter bij de perfectie te komen. Is het zelfs nog maar denkbaar om het te proberen in zo’n geval? Iedereen zegt me dat ik niet zou mogen doen wat ik doe, omwille van het gevaar van de dood [in de gevangenis], maar het lijkt mij dat de anderen die wél vechten, niet vrijgesteld zijn van hetzelfde gevaar van de dood. Ik geloof dat het beter is om z’n leven onmiddellijk op te offeren, dan het gevaar te lopen om te zondigen en dan te sterven." Franz smeekt dan om een nagedachtenis tijdens de Mis, "zolang men je nog toestaat om de Mis te vieren.

    Toen hij in het Ennis Opleidingscentrum weigerde mee te werken, werd Franz onmiddellijk gearresteerd. De volgende dag werd hij overgebracht naar de militaire gevangenis van Linz. Men gaf hem de indruk dat zijn terechtstelling elke minuut kon plaatsvinden.

    In zijn eerste brief naar huis, schreef hij: "Vanuit mijn nieuwe thuis. Vergeet me niet in jullie gebeden en alles zal goed komen zoals God het wil... Moge God jullie alles geven dat jullie voor jezelf wensen, zolang het niet in de weg staat van jullie eeuwige welzijn. Want de zorgen van deze wereld zullen spoedig voorbijgaan." Vervolgens vraagt hij zijn echtgenote om een paar noodzakelijke dingen ... zeep, een werkhemd, enz.. " en hij besluit met de vraag of ze in haar brief "één van die kleine brochures over de verschijning van de H. Moeder in Portugal" wil bijvoegen.


    Franz' Handschrift

    Tijdens de begindagen van zijn gevangenschap, werd hij in zijn standpunt aangemoedigd door andere gevangenen, en hij zou twee veroordeelde mannen bekeerd hebben. Hij zei dat hij meer kon verwezenlijken te midden van de verbitterde en ontgoochelde gevangenen, dan hij ooit kon hopen te verwezenlijken in het leger.

    In een andere brief aan z’n vrouw schreef hij: "Ik ben steeds angstig omdat je omwille van mij zoveel moet lijden: vergeef het me als ik je onrecht aandoe." Dan vertelt hij haar dat hij zichzelf klaar heeft bevonden om in het medische korps te dienen, omdat hij dan een barmhartige dienst zou verlenen, maar hij kwam terug op zijn beslissing toen hij zich realiseerde dat hij enkel maar iemand anders zou vervangen die in zijn plaats zou gaan vechten en doden. Het maakte eigenlijk weinig uit dat hij van mening veranderde: zijn verzoek om bij het medische korps te dienen werd afgewezen.

    Doorheen zijn gevangenschap was Franz zich bewust van de liturgische vieringen en de feestdagen van de heiligen, want hij vermeldde ze in z’n brieven. Hij wist ook heel goed welke werkzaamheden er op de boerderij moesten gebeuren. Twee weken na zijn arrestatie schreef hij: "Het is nu bijna tijd om de haver te zaaien. Het weer moet heerlijk zijn. Als je vragen hebt over de boerderij, schrijf me dan zodat ik je raad kan geven. Ik hoef niet te zeggen dat ik daar altijd toe bereid ben, hoewel ik je veel liever persoonlijk zou helpen." Zijn brieven drukken het verlangen uit om thuis te gaan helpen, en ook het verdriet omdat hij niet kan: "Als het mogelijk zou zijn om verlof te krijgen om een paar bomen om te hakken, dan zouden we ook het stro in de koeienstallen kunnen vervangen. Als het weer zo blijft, moet je het hooi tegen Pasen beginnen afmaaien en zal je vers voeder hebben. Gisteren zagen we al abrikozenbloesems in onze gevangenistuin."

    De droevigste van z’n brieven is waarschijnlijk die waarin hij zijn vrouw zegt: "Ik denk dat het beter is dat je de kinderen vertelt waar hun vader is." Hij richt dan een paar woorden aan zijn drie kleine dochters, Rosalie [geboren in 1937], Marie [geboren in 1938], en Aloisia [geboren in 1940]: "Ik dank jullie uit de grond van m’n hart voor de groeten die jullie me gestuurd hebben. Het maakt me heel blij dat jullie zo vaak voor me bidden en dat jullie, zoals ik hoop, betere kinderen geworden zijn. Het zou me zo gelukkig maken als ik jullie zou kunnen terugzien. Ik zou jullie allemaal samenbrengen zodat jullie zouden leren om niet meer onder mekaar te vechten. Jullie mogen ook niet liegen, en bij het eten moeten jullie altijd tevreden zijn met wat jullie krijgen. Dan, geloof ik, dat de Hemelse Vader me op een dag zal toelaten om naar huis te komen, ook al zou het niet onmiddellijk zijn... Ik groet jullie, mijn lieve, kleine meisjes. Moge het Kindje Jezus en de lieve Hemelse Moeder jullie beschermen tot we mekaar terugzien." Men kan in zijn brief de hartpijn lezen die zijn offer teweegbracht.

    De brieven van Franz stonden vol met vrome aantekeningen over zijn vertrouwen in God, het handhaven van het geloven, het lofprijzen van God, en het opdragen van alle pijn en zorgen als offers. Hij schrijft: "De weken gaan voorbij; het is belangrijk dat we geen enkele dag vergeefs laten voorbijgaan zonder hem goed aan te wenden voor de eeuwigheid." En opnieuw: "Het is goed dat de mens niet in de toekomst kan kijken. Zo kunnen we elke dag nemen zoals God hem ons zend." Aan z’n vrouw, die zijn taken van koster had overgenomen, vergeet hij geen aanwijzingen te geven vermits ze weldra de decoraties zou doen voor de meiaanbiddingen: "Doe dit ter ere van onze geliefde Moeder van God. Ze zal ons zeker niet in de steek laten." Franz schrijft in z’n brieven ook dat hij af en toe de H. Communie mocht ontvangen van een bezoekende priester.

    Na een paar maanden werd Franz overgebracht naar de Militaire Onderzoek Gevangenis [Berlijn-Tegel] in Berlijn. Hier werd Franz door de gevangeniskapelaan aangeraden om mee te werken, maar de kapelaan rapporteerde dat Franz niet van zijn standpunt afweek. Franz zei dat het regime slecht was, zoals de Kerk had gezegd, en een onrechtvaardige oorlog vocht. Gezien de omstandigheden vond hij het onmogelijk om zijn dienst te vervullen.

    Het proces van Franz was gepland voor 6 juli 1943. Toen zijn advocaat merkte dat de rechtszaal reeds in gebruik was, overhaalde hij het gerechtshof om rechtsbeambten aan te stellen om Franz te overhalen om z’n standpunt te wijzigen. Vermits de gevangene oprecht en nederig was, ging het gerechtshof akkoord. En zo kwam het dat Franz, een boer, geconfronteerd werd met twee hooggeplaatste beambten die een doodstraf konden opleggen. Er werden argumenten aangehaald, tot de verzoeken van de beambten een punt bereikten dat ze de gevangene smeekten om hen niet te dwingen hem ter dood te veroordelen. Het proces was kort, en de straf was snel: de dood.

    Een paar dagen later ontving mevrouw Jägerstätter het vreselijke nieuws en, samen met de dorpsdominee, reisde ze naar Berlijn voor een laatste bezoek van twintig minuten aan haar echtgenoot. Later schreef ze: "Met zwaarbeladen harten moesten we afscheid nemen van elkaar."


    Gedenkplaat aan de Tegelgevangenis in Berlijn, waar Franz ter dood werd veroordeeld

    De laatste brieven die Franz naar huis schreef waren hartverscheurend, maar vol van vertrouwen in God, van zijn bereidheid om z’n leven te geven voor een rechtvaardige zaak, en een verzoek om vergiffenis aan zijn echtgenote. Als laatste woorden aan z’n kinderen schreef Franz: "Mijn lieve kinderen, wanneer moeder jullie deze brief voorleest, zal jullie vader reeds dood zijn. Hij zou heel graag terug bij jullie gekomen zijn, maar de Hemelse Vader heeft het anders gewild. Wees goede en gehoorzame kinderen, en bidt voor mij zodat we in de hemel mogen herenigd worden..." Zijn laatste brief was op een speciaal formulier geschreven dat voor deze droevige gebeurtenissen ter beschikking werd gesteld door de overheid, die het naar de gevangenis stuurde en vervolgens naar het militaire gerechtshof. De brief werd dan naar de familie verstuurd als kennisgeving dat de terechtstelling had plaatsgevonden.

    Op de avond voor de terechtstelling kreeg Franz opnieuw bezoek van Jochmann, de gevangeniskapelaan. De kapelaan trof een heel kalme Franz aan, die voorbereid was en geen enkele klacht uitte. Op de tafel lag een formulier dat, als Franz het ondertekende, z’n leven zou redden. Franz weigerde opnieuw. De volgende morgen weigerde Franz een paar brochures te lezen die de kapelaan hem had aangeboden, en in de plaats daarvan las hij uit het Nieuwe Testament. Daarna stapte hij rustig naar het schavot. Hij was zesendertig jaar oud.

    De kapelaan, die de terechtstelling bijwoonde, vertelde later aan een non: "Ik kan jullie enkel feliciteren met deze boer die leefde als een heilige en nu stierf als een held. Ik zeg met zekerheid dat deze eenvoudige man de enige heilige is die ik in mijn leven heb ontmoet."

    Het lichaam van Franz werd gecremeerd. Een zeker Zuster George zocht de urne met zijn as en bracht ze naar St. Radegund om begraven te worden. Vermits er een vertraging was in het transport, schrijft ze dat ze de urne een paar dagen in haar kamer had gehouden en ze voegt eraan toe: "Ik kan getuigen dat ik op spirituele wijze uitzonderlijke hulp vond door de voorspraak van Jägerstätter... In onze ogen was Jägerstätter, die we enkel kennen van wat de kapelaan ons vertelde, één van de bijzondere vrienden van God."

    Hoewel de toenmalige dorpelingen de handelingen van Jägerstätter niet als heldhaftig beschouwden, begonnen ze uiteindelijk zijn moed en overtuigingen te appreciëren. En in december 1984, na een nationale petitie, kende de president van Oostenrijk aan Franz Jägerstätter een speciale postume Onderscheiding van Eer toe. Franz wordt nu beschouwd als een nationale held en een Katholieke martelaar, en zijn verhaal werd wijd verspreid via de radio en Tv-bewerkingen die miljoenen geïnspireerd hebben.

    Het graf van Franz ligt tegen de westelijke muur van de St. Radegund dorpskerk, waar bezoekers uit heel Oostenrijk en de wereld regelmatig komen bidden om zijn tussenkomst. In 1999 werd in het Newman Centre van de Universiteit van Toronto een glasraam geïnstalleerd, ter herdenking van deze boer die stierf voor zijn geloof.




    Gedenkplaat en grafsteen van Franz in Radegund

    De postulator voor zijn reden voor zaligverklaring schrijft, dat "Franz Jägerstätter kan beschouwd worden als een martelaar van het geloof en de rechtvaardigheid in de zin van de kerkelijke traditie. Hij stond voor de keuze: God of afgod: Jezus Christus of de Führer."


    Plechtige opening van het "Frans Jägerstätterpark" in Branau am Inn, in het bijzijn van zijn weduwe Franziska

    Bron: Joan Carroll Cruz

    Vertaling: Mario Lossie


    11-02-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dienares van God Elisabetta Tasca Serena [1899-1978]
    Dienares van God Elisabetta Tasca Serena [1899-1978]



    Moeder van twaalf kinderen

    Voor haar reden tot zaligverklaring werden er meer dan honderdvierenveertig getuigenissen van de heiligheid van Elisabetta Tasca Serena gegeven. Geschreven door priesters, nonnen, en leken, geven ze allemaal enthousiaste voorbeelden van het geven van goede raad, verstrekken van hulp, geven van het goede voorbeeld, ontvangen troost, uitgevoerde bekeringen, geleerde lessen, en ontelbare voorbeelden van zij die terugkeerden naar het geloof, dankzij deze heilige moeder. Zij had een moeilijk leven, en voedde twaalf kinderen op in harde armoede. Zelfs haar leven voordat ze huwde was moeilijk.

    Ze werd geboren als laatste van zeven kinderen, op 24 april 1899, in een oud huis op het platteland in San Zenone deggli Ezzelini nabij Treviso in Noord Italië. Kort bij dit kleine dorpje bevind zich het heiligdom van de "Madonna della Salute," ook gekend als de Madonna van de Berg.


    Foto van de omgeving, waar Elisabetta woonde als kind

    Haar ouders waren Angelo en Luigia Tasca. Toen Elisabetta acht jaar oud was, overleed haar achttienjarige zus, Luigia. De schok van haar dood was zo traumatisch voor de moeder, dat ze een onmiddellijke en permanente verlamming van de mond kreeg. Daarom werd Elisabetta's vroege vorming gegeven door haar vader, die heel vroom, eerlijk en "vol wijsheid" was.

    Ten tijde van haar geboorte en in de streek waar ze geboren werd, waren er twee belangrijke sociale klassen, de landedelmannen en de middenklasse. De landedelmannen bezaten grote stukken land en grote kudden vee; en dan was er de middenklasse, die voor hen op het land werkte. Elisabettas gezin leefde lange tijd in dienst van deze "meesters," en "heren der aarde," en werd slecht betaald zodat zij en haar broers en zussen vaak honger en vernedering te lijden hadden. Elisabetta noemde haar werk vaak "jobs van tirannen." De huizen van de arbeiders waren vaak ongezond, en het analfabetisme nam ernstige proporties aan. In die tijd was het leven voor plattelandsmensen er één van armoede, opoffering, soberheid, en hard werken, behalve op zondag wanneer ze ’s morgens de Mis konden bijwonen en catecheselessen in de namiddag.


    Elisabatta's geboortehuis

    Als kind was Elisabetta levendig en heel actief. Soms werkte ze zichzelf in nesten, en ’s avonds "moest ik boeten voor mijn ongehoorzaamheid." Toch was ze heel getalenteerd, want wanneer ze de koeien naar de weiden nam om te grazen, nam ze haar haakwerk mee en maakte ze mooie dingen die ze verkocht of als geschenk gaf. Ze maakte een bedsprei voor het bed van haar ouders en ze maakte ook papieren bloemen en vogels die ze verkocht.

    Elisabetta was altijd vroom, en gedreven om het Woord van God te verspreiden. In haar tienerjaren bracht ze vaak een groep kleine jongetjes mee naar de weide. Nadat ze de dieren tot bedaren had gebracht, verzamelde ze met de jongens in de schaduw van een kastanjeboom, en herhaalde ze de preken die ze gehoord had. Eén van de jongens zei later toen hij groot was: "Ik ging graag naar de weide met Elisabetta, want ze vertelde over de geschiedenis en de levens van de heiligen. Op een dag vertelde ze ons over het leven van de H. Maria Goretti, en hoezeer we de deugd van zuiverheid moeten respecteren. Tijdens mijn lange leven heb ik me altijd de woorden van Elisabetta herinnerd, zo veel zelfs dat ze in mijn hart geschreven staan."

    Toen Elisabetta haar twintigjarige leeftijd naderde, begon ze te denken aan het huwelijk en het stichtten van haar eigen gezin. Een jonge man, Jozef Serena, begon haar te bezoeken en vroeg haar ten huwelijk, maar vermits ze niet van hem hield vond ze het beter om een priester te raadplegen. Wat de priester zei, deed haar ongemakkelijk voelen. Hij zei: "Vergeet niet dat vele jongen mannen in de oorlog gestorven zijn, dus, als je een gezin wil stichtten, neem dan de eerste man die langskomt, anders loop je het risico om er geen te vinden." Ze was niet gelukkig met dit advies, dus bezocht ze het heiligdom van O.L.V., waar ze de Rozenkrans bad. Bij het derde blijde mysterie kreeg ze een antwoord op haar gebeden. "Er kwam zo’n grote liefde in mijn hart, dat wanneer ik de Rozenkrans had beëindigd, ik de heuvel afliep naar zijn huis, en hem vertelde dat ik met hem wilde trouwen." Op het moment van het huwelijk was Jozef negenentwintig jaar oud, en Elisabetta tweeëntwintig. Ze huwden op 6 april 1921.


    Beeld van de Madonna della Salute

    Op de dag van haar huwelijk schreef Elisabetta: "Tijdens de Eucharistische viering na de plechtigheid, zei ik dit gebed: "Heer, in het huwelijk zal ik altijd Uw heilige wil doen en ik aanvaard graag de kinderen die U me zal schenken. Geef me tenminste de genade dat een paar ervan priesters en nonnen worden. Heer, als het u ook belieft, laat ze allen ten dienste staan van U...." Haar gebed werd opnieuw verhoord. Van Elisabetta's twaalf kinderen werden er twee priester en twee kloosterzuster.


    Elisabetta en echtgenoot Giuseppi

    Na de huwelijksplechtigheid vertrokken de twee pasgetrouwden voor een korte reis naar Venetië, en gingen ze daarna in het huis van haar schoonouders wonen, waar ze een vreugde was voor de talrijke leden van het gezin. Ze zong, en schonk haar echtgenoot serieuze en intelligente affectie, en een geweldige Christelijke cultuur. En hier, ten huize Serena, werden elk van de twaalf kinderen geboren.

    Elisabetta beschreef haar echtgenoot als zijnde "altijd eerlijk en trouw jegens mij, een Christen met grote vroomheid, geloof, en liefde, en trouw aan zijn religieuze plichten. Hij had een afkeer van zonde, was een harde werker, en had voor iedereen een groot hart, vooral voor de armen en de zigeuners." Later zou ze echter schrijven: "Mijn echtgenoot was een beetje streng..."

    Vroeg in haar huwelijk, vroeg ze Vader Leopold Mandic [1866-1942], een heilige Kapucijn die in 1983 heilig verklaard werd, om haar spirituele begeleider te zijn. Ooit schreef ze: "Mijn Christelijk huwelijk werd geboren tijdens de biecht bij Vader Leopold, en daar werd het juiste licht geworpen op dit sacrament. Dat licht bracht me naar de Calvarieberg." Vader Leopold was tien jaar lang haar biechtvader, zodat "deze vrouw de troost had om het onfeilbare woord van een heilige te hebben."

    Wanneer het ene na het andere kind begon te komen, ontdekte de dokter een ernstig lichamelijk probleem en stelde haar tweemaal voor om het kind te aborteren, of het risico te lopen te sterven. Elisabetta diende hem snel van antwoord: "Er komt nooit een abortus in mijn huis. Als ik moet sterven, dan is het de wil van God." En ze voegde eraan toe: "Mijn kinderen zijn mijn mooiste bloemen, en ik dank de Heer dat hij verlangde dat ze in mijn tuin zouden groeien." Ze had een aantal heel moeilijke zwangerschappen, met lange herstelperiodes. Later werd geschreven "dat in onze cultuur van de dood, wanneer kinderen worden gedood voordat ze geboren worden, Moeder Elisabetta een bijzondere, prachtige figuur in de Kerk zal zijn, een prachtig voorbeeld voor de moeders die zullen willen leven in de volheid van de Christelijke godsdienst binnen het heiligdom van hun gezin." Vele jaren later, toen ze naar haar twaalf kinderen keek, zei ze: "Ik leef in rust. De moeders die hun kinderen door abortus hebben gedood ... hoe leven zij?"

    Na Wereldoorlog II besloten Jozef en Elisabetta naar een eigen huis te verhuizen. Ze werkten achttien jaar lang op land dat eigendom was van ene Dr. Maffei, tot 11 november 1963, toen Joseph ernstig ziek werd. Elisabetta zou hem zes maanden lang verzorgen, tot aan zijn dood, en ze moest hem vaak vervangen in het harde werk op de velden. Die achttien jaar voor zijn dood, waren gevuld met de gebruikelijke moeilijkheden voor een groot gezin met weinig geld. Elisabetta had vaak medicijnen nodig, maar kon ze niet kopen.


    Giuseppi met de kinderen

    Tijdens die jaren ging Elisabetta elke dag naar de Mis, zoals ze in haar jonge jaren altijd had gedaan. Ze ontving de sacramenten, was betrokken in parochiale activiteiten, onderwees de catechismus, en ze zong in het koor. Ze was toegewijd in het bidden van de Rozenkrans, de Haltes van de Kruisweg en het bezoeken van het heiligdom van O.L.V. del Salute. Ondanks haar schamele bezittingen was ze gul voor haar buren, en deelde ze vaak haar karige voedselvoorraad. Ze had een grote toewijding tot de gekruisigde Christus, en ze schreef ooit: "Ik dank de Heer, die me de kracht geeft om mijn kruisen te dragen. In mijn kruis zie ik de Heer die me bij Zijn kruisbeeld wil. Als ik alles had in het leven, zou ik de Heer misschien vergeten en gehecht zijn aan tijdelijke en ijdele zaken. God troost me."

    Toen men haar vroeg hoe ze het in haar armoede klaarspeelde om zo veel kinderen te kleden, antwoordde ze dat veel mensen haar kledij gaven waar hun eigen kinderen uitgegroeid waren. Daarnaast werkte ze korte tijd als kindermeisje, en verdiende een beetje geld. Toen de kinderen ouder waren, kochten ze kledij van het geld dat het gezin verdiende met het rapen van tarwe op geoogste velden. En als de oudere kinderen een bepaald kledingstuk wilden, kweekten en verkochten ze konijnen. Het meeste van de kledij die ze kregen moest hersteld worden, waardoor Elisabetta veel werk had. Wanneer de kinderen de herstelde kledij droegen, zei ze dat ze die met tevredenheid moesten dragen, vermits je voor armoede geen schuldgevoel moet hebben.

    En hoe kocht mama Elisabetta eten voor haar gezin wanneer ze geen geld had? Ze betaalde met producten van de velden, of met wijn, salami, of polenta, een dikke pap gemaakt van maïsgriesmeel. Ze slaagde hier blijkbaar goed in, vermits de twaalf kinderen heel gezond waren.

    Toen hun buren de eerste televisie hadden, hadden ze er ten huize Serena geen, en Elisabetta wilde er ook geen. In de plaats ervan verzon ze dit kleine voordrachtje: Kanaal 1: ga naar de eerste Mis. Kanaal 2: bid de Rozenkrans. Kanaal 3: stop de kousen en herstel de kledij. Kanaal 4: werk in de stal. Kanaal 5: onderwijs de lessen aan de kinderen en bereid ze voor op school. Kanaal 6:  maak het eten klaar. Kanaal 7: doe de was. Kanaal 8: zing met vreugde. Kanaal 9:Wens iedereen het beste. Kanaal 10: zoveel werk te doen en nooit een nutteloos moment.


    Elisabetta met de kinderen

    Elisabetta had enkel basisonderwijs gevolgd, en ze studeerde op eigen houtje verder met het bestuderen van de geschriften van de H. Teresa van Avila, de H. Johannes van het Kruis, de H. Paulus van het Kruis, en de H. Theresa van Lisieux. Met haar kennis van de Karmelietenspiritualiteit, zou men denken dat als ze een derde orde had willen vervoegen, ze Karmel zou kiezen. Maar in de plaats daarvan werd Elisabetta een Franciscaner van de Derde Orde, en volgde een cursus spirituele oefeningen in het huis van het Heilig Hart te Vicenza. Ze was een vurige lezeres van de Bijbel, de Katholieke pers, en de levens van de heiligen, waaronder dat van de H. Leopold Mandic, die tien jaar lang haar biechtvader was geweest.

    Toen een van haar zonen in het seminarie trad om later Pater Galileo te worden, zag ze de andere moeders allerlei geschenken aan hun zonen geven. Ze nam haar zoon terzijde en zei: "Mijn kind, wij zijn heel arme mensen. Ik kan je niet geven wat die moeders aan hun kinderen gegeven hebben." Met tranen in de ogen ging ze verder: "Hier is het geschenk van je moeder, een rozenkrans. Hiermee zal je er zeker komen."

    We prijzen onszelf gelukkig dat we zevenhonderd brieven van Elisabetta hebben, en naar verluidt zijn ze geschreven in een mooi handschrift, een vriendelijke gedachtestroom, en een diepe spiritualiteit. Ze vertonen ook een grote gelijkenis met de Bijbel, en tonen een vrouw van goeie intelligentie, een uitzonderlijk geheugen, en goede beoordeling.

    Tijdens haar gouden jaren, toen ze de Mis bijwoonde, moest ze omwille van sporadische problemen met haar knieën, vaak met haar handen op de achterkant van een stoel leunen. Wanneer ze de Rozenkrans bad, bracht ze lange tijd door in bezinning van één enkel mysterie, en wanneer ze de Haltes van de Kruisweg deed, pauzeerde ze plechtig bij elke halte met haar ogen half open, en haar gezicht toonde veranderende uitdrukkingen van medeleven naar medelijden, naar pijn. Haar aanblik nadat ze de Eucharistie had ontvangen, was inspirerend.

    Een non schreef dat ze zich als kind Elisabetta herinnerde toen ze de Mis bijwoonde tijdens het oogstseizoen. "Wanneer de priester voorbijging, vroeg Elisabetta of ze de Heilige Eucharistie eerder kon ontvangen, vermits ze niet kon blijven voor de Mis omdat ze graan en hooi moest oogsten. De priester bracht haar onmiddellijk de Communie. Na haar dankzegging, vertelde Elisabetta aan m’n moeder: ‘Met Hem heb ik alles. Ja, met Jezus in mijn hart heb ik alles en ik kan nu mijn werk en de problemen van de dag met vertrouwen en vreugde tegemoet gaan." Bij een andere gelegenheid vertelde diezelfde non dat Elisabetta haar vertelde: "Wees altijd blij. Als er iets vanbinnen je doet lijden, verlies je moed niet en denk aan Hem. Na een gebed zal het voorbij gaan, en zing dan. Als je wist hoeveel zorgen me voorbijgegaan zijn door een lied. En zo zal het ook voor jou zijn. En schenk aan iedereen een glimlach."

    Dit deed ze zelf in de praktijk. In de jaren voor haar dood, beschreef men haar als heel geteisterd, maar ze klaagde nooit. Ze was altijd blij, ondanks haar problemen, haar fysieke kwalen, en haar harde leven. En ze verspreidde vreugde.

    Op 2 oktober 1978 kreeg Elisabetta haar laatste ziekte; een longprobleem. Toen haar toestand erger werd, werd ze met spoed naar het ziekenhuis van Montechhio overgebracht, waar ze een maand verbleef. Ze verdroeg al haar pijnen met overgave en zonder klagen. Een tijdje leek het alsof ze haar ziekte overwonnen had, maar in de nacht van 23 oktober kreeg ze erge pijn in de lever en de ingewanden die, na diagnose, twee dringende operaties vereisten.

    Na haar biecht, en na het ontvangen van het Sacrament van de Ziekenzalving door één van haar priesterzonen, en in de aanwezigheid van haar kinderen, overleed ze vredig. Ze was negenenzeventig jaar oud. De begrafenis vond plaats op 5 november, in de aanwezigheid van zevenentwintig priesters. Haar parochiekerk in Vo di Brendola was te klein om de rouwende menigte te ontvangen. Het lichaam van de Dienares van God, rust in de gezinskelder op het kerkhof van Brendola [Vicenza].

    Voor ze stierf, kreeg ze het bezoek van een priester van haar parochie Vo, die al een aantal priesters naast haar bed aantrof. Ze was kalm en sereen. De priester schreef: "Ik heb niets gelijkaardigs gezien in mijn leven als priester. In het aanzien van de dood, die nu nakende was, riep ze uit: ‘Ik heb in elk moment de heilige wil van God vervuld."

    Een tijdje voor haar dood vertelde Elisabetta aan haar kinderen: "Na mijn dood zullen jullie voor mij het Te Deum zingen, in dankbaarheid aan God voor de gaven die ik ontvangen heb. Bovenal, voor de trouwheid aan mijn Christelijk leven en mijn twaalf kinderen. Acht ervan zijn gelukkig getrouwd, en vooral voor de vier die religieus werden."


    Elisabetta, opgebaard in haar kist

    Elisabetta hoorde ooit iemand zeggen dat ze bang was om te sterven. Daarop antwoordde ze: "Ik niet. Ik ben er zeker van dat de Heer me in Zijn armen zal nemen wanneer Hij me ziet. Hij weet hoeveel ik geleden heb." En we geloven dat Hij dit gedaan heeft. Het decreet van het Vaticaan, Positio Super Virtutibus, werd gegeven in 1994.

    Bron: Joan Carroll Cruz

    Vertaling: Mario Lossie

    10-02-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Heilige Gianna Beretta Molla [1922-1962]
    Heilige Gianna Beretta Molla [1922-1962]


    Zij gaf haar leven voor haar ongeboren kind

    Gianna Beretta Molla was een Italiaanse dokter, die leefde van 1922 tot 1962. Ze gaf haar leven voor haar ongeboren kind.

    Om Gianna Beretta Molla beter te begrijpen, moet men ook iets afweten van haar familie, van wie ze een voorbeeld van deugdzaamheid kreeg en een door en door christelijke manier van leven.

    Ze werd geboren in Magenta [Italië] als tweede jongste van dertien kinderen. Haar ouders waren Maria en Alberto Beretta. Zij waren buitengewone ouders, beiden lid van de Franciscaanse Derde Orde. Ze leerden hun kinderen eenvoudig, zuinig en menslievend te leven. Een van de zonen, die later priester werd, zei dat ze "een intens vroom leven leidden, met de nodige evangelische verstervingen. Ook naar de buitenwereld toe was het duidelijk dat ze alles afzwoeren wat overbodig was."

    Beide ouders gingen dagelijks naar de Heilig Mis met hun kinderen in de nabijgelegen parochiekerk. ’s Avonds werd de rozenkrans gebeden. Daarna werd er nog blij en geanimeerd nagepraat.

    De jongste dochter zei eens : "Nooit verstoorde een hard, ongecontroleerd woord de sereniteit van het gezin. Er was nooit een berisping van de moeder zonder de steun van de vader of omgekeerd. Er was altijd overeenstemming en onwankelbaar hielden ze van hun kinderen en wilden ze hen een deugdelijke en degelijke opvoeding geven. De atmosfeer in huis was vervuld van sereniteit en vrede. Er waren natuurlijk momenten dat er correcties en straffen nodig waren, maar wie misdaan had, zag er de noodzaak van in en accepteerde het als wel verdiend."

    Naast het opvoeden van de kinderen tot goede en loyale christenen, zorgden de ouders ervoor dat elk kind een beroep kon aanleren, zodat ze de maatschappij konden dienen en werken in een professionele wereld op een christelijke manier. Het succes van hun inspanningen werd duidelijk door de resultaten van de kinderen. De oudste dochter, Amelia, stierf een heilige dood toen ze midden de 20 was. Zita studeerde farmacologie, Francesco werd burgerlijk ingenieur, Guiseppe studeerde voor ingenieur er werd diocesaan priester, Ferdinando werd een gerespecteerd dokter. Zo ook Enrico, die medicijnen studeerde en daarna een Capucijner priester werd. Hij wijdde zich toe aan de armen in Brazilië. Virginia, de jongste, werd dokter en canossische zuster. Ze werkte als missionaris in India. De anderen stierven in hun kinderjaren. Gianna werd dokter. Ze huwde en werd moeder, en dan ook martelaar toen een zwangerschap resulteerde in het leven van haar ongeboren kind ten koste van haar eigen leven.

    Haar jongste zus, Virginia, die veel informatie gaf over haar heilige zus, herinnert zich dat Gianna een normaal kind was, die soms eens samen met haar gestraft werd, maar die weigerde om iemand een poets te bakken of om iemand kwaad te berokkenen. Omwille van de goede voorbereiding die haar ouders haar gaven, mocht ze haar eerste communie doen toen ze vijf en een half jaar oud was. Van toen af woonde Gianna dagelijks de Heilige Mis bij, zelfs als ze zich niet goed voelde.


    Gianna bij haar Eerste Communie

    Gianna was geen briljante studente en had moeite met haar studies, zeker in de hoogste jaren van het middelbaar onderwijs. Toch maakte ze de zware studies af die nodig waren om dokter te worden.

    Een van haar leerkrachten tijdens haar vroege schooljaren herinnert zich dat Gianna een zacht karakter had. "Ze glimlachte altijd. Ik hoorde nooit een woord van verveling, vermoeidheid of rebellie. De taken die ze thuis, op school of in de maatschappij vervulde, waren voor haar een heilige opdracht. Ze was een model van respect en discipline, ijverig en toegewijd aan haar studies."

    Toen Gianna 15 was, leed ze voor het eerst onder groot verdriet toen haar oudste zus, Amalia, stierf op 26-jarige leeftijd. Kort na haar dood verhuisde de familie naar Genua, waar de kinderen gemakkelijker hun studies konden afmaken. Gedurende die lente ging Gianna op retraite en nadien nam ze haar taken en studies serieuzer op. Ze maakte verschillende voornemens, waaronder: "Ik neem me voor om alles te doen voor Jezus: elk van mijn werken, elke moeilijkheid, alles voor Jezus. Ik zou liever sterven dan een doodzonde te begaan. Ik zal aan mijn leerkrachten gehoorzamen en ik zal studeren, zelfs al wil ik het niet, uit liefde voor Jezus."

    Gianna had een veelzijdige persoonlijkheid. Omdat de prachtige bergen haar thuis omringen, hield ze van buitenactiviteiten, zoals bergbeklimmen en skiën. Ze was ook artistiek, en ze schilderde veel Madonna’s en landschappen, werken die door haar familie nog steeds gekoesterd worden. Ze hield van piano spelen, ging naar het theater, opera en concerten. Zoals vele jonge vrouwen hield Gianna van mooie kleren, maar ze lette erop om bescheiden gekleed te zijn, omdat ze geloofde dat eenvoud paste bij een christelijke vrouw.


    Gianna hield van bergklimmen en skieën

    Maar Gianna had serieuzere interesses. Sinds haar twaalfde waren zij en haar familieleden betrokken bij de Katholieke Actie. Gianna was een enthousiast lid, die niet alleen geïnteresseerd was in het ontwikkelen van haar eigen spiritueel leven, maar ook aan de deelname aan een variëteit van activiteiten die kinderen zouden helpen om God en de naaste graag te zien, en om het Mystieke Lichaam van Christus te helpen. Ze werd leidster en wijdde al haar vrije tijd aan apostolisch werk. Ze plande bezinningen en plande uitjes in de natuur voor jonge meisjes. Ze gaf cursussen met spirituele oefeningen en werkte onvermoeibaar voor het welzijn van de zielen. Zo inspireerde ze velen om haar voorbeeld te volgen. Gianna bleef gedurende meer dan 20 jaar actief in de Katholieke Actie.

    Als jonge vrouw bezocht ze armen en zieken thuis en, als les in liefdadigheid, bracht ze vaak de meisjes van de Katholieke Actie mee. Ze bracht voedsel en medicijnen naar de verwaarloosden, gehandicapten en bedlegerigen, en hielp poetsen in huishoudens waar alles op orde gebracht moest worden. Eén bepaald verhaal wordt over haar verteld, toen ze een vriendin ontmoette op weg naar huis. Ze had net een oude vrouw geholpen. "Hou me niet te lang op," klaagde ze, "Ik heb net een oude vrouw in bad gewassen en ik zit onder de vlooien." Zelfs deze weerzinwekkende situatie in het huis van de oude vrouw weerhield haar er niet van om werken van liefdadigheid te doen.

    Binnen een tijdspanne van vier en een halve maand verloor ze haar beide ouders. Haar moeder stief in mei 1942.

    Toen keerden de kinderen Beretta terug naar Magenta, nadat ze naar Bergamo waren verhuisd, waar ze veiliger dachten te zijn gedurende de Tweede Wereldoorlog. Gianna besliste om een medische carrière te starten en behaalde haar diploma in medicijnen en chirurgie in 1949 aan de universiteit van Pavia. Ze vervoegde al snel haar broer Ferdinando, die al een dokterspraktijk had in Mesero, niet ver van het huis waar de familie woonde. De mensen van de stad kwamen met velen naar deze dokterspraktijk, omdat ze er vertrouwen in hadden en de goede reputatie van de familie kenden.

    Gianna zag haar werk als een dienst, zowel naar het lichaam als naar de geest van de patiënten. Ze hielp hen gratis als ze wist dat ze te arm waren om zich medische hulp te kunnen veroorloven. Ze gaf hen gratis medicatie, voorraden en geld. Ze schreef: "De zieken zijn een beeld van Jezus Christus. De missie van de dokters en verpleegsters is om met deze oneindige barmhartigheid mee te werken door te helpen, te vergeven en zichzelf op te offeren. Gezegend zijn wij dokters wanneer we ons herinneren dat er achter de lichamen onsterfelijke zielen schuilen, van wie het evangelie vraagt dat we hen liefhebben als onszelf."

    Omdat ze vooral interesse had in het helpen van moeders en kinderen ging ze opnieuw naar school, terwijl ze ondertussen verder bleef werken in de dokterspraktijk. Ze behaalde een diploma pediatrie aan de universiteit van Milaan in 1952.

    Gianna was een toegewijde dokter die haar patiënten thuis bezocht in de dorpen of in het ziekenhuis in Magenta. In de namiddag was ze in de spreekkamer. Ze stond erom bekend dat ze haar kantoor niet verliet tot ze de laatste patiënt had geholpen. Soms kwam ze pas om negen uur ’s avonds thuis. Haar assistente, een verpleegster, herinnert zich dat Gianna meteen de zieken bezocht wanneer ze haar ’s nachts nodig hadden, en dat ze op een bepaalde nacht tot drie maal toe gewekt werd om naar iemands ziekbed te gaan. Deze activiteiten gingen steeds maar door, tot ze naar het ziekenhuis ging voor de geboorte van haar laatste kind.

    Gianna was een hevig tegenstander van abortus. Toen ze een jong, ongehuwd meisje behandelde dat haar baby geaborteerd had, was Gianna met afschuw vervuld. Ze pleitte bij dit meisje om deze zonde te biechten bij een priester. Ze drong er bij de parochiepriester op aan om haar een lezing te geven over deze verfoeilijke misdaad. Gianna stond vooral dicht bij aanstaande moeders, kalmeerde hun angsten en gaf hen vreugdevol raad tot de tijd van de geboorte. De waarde die ze aan het leven hechtte, deed haar het volgende schrijven: "De dokter hoort zich niet te bemoeien. Het recht van het kind om te leven is gelijk aan het recht van de moeder om te leven. Het is een zonde om te doden in de moederschoot." Deze verklaring was later aanwezig in het leven van Gianna.

    Nu ze geïnstalleerd was in haar dokterspraktijk, voelde Gianna zich geroepen om zich bij haar oudere broer te voegen, die priester was in het missiegebied in Brazilië. Daar hoopte ze haar diensten te kunnen aanbieden aan de armen, die zo dringend nood hadden aan medische bijstand. Omdat het ene obstakel na het andere zich voordeed, en omdat ze zich realiseerde dat haar gezondheid te zwak was voor het Braziliaanse klimaat, hield ze rekening met de waarschuwing van haar spirituele leider, die haar het advies gaf om te wachten.


    Haar oudere broer, don Giuseppe, na zijn eerste misviering [15 juni 1946]

    Ze was nog steeds actief in de Katholieke Actie en kwam daardoor regelmatig in contact met een ingenieur mechanica, Pietro Molla, en weldra werden ze verliefd op elkaar. Gedurende het Mariale jaar 1954 ging Gianna mee op bedevaart naar Lourdes om de zieken te helpen. Daar bad ze tot de Heilige Moeder om begeleiding. Zo schreef ze toen ze weer thuiskwam: "Ik kwam thuis, en Pietro kwam binnen."

    Na een verloving van zeven maanden huwden ze. Pietro was 43, Gianna was 33. Gianna’s broer, vader Guiseppe, zegende het huwelijk in in september 1955. De genegenheid van de mensen voor Gianna werd duidelijk toen ze luid applaudisseerden toen de bruid door het middenpad van de kerk naar het altaar stapte. Dit was een reactie die haar verraste en blij maakte.

    Het pasgehuwde stel maakte een uitgebreide huwelijksreis doorheen Rome, Italië en Europa. Daarna vestigden ze zich in een klein huis nabij de SAFDA Works, waar Pietro werkte als directeur.


    Gianna en haar echtgenoot Pietro

    Met haar gewoonlijke levensvreugde bereidde Gianna zich voor op het krijgen van een aantal kinderen, die hun huwelijk zouden zegenen. Nog voor hun huwelijk had Gianna naar Pietro geschreven dat ze "alles zouden doen om van hun familie een klein cenakel te maken, war Jezus regeert over al onze liefde, wensen en daden. We zullen Gods medewerkers worden in creatie." Ze vervolgde dat ze de vrouw wilde zijn waar hij op hoopte, en voegde er aan toe: "Ik wil een goede vrouw zijn omdat je het verdient en omdat ik zo veel van je hou."

    Na het huwelijk schreef Pietro over zijn geluk met Gianna. "Haar heilige deugden, de zachte goedheid en liefde van Gianna, al haar zorgen geven me de volle vreugde en sereniteit die ik aan Jezus vroeg op mijn trouwdag. Met Gianna ben ik er zeker van dat ik een christelijk gezin zal kunnen vormen, waarop ze de mooiste hemelse genaden zal kunnen aantrekken." Hij voegde er aan toe dat ze de rozenkrans dagelijks zouden blijven bidden en dat ze de Gezegende Moeder zouden vragen om over hen te waken en hen de genade te geven om bemoedigd te worden door kleine engelen.

    Hier zien we twee fijne mensen die uitkijken naar een leven in het ideaal van de christelijke huwelijksbeloften, een perfect voorbeeld voor ieder koppel dat verloofd is.

    Drie maanden na het huwelijk was Gianna zwanger en in antwoord op hun gebeden werd hun eerste kind, Pier Luigi, geboren. In 1957 werd Mariolina geboren en twee jaar later Lauretta.

    Er waren ernstige complicaties gedurende elke zwangerschap. Bij alle drie de kinderen moest ze hevig overgeven, had ze verstopping, storing van de ingewanden en andere maagklachten. Dit alles zorgde voor veel pijn. De eerste zwangerschap ging 25 dagen voorbij de voorziene bevallingsdatum en de weeën duurden 36 uur. De tweede zwangerschap bracht gelijkaardige moeilijkheden met zich mee en ging tien dagen over de voorziene bevallingsdatum. Dit keer was het een lange en pijnlijke geboorte. Gedurende de derde zwangerschap moest ze in het ziekenhuis opgenomen worden met gelijkaardige symptomen als bij de twee vorige zwangerschappen. Ze moest overgeven er had acute spasmische contracties. Er dreigde een miskraam. Nadat de symptomen verbeterd waren, keerde ze terug naar huis en het kindje werd op tijd geboren. Volgens de aanwezige dokters had de geboorte van alle kinderen plaats zonder pijnstillers, helemaal volgens de wensen van de moeder.

    Ondanks de moeilijkheden waren de geboortes de directe aanleiding tot en de momenten van dankbaarheid en vreugde. Kort na het doopsel van elk kind werden de kinderen onder de bescherming van O. L. Vrouw van Altijddurende Bijstand geplaatst. Van zodra Gianna hersteld was van de geboorte, ging ze door met haar medisch apostolaat in Mesero. Pietro schreef na haar dood: "Thuis was je altijd bezig. Ik kan me niet herinneren dat je ooit niets aan het doen was of zelfs maar rustte overdag, tenzij je ziek was. Zelfs met al het werk dat ons gezin je gaf, koos je ervoor om door te gaan met je missie als dokter in Mesero. Je intenties en je acties waren altijd volledig in overeenstemming met je geloof, met de apostolische, liefdadige geest die je beleefd had in je jeugd."


    Gianna met haar kinderen Pierluigi en Mariolina

    Pietro’s werk als ingenieur dwong hem soms om te reizen en enkele keren moest hij daarvoor naar de VS. Gedurende deze reizen hield Gianna hem per brief op de hoogte van de activiteiten van de kinderen, hun vorderingen en hun gebeden voor de spoedige terugkeer van hun vader. Als moeder had ze veel werk met de zorg voor de kinderen, en ondanks de hulp die ze kreeg in het huishouden, ook van Pietro’s moeder, was Gianna soms genoodzaakt om thuis te blijven van de dagelijkse eucharistie, tot haar spijt trouwens. Het jaar voor haar dood bezocht Gianna een vriendin, die later schreef: "Gianna genoot van haar kinderen, leefde voor hen en was heel fier over hen." Gedurende heel het bezoek bemerkte de vriendin dat Gianna de kinderen in stilte gadesloeg en nu en dan trok ze even hun kleren recht, streelde hun haar en volgde hen aandachtig. "Men kon zien dat ze tevreden en fier over hen was. Ze was zo gelukkig."

    Gianna en Pietro baden opdat hun gezin zou kunnen gezegend worden met nog een kind, maar de volgende twee zwangerschappen eindigden in spontane miskramen. In de herfst van 1961 merkte Gianna dat ze opnieuw zwanger was. Het geluk dat ze ondervond keerde al snel om in een ernstig, levensbedreigend probleem, toen er in de tweede maand van de zwangerschap ontdekt werd dat er een pijnlijke tumor in haar baarmoeder groeide. Hoewel het een goedaardig gezwel was, groeide het snel en dreigde het de foetus te verdrukken. Dat kon leiden tot een misvorming van de baby, zelfs tot het beëindigen van de zwangerschap. Verschillende complicaties konden ook ontstaan indien de tumor bleef zitten, waaronder voortijdige weeën en een verplaatsing van de baarmoeder. Daarbij kwam nog dat de tumor uiteindelijk groter zou worden dan de bloedtoevoer er naartoe, zodat hij zou degenereren. Dit zou veel pijn veroorzaken en ook het risico op infecties met zich meebrengen.

    Toen Gianna geconfronteerd werd met de diagnose, kende ze, als dokter, de mogelijke opties. De eerste was de verwijdering van de baarmoeder, wat de dood van de foetus zou teweegbrengen en de mogelijkheid tot latere zwangerschappen zou uitsluiten. De tweede optie was om de tumor te laten verwijderen de foetus te aborteren, maar toch de mogelijkheid van latere zwangerschappen te behouden. Gianna kon geen van beide opties accepteren, omdat het de dood van de foetus tot gevolg zou hebben. De derde optie was om de tumor te laten verwijderen, de zwangerschap uit te dragen en de mogelijkheid tot latere zwangerschappen open te laten. Hoewel deze derde optie mogelijk nieuwe complicaties met zich mee kon brengen, was dit waar Gianna voor koos.

    Omdat Gianna dokter was, begreep ze welk risico ze nam. De operatie van de baarmoeder kon irritatie teweeg brengen, zodat de zwangerschap in gevaar werd gebracht en spontaan tot een einde zou komen. Het bloedverlies kon moeilijk te controleren zijn in de baarmoeder met foetus, terwijl een dergelijke ingreep het gevaar met zich meebracht dat gedurende de rest van de zwangerschap de wonde opnieuw open kon gaan. Dit kon gevaarlijk zijn omwille van de hevige bloeding die hiervan het resultaat kon zijn. Door deze derde optie te aanvaarden, redde Gianna het leven van haar ongeboren kind, met het mogelijke en uiteindelijke verlies van haar eigen leven.

    Tijdens de zwangerschap had Gianna, net als bij de vorige drie, last van misselijkheid en er waren complicaties en de voortdurende dreiging van een spontane miskraam. Gianna leed enorm gedurende haar zwangerschappen, maar ze klaagde niet. Deze laatste zwangerschap bracht echter moeilijkheden mee waar ze vroeger niets mee te maken had, omdat een levensbedreigende situatie zich kon voordoen indien de grotere wordende baarmoeder tegen de eierstok zou gaan duwen, wat de heelkundige incisie kon openen.

    Gianna herinnerde zich een lezing die ze bijwoonde over de plichten van de christelijk moeder en haar eigen adviezen aan jonge meisjes die deelnamen aan de Katholieke Actie. Dat advies was dat, als moeder en kind in gevaar zijn, het leven van het kind voorrang moet krijgen. Toen de mogelijkheden haar voorgesteld werden door haar dokters, koos ze onmiddellijk voor de heelkundige ingreep die het leven van de baby zou redden en het hare in gevaar zou brengen. Ze zei: "Met geloof en hoop vertrouw ik op de Heer, zelfs tegen de wrede uitspraak van de wetenschap in. Ik vertrouw op God, maar nu is het mijn plicht om mijn taak als moeder op te nemen. Ik hernieuw het offer van mijn leven aan de Heer. Ik ben bereid om alles te doen, opdat het leven van mijn kind gered zou zijn."

    De dokters zeiden later dat ze gehoopt hadden dat de baarmoeder de foetus op een natuulijke manier zou aborteren, opdat het leven van de moeder gespaard zou zijn. Maar dit gebeurde niet. In plaats daarvan verliep de operatie goed, en toen de vijfde maand verlopen was, hoopte Gianna dat haar eigen leven en dat van de baby gered zouden zijn. Na een periode van herstel keerde Gianna terug naar huis naar haar kinderen en haar beroep als dokter.

    Mariuccia Mainini zorgde voor de kinderen terwijl Gianna in het ziekenhuis verbleef. Zij herinnert zich de laatste maanden van de zwangerschap van Gianna. Zij was altijd kalm en in vrede. Mariuccia onthulde ook dat de toegewijde Gianna haar patiënten verzorgde tot op de dag dat ze voor de laatste keer naar het ziekenhuis moest.

    Naar het einde van de zwangerschap toe scheen Gianna te voelen dat ze zou sterven. Wanneer ze haar broer sprak, zei ze: "Het grootste deel moet nog komen. Je begrijpt deze dingen niet. Wanneer de tijd komt, zal het of de baby zijn, of ikzelf." En tegen haar man zei ze met vaste stem : "Als je moet beslissen over mij en de baby, twijfel niet. Ik vraag je : kies voor het kind, niet voor mij. Red het kind."

    Gianna ging naar het ziekenhuis op Goede Vrijdag 1962. De weeën werden in gang gezet, maar kwamen niet. Toen werd beslist om de baby te laten komen door middel van een keizersnede. Met een anesthesie met ether werd een gezond meisje geboren. Ze woog bijna tien pond en werd Gianna Emanuela genoemd. Enkele uren later ging Gianna’s toestand achteruit. Met symptomen als hoge koorts, een snelle maar zwakke polsslag, en uitputting. Dan, klaar wakker en zonder verdoving, trof haar een intense en overweldigende pijn, veroorzaakt door een infectie van de darmwanden. Tijdens dit enorme pijnlijke lijden weigerde Gianna elke verdovende medicatie, omdat ze aanvoelde dat deze medicatie haar niet zou toelaten om alert te blijven. Terwijl ze de gruwelijke pijn verdroeg, fluisterde ze af en toe: "Jezus, ik hou van U. Jezus, ik hou van U." Ze vroeg om de Heilige Communie te mogen ontvangen, maar als gevolg van de voortdurende misselijkheid was het voor haar onmogelijk om die te ontvangen, maar ze pleitte ervoor dat de Heilige Hostie toch op zijn minst op haar lippen gelegd zou worden.


    Gianna Emanuela

    Al die tijd wist ze dat ze zou sterven. Ze zei eens tegen haar zus: "Als je eens wist hoe anders je tegen de dingen aankijkt tegen het uur van de dood. Hoe waardeloos sommige dingen zijn waaraan we in de wereld zoveel belang hechten."

    Een week na de geboorte, op zaterdagochtend toen ze zou sterven, vroeg ze om naar huis gebracht te worden. De pijn die ze moet gevoeld hebben om haar geliefde kinderen te verlaten, haar lieve man, en de baby die de zorgen van de moeder nodig had, moet overweldigend geweest zijn. Ze is waarlijk een model van een heroïsche moeder die, voor het leven van haar ongeboren kind, haar eigen leven opofferde en haar principes en allen van wie ze in de wereld hield, opgaf uit liefde voor God. Haar dokter riep eens uit : "Ziedaar de katholieke moeder."

    Slechts enkele uren na haar aankomst thuis stierf Gianna om acht uur ’s morgens , de zaterdag na Pasen. Het was 28 april 1962. Men kan zich het verdriet van Pietro indenken, wiens vrouw stierf na slechts zes en een half jaar huwelijk, en hem achterliet in een leven zonder haar vreugdevolle en heilige aanwezigheid. Twee jaar later leed Pietro opnieuw onder een tragedie, toen zijn oudste dochter Mariolina, overleed. Van de andere kinderen zou Pietro Luigi in de zakenwereld terecht komen, huwen en zelf een gezin stichten. Lauretta studeerde economie. Gianna Emanuela, die naar haar moeder was genoemd, werd dokter, net als haar moeder. Nu zorgt ze voor Alzheimerpatiënten. Ze woont bij haar vader in Magenta.

