Eucharistische Mirakelen. De twee wonderen van Siena, Italië [1330 en 1730]
De twee wonderen van Siena, Italië [1330 en 1730]
Eerste Wonder
Siena, bekend om de Heilige Catherina en de Heilige Bernardus, was uitverkoren voor niet één maar zelfs twee Eucharistische wonderen. Het eerste vond plaats in 1330 en het tweede vond precies 400 jaar later plaats, in 1730. Er zijn vele documenten die beschreven zijn met de details van beide wonderen. Het eerste wonder was bloederig, het twee wonder niet. Beide wonderen worden nog steeds bewaard, en beide objecten blijven de eer en de interesse van de mensen wekken.
Het wonder van 1330 betrok een priester uit Siena, die verantwoordelijk was voor het geestelijk welzijn van een klein dorpje aan de rand van de stad. Een boer uit dit dorpje werd ernstig ziek en er werd gevraagd voor een priester. In zijn haast verwijderde de priester een geconsacreerde Hostie uit het tabernakel, maar in plaats van deze mee te nemen in een pyxis, stopte hij hem tussen de bladzijden van zijn brevier. Met het boek onder zijn arm ging hij snel op weg naar het sterfbed van de boer.
Na de gebeden te hebben opgezegd opende de priester zijn brevier om de Hostie aan de boer te kunnen geven, maar tot zijn verbazing was de Hostie bloederig en bijna volledig gesmolten. Hij zei hier niks over, maar sloot het boek en keerde terug naar Siena. Er wordt gezegd dat op dat moment noch de boer, noch iemand anders in het huis afwisten van dit wonder dat bij hun was geschied.
In staat van diepe berouw ging de priester naar het Klooster van de Heilige Augustinus. Daar vertelde hij de details rond het wonder aan Pater Simone Fidati, een man met een diep geloof, die ook een geëerd preker was [Na zijn dood is Pater Simone zalig verklaard door Paus Gregorius XVI, die in zijn eer een Gebed en Mis heeft goedgekeurd].
De priester liet Pater Simon de twee bebloede paginas zien, en hij vertrouwde de brevier toe aan hem. Na de absolutie te hebben gekregen voor zijn zondig omgaan met de geconsecreerde Hostie ging de priester weg, en verdwijnt daarmee uit de geschiedenis van het wonder, dat verder gaat met Pater Simone.
Na een tijdje haalde Pater Simone één van de bebloede paginas uit het boek en maakte daar een gift van voor zijn medebroeders, de Augustijnenpriesters in Perugia. Dit geschenk is jammer genoeg verloren gegaan in 1866, in de tijd dat de religieuze orden werd onderdrukt.
Reliek met het Eucharistisch Mirakel uit 1330
De andere bladzijde was gesloten in een zilveren houder en werd, na een nieuwe periode van onrust, gebracht naar Cascia, de stad van Pater Simone vandaan kwam. Daar ontving het onmiddellijk de verering door de priesters, de gelovigen, en de autoriteiten van de stad. Het stadsregister van 1387, dat bewaard wordt in het stadhuis van Cascia, geeft de details voor een jaarlijks feest: Corpus Domini [Het Lichaam van de Heer]. Tijdens deze viering kwamen de burgemeester en de gemeenteraad, samen met alle inwoners van de stad samen in de kerk om dit kostbaar reliek te eren met een processie en Hoogmis. Voor deze viering moest de stad zelf zorgen voor een kaars van 5 kilo.
Het wonder werd ook geëerd door Paus Bonifatius IX, die de verering van de reliek goedkeurde in een pauselijke brief gedateerd op 10 januari 1401. Zijne Heiligheid de Paus gaf ook een aflaat aan iedereen die de Kerk van de Heilige Augustinus bezocht op het feest van het Lichaam van de Heer.
Op 7 juni 1408 keurde Paus Gregorius XII de continue aanbidding van het reliek goed en voegde een nieuwe aflaat toe voor iedereen die de kerk bezocht waarin de reliek werd bewaard. Het reliek werd geëerd door verschillende Pausen: Sixtus IV, Innocentius XII, Clemens XII en Pius VII.
In 1962 was er een grondig onderzoek naar het reliek. De afmetingen van het papier waarop de bloedvlekken zich bevonden waren 52 bij 44 millimeter. De diameter van de bloedvlek was 40 mm. De kleur van de vlek was te omschrijven als lichtbruin, maar door een vergrootglas leek de vlek roder. Door een vergrootglas waren ook deeltjes van gestold bloed duidelijk zichtbaar. De conditie van het reliek is nog steeds goed.
Er is ook nog een andere fenomeen. De bloedvlek, als je er door een zwakkere lens naar kijkt, laat dit het portret zien van een man die zichtbaar verdrietig is. Dit is ook te zien op fotos van de bloedvlek.
In 1930 was er in Cascia een Eucharistisch congres dat samenviel met de viering van het zeshonderdjarig bestaan van het wonder. Hiervoor werd een nieuwe monstrans gezegend voor het reliek.
Op deze manier heeft de basiliek van de heilige Rita in Cascia drie heilige relieken in bezit: Het ongeschonden lichaam van de Heilige Rita. Het geraamte van de Zalige Pater Simone Fidati en de reliek van het Eucharistische Wonder uit 1330 welke nu voor 650 jaar bewaard is gebleven.
Basiliek van de Heilige Rita te Cascia
Tweede Wonder
Het tweede Eucharistische wonder van Siena heeft zijn begin in de dertiende eeuw, toen er speciale missen en vieringen werden geïntroduceerd ter ere van het Hoogfeest van Maria Ten Hemelopneming. Deze missen werden later een traditie en werden nog steeds gevierd ten tijde van het wonder. Zo was het ook op 14 augustus 1730. Tijdens de vieringen voor dit feest was het grootste gedeelte van de bevolking en de geestelijken aanwezig bij de mis waardoor de kerk van de Heilige Franciscus dus verlaten was. Er waren toen dieven die de verlaten kerk binnen gingen. Ze maakte misbruik van de afwezigheid van de broeders en gingen naar de kapel waar ze het slot van het tabernakel forceerden en de ciborie met geconsacreerde Hosties meenamen.
De diefstal werd de volgende ochtend pas opgemerkt, toen de priester het tabernakel opende om de communie te kunnen uitdelen. Toen een parochiaan later het deksel van de ciborie vond, wisten ze zeker dat het om heiligschennis ging. De angst van de parochianen leidde uiteindelijk tot de annulering van de traditionele feesten ter ere van het Hoogfeest van Maria Ten Hemelopneming. De aartsbisschop riep op tot gezamenlijk gebed voor herstel, terwijl de autoriteiten een zoektocht begonnen naar de Heilige Hosties en de dieven de ze gestolen hadden.
Twee dagen later, op 17 augustus, was er een priester in gebed in de kerk van de Heilige Maria van Provenzano. Zijn aandacht werd gericht op iets wits dat kwam van de offerkist die zich in zijn Prie-Dieu [klein gebedsaltaar] bevond. Hij zag dat het een Hostie was en ging naar de andere priesters van de kerk, die op hun beurt de aartsbisschop en de broeders van de Kerk van de Heilige Franciscus inlichtten.
Toen de offerkist werd geopend in de aanwezigheid van de priester en de afgevaardigde van de aartsbisschop, vonden ze een groot aantal Hosties, sommige bedekt met spinrag. De Hosties werden vergeleken met ongeconsecreerde Hosties die in de kerk van de Heilige Franciscus gebruikt werden, De Hosties bleken het zelfde formaat te hebben en ze hadden het zelfde symbool, wat bekende dat ze door de zelfde bakkerij gebakken waren. Het aantal Hosties was precies gelijk aan het geschatte aantal Hosties die gestolen waren ... 348 hele Hosties en zes halve Hosties.
Siena, Basiliek van de H. Franciscus Hier wordt de reliek bewaard
Omdat de offerkist maar eens per jaar werd geopend waren de Hosties bedekt met een laag stof wat zich daar had verzameld. Nadat ze voorzichtig door de priesters waren, werden de Hosties geplaatst in een ciborie in het tabernakel van het hoofdaltaar van de Kerk van de Heilige Maria. De volgende dag bracht, in aanwezigheid van een grote menigte dorpelingen, de aartsbisschop Alessandro Zondadari de Heilige Hosties in een plechtige processie terug naar de kerk van de Heilige Franciscus.
In de twee eeuwen die volgden vroeg men zich wel eens af waarom de Hosties niet werden geconsumeerd door de priesters tijdens de mis, wat de gebruikelijk gang van zaken was. Er is geen antwoord hierop, maar er zijn wel twee theorieën. Eén verklaring is dat de hordes mensen van Siena en nabijgelegen dorpen, die zich verzamelden in de kerk om te bidden voor herstel van de zonden voor deze Heilige Hosties, de priesters aanbevolen hadden de Hosties gedurende een tijd te bewaren. Een andere reden dat de priester de Hosties niet hadden genuttigd kan de smerige conditie geweest zijn waarin ze Hosties aantroffen. Ondanks dat de Hosties waren schoongemaakt en aan de buitenkant waren ontdaan van stof en vuil waren de Hosties nog steeds niet gezuiverd van alle vuil en zand. In zon geval is het niet noodzakelijk om de Hosties te nuttigen, maar is het toegestaan om de Hosties op natuurlijke wijze te laten vergaan, waarna Christus niet meer aanwezig is in het brood.
De geestelijken waren verbijsterd dat de Hosties niet vergingen, maar volledig vers bleven en zelf een heerlijke geur hadden. In de loop der tijd waren de traditionele Franciscanen er van overtuigd dat ze getuigen waren van een doorlopend wonder waarin de Hosties bewaard bleven.
Vijftig jaar na het vinden van de gestolen Hosties kwam er een officieel onderzoek naar de echtheid van dit wonder. Het hoofd van de Franciscanenorde, Pater Carlo Vipera, onderzocht de Hosties op 14 april 1780. Hij proefde van een Hosties en vond hem vers en onaangetast. Er waren een aantal Hosties verspreid in de loop der jaren en Pater Carlo liet de overige 230 Hosties in een nieuwe ciborie plaatsen en verbood verder verdeling van de Hosties.
Een grondiger onderzoek vond plaats in 1789 door Aartsbisschop Tiberio Borghese van Siena, samen met een aantal theologen en ander hoogwaardigheidsbekleders. De Hosties werden onderzocht onder een microscoop en de commissie verklaarde dat de Hosties volledig intact waren en geen teken van afbraak vertoonden. De drie Franciscanen die aanwezig waren bij het vorige onderzoek, die in 1780, werden onder ede ondervraagd door de aartsbisschop. Toen werd opnieuw bevestigd dat de Hosties die onderzocht waren de zelfde waren als de Hosties die gestolen waren in 1730.
Als een test, om de echtheid van het wonder nog verder te bevestigen, liet de aartsbisschop, tijden het onderzoek van 1789, verschillende ongeconsacreerde Hosties plaatsen in een gesloten doos die op slot bleef. Tien jaar later werden deze Hosties onderzocht en bleek dat ze misvormd waren en waren vergaan. In 1850, 61 jaar nadat de Hosties in de doos ware geplaatst, was er niets over van de Hosties behalve een donker gele korrelige laat, maar de geconsacreerde Hosties waren nog steeds in perfecte staat.
Er werden door de jaren heen nog andere onderzoeken uitgevoerde. De meest interessante was die van 1914, toen de Heilige Paus Pius X een onderzoek liet instellen. Voor dit onderzoek koos de aartsbisschop een groep van onderzoekers, waaronder wetenschappers en professoren van Siena en Pisa, maar ook theologen en afgevaardigden van de kerk.
Zuur- en zetmeeltesten uitgevoerd op één van de Hosties liet een normaal zetmeel gehalte zien. De conclusie die volgde op het microscopisch onderzoek was dat de Hostie gemaakt was van grof gezeefde bloem.
Reliek met de Hosties
De commissie wist dat ongedesemd brood, als het onder steriele toestand word bereid en luchtdicht en steriel word bewaard , lang houdbaar is. Ongedesemd brood bereid onder normale omstandigheden en blootgesteld aan lucht en micro-organismen zou maar een paar jaar houdbaar zijn. Men concludeerde da de gestolen Hosties waren bereid zonder wetenschappelijk voorzorgsmaatregelen en dat ze bewaard waren onder normale omstandigheden, waardoor ze meer dan een eeuw geleden al vergaan geweest hadden moeten zijn. De conclusie is dus dat het gebrek aan vergaan bovennatuurlijk was: "e la scienza stess che proclama qui lo straordinario."
Professor Siro Grimaldi, professor in de scheikunde aan de universiteit van Siena en directeur van het gemeentelijk chemisch laboratorium, ook in het bezit van hoge en belangrijke posities op het gebied van de scheikunde, was de man die de Hosties chemisch onderzocht in 1914. Na afloop gave hij in omslachtige woorden de wonderlijke natuur van de Hosties. Hij schreef een boek over dit wonder met als titel: "Uno Scienziato Adora" (Een wetenschappelijke aanbidder). In 1914 verklaard hij: "De heilige deeltjes van ongedesemd brood zijn een voorbeeld van perfects instandhouding." een uniek fenomeen dat de natuurwetten tart wat betreft het vergaan van organisch materiaal. Dit is een unieke gebeurtenis in de wetenschap.
15-02-1977
Eucharistische Mirakelen. Het wonder van Hasselt, België [1317]
Het wonder van Hasselt, België [1317]
Op 25 juli 1317 werd de Lummense kapelaan bij een stervende geroepen in een hoeve in het gehucht Den Dickel in Viversel, om hem de laatste sacramenten toe te dienen. Hij droeg een hostie met zich mee. Daar aangekomen plaatste hij de pixis (hostiedoos) op een tafeltje en ging in de kamer van de zieke de biecht afnemen. Bij zijn terugkeer zag hij, bij het openen van het deksel van de pixis, dat er bloed vloeide uit de hostie en over het blanke linnen. De kapelaan besloot eerst om de zieke een ongeschonden hostie te brengen en daarna de bloedende hostie mee te nemen en na te denken over de betekenis ervan.
Of hij de hostie met zich meenam naar de kapel van Viversel, waarvan sinds 1300 sprake, of naar de kerk van Lummen, de parochie waarvan Viversel sinds de 14de eeuw afhankelijk was, staat nergens beschreven. De teksten in de kerk van de Herkenrodeabdij en de herwerking van Mathias Pauli vermelden dit: "Daer na is hy ghereyst tot den oppersten pastoor van het dorp van Viversel / die elders woonden / om te weten wat hy met de H.Hostie soude doen / den welcken hem sondt tot eenen devoten ende gheleerden priester ghenoemt Heer Simon / die op dien tijde biechtvader was in de vermaerde Abdije van Herckenrode." In ieder geval ging de kapelaan na 5 dagen naar Herkenrode, op 1 augustus 1317. De kans is groot dat hij om raad ging vragen bij de geleerde monnik Simon Van Aulne, die op dat moment in de abdij van Herkenrode verbleef.
Pauli vermeldt niet via welke weg de kapelaan ging, hoe en waar de kapelaan de Demer overstak, ... maar wel dat er onderweg verschillende mirakels zouden zijn gebeurd. Pauli lokaliseert deze mirakels niet exact [hij schrijft de mirakels ook pas 300 jaar later neer] en dus weten we niet met zekerheid waar ze gebeurden.
Een bekend mirakel is dat van de knielende schapen, ergens onderweg naar Herkenrode. De schapen zouden, bij het passeren van de kapelaan, op de knieën gezonken zijn voor het wonder dat de kapelaan met zich meedroeg. "Hy nam de reyse aen / ende de mirakuleuse Hostie met hem / ende alle de beesten die hy onder weghen vond / hem siende / vielen op hun knien / ende bewesen den heylighen Sacrament eere." Het is dit mirakel dat de aanleiding vormde voor een kapel op de Sacramentsheuvel in Heusden-Zolder.
Heusden-Zolder, kapel op de Sacramentsheuvel
De kloosterlingen van de Herkenrodeabdij waren in de kerk verzameld voor het officiegebed, toen de kapelaan onaangekondigd aankwam in Herkenrode. De klokken begonnen vanzelf te luiden en toen de kapelaan de kerk betrad, zong het koor net de woorden die Petrus sprak bij zijn bevrijding uit de gevangenis: "Nu weet ik zeker, dat de Heer zijn engel heeft gezonden".
De kapelaan stapte naar voor en ging naar het altaar. Een vrouw die door een boze geest gekweld werd, genas. De priester aan het altaar kon de mis van de dag niet vinden in het misboek; zijn ogen vielen steeds op de tekst van de mis over het Heilig Sacrament.
Sinds de aankomst van de hostie in Herkenrode is er ginder een bloeiende verering voor ontstaan. Die heeft eeuwenlang bedevaarders getrokken en was een belangrijke bron van inkomsten voor de abdij. Na de Franse Revolutie, toen de kerkelijke goederen verspreid geraakten, is de monstrans (een cultusobject waarin de hostie getoond werd) met de bloedende hostie uiteindelijk in de Hasseltse Sint-Quintinuskathedraal terechtgekomen, waar ze zich vandaag nog bevindt. De oorspronkelijke monstrans [de oudst gekende monstrans ter wereld] staat in Het Stadsmus in Hasselt.
Hasselt, Sint Quintinuskathedraal
Vanaf 1637 is er sprake van een Sint-Quirinuskerk in de Kerkstraat in Viversel. De kerk werd vergroot in 1859. In dezelfde periode [tussen 1835 en 1870, toen E.H. Gaethofs pastoor was] werd ook een pastorij gebouwd.
Viversel ligt vandaag op het grondgebied van Heusden-Zolder. In de 14de eeuw [toen het mirakel van de bloedende hostie zou gebeurd zijn] was het geen zelfstandige parochie, maar afhankelijk van de parochie Lummen. Een kapelaan van Lummen verzorgde de diensten voor de mensen uit Viversel. In 1637 werd Viversel een onafhankelijke parochie en koos als heilige Sint-Quirinus.
Viversel, Sint Quirinuskerk
Of de kapelaan van Lummen in 1317 met de bloedende hostie terugkeerde naar de kapel in Viversel of naar de kerk in Lummen, is nergens beschreven. In ieder geval is op beide plaatsen de verering voor het Heilig Sacrament van Mirakel steeds zeer levend geweest.
Jaarlijks trekt een processie vanaf de Sint-Quirinuskerk naar de Sacramentskapel binnen het Circuit Zolder, ter herdenking van de miraculeuze gebeurtenis van de bloedende hostie. Met deze processies blijft de herinnering aan het mirakel levendig in Viversel. In 1979 organiseerden het verenigingsleven en zowat heel de gemeenschap van Viversel een eerste Mirakelspel. Het werd een massaspel met meer dan 150 sprekende of figurerende rollen. In elk gezin was wel één persoon op het podium of achter de schermen actief bij het spel. Centraal in het mirakelspel staan de reacties van de mensen in Viversel op het miraculeuze gebeuren. Zij zoeken een schuldige: "De hostie en de mirakelen gaan naar Herkenrode, de schande is en blijft in Viversel."
Processie
Sindsdien werd Het Mirakelspel een traditie: in 1984, 1999 en in 2005 volgden er nog edities en een volgende Mirakelspel wordt gepland voor 2017, ter gelegenheid van 700 jaar Mirakel.
Den Dickel was een gehucht in Viversel, waar volgens een mondelinge overlevering in een hoeve de hostie in 1317 zou zijn beginnen te bloeden. De locatie van het mirakel is niet met zekerheid aan te duiden en kan niet gestaafd worden door tekstbronnen. Toch bestaat er vandaag nog teeds de traditie, die de gerestaureerde hoeve in de huidige Dikkelstraat aanduidt als de plaats waar het allemaal begon. Die hoeve draagt trouwens in de schoorsteen het jaartal 1317.
In de Lummense kerk bevinden zich 8 muurschilderingen die het verhaal vertellen van het Heilig Sacrament van Mirakel. Deze muurschilderingen dateren niet uit de periode van de miraculeuze gebeurtenissen. De huidige kerk werd pas in 1868 opgetrokken en ze werd in 1876 ingewijd. Nadien werden er verschillende muurschilderingen in aangebracht. De meeste werden in 1967, naar aanleiding van het Tweede Vaticaans Concilie, overschilderd.
In 1995 kreeg de Lummense kerk een grondige opknapbeurt. In plaats van een extra verflaag aan te brengen op de verdwenen muurschilderingen, werden op vraag van de leden van de Lummense kerkraad zoveel mogelijk taferelen terug bloot gelegd. Aan de hand van oude fotos en postkaarten werd achterhaald waar de meeste afbeeldingen zich bevonden. Op twee afbeeldingen na kunnen sinds 1995 alle muurschilderingen terug bewonderd worden.
In het koor van de kerk verschenen boven het nooit verdwenen Laatste Avondmaal de afbeeldingen van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest met een heuse dierenriem. Ook schuin boven de deur naar het portaal werden twee schilderingen gered. De kunstenaar vond zijn inspiratie wellicht in de Hasseltse Sint-Quintinuskathedraal waar zich nog steeds doeken bevinden met vergelijkbare taferelen over het Sacrament van Mirakel. Een van die doeken is van Jan Boeckhorst en dateert van de 17de eeuw. De schilder van het andere doek is onbekend, alsook de datum van vervaardiging. De doeken zijn afkomstig uit de Herkenrodeabdij. In Het Stadsmus bevinden zich nog een aantal schilderijen met de mirakels, uit de 18de eeuw en dezelfde taferelen zijn ook te zien op wandtapijten van 1917, van de hand van Jos Damien.
De Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartkerk is nog om een andere reden verbonden met de geschiedenis van het Heilig Sacrament van Mirakel. De middeleeuwse, romaanse kerk, die in 1865 werd afgebroken omwille van de slechte staat waarin ze verkeerde, is de kerk van waaruit de kapelaan vertrok naar de stervende in Viversel. De parochie Lummen was toen veel uitgestrekter dan vandaag. Ze omvatte de huidige parochies Lummen-centrum, Genenbos, Thiewinkel, Viversel, Koersel, Linkhout en mogelijk zelfs Schulen. Aan de hand van een foto en schets van de zuidgevel en van een plattegrond die architect Leon Jaminé maakte bij de voorbereiding voor de nieuwe kerk in 1865, kunnen een aantal dingen over die vroegere kerk afgeleid worden. De romaanse kerk had verschillende bouwfasen gekend en in het koor bevond zich de grafkelder van de familie van der Marck, de heren van Lummen, die in het kasteel De Burg woonden.
Lummense OLV Hemelvaartkerk
In 2008 deden architect Davy Stroobants en archeoloog Ruben Willaert opgravingen in de schaduw van de huidige kerk aan de Burggrachtstraat. Zij vonden delen van een gracht, mogelijk een gracht rond een burcht. Wie weet woonden de voorvaderen van de heren van Lummen ooit op de plek waar nu de kerk staat, en was de toren van de middeleeuwse kerk een donjon of verdedigingstoren?
De ligging van de huidige kerk is anders dan die van de middeleeuwse, die oost-west georiënteerd was. De nieuwe kerk werd dwars op de oude geplaatst. Voor de bouw van de nieuwe kerk werden enkele achterliggende percelen samengevoegd.
De Herkenrodeabdij werd gesticht in 1182 en krijgt vandaag een nieuwe bestemming. Hoe de grootste cisterciënzerinnenabdij van de Nederlanden er in 1317 uitzag, toen de kapelaan er met de miraculeuze hostie aankwam, is moeilijk te achterhalen. De oorspronkelijke gebouwen zijn voor een groot deel afgebroken, en er zijn maar weinig afbeeldingen of teksten over het uitzicht. Ook archeologische opgravingen, die in 2004-2005 gebeurden, kunnen vooralsnog geen duidelijk beeld geven van de plaats van de gebouwen uit de eerste middeleeuwse periode. Op een aflaatbrief uit 1363 staat een kerk afgebeeld. Vermoedelijk werd deze kerk als een nieuwe kerk voor de abdij gebouwd, na aankomst van de bloedende hostie, om de pelgrimsstroom op te vangen.
Herkenrodeabdij
De hostie werd in een monstrans gestoken, die abdis Hellewigis van Diest in 1286 voor de abdij had laten maken. Vermoedelijk is deze monstrans een van de oudste ter wereld. Gedurende meer dan 400 jaar werd het Heilig Sacrament van Mirakel zorgvuldig bewaard in Herkenrode. De abdij kreeg hierdoor veel inkomsten (van bedevaarders) en een grote uitstraling: doorheen de eeuwen kwamen vele hooggeplaatste geestelijken en wereldlijke leiders de abdij bezoeken en de miraculeuze hostie vereren. Het grootste aandeel in de verering hadden de zusters zelf. Zij kenden ook enkele miraculeuze gebeurtenissen in de abdij toe aan het Heilig Sacrament van Mirakel: wilde oorlogsbenden werden op afstand gehouden, de abdij werd beschermd tegen diefstal en roof, tegen de protestantse beeldenstormers in 1586, tegen brand, tegen krijgerbendes en plunderaars in de beroeringen tijdens de Tachtigjarige Oorlog [1568-1648]. In 1796 werden alle kerkelijke instellingen afgeschaft en de goederen werden genationaliseerd tijdens het Franse bewind. Tegen deze wet gingen geestelijken en inwoners in verzet. Ze verborgen de belangrijke religieuze kunst- en cultusobjecten.
Abdis de Gondrecourt besloot de hostie in veiligheid te brengen. Ze vertrouwde haar toe aan pastoor Hendrickx van Kermt. Die bewaarde hem tot 1797. Toen de priesters ook het mikpunt van de bezetters werden, wendde hij zich tot een dorpsgenoot, notaris Joannes Josephus Polenus. De opvolger van pastoor Hendrickx, waakte erover tot in 1798, maar toen hij moest vluchten voor de bezetter, vertrouwde hij de hostie toe aan de heer A. Luyckx van s Hertogenbosch. In 1800 keerde de pastoor terug met de hostie en hij verborg ze in zijn woning. Later vertrouwde hij ze toe aan de heer Sallez uit Hasselt, die de hostie bewaarde tot in 1804. De geestelijke overheid van Kermt wilde de hostie graag terug in Kermt bewaren. Maar de Luikse bisschop in ballingschap Mgr. de Méan sprak af met de abdis van Herkenrode om de hostie in Hasselt te bewaren. In 1804 werd de hostie overgebracht naar de Sint-Quintinuskathedraal, na een kort verblijf in de begijnhofkerk. De hostie wordt daar nu bewaard in een nieuwe monstrans. De oude, gotische monstrans wordt bewaard in Het Stadsmus.