    Bron: Joan Carroll Cruz

    Vertaling: Angelina Van De Moortele


    09-02-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eerbiedwaardige Anita Cantieri [1910-1942]
    Eerbiedwaardige Anita Cantieri [1910-1942]


    Met de uitdrukking "een bloem is op aarde verschenen," sprak Eerwaarde Lawrence van St. Albert, de provinciaal van de Ongeschoeide Karmelieten van Toscane, geestdriftig over deze Eerbiedwaardige die geduldig leed, die "uiterst eenvoudig, uiterst aantrekkelijk en aardig" was, die een heilige ziel was in de geest van de Karmelieten. Hoewel Anita Cantieri een uitverkoren ziel was die jarenlang met pijn aan het bed gekluisterd was, werd haar heiligheid welbekend. Haar begrafenis werd bijgewoond door een aantal priesters, en er was een grote en indrukwekkende processie van mensen, die bewondering hadden voor haar deugden en haar liefde voor God.

    Anita werd op 30 maart 1910 geboren in Lucca, als dochter van David Cantieri en Annunziatia Fanucchi, die door God met 12 kinderen gezegend werden waarvan Anita de voorlaatste was. Een aantal van de kinderen stierf tijdens de kinderjaren, maar Anita was een heel gezond, klein meisje met een levendig karakter die een goede verstandhouding had met haar broers en zussen. Ze ontving de sacramenten en op zesjarige leeftijd ging ze naar school. Ze leerde graag en ging goed vooruit.

    Toen ze dertien was, ging ze naar een school van de Dorotheaanse nonnen in Lucca. Voor deze periode uit haar leven hebben we waardevolle getuigenissen die ons een kijk geven in de vroege spiritualiteit van deze Eerbiedwaardige.

    Eén van de nonnen die Anita onderwees, schreef dat ze "een voorbeeld van heel wat mooie deugden was. Ze was leerzaam en gehoorzaam aan de leraressen. Ze was vriendelijk, barmhartig, stil, behulpzaam voor haar trage medeleerlingen en men zag haar vaak bidden."

    Een andere non, Zuster Felicita, het hoofd van de school, vertelde dat Anita stil was en onopgemerkt, en dat ze de vijf punten van schilderen en borduren leerde en er een grote aanleg voor had. "Ze verspilde nooit haar tijd, maar werkte hard en hielp haar medeleerlingen en aarzelde niet om problemen van anderen op zich te nemen om de anderen straffen te besparen."

    De zusters merkten keer op keer haar deugdzaamheid op. Eén van haar leraressen gaf een voorbeeld van toen het hard regende aan het einde van de schooldag. Anita had geen paraplu, dus wilde zuster Felicita er haar één lenen. Het was een paraplu voor een volwassen man, geen stijlvolle paraplu voor een jong meisje. Anita deed haar best om het aanbod af te slaan, maar toen de zuster zei dat ze hem moest nemen, gehoorzaamde Anita en nam de paraplu met een glimlach en dankwoordje aan.

    Er was ook een voorval met haar dagelijkse ontvangst van de Heilige Communie. Toen de eucharistische vasten op middernacht begon en duurde tot het tijdstip van de ontvangst, at Anita geen ontbijt en ging ze onmiddellijk na de Mis naar school. Vermits ze te laat op school zou zijn als ze eerst naar huis ging ontbijten, verkoos ze te blijven vasten, in navolging van Onze Heer die vaak maaltijden oversloeg tijdens Zijn publieke ambt. Toen haar moeder vaststelde dat ze geen ontbijt at, bereidde ze er elke dag één voor haar, en pakte het in zodat Anita kon eten voordat de lessen begonnen. Men zag dikwijls dat ze haar ontbijt weggaf aan de eerste de beste arme die ze op straat tegenkwam.

    Haar liefde voor Jezus was groot, zo groot dat wanneer haar kameraden naar haar op zoek gingen, ze haar vaak in de kerk vonden, waar ze lange tijd bij het Heilig Sacrament verbleef.

    Na een aantal lezingen in 1929 door Pater Anzuini van het Gezelschap van Jezus, begonnen Anita en haar kameraden in de parochie te werken voor het Apostolaat van het Gebed. Pater Anzuini was in Italië goed gekend als apostel van de devotie aan het Heilig Hart van Jezus, en als begeleider van zielen. Nadat hij Anitas biecht had afgenomen, zei hij: "Dit is geen gewone ziel ... maar een die reeds heel geavanceerd is van geest."

    Anita werkte vooral graag voor de missies, en maakte kledingstukken voor de niet-Christelijke kinderen. Ze vroeg aan haar kameraden, de parochie, en het hele land ook geld voor de missies. Ze ontfermde zich ook over de armen die weinig of geen geld hadden om aan de priester te geven, na het doopsel van hun kinderen. Om hen niet in verlegenheid te brengen, zamelde ze geld in en gaf het aan zuster Felicita. De zuster vertelde: "Anita kwam bij mij en gaf me in alle stilte een klein geldbedrag. Ze deed al haar liefdadigheidswerken met zo veel nederigheid dat niemand haar liefdadigheid opmerkte."

    De rijpheid van haar ziel was tot die mate gevorderd, dat ze zichzelf aan God wilde geven. Uit een nota die ze schreef weten we, dat Anita voor het eerst een religieuze roeping had gehad toen ze twaalf jaar oud was. Tijdens één van haar uitstapjes voor de missies, keerde ze terug naar huis en reed met haar fiets een steile helling af toen haar remmen het begaven. De dood leek onvermijdelijk, maar ze had het besef om zichzelf volledig aan Jezus te geven als ze ongedeerd bleef. Ze kwam thuis, ongedeerd en uitermate gelukkig. Vermits ze ongedeerd was gebleven, besefte ze dat God haar aanbieding had aanvaard.

    Naarmate ze ouder werd zorgden haar contacten met de Zusters van de H. Dorothy en de gesprekken met haar biechtvader ervoor, dat haar verlangen naar een religieus leven versterkt werd. Haar ouders waren echter niet zo blij om haar te moeten verliezen. Ze hadden altijd gehoopt dat één van hun zonen voor het priesterschap zou kiezen, maar geen van hen leek daartoe geneigd. Vooral haar moeder probeerde Anita van mening te doen veranderen, maar de tussenkomst van bepaalde priesters die Anita kenden, brachten haar moeder op andere gedachten.

    Op voorstel van haar vader liet ze zich fotograferen met haar lange vlechten over haar schouders. Ze gaf toe dat ze zich hier ongemakkelijk bij voelde omdat ze het ijdel vond, maar ze gehoorzaamde.

    De keuze van een religieuze orde liet ze volledig over aan haar biechtvader, Monseigneur Angelo Pasquinelli, die te rade ging bij geestelijken die Anita kenden. Ze waren het erover eens dat Anita een leven als Karmelietenzuster leek te overwegen, en hiervoor ook geschikt was. De goede Monseigneur koos voor Anita het Instituut van de Nonnen van de Derde Orde der Karmelieten, een orde die in 1874 gesticht werd door Zuster Theresa Maria van het Kruis, wiens Reden voor zaligverklaring lopende is.

               

    Over de beslissing om de keuze van religieuze orde aan iemand anders over te laten, zei één van Anitas vriendinnen: “Ik stelde me ook de vraag welke orde ik zou vervoegen. Op een dag zei Anita me:’Ga naar Monseigneur Pasquilini en vraag hem:Monseigneur, waar wil Jezus dat ik heen ga?. En dan gehoorzaam je hem alsof God tot je gesproken heeft’. Ik deed dit, en mijn zorgen waren voorbij. Ik was zo gelukkig als nu”.

               

    De twee vriendinnen waren voorbestemd voor hetzelfde klooster, en traden op 24 mei 1930 toe tot het Corpus Domini klooster in Firenze. Toen ze arriveerden zei haar vriendin dat Anita sprong van vreugde en uitriep: ‘We zijn eindelijk aangekomen’.

    Het klooster Corpus Domini in Firenze was het huis voor de proefperiode voor de kandidaten voor het instituut, waar ze intellectueel onderwijs en spirituele vorming kregen. De nonnen hielden er een kleuterschool, in de basisklassen gaf men les in naaien, muziek en talen, en in de hogere klassen gaven ze een tijdje les in commerciële vaardigheden, maar het klooster is in Firenze vooral gekend als het Instituut van Eeuwigdurende Aanbidding. Anita was verrukt toen ze zag dat twee nonnen, gekleed als Karmelietes, dag en nacht afwisselend doorbrachten bij het Heilig Sacrament. Dit godsvruchtige gebruik, dat uitdrukkelijk werd ingesteld door de Eerbiedwaardige stichtster, ging zelfs door tijdens de jaren van de Tweede Wereldoorlog, terwijl luchtbombardementen in de omgeving alles vernielden.

    Op de avond van Anitas intrede in het klooster, stelde de overste de gebruikelijke vraag aan Anita: "Waarom kwam je naar Karmel?" Hierop antwoordde ze: "Om heilig te worden zoals de Heilige Theresa." Anita paste zich goed aan het religieuze leven aan. Ze aanvaardde nederig verwijten die voor anderen bedoeld waren die overtredingen hadden begaan, en zei niets wanneer anderen de eer kregen voor een goeie daad die zij had verricht. Ze schreef naar huis: "Ik leef een gezegend leven en ik heb zo veel gelukkige dagen..." In een andere brief vertrouwde ze haar moeder toe dat ze kleine maagproblemen had, die ze onbeduidend vond.

    Maar haar gezondheid, die tot dan uitstekend was geweest, begon te verslechteren door de zwakte en de koorts die met tussenpozen terugkwamen. De dokters die Anita raadpleegden, stelden de diagnose van darmkoorts, die men toen de Maltakoorts noemde. Dit waren de eerste tekenen van een ziekte die haar uiteindelijk tot aan haar dood aan het bed zouden kluisteren.

    Wanneer men vroeg hoe ze zich voelde, verborg ze het feit dat ze ziek was met een voortdurende glimlach, maar de kleur van haar gelaat onthulde haar trieste toestand. Andere keren lachte ze en zei ze dat ze zich goed voelde, omdat Jezus het zo wilde.

    Vermits ze altijd ten dienste van de gemeenschap wou staan, stond men haar soms toe om iemand te vervangen wanneer het diens tijd was voor de aanbidding. "In de Eucharistie leek ze een serafijn," zei één van de zusters. "Ze opende bijna nooit een boek, en bleef constant met haar ogen op de hostie gericht. Ik heb haar nooit een comfortabele houding zien aannemen. Ze zat onbeweeglijk zonder tegen haar stoel te leunen."

    Om haar herstel te bevorderen zonden de goede zusters haar naar een dorpje tussen de heuvels aan de rand van Firenze, maar haar toestand bleef verslechteren.

    Met spijt gaven de zusters haar terug aan haar gezin, en zeiden haar dat ze snel moest beter worden en naar hen terugkeren. Anita verliet het klooster in augustus 1931, na vijftien maanden kloosterleven. Toen haar moeder haar kwam ophalen, zei de overste tegen haar: "Dit kind is een engel." Anita aanvaardde haar diepe teleurstelling met tranen, maar ze aanvaardde dit opnieuw als de wil van God en zei: "Ik ben er zeker van dat ik mezelf nog volledig aan Jezus kan geven als ik thuis ben, en dat ik door mijn lijden veel zielen kan redden." Ze zou echter nooit meer naar het klooster terugkeren.

    Anita bleef steeds in hartelijk contact met de zusters, en op de feestdag van de H. Theresa van Jezus, stuurde ze een paar van haar eenvoudige gedichtjes naar de gemeenschap van Corpus Domini. Op die manier trad ze in de voetsporen van de H. Theresa van Jezus en de H. Johannes van het Kruis, wiens gedichten als klassiekers worden beschouwd in de melodieuze, Castiliaanse taal.

    Hoewel Anita’s gedichten niet als echt artistiek beschouwd worden, onthult de inhoud de liefde van haar hart, de gevoelens van haar ziel en de teergevoeligheid van haar liefdadigheid. In sommige van deze gedichten onthulde ze hoeveel moeite het haar kostte om het religieuze leven achter te laten, maar ook de bereidwilligheid om zichzelf conform te maken aan de wil van God, om zielen te redden, en om een heilig leven te bereiken in de wereld.

    Na haar terugkeer naar huis bleven de problemen met haar darmen en buikvlies voortduren, maar ondanks de ernstige beslissing van de dokter en de bezorgdheid van haar gezin, vond Anita dat ze Jezus moest danken voor de kracht die Hij haar had gegeven om rustig te blijven, en ze herhaalde regelmatig de woorden: Deo Gratias.

    In een brief aan Zuster Carmelitane van het instituut, schreef Anita: "Ik ben blij dat je het doel dat je nastreeft bereikt, maar ik benijd je niet omdat Jezus voor mij een verheven missie gekozen heeft, die van het lijden."

    Anita stelde voor zichzelf een levensregel en dagelijkse voorschriften op. Ze schreef dat ze, wanneer ze ’s morgens wakker werd, de dag met al z’n problemen en pijn aan God opdroeg, en "een eindeloos aantal intenties" maakte die ze opdroeg voor Zijn glorie, de bekering van de zondaars, en de heiligmaking van zielen. Tot het achtste uur vereerde ze het Heilig Sacrament. Als ze ertoe in staat was, bezocht ze elke eerste donderdag van de maand het Heilig Sacrament. Elke morgen maakte ze tijd voor bezinning, en ’s middags deed ze een gewetensonderzoek. ’s Avonds waren er gebeden voor een gelukkige dood en nog een gewetensonderzoek. Iedere eerste zaterdag bracht ze door met de Madonna van de Rozenkrans en bad ze de Rozenkrans. Voor Anita was dagelijkse bezinning een belangrijk aspect van haar leven, omdat het ook opgelegd werd door de Karmelietenorde.

    Anita besefte al gauw dat ze nooit naar het instituut zou terugkeren om een non in de Karmelietenorde te worden, maar niets weerhield haar om toe te treden tot de Derde Orde van de Karmelieten, en kort erna, op 1 juli 1935, werd ze tot Ongeschoeide Karmeliet van de Derde Orde uitgeroepen. Ze werd tot deze beslissing geïnspireerd door de H. Theresa van het Kind Jezus en door haar overgave, haar vertrouwen in God, en volkomen trouw in de kleine dingen die ze in haar dagelijkse leven opdroeg. Anita las de werken van de H. Theresa van Jezus en die van de H. Johannes van het Kruis. Sommige van haar gedichten weerspiegelen haar liefde voor deze twee grote heiligen. Eens schreef ze: "Ik hou van Carmel met een drukkende liefde, maar bovenal hou ik van de wil van mijn Heer." Anita kende ook de aanbeveling van de H. Johannes van het Kruis goed en schreef: "Om het bezit van Alles te bereiken, moeten we langsheen de weg van Niets."

    Anita kende ook een andere Karmelietenheilige, de H. Theresa Margaret Redi, wiens heiligdom ze in Firenze bezocht. Ze bezocht ook het heiligdom van de Madonna der Karmelieten, dat onder toezicht stond van de Karmelietenmonniken, en ze kende ook de spirituele leer van de H. Elisabeth van de Drie-eenheid goed.

    Twee jaar nadat lid was geworden van de Derde Orde, werd Anita ingelijfd bij de Katholieke Actie, en als één van haar goede daden was ze blij om kinderen voor te bereiden op hun Eerste Communie. Ze stond in de organisatie bekend als een levendig en gelukkig persoon, die de vermoeiende liefdadigheidswerken door zichzelf en anderen opfleurde.

    Uiteindelijk zorgde Anita’s lichamelijk toestand opnieuw voor problemen met buikvliesontsteking en koorts, die haar de volgende acht jaar, tot aan haar dood, aan het bed gekluisterd hielden. Tijdens deze periode werd ze verzorgd door haar moeder en haar twee zussen Rita en Irma. Anita betreurde het dat ze hen zoveel tot last was, maar ze gaf zich over aan de wil van God, klaagde nooit, en slaagde er altijd in te glimlachen, ook al leed ze enorm. Haar spirituele begeleider, Monseigneur Pasquinelli, vermeldde haar spirituele vurigheid, en onthulde dat ze de precieze dag en uur van haar dood kende.

    Bovenop haar lijden, deed Anita nog op andere manieren boete. Eén ervan was dat ze at zonder te klagen wat ze te eten kreeg, of zonder haar verlangen te uiten om iets anders te eten. Toen ze dorst had, vooral tijdens de hitte van de zomer, onderbrak ze haar eucharistische vasten niet, en als ze om water vroeg omdat haar mond dikwijls droog was, klaagde ze nooit als men het haar niet onmiddellijk bracht. Ze gebruikte ook voorwerpen om boete te doen, waarvan er een aantal nog altijd bewaard zijn als relikwieën.

    Ze sprak nooit over haar lijden, tenzij men het haar opdroeg en ze moest gehoorzamen. Ze was echter eerlijk en rechtuit met haar dokter, en was heel nauwgezet in het opvolgen van de voorschriften. Maar ze vond meer troost in haar liefde voor Jezus en de Heilige Maagd.

    Toen haar spirituele begeleider, Monseigneur Pasquinelli, besefte dat menselijke remedies niet geschikt waren om haar gezondheid te doen terugkeren, besloot hij met haar naar Lourdes te gaan. Ze maakten de treinreis in september 1935. Voor Anita was de reis een boetedoening, en bij aankomst was ze volledig uitgeput door de pijn die nog verergerd leek te zijn. Maar, ze nam deel aan alle activiteiten of aanschouwde ze, en bedankte de Heilige Maagd voor de kracht om haar toestand te verdragen. Toen ze naar Lucca terugkeerde was ze heel rustig, en men kon zien dat de pijn een beetje verlicht was.

    We weten dat Anita een aantal brieven schreef tijdens haar bedlegerigheid, maar het is moeilijk om er zelfs één te vinden waarin ze de Madonna of haar deugden, waarnaar ze streefde om ze na te volgen, niet vernoemde. Anita voelde dat ze altijd onder de moederlijke bescherming van de Heilige Maagd stond, en dat Ze altijd dichtbij was om haar te troosten in haar pijnlijke beklimming naar heiligheid.

    De Katholieke Actie, waar ze deel van uitmaakte voordat ze ernstig ziek werd, werd niet vergeten. Als ze niet tussen de armen en de zieken kon werken, kon ze tenminste lijden voor hen en de redding van de zielen. Ze werd ook lid van de Female Association Group van de H. Gemma Galgani, wiens relikwieën te vinden zijn in Anitas geboortestad. Enkel de Hemel weet welke genaden verleend werden dankzij Anita.

    Omdat Anita haar bed en haar huis niet kon verlaten, werd de Mis soms in haar kamer gehouden, tot haar grote tevredenheid. Eén zo’n Mis werd opgedragen op het feest van de H. Agnes, die Anita in één van haar brieven vermelde. Anita bewonderde deze kleine heilige voor haar zuiverheid en standvastigheid waarmee ze de folteringen doorstond die haar martelaarschap voorafgingen.

    Volgens Pater Nazzareno en haar spirituele begeleider, begon Anita mensen te ontvangen die vroegen om voor haar te bidden of die troost zochten in haar beproevingen. Na een tijdje werden de bezoekers zo talrijk, dat er een "constant komen en gaan" was. De bezoekers vonden troost en geïnspireerd advies. Velen hadden lichamelijke ziekten die nietig waren in vergelijking met het lijden van Anita, maar toch, ondanks haar pijn glimlachte Anita en bleef een troost zijn voor hen die gebukt gingen onder de wereldlijke problemen.

    Een vriendin die soms voor haar zorgde zei, dat elke keer dat iemand op het punt stond te vertrekken, Anita een overweging uit haar lectuur of haar bezinning vermelde en op die manier een goeie gedachte meegaf. Op het einde van zo’n dagen kon ze niet verbergen dat ze uitgeput was.

    Anita moest nu bijna constant braken, wat veroorzaakt werd door een tumor in de maag. Om die reden was de priester die haar de Heilige Communie kwam brengen, niet zeker of hij haar die kon geven, uit angst voor onvrijwillige oneerbiedigheid. Maar Anita stelde hem gerust: "Zodra ik voel dat de priester op komst is met de Eucharistische Jezus, stopt alles alsof mijn maag verrukt is door Zijn bezoek ... Er is geen gevaar zolang het Sacrament in mij blijft."

    Bovenop het vele kokhalzen, kreeg ze door haar hoge temperatuur een mooie, rooskleurige gelaatskleur, die velen verkeerdelijk deed denken dat ze zich beter voelde vermits ze altijd glimlachte en goed geluimd was. Ze sprak met iedereen, maar nooit over haar lijden. Wanneer men een vraag stelde over haar toestand, glimlachte Anita altijd en veranderde van onderwerp. Maar het lijden van Anita "vormden een traag en aanslepend martelaarschap."

    Tijdens haar laatste levensjaar kreeg Anita nog een andere ziekte, een tumor in "een delicaat deel van het lichaam." De dokter besloot dat een operatie nodig was, en deed de ingreep zonder verdovingsmiddel. Nadien zei hij: "Ze kloeg geen enkel moment, en bood geen enkele weerstand." Na deze operatie en tijdens haar hele lijden, aanvaarde ze nooit iets dat haar pijn zou verzachten, omdat ze haar hele toestand voor de liefde voor God en de redding van de zielen wou geven. In gehoorzaamheid aanvaarde ze echter inspuitingen die infecties moesten voorkomen.

    Uiteindelijk kreeg ze te maken met voortdurende hartkloppingen. Anita wendde ze ten goede aan door te bidden: "Lieve Heer, elke hartklopping is er één van liefde voor U." De tumor zaaide zich uit van de darm naar de maag en in de luchtpijp. Er was een chirurgische ingreep nodig, die ze gehoorzamend toeliet.

    Bovenop de pijnen die ze doorstond kwam er ook pijn van geestelijke aard, met name angst dat ze niet op de juiste manier zou sterven. Ze zei: "Ik streef in deze aanvallen om te vertrouwen in de liefde van God." Tijdens deze momenten werd ze bijgestaan door Pater Nazzareno, en gehoorzaamde ze blindelings naar de aanbevelingen van haar spirituele begeleider. "Ik neem mijn toevlucht tot gehoorzaamheid en dan wordt ik gekalmeerd," zei ze.

    Naast alle reeds vermelde pijnen, kreeg Anita er nog drie andere te doorstaan: reuma, longproblemen, en ontsteking van de ingewanden. Anita was in staat om een kort bericht naar een priester te schrijven waarin ze vermeldde: "Jezus is zo goed voor mij dat hij me laat deelnemen in het lijden van het kruis."

    Bij een andere gelegenheid vertelde de dokter haar dat hij geen verklaring had dat ze er nog was, behalve als mirakel van God. Nadien merkte Anita op, dat haar toestand haar in volledige overgave aan de genade van God overliet, vermits ze altijd in dodelijke toestand was.

    Haar acht jaar van martelaarschap waren nu bijna ten einde. Op 23 augustus ontving ze de laatste sacramenten en het Viaticum ... het voedsel voor de overgang doorheen de dood naar het eeuwige leven ... die ze met vreugde in ontvangst nam. Maar op 24 augustus, het feest van de H. Bartolomeüs de Apostel, de patroonheilige van haar parochie, de dag dat ze voorspeld had dat ze zou sterven, vroeg ze aan haar zus om haar handen in gebedshouding te vouwen, vermits ze dit niet meer zelf kon doen. En dan, terwijl men de feestdag vierde, vertrok Anita naar haar hemelse beloning. Ze was in het wit gekleed, als symbool voor haar onschuld, en in haar handen had ze een kruisbeeldje en een rozenkrans.

    Zij die haar tijdens haar leven hadden bezocht, en zij die van haar spiritualiteit gehoord hadden, kwamen samen in het huis om naast haar lichaam te bidden. Velen zeiden, dat ze na hun gesprek met Anita de moed hadden gekregen om terug te keren naar de sacramenten. Anderen verklaarden dat ze dankzij Anitas gebeden en aanmoediging, hun beproevingen konden aanvaarden. Toen men haar naar de kerk bracht om de laatste zegeningen te ontvangen, werd ze bezocht door grote menigten, en een enorme processie, voorafgegaan door verscheidene priesters, vergezelden haar lichaam naar het kerkhof, waar het te rusten werd gelegd in het graf van haar vader die haar in de dood was voorgegaan.

    In haar testament verdeelde ze haar weinige bezittingen, en verzocht ze dat er op haar graf een eenvoudig houten kruis zou komen, met de datum van haar geboorte en dood, en als naam: "Deo Gratias." Haar wensen werden niet vervuld, want op de marmeren plaat staat er te lezen: "30-3-1910 - 24-VIII-1942, Anita Cantieri, Volgelinge van Jezus aan het Kruis, Zoekster van de hemelse kerk. Ze vroeg om enkel de woorden ‘Deo Gratias’ op haar graf."

    Elke dag komen er verzoeken voor relikwieën, stukjes van haar kledij, en voor toestemming om in haar kamer te bidden.

    Anita's reden voor haar zaligverklaring werd ingediend in 1977. In 1991 werd ze Eerbiedwaardig verklaard.

    Bron: Joan Carroll Cruz

    Vertaling: Mario Lossie


    08-02-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eerbiedwaardige Edel Quinn [1907-1944]
    Eerbiedwaardige Edel Quinn [1907-1944]


    Veel van de heilige personen in dit boek, verrichtten grote liefdadigheidswerken waarbij ze de zieken en de armen hielpen, onderwezen, en deelnamen aan allerlei ambten, maar geen enkele deed dat lijdend aan tuberculose zoals Edel Quinn, die vanaf de leeftijd van vijfentwintig jaar tot aan haar dood op vierendertigjarige leeftijd, in de wijngaard van de Heer werkte. Ondanks haar ziekte, stond zij tijdens die negen jaar ten dienste van anderen, steeds vol vreugde, en voortdurend met O.L.V. als haar rolmodel.

    Edel Maria Quinn werd op 14 september 1907 geboren te Ierland, in Greenane, nabij Kanturk, een klein stadje in County Cork. Ze was het eerste kind van Charles Quinn, een bankdirecteur, en Louise Burke Browne. Vier dagen na haar geboorte werd ze gedoopt door Pater Green, in de Kerk van de H. Maria te Castlemagner. Haar moeder wilde haar Adèle noemen, met een "e" aan het einde, maar de priester legde het verband tussen haar naam en het verkleinwoord van de bloem Edelweiss, en op één of andere manier bleef de naam Edel hangen. Nadat ze omwille van haar vaders’ tewerkstellingen een paar keer verhuisd waren, vestigde het gezin zich uiteindelijk in Dublin. Op dat moment was het gezin al uitgebreid met drie meisjes, Leslie, Mona, en Dorothea, en één jongen, Raphael. De kinderen groeiden op in een sfeer van vreugde, vrijheid en wederzijds begrip met Edel, de oudste, als leidster.


    Geboortehuis van Edel Quin, Kanturk, County Cork

    Volgens Moeder Thomas Aquinas, herinnerde men haar in de lagere schoolklassen als "een echte rakker op school, niet stout, maar altijd vol kracht, levenslust en vrolijkheid, en altijd te vinden om iemand een poets te bakken. Ze was het middelpunt van elke groep die plezier maakte of kattenkwaad uithaalde..." Het kind had ook een andere zijde. "Hoewel ze zorgeloos en levendig was, was ze nooit slordig in haar werk of haar voorkomen... Haar onbaatzuchtigheid en bereidheid om ten dienste te staan, waren opmerkelijk. Ze was een geboren organisatrice, en alles wat ze deed, deed ze goed."

    Twee jaar lang ging ze naar een kostschool in Engeland, waar men zich haar herinnerde als een heel principiële leerlinge, volkomen betrouwbaar, met aandacht voor elke taak, en bijna overdreven vriendelijk. Omwille van haar vaardigheden werd ze verkozen tot kapitein van het cricketteam, en haar andere activiteiten waren tennis, dansen en piano spelen.

    Maar haar gelukkige schooldagen kwamen ten einde toen het gezin zich in Dublin vestigde. Het gezinsinkomen daalde, waardoor Edel genoodzaakt werd om haar steentje bij te dragen aan de financiële steun van het gezin. Edel was zeventien jaar oud. In haar enthousiasme om het gezin bij te staan, volgde Edel handelsonderricht, en na het afstuderen kreeg ze een secretariaatsfunctie bij ‘Chagny Tile Works’. Haar werkgever bestempelde haar als een modelwerkneemster, en een perfecte secretaresse die snel al haar taken beheerste en ze foutloos uitvoerde.

    Vermits ze het oudste kind was, wendde het gezin zich instinctief tot haar om advies te vragen, want ze had bij alle gezinsleden een bijzondere plaats in hun harten. Haar vader noemde haar zelfs "Grootje," waarmee hij aantoonde hoe wijs en rijp hij haar aanbevelingen vond.

    Edels innerlijke leven maakte voortdurend vorderingen, zelfs in die mate dat een vriendin, die later een Kartuizernon werd schreef, dat ze Edel Quinn kende rond het jaar 1930-1931 toen Edel zo’n drieëntwintig jaar oud was: "Sinds het begin (van onze vriendschap) was ik er van overtuigd dat ik contact had met een uitverkoren ziel. Men voelde bij haar een bewustzijn van leven in de goddelijke aanwezigheid. Ze sprak er niet over, maar haar persoonlijkheid straalde een sfeer van gemoedsrust uit. Toch was ze de vrolijkheid zelve. Dat was één van de meest buitengewone aspecten van haar hele gedrag: volkomen natuurlijk en blijkbaar met het grootste gemak, combineerde ze een diep innerlijk leven met alle voordelen van sociaal succes: jeugd, charme, slimheid, graag plezier maken, onschuldige vrolijkheid, een vurig gevoel voor humor, een pienter oordeel, een talent voor muziek, en vaardigheid in sporttakken zoals tennis, dansen en golf, wat ze allemaal heel graag deed maar later opgaf om haar vrije tijd aan het apostolaat van het Legioen van Maria te wijden."

    Het nam wat tijd in beslag om haar roeping in het leven te overwegen, en toen ze er zeker van was maakte ze regelingen om de Orde der Clarissen in Belfast te vervoegen. Haar intrede was gepland voor april 1932. Ze was vijfentwintig jaar oud. Haar vrienden waren verbaasd door haar beslissing, maar weken later kregen ze de onaangename verrassing dat ze tuberculose had opgelopen en naar een sanatorium was gebracht. Sommigen staken de schuld op haar dieet omdat ze vastte, dikwijls maaltijden miste, en geen melk, boter en vlees at.

    Diegenen die haar in het sanatorium bezochten, stelden vast dat ze altijd straalde en vol plezier was, en er steeds in slaagde te vermijden over haar gezondheidstoestand te praten. Ze klaagde nooit, en lachte haar pijn weg. Ze bleef echter niet lang in het sanatorium omdat ze wist dat haar ouders, die niet rijk waren, gebukt gingen onder de kosten die ze maakte. Ze keerde terug naar huis en stelde al spoedig vast dat geen enkel behandeling succesvol was geweest. Ze besloot dan om haar aandacht en overblijvende energie in iets nuttigs te steken. Ondanks haar aanslepende ziekte, vond ze werk als secretaresse bij de firma "Callow’s Engineering Works," en ze werd ook een actiever lid van een bestuursraad van het Legioen van Maria.

    Edel hervatte haar gewoonlijke, sobere bestaan van vasten en kastijdingen, en ze liet niet toe dat haar ziekte een obstakel werd in haar streven naar een hechtere vereniging met God. De enige gunst die ze zichzelf toestond, was een dag rust wanneer ze een longbloeding had gekregen.

    Haar diepe liefde voor de Heilige Moeder had haar naar het Legioen van Maria geleid, waar haar spirituele leven open bloeide. Ze was toegetreden om Maria beter te dienen en om zielen tot Christus te brengen. Maria, wiens deugden en karaktertrekken Edel in haar eigen leven trachtte na te volgen, was haar voorbeeld. Ze las veel over de Heilige Moeder, vooral "De Ware Godsvrucht" en "Het Geheim van Maria," van de H. Louis-Marie de Montfort, de twee voornaamste boeken van het Legioen. Ze voelde zich ook aangetrokken tot de H. Theresa van Lisieux, wiens boek, "Verhaal ener Ziel," één van Edels’ meest gekoesterde bezittingen werd. Nog een paar van haar favorieten waren de H. Juliana van Norwich, De H. Johannes van het Kruis, de H. Theresa van Avila, Zuster Elisabeth van de Drie-eenheid, en Elisabeth Leseur, een wereldlijke heilige van de moderne tijden.

    Ondanks haar ziekte stond Edel altijd klaar om anderen te helpen. Haar zwakke gezondheid was nooit een voorwendsel om een dienst te weigeren. Integendeel. Eén van de zusters zei dat, ondanks Edels fysieke toestand, "Haar opmerkelijkste eigenschap misschien haar schijnbaar onuitputtelijke drijfkracht was. Wanneer de gelegenheid zich voordeed, toonde ze een ongelooflijke energie en felheid in haar onzelfzuchtigheid. Zolang ik haar gekend had, had ik haar nooit vermoeid of slenterend gezien, Ze was altijd enthousiast dat ze mensen kon helpen." De enige keer wanneer zij die haar kenden zich realiseerden dat ze zich niet goed voelde, was wanneer ze neerzat, omdat ze ver achterover leunde op haar stoel, een positie die blijkbaar haar longen ontlastte.

    Op één of andere manier leek Edel altijd vol energie. Ze toonde ook een opmerkelijke vreugde en sereniteit, zelfs in de moeilijkste omstandigheden. "Haar goede humeur was onfeilbaar. Ze had geen stemmingswisselingen." Ze at matig, en kon makkelijk een maaltijd overslaan. ’s Avonds laat ging ze rusten en, als boetedoening, sliep ze op een heel hard bed.

    Omwille van haar tuberculose, werd Edel er soms van beschuldigd diegenen waar ze mee in contact kwam in gevaar te brengen. Maar in Ierland was er in die tijd geen vrees om tuberculose op te lopen door een sporadische omgang met iemand. Men geloofde dat tuberculose enkel besmettelijk was wanneer men in dezelfde kamer sliep als een patiënt, en dat het enkel tijdens de laatste zes maanden voor het overlijden gevaarlijk was.

    Toen Edels’ gezondheid wat verbeterde, droomde ze van het opstarten van groepen van het Legioen van Maria in Engeland en omliggende landen, en stelde haar idee voor aan het Legioen. Ze kreeg antwoord op haar voorstel in de vorm van een uitnodiging om als lid het Legioen in Oost-Afrika te verspreiden. Ze gaf zich meteen op als vrijwilligster. Haar verzoek werd eerst betwist, maar na een vergadering met het consilium, het bestuur van het Legioen, in aanwezigheid van Frank Duff, de oprichter, werd Edels’ verzoek goedgekeurd.

    Nu het gezin het beter stelde en de kinderen groter waren, vond Edel dat ze niet meer onmisbaar was. Ze verliet het ouderlijke huis en haar dierbaren, wetende dat ze hen waarschijnlijk nooit meer zou terug zien.


    Edel Quin scheept in naar Afrika

    Na een zeereis van een maand, kwam ze op 24 november 1936 aan in Naïrobi, Kenia, waar ze zich in het H. Theresa klooster vestigde. Ze kreeg al snel te kampen met moeilijkheden. Edel stelde vast dat er twintig verschillende stammen waren, de meeste met verschillende talen en dialecten die geen overeenkomsten hadden met elkaar. Er waren ook nog een aantal Europeanen, die apart leefden. Maar de taalbarrières waren niet het enige probleem. Er was ook het regenseizoen, die de wegen waterig en ontoegankelijk maakte. Daardoor moest Edel vaak haar chauffeur en wagen achterlaten om te voet in de modder naar haar vergaderingen te gaan. Sommige tochten waren aanzienlijk lang, en ze waren ook uiterst oncomfortabel vermits Edel regen, hitte of verstikkend stof moest doorstaan. Maar ondanks de moeilijkheden waren er, negen maanden na haar aankomst, dertig bestuursgroepen.

    De uren die ze reisde, bracht Edel in bezinning en gebed door, die haar ongetwijfeld steunden want ze overwon alle hindernissen en vestigde het Legioen niet alleen in Naïrobi, maar ook in het grootste deel van Kenia, Oeganda, Nyasaland en Tanganyika.

    Twee jaar na haar aankomst in Afrika kreeg ze een ernstige malaria-aanval, maar zodra ze terug voldoende kracht had, zette ze haar werk verder. Vier jaar na haar aankomst, reisde ze naar het eiland Mauritius, waar ze dertig groepen van het Legioen vestigde. Niet lang nadat ze teruggekeerd was naar het vasteland, stortte ze volledig in toen ze terug malaria kreeg, en een borstvliesontsteking die zo ernstig was dat iedereen dacht dat ze stervende was. Deze keer werd ze voor zes maanden rust naar een sanatorium gestuurd, waar ze opnieuw haar activiteiten voortzette. Wanneer ze niet uit bed kon, kon ze schrijven om haar briefwisseling met het hoofdkwartier van het Legioen in Ierland te onderhouden, en ze schreef ook naar talloze groepen in Afrika om de activiteiten te adviseren, aan te moedigen en onder toezicht te houden.

    De missionarissen zagen welke goede resultaten het Legioen tot stand bracht: velen keerden terug naar de Kerk. Er waren veel bekeringen en doopsels, de Mis werd trouw bijgewoond en er was een nieuwe vurigheid in het Christelijke leven, waardoor Edel bestookt werd met nieuwe aanvragen om meer groepen tot stand te brengen. Zwak als ze was, ging ze voort met haar werk en er werden honderden bijkomende groepen gevestigd.

    Het is verbazingwekkend, hoe deze jonge vrouw die aan tuberculose en malaria leed, en op dat moment slechts zo’n 35 à 40 kg woog, zo veel kon verwezenlijken. Toen één van de zusters zag dat ze nauwelijks kon stappen maar toch met de wagen en de trein verre bezoeken aflegde , zei ze: "Als je zo doorgaat, zal men je op een dag in een wagen of trein dood terugvinden." Edel antwoordde: "Onze Lieve Vrouw zal dat nooit toelaten." Edel wist dat ze het werk van de Heilige Moeder deed, en dat Maria haar zou helpen, en ze ging door met het vestigen van nieuwe bestuursgroepen.

    Nadat ze alle territoriale-, stammen-, rassen- en taalproblemen had overwonnen om honderden bestuursgroepen op te richten, stierf Edel op 12 mei 1944 op zevenendertigjarige leeftijd, nadat ze met haar lippen een kruisbeeld had aangeraakt en de naam van Jezus had uitgesproken.

    Haar graf in Naïrobi werd een bedevaartsoord, en er werden ontelbare gunsten bekomen door haar voorspraak.


    Het graf van Edel Quinn in Naïrobi

    De Heilige Vader, Paus Johannes Paulus II verklaarde tijdens een speciale vergadering: "Er bestaat geen twijfel dat de Dienares van God, Edel Maria Quinn, een wereldlijke maagd van het Legioen van Maria, de theologische en voornaamste deugden tot op een heldhaftig niveau uitvoerde..." Met deze uitspraak verkreeg Edel de titel van Eerbiedwaardige.

    Kort na haar dood verklaarde een Naïrobische priester aan een missionaris: "Lang nadat wij zullen verdwenen zijn, zal de naam Edel Quinn op Afrikaanse bodem in verering uitgesproken worden." Het waren voorspellende woorden, behalve dat haar naam niet enkel in Afrika in verering wordt uitgesproken, maar overal ter wereld.

    Bron: Joan Carroll Cruz

    Vertaling: Mario Lossie

    07-02-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dienares van God: Dorothy Day [1897-1980]
    Dienares van God: Dorothy Day [1897-1980]


    Bijna onmiddellijk na haar dood ontstond er een controverse over de vraag of Dorothy Day voor mogelijke heiligverklaring moest voorgesteld worden. Dorothy was per slot van rekening een communiste geweest, had een aantal liefdesverhoudingen gehad, abortus gepleegd, dertig dagen in de cel gezeten wegens het deelnemen aan een stakingspiket voor de suffragettes aan het Witte Huis, en werd ook nog eens zesmaal gearresteerd omdat ze verscheidene burgerrechten verdedigde, waarvan de laatste in 1973 waar ze demonstreerde voor de ‘United Farm Workers’ (De Amerikaanse Organisatie voor Landbouwers), in Fresno, Californië. Ze woonde ongehuwd samen, en kreeg een kind zonder de voordelen van huwelijksgeloften. Haar bekering na de geboorte van haar kind, en het deugdzaam leven dat ze sindsdien leidde, alsook haar onvermoeibare inzet voor de armen, werden door Kardinaal John O’Connor beschouwd als heiligenwerk, en het was hij die de redenen opgaf voor haar heiligverklaring. Voor zij die haar in haar beginjaren kenden, zou het voorstel om haar voor heiligverklaring op te geven belachelijk gemaakt geweest zijn, en openlijk bespot, maar voor hen die haar in haar latere jaren kenden was de heiligverklaring een uitgemaakte zaak na een leven van complexiteit en deugdelijkheid, wat velen aanzette tot gebed en streven naar sociale rechtvaardigheid.

    Dorothy's boeiende leven begon in San Francisco, waar haar gezin diep geschokt werd door de aardbeving van 1906. Haar vader John Day, een journalist, verloor z’n huis en z’n werk. Toen Dorothy acht jaar oud was, verhuisde het gezin naar een klein appartement boven een taverne in Chicagos South Side. Hier leefden ze in barre omstandigheden tot de vader bij een kleine krant in Chicago een job vond als sportredacteur. Nu ze een vast inkomen hadden, konden ze op zoek gaan naar betere huisvesting. Dorothys vader, die van Ierse afkomst was, was ook een renbaanfanaat, en later werd hij een steward en partner van de Hialeah renbaan te Florida. Hij toonde weinig genegenheid voor z’n kinderen, en had weinig of geen interesse in religie. De moeder van Dorothy, Grace Saterlee Day, die van Engelse afkomst was, had ook weinig behoefte aan religie. Geen van beide ouders ging naar de kerk.


    Dorothy en haar zus Della

    Dorothy werd voor het grootste deel in Chicago opgevoed, en begon al te lezen toen ze vier jaar oud was. Ze kreeg interesse in religie toen ze op zolder een Bijbel vond en er begon in te lezen. Later gaf ze toe dat ze er weinig van begreep, maar dat ze een gevoel van vroomheid had terwijl ze hem las.

    Dorothy was een uitstekende leerlinge. Toen ze zestien was, deed ze het zo goed op de Waller secundaire school, dat ze een studiebeurs kreeg voor de Universiteit van Illinois in Urbana. Nadat ze een professor over religie had horen spreken als iets dat voor zwakken was, besloot Dorothy, in haar jeugdige arrogantie, dat ze sterk was en er dus ook geen behoefte aan had. Ze hield op te geloven en begon heel bewust te vloeken, en verklaarde met trots dat ze atheïste was. Maar als het op haar inkomen aankwam, stopte ze haar trots weg. Ze had geen andere keuze dan te werken, en ze deed de afwas bij de YWCA [Welzijnsorganisatie voor Jonge Vrouwen], en deed huishoudelijke klusjes bij drie verschillende gezinnen, waar ze telkens bij inwoonde zodat ze voor de kinderen kon zorgen, wat haar goed uitkwam. Ze boende vloeren, waste kleren, en deed andere klusjes, die ze later beschreef als "verstikkend werk."

    Toen ze achttien was, verliet ze de school en verhuisde ze naar New York, waar ze toegaf een zorgeloos leven geleid te hebben, "en voor het eerst precies te doen wat ik wilde doen." Ze had de ambitie om journaliste te worden, maar had geen diploma of ervaring. Daardoor was het onmogelijk om werk te vinden bij de grotere kranten, en ze was verplicht om het werk aan te nemen dat ze kon krijgen. Hierdoor werd ze regelmatige correspondente voor de linkse publicatie, de Call en de New Masses.

    Nu kon ze de controversiële onderwerpen promoten, zoals vrouwenrechten, geboorteregeling, en de vrije liefde. Ze voelde zich vooral aangetrokken tot hen die het land probeerden te veranderen, zoals vakbonden en stakers. Ze genoot ook van het gezelschap van vooraanstaande schrijvers van haar tijd, waaronder Eugene O’Neill.

    Haar "zorgeloos leven" toen ze twintig was, hield ook een arrestatie in na een stakingpost voor de suffragettes. Eén van de belangrijkste indrukken die haar hiervan altijd zou bijblijven, was de vriendelijkheid die ze ervaarde van de opgesloten prostituees. Tijdens haar verblijf in de gevangenis las Dorothy de Bijbel, waarin ze vooral troost vond in de Psalmen. Haar "zorgeloos leven" hield ook een interesse in communistische idealen in, waarvoor ze een aantal vergaderingen bijwoonde. En ze had ook een aantal liefdesaffaires. Nadat ze tijdens één van haar affaires zwanger was geworden, pleegde ze illegaal abortus. Hier zou ze voor de rest van haar leven spijt van hebben. Ze huwde één keer, met een man waarvan we weinig weten behalve dat hij acht keer gehuwd was geweest. Ze reisde met hem naar Europa, begon zwaar te drinken, en verliet hem tijdens haar terugkeer naar de Verenigde Staten. Het huwelijk had nog geen jaar stand gehouden. Om tijdens deze perioden de eindjes aan mekaar te kunnen knopen, werkte Dorothy een tijdje als bibliotheekbediende, kassierster in een restaurant, corrector, en zelfs als bediende in een winkel van Montgomery Ward.

    Rond het jaar 1926, na haar mislukte huwelijk, ging ze op Staten Island samenwonen met Forster Batterham, een toegewijd atheïst. Forster was bioloog en anarchist. Dorothy werd terug zwanger, en deze keer besloot ze het kind te houden.

    Het was tijdens deze zwangerschap dat ze bijna constant begon te bidden, niet neergeknield, maar wandelend en terwijl ze haar werk deed. Ze las "de Imitatie van Christus," en hield vaak de Rozenkrans in haar handen, die iemand haar het jaar voordien gegeven had. Over de Rozenkrans zei ze: "Misschien heb ik hem niet correct gebeden, maar ik bleef hem bidden omdat het me gelukkig maakte." Ze begon ook naar de Katholieke kapel te gaan, waar ze "bad voor het geschenk van het geloof."

    De geboorte van het kind in juli 1927 zorgde voor groot geluk. Dorothy schreef in haar dagboek dat met haar dochters geboorte "de lente naderde. Mijn vreugde was zo groot dat ik in het ziekenhuisbed voor de New Masses een artikel over mijn kindje schreef, om mijn vreugde met de hele wereld te delen." Ze noemde het kind Tamara Teresa, wat in het Hebreeuws "kleine palmboom" betekent. Teresa verwees naar de grote H. Theresa van Avila, vermits de kersverse moeder onder de indruk was van diens autobiografie.

    Kort daarna was Dorothy vastberaden om het kind, en zichzelf, Katholiek te laten dopen. Ze liet zich onderrichten in het geloof, en werd dan met een enorm probleem geconfronteerd. Ze hield heel veel van Forster, maar haar overtuiging om gedoopt te worden kwam in conflict met zijn visies en hun immorele situatie. Vermits haar liefde voor de Kerk groter was, zette ze haar zielensmart opzij en verliet ze hem. Tamara en Dorothy werden gedoopt. Dorothy schreef: "Wanneer men een kind heeft, is het leven anders. Ik wilde niet dat mijn kind in de knoei kwam zoals ik dikwijls, zonder levensregel, en onderwijs... Ik wilde dat mijn kind geloofde, en als deel uitmaken van een kerk haar zo’n onschatbare genade zou geven als een geloof in God en de gezellige liefde van de heiligen, dan moest ik haar als Katholiek laten dopen."

    Sindsdien veranderde Dorothys leven. Op een dag, terwijl Dorothy in Washington D.C. was, bezocht ze het onvoltooide Heiligdom van de Onbevlekte Ontvangenis in de buurt van de Katholieke Universiteit van Amerika, en bad in de crypte. "Daar droeg ik een speciaal gebed op, wenend en angstig, dat op één of andere manier mijn verborgen talenten voor mijn medewerkers, voor de armen, naar boven bracht."

    De volgende man die in haar leven kwam, Peter Maurin, was anders dan de anderen die ze had gekend, en hij was iets ouder dan haar. Hij was auteur van dogmatisch materiaal, en lid van een broederschap dat onderricht gaf aan kinderen van de armen, liefdadigheidswerken deed, en eerbetuigingen en voorrechten schuwde. Hij was een man van hoge principes, en hij deelde Dorothy's visie om het erbarmelijke toenmalige Amerikaanse landschap te veranderen. Dorothy zou later verklaren dat Peters "geest en ideeën" essentieel waren voor de rest van haar leven, en het was hem die zij beschouwde als medestichter van haar krant, The Catholic Worker, [De Katholieke Werker] waarin ze haar religieuze overtuigingen verkondigde.

    De eerste editie van De Katholieke Werker, in mei 1933, had een oplage van 2.500 stuks. Tegen 1936 werden er 150.000 stuks gedrukt. Enthousiaste mensen verkochten exemplaren aan één cent per stuk, maar als de verkoop tegenviel gaven ze de exemplaren weg, door ze in wachtzalen van dokters achter te laten, en op bussen en trams. Het duurde niet lang tot de redacteurs post kregen van over de hele wereld.

    Bovenop het promoten van haar religieuze overtuigingen, gebruikte Dorothy de krant ook voor het verkondigen van haar trouw aan een neutraal pacifisme tijdens alle oorlogen in haar leven. En net zoals Ghandi streed ze voor het creëren van een geest van geweldloosheid. Dorothy schreef tijdens haar leven meer dan vierhonderd artikels voor haar krant, die men nu nog kan terugvinden op het internet. Ze schreef ook een autobiografie, een aantal boeken, en hield een dagboek bij dat goed van pas kwam voor biografen.




    Dorothy Day met Moeder Theresa

    Toen De Katholieke Werker een stevige reputatie had opgebouwd, opende Dorothy, met de inspiratie en hulp van Peter Maurin, een "Huis van Gastvrijheid," in de achterbuurten van New York, waar men voedsel voorzag voor de hongerlijdenden en onderdak voor de daklozen. Dit was in 1939, en ze huurden hiervoor een appartement nabij Tompkins Square, voor acht dollar per maand. Dorothy schreef: "het krioelde er van de ratten, er was geen verwarming, het was er vuil, en zelfs mensen uit de achterbuurten hadden het verlaten." Het werd natuurlijk opgekuist, opgeruimd, en leefbaar gemaakt. Vermits her en der mensen uit hun huis werden gezet, was er de nood aan meer opvangtehuizen. "We moesten andere appartementen zoeken, zorgen dat ze belastingsvrijstelling kregen, handkarren lenen en ze helpen verhuizen. Buren kwamen om kledij vragen en we moesten er om bedelen bij vrienden en lezers... We kookten, kuisten, schreven, deelden literatuur uit, pamfletten, beantwoordden een gigantische briefwisseling en bellers... Geïnteresseerde mensen die vrijwillig in armoede leefden hielpen ons gratis voedsel uitdelen, waarmee letterlijk duizenden mensen gevoed werden."

    "In New York kwamen er elke morgen duizend mensen naar het ontbijt," schreef ze. In haar dagboek schreef ze ook over haar grote bezorgdheid en liefdadigheid voor haar buren, die in één van de Huizen van Gastvrijheid verbleven: "Er verblijven verscheidene gezinnen bij ons, behoeftige gezinnen, behoeftig tot in ongelooflijke mate, en daar kan men ook niks anders doen dan liefhebben. Ik bedoel, dat er geen mogelijkheid is op rehabilitatie, geen enkele mogelijkheid, voor zover we kunnen zien, om hen te veranderen; en zeker geen mogelijkheid om hen aan te passen aan hun afschuwelijke leefwereld ..."

    Dorothy was een heel bezige bij. Ze ontfermde zich over het voeden van de mensen, maar ook over hun onderdak en kledij. Er moesten verhandelingen geschreven worden, de krant moest uitgegeven worden, er waren onderhandelingen met heel wat mensen, ontelbare onderbrekingen, bezoekjes aan ziekenhuizen en aan de zieken die thuis waren, en er moest het land afgereisd worden om andere tehuizen op te richten. Tijdens dit alles was haar Bijbel haar voortdurende gezel. Tijdens moeilijke tijdens wendde ze zich ook tot bepaalde heiligen voor inspiratie: de H. Theresa van Avila, de H. Thérèse van Lisieux, de H. Johannes van het Kruis, de H. Franciscus van Assisi, en de H. Catharina van Siena.

    Ze haalde zonder twijfel heel wat kracht bij deze heiligen, vermits de mensen rond haar vaak haar verdraagzaamheid, stoïcijns uithoudingsvermogen, en haar bekwaamheid om welwillend de, in hun ogen, extreme irritaties te doorstaan.

    Omrngd met de droefheid en de moeilijkheden van haar werk, kwam Dorothys enige echte vreugde van haar dochter, Tamara, die in verscheidene Huizen van Gastvrijheid bij haar verbleef. Dorothy vond dat het niet ongeschikt was dat Tamara getuige was van deze ongelukkige kant van het leven, en zorgde met veel liefde voor haar dochter tijdens diens kinder- en tienerjaren. Toen het tijd was om Tamara te laten studeren, werd ze naar school in Canada gestuurd. Nadien huwde Tamara en schonk ze Dorothy een aantal kleinkinderen.

    Sinds de geboorte van Tamara, was Dorothys gebedsleven gestadig toegenomen. Ze las regelmatig delen uit de Bijbel, haar favoriete boek. Wanneer ze niet op reis was, ging ze elke dag naar de Mis en bad ze de Rozenkrans tijdens de stakingsposten en wanneer haar liefdadigheidswerk het toeliet. Bovenal hield ze van de Kerk en de armen, die steeds bij haar waren.

    Dorothy's idealen werden opgesomd in deze paragraaf uit haar dagboek: "Wat we zouden willen doen, is de wereld veranderen ... het eenvoudiger maken voor mensen om zich te voeden, kleden, en onderdak te vinden zoals God het voor hen had voorzien. En tot in een zekere mate, door te vechten voor betere omstandigheden, door onophoudelijk op te komen voor de rechten van de arbeiders, de armen, de behoeftigen ... m.a.w., de rechten van de waardige en onwaardige armen ... kunnen we tot in zekere mate de wereld veranderen; we kunnen werken voor de oase, de vreugde en vrede in een gekwelde wereld."

    Door haar inspiratie en haar geloof in de door God aan de mens gegeven waardigheid, zijn er nu meer dan 185 Katholieke Werker-gemeenschappen in de Verenigde Staten en in de wereld, die zich inzetten voor geweldloosheid, vrijwillige armoede, gebed, en gastvrijheid voor de daklozen, de hongerlijdenden, de verdrevenen, en zij die verlaten werden. De leden blijven protesteren tegen onrechtvaardigheid, oorlog, racisme, en elke vorm van geweld.

    Tot de dag van haar dood, had Dorothy spijt van haar deelname aan de seksuele revolutie van de jaren 1920, en schreef en predikte tégen de seksuele revolutie van de jaren 1960. In haar dagboek schreef ze: "Deze menigte gaat tot in de extremen met seks en drugs ... Het is ook een opstand tegen het gezag, zowel natuurlijk als bovennatuurlijk, zelfs tegen het lichaam en diens behoeften, diens natuurlijke functies voor voortplanting."

    Na bijna vijftig jaar gewerkt te hebben voor de Katholieke Werkersbeweging, stierf Dorothy, een vriendin van Thomas Merton en veel vooraanstaande schrijvers en geestelijken, op 29 november 1980, met haar dochter Tamara aan haar zijde. Dorothy was 83 jaar oud. Uitgeput door haar werk en de gevolgen van een hartaanval, sliep Dorothy vreedzaam in, in de armen van haar Verlosser. Voor ze stierf vertelde men haar dat ze op een dag heilig zou verklaard worden. Dorothy wilde hier niet van weten, en zei dat het geld dat aan deze onwaarschijnlijkheid zou uitgegeven worden, beter aan de armen zou besteed worden. Maar door haar leven, dat getrouw was aan het Evangelie, en de zorg voor de armen heeft de oproep voor haar heiligverklaring een grote impuls gekregen.

    Vermits Dorothy sinds de oprichting van haar Huizen van Gastvrijheid in vrijwillige armoede had geleefd, liet ze geen geld na voor een begrafenis. De Aartsbisschop van New York nam gewillig alle kosten voor zich, voor een indrukwekkende begrafenis. Na de begrafenismis, waar veel journalisten en televisieploegen aanwezig waren, waren er ook veel mensen die geholpen waren geweest door Dorothy. Er waren indianen, Mexicaanse arbeiders, zwarten, Puerto Ricanen, en ontelbare Amerikaanse armen. Tijdens de processie vanuit de Katholieke Geboortekerk, droegen Dorothys kleinkinderen de pijnboomhouten kist waar haar lichaam in opgebaard lag. Aan het kerkportaal zegende Kardinaal Terence Cook het lichaam. Dit was niet de eerste keer dat de Kardinaal in contact kwam met Dorothy. Op haar tachtigste verjaardag reed de zwarte limousine van de Kardinaal naar het Huis van Gastvrijheid in First Street, hij stapte uit, en maakte haar persoonlijk de verjaardagswensen van Paus Paulus VI over.

    Dorothy werd begraven op een kerkhof in Richmond, Staten Island, op korte afstand van waar ze haar bekering had gehad.




    Bijna onmiddellijk na haar dood, rees de vraag of men haar heilig zou verklaren. Dit gebeurde een paar jaar later door Kardinaal John O’Connor, na zijn raadpleging van het Vaticaan. De Kardinaal schreef: "Het is met grote vreugde dat ik de goedkeuring van de Heilige Stoel aankondig, om het Aartsbisdom van New York de Reden tot zaligverklaring en heiligverklaring van Dorothy Day te laten openen. Met deze goedkeuring wordt de titel van Dienares van God verleend. Wat een geschenk voor de Kerk in New York en de Universele Kerk."

    Bron: Joan Carroll Cruz

    Vertaling: Mario Lossie

    06-02-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eerbiedwaardige Matthew Talbot [1856-1925]
    Eerbiedwaardige Matthew Talbot [1856-1925]


    Voor iedereen met een dwangmatig probleem, is deze Eerbiedwaardige dé persoon waartoe men zich moet wenden voor aanmoediging. Hij overwon twee verslavingen: alcohol en roken.

    Het leven van Matt Talbot begon op 2 mei 1856, in het zeedorpje Clontarf, gelegen op zo’n 3 kilometer van Dublin in Ierland. Hij was het tweede van twaalf kinderen van Charles Talbot en Elizabeth Bagnall. Charles was een dokwerker, een man van ongewoon kleine gestalte, en met een enigszins agressieve houding. Van Elizabeth is weinig geweten, behalve dat ze, op bijna onvriendelijke manier, beschreven werd als "alledaags."

    Op elfjarige leeftijd werd Matthew ingeschreven aan de Christelijke Broederschool. In het Ierland van deze tijd gingen kinderen op vroege leeftijd werken en werd de leerplicht nauwelijks nageleefd. De Christelijke Broeders werkten om kinderen van arme gezinnen, die slechts korte tijd naar school konden gaan, te helpen. Matt Talbot was zo’n kind, en hij werd in een "speciale" klas gezet waar hij de basisvaardigheden van lezen en schrijven leerde. Hij leerde ook gebeden en de waarheden van het geloof, als voorbereiding op het ontvangen van de sacramenten.


    Na amper één jaar onderwijs verliet Matt de school in de zomer van 1868, en begon in Dublin te werken als boodschappenjongen voor een wijnhandelaar. Hoewel hij nog geen tiener was, begon hij al snel van het product van zijn werkgever te proeven. Zijn zus, Mevr. Mary Andrews, vertelde in 1931 het volgende over Matt terwijl hij werkte:

    "Hij begon overmatig alcohol te drinken. Onze vader zag dit, gaf hem een serieus pak slaag, en vond voor hem een nieuwe job als boodschappenjongen bij het Bestuur van de haven en dokken. Maar Matt bleef drinken, ondanks alles wat mijn vader deed om hem te genezen. Om z’n vader, die bij dezelfde werkgever werkte, niet ten schande te brengen, gaf Matt na drie jaar z’n job op. Hij werd metselaar, maar zijn drinkgewoontes veranderden niet. Hoewel hij heel hard werkte, ging heel z’n loon op aan drank. Hij verpandde zelfs zijn laarzen om drank te kunnen kopen. Tijdens die jaren verwaarloosde hij vaak zijn plichten met Pasen, maar hij ging altijd naar de Zondagsmis. Hij had geen vrouwen of vriendinnen, en zijn moreel gedrag was steeds onberispelijk."

    Jammer genoeg was Charles, de vader van Matt, zelf een alcoholist. Volgens Pat Doyle, een hechte vriend van het gezin, "hadden Matt en de rest [de broers van Matt] de smaak voor de drank van hun vader geërfd." Enkel John, de oudste, was een uitzondering.

    Susan Fylan, één van de zussen van Matt, geeft ons details over de bezigheden van haar broer: "Hij zei me zelf dat hij zijn laarzen en hemd had verkocht om drank te kopen, en hij dronk op krediet, waarbij hij vaak zijn loon op voorhand spendeerde. Als hij dronken was, was hij het meeste van de tijd stil, maar hij vloekte en zweerde; als hij thuiskwam, ging hij liggen; dronkenschap was zijn enige ondeugd; hij was opvliegend en maakte ruzie en vocht, maar gewoonlijk was hij stil en was hij thuis niet boos op ons. Ik hoorde hem zeggen (na zijn bekering), dat zelfs wanneer hij dronk, hij in zijn geest vroom was t.o.v. de Heilige Maagd en een raar Weesgegroet bad, en hieraan schrijft hij zijn bekering toe."

    Ondanks dat hij hevig dronk, bleef Matt een goeie arbeider. Toen hij als metselaarsknecht werkte, deed hij meer in een half uur, dan de andere arbeiders in een uur deden. De bouwmeester plaatste Matt steeds vooraan zodat de rest van de mannen zijn tempo moesten volgen. Dit is waarom Matt bekend werd als "de beste knecht in Dublin."

    Vermits zijn inkomen ontoereikend was om zijn overmatig alcoholgebruik te handhaven, vulde Matt zijn loon soms aan door lege flessen te verzamelen en te verkopen. Wanneer hij naar drank verlangde, stond hij vaak buiten aan Carolan’s Pub en vroeg hij fooien om op paarden te letten.

    In 1948 zei Matts nicht, Annie Johnson, dat Matt en z’n broers zo naar whisky verlangden dat ze de viool van een vioolspeler stalen en ze verkochten om te kunnen drinken. Van zijn vroege tienerjaren tot laat in zijn twintigerjaren, was Matt een alcoholist die zijn zelfrespect verloor, weigerde te luisteren naar de smeekbedes van z’n moeder, en niet enkel z’n loon opdronk, maar ook al het geld dat hij en z’n maten op een eerlijke of een andere manier konden vergaren.

    Mary Andrew, de zus van Matt, vertelde de gebeurtenissen die voorafgingen aan Matts bekering. Het lijkt dat Matt een paar dagen werk gemist had omdat hij dronken was. Hij had geen geld en stond op de hoek van William Street en North Strand z’n vrienden op te wachten. Vermits zij van hun werk kwamen en hun loon gekregen hadden, verwachtte Matt dat ze hem zouden uitnodigen om iets te gaan drinken. Toen ze hem allemaal voorbij wandelden zonder hem iets aan te bieden, had Matt heel veel om over na te denken en hij ging naar huis. De zussen van Matt vertellen dat, toen Matt het huis binnenkwam, z’n moeder zei: "Je bent vroeg thuis, Matt, en je bent nuchter!" Matt antwoordde: "Ja, moeder, inderdaad." Na het avondeten bleef hij thuis, wat heel ongewoon was, en uiteindelijk zei hij tegen z’n moeder: "Ik ga de gelofte van geheelonthouding afleggen." Ze glimlachte en zei: "Ga, in Gods naam, maar doe het niet tenzij je van plan bent ze te houden." Terwijl hij naar buiten ging, zei z’n moeder: "Moge God je de kracht geven om ze te houden."

    Matt ging te biechten in het Clonliffe College, en legde de gelofte af om drie maanden niet te drinken. De volgende morgen, een zondag, ging Matt voor de eerste keer sinds jaren naar de Eucharistie. Nadien was hij een ander man. Hij werkte regelmatig, vermeed zijn vroegere maten, en ging meer naar de kerk. De neiging om terug in z’n vorige gewoonten te hervallen bleef, en hij vocht om z’n gelofte te houden. Toen de drie maanden voorbij waren, vernieuwde hij z’n gelofte voor het leven. Matts bekering zou in het jaar 1884 gebeurd zijn, toen hij achtentwintig jaar oud was.

    Matt was een veranderd man. Naar verluidt waren zijn werkmakkers verbaasd toen ze hoorden dat Matt de gelofte had afgelegd, en ze waren nog meer verbaasd toen hij ze hield.

    De energie en de vastberadenheid die Matt in zijn werk toonde, waren dezelfde als diegene die hij ten dienste van God toonde. Hij werkte nog steeds als knecht, ging mortel en stenen halen voor de metselaars, en elk moment dat hij kon bracht hij door in gebed. Men hoorde hem nooit nog vloeken. Zijn zus Mary Andrews zei, dat Matt na z’n dagtaak het meest van de tijd op z’n knieën zat. Hij vastte, en sliep op een ruwe plank met een houtblok als kussen. Hij ging dagelijks naar de Mis, en op 18 oktober 1891, trad Matt binnen bij de Derde Orde der Franciscanen. Vermits hij zijn inkomen niet meer aan alcohol verkwistte, gaf hij geld aan z’n moeder, de armen, en religieuze organisaties, vooral de missies. Toen z’n broers bleven drinken, ondanks de inspanningen van Matt om hen op het rechte pad te zetten, ging hij thuis weg.

    Matt ging te biechten in het Clonliffe College, en legde de gelofte af om drie maanden niet te drinken. De volgende morgen, een zondag, ging Matt voor de eerste keer sinds jaren naar de Eucharistie. Nadien was hij een ander man. Hij werkte regelmatig, vermeed zijn vroegere maten, en ging meer naar de kerk. De neiging om terug in z’n vorige gewoonten te hervallen bleef, en hij vocht om z’n gelofte te houden. Toen de drie maanden voorbij waren, vernieuwde hij z’n gelofte voor het leven. Matts bekering zou in het jaar 1884 gebeurd zijn, toen hij achtentwintig jaar oud was.


    Matt ging wekelijks naar de biecht in Clonliffe, en spendeerde een lange tijd aan het terugbetalen van z’n schulden die hij tijdens de jaren die hij dronk had opgestapeld. Hij zocht zelfs jarenlang in de armentehuizen van Dublin naar de vioolspeler van wie hij de viool had gestolen, zodat hij hem de prijs van de viool kon terugbetalen. Toen hij hier niet in slaagde, gebruikte hij het geld voor Missen ten voordele van het welzijn van de ziel van de vioolspeler.

    Tijdens de eerste jaren van zijn bekering, verzamelde Matt boeken over godsdienstige onderwerpen. Vermits hij een pover onderricht had genoten, moet het moeilijk geweest zijn voor Matt om deze boeken te lezen, tenminste tot hij enige vaardigheid ontwikkelde. Zijn selectie van boeken toonde duidelijk aan dat hij begeleid werd door een vurige en ongewoon scherpzinnige priester, die zelf een man van grote spiritualiteit en diep gebed was. Al deze boeken, waarin veel van Matts notities staan, worden heden bewaard in het huis van de aartsbisschop in Dublin. Onder de boeken bevind zich een zakboekuitgave van het Nieuwe Testament, waarvan men denkt dat Matt het lange tijd met zich meedroeg. Als gevolg van het lezen van talrijke biografieën, ontwikkelde Matt een grote devotie voor de H. Theresia van Avila, de H. Theresia van Lisieux, en de H. Catharina van Siena.

    Matts vriend, John O’Callaghan, ontving één van deze boeken waarin Matt op het schutblad deze bedachtzame woorden had geschreven: "Van drie dingen kan ik niet ontsnappen: het oog van God, de stem van het geweten, en de slag van de dood. Let op wat je zegt in gezelschap. Let op wat je doet bij je familie. Let op wat je denkt wanneer je alleen bent." In een ander boek schreef Matt: "In het gebed spreken we tot God, in spirituele lezingen en preken spreekt God tot ons."

    Toen de oude Matt volledig door de nieuwe was vervangen, werd hij beschreven als een man die steeds goed geluimd was en steeds vriendelijk was tegenover iedereen. Zijn gewoonlijke begroeting was "God zij met u," en men hoorde hem vaak lofzangen zingen. Er was geen luxe in zijn kamer die redelijk kaal was, met uitzondering van zijn plankenbed, een stoel, een tafel, een kruisbeeld en een aantal heilige afbeeldingen. Doorheen z’n leven droeg Matt enkel de kleren die hij kreeg. Raphaël O’Callaghan, die Matt goed kende, zei: "Er was niets opvallends of indrukwekkends aan het voorkomen van Matt Talbot. In het dagelijkse leven was hij een alledaagse werkman, armoedig gekleed, maar proper. Hij was iets kleiner dan middelbare grootte, en mager en pezig gebouwd. Zij manier van stappen was los, met lange stappen. Hij leek steeds in gedachten verzonken, maar niet bezorgd."

    Ondanks Matts kleine gestalte en afgedragen kledij, trok hij rond 1892 de aandacht van een vroom, Katholiek meisje dat als kokkin werkte voor een Protestantse geestelijke. Door zijn regelmatige gewoontes en zijn respectvolle behandeling van vrouwen, besloot ze kennis te maken en uiteindelijk vroeg ze ook om te trouwen. Matt nam het voorstel in overweging, maar wees het aanbod af na het beëindigen van een noveen waarin hij om begeleiding had gevraagd. Later vertelde hij aan een vertrouweling dat de Heilige Maagd hem gezegd had niet te trouwen.

    Matts spiritualiteit verdiepte zich, terwijl zijn vrome praktijken toenamen. Sean T. O’Ceallaigh zaliger, een voormalig president van Ierland, getuigde ooit dat hij als misdienaar Matt Talbot persoonlijk had gekend: "Ik leerde hem kennen in de tijd toen ik de Mis diende in de Kerk van de H. Jozef. Ik kende hem van 1890 tot 1897, en sprak af en toe met hem. Soms opende ik de deur voor de Mis van 7 uur, en zag ik hem al wachten op de trappen van de Kerk nog voor de deur open was... Alle misdienaars noemden hem Meneer Talbot. Soms verwezen de jongens naar hem als 'Heilige Joe.' ’s Morgens wachtte hij, neergeknield op de trappen van de kerk, biddend, met de Rozenkrans in z’n hand. Hij ontving gewoonlijk de H. Communie. Ik zag hem ook in de kerk tijdens de avondaanbiddingen en na deze aanbiddingen zag ik hem de Kruisweg doen. Hij bad heel vurig en leek een grote achting te hebben voor het gebed. Hij bad vaak met uitgestrekte armen, met z’n ogen op het Kruisbeeld gericht, en leek zich niet bewust van de mensen rondom hem ... Ik zou zeggen dat hij bijna was als iemand in extase. Hij was altijd voor het altaar van Onze-Lieve-Vrouw te vinden: hij toonde een bijzondere toewijding voor haar. Op zondag woonde hij meerdere Missen bij."

    Matts vrije tijd werd gewijd aan gebed en overpeinzing, maar hij was nog steeds heel erg geïnteresseerd in het welzijn van allen die hij ontmoette. Mr. O’Ceallaigh voegt eraan toe: "Hij sprak vaak met mij en een paar van de andere jongens. Hij vroeg ons of we de Rozenkrans baden en of we het heel graag deden. Hij raadde ons aan om hem te bidden. Hij stelde ons vaak een vraag over de catechismus en gaf ons goede raad. Hij was vriendelijk en goed voor ons, en we waren niet bang om bij hem te gaan; integendeel, we gingen vaak bij hem om te praten. Hij was heel minzaam."

    Na zijn bekering gaf Matt z’n pijp en tabak weg, en hij rookte nooit meer. Bovenop zijn immer aanwezig verlangen naar alcohol, doorstond Matt de straf van het zichzelf ontzeggen van nicotine. Mr. O’Callaghan zegt dat Matt hem ooit toevertrouwde, dat het voor hem moeilijker was om de tabak op te geven dan de alcohol. John Robbins, die Matt zo’n dertig jaar lang kende, zei: "Ik vond dat Matt een heroïsche opoffering deed door het roken op te geven, wan hij was een zware roker geweest, waarbij hij tot 200 gram tabak per week gebruikte. Toen hij besloot om er mee te stoppen ging hij naar zijn biechtvader in Clonliffe om een gelofte af te leggen."

    Een paar jaar na zijn bekering, begon Matt te werken als arbeider voor houthandelaars T&C Martin. Het blijkt dat hij die verandering enkel deed omdat zijn werkuren hem dan toelieten de Mis van 6.15 uur bij te wonen, en omdat hij dan meer tijd had voor zijn gebeden en aanbiddingen voordat hij naar het werk ging.

    In de houthandel was Matt gekend als de meest plichtsgetrouwe arbeider, die nooit een moment van z’n tijd verspilde. Zijn werkmakkers zagen dat hij tijdens zijn vrije tijd en middagpauze een godsdienstig boek las, ofwel ging bidden in een afgezonderd deel van de houthandel om te vermijden dat men hem zou opmerken. Zijn middagmalen waren zo sober dat velen zich afvroegen hoe hij met zo’n beetje voedsel, zo’n zwaar werk kon doen. Matt vermeed het om te pronken, en was steeds goed geluimd. Hij werd gerespecteerd als gelovig man en hij was graag gezien bij zijn werkmakkers, ondanks het feit dat hij hen berispte als ze vuile taal gebruikten.

    Nadat zijn drinkebroers verhuisd waren, en na de dood van z’n vader in maart 1899, keerde Matt terug naar huis om voor z’n moeder te zorgen. Elisabeth was ongetwijfeld tevreden om in haar oude dagen in het gezelschap van haar godvruchtige zoon te kunnen zijn, en baat te hebben van de hulp van haar dochter, die eveneens thuis woonde.

    Bovenop zijn vele boetedoeningen werd Matts moeder er zich vlug van bewust dat hij regelmatig vastte, buiten de vasten voor de Advent, de Vastentijd, Quatertemperdagen en bepaalde wakes. De andere keren at hij weinig en hij sliep slechts vier uur per nacht; de andere uren wijdde hij aan gebed. Hij stond onder de begeleiding van een geestelijk begeleider die afwist van deze boetedoeningen en die ze blijkbaar afkeurde. Maar toch, er was nog een andere boetedoening, één die gebeurde met de goedkeuring van zijn geestelijk begeleider, namelijk het dragen van kettingen onder zijn kledij. De kettingen waren zo rond zijn lichaam aangebracht, dat er bij elke beweging een benauwdheid en ongemak optrad. Toch was niemand zich bewust van zijn moeite; en niemand vermoedde zelfs dat hij deze ongewone vorm van boetedoening onderging.

    Matt was bij meerdere godsdienstige organisaties, die hij financieel steunde en waarvan hij trouw de vergaderingen bijwoonde. Onder die groepen waren het Broederschap van de Onbevlekte Ontvangenis, de Pioniers van Geheelonthouding van het Heilig Hart, het Apostolaat van het Gebed, de Levende Rozenkrans en het Broederschap van de H. Aartsengel Michaël. Vijfendertig jaar lang, tot aan zijn dood, was Matt een trouw lid van de Derde Orde der Franciscanen.

    Tijdens de laatste maanden van z’n leven, gaf Matthew toe dat hij heel veel pijn aan het hart had, en dat hij zich vaak heel zwak voelde. Voordat Matt uit het ziekenhuis werd ontslagen, waarschuwde zijn dokter hem voor de mogelijkheid dat hij plots zou kunnen sterven door z’n hartziekte, maar toch verbeterde zijn toestand zodat hij terug licht werk kon doen. Het is gekend dat hij bleef verder werken, tot de dag voor z’n dood.

    Op Trinitatis [de Zondag van de Heilige Drievuldigheid, de zondag na Pinksteren], 7 juni 1925 om 9.45 uur, was Matt Talbot op weg naar de Mis. Hij bleef even staan en viel op de grond. Er kwamen mensen naar hem toegelopen, en iemand ging een priester halen. Toen de priester aaankwam was het duidelijk dat Matt Talbot, de gereformeerde alcoholist, dood was. Terwijl de twintig aanwezigen naast het lichaam neerknielden, zei Vader Walsh de gebeden voor de stervenden.

    Matt Talbot was negenenzestig jaar oud toen hij overleed. Daarvan had hij eenenveertig jaar doorgebracht in boetedoening en gebed.

    Toen Matts lichaam voorbereid werd voor de begrafenis, ontdekte men de kettingen die hij droeg als boetedoening, en werden ze verwijderd. Eén van de kettingen droeg hij onder een knie, vlak onder de knieschijf, op zo’n manier dat het heel pijnlijk moet geweest zijn toen hij neerknielde. De aanwezigen zeiden dat de kettingen niet in het vlees zaten, maar dat ze blijkbaar heel lange tijd gedragen waren geweest, vermits er groeven in de huid waren. De kettingen werden naast het lichaam in de doodskist gelegd.

    Matt overleed op een zondag, maar hij werd pas de volgende donderdag begraven op het kerkhof van Glasnevin. De eenvoudige kist werd begeleid door veel van de arme mensen die van Matts vrijgevigheid hadden genoten.




    Matt Talbots reputatie van heiligheid werd vlug wijdverspreid, en er deden geruchten de ronde dat hij uiteindelijk de eer van het altaar zou toegekend krijgen. In 1931, zes jaar na zijn dood, begon het eerste onderzoek naar zijn leven en deugden. Zes jaar later werd een pauselijk decreet getekend, die zijn Reden inleidde. In 1948 vond er een ander onderzoek plaats. Tijdens deze twee onderzoeken gaven achtenzestig mensen die Matt Talbot hadden gekend, verklaringen over zijn vroegere alcoholverslaving, zijn moedige hervorming, en zijn deugdzaam en boetvaardig leven gedurende eenenveertig jaar.

    In 1952 werden Matt Talbots overblijfselen opgegraven, als deel van de procedure voor heiligverklaring. Eén van de aanwezigen op deze plechtigheid was voormalig misdienaar Sean T. O’Ceallaigh, president van Ierland. In februari 1972 werden de overblijfselen van Matt Talbot overgebracht naar de kerk van O.L.V. van Lourdes op Gloucester Street, de parochiekerk waar Matt vele jaren naartoe ging. Het graf heeft een glazen paneel, waardoor men de kist ziet. Er staat een gedenkplaat op met de tekst: "Dienaar van God, Matthew Talbot, 1856-1925"


    Op Granby Lane hangt eveneens een gedenkplaat, met de woorden: "Het teken tegenover deze plaat geeft de plaats aan waar de Dienaar van God, Matt Talbot, op de Zondag van de Drievuldigheid, 7 juni 1925, neerviel en overleed. Zijn reden tot zalig- en heiligverklaring werden ingeleid in Rome, op 3 mei 1947. Opgericht door het Dublin Matt Talbot Comité, 5 november 1972."

    Een eenvoudig kruis, in de stoep op Granby Lane gebeiteld, geeft de plaats aan waar Matt Talbot overleed. Een standbeeld van Matt Talbot is te vinden op de City Quay in Dublin.


    Standbeeld Matt Talbot

    Bron: Joan Carroll Cruz

    Vertaling: Mario Lossie

    05-02-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praxedes Fernandez, Dienares van God [1886-1936]
    Praxedes Fernandez, Dienares van God [1886-1936]

    Zij was een moeder van vier kinderen en een mishandelde echtgenote


    Praxedes Fernandez, die een moeilijk huwelijksleven had, was ook respectievelijk echtgenote, moeder, dienares en weduwe. Haar leven begon in het stadje Mieres, in het hart van de Asturische mijnvallei in het noordwesten van Spanje. Omringd door enorme bergen, was de vallei, en nu nog altijd, trots op haar Katholieke geloof, haar landbouwgronden en haar natuurlijke bronnen van ijzer, kwik, magnesium, zwavel en steenkool. De verschillende mijnen van de streek spelen een belangrijke rol in het leven van deze heilige vrouw. Haar vader, Don Celestino Fernandez, en de meesten van zijn familie, werkten in deze mijnen maar hij had nog andere bronnen van inkomsten. Hij was een succesvol mijningenieur en was landeigenaar; land dat hij gebruikte voor de productie van hout. Hij was een heel goede Christen, en zijn voornaamste deugd was liefdadigheid. Hij droeg niet alleen zijn steentje bij in de noden van de armen, maar zijn buren deden ook beroep op hem om beslissingen te nemen m.b.t. moeilijkheden in de buurt, en zelfs om de vrede te herstellen bij gezinsruzies.

    De moeder van Praxedes was Amalia Garcia Suarez, die heel goed en gul was voor de armen. Ze was heel spaarzaam in het huishouden en was een harde werkster die steeds bezig was. Net zoals haar echtgenoot, was ze heel gelovig. Ze namen beiden regelmatig deel aan de ontvangst van de sacramenten, en leidden gezinsgebeden. Kortom, ze leken de geschikte ouders voor een toekomstige heilige.

    Het koppel had twaalf kinderen, maar vijf ervan stierven tijdens de kinderjaren. Praxedes werd als vierde geboren. Toen Praxedes twintig maanden oud was en nog steeds niet kon stappen, gebeurde er iets eigenaardigs. Vermits haar jongere broer ook nog klein was, nam de moeder, die haar handen meer dan vol had omdat ze twee kinderen moest dragen, haar toevlucht tot de H. Rita van Cascia. Terwijl ze een Mis die aan de heilige werd opgedragen bijwoonde, vroeg Amalia de heilige om haar tussenkomst in de zaak. Toen ze terug thuis kwam was Amalia opgelucht en heel tevreden, toen ze Praxedes met open armen naar haar toe zag komen lopen. Het plotselinge antwoord op haar gebed werd door de buren als een mirakel beschouwd. Tijdens haar leven was de H. Rita één van de favoriete heiligen van Praxedes.

    Praxedes’ leven van liefdadigheid begon toen ze vier of vijf jaar oud was, toen er bij haar thuis een arme man op de deur klopte en om iets te eten vroeg. Praxedes rende naar de keuken, nam een mes, en sneed een boterham van het brood, die echter helemaal in stukken was. De arme man was desondanks tevreden.

    Ismaël, Praxedes’ broer, vertelde later: "Haar godsdienstige neigingen werden op heel prille leeftijd wakker." Haar grootste vreugde tijdens haar kindertijd, was het bidden van de Rozenkrans met het ganse gezin. Haar zus Celestina getuigde: "Ik weet dat Praxedes de vurigste was om de Rozenkrans te bidden. Ze was ook een gehoorzaam kind, stelde nooit in vraag wat men haar opdroeg, en was steeds vlug om anderen te helpen. Ze begon op vroege leeftijd ook een aanleg voor het huishouden te tonen; ze hielp haar moeder in het huis en zorgde voor haar jongere broers en zussen.

    Een maand nadat ze haar Eerste Communie had gedaan, werd Praxedes geconfronteerd met haar eerste tragedie toen haar broer Hijinio, die met haar het minst verschilde in leeftijd, op zesjarige leeftijd overleed aan difterie. Het was op dat moment dat ze de ijdelheid van aardse dingen begon te zien.

    Toen ze elf jaar was, verhuisde het gezin naar Sueros, de geboorteplaats van haar vader. Hier bouwden ze een huis met twee verdiepingen, waarbij de bovenste verdieping gebruikt werd als leefruimte. Het gelijkvloers werd omgebouwd tot een delicatessenwinkel en een warenhuis, met eveneens een bakkerij die het hele dorp bevoorraadde. De delicatessenwinkel, het warenhuis, en de bakkerij werden heel populair in het dorp en de omringende gebieden. Er was ook een naaiatelier, waar jonge vrouwen kwamen werken. Praxedes naam graag de huishoudelijke taken voor haar rekening, en hielp ook in de winkel. Daarnaast onderhield ze ook nog twee tuinen, liet de schapen grazen, hielp ze in de bakkerij om deeg te kneden en hielp ze ook nog eens met de opvoeding van de jongere kinderen. Hard werken zou het keursmerk van haar hele leven worden.

    Elk lid van het gezin had z’n taken, en hun gezinsleven was ideaal. De buren merkten de levendige en joviale gesprekken, de muziek, het zingen en het dansen op, en noemden het huis terecht "De Buurt van Vreugde." Praxedes was een heel gelukkige vrouw die ervan hield de "jota" te dansen, een Spaanse volksdans, maar ze deed het met matigheid en bescheidenheid.

    Toen Praxedes ouder werd, verspilde ze haar tijd niet aan spelen en dansen zoals de meisjes van haar leeftijd. Praxedes, een opmerkelijk kind, was steeds bezorgd om de armen, de zieken, de behoeftigen, en was steeds gehoorzaam aan en liefdevol voor haar ouders en anderen. De zachtheid waarmee ze haar ouders behandelde was voorbeeldig, vooral tijdens de momenten dat haar vader aan chronische maagproblemen leed.

    In januari 1896, toen Praxedes zo’n twaalf jaar oud was, liep ze school bij de Dominicaanse Zusters van de Aankondiging, die ervoor zorgden dat ze meisjes een opleiding gaven die overeenstemde met hun toekomst als echtgenotes en moeders. Haar leraressen hebben ons prachtige beschrijvingen gegeven over het leven van Praxedes tijdens deze tijd. Eén van de leraressen zei: "Ze was altijd heel fatsoenlijk, en ik weet dat alle leraressen veel eerbied voor haar hadden. Ze toonde een grote liefde voor haar moeder, en hielp haar thuis met alles wat gedaan moest worden. Ze was de lieveling van haar vader. Haar zussen waren ook goed, maar zij had iets speciaals en was de beste van hen allemaal. Zelfs op jonge leeftijd was ze heel vroom. Ze woonde alle kerkdiensten bij, en ze was altijd attent voor de zusters."

    Eén van haar klasgenotes schreef later over haar: "Ik kende Praxedes op de Dominicaanse Zustersschool. Ik merkte haar deugdelijke houding op. Ik ben ervan overtuigd dat ze zelfs als kind goed was. Ze vervulde haar plichten, zowel godsdienstige als andere. Ze ging vaak naar de Mis. Ik zag haar nooit boos. Enkel al door haar gedrag merkte men haar nederigheid op."

    Een andere vorige klasgenote schreef: "Ik leerde Praxedes kennen tijdens onze schooldagen. Geen enkele mate van lof zou ooit de werkelijkheid van haar goedheid kunnen evenaren, want ze was heel godsdienstig, heel vreugdevol en buitengewoon bescheiden."

    Celestina, de zus van Praxedes, schreef ooit over haar: "Ze was de vurigste van allemaal. Ondanks het feit dat er thuis zoveel te doen was, ging ze met ons moeder om zes uur ’s morgens steeds naar de novenen voor de H. Rita en de H. Antonius."

    Als puber droeg Praxedes steeds de zwaarste last. Haar nicht, Benigna Fernandez zei: "niet enkel thuis, maar ze werkte ook op het veld en met de dieren. Soms zag ik haar op haar hoofd een mand vol aardappelen, uien of andere groenten uit de tuin dragen." Praxedes was ook de huishoudster, kokkin, bakker, tuinierster, herderin en naaister. Ze was niet vies van werk. En dit allemaal bovenop haar favoriete, tijdrovende godsdienstige bezigheden. Een aantal jaren later werkte ze in haar parochie als catechismuslerares, en één van haar studentes vertelt: "Ze gaf les met zo’n toewijding dat de les vaak langer duurde dan toegelaten ... Dat deed ze vele jaren lang."

    Toen de Gravin van Mieres en één van de nonnen "Naaien voor de Armen" oprichtten om armen van de streek van kledij te voorzien, deed Praxedes mee en overtuigde ze veel jonge dames om gratis hun diensten aan te bieden. Toen in 1908 de Vereniging van de Dochters van Maria, voor ongehuwde jongedames opgericht werd, trad Praxedes diezelfde dag nog toe, en ze werd uiteindelijk benoemd tot eerste adviseuse van de vereniging. Ze werd ook koorleidster voor de jonge vrouwen, en bleef actief lid tot de dag van haar huwelijk.

    Als jonge vrouw, en zelfs vroeger, woonde ze dagelijks de Mis bij en ontving ze de H. Communie. Ze bezocht vaak het Heilig Sacrament. Ze bad dagelijks de Rozenkrans en deed vaak de Kruisweg. Later, in 1911, vervoegde ze het Aartsbroederschap van het Allerkostbaarste Bloed, wat tot een grote toewijding voor het Lijden leidde.

    De dochters van het gezin begonnen de aandacht van jonge mannen aan te trekken, maar Praxedes kreeg het meeste aandacht. Ze was een heel mooi meisje. Ze had ros haar en helderblauwe ogen. Ze sprak weinig en was formeel en beschaafd. Ze had geen interesse in de laatste trends, maar bezat alle kwaliteiten die een jonge man in een vrouw waardeert.

    Hoewel ze geen interesse had in het huwelijk en eraan dacht om in het klooster te gaan, adviseerde haar spiritueel adviseur haar iets anders. Daarom ging ze akkoord om een aantal mannen te ontmoeten. Ze wees ze allemaal af, tot ze in haar gezinswinkel Gabriël Fernandez Martinez ontmoette. Hoewel hij niet gekend was omwille van economische of sociale status, zag Praxedes goedheid in hem. Hij was elektrieker van beroep, en vast en zeker een goed man. Toen hij uiteindelijk bij het gezin van Praxedes met zijn voorstel op de proppen kwam, vreesde de vader voor het verlies van z’n dochter, terwijl de moeder vreesde dat ze Praxedes’ hulp ging verliezen. Op een dag zei Gabriël: "Ik zou Praxedes voor geen andere vrouw in de wereld willen ruilen, zelfs niet voor een koningin of keizerin."

    Het huwelijk werd voltrokken op 25 april 1914, toen Praxedes achtentwintig was en Gabriël eenendertig. Praxedes verliet haar gezin dat, dankzij hard werken en spaarzaamheid, rijk was geworden. Nu was ze de echtgenote van een eenvoudig man die weinig verdiende. Na hun huwelijksreis betrokken ze een appartement met één kamer in de stad Figaredo, kort bij het werk van Gabriël. Het appartement bevond zich in het huis van een vrouw met drie kinderen. Ze deelden de keuken, maar er was nooit onenigheid tussen de vrouwen.

    Praxedes stelde al vlug vast dat Gabriël zich tevreden stelde met een minimum aan godsdienstige plichten, en stond ver van de idealen van zijn echtgenote.

    Was Praxedes een mishandelde echtgenote? We weten dat Gabriël een gewelddadig temperament ontwikkelde, en dat Praxedes haar schoonmoeder nooit vertelde over hoe hij haar behandelde. Er kwam echter één incident aan het licht. Het gebeurde op Goede Vrijdag in 1915, nadat Praxedes terugkeerde van de kerkdienst, waarvan Gabriël vond dat het teveel van haar tijd in beslag nam. In een vlaag van woede sloeg hij Praxedes. De eigenares van het huis zag dit en vertelde het onmiddellijk aan Filomena, de moeder van Gabriël. Verontwaardigd ging Filomena onmiddellijk kijken of het waar was. Het enige wat Praxedes zei was: "Gabriël is goed voor mij, en ik heb niets slechts te zeggen over hem." Filomena apprecieerde de goedheid van Praxedes en zei: "Hoe goed en heilig is Praxedes. Mijn zoon is haar niet waard." Filomena confronteerde Gabriël met de zaak, en er werd een verandering merkbaar. Praxedes slaagde erin de woede-uitbarstingen van haar man te kalmeren, en beetje bij beetje werd hij minder hard. Gabriël zei later: "Ik ben blij dat ik haar als m’n echtgenote heb genomen. Ik ben volledig overtuigd en leef heel tevreden met haar ..."

    Tien maanden na hun huwelijk verwelkomden Gabriël en Praxedes hun eerste kindje. Ze noemden hem Celestino, naar de overleden vader van Praxedes. Na het doopsel van het kindje, droeg Praxedes hem op aan de Moeder van God. Kort daarna verhuisde het koppel van het appartement met één kamer, naar een huis met twee verdiepingen, een binnenplaats en een tuin. Praxedes was gelukkig, en teelde haar eigen groenten en bloemen, en ze spendeerde vele uren aan naaiwerk voor het gezin. Het volgende jaar, 1916, werd Arturo geboren. Enrique werd geboren in 1917, en Gabriël in 1920. Ze werden allemaal toegewijd aan de Heilige Maagd Maria.

    Het huwelijksleven van Praxedes voorzag veel gelegenheden voor het beoefenen van deugdzaamheid. Dat werd bewezen door wat plaatsvond toen Gabriël regelmatig een nabijgelegen taverne begon te bezoeken. Het was op dat moment dat zijn liefde voor z’n echtgenote bekoelde. Consuelo, de neef van Praxedes, getuigde: "Ik zag dat Gabriël haar soms heel ruw behandelde, dictatoriaal en minachtend, alsof hij haar niet waardeerde. Op zo’n momenten boog Praxedes, die steeds aan het naaien was, het hoofd en weende, zonder hem te antwoorden of zichzelf te verdedigen." Een buur verklaarde: "Gabriël maakte het moeilijk voor Praxedes, maar ze klaagde nooit of zei nooit iets tegen iemand. Slechts één keer vertrouwde ze haar probleem toe aan een oom langs vaderszijde, die haar aanraadde Gabriëls moeder in te lichten."

    Filomena sprak blijkbaar met haar zoon over z’n gedrag, vermits er een volledige ommekeer kwam en hij nooit meer naar de taverne ging. Gabriël was zeker geen perfecte echtgenoot. Zijn armtierig salaris, dat altijd een probleem was, verhinderde hem echter nooit om z’n vrienden regelmatig mee uit eten te nemen. Hij rookte veel en spaarde z’n geld niet.

    Doorheen al deze moeilijkheden bleef Praxedes verder bidden. Ze ging dagelijks naar de Mis, bad de Rozenkrans, en bezocht regelmatig het Heilig Sacrament. Bovendien leek ze altijd te bidden terwijl ze haar huishoudelijke taken deed.

    Op zekere dag had Praxedes een voorgevoel dat ze spoedig haar man zou verliezen. Dat gebeurde ook, toen twee goederenwagons volgeladen met stenen, los raakten en de helling afrolden en de locomotief raakten waar Gabriël en een stoker verpletterd werden.

    Zonder het inkomen van haar man, wendde Praxedes zich tot haar familie. Amalia, haar moeder, was nu een zeer rijke vrouw. Alle leden van het gezin waren welvarend, behalve Praxedes. Haar vader had voorzien in het onderhoud van zijn dochters als ze weduwe werden. Amalia wilde echter geen geld geven, en om de zaak te regelen raadde ze Praxedes aan om met haar kinderen bij hen te komen wonen.

    Florentina, de jongere zus van Praxedes die nog thuis woonde, was hier niet mee opgezet. Op een dag zei Florentina: "Het zou beter zijn als jij met je kinderen zou vertrekken en mij en moeder met rust laat." Hierop antwoordde Praxedes rustig: "Als ik de erfenis krijg die me volgens vaders wens op zijn sterfbed toekomt, zal ik met plezier vertrekken. Anders heb ik niets om van te leven." Florentina maakte er geen geheim van dat ze het haatte dat Praxedes bij hen woonde, en maakte vaak ruzie met haar. Op zeker moment deed ze een kast op slot waarin haar lievelingseten lag. Praxedes zorgde ervoor dat haar zonen alles aten wat ze hen kon geven, maar zij at vaak restjes, en vaak een maaltijd van brood en melk.

    Met de terugkeer van Praxedes in het ouderlijke huis werd de meid ontslagen, en Praxedes nam het onderhoud van het huis op zich, en werd in alle opzichten een meid. Vermits ze geen inkomen had was ze verplicht om de afgedankte schoenen van haar moeder en zus te dragen, en de kledij voor haar zonen maakte ze van de kledij die hun vader had achtergelaten. Eén van de zonen van Praxedes zei later: "Mijn moeder deed al het zware huishoudelijke werk en werkte zelfs in de tuin. Mijn moeder bediende iedereen aan tafel en at wanneer iedereen gedaan had met eten. Ze ging als laatste slapen, en nooit voor middernacht. Met andere woorden, ze was de meid van het huis."

    Toen haar schoonmoeder overleed erfde Praxedes haar huis, dat ze verhuurde zodat ze zelf een klein inkomen had. Rond deze tijd begon Praxedes te helpen tijdens drie dagelijkse Missen; twee in Mieres en één in Fabrica. De afstand tussen de twee kerken legde ze te voet af. In de jaren 1930 zei ze: "na het ontvangen van de H. Communie, voel ik een enorme hitte in mijn borst." Het leek erop dat Praxedes uitzonderlijke genaden ontving.

    Rond het jaar 1927 deden antigodsdienstige overtuigingen hun intrede in de vallei, waarbij duivelse uitlatingen gebeurden tegenover iedereen die zich aan God toewijdde. Door de parochiepriester te helpen, deed Praxedes al wat ze kon voor de kerk. Haar eigen kinderen brachten andere kinderen, die op straat bedelden, mee naar huis, waardoor haar liefdadigheid voor de zieken en de armen nog toenam. Praxedes was opgetogen dat ze deze arme ongelukkigen kon voeden en kleden.

    Ondanks het communistische antiklerikalisme en tot groot genoegen van Praxedes, trad haar zoon Enrique toe tot het Dominicaans seminarie. Ze had altijd gewild dat één van haar zonen priester zou worden. Op een keer toen ze Enrique een bezoekje bracht in het seminarie, vertelde Vader Felix Velez, bij wie Praxedes te biechten ging, aan één van de moeders: "Enriques moeder is een heilige." Tijdens de laatste jaren van haar leven, trad Praxedes toe tot de Derde Orde van de H. Dominicus, een vereniging voor leken.

    Arturo, de kleine deugniet van het gezin die van school gegaan was om in de mijnen te gaan werken, werd gedood door een trein, op bijna dezelfde wijze als z’n vader. Door deze tragedie vond Praxedes een zekere verlichting in haar geloof en vertrouwen in Gods genade. Toen men haar geld gaf voor bloemen, spendeerde ze het aan dertig Gregoriaanse Missen voor de rust van zijn ziel. Tijdens de derde Gregoriaanse Mis voor Arturo, zag Praxedes in haar scapulier haar zoon in de armen van de Heilige Maagd. Vol van vreugde keerde Praxedes terug naar huis en zei: "Nu ben ik gelukkig, want mijn zoon werd gered."

    Tijdens deze tijd, toen priesters nergens welkom waren door de communistische haat voor alles wat godsdienstig was, weigerden de mensen om hun stervenden de laatste sacramenten te laten ontvangen. Praxedes vulde deze leegte op door niet alleen de zieken bij te staan, maar ook de stervenden, die ze zo goed ze kon op de dood voorbereidde. Men liet toe dat Praxedes deze daden van liefdadigheid uitvoerde omwille van haar reputatie van heiligheid, haar bevalligheid, en haar ware liefde voor anderen.

    Zoals de H. Theresa van Avila, met wiens geschriften ze vertrouwd was geworden, vastte Praxedes volgens de regels van de Ongeschoeide Karmelieten en de grote heiligen van de Kerk. Op vrijdag at ze enkel een eetlepel kikkererwten, en op zaterdag vastte ze op water en brood. Snoep, waar ze zo dol op was, at ze slechts op één dag: Paaszondag. Al deze boetedoeningen irriteerden haar familie, die meerdere keren hun bezwaren uitspraken.

    Praxedes kreeg financiële verademing toen haar broer haar een aanzienlijk geldbedrag gaf. Daarbovenop ontving ze geld voor Arturos dood, en dit, samen met de huur die ze ontving van het huis dat ze geërfd had, liet haar toe om gul te zijn voor de armen. Ze hielp hen door geld onder de kussens van de zieken die ze geholpen had, achter te laten. Praxedes zei ooit: "Men doet geen liefdadigheid voor de armen met wat men over houdt. Ze moeten de kwaliteit en kwantiteit krijgen die men aan een familielid zou geven."

    Er zijn getuigenissen in overvloed over de hulp van Praxedes aan de armen en zelfs aan hen met besmettelijke ziektes, en zij die de sacramenten nodig hadden. Al diegenen die Praxedes kenden waren meer dan dankbaar voor haar hulp, en beschouwden haar als een heilige. Eén bedelaar noemde haar "de moeder van de armen." Die uitspraak moet Praxedes plezier gedaan hebben.

    Toen de plagen van tyfeuze koorts en darminfecties door de buurt trokken, was Praxedes één van de getroffenen. Ze had dysenterie en moest overgeven, en ze was genoodzaakt in bed te blijven. Dit was de eerste keer dat ze ernstig ziek was geweest. Naast deze problemen had ze ook pijn door appendicitis, en dit alles offerde ze aan God. Uiteindelijk kreeg ze buikvliesontsteking, wat enorme pijn veroorzaakt maar die ze verbeet zonder ook maar één kreun. Na een paar dagen overleed Praxedes, in het bijzijn van twee priesters. In haar rouw riep Amalia, Praxedes’ moeder uit: "Mijn dochter was een heilige."

    De begrafenis vond de volgende dag plaats, op 7 oktober, het feest van de Heilige Rozenkrans. Door de burgeroorlog die toen in Spanje woedde, werden er meerdere begrafenissen tegelijk gedaan. Al wie op het Oude Kerkhof van Oviedo was begraven, werd achteraf overgebracht naar een gemeenschappelijk graf op het moderne kerkhof van San Esteban de la Cruces. Om die reden werd het graf van deze heilige vrouw nooit teruggevonden, maar later stelde men vast dat ze was begraven geweest op de plaats waar vandaag het Aartsbisschoppelijk seminarie van Oviedo staat.

    Bron: Joan Carroll Cruz

    Vertaling: Mario Lossie

    04-02-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zalige Carlos Manuel Rodriguez [1918-1963]
    Zalige Carlos Manuel Rodriguez [1918-1963]

    Zal Carlos "Charlie" Rodriguez de eerste heilige uit Puerto Rico zijn? Mogelijk is hij het wel, want hij is er maar een stapje van verwijderd. Hij werd zalig verklaard door Paus Johannes Paulus II op 29 april 2001.

    Carlos werd geboren in Caraguas, Puerto Rico, op 22 november 1918. Hij werd het volgende jaar gedoopt in de Heilige Naam van Jezuskerk op 4 mei 1919. Zijn ouders waren Manuel Baudilo Rodriguez en Herminia Santiago. Samen met hen en zijn broer en drie zussen leidde hij een sereen en normaal leven. Twee van zijn zussen huwden en de derde werd Carmelites. Zijn enige broer werd een Benedictijner priester en was de eerste Puertoricaan die abt werd van een klooster.

    Toen Carlos zes jaar oud was, verwoestte een brand de winkel van zijn vader en het huis. Ze hadden geen plaats meer om te wonen. Daarom zagen zijn ouders, beiden diep religieus, zich genoodzaakt bij Carlos’ grootmoeder (Alejandrina Esteras) in te trekken. Zij was een devote en heilige vrouw. Carlos’ vader accepteerde het grote verlies, met de vaste hoop dat de omstandigheden zouden verbeteren. Zijn vrouw zag het echter niet zo. Ze woonde niet in haar eigen huis, wat haar ertoe bracht om zichzelf en de kinderen een sterk gevoel van respect op te leggen, wat leidde tot geremdheid. Dat is wat de gereserveerde en verlegen persoonlijkheid van de kinderen verklaart.


    Op zesjarige leeftijd begon Carlos naar school te gaan. Hij ging naar de katholieke school van Caguas. Daar ontwikkelde hij speciale vriendschappen met zijn leerkrachten, de Zusters van Notre Dame, maar ook met de pater Redemptorist van wie hij zijn religieuze en humane opvoeding kreeg. Zijn eerste communie markeert het begin van een liefde die een heel leven lang zou duren. Hij werd misdienaar en ontwikkelde een voorliefde voor de sacrale liturgie. Hij maakte de achtste graad op school af als eerste van de klas en kreeg niet alleen de eerste prijs voor zijn schoolprestaties, maar ook een speciale prijs voor godsdienst.

    Tijdens het eerste jaar van zijn hogere studies op de Gautier Benitez Hogeschool in Caguas ondervond Carlos de eerste symptomen van verzwerende dikke darmontsteking. De ziekte zou geleidelijk aan verergeren, tot het ten slotte zijn leven zou eisen. Carlos kon het tweede jaar aan de hogeschool niet afmaken omdat hij door zijn ziekte de lessen niet kon bijwonen. Hij slaagde erin het jaar af te maken door een zelfstudieprogramma, gesponsord door het Departement Onderwijs in Caguas. Hij bracht zijn derde jaar door in het College van Perpetuo Socorro in San Jose. Later sloot hij weer aan in de hogeschool van Gautier Benitez. Daar studeerde hij af in 1939, nadat hij commerciële en algemene programma’s had afgewerkt. Om in zijn onderhoud te voorzien werkte Carlos als bediende, maar zijn grootste interesse ging uit naar het bekend en geliefd maken van het apostolaat van Christus, zoals hij het kende en liefhad.