Monstrans met de bloedende Hostie
Toen de familie Palmers de Terlaemen deze Sacramentskapel bouwde in 1854, lag ze nog op het grondgebied van de familie. Sinds de jaren 1960 is de Sacramentsheuvel gelegen binnen het gebied van het Circuit Zolder, op grond van de kerkraad Sint-Quirinus van Viversel. De familie Palmers de Terlaemen bouwde de kapel op een heuvel die al eeuwenlang de Sacramentsheuvel genoemd wordt. In 1317 zou hier een kudde schapen geknield hebben toen de Lummense kapelaan hier passeerde met de bloedende hostie in 1317. De familie Palmers de Terlaemen bouwde de kapel ter ere van het Heilig Sacrament van Mirakel. Ook vandaag nog wordt er jaarlijks op 15 augustus, de dag dat Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart gevierd wordt, een processie georganiseerd, die vertrekt vanuit de Sint-Quirinuskerk in Viversel en eindigt aan de Sacramentskapel.
Hoewel de kapel binnen het grondgebied van het Circuit Zolder ligt, kan men de kapel steeds gaan bezoeken. Mensen komen vaak uit dankbaarheid, of op bedevaart tegen koorts en hoofdpijn. Tijdens de zomermaanden juni, juli en augustus, wordt er elke zondagmorgen om 9 uur een eucharistieviering opgedragen.
Op Sacramentsdag, de tweede donderdag na Pinksteren, is er een eucharistieviering om 19 uur. De glasramen vertellen de gebeurtenissen verbonden aan het Heilig Sacrament van Mirakel.
14-02-1977
Eucharistische Mirakelen. Het wonder van Offida, Italië [1280]
Het wonder van Offida, Italië [1280]
Het Eucharistisch Wonder van Offida vond eigenlijk plaats in Lanciano, dezelfde plaats als het eerste wonder dat in dit boek word vermeld. Dit tweede wonder, dat nu bewaard wordt in Offida, een kleine 100 kilometer ten noorden van Lanciano, gebeurde niet door een twijfelende priester, zoals het voorgaande wonder. Dit wonder werd teweeg gebracht door de onenigheid van een ongelukkig gezin.
Een vrouw met naam Ricciarella, de vrouw van Giacomo Stasio, was diep gekwetst door haar ongelukkige huwelijk. Ze deed alles in haar macht om de liefde van haar man te winnen. Uiteindelijk kwam er iemand die beweerde van een manier te weten om de harmonie die zij zocht te vinden. Ricciarella moest de Heilige Eucharistie ontvangen, het in haar keuken verhitten boven een vuur totdat er een poeder ontstaat. Dit poeder moest ze vervolgens oplossen in voedsel of drinken en dat vervolgens aan haar man geven die haar vervolgens zou liefhebben en respecteren.
Wanhopig door alle ellende gaat Ricciarella naar de Heilige Mis en ontving de Heilige Communie. Stiekem liet ze de Hostie uit haar mond vallen in haar jurk. Thuis plaatste ze de hostie op een coppo, een halfcirkelvormige tegel. Ze plaatste deze tegel boven het vuur. Toen de Hostie verhit werd veranderde de Hostie in poeder, maar in een stukje bloederig vlees. Doodsbang van wat ze zag probeerde Ricciarella het te stoppen door as en gesmolten was over de tegel uit te gieten, maar het hielp niet. De tegel zat al snel onder het bloed, het vlees bleef in goede staat.
Ze was radeloos op zoek naar en manier om het bewijs van haar Heiligschennis te laten verdwijnen. Ze pakte een linnen tafelkleed versierd met zijde en kant en wikkelde het om de tegel en de bloederige Hostie. Ze nam het gewikkeld naar buiten, naar de stal en verborg het op de plek waar de afval van het huis en het vuil van de stallen werd verzameld.
Die avond toen haar man Giacomo met zijn paard de stal naderde, weigerde het dier naar binnen te gaan. Dit was in strijd met zijn gewoonlijk meegaande houding. Het beest bleef weigeren ondanks zware straffen van zijn meester. Uiteindelijk gaf het dier toe, maar het beest ging wel zijwaarts naar binnen, zodat het de hoop afval kon zien. Het paard viel uiteindelijk op zijn knieën. Giacomo werd woedend over wat hij zag en beschuldigde zijn vrouw dat zij een vloek had uitgesproken over de stal zodat het paard niet naar binnen durfde. Ricciarella ontkende dit natuurlijk en bleef stil over de werkelijk oorzaak.
Offida, Augustinuskerk, waar het reliek wordt bewaard
Het Heilig Sacrament bleef zeven jaar lang verborgen tussen het afval en al die tijd gingen de dieren zijwaarts in en uit de stal, alsof ze eerbied toonden aan de hoop afval.
In plaats van de vrede die Ricciarella gehoopt had te krijgen door haar heiligschennis werd ze dag en nacht geteisterd door schuldgevoelens over haar zonde. Uiteindelijk besloot ze haar zonde op te biechten bij een priester van het klooster van de Heilige Augustinus in Lanciano. Ze ging te biechten bij de prior, Giacomo Diotallevi, iemand uit Offida.
Geknield voor de biecht kon Ricciarella niet spreken door haar tranen. De priester bleef haar vertellen niet bang te zijn en in vrede te zijn, maar ze bleef huilen. Uiteindelijk, nog steeds niet in staat om te spreken over de heiligschennis, vroeg ze de priester om te helpen en hij begon verschillende zonde op te noemen. De priester kwam aan het einde van de lijst met zonden en zag dat Ricciarella nog niet had bekend. Pater Giacomo zei toen: "Ik heb alle zonden genoemd die je kan hebben begaan. Ik zie niet in wat jou fout geweest kan zijn, tenzij je God hebt vermoord."
"Dat is mijn zonde!" zei ze, "ik heb God gedood!" Toen vertelde Ricciarella het verhaal over haar heiligschennis.
Verrast door het verhaal dat uiteindelijk tot hem kwam gaf Pater Giacomo de absolutie aan Ricciarella, en vertelde dat ze in vrede kon leven. Hij liet wel de Hostie direct verwijderen uit de hoop afval.
Na zich goed te hebben gekleed ging hij naar de stal en begon, onbezorgd om bacteriën en ziekten, het afval te verwijderen. Toen hun verbazing zag hij dat het tafelkleed, de tegel en de Hostie niet door de afval waren aangetast. Het leek alsof ze pas begraven waren. Pater Giacomo bracht toen de tegel, de Hostie en het tafelkleed naar het klooster.
Een paar dagen later ging hij, met toestemming van zijn overste, naar zijn moederdorp Offida en toonde het Wonder aan Pater Michele Mallicano en andere toeschouwenden van de stad. Allen waren ze het er over eens dat deze wonderlijke Hostie de hoogste Eer moest ontvangen en er een speciale relikwieënschrijn moest gemaakt worden. Voor deze relikwieënschrijn was een hoop zilver gegeven. Er werd besloten dat de kunstenaars uit Venetië de taak kregen om een relikwieënschrijn te maken in de vorm van een artistiek kruis; het moest niet alleen de wonderlijke Hostie bewaren, maar ook een splinter van het hout van het kruis van Christus.
Zilveren reliekschrijn
Pater Michele bracht samen met een andere priester de Hostie naar Venetië. Daar ontbood hij een juwelier om de relikwieënschrijn te maken, en ze legden de juwelier een zwijgplicht op, zodat hij niemand het doel van zijn werk zou vertellen. De juwelier ging akkoord en ontving de kelk met daarin de Hostie. Direct daarna kreeg hij ernstige koorts. De man was niet in staat van Genade omdat hij een doodzonde had begaan. Nadat hij deze zonde had gebiecht trok de koorts weer weg.
Toen het kruis dat hij moest maken af was, sloot de juwelier de splinter en de wonderlijke Hostie achter twee aparte kristallen glazen, en gaf het resultaat aan de twee priesters die teruggingen van Venetië naar Offida. De juwelier verbrak echter zijn zwijgplicht en vertelde alles aan de Magistraat van Venetië. Hij adviseerde dat het kruis en de inhoud van de priesters afgenomen moest worden en bewaard moest worden in Venetië. De Magistraat vond dit een goed idee en liet een schip sturen om de priesters te onderscheppen. Een storm op zee maakt het echter onmogelijk om te kunnen varen en ze staakten hun plannen.
Toen de priesters aankwamen in Ancona vertelden enkele handelaren uit Venetië hen over de plannen van de Magistraat en van de wonderlijke ontsnapping door de storm op zee. Onder constante begeleiding van God kwamen de priesters veilig aan in Offida met het kostbare kruis.
Toen deze gebeurtenissen plaatsvonden zijn ze opgetekend op perkament dat, jammer genoeg niet meer te vinden is. Maar een authentieke kopie, gemaakt door Giovanni Battista Doria van 18 april 1788 is wel bewaard gebleven.
Hoog in het hoofdaltaar van de kerk van de Heilige Augustinus in Offida, ook wel bekend als de Kerk van de Wonderlijke Eucharistie, is een plaats gemaakt voor het zilveren kruis met de Wonderlijke Hostie. De tegel waarop Ricciarella de Hostie verhitte zit nog steeds onder het bloed en bevind zich in glazen kist. Het tafelkleed waarin de tegel en de Hostie gewikkeld zijn geweest wordt ook onder glas bewaard. Ook zijn er schilderijen in de kerk die de gebeurtenissen afbeelden.
Augustinuskerk: interieur
De tegel waarmee de Hostie werd verhit
Het tafelkleed
13-02-1977
Eucharistische Mirakelen. Het wonder van Slavonice, Tsjechië [1280]
Het wonder van Slavonice, Tsjechië [1280]
Het wonder van Slavonice is makkelijk te vertellen. Het is het jaar 1280. Een herder die zijn kudden in de velden buiten de stad liet grazen, verbaasde zich over een mysterieus vuur dar brandde boven planten die een rots hadden begroeid. Toen hij dichterbij dit spektakel kwam zag hij in de vlammen een Hostie die volledig onaangetast bleef door de vlammen en de hitte. De priester die gevraagd was om te komen herkende de Hostie als een Hostie die kwam uit een hostiedrager die een jaar geleden gestolen was. De dader was nooit gevonden maar het was duidelijk dat hij zich op deze plaats had ontdaan van de Hosties.
Slavonice, Tsjechië
De priester plaatste de Hostie in een pyxis, die hij bij zich had, en ging, samen met een hele massa mensen die op het mysterieuze vuur waren afgekomen, terug naar het dorp, niet ver daarvandaan. Toen ze bij de poorten van de stad aankwamen merkte ze op dat de Hostie was verdwenen uit de pyxis. De Hostie werd opnieuw gevonden tussen de vlammen boven de rotsen. De priester plaatste opnieuw de Hostie in de pyxis en vertrok opnieuw naar de stad. Maar de Hostie verdween opnieuw. Pas toen de priester en de mensen beloofden om van de vindplaats een heiligdom te maken bleef de Hostie in de pyxis zodat ze de Hostie mee konden nemen naar de parochiekerk.
De belofte kwamen ze na en op die plaats bouwden ze een kapel die al snel te klein bleek voor de hoeveelheid mensen die van grote afstanden kwamen om de Wonderlijke Hostie te aanbidden. Voor deze pelgrims waren bijzonder toelatingen gegeven door Bisschop Dietrich van Olomouc en later ook door Gregorius, de bisschop van Praag.
De kapel bleef erg in trek tot het begin van de vijftiende eeuw, toen Hussieten het land overtrokken in vernietiging en ketterij. De kapel werd met de grond gelijk gemaakt, de stapel rotsen waar het vuur verscheen bleef onaangetast. Toen de Hussieten weer vertrokken werd er in 1476 een andere kapel op die plaats gebouwd. Deze kapel werd gewijd door de Bisschop van Olomouc, die de kerk noemde: De Kerk van Christus Heilig Lichaam. Net zoals de eerste kapel was ook deze kapel al snel te klein voor de pelgrims die hier naar toe reisden. De kapel werd continu vergroot tot de kerk zoals die nu is. Deze werd in 1491 afgemaakt. Later gaf de paus en aflaat aan iedereen die in geloof de kerk bezoekt en in staat van genade de Heilige Eucharistie ontvangt. Vanwege deze aflaat nam het aantal pelgrims zo sterk toe dat er meerdere priesters nodig waren om de hele groep te voorzien van de Heilige Communie.
Bijzonder in deze kerk is het Altaar van Genade, dat geplaatst is over de stapel rosten waar het wonder gebeurde. Hier wordt nog steeds de Heilige Mis opgedragen. Dit altaar staat een stukje voor het hoofdaltaar en is opvallend in grootte en vorm. Bovenop het Altaar van Genade staat een beeld van twee engelen die een Hostie aanbidden omringd door vlammen en stralen. Een bas-reliëf in de kerk toont de herder die wijst naar de vlammen in het veld, terwijl er een processie voorafgegaan door vlaggen, uit de parochiekerk vertrekt.
Sculpuur van twee engelen die de Miraculeuze Hostie vereren
De verjaardag van de dag dat deze Heilige Hostie was gevonden tussen de vlammen wordt nog steeds gevierd en heet: Bauern-Feuerfest ofwel Het Boeren-Vuurfeest.
12-02-1977
Eucharistische Mirakelen. De twee wonderen van Parijs, Frankrijk [1274 en 1290]
De twee wonderen van Parijs, Frankrijk [1274 en 1290]
In het jaar 1274, toen Filips de Stoute aan de macht was, stal een dief een pyxis van de Kerk van de Heilige Servaas in Parijs en bracht het in stilte naar de Champ du Landit in de buurt van de Abdij van de Heilige Dionysius. Hier opende hij de gouden sluiting van de pyxis om de Hosties weg te gooien, maar zodra de pyxis open was vlogen de Hosties omhoog en begonnen rond zijn hoofd te zweven. Een aantal boeren die de Hosties zagen zweven rond de angstige jonge man gingen naar Mathieu de Vendome, de Abt van de Heilige Dionysius, die op zijn beurt weer de bisschop van Parijs ter hulp vroeg.
Eglise Saint-Gervais
Zowel de Abt als de bisschop gingen samen met andere afgevaardigden van de kerken in de buurt naar de Champ du Landit, waar zij allen de Hosties zagen zweven. Toen de priester die de Hosties geconsecreerd had dichterbij kwam om het te onderzoeken daalde de Hosties in rust op zijn hand neer. Vele mensen begeleidden de priester en de Heilige Hosties terug naar de kerk waar vandaan de Hosties gestolen waren. Deze Hosties bleven in goede staat totdat ze verdwenen tijdens het verschrikkelijke antikatholieke vandalisme van de Franse Revolutie.
Naar aanleiding van dit Wonder beval de bisschop dat elke Vrijdag in de Kerk van de Heilige Servaas een gezang gezongen moest worden ter gedachtenis, en dat er een Getijde gebeden moest worden elke eerste september. Deze viering werd voor vele jaren gehouden, zelfs nog nadat de Hosties waren verdwenen.
Slechts 16 jaar later, in 1290, werd Parijs gezegend met een ander, nog spectaculairder, Eucharistisch wonder. Dit tweede wonder ging over een arme vrouw, die niets van waarde bezat, behalve een jurk die ze verkocht om eten te kopen. Paaszondag kwam eraan, en de vrouw verlangde er met heel haar hart naar om goed gekleed te zijn op Paaszondag. Maar omdat ze niet genoeg geld had om haar jurk terug te kopen vroeg ze de lommerd aan wie ze jurk had verkocht of ze de jurk voor één dag mocht hebben. De lommerd, die bekend stond als niet-christelijk, was benieuwd naar de Hostie die de Katholieke ontvangen tijdens de Heilige Mis. De vrouw kon de jurk volledig terug krijgen als ze hem het geconsacreerde brood gaf, die zij tijdens de Heilige Communie ontving.
Ze gaf toe aan dit schaamteloze voorstel, en de arme vrouw nam deel aan de Heilige Mis en ontving het Heilig Sacrament. Na in het geheim de Hostie van haar tong te halen, bracht ze de Hostie naar het huis van de lommerd die het op een tafel neerlegde. Toen stak, in bijzijn van de arme vrouw en zijn eigen kinderen, hij met een klein mes meerdere malen in de Hostie.
Toen spoot er bloed uit de sneden, die de vrouw en de kinderen raakte. Geschokt van het bloed gooide de man de hostie in een vuur, waar het zweefde tussen de vlammen, onaangetast door de vlammen of de hitte. Nu, nog banger, greep de man de Hostie uit het vuur en gooide, om de Hostie als nog te vernietigen, de Hostie in een vat met kokend water.
Het water werd onmiddellijk rood en bloederig. Het water liep over de rand van de ketel en stroomde over de vloer naar buiten waar het de aandacht trok van voorbijgangers.
Een vrouw was benieuwd waar het vandaan kwam en ging naar binnen. Daar zag ze Onze Verlosser voor de ketel staan. Het beeld van Onze Verlosser verdween vrij snel, maar in de plaats daarvan zag de vrouw de Hostie zweven in de lucht. De Hostie daalde langzaam naar beneden. De vrouw greep een vaas en ving daarmee de Heilige Hostie op. Met grote zorg en eerbied werd de Hostie gebracht naar de Kerk van de Heilige Jean-en-Grevè, waar de Hostie werd bewaard as een kostbare schat en Het wordt geëerd met bijzonder vieringen, zeker op het feest van het Lichaam van Christus.
Vernietiging van de Eglise St-Jean-en-Grève tijdens de Revolutie
De lommer, toen hij het bloed uit de ketel zag lopen, had zich verborgen in een donker hoek. Hij werd later gearresteerd en veroordeeld voor deze daad van heiligschennis.
Koning Filips IV (bijgenaamd Filips de Schone) en de bisschop van Parijs waren vlak na het Wonder op de hoogte gebracht. Uiteindelijk werd het huis waar het wonder had plaatsgevonden omgebouwd tot kapel.
In 1444 was deze wonderbaarlijke gebeurtenis de inspiratie voor een toneelstuk: Het Geheim van de Heilige Hostie. Dit werd opnieuw verhaald in 1533 op het feest van het Lichaam van Christus.
Dit wonderbaarlijke wonder werd onderzocht door Pater Giry, die het opschreef in zijn boek: Dête du Tres-Saint Sacrement [Feest van het Hoogheilig Sacrament]. Hiermee wilde hij de katholieken overhalen om deel te nemen aan de viering ter gedachtenis van dit wonder. Het wonder was ook onderzocht door Monseigneur Guerin, de kanselier van Paus Leo XIII. Monseigneur Guerin schreef zijn bevindingen en feiten over deze gebeurtenis in zijn boek: Vies des Saints, en verklaarde het wonder als authentiek.
De kapel die was gebouwd van het huis waar dit wonder was gebeurd werd vervangen door een kerk die in de loop der tijd onder verschillende namen bekend stond: La Maison ou Dieu fut bouilli [Het Huis waar God werd gekookt], Leglise du Sauveur bouillant [De Kerk waar de Verlosser is gekookt], La Chapelle du Miracle [De kapel van het Wonder]. Uiteindelijk staat het bekend onder twee namen: De Kerk van de Heilige Fransicus en de Tempel van de Billetten. Deze kerk, gebouwd in de veertiende eeuw op de plaats waar het wonder heeft plaats gevonden is gebouwd door de Broeders van Liefde, die ook wel bekend stonden als Billetten, omdat de kleine rechthoekige scapulieren die ze droegen de mensen deed denken aan biljetten [in het engels: billets]
De karmelieten vervingen de Broeder van Liefde en hebben de kerk afgebouwd in 1756, maar in 1812 kwam de kerk in handen van de Lutheranen.
Naast de kerk is de middeleeuwse Cloitre de Billettes, een kloostergang van genade die in uitstekende staat is en nog vaak bezocht word door toeristen.
Eglise évangélique luthériennes des Billettes
Kloostergang
11-02-1977
Eucharistische Mirakelen. Het wonder van Bolsena-Orvieto, Italië [1263]
Het wonder van Bolsena-Orvieto, Italië [1263]
In 1263 stopte een Duitse priester, Peter van Praag, in Bolsena op zijn weg bedevaart naar Rome. Deze priester werd omgeschreven als zeer gelovig en religieus, maar ook als iemand die het moeilijk vond om te aanvaarden dat Jezus echt aanwezig is in de geconsecreerde Hostie. Tijdens het vieren van de Heilige Mis boven de tombe van de Heilige Christina [dat zich bevindt in de kerk genoemd naar deze martelares] sprak hij de woorden van de consecratie uit. Hij had de woorden nog niet uitgesproken of er druppelde bloed van de geconsacreerde Hostie over zijn hand naar het altaar en over het corporaal
Bolsena: Kerk van de H. Christina
De priester was verward. In eerste instantie wilde hij het bloed verbergen, maar hij onderbrak de Mis en vroeg om naar de buurtstad Orvieto gebracht te worden, dit is de stad waar Paus Urbanus IV zich op dat moment bevond.
De Paus luisterde naar het verhaal van de priester en gaf hem de absolutie. Hij zond toen gezanten voor een onmiddellijk onderzoek. Toen alle feiten waren verzameld, beval hij de Bisschop van het bisdom om de Hostie en de linnendoek met de bloedvlekken naar Orvieto te brengen. Samen met Aartsbisschoppen, Kardinalen en andere Kerkelijke afgevaardigden bracht de Paus de relieken naar de kathedraal. De linnen corporal met de bloedvlekken is nog steeds aanwezig en te bezichtigen in de Kathedraal van Orvieto.
Kathedraal van Orvieto
Er wordt gezegd dat Paus Urbanus IV door dit wonder de Heilige Thomas van Aquino inriep om een Proprium voor de Heilige Mis op te stellen en een Getijde gebed te componeren ter ere van de Heilige Eucharistie als het Lichaam van Christus. Eén jaar na het Wonder, in Augustus 1264, introduceerde Paus Urbanus IV de composities van de Heilige en installeerde door middel van een pauselijke brief het Feest van het Lichaam van Christus.
Na het bezoek aan de kathedraal van Orvieto gaan vele pelgrims naar de Kerk van de Heilige Christina in Bolsena om voor zichzelf de plaats van het Wonder te zien. Door de gang aan de noordkant bereikt men de Kapel van het Wonder, waar de vlekken op de vloer zichtbaar zijn, die gemaakt zijn door heet bloed van de Wonderlijke Hostie. Het altaar van het wonder, welke nu vervangen is door een negende-eeuwse troonhemel, bevindt zich nu in de grot van de Heilige Christina. Een beeld van de Heilige is daar in de buurt.
Plaats van het reliek
Originele reliek met de bloedvlekken
Voorstelling van het mirakel, geschilderd door de Italiaanse Schilder Rafaël
In augustus 1964, op de 700ste verjaardag van de instelling van het feest van het Lichaam van Christus, vierde Paus Paulus VI de Heilige Mis op het altaar waar de Heilige Corporaal bewaard wordt in een gouden schrijn in de Kathedraal van Orvieto. Zijne Heiligheid reisde naar Orvieto met een helikopter en was de eerste paus in de geschiedenis die met zon vervoersmiddel reisde.
Twaalf jaar later bezocht dezelfde bisschop Bolsena en sprak daar via de televisie tot het éénenveertigste Internationale Eucharistisch Congress, waarna hij zijn zaken in Philadelphia afrondde. Tijdens deze toespraak sprak Paus Paulus VI over de Eucharistie als een onuitputtelijke en groot wonder.
Vele jaren lang waren er in Regenburg [officieel Ratisbon geheten] twee kapellen met dezelfde naam, De Heilige Verlosser, en beide kapellen hebben een interessante geschiedenis in verband met het Gezegend Sacrament.
De oudste kapel werd opgericht in het jaar 1255. Op 25 maart van dat jaar, dit was op Witte Donderdag, bracht een priester met de naam Dompfarrer Ulrich von Dornberg de Eucharistie bij de zieken van de parochie. Hij kwam bij een kleine stroompje, Bachgasse, en stapte voorzichtig op de plank die als brug over het water diende. Hij gleed uit en liet de ciborie, die hij droeg, vallen. De Hosties vielen uit de ciborie en lagen over de banken van de stroom. Met enige moeite verzamelde hij de Hosties.
Mirakel van het Kruis en de Kelk
De parochianen, toen ze hoorden van dit ongeluk, besloten om een kapel te bouwen op de plek waar de Hosties waren gevallen, om de schade gedaan aan het Heilige Sacrament [ook al was het een ongeluk] te herstellen. Meteen werd begonnen met de bouw van een houten kapel die drie dagen later af was op 28 maart. Bisschop Albert van Regensburg noemde de houten kapel de kapel van de Heilige Verlosser en wijdde de kapel op 8 september 1255. Het wonder van Regenburg gebeurde in deze kapel twee jaar later.
Tijdens het Hoogheilig Offer dacht de priester (wiens naam verloren is gegaan) na over de aanwezigheid van Jezus in de Eucharistie. Plotseling leek het alsof het lichaam aan het kruis van het hoofdaltaar tot leven kwam. Een hand van Onze Heer maakte zich los van het kruis, reikte naar voren en greep de kelk uit de handen van de priester! Geschokt en bang stapte de priester achteruit. Hij keek naar dit wonder en vroeg nederig vergeving voor zijn twijfel. Nadat de priester vergeving had gevraagd werd de kelk pas weer teruggegeven.
Na dit wonder kwamen groten groepen, vaak van grote afstanden, naar deze kerk. Met de vele giften werd de houten kapel vervangen door een stenen gebouw in 1260. Een tijdje nadat de stenen kapel af was werd de naam veranderd van Kapel van de Heilige Verlosser naar Kreuzkapelle, ofwel Kruiskapel ter ere van de wonderlijke crucifix die daar word vereerd.
Regensburg, Kreuzkapelle
In 1267 werd er naast de stenen kapel een klooster gebouwd. Het werd toevertrouwd aan de Augustijnen, die het onderhielden tot het jaar 1803. In 1855 was kapel zo ver vervallen dat hij gesloopt moest worden. Omdat de mensen zo erg treurden om het verlies werd in de buurt een nieuwe kapel gebouwd. Er wordt beweerd dat tijdens de eerste wereldoorlog, echter, deze kapel is ontwijd.