    Carlos probeerde studies te volgen aan de universiteit van Puerto Rico. Hij miste veel lessen omwille van gezondheidsredenen. Desondanks waren zijn resultaten zo buitengewoon, dat een professor [Mw. Adrian Ramos Mimoso] zich afvroeg hoe het kwam dat hij het zo goed deed tijdens de examens. Eén van Carlos’ vroegere medestudenten onthulde eens dat hij Carlos tijdens diens lange afwezigheden uitleg gaf over gemiste leerstof. Toen hij testen aflegde over deze leerstof, kreeg Carlos een A. De medestudent niet. Jammer genoeg moest Carlos door ziekte zijn studies na één jaar opgeven.

    Hoewel Carlos nooit het college afmaakte, ging hij door zelfstudie door met zijn studies en verslond hij boeken. Zijn interesses omvatten kunst, wetenschap, filosofie en godsdienst. Hij ging door met leren en kon alles wat hem geestelijk trof in detail onthouden. Zijn broer Pepe, die een Benedictijns priester werd, zei over Carlos: "Ik heb weinig mensen gekend met zo’n grote en goede kennis van het geloof als Carlos, een kennis die niet alleen voortkomt uit het lezen, maar komt vanuit een liefde die veel dieper gaat dan de intelligentie."

    Carlos studeerde piano en orgel en ging door met de zelfstudie tot hij een voortreffelijk muzikant werd. Hij had een voorliefde voor klassieke muziek. De werken van Mozart en Beethoven, en de Gregoriaanse gezangen hadden een speciale plaats in zijn hart.

    Hoewel hij erg virtuoos was, gaf hij nooit te kennen dat hij priester wilde worden, maar er wordt aangenomen dat hij zich realiseerde dat zijn ziekte van darmontstekingen en de voortdurende maagstoornissen dit zouden belet hebben. Het is echter geweten dat hij als kind vaak speelde dat hij de Mis opdroeg, met zijn zussen als kerkgangers en zijn broer Pepe als misdienaar. Zonder priester te worden was hij toch een apostel voor velen.

    Carlos werkte als bediende in de Basis voor Landbouwexperimenten in Caraguas, dat deel uitmaakte van de universiteit van Puerto Rico. Hij gebruikte zijn vrije tijd om katholieke materialen uit te delen, voor redactiewerk bij katholieke tijdschriften, het organiseren van instructievergaderingen voor studenten, het schrijven van katholieke artikels en het geven van lezingen die velen hielpen om dieper te geloven. Zijn drukke, deugdzame leven en zijn vele vaardigheden werden bereikt, ondanks de pijn en zijn zwakke gezondheid.

    Gedurende verschillende jaren organiseerde en leidde Carlos een Liturgische Kring op de universiteit. Hij gaf lezingen die niet enkel bijgewoond werden door studenten, maar ook door vele professoren en afdelingshoofden. Eén van Carlos’ leerlingen was de befaamde Dr. Margot Arce de Vasquez, die zei: "Deze jonge man is wat mijn goede vriendin Gabriela Mistral noemde : een kind van de Heilige Geest."

    Carlos had ook een Liturgische Kring in Caraguas, die elke week samen kwam. Iedereen die een vraag had over moraal of geloof kwam daar, en velen zagen Carlos als een wandelende encyclopedie. Hoewel hij erg eenvoudig was over alles wat hij wist, sprak hij met diepe overtuiging als "iemand die sprak met autoriteit." Zijn biograaf zegt: "Die autoriteit kwam voort uit een harmonie tussen zijn woord en zijn leven. Wat hij zei was wat hij voorleefde en wat hij voorleefde was wat hij predikte."

    Carlos had niet alleen een grote kennis van religieuze zaken. Hij kon ook overtuigd spreken over Europese landen die de rechten van katholieken respecteerden om hun dierbaarste morele en sociale principes te beschermen. Hij las pauselijke encyclieken en de geschriften van Thomas van Acquino. Hij hield van de heiligen en hij sprak over Theresia van Avila en Sint Jan van het Kruis alsof het zijn beste vrienden waren. Hij las de werken van kardinaal Newman, CHesterton en vooral de werken van Edith Stein.

    Toen de Mis nog steeds in het Latijn opgedragen werd, introduceerde Carlos het gebruik van de missaal aan diegenen die de schoonheid en de betekenis van de Latijnse Mis niet konden begrijpen. Later introduceerde hij het Heilig Officie. Hij leerde aan velen hoe ze het Officie moesten beleven, zodat ze er zo veel mogelijk de vruchten van droegen. Zijn broer Pepe zei daarover later het volgende: "De smaak voor het Liturgisch gebed van de Kerk dat hij in ons teweeg bracht, was het begin van mijn Benedictijnse roeping."

    Carlos realiseerde zich al vroeg dat de kloof tussen onze christelijke cultuur en de kennis van de leken aandacht nodig had, en daarom begon hij met de publicatie van "Liturgie en Christelijke Cultuur," een tijdschrift dat hij uitgaf vanuit het Katholiek Centrum van de universiteit. Hij selecteerde en vertaalde geschikte artikels en betaalde het grootste deel van de uitgaven voor de publicatie. Carlos slaagde erin dit allemaal te realiseren, terwijl hij een regelmatige job had en zich het grootste deel van de tijd ziek voelde.

    Carlos vertaalde de Spaanse boeken van Broeder Clifford Howell S.J. Over Sacramenten en Opoffering en Voorbereiding op Pasen in het Engels. Carlos maakte kopies van de hoofdstukken en verstuurde die naar vrienden, supporters en andere geïnteresseerden, en zelfs naar religieuzen en priesters in het hele land. Opnieuw nam hij de kosten voor het kopiëren en versturen grotendeels op zich. Hij organiseerde een Liturgische Kring en het Te Deum laudamus koor. Toen het aantal supporters toenam, verhuisde Carlos met hen naar het Centrum van de Katholieke Universiteit en organiseerde nog een Liturgische Kring, die later de Circulo de Cultura Cristiana genoemd werd. Daar bovenop was Carlos lid van de Broederschap van de Christelijke Doctrine, de Gemeenschap van de Heilige Naam en de Ridders van Colombus. Hij onderwees ook catechese aan hogeschoolstudenten en voorzag hen van hulpmiddelen voor hun studie vanuit zijn persoonlijk fonds.


    Carlos’ ijver voor het geloof was duidelijk te merken in zijn correspondentie met ministers, priesters, seminaristen en leken in steden op het gehele eiland en zelfs velen in de Verenigde Staten. Hij stuurde ook kopies van artikels en boeken naar "onze afgescheiden broeders." Zijn liefde voor Christus, de Kerk, en zijn naaste bloeiden elke dag van zijn leven, maar speciaal de dagen die hij organiseerde werden bekend als "Christelijke Leefdagen." Diegenen die deze dagen bijwoonden herinneren zich:

    "We kwamen samen in een plaats buiten de stad en we brachten ons eten mee om het te delen met iedereen. Charlie gaf twee of drie lezingen gedurende de dag die in verband stonden met liturgisch seizoen of gingen over een religieus onderwerp of een recente gebeurtenis. Het bidden van het Heilig Officie voor leken maakte een belangrijk deel uit van de agenda. We zongen ook hymnen in harmonie met het religieuze vasten. [...] Soms baden we de rozenkrans met de klemtoon op zijn bijbelse betekenis. Soms was er een Mis en we genoten ook van enkele ontspannende spelletjes."

    Een van de mensen die regelmatig deelnam, schreef : "Die dagen gaven ons een diep gevoel van eenheid, van grote vreugde, spirituele genoegdoening en ongelooflijke liefde, die het moment overstegen en doorwerkten in je dagelijkse leven. Als we terug denken aan die dagen, dan voelen we nog steeds die vreugde, die liefde opnieuw."

    Carlos voorzag in alles voor die "Christelijke Leefdagen": materiaal, lezingen, hymnen, instructies en liturgische en bijbelse prenten. "Zijn bedoeling was om ons Christus beter te leren kennen, lief te hebben en te dienen," schreef een van zijn supporters.

    Terwijl Carlos samenwerkte met Broeder Antonio Quevedo S.J. van het Centrum van de Katholieke Universiteit, toonde hij een groter wordende interesse in het religieuze en priesterlijke leven. Carlos vatte samen met Broeder Alvaro de Boer O.P. het plan op om een religieuze congregatie op te starten, de "Hermanas de Jesus Mediator", wiens voornaamste doel een socio-religieus apostolaat was. Na Carlos’ dood werd deze congregatie opgestart in een buitenwijk van Volcano, in Hato Tejas, Puerto Rico.


    Carlos’ werk kwam tot een einde in het begin van 1963. Zijn gezicht vertoonde onmiskenbaar de tekenen van ziekte en hij was extreem vermoeid. Hij onderging testen die op een erge vorm van bloedarmoede wezen en een onderzoek wees uit dat er een tumor in de endeldarm aanwezig was. Meerdere pijnlijke biopsieën later bepaalde een patholoog in de medische school de biopsieën onschadelijk. Eén dokter was het daar niet mee eens: "Ik wist maar al te goed hoe dikwijls verzwerende dikke darmontsteking na 30 jaar overgingen in kanker." Zonder het microscopische bewijs om kanker vast te stellen, werd de behandeling vier maand uitgesteld.

    Hoewel hij erg verzwakt en ziek was, was Carlos’ geest nog steeds heel erg actief. Hij beleefde elk moment erg kalm, met een diepe vreugde, als iemand die vertrouwt op de verrezen Christus. Hij vertelde zijn bezoekers: "We leven voor de nacht van de Verrijzenis."

    Vier maanden na de onschadelijke biopsieën onderging Carlos een operatie. In het Puerto Rico van 1963 overlegden de meeste dokters niet met hun patiënten wat de procedures waren die ze van plan waren voor de operatie. Zonder Carlos op de hoogte te brengen van hun plannen, bereidden ze hem voor op een radicale, zeven uur durende operatie. De dokters bevestigden de kanker van Carlos en het was nodig dat ze meerdere knobbels in het weefsel verwijderden en een stoma operatie uitvoerden. Het resultaat van de operatie was een grote schok voor Carlos, vooral de stoma, die niet alleen pijnlijke huidirritatie teweeg bracht, maar ook een verlies van waardigheid en privacy. Carlos ging zijn Getsemane binnen : hij leed aan kanker van de endeldarm in het eindstadium.

    Enkele maanden eerder had Carlos gewrichtspijn gehad, die na de operatie terug keerde. Hij nam pijnstillers die misselijkheid veroorzaakten. Hij ondervond al een verminderde eetlust en zijn gewichtsverlies verergerde zijn enorme pijn. Carlos werd overgebracht naar La Providencia, een klein privéziekenhuis, waar hij zijn dokter toevertrouwde: "Ik lijd niet zozeer voor mezelf, maar voor zo vele andere zieken die niemand hebben die voor hen zorgt en die zelfs niet voor een glas water kunnen zorgen." Hij klaagde nooit, hij verontschuldigde zich integendeel voor het feit dat hij anderen zoveel last bezorgde. Een bezoeker zei eens: "Ik begrijp niet waarom hij niet klaagt. Hij is een heel speciaal iemand."

    Toen de dokters hem later onderzochten en tumoren in zijn lever en in de rest van zijn lichaam vonden, stopte alle hoop op genezing. Zonder dat het hem verteld werd, begreep Carlos het en het grootste deel van de tijd bleef hij stil mediteren.

    Naar het einde van zijn leven toe werd Carlos overgebracht naar zijn huis in Caguas. Hij was zo ziek dat hij niet aanwezig kon zijn op de aanstelling van zijn broer Pepe, maar dagen later, in een heldendaad om zijn pijn te onderdrukken, was hij in staat om in een rolstoel te zitten in de sacristie om Pepe’s eerste mis bij te wonen. Dit was maar een klein moment van vreugde. De complicaties van zijn kanker werden groter : uitdroging, elektrolytische instabiliteit, bloedarmoede, en een absces dat de darmwand perforeerde. Een schrale troost voor hem was staren naar zijn geliefde kruisbeeld.

    Bovenop zijn fysieke pijn kwam het spirituele leed, dat wat Sint Jan van het Kruis noemt "de donkere nacht van de ziel." Carlos voelde zich door God verlaten, maar ging door met bidden en smeken om Gods hulp, zoals Theresia van Lisieux, die ook deze donkere nacht ervaren had op haar doodsbed. Hij bleef de Heilige Communie elke dag ontvangen en Pepe bracht hem vaak een bezoek. Daardoor kreeg hij wat spiritueel comfort.

    Carlos’ frequente gebed was het woord "God" en "Wees mijn redding." Uiteindelijk werd hij verlost uit zijn donkere nacht, en hij voorzag dat hij zou sterven op 13 juli. Hij gleed weg in een coma en stierf net na middernacht op de dag die hij aangegeven had. Hij was 44 jaar oud.

    Carlos werd zalig verklaard op 29 april 2001. Het proces van zijn zaligverklaring was een van de kortste in de recente geschiedenis. Het werd gestart in 1992 en het Decreet van Heroïsche Verdiensten leidde tot de titel van Eerbiedwaardige in juli 1997. Het mirakel voor zijn zaligverklaring, de genezing van Hodgkins’ kwaadaardig lymfekliergezwel in 1981, werd goedgekeurd op 20 december 1999.

    Paus Johannes Paulus zei over hem tijdens de ceremonie van de zaligverklaring dat Carlos "de nadruk legde op de universele oproep tot heiligheid voor alle christenen, en het belangrijk vond dat elke gedoopte er gewetensvol en met verantwoordelijkheid moest naar handelen. Moge zijn voorbeeld de hele Kerk in Puerto Rico helpen om trouw te zijn, standvastig te leven naar de christelijke waarden en principes die het kreeg tijdens de evangelisatie van het eiland."

    Bron: Joan Carroll Cruz

    Vertaling: Angelina Van De Moortele

    03-02-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Adèle Bonolis: Dienares van God [1909-1980]
    Adèle Bonolis: Dienares van God [1909-1980]

    Voor zij die Adele Bonolis kenden, was het duidelijk dat ze doordrongen was met de liefde voor God. Deze liefde stelde haar in staat om sereniteit en vrede uit te stralen naar hen die met haar in aanraking kwamen, en vooral naar hen die ze hielp in de stichtingen die ze opzette voor de zorg en het onderricht van de onfortuinlijken.

    Ze werd geboren op 14 augustus 1909 in het Italiaanse Milaan, als één van zes kinderen in een hardwerkend gezin. Ze ging naar Katholieke scholen, en was actief in de vrouwenafdeling van de Katholieke Actie in de parochie van de H. Ambrosius. De Katholieke Actie streefde ernaar om een intens, spiritueel leven aan te kweken bij haar leden, wat hen hopelijk zou inspireren om deel te nemen aan liefdadigheids- en apostolische werken. Ze nam uiteindelijk de verantwoordelijkheid voor de groep op zich. Ze was nooit gehuwd, maar hield zich bezig met de behoeften en de levens van haar broers en zussen. Lina Saltafossi, Adeles goeie vriendin zei, dat toen Adeles moeder ziek werd, Adele voor haar zorgde en elke dag, voor ze naar het werk ging, liefdevol toezag op haar behoeften. Adele bleef tijdens die periode steeds dicht bij haar moeder in de buurt, en ze begon haar hulp aan de jongeren door hen vaak aan de voordeur van haar huis te onderwijzen. Ze deed dit tot haar moeder in 1935 overleed.



    Adele gaf zichzelf al vroeg in haar leven volledig over aan de wil van God, en ontwikkelde een rijk innerlijk leven dat gebaseerd was op de Eucharistie en dagelijkse offers. Ze leed heel haar leven aan borstvliesontsteking en andere ziekten, maar naar verluidt kon niets haar tegenhouden om dagelijks de Mis bij te wonen, zelfs niet als ze ziek was en hoge koorts had.

    Nadat ze haar handelsdiploma op zak had, werkte Adele achtereenvolgens voor drie firma’s. Later schreef ze zich in aan de Katholieke Universiteit in Milaan, waar ze op 24 november 1944 een diploma behaalde in de filosofie. Het waren de oorlogsjaren, met verwoesting en miserie, iets wat ze zelf meemaakte toen haar huis volledig vernield werd tijdens een bombardement.

    We vinden haar daarna terug in Sondrio en Lecco, met Giuseppina Achilli, een vriendin. In plaats van filosofie te onderwijzen, wat lucratiever was, gaf Adele dit vakgebied op om leerlingen van de middelbare school te begeleiden en in godsdienst te onderrichten. Vele jaren later herinnerden en bewonderden haar studenten haar voor de zorg die ze besteedde aan het vormen van hun geweten, en het inboezemen van een liefde voor hun geloof. Maar Adele deed meer dan enkel onderwijzen. Ze wijdde haar vrije tijd toe aan haar activiteiten bij de Katholieke Actie. Haar talenten en vaardigheden werden al gauw erkend toen ze vernoemd werd aan de bisschoppelijke raad.

    Adele was tevreden met het les geven en haar werk bij de Katholieke Actie, maar toch voelde ze een overweldigende behoefte om niet enkel les te geven aan de jongeren, maar ook om de zieken te helpen. Voor die reden schreef ze zich in 1946 in aan de school voor geneeskunde. Ze was echter niet voorbestemd om af te studeren; God had andere plannen voor haar. Haar behoefte om de armen en onfortuinlijken te helpen zou spoedig bevredigd worden. Dit kwam in de vorm van een verzoek van een rechter aan de balie van Lecco, die haar vroeg of ze jongens kon helpen die voor zijn rechtbank verschenen waren. Ze leidde voor hen een zomerkamp, dat zo succesvol was dat men haar vroeg om het experiment verder te zetten. En zo werd de Castel Vezio, of de Casa dei Ragazzi gesticht, voor het onderricht en de zorg voor moeilijke jongens.

    Samen met goeie vrienden en medewerkers van de Katholieke Actie, Giovanna Negrini en Giuseppina Achilli, stichtte Adele de Casa Maria Assunta, of het Huis der Vrouwen, een opvangtehuis voor prostituees, hun kinderen en vrouwen die werden vrijgelaten uit de gevangenis. Voor deze vrouwen was dit een thuis, waar ze fysiek en moreel konden herstellen. Dit was het eerste van een reeks tehuizen voor de hulp en zorg aan de onfortuinlijken. In 1962, richtte Adele Villa Salus en de As. Fra. Case Iris op voor de mentaal zieken. Onder de andere instellingen vinden we het Casa San Paolo, opgericht in 1970 en financieel gesteund door Kardinaal Giovanni Montini, de later Paus Paulus VI. Dit huis werd opgericht voor mannen die uit de gevangenis en de gerechtelijke krankzinnigengestichten werden ontslagen. Nog een ander is het Casa Maria Delle Grazie, opgericht in 1972, voor het onderricht en de rehabilitatie van benadeelde mannen en mannen met psychiatrische, fysische, sociale en economische problemen, alsook zij die net uit de gevangenis kwamen. Het waren allemaal propere, mooie, grote gebouwen met twee tot vier verdiepingen. Ze zijn heden nog allemaal operationeel, en worden geleid door gekwalificeerde dokters, verpleegsters en maatschappelijk werkers.

    Gebaseerd op wat ze de "drie steunpilaren" noemde, previdenza, prudenza en provvidenza [vooruitziendheid, voorzichtigheid, en voorzienigheid], werkte ze niet alleen hard om deze huizen op te richten, maar ook om de middelen te vinden om haar gasten te onderhouden, hen van alles te voorzien dat nodig was voor hun verzorging, en om bekwaam personeel te voorzien. Dit was uiteraard een moeilijke opdracht die gepaard ging met veel teleurstellingen, maar haar innerlijke kracht en "de drie steunpilaren," plus haar liefde voor God, ondersteunden haar.

    Adele richtte ook een vereniging op die nu de Foundation (Stichting) genoemd wordt, die mensen aantrekt die in hun spirituele leven vooruitgang willen boeken. Deze stichting is vandaag de dag ook nog actief.

    Door al haar activiteiten en verantwoordelijkheden, zijn er getuigenissen die zeggen dat "Adele heel haar bestaan wijdde aan het goed doen, zonder een beloning of applaus te wensen. Ze spendeerde haar tijd aan de groten en de nederigen, de jongeren en de ouderen, en luisterde naar allen met geduld en liefde."


    Haar werk kwam bijna ten einde. Rond het jaar 1976, kreeg Adele de eerste symptomen van een darmtumor, en onderging een chirurgische ingreep in de Clinic S. Giuseppe. Haar toestand verbeterde niet, maar evolueerde verder en zorgde de volgende vier jaren voor ongemak. Tijdens deze aanslepende ziekte bleven zij en haar vriendin Giuseppina de vele instellingen bezoeken om de beheerders en werkers aan te moedigen, en troost te bieden aan de bewoners.

    Adele stierf op 11 augustus 1980 in Milaan, met een reputatie van grote heiligheid. Tijdens de begrafenis in de S. Ambrogiokerk, verklaarde Monseigneur Libero Tresoldi dat, Adele "een vrouw van het geloof was die zichzelf aan God had overgegeven, Zijn wensen opvolgde, en tot grootse dingen in staat was". Ze werd begraven op het kerkhof van de Opstanding van Lucinasco in Italië.

    In 1986 werd ter ere van haar een boek gepubliceerd, met enthousiaste getuigenissen over haar liefdadigheid, haar liefde voor de onfortuinlijken, en haar liefde voor God.

    Tot vreugde van zij die haar kenden, en zij die geholpen werden in haar vele instellingen, werd de procedure van haar Reden tot heiligverklaring opgestart.

    Bron: Joan Carroll Cruz

    Vertaling: Mario Lossie

    02-02-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Carla Ronci. Italië, kleermaakster [1936-1970]
    Carla Ronci. Italië, kleermaakster [1936-1970]

    Carla Ronci was een mooi meisje die van het leven en de mensen hield. De talrijke foto’s die we van haar hebben, tonen haar met een brede glimlach die een vreugdevolle en innemende persoonlijkheid onthuld. Ze was al zo tijdens haar kinderjaren in Torre Pedrena, als dochter van Mario en Iolanda Ronci, die een groenten- en fruitwinkel hadden. Ze werd geboren op 11 april, en ten gepaste tijde deed ze haar Eerste Communie en ontving ze het H. Vormsel.


    Haar tijdsgenoten herinneren haar als levendig en ondeugend, vriendelijk en hartelijk, wilskrachtig, beleefd en soms irriterend. Haar leraar uit het derde leerjaar herinnerde haar als een voorbeeldige leerlinge, vriendelijk, hartelijk, goedhartig, en ijverig. Maar Carla herinnerde zich haar kinderjaren anders. Ze schreef:

    "Ik ga in gedachten terug naar mijn verleden ... maar ik kan het voor u niet verbergen dat het me pijn doet, wanneer ik me herinner wat er in die dagen gebeurd is, vooral tot mijn veertien jaar. De zonden die ik begaan heb, en de slechte daden die ik verricht heb. Reeds op vroege leeftijd begon ik naar dansavonden en de bioscoop te gaan. Ik las ondeugende tijdschriften en vertoefde in slecht gezelschap. Je kan je wel voorstellen hoe mijn ziel er uit zag onder de leiding van zulke ‘leraars’, en wat er zou gebeurd zijn als de Heer, in Zijn goddelijke genade, me niet uit de klauwen van het kwaad had gerukt, want dat was waar ik in verzeild geraakt was... Tot de leeftijd van tien jaar, heb ik een vage herinnering dat ik een klein meisje was die noch heel braaf, noch heel stout was. De vier daaropvolgende jaren echter, zondigde ik en ik besefte dat ik verantwoordelijk was voor wat ik deed, want de Heer liet Zijn aanwezigheid voelen door voortdurend mijn geweten te prikkelen."

    Carla herinnerde zich, dat op veertienjarige leeftijd: "Ik hunkerde naar alles waarvan ik dacht dat het de leegte en de angst in mezelf zou opvullen; ik wilde mijn zintuigen verdoven met het ene pleziertje na het andere, maar tevergeefs." Haar biechtvader, Vader Napoleone, zei dat ondanks Carlas negatieve zienswijze op haar vroege leven, hij er van overtuigd is dat ze "haar morele onschuld ongeschonden hield."

    Dan kwam het Heilige Jaar 1950, en haar "spirituele heropleving." Tijdens dat jaar ontmoette Carla een groep Ursulinennonnen, die zich toewijdden aan het helpen van verlaten kinderen en de armen. Deze ontmoeting had zo’n indruk op Carla, dat ze vond dat ze hetzelfde apostolaat moest opnemen, vooral nadat ze een missie in haar parochiekerk bijwoonde die haar leven veranderde. Haar moeder schreef: "Die avond zag ik dat mijn Carla volledig veranderd was; ik nam in haar onmiddellijk een zeldzame vreugde waar, gemengd met een rustige droefheid. Tot voor dat moment had ze genoten van plezier, reizen, tijdschriften lezen, dansen en films. Daarna verdwenen er heel wat andere zaken uit haar dagelijkse leven. Ze begon vaker naar de Mis te gaan, ze begon de sacramenten serieuzer te nemen, en behandelde mij, haar papa en haar kleine zus veel beter. Ze vroeg minder en minder om geld om naar de bioscoop te gaan, en ze werd meer en meer open naar anderen toe."

    Carla studeerde voor kleermaakster. Ze werd heel bedreven en voerde dit beroep een aantal jaren uit. Ze maakte ook kledij voor zichzelf en leden van haar gezin. Door haar vaardigheden kleedde ze zich elegant in bescheiden ontwerpen, gemaakt van eenvoudige materialen. Haar vrije tijd bracht ze door in de winkel van haar ouders, of ze hielp bij de activiteiten van de Katholieke Actie.

    Tijdens het Heilige Jaar begon Carla een dagboek bij te houden, dat ons de vooruitgang van haar spiritualiteit toont, en de graad van perfectie die ze bereikte. Het toont ons ook dat ze in 1956 geconsecreerd werd aan de Heilige Moeder, volgens de manier van de H. Louis Grignon de Montfort.

    Op 3 februari 1958, toen ze tweeëntwintig jaar was, werd ze aanvaard als aspirante bij de Ursulinenorde. Jammer genoeg bleef ze slechts vier maanden bij de nonnen, en keerde dan omwille van haar gezondheid terug naar huis. De nonnen hadden eveneens de beslissing genomen dat ze geen roeping had binnen hun orde. De terugkeer naar huis was, zonder twijfel, een hele teleurstelling voor Carla, die het als de wil van God aanvaardde.

    Ze hervatte onmiddellijk haar oude taken bij de Katholieke Actie, en opende een kleine naaischool. Carla voelde zich nog steeds geneigd om een religieuze organisatie te vervoegen, dus zocht ze naar een orde die haar als derderangs wilde aanvaarden, als reservelid. Haar gebeden werden verhoord door het Instituut van de Dienstmaagden van de Moeder van Genade, waar ze op 6 januari 1961 een verzoek tot intrede deed. Haar verzoek werd aanvaard, en terwijl ze in opleiding was, volgde ze verscheidene cursussen en werd op 6 januari 1963 tot de religieuze stand toegelaten. Hierdoor kon ze terug naar huis keren als een ingewijde leek. In die tijd schreef ze: "Ik ben nu de bruid van Jezus."

    Maar het was niet allemaal rozengeur en maneschijn. Carla kreeg al snel moeilijkheden toen ze, wat men noemde, de ‘Nacht van de Geest’ meemaakte. Ze werd bestookt met kwade gebeurtenissen, verleidingen, ontmoediging, lichte depressies, angsten, en obstakels. Maar door haar levenswijze van "niet toe te geven," en "verder te gaan," ging de beproeving na verloop van tijd voorbij, en vond ze de rust en de blijdschap terug die iedereen bewonderde.

    Haar spirituele begeleider liet haar toe om een gelofte van kuisheid af te leggen, en het daaropvolgende jaar mocht ze een gelofte van armoede afleggen, waarbij ze zichzelf toewijdde aan het bidden voor priesterroepingen en missionarissen. In haar dagboek schreef ze: "Voor u, Jezus, zal ik leven, zal ik liefhebben, zal ik lijden..."

    Voor haar activiteiten bij de Katholieke Actie, verplaatste ze zich naar en van haar verschillende opdrachten eerst per fiets, dan een motorfiets en vervolgens een Fiat 500. Foto’s van haar op deze motorfietsen tonen haar trots lachend, met haar "moderne" en geriefelijke vervoersmiddelen. Naast haar andere activiteiten, bereidde ze ook kinderen voor op hun Eerste Communie, en onderwees ze de catechismus aan zowel kleine als grote klassen van kinderen. Ze leidde ook sportevenementen voor hen, van balspelletjes tot roeien. En, als demonstratie van haar blije kijk op het leven, speelde ze ook in een komediefilm. Door haar toewijding en harde werk, kreeg ze ook verantwoordelijkheidsposities. Ze werd verkozen tot districtsleidster voor verscheidene parochies. Ze was jeugdleidster, leidster bij de jonge mensen en kinderen, en sectieleidster. Bovenop haar werk voor de Katholieke Actie, het onderwijzen van de catechismus, en het plannen van parochiefeesten, was ze ook heel erg begaan met religieuze roepingen, en ze bad hier vurig voor.


    Iemand die Carla tijdens deze jaren kende schreef: "...Men vond alle deugden terug in Carla ...Ze probeerde zichzelf onder te dompelen in bezinning en overpeinzing. Haar conversatie was blij, stil, en sereen. Gods aanwezigheid in haar scheen er doorheen. Haar ontmoeten alleen al waren opwekkend voor de geest en men voelde zich verheven en aangemoedigd omdat Carla de levende uitwerking was van het Evangelie. Ze was niet bang om te lijden, welke moeilijkheden er ook op haar pad kwamen, ze aanvaardde ze met vreugde. Ze had de rijpe vreugde van een ziel die naar God verlangt, en was bereid om alles te laten vallen om enkel Hem te bezitten."

    Teresa Dotti, die ook Carla kende, schreef over haar: "Wanneer men met haar sprak, voelde men de aanwezigheid van iemand die niet van deze wereld is. Op een keer troffen we haar in de werkplaats aan, toen ze een kind met z’n huiswerk hielp. Ze zag er veranderd uit. Ze was nog steeds heel mooi, maar magerder en, volgens mij, vooral rijper naarmate ze naar Jezus Christus toegroeide. Ze verwelkomde ons met grote vreugde, en terwijl ze ons rondleidde in haar werkplaats, vertelde ze ons over haar apostelschap. Op de terugweg naar huis, voelden we een grote blijdschap. Mijn vriend vergeleek het met de ervaring van een spirituele retraite."

    Tijdens de zomer van 1969, vertoonde ze voor het eerst symptomen van de kwaal die haar het leven zou kosten. Hoewel ze voelde dat ze moest rusten, bleef ze haar moeder thuis en in de winkel helpen, en ze ging ook door met haar parochiewerk. Ze kreeg een hardnekkige hoest, dan pijnen in de borstkas, koorts, en ernstige ongemakken, wat allemaal leidde tot de diagnose van een longtumor. Tijdens het eerste deel van 1970 begon ze met een ander dagboek, waarin ze haar toestand beschreef, en haar vertrouwen in Gods hulp om te doorstaan wat Hij voor haar in petto had.

    Op 21 januari 1970 werd ze naar het H. Orsolaziekenhuis in Bologna gebracht. Het ziekenhuis stond onder leiding van haar dierbare Ursulinenorde. Ze onderging een lange reeks van onderzoeken en testen, en in haar dagboek schreef ze: "Heer, u kan niet meer in uw eigen lichaam lijden, neem dus het mijne om uw Lijden en Verlossing verder te zetten." Vermits men niets meer kon doen om haar gezondheid te laten terugkeren, werd ze na een maand terug naar huis gestuurd, maar ze werd al gauw naar Villa Maria gebracht, een verpleegtehuis in Rimini. Daar overleed ze, op 2 april 1970, op vierendertigjarige leeftijd, nadat ze luidop had gebeden: "Hier komt hij. Jezus komt eraan.. Hij lacht naar mij."

    Haar begrafenis werd bijgewoond door haar biechtvader, een aantal priesters, en door al diegenen die haar en haar liefdadigheidswerken bewonderden. Haar biechtvader verklaarde waarom hij de liturgie van de engelen had gekozen, ondanks het feit dat de parochie in diepe rouw was. Hij sprak ook over de heiligheid van haar leven, en van de enorme erfenis van goedheid, geloof, liefdadigheid, hoop, en zuiverheid die ze nagelaten had. Hij stelde haar bij de congregatie ook voor als "een authentieke engel". Ze werd begraven op het kerkhof in Rimini.

    Een aantal jaren lang werden er herdenkingsdiensten gehouden en werden er biografieën geschreven. Door alle aandacht die men haar gaf, kwam er ook interesse van kranten en tijdschriften. Er verschenen uiteindelijk tachtig verschillende biografieën.

    In 1982, slechts twaalf jaar na haar dood, werd de Reden tot zaligverklaring van Carla Ronci geopend. Op 7 juli 1997 werd ze door Paus Johannes Paulus II als eerbiedwaardig verklaard.

    Bron: Joan Carroll Cruz

    Vertaling: Mario Lossie

    01-02-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elisabeth Leseur, Frankrijk. Dienares van God [1866-1914]
    Elisabeth Leseur, Frankrijk. Dienares van God [1866-1914]

    Men kan niet zeggen dat Elisabeth Leseur haar passie voor religie van thuis uit mee kreeg. Haar vader, een vooraanstaande advocaat aan de Parijse balie, hield zich niet veel bezig met religieuze zaken. Haar moeder, een rolmodel voor moederliefde en zorgzaamheid, vervulde haar religieuze plichten zonder bijzondere devotie. De broer van Elisabeth stond eveneens koel tegenover religieuze zaken, maar haar zusters baden veel en waren godsvruchtig. Elisabeths liefde voor het geloof werd gevoed op school, waar ze haar religieuze opvoeding kreeg en haar Eerste Heilige Communie deed in de parochiekerk.


    Elisabeth Leseur

    Alles wat we over Elisabeth weten vinden we terug in haar biografie, die geschreven werd door haar echtgenoot, die een overtuigd atheïst was. Felix Leseur hield zich bezig met buitenlandse en koloniale politiek, en leverde bijdragen aan belangrijke linkse, antigeestelijke kranten. Tijdens de hele duur van hun huwelijk, probeerde hij constant haar religieuze overtuigingen te vernietigen, iets waar ze enorm onder leed.

    In de biografie van zijn vrouw, die hij schreef na haar dood, vinden we niets terug over Elisabeths kinder- en jeugdjaren. De biografie richt zich enkel op de gebeurtenissen na hun ontmoeting in mei 1887, ten huize van gemeenschappelijke vrienden. Twee jaar later waren ze verloofd, en begonnen een nieuwe thuis in te richten. Twee maanden later waren ze gehuwd.

    Felix schreef dat "ze van het huis een middelpunt van warmte en fatsoen maakte, waar ze vaak vrienden ontving." Hij voegde eraan toe dat, hoewel ze nooit zelf kinderen had gekregen, ze een zwak had voor kinderen en een moederlijke liefde toonde voor haar nicht en neefjes.

    Hij beschreef Elisabeth ook als een ontwikkelde vrouw die Latijns, Engels en Russisch had geleerd, en ook het Italiaans begon te beheersen toen haar studies onderbroken werden door ziekte. Felix was begrijpelijk uitbundig met de beschrijvingen van zijn vrouw. Hij schreef dat ze heel aantrekkelijk was, met zeer vooraanstaande en vriendelijke manieren die haar steeds deden glimlachen en beminnelijk maakten. Haar geest "stond voor alles open met een opmerkelijke snelheid en diepgang," schreef hij. "Ze verheugde zich in alles wat van nature mooi was of in de aanleg van de mens." Ze wist hoe ze kunst moest begrijpen en appreciëren, in al haar vormen [schilderen, beeldhouwen, muziek en literatuur] en haar reizen [na haar huwelijk] naar Spanje, Italië, Noord Afrika, Griekenland, het Oosten, Rusland, en Duitsland, hadden haar een heel fijne en zuivere smaak gegeven."

    Hij voegde eraan toe: "Haar conversatie was levendig, interessant, aantrekkelijk en vurig, maar toch altijd eenvoudig en bescheiden, zonder ooit haar superieure intellect te tonen. Ze was heel vrolijk en lette er op om dat altijd te zijn, ze vond vrolijkheid zelfs een deugd. Men hoorde haar lieftallig gelach, met haar frisse, oprechte klank, bij elke gelegenheid."

    Deze beschrijving van Elisabeths persoonlijke en sociale bevalligheden lijkt opmerkelijk, vermits ze doorheen bijna hun hele huwelijk ziek was en slechts twee maanden na haar huwelijk al een eerste gezondheidscrisis doormaakte, toen ze een pijnlijke darminfectie kreeg die nooit volledig genas.

    Felix vertelde dat hij was opgevoed in een deftig katholiek gezin, door ouders die met vroomheid hun religie beleefden en dat hij les had gekregen van vooraanstaande priesters. Tijdens zijn universiteitsjaren verloor hij zijn Christelijk geloof, en werd hij aangetrokken tot het heidendom en het atheïsme. Hij zocht zelfs manieren om het Christendom te bestrijden, en bestudeerde de werken van tegenstanders van de Kerk, zelfs tot in die mate dat hij een uitgebreide bibliotheek aanlegde van Protestantse en rationalistische geschriften.

    Toen hij huwde besloot hij het Katholieke geloof van zijn vrouw te respecteren en haar altijd toe te staan om het vrijuit te beoefenen. Maar toch viel hij geregeld haar geloof aan, met als ultieme doel haar naar het liberale Protestantisme te leiden, en uiteindelijk naar het radicale agnosticisme. Door zijn volharding onderging Elisabeth een geloofscrisis, en keerde ze bijna twee jaar lang het geloof de rug toe. Felix slaagde bijna in zijn opzet, maar, "Elisabeth, met haar ongewone intelligentie, bezat de zeldzame gave van een verstandig en vast oordeel en ongewoon gezond verstand," wat haar terugbracht naar de liefde voor de Kerk. Hierna wijdde ze zich aan een diepe studie van het Katholieke geloof. Vermits Felix een uitgebreide bibliotheek van antikatholieke en antichristelijke boeken had, compenseerde ze dit met een eigen bibliotheek, met de werken van de grootmeesters van het Katholieke denken: de Vaders van de Kerk en de verheven geschriften van de heiligen, met de geschriften van de H. Theresa van Avila als één van haar favorieten. Ze bestudeerde deze werken en de Bijbel met zo’n ijver, dat ze in staat was om haar geloof tegen elke aanval te verdedigen.

    Elisabeth werd niet alleen omringd door een ongelovige echtgenoot, maar ook door zijn vrienden, die allen vooraanstaande en geleerde mannen waren, maar die ook vijandig stonden tegenover religie. Nadat Elisabeth terug haar geloof begon te beoefenen, en Felix zag dat hij haar sterke gehechtheid aan haar geloof niet kon doorbreken, verdubbelde hij zijn "kritiek, polemiek en gescherts" die haar zo veel pijn deden, en dit is nu de grootste spijt in haar bestaan.

    Dit ging door tot in 1903, toen Elisabeth gevraagd werd om de peetmoeder te zijn van een vriend die zich tot het Katholicisme had bekeerd. Het was tijdens deze plechtigheid dat Elisabeth de Dominicaanse priester ontmoette die haar leider en spirituele gids zou worden. Na haar dood zei deze tegen Felix: "Ze was echt een heilige."

    Elisabeths hele leven was gevuld met lijden. Tijdens haar kinderjaren leed ze aan een leverprobleem, dat een aanslepende en steeds pijnlijkere ziekte werd. Tijdens haar puberteit werd haar leven bedreigd door een aanval van tyfeuze koorts. En in haar volwassenheid kreeg ze twee maanden na haar huwelijk de darminfectie, die tot het einde van haar leven zou aanslepen. Door deze ziekte was ze acht maanden bedlegerig, en nadien was ze, met tussenpozen, in staat om een enigszins normaal leven te leiden. Later liep ze een ernstig letsel op in een ongeval met een koets, waardoor ze in levensgevaar verkeerde en twee maanden bedlegerig was. Tijdens de jaren 1907 en 1908, werden haar leveraanvallen hevig en verontrustend, waardoor ze gedwongen werd haar levenswijze aan te passen en te reorganiseren, vermits ze veel moest rusten in een rolstoel.

    Het was vanuit deze stoel dat ze haar grootste invloed uitoefende op diegenen die haar kwamen bezoeken. In haar kamer gaf de ze vaak morele en spirituele begeleiding aan de gezonde bezoekers.

    Tussen haar diverse ziektes door, deed Elisabeth liefdadigheidswerken. Ze spendeerde in overvloed geld, tijd en energie aan de mensen rond haar, en voerde goede werken uit, zoals het oprichten van een plaats waar alleenstaande, werkende meisjes in de beste en goedkoopste omstandigheden konden leven. Ze maakte ook deel uit van de Katholieke Actie, die zich ontfermde over arme gezinnen. Toen Elisabeth te ziek werd om de behoeftigen te bezoeken, nam ze de taken op van secretaresse, die ze heel nauwkeurig uitvoerde tot eind 1913, wanneer ze getroffen werd door haar laatste ziekte. Er waren ook nog andere daden van liefdadigheid, waaronder de materiële en morele hulp aan de hulpbehoevenden.

    Men beweerde dat Elisabeth een heel fijngevoelig begrip had voor zielen, dat ze het grootste respect toonde voor hun zienswijzen, en dat ze zichzelf of anderen nooit toeliet hen te bekritiseren. Ze verafschuwde grove oordelen, huiverde van vijandige kritieken, laster, verklikkers, en salonroddels, en verdedigde hen die in haar aanwezigheid belasterd werden.

    In 1911 ontwikkelde er zich een ernstige toestand, toen men bij haar een kankerachtig gezwel in de borst vaststelde en waarvoor ze een chirurgische ingreep moest ondergaan. In 1912, toen ze hersteld was, reisde ze met haar echtgenoot naar Lourdes waar ze de Heilige Maagd dankte voor de succesvolle medische ingreep, en voor de genezing van haar zus en jong neefje.

    Felix schreef dat een eerder bezoek dat hij aan Lourdes had gebracht, hem een "verfoeilijke indruk" had gegeven. Maar de reis samen met Elisabeth maakte echter een andere indruk op hem. "Ik keerde terug uit Lourdes, gekweld door wat ik gezien en gevoeld had in het land van mirakels." Jammer genoeg ontwikkelden er zich, als gevolg van de medische ingreep, pijnlijke complicaties waardoor Elisabeth tegen 1913 regelmatig uitgeput was. Met uitzondering van bezoekjes van vrienden, en nu en dan een ritje met de wagen, bleef ze in bed. Felix merkte op dat Elisabeth nooit klaagde, maar zelfs tijdens de hevigste kwellingen bleef lachen, en zelfs de mensen rond haar troostte. Men zegt dat ze haar kracht ontleende aan de Heilige Eucharistie, het gebed, en zelfopoffering. Men hoorde haar vaak zeggen: "Lijden dat men aanvaard" en opoffert, is het beste gebed."

    Bovenop haar fysieke lijden, kreeg ze ook te kampen met grote psychische ellende door de dood van haar jongere zus, vervolgens haar vader, en Roger, de zevenjarige zoon van haar broer, een kind waar ze heel erg van hield. Vervolgens stierf haar tweede zus, die amper tweeëndertig jaar oud was en tevens haar vertrouwelinge. Elisabeth kreeg nog meer te lijden door de dood van een aantal goede vrienden, de ernstige ziekte van haar laatste zus, en de steeds ernstig wordende gezondheidsproblemen van haar moeder.

    In het begin van juli 1913 kreeg ze haar laatste ziekte, toen men wijdverspreide kanker vaststelde. Tien maanden lang doorstond ze gruwelijke pijnen, met slechts korte verzachtingen. Dat was haar Calvarieberg, tot ze op achtenveertige jarige leeftijd stierf, op 3 mei 1914.

    Haar rouwende echtgenoot schreef na haar dood: "ik aanschouwde de onsterfelijke schoonheid die ze toonde op haar sterfbed, die in mij de diepste emoties teweegbracht. Haar gezicht dat nu vredig was na haar laatste lijden, toonde de rust van een andere wereld. Men kon er zaligheid in onderscheiden, en ik voelde ... vaag, omdat ik nog altijd ongelovig was ... maar op één of andere manier met zekerheid, de waarheid van de tekst in het Voorwoord van de Mis der Doden: ‘Het leven word veranderd, niet weggenomen’."

    Voorafgaand aan haar dood, was er een ononderbroken processie van mensen die haar aan haar bed kwamen bezoeken, en die oprecht en aandoenlijk rouwden. Hoewel haar rouwende echtgenoot dit niet wist, waren het niet alleen haar vrienden, maar ook zij die baat hadden gehad van haar liefdadigheden en goedheden. De begrafenis werd door een massa mensen bijgewoond, in die mate zelfs, dat de geestelijken verbaasd waren. Bovendien werd Felix er van op de hoogte gesteld dat velen gevraagd hadden: "Wie was deze vrouw? We hebben nog nooit zo’n begrafenis gezien."

    Veel van de mensen naar wie Elisabeth brieven had geschreven, onthulden achteraf de inhoud ervan aan Felix. Het was dan dat hij ten volle de schoonheid van de ziel van z’n vrouw apprecieerde. Felix schreef dat er honderden brieven waren, en "bewonderenswaardig waren, zowel naar vorm als inhoud." Het bleek dat, ondanks haar veelvuldige ziektes, ze op één of andere manier in staat was om naar mensen met alle soorten levenswijzen te schrijven, met raadgevingen en spiritueel advies. Ze was, in feite, een leider van zielen geworden, wat bevestigd werd door haar briefwisseling. Felix kwam uiteindelijk ook te weten dat er genaden waren verleend door haar tussenkomst.


    Felix en Elisabeth Leseur

    Men kan Elisabeths spirituele erfenis terugvinden in haar Dagboek, dat ze begon op 11 september 1899 tijdens de eerste ziekte wanneer men, twee maanden na haar huwelijk, vaststelde dat ze een darminfectie had. Het Dagboek eindigde tijdelijk in 1906, maar ze schreef verder in een boekje met de titel "A Book of Resolutions," dat de leegte opvulde waar het Dagboek eindigde, tot ze het hervatte in 1911. Het ging door tot 1914, toen ze stierf aan haar laatste ziekte. Een deel van haar geschriften staan ook in "The Daily Thoughts": dit zijn losstaande fragmenten die ze schreef tengevolge van haar bezinning of gebed.

    Men moet opmerken dat Elisabeths Dagboek geen dagboek is in de echte betekenis van het woord, vermits ze op onregelmatige tijdstippen schreef, soms met lange tussenpozen tussen twee notities. Er staat weinig geschreven over haar leven, maar zoals Felix schreef: "het is de geschiedenis van een ziel, met de hoofdfases van haar evolutie, een soort gewetensonderzoek dat op bepaalde momenten werd neergeschreven. Ze schreef haar gedachten neer zoals ze bij haar opkwamen, zo snel als ze kon schrijven, vloeiend, en voegde achteraf niets toe of schrapte nauwelijks een woord, zonder teken van inspanning, maar enkel gedreven door de geest."

    Felix wist niet van het bestaan van het Dagboek af, tot na Elisabeths dood toen haar zus erover sprak. Ze vertelde Felix dat Elisabeth, in al haar bescheidenheid, het wilde vernietigen maar dat zij haar telkens tegenhield. Elisabeth ging er uiteindelijk mee akkoord het te bewaren en zei: "Je hebt gelijk. Wanneer ik dood ben zal mijn lieftallige echtgenoot het lezen, en het zal hem veel zaken verklaren."

    Het Dagboek, "Book of Resolutions and The Daily Thoughts," onthult haar zelfverloochening, objectiviteit, vrijwillige armoede, afkeer van de wereld, opofferingen, aanvaarding van lijden, overgave aan Gods wil, en haar liefde voor God en de medemens.

    Nadat hij alles wat zijn echtgenote geschreven had gelezen had, begreep Felix "de hemelse schoonheid van haar ziel, en dat ze al haar lijden had aanvaard en het opofferde [en zelfs zichzelf opofferde] voornamelijk voor mijn bekering." Geleidelijk aan maakte Felix’ voormalige vijandigheid tegenover de religie plaats voor een verlangen naar het Katholicisme. Nadat hij een paar boeken uit Elisabeths bibliotheek had gelezen, zag hij de schraalheid van zijn vroeger standpunt, en realiseerde hij zich dat hij zich moest verzoenen met de Kerk, hetgeen gebeurde in 1915. "Elisabeth had me naar de waarheid geleid, en in mijn diepste binnenste blijf ik haar leiding voelen naar een volmaaktere verbintenis met God."

    Hij schreef: "Ik had al snel het idee om het Dagboek, dat me met goddelijke genade zo krachtig geleid had, te publiceren. Het werd mijn dagelijkse lectuur; ik haalde er zo veel steun, liefde, en zekerheid uit, dat ik vond dat het evengoed ten goede kon komen aan andere zielen zoals aan mezelf..." Het Dagboek werd uiteindelijk in het Frans gepubliceerd in 1917, en werd al vlug een fenomenaal succes toen het vertaald werd in alle belangrijke Europese talen. De geschriften van Elisabeth zijn nu beschikbaar bij Sophia Institute Press onder de titel "My Spirit Rejoices, The Diary of a Christian Soul in an Age of Unbelief."

    Felix verzoende zich niet enkel met het Katholieke geloof, maar twee jaar na de publicatie van Elisabeths Dagboek, trad hij toe tot het noviciaat in de Dominicaanse orde. Uiteindelijk werd hij in 1923, op tweeënzestigjarige leeftijd tot priester gewijd. Tijdens zijn noviciaat mocht hij heel Europa afreizen om lezingen te geven over Elisabeths’ leer en haar apostolaat. Op verzoek van Felix, die zevenentwintig jaar lang priester was, en anderen, zette de Kerk de procedure in werking voor Elisabeths’ Reden tot heiligverklaring, die jammer genoeg vertraging opliep door de Tweede Wereldoorlog. De Kerk heropende de Reden in 1990, die in 1995 aanvaard werd. Felix stierf op 27 februari 1950.

    Jaren na de dood van Elisabeth, schreef Felix deze attente woorden: "Elisabeth, vervulde op aarde elke plicht van haar stand, en haar voorbeeld toont hoe het mogelijk is, wanneer men de wil heeft en beroep doet op de goddelijke genade, om een intens spiritueel leven te leiden en de hoogste evangelische deugden te beoefenen te midden van passieve activiteit."

    Bron: Joan Carroll Cruz

    Vertaling: Mario Lossie

    08-01-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 4.2
    Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 4.2

    Hoofdstuk 10. De heilige communie moet men niet gemakkelijk achterwege laten

    1. De Heer: Dikwijls behoort gij uw toevlucht te nemen tot de bron van genade en goddelijke barmhartigheid, tot de bron van goedheid en alle zuiverheid. Dan zult gij van uw hartstochten en gebreken worden genezen en verdienen krachtiger en waakzamer te kunnen optreden tegen alle bekoringen en bedriegerijen van de duivel.
    2. De vijand weet dat zeer veel vrucht en een middel tot heil in de communie gelegen zijn; op allerlei wijzen en bij iedere gelegenheid probeert hij gelovigen en vromen zoveel hij kan daarvan af te houden of hen daarin te belemmeren.
    3. Want als sommigen zich, op de heilige communie voorbereiden, ondergaan zij zeer erge ingevingen van de satan.
    4. De boze geest zelf, zoals in het boek Job geschreven staat, komt onder de zonen Gods om hen met zijn gebruikelijke slechtheid in verwarring te brengen, ze bevreesd te maken of radeloos; om zo hun liefde te verminderen of hun geloof door zijn aanvechting weg te nemen, zodat zij óf de communie helemaal weglaten óf met lauwheid ertoe naderen.
    5. Maar men moet zich niet het allerminst storen aan zijn sluwheden en verbeeldingen, hoe schandelijk en verschrikkelijk die ook zijn, maar alle fantasieën moet men naar zijn hoofd terugwerpen.
    6. Hij is ellendig, verachtelijk en bespottelijk; en om zijn beledigingen en de onrust die hij veroorzaakt, moet men de heilige communie niet overslaan.
    7. Dikwijls immers is een te grote bezorgdheid een belemmering voor de godsvrucht en ook de angst voor het spreken van de biecht.
    8. Handel volgens de raad van wijze mensen en leg angst en scrupules af, want dit verhindert Gods genade en vernietigt de innerlijke godsvrucht.
    9. Laat om een of ander klein bezwaar of verwarring de heilige communie niet varen; maar ga spoedig biechten en vergeef anderen graag al hun beledigingen.
    10. Maar hebt gij zelf iemand beledigd, vraag dan nederig om vergeving, dan zal God u van harte genadig zijn.
    11. Wat baat het u zo lang te wachten met biechten of de heilige communie uit te stellen?
    12. Zuiver u zo snel mogelijk, spuw het venijn onmiddellijk uit, haast u het geneesmiddel in te nemen en gij zult u beter bevinden dan wanneer gij lang wacht.
    13. Als gij om deze reden nalatig zijt, is er morgen wellicht een nog belangrijker reden en zo zoudt gij lang van de communie weerhouden kunnen worden en er steeds minder toe in staat zijn. 14. Zo spoedig mogelijk moet gij dit bezwaar en deze lusteloosheid van u afschudden.
    15. Het dient nergens toe lang gekweld te worden, lang met onrust rond te lopen en vanwege dagelijkse belemmeringen zich van het goddelijke te verwijderen.
    16. Het is zelfs in hoge mate schadelijk de heilige communie lang uit te stellen, want dat leidt gewoonlijk tot grote lauwheid.
    17. Helaas, sommigen die lauw zijn en nalatig nemen de kans hun biecht wat later te doen graag aan en stellen de heilige communie daarom graag uit om niet verplicht te zijn tot grotere waakzaamheid over zichzelf.
    18. Helaas, wat hebben zij weinig liefde en een zwakke godsvrucht die de heilige communie zo gemakkelijk uitstellen.
    19. Hoe gelukkig is hij en hoezeer God welgevallig die zo leeft en zijn geweten dermate rein houdt, dat hij gereed is zelfs dagelijks te communiceren en het zou verlangen te doen, als het hem geoorloofd was en het kon geschieden zonder op te vallen.
    20. Als iemand er zich somtijds van onthoudt uit nederigheid of omdat een goede reden het bezwaarlijk maakt, is hij te prijzen om zijn eerbied.
    21. Maar sluipt de lauwheid binnen, dan moet hij zichzelf aansporen en doen wat in zijn vermogen is; dan zal de Heer aan zijn verlangen voldoen om die goede wil, waarmee de Heer zeer bijzonder rekening houdt.
    22. Maar als iemand wettig verhinderd is, zal hij altijd de goede wil en de vrome bedoeling hebben te communiceren en zo zal hem de vrucht van het Sacrament niet ontgaan.
    23. Want iedere vrome gelovige kan op ieder uur van de dag in een geestelijke communie tot Christus naderen en dat zonder enige weerhouding.
    24. Maar op bepaalde dagen en tijden zal hij niet mogen nalaten het Lichaam van zijn Verlosser met liefdevolle eerbied in het Sacrament te ontvangen, en dat meer op grond van Gods eer en glorie dan om het zoeken van eigen troost.
    25. Want zo dikwijls hij geestelijk communiceert, wordt hij onzichtbaar verkwikt als hij het mysterie van Christus’ menswording en lijden vroom herdenkt en in liefde voor Hem ontvlamt.
    26. Wie zich anders niet voorbereidt dan bij het ophanden zijn van een feest of omdat de gewoonte ertoe aanzet, zal dikwijls geheel onvoorbereid zijn.
    27. Gelukkig degene die zich de Heer onvoorwaardelijk als offer opdraagt, zo dikwijls hij, celebreert of communiceert.
    28. Wees bij het opdragen van de mis niet te langzaam of haastig, maar houd u aan het goede gemeenschappelijk gebruik van degenen met wie gij leeft.
    29. Gij moet voor de anderen geen oorzaak van last of verveling zijn, maar de gewone weg bewandelen volgens de instelling van wie ons zijn voorgegaan, en liever het nut van anderen in het oog houden dan eigen devotie of verlangen.

    Hoofdstuk 11. Het Lichaam van Christus en de heilige Schrift zijn voor de gelovige in hoge mate onmisbaar

    1. De gelovige: Goede Heer Jezus, hoe groot is de mildheid die de godvruchtige gelovige mag ervaren, als hij met U aan uw gastmaal aanzit; waar hem geen andere spijs tot nuttiging wordt aangeboden dan U, zijn enige Beminde; die voor hem boven alles wat hij kan verlangen aantrekkelijk zijt.
    2. Het zou mij een voldoening zijn in uw tegenwoordigheid uit diepe genegenheid tranen te storten en met de beminnende Magdalena uw voeten met tranen te bevochtigen.
    3. Maar waar vind ik een dergelijke vroomheid? Waar is die overvloedige vloed van heilige tranen?
    4. Zeker voor uw aanschijn en dat van uw heilige engelen zou heel mijn hart in vuur en vlam moeten staan en zou ik van vreugde moeten schreien.
    5. Want ik heb U hier bij mij tegenwoordig in het Sacrament, hoewel verborgen onder een andere gedaante.
    6. U in uw eigen goddelijke klaarheid te aanschouwen immers zouden mijn ogen niet kunnen verdragen; zelfs wie volstrekt rein was, zou niet bestand zijn tegen de glorievolle glans van uw majesteit.
    7. Hierin komt Gij dus mijn hulpeloosheid tegemoet, dat Gij U in dit Sacrament verbergt.
    8. Ik bezit hier waarlijk en aanbid Hem, die de engelen in de hemel aanbidden; maar ik voorlopig in geloof, zij van aangezicht tot aangezicht en zonder versluiering.
    9. Ik moet tevreden zijn met het licht van het ware geloof en daarin wandelen, totdat de dag van de eeuwige klaarheid aanbreekt en de schaduwen van de beelden wijken.
    10. Maar als eenmaal dat wat volmaakt is gekomen zal zijn, zal het gebruik van de sacramenten ophouden, omdat de zaligen in de hemelse glorie het sacramenteel geneesmiddel niet nodig hebben.
    11. Want zij verheugen zich zonder einde over de tegenwoordigheid van God, wiens schoonheid zij van aangezicht tot aangezicht aanschouwen; en steeds meer omgevormd in de afgrondelijke heerlijkheid van God, proeven zij het Woord Gods dat vlees geworden is, zoals het vanaf het begin was en in eeuwigheid blijft.
    12. Deze wonderen indachtig staat welke geestelijke vertroosting ook, mij tegen; want zolang ik mijn Heer niet openlijk in zijn glorie zie, acht ik alles niets wat ik in de wereld zie en hoor.
    13. Gij zijt mijn getuige, God, dat geen enkele zaak mij kan troosten, geen schepsel mij rust kan geven, alleen Gij, mijn God, die ik verlang voor eeuwig te aanschouwen.
    14. Maar dit is niet mogelijk zolang ik in deze sterfelijkheid verblijf.
    15. Daarom moet ik mij wel afstemmen op een groot geduld en mijzelf bij elk verlangen aan U onderwerpen.
    16. Want ook uw heiligen, Heer, die nu met U in het rijk der hemelen jubelen, hebben zolang zij leefden de komst van uw glorie met vertrouwen en groot geduld afgewacht.
    17. Wat zij geloofden geloof ook ik, waarop zij hoopten hoop ook ik, waar zij zijn aangekomen, vertrouw ik door uw genade ook te zullen komen.
    18. Intussen zal ik leven in geloof, versterkt door het voorbeeld van de heiligen.
    19. Ik zal ook de heilige boeken hebben tot troost en als spiegel van het leven; en boven dit alles uw allerheiligst Lichaam als bijzonder middel en toevlucht.
    20. Want twee dingen zijn naar mijn mening mij in dit leven hoogst nodig, zonder deze zou dit armzalig leven voor mij ondraaglijk zijn.
    21. In de gevangenschap van dit lichaam vastgehouden, beken ik aan twee dingen behoefte te hebben: aan voedsel namelijk en aan licht.
    22. Gij hebt mij, zwakkeling, uw heilig Lichaam gegeven tot herstel van ziel en lichaam en een lamp voor mijn voeten gesteld, uw woord (Ps. 119 : 105).
    23. Zonder deze twee zou ik niet goed kunnen leven; want Gods woord is licht voor mijn ziel en uw Sacrament brood voor het leven.
    24. Deze kunnen ook uw twee tafels worden genoemd:’ aan weerszijden geplaatst in de schatkamer van uw Kerk.
    25. De ene tafel is die van uw heilig altaar dat het heilig brood bevat, dat is het kostbaar Lichaam van Christus.
    26. De andere is die van de goddelijke wet waarin uw heilige leer is vervat, die het ware geloof leert en ontwijfelbaar binnenleidt in het binnenste, achter het voorhangsel waar zich het Heilige der Heiligen bevindt.
    27. U zij dank, Heer Jezus, Licht van het eeuwige Licht, voor de tafel van uw heilige leer die Gij ons door uw dienaren de profeten en apostelen, en andere leraren hebt voorgehouden.
    28. Dank zij U, Schepper en Verlosser van de mensen, die om aan heel de wereld uw liefde te bewijzen een groot maal hebt aangericht, waarin Gij niet het voorafbeeldende Lam, maar uw allerheiligst Lichaam en Bloed ter nuttiging hebt aangeboden:
    29. Aldus alle gelovigen verblijdend met een heilig gastmaal en lavend met een heilbrengende kelk, waarin al de vreugden van het paradijs aanwezig zijn en waarbij met ons de heilige engelen maaltijd houden in nog groter geluk.
    30. Hoe groot en eervol is de bediening van de priesters, aan wie gegeven werd de Heer van de majesteit met heilige woorden te consacreren, met de lippen te zegenen, in de handen te houden, met eigen mond te nuttigen en aan anderen toe te dienen.
    31. Hoe rein moeten de handen zijn, hoe zuiver de mond, hoe heilig het lichaam, hoe onbevlekt het hart van de priester, bij wie zo dikwijls de Bewerker van de reinheid binnentreedt.
    32. Uit de mond van een priester mogen alleen heilige, waardige en nuttige woorden voortkomen, uit de mond die zo dikwijls het Sacrament van Christus ontvangt.
    33. Zijn ogen die gewoon zijn Christus’ Lichaam te aanschouwen, moeten eenvoudig zijn en kuis.
    34. Zijn handen die gewoon zijn de Schepper van hemel en aarde aan te raken, zuiver en ten hemel geheven.
    35. Tot de priesters in het bijzonder wordt in de wet gezegd: ‘Weest heilig, omdat Ik heilig ben, de Heer, uw God’ (Lev. 19 : 2).
    36. Uw genade helpe ons, almachtige God, opdat wij die de priesterlijke bediening hebben ontvangen, U waardig en godvruchtig in alle reinheid en met een goed geweten mogen dienen.
    37. En kunnen wij niet in zulke onschuld van leven blijven als wij behoren te doen, verleen ons dan het kwaad dat wij hebben gedaan oprecht te betreuren, en in de geest van nederigheid; en met een vast besloten goede wil U voortaan vuriger te dienen.

    Hoofdstuk 12. Wie gaat communiceren behoort zich met grote ijver op Christus’ komst voor te bereiden

    1. De Heer: Ik ben de Minnaar van zuiverheid en de Gever van alle heiligheid.
    2. Ik zoek een zuiver hart en daar is de plaats van mijn rust.
    3. Maak voor Mij de grote, open zaal gereed (Mc. 14 : 15); dan zal Ik met mijn leerlingen paasfeest bij u vieren.
    4. Als gij wilt dat Ik tot u kom en bij u blijf, doe dan de oude zuurdesem weg en zuiver de woonplaats van uw hart.
    5. Sluit heel de wereld buiten en heel het tumult van gebreken; zit als een eenzame mus op het dak (Ps. 102 : 8) en denk aan uw overtredingen in de bitterheid van uw gemoed.
    6. Iedere geliefde immers brengt voor haar minnaar de beste en mooiste plaats in gereedheid, want daaraan wordt de genegenheid erkend van wie de beminde ontvangt.
    7. Weet echter wel dat gij met de verdienste van uw eigen daden voor deze voorbereiding niet kunt volstaan, al zoudt gij u zelfs gedurende een heel jaar voorbereiden en niets anders in de geest hebben.
    8. Maar uit louter liefde, op grond van mijn genade wordt u toegestaan tot mijn tafel te naderen, alsof een bedelaar aan de maaltijd van een rijke werd genodigd en deze niets anders zou hebben om op die weldaad te antwoorden dan zich te vernederen en hem dank te zeggen.
    9. Doe wat in uw vermogen is en doe het met ijver; niet uit gewoonte, niet omdat het moet, maar neem het Lichaam van de geliefde Heer uw God tot u met eerbiedige vrees en met liefde, nu Hij zich gewaardigt tot u te komen.
    10. Ik ben het die heb geroepen; Ik heb bevolen dat dit zou gebeuren; Ik zal aanvullen wat u ontbreekt, kom en ontvang Mij.
    11. Als Ik de genade van godsvrucht geef, zeg dan uw God daarvoor dank, niet omdat gij waardig zijt, maar omdat Ik mij over u ontfermd heb. 12. Als gij niets hebt, maar u eerder dor voelt, blijf dan met aandrang bidden, zucht en klop; houd niet op totdat gij verkrijgt een kruimel of druppel van heilzame genade op te vangen.
    13. Gij hebt Mij nodig; Ik heb u niet nodig. 14. En gij komt niet Mij heiligen, maar Ik kom u heiligen en beter maken.
    15. Gij komt om door Mij geheiligd en met Mij verenigd te worden, om nieuwe genaden te ontvangen en opnieuw tot levensverbetering te worden aangevuurd.
    16. Wil deze genade niet verwaarlozen, maar bereid met alle ijver uw hart voor en voer uw Beminde bij u binnen.
    17. Gij behoort u echter niet alleen tot godsvrucht voor te bereiden voor de Communie, maar u ook zorgvuldig in die godsvrucht te bewaren na het ontvangen van het Sacrament.
    18. Niet minder behoedzaamheid daarna wordt vereist dan godvruchtige voorbereiding tevoren.
    19. Want een goede zorg daarna is weer de beste voorbereiding om groter genade te ontvangen.
    20. Zeer slecht voorbereid is iemand hierdoor dat hij terstond, al te onbeteugeld uitwendige voldoening zoekt.
    21. Wacht u voor het veel spreken, blijf in de eenzaamheid en geniet van de goddelijke aanwezigheid.
    22. Want nu heb gij Hem die heel de wereld u niet ontnemen kan.
    23. Ik ben het aan wie gij u geheel moet wegschenken, zodat gij voortaan niet meer in uzelf, maar in Mij zonder enige bezorgdheid blijft leven.
     
    Hoofdstuk 14. Het vurig verlangen van sommige gelovigen naar het Lichaam van Christus

    1. ‘O hoe groot is de zoetheid Heer die Gij bewaard hebt voor wie U vrezen’ (Ps. 31 : 20).
    2. Als ik denk aan sommige gelovigen die tot uw Sacrament met de grootste godsvrucht en liefde naderen.
    3. Dan ben ik in mijn binnenste verward en beschaamd, dat ik zo lauw en koud nader tot uw altaar en de tafel van de heilige communie.
    4. Dat ik zo dor en zonder gevoeligheid van hart blijf, dat ik voor U, mijn God, niet totaal ontvlamd ben;
    5. En niet zo hevig aangetrokken en ontroerd als vele gelovigen geweest zijn, die uit vurig verlangen naar de communie en voelbare liefde in hun hart hun tranen niet konden bedwingen.
    6. Met de mond, zowel met het hart als met het lichaam, gaven zij hun hevig verlangen te kennen naar U, God, de levende Bron. Zij wisten niet op welke wijze zij anders hun honger moesten matigen of stillen, als zij niet uw Lichaam met alle geestelijke blijdschap en vurige begeerte hadden ontvangen.
    7. O waar en vurig geloof, dat zelf een aannemelijk bewijs wordt van uw heilige tegenwoordigheid.
    8. Zij immers erkennen in waarheid hun Heer bij het breken van het brood (Lc. 24 : 35), van wie het hart zo vurig in hen brandt als Jezus met hen meegaat.
    9. Van die liefde en godsvrucht, van die hevige liefde en vurigheid ben ik ver verwijderd.
    10. Goede, milde, welwillende Jezus, wees mij genadig en geef uw arme bedelaar om tenminste van tijd tot tijd iets van een innige, hartelijke liefde bij de heilige communie te mogen voelen.
    11. Dat daardoor mijn geloof krachtiger wordt, mijn hoop op uw goedheid mag toenemen en de liefde eenmaal volkomen ontbrand bij het ontvangen van het hemels manna, mij nooit meer ontbreekt.
    12. Want uw barmhartigheid is in staat mij ook de gevraagde gunst te verlenen en als de dag van uw welbehagen is gekomen, mij uiterst genadig met de geest van vurigheid te bezoeken.
    13. Want al brand ik niet van zulk een grote begeerte als zo velen die U bijzonder zijn toegewijd, toch heb ik dank zij uw goedheid reeds het verlangen naar dat vurig ontvlamd verlangen. Ik bid en hoop deel te mogen uitmaken van al die vurige minnaars en gerekend te mogen worden onder hun getal.

    Hoofdstuk 15. De gave van godsvrucht wordt door nederigheid en de verloochening van het eigen ik verkregen

    1. De Heer: Men moet de gave van godsvrucht met ijver zoeken, er met verlangen om bidden, geduldig en vertrouwvol verwachten; ze dankbaar aannemen, nederig bewaren, ijverig daarmee werken en dan God het einde en de wijze van zijn verheven bezoeking overlaten totdat Hij komt.
    2. Gij behoort u vooral te vernederen, als gij innerlijk weinig of geen godsvrucht voelt, maar niet te zeer ontmoedigd te zijn of u er onmatig over te bedroeven.
    3. God geeft dikwijls in een kort ogenblik wat Hij gedurende lange tijd heeft geweigerd; Hij geeft soms op het einde wat Hij in het begin van het gebed uitstelde te geven.
    4. Als de genade steeds snel zou worden gegeven en naar wens aanwezig was, zou dit voor een zwak mens moeilijk zijn te dragen.
    5. Daarom moet men de gave van godsvrucht in goed vertrouwen en met nederig geduld afwachten. Wijt het echter aan uzelf en aan uw zonden, als gij ze niet ontvangt of als zij u op geheime wijze wordt ontnomen.
    6. Soms is het een nietigheid die de genade tegenhoudt of verbergt, als men tenminste over een nietigheid spreken kan en niet eerder over een gewichtige zaak die een zo groot goed tegenhoudt.
    7. En als gij dit nietige of gewichtige beletsel zult hebben weggenomen en volmaakt overwonnen, dan zal gebeuren wat gij verlangd hebt.
    8. Want onmiddellijk nadat gij u geheel aan God zult hebben overgegeven en niet dit of dat volgens uw keus of welbehagen hebt gezocht, maar u onvoorwaardelijk aan Hem hebt gegeven, zult gij de eenheid en de vrede vinden. Want niets zal u zoveel voldoening brengen en aangenaam zijn als het welbehagen van de goddelijke wil.
    9. Wie dus zijn bedoeling eenvoudig naar boven, op God heeft gericht en zich van iedere ongeregelde liefde of tegenzin voor een of ander schepsel heeft vrijgemaakt, zal zeer geschikt zijn om de genade te ontvangen en de gave der godsvrucht waardig zijn.
    10. Want de Heer geeft daar zijn zegen waar Hij lege vaten vindt.
    11. En hoe volkomener iemand aan het lagere verzaakt en meer aan zichzelf sterft door zelfverachting, des te sneller komt de genade, des te overvloediger treedt zij binnen, des te hoger verheft zij het hart dat vrij is.
    12. Dan zal hij zien en overvloed hebben, ‘en zich verwonderen en zijn hart zal verruimd worden’ (Jes. 60 : 5) in hem; want de hand des Heren is met hem en zelf heeft hij zich volstrekt in zijn handen overgegeven tot in eeuwigheid.
    13. Zie, zo zal de mens worden gezegend (Ps.127 : 4) die God zoekt met heel zijn hart en die zijn ziel niet tevergeefs ontvangt.
    14. Hier bij het ontvangen van de heilige Eucharistie verkrijgt hij de grote gunst van de goddelijke vereniging; want hij heeft geen aandacht voor eigen godsvrucht en vertroosting, maar boven alle godsvrucht en vertroosting staat voor hem Gods eer en glorie.

    Hoofdstuk 16. Wij moeten onze noden aan Christus openbaren en zijn genade afsmeken

    1. De gelovige: Zeer goede en beminnelijke Heer, die ik nu godvruchtig wens te ontvangen, Gij kent mijn zwakheid en de nood die ik lijd; Gij weet in hoeveel kwaad en gebreken ik neerlig; hoe dikwijls ik mij bezwaard voel, bekoord, verward en verontreinigd.
    2. U bent voor mij als medicijn, als vertroosting en verkwikking roep ik U aan.
    3. Ik spreek tot Degene die alles weet, aan wie mijn hele innerlijk bekend is; Gij alleen kunt de volmaakte vertroosting geven en mij helpen.
    4. Gij weet wat ik voor alles nodig heb, hoe arm ik ben aan deugd.
    5. Zie, ik sta voor U, arm ontdaan van alles; ik bid om uw genade, ik smeek om uw barmhartigheid.
    6. Verkwik uw arme, hongerige bedelaar, verwarm mijn koudheid met het vuur van uw liefde; verlicht mijn blindheid met de helderheid van uw tegenwoordigheid.
    7. Laat voor mij al het aardse maar bitter worden; alle zwarigheid en tegenslag mij leiden tot geduld; al het lagere en geschapene geringe achting en vergetelheid bewerken. 8. Richt mijn hart naar U omhoog in de hemel en laat mij niet dwalend over de aarde gaan.
    9. Wees Gij van nu af aan mijn voldoening tot in alle eeuwen, want Gij alleen zijt mijn spijs en drank, mijn liefde en mijn vreugde, mijn zaligheid en heel mijn rijkdom.
    10. Wil mij toch door uw tegenwoordigheid geheel in gloed zetten, mij doen branden en in U omvormen, zodat ik één geest met U word door de genade van de innerlijke eenheid en door het vloeibaar worden als gevolg van een vurige liefde.
    11. Duld niet dat ik hongerig en dor van U wegga, maar handel met mij op een barmhartige wijze, zoals Gij dikwijls wonderbaar met uw heiligen gehandeld hebt.
    12. Is het zo verwonderlijk dat ik door U totaal in vuur raak en mijzelf verlies? Gij zijt toch een altijd brandend vuur en Gij schiet nooit te kort, Gij zijt de liefde die de harten zuivert en het verstand verlicht.

    Hoofdstuk 17 De vurige liefde en het brandend verlangen Christus in zich te mogen opnemen

    1. De gelovige: Met de grootste godsvrucht en met brandende liefde, met heel de liefde van mijn hart verlang ik vurig U, Heer, te ontvangen, zoals vele heiligen en godvruchtige personen bij de communie naar U hebben verlangd. Zij hebben in hoge mate U behaagd door de heiligheid van hun leven en hadden ervaring van de grootste godsvrucht.
    2. Mijn God, eeuwige liefde, heel mijn bezit, eindeloos geluk, ik verlang U te ontvangen met de hevigste begeerte en de allerwaardigste eerbied die ooit iemand van de heiligen heeft gekend of kunnen beleven.
    3. En al ben ik onwaardig al die gevoelens van godsvrucht te hebben, toch bied ik U de hele liefde van mijn hart, alsof ik al die zeer prijzenswaardige ontvlamde begeerten alleen bezat.
    4. Maar ook alles wat een liefdevolle geest kan uitdenken en verlangen, dat alles bied ik U met de grootste eerbied aan en offer het U op met innige vurigheid.
    5. Ik wens niets voor mijzelf te behouden, maar mijzelf en al het mijne U vrijwillig en met heel mijn hart ten offer te brengen.
    6. Heer mijn God, mijn Schepper en Verlosser, met zulke liefde, eerbied, lof en eer, met zulk een dankbaarheid, waardigheid en liefde, met zulk een geloof, hoop en zuiverheid wens ik U nu te ontvangen.
    7. Als U voor het eerst de glorievolle Maagd Maria ontvangen heeft, toen zij de engel die haar de boodschap bracht van het geheim der menswording, nederig en vroom het antwoord gaf: ‘Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord’ (Lc. 1 : 38).
    8. En zoals uw zalige Voorloper, de grootste van de heiligen, Johannes de Doper, om uw tegenwoordigheid blij opsprong in de vreugde van de heilige Geest, terwijl hij nog in de schoot van zijn moeder was opgesloten.
    9. En later toen hij U zag wandelen onder de mensen en zich diep vernederend met eerbiedige liefde sprak: ‘De vriend van de bruidegom die daar staat en naar hem luistert is van vreugde vervuld om de stem van de bruidegom’ (Joh. 3 : 29).
    10.Zo wens ook ik van grote en heilige verlangens ontvlamd te worden en mij met heel mijn hart aan U aan te bieden.
    11. Daarom bied ik U aan en leg ik voor U neer al de jubel, de vurige liefde, de geestelijke verrukkingen met de bovennatuurlijke verlichtingen en hemelse visioenen van al de U toegewijde harten met alle deugden en met al de lofprijzingen van alle schepselen in de hemel en op aarde gebracht en nog te brengen, voor mij en al degenen die mij in het gebed zijn aanbevolen, opdat Gij door allen waardig moogt worden geprezen en in eeuwigheid verheerlijkt.
    12. Aanvaard mijn wensen, Heer mijn God, en mijn verlangens naar uw oneindige lofprijzing en ongemeten verheerlijking, die U volgens de veelheid van uw onuitsprekelijke grootheid terecht verschuldigd zijn.
    13. Dit geef ik U terug en verlang ik U terug te geven iedere dag en op alle ogenblikken van de tijd, en om met mij U te loven en dank te zeggen nodig ik alle hemelse koren en al uw gelovigen uit en smeek hen met liefdevol gebed.
    14. Mogen alle volken en stammen en talen U loven en uw heilige zoetvloeiende naam met de grootste blijdschap en vurige godsvrucht verheerlijken.
    15. En mogen allen die met eerbied en godsvrucht uw allerverhevenst Sacrament vieren en met groot geloof ontvangen, waardig bevonden worden genade en barmhartigheid bij U te vinden en mogen zij voor mij zondaar dringend smeken.
    16. En als zij dan begenadigd met de verlangde godsvrucht en de verzadigende vereniging, zeer vertroost en wonderbaar verkwikt van de heilige hemelse tafel zijn teruggekeerd, mogen zij dan mij arme indachtig willen zijn.

    Hoofdstuk 18 Een mens moet niet nieuwsgierig dit Sacrament doorvorsen, maar als nederig navolger van Christus zijn verstand onderwerpen aan het heilig geloof

    1. De Heer: Gij moet u van een nieuwsgierig en onnuttig onderzoek van dit allerdiepst Sacrament onthouden, als gij niet in de diepte van de twijfel wilt ondergaan.
    2. Wie doorvorser is van de Majesteit, zal door haar glorie worden verpletterd (Spr. 25 : 5).
    3. God kan meer tot stand brengen dan een mens kan begrijpen.
    4. Een nederig en godvruchtig onderzoek is toelaatbaar, als men altijd bereid blijft onderricht te worden en erop gesteld is de gezonde meningen van de vaders te volgen.
    5. Gelukkig de eenvoud die de moeilijke paden van de problemen verlaat en langs de open en vaste weg van Gods geboden voortgaat.
    6. Velen hebben de godsvrucht verloren, terwijl zij al te diepe vraagstukken wilden doorgronden.
    7. Geloof wordt van u gevraagd en een ernstig leven; niet een groot verstand en ook niet de kennis van Gods diepe geheimen.
    8. Als gij iets niet inziet en niet begrijpt wat beneden u staat, hoe wilt gij dan verstaan wat boven u verheven is?
    9. Onderwerp u aan God en verneder uw verstand voor het geloof; dan zal u het licht van de wetenschap gegeven worden in de mate waarin dat voor u noodzakelijk en nuttig is.
    10. Sommigen worden zwaar bekoord omtrent het geloof en het Sacrament; dat is dan niet aan henzelf te wijten maar eerder aan de vijand.
    11. Gij moet niet bezorgd zijn, ga geen discussies aan met uw gedachten; geef ook geen antwoord op de twijfels die de duivel u ingeeft.
    12. Maar geloof Gods woord, geloof de heiligen en de profeten, en de boze vijand zal van u wegvluchten.
    13. Dikwijls strekt het tot groot voordeel, als een dienaar van God zo iets moet doorstaan.
    14. Ongelovigen en zondaars bekoort hij niet, die zijn al zijn veilig bezit; maar de vrome gelovigen stelt hij op allerlei wijzen met verwarringen op de proef.
    15. Ga dus door in eenvoudig en niet-twijfelend geloof en nader tot het Sacrament met nederige eerbied.
    16. Wat gij er niet van kunt begrijpen laat dat rustig over aan Gods almacht.
    17. God bedriegt u niet; bedrogen wordt wie te veel op zichzelf vertrouwt.
    18. God gaat om met de eenvoudigen, Hij openbaart zich aan de nederigen, Hij geeft inzicht aan de kleinen, Hij opent het verstand voor de zuivere geesten en verbergt de genade voor hen die nieuwsgierig zijn en trots.
    19. Alle menselijke verstand is zwak en kan zich vergissen; het ware geloof echter kan zich niet vergissen.
    20. Ieder verstand en de natuurlijke onderzoeking behoort het geloof te volgen, maar niet daaraan vooraf te gaan of het geweld aan te doen.
    21. Want het geloof en de liefde hebben daar in hoge mate voorrang en op mysterieuze wijzen werken zij in dit allerheiligst en hoogst verheven Sacrament.
    22. De eeuwige ‘en onmetelijke God die over oneindige macht beschikt, brengt grote en onnaspeurbare dingen tot stand in de hemel en op aarde, en een peilen van zijn wonderbare werken is niet mogelijk.
    23. Als Gods werken zo waren dat zij gemakkelijk door het menselijk verstand konden worden begrepen, zouden zij niet wonderbaar zijn en waren wij niet verplicht te zeggen dat zij onuitsprekelijk zijn.

    EINDE

    07-01-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 4.1
    Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 4.1

    Hoofdstuk 1. Met hoeveel eerbied Christus moet worden ontvangen

    "Komt allen tot Mij die uitgeput onder lasten gebukt gaat; en Ik zal u rust en verkwikking geven," zegt de Heer; [Mt. 11 : 28]
    "Het brood dat Ik zal geven is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld." [Joh. 6 : 52]
    "Neemt en eet: dit is mijn Lichaam, dat voor u wordt overgeleverd, doet dit tot gedachtenis aan Mij." [Lc. 22 : 19; 1 Kor. 11 : 24]
    "Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem" [Joh. 6 : 56]
    "De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven." [Joh. 6 : 64]
     
    1. Dit zijn Jezus, eeuwige Waarheid, uw woorden, ofschoon niet op één tijd gesproken of op één plaats geschreven.
    2. Omdat zij dus de uwe zijn en waar, moet ik ze alle dankbaar en gelovig aanvaarden.
    3. Het zijn de uwe, omdat Gij ze hebt gezegd; en het zijn ook de mijne, omdat Gij ze hebt uitgesproken tot mijn welzijn.
    4. Graag neem ik ze aan uit uw mond, opdat ze dieper in mijn hart gevestigd worden.
    5. Woorden zo vol genegenheid, tederheid en liefde wekken mij op; maar mijn eigen wandaden schrikken mij af en mijn onrein geweten houdt mij terug om tot zulke grote geheimen te naderen.
    6. De beminnelijkheid van uw woorden nodigt mij uit, maar de menigte van mijn gebreken bezwaart mij.
    7. Gij beveelt mij met vertrouwen tot U te naderen, als ik deel wil hebben met U, en het voedsel van de onsterfelijkheid te nemen, als ik het eeuwig leven en de heerlijkheid wil verkrijgen.
    8. ‘Komt allen tot Mij’ zo zegt Gij, `die uitgeput onder lasten gebukt gaat, en Ik zal u rust en verkwikking geven.’ [Mt. 11 : 28]
    9. Wat een vriendelijk en beminnelijk woord in het oor van een zondaar: dat Gij, Heer mijn God, een arme en behoeftige uitnodigt tot deelneming aan uw allerheiligst Lichaam.
    10. Maar wie ben ik, Heer, dat ik mij aanmatig tot U te naderen?
    11. Zie, de hemelen der hemelen kunnen U niet bevatten en Gij zegt: ‘Komt allen tot Mij’?
    12. Wat betekent toch die allervriendelijkste toenadering en deze zo vriendschappelijke uitnodiging?
    13. Hoe zal ik het durven wagen te komen, ik die mij niets goeds bewust ben waarom ik dit zou mogen ondernemen?
    14. Hoe zal ik U binnenvoeren in mijn huis, ik die u dikwijls zulke beledigingen naar het hoofd heb geslingerd?
    15. Engelen en aartsengelen eren U, heiligen en rechtvaardigen vrezen U en Gij zegt: ‘Komt allen tot Mij’?
    16. Heer, als Gij het niet waart die dit zegt, wie zou geloven dat het waar is?
    17. En als het niet uw uitdrukkelijke wil was, wie zou wagen te naderen?
    18. Noach, een rechtvaardig man, werkte honderd jaar aan de bouw van een ark om met weinigen gered te worden.µ
    19. En hoe kan ik mij dan in één uur voorbereiden om de Maker van de wereld met eerbied in mij te ontvangen?
    20. Mozes, uw grote dienaar en bijzondere vriend, maakte een koffer van onverslijtbaar hout, overtrok die met zeer zuiver goud om daarin de tafelen der wet neer te leggen.
    21. En ik, verdorven wezen, zal het aandurven U, de Ontwerper van de wet en de Schenker van het leven, zo maar bij mij te ontvangen?
    22. Salomo, in wijsheid de uitmuntendste van Israëls koningen, bouwde zeven jaar aan een prachtige tempel ter ere van uw naam en vierde acht dagen lang het feest van zijn inwijding.
    23. Duizend vredeoffers droeg hij op en hij plaatste de ark van het verbond onder het schallen van de bazuinen en onder plechtig gejubel op de plaats die hij voor haar had gereed gemaakt.
    24. En ik, ongelukkige, de armste van de mensen, hoe zal ik U binnenvoeren in mijn huis, ik die nauwelijks een half uur in godsvrucht weet door te brengen? En kon ik maar eens één keer een half uur innig daaraan besteden.
    25. O mijn God, hoeveel hebben zij proberen te doen om U maar te behagen.
    26. Ocharm! hoe onnozel is het wat ik doe, hoe weinig tijd maak ik vol, als ik mij tot de heilige communie voorbereid.
    27. Zelden ben ik totaal innerlijk gericht, hoogst zeldzame ogenblikken vrij van alle verstrooiing.
    28. En natuurlijk behoorde in uw heilvolle goddelijke aanwezigheid geen enkele minder passende gedachte bij mij op te komen, geen enkel geschapen wezen mij bezig te houden; want ik sta op het punt niet een engel, maar de Heer der engelen bij mij als gast te ontvangen.
    29. Toch is er een zeer groot verschil tussen de ark van het Verbond met haar heilige gedenkstukken en uw allerheiligst Lichaam met zijn onzegbare volmaaktheden.
    30. Tussen die offers van de wet, voorafbeeldingen van wat eens zou komen, en het ware offer van uw Lichaam, de vervulling van alle vroegere offers.
    31. Waarom ontgloei ik dan niet meer bij uw vererenswaardige Aanwezigheid?
    32. Waarom bereid ik mij niet met meer zorg voor om uw heilige geheimen tot mij te nemen, als die vroegere heilige aartsvaders en profeten, koningen zelfs en aanvoerders met heel het volk zoveel gevoel van godsvrucht jegens de goddelijke eredienst aan de dag legden?
    33. De zeer vrome koning David ‘danste met volle overgave’ voor de ark van God ter viering van de gedachtenis aan al de weldaden de vaderen weleer bewezen.
    34. Hij deed allerlei muziekinstrumenten vervaardigen, dichtte liederen en liet die tot uiting van de blijdschap zingen; hijzelf zong die dikwijls bij zijn spel op de harp, gedreven door de bezieling van de heilige Geest.
    35. Hij leerde het volk van Israël met heel zijn hart God te loven en dagelijks met eenstemmigheid God te zegenen en te prijzen.
    36. Als er toen zo’n grote godsvrucht leefde en de lof van God vóór de ark van het Verbond werd vermeld.
    37. Hoeveel eerbied en godsvrucht behoort dan mij en het hele christelijk volk te bezielen in tegenwoordigheid van het Sacrament en bij de nuttiging van het allerverhevenste Lichaam van Christus.
    38. Velen reizen naar verschillende plaatsen om de relieken van heiligen te gaan bezoeken en zijn opgetogen bij het horen van hun daden; zij bewonderen de geweldige basilieken en kussen hun in zijde en goud gewikkeld gebeente.
    39. Zie, Gij zijt hier voor mij op het altaar, Gij, mijn God, de Heilige der heiligen, de Schepper van het mensdom en de Heer der engelen.
    40. Bij het zien van dat alles speelt de menselijke nieuwsgierigheid dikwijls een rol en ook het nieuwe van wat men nog nooit heeft gezien; de vrucht van levensverbetering die men meeneemt is gering, vooral als die reizen zo licht en zonder diepere bezinning worden ondernomen.
    41. Hier echter is in het Sacrament van het altaar mijn God en mens, Christus Jezus, geheel tegenwoordig; hier wordt ook overvloedig de vrucht van het eeuwig heil binnengehaald, zo dikwijls men U waardig en godvruchtig tot zich neemt.
    42. Hierheen voert echter niet een of andere lichtzinnigheid, nieuwsgierigheid of zinnelijke neiging, maar wel het vast geloof, een hoop vol overgave en oprecht gemeende liefde.
    43. O onzichtbare Schepper der wereld, God, hoe wonderbaar handelt Gij met ons; hoe voorzichtig en welwillend gaat Gij om met uw bevoorrechten, aan wie Gij Uzelf in het Sacrament ter nuttiging aanbiedt.
    44. Dit gaat immers alle begrip te boven: dit trekt op bijzondere wijze de harten der vromen aan en zet hun liefde in vlam.
    45. Want uw ware gelovigen die heel hun leven op verbetering richten, ontvangen door dit allerwaardigst Sacrament dikwijls overvloedig de gave van godsvrucht en liefde voor de deugd.
    46. O bewonderenswaardige en verborgen genade van dit Sacrament, alleen gekend door Christus’ gelovigen; de ongelovigen echter en zij die de zonde dienen kunnen dit niet ervaren.
    47. In dit Sacrament wordt geestelijke genade meegedeeld, de verloren deugd innerlijk hersteld en keert de schoonheid terug die door de zonde was ontluisterd.
    48. Zó groot is soms deze genade, dat door de overvloedige gave van godsvrucht niet alleen de geest maar ook het zwakke lichaam voelt, dat het ruimere krachten krijgt.
    49. Wel is het bedroevend en zeer te betreuren dat wij zo lauw en zo nalatig zijn; dat wij niet met groter liefde tot het ontvangen van Jezus Christus worden aangetrokken; op Hem toch steunen de hoop en de verdienste van hen die zalig zullen worden.
    50. Hij is immers onze heiligmaking en verlossing, Hijzelf de troost van hen die onderweg zijn, en het eeuwig geluk der heiligen.
    51. Het is daarom zeer te betreuren dat velen zo weinig aandacht schenken aan dit heilzaam geheim, dat de hemel verblijdt en de hele wereld in stand houdt.
    52. Wat is het menselijk hart helaas verblind en onverschillig, dat het niet meer aandacht heeft voor deze onuitsprekelijke gave en zelfs door de dagelijkse omgang tot onachtzaamheid vervalt.
    53. Stel dat dit sacrament op niet meer dan één plaats werd gevierd en door niet meer dan één priester ter wereld werd geconsacreerd.
    54. Bedenk hoe de mensen dan vol verlangen zouden zijn naar die plaats en naar die priester, om de goddelijke geheimen te zien vieren.
    55. Nu zijn er vele priesters gewijd en op vele plaatsen wordt Christus opgedragen, opdat Gods goedgunstigheid en liefde voor de mens des te groter zouden blijken naarmate de heilige communie over de aarde meer verspreid zou zijn.
    56. Dank aan U, goede Jezus, eeuwige Herder, omdat Gij U gewaardigt ons arme ballingen met uw kostbaar Lichaam en Bloed te verkwikken en met uw persoonlijke woorden ons uitnodigt tot het ontvangen van deze mysteriën als Gij zegt: ‘Komt tot Mij gij allen die uitgeput zijt en onder lasten gebukt gaat, en Ik zal u rust en verkwikking geven.’ [Mt. 11 : 28]
     
    Hoofdstuk 2. Grote goedheid en liefde van God wordt de mens in het Sacrament bewezen

    1. De gelovige: Heer, vertrouwend op uw goedheid en grote barmhartigheid, kom ik bij U als een zieke bij de arts, als een hongerige en dorstige bij de bron van het leven, als een arme bij de Koning van de hemel; als de dienaar bij zijn Heer, als het schepsel bij de Schepper, als de troosteloze bij zijn goede Vertrooster.
    2. Maar hoe bestaat het dat Gij tot mij komt?
    3. Wie ben ik dat Gij uzelf aan mij geeft?
    4. Hoe durft een zondig mens voor U te verschijnen en hoe kunt Gij het over U verkrijgen naar een zondig mens toe te komen?
    5. Gij kent uw dienaar, Gij weet dat hij niets goeds in zich heeft op grond waarvan Gij dit voor hem zoudt doen.
    6. Ik beken dus mijn minderwaardigheid, ik erken uw goedheid, ik loof uw liefde en ik dank U om uw al te grote genegenheid.
    7. Gij doet dat omdat Gij zo zijt, niet om mijn verdiensten; om uw goedheid meer te doen kennen, zodat ik tot meer liefde zou komen en op volmaakter wijze de nederigheid mij zou worden aanbevolen.
    8. Omdat het U aldus behaaglijk is en Gij gewild hebt dat het zo zou geschieden, daarom is uw neerbuiging ook mij aangenaam; mocht mijn ongerechtigheid voor U geen beletsel zijn.
    9. O allerbeminnelijkste en liefdevolle Jezus, hoeveel eerbied, dankbetuiging en eeuwige lof ben ik U niet verschuldigd voor het ontvangen van uw heilig Lichaam: geen mens ter wereld kan de verhevenheid daarvan verklaren. 10. Maar wat zal mijn gedachte zijn bij deze communie, bij het naderen tot mijn Heer die ik niet op de verschuldigde wijze eren kan en toch devoot tot mij wens te nemen?
    11. Wat zal ik beter en heilzamer denken dan dat ik mij volstrekt voor U verneder en uw oneindige goedheid hoog boven mijzelf vereer?
    12. Ik loof U, mijn God, en ik prijs U in eeuwigheid. Ik minacht mijzelf en onderwerp mij aan U in de diepte van mijn nietswaardigheid.
    13. Zie, Gij zijt de Heilige der Heiligen en ik ben het uitvaagsel van de zondige mensheid.
    14. Gij buigt U naar mij die niet waardig ben tot U op te zien.
    15. Zie, Gij komt tot mij, Gij wilt met mij zijn, Gij nodigt mij uit om maaltijd met U te houden.
    16. Gij wilt mij de hemelse spijs en het brood der engelen [Ps. 78 : 25] te eten geven, geen ander dan Uzelf, ‘het levend brood, dat uit de hemel is neergedaald en leven geeft aan de wereld.’ [Joh. 6 : 33, 51, 52]
    17. Ziedaar waar de liefde uit voortkomt, hoe de liefde in het licht verschijnt. Wat zijn wij U grote dankbetuigingen en lofprijzingen voor dit alles verschuldigd.
    18. Hoe gezegend en nuttig was uw besluit toen Gij dit hebt ingesteld. Hoe beminnelijk en uitnodigend het gezamenlijk maal, toen Gij Uzelf als spijs hebt gegeven.
    19. Hoe wonderbaar is uw werking, Heer, hoe vermogend uw kracht, niet onder woorden te brengen uw waarheid.
    20. Gij hebt gesproken en alles is geworden en ook dit is geschied, omdat Gij zelf het hebt bevolen.
    21. Het is een wonderlijke zaak, alle geloof waardig, maar het gaat het menselijk verstand te boven, dat Gij, Heer, mijn God, waarlijk God en mens, binnen de geringe gedaante van brood en wijn wordt begrensd en zonder te worden verteerd door hem die eet wordt genuttigd.
    22. Gij, Heer van het heelal die niemand behoeft, hebt door dit Sacrament onder ons willen wonen.
    23. Bewaar mijn hart en mijn lichaam rein, opdat ik met een blij en zuiver geweten dikwijls uw mysteriën mag vieren en tot mijn eeuwig heil ontvangen. Gij hebt die vooral tot uw eer en tot een eeuwige gedachtenis gewild en ingesteld.
    24. Verheug u dan, mijn diepste wezen, en dank de Heer voor zulk een verheven geschenk en bijzondere troost, die Hij u in dit tranendal heeft gelaten.
    25. Want zo dikwijls gij dit geheim herdenkt en Christus’ Lichaam ontvangt, even zo dikwijls voltrekt gij het werk van uw verlossing, want gij wordt deelachtig aan de verdiensten van Christus.
    26. De liefde van Christus immers vermindert nooit en de omvang van zijn verzoeningswerk is onuitputtelijk.
    27. Daarom behoort gij u altijd weer met vernieuwing van geest hierop voor te bereiden en het grote mysterie van uw heil met aandachtige beschouwing te overwegen.
    28. Het moet u daarom groot, nieuw en verrukkelijk voorkomen als gij celebreert of de mis hoort; alsof diezelfde dag Christus voor het eerst neerdalend in de schoot der Maagd, mens werd of aan het kruis hangend, voor het heil der mensen leed en stierf.

    Hoofdstuk 3. Het is nuttig dikwijls te communiceren

    1. De gelovige: Zie, ik kom tot U, Heer, opdat het mij wel mag gaan door uw geschenk en ik mij verheug in uw heilig gastmaal, dat Gij, God, in uw goedheid voor de mens hebt gereed gemaakt [Ps. 68 : 11].
    2. Zie, in U is alles aanwezig wat ik kan en moet verlangen; Gij zijt mijn heil en mijn verlossing, mijn hoop en mijn sterkte, mijn eer en mijn glorie.
    3. ‘Verblijd’ dan vandaag ‘het innerlijk van uw dienaar, want tot U, Heer Jezus, heb ik mijn geest verheven.’ [Ps. 86 : 4].
    4. Ik wens U nu godvruchtig en eerbiedig te ontvangen; ik verlang U in mijn woning binnen te leiden om met Zacheüs te verdienen door U te worden gezegend en onder de zonen van Abraham te worden erkend.
    5. Mijn innerlijk verlangt naar uw Lichaam, mijn hart wenst met U te worden verenigd.
    6. Geef Uzelf aan mij en het is goed. Want buiten U is geen enkele vertroosting volwaardig.
    7. Ik kan niet zonder U zijn; en zonder uw bezoek kan ik niet leven.
    8. Daarom moet ik wel dikwijls tot U naderen en U als geneesmiddel tot het heil ontvangen; anders zou ik misschien onderweg bezwijken, als ik beroofd bleef van dit hemels voedsel.
    9. Want zo, allerbarmhartigste Jezus, hebt Gij bij uw prediking aan het volk en bij het genezen van allerlei kwalen het eens gezegd: ‘Ik wil hen niet zonder voedsel naar hun huis terug laten gaan, misschien zouden ze onderweg omkomen.’ [Mt. 15 : 32]
    10. Doe dan met mij hetzelfde, Gij die Uzelf tot troost van uw gelovigen in het Sacrament hebt nagelaten.
    11. Want Gij zijt een heerlijke verkwikking voor mijn innerlijk wezen en wie U waardig heeft genuttigd, zal deelgenoot en erfgenaam zijn van de eeuwige glorie.
    12. Voor mij is het onmisbaar, omdat ik zo dikwijls wankel of val, zo snel weer lauw en onder de maat ben, dat ik door veelvuldig te bidden en te biechten en door het heilig ontvangen van uw Lichaam mijzelf vernieuw, mij reinig en weer vurig word, want door mij daar langer van te onthouden zou ik weggedreven worden van mijn heilig voornemen.
    13. De zinnen van een mens immers zijn geneigd tot het kwaad vanaf zijn jonge jaren en als het goddelijk geneesmiddel hem niet ter hulp komt daalt de mens weldra tot een minderwaardig leven af.
    14. De heilige communie houdt hem dus terug van het kwaad en bevestigt hem in het goede.
    15. Als ik namelijk nu al zo vaak nalatig en lauw ben terwijl ik communiceer of celebreer, wat zou het dan zijn als ik dit geneesmiddel niet tot mij nam en deze sterke steun niet zocht?
    16. En al ben ik niet iedere dag goed genoeg gesteld en bereid om te celebreren, toch zal ik er mij op toeleggen de goddelijke mysteriën te vieren op de geschikte tijden en zorgen dat ik deel krijg aan die grote gunst.
    17. Want dit is een bijzonder belangrijke vertroosting voor wie U trouw wil zijn zolang hij ver van U in dit sterfelijk lichaam nog onderweg is: dat hij herhaaldelijk zijn God indachtig, zijn Geliefde met vrome gesteltenis mag ontvangen.
    18. O wonderbare begenadiging van uw liefde jegens ons; dat Gij, Heer onze God, Schepper en Levensbron van alle geesten, tot dit armzalig menselijk wezen wilt afdalen en met heel uw godheid en mensheid zijn honger overvloedig wilt verzadigen.
    19. Gelukkig de geest en zalig de ziel die U, haar Heer en God, godvruchtig verdient te ontvangen en bij die geestelijke gave van vreugde vervuld wordt.
    20. Zij ontvangt een groot machthebber, zij voert een zeer beminnelijke gastvriend binnen, zij krijgt een vriendelijk gezel bij zich, zij aanvaardt een trouwe vriend. Zij omhelst een bruidegom die edel en voornaam is, die boven alle geliefden en boven alles wat begerenswaardig is bemind moet worden.
    21. Laat dan, mijn dierbaarste beminde, laat hemel en aarde en alles wat hen siert zwijgen in uw tegenwoordigheid, want wat zij aan lof en schoonheid bezitten, is een geschenk van uw vrijgevigheid en nooit zullen zij de heerlijkheid van uw naam nabij komen wiens wijsheid zonder grenzen is.

    Hoofdstuk 4. Veel gaven worden gegeven aan wie godvruchtig communiceren

    1. De gelovige. Heer mijn God, voorkom uw dienaar met de zegeningen van uw mildheid, dat ik tot uw heilig sacrament waardig en godvruchtig mag naderen.
    2. Wek mijn hart op tot U en ontdoe mij van mijn zware loomheid. ‘Bezoek mij met uw heil.’ [Ps. 106 : 4] om in de geest uw goedheid te proeven die in dit Sacrament als in een bron overvloedig verborgen is.
    3. Verlicht ook mijn ogen om zulk een groot geheim te kunnen beschouwen en versterk mij om het met onwankelbaar geloof aan te nemen.
    4. Want dit is uw werking en geen menselijke kracht; het is uw heilige instelling en geen uitvinding van mensen.
    5. Niemand is uit zichzelf immers bekwaam om dit te vatten en datgene te verstaan wat zelfs het scherpe verstand der engelen te boven gaat.
    6. Wat zou ik dan, onwaardig zondig mens, stof en as, over dit heilig geheim kunnen onderzoeken en achterhalen?
    7. Heer, in de eenvoud van mijn hart, in een waar en sterk geloof en op uw bevel nader ik tot U met vertrouwen en eerbied. In waarheid geloof ik dat Gij hier in het Sacrament aanwezig zijt, als God en mens.
    8. Gij wilt dus dat ik U ontvang en mij in liefde met U verenig.
    9. Daarom bid ik uw grote goedheid en smeek ik U mij met het oog hierop een bijzondere genade te geven: dat ik volkomen in U mag opgaan en uit liefde mij in U overstorten en mij verder met geen enkele andere vertroosting meer inlaat.
    10. Want dit hoogste en allerwaardigste Sacrament is een zegen voor ziel en lichaam, een medicijn voor allerlei geestelijke kwalen. Hier worden mijn gebreken verbeterd, mijn hartstochten beteugeld, bekoringen overwonnen of verminderd; hier wordt overvloedige genade gegeven, wordt de begonnen deugd versterkt, wordt het geloof bevestigd en ontvangt de hoop nieuwe kracht, raakt de liefde in vlam en wordt zij verruimd.
    11. Want talrijke gaven hebt Gij verleend en geeft Gij nog dikwijls in dit Sacrament aan uw geliefden die godvruchtig communiceren, mijn God, Gij die mijn ziel hebt aangenomen, die de menselijke zwakheid hebt hersteld, die de Gever zijt van de innerlijke vertroosting.
    12. Want grote vertroosting geeft Gij hun tegen de veelvuldige kwelling, en uit de diepte van eigen neerslachtigheid richt Gij hen op tot hoop op uw bescherming, en door nieuwe genade herstelt Gij hen innerlijk en geeft Gij hun licht.
    13. Zodat zij die voor de communie zich angstig en zonder liefde voelden, daarna door hemelse spijs en drank verkwikt, zich in een beter mens herschapen wisten.
    14. Gij weegt dit voor uw geliefden daarom af, opdat zij waarlijk erkennen en duidelijk ervaren hoe zwak zij uit zichzelf zijn en hoeveel goedheid en welwillendheid zij van uw kant mogen ondervinden.
    15. Want uit zichzelf koud, hard en ongodvruchtig, verkrijgen zij door U dat zij vurig, ijverig en vroom zijn.
    16. Want wie zou nederig tot de bron van de goedheid naderend, niet met iets van die beminnelijkheid daaruit verrijkt worden?
    17. Of wie zou naast een groot vuur staan en niet daardoor enige warmte opnemen?
    18. Gij zijt de voortdurend volle en overvloeiende bron, een altijd brandend vuur dat nooit verflauwt.
    19. Daarom, al is het mij niet geoorloofd uit de volheid van die bron te scheppen noch tot het laatst mijn dorst te lessen, toch zal ik mijn mond zetten aan de opening van dat hemelse toevoerkanaal, dat ik tenminste een enkele druppel opvang om mijn dorst te stillen en niet volkomen te verdorren.
    20. En al kan ik nog niet helemaal hemels en brandend zijn zoals cherubijnen en serafijnen, toch zal ik proberen mij op godsvrucht toe te leggen en mijn hart voor te bereiden, opdat ik tenminste een vonk van die goddelijk brand uit het nederig nuttigen van dit levendmakend Sacrament mag verkrijgen.
    21. Wat mij ook ontbreekt, goede Jezus, allerheiligste Verlosser, wil Gij dat voor mij welwillend en liefdevol aanvullen, Gij die zo goed zijt geweest allen tot U te roepen met de woorden: ‘Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt gaat, en Ik zal u rust en verkwikking geven.’ [Mt. 11 : 28]
    22. Ik zwoeg immers met bezweet gezicht, mijn hart doorstaat folterende kwelling, ik word beladen met zonden, veel slechte hartstochten verwarren mij en houden mij aan de grond.
    23. En er is niemand die mij helpt, niemand die mij bevrijdt of zalig maakt, tenzij Gij God, mijn Verlosser; aan U vertrouw ik toe mijzelf en al het mijne, dat Gij mij moogt bewaren en binnenleiden in het eeuwig leven.
    24. Ontvang mij tot lof en glorie van uw naam, Gij die mij uw Lichaam en Bloed tot spijs en drank hebt bereid.
    25. Geef, Heer, God van mijn heil, dat met de herhaling van uw geheim de gloed van mijn godsvrucht mag toenemen.