De geschiedenis van Regenburgs tweede Kapel van de Heilige Verlosser begint in 1476 met een 13-jarige jongen die uit de kerk van de Heilige Emmarem een zilveren ciborie stal, waarin nog een groot aantal geconsecreerde Hosties aanwezig was. Terwijl hij door de straten renden gooide hij de Hosties tegen een huis. Toen de Hosties gevonden waren werden ze verzamelend met waardigheid en in ceremonie werden ze teruggedragen naar de Kathedraal in de aanwezigheid van Bisschop Hendrik IV van Regensburg.
De eigenaar van het huis waar de jongen de Hosties tegenaan had gegooid walgde van het zondige ongeval. Met de hulp van zijn buren werd er dat jaar nog een kapel door hem gebouwd. Deze kapel van de Heilige Verlosser bevond zich in Weissen-Hahnen-Gasse, De steeg van de Witte Haan.
In 1542, vier jaar voor de dood van Martin Luther, werd de kapel ingenomen door de Lutheranen. Voor vele eeuwen heeft de kapel dienst gedaan als een herberg.
Er zijn in Regensburg vele traditionele missen en processies ter ere van de Hoogheilige Eucharistie.
Op het feest van de Heilige Johannes de Doper, ging Jaroslas nederig biechten en ontving hij de Heilige Eucharistie. Naar zijn voorbeeld volgden de andere soldaten ook in het ontvangen van deze Heilige Sacramenten, ter voorbereiding op het gevecht wat ze hadden gepland voor die avond.
Sommige soldaten bleven achter om de stad Olomouc te beschermen, de anderen verzamelden zich, vlak na middernacht, buiten de poorten van de stad, om het gevecht te kunnen beginnen. Opnieuw deden de soldaten weer precies wat hun leider ook deed: hij stapte van zijn paard af en knielde in de stof naast zijn paard. Toen alle soldaten waren geknield bad Jaroslas een gebed tot de Moeder van God en beloofde Haar om een kerk te bouwen ter ere van Haar als hun gevecht goed zou aflopen. Luidkeels riepen ze het Ave Maria, en de soldaten bestegen hun rijdieren weer en bestormden de vijand.
Niet alleen reden ze onder de bescherming van de Moeder van God, maar ze werden ook gesterkt door de werkelijke aanwezigheid van Jezus in de Eucharistie. Na de communie van de soldaten die dag daarvoor waren er nog vijf hosties over. Jaroslas heeft deze hosties in een ciborie laten plaatsen en deze werd door een priester ter paard meegedragen naar het gevecht. Jaroslas zag dit gevecht als dit van het Oude Testament toen, op bevel van God, de Ark van het Verbond werd gedragen door de Israëlieten [Josua 6].
In die nacht voerde het gevecht, bloederig en kostbaar in mensenlevens. De leider van de Tartaren was gedood en de vijand was zo geslagen dat het duidelijk was dat de Katholieken hadden gewonnen. Geschrokken door het grote aantal doden aan hun kant, en ontmoedigd door de dood van hun leider, verlieten de Tartaren Moravië en gingen naar Hongarije waar ze groeiden in kracht en doorgingen met hun golven van vernietiging.
De overwinning over de Tartaren wordt toegedragen aan de aanwezigheid van de Eucharistie op het slagveld, maar dit was slechts een deel van het wonder waar Olomouc trots op is.
De priester brengt de hosties terug naar de kerk
Na afloop van het gevecht, toen de Hosties naar de kerk werden teruggebracht, was de priester verwonderd. Hij zag dat elke Hostie een heldere glanzende rooskleurige cirkel had. Toen hij die aan de congregatie liet zien prijsden ze de Almachtige God voor de overwinning en voor dit Wonder dat zo duidelijk Zijn kracht en eer heeft laten zien.
08-02-1977
Eucharistische Mirakelen: Daroca, Spanje [1239]
Het wonder van Daroca, Spanje [1239]
In de stad Daroca, in het noordoosten van Spanje, zijn ze erg trots op de historische geschiedenis en op het belang van hun stad in de tijd van de Romeinen, toen het de negende post was op de Romeinse Militaire route van Laminium, wat tegenwoordig Fuenllana heet, [in een district dat toen Carpetania werd genoemd] naar Caesaraugusta, wat tegenwoordig Zaragoza heet. Buiten de stad werden de Romeinse consul Quintus Cecilius Metelus en zijn legioenen verdreven in het jaar 143 voor Christus. Voorbij de stad is de rivier de Jiloca, langs wiens banken de dappere ridder, El Cid, in victorie liep met zijn troepen na een campagne tegen de Moren.
De geschiedenis van de stad lijkt nog steeds in leven in haar Romeinse, Moorse en middeleeuwse muren, kastelen, torens, pleinen en straten. In de kerken en musea kunnen kostbare kunstwerken gevonden worden met Romeinse en Gotische invloeden, of invloeden van de Renaissance.
Van alle oude gebouwen en kostbare schatten ligt de grootste trots van Daroco in de reliek van de Sagrados Corporales, de Heilige Corporalen, wat teruggaat naar het jaar 1239, het jaar van het Wonder.
In dat jaar, toen Valencia onder de heerschappij viel van de katholieke koning Don Jaime, besloot de Saraceense koning Zaen Moro om de stad opnieuw in te nemen met nieuwe manschappen die hij vergaart had in de noordelijke staten van Afrika. De Katholieke koning kwam hier achter en liet, wetende dat hij veel minder troepen had, buiten een Mis opdragen zodat alle soldaten en hun leiders de Eucharistie konden ontvangen. Koning Jaime bevestigde de soldaten dat als ze op deze manier gesterkt de strijd zouden aangaan, ze konden vechten zonder vrees en met puurheid op hun lippen.
Direct na het uitdelen van de Heilige Communie vielen de Saracenen aan in een onverwachte aanval. De priester was geschokt en bevreesd door de plotselinge en heftige strijd. In plaats van het nuttigen van de overgebleven zes Hosties, plaatste hij deze Hosties veilig in twee corporalen. Om de veiligheid nog verder te garanderen verborg hij ze onder stenen niet ver bij het altaar vandaan.
Sagrades Corporales en de Kapel
Na het gevecht, dat de Saracenen in schande verloren hadden, keerden de Katholieke soldaten terug en knielden voor het altaar om God te bedanken die hen deze overwinning had geschonken. De priester was in de tussentijd op zoek naar de Hosties die hij verborgen had. Hij had grote moeite deze plaats te vinden totdat hij door goddelijke ingeving de plaats wist te vinden. Na het terugvinden van de corporalen was hij verbaasd dat de zes Hosties waren verdwenen en ze zes bloedvlekken hadden achtergelaten. De priester vroeg zich af waarom God dit wonderlijke gebeuren liet plaatsvinden. Hij zag het als een teken van Gods bescherming en liefde voor de katholieke soldaten. De priester bracht toen de bebloede corporalen bij de soldaten voor hun inspectie en erkenning.
Omdat de Mis gevierd was in het veld, buiten Valencia, waren er drie steden ... Teruel, Catalayud en Daroca ... die beweerden dat het Wonder binnen hun grenzen had plaatsgevonden. Alle drie wilden ze de Heilige Corporalen zelf krijgen en bewaren. Dit probleem werd uitvoerig besproken en uiteindelijk werd besloten om het lot te laten beslissen. De Corporalen werden geplaatst op de rug van een muilezel, die vrij mocht lopen naar welke stad hij wilde. De muilezel liep naar de poort van Daroca.
Een kerk werd toen gebouwd in Daroca om de bebloede Heilige Corporalen in te bewaren. Deze kerk is vergroot in de vijftiende en zestiende eeuw en draagt nu de naam: De Gemeenschappelijk Kerk van de Heilige Maria [de Colegiata]. Langs de muren van de Kapel van de Heilige Relieken zijn afbeeldingen van het wonder zichtbaar naast albasten beelden in middeleeuwse houding. De schrijn bevat nog steeds de Corporalen waarin de bloedvlekken duidelijk zichtbaar zijn.
Daroca, Colegiata de Santa Maria
Het wonder was zeer bekend in die dagen en het wonder word genoemd in vele officiële documenten, met name in documenten uit 1340. Het wonder was het onderwerp voor vele documenten in de vijftiende eeuw en het verhaal van het wonder is geschreven door verschillende beroemde mensen.
Voor meer dan zeven eeuwen zijn de Sagrados Corporales het kostbaarste en dierbaarste bezit van Daroca.
07-02-1977
Eucharistische Mirakelen: Florence, Italië [1230 en 1595]
Eucharistische Mirakelen
De twee wonderen van Florence, Italië [1230 en 1595]
De Kerk van de Heilige Ambrosius, dat zich bevind in het centrum van Florence, is bevoorrecht met niet een, maar zelfs twee Eucharistische wonderen.
Het eerste wonder vond laats op 29 december 1230. Hierbij was een priester betrokken, met de naam Uguccione. Op dat moment was hij parochievicaris voor het klooster van zusters dat verbonden was met de Kerk van de Heilige Ambrosius.
Op een morgen, na de Heilige Mis, was de priester in een afwezige bui en vergat toen de kelk droog te vegen, waardoor er een klein beetje geconsecreerde wijn achterbleef in de gouden kelk. De volgende ochtend bereidde hij zich voor, voor een nieuwe Heilige Mis, en was verbaasd toen hij op de bodem van de kelk een laagje aantrof van gestold Bloed!
Na 750 jaar is dit bloed nog steeds perfect bewaard. In de Kerk van de Heilige Ambrosius, waar het Wonder wordt bewaard, zijn de muren versierd door Cosimo Rosselli met schilderijen van de processie met het Wonderlijke Eucharistische Wonder door de straten van Florence in 1340 toen de stad geplaagd werd met een epidemie.
Het tweede wonder vond plaats op 24 maart 1595 toen de altaardwaal van het hoofdaltaar vlam vatte en daarmee het altaar en het tabernakel beschadigde. Een pyxis met geconsecreerde Hosties viel op de grond en viel open. De Hosties die op het kleed voor het altaar vielen kromden en verschrompelden en voegden samen door de hitte van het vuur. Ondanks alles is deze verzameling van Hosties in perfecte staat bewaard gebleven, nu al voor 400 jaar.
Vandaag de dag worden de twee Wonderen bewaard in dezelfde monstrans. Aan de bovenkant van de Monstrans is een bakje, beetgehouden door een gouden engel, waarin een pas geconsacreerde Hostie geplaatst kan worden. Hieronder, tussen twee grotere engelen, is een kristal waardoor men een kristallen glas kan zien waarin het gestolde Bloed zich bevind van het Wonder van 1230. Hier weer onder, achter een kristallen glas, is de Hostie van 1595 te zien. Deze relikwieënschrijn wordt bewaard in een kapel, in een wonderschoon tabernakel gemaakt door Mino van Fiesolie in 1481.
Reliek met de monstrans met beide mirakelen
Elk jaar wordt de Monstrans met de twee Eucharistische Wonderen uitgesteld in de Kerk van de Heilige Ambrosius. Volgens de pastoor van de parochie zijn deze wonderen een sterke herinnering aan de werkelijke aanwezigheid van Jezus in de Eucharistie.
06-02-1977
Eucharistische Mirakelen: Santerem, Portugal [± 1300]
Eucharistische Mirakelen
Het wonder van Santerem, Portugal [begin dertiende eeuw]
In het dorpje Santarem, ongeveer 56 kilometer ten zuiden van Fatima, leefde er een vrouw die een ongelukkig leven leidde dankzij de handelingen van haar ontrouwe echtgenoot. In haar extreme verdriet zocht ze hulp bij een tovenares, die haar beloofde haar te ontdoen van al haar lasten in ruil voor een geconsacreerde hostie. Na lang te hebben getwijfeld gaf de vrouw uiteindelijk toe en bezocht de Kerk van de Heilige Stephanus. Na het ontvangen van de Heilige Communie, verwijderde ze de Hostie van haar tong en verborg de Hostie in haar sluier, met de bedoeling de Hostie aan de tovenares te geven.
Maar binnen enkele ogenblikken begon er bloed te vloeien van de Hostie. De hoeveelheid bloed nam snel toe zodat het bloed ook droop van haar sluier, en hiermee de aandacht trok van omstanders. Omdat ze bloed zagen op de hand en arm van de vrouw dachten velen dat ze gewond was en kwamen haar te hulp. De vrouw ontweek hen en rende naar huis, terwijl ze een spoort van bloed achter zich liet.
In de hoop de bloederige sluier en haar inhoud te verbergen stopte ze de sluier in een kist; maar tijdens de nacht moest ze het wel aan haar man laten zien, want er scheen een mysterieus licht vanuit de kist, die door het hout heen scheen en zo het hele huis verlichtte. Beide knielden in aanbidding neer totdat de zon opkwam, toen hebben ze de parochiepriester geroepen.
Het nieuws van deze mysterieuze gebeurtenis verspreidde zich snel en trok de aandacht van vele mensen, die het wonder voor zichzelf wilde overwegen. Vanwege de rage die er om ontstond werd direct een bisschoppelijk onderzoek ingesteld.
De Hostie werd in een processie gebracht naar de Kerk van de Heilige Stephanus, waar de Hostie in was werd gesloten en geplaatst werd in het tabernakel. Enige tijd later toen het tabernakel werd geopend, ontdekte men een nieuw wonder. De was, waarin de Hostie was gesloten, was in stukken gebroken en de Hostie lag in een kristallen pyxis. Deze pyxis werd geplaatst in een zilveren en gouden peervormige Monstrans, de versierd was met 33 stralen licht. De pyxis wordt nog steeds in deze monstrans bewaard.
Heiligdom
Na de erkenning van de kerkelijke autoriteiten, die geen reden zagen om het wonder te veroordelen of te verzwijgen werd de Kerk van de Heilige Stephanus omgedoopt tot "De Kerk van het Heilig Wonder." Het is in deze kerk dat de Hostie nog steeds word bewaard en uitgesteld voor de aanbidding en verering door de pelgrims. In het schip van de kerk, hoog aan beide kanten, zijn schilderijen die het Wonder afbeelden.
De Hostie is iets onregelmatig van vorm, met kleine adertjes die van boven lopen naar beneden waar een hoeveelheid bloed wordt bewaard in het kristal. Dr Arthur Hoagland, een arts uit New Jersey, die de Wonderlijke Hostie al vele malen heeft aanschouwd in de afgelopen jaren, bemerkte dat het bloed op de bodem van het kristal de ene keer de kleur had van vers bloed, en de andere keer de kleur van gedroogd bloed.
Kerk van het H. Wonder
Het wonder, dat plaatst vond in het begin van de dertiende eeuw, bestaat nu al voor 700 jaar.
05-02-1977
Eucharistische Mirakelen: Alatri, Italië [1228]
Eucharistische Mirakelen. Het wonder van Alatri, Italië [1228]
Een jonge vrouw uit de stad Alatri voelde zich aangetrokken tot een knappe jongeman, die vele aanbidders had. Tevergeefs probeerde zij zijn aandacht en interesse te wekken door op zoek te gaan naar iemand die haar een liefdesdrank kon geven, en kwam al snel in aanraking met een vrouw die er meer van af zou weten. De jonge vrouw moest zo snel ze kon deelnemen aan de Eucharistie en voordat de Hostie zacht zou worden de Hostie bewaren in een doek. "Want," zo zei de vrouw "welk medicijn is sterker dan eentje gemaakt met het Heilig Lichaam van de Koning der Harten?"
De jonge vrouw deed zoals ze was gevraagd en was ervan overtuigd dat niemand had gezien dat ze het Heilige Sacrament had verwijderd. Haar geweten echter speelde haar echter bijna direct parten. Tijdens haar wandeling naar huis, en zeker toen ze het huis binnenliep, voelde ze haar geweten zo erg, dat ze het probeerde te kalmeren door de Heilige Hostie te verbergen. Ze plaatste het Heilige Sacrament in een kleine zak en zocht naar een veilige schuilplaats. Ze besloot uiteindelijk te gaan voor een afgelegen hoek van het huis waar brood bewaard werd.
Twee dagen en nachten gingen voorbij. Tijdens de lange nachten werd de jonge vrouw geteisterd door nachtmerries en ze dacht stemmen te horen die haar veroordeelden tot het eeuwige vuur. Op de derde dag, vlak na zonsopgang, kwam ze uit haar bed en nam de Hostie. Terwijl ze twijfelde of ze de Hostie moest brengen naar de vrouw die haar zulk slecht advies gegeven had, of terug moest geven aan de kerk, opende ze de zak en haalde de linnendoek eruit, waarin de Hostie zat. Tot haar schrik zag ze dat de Hostie niet langer bestond uit brood, maar Het had nu de kleur van vlees, en ze voelde dat het leefde.
Haar tranen en gehuil trokken de aandacht van de andere leden van haar gezin die naar haar toe kwamen gesneld. Ze zagen het wonder en lichtten snel de buren in. Het nieuws verspreidde zich snel over de hele gemeenschap en, door de boodschappers, over de hele stad.
Toen de parochiepriester het hoorde ging hij met andere priesters naar haar huis en namen ze de zak mee waarin de Hostie zich bevond. Ze bedekten het met een sluier. Terwijl ze terug liepen naar de kerk besloot de priester om de Hostie naar de bisschop te brengen, omdat hij zich bewust was van de commotie en het enthousiasme van de menigte die het wonder voor zichzelf wilden houden.
Er wordt beweerd dat onder de mensen die de priester begeleidde er eentje was die ze miste, de vrouw die de suggestie aan de jonge vrouw had gegeven. Deze vrouw bevestigde later dat toen ze het hoorde over het wonder ze zich had opgesloten in haar huis en haar verdediging voorbereidde. Ze besloot om te verklaren, naast andere dingen dat ze een goed en eerlijk persoon was die gebeden opzei, dat de jonge vrouw een leugenaarster was die haar vals beschuldigde. Toen ze tevreden was met haar verdediging voelde ze zich beter en toen de boodschapper kwam met een uitnodiging van de bisschop ging ze ook met hem mee. Toen ze zag dat de menigte haar niet vijandig was, voelde ze nieuwe sentimenten, en besloot ze zich voor de voeten van de bisschop neer te werpen en om vergeving te vragen.
Ondertussen was in de kathedraal de Hostie geplaatst op het altaar tussen kaarsen en bloemen. De rij mensen die dichterbij kwamen om het Wonder te zien leek eindeloos. De volgende dag toonden de mensen uit nabij gelegen gebieden ook interesse. Tijdens dit alles was bisschop Giovanni van Altari bijna constant in gesprek met kerkelijke of burgerlijke mensen die hem over dit wonder wilde onderhouden.
Kathedraal van Alatri
Terwijl iedereen het er mee eens was dat een grote Heiligschennis had plaats gevonden wisten ze niet welke zware en toonaangevende straf ten deel moest vallen aan de twee vrouwen. Een brief werd toen opgesteld door bisschop Giovanni en geadresseerd aan de Hoogste Pontifex, Gregorius IX, waarin kort de heiligschennis werd omschreven, alsmede het wonder dat daaruit volgde. De Heilige Vader werd gevraagd welke straf de vrouwen moesten ondergaan, die schuld hadden bekend en in berouw waren. Na zorgvuldig de zegels en handtekeningen van de Bisschop en zijn verwanten te hebben aangebracht werd de brief verstuurd naar Rome door een koerier.
Tijdens Pasen van datzelfde jaar, 1228, kon de bisschop van Alatri het antwoord van de Paus in vreugde tonen. Het antwoord droeg de datum van 13 maart. Het document met de handtekening van de Paus wordt zorgvuldig bewaard in de archieven van de Kathedraal van Alatri. Na het herhalen van de feiten in deze zaak stelde de Pontifex:
...we moesten onze diepste dank betuigen aan Hem, die, altijd werkend op de meest wonderlijke manieren in al Zijn daden, op sommige aangelegenheden werkt met wonderen en nieuwe wonderen laat zien om de zondaars tot boetedoening te roepen, heidenen tot bekering te brengen en daarmee slechte daden van heiligschennis rechttrekt tot het geloof in de Katholieke Kerk, haar hoop verstevigt en haar goedheid aanwakkert.
Daarom, dierbare broeder, via deze apostolische brief, hebben we besloten om een lichtere straf op te leggen aan het meisje die, naar onze mening, deze serieuze zonde beging, meer uit zwakheid dan kwaadaardigheid, zeker in achtnemend dat ze oprecht spijt had toen ze haar zonde opbiechtte. Tegen de aanstichtster, echter, die met haar perversiteit het meisje overhaalde tot het begaan van deze heiligschennis, mag je die disciplinaire maatregel nemen die jouw het meest toepasselijk is. Laat haar ook de bisschoppen bezoeken in de omgeving, om haar zonde voor hen te bekennen en hun vergeving te vragen, met oprechte onderdanigheid.
De wonderlijke Hostie bleef in perfecte conditie door de eeuwen heen tot het jaar 1700, toen bisschop Monseigneur Guerra een klein gedeelte ervan weggaf aan Kardinaal Cybo. Dit gedeelte was omschreven als een stukje ter grote van een kikkererwt. Dit kleine stukje werd geplaatst in een relikwieënschrijn gemaakt door de kardinaal, die de opdracht gegeven had aan de Kerk van de Sancta Maria degli Angeli alle Terme in Rome, waar hij graag begraven had willen worden. Echter, toen de kloosterlingen die deze kerk onderhielden, later werden overgeplaatst, verplaatsten zij de Hostie naar een andere plaats, misschien omdat ze het verzoek van de kardinaal, dat de Hostie daar moest blijven, vergeten waren. Sindsdien is meerdere malen geprobeerd om dit kleine stukje van de Heilige Hostie terug te vinden, maar zonder enig succes.
Het grootste deel van de wonderlijke Hostie, dat in een eigen kapel in de kathedraal van Alatri wordt bewaard, wordt twee maal per jaar tentoongesteld: op de eerste zondag na Pasen [op het feest van de Goddelijke Barmhartigheid] en de eerste zondag na Pinksteren [op het feest van de Heilige Drievuldigheid]. Vanwege zijn nederige oorsprong wordt dit ook het "Het wonder van de armen" genoemd.
Heiligdom
In 1960, tijdens de viering van het vijfentwintigste bisschoppelijk jubileum, verklaarde bisschop Edoardo Facchini van Altari dat hij bekend was met het diepe geloof van de mensen in de werkelijke aanwezigheid van Jezus in de Eucharistie, welke door het wonder van de geïncarneerde Hostie, die wordt vereerd en bewaard in onze basiliekkathedraal, werd bevestigd. De bisschop leek het goed om tijdens deze viering door te gaan met de canonieke erkenning van dere heilige reliek, die werd uitgevoerd in de aanwezigheid van een andere bisschop en andere geestelijken.
De monstrans werd uit de kapel genomen en naar een gedeelte in de kathedraal gebracht, waarvan de zegels zorgvuldig werden onderzocht en intact bleken te zijn. Het glas waar de Hostie in bewaard werd, werd verwijderd van de monstrans; en het lint van rode zijde en de zegel van Monseigneur Pietro Saulini, bisschop van Alatri, werden herkend. Deze waren dezelfde als die omschreven in de notulen van de vorige canonieke erkenning op 1 december 1886.
Na het verbreken van de zegel nam bisschop Facchini de wonderlijke Hostie. Hij verklaarde dat deze er nog steeds hetzelfde uitzag als in de vorige erkenningen ... dat wil zeggen: een stuk vlees dat bruin van kleur was, dat een cilindrische vorm had aangenomen door het glas waarin het heeft vastgezeten, en dat glansde op de plaatste waar het met het glas in aanraking was geweest.
Na het overleg met de getuigen en hun erkenning en tevredenheid met het onderzoek werd de wonderlijke Hostie teruggeplaatst achter het glas en gesloten met een dubbele zegel. Toen werd deze in zijn zilveren en gouden monstrans geplaatst, die eruitziet als een stralend kruis van goud.
Voor de zevenhonderdvijftigste verjaardag van het wonder in 1978 werden speciale vieringen gehouden en lezingen gegeven. Deze lezingen zijn bewaard in boekje die ook de details van het wonder bevatte. Tijdens de vieringen voor deze verjaardag verklaarde Mgr. Cesario DAmato dat het wonder blijft bestaan. Het is zichtbaar, onverwoestbaar, echt.
De geschiedenis van dit wonder begint met een vrouw uit Augsburg, die op het idee kwam om een geconsecreerde Hostie in haar huis te bewaren. Daarom ontving ze op een ochtend de communie, en haalde de Hostie weer uit haar mond, en bracht het naar haar huis. Daar maakte ze van was twee delen en plaatste de Hostie daar tussen. Ze sloot de randen met was en creëerde op die manier een soort van relikwieënschrijn. Op deze manier bewaarde ze het Heilige Sacrament voor vijf jaar. Gedurende die vijf jaar werd haar geweten geprikkeld zodat ze in 1199 tenslotte alles opbiechtte aan de parochiepriester, die onmiddellijk haar huis bezocht en de Hostie terugbracht naar de Kerk van het Heilig Kruis.
Onder de priesters van de parochie was er een man met naam Berthold, een koordirigent die beschouwd werd als een zeer vroom man. Pater Berthold werd gevraagd om de wassen relikwieënschrijn te verwijderen, en het was ook hij die voor het eerst opmerkte dat een gedeelte van Hostie was veranderd op iets wat op vlees leek, met duidelijke rode lijnen. Alle priesters van de gemeenschap die de opening van de wassen omsluiting meemaakten waren verbaasd. Ze bespraken het onderwerp vrij grondig en bedachten dat de aard van het de Hostie beter te bepalen is als ze het in twee stukken gedeeld kon worden. Tot hun verbazing kon het niet gedeeld worden, omdat het aan elkaar bleef met draadachtige adderen. Toen wisten ze zeker dat het monster het vlees van Jezus Christus was.
Augsburg, Bendiktijnerklooster Heilig Kreuz
Sommige priesters waren sprakeloos bij dit schouwspel, anderen waren bang en sommigen uitten de suggestie dat deze transformatie het best geheim gehouden kon worden. De koster echter kwam met de opmerking dat zoiets verteld moest worden aan de bisschop, en dus werd de bisschop erover ingelicht.
In de aanwezigheid van bisschop Udalskalk, die de Wonderlijke Hostie zorgvuldig onderzocht, zagen vele mensen van de parochie en priesters uit andere gebieden ook dit Wonder. De bisschop liet toen de hostie weer opsluiten in de laag was, zodat deze veilig naar de kathedraal gebracht kon worden.
In de kathedraal werd de Hostie tentoongesteld van Pasen tot het feest van de Heilige Johannes de Doper. Tijdens deze tentoonstelling vond er een tweede wonder plaats: De Hostie zwol op en werd groter en brak door zijn wassen omsluiting heen. Zo scheidde de Hostie zich van de was. Deze scheiding van de bloedrode Hostie en de was vond plaats zonder enige vorm van menselijke tussenkomst.