    Hoofdstuk 5. De waardigheid van het Sacrament en de priesterlijke staat

    1. De Heer: Al hadt gij een engelachtige zuiverheid en de heiligheid van Sint Jan de Doper, dan waart gij nog niet waardig dit Sacrament te ontvangen en daarmee om te gaan.
    2. Want het is geen vrucht van menselijke verdiensten dat een mens consacreert en Christus’ Sacrament in handen neemt en het brood der engelen nuttigt als zijn spijs.
    3. Ontzagwekkend is de bediening en groot de waardigheid van de priesters aan wie gegeven is wat engelen niet is toegestaan.
    4. Want alleen de priesters die op de juiste wijze in de kerk zijn gewijd, hebben de macht om het offer op te dragen en het Lichaam van Christus te consacreren.
    5. De priester is immers de dienaar van God, die Gods woord gebruikt op bevel en volgens de instelling van God. God is daar de voornaamste bewerker en de onzichtbare uitvoerder: alles is aan Hem volgens zijn wil onderworpen en hij doet alles wat Hij beveelt.
    6. Daarom moet Gij meer de almachtige God geloven in dit hoogheilig Sacrament dan uw eigen gevoelens volgen of een of ander zichtbaar bewijs. 7. Daarom behoort men met ontzag en eerbied tot dit dienstwerk te naderen.
    8. Neem uzelf in acht en bedenk wat het is waarvan de bediening u door de oplegging van de handen van de bisschop is toevertrouwd.
    9. Zie, gij zijt priester geworden en gewijd om de heilige Eucharistie te vieren; denk er nu wel aan om trouw en godvruchtig op de aangewezen tijd God dit offer op te dragen en zorg dat gij onberispelijk leeft.
    10. Gij hebt uw last niet lichter gemaakt, maar gij zijt nu door een nauwere band tot een stipte levenswijze gebonden en tot hogere maat van heilige volmaaktheid verplicht.
    11. Een priester moet zich onderscheiden door allerlei, deugd en voor anderen een voorbeeld van het goede zijn.
    12. Zijn levensgang is niet die volgens de populaire opvatting, maar moet lijken op die van de engelen in de hemel of van volmaakte mensen op aarde.
    13. Met de heilige gewaden bekleed is de priester plaatsvervanger van Christus om God voor zichzelf en voor heel het volk eerbiedig en nederig te smeken.
    14. Vóór en achter zich draagt hij het teken van het kruis des Heren om altijd het lijden van Christus te gedenken.
    15. Van voren draagt hij het kruis op het kazuifel om Christus’ voetsporen nauwkeurig na te gaan en zich ijverig op navolging toe te leggen.
    16. Aan de achterzijde is hij met een kruis getekend om welke lasten ook, hem door anderen opgelegd, met mildheid voor God te dragen.
    17. Voor zich uit draagt hij het kruis om eigen zonden te betreuren, achter zich aan om ook wat anderen misdeden uit medelijden te bewenen en om goed te weten dat hij tussen God en de zondaar is gesteld.
    18. Hij mag niet verflauwen in het gebed of het heilig offer, totdat hij verdient genade en barmhartigheid te verkrijgen.
    19. Als de priester de heilige Eucharistie viert, eert hij God, verblijdt hij de engelen, geeft hij stichting aan de Kerk; hij helpt de levenden, verkrijgt rust voor de overledenen ,en heeft zelf aan alle geestelijke goederen deel.

    Hoofdstuk 6. Ondervraging over de oefening voor de Communie

    1. De gelovige: Als ik uw waardigheid en mijn onbeduidendheid overdenk, Heer, ben ik zeer ontdaan en over mijzelf diep beschaamd.
    2. Als ik immers niet nader, ontvlucht ik het leven en als ik mij onwaardig opdring, doe ik U een belediging aan.
    3. Wat moet ik dan doen, mijn God, mijn helper en mijn raadgever in moeilijkheden?
    4. Leer Gij mij de juiste weg, wijs mij een goede oefening aan die passend is voor de heilige communie.
    5. Het is immers nuttig te weten hoe ik godvruchtig en eerbiedig mijn hart moet voorbereiden om uw Sacrament tot mijn heil te ontvangen of ook om een zo waardig en goddelijk offer te vieren.

    Hoofdstuk 7. Het onderzoek van het eigen geweten en het voornemen tot verbetering

    1. De Heer: Vóór alles behoort Gods priester om dit Sacrament te vieren, te behandelen en te nuttigen, met de grootste innerlijke nederigheid, met diepe eerbied, met een onvoorwaardelijk geloof en een liefdevolle gerichtheid op de eer van God naderbij te komen.
    2. Onderzoek zorgvuldig uw geweten, zuiver en verhelder het naar vermogen door een waar berouw en een nederige biecht, zodat er bij uw weten niets bezwarends overblijft dat wroeging veroorzaakt en uw vrije toenadering verhindert.
    3. Heb dan afkeer van al uw zonden in het algemeen en betuig uw spijt en berouw, meer in het bijzonder over uw dagelijkse overtredingen.
    4. Als de tijd het toelaat belijd dan God in het binnenste van uw hart al de ellenden van uw leven.
    5. Treur en wees bedroefd dat gij nog zo op het stoffelijke gericht en zo werelds gezind zijt;
    6. Zo onverstorven in uw hartstochten, zo vol onrust in uw begeerten;
    7. Zo weinig waakzaam in uw uiterlijke zintuigen, zo dikwijls verwikkeld in veel zinledige verbeeldingen;
    8. Zo sterk geneigd naar het uiterlijke, zo onverschillig tegenover het innerlijke;
    9. Zo gemakkelijk bereid tot lachen en uitgelatenheid, zo moeilijk te bewegen tot tranen van berouw;
    10. Zo snel gereed tot een losser leven en de stoffelijke genoegens, zo traag tot stiptheid en vurigheid;
    11. Zo begerig om iets nieuws te horen en mooie dingen te zien, zo aarzelend om een bescheiden of minder aanzienlijke taak op u te nemen;
    12. Zo begerig om veel te hebben, zo gierig in het geven, zo taai in het vasthouden;
    13. Zo onbedachtzaam in woorden, zo onbeheerst als er gezwegen moet worden;
    14. Zo weinig fijngevoelig in uw welwillendheid, zo onbesuisd in uw handelen;
    15. Zo onbeheerst bij eten en drinken, zo doof om Gods woord te aanhoren;
    16. Zo snel gereed om te gaan rusten, zo schoorvoetend als er gewerkt moet worden;
    17. Zo nieuwsgierig als er praatjes zijn, zo slaperig tijdens uw heilige waaktijd;
    18. Zo verlangend naar het einde, zo verstrooid in uw aandacht;
    19. Zo slordig in het voltooien van uw gebedstijden, zo lauw bij het mislezen, zo dor bij het communiceren;
    20. Zo spoedig in gedachten afwezig, zo zelden geheel in uzelf gekeerd;
    21. Zo snel geprikkeld tot verontwaardiging, zo lichtvaardig in het mishagen aan een ander;
    22. Zo geneigd om te oordelen, zo hard in uw argumentatie;
    23. Zo blij als het goed gaat; zo zwak als iets tegenloopt;
    24. Zo druk in de weer met veel goede voornemens en maar weinig daarvan ten uitvoer brengend.
    25. En als gij deze en uw andere fouten met leed en met ontevredenheid over uw eigen gebrekkigheid hebt betreurd en gebiecht, maak dan het vaste voornemen uw leven voortdurend te verbeteren en in het goede voortgang te maken.
    26. Breng dan uzelf met algeheel vertrouwen en volledig vrije wil ter ere van mijn naam ten offer op het altaar van uw hart als een blijvend brandoffer, door uw lichaam en uw ziel aan Mij met getrouwheid over te laten.
    27. Dit moet uw bedoeling zijn: dat gij verdient waardig te naderen om God het offer op te dragen en het Sacrament van mijn Lichaam tot uw heil te ontvangen.
    28. Er is namelijk geen offerande zo waardig en geen voldoening zo groot om zonden uit te wissen dan zichzelf zuiver en geheel, te samen met het offer van Christus’ Lichaam, in de mis en de communie God aan te bieden.
    29. Als de mens gedaan heeft wat in hem is en oprecht spijt betuigt zo dikwijls hij om genade en vergeving tot Mij komt, dan zegt de Heer: ‘Ik leef en wil de dood van de zondaar niet maar wel dat hij zich bekeert en leeft [Ez. 33 : 11], want Ik zal zijn zonden niet langer indachtig zijn [Hebr. 10 : 17], maar alles zal hem zijn kwijtgescholden.’

    Hoofdstuk 8. De opoffering van Christus aan het kruis en onze eigen overgave

    1. Zoals Ik mijzelf met uitgestrekte armen aan het kruis en met een ontkleed lichaam voor uw zonden aan God de Vader vrijwillig heb opgedragen, zodat er niets in mij overbleef dat niet geheel in het offer van de goddelijke verzoening overging.
    2. Zo moet ook gij uzelf aan Mij met vrije wil als een zuiver en heilig offer dagelijks in de mis met al uw krachten en genegenheden zo innig gij kunt aan Mij aanbieden.
    3. Wat vraag Ik meer van u dan dat gij probeert uzelf aan Mij zonder voorbehoud weg te geven?
    4. Wat gij ook geeft buiten uzelf, het heeft voor Mij geen waarde, want Ik zoek niet uw gaven maar u.
    5. Zoals het voor u onvoldoende zou zijn alles te hebben behalve Mij, zo kan Mij niets behagen, wat gij mij ook, zoudt geven, zonder het offer van uzelf.
    6. Offer uzelf aan Mij op en geef alles voor God, dan zal uw offerande aanvaard worden.
    7. Zie, Ik heb mijzelf geheel aan de Vader aangeboden voor u; Ik gaf ook heel mijn Lichaam en mijn Bloed tot voedsel, opdat ik geheel de uwe zou zijn en gij de mijne zoudt blijven.
    8. Maar blijft gij aan uzelf vasthouden en geeft gij u niet spontaan over aan mijn wil, dan is die offerande niet volmaakt en de vereniging tussen ons beiden niet volledig.
    9. Daarom behoort aan al uw daden de vrijwillige overgave van uzelf in Gods .handen vooraf te gaan, als gij vrijheid en genade wilt verkrijgen.
    10. Om deze reden immers worden zo weinigen werkelijk verlicht en inwendig vrij, omdat zij zichzelf niet geheel weten te verloochenen.
    11. Dit is mijn besliste uitspraak: ‘Als iemand niet verzaakt aan alles, kan hij mijn leerling niet zijn’ [Lc. 14 : 33]
    12. Als gij dan mijn leerling wenst te zijn, offer uzelf dan aan Mij op met alles wat gij liefhebt.

    Hoofdstuk 9. Wij behoren onszelf en alles wat van ons is aan God op te dragen en voor allen te bidden

    1. De gelovige: Heer, alles is het uwe, zowel in de hemel als op de aarde.
    2. Ik verlang mijzelf als een vrijwillige offerande op te dragen en in eeuwigheid de uwe te blijven.
    3. Heer, in de eenvoud van mijn hart offer ik mijzelf vandaag aan U op als uw eeuwige dienaar: een offer van hulde en lof voor altijd.
    4. Ontvang mij te samen met deze heilige offerande van uw kostbaar Lichaam, die ik U vandaag in het bijzijn van alle onzichtbare aanwezige engelen aanbied, opdat zij voor mij en voor heel het volk tot heil moge zijn.
    5. Heer, ik breng U op uw zoenaltaar al mijn zonden en misdaden ten offer die ik heb begaan voor uw aangezicht en dat van uw heilige engelen, vanaf de dag dat ik voor het eerst kon zondigen tot aan dit uur.
    6. Opdat Gij alles wilt ontvlammen en verbranden in het vuur van uw liefde, al de smetten van mijn zonden uitwist en mijn geweten van alle misdaad zuivert.
    7. En mij uw genade teruggeeft, die ik door te zondigen had verloren: dan is alles vergeven en ben ik in een omhelzing van vrede weer barmhartig aangenomen.
    8. Wat kan ik doen voor mijn zonden, tenzij die nederig bekennen, erover treuren en onophoudelijk uw vergeving daarover afsmeken?
    9. Mijn God, nu ik voor U sta smeek ik U: wil mij in uw medelijden verhoren.
    10. Al mijn zonden staan mij in de hoogste mate tegen, ik wil die nooit meer bedrijven; maar, ik betreur ze en zal ze blijven betreuren zolang ik leef, bereid om boete te doen en naar vermogen voldoening te geven.
    11. Vergeef mij, God, vergeef mij mijn zonden omwille van uw heilige naam; red mijn ziel die Gij door uw kostbaar Bloed hebt vrijgekocht.
    12. Ik vertrouw mij toe aan uw barmhartigheid, ik geef mij over in uw handen.
    13. Doe met mij volgens uw goedheid, niet volgens mijn boosaardigheid en ongerechtigheid.
    14. Ik offer U ook al het goede op dat het mijne is, hoe gering en onvolmaakt dat alles ook zijn mag: wil Gij het verbeteren en heiligen.
    15. Wil dat alles tot een U aangename en aanvaardbare gave maken, het tot iets beters verheffen, en mijzelf, traag en onnut mensenkind, tot een zalig en prijzenswaardig einde voeren.
    16. Ik offer U ook alle heilige verlangens van de vromen; de noden van mijn ouders, vrienden, broers en zusters, van al degenen die mij dierbaar zijn en van allen die mij en anderen ter liefde van U hebben welgedaan.
    17. En hen die hebben verlangd en gevraagd dat ik gebeden en missen zou opdragen voor henzelf en voor allen die met hen verbonden zijn, of zij nu leven of reeds uit dit leven zijn heengegaan.
    18. Zodat zij allen de hulp van uw genade, de rijkdom van uw vertroosting, de bescherming in gevaren, de bevrijding van straf naar zich voelen toekomen en zij uit alle rampen bevrijd in blijdschap U rijkelijk dank betuigen.
    19. Ik offer U ook gebeden en zoenoffers op bijzonder voor hen die mij op een of andere wijze leed hebben aangedaan, hebben bedroefd, kritiek hebben geuit of enige schade of last hebben veroorzaakt.
    20. Ook voor al degenen die ik zelf ooit droefheid, verwarring, last of ergernis heb veroorzaakt door woorden of daden, bewust of onwetend;
    21. Dat Gij ons allen zonder onderscheid onze zonden en wederzijdse beledigingen wilt vergeven.
    22. Heer, neem alle achterdocht, verontwaardiging, gevoelens van bitterheid en woordenstrijd uit ons hart weg en evenzeer alles wat de liefde kan kwetsen en de broederlijke liefde verminderen.
    23. Ontferm U, Heer, ontferm U over ons die om uw barmhartigheid smeken, geef genade aan wie U zo nodig hebben;
    24. En laat ons zo leven dat wij waardig zijn uw genade te bezitten en tot het eeuwig leven mogen komen. Amen.


    06-01-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 3.3
    Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 3.3

    Hoofdstuk 41. Over het verachting van alle tijdelijke eer

    1. Christus. Zoon! Bedroef er u niet om, als gij ziet dat anderen geëerd en verheven worden, en gij veracht en vernederd. Hef uw hart tot Mij in de hemel, en gij zult u niet bedroeven wanneer gij op aarde door de mensen versmaad wordt.

    2. De ziel. Heer! Wij zijn zeer verblind en worden licht misleid door de ijdelheid. Als ik mijzelf juist beoordeel, is mij nooit door enig schepsel ongelijk gedaan: diensvolgens heb ik geen billijke reden om van U te klagen. Want vermits ik dikwijls en zwaar gezondigd heb tegen U, zo is het recht en redelijk dat alle schepsel tegen mij opsta. Schande dus en smaad komt mij rechtvaardig toe; U, o Heer! Behoort lof, eer en roem. En indien ik mij niet bereid houd om door alle schepselen gaarne verlaten, veracht en voor volstrekt niets gerekend te worden, zo kan ik de inwendige vrede des harten niet bekomen, noch geestelijk verlicht worden en volkomen verenigd zijn met U.

    Hoofdstuk 42. Dat wij de vrede niet van de mensen moeten laten afhangen

    1. Christus. Zoon, indien gij uw vrede op enig persoon stelt, omdat hij met u van hetzelfde gevoelen is en in goede overeenkomst leeft, zo zult gij altijd ongestadig en ongerust wezen. Maar indien gij uw toevlucht neemt tot de waarheid, die altijd leeft en altijd blijft, zo zult gij niet droef zijn, als een vriend van u scheidt of sterft. De liefde voor uw vriend moet op Mij rusten; al die u goed toeschijnen en u in dit leven dierbaar zijn, moet gij om Mij beminnen. Zonder Mij is geen vriendschap goed of duurzaam; en het is geen ware en zuivere liefde, die niet door Mij geknoopt is. Gij moet van de vriendschap der mensen zodanig onthecht zijn, dat gij, [voor zoveel het u aangaat] buiten alle menselijk gezelschap zoudt willen blijven. Hoe meer de mens zich van alle aardse troost verwijdert, zoveel te meer nadert hij tot God. En hij klimt ook zoveel te hoger tot God, hoe dieper hij in zichzelf nederzinkt, en verachtelijker wordt in eigen oog.

    2. Maar die zichzelf iets goeds toeschrijft, belet de toegang van Gods genade, want de Heilige Geest zoekt altijd een ootmoedig hart. Indien gij u volkomen wist te vernietigen, en alle geschapen liefde uit uzelf te bannen, dan zou Ik met grote genade tot u moeten komen. Want zo gij het oog vestigt op de schepselen, zo verliest gij de Schepper uit het gezicht. Leer uzelf in alles om God overwinnen, dan zult gij tot zijn kennis kunnen komen. Hoe onbeduidend een zaak moet zijn, zo zij ongeregeld bemind en gezocht wordt, besmeurt zij de ziel, en houdt u terug van het hoogste Goed.

    Hoofdstuk 43. Tegen de ijdele wetenschap der wereld

    1. Christus. Zoon, laat u niet bewegen door schone en diepzinnige mensentaal; want het rijk Gods bestaat niet in woorden, maar in hemelse Kracht [1 Kor. 4:20]. Let op mijn woorden, die het hart ontsteken en het verstand verlichten; die het leedwezen van het hart verwekken en velerhande troost verschaffen. Lees immer mijn woord, om daardoor geleerder of wijzer te schijnen. Leer uw gebreken uitroeien, dit zal u meer baten dan de kennis van vele moeilijke leerstukken. 2. Als gij veel gelezen en geleerd zult hebben, zo moet gij evenwel altoos op het enige beginsel terugkomen. Ik ben het die de mens wetenschap leer [Ps. 93:10], en aan de ootmoedigen meer kennis geef [Ps. 118:130] dan zij van enig mens kunnen leren. Hij, tot wie ik spreek, zal spoedig geleerd zijn, en in het verstand zeer toenemen. Wee hun, die van de mensen veel nieuwe en zeldzame dingen willen leren, en die weinig vragen naar de weg om Mij te dienen! De tijd zal komen, waar de Meester der meesters, Christus, de Heer der Engelen, zal verschijnen, om ieders les te horen; dat is om eenieders geweten te onderzoeken. En dan zal Hij met lantaarnen doorvorsen [Wijsheid 1:12]: en de geheimen der duisternis zullen openbaar worden [1 Kor. 4:5], en alle menselijke redenering zal verstommen.

    3. Ik ben het, die, op een oogslag, een ootmoedig hart zó verhef, dat het meer begrijpt van de eeuwige waarheid, dan hij die tien jaren in de scholen had gestudeerd. Ik leer zonder gedruis van woorden, zonder verwarring van gevoelens, zonder opgeblazen eergierigheid, zonder strijd van redetwist. Ik leer het aardse verachten, van het tegenwoordige walgen, het eeuwige zoeken en smaken, alle eer vluchten, de ergernis en het ongelijk verdragen, alle hoop op Mij stellen, niets begeren buiten Mij, en boven alles Mij vurig beminnen.

    4. Men vindt er die, met Mij innig te beminnen, het goddelijke kennen en bewonderenswaardig spreken. Zij zijn meer gevorderd in deugden met alles te verlaten, dan met het bestuderen van vernuftige dingen. Maar aan sommigen leer ik gewone dingen, aan anderen bijzondere. Aan de een openbaar ik mij meer liefelijk in tekens en beeltenissen, doch aan anderen ontsluier in verborgen geheimen in een klaar licht. De stem der boeken is voor eenieder dezelfde, maar zij onderricht niet allen op gelijke wijze: want Ik ben de inwendige Leraar, de Waarheid, de Onderzoeker des harten, de Doorgronder der gedachten, de Bevorderaar der goede werken, eenieder bedelende volgens mijn welbehagen.

    Hoofdstuk 44. Men moet zich de uitwendige dingen niet te veel aantrekken

    1. Christus. Zoon, gij moet in vele dingen onwetend blijven (Eccl. 32:12], en u aanzien als een dode op de aarde, voor wie geheel de wereld gekruisigd is. Gij moet ook veel met dove oren laten voorbijgaan, en liever denken op wat uw vrede bevordert. Het is beter uw ogen af te keren van wat u mishaagt, en ieder in zijn goeddunken te laten, dan aanleiding te geven tot twisten. Indien gij met God wèl staat, en altijd op zijn oordeel denkt, zo zult gij licht verdragen dat men u ongelijk geve.

    2. De ziel. O Heer! Waartoe zijn wij gekomen? Zie, men beweent een tijdelijk verlies; men loopt en arbeidt om een klein gewin; en het geestelijk verlies wordt vergeten; ternauwernood komt men na lange tijd tot andere gedachten. Men geeft achting op wat weinig of niet baat; en wat allermeest nodig is, wordt veronachtzaamd; omdat de gehele mens zich buitenwaarts uitstort, en, tenzij hij niet ras tot bezinning komt, met vermaak in het uitwendige rusten blijft.

    Hoofdstuk 45. Dat men iedereen niet moet geloven, en hoe licht men in woorden struikelt

    1. De ziel. Heer! Geef mij uw bijstand in de kwelling, want de hulp der mensen is ijdel. [Ps. 59:13] Hoe dikwijls heb ik geen trouw gevonden, waar ik die zeker meende te vinden? En hoe dikwijls heb ik er gevonden, waar ik ze niet gezocht zou hebben! IJdel is dan de hoop, op mensen gebouwd; maar het heil der rechtvaardigen is in U, o Heer! Wees gezegend, mijn Heer en mijn God, in alles wat ons overkomt. Wij zijn krank en ongestadig; spoedig bedriegen wij ons en veranderen wij.

    2. Wie is de mens, die zich zo voorzichtig in alles kan gedragen, dat hij niet soms in enige dwaling of verwarring valle? Maar, o Heer! Die op U vertrouwt, en U met een zuivere mening zoekt, zal zo licht niet stronkelen. En al valt hij somtijds in enige kwelling, ja hoezeer hij ook daarin gewikkeld zij, hij zal er welhaast door U uitgeholpen of getroost worden: want Gij verlaat hem niet die op U vertrouwt. Men vindt zelden een trouwe vriend, die bij alle verdrukkingen van zijn vriend standvastig blijft. Gij alleen, o Heer! Gij zijt de allergetrouwste vriend, en buiten U is er geen ander zoals Gij!

    3. Ach! Hoe wijselijk sprak de Heilige Agatha, als zij zeide: Mijn hart is bevestigd en gegrond op Jezus Christus. Indien ik alzo gesteld ware, de vrees der mensen zou mij zo licht niet ontstellen, noch de bijtende woorden mij ontroeren. Wie kan alle dingen voorzien? Wie kan alle kwade voorvallen vermijden? Indien het kwaad dat men voorziet, nog veelal kwetst, hoeveel te zwaarder zal ons dit wonden, welk wij niet voorzien? Maar waarom heb ik, arme, niet beter overlegd? En waarom heb ik zo licht anderen geloofd? Maar wij zijn mensen, en wij zijn niets dan zwakke mensen, al is het dat wij soms door velen voor Engelen gehouden worden. Op wie zal ik dan voortaan vertrouwen, o Heer! Anders dan op U alleen? Gij zijt de Waarheid, die niet bedriegt, noch bedrogen kunt worden. Integendeel: ieder mens is leugenachtig [Ps. 115:2], krank, ongestadig, licht struikelend, bijzonder in zijn woorden; zodat niemand terstond moet geloven, al schijnen zijn woorden rechtzinnig te zijn.

    4. Hoe wijselijk, o Heer! Hebt Gij ons gewaarschuwd, ons te wachten voor mensen [Mat. 10:17]; dat huisgenoten van de mens zijn vijanden zijn [Mat. 10:36], en dat men geen geloof moet geven aan hen die zeggen: Zie Christus is hier of Hij is daar [Mat. 24:13]. Ik ben wijs geworden door eigen schade, en ach, mocht het mij tot meerdere voorzichtigheid strekken en niet om tot nieuwe dwaasheid te vervallen. Wees voorzichtig, zegt mij iemand, wees voorzichtig, en houd voor u wat ik zeg; en terwijl ik zwijg en meen dat het verborgen is, kan hij dat zelf niet stilhouden, maar zichzelf en mij verraden hebbende, gaat hij heen. Bewaar mij, Heer, voor zulke onbezonnen en onvoorzichtige mensen, opdat ik niet in hun handen val, of nooit zo handel. Geef aan mijn mond een waarachtig en standvastig woord, en verwijder van mij de tong van arglist. Wat ik in anderen niet wil lijden, daar moet ik mijzelf voor wachten.

    5. Ach! Hoe goed en vredestichtend is het van anderen te zwijgen, niet alles licht te geloven, of niet lichtvaardig iets voort te zeggen; Aan weinigen zijn hart te openbaren, en U, o Heer! Altoos voor ogen te hebben; In zich niet te laten omdraaien door elke wind van woorden, maar te wensen dat alles binnen en buiten ons volbracht moge worden volgens uw welbehagen. Hoe nuttig is het, tot het behoud der hemelse genade, vertoon onder de mensen te ontwijken en die dingen niet te begeren, die de bewondering der mensen schijnen te verwekken; maar met alle naarstigheid betrachten wat de verbetering van het leven en de ijver bevordert. Hoe schadelijk is het niet geweest aan vele mensen, dat hun deugd bekend was en te vroeg geprezen werd. Hoe voordeliger daarentegen, dat over de genade het stilzwijgen werd bewaard in dit broze leven, dat te recht een gedurige strijd en een onophoudelijke bekoring wordt genoemd [Job 7:1].

    Hoofdstuk 46. Dat men zijn vertrouwen op God moet stellen, als pijlen van boze tongen ons treffen

    1. Christus. Zoon, sta vast en hoop op mij. Wat zijn woorden anders dan woorden? Zij vliegen door de lucht, maar een steen doen ze geen kwaad. Indien gij u schuldig kent, denk om u te beteren; indien gij niet plichtig zijt, denk dat gij dit gaarne om God wilt lijden. Het is wel weinig genoeg, dat gij somtijds al enige onredelijke woorden verdraagt, gij die nog geen zware beproevingen kunt verduren. En waarom gaan zulke kleinigheden u ter harte, tenzij omdat gij nog zinnelijk en onverstorven zijt, en meer om de mensen bekommerd zijt dan het behoort? Want omdat gij vreest minacht te worden, daarom wilt gij niet berispt worden over uw gebreken, en zoekt die door verontschuldigingen te dekken.

    2. Maar onderzoek u beter, en gij zult erkennen dat de wereld nog in u leeft, en de ijdele begeerte om aan mensen te behagen. Want als gij weigert vernederd te worden beschaamd gemaakt om uw gebreken, zo blijkt het genoeg, dat gij niet oprecht ootmoedig, niet oprecht aan de wereld afgestorven zijt, en dat de wereld voor u niet gekruisigd is [Gal. 6:14]. Luister maar naar mijn woord, en gij zult om honderd duizend woorden van mensen u niet bekommeren. Al ware het dat men alles tegen u inbracht wat de boosheid kan verzinnen, wat zou u dat hinderen, indien gij dit liet voorbijgaan, en niet meer achtte dan een niet? Zouden al die woorden u wel een haarpijl kunnen doen verliezen?

    3. Maar hij die niet ingetogen van hart is en God niet voor ogen houdt, die wordt licht ontroerd door een smadelijk woord. Hij, integendeel, die op mij vertrouwt, en op zijn eigen oordeel niet steunt, zal zonder mensenvrees zijn. Want Ik ben de Oordeler en de Kenner van alle geheimen. Ik weet hoe alles geschied is, Ik ken die het ongelijk gedaan en die het geleden heeft. Het is door mijn bevel dat gij dit lijdt, en dit is geschied door mijn toelating: opdat de gedachten van alle harten openbaar gemaakt zouden worden [Luc. 2:35]. Ik zal de plichtige en de onschuldige oordelen, maar door mijn verborgen oordeel heb ik beiden eerst willen beproeven.

    4. De getuigenis der mensen faalt dikwijls; mijn oordeel is waarachtig; het zal stand houden en niemand zal het omwerpen. Het is meestendeels verborgen en aan weinige mensen is alles bekend: doch nimmer dwaalt het, of kan het dwalen, hoewel het onrechtmatig schijnt voor de ogen der dwazen. Men moet dan in alle oordeel tot Mij zijn toevlucht nemen, en niet op eigen goeddunken steunen. Want de rechtvaardige zal niet ontroerd worden wat hem ook van Godswege overkomt [Prov. 12:21]. En als er iets ten onrechte van hem gezegd wordt, zal hij dit niet veel achten. Maar hij zal er zich ook niet lichtvaardig om verblijden, als hij door anderen op goede grond verontschuldigd wordt. Want hij denkt, dat Ik het ben die harten en nieren doorgrond [Ps. 7:10], en dat ik niet oordeel naar de uitwendige schijn of het aanzicht der mensen. Wat de mensen loffelijk achten, wordt dikwijls strafvaardig bevonden in mijn ogen.

    5. De ziel. O Heer, mijn God, rechtvaardige, machtige en lankmoedige rechter, die de boosheid en verdorvenheid van de mens kent, wees mijn kracht en mijn enig vertrouwen; want de getuigenis van mijn geweten is mij niet genoegzaam. Gij weet dat ik niet weet, en daarom moet ik bij alle berispingen mij vernederen, en ze met zachtmoedigheid verdragen. Vergeef mij ook, o Heer! zo dikwijls ik anders gehandeld heb, en verleen mij de genade van voortaan zachtmoediger te zijn. Want uw overvloedige barmhartigheid is mij nuttiger om de vergiffenis van mijn zonden te verkrijgen, dan mijn ingebeelde rechtvaardigheid tot verdediging van mijn geweten. Al bevind ik mij nergens schuldig, nochtans ben ik daarom niet gerechtvaardigd [1 Kor. 4]: want zonder uw barmhartigheid, zal geen sterveling rechtvaardig zijn voor uw aanschijn [Ps. 142:2].

    Hoofdstuk 47. Voor het eeuwig leven moet men alle bezwaren verdragen

    1. Christus. Zoon! Word niet kleinmoedig in de arbeid, die gij om mijnentwil op u hebt genomen, en wees niet neerslachtig om enige kwellingen; maar dat mijn belofte u bij iedere gebeurtenis versterke en vertrooste. Ik ben machtig genoeg om u daarvoor te lonen boven alle paal en maten. Gij zult niet lang arbeiden of niet altijd gedrukt worden door smarten en lijden. Wacht een weinig, en gij zult welhaast het einde van uw ellende zien. Het uur zal komen, waarop alle arbeid en pijn zullen ophouden. Al wat met de tijd voorbijgaat, is klein en kortstondig.

    2. Doe naarstig wat gij te doen hebt, arbeid getrouw in mijn wijngaard, en Ikzelf zal uw loon zijn. Schrijf, lees, zing, zucht, bid, verdraag kloekmoedig tegenspoed: het eeuwig leven is dit alles en nog groter strijd waardig. De vrede zal komen op een dag, die de Heer bekend is, en daar zal geen dag of nacht meer gelijk wezen in deze tijd; maar eeuwig licht en oneindige klaarheid, vaste vrede en volle rust. Dan zult gij niet zeggen: Wie zal mij verlossen van dit sterfelijk lichaam? [Rom. 7:24]; of roepen: Helaas, dat mijn ballingschap zo lang duurt! [Ps. 119:5] want de dood zal teniet gedaan zijn [Is. 25:8], en de zaligheid zal eeuwig duren; daar zal geen vrees, maar zalige blijdschap zijn en een eerlijk en zoet gezelschap.

    3. Ach, hadt gij in de hemel de eeuwige kronen van zijn heiligen gezien, en in hoe grote glorie zij zich nu verheugen, die eertijds door de wereld versmaad waren, en gehouden werden als dit leven niet waardig te zijn; voorwaar, gij zoudt u aanstonds tot in het stof vernederen en liever begeren aan allen onderworpen, dan boven één gesteld te zijn. Gij zoudt hier ook geen blijde dagen verlangen, maar eerder u verblijden voor God te lijden; en gij zoudt voor een groot voordeel achten bij de mensen voor niets gehouden te worden.

    4. Ach, indien gij smaak vondt in deze leringen, en zij u diep ter harte gingen, hoe zoudt gij een enkele keer kunnen klagen? Moet men voor het eeuwig leven niet de zwaarste arbeid verdragen? Het is geen kleine zaak het rijk Gods te verliezen of te winnen. Hef dan uw ogen opwaarts tot de hemel, zie, Ik en mijn heiligen, die in deze wereld grote strijd gehad hebben, zijn nu in blijdschap, in vertroosting, in rust, en zullen eeuwig in het rijk van mijn Vader blijven.

    Hoofdstuk 48. Over de dag der eeuwigheid en de ellenden van dit leven

    1. De ziel. Hoe zalig is het verblijf der hemelse stad! O heldere dag der eeuwigheid, die door geen nacht verduisterd, maar altijd verlicht wordt door de eeuwige Waarheid; o dag vol blijdschap en veiligheid, die nooit in het tegenovergestelde omslaat. Ach, dat die dag reeds aangebroken ware, en al het tijdelijke een eind hadde genomen! Die dag schijnt reeds voor de Heiligen in de volle glans van zijn eeuwige klaarheid; maar voor ons, pelgrims op aarde, niet dan van ver, en als in een spiegel [1 Kor. 13:12].

    2. De burgers des hemels weten hoe vermakelijk die dag is; maar de ballingen, kinderen van Eva, zuchten dat de tegenwoordige dag zo bitter en verdrietig is. De dagen van dit leven zijn kort en pijnlijk [Gen. 47:9], vol smarten en ellenden: de mens wordt er door besmet door vele zonden, belemmerd door vele driften, benauwd door vele angsten, bekommerd door vele zorgen, verstrooid door nieuwigheden, gewikkeld in vele ijdelheden, omringd door dwalingen, overladen door veel arbeid, bezwaard met bekoringen, ontzenuwd door weelde, gepijnigd door gebrek.

    3. Ach, wanneer zullen deze kwellingen een einde nemen? Wanneer zal ik verlost worden van de ellendige slavernij der zonden? O God, wanneer zal ik U alleen gedachtig zijn? wanneer zal ik mij volkomen in U verheugen? Wanneer zal ik, zonder enig letsel, in de ware vrijheid des harten, zonder bezwaar van geest of lichaam wezen? Wanneer zal ik die vertrouwbare vrede genieten, die onverstoorbare en veilige vrede, vrede van buiten en van binnen, een alleszins vaste vrede. O goede Jezus, wanneer zal ik voor U verschijnen om U te zien? Wanneer zal ik de glorie van uw rijk aanschouwen, wanneer zult Gij mij alles in alles zijn? Ach, wanneer zal ik met U zijn in het rijk, dat Gij van eeuwigheid bereid hebt voor uw vrienden? [Mat. 25:34] Ik ben hier gelaten, ellendige balling, in een vijandig land, waar dagelijks vele strijden en ongevallen elkander opvolgen.

    4. Vertroost mijn ballingschap, verzacht mijn droefheid, want al mijn begeerten verzuchten naar U. Alles wat de wereld mij tot troost aanbiedt, valt mij lastig. Ik verlang vurig U innig te genieten: maar ik kan het niet bereiken. Ik wens mij bezig te houden met het hemelse, maar tijdelijke zaken en onverstorven driften drukken mij neder. Met het hart zou ik mij gaarne boven alle dingen verheffen maar het vlees houdt mij, tegen mijn wil, daaraan onderworpen. Aldus strijd ik, ongelukkig mens, met mijzelf, en word ik mij tot eigen last [Job 7:20], daar de geest omhoog wil, en het vlees altoos omlaag.

    5. O wat lijd ik inwendig, als ik aan het hemelse denk, en ik straks in mijn gebed word bestormd door een drom van zinnelijke bekoringen! O God, wijk van mij niet af, [Ps. 70:22] en verlaat uw dienaar niet in uw gramschap [Ps. 26:9]. Laat uw schittering flikkeren, verdrijf de boze gedachten; werp uw pijlen [Ps. 143:6], en verdrijf al de kwade ingevingen van de vijand. Roep al mijn aandacht op U; doe mij vergeten al wat werelds is; geef dat ik alle zondige inbeeldingen dadelijk verfoeie en verwerpe. O eeuwige Waarheid, kom mij te hulp, opdat ik door geen ijdelheid ontroerd worde. Ach, hemelse zoetheid! Daal in mijn hart, en alle onreinheid vliede voor U weg. Vergeef mij ook, en handel met mij naar uw barmhartigheid, wanneer ik in het gebed aan iets anders denk dan aan U. Want ik belijd naar waarheid dat ik veelal zeer verstrooid ben. Dikwijls ben ik daar niet, waar ik lichamelijk sta of zit, maar ik ben eerder daar, waar mijn gedachten mij vervoeren. Ik ben, waar mijn gedachte is; en mijn gedachte is allermeest waar het voorwerp van mijn liefde is. Wat mij natuurlijk behaagt of uit gewoonte vermaakt, komt mij terstond te binnen.

    6. En daarom hebt Gij, o opperste Waarheid, uitdrukkelijk gezegd: Waar uw schat is, daar is ook uw hart [Mat. 6:21]. Indien ik de hemel bemin, zo verblijd ik mij in de voorspoed der wereld, en ik bedroef mij in haar tegenspoed. Indien ik het vlees bemin, zo verbeeld ik mij dikwijls wat vleselijk is. Als ik de geest bemin, daarvan spreek en hoor ik gaarne; en daarvan neem ik de voorstelling mee naar huis. Maar gelukkig de mens, o Heer! die ter liefde van U alle schepselen uit zijn hart bant; die de natuur geweld aan doet, en de begeerlijkheid van zijn vlees kruisigt door de vurigheid van de geest; opdat hij met een rein geweten U een zuiver gebed moge opdragen, en, alle aardse dingen in- en uitwendig verlaten hebbende, waardig zij tot de Koren der Engelen te behoren.

    Hoofdstuk 49. Over het verlangen naar het eeuwig leven en hoe grote goederen beloofd zijn aan de strijders

    1. Chrisus. Zoon, als gij u de begeerte tot het eeuwig geluk van boven voelt ingestort, en gij de tent [2 Petr. 1:13] van uw lichaam wenst te verlaten, zodat gij mijn klaarheid ten volle zonder enige schaduw van verandering [Jac. 1:17] zoudt mogen aanschuwen, open dan hart, en ontvang die heilige ingeving met een groot verlangen. Dank grotelijks de opperste Goedheid, die zo barmhartig met u handelt, u zo genadig bezoekt, vurig opwekt en krachtig ondersteunt, opdat gij door eigen gewicht niet zoudt nederzinken tot het aardse. Want gij krijgt deze hemelse begeerte niet door eigen gedachten of pogingen, maar louter door de gunst van God, die een barmhartige oogslag op u werpt, opdat gij daardoor zoudt vooruitgaan in deugd en ootmoed, uzelf zoudt bereiden tot nieuwe worstelingen, en Mij aanhangen met al de begeerte van uw hart, en Mij dienen met vurige ijver.

    2. Zoon, het vuur kan dikwijls gloeiend zijn, maar de vlam stijgt nooit op zonder rook. Zo branden ook de begeerten van sommigen tot het hemelse en nochtans zijn zij niet vrij van bekoringen der zinnelijke neiging. En al is het dat zij de hemelse dingen zo vurig aan God vragen, daarom geschiedt dit niet gans zuiver om zijn eer. En zodanig is ook dikwijls uw begeerte, die volgens uw zeggen zo dringend kon zijn. Want niets is zuiver en volmaakt, als het besmet is met eigenbaat.

    3. Vraag niet wat u vermakelijk is en te pas komt, maar wat mij aangenaam is en verheerlijkt; want als gij rechtvaardig oordeelt, moet gij mijn beschikking boven uw begeerte en al wat gij kunt wensen, stellen en involgen. Ik weet wel wat gij meest begeert, en ik heb uw verzuchting dikwijls gehoord. Gij zoudt reeds in de heerlijke vrijheid der kinderen Gods willen zijn [Rom. 8:21]; reeds zoudt gij gaarne zijn in dat eeuwig huis, in het vreugdevolle hemels vaderland; maar het uur is nog niet gekomen; gij zijt nog in een andere tijd, tijd van strijd, arbeid en beproeving. Gij wenst vervuld te zijn met het Opperste Goed, maar dat kunt gij nog niet genieten. Ik ben dat goed: verwacht Mij, zegt de Heer, totdat het rijk Gods kome [Luc. 22:18].

    4. Gij moet op aarde nog beproefd en in vele dingen geoefend worden. U zal intussen wat troost verleend worden, maar volkomen verzadiging zult gij nooit bekomen. Schep dus moed en wees kloek [Jos. 1:7], zowel om te doen als om te lijden, wat aan de natuur strijdig is. Gij moet de nieuwe mens aantrekken [Ef. 4:24] en een geheel ander man worden [1 Kon. 10:6]. Gij zult dikwijls moeten doen, wat u mishaagt van wat u aanstaat. Wat anderen gaarne hebben, zal gelukken: wat u behaagt, zal niet wel uitvallen. Wat de anderen zeggen, zal aanhoord worden; wat gij zegt, zal voor niets geteld worden. De anderen zullen vragen en verkrijgen; gij zult vragen en niet bekomen.

    5. Anderen zullen groot zijn in de mond der mensen, maar van u zal men zwijgen. Anderen zal men dit of dat opdragen; maar gij zult gerekend worden als nergens voor bekwaam. Om dergelijke dingen zal de natuur soms bedroefd zijn, maar gij zult een groot werk doen, indien gij dit zonder klagen verdraagt. In deze en meer dergelijke dingen wordt een getrouw dienaar des Heren gestadig beproefd, hoe ver hij zich verloochenen en in alles overwinnen kan. Bijna niets is er, waarin gij u zozeer moet versterven, als in het zien en lijden van wat uw wil tegenstaat, voornamelijk als u iets geboden wordt, wat u schijnt ongerijmd en zonder voordeel te wezen. En omdat gij onder eens anders gebied gesteld zijt, aan wiens overheid gij niet durft wederstaan, daarom schijnt het u hard te wezen, te gehoorzamen aan een anders wenken en uw eigen goeddunken in niets te volgen.

    6. Maar overdenk, mijn zoon, de vrucht van al die moeiten, hun korte duur, en het overgrote loon dat zal volgen, dan zult gij er geen last in vinden, maar een machtige troost ter verduldigheid. Want voor die kleine wil, die gij nu gaarne afstaat, zult gij eeuwig uw wil hebben in de hemel. Daar zult gij vinden alles wat gij wilt, alles wat gij verlangen kunt. Daar zult gij in het volle bezit zijn van alle goed, zonder vrees het te verliezen. Daar zal uw wil, altijd verenigd met de mijne, niets zoeken buiten Mij, niets dat u eigen is. Daar zal niemand u weerstaan, niemand over u klagen, niemand u hinderen, niets zal u in de weg staan; maar alles, wat wenselijk is, zal tegelijk aanwezig zijn, en gans uw begeerte verzadigen en ten volle voldoen. Daar zal ik u grote eer geven voor geleden smaad: een eremantel voor zielerouw [Is. 71] en voor de laagste plaats, een verheven troon in het eeuwig rijk. Dan zal men de vrucht zien van de gehoorzaamheid, het leed der boetvaardigheid veranderd in blijdschap, en de ootmoedige onderwerping gekroond met eeuwige luister.

    7. Daarom buig ik nu ootmoedig onder de hand van allen, niet lettende wie dit gezegd of geboden heeft. Maar neem wel acht, dat gij alles ten goede opneemt, en met een oprechte wil tracht te volbrengen wat uw overste, uw gelijke, of een jongere van u verzoekt of te kennen geeft. Laat de ene dit, een andere dat zoeken; laat deze hierin, gene daarin roem vinden, en er duizendmaal om geprezen worden: wat u aangaat, verblijd u noch in ‘t ene noch in ‘t andere, maar verheug u alleen in uw versmaadheid, in mijn welbehagen en mijn eer. Wat gij met Paulus moet wensen is, dat God altijd in u verheerlijkt worde, hetzij door uw leven, hetzij door uw sterven [Fil. 1:20].

    Hoofdstuk 50. Hoe de troosteloze mens zich in Gods handen moet overgeven

    1. De ziel. O Heer, mijn God, heilige Vader, wees nu en in eeuwigheid gezegend, want het is geschied gelijk Gij het wilt, en wat Gij doet is wèl gedaan. Dat uw dienaar zich verheuge in U, niet in zichzelf of in iets anders; want Gij alleen zijt de ware blijdschap, Gij zijt mijn hoop, mijn kroon, mijn vreugd, mijn eer, o mijn God! Heer! wat heeft uw dienaar, dan wat hij, ook onverdiend, van U ontvangen heeft? [1 Kor. 4:7] Al wat Gij mij gegeven en gedaan hebt, komt U toe. Ik ben arm, en van mijn jeugd af aan vele smarten onderworpen [Ps. 137:16]. Ook is soms mijn ziel bedroefd tot wenens toe, en somtijds ontsteld in haarzelf, om dreigend leed.

    2. Ik verlang naar de blijdschap van de vrede; ik bid om de vrede van uw kinderen, die door U gevoed worden in het licht van uw vertroosting. Indien Gij mij die vrede geeft, en mij uw heilige blijdschap instort, zo zal de ziel van uw dienaar vol gejubel zijn, en in vrome stemming uw lof zingen. Maar indien Gij U onttrekt, gelijk Gij zeer dikwijls doet, zo kan hij niet met vlijt de weg van uw geboden bewandelen [Ps. 118:3]; dan buigt hij liever zijn knieën, en klopt op de borst, vermits het met hem niet gaat als voorheen, wanneer uw licht boven zijn hoofd scheen [Job 29:3], en hij onder de schaduw van uw vleugelen beschermd werd [Ps. 16:8] tegen de bekoringen.

    3. O rechtvaardige en altoos prijzenswaardige Vader, het uur is gekomen dat uw dienaar beproefd moet worden. O minnelijke Vader, het is billijk dat uw dienaar nu iets voor U lijde. O immer aanbiddelijke Vader, het uur is gekomen, door U van eeuwigheid voorzien dat uw dienaar voor een ogenblik schijne te bezwijken, maar toch inwendig met U gestadig zou leven. Dat hij een weinig versmaad en vernederd worde door de mensen; dat hij vernietigd worde door lijden en kwijningen; opdat hij weder verrijze met U in de dageraad van een nieuw leven, en in de hemel verheerlijkt worde! Heilige Vader! Gij hebt het zo geschikt en zo gewild; en wat Gij bevolen hebt, is geschied.

    4. Want het is een gunstbewijs jegens uw vrienden, dat zij om uwentwil lijden of verdrukt worden op deze wereld, zo dikwijls en door zulke personen als het u belieft. Zonder uw raad, zonder uw voorzichtigheid en zonder goede reden geschiedt er niets op de wereld. O Heer! Het is goed voor mij, dat Gij mij vernederd hebt, opdat ik uw rechtvaardigheid lere kunnen [Ps. 118:71] en alle hoogmoed en verwaandheid uit mijn hart verbanne. Het is mij zalig dat mijn aangezicht met schaamte is overdekt geworden [Ps. 68:8], opdat ik mijn troost liever bij U, dan bij de mensen zoeke. Daaruit heb ik ook uw ondoorgrondelijk oordeel leren vrezen, want Gij kwelt de rechtvaardige met de boze, nochtans niet zonder billijkheid en recht.

    5. Ik dank U, omdat Gij mij geen kwellingen gespaard hebt, maar mij integendeel hebt gekastijd met zware slagen, mij overladende met grote smarten en benauwdheden van buiten en binnen. Van alles wat onder de hemel is, kan niets mij troosten; Gij alleen kunt dit, mijn Heer en God, hemelse heelmeester der zielen, die kwetst en geneest, die ons leidt tot de poorten der hel, en daaruit terug voert [Tob. 13:2]. Uw kastijding is over mij gekomen en uw roede zelf zal mij leren [Ps. 17:36].

    6. Zie, o lieve Vader, ik ben in uw handen; ik buig mij onder de roede van uw kastijding. Sla mijn rug en mijn schouders, opdat ik mijn verkeerde wil onder de uwe doe buigen. Maak van mij een ootmoedig en goedwillig leerling, gelijk Gij uitmuntend pleegt te doen; opdat ik naar uw wil moge handelen. Ik beveel u mijzelf en al het mijne ter verbetering aan; want ik heb liever hier gestraft te worden dan hiernamaals. Gij weet alles en alles in het bijzonder, en niets is voor U verborgen in het geweten van de mens. Gij weet de toekomstige dingen eer zij geschieden; en het is niet nodig dat U iemand onderrichte of vermane omtrent wat op aarde geschiedt. Gij weet wat dienstig is tot mijn voortgang en hoezeer de kwellingen bijdragen om mij te zuiveren van het roest der zonden. Handel met mij volgens uw begeerlijk welbehagen, en versmaad mijn zondig leven niet, welk niemand beter en klaarder kent dan Gij alleen.

    7. Heer! Geef mij dat ik wete wat ik moet weten, beminne wat ik moet beminnen, prijze wat u meest behaagt, achte wat bij U kostbaar is, en versmade wat verachtelijk is in uw ogen. Laat mij niet oordelen naar uiterlijke ogenschijn, noch een besluit nemen naar het gezeg van onverstandige mensen [Is. 11:3], maar leer mij met een juist oordeel uitspraak doen over zichtbare en geestelijke dingen, en boven alles uw goddelijk welbehagen altijd zoeken.

    8. De zinnen der mensen falen dikwijls in ‘t oordelen en de minnaars der wereld bedriegen zich ook met alleen de zichtbare dingen te beminnen. Is een mens daarom beter, als hij door een ander mens groot geacht wordt? De ene leugenaar bedriegt de andere, de ene hovaardige streelt de andere, de ene blinde misleidt de andere, de ene zieke verzwakt de andere, als zij elkander verheffen: en het dient hun waarlijk tot schande, als zij aldus elkander zonder reden prijzen. Immer, zegt de ootmoedige heilige Franciscus: wat een mens is in uw ogen, o Heer! is hij, en niets meer.

    Hoofdstuk 51. Men moet zich op nederige werken toeleggen, als men tot meer verheven onbekwaam is

    1. Christus. Zoon, gij kunt niet altijd dezelfde vurige ijver voor de deugd gevoelen, noch u op een hoge trap der beschouwing staande houden, maar de natuurlijke verdorvenheid noodzaakt u somtijds tot het lagere af te dalen en de last van dit sterfelijk lichaam te dragen, tegen uw dank en met verdriet. Zolang gij dit sterfelijk lichaam draagt, zult gij verdriet en zwaarmoedigheid des harten gevoelen. Gij moet dan zolang gij dit lichaam draagt, dikwijls zuchten om de last van het vlees, die belet dat gij u onafgebroken bezig kunt houden met geestelijke oefeningen en hemelse beschouwingen.

    2. Alsdan is het voordelig uw toevlucht in nederige en uitwendige oefeningen te zoeken, en afleiding in goede werken: wacht maar met een vast vertrouwen naar mijn komst en hemelse bezoeking; verdraag met geduld uw ballingschap en dorheid des geestes, totdat gij weder door Mij bezocht wordt, en verlost van alle benauwdheden. Want Ik zal u de arbeid doen vergeten, en u inwendige rust doen genieten. Ik zal de schone weiden der H.Schriftuur voor u openen, opdat gij met een blij gemoed en op de weg van mijn geboden moogt voortijlen [Ps. 118:32]. En dan zult gij zeggen: Het lijden van deze tijd is niet te vergelijken bij de toekomstige glorie, die in ons geopenbaard zal worden [Rom. 8:18].

    Hoofdstuk 52. De mens achte zich geen troost, maar eer straf waardig

    1. De ziel. Heer, ik ben uw zoete troost of enig geestelijk bezoek onwaardig: en daarom, als Gij mij arm en ongetroost laat, handelt Gij billijk met mij. Want al kon ik een zee van tranen storten, evenwel zou ik uw vertroosting niet waardig zijn. Ik ben dan niets waardig tenzij gegeseld en gestraft te worden: daar ik U dikwijls en grotelijks beledigd en in vele dingen grotelijks misdaan heb. Daarom, als ik alles wel overweeg, zo verdien ik niet de minste troost. Maar Gij, o goedertieren en genadige God, die niet wilt dat uw werken verloren gaan [2 Kon. 14:14], om de rijkdommen van uw goedheid te tonen over de vaten der barmhartigheid [Rom. 9:23], Gij gewaardigt uw dienaar, zonder enige verdienste, te troosten en boven ‘s mensen vermogen. Want uw vertroostingen zijn niet gelijk de troostredenen der mensen.

    2. Heer! hoe heb ik verdiend, dat Gij mij enige troost zoudt verlenen? Ik herinner mij niet iets goed gedaan te hebben; maar wel dat ik altijd zeer geneigd ben geweest tot het kwaad, en traag ter verbetering. Dit is waarheid, en ik kan het niet loochenen; sprak ik anders, Gij zoudt tegen mij opstaan, en niemand zou mij verdedigen. Wat heb ik toch anders verdiend door mijn zonden, tenzij de hel en het eeuwig vuur? Ik beken in waarheid, dat ik alle spot en smaad waardig ben, en niet verdien gerekend te worden onder het getal van uw dienaren. En ofschoon ik dit ongaarne hoor, zal ik nochtans volgens de waarheid tegen mij getuigen en mijn zonden belijden, opdat ik eerder van U genade verwerve.

    3. Wat zal ik zeggen, die een plichtige ben en vol van schaamte? Ik weet mijn mond niet te openen tenzij om alleen deze woorden te spreken: Ik heb gezondigd, Heer, ik heb gezondigd; wees mij genadig, en vergeef mij... Laat mij toch een luttel tijds mijn zonden bewenen, eer ik ga naar het land der duisternissen, overdekt met de schaduwen van de dood [Job 10:21,22]. Wat begeert Gij meer van een plichtige en ellendige zondaar, dan dat hij berouw hebbe en zich vernedere om zijn misdaden? Door het waarachtig berouw en de vernedering des harten, wordt de hoop op vergiffenis geboren, het verontrust geweten bevredigd, de verloren genade terug verkregen, de mens beschermd tegen de toekomstige gramschap; en de boetvaardige ziel wordt met God verzoend door een heilige omhelzing.

    4. O Heer, een ootmoedig berouw over de zonde is U een welbehagelijk offer, dat veel aangenamer voor u riekt dan de wierook. Het is ook de kostelijke balsem, die Gij over uw heilige voeten hebt laten uitstorten [Lic. 7:28], want een rouwmoedig en vermorzeld hart hebt Gij nooit verstoten [PS. 50:19]. Daar is de schuilplaats tegen de razernij van onze vijanden. Daar wordt verbeterd en afgewassen al wat elders gekrenkt of besmet is.

    Hoofdstuk 53. Dat Gods genade niet samengaat met aardsgezindheid

    1. Christus. Zoon, mijn genade is kostbaar; zij wil niet gemengd worden met uitwendige of met aardse vertroostingen. Daarom moet gij alle beletselen der genade verbannen, indien gij haar invloed wenst te ontvangen. Zoek de eenzaamheid, wees gaarne alleen met uzelf; zoek samenspraak met niemand; maar richt liever godvruchtig uw gebed tot God, opdat gij een vermorzeld hart en een zuiver geweten moogt behouden. Acht de wereld voor niets, en verkies boven alle uitwendige dingen gedurig in omgang te zijn met God. Want gij kunt met mij niet bezig zijn, en tezamen u met het vergankelijke vermaken. Gij moet u verwijderen van kennissen en vrienden, en uw hart vrij bewaren van alle tijdelijke vertroosting. Zo vermaant de H. Petrus [1 Petr. 2:11] dat de gelovigen zich gedragen zouden als pelgrims en vreemdelingen op deze wereld.

    2. O wat groot vertrouwen zal de stervende hebben, die in de wereld door niets wordt terug gehouden. Maar een zwak gemoed kan nog niet alzo van alles gescheiden zijn, en de vleselijke mens kent de vrijheid niet van de inwendige mens. Nochtans moet hij, die waarlijk een inwendig mens wil zijn, zich afscheiden zo van vreemden als van vrienden; en voor niemand zich meer wachten dan voor zichzelf. Indien gij uzelf volkomen overwint, zult gij licht over het overige zegepralen. Dit is de volmaaktste zegepraal, dat men zichzelf overwint. Want wie zichzelf in bedwang kan houden, zodanig dat de zinnelijkheid aan de rede, en de rede in alles aan Mij onderdanig is, die is waarlijk overwinnaar van zichzelf en meester der wereld.

    3. Indien gij tot deze volmaaktheid ziekt te komen, zo moet gij manhaftig beginnen, en de bijl aan de wortel zetten, om alle geheime en ongeregelde neiging tot uzelf en tot alle eigen stoffelijk welzijn uit te roeien en te vernietigen. Van dit een gebrek, dat de mens zichzelf te zeer bemint, hangt bijna alles af wat wij moeten overwinnen: en als dit gebrek overwonnen zal zijn, zal er terstond in ons hart een duurzame vrede en rust heersen. Maar omdat weinigen zich volkomen trachten af te sterven, en geheel buiten zichzelf te treden, daarom blijven zij in zichzelf verward, en kunnen zich boven henzelf in de geest niet verheffen. Doch wie in volle vrijheid des harten met Mij verkeren wil, die moet zijn kwade en ongeregelde begeerten geheel afsterven, en geen schepsel aanhangen uit zinnelijke neiging.

    Hoofdstuk 54. Over de tegenstrijdige aandoeningen der natuur en der genade

    1. Christus. Zoon, let nauwkeurig op de bewegingen der natuur en der genade: want al zijn zij met elkander zeer tegenstrijdig, het verschil tussen beide is somtijds zo klein, dat zij nauwelijks door een geestelijke en inwendige verlichte mens onderscheiden kunnen worden. Alle mensen begeren wel het goed, en vertonen al iets goeds in hun woorden of werken; en door die schijn van goed worden er velen bedrogen.

    2. De natuur is listig, zij verleidt, verstrikt, en bedriegt vele mensen, en heeft altijd haar zelfvoldoening ten doel. Maar de genade gaat eenvoudig voort, vermijdt alle schijn van kwaad [1 Thess 5:22]; zij gebruikt geen listen, en doet alles zuiver om God, in wie zij berust als in haar einde.

    3. De natuur wil niet sterven, zij wil niet gedwongen zijn, noch overmeesterd worden, noch zich onderwerpen, noch gewillig onderworpen zijn. De genade, die tracht zich in alles te versterven, wederstaat de zinnelijkheid, is gaarne onderworpen; zij zoekt de onderwerping, en wil haar eigen vrijheid niet gebruiken; zij staat gaarne onder tucht, en zoekt niemands overste te zijn, maar wil altijd leven, staan en blijven onder God, en is bereid zich voor ieder redelijk schepsel te buigen [1 Petrus 2:13], om de wil van God.

    4. De natuur zoekt altijd haar eigen voordeel, en ziet hoeveel winst zij kan trekken van een ander. De genade beschouwt niet wat haar voordelig en nuttig is, maar eerder wat aan velen voordeel bezorgt [1 Kor. 10:33].

    5. De natuur is gaarne geëerd en geacht. De genade geeft alle eer en roem getrouw aan God.

    6. De natuur vreest schande en verachting. De genade verblijdt zich als zij voor de Naam van Jezus smaad mag lijden [Hand. 5:41].

    7. De natuur bemint de ledigheid en de rust. De genade kan niet ledig zijn, maar zij omhelst de arbeid met vreugde.

    8. De natuur zoekt het schone en zeldzame, zij heeft afkeer van wat grof en slecht is. De genade schept behagen in wat eenvoudig en nederig is; zij verwerpt het ruwe niet, of weigert niet versleten klederen te dragen.

    9. De natuur ziet naar het tijdelijke, zij is blij om een aards gewin, is droef om schade, en wordt toornig over een onbeduidend smaadwoord. De genade ziet naar het eeuwige, zij is niet gehecht aan het tijdelijke, en wordt door geen verlies bedroefd; noch verbitterd door harde woorden, want zij heeft haar schat en haar blijdschap in de hemel gesteld, alwaar niets verloren gaat.

    10. De natuur is begeerlijk, en ontvangt liever dan zij geeft; zij heeft genoegen in wat zij in ‘t bijzonder bezit. De genade is milddadig en deelt alles mede; zij vliedt alle eigendom, is met weinig tevreden, en oordeelt het zaliger te geven dan te krijgen [Hand. 20:35].

    11. De natuur helt naar de schepselen over, naar het eigen lichaam, naar ijdelheid, en verstrooiingen. De genade trekt tot God en tot de deugd, zij verlaat de schepselen, vliedt de wereld, haat de lasten van het vlees, beperkt zich in het uitgaan, en is beschaamd in ‘t openbaar te verschijnen.

    12. De natuur heeft gaarne uitwendige verkwikking, waarin zij haar zinnelijk vermaak kan vinden. De genade wil van God alleen troost ontvangen, en boven alle zinnelijke dingen zich verblijden in dat Opperste Goed.

    13. De natuur verricht alles om gewin en eigenbaat, zij kan niets doen voor niet, maar als zij iemand wèl doet, hoopt zij iets evenredigs of wat beters weder te krijgen, of eer en lof te bekomen, en zij wil dat men haar daden en giften groot achte. De genade zoekt niets tijdelijks of geen ander loon dan God alleen; zij wenst de lichamelijke noodzakelijkheden, maar voor zoveel die haar dienstig kunnen zijn om het eeuwig goed te bekomen.

    14. De natuur verblijdt zich over vele vrienden en magen, bluft op haar verheven staat en hoge geboorte, zij vleit de machtigen, streelt de rijken, en prijst haars gelijken. De genade bemint haar vijanden, verheft zich niet omdat zij vele vrienden heeft; acht geen hoge afkomst tenzij om de deugd, die daarin uitschijnt: Zij is de arme gunstiger dan de rijke, heeft meer genegenheid voor de onschuldige dan voor de machtige, verblijdt zich met de rechtzinnige, verfoeit de bedrieger. Zij vermaant onophoudelijk de goeden, naar nog betere gaven te streven [1 Kor. 12:31], en door de deugden in alles gelijk te worden aan de Zoon van God.

    15. De natuur klaagt licht over gebrek en ongemak: De genade lijdt de armoede met standvastigheid.

    16. De natuur trekt en keert alles tot haar eigenbaat, zij strijdt en twist voor haarzelf. De genade stuurt alles weder tot God, van wie het oorspronkelijk voortkomt; zij schrijft zichzelf geen goeds toe, zij is niet vermetel, zij twist niet, zij stelt haar gevoelen niet boven dat van een ander; maar al haar gedachten onderwerpt zij aan het oordeel en de eeuwige wijsheid Gods. De natuur is verlangend om geheimen te kennen en nieuwigheden te horen; zij wil zich in het openbaar vertonen, en door de zinnen vele dingen waarnemen; zij zoekt bekend te zijn en dingen te doen, waardoor zij lof en bewondering bekomt. De genade zoekt geen nieuws te weten, of niets zeldzaams te horen, want zij weet dat deze begeerte uit de oude desem der erfzonde spruit en dat niets nieuws en duurzaams is op de wereld. De genade leert dan de zinnen beteugelen, alle roem en het ijdel zelfbehagen schuwen; zij leert alle loffelijke dingen en die bewonderenswaardig zijn, ootmoedig verbergen; zij leert in alle zaken en wetenschappen het voordeel der zielen, de lof en de eer van God zoeken. Zij begeert niet dat zij of haar werken geprezen worden; maar zij wenst dat God, die alles uit loutere liefde verleent, in zijn gaven geprezen worde.

    17. Deze genade is een bovennatuurlijk licht en een bijzonder gaaf van God; zij is het eigen merkteken der uitverkorenen en het pand der eeuwige zaligheid; zij verheft de mens van het aardse tot de liefde voor het hemelse, en maakt van de vleselijke een geestelijke mens. Hoe meer dan de natuur bedwongen en overwonnen wordt, des te overvloediger wordt de genade ingestort, en zij maakt de inwendige mens gedurig door nieuwe begunstigingen gelijkvormiger aan het beeld Gods [Col. 3:10].

    Hoofdstuk 55. Over de verdorvenheid der natuur en de kracht der goddelijke genade

    1. De ziel. Heer, mijn God, die mij geschapen hebt naar uw beeld en gelijkenis, verleen mij de genade, welke Gij mij geleerd hebt zo groot en zo nodig te zijn voor mijn zaligheid, dat ik mijn boze natuur overwinne, die mij tot zonde en ten verderve leidt. Want ik gevoel in mijn vlees de wet der zonde, die strijdt tegen de wet van mijn geest, en mij gevangen leidt om aan de zinnelijkheid te gehoorzamen in vele dingen [Rom. 8:27]; en ik kan mijn driften niet wederstaan, tenzij uw heilige genade mij helpe en haar vuur in mijn hart gestort worde.

    2. Uw genade, ja, uw genade, o Heer! is nodig om de natuur te overwinnen, die altijd geneigd is tot het kwaad van kindsbeen af [Gen. 8:27]. Want zij is vervallen door de eerste mens, Adam, en door de zonde bedorven, en zo komt de straf dezer smet over alle mensen; zodat die natuur, welke recht en goed door U geschapen was, nu niets meer vertoont dan de gebreken en de krankheid van een verdorven natuur, daar haar neigingen, als zij aan haarzelf overgelaten wordt, ons altoos trekken tot het kwaad en het aardse. De kleine kracht, die haar was overgebleven, is als een vonkje onder as verborgen. Dit is die natuurlijke rede, omringd van grote duisternis, die nog wel het goed en het kwaad, de waarheid en de valsheid onderscheidt, maar die machteloos is om alles te volbrengen wat zij als goed erkent, omdat zij de volle kennis van de waarheid niet meer heeft, en dat al haar neigingen krank zijn.

    3. Daarvan komt het, o mijn God! dat ik welbehagen heb in uw wet [Rom. 7:22], volgens de inwendige mens, wetende dat uw gebod goed, rechtmatig en heilig is [Rom. 7:12], alle kwaad berispt en de zonde leert ontvluchten. Maar in mijn vlees dien ik de wet der zonde [Rom. 7:25], daar ik meer mijn zinnelijkheid dan de rede volg. Daarom komt het, dat ik de begeerte tot het goed heb, maar de kracht niet heb om het te volbrengen [Rom. 7:18]. Zo komt het dat ik dikwijls goede voornemens maak; maar, omdat mij de genade ontbreekt, die mijn krankheid helpen moet, wijk ik af om een kleine tegenstand, en verflauwt mijn moed. Zo komt het dat ik de weg der volmaaktheid wel ken, en klaar genoeg zie hoe ik behoor te leven. Maar nedergedrukt door het gewicht van mijn verdorvenheid, verhef ik mij niet tot wat volmaakt is.

    4. O Heer! hoe zeer is mij uw genade noodzakelijk, om het goed te beginnen, en daarin voort te gaan, en om het te voleindigen.Want zonder haar kan ik niets doen [Joh. 15:5]: maar in U vermag ik alles, als uw genade mij versterkt [Fil. 4:13]. O hemelse genade, zonder welke geen verdiensten noch enige gaven der natuur te achten zijn! Kunsten of rijkdommen, schoonheid of kracht, verstand of welsprekendheid, zijn voor U, o Heer, van geen waarde zonder de genade. Want de gaven der natuur zijn evenzeer het aandeel van goeden en kwaden; maar de genade of de liefde is de bijzondere gave der uitverkorenen, en die daarmee getekend zijn, worden het eeuwig leven waardig gekeurd. Deze genade is zo verheven, dat zonder haar noch de gave van voorzegging, noch de kracht van mirakelen, noch alle hoge beschouwing voor iets geacht worden. Zelfs het geloof, de hoop of enig andere deugd zijn U, o Heer, niet aangenaam zonder de genade en de liefde.

    5. O allerzaligste genade, die de arme van geest rijk maakt in deugden, en hem, die rijk is in gaven, ootmoedig van harte doet zijn. Kom, daal over mij neder, vervul mij in de vroegte met uw troost [Ps. 89:14], opdat mijn ziel niet bezwijke van vermoeienis en dorheid van gemoed. Ik bid U, Heer, laat mij genade vinden voor uw ogen: want uw genade is mij genoeg [2 Kor. 12:9] al verkreeg ik niets van al het andere, dat de natuur verlangt. Al is het dat ik bekoord en geplaagd worde met vele kwellingen, toch zal ik niet vrezen, als maar uw genade met mij is [Ps. 12:6]). Zij is mijn sterkte, zij brengt raad en hulp. Zij is machtiger dan alle vijanden, en wijzer dan alle wijzen der wereld.

    6. Zij is de meesteres der waarheid en der goede zeden; het licht des harten, de troost in verdrukking; zij verdrijft de droefheid, neemt de vrees af, is de voedster der godsvrucht, de bron der zoete tranen. Wat ben ik zonder haar dan een droog hout, een onnuttige struik, die uitgeroeid wordt? Dat kan, o Heer, uw genade mij altijd voorkome, mij altijd vergezelle, en mij gedurig aandachtig make op de oefening der goede werken. Door Jezus Christus, uw Zoon. Amen.

    Hoofdstuk 56. Dat men zichzelf verloochenen moet, en Christus navolgen door het kruis

    1. Christus. Zoon, hoe meer gij aan uzelf vaarwel zegt, hoe meer gij in Mij zult overgaan. Gelijk de inwendige vrede bestaat in niets uitwendigs te begeren, zo wordt men met God verenigd in inwendige zelfverzaking. Ik wil dat gij uzelf volkomen leert verzaken volgens mijn behagen, zonder klagen of tegenspreken. Volg mij: Ik ben de weg, de waarheid en het leven [1 John 14:6]. Zonder weg gaat men niet; zonder waarheid kent men niet; zonder leven leeft men niet. Ik ben de weg die gij volgen, de waarheid die gij geloven, het leven dat gij hopen moet. Ik ben de enige veilige weg, de onfeilbare waarheid, het eindeloze leven. Ik ben de rechte weg, de opperste waarheid, het ware zalige, ongeschapen leven. Indien gij op mijn weg blijft, zult gij de waarheid kennen, en de waarheid zal u verlossen, en gij zult tot het eeuwig leven komen [2 Joh. 8:31,32].

    2. Wilt gij tot het eeuwig leven ingaan, onderhoud de geboden [Mat. 19:17]. Wilt gij de waarheid kennen, geloof mijn woorden. Wilt gij volmaakt zijn, verkoop alles [Mat. 19:21]. Wilt gij mijn leerling zijn, verloochen uzelf [Mat. 16:24]. Wilt gij het eeuwig leven bezitten, veracht het tijdelijke. Wilt gij in de hemel verheven worden, verneder u op aarde. Wilt gij met Mij heersen, draag uw kruis met Mij. Want de dienaars van het kruis alleen vinden de weg der zaligheid en van het ware licht.

    3. De ziel. O Heer Jezus, aangezien uw leven streng was en versmaad door de wereld, geef mij met verachting der wereld u na te volgen. De leerling is zeker niet boven de meester, en de knecht niet groter dan zijn heer [Mat. 10:24]. Dat uw dienaar zich oefene in uw leven, want daar is mijn zaligheid en ware heiligheid te vinden. Al wat ik hoor of lees buiten uw leven, kan mij niet verkwikken, noch volkomen behagen. 4.

    Christus. Zoon, aangezien gij dit alles weet en gelezen hebt, zo zult gij gelukkig zijn, zo gij het volbrengt [Joh. 13:17]. Zo, wie mijn geboden kent en ze onderhoudt, die bemint Mij en dien zal Ik ook beminnen, en Ik zal Mij aan hem openbaren [Apoc. 3:21]: en Ik zal hem met Mij doen aanzitten in het rijk van mijn Vader [2 Esdr. 4:20].

    5. De ziel. Heer Jezus, laat het geschieden gelijk Gij gezegd en beloofd hebt, en maak mij dit oneindig geluk waardig. Ik heb het kruis van uw hand ontvangen: ik heb het aangenomen en wil het dragen, ja tot de dood toe, gelijk Gij het mij opgelegd hebt. Het leven van een goed kloosterling, voorwaar is een gedurig kruis maar een kruis dat tot het paradijs leidt. Wij hebben het werk begonnen, wij mogen niet terugwijken, of ook niet laten varen.

    6. Welaan, broeders! Laten wij tezamen voortgaan: Jezus zal met ons zijn. Wij hebben dit kruis opgenomen om Jezus; laten wij om Jezus aan het kruis gehecht blijven. Hij, die onze leidsman is en onze voorganger, zal ook onze helper zijn. Ziet, onze Koning gaat voor ons op, en Hij zal voor ons strijden [2 Esdr. 4:20]. Laat ons moedig volgen; niemand vreze of verschrikke; laten wij bereid zijn om heldhaftig in de strijd te sterven, en laten wij onze roem niet schandvlekken, met van het kruis weg te vluchten [1 Mach. 9:10].

    Hoofdstuk 57. Dat wij niet neerslachtig mogen worden als ons enig bezwaar overvalt

    1. Christus. Zoon, geduld en ootmoed in tegenspoed behagen Mij meer dan grote vurigheid en geestelijke blijdschap in voorspoed. Waarom bedroeft gij u in een kleinigheid, die tegen u gezegd wordt? al ware het veel erger geweest, gij moest u daarom niet ontstellen. Maar nu laat dit voortvaren; het is het eerste niet, of iets nieuws dat gij nu te lijden hebt, en het zal het laatste niet zijn, indien gij lang leeft. Gij zit kloek genoeg, zolang er geen zwarigheid overkomt. Gij weet zelfs aan anderen raad te geven, te versterken; maar overvalt de bekoring u onverwachts, dan ontbreekt u raad en sterkte. Bemerk uw grote zwakheid, die gij zo dikwijls in kleine moeilijkheden ondervindt; geloof nochtans, als die u overkomt, dat zulks tot uw zaligheid geschiedt.

    2. Stel alle kwellingen uit uw gedachten, zo goed gij kunt; en zijt gij er door geraakt, dat het u toch niet terneersla of lang ontstelle. Lijd tenminste geduldig indien gij het niet blijmoedig kunt. Indien gij iets ongaarne hoort, en enige gramschap begint te gevoelen, bedwing u, en laat geen ongeregeld woord uit de mond vallen, dat de kleinen zou kunnen ergeren. Alzo zal de ontroering van uw hart welhaast gestild zijn, en het inwendig leed zal door de wederkerende genade verzacht worden. Ik leef nog, zegt de Heer, bereid u te helpen en u meer dan gewoonlijk te troosten, indien gij op Mij vertrouwt, en Mij vurig aanroept.

    3. Wees in uw lot getroost [Bar. 4:30] en bereid u tot grotere lijdzaamheid. Het is daarom niet alles verloren, al gevoelt gij dikwijls zware bekoringen en kwellingen. Gij zijt een mens, maar geen God; vlees zijt gij, en geen Engel. Hoe zoudt gij altijd in dezelfde staat van deugd kunnen volharden, daar dit aan de Engel in de hemel en aan de eerste mens in het paradijs ontbroken heeft? Ik ben het, die de verdrukten troost [Job 5:11]; en die hun krankheid erkennen, maak ik deelachtig aan mijn Godheid.

    4. De ziel. Gezegend zij uw heilig woord, o Heer, dat mij veel zoeter is dan honing aan de mond [Ps. 18:11]. Wat zou ik doen in zovele wederwaardigheden, indien Gij mij niet versterkte door uw heilige woorden? Wat is er mij aan gelegen, wat en hoeveel ik geleden heb, als ik maar ten laatste in de haven der eeuwige zaligheid aanland? Geef mij een gelukkig einde, en een zalig verscheiden uit deze wereld. Wees mij gedachtig, Heer, en leid mij door de rechte weg naar het rijk van de Vader. Amen.

    Hoofdstuk 58. Dat men te verheven en Gods verborgen oordelen niet moet willen doorvorsen

    1. Christus. Zoon, wacht u van te redetwisten over verheven stoffen en verborgen oordelen Gods; waarom deze mens zo verlaten is en gene tot zo grote genade verheven wordt. Waarom deze zoveel te lijden heeft, en de andere zo overladen is met voorspoed. Dat gaat alle menselijk verstand te boven; en geen redenering of vernuft vermag Gods oordelen te doorgronden. Wanneer dus de vijand u zulke gedachten ingeeft, of als nieuwsgierige mensen u daarnaar vragen, antwoord dan met de profeet: Heer, Gij zijt rechtvaardig en recht in al uw oordelen [Ps. 118:137], of zeg: De oordelen des Heren zijn waarachtig gerechtvaardigd in zichzelf [Ps. 18:10]. Mijn oordelen moeten niet onderzocht, zij moeten geëerbiedigd worden; want zij zijn onbegrijpelijk voor het menselijk verstand.

    2. Wil ook niet onderzoeken of twisten over de verdiensten der Heiligen, wie onder hen de heiligste, of wie hoger verheven is in het rijk der hemelen. Zulke dingen veroorzaken dikwijls geschillen en nutteloze woordentwist; zij ontsteken ook de hoogmoed en ijdele waan, waar haat en tweedracht uit voortkomen, als de ene deze, de andere gene Heilige hovaardig wil verheffen. Dergelijke dingen te willen onderzoeken en weten brengt geen voordeel bij, maar mishaagt veeleer aan de Heiligen: Want Ik ben geen God van tweedracht, maar van vrede [1 Kor. 14:33]; welke vrede meer gelegen is in ware ootmoed dan in zelfverheffing.

    3. Sommigen worden getrokken door grotere genegenheid tot deze of gene Heiligen; maar door een voorliefde die meer menselijk dan goddelijk is. Ik ben het, die al de Heiligen geschapen heb; Ik heb de genade gegeven, Ik heb de heerlijkheid uitgereikt. Ik ken de verdiensten van eenieder; Ik heb hen voorkomen met de zoetheid van mijn zegen [Ps. 20:4]. Ik heb mijn welbeminden gekend vóór alle eeuwen; Ik heb hen gekozen [Joh. 25:16]. Ik heb ze geroepen door mijn genade, Ik heb ze tot Mij getrokken uit barmhartigheid, en door vele bekoringen heb ik ze geleid. Ik heb hun wonderzoete vertroostingen ingestort, Ik heb hun de volharding verleend, en hun verduldigheid gekroond.

    4. Ik ken ze al te gader, de eerste en de laatste; Ik bemin ze al te gader met een onuitsprekelijke liefde. Mij moet men loven in al mijn Heiligen; Ik moet gezegend worden boven alles, en vereerd in elk van hen die Ik alzo glorierijk verheerlijkt en voorbeschikt heb, zonder enige voorafgaande verdiensten van hun kant. Daarom, wie de minste van mijn vrienden veracht, eert ook de grootste niet; want Ik heb de minste zowel gemaakt als de meeste [Sap. 6:8]. En wie te kort doet aan één van mijn Heiligen, doet aan Mij te kort, en aan al de anderen, die in de hemel zijn. Zij zijn allen verenigd door de band der liefde: zij hebben één gevoelen, één wil, en beminnen elkander in Mij alleen.

    5. Maar, wat veel meer is, zij beminnen Mij meer dan zichzelf en hun verdiensten. Want boven zichzelf verrukt, en aan eigenliefde onttrokken, storten zij zich geheel in mijn liefde en vinden daarin genotvolle rust. Niets is er dat hen kan afkeren of nederwaarts trekken; want zij zijn vervuld met de eeuwige Waarheid, en blaken van het vuur ener onblusbare liefde. Dat zijn vleselijke en zinnelijke mensen, die niet weten te beminnen dan eigen voldoening, zwijgen over de staat der Heiligen. Zij geven en ontnemen aan de Heiligen volgens hun goeddunken, niet zoals het belieft aan de Eeuwige Waarheid.

    6. Vele mensen zijn zeer onwetend en weinig verlicht, en weten zelden wat het is iemand te beminnen met louter geestelijke liefde. Zij worden veelal tot die of deze Heilige getrokken door natuurlijke neiging en menselijke vriendschap, zich inbeeldende dat het in de hemel gaat, gelijk zij in deze wereld gewoon zijn te doen. Maar daar is een oneindig verschil tussen wat onvolmaakten denken en wat verlichte mensen door hoger ingeving ontdekken.

    7. Daarom wacht u, mijn zoon, u nieuwsgierig in te laten met dingen die uw begrip te boven gaan: maar wees veeleer bezorgd om een plaats, al was het ook de minste, in het rijk Gods te bekomen. En al wist iemand, welke heiliger of groter is in het rijk der hemelen, wat zou het hem baten, indien hij door deze kennis niet opgewekt werd zich des te meer voor Mij te vernederen, en mijn naam meer te loven en te eren? Die op de grootheid van zijn zonden denkt, en op de geringheid van zijn deugden, en overweegt hoe ver hij verwijderd is van de volmaaktheid der Heiligen, is aan God veel aangenamer dan hij, die veel twist over hun meerderheid of minderheid. Het is beter de Heiligen met godvruchtige gebeden en tranen te aanroepen en ootmoedig hun krachtige voorspraak te verzoeken, dan door een nutteloos onderzoek hun levensgeheimen na te vorsen.

    8. Zij zijn zeer wel tevreden, indien de mensen zich ook meer tevreden wisten te houden en hun ijdele praat te staken. Zij roemen niet op eigen verdiensten, vermits zij zichzelf niets goeds toeschijnen, maar aan Mij alleen, die hun alle goed uit mijn oneindige liefde gegeven heb. Zij zijn vervuld van de liefde Gods en van zo overvloedige blijdschap, dat er niets kan ontbreken aan hun geluk en aan hun heerlijkheid. Hoe verhevener zijn zij in glorie, hoe ootmoediger zij zijn in henzelf, waardoor zij met Mij nauwer verenigd zijn. Daarom staat er geschreven: dat zij hun kronen nederlegden voor Gods troon, en vielen op hun aangezicht voor het Lam, en aanbaden Hem, die leeft in de eeuwen der eeuwen [Apoc. 4:10 en 5:13,14].

    9. Velen onderzoeken wie de grootste is in het rijk Gods, zij die niet weten, of zij waardig zullen zijn onder de minsten gerekend te worden. Het is een groot geluk, zelf de minste in de hemel te zijn, aangezien allen daar groot zijn, en allen kinderen Gods genoemd worden, en werkelijk zijn. De minste zal daar het duizendvoud ontvangen [Is. 60:22] terwijl een zondaar al ware hij honderd jaar, ten gronde zal gaan [Is. 60:20]. Als de discipelen vroegen wie de grootste zou zijn in het rijk der hemelen, hebben zij voor antwoord ontvangen: Tenzij gij u bekeert en wordt als kinderen, zult gij in het rijk der hemelen niet ingaan. Wie zich dan vernedert gelijk dit klein kind, die is de grootste in het rijk der hemelen [Mat. 18:1-4].

    10. Wee hun, die zich niet vrijwillig willen vernederen met de kleinen; want de lage deur des hemels zal hun niet toelaten binnen te gaan. Wee ook de rijken, die hier hun troost hebben [Luc. 6:24]; want terwijl de armen het rijk Gods binnengaan, zullen zij daar al weeklagend buiten blijven. Verblijdt u, gij, ootmoedigen, en verheugt u, gij armen, want het rijk der hemelen is aan u [Luc. 6:20], mits gij in de waarheid wandelt [2 Joh. 4].

    Hoofdstuk 59. Dat men al zijn hoop en betrouwen allen op God moet vestigen

    1. De ziel. Heer, wat is mijn vertrouwen hier in dit leven, of wat is mijn grootste troost onder al wat er op aarde is? Zijt Gij het niet, mijn God, wiens barmhartigheid oneindig is? Wanneer is het met mij wèl geweest zonder U? Of waar heeft het kunnen kwalijk gaan met mij, als Gij bij mij waart? Liever ben ik arm om uwentwil, dan rijk zonder U. Ik heb liever met U als een vreemdeling op aarde te leven, dan zonder U de hemel te bezitten.. Waar Gij zijt in de hemel, en daar, waar Gij niet zijt, is de dood en de hel. Gij zijt al mijn verlangen, en daarom moet ik zonder ophouden naar U roepen, zuchten en bidden. Ik kan op niemand volkomen mijn vertrouwen stellen dan op U, noch in mijn nood hulp verhopen dan van U alleen, o mijn God. Gij zijt mijn hoop, mijn vertrouwen, en mijn trouwste vriend in alles.

    2. Alle mensen zoeken hun eigen voordeel [Phil. 2:21]; Gij zoekt alleen mijn zaligheid en mijn volmaking en Gij keert mij alles ten goede [Rom. 8:28]. Zelfs dan, wanneer Gij mij vele bekoringen en wederwaardigheden laat overkomen, schikt Gij dit alles tot mijn voordeel, want Gij beproeft uw uitverkorenen op duizend wijzen. En ik moet U in deze beproeving niet minder beminnen en loven, dan indien Gij mij gans vervulde met hemelse vertroostingen.

    3. Op U dan, o Heer! stel ik al mijn hoop, tot U neem ik al mijn toevlucht; aan U laat ik al mijn kommer en angst over; wijl ik zie, dat alles machteloos en ongestadig is, wat buiten U is. Vele vrienden kunnen mij niet baten, noch kloeke voorstanders mij helpen, wijze raadgevers zullen mij niet nuttig zijn, geleerde boeken zullen mij niet vertroosten, noch enig kostbaar goed mij vrijkopen, geen verborgen of verkwikkende plaats mij bevrijden, tenzij Gij zelf mij bijstaat, helpt, versterkt, vertroost, onderricht en bewaart.

    4. Want alles, wat tot vrede en geluk schijnt te strekken, is niets, als Gij bij ons niet zijt, noch ons kan helpen tot het ware geluk. Gij zijt dan het einde van alle goed, de volheid van het leven, de bron van alle wijsheid; en op U bovenal te vertrouwen, is de oprechte vertroosting van uw dienaren. Tot U zijn mijn ogen verheven, op U vertrouw ik, mijn God, Vader der barmhartigheden! Zegen en heilig mijn ziel met de hemelse zegen, opdat zij uw heilige woning, de troon van uw eeuwige glorie worde; en opdat er in die tempel van uw goedheid niets gevonden worde, dat de ogen uw van Majesteit kan mishagen. Werp een oogslag op mij volgens de omvang van uw goedheid, en de menigte van uw barmhartigheden [Ps. 68:17] en verhoor het gebed van uw arme dienaar, die zo ver van U in het land van de duisternis en de dood in ballingschap omdoolt [Is. 9:2]. Bescherm en bewaar mijn ziel tussen al de gevaren van dit vergankelijk leven; geleid mij door uw genade langs de weg van vrede naar het vaderland der euwige heerlijkheid. Amen.


    05-01-1974
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 3.2
    Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 3.2

    Hoofdstuk 21. Boven alle gaven en goederen moet men in God alleen rust zoeken

    1. De ziel. Neem altijd boven alles en in alles uw rust in de Heer, want Hij is de eeuwige rust der heiligen. O allerzoetste en allerbeminnelijkste Jezus, geef mij dat ik in U moge rusten boven alle schepsel, boven alle gezondheid en schoonheid, boven alle eer en roem, boven alle macht en waardigheid, boven alle wetenschap en vernuft, boven alle rijkdommen en kunsten, boven alle blijdschap en vrolijkheid, boven alle faam en lof, boven alle zoetheid en troost, boven alle hoop en belofte, boven alle verdienste en verlangen, boven alle gaven en giften die Gij ons kunt ingeven en storten, boven alle heil en verrukking, die een ziel bevatten en gevoelen kan. Eindelijk, boven de Engelen en Aartsengelen boven alle hemelse Heirscharen, boven al het zichtbare en onzichtbare en, o mijn God, boven alles, wat Gij niet zijt.

    2. Want Gij alleen, mijn Heer en mijn God, zijt oneindig goed, Gij alleen zijt de allerhoogste, de machtigste, de allerrijkste, en algenoegzame, de zoetste, de troostrijkste: Gij alleen zijt de schoonste, de minnelijkste, de edelste, de uitmuntendste, in wie alle goederen te zamen in de hoogste volmaaktheid zijn, en altoos geweest zijn en immer zijn zullen. En daarom is alles, wat Gij mij geeft buiten Uzelf, of wat Gij mij van Uzelf openbaart en belooft, te gering en onbevredigend, als ik U niet zie, en niet volkomen bezit. Want mijn hart kan nimmer oprecht rusten, noch geheel tevreden zijn, tenzij het in U berust en zich boven alle gaven en alle schepselen verheft.

    3. O allerliefste Bruidegom, zoete Jezus, allerzuiverste Minnaar, Opperheer van al het geschapene! Wie zal mij de vleugelen der ware vrijheid geven, om tot U op te stijgen en in U te rusten? [Ps. 54:7]. O wanneer zal mijn hart genoegzaam onthecht zijn van het aardse, en rustig mogen zien en smaken hoe zoet Gij zijt [Ps. 33:9], mijn Heer en mijn God? Wanneer zal ik mij ten volle in U verdiepen, en van uw liefde zo doordrongen zijn, dat ik niet mijzelf, maar U alleen gevoel, op een wijze die boven alle verstand verheven en aan alle mensen niet bekend is? Maar nu zucht ik dikwijls, en draag mijn ellenden met smart. Want in dit tranendal ontmoet ik vele kwellingen, welke mij dikwijls ontstellen, bedroeven en omnevelen; dikwijls vermoeien en verstrooien, aanlokken en verstrikken, de vrije toegang benemen tot U, en beroven van die zoete omhelzingen, die de zalige geesten altijd genieten. Dat toch mijn gezuchten mijn verlatenheid op aarde U ontroeren!

    4. O Jezus, glans der eeuwige glorie [Ps. 54:7], troost der bedroefde zielen in deze ballingschap! Zie, mijn mond is voor U zonder spraak, en mijn stilzwijgen zegt U alles. Hoelang toeft mijn Heer te komen? Ach! Dat Hij kome tot mij, zijn arme dienaar, en mij verblijde! Dat Hij zijn hand uitreike, en mij van alle benauwdheid verlosse! Kom! Want zonder U kan ik geen blijde dag of stond meer genieten; want Gij alleen zijt mijn blijdschap, en zonder U is mijn tafel ledig. Ik ben door ellenden verdrukt, en als een gevangene met boeien beladen, totdat Gij mij door het licht van uw tegenwoordigheid verkwikt en verlost, en mij uw vriendelijk aanschijn toont.

    5. Dat andere mensen buiten U zoeken wat hun belieft: mij behaagt, mij zal nooit iets behagen dan Gij alleen, mijn God, mijn hoop, mijn eeuwig geluk. Ik zal niet stilzwijgen, niet ophouden te bidden, totdat uw genade tot mij wederkomt, tot Gij inwendig tot mij spreken zult.

    6. Christus. Zie, hier ben Ik. Zie, Ik spreek tot u omdat gij Mij geroepen hebt. Uw tranen en de begeerte van uw ziel, de vermorzeling van uw vernederd hart, hebben mij bewogen ene tot u doen komen.

    7. De ziel. En ik heb gezegd: Heer! Ik heb tot u geroepen, en gewenst U te genieten, bereid alles te verlaten om uwentwil. Want Gij hebt de eerste mij opgewekt, opdat ik U zou zoeken. Wees dus gezegend, o Heer! Die deze gunst bewezen hebt aan uw dienaar, volgens de overvloed van uw barmhartigheid. Wat kan uw dienaar verder zeggen in uw tegenwoordigheid, wat zal hij doen dan zich diep voor U vernederen, altoos indachtig zijnde zijn eigen boosheid en verworpenheid. Want uws gelijken hebt Gij niet onder al het betoverende, in hemel en op aarde. Uw werken zijn volmaakt [Gen. 1:31], uw oordeel is het juiste [Ps. 18:10], en door uw Voorzienigheid wordt het heelal geregeld [Wijsheid 4:3]. U zij dan lof en eer, o Wijsheid des Vaders: dat mijn mond, mijn ziel, en alle schepselen te zamen U loven en verheerlijken!

    Hoofdstuk 22. Over het gedenken van Gods weldaden

    1. De ziel. Heer, open mijn hart voor uw wet, leer mij wandelen in uw geboden [2 Mach. 1:4]. Geef mij uw wil te mogen kennen, en met grote eerbied en aandacht uw weldaden, zowel de algemene als de bijzondere, te overdenken, opdat ik U daarover waardig moge danken. Maar ik weet en belijd, dat ik ook voor het kleinste deeltje de schuldige dank niet kan betalen. Ik ben minder dan al de weldaden, die Gij mij hebt betoond; en als ik denk aan uw oneindige verhevenheid, zo bezwijkt mijn geest bij dit grootse.

    2. Al wat wij hebben naar ziel en lichaam, alles wat wij inwendig of uitwendig, natuurlijk of bovennatuurlijk bezitten, zijn weldaden van U, en zij verkondigen dat Gij een milde, genadige, en goedertieren gever zijt, van wie wij alle goed ontvangen hebben. Ofschoon de een meer, de andere min ontvangen heeft, is toch alles het uwe; en zonder U kunnen wij het geringste niet bekomen. Wie meer ontvangen heeft, mag er niet over roemen als op eigen verdienste, noch zich boven anderen verheffen, noch de mindere versmaden, want hij is de grootste en beste, die zich het minste toeschijnt, en die U het nederigst en innigst bedankt. Een die zich de verworpenste en onwaardigste van allen acht, is de bekwaamste om grote gaven te ontvangen.

    3. Integendeel, hij die minder gaven ontvangen heeft, moet zich niet bedroeven of wrevelig worden, noch de rijkere benijden, maar hij moet eerder U aanzien, en uw goedheid loven, omdat Gij zo overvloedig, zo milddadig en goedwillig uw gaven uitdeelt zonder aanzien van personen. Alles komt van U, en daarom moet Gij in alles geloofd worden. Gij weet, wat van uw gaven eenieder ten stade komt, en waarom deze meer, gene minder heeft, dit hebben wij niet te onderzoeken, maar Gij alleen, bij wie ieders verdiensten bekend en bepaald zijn.

    4. Daarom, Heer, mijn God, acht ik het voor een grote weldaad, van die gaven niet veel te bezitten, waardoor men uitwendig schittert, en bij de mensen lof en eer bekomt; zodat iemand, die de ellende en verworpenheid van zijn eigen persoon aanschouwt, geenszins daarover zwaarmoedig, bedroefd, of kleinmoedig mag zijn, maar eerder daar troost en groter blijdschap in moet vinden. Want Gij, o God, hebt de armen, de nederigen en die naar de wereld veracht waren, tot uw huisgenoten en vrienden verkoren. Getuigen hiervan zijn uw Apostelen, welke Gij tot vorsten over gans de wereld hebt aangesteld [Ps. 47:17]. Zij hebben op deze wereld geleefd zonder klagen, zeer ootmoedig, zeer eenvoudig, zonder enig arglist of bedrog; zodanig dat zij zeer verheugd waren om uw Naam te lijden [Hand. 5:16], en dat, waar de wereld een gruwel aan heeft, met grote liefde omhelsden.

    5. Niets moet meer vreugde baren aan die U bemint, en uw weldaden erkent, dan de vervulling van uw heilige wil, en het welbehagen van uw eeuwige raadsbesluiten. Hij moet daarin zoveel tevredenheid en troost vinden, de hij zo gaarne de minste wil zijn als een ander wenst de meeste te wezen. Ja, hij moet zo tevreden zijn op de laatste plaats als op de eerste; hij moet zo gaarne in deze wereld versmaad en verworpen zijn, en beroofd zijn van naam en faam om U, als geacht en geëerd te wezen boven alle anderen. Want uw wil, en de liefde tot uw eer, moet alles te boven gaan en moet Hem meer troosten en behagen, dan alle hem gegeven of nog te geven weldaden.

    Hoofdstuk 23. Over de vier vereisten van grote zielenvrede

    1. Christus. Zoon! Nu zal Ik u de Weg van de vrede en de ware vrijheid des harten leren.

    2. De ziel. Doe dat, o Heer, want het is mij lief dat te horen.

    3. Christus. Zoon, tracht liever de wil van een ander te doen dan de uwe. Tracht altoos eerder min te hebben dan meer. Zoek altoos de laatste plaats, en achter eenieder gesteld te zijn. Wens altijd en bid dat Gods wil geheel in u volbracht worde. Zie, een mens die aldus leeft, komt in het land van vrede en rust.

    4. De ziel. Heer, deze uw les is kort; maar zij bevat in zich een grote volmaaktheid. Zij is kort van woorden; maar rijk van zijn en overvloedig in vruchten. Kon ik die getrouw onderhouden, ik zou zo licht niet ontsteld zijn. Want zo dikwijls als ik mij ongerust en bezwaard gevoel, bevind ik dat ik van deze leer afgeweken ben. Maar Gij, die alles vermoogt, en immer de voortgang der zielen zoekt, vermeerder in mij uw genade, opdat ik uw lering moge nakomen en mijn zaligheid bewerken. Gebed tegen kwade gedachten.

    5. O mijn Heer en mijn God! Wijk van mij niet af: o God! Haast U om mij te helpen [Ps. 70:12]; want in mij zijn velerlei gedachten en grote angsten opgestaan, die mijn ziel ontstellen. Hoe zal ik daar ongekwetst doorkomen; hoe zal ik ze overwinnen?

    6. Ik zal, zegt de Heer! Gelijk Gij zegt, u voorafgaan, en de hoogmoedigen der aarde vernederen. Ik zal de deuren van de kerker openen, en u verholen geheimen leren kennen [Is. 45:2].

    7. Doe, o Heer, gelijk Gij zegt, en dat alle kwade gedachten van uw aanschijn wegvliegen [Os. 67:1]. Het is mijn hoop, en mijn enige troost tot U mijn toevlucht te nemen in alle lijden, op U te vertrouwen, U uit de grond van mijn hart te aanroepen, en uw troost lankmoedig af te wachten.

    Gebed om verlichting van de geest

    8. Verlicht mij, o goede Jezus, door de klaarheid van het inwendig licht, en verdrijf alle duisternis uit de woning van mijn hart. Bedwing de aanhoudende verstrooidheid van mijn gedachten, en verjaag de bekoringen, die mij geweldig aanranden. Strijd krachtig met mij, en overwin die wilde roofdieren, ik zeg de verlokkende begeerlijkheden en kwade lusten, opdat er vrede moge zijn in uw sterkte [Ps. 121:7], en uw lof weerklinke in uw heilige tempel, dat is, in een rein geweten. Gebied aan winden en tempeesten; zeg tot de zee: bedaar; en tot de noorderwind: houd op met razen; en daar zal grote stilte wezen [Marc. 4:39].

    9. Zend uw licht en uw waarheid [Ps. 92:3], opdat zij de aarde beschijnen: want ik ben een duistere en ijdele aarde, totdat Gij mij verlicht. Stort uw genade uit van boven, besproei mijn hart met hemelse dauw; verleen de wateren van godsvrucht om deze dorre aarde te bevochtigen, opdat zij goede en rijpe vruchten voortbrenge. Wil mijn hart verheffen, dat door de last der zonde is neergedrukt, en keer al mijn begeerten naar het hemelse, opdat, na de hemelse zoetheid gesmaakt te hebben, het mij walge aan het aardse nog te denken.

    10. Trek mij tot U, en verlos mij van alle troost der schepselen, die niet langer duurt: want geen schepsel kan mijn begeerte verzadigen, noch mijn hart tevreden stellen. Verenig mij met U, door de onbreekbare band der liefde, want Gij alleen zijt genoeg aan de minnende ziel, en zonder U is alles ijdelheid.

    Hoofdstuk 24. Dat men het nieuwsgierig onderzoeken omtrent andermans leven moet vermijden

    1. Christus. Zoon, wil niet nieuwsgierig zijn, noch u bekommeren met ijdele zorgen. Wat gaat u dit of dat aan? Volg Mij [Joh. 21:22]. Wat is er u aan gelegen, of deze zus of zo is of hij dit of dat doet of spreekt? Gij moet voor anderen niet verantwoorden: maar gij zult voor uzelf niet verantwoorden: maar gij zult voor uzelf rekenschap geven. Waarmede bekommert gij u dan? Zie, Ik ken alle mensen en zie alles wat onder de zon plaats grijpt; Ik weet hoe het met eenieder gaat, wat hij denkt, wat hij begeert, en tot wat einde zijn inzicht strekt. Daarom moet men Mij alles overlaten: wat u aangaat, houd u in vrede, en laat de woelige woelen, zoveel hij wil. Want al wat hij doet of zeggen zal, zal op hem komen, want niemand kan Mij bedriegen.

    2. Wees niet bezorgd voor de schaduw van een grote naam, noch om de vriendschap van velen, of om de bijzondere genegenheid der mensen. Want al die dingen baren verstrooidheid en grote duisternis in het hart. Ik zou gaarne u mijn woord toespreken en u het verscholene openbaren, indien gij op mijn bezoek altoos aandachtig waart, en bereid om Mij de deur van uw hart te openen. Wees voorzichtig, waak in vrome gebeden [1 Petr. 4:7] en verneder u in alles.

    Hoofdstuk 25. Over de duurzame vrede des harten, en waarin de ware voortgang

    1. Christus. Zoon! Ik heb gezegd: Ik laat u in mijn vrede, Ik geef u mijn vrede; niet gelijk de wereld die geeft, geef Ik hem u [Joh. 14:27]. Alle mensen zoeken de vrede, maar niet allen zijn bezorgd om te onderhouden, wat tot ware vrede leidt. Mijn vrede is met de ootmoedigen en de zachtmoedigen van hart [Mat. 11:29]. Uw vrede zal bestaan in grote lijdzaamheid. Indien gij naar Mij luistert, en mijn lering volgt, zult gij grote vrede kunnen genieten.

    2. De ziel. Wat heb ik dan te doen? 3. Christus. Let in alle dingen op uzelf, wat gij doet en wat gij zegt. Dat altoos uw mening zij om Mij alleen te behagen, en om buiten Mij niets te begeren of te zoeken. Oordeel ook niet lichtvaardig de woorden of werken van andere mensen; bemoei u niet met wat u niet werd opgedragen; zo zal het kunnen geschieden dat gij weinig of zelden verontrust wordt. Maar nooit enige ontsteltenis gevoelen, nooit enige kwelling van ziel of lichaam lijden, dit is de staat van het tegenwoordig leven niet, maar de staat van het eeuwig geluk. Laat u dan niet voorstaan de ware vrede gevonden te hebben, wanneer gij geen zwarigheid gevoelt; of dat dan alles welgaat, als gij niemand tegenstreeft; of dat gij dan volmaakt zijt, wanneer alles geschiedt naar uw begeerte. Houd u ook dan niet voor iets groots of voor Gods bijzondere lieveling wanneer gij grote zoetheid in de godsvrucht gevoelt: want daaraan wordt de ware minnaar der deugd niet gekend, of daarin bestaat de voortgang en de volmaaktheid van de mens niet.