Op verzoek van de bisschop werden de wonderlijk Hostie en de delen was geplaatst in een kristallen schrijn, en teruggebracht naar de Kerk van het Heilig Kruis. In deze kerk is de Hostie achter glas bewaard in perfect conditie, nu al 780 jaar.
Kristallen schrijn
Bisschop Dekret besloot op 15 mei 1199 dat bijzonder vieringen gevierd moesten worden ter herdenking aan dit wonder. Deze jaarlijkse viering zal genoemd worden Fest des Wunderbarlichen Gutes (wat betekend Feest van de Wonderbaarlijke Goedheid). Elke jaar op 11 mei wordt dit feest gevierd met de Heilige Mis en door het dragen van bijzondere gewaden.
Door de jaren heen zijn andere kerken ook dit feest gaan vieren. Onder deze kerk is de universiteitskerk van de Heilige Moritz, de kloosterkerk van de Heilige Gregorius, in 1496 de Domkerk van Augsburg en in 1639 werd dit feest gevierd in het hele bisdom van Augsburg, omdat de nieuwe kerken automatisch dit feest overnamen. Vele genezingen zijn er gebeurd tijdens de vieringen die het Heilige Wonder eren.
Vlak na de gebeurtenissen van 1199 werden de details van beide wonderen genoteerd in documenten die ver verspreid werden. Het is maar goed ook dat dit verspreid werd, want een brand in 1314 in Het H. Kreuzkloster, het klooster van het Heilig Kruis, verwoestte alle originele papieren rond het wonder. Eeuwenlang hebben Duitse schrijvers zich moeten behelpen met kopieën van eerdere papieren. Er is veel gepubliceerd sinds dan over dit wonder.
03-02-1977
Eucharistische Mirakelen: Ferrara, Italië [1171]
Eucharistische Mirakelen
Het wonder van Ferrara, Italië [1171]
Een oude traditie, vanaf het jaar 454, spreekt over een plaats die kapitaal genoemd wordt, waar een Byzantijnse afbeelding van de Heilige Maagd werd vereerd. Later werd er, vanwege de toenemende stroom van gelovigen, een kleine kerk gebouw waar het kapitaal eens stond. Deze kerk, gebouwd rond het jaar 657, was gebouwd bij een doorwaadbare plaats van de rivier en werd toepasselijk genoemd: S. Maria del Vado, wat betekent: Heilige Maria van de doorwaadbare plaats. Het was in deze kleine kerk, iets meer dan 500 jaar later, dat een spectaculair Eucharistisch Wonder plaatsvond.
Het was Paaszondag, 28 maart 1171. De Mis van het festival werd gecelebreerd door Padre Pietro de Verona, die bijgestaand werd door Padre Bono, Padre Leonardo en Padre Aimone. Allen waren ze leden van de orde van Canons Regular Portuensi. Op het moment dat de consecreerde Hostie gebroken werd in twee stukken, waren alle aanwezigen verbaasd van het bloed dat spoot van de breuk. Het bloed spoot zo wild en er was zo veel, dat het een halve cirkel beschreef, achter en boven het altaar. De toeschouwers zagen niet alleen het bloed, ze zagen ook dat de Hostie was veranderd in vlees.
Het nieuws van dit wonder werd snel gedeeld met de mensen buiten de kerk, en zo verspreidde het zich snel door de hele parochie en de omringende gebieden, waardoor veel enthousiasme werd opgewekt.
Bisschop Amato de Ferrara en aartsbisschop Gherardo van Revenna snelden zich naar de kerk. Zij zagen ook het bewijs van het wonder: het bloed en de Hostie die vlees geworden was. Ze waren het er over eens dat het bloed "het wonderlijke Bloed van Onze Heer" was.
Het oudst bekende document dat details geeft over het wonder is getiteld: Gemma Ecclesiastica (Wat betekend: Juweel van de kerk), geschreven in 1197 door Geraldo Cambrense. Dit manuscript werd ontdekt in 1981 door Mons. Antonio Samaritani, een geschiedkundig uit Ferrara. Het originele document wordt nu bewaard in Londen; een kopie wordt bewaard in het Vaticaan. Het document stelt vast dat in Ferrara, op Paaszondag, de Hostie veranderde in vlees.
Een ander document, gedateerd van 6 maart 1404, was geschreven door Kardinaal Migliorati, die het wonder erkende, terwijl Paus Eugenius IV het pas officieel erkende in en Pauselijke Brief op 7 april 1442. Ook Paus Benedictus XIV (1740-1758) erkende het wonder, als ook kardinaal Nicolo Fieschi in 1519.
Van alle bezoekers die het altaar van het wonder hebben bezocht, is de meeste noemenswaardige Paus Pius IX, die de kerk bezocht in 1857. Terwijl hij naar de druppels bloed wees riep hij uit: "Deze druppels zijn dezelfde als die op het Korporaal in Orvieto!" [zie wonder van Bolsena-Orvieto].
In 1500 werd de kleine kerk vergroot, verbeterd, opgesmukt en veranderd tot de huidige basiliek. Tijdens deze verbouwing werd de marmeren vloer, waar de wonderlijke nog steeds bloedrode druppels bloed op zaten, losgemaakt van de plaats waar het wonder gebeurde en verplaatst naar een zijkapel waar hij in een mooie nieuwe plaats werd gelegd. Het twee verdiepen hoge heiligdom bevat een altaar op de begane grond en de kluis is geplaatst op de eerste verdieping. Trappen aan beide kanten van het altaar staan de toeschouwers toe om dicht tot bij de kluis te komen. Het Heilige Bloed is nog steeds zichtbaar met het blote oog en wordt bewonderd en vereerd als een bijzondere reliek.
Sinds 1930 is de basiliek in handen van de missionarissen van het Hoogst Heilige Bloed, de spirituele zonen van de Heilige Gaspar del Bufalo, de grote apostel voor verering van het Bloed van de Verlosser, een situatie die erg toepasselijk lijkt.
Voorstelling van het wonder
Basiliek Santa Maria in Vado te Ferrara
Een jarenlange viering werd er in 1970 gehouden, om de achtste eeuw van dit wonder te vieren.
In de tijd van het Eucharistisch wonder van Braine, leefden er een groot aantaal niet-Katholieken in de stad, die gelegen is in het aartsdiocees van Soissons. Agnes van Braine, een gravin die leefde in het kasteel van de stad, probeerde vele van deze niet-Katholieken te bekeren en richtte haar moeite voornamelijk op en wonderschoon joods meisje. Het meisje bleef standvastig weigeren om te geloven in de Heilige Eucharistie en ze bleef sceptisch ondanks het aandringen van de gravin. De gravin heeft uiteindelijk, om het meisje voor het Geloof te winnen, haar invloed gebruikt om het meisje naar het kasteel te krijgen en haar als kamermeisje en hofdame in dienst te nemen.
In 1153 had de aartsbisschop van Soissons, Anculphe de Pierrefonds, een Plechtige Heilige Mis geregeld gevolgd door een processie rond de stad Braine ter ere van het Hoogfeest van de Heilige Geest. Iedereen uit de stad nam deel aan de ceremonie, ook de niet-Katholieken, die deelnamen uit eerbied voor de aartsbisschop en uit nieuwsgierigheid naar de uitbundige activiteiten die gepland waren.
Tijdens het Heilige Offer in de mis, gevierd door de aartsbisschop, tijdens het omhooghouden, zagen de mensen niet de Hostie, maar een klein kind. Er zijn geen beschrijvingen beschikbaar, ook is niet bekend hoe lang dit visioen duurde, maar het was blijkbaar zo magnifiek en indrukwekkend dat de niet-Katholieken, vervuld van de Heilige Geest, vroegen om gedoopt te worden. Het is niet zeker of tussen de mensen die vroegen om gedoopt te worden ook het joodse meisje aanwezig was die de gravin wilde bekeren. Naar aanleiding van dit wonder stichtte de gravin een klooster waar die Hostie voor eeuwen werd bewaard.
Het is bekend dat 80 jaar na dit wonder, in 1233, Kardinaal Jacques de Vitry deze Hostie bezocht een aanbeden heeft. In 1718, meer dan 550 jaar na het wonder, zag Dom Martene de Hostie, die nog steeds heel was, en omschreven werd als de grootte van een grote munt. Maar, 15 jaar na zijn bezoek ontdekte een geschiedkundige uit Valois, genaamd Carlier, dat de Hostie, zoals gebruikelijk is, vergaan was tot stof. De Hostie was bewaard in een tabernakel samen met de kelk die gebruikt werd tijdens Mis toen het wonder voltrok.
De ivoren doos waar de Hostie in bewaard werd, werd als schat beschouwd. Toen de kloosterlingen de Abdij verlieten tijdens de Franse Revolutie (welke begon in 1798) vertrouwden ze de ivoren doos toe aan Lambert, hoofd van de politie. Het was teruggegeven aan de kerk van Braine in 1839, waar het voor lange tijd in de sacristie bewaard is gebleven.
Niet alleen werden de Hostie en de kelk zorgvuldig bewaard, maar ook de gewaden die tijdens de Mis van het wonder gebruikt waren werden bewaard. Het kazuifel, het buitenste gewaad dat een priester tijdens de mis draagt, was van fijn zijde rijk versierd met liturgische symbolen, waaronder het gezicht van een engel op de voorkant en een Angus Dei (Lam van God) op de achterkant. Rond de nek van het gewaad was een band van goud aangebracht, die was gezet met fijne pareltjes en kostbare stenen. De mensen beschouwde dit gewaad als zeer kostbaar, omdat het een mooi gewaad was, kostbaar, maar ook omdat het tijdens de historische mis gedragen was.
Als gevolg van een meningsverschil tussen de kloosterlingen en Heduin, een lid van de Nationale Garde, werd er een inventarisatie gemaakt van de bezittingen van de abdij tussen 21 en 24 april 1970, net één jaar na het begin van de Franse Revolutie. Er werd toen ontdekt dat het kostbare kazuifel van het wonder niet meer op zijn plaats was. Heduin maakte gebruik hiervan om een klacht in te dienen bij de autoriteiten, die een onderzoek instelden. Men kwam er toen achter dat tijdens het afgelopen jaar de prior van het klooster het kazuifel had verkocht aan een handelaar uit Lyon om in de noden van de abdij en de kerk te kunnen voorzien. De handelaar weigerden om te onderhandelen over de teruggave van het kazuifel, maar was wel bereid om de parels die waren losgemaakt terug te geven.
Braine, Abdijkerk
Eén verslag stelt dat alle objecten gebruikt in de mis van het Wonder, ook de middelend gebruikt voor het maken van Hosties, in de kerk bewaard waren. Dit werd bevestigd door inventarisatie die gemaakt werd tijdens de Franse Revolutie, die specifiek alle onderdelen opnoemde die voor de Mis gebruikt waren. Deze inventarisatielijst word nog steeds bewaard in de archieven van het Departement van Aisne at Laon; maar de objecten zelf zijn echter sindsdien verspreid of vernietigd. De huidige curie van Braine bevestigt dat het Eucharistische Wonder heeft plaatsgevonden en dat er, voor vele jaren, processies gehouden werden ter ere ervan, maar deze jaarlijkse vieringen worden niet meer gehouden.
Rond het jaar 700 van Onze Heer, droeg, in een klooster dat toen nog de naam droeg van de Heilige Longinus, de Romeinse centurio die Jezus met een lans doorboord, een pater uit de orde van de Heilige Basilius het Hoogheilig Offer van de Heilige mis op volgens de Latijnse ritus. Zijn naam is onbekend maar er is in een oud document geschreven dat hij "... bekend met de wetenschap van de wereld, maar onbekend met de wetenschap van God" was. Hij leed aan terugkerende twijfel rond de transsubstantiatie [de verandering van brood en wijn in het Lichaam en Bloed van Christus]. Hij had juist de heilige woorden van de Consecratie uitgesproken toen de Hostie veranderde in een cirkel van vlees, en de wijn veranderde in zichtbaar bloed.
Eerst was hij ontstelt door dit wonder dat hij had meegemaakt, maar hij hervond zijn kalmte, en huilend van geluk sprak hij tot de congregatie: "O gelukkige getuigen, aan wie de Gezegende God, om wille van mijn ongeloof, Zichzelf zichtbaar heeft willen laten zien! Kom, broeders, en verwonder je in God, die zo dicht bij ons is. Zie hier het Lichaam en Bloed van Onze Zeergeliefde Christus."
De congregatie haastte zich naar het altaar, verwonderd door wat ze zagen, en gingen heen om het nieuws te vertellen aan de dorpsgenoten die op hun beurt ook naar de kerk kwamen om het Eucharistische Wonder voor henzelf te zien.
Het Vlees bleef intact, maar het Bloed in de kelk verdeelde zich snel in vijf korrels van verschillende grootte en verschillend gewicht. De kloosterlingen besloten deze klonten Bloed te wegen. Op een weegschaal, gekregen van de Aartsbisschop, kwamen ze erachter dat elke klont Bloed net zo zwaar woog als de vijf klonten samen, maar ook dat elke tweepaar klontjes even zwaar woog als de andere drie, en dat het kleinste klontje en het grootste klontje het zelfde gewicht hadden.
De Hostie en de vijf klonten werden geplaatst in een relikwieënschrijn van bewerkt ivoor. Door de eeuwen zijn ze in het bezit geweest van drie verschillende religieuze ordes. Toen het wonder plaatsvond werd de Kerk van de Heilige Longinus gebruikt door de Orde van de Heilige Basilius, maar ze hadden de kerk verlaten aan het einde van de twaalfde eeuw. Het gebouw kwam al snel in handen van de Benedictijnen, en toen de Franciscanen ... die de oude kerk moesten slopen vanwege grote schade, opgelopen door aardbevingen. De nieuwe kerk die daar gebouwd werd, werd vernoemd naar hun stichter, de Heilige Franciscus van Assisi.
De geschiedenis vertelt dat nadat het wonder erkend was, een document, met daarop de details van het Wonder geschreven in Grieks en Latijn, bewaard was gebleven door de kloosterlingen tussen twee tafelen. Het verhaal gaat dat in de eerste jaren van de zestiende eeuw, toen het klooster in bezit was van de Franciscanen, het document getoond werd aan twee leden van de Orde van de Heilige Basilius. Misschien om hun orde te beschermen tegen de vernedering dat een lid van hun orde een zwak geloof had, vertrokken zij met het document midden in de nacht; ondanks vele onderzoeken, zijn de Franciscanen er nooit achter gekomen of de twee broeders gevlucht zijn.
De ivoren relikwieënschrijn werd in 1713 vervangen door een andere die nu de twee relikwieën bevat. Dit is een monstrans van fijngesneden zilver en kristal. Het Vlees is geplaatst op de manier zoals een Hostie normaal geplaatst wordt in een monstrans, en de bloedklontjes worden bewaard in een kelk gemaakt van artistiek bewerkt kristal, waarvan sommige geloven dat het dezelfde kelk is waarin het wonder gebeurde.
Altaar en Schrijn
In 1887 ontving de aartsbisschop Petrarca van Lanciano van Paus Leo XIII een volle aflaat voor allen die de Kerk van het Wonder bezoeken gedurende de acht dagen voorafgaand aan de jaarlijkse feestdag, de laatste zondag van Oktober.
In februari 1574 bevestigde Monseigneur Rodriques in de aanwezigheid van betrouwbare getuigen dat het totale gewicht van de vijf klontjes van gestold bloed gelijk was aan het gewicht van elk klontje afzonderlijk. Dit feit werd gebeiteld in een marmeren tablet, uit 1636, dat zich nog steeds bevindt in de kerk. Gedurende de opvolgende controles rond het Bloed werd deze eigenschap van het gewicht niet getest.
Er zijn door de eeuwen heen testen geweest, maar de laatste test, in 1970, is de meest wetenschappelijk complete. Het is dit onderzoek waar we het over zullen hebben.
Uitgevoerd onder strikte wetenschappelijk criteria, viel deze taak ten deel aan Professor Doctor Odoardo Linoli, hoogleraar in anatomie en pathologische histologie, en ook in scheikunde en klinische microscopie, hoofdarts bij de verenigde ziekenhuizen van Arezzo. Professor Linoli heeft de hulp ingeroepen van Doctor Ruggero Bertelli, een gepensioneerde professor in normale menselijke anatomie aan de universiteit van Siena. Dr. Bertelli was het niet alleen eens met alle bevindingen Van Professor Linoli, maar publiceerde dat ook in een officieel document.
De aartsbisschop van Lanciano, de bisschop van Ortona, het hoofd van het klooster der Fraters Minor, de kanselier van het aartsdiocees, de aangewezen secretaris van de aartsbisschop en de gehele gemeenschap van het klooster waren samen met Professor Linoli verzameld in de sacristie van de Kerk van de Heilige Franciscus op 18 november 1970.
Kerk van de Heilige Franciscus, Lanciano
Het onderzoek van de monstrans liet zien dat het gedeelte waar de hostie was geplaatst niet hermetisch was afgesloten en dat de deeltjes van ongedesemd brood dat voor jaren in het midden van vlees was blijven zitten nu waren verdwenen. Het vlees werd omschreven als geelbruin van kleur, onregelmatig en rond van vorm, dikker en gerimpeld lans de rand. Het werd dunner naar het midden toe, zodat in het midden slechts een paar losse franjes overbleven. Een monster werd genomen van het dikkere gedeelte voor onderzoek in een het laboratorium van het ziekenhuis in Arezzo.
Het onderzoek naar de vijf bloedklontjes gaf als conclusie dat het wonder van het gewicht niet langer meer meetbaar was, zoals het was toen het voor het laatst gemeten werd in 1574. De vijf klontjes ware onregelmatig van vorm, licht gerimpeld, compact, homogeen en met een hoge dichtheid. Ze waren hazelnootachtig van kleur en leken op kalk. Een monster was genomen van het midden van een klontje voor microscopisch onderzoek en wetenschappelijke studie. Later, nadat alle onderzoeken waren afgerond, werden beide monsters weer teruggebracht naar de kerk.
De conclusie van Professor Linoli werd gepresenteerd op 4 maart 1971. Het werd gedetailleerd gebracht in medische en wetenschappelijke termijnen voor een groot publiek, waaronder kerkelijke afgevaardigden, de hoofden van verscheidene klooster en andere afgevaardigden van religieuze instanties. Ook gerechtelijke, politieke en militaire gezanten waren aanwezig samen met aanwezigen van de medische staf van de lokale ziekenhuizen en verscheidene burgers.
De conclusie van de Professor werd daarna besproken door de Eerwaarde Pater Bruno Luciani en Professor Urbano, de hoofdanalist van het ziekenhuis van Lanciano en tevens professor aan de universiteit van Florence. Een kopie van het gedetailleerde verslag en de notulen van de discussie worden bewaard in de archieven van het klooster. Gewaarmerkte kopieën werden verstuurd naar verscheidene afgevaardigden van de Katholieke Kerk en hoofden van verschillende religieuze ordes. Er werd ook een kopie overhandigt aan Paus Paulus VI tijdens een privéaudiëntie.
Trappen die leiden naar het heiligdom van Lanciano
Het resultaat van het histologische (microscopische) onderzoek gaf de volgende feiten weer: Het vlees was geïdentificeerd als gegroefd spierweefsel uit de hartwand, zonder enig spoor van stoffen en chemicaliën om vlees te bewaren. Zowel het vlees als het bloedmonster waren van menselijke oorsprong, met klem werd bewezen dat het niet van dierlijke afkomst kon zijn. Het bloed en het vlees hadden dezelfde bloedgroep, AB. Het bloed van dit Eucharistische wonder bevatte de volgende mineralen: chloriden, fosfor, magnesium, kalium, natrium in kleine mate en een grote hoeveelheid calcium. Proteïnen in het gestolde bloed waren aanwezig in de waarden aanwezig die je ook vind in vers bloed.
Professor Linoli merkte daarnaast ook op dat dit bloed, als het van een kadaver genomen zou zijn, vatbaarder was geweest voor verval en afbraak. Zijn onderzoek bewees onomstotelijk dat het niet kan gaan om een fraude die eeuwen geleden is bedacht. Hij beweert zelfs dat alleen iemand met voldoende ervaring in anatomisch snijden in staat geweest zou zijn op uit een hol inwendig orgaan, zoals het hart, zon gaaf stuk te kunnen snijden ... Dat wil zeggen: een ronde snee, dik aan de randen en geleidelijk dunner wordend naar het midden waar het centrum zit. De doctor eindigde zijn verslag door te zeggen dat het vlees en bloed, ondanks dat niet hermetisch zijn bewaard, toch niet zijn beschadigd, hoewel ze dus blootgesteld zijn geweest aan fysieke, atmosferische en biologische elementen.
De monstrans, die de relikwieën bevat, werd vroeger bewaard aan de zijkant van het altaar in de Kerk van de Heilige Franciscus, maar het is nu geplaatst in een tabernakel bovenop het hoofdtabernakel van het hoofdaltaar. Een trap aan de achterkant van het altaar geeft toegang tot dit tabernakel, dat open is aan de achterkant zodat iedereen duidelijk de monstrans kan zien die het bloed en vlees bevat.
Een bezoeker zal opmerken dat de Hostie rooskleurig is wanneer deze verlicht is. Als een bezoeker dit vlees ziet, zal hij zich hoogstwaarschijnlijk verwonderen over de ontelbare anderen die dit ontzaglijke wonder hebben aanschouwd in de 1200 jaar van zijn bestaan.
26-01-1977
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter N [deel 1]
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter N [deel 1]
Keizer Nero
Jeugd van Nero
Lucius Domitius Ahenobarbus was een zoon van Gnaeus Domitius Ahenobarbus en Agrippina de Jongere en is geboren op 15 december 37 na Christus in Antium (Anzio), dat ten zuiden van Rome ligt en gestorven op 9 juni 68 bij Rome. Nadat zijn moeder Agrippina keizer Claudius (zoon van Nero Claudius Drusus de oudere) huwde, adopteerde Claudius hem waardoor zijn naam veranderde in Claudius Drusus Germanicus Nero. Zo werd hij lid van het Julisch-Claudische huis. Hier kwam ook nog eens bij dat hij de dochter van Claudius, Octavia, huwde. Hij was nu volledig geïntegreerd in de familie.
Na de dood van Keizer Claudius, die Nero vergiftigd had, werd hij door de pretorianen als keizer uitgeroepen.
Veel mensen hadden vertrouwen in hun nieuwe keizer, men verheugde zich erover een welwillend, artistieke keizer gekregen te hebben, iemand die de vrede wil handhaven en aan de corruptie een eind wil maken. Maar er was al enige twijfel of Nero wel zo'n goede keizer zou worden o.a. door de grafrede van Nero tegenover Claudius, men kon merken dat die niet door hemzelf was geschreven maar door Seneca. Seneca en Burrus waren zijn opvoeders' die hem nu nog wel in goede banen konden leiden en zijn staatszaken regelden, maar zou die macht van Seneca en Burrus in stand blijven? Men was er niet zeker van.
Ook ontstond er twijfel omdat Nero nogal een losbollig type was en destijds vaak met zijn vrienden door de achterbuurten schuimde achter vrouwen aan, ruzies zoekend en vechtpartijen uitlokkend.
De moeder van Nero, Agrippina, was ook een heerszuchtig typ van wie de Romeinen ook nog wel eens problemen verwachtten. Het begin van Nero's regeringsschap was verwachtingsvol maar niet zonder problemen.
Nero's persoonlijkheid
Nero was als jongen al buitengewoon. Hij was intelligent, ontwikkeld, kunstzinnig en sportief, maar knap was hij zeker niet. Hij zat vol vlekken en had een vieze geur. Hij had lichtblond haar, doffe blauwe ogen, een dikke en vooruitstekende buik en dunne benen. Ook had Nero last van grootheidswaanzin. Dit is alleen al te zien aan het gigantische gouden huis, waar nu nog maar een klein deel van over is. Dit was niet het enige waar Nero last van had. Hij had een minderwaardigheidscomplex. Als je iets deed wat Nero kon doen denken dat je hem bedreigde, had je een gigantisch probleem en tekende je meestal hiermee je eigen dood.
Nero was aanvankelijk vooral geliefd door zijn optredens als zanger, toneelspeler en wagenrenner. Hij kreunde en tierde op het toneel en dat vond het volk net zo aantrekkelijk aan hem. Volgens Suetonius kon Nero niet geweldig zingen, maar daar dacht Nero net anders over. Hij deed er werkelijk alles aan om zijn stem in topconditie te houden. Hij at geen fruit. Hij dacht dat dit slecht zou zijn voor zijn stem. Hij gebruikte braakmiddelen alvorens op te treden, zodat hij niet met een volle maag moest zingen. Als ontbijt at hij bieslook om zijn stem in te smeren. Hij was niet alleen een fanatiek zanger. Ook in de sport wilde hij zo goed mogelijk presteren. Bij elke wedstrijd werden scheidsrechters en juryleden omgekocht, zodat Nero telkens als winnaar zou worden uitgeroepen. Als hij had gewonnen, liet hij de beelden van de vorige winnaars weghalen.
Suetonius schreef: om te voorkomen dat er ook maar één andere winnaar in de herinnering bleef voortbestaan, gaf hij opdracht om al hun beelden en portretten omver te halen, met de haak weg te slepen en in de riolen te werpen.
Nero hield echt van publiek. Als hij voor een groot publiek optrad, moesten de toeschouwers applaudiseren en blij zijn. Als je maar heel even niet applaudiseerde of niet blij keek, of als je in slaap viel, dan werd dat opgeschreven, en als je hierbij al op een lijst stond, dan was dat geen goed nieuws. Je kon bestraft worden tot zelfs de doodstraf. Niets mocht het optreden van de keizer verstoren. Zijn andere passie was het wagenrennen. Nero speelde, volgens Suetonius, dagelijks met zijn ivoren vierspannen op zijn speeltafel. Nero had niet alleen een passie voor de sport, hij deed ook nog eens zelf mee en dat vonden zijn adviseurs, Seneca en Burrus, zorgwekkend. Het publiek daarentegen vond dit alles prachtig en dagen op voorhand was heel de stad al bezig met de rennen en werden er weddingschappen afgesloten en tovenaars geraadpleegd. De rennen vonden eerst plaats in het Circus Maximus en later in het amphitheater op het Marsveld. Iedereen kwam naar de rennen kijken, of men nu slaaf was of een Romeins burger, het maakte allemaal niet uit. De rennen waren er voor iedereen.
De dood van Brittanicus
Nero doet al snel een stuk afstandelijker tegenover zijn moeder. Hij is bang voor haar heerszucht, vreest haar geweldadige karakter en wil bevrijd worden van haar bemoeizucht. Ook van zijn vrouw, Octavia, heeft Nero een ongelooflijke hekel, misschien is hij jaloers omdat zij alle eigenschappen van eer en deugd bezit die hij mist. Al snel hebben ze door dat Nero goed vatbaar is voor de grofste vleierij en wordt er gefluisterd dat Agrippina Brittanicus wil gebruiken om haar machtspositie te verstevigen. Als het carnaval is en Nero tot prins is gekozen probeert hij Brittanicus belachelijk te maken door hem een lied te laten zingen voor een gegraven kuil waarin hij straks zal vallen. Brittanicus heeft Nero door en hij heft een treurig lied aan van een onterfde prins. Nero krijgt nu nog meer haatgevoelens maar laat Brittanicus niet nu vermoorden omdat het teveel in het openbaar is. In het geheim zoekt Nero contact met Julius Pollio die de beruchte gifmengster Locusta in gevangenschap houdt. Nero dwingt haar een snelwerkend dodelijk gif te brouwen dat de uitwerking heeft van een dolkstoot. De gifmoord wordt tot in de puntjes voorbereid.
Bij een feestmaal ligt de keizerlijke familie aan tafel. De jongeren (waaronder Brittanicus) zitten aan een andere tafel aan een eenvoudigere maaltijd. Achter hem staat een slaaf die alle hapjes en drankjes moet proeven op vergif. Vergiftiging lijkt uitgesloten. Een dienaar reikt de prins een beker warme wijn aan, maar de wijn is zo warm dat de prins om water roept. De beker wordt bijgevuld met water (met gif). Het gif in de wijn doet snel zijn werking en Brittanicus stort dood ter aarde.
Geschrokken kijken alle gasten naar Nero, die gebruikt als argument dat zijn broer altijd al last heeft gehad van aanvallen en dat deze aanval hem teveel moet zijn geworden.
Agrippina en Octavia hebben voldoende zelfbeheersing om hun schrik en angst te bedwingen en nu begrijpen zij ook wat hun te wachten qtaat...
Nu iedereen doorziet dat Agrippina en Octavia op en zijspoor zijn gezet is vriendschap met hen gevaarlijk geworden en zijn ze weldra van iedereen verlaten.
Nero wordt erger
Nu Nero heeft ontdekt hoe makkelijk het is om iemand uit de weg te ruimen gaat het van kwaad tot erger, Nero heeft zijn macht ontdekt... Hij is er nu van overtuigd een groot kunstenaar, zanger en dichter te zijn. Nero huurt de grote citer-speler Tepnus in en ligt uren met klompen lood op zijn borst om zijn stem krachtiger te doen lijken.
Meer en meer stelt hij zichzelf boven alle wetten van fatsoen, die een Romeins edelman waardig zijn. Steeds meer begint hij zich aan buitensporigheid schuldig te maken. Geliefd is het tijdverdrijf door de achterbuurten te zwerven en relletjes te schoppen. Hij voelt zicht trots als hij daarbij een schrammetje oploopt, al zorgen zwaardvechters en pretorianen er wel voor dat er niets met de keizer kan gebeuren.
De dood van Agrippina
Dan ontmoet hij de wonderschone Popaea Sabina, de vrouw van Ortho, een vriend van Nero. Deze vrouw gaat hem helemaal beheersen. Ze heeft het idee in haar hoofd gezet om keizerin te worden van het Romeinse Imperium. Om Popaea van Ortho te ontdoen geeft Nero hem een baan als stadhouder in het verre Lusitanië [Portugal]. Ortho is wijs genoeg om snel te vertrekken en hij maakt ook geen moeilijkheden als Popaea van hem wil scheiden. Hij is al blij genoeg dat hij zijn bezittingen en zijn leven mag behouden. Nu staan alleen Agrippina en Octavia Nero's plannen nog in de weg. Popaea zorgt ervoor dat Nero meer afstand neemt van zijn moeder. Hij laat haar naar vertrekken achteraan in het paleis verhuizen. Nero ziet haar niet meer.
Maar na een hele tijd lijkt er wat verandering in te komen, Nero stuurt haar een uitnodiging om hem te komen bezoeken in zijn villa in Baiae [Golf van Napels]. Het lijkt erop dat het weer goed komt tussen Nero en zijn moeder maar niemand weet dat de kapitein van het schip waarmee Agrippina vaart een schurk is en hij, in opdracht van Nero, de zonneluifel met lood heeft verzwaard. Als die luifel naar beneden valt breekt het hele schip in tweeën.
Als Agrippina rustig met haar bedienden zit te praten gebeurt het, de luifel valt met donderend geraas naar beneden. Agrippina en haar bedienden worden bedolven en raken gewond. Dan klinkt er het bevel tegen een van de roeiers dat hij haar dood moet slaan. Opeens ziet Agrippina de waarheid voor zich en weet zich geruisloos over boord te werpen. Ze redt zich zwemmend.
Agippina is doodsbang haar leven te verliezen en probeert te doen of er niets aan de hand is, ze stuurt een boodschapper met het bericht dat ze goed aangekomen is. Nero heeft echter het bericht al gehoord en weet niet wat hij er mee moet, ook hij is bang. Dan komt de boodschapper en heeft hij een plan. Via een listige streek weet hij een zwaard onder de kleren van de boodschapper vandaan te toveren en zegt dat Agrippina hem had willen vermoorden door deze boodschapper te sturen.
Nu is het lot van Agrippina bezegeld en stuurt Nero een troep slaven en vrijgelatenen op haar villa af. Misschien heeft de vrouw nog even gedacht aan haar eigen woorden, "Als hij maar keizer wordt, mag hij mij ervoor doden...!"
Burrus en Seneca staan perplex als zij het nieuws vernemen en kunnen niets anders dan zich schikken in de officiële leugen. De Senaat organiseert grote dankfeesten omdat het leven van de keizer is gered. Maar eigenlijk is er niemand die het verhaal gelooft.
De dood van Octavia en de dwaasheid van Nero
Het lot van Octavia is hier ook mee beslist. Nero laat haar oppakken en haar dienaressen op de pijnbank leggen om iets negatiefs over haar te weten te komen waarvoor ze gestraft kan worden. De dienaressen houden stand, ze zeggen helemaal niets.
Het verontwaardigde volk van Rome loopt te hoop, ze vernielen beelden van Nero en Popaea. Deze verstoringen dienen als voorwendsel om Octavia naar een eiland te verbannen. Haar leven in het keizerlijk paleis is een hel geweest. Haar vader is vergiftigd haar broertje vermoord. Ver van Rome wordt ze ruw vermoord, haar aderen worden doorgesneden en als het stromen van het bloed langzamer gaat wordt ze gesmoord in een kokend heet bad...
Popaea heeft haar doel bereikt, ze wordt keizerin van het machtige Romeinse Imperium. Iedereen die haar in de weg stond is uit de weg geruimd. Twee jaar later sterft ze aan een schop van Nero die hij haar gaf in een van zijn driftbuien.
Nu gaan bij Nero alle remmen los. Burrus overlijdt en met hem verdwijnt de invloed van Seneca. Seneca komt nu bij Nero om zijn ontslag in te dienen, hij stelt zijn vermogen ter beschikking voor de keizer en vraagt hem daarvoor een rustige oude dag. Nero gaat daarmee akkoord en na een plechtige slotceremonie trekt Seneca zich terug uit het openbare leven.
Nu is Tigellinus de machtigste man aan het hof. Hij is ook bereidt om aan elke gril en misdaad van Nero deel te nemen. De majesteitsprocessen zijn sinds lange tijd weer in volle gang. Vooral degenen die verwant zijn met het huis van Augustus worden opgepakt en veroordeeld.
Nero begint steeds meer te geloven in zijn gouden stem'. Na zijn debuut in Napels [waar na de voorstelling het theater instort, wat als slecht voorteken word gezien] gaat hij als dichter en zanger nu openlijk optreden in Rome. Een groot aantal handlangers verspreiden zich in het publiek en zorgen voor de veiligheid en het nodige applaus. Nero en zijn makkers richten hele festijnen aan in Rome alsof de hele stad van hem is. Rome begint op een gekkenhuis te lijken. Met de waanzinnigste invallen van de keizer zelf!
De grote brand van Rome
De grote brand van Rome vond plaats in de nacht van 19 juli 64 n. Chr. in de winkels gelegen onder de houten tribunes van het Circus Maximus. Tijdens deze droge periode in de zomer sloegen de vlammen om zich heen, bijkomend nadeel was dat de huizen destijds vrijwel allemaal gebouwd waren van hout, waardoor het vuur zich met een razend tempo wist te verspreiden. De brand sloeg over naar het Forum Boarium, de Aventijn en verwoestte daarna de keizerlijke paleizen op de Palatijn. Destijds bestond Rome uit veertien districten. Tijdens de vijf dagen durende brand werden er vier districten volledig verwoest en zeven zwaar beschadigd. De brand werd uiteindelijk onder controle gebracht, nadat aan de voet van de Esquilijn een groot aantal huizen en een pas gebouwd deel van het nieuwe paleis van Nero werden neergehaald waardoor het vuur zich niet meer verder kon uitbreiden. In totaal was 70% van de stad ten prooi was gevallen van de grote brand.
Tijdens de brand van Rome was Nero keizer. Terwijl de brand woedde, was Nero in zijn villa in de stad Antium, te lui om naar Rome te komen. Pas toen de omvang van de brand enorm bleek te zijn, kwam hij naar Rome. Volgens historici Cassius Dio en Suetonius trok Nero een toneelkostuum aan en zong Griekse liederen over de vernietiging van de stad Ilium. Echter volgens de schrijver Tacitus is dit anders gegaan. Hij schrijft dat Nero zich wel naar Rome haastte om hulpacties te organiseren. Ook zegt Tacitus dat Nero zijn paleizen opende voor daklozen en dat hij voedsel uitdeelde.
Om te voorkomen dat er later weer branden uit zouden breken werden de bouwregels voor de stad veranderd. Huizen mochten niet meer zo dicht op elkaar staan en moesten aan de voorzijde van een zogenaamde porticus voorzien zijn. Hierdoor konden brandweerlieden gemakkelijker op de hogere verdiepingen klimmen.
Na de brand liet Nero een enorm paleis van 300 hectare groot bouwen in een deel van de stad dat door de brand was verwoest, het Domus Aurea. Door deze actie gingen veel mensen denken dat Nero er zelf voor had gezorgd dat Rome voor een groot deel is afgebrand, zodat er ruimte werd gemaakt voor zijn bouwprojecten. Om duidelijk te maken dat dit niet de reden was voor de brand, liet Nero de goden en orakels raadplegen, maar toen hij hiermee faalde schoof hij de schuld bij het relatief nieuwe geloof van de christenen. Zij waren een eenvoudige zondebok, aangezien zij toch al werden gehaat door de Romeinen. Veel van hen werden in zijn circus om het leven gebracht, dit ging vaak op gruwelijke wijze. Je kunt je afvragen waarom de christenen volgens vele Romeinen geschikt waren als zondebok. Dit kwam omdat ze veelal weigerden deel te nemen aan de formaliteiten van de Romeinse staatsreligie en dan met name de keizerverering.
De grote brand van Rome volgens Tacticus
Het ontstaan van de brand
Tacitus vermeldt dat het niet zeker was hoe de brand is ontstaan, of dit door toeval is ontstaan of door een list van keizer: geschiedschrijvers vermelden het allebei. Maar wat wel zeker was, was dat dit de meest erge en verschrikkelijke brand was die Rome ooit had meegemaakt. De brand begon in het deel van het Circus Maximus, dat aan de Palatijn en Caelius grenst. Tegelijkertijd ontstond de brand in de winkeltjes waarin brandbaar koopwaar was opgeslagen. Door de wind aangewakkerd werd de brand steeds groter, zodat het de gehele lange zijde van het Circus in zijn greep had. Aangezien de huizen niet omgeven waren door muren en er op die manier niets als hindernis kon dienen, verspreidde de brand zich in een razend tempo. De brand begon eerst in vlakte, steeg op naar de hogere gedeeltes van de stad om vervolgens de lager gelegen gebieden weer te verwoesten. De brand was niet onder controle te krijgen door de mensen, wat mede kwam door de smalle steegjes en de uitspringende huizenrijen zoals in Rome het geval was.
In Rome ontstond paniek, waarbij het gejammer van de doodsbange vrouwen, de weerloze oudjes en de onervaren jongeren kwam. De een dacht vooral om zijn eigen veiligheid, terwijl de ander de zwakkeren probeerde te redden en mee te sleuren. Door het getreuzel en het gehaast werd alles verhinderd. De omvang van de brand werd de mensen al snel duidelijk. Terwijl ze van het vuur wegvluchtten, werden zij van opzij en vooraan omsingeld door het vuur. Wanneer zij ontsnapt dachten te zijn naar een veiligere wijk, bleek dat de brand zijn weg ook al naar die wijk had weten te vinden. Ze dachten op een veilige plek te zijn aangekomen, terwijl die plek in dezelfde toestand verkeerde als die vori ge. Tenslotte wisten de mensen naar de open velden te vluchten. De meeste mensen hadden al hun bezittingen achtergelaten en hadden geen eten bij zich. Andere mensen stierven uit verdriet, omdat zij hun verwanten niet hadden kunnen redden uit de vuurzee, terwijl zij wel de mogelijkheid hadden om te vluchten. Niemand durfde het vuur te blussen, omdat er mensen waren die de menigte verbood het vuur te blussen. Er waren zelfs mensen die met fakkels liepen en brand stichtten en daarbij riepen dat ze zo hun opdracht uitvoerden. Dit kon zijn omdat zij het plunderen makkelijker wouden maken of omdat zij hier een opdracht mee uitvoerde. De laatste paar regels ondersteunen het gerucht weer dat Nero de brand zelf zou hebben gesticht.
De rol van Nero
Op het moment dat brand in Rome woedde, verbleef Nero in Antium, een plaats buiten Rome. Tacitus beschrijft dat Nero pas besloot om naar Rome terug te keren, toen het vuur zijn paleis naderde, gelegen op de Palatijn. Helaas voor hem kon men het niet verhinderen dat alle gebouwen op de Palatijn, inclusief zijn paleis en het Circus, volledig verwoest waren. Hierna stelde hij het Campus Martius, de monumenten van Agrippa en zijn eigen tuinen ter beschikking voor het paniekerige volk. Hij ving de arme menigte op als een meelevende keizer. Er werden levensmiddelen vanuit Ostia en andere steden uit de omgeving overgevaren. De prijs van het graan werd verlaagd. Al deze maatregelen verloren hun waardigheid, hoewel ze bedoeld waren om het volk gunstig te stemmen. Dit kwam door het gerucht wat onder de mensen rond ging over het feit dat Nero (hiernaast een buste) thuis zijn theater had bestegen en de ondergang van Troje had gezongen, terwijl de stad in brand stond. Hierbij vergeleek hij de huidige ramp met de vroegere.
De omvang van de brand
Pas na zes dagen kwam het einde van de brand bij de voet van de Esquilijn in zicht. Een enorme hoeveelheid gebouwen werd gesloopt, zodat er een soort van barrière ontstond van puin die de voortdurende brand wist te doen stoppen. Het volk was nog niet bekomen van de schrik of het vuur brak opnieuw uit in een nog uitgestrekter deel van de stad. Het aantal slachtoffers onder de mensen was klein, maar de schade die de brand had aangericht bij de tempels van de goden en de mooie zuilengalerijen was enorm. Deze rand riep nog meer schade op, aangezien het uitbrak in de eigendommen van Tigellinus in de Amiliana. De Amiliana vormden een stadswijk tussen het Capitool en de Quirinalis. Tigellinus was de commandant van de Praetoriaanse garde in Rome en een belangrijk persoon in de vriendenkring van Nero. Hierdoor was de brand nog schandelijker, omdat de nieuw ontstane brand weer in verband stond met Nero en hem weer verdacht maakte. Men vertelde dat Nero een nieuwe stad wou stichten en hem naar zijn eigen naam wilde vernoemen. Destijds bestond Rome uit veertien delen, waarvan er vier intact bleven, drie volledig verwoest waren en de zeven overige delen zwaar beschadigd en half verbrand raakten.
De schade aan de stad
Het is niet gemakkelijk om een schatting te maken van het aantal verloren huizen, appartementen en tempels, maar de oudste gebouwen met een godsdienstige functie, zoals de tempel die Servius Tullius aan de Maan had toegewijd, het altaar dat de Arcadier Euander had opgericht voor Hercules de Helper, de tempel van Juppiter Stator, gewijd door Romulus en het paleis van Numa en het heiligdom van Vesta, inclusief de penaten (de huisgoden) van het Romeinse volk, zijn door de brand verloren gegaan. Daarnaast zijn er schatten, zoals de pronkstukken van de Griekse kunst die niet meer konden worden hersteld en slechts een herinnering zullen blijven.
Sommige mensen tekenden aan dat de brand op 19 juli was ontstaan, wat tevens de datum was wanneer de Seneonen de stad in brand staken. Anderen zagen een even groot aantal jaren, maanden en dagen tussen de twee branden.
Hoe het Rome verging na de grote brand
Een verslag van de periode ná de grote brand van Rome: naar de vertaling van Tacitus uit zijn boek Annales: deel XV hoofdstuk 42 en 43. Dit is geen letterlijke vertaling van de teksten van Tacitus, maar een in eigen woorden gemaakt stuk van de vertaling met hier en daar een toelichting.
Het nieuwe paleis
Na de brand liet Nero een zeer groot paleis bouwen op de plaats van de vernielingen van de stad. Het paleis kende een enorme luxe, zoals de edelstenen en het goud dat te bewonderen was. Hij noemde het paleis dan ook Domus Aurea (goud, zie hieronder). Deze luxe was gebruikelijk, maar het waren vooral de vijvers en de bossen, met open plaatsen en uitkijkpunten die het paleis zo kolossaal maakte. Voor zijn paleis liet Nero een bronzen beeld van veertig meter hoog van zichzelf neerzetten. Het was zo reusachtig dat de Romeinen het de Colossus noemden.
De architecten en ingenieurs van het paleis en de omliggende tuinen waren Severus en Celer. De twee hadden gedurfde plannen, wat de natuur zou weigeren, zouden zij met hun technieken overtreffen. Zij hadden namelijk het idee om een bevaarbaar kanaal uit te graven van het Avernus meer tot aan de monding van de Tiber, langs de barre kuststrook of langs de ruwe bergen. Hierbij moesten de Pontijnse moerassen worden uitgegraven, aangezien het andere gebied te steil of te droog was. Omdat Nero het onmogelijke verlangde, is men de bergruggen bij het Avernus meer gaan uitgraven. Nog steeds zijn er sporen te vinden van deze onmogelijke poging.
De opbouw van de nieuwe stad
De delen van de stad die na de bouw van Neros paleis overbleven werden opnieuw opgebouwd. Voortaan moest men zich aan bepaalde maatregelen houden om een nieuwe brand te voorkomen. Zo moesten de straten breed zijn, was de hoogte van de huizen beperkt, moesten de binnenpleintjes groter gemaakt worden en moesten er zuilengangen gebouwd worden om de voorgevels van de huizen te beschermen. Nero speelde een belangrijke rol bij de bouw van de nieuwe stad. Nero nam de kosten van de verplichte zuilengangen voor zijn rekening en zou hij de eigenaars hun percelen teruggeven. Hij gaf ook beloningen naar rang en familiebezit en legde een periode vast waarin die families deze beloning kon krijgen door hun huizen te voltooien.
De moerassen van Ostia dienden voortaan als stortplaats voor het puin en hij nam het besluit dat de schepen die graan in de Tiber stroomopwaarts vervoerd hadden, stroomafwaarts moesten varen met het puin zodat dit uit Rome werd weggehaald.
De gebouwen mochten niet meer uit houten balken bestaan, maar met tufsteen uit Gabii en Alba, omdat deze steensoort vuurbestendig was. Ook mocht men niet meer een huismuur delen, maar moest iedereen een eigen muur hebben.
Tevens werden er maatregelen genomen om het blussen voortaan makkelijker te maken. Water werd altijd door privé-bewoners afgetapt. Nero wees opzichters aan die controleerden dat het water op meer tapplaatsen voor het publiek toegankelijk was. Iedereen moest blusmateriaal in zijn voortuin hebben.
Het volk accepteerde de maatregelen, omdat ze nodig waren en de stad er op die manier mooier uitzag. Het nadeel was dat de hitte nu overheersender werd door het verdwijnen van de smalle straatjes en hoge huizen.
Christenvervolging
Nero liet de goden en orakels raadplegen, om duidelijk te maken dat hij niet verantwoordelijk was voor de grote brand van Rome. Maar toen deze niets uitwezen wat zijn onschuld zou bewijzen schoof hij de schuld bij het relatief nieuwe geloof het christendom. In het begin van de eerste eeuw maakten de Romeinen kennis met deze nieuwe godsdienst. De Romeinen vonden de aanhangers maar vreemde mensen. Ze geloofden slechts in één God. De naam aan wie deze godsdienst ontleend is, is Christus. Jezus Christus was de man die de leer van deze ene God verkondigde. Deze leer beloofde opname in de hemel voor de mensen die goed hadden geleefd.
Zij waren een eenvoudige zondebok, aangezien zij toch al vaak werden gehaat door de Romeinen. Veel van hen werden in zijn circus om het leven gebracht, dit ging vaak op gruwelijke wijzen. Je kunt je afvragen waarom de christenen volgens vele Romeinen geschikt waren als zondebok. De Romeinen waren meestal vrij ruimdenkend op godsdienstig gebied, maar vanaf het begin hebben zij deze godsdienst gezien als een gevaar voor de staat. Dit kwam omdat ze vaak weigerden deel te nemen aan de formaliteiten van de Romeinse staatsreligie en dan met name de keizerverering. Hoe kan de keizer regeren, als de christenen zijn gezag niet erkennen en alleen maar luisteren naar deze ene God? Daarnaast vormden de christenen een nogal gesloten gemeenschap, zodat de geruchten al gauw rond gingen dat ze zich bezighielden met duistere en kwalijke praktijken.
Onder de regering van Tiberius werd Christus door de landvoogd Pontius Pilatus ter dood gebracht. Hoewel dit geloof onderdrukt werd, stak het toch weer de kop op. Dit was niet alleen het geval in Judea, de bakermat van het Christendom, maar ook in Rome. Na de dood van Christus begonnen zijn volgelingen met het verspreiden van zijn leer.
Eerst werden degenen die voor dit geloof uitkwamen gevangen genomen. Daarna werden de mensen die op aanwijzingen werden beschuldigd, niet zozeer voor stichten van de brand, maar wel voor algemene mensenhaat, gedood. Bij hun dood werden ze bespot en bekleed met huiden van wilde dieren. Daarnaast werden ze ook vaak door wilde honden verscheurd, aan het kruis genageld of verbrand. Nero stelde zijn eigen tuinen ter beschikking voor deze schouwspelen en bood circusspelen aan. Vaak was Nero hierbij uitgedost als wagenmenner en mengde hij zich onder het volk, waarbij hij soms ook daadwerkelijk op een wagen rondreed door de stad.
De lijken worden als feestverlichting met pek besmeurd opgehangen en aangestoken.
Dit gaat voor de Romeinen te ver. Ook omdat ze niet geloven dat de christenen de brand hebben aangestoken. Uiteindelijk wordt Nero gezien als een van de eerste christenvervolgers. In de teksten waarin Tacitus de christenvervolging van Nero omschrijft wordt duidelijk dat Tacitus het niet opneemt voor de Christenen. Hij vindt de christenvervolging juist terecht wat kwam door het bijgeloof waar al hun slechte daden uit voortkwamen. Het punt is alleen dat Tacitus Nero beschuldigt op het feit dat hij de christenen aanvalt terwijl dit ten onrechte is. Tacitus vindt dat Nero schuldig is aan de brand en niet de christenen.
Na de dood van Nero, die tevens schuldig was aan de dood van apostel Paulus en Petrus, en de christenen in grote getale oppakte en in de arena voor zwaardvechters en leeuwen gooiden, hielden de vervolgingen op en er volgden ongeveer 30 jaar van relatieve rust voor de christenen.
De Domus Aurea
Na een tijdje begint Nero weer met de opbouw van de stad. Met veel pracht en praal worden er nieuwe tempels en villa's gebouwd. Ook komt de roddel over een groot paleis voor de keizer uit. Hij laat een reusachtig paleis bouwen, de Domus Aurea [gouden huis]. Dit is het grootste en duurste paleis uit de oudheid. De bouw ervan heeft de keizer een vermogen gekost. Dat kwam door de omvang: het besloeg een deel van de Palatijn en bijna de gehele Coelius en Esquilijn [ongeveer 25 maal de omvang van het Colosseum], maar ook door de prachtige versieringen. De paleismuren waren met goud en parelmoer bekleed, zalen hadden plafonds waaruit bloemen en geurstoffen neerdaalden, de eetzaal draaide rond en de baden hadden zowel zwavelhoudend water als zeewater. In de vestibule stond een reusachtig beeld van Nero zelf. Toen het paleis klaar was zei Nero dat hij eindelijk een menswaardige woning had gekregen.
De samenzwering van Piso en de dood van Seneca
In Rome waagt de lang gekwelde aristocratie eindelijk een poging om zich van de tiran te ontdoen. Een grote samenzwering word gesmeed. Piso, een groot edelman, is de kandidaat die Nero na zijn moord zal opvolgen. Het wordt een complot met veel deelnemers, zelfs centurio's en officieren van de hoogste garde doen er aan mee. Natalis is de gelukkige man die Nero de dodelijke stoot zal toebrengen. Hij begaat alleen een fout: hij maakt zijn testament en laat zijn dolk op een opvallende manier slijpen door een slaaf. De slaaf krijgt argwaan, wikt en weegt zijn kansen en waarschuwt tenslotte de autoriteiten. Het onderzoek dat daarna volgt zorgt voor bekentenissen. Bijna de hele bende wordt opgerold en er vallen tientallen doden. Piso pleegt zelfmoord.