    4. De ziel. Waarin dan, Heer? 5. Christus. In uzelf uit geheel uw hart op te dragen aan de wil van God; in uzelf niet te zoeken, zomin in het klein als in het groot, noch in de tijd, noch in de eeuwigheid; zodat gij alles met hetzelfde oog aanziende, en in een juiste schaal wegende, mij gelijkelijk bedankt in voor- en tegenspoed. Indien gij zo kloek en lankmoedig zijt in de hoop, dat, bij ‘t ontberen van de inwendige troost, gij dan nog uw hart bereidt om zwaardere kwellingen te lijden, en uzelf niet verontschuldigt alsof gij niet zoveel verdiendet te lijden; maar dat gij in al wat u overkomt, mij voor rechtvaardig en heilig houdt: dan wandelt gij in de rechte en ware weg van vrede, en dan moogt gij een vaste hoop hebben, dat gij mijn aanschijn in de volle vreugde zult wederzien [Job 33:26]. Indien gij tot een volkomen verachting van uzelf gekomen zijt, weet dan dat gij de vrede zo overvloedig zult genieten als het in dit ellendig leven mogelijk is.

    Hoofdstuk 26. Over de grote waarde van een vrij gemoed, dat men eer bekomt door het smeekgebed dan met het lezen

    1. De ziel. Heer! Het is een werk van grote volmaaktheid, nooit te verflauwen in de zuivere begeerte der hemelse dingen, en in het midden der wereldse bekommernissen voort te gaan alsof men er geen had: niet zoals een ongevoelig mens, maar uit een zekere vrijheid des harten, omdat men aan geen schepsel uit ongeregelde liefde gehecht is.

    2. Ik bid U dan, o genadige Heer, verlos mij van de zorgen dezer wereld, opdat ik er niet in verwarre; van de noodwendigheden van het lichaam, opdat ik niet gevangen worde door de zinnelijkheid; van alle beletselen der ziel, opdat ik niet door bezwaren gebroken bezwijke. Ik spreek niet van zulke dingen, die de wereldse ijdelheid met volle begeerte zoekt; maar van die ellenden, welke, als een gevolg van de algemene vloek over de stervelingen, mij, uw dienaar, bezwaren, en beletten de vrijheid van geest te genieten, zo dikwijls het lust.

    3. O mijn God, onuitsprekelijke zoetheid, verkeer voor mij in bitterheid alle lichamelijke troost, die mij aftrekt van de liefde tot de eeuwige goederen en mij tot zonde lokt door de aanblik van tijdelijk goed of vermaak. Laat mij niet overwonnen worden, o mijn God, door vlees en bloed; laat de wereld met haar kortstondige roem mij niet bedriegen, of de duivel met zijn met zijn arglistigheid mij verschalken. Geef mij sterkte om te wederstaan, geduld om te lijden, standvastigheid om te volharden. Geef mij, in plaats van al de wellusten dezer wereld, de zoete zalving van uw geest, en in plaats van de aardse liefde, de liefde voor uw naam.

    4. Zie, spijs, drank, klederen en andere hulpmiddelen, tot onderhoud van het lichaam, strekken tot last aan een vurige ziel. Verleen mij, zulke verkwikkingen matig te gebruiken, en mij daaraan niet te hechten door te grote begeerte. Men mag niet alles afschudden, want de natuur moet haar nooddruft hebben, doch overvloed of zinnelijk vermaak te zoeken, dit verbiedt uw heilige wet; want anders zou het vlees tegen de geest weerspannig worden. Dus bid ik U, dat uw hand mij in dit alles leide, en mij lere in alles matig te zijn.

    Hoofdstuk 27. Dat eigenliefde allermeest van het hoogste goed verwijdert

    1. Christus. Zoon, gij moet u geheel aan Mij geven, en voor uzelf niets behouden. Weet dat de liefde tot uzelf u meer hindert dan enige zaak ter wereld. Volgens de liefde en neiging, die gij hebt, zult gij aan iedere zaak min of meer gehecht zijn. Is uw liefde zuiver, eenvoudig en wel geregeld, zo zult gij aan niets gekluisterd liggen. Begeer niet, wat gij niet moogt bezitten. Wil ook niet bezitten, wat u kan hinderen en u de vrijheid des harten benemen. Het is wonder, dat gij u niet uit de grond van uw hart geheel aan Mij overgeeft, met alles wat gij kunt wensen of bezitten.

    2. Waarom wordt gij gekweld met ijdele droefheid? Waarom u vermoeid met onnodige zorgen? Stel u geheel in mijn wil, en gij zult geen nadeel lijden. Indien gij dit of dat verlangt, en hier of daar wilt zijn, om uw gemak of om meer uw eigen wil te hebben, zo zult gij nooit gerust van hart, noch vrij van kommer zijn, want in alle dingen zult gij een gebrek vinden, en op alle plaatsen iemand die u tegenstreeft.

    3. Het helpt dan weinig uitwendige dingen te bekomen of te vermeerderen; het is veel beter die te versmaden, en met wortel uit te roeien. Dit moet gij niet alleen verstaan van schatten en rijkdommen, maar ook van het streven naar eer en ijdele lof, want al deze dingen gaan voorbij met de wereld. De plaats bevrijdt weinig, als de geest van ijver ontbreekt; en de vrede, die uitwendig gezocht wordt, zal niet lang duren, als de staat des harten de ware grondslag mist; dat is, indien gij in Mij niet berust, kunt gij u wel verplaatsen, maar uw lot niet verbeteren. Want bij de eerste gelegenheid, die er voorkomt, zult gij vinden, wat gij hebt willen ontvluchten, ja, nog erger. Gebed om zuiverheid der harten en hemelse wijsheid

    4. Versterk mij, o God, door de genade van de Heilige Geest. Geef dat de kracht, in de inwendige mens versterkt worde [Ef. 3:16] en mijn hart zich ontdoe van alle onnuttige zorg en angst, en mij niet meer late vervoeren door de begeerlijkheid van aardse dingen, gering of kostbaar; maar dat ik alle dingen aanzie als vergankelijk, en mijzelf als moetende met hen voorbijgaan. Want niets is onbestendig onder de zon, ‘t is alles ijdelheid en kwelling des geestes [Eccl. 1:14]. O hoe wijs is hij, die het alzo beschouwt!

    5. Geef mij ook, o Heer, de hemelse wijsheid, opdat ik lere U boven alles te zoeken en te vinden, boven alles te smaken en te beminnen verder alle dingen aan te zien gelijk zij in waarheid zijn, volgens ordening van uw wijsheid. Leer mij met voorzichtigheid de vleier vermijden, de tegenkanter geduldig verdragen; want het is grote wijsheid, zich niet te laten bewegen door alle woorden, en niet te luisteren naar bedrieglijke vleitaal; want alzo gaat men veilig voort op de ingeslagen weg.

    Hoofdstuk 28. Goede raad tegen kwaadsprekers

    1. Christus. Zoon! Bedroef of ontstel u niet, wanneer sommige mensen kwaad van u denken, en zeggen wat gij niet gaarne hoort. Want gij moet van uzelf nog erger denken, en niemand voor zwakker houden dan u. Indien gij inwendig voor God wandelt, zult gij de voorbijvliegende woorden er mensen niet veel achten. Het is geen kleine wijsheid stil te zwijgen in de kwade tijden, en inwendig zich tot Mij te keren, zonder ontsteld te worden door het oordeel der mensen.

    2. Stel uw vrede niet in de gevoelens of de woorden der mensen; want of zij kwalijk of goed gevoelen van u hebben, gij blijft daarom niet minder die gij zijt. Waarin is de ware vrede en ware roem anders te vinden dan in Mij? En die de mensen niet zoekt te behagen of vreest te mishagen, zal grote vrede genieten. Uit de ongeregelde liefde en ijdele vrees ontstaat alle onrust des harten en verstrooidheid der zinnen.

    Hoofdstuk 29. Hoe men in tegenspoed God moet aanroepen en zegenen

    1. De ziel. Dat uw Naam in eeuwigheid gezegend zij, Heer? Die mij deze bekoring en deze kwelling hebt willen laten overkomen. Ik kan ze niet ontvluchten, maar ik word genoodzaakt tot U mijn toevlucht te nemen; opdat ik door uw hulp deze kwelling tot mijn goed moge keren. Heer! Zie, ik ben nu in het lijden, en mijn hart is ontsteld; ik word op deze stond door de bekoring zeer geplaagd. O lieve Vader! Wat zal ik nu zeggen? Zie, ik ben bevangen met grote schrik. Red mij in dit uur. Maar daarom ben ik in dit uur gekomen [Joh. 12:27], opdat Gij zoudt verheerlijkt worden met mij te verlossen, nadat ik zeer diep vernederd ben geweest. Heer, dat het U toch believe mij te redden [Ps. 39:14]: want wat kan ik, arme mens, doen, en waar wil ik heen zonder U? O Heer! geef mij ook ditmaal geduld. Help mij, o God! En ik zal niet vrezen, hoezeer ik ook bezwaard worde.

    2. En wat zal ik intussen zeggen? Heer, dat uw wil geschiede [Mat. 26:42]; ik heb al te zeer verdiend alzo verdrukt en bezwaard te worden. Het past mij dan ook dit te verdragen: en ach! Of ik het verduldig mocht doen, totdat de storm voorbij zij, en het beter met mij ga! Uw almachtige hand zal ook deze bekoring van mij wegnemen, en haar geweld matigen, opdat ik niet geheel bezwijke: gelijk Gij tevoren zo dikwijls met mij gedaan hebt, o mijn God, mijn barmhartigheid! [Ps. 58:18] En hoe moeilijker het voor mij is, hoe lichter voor U deze verandering is, die voortkomt van de rechterhand van den Allerhoogste [Ps. 67:2].

    Hoofdstuk 30. Dat wij Gods hulp moeten afsmeken en op de terugkeer van zijn genade vertrouwen

    1. Christus. Zoon! Ik ben de Heer, die sterkte geeft in de dag der bekoring [Nahum. 1:7]. Kom tot mij als het u niet welgaat. Wat allermeest de hemelse troost belet, is, dat gij u te laat tot het gebed begeeft. Want alvorens Mij met aandrang te bidden, zoekt gij elders troost, en uw vermaak in uitwendige dingen. En daarbij komt het dat alles weinig baat, totdat gij bekent dat Ik de Redder ben van wie op Mij hopen [Ps. 16:7], en dat er buiten Mij geen krachtige hoop is, geen nuttige raad, geen duurzaam geneesmiddel. Maar nu gij weder adem schept na de storm, herneem uw moed in het licht van mijn barmhartigheden: want Ik ben nabij, zegt de Heer, om alles te herstellen, niet alleen volkomen, maar overvloedig en bovenmate.

    2. Is er voor Mij wel iets moeilijk om te doen? [Jer. 32:27] Of zal Ik gelijk zijn aan iemand die gelooft en niet volbrengt? [Num. 23:9] Waar is uw geloof? Sta vast en volhard. Wees lankmoedig en manhaftig: de troost zal u op tijd toekomen. Wacht op Mij, wacht, Ik zal komen en u genezen. Een beproeving is het die u kwelt; een ijdele vrees, die u verschrikt. Waartoe dient al die bezorgdheid voor de onzekere toekomst? Niet dan om uw droefheid te vermeerderen. Iedere dag heeft aan zijn eigen leed genoeg [Mat. 6:34]. Het is zeer ijdel en dwaas, bedroefd te zijn of verblijd over de toekomstige dingen, die misschien nooit zullen gebeuren.

    3. Het is toch menselijk door zulke inbeeldingen ontsteld te worden, en een teken van kleinmoedigheid, als men zo licht bewogen en verleid wordt door het inblazen van de vijand. Want het is hem onverschillig, of hij iemand met ware of met valse voorstellingen verleidt en bedriegt; of hij iemand overwint door liefde voor het aanwezige of door vrees voor het toekomstige. Wees dan niet ontsteld of bevreesd van hart [Joh. 17:27]. Gelooft in Mij, en heb vertrouwen in mijn barmhartigheid. Als gij meent dat gij van Mij verwijderd zijt, dan ben ik dikwijls het dichtst nabij. Als gij meent dat bijna alles verloren is, dan is het dikwijls de tijd om veel te verdienen. Het is niet al verloren, omdat een zaak verkeerd uitvalt. Gij moet niet oordelen volgens de indruk, die gij tegenwoordig gevoelt, of gij moogt de zwarigheid, van waar die ook moge komen, zo diep in het hart niet ontvangen, of er u aan overgeven, alsof er geen hoop ware van daaruit te geraken.

    4. Wil niet denken, dat gij geheel verlaten zijt, als is het, dat Ik u voor een tijd enige kwelling toezend of u de vertroosting onttrek; want zo gaat men tot het rijk der hemelen. En het is voor u en voor al mijn dienaren ongetwijfeld voordeliger, door tegenspoed geoefend te worden, dan alles naar uw begeerte te hebben. Ik ken de verborgen gedachten, en Ik weet, dat het voor uw zaligheid zeer dienstig is, dat gij somtijds in dorheid en zonder vertroosting gelaten wordt, opdat gij u niet zoudt verheffen in de vooruitgang, en uzelf zoeken te behagen in wat gij niet zijt. Hetgeen Ik gegeven heb, mag Ik ontnemen, en ook weergeven als het Mij belieft.

    5. Als Ik iets geeft, dan blijft het mijne; als ik het afneem, neem Ik het uwe niet; want alle goede en volmaakte gift komt van Mij [Jac. 1:17]. Indien Ik u enige zwarigheid of tegenspoed overzend, weest niet gestoord of laat de moed niet zinken. Ik kan in een stond u verlichten en alle zwarigheid in blijdschap verkeren. En wanneer Ik alzo met u handel, blijf Ik rechtvaardig en waard hoog geprezen te worden.

    6. Indien gij wijs zijt, en naar waarheid oordeelt, zo zult gij in tegenspoed niet kleinmoedig zijn, maar eerder zult gij u verblijden en Mij bedanken. Ja, dit alleen zoudt gij voor ware blijdschap moeten rekenen, dat Ik u niet spare: maar door het lijden beproeve [Job. 6:10]. Eertijds heb Ik tot mijn discipelen gezegd: Gelijk de Vader Mij bemind heeft, zo bemin Ik u [Joh. 15:12]. En deze discipelen heb Ik waarlijk niet gezonden tot tijdelijke vreugde, maar tot strijden en lijden; niet tot ereambten, maar tot versmadelijkheden; niet tot ledigheid, maar tot arbeid; niet om te rusten, maar om vele vruchten te vergaderen in lijdzaamheid. Zoon! Wil deze woorden altijd gedenken.

    Hoofdstuk 31. Men moet elk schepsel versmaden om de Schepper te kunnen vinden

    1. De ziel. Heer! Ik heb nog grotere genaden nodig, indien ik zover wil komen dat noch mens, noch enig schepsel, mij zou kunnen hinderen. Want zolang mij nog enige zaak gebonden houdt, kan ik niet vrij tot U opvliegen. Hij had het verlangen om vrij te vliegen die kon zeggen: Wie zal mij vleugelen als van een duif geven, opdat ik opwaarts vliege en ruste? [Ps. 64:7] Wat is er rustiger dan de blik van een eenvoudige? En wat is vrijer dan een mens, die niets verlangt op aarde? Wij moeten dan boven alle schepselen omhoogvaren, onszelf volkomen verlaten, en ons in de geest verheffen, om te bemerken dat Gij, de Schepper van alles, niets gemeen hebt met enig van uw schepselen. En zolang iemand niet gans ontbonden is van alle schepselen, zal hij zijn aandacht niet onbelemmerd op het goddelijke kunnen vestigen. Daarom vind men zo weinige mensen, die de geest der beschouwing hebben: omdat er zo weinigen zijn, die zich volkomen kunnen losmaken van de schepselen en van al het vergankelijke.

    2. Daartoe is er een grote genade nodig, die de ziel oplicht, en boven haarzelf opvoert. En zolang de mens in de geest niet aldus verheven is, onthecht van alle schepselen, en geheel verenigd met God, zolang is al wat hij bezit, weinig te achten. Hij zal lang klein zijn en tot de aarde geneigd blijven. Die buiten het enige, oneindige, en eeuwige Goed niets voor groot acht. Alles wat God niet is, dat is nietigheid, en moet voor nietigheid gehouden worden. Daar is groot verschil tussen de wijsheid van een verlicht en godvruchtig mens, en de wetenschap van een leergierig en geletterd geestelijke. De wijsheid die van boven komt en door God zelf wordt ingestort, is veel edeler dan die welke met moeite door menselijk verstand bekomen wordt.

    3. Men vindt er velen, die naar de beschouwing verlangen; maar zij zoeken niet te beoefenen wat daartoe nodig is. Het is ook een groot beletsel dat men zich ophoudt met uitwendige en zichtbare dingen, en weinig werk maakt van de volmaaktste versterving. Ik weet niet wat het is, noch door welke geest wij geleid worden, noch wat wij voorwenden, wij die naar de uiterlijke schijn geestelijke mensen heten; dat wij door zoveel arbeid en zorg nietige en vergankelijke dingen najagen, terwijl wij zelden of nooit met volkomen ingetogenheid van zinnen aan onze inwendige staat denken.

    4. Helaas! Als wij een weinig ingekeerd zijn, lopen wij aanstonds weer naar buiten; en zo onderzoeken wij nooit onze werken met naarstigheid. Wij zien niet na, waartoe onze genegenheden zich verlagen en betreuren niet dat al onze werken zo onrein zijn. Alle vlees had zijn weg bedorven [Gen. 6:12] en daarom zond God de grote watervloed. Aangezien dan onze inwendige neiging zeer bedorven is, zo moeten onze werken, die er uit volgen, als het teken van onze inwendige krachteloosheid noodzakelijk ook bedorven zijn. De vrucht van een goed leven komt voort uit een zuiver hart.

    5. Men vraagt wel hoeveel iemand gedaan heeft; maar hoeveel deugd er in zijn daden is, daarop wordt niet nauwkeurig gelet. Men vorst na of iemand kloekmoedig, rijk, schoon en bekwaam is, of hij een goed zanger, een goed schrijver of werkman is; maar men vraagt zelden of hij arm van geest is, geduldig en zachtmoedig, of hij godvruchtig en ingekeerd is. De natuur ziet naar het uitwendige van de mens, maar de genade keert zich altijd tot het inwendige. De natuur bedriegt zich dikwijls, maar de genade stelt haar hoop op God, opdat zij niet bedrogen worde.

    Hoofdstuk 32. Over de zelfverloochening en de verzaking van alle begeerlijkheid

    1. Christus. Zoon, gij kunt de volkomen vrijheid niet bekomen, tenzij gij uzelf geheel verloochent. Want allen, die zichzelf zoeken en beminnen, zijn als geboeid; zij zijn vol kwade driften; nieuwsgierig her- en derwaarts lopende; zij zoeken altijd hun gemak, en niet wat Mij aangenaam is; zij beramen dikwijls en beginnen wat geen stand kan houden. Want alle dingen, die uit God niet komen, moeten vergaan. Onthoud deze korte maar diepzinnige woorden: Verlaat alles en gij zult alles vinden. Verzaak alle begeerlijkheid en gij zult troost vinden. Overleg dit dikwijls in uw gemoed, en als gij het volbracht zult hebben, zult gij er de waarheid van begrijpen.

    2. De ziel. Heer! Dit is geen werk van een dag, noch kinderspel: al de volmaaktheid van het geestelijk leven is in die korte woorden opgesloten.

    3. Christus. Zoon! Gij moet u niet laten afschrikken, of niet terstond kleinmoedig worden, als gij hoort spreken van de weg der volmaaktheid; maar eerder opgewekt worden tot het hogere of ten minste met een grote begeerte daarnaar verlangen. Och, ware het met u zo gesteld en waart gij zover gekomen, dat gij uzelf niet meer beminde, maar eenvoudig wist te gehoorzamen op mijn wenk, of op die van de overste, die Ik over u gesteld heb, dan zoudt gij Mij zeer behagen, en zou geheel uw leven in blijdschap en ware vrede voorbijgaan. Nog veel hebt gij te verlaten, en indien gij er om mijnentwil niet van afziet, zult gij nooit bekomen wat gij van Mij begeert. Ik raad u, koop van Mij goud door het vuur beproefd [Apoc. 3:18], opdat gij rijk wordt, dat is te zeggen; de hemelse wijsheid, die al het aardse met voeten treedt. Versmaad daarvoor alle aardse wijsheid, alle menselijk opzicht, en eigenbehagen.

    4. Ik zeg u, verwissel het grote en kostbare in de ogen der mensen, voor het geringere. Want de ware wijsheid des hemels, die geen groot gevoelen van zichzelf heeft, en geen verheffing zoekt op aarde, is nu zeer klein geacht en bijna gans vergeten: velen prijzen met haar de mond, maar door hun leven wijken zij er van af. Nochtans is zij die kostbare parel [Mat. 13:46], voor velen verborgen.

    Hoofdstuk 33. Over de onstandvastigheid des harten, en de plicht om ons einddoel in God te stellen

    1. Christus. Zoon, vertrouw niet veel op uw stemming van dit ogenblik, want die kan spoedig veranderen. Zolang gij leeft, zult gij aan verandering onderhevig zijn, en dit met of tegen uw wil; nu blijgemoed, dan droevig; nu gerust, dan ongerust; nu godvruchtig, dan zonder godsvrucht; nu naarstig, dan traag; nu ernstig, dan lichtzinnig. Maar de wijze, die in ‘t geestelijke wel geoefend is, verheft zich boven al dat wisselvallige. Hij geeft geen acht wat hij in zijn gemoed gevoelt, of van welke zijde de wind der ongestadigheid blaast; maar hierop, dat zijn ziel met volle krachtinspanning naar het voorgeschreven en gewenste doel vooruitga. En zo is het dat hij in het midden van allerhande lotswisselingen op Mij alleen zijn mening en inzichten stellende, onwrikbaar en altoos een en dezelfde blijft.

    2. En hoe zuiverder het oog der mening is, hoe standvastiger men te midden der menigvuldige stormen wandelt. Maar dat oog wordt in velen verduisterd, omdat men zich licht keert tot iets vermakelijks dat zich voordoet. Want zelden wordt er iemand gevonden, die gans vrij is van de vlek der zelfzucht. Zo kwamen eertijds de Joden te Bethanië tot Maria, en Martha, niet voor Jezus alleen, maar tevens om Lazarus te zien. [Joh. 12:9] Men dient dus het oog van zijn mening te zuiveren, opdat het eenvoudig en oprecht weze, en het tussen allerhande voorvallen en veranderingen tot Mij te sturen.

    Hoofdstuk 34. Wie God bemint, vindt bij alles en boven alles in Hem zijn genoegen

    1. De ziel. Ziedaar mijn God en mijn Al! Wat wil ik mee, wat kan ik gelukkigers wensen? O troostrijk en zoet woord! Maar voor hem die het Woord bemint, niet de wereld en wat in de wereld is [1. Joh. 2:15]. Mijn God en mijn Al! Dit is dikwijls genoeg gezegd voor die het verstaat; en het dikwijls herhalen, is genoegzaam aan die bemint. Want daar Gij, o Heer! Tegenwoordig zijt, is alles aangenaam; maar waar gij niet zijt, is alles verdrietig. Gij maakt onze harten gerust, Gij verleent grote vrede en feestvreugde. Gij maakt dat men zich alles laat welgevallen, en in alle dingen U love; zonder U kan niets lang behagen; maar om ergens smaak en genoegen in te bekomen, moet er uw genade bij wezen, en het zout van uw wijsheid het bereiden.

    2. O Heer, die U smaakt, wat zal er hem smakeloos zijn? En iemand, die geen smaak in U heeft, wat zal hem aangenaam kunnen wezen? Maar de wijzen van deze wereld, en de vleselijke gezinden, vergaan in hun wijsheid; want in de wereld is niets dan ijdelheid, en in het vlees niets dan de dood. Maar zij, die U volgen door het versmaden van de wereld en door de versterving van het vlees, zijn waarachtig wijs; want zij gaan van de ijdelheid tot de waarheid over, en van de vleselijkheid tot de geest. Zulke mensen vinden smaak in God, en het goed dat zij in de schepselen vinden, wenden zij aan tot lof van hun Schepper. Nochtans is er een verschil, een groot verschil tussen de smaak van de Schepper en het schepsel, van de eeuwigheid en de tijd, van het ongeschapen licht en het ontstoken licht.

    3. O eeuwig licht, dat alle geschapen lichten oneindig te boven gaat: schiet uw stralen uit van de hemel, en dat zij het binnenste van mijn hart doordringen. Zuiver, verblijd, verlicht en verlevendig mijn ziel met al haar krachten, opdat zij zich met u verenige in juichende verrukking. Ach! Wanneer zal het gelukkig en wenselijk uur komen, dat Gij mij zult verzadigen door uw tegenwoordigheid, en mij alles zijn in alle dingen? Want zolang dit mij niet verleend wordt, zal mijn blijdschap niet volkomen wezen. Helaas, de oude mens leeft in mij, hij is nog niet geheel gekruisigd, niet volkomen dood. Hij staat nog krachtig op tegen de geest: hij voert nog inwendig strijd, en laat het rijk van mijn ziel geen rust.

    4. Maar Gij, o Heer! Die heerschappij hebt over de zee, en het geweld van haar baren stilt, sta op, kom mij te hulp [Ps. 88:10]. Verstrooi de volkeren die oorlog zoeken [Ps. 67:32], en verplet ze door uw kracht. Ik bid U, toon uw wonderwerken, en doe de macht van uw rechterarm uitschijnen [Judith 9:2]; ik heb anders geen hoop noch toevlucht dan in U, mijn Heer en mijn God!

    Hoofdstuk 35. In dit leven is men niet beveiligd tegen bekoringen

    1. Christus. Zoon, gij zijt in dit leven nooit veilig; maar zolang gij leeft zullen u geestelijke wapenen nodig zijn. Gij wandelt in het midden der vijanden; van alle kanten wordt gij bevochten. Indien gij u dan niet gedurig dekt met het schild van verduldigheid, zult gij niet lang ongewond blijven. Daarenboven, indien gij uw hart niet vast op Mij stelt, met de vaste wil van alles uit liefde tot Mij te lijden, zo zult gij het geweld der bekoring niet uitstaan, noch de palmtak der gelukzaligen bekomen. Gij moet dan kloekmoedig door alles heen dringen, en grote kracht gebruiken tegen alle wederstand. Want het Manna wordt de overwinnaar gegeven [Apoc. 2:17], en voor de lafhartige is er vele ellende bereid.

    2. Indien gij rust zoekt in dit leven, hoe dan zult gij hiernamaals tot de eeuwige rust komen? Bereid u niet tot veel rust, maar tot veel verduldigheid. Zoek de ware vrede niet op aarde, maar in de hemel; niet bij de mensen of de andere schepselen, maar in God alleen. Ter liefde van God moet gij alles gaarne ondergaan: arbeid, pijnen, bekoringen, kwellingen, benauwdheden, armoede, ziekten, opspraak, verwijten, vernederingen, schande, berispingen, versmadingen. Deze dingen helpen tot de deugd; deze beproeven de navolger van Christus; deze bereiden de hemelse kroon. Voor kortstondige arbeid zal ik eeuwig loon geven, en van voorbijgaande schande oneindige glorie.

    3. Meent gij altijd geestelijke vertroostingen te hebben, als gij ze verlangt? Mijn heiligen hebben die niet altijd gehad, maar integendeel veel zwarigheden, velerlei bekoringen en grote verlatenheid. Doch zij zijn in alles verduldig geweest, en hebben hun betrouwen meer op God dan op zichzelf gesteld, gedenkende dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet te achten is bij de toekomende glorie [Rom. 8:18], welke er door verdiend wordt. Wilt gij terstond hebben wat velen nauwelijks na macht van tranen en zware arbeid bekomen hebben? Verwacht de Heer, gedraag u mannelijk [Ps. 26:14], en wordt gesterkt; mistrouw niet, wijk niet af: maar geef leven en lichaam edelmoedig ten beste voor de glorie van God. Ik zal het u ten volle vergelden, en Ik zal met u wezen in al uw lijden.

    Hoofdstuk 36. Men moet de ijdele oordelen der mensen niet vrezen

    1. Christus. Zoon, stel de rust van uw hart vast in de Heer, en vrees de oordelen der mensen niet, wanneer uw geweten van uw onschuld getuigt. Het is goed en zalig alzo te lijden, en dit zal ook niet zwaar vallen aan een ootmoedig hart dat meer op God dan op zichzelf betrouwt. De mensen zeggen veel, zeer veel; en daarom is er weinig geloof aan te geven. Het is ook onmogelijk allen te voldoen. Alhoewel Paulus getracht heeft eenieder te behagen in de Heer, en alles voor allen geworden is [1 Kor. 9:22], nochtans achtte hij het voor de minste, voor de vierschaar der mensen te worden geoordeeld [1 Kor. 4:3].

    2. Hij heeft zijn best gedaan om anderen te stichten, en aan hun zaligheid gearbeid zoveel in zijn macht was; maar hij heeft niet kunnen beletten dat hij door sommige mensen veroordeeld en belasterd werd. Daarom heeft Hij zijn Hemelse Vader alles aanbevolen, wie alles bekend is; en heeft zichzelf door geduld en ootmoed gewapend tegen kwaadsprekende tongen, en tegen de ijdele en leugenachtige vermoedens van hen die alles naar willekeur uitbrachten. Nochtans heeft hij somtijds zich verantwoord, opdat de kranken door zijn stilzwijgen niet verergerd zouden worden.

    3. Wie zijt gij dat gij vreest voor een sterfelijk mens? [Is. 51:12] Heden is hij, en morgen ziet men hem niet meer. Vrees God, en gij zult voor het schrikbarende van mensen niet beven. Wat kan een mens u doen met al zijn woorden en lasteren? Hij hindert zich erger dan u; en hij zal Gods woord niet ontgaan, wie hij ook zijn moge. Wat u betreft, heb God voor ogen, en wil nergens over twisten of klagen. Al schijnt gij nu te bezwijken, en onverdiend enige beschaamdheid te lijden, wil u daarom niet ontstellen, en verminder uw kroon niet door onlijdzaamheid. Maar wend liever uw ogen tot Mij in de hemel; tot Mij, die machtig ben u te verlossen uit alle beschaming en ongelijk, en aan eenieder te geven volgens zijn werken [Rom 2:6].

    Hoofdstuk 37. Men moet zichzelf volledig en zelf aan God overgeven, om de vrijheid des harten te bekomen

    1. Christus. Zoon, verlaat uzelf, en gij zult Mij vinden. Wees zonder voorkeur, sta alle eigendom af, en gij zult gedurig winst doen. Want zohaast gij uzelf zonder wederhouding aan Mij overgeeft, zal u nog overvloediger genade gegeven worden.

    2. De ziel. Heer, hoe dikwijls moet ik mij overgeven en waarin mij onderwerpen?

    3. Christus. Altijd en in alle stonden, zo in grote als in kleine dingen. Ik maak geen uitzondering, maar Ik wil dat Ik u van alles ontbloot vinde. Hoe zult gij anders aan Mij, en Ik aan u kunnen toebehoren, tenzij gij van buiten en van binnen van alle eigen wil beroofd zijt? Hoe eerder gij dit doet, des te beter zult gij u bevinden; en hoe volkomener en rechtzinniger gij het doet, zoveel te behaaglijker zult gij Mij wezen, en meerder verdiensten hebben.

    4. Sommigen geven zichzelf over, doch met enig voorbehoud; zij vertrouwen niet volkomen op God, en daarom willen zij zich nog voorzien van wat hun nodig kan zijn. Anderen offeren alles op, maar daarna, door bekoring geschokt, leren zij weder tot zichzelf, en daarom gaan zij zeer weinig vooruit in de deugd. Dezen beider zullen nimmer tot de ware vrijheid van een zuiver hart, en tot de genade van mijn zoete gemeenschap komen, voordat zij zich eerst volkomen aan Mij overgeven, en zich dagelijks opofferen; zonder dit offer kan men zich met Mij niet verenigen, of Mij genieten.

    5. Ik heb u dikwijls gezegd, en zeg het nogmaals: verzaak uzelf, geef uzelf over aan Mij, en gij zult grote inwendige vrede smaken. Geef alles voor alles: verlang niets, vraag niets weder, houd u standvastig aan Mij gekleefd en gij zult Mij bezitten. Dan zult gij vrij zijn van hart, en de duisternis zal u niet nederdrukken [Ps. 138:2]. Betracht dit, vraag dit, wens dit: namelijk van alle eigenliefde verlost te wezen, om naakt, de naakte Jezus te volgen, uzelf af te sterven, en eeuwig voor Mij te leven. Dan zullen alle ijdele inbeeldingen, boze ontsteltenissen, en overtollige zorgen verdwijnen. Dan ook wijkt alle onmatige vrees en sterft alle ongeregelde eigenliefde.

    Hoofdstuk 38. Over de goede regeling van het inwendig gedrag en de toevlucht tot God in de gevaren

    1. Christus. Zoon, gij moet zorgvuldig trachten, in alle plaatsen en in alle werken of uitwendige bezigheden, inwendig vrij te zijn en uzelf te bezitten! Zodanig dat aan alles u onderworpen zij, en zij aan niets. Opdat gij meester en bestuurder van al uw werken zijt, en geen dienstknecht of slaaf. Gij zult alzo een oprecht en vrij Hebreër zijn, overgaande tot het erfdeel en de vrijheid van Gods ware kinderen; Die verheven zijnde boven al de tijdelijke dingen, de eeuwige zaken in de toekomst aanschouwen; Die zich niet laten verlokken door het aards om het aan te hangen; maar deze eerder aantrekken om ze tot het goed te doen dienen, volgens dat het van God geschikt is, en ingesteld door de opperste Werkmeester, die niets ongeschikt in zijn schepsel gelaten heeft.

    2. Indien gij in alle voorvallen niet blijft staan bij de uitwendige schijn, en wat gij hoort of ziet, met geen zinnelijk oog beschouwt, maar bij iedere aangelegenheid terstond met Mozes in het tabernakel gaat, om van God raad te vragen, zo zult gij de goddelijke ingeving ook somtijds horen, en onderwezen in vele tegenwoordige en toekomende dingen wederkeren. Want Mozes nam in twijfelachtige vragen altijd zijn toevlucht tot het tabernakel; en zocht hulp in het gebed, om verlost te worden van de gevaren en de listen der kwade mensen. Alzo moet gij ook uw toevlucht nemen tot het binnenste van uw hart, en daar met alle aandrang de hulp van God afsmeken. Want waarom leest men dat Josuë en de kinderen van Israël bedrogen zijn geweest door de Gabaonieten? Omdat zij God vooraf niet te rade waren gegaan [Jos. 9:14], maar te licht geloofden aan verlokkende woorden, en zo werden zij door gehuichelde vroomheid misleid.

    Hoofdstuk 39. Dat men in zijn zaken niet al te bezorgd moet zijn

    1. Christus. Zoon! beveel Mij altijd uw zaken aan; Ik zal alles ten beste schikken op zijn tijd. Wacht naar mijn beschikking, en gij zult er baat bij hebben.

    2. De ziel. Heer, zeer gaarne laat ik U al mijn zaken over; want mijn gedachten kunnen mij weinig baten. Ach, dat ik voor de toekomst niet bekommerd en beangstigd ware, en mij in alles terstond aan uw welbehagen opdroeg.

    3. Christus. Zoon, dikwijls jaagt de mens met drift een zaak na, die hij gaarne had: maar als zij ze bekomen heeft, zo begint hij anders te denken; want zijn neigingen blijven niet lang staan op een en dezelfde zaak, maar drijven hem gedurig van het een tot het ander. Het is daarom van geen gering belang, zichzelf ook in het minste te verloochenen.

    4. De ware vooruitgang van de mens ligt in zelfverloochening, en de mens die zich verloochent, is zeer vrij en gerust. Maar de oude vijand, die strijdt tegen al wat goed is, houdt niet op te bekoren; dag en nacht legt hij listen en lagen, hopende de onvoorzichtige eens in zijn strikken te vangen. Waakt en bidt, zegt de Heer, opdat gij in geen bekoring valt [Mat. 26:41].

    Hoofdstuk 40. De mens geeft niets goeds uit zichzelf en mag zich nergens op beroemen

    1. De ziel. Heer, wat is de mens dat Gij hem gedachtig zijt? Of de zoon van de mens, dat Gij hem bezoekt? [Ps. 8:5] Waar heeft de mens verdiend dat Gij hem uw genade geeft? Wat mag ik mij beklagen, Heer, als Gij mij verlaat; of wat kan ik er met reden tegen inbrengen, als Gij niet doet wat ik verzoek? Dit mag ik voorwaar denken en zeggen: Heer, ik ben niets, ik vermag niets, ik heb niets goeds uit mijzelf; maar ik bezwijk in alle dingen, en ik zink altijd naar het niet. En indien ik door U niet geholpen, en inwendig versterkt word, zo zal ik zeer lauw en krachteloos worden.

    2. Maar Gij, o Heer! Blijft altijd dezelfde, en blijft in eeuwigheid [Ps. 101; 13,28]; altijd goed, altijd rechtvaardig, altijd heilig; Gij doet alle dingen wèl, heilig en rechtvaardig, en beschikt alles in uw wijsheid. Maar ik, meer genegen om achteruit dan om voorwaarts te gaan, ik blijf niet duurzaam in dezelfde staat: want allerlei wisselingen gaan over mijn hoofd [Dan. 4:13]. Nochtans gaat het haast beter met mij, als het U belieft mij uw helpende hand toe te reiken: want Gij alleen kunt mij zonder mensenhulp bijstand verlenen, en zó versterken, dat mijn gelaat niet telkens van uitdrukking verandere [1 Kon. 1:18], maar dat mijn hart alleen tot U keert en in U rust.

    3. Daarom, indien ik alle menselijke troost wel kon verwerpen, hetzij om de godsvrucht te bekomen, hetzij ter oorzake van de noodzakelijkheid, die mij praamt U te zoeken (want geen mens ter wereld kan mij troosten), dan zou ik met reden uw genade mogen verwachten, en mij verblijden over de gave van een nieuwe vertroosting.

    4. Ik dank U, o Heer! Die de oorsprong zijt van alles, zo dikwerf mij iets goeds overkomt. Maar ik, ik ben voor uw ogen ijdelheid en nietigheid, een ongestadig en krank mens. Waarop dan kan ik mij beroemen, of waarom zoek ik geacht te worden? Om mijn niet? Dit is het toppunt der ijdelheid. Voorwaar, ijdele glorie is een verschrikkelijke pest en de grootste aller ijdelheden; want zij trekt ons af van de ware glorie, en berooft ons van de hemelse genade. Want als de mens in zichzelf behagen heeft, zo mishaagt hij U; en als hij de lof der mensen zoekt, verbeurt hij de ware deugd.

    5. Maar het is ware glorie en heilige blijdschap in U en niet in zichzelf zijn roem te stellen; zich in uw Naam, en niet in eigen deugd te verblijden, en geen vermaak te hebben in enig schepsel dan om U. Uw naam zij geloofd en niet de mijne; uw werk zij geprezen en niet het mijne; uw heilige Naam zij gezegend, en niets van de lof der mensen worde mij toegeschreven. Gij zijt mijn glorie, Gij zijt de verheuging van mijn hart. In U zal ik roemen en onophoudelijk mij verblijden; maar voor mij zij geen andere roem dan in mijn krankheden [2 Kor. 12:5].

    6. Dat de Joden hun glorie zoeken bij elkander [Joh. 5:1,44]: ik zal die zoeken, die van God alleen komt [Joh. 5:1,44]. Alle menselijke glorie, alle tijdelijke eer en alle wereldse hoogheid, vergeleken bij uw eeuwige glorie, is ijdelheid en dwaasheid. O mijn God, mijn Waarheid, mijn Barmhartigheid! O allerheiligste Drievuldigheid! U alleen zij lof en eer, macht en glorie in alle eeuwen der eeuwen.



    Foto




    Weetjes over Medjugorje

    Geografie

    Kroatië

    Bosnië en Herzegovina

    Godsdienst

    Wetenschap

    Portret van de zieners

    Maria's uiterlijk

    De 5 pijlers van het geloof

    Vragen en antwoorden

    Standpunt van het Vaticaan

    Ratzinger bezocht ooit Medjugorje "incognito"

    1e onderzoekscommissie

    2e onderzoekscommissie

    3e onderzoekscommissie

    4e onderzoekscommissie

    De kwestie Herzegovina 1

    De kwestie Herzegovina 2

    De kwestie Herzegovina 3

    Profetieën nemen hun tijd

    Mirjana meer en meer op de voorgrond

    Bestemming van de ziel

    De Podbrdo [Verschijningsberg]

    De Krizevac [Kruisberg]

    Het Votiefkruis

    Parochiekerk Jacobus de Meerdere

    Uitbreiding biechtgelegenheid

    Kapel der Twee Harten

    Oasi delle Pace

    Verrezen Christus

    Cumunità Cenacolo

    Mother's Village

    Vr. Slavko Barbaric

    Vr. Jozo Zovko

    Vr. Pétar Ljubicic

    Ratko Perics toorn

    Heeft Zanic Medjugorje verraden?

    Vr. Amorthe betreurt apathie

    Siroki Brijeg

    Retraîtekasteel

    Zr. Emmanuel Maillard

    Ivans gebedsgroep

    Nedjo Brecic

    Christoph Schönborn

    St. Stephansdom, Wenen 2012

    Scalambra & Casale Monferetto

    Madonna van Civitavecchia

    Little Audrey Santo

    Maria's verjaardag

    Medjugorje en Moederdag

    De IIPG [1]

    De IIPG [2]

    De IIPG [3]

    De IIPG [4]

    De IIPG [5]

    De weide van Gumno

    De priester die verdween

    Nieuwe taksen op logies

    Mirakel van de Maan

    Documentaire 1983

    BBC Documentaire 2010

    Documentaire Mary TV

    The Miracle of Medjugorje


    Interviews Medjugorje

    Mirjana Dragicevic [2008]

    Mirjana Dragicevic [1998]

    Mirjana Dragicevic [1983]

    Mirjana Dragicevic [1989]

    Mirjana Dragicevic [1]

    Mirjana Dragicevic [2]

    Mirjana Dragicevic [2009]

    Vicka Ivankovic [2008]

    Vicka Ivankovic [1983]

    Vicka Ivankovic [2007]

    Vicka Ivankovic [1988]

    Vicka Ivankovic

    Ivan Dragicevic [2003]

    Ivan Dragicevic [2004]

    Ivan Dragicevic

    Ivanka Ivankovic [1983]

    Ivanka Ivankovic [1989]

    Ivanka Ivankovic

    Pétar Ljubicic [2004]

    Pétar Ljubicic [2006]

    Pétar Ljubicic [2008]

    Slavko Barbaric [1987]

    Gabriele Amorth [2002]

    Jakov Colo

    Jakov Colo

    Jakov Colo [2007]

    Marija Pavlovic [2008]

    Marija Pavlovic [1989]

    Marinko en Dragico Ivankovic [1983]

    Damir Coric [1983]

    Marica Kvesic [1983]

    John en Andja Setka [1983]

    Jelena Vasilj [2002]

    Jelena Vasilj en
    Marijana Vasilj [1]

    Jelena Vasilj en
    Marijana Vasilj [1]

    Zlatko Zudac [1999]

    Bisschop Hnilica [2004]





    Overige Weetjes

    Bestemming van de Ziel

    Theresia van Lisieux
    over het Vagevuur

    Maria Simma

    De invloedrijkste vrouw

    Engelen

    Twaalf stappen voor een gelukkig heengaan

    Twaalf fabels over het Katholieke geloof

    Pater Pio en Karol Woijtyla

    San Nicolàs de los Arroyos

    La Madonna del Ghisallo

    O.L.V. Van den Oudenberg

    Fatima:
    Reeds eeuwen Mirakels

    Jacinto Marto uit Fatima
    door Fr. Robert J. Fox

    Profetieën nemen hun tijd

    Jacinto Marto uit Fatima
    door Zr. Lucia Dos Santos

    Ingrid Betancourt

    Dikwijls gewichtige feiten
    nà verschijningen

    satans opzet

    De Graal van Valencia

    Notre-Dâme du Laus

    Kibeho, Rwanda

    Esther en Mordechai

    Monte Cassino

    Gods adres

    Jezus' geboortekerk [1]

    Jezus' geboortekerk [2]

    De Komeet Lulin

    De Komeet Elenin

    De Komeet Honda

    Samuel Alexander Armas

    De Geur van Regen

    Jaar van de Priesters

    Dr. Gloria Polo's terugkeer

    Ian McCormack: Een blik
    in de eeuwigheid

    Middel tegen komende pandemie

    Kim Phuc

    Michael Anderson

    Zeven kenmerken
    van een goede vader

    O.L.V. van Las Lajas

    Vaders Liefdesbrief

    O.L.V. van Ocatlàn

    Elena Desserich

    Rom Houben

    Overlijden Mari-Loli Mazon

    Advent

    Gered door een engel?

    Kerst in de loopgraven

    Mgr. Peter Savelbergh

    Ontdekking v/d sarcofaag v/d H. Philomena

    De Heilige Mis

    Petrus Lombardus

    Oscar, de kat

    Tieners, geef hen nooit op!

    Ontdekking te Nazareth

    Efeze: Maria's Huis

    Wonderdadige Medaille

    De rivier Kwai

    De Exodus

    Valentino Mora

    Het vijfde Maria Dogma

    Elizabeth Kindelmann

    H. Louis de Montfort

    H. Clelia Barbieri's
    miraculeuze stem

    Steven en Djaingo

    Het wonder van San José

    Aalst, België's 9/11

    Het getal 11

    Maria en het getal 101

    Sterven op 33

    Is dit St. Jozef's graf?

    Het Kerstverhaal
    en Koning Herodes

    De Kardinale Climax

    Winterzonnewende 2010

    En de maan werd rood

    Schoonheid van Wijwater

    De dag die ontbrak

    Het celibaat

    De vierde ruiter van de Apocalyps

    De maagdelijke geboorte

    Jordanië claimt oudste christelijke vondst

    Colton Burpo versus Stephen Hawking

    H. Gelaat van Manoppello

    Padre Pio: under investigation

    Grace

    Michael Browns retreat

    7 niveau's van het liegen

    De dood van Sint Jozef

    De dood van Maria

    Betekenis van Maria's naam

    Het Aramees in opmars

    De Bosnische pyramiden

    Brugge, het Jeruzalem van het Noorden

    Wonder te Skopje


    Diverse Profetieën
    Miscellanous Prophecies

    Profetieën nemen hun tijd

    Is dit de tijd waarover ze spraken?

    Garabandal [1961-65]

    Israël en Bijbelse Profetie

    Pinksterprofetieën 1975

    Quito [17de eeuw]

    Kenmerken v/d antichrist

    A.C. Emmerich [1]

    A.C. Emmerich [2]

    De Kremna Profetieën

    Hildegard van Bingen

    Belpasso [1986-88]

    2 Noorse profetieën

    La Salette [1846]

    Anna Maria Taigi

    Diversen

    Heilige Mechtildis

    Non van Tours

    Heilige Nilus

    Bernardine Von Busto

    Non van Bellay

    Kloosterling Hilarion

    Don Giovanni Bosco

    Elizabeth Canori Mora

    Judah Ben Samuel

    Jeanne Le Royer

    Giacchino di Fiore

    Bartholomeüs Holzhauser

    Madeleine Porsat

    De profeet Daniël

    Kibeho, Rwanda

    Ida Peerdeman

    H. Ireneüs van Lyon

    Methodius van Olympus

    H. Hippolytus van Rome

    Firmanus Lactantius

    De Berkenboomprofetieën

    Dr. Arnold Fruchtenbaum

    H. Ephraïm de Syriër

    H. Cesarius van Arles

    Columba van Ierland

    Elena Aiello

    Beda, de eerbiedwaardige

    Odilia van de Elzas

    Johannes Damascenus

    Adso, de Monnik

    Anselmus van Canterbury

    H. Vincent Ferrer

    Joachim van Fiore

    Johannes Friede

    Thomas van Aquino

    John of the Cleft Rock

    Franciscus van Paola

    H. Birgitta van Zweden

    Robertus Ballarminus

    Dionysus van Luxemburg




















    Het Laatste Geheim

    1. Een enorm mysterie

    2. Sterk en zedig

    3. Dagen van duisternis

    4. Moeder van de Heer

    5. Boven de zon

    6. Gog en Magog?

    7. Door de straten van de stad

    8. Vanop de hoogste bergen

    9. Kleine geheimen

    10. Klokslag twaalf

    11. Lichten, geluiden, graven

    12. De klokken luiden

    13. Donderslag in de verte

    14. Geheime aanwezigheid

    15. Vuurzuil

    16. Geheimen van de Rozenkrans

    17. Het voorteken

    18. De zeven

    19. Het voorgevoel

    20. Signalen en vloeken

    21. Afschuwelijke wonderen

    22. De kastijding

    23. Naschok

    24. Waar duivels beefden

    25. Geheime Martelaren

    26. Geheim van de gehoorzaamheid

    27. Geheim van het vertrouwen

    28. Ik wacht op u

    29. De geest van opstand

    30. Genade en rechtvaardigheid

    31. De Profetie

    32. Voorbij de grenzen
    van de kennis

    33. Geheimen in
    Amerika en Europa

    34. Geboren in de hel

    35. Cathérina's geheim

    36. Geleende tijd

    37. Ik zal uw Moeder zijn

    38. Het grote Teken

    39. Koningin van de Eeuwigheid











    Thomas à Kempis
    De navolging van Christus

    Boek 1.1

    Boek 1.2

    Boek 2

    Boek 3.1

    Boek 3.2

    Boek 3.3

    Boek 4.1

    Boek 4.2



    Novenen

    Maria Onbevlekte Ontvangenis

    OLV van Lourdes

    OLV Van Fatima

    OLV Van Banneux

    OLV van de Berg Carmel

    OLV Hemelvaart

    H. Maagd van de Wonderdadige Medaille

    Maria Lichtmis

    Don Bosco

    Maria Boodschap

    Sint Jozef

    Heilige Familie

    Goddelijke Barmhartigheid

    Heilige Geest

    Kindje Jezus

    Engelbewaarder

    Aartsengel Michaël

    Aartsengel Gabriël

    Franciscus van Assisi

    Antonius van Padua

    Pater Pio

    Heilige Benedictus

    Heilig Hart van Jezus

    Heilige Rita

    Sint Valentijn

    OLV van Altijddurende Bijstand

    Jean Marie Vianney

    Theresia van Lisieux

    Maria, die de knopen ontwart

    OLV van de Bezoeking

    Zielen in het Vagevuur

    Kracht van het Kruis
    tegen het kwade

    H. Gelaat van Jezus

    Hart van Jezus en Maria

    Kindje Jezus van Praag

    OLV van Genezing

    Miraculeuze Maagd

    Pater Damiaan

    Heilige Anna

    H. Maria Goretti

    Heilige Peregrinus

    Heilige Expeditus

    Sint Joris

    H. Margareta van Cordoba



    Films

    Padre Pio

    The Miracle of Our Lady of Fatima

    The 13th Day

    Het Lied van Bernadette

    One Night with the King

    Faustina

    Docu: Faustina Kowalska

    Docu: Mariaverschijningen

    Docu: OLV van Guadalupe

    Vincentius a Paolo

    Sint Paulus

    Sint Petrus

    Docu: Pater Damiaan

    Passion de Jeanne d'Arc

    Story of Father Damien

    Docu: Garabandal

    Exorcism of Emily Rose

    The Nativity Story

    Don Johannes Bosco

    The Passion of The Christ

    King David

    Romero

    Jean de Florette

    Manon des Sources

    Abraham

    Mozes

    Solomon

    Jacob

    Francesco

    A man for all seasons

    The Apocalypse

    Docu: H. Maria Goretti

    Docu: The birth of Israël

    Docu: The six-day war

    Docu: Ghosts of Rwanda

    Becket

    Gospel of Luke

    Gospel of Matthew

    Gospel of John

    Acts

    Unsolved mysteries

    Joseph

    Samson and Delilah

    H. Rita van Cascia

    Thérèse de Lisieux

    Isaak, Jacob & Esau

    Fray Martin de Porres

    Lourdes [2000]

    Clara & Francisco

    Maria Goretti

    Mother Theresa




    Astronomische verschijnselen

    28/11/2011



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs

     

    Real Time Web Analytics

    Page Content

    Page Content