Nero grijpt deze gebeurtenis om zich ook van Seneca te ontdoen. Hij was niet bij het complot betrokken maar hij krijgt van Nero de raad zelfmoord te plegen. Hij omhelst zijn vrouw en kinderen en zegt dat hij zijn hele leven heeft voorbereid op dit moment van tegenspoed. Hij snijdt zichzelf de aderen door en als hij dat niet snel genoeg vind gaan gaat hij naar een kokend heet bad, de stoom beneemt hem de adem.
De teruggang van het Rijk en de ontevredenheid stijgt
Het gaat steeds slechter met de besturing van het Romeinse rijk. In het begin van Nero's regeringsperiode namen Burrus en Seneca het heft in handen. Welvaart en vrede bloeide alom. Alleen in Brittannië duurde de strijd tegen het verzet nog onverminderd voort. De Romeinen kregen wat tegenslagen te verduren van een aantal stammen onder leiding van koningin Boudica. Het negende legioen werd door de Brittaniërs in de pan gehakt.
Door het benoemen van gunstelingen die allesbehalve voor hun taak zijn berekend verliezen de Romeinen veel. De corruptie aan het hof neemt toe. Dat begint door te dringen in de regering van het Rijk. De herbouw van Rome verslindt schatten. De beste manier om de gunst van de keizer te winnen is om steeds grotere bedragen uit de provincies naar de hoofdstad te voeren. De ontevredenheid stijgt met de dag.
Ook in het oosten van het Rijk ontstaan problemen. De troon van Armenië is vrij gekomen. De Parthen en de Armeniërs wensen de jongere broer van Koning Tiridates als vorst. Om de Parthische invloeden te weren, brengen de Romeinen ook een kandidaat in stelling. Een oorlog is het gevolg. Corbulo, een bekwaam man, weet grote successen te halen en de oorlog lijkt gewonnen. Maar Nero houdt niet zo van bekende mannen en stuurt een andere onbekwame man, Caesenius Paetus naar het front. Omdat hij er niets van kent, verliezen ze terrein en uiteindelijk is Armenië in handen van de Parthen. Paetus verwacht minstens dat hij de doodstraf krijgt van Nero maar hij spaart hem en stelt hem weer gewoon aan, aan het hof.
In Palestina wordt er uiteindelijk een opstand op touw gezet. De Joden nemen de leiding en de opstand breidt zich snel uit. De bejaarde generaal T. Flavius Vespanius krijgt het bevel van Nero dat hij de orde moet herstellen. Uiteindelijk lukt hem dat ook.
Nero's einde
"Qualis artifex pereo...!" of "Welk een kunstenaar gaat er met mij verloren," waren zijn laatste woorden. Dan geeft Epaphroditus de dolk een stoot zodat hij in de keel van Nero komt. Wanneer zijn achtervolgers het vertrek binnenkomen vinden ze hem stervende...
De slavin Acte, die hem in zijn jeugd heeft lief gehad, draagt zorg dat de as van Nero wordt begraven.
De tweeëndertig jaar oude keizer is dood... Leve de nieuwe keizer!
Vertaling: Broeder Jozef
Bijgewerkt tot en met 10 oktober 2012
25-01-1977
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter M [deel 3]
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter M [deel 3]
Mattheus, de apostel
Matteüs [ook wel Mattheus, Matthaíos, Mattithyahu, "geschenk van JHWH"] was een van de 12 apostelen die door Jezus werden geroepen. Hij wordt traditioneel gezien als de schrijver van het Evangelie volgens Matteüs.
Zijn roeping wordt beschreven in het gelijknamige bijbelboek in het Nieuwe Testament, hoofdstuk 9:9: "Toen Jezus van daar verder ging, zag hij bij het tolhuis een man zitten die Matteüs heette, en hij zei tegen hem: volg mij." Marcus en Lukas noemen hem Levi. Om die reden wordt vaak ook gesproken van Matteüs Levi.
Matteüs was de zoon van Alfeüs. Hij was tollenaar te Kafernaüm. Kafernaüm lag in het gebied van Herodes Antipas, daarom was hij geen Romeins beambte, maar stond hij in dienst van de vorst of heeft hij de tolweg van de stad gepacht. Waarschijnlijk was hij de schrijfkunst machtig en sprak hij naast zijn moedertaal Aramees ook Koinè.
Zijn feestdag is op 21 september. In de Orthodoxe Kerk op 16 november en op 30 juni met de andere elf apostelen. Hij is de patroon van de boekhouders, bankiers, douanebeambten, geldwisselaars, veiligheidsbeambten en beursmakelaars en van de stad Salerno en hij wordt aangeroepen tegen drankzucht.
Mattheus behoorde tot de twaalf apostelen die door Jezus zelf waren uitgekozen. Het feit dat hij een tollenaar was betekende dat hij als jood in dienst van de Romeinse bezetters belastinggeld opeiste van zijn eigen volksgenoten. Vaak staken dergelijke mensen een flink deel ook nog in hun eigen zak, beschermd door de Romeinen. In het evangelie staan ze niet hoog aangeschreven: meestal worden ze in één adem genoemd met zondaars. Toch laat Jezus zijn oog op vallen op Levi, wanneer Hij hem aan zijn geldtafeltje passeert en hem zegt: "Kom, volg mij." En hij stond op en volgde Hem [Matteus 09: 9-10]. Daarna horen we in de bijbel niets meer over hem.
Volgens de oudste verhalen is hij de schrijver van het eerste evangelie. Hij zou na Pinksteren naar Ethiopië gegaan zijn om daar het evangelie te brengen. Hij werd daar voor het altaar gedood met een zwaard of hellebaard. Maar er is ook een andere legende, die overigens ook van Matthias wordt verteld.
Aangaande Jezus houding tegenover de Joden en de heidenen levert Matheus een nogal tegengestelde getuigenis. Enerzijds houdt zijn evangelie meer Joodse gegevens in dan de andere drie. Hij vernoemt het grootste aantal teksten uit de profeten als bewijs dat ze op Jezus toepasselijk zijn. Hij geeft ruim plaats aan de debatten over Joodse wetten en gebruiken. Hij benadrukt het feit dat de zending van Jezus en zijn apostelen zich beperkt tot de verloren schapen uit het huis van Israël, met uitsluiting van heidenen en Samaritanen [Mt 10: 6 en 15: 24].
Dezelfde Jezus die beweert zich alleen met de Joden te bemoeien verklaart verder dat de niet joden zullen uitgenodigd worden op het Messiaanse feest en de Joden zullen verwezen worden naar de duisternis buiten [Mt 8: 11-12]. Zijn laatste aanbeveling voor de elf apostelen is volgelingen te werven in alle landen [Mt 28: 19]. Soms toont Mattheus zich verbazingwekkend tegeover de Joden: Op Jezus proces probeert de Joodse overheid valse getuigenissen tegen hem te vinden [Mt 26,59]. Volgens Mattheus begon het volk te schreeuwen: Dat zijn bloed over ons en onze kinderen vloeit![Mt 27: 25]. Om deze tegensprekende woorden in eenzelfde evangelie uit te leggen is de simpelste weg zich in te beelden dat, na het beloftevolle begin, de christelijke zending onder de Palestijnse Joden en de diaspora zulke onoverkomelijke moeilijkheden vertoonde dat ze uitmonden op de gedachte dat Jezus zelf gekozen had voor de niet Joden en het verwerpen van Israël. Behalve het Nieuwe Testament heeft de christelijke traditie niets veralgemeend aangaande Mattheus.
Het Mattheusevangelie
De boodschap van Mattheüs is oorspronkelijk geschreven in het Hebreeuws, en is duidelijk in de eerste plaats bestemd voor de Joden, dit blijkt uit de vele teksten en beloften die aangehaald worden uit het Oude Testament. Een veel voorkomend woord is daarom ook "vervuld." Het is duidelijk de bedoeling van Mattheüs te bewijzen dat Jezus de beloofde Messias van Israël was. Tevens laat Mattheüs zien dat het evangelie ook voor de heidenen is, dit blijkt o.a. uit de grote opdracht in hoofdstuk 28.
De auteur van het eerste evangelie, dat 'naar Mattheüs', wordt in dit bijbelboek niet bij name als schrijver genoemd. Christelijke schrijvers vanaf de eerste eeuwen na Christus geven aan dat Mattheüs, één van Jezus discipelen, de schrijver is geweest. Dit is voor ons erg belangrijk, want door Mattheüs beschikken we over een betrouwbaar ooggetuigenverslag.
Mattheüs was een tollenaar die door Jezus geroepen werd om zijn volgeling te worden [Matth. 9:9-13]. Waarschijnlijk heeft Jezus hem een nieuwe naam gegeven, 'Mattheüs', met de prachtige betekenis "geschenk van God".
Het evangelie naar Mattheüs, ook genoemd Mattheüsevangelie of kortweg Mattheüs, is het eerste boek van het Nieuwe Testament, het eerste van de vier zogenaamde evangeliën [Mattheüs, Marcus, Lucas, Johannes], die een levensbeschrijving van Jezus Christus geven. Mattheüs is vooral aan Joodse lezers gericht en tekent de Heer Jezus als de beloofde Messias, de zoon van Abraham en de zoon van David, de Koning van Israël.
De vier evangeliën geven een beschrijving van het leven, de woorden en de werken van de Here Jezus Christus. Nadruk ligt op zijn lijden, sterven en opstanding. Het woord "Evangelie" is afgeleid van een Grieks woord dat "goed nieuws" betekent. Het goede nieuws is dat de beloofde Verlosser en Koning van Israël, wiens komst aangekondigd was in het Oude Testament, is verschenen in de persoon van Jezus Christus. Met Hem breekt Gods koninkrijk baan. Dit koninkrijk is het centrale thema in de evangeliën.
In het evangelie volgens Mattheüs wordt Jezus in het bijzonder voorgesteld als de Christus [Messias], de zoon van Abraham en de zoon van David, de koning van Israël. Hij begint het geslachtsregister van Jezus dan ook met Abraham, de stamvader van Israël.
Mattheüs maakt in zijn evangelie gewag van Jezus' profetie over de verwoesting van de tempel, maar uit niets blijkt dat de schrijver weet heeft van de vervulling van die profetie in het jaar 70 na Christus. Op grond hiervan kunnen we opmaken dat het evangelie waarschijnlijk is geschreven voor de val van Jeruzalem, die in 70 na Christus plaatsgreep.
Aangezien Mattheüs zeer veel citaten bevat uit het Oude Testament, vormt het daarmee als eerste nieuwtestamentische boek een goede brug tussen de beide hoofddelen van de Bijbel.
De Bergrede, in hoofdstuk 5 t/m 7, heeft enorme invloed gehad op het denken van zowel christenen als niet-christenen. Deze Bergrede wordt ook wel de grondwet van het Koninkrijk van God genoemd.
Ook besteed Mattheüs veel aandacht aan de wederkomst van Christus. Enkele gelijkenissen in dat verband komen niet voor bij de andere evangelisten: de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe, en de gelijkenis van de wijze en dwaze bruidsmeisjes. De hoofdstukken 24 en 25 gaan vooral over de wederkomst van Christus.
Het Evangelie volgens Matteüs heeft naar het oordeel van veel geleerden rond het jaar 75 na Christus zijn huidige vorm gekregen. Met deze datering sluiten zij overigens geenszins uit dat in dit boek bronnen verwerkt zijn van een vroegere datum. Er zijn ook onderzoekers die het evangelie dateren tussen 60 en 70 na Christus. Een oude traditie noemt Jeruzalem als de plaats waar het Matteüsevangelie zijn huidige vorm gekregen heeft. Aannemelijker is echter dat het ontstaan is in Antiochië, een belangrijke plaats binnen het vroege christendom, gelegen in het huidige Turkije. Gezien de inhoud van Matteüs, dient de auteur in ieder geval geplaatst te worden in een joods-christelijk milieu. Een centraal thema van het evangelie is immers de verhouding tussen joden en christenen.
De hoofdgedachte van het Matteüsevangelie is dat Jezus de Messias is, afstammeling van David. In Jezus zijn de woorden van de profeten uit het Oude Testament tot volle betekenis gekomen. Anderzijds staan de lezers die de auteur op het oog heeft, voor de schrijnende vraag hoe om te gaan met de groter wordende kloof tussen joden en christenen. In dit licht moet men de polemiek tegen farizeeën en schriftgeleerden verstaan [Matteüs 23]. In deze polemiek verwerft het christendom zijn eigen identiteit. Van de andere kant blijft de evangelist overtuigd van de nauwe verbondenheid van het christendom met het joodse erfgoed.
Kenmerkend voor Matteüs is dat Jezus vooral een leraar is. De uitspraken van Jezus zijn bij elkaar gebracht in grote redevoeringen, die kunnen dienen als een leefmodel voor de christelijke gemeenschap. De zes grote redevoeringen zijn: de bergrede [5-7], de zendingsrede [10], de parabelrede [13], de kerkrede [18], de rede tegen de farizeese schriftgeleerden [23] en de rede over het einde [24-25].
In Matteüs vindt men met variaties dezelfde verhaallijn als in Marcus en Lucas. Het begint met verhalen over Jezus' vroege jaren. Na het optreden van Johannes de Doper is Jezus werkzaam in Galilea. Daarna gaat hij op reis naar Jeruzalem. Tijdens die reis spreekt hij erover dat in Jeruzalem zijn levenseinde onvermijdelijk is. De botsing met de overheden in Jeruzalem leidt tot zijn arrestatie en terechtstelling, maar drie dagen na zijn dood laat God hem verrijzen.
Een gedeelte van de inhoud heeft het evangelie van Matteüs gemeen met dat van de andere synoptici, Marcus en Lucas. Alleen met Marcus gemeen heeft Matteüs onder andere Matteüs 14,23-16,12 / Marcus 6,46-8,21, met daarin een uiteenzetting over 'rein en onrein', een tocht van Jezus naar Tyrus en Sidon buiten Israël en een tweede spijzigingsverhaal. Alleen met Lucas gemeen heeft Matteüs vrijwel uitsluitend enkele parabelen en uitspraken van Jezus.
Tot de eigen stof van Matteüs behoren met name de eerste twee hoofdstukken, over de Davidische oorsprong van Jezus. Aan het slot van Matteüs volgt bovendien de verschijning van Jezus aan zijn leerlingen in Galilea. De opdracht die de leerlingen daar ontvangen [onder meer om te dopen in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest] betreft alle volken.
De eerste vermelding van Mattheus als evangelist komt voort uit een verloren werk van Papias, bisschop van Hiëropolis gestorven rond 130 na J.C. en door Eusebius geciteerd: Mattheus organiseerde netjes de woorden in het Hebreeuws dialect [lees het Aramees] en iedereen interpreteerde of vertaalde ze zo goed mogelijk. Gaan deze uitspraken in het Aramees over doctrinale en niet vertellende passages van Mattheus? Dit is betwistbaar. Wat wel vaststaat, is dat Ireneus, bisschop van Lyon in de tweede helft van de IIe eeuw [rond 180 na J.C.], een geschreven opstel vermeldt van een evangelie uit de tijd van het ministerie van Petrus en Paulus in Rome. De meeste hedendaagse specialisten kennen dit werk onder zijn slotvorm aan een Joodchristen of heidenschristen auteur uit de laatste decennia van de eerste eeuw [90-100 na J.C.] toe. Het beste compromis zou erin bestaan hem als een Grieks sprekende Joodchristen te beschouwen.
De auteur van het Evangelie volgens Mattheus was de eerste die aan het centrale verhaal over Jezus leven van Marcus afgeschreven een hoog theologisch verhaal over de kinderjaren toevoegt. Het bestaat uit een stamboom van Jezus die bewijst dat hij via Jozef van koning Davis afstamt, gevolgd door details over zijn geboorte, de vlucht naar Egypte om aan de bloeddorstige soldaten van Herodes te ontsnappen en tenslotte de terugkeer van de familie naar Nazareth in Galilea. Het vers uit Isaias 7,14 geciteerd vanuit de Griekse versie van de Bijbel en aangaande de geboorte van Emmanuel uit een maagd [pathenos] dient om van meert af aan, bij het begin van het evangelisch verhaal, het begrip uit het einde van de eerste eeuw van de wonderbare verwekking van Jezus, Messias en Zoon van God [Mt 1-2]. Het evangelie van Mattheus is het eerste die kort de verschijning van Jezus aan de vrouwen bij het lege graf beschrijft, gevolgd door de enige verschijning van de verrezen Christus aan de elf apostelen op een berg in Galilea, een visioen dat door sommige vol geloof wordt onthaald en door andere met twijfel [Mt 28,9-10, 16-17].
Volgens Eusebius zou de geleerde uit Alexandrië, Pataenus, beweerd hebben een Aramese kopie van het evangelie van Mattheus ontdekt te hebben in India en vandaar door de apostel Bartolomeus werd meegebracht toen hij dat land evangeliseerde.
Mattheus-legende [Uit de Legenda Aurea door Jacobus de Voragine]
Na de Hemelvaart van de Heer, verspreidden zich zijn apostelen. Andreas ging preken in Scythië en Mattheus in Ethiopië. Scythië is het gebied waar de Donau uitmondt in de Zwarte Zee. Ethiopië was, zeker voor die tijd, diep in Afrika.
De Ethiopiërs stonden Mattheus niet toe dat hij ging preken. Ze rukten hem de ogen uit, sloegen hem in de boeien en wierpen hem in de gevangenis met de bedoeling om hem binnen een paar dagen ter dood te brengen. Nu verscheen een engel aan Andreas en droeg hem op naar Mattheus in Ethiopië te gaan. Maar Sint Andreas antwoordde dat hij de weg niet wist.
Dat doet denken aan het antwoord dat de profeet Habakuk gaf toen hem werd opgedragen om het lekkere maaltje dat hij juist wilde gaan opeten zoveel duizend kilometer verderop naar zijn benarde collega Daniël in de leeuwenkuil te Babel te gaan brengen. Daar had de engel een nog drastischer antwoord in petto dan in het geval van Andreas [Daniël 14: 33-36].
De engel gebood hem naar de kust te gaan en daar het eerste het beste schip te pakken dat hij zou tegenkomen. Andreas haastte zich hieraan te voldoen. De boot bracht hem dankzij een gunstige wind regelrecht tot bij de stad waar Mattheus zich bevond. Onder de hoede van de engel wist Andreas tot bij de evangelist in de gevangenis door te dringen. Toen hij zag in wat voor toestand hij zich bevond, kon hij zijn tranen niet bedwingen. En zo verrichtte hij zijn gebed. De Heer verhoorde hem en gaf het gezichtsvermogen aan Mattheus terug dat hem op zo'n wrede wijze door de ongelovigen was ontnomen. Mattheus verliet nu de gevangenis en begaf zich naar Antiochië, terwijl Andreas in Ethiopië bleef. Maar toen de inwoners daar in de gaten kregen dat hij zijn vriend had weten te bevrijden, werden ze woedend. Ze maakten zich van hem meester, en sleepten hem met geboeide handen door de hele stad achter zich aan. Zijn bloed liet een breed spoor achter. Temidden van dat alles hield Andreas niet op voor zijn vervolgers te bidden, met als gevolg dat hij ze uiteindelijk tot bekering wist te brengen. Toen dat was gebeurd, begaf hij zich naar Griekenland.
Daarmee geeft Andreas gevolg aan Jezus' vermaning: "Bemint uw vijanden en bid voor wie u vervolgen" [Mattheus 05: 44]. Bovendien had Jezus deze woorden zelf waargemaakt, toen hij nog op kruis bad tot de Vader: "Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen" [Lukas 23,34]. Trouwens in hun lijden omwille van het evangelie herinneren zowel Mattheus als Andreas aan Jezus zelf.
Tot zover de legende. Ze werd tegen het eind van de 13e eeuw op schrift gesteld door Jacobus de Voragine [ 1298, feest 13 juli]. Deze middeleeuwse bisschop voegt er een verrassend commentaar aan toe: hij kan de legende zelf niet geloven!
Dat is tenminste wat er verteld wordt. Als het waar is dat Sint Mattheus pas bevrijd en genezen werd door toedoen van Sint Andreas, zou dat betekenen dat deze grote evangelist zelf niet bij machte zou zijn geweest af te smeken wat zijn broeder Andreas zo gemakkelijk voor hem wist te verkrijgen.
Het komt herhaaldelijk voor, dat de schrijver van de Legenda Aurea een eigen commentaar levert bij de legende. Hij kan de legende maar nauwelijks geloven. Niet vanwege de ongeloofwaardige wonderen, bv. dat Andreas binnen korte tijd de enorme afstand tussen Noord-Turkije en de binnenlanden van Afrika aflegt, en vervolgens prompt precies op tijd [en per boot] aankomt. Maar vanwege het feit dat Mattheus' gebed niet in staat was om hem te redden, terwijl dat toch niets minder geweest zal zijn dan dat van Andreas. Waarom zou het gebed van de apostel dan wel machtig genoeg geweest zijn om de evangelist te genezen en te bevrijden, en diens eigen gebed niet?
Dit zou kunnen naar Jezus verwijzen, van wie ze ook gezegd hebben: "Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf kan Hij niet redden!" [Marcus 15: 31]. Daarin wordt de kern van het evangelie tot uitdrukking gebracht: een gelovige weet dat hij zichzelf niet kan redden, hij kan alleen gered wórden. In dat mysterie is Jezus ons voorgegaan. Hier horen wij hoe zijn leerlingen Hem daarin hebben nagevolgd, zelfs tot verbijstering van latere gelovigen de schrijver van de Legenda Aurea.
De apostel Matteus vertelt zelf zijn legende
Kent u dat, luisteraar? Er is van alles misgelopen in je leven. Je hebt er schuld aan. Dat weet je. De mensen kijken je erop aan. Maar je verliest je trots niet. Je laat je niet kennen; je houdt je rug recht. Jou krijgen ze er niet onder. Nee, de pijn houd je voor je zelf. Aan jou zullen ze niets merken. Al halen ze hun neus voor je op en kijken ze je met de nek nog niet aan.
Ik heb het meegemaakt. Weet hoe dat voelt. Ik was een gehaat belastingophaler. Het enige wat ik had was mijn geld. Daar hield ik mij aan vast. En toen , toen kwam die man langs. Hij keek naar mij en zei alleen maar: Ga met Míj mee. Kom. Hij kéék! Naar mij! En hoe! Er lag iets in zijn stem Er straalde iets uit zijn ogen. U zult het niet geloven, maar ik ben opgestaan en heb de hele boel de boel gelaten [mijn goede geld ook ja] en ben meegegaan.
U kent mij vast wel. Ik ben Matteus, de tollenaar. Ik heb deze gebeurtenis zelf opgeschreven in mijn evangelieverhaal over Jezus. Ik lees het u voor: "Toen Jezus vandaar verder ging, zag Hij iemand aan het tolhuis zitten die Matteus heette, en Hij zei tot hem: "Volg mij." De man stond op en volgde Hem." In die ene zin ligt het grote keerpunt van mijn leven samengevat. Als zoiets in mijn leven mogelijk was, waarom bij u dan niet?
U denkt vandaag na over heiligen en martelaren. Mag ik daar een bijdrage aan leveren? In de 13e eeuw verscheen het beroemde boek Gouden Legenden[Legenda Aurea] van de dominicaner pater Jacobus de Voragine. Hij vertelt hoe ik na Jezus heengaan in het verre Ethiopië ben gaan preken. Ik werd er gevangen genomen en gruwelijk gemarteld. Ze rukten mij de ogen uit, en wierpen mij in de dodencel in afwachting van mijn terechtstelling. God weet, hoe ik daar in de eenzaamheid om hulp heb geschreeuwd. Plotseling stond mijn mede-apostel Andreas voor mijn neus. Hij was, zei hij, in een oogwenk per boot vanuit Turkije naar mij toegekomen: Ach, Matteus, wat zie je eruit. De Heer heeft mij gestuurd om je hier uit te halen. Hij viel op zijn knieën en bad om uitkomst. En het wonder geschiedde: ik kreeg mijn gezichtsvermogen terug en Andreas leidde mij naar buiten.
Maar dan komt het. Jacobus vertelt dit verhaal in de 13e eeuw. En hij voegt er een persoonlijke noot aan toe. Ik zal hem u letterlijk voorlezen. Hij schrijft: Dat is tenminste wat er verteld wordt. Maar ik voor mij heb er moeite mee dit te geloven. Want als het waar is dat Sint Mattheus pas bevrijd en genezen werd door toedoen van Sint Andreas, zou dat betekenen dat deze grote evangelist zelf niet bij machte zou zijn geweest af te smeken wat zijn broeder Andreas zo gemakkelijk voor hem wist te verkrijgen. Tot zover de schrijver Jacobus.
Als het niet om zulke ernstige dingen ging, is dit bijna grappig. Jacobus kan mijn bevrijdingsverhaal maar nauwelijks geloven. Niet vanwege de ongeloofwaardige wonderen, bv. dat Andreas binnen korte tijd de enorme afstand tussen Noord-Turkije en de binnenlanden van Afrika aflegt, en vervolgens prompt precies op tijd [nota bene per boot] aankomt. Maar vanwege het feit dat mijn gebed niet in staat was mijn eigen redding te bewerkstelligen. Daar moest Andreas aan te pas komen. Alsof diens gebed meer waard was dan het mijne.
Maar Jacobus, ben je dan vergeten dat Jezus hetzelfde is overkomen? Daar hebben de spotters onder het kruis toch ook geroepen: Anderen heeft hij gered. Laat Hij nu zichzelf eens redden! Hoewel zij dat cynisch bedoelden, spreken zij daar een ontzagwekkende waarheid uit: wij mensen kunnen onszelf niet redden. Wij kunnen alleen gered wórden. Dat is aan het voorbeeld van Jezus duidelijk geworden. En aan mij. Tot twee keer toe. Eerst, toen Hij langskwam en mij aanzag. Later, toen Andreas naar mij werd toegestuurd.
En u luisteraar? U leeft in een tijd waarin men zegt dat het allemaal uit jezelf moet komen. Gelooft u dat wij alleen gered kunnen wórden? Zouden we er niet veel dankbaarder mensen van worden? Veel bescheidener en minder veeleisend?
Er zit nóg een kostbaar element in mijn bevrijdingsverhaal. God gebruikt mensen om zijn reddingswerk uit te voeren. Bij mij waren dat eerst Jezus zelf en later Andreas. Wie waren dat in uw leven? En wie weet, heeft God ook ooit wel van u gebruik gemaakt om te laten zien dat Hij een God van redding en bevrijding is ?
Zijn dood
Volgens de overlevering moet Mattheus ergens tussen de jaren 70 en 90 de marteldood gestorven zijn. Zijn stoffelijk overschot zou in de eeuwen daarna naar de Italiaanse plaats Salerno zijn overgebracht.
Verering en Cultuur
Sinds de vijfde eeuw bestaat er ook een apokrief of een als waar erkend evangelie, dat op zijn naam staat: de 'Pseudo-Matteus'. Hierin wordt onder andere verteld dat de os en de ezel aanwezig waren bij de geboorte van Jezus.
Temidden van de apostelen wordt Mattheus afgebeeld met een zwaard of hellebaard [zijn martelwerktuig] of met weegschaal of geldbuidel [verwijzing naar zijn oude beroep]. Wordt hij afgebeeld als evangelist, dan heeft hij vaak een gevleugelde mens of engel bij zich in de buurt.
Hij is patroon van de Italiaanse stad Salerno. Daarnaast van boekhouders, bankiers, belastingbeambten, -inspecteurs en -ontvangers, douanebeambten, douaniers, financiële beambten, handelsreizigers, veiligheidspersoneel en wisselagenten, en van de geldhandel. Zijn voorspraak wordt ingeroepen tegen dronkenschap.
Menahem
Volgens Flavius Josephus was de geletterde Menahem de zoon van Judas de Galileeër, maar op chronologische gronden lijkt dit onwaarschijnlijk. Hij kan wel zijn kleinzoon geweest zijn. Zijn bekendheid begint bij de aanvang van de oorlog tegen de Romeinen, toen de Joden hun vijanden nog niet uit Jeruzalem gedreven hadden.
Voor hij deelnam aan de slag in Jeruzalem had hij het wapenmagazijn in het fort Massada, door Herodes de Grote opgericht, leeggeplunderd om zijn troepen en zijn bondgenoten te bewapenen. Onder bescherming van zijn wacht viel Menahem Jeruzalem binnen. Hij gedroeg zich als een koning en nam de leiding van de opstand om Herodes paleis aan te vallen. Het joodse garnizoen kreeg toelating om het fort te verlaten terwijl het Romeinse leger bescherming zocht in de koninklijke torens. De troepen van Menahem vermoordden een aantal Romeinen alsook de vroegere hogepriesters Ananias zoon van Nebedeus [47-59 na J.C.] en zijn broer Ezechias. Bedwelmd door het succes gedroeg Menahem zich als een dwingeland.
Een andere opstandige leider, Eleazar zoon van Simon viel hem aan in de Tempel, waar Menahem paradeerde in koninklijk ornaat en zich aangaf als de Messias en koning. Na een korte weerstand sloegen Menahem en zijn gezellen op de vlucht. Sommigen onder hen, onder andere een familielid van Menahem, Eleazar zoon van Yaïr en later kapitein van de laatste Joodse weerstandsmacht tegen de Romeinen, konden schuilen in Massada. Menahem verschuilde zich op de Ophel in Jeruzalem. Eens ontdekt werd hij langdurig gefolterd en dan terechtgesteld met een van zijn luitenanten, Absalom.
Menahem was de voorlaatste opstandige leider die afstamde van Judas zoon van Ezechias [de Galileër]. De laatste was Eleazar zoon van Yaïr. Josephus noemt Menahem een drogredenaar en een valse meester die, volgens de historicus, niet betrouwbaar is, zoals Judas de Galileër. De rabbijnse traditie, die zou voorhouden dat de Messias Menahem zoon van Ezechias heet, beschermt misschien de gedachtenis van Menahem en zijn Messiaanse dromen. Bij het begin van het onderzoek over de handschriften van de Dode zee deed een theorie de ronde, ondertussen weerlegd, dat Menahem de Rechtvaardige Meester was. Zijn handlanger Absalom zou verbonden zijn met het huis van Absalom in het Commentaar over Habakuk in grot 1 teruggevonden.
Menahem, de Essener
Menahem, die leefde rond het midden van de eerste eeuw v. J.C., behoorde tot de Esseners. Hij was de vice-president van het Sanhedrin, het hoogste Joodse religieuze gerechtshof. Josephus pronkt met zijn profetische begaafdheid. Op het einde van de tweede eeuw voor Jezus Christus had een van zijn voorgangers, Judas de Esseniër, de dood van Antigoon voorspeld, de broer van hogepriester Aristobulus. Josephus beschrijft Menahem als een meester met vele leerlingen die zich bezighielden met het voorspellen van de toekomst.
Menahem gaf een demonstratie van zijn profetisch kunnen door Herodes, nog een kind, te ontvangen als de toekomstige koning der Joden. Herodes, overtuigd dat Menahem hem voor iemand anders had aanzien en wou gekscheren, had hem vinnig geantwoord dat hij maar een gewoon burger was. Menahem weerlegde met een klop op zijn billen dat hij eens de troon van Judea zou bestijgen. Hij raadde hem aan rechtvaardigheid en vroomheid lief te hebben en zijn onderdanen goed te behandelen. Maar hij zou maar moeilijk die raadgeving kunnen opvolgen, zei hij, en God zou hem straffen op het einde van zijn leven.
Eerst lette Herodes niet op de voorspellingen van Menahem. Maar, gezien de moeilijkheden, ondervroeg hij Menahem over de duur van zijn later bewind. Eerst zweeg Menahem. Toen Herodes aandrong voorspelde hij dat hij twintig of dertig jaar zou regeren. Herodes behandelde hem toen zacht en toonde sympathie voor alle Esseners terwijl hij onverbiddelijk was voor de farizeeërs die hem bekritiseerden. Josephus wijst de bovennatuurlijke gaven van Menahem en de andere Esseners toe aan hun deugdzaam leven.
Doordat Herodus een sympathie had voor Menachem, moest Menachem uit de Sanhedrin stappen. Omdat waarschijnlijk Menachem een Essener was, gaat men ervan uit dat de Essenen op de hoogte waren van de mystieke tradities en de Essenen zouden het zelfs hebben doorgegeven aan de Talmoedische Meesters. Josephus beweerde dat de Essenen gebruik maakten van namen van engelen en zij zouden de toekomst hebben voorspeld. Dit d.m.v. diverse louteringen en methoden van de Profeten. Zij zouden door Josephus vergeleken worden met de Pythagoreeërs, leden van de Griekse wijsgerige school n.a.v. Pythagoras. De Sefer Jetsiràh bevat elementen van de Pythagoreeërs, wat wederom aangeeft dat de Sefer Jetsiràh niet kosjer is. De teksten van de Sefer Jetsiràh zouden in deze Talmoedische Periode door de Essenen bewaard zijn.
Vertaling: Broeder Jozef
24-01-1977
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter M [deel 2]
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter M [deel 2]
Maria Magdalena
Inleiding
Geboren in de havenstad Magdala aan de zee van Galilea stond Maria Magdalena Jezus zeer nabij. De evangeliën openbaren haar familiebanden niet, noch de naam van haar vader of haar echtgenoot. Het evangelie van Lukas [8,2] beschrijft haar, voor het verhaal van de kruisiging en de verrijzenis, als één van de vrouwen die voor Jezus en zijn volgelingen zorgden gedurende heel hun trekkende zending. Maria Magdalena moest een welstellende persoon zijn die Jezus had genezen en duivelvrij had gemaakt en die zich aan hem toewijdde.
De opmerking dat ze van zeven duivels verlost werd ligt waarschijnlijk aan de basis van het ongegronde verband dat een zekere christelijke traditie legt tussen Maria Magdalena en de bekeerde prostituee, de vrouw die in de stad een zondares was [Lc 7,37]. Haar identificatie met een andere Maria, de zus van Martha en Lazarus, is evenzo fantasie.
In het evangelisch verhaal over de kruisiging geven Marcus en Mattheus de eerste plaats aan Maria Magdalena op de lijst van de vrouwen uit Galilea die het tafereel van op afstand gadeslaan [Mc 15,40-41 Mt 27,55-56], maar voor Johannes neemt ze plaats op het einde van een groep met Maria, Jezus' moeder, en Maria, de vrouw van Cleophas.
Inleiding
Maria Magdalena is ook de belangrijkste getuige van Jezus verrijzenis. Marcus en Mattheus vernoemen haar eerst als één van de vrouwen die naar het graf zijn gekomen om de grafritus te vervullen. Volgens Mattheus en Lukas vetrellen Maria Magdalena en haar gezellen aan de volgelingen het nieuws over Jezus verrijzenis. Alleen aan het graf toegekomen ontdekt dat het leeg is en waarschuwt de apostelen. Ze is ook de eerste die het visioen krijgt van de verrezen Jezus, nog onherkenbaar, en die ze verward met de hovenier gelast met de graven.
De evangelische traditie laat doorschijnen dat er een nauwe band bestaat tussen Jezus en Maria Magdalena, maar zonder uitleg te geven. De christelijke traditie heeft dit verhaal verfraaid. De ene theorie brengt Maria Magdalena naar Efese samen met Johannes en Jezus moeder. De andere theorie brengt haar, "haar zus" Martha en "haar broer" Lazarus naar Marseille, waar ze de Kerk in Gallië stichten.
Wie was Maria Magdalena
Onze tijd is er een van ontluistering. Een tijd waarin het mooiste lelijk gemaakt wordt, door het slijk gehaald, besmeurd. Zo zijn er ook mensen die, al of niet vanuit kwade bedoelingen of rancune tegen alles wat christendom of Kerk is, de figuur van Jezus omlaag willen halen, besmeuren en daartoe alles in het evangelie ontdoen van zijn mysterie, het ontrafelen en omzetten vanuit hun eigen morbide of kwaadwillige verbeelding. Soms evenwel is het een of andere pseudowetenschapper of zelfs een romansschrijver die [al of niet uit louter winstbejag] wat nieuwtjes of zogezegde verborgen kennis aan de goegemeente verkondigt. Zo konden we onlangs nog wat goedkope pseudowetenschappelijke uitzendingen gehad over Maria, waarbij iets gelanceeerd wordt, gewoon als mogelijke piste maar die elke grond van waarheid mist. Ondertussen is het dan toch maar gelanceerd, de goegemeente is weer wat wijzer [?] geworden en de auteur strijkt zijn loon op. Het mediacircus draait verder. Natuurlijk kunnen we als gelovigen niet verlangen die iedereen onze visie deelt of dat men zich afhoudt van bv. de figuur van Jezus. Wat je wel zou verlangen en eigenlijk ook zou mogen verwachten is dat men geen goedkope en ongegronde zaken naar voor brengt die een ontluisterend maar ook vals beeld geven van een figuur die voor miljoenen mensen de grote bron van inspiratie is.
Een roman
Het impact van schijvers is heel groot, vooral als ook de media hen op de voorgrond stellen. En het critische vermogen van de doorsnee moderne mens durft wel eens aan de lage kant liggen. Wat is de invloed van beoken als de Da Vinci Code? Of als een schrijver de Oud-Testamentische verhalen [Hemelvisioenen van profeten, de overhandiging van de tien geboden op de Berg Sinaï] gaat beschrijven in termen van buitenaarde wezens die toen onze beschaving zijn binnengedrongen, of als men Jezus gaat beschrijven als weerstander die later in een godsdienstig sausje werd opgediend Stuk voor stuk hebben romanschrijvers of pseudowetenschappers zich met die zaken bezig gehouden en daar blijft velen, wiens geloof zwak is, gemakkelijk iets van hangen.
En zo is er ook die figuur van Maria Magdalena. Zeer veel schrijvers [overigens ook schilders en beeldhouwers] hebben haar als onderwerp genomen. Of als lijdend voorwerp.
Op sensatie belust? Je krijgt wat je lust!
Onze tijd loopt over van op sensatie beluste mensen en dus ook van personen die deze op sensatie beluste samenleving het nodige voer voorschotelen. Dat we over Jezus een viertal geschriften bezitten in de evangeliën, dat is geen voorpaginanieuws, dat weten we. Maar als er ergens een geschrift opduikt, of eens opnieuw onder de aandacht wordt gebracht, waarin enigszins afwijkend over Jezus wordt geschreven dan is dat plots hot-nieuws. Dit is nu eindelijk eens dé waarheid over Jezus! De evangeliën en in hun spoor de kerk hadden het totaal verkeerd voor, nee, die hebben ons gewoon [en welbewust] wat wijs gemaakt!
En men gaat dan de gnostische apocriefe geschriften hoger achten dan de evangeliën, die door de main-stroming van de christenen aanvaard werden als het meest beantwoordend aan de figuur en de woorden van Jezus.
En als men verder in de Nag-Hammadi-geschriften, die in diezelfde [gnostische] traditie liggen, een afwijkend beeld van Jezus, en een bij het haar getrokken getuigenis krijgt van bv. Maria-Magdalena [de uitverkorene, de feministe versus de mannelijke apostelen], dan aanvaardt men ook dat weer als dé grote openbaring: het Evangelie van Maria-Magdalena [Hans Stolp, Jacob Slavenburg e.a.]. Tenslotte gaat men helemààl uit de bocht wanneer men, sprekend over de graal, daarin niet enkel meer de kelk ziet die Jezus gebruikt had tijdens het laatste avondmaal, maar dat Maria Magdalena de graal naar Frankrijk zou gebracht hebben, nee, dat zijzelf de heilige graal is die het kind van de toekomst draagt [Sanreal San Real [royal] sang real of van heilige graal naar heilig bloed en heilige bloedgroep]. Hier zitten we volop in het kabbalistische tijdverdrijf, waar ook in deze tijd sommigen nog van lusten. Gedroomd voer voor een of andere schrijver die daar zijn verbeelding over laat gaan en er een afzetgebied voor vermoedt bij op sensatie beluste geesten van tijdgenoten, die het juiste noorden kwijt zijn en hun zap-mentaliteit dan ook wel even met genoegen laten rusten als op een krakerig teevee-hapje.
Maria Magdalena, een figuur die met alles en nog wat beladen werd, bleek inderdaad een uitgelezen voorwerp voor schilders, beeldhouwers, predikanten, vrome en minder vrome schrijvers
Maria Magdalena, 'de zondares'?
Sint Alfonsus, stichter van de Redemptoristen, had zo zijn voorkeursheiligen. Naast de heilige moeder van Jezus, had hij grote verering voor de H. Teresa van Avila, die zich van lauwe kloosterlinge [ze zag zichzelf als de Samaritaanse vrouw] ontpopte tot hervormster van de Karmelorde, de H. Augustinus [die van zichzelf ook een serieus bekeringsverhaal schetst in zijn autobiografische Belijdenissen] en nog een hele rits andere heiligen, maar ook en vooral de heilige Maria Magdalena, de gewezen zondares.
Alfonsus, zelf een groot heilige, zag in Maria Magdalena, de grote zondares, de overspelige vrouw, de publieke vrouw zelfs, die zich evenwel bekeerde, van Jezus vergiffenis kreeg [veel wordt vergeven aan wie veel heeft liefgehad] en die dan Jezus volgde op zijn weg door het heilig land, zelfs tot het kruis trouw bleef [terwijl de leerlingen op de vlucht waren] en als eerste de verrezen Heer mocht ontmoeten. Een vrouw dus, die een hele weg had doorgemaakt, van diepe zondigheid naar grote heiligheid.
Alfonsus zag zichzelf ook als een groot zondaar, omdat hij zon groot gedacht had van Gods heiligheid en liefde. Dat zondebewustzijn ging, gelukkig maar, gepaard met een groot bewustzijn van Gods barmhartige liefde. Zonde en genade, bekering, Gods barmhartigheid, de liefde van Christus en de liefde voor Christus, dat waren dan ook grote themas van Alfonsus prediking in de Napolitaanse dorpen en steden. En de figuur van Maria Magdalena, was van dat alles een goede illustratie.
Magdalena was de bekeerde zondares die daarna een vurige Christus-fan werd een uitgelezen figuur om op te voeren tijdens de missiesermoenen. Maar, is Maria Magdalena wel wat men van haar vertelt?
Antifeminisme?
Als we over de bijbelse Maria Magdalena horen spreken, dan vereenzelvigen wij haar inderdaad meestal met de zondares die Jezus voeten wast en aan wie veel vergeven wordt omdat ze veel heeft liefgehad. Zo wordt ze algemeen beschouwd, hoewel de Kerk dat officieel heeft tegengesproken. Dit bleef echter vrij onopgemerkt. Wat is er aan de hand?
Je vindt in de literatuur mensen die er vrij sterk de nadruk willen op leggen dat in de kerk van de derde en vierde eeuw tegenstand kwam tegen de wat te leidende rol van vrouwen in de kerk. Wat was er meer aangewezen dan Maria Magdalena [de leidster van de vrouwengroep rond Jezus, die bij Jezus kruis aanwezig was en de eerste aan wie Jezus verscheen en die aan de apostelen moest gaan melden wat hun te doen stond] in een minder mooi daglicht te stellen en zo dat christelijke feminisme-avant-la-lettre wat in de perken.
Men ging dus de figuur van Maria Magdalena vereenzelvigen met de zondares, wier tranen Jezus voeten bevochtigen die ze met haar haren afdroogt en ze zalft met kostbare nardusbalsem [hier lopen waarschijnlijk reeds verscheidene verhalen door elkaar want ook Maria, de zus van Lazarus zien we die dienst bewijzen]. Men schrijft dus een soort binnenkerkelijke politiek toe aan die vermenging van verhalen waardoor Maria Magdalena als een slechte vrouw wordt voorgesteld en met haar, die zo hoog in aanzien stond als vrouw, krijgt heel de groep vooraanstaande vrouwen in de Kerk een veeg uit de pan. "Ze zouden beter op hun plaats blijven en de mannen het hoge woord laten voeren: de apostelen mogen dan wel eenvoudige mensen geweest zijn, maar zo zondig als Maria Magdalena, nee, dat waren ze toch helemaal niet!" Mannenpraat.
Paus Gegorius de Grote
Ik durf niet beweren dat heel die kwestie zo scherp gesteld werd toendertijd en dat men enkel omwille van die antifeministische strekking zelfs de Montanisten [en Valentinianen] ging bestrijden [omdat daar wél de vrouwen in de leiding bleven], feit is dat die nadruk op het zondige verleden van Maria Magdalena door enkele schrijvers toegeschreven wordt aan paus Gregorius de Grote [540-604 n.Ch.] in zijn moraalpredikatie. In hoever nu juist hij dat in de kerk heeft binnengebracht is wellicht wat ver gezocht, maar hij heeft als paus natuurlijk wel zowat de officiële visie van de kerk gegeven.
Onduidelijkheid in het Lucasevangelie
Die visie op Maria Magdalena viel niet uit de lucht. Eigenlijk geeft het Lucas-evangelie daar [bij minder aandachtige lezing] zelfs aanleiding toe. In Lucas 8: 1-3 wordt over Maria, de Magdaleense, gezegd dat uit haar 7 duivels waren uitgedreven. Dat kan tellen! Maar in die bewuste vierde eeuw is men Maria Magdalena gaan identificeren met de vrouw die in het Lucasevangelie juist daarvóór opteedt in het huis van Simon de farizeeër: Deze vrouw die een zondares was, wast Jezus de voeten En vlak daarop spreekt lucas over die vrouwen die bevrijd waren van boze geesten en met name Maria Magdalena uit wie 7 duivels waren uitgegaan. In ieder geval betekende dat laatste voor de mensen uit de eerste eeuw vermoedelijk alleen dat ze van een heel zware ziekte verlost was. Een oppervlakkige lezing van het evangelie kan ons nogal parten spelen als we zo ongeveer alle Marias en alle zondaressen en verloste vrouwen als één en dezelfde vrouw gaan zien, Maria Magdalena: de zalving van Jezus door Maria van Bethanië, de zalving van Jezus voeten door de zondares in het huis van Simon de Farizeeër, de bevrijding van Maria Magdalena van 7 duivels. Op dat moment krijgt Maria Magdalena inderdaad het uitzicht van een gewezen gevallen vrouw die voor de rest van haar leven boete wil doen. Dit doet haar echter in ernstige mate tekort.
Wie was ze dan wel?
Als ze die zondares niet was, wie was ze dan wèl? Heel veel wordt over haar niet verteld in de evangelies, hoewel ze toch een twaalftal keer vernoemd wordt. Van die 12 keer is het 11 keer in verband met Jezus lijden, dood of verrijzenis. We moeten ook reeds onmiddellijk zeggen dat ze in het evangelie niet Maria Magdalena wordt geheten, maar Maria, de Magdaleense of ook, zoals Lucas: Maria, de Magdaleense genaamd. In feite wordt haar naam, Maria, aangevuld met de plaats vanwaar ze afkomstig was, nl. van Magdala, een plaats die zich onder Kafarnaüm bevond, boven Cana, maar ook aan het meer van Gennezareth. Door die toevoeging wordt ze onderscheiden van de verscheidene Marias die in het Tweede Testament vermeld worden.
Omdat Magdala tussen Nazareth ligt en Kafarnaüm, waar Jezus later ging wonen, is het mogelijk dat Maria van Magdala tot zijn eerste volgelingen behoorde. Dat deze Maria genoemd wordt als de Magdaleense, terwijl andere Marias genoemd worden als Maria, de moeder van Jezus, of anderzijds wordt een Maria vermeld als Maria [de vrouw van] van Cleopas, zou er kunnen op wijzen dat Maria van Magdala een onafhankelijke vrouw was, iets dat vrij ongewoon was in die tijd, namelijk zonder vermelding van een kind of echtgenoot of vader.
Bij het gezelschap van Jezus
De twaalfde tekst, waarover wij het hierboven nog niet hadden, bevindt zich bij Lucas. We geven hier de hele tekst: Er volgde nu een tijd, waarin Hij predikend rondtrok door stad en dorp en de Blijde Boodschap van het Rijk Gods verkondigde. De twaalf vergezelden Hem, en ook enkele vrouwen die van boze geesten en ziekten verlost waren: Maria die Magdalena wordt genoemd, uit wie zeven duivels waren weggegaan, Johanna, de vrouw van Herodes ' rentmeester Chuzas, Susanna en vele anderen, die uit eigen middelen voor hen zorgden [Lk. 8,1-3]. Matteüs [wanneer hij het heeft over de kruisiging van Jezus] geeft die vrouwen uit Galilea die Jezus gevolgd waren en voor Hem zorgden wat andere namen, maar Maria Magdalena vernoemt ook hij: Onder hen bevonden zich Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus en Jozef en de moeder der zonen van Zebedeus [Mt.27,56].
Zij behoorde tot die groep volgelingen die het grootste deel van de tijd in het gezelschap van Jezus waren, die zijn woorden hoorden en in zich opnamen. En als vrouw zorgde ze met enige andere vrouwen dat er geld was om eten te komen voor dat mannengezelschap, die toch nog iets anders verorberden dan enkel maar vis. De zorg voor Jezus en zijn mensen.
Dankbaar om haar bevrijding
Dat Magdalena volgens Lucas van 7 duivelen zou verlost zijn, treffen wij ook aan bij Marcus, maar dat is dan wel in de context van de verrijzenis: "Nadat Hij in de vroege morgen van de eerste dag van de week verrezen was, verscheen Hij het eerst aan Maria Magdalena, uit wie hij zeven duivels had uitgedreven. Deze ging het vertellen aan hen die zijn metgezellen waren geweest en nu rouwden en weenden. Maar toen die hoorden, dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden ze het niet." [Mk 16,9-11].
In de tekst van Lucas die we in het vorige paragraaf aangaven, staat Maria van Magdala geplaatst tussen de vrouwen "die van boze geesten en ziekten verlost waren." Blijkbaar was zij dan nog een bijzonder geval, want wel zeven duivels waren van haar uitgedreven. Het is helemaal niet zeker dat het daarbij ging om een seksuele ontsporing, maar het feit dat, in verband met haar, geen sprake is over familiale relaties [geen naam van vader, echtgenoot, zoon of dochter] maakt het wel mogelijk dat die bezetenheid of wat het dan ook mag geweest zijn, juist oorzaak is geweest van het ontbreken van die relaties. Het kan een psychische ziekte geweest zijn of een gebukt gaan onder zware innerlijke kwetsuren wat zich misschien uitte in een verwrongen persoonlijkheid, verwrongen gedragingen. Verder is het heel goed mogelijk dat juist die bevrijding of verlossing van boze geesten de oorzaak werd van haar trouwe toewijding aan Jezus en zijn zaak. Als je eindelijk weer kan ademhalen, je eindelijk weer vrij mens kan voelen, als je eindelijk weer voluit kan leven!
Wat we verder uit die tekst van Lucas vernemen is dus dat zij met enige andere vrouwen [die eveneens genezing en bevrijding hadden ervaren vanwege Jezus] en met de twaalf [apostelen] Jezus vergezelde van dorp naar dorp. Samen met die andere vrouwen zorgde zij voor Jezus en de twaalf. En haar toewijding aan Jezus verdween niet door zijn dood of zijn begrafenis. Een trouwe volgelinge. Het is opvallend dat Maria, de Magdaleense, juist vooral genoemd wordt in verband met Jezus dood en ... verrijzenis.
Bij het Kruis
Wij treffen haar aan bij het kruis en het graf en bij hetgeen er rond het graf gebeurt. Haar aanwezigheid daar heeft de christelijke traditie ons duidelijk bewaard. Zij wordt als eerste vermeld bij de vrouwen die Jezus gevolgd waren vanuit Galilea om dan getuige te zijn van zijn afgrijselijke dood aan een kruis. We geven hier alleen de tekst uit Matteüs 27, 55-56: "Er waren ook vele vrouwen bij, die op een afstand toekeken. Zij waren Jezus vanuit Galilea gevolgd om voor Hem te zorgen. Mattheüs 27,56: "Onder hen bevonden zich Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus en Jozef en de moeder der zonen van Zebedeus. [Ook Marcus 15, 40-41 en Lucas 23, 55 - 24,10 vermelden dit, zij het soms met andere namen voor de vrouwen die haar vergezellen]. Bij Johannes, die op alles een meer theologische belichting laat vallen, wordt de Magdaleense ook vermeld, maar niet op de eerste plaats: Terwijl de soldaten hiermee bezig waren, stonden bij Jezus' kruis zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria de vrouw van Cleopas en Maria Magdalena" [Joh. 19,24b-25]. Het is niet zo zeker dat het hier over 4 vrouwen gaat. Het kan best zijn dat Maria, de vrouw van Cleopas, de zus was van Maria, Jezus moeder. Een van de Emmaüsgangers bij Lucas noemt ook Cleopas.
Bij de begrafenis
Magdalena was ook aanwezig bij de begrafenis van Jezus: Daarop legde hij Hem in een graf dat in de rots was uitgehouwen en rolde een steen voor de ingang ervan. MK.15,47 Maria Magdalena en Maria de moeder van Joses zagen toe, waar Hij werd neergelegd [Mc.15: 46b-47]. Het einde van de geliefde Meester, het einde van haar Redder die licht bracht in haar leven. Maar haar hart blijft Hem trouw. Haar dankbare liefde blijft om Hem heen, ook al is Hij er nu niet meer
Het lege graf en de verkondiging van Jezus' verrijzenis
Rond het lege graf en de mededelingen over Jezus verrijzenis speelt Magdalena opnieuw een hoofdrol: Na de sabbat, bij het aanbreken van de eerste dag der week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria naar het graf kijken [Mt.28,1]. Matteus brengt dan in de volgende verzen [28,2-10] een nogal uitgewerkt verhaal om het verrijzenismysterie uit te drukken: We krijgen dan een verrijzenisverhaal zoals Mattheüs het weergeeft: Plotseling ontstond er een hevige aardbeving en een engel van de Heer daalde uit de hemel, kwam naderbij, rolde de steen weg en zette zich daarop neer. Hij straalde als een bliksemschicht en zijn kleed was wit als sneeuw. De bewakers begonnen van schrik voor hem te beven en het leven scheen uit hen geweken. De engel sprak de vrouwen aan en zei: 'Gij behoeft niet bevreesd te zijn; ik weet dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde. Hij is niet hier. Hij is verrezen zoals Hij gezegd heeft; komt zien naar de plaats waar Hij gelegen heeft. Gaat nu terstond aan zijn leerlingen zeggen: Hij is verrezen van de doden, en nu gaat Hij u voor naar Galilea; daar zult gij Hem zien. Dat had ik u te zeggen.' Terstond gingen zij weg van het graf, met vrees en grote vreugde, en haastten zich het nieuws aan zijn leerlingen over te brengen. En zie, Jezus kwam hen tegemoet en zeide: 'Weest gegroet.' Zij traden op Hem toe, omklemde zijn voeten en aanbaden Hem. Toen sprak Jezus tot hen: 'Weest niet bevreesd. Gaat aan mijn broeders de boodschap brengen dat zij naar Galilea moeten gaan, en daar zullen zij Mij zien.'
Marcus [16,1-6] brengt een soberder verhaal: "Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salome welriekende kruiden om Hem te gaan balsemen. Op de eerste dag van de week, heel vroeg, toen de zon juist op was, gingen zij naar het graf. Ze zeiden tot elkaar: 'Wie zal de steen voor ons van de ingang van het graf wegrollen?' Opkijkend bemerkten ze echter dat de steen weggerold was; en deze was zeer groot. Binnengekomen in het graf zagen ze tot hun ontsteltenis aan de rechterkant een jongeman zitten in een wit gewaad. Maar hij sprak tot haar: 'Schrikt niet, Gij zoekt Jezus de Nazarener, die gekruisigd is. Hij is verrezen. Hij is niet hier.
Als ze dan het blijde nieuws moeten gaan brengen aan de apostelen laat het vervolg zich wel wat voorzien: "Maar dat verhaal leek hun beuzelpraat en zij geloofden het niet. Toch liep Petrus ijlings naar het graf, bukte zich voorover, maar zag alleen de zwachtels. Daarop ging hij terug, verbaasd nadenkend over hetgeen er gebeurd was" [Lc. 24: 11-12].
In het Johannesevangelie gaat het er ook ongeveer zo aan toe, maar daar is het wel Maria van Magdala die naar het graf komt om Jezus te balsemen en die het graf leeg aantreft. "Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena, vroeg in de morgen [het was nog donker] bij het graf en zag dat de steen van het graf was weggerold. Zij liep snel naar Simon Petrus en naar de andere, de door Jezus beminde leerling, en zei tot hen: 'Ze hebben de Heer uit het graf genomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd" [Joh. 20: 1-2].
De apostelen geloven het niet echt. Zou u het wel geloven? Maar waarom geloofden ze haar niet? Omdat de boodschap op zichzelf al ongeloofwaardig is: een dode die twee dagen later al uit het graf verdwenen is. Zoiets ligt niet voor de hand. Maar voor de apostelen was er ook het probleem dat volgens de opvatting van die tijd een vrouw haar wensen al iets gemakkelijker voor realiteit neemt of iets ontvankelijker is voor inbeelding dan een man. Maar kom, eens even naar het graf lopen, dat wil Petrus wel. Lucas laat de Emmaüsgangers ook nog eens het verhaal doen: "Zelfs hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht: ze waren in de vroegte naar het graf geweest, maar hadden zijn lichaam niet gevonden en kwamen zeggen, dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde. Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet. [Lc. 24: 22-24].
Het graf is dus leeg, maar Hemzelf zagen ze niet. En Johannes verhaalt dan hoe Maria, de Magdaleense, Jezus mag ontmoeten. Iets wat in het Mattheüsevangelie eerder verhaald wordt over "Maria van Magdala en de andere Maria" [Mt. 28: 1].
De ontmoeting met de verrezen Heer
In het verrijzenisverhaal volgens Mattheüs [zie Mt. 28: 9] is er dus reeds sprake van een verschijning van de verrezen Heer Jezus aan de vrouwen die naar het graf gekomen waren.
Maar spoedig wordt vooral Maria van Magdala vernoemd als de eerste aan wie de Heer zich openbaarde na zijn verrijzenis. Zo bij Marcus die alles wat soberder brengt: Nadat Hij in de vroege morgen van de eerste dag van de week verrezen was, verscheen Hij het eerst aan Maria Magdalena, uit wie hij zeven duivels had uitgedreven. Deze ging het vertellen aan hen die zijn metgezellen waren geweest en nu rouwden en weenden. Maar toen die hoorden, dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden ze het niet [Mc. 16,9-1].
We lezen in het Johannesevangelie: Want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond, dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan. Daarna keerden de leerlingen naar huis terug. Maria stond buiten bij het graf te schreien. En al schreiend boog zij zich naar het graf toe en zag op de plaats waar Jezus ' lichaam gelegen had, twee in het wit geklede engelen zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde. Zij spraken haar aan: 'Vrouwe, waarom schreit ge?' Zij antwoordde: 'Zij hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.' Toen zij dit gezegd had, keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei tot haar: 'Vrouw, waarom schreit ge? Wie zoekt ge?' In de mening dat het de tuinman was, vroeg zij: 'Heer, mocht gij Hem hebben weggenomen, zeg mij dan waar ge Hem hebt neergelegd, zodat ik Hem kan weghalen.' Daarop zei Jezus tot haar: 'Maria!' Zij keerde zich om en zei tot Hem in het Hebreeuws: 'Rabboeni,' wat leraar betekent. Toen sprak Jezus: 'Houd mij niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.' Maria Magdalena ging aan de leerlingen berichten dat zij de Heer gezien had, en wat Hij haar gezegd had. In de avond van die eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: 'Vrede zij u.' Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde [Johannes 20].
Het Johannesevangelie is het jongste evangelie, een theologische bezinning als het ware op de andere evangelies, maar toch echt gebaseerd op de oorspronkelijke christelijke boodschap. Zoals de figuur van de door Jezus geliefde leerling bijna als symbool staat voor elke christen die van Jezus houdt, dichtbij Jezus blijft en omzeggens rust aan het hart van de Heer [= luister naar de verlangens van het hart van Jezus], zo mag de figuur van Maria Magdalena hier gelden als de gelovige vrouw, die spontaner toegang heeft tot de mysteries van Jezus leven [het dienstmeisje van de Heer dat eenvoudig en blij antwoordt Mij geschiede naar uw woord, die deze woorden in haar hart bewaarde en ze overwoog bij zichzelf, die opmerkt waar iets van Gods mensenliefde zich gaat openbaren ze hebben geen wijn meer, die bij het graf staan, al of niet met de geliefde leerling in hun nabijheid ].
Apostel van de apostelen
Toch komt vrij sterk de Maria van Magdala naar voor, alleen of samen met een andere of met enige andere vrouwen, maar dan als woordvoerdster de Heer mocht ontmoeten en deze blijde boodschap [de kern van de christelijke boodschap] mocht gaan brengen aan de apostelen. In die zin noemt de kerkelijke traditie haar soms de "apostolorum apostola," namelijk dat ze voor de apostelen een apostel was. Onder meer de grote theoloog Thomas van Aquino en ook Paus Johannes-Paulus II hebben haar die benaming gegeven. In feite een eerherstel en eerbetuiging tegenover degene die men met alle zonden van Israël had opgescheept.
In plaats van Maria van Magdala vooral te zien als een zondares die zich daarna bekeerde en uit boetvaardigheid zich in Jezus dienst stelde, mogen wij haar eerder zien als de vrouw die, bevrijd van een zwaar lijden, in dankbaarheid zich heeft toegewijd aan Jezus en zijn vrienden en die als eerste getuige is geweest van de Verrezen Heiland in de eerste kerk. Tweeduizend jaar lang heeft men Maria van Magdala toch in een wel negatief daglicht geplaatst. Het is nu de tijd om haar te zien als een belangrijke getuige van Jezus verrijzenis.
Houd mij niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God. [Joh. 20,17]
Dit gecorrigeeerde zicht op de Magdaleense mag voor ons overigens een uitnodiging zijn tot bewustwording van een hoop lijden en onvrede die wellicht ooit in ons hart leefde, maar die de Heer daar heeft weggenomen, een hoop innerlijke kwetsuren die ons belet hebben om echt als vrij kind van God te functioneren. Leeft er ook in ons hart de dankbaarheid voor de grote genaden die de Heer ons schonk? En hebben wij ons aan Christus dienst en aan de dienst voor zijn volk toegewijd? En hebben wij graag in zijn nabijheid vertoefd en zijn woord verslonden? En bleven wij hem trouw ook als ons geloof soms werd geschokt of als het lijden ons overkwam? En hebben wij van Hem getuigd, als degene die als de Levende Heer in ons leven is gekomen?
Heilige Maria Magdalena, bid voor ons, help ons onze Heer lief te hebben, Hem te volgen en van Hem te getuigen!
Matthias ben Theophilius
Matthias ben Theophilus was hogepriester in de Joodse tempel in Jeruzalem van 5 v.Chr. tot 4 v.Chr. Hij moet niet verward worden met Matthias ben Theophilus II, de laatste hogepriester voor het uitbreken van de Joodse Opstand.
Anders dan de meeste andere hogepriesters die door Herodes de Grote benoemd zijn, was Matthias niet afkomstig uit de Joodse diaspora, maar was hij geboren in Jeruzalem. Herodes benoemde hem tot hogepriester in plaats van Simon ben Boëthus, die uit zijn ambt werd ontheven omdat Herodes Simons dochter [tevens een van Herodes' vrouwen] ervan verdacht op de hoogte te zijn van een complot tegen hem.
Tijdens de Grote Verzoendag in het jaar dat Matthias hogepriester was, kon hij zijn functies niet uitvoeren. De reden daarvoor was dat hij in de nacht daarvoor droomde dat hij geslachtsgemeenschap had, waardoor hij volgens de Thora tot de volgende avond in een staat van onreinheid verkeerde. Jozef ben Ellemus, een familielid van Matthias, nam op Grote Verzoendag Matthias' taken waar.
Tijdens Matthias' hogepriesterschap vond een incident plaats in de tempel. Als onderdeel van Herodes' restauratie en verfraaiing van de tempel, had Herodes een grote gouden adelaar laten plaatsen boven de grote poort van de tempel. Een aantal Farizeese rabbi's, met name Judas ben Saripheüs en Matthias ben Margalothus, waren echter van mening dat het afbeelden van levende wezens een schending was van het tweede gebod. Op hun aandringen klommen enkele jongemannen omhoog tot boven de tempelpoort, haalden de adelaar neer en vernielden deze. Op last van Herodes werden Judas ben Saripheüs en Matthias ben Margalothus samen met een aantal volgelingen levend verbrand. Herodes achtte Matthias ben Theophilus medeschuldig aan het gebeuren en onthief hem uit zijn ambt. Hij werd opgevolgd door Joazar ben Boëthus.
Vertaling: Broeder Jozef
23-01-1977
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter M [deel 1]
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter M [deel 1]
Marcus Antonius Status voor Caesars dood
Marcus Antonius (rond 83-30 v. J.C.) was een Romeins generaal en staatsman. Hij was de zoon van de praetor Marcus Antonius Creticus en Julia Antonia. Van moederszijde was hij een verre neef van Julius Caesar. Marcus Antonius was de beste vriend van Julius Caesar [ca. 100 44 v.C.]. Omdat hij Caesar tijdens zijn leven trouw had gevolgd en als magister equitem (opperritmeester) de tweede man van het rijk was, dacht hij na zijn dood de macht over te nemen. Marcus Antonius vergiste zich echter behoorlijk.
Triumviraat
Na de dood van Caesar in 44 v.C. verenigde Marcus Antonius zich met Marcus Aemilius Lepidus [ca. 70 -13 v.C.] en Gaius Julius Octavianus [63 v.C. 14 n.C.] in een driemanschap [triumviraat]. In de recente geschiedenis was er al een succesvol driemanschap geweest tussen Caesar, Crassus en Pompeius. Deze had geleid tot de machtsgreep van Caesar en het herstellen van de orde in het Romeinse rijk. Waarschijnlijk hadden ook de drie mannen elkaar hoofdzakelijk hiervoor nodig.
Het driemanschap garandeerde enerzijds een machtsblok tegen de moordenaars van Caesar die na diens dood de macht zouden kunnen grijpen. Anderzijds was het een garantie dat een van de drie Caesar zou opvolgen. Zowel Marcus Antonius als Octavianus hadden hier oren naar. Overigens had Caesar Octavianus in zijn testament aangewezen als opvolger maar de [oudere] Marcus Antonius nam de jonge Octavianus nooit helemaal serieus. In 43 v.C. werd het driemanschap als officiële leiding van Rome ingesteld in de Lex Titia. Het driemanschap zou aanvankelijk vijf jaar duren maar werd in 38 v.C. verlengd.
Door vele Romeinen werd Marcus Antonius als de zekere opvolger van Caesar gezien. Lepidus was, hoewel van patricische afkomst, te zwak om een greep naar de macht te doen. In 36 v.C. maakte Lepidus de fout om Sicilië steviger in zijn greep te krijgen waardoor Octavianus hem van het plegen van een machtsgreep kon beschuldigen. Lepidus kwam in opstand maar verloor waardoor hij gedwongen werd om in ballingschap te gaan.
Marcus Antonius probeerde ondertussen eveneens de opvolging van Caesar te regelen. Om Octavianus schaakmat te zetten, schonk hij gebieden [provinciae] aan Egypte en gaf de geliefde van Caesar, Cleopatra [69 30 v.C.] en hun zoon Caesarion [47 30 v.C.] de titel koning der koningen. Marcus Antonius scheidde van zijn vrouw en ging naar Egypte om een verbond te sluiten met Cleopatra tegen Octavianus. Eenmaal in Egypte trouwde hij met Cleopatra waarbij hij drie kinderen kreeg. In 36 v.C. hoopte hij zijn populariteit te vergroten door een expeditie tegen de Parthen op touw te zetten. Deze mislukte echter jammerlijk.
De Romeinen werden hoe langer hoe ongelukkiger met het vooruitzicht van Marcus Antonius als opvolger van Caesar. Naast de mislukte expeditie, vreesden ze dat hij een nieuw en Oosters despotisch regime zou instellen. De titels waarmee hij zichzelf, Cleopatra en diens zoon tooide, beloofde in hun ogen niet veel goeds. Patriciërs en Romeinse adel hekelden overigens de gedachte dat uiteindelijk de in Egypte opgevoede kinderen van Marcus Antonius en het kind van Caesar [Caesarion] ooit Rome zouden leiden. Ondertussen deed Octavianus in Rome het nodige om aan deze vermoedens meer voeding te geven.
In het jaar 31 v.C. voelt Octavianus zich, gesteund door zijn vriend Marcus Agrippa [63-12 v.C.], sterk genoeg om de oorlog aan te gaan. In een zeeslag aan de kust van Egypte verslaat hij Marcus Antonius. Cleopatra, die het bericht krijgt dat haar geliefde is gesneuveld, pleegt hierop zelfmoord. Als Marcus Antonius tijdens zijn vlucht voor Octavianus hoort van de dood van Cleopatra, dwingt hij een slaaf om zijn zwaard stevig vast te houden. Marcus Antonius laat zich vervolgens in zijn eigen zwaard vallen.
Cleopatra en Marcus Antonius
Marcus Antonius nodigt Cleopatra uit om hem in Tarsus [het huidige Turkije] te gaan bezoeken. Ze arriveert in stijl met een schip met een vergulde voorsteven, purperen zeilen en zilveren roeiriemen en bediend door haar dienstmeiden, die verkleed waren als nimfen. Zelf was ze gekleed als Aphrodite, de liefdesgodin, liggend op een gouden canapé, omringd door jongens in Cupido kostuums. Dit alles omringt door de verrukkelijkste geuren. Zo wist ze Antonius te verleiden. Hij belooft haar te beschermen en komt om politieke redenen naar Alexandrië en wordt verliefd op Cleopatra. Cleopatra is dan 28 jaar, Antonius 42 jaar. Er ontstaat een passie die 15 jaar zal duren.
Cleopatra schenkt hem een tweeling: "Cleopatra Selene [maan] en Alexander Helios [zon]". Later baart ze nog een zoon: "Ptolemaeus Philadelphia". Cleopatra dwingt Antonius min of meer in Egypte te blijven. Ze roepen zich zelf uit tot goden en maken hun 3 kinderen koningen van verschillende koninkrijkjes.
Diverse mensen zint dit niet, er ontstaat een geruchtenstroom in Rome dat Marcus geen Romein meer wil zijn. Octavianus steelt het testament van Antonius. In dit testament staat onder meer dat hij na zijn dood wil worden begraven in Alexandrië naast Cleopatra. Met name dit laatste zet enorm kwaad bloed bij de Romeinen. Uiteindelijk mondt dit weer uit in een oorlog. Octavianus ziet zijn kans schoon en trekt zijn leger op tegen het leger van Cleopatra.
De slag vindt plaats bij Actium, Griekenland. Cleopatra bevindt zich aan boord van de "Antonia", haar admiraalsschip met purperen zeilen, en voert persoonlijk het bevel over een eskader van zestig schepen. Volgens de overlevering zijn Antonius en Cleopatra stiekem met een aantal schepen gevlucht en hebben hun leger in de steek gelaten. Of was dit propaganda van Octavianus. De Romeinen winnen de slag en Cleopatra en Antonius vluchten terug naar Egypte. Hier wachten ze op de komst van Octavianus. Antonius zakt weg in een enorm diepe depressie.
Daar Cleopatra verwacht dat Rome op haar schatten uit is, bergt ze deze in haar mausoleum op en laat allemaal brandbare spullen opslaan, zodat bij de komst van de Romeinen, zij het mausoleum in brand kan laten steken. Ook schijnt het dat zij hier allerlei soorten dodelijk gif heeft verzameld. In het jaar 30 v. Chr. staan Octavianus legioenen voor de poorten van Alexandrië. De generaals van Antonius melden hem dat Cleopatra is gestorven en in het mausoleum is begraven. Hij trekt vervolgens zijn zwaard, geeft het aan zijn slaaf Eros en smeekt deze hem te doorboren, maar de slaaf gebruikt het om zichzelf te doden.
Aangespoord door zoveel moed, doorsteekt Antonius zich zelf. Antonius, bijna dood, wil toch nog eenmaal Cleopatra zien en laat zich naar het mausoleum slepen. Cleopatra blijkt echter nog te leven. Ze legt hem direct in haar bed en scheurt haar kleren om hem te bedekken, sloeg zich op de borst, krabde die open, veegde zijn bloed af met haar gezicht, noemde hem haar heer, haar man en haar imperator en vergat bijna haar eigen ellende. Antonius sterft in haar handen.
De slag vindt plaats bij Actium, Griekenland. Cleopatra bevindt zich aan boord van de "Antonia", haar admiraalsschip met purperen zeilen, en voert persoonlijk het bevel over een eskader van zestig schepen. Volgens de overlevering zijn Antonius en Cleopatra stiekem met een aantal schepen gevlucht en hebben hun leger in de steek gelaten. Of was dit propaganda van Octavianus. De Romeinen winnen de slag en Cleopatra en Antonius vluchten terug naar Egypte. Hier wachten ze op de komst van Octavianus. Antonius zakt weg in een enorm diepe depressie.
Daar Cleopatra verwacht dat Rome op haar schatten uit is, bergt ze deze in haar mausoleum op en laat allemaal brandbare spullen opslaan, zodat bij de komst van de Romeinen, zij het mausoleum in brand kan laten steken. Ook schijnt het dat zij hier allerlei soorten dodelijk gif heeft verzameld. In het jaar 30 v. Chr. staan Octavianus legioenen voor de poorten van Alexandrië. De generaals van Antonius melden hem dat Cleopatra is gestorven en in het mausoleum is begraven. Hij trekt vervolgens zijn zwaard, geeft het aan zijn slaaf Eros en smeekt deze hem te doorboren, maar de slaaf gebruikt het om zichzelf te doden.
Aangespoord door zoveel moed, doorsteekt Antonius zich zelf. Antonius, bijna dood, wil toch nog eenmaal Cleopatra zien en laat zich naar het mausoleum slepen. Cleopatra blijkt echter nog te leven. Ze legt hem direct in haar bed en scheurt haar kleren om hem te bedekken, sloeg zich op de borst, krabde die open, veegde zijn bloed af met haar gezicht, noemde hem haar heer, haar man en haar imperator en vergat bijna haar eigen ellende. Antonius sterft in haar handen.
De dood van Cleopatra
Op 28 augustus van het jaar 30 v. Chr. zoekt Octavianus, nu onder de naam Augustus, haar op in haar paleis. Augustus belooft haar van alles om hem maar met zich mee te laten gaan. Cleopatra heeft hem echter door, in werkelijkheid wil hij haar achter zijn strijdwagen binden en haar als een ordinaire slavin door de straten van Rome laten sleuren, terwijl zij door de menigte wordt nagejouwd. Vervolgens zal zij gevangen worden gezet en wordt Egypte een provincie van Rome.
Een paar dagen later blijkt al dat Augustus een gewetenloze schurk is, haar zoon en opvolger Caesarion wordt door zijn soldaten vermoord. Toen Cleopatra dit nieuws vernam besloot ze een eind aan haar leven te maken. Ze laat een dienstmeisje haar een mand met vijgen brengen. In deze mand zit een slang, een adder, verstopt. Als Cleopatra weer alleen is, steekt ze haar hand in de mand. Ze wordt gebeten en sterft door het slangengif op haar gouden bed, met naast zich haar stervende dienstmeiden Iras en Charmion. Ook gaat het verhaal dat de drie vrouwen zichzelf hebben vergiftigd met een naald gedoopt in vergif dat in een sieraad was verstopt. Cleopatra was toen 39 jaar oud.
Haar lichaam wordt naast dat van Antonius bijgezet in een graf dat nooit is teruggevonden. Alhoewel egyptoloog Zahi Hawass beweert, voor de derde keer trouwens, het graf te hebben gevonden van Cleopatra en Marcus Antonius, 50 kilometer buiten Alexandrië, onder de tempel Taposiris Magna. Met de dood van Cleopatra komt er voor goed een einde aan het tijdperk van de grote farao's van Egypte. Egypte wordt nu echt een provincie van Rome, hoewel Octavianus zich zelf wel de nieuwe Egyptische farao noemt. De verschillende kinderen van Cleopatra verdwijnen onder raadselachtige omstandigheden. Verder wordt de schat van Cleopatra [gouden en zilveren sieraden, juwelen, zilveren serviesgoed] omgesmolten en naar Rome gezonden. De bevolking moet veel bezittingen afstaan en zware belastingen betalen, dit alles tot meerdere glorie van Rome.
Op zoek naar de tombes van Cleopatra en Marcus Antonius
Er wordt veel gespeculeerd over de dood van Cleopatra en haar graf, dat nooit is gevonden. In augustus 2006 kondigde egyptoloog Zahi Hawass aan dat hij wist waar het graf was: in Tabusiris Magna, een tempel 30 km ten zuiden van Alexandrië. Hawass heeft bij de tempel diverse munten gevonden met Cleopatras portret erop, maar het graf zelf is nog niet gevonden.
Onderzoek met radar wijst erop dat er drie mogelijk plaatsen zijn in de buurt van de tempel waar Cleopatra zou kunnen liggen. Het vermoeden van de archeologen zou wel eens juist kunnen zijn, want eerder vonden ze buiten de tempelmuren al een begraafplaats. Toen werden er 27 graftomben en tien mummies ontdekt. De aanwezigheid van deze begraafplaats wijst op de mogelijkheid dat er in de tempel een belangrijke persoon, zoals Cleopatra, begraven ligt.
Volgens onbevestigde berichten bestaan er ook vermoedens dat de mummie van Cleopatra in de tuinen van de nationale bibliotheek van Parijs zou kunnen liggen.
Marcus, de evangelist
Levensbeschrijving
De Heilige Marcus, de auteur van het Tweede Evangelie van onze Heer is dezelfde persoon als Johannes Marcus die water droeg naar het cenakel waar het Laatste Avondmaal plaats vond: Hij stuurde twee van zijn leerlingen op pad en zei tegen hen: Ga naar de stad. Daar zal een man die een kruik water draagt jullie tegemoet komen: volg hem [Marcus 14:13] en was hoogstwaarschijnlijk ook de jongeman die naakte wegrende, toen Jezus werd gearresteerd: Een jongeman, die alleen een linnen kleed aanhad, probeerde bij hem te blijven, maar toen ook hij werd vastgegrepen, liet hij het kleed in hun handen achter en vluchtte naakt weg. [Marcus 14: 51-52]
De Heilige Hyppolytus van Rome [de enige tegenpaus die als heilige wordt vereerd] schreef dat de Heilige Marcus een van de tweeënzeventig leerlingen was die werden uitgezonden door Jezus: Hierna wees de Heer nog tweeënzeventig anderen aan en zond hen twee aan twee voor zich uit naar alle steden en plaatsen waar Hij zelf nog komen zou [Lucas 10:1]. Het cenakel was eigendom van de moeder van de Heilige Marcus [haar naam was eveneens Maria] en het cenakel was de plaats van het Laatste Avondmaal, de eerste verschijning van Jezus aan de apostelen na de verrijzenis en de neerdaling van de Heilige Geest op Pinksteren.
Volgens de overlevering werd de Heilige Marcus geboren in Cyrene, Noord-Afrika [het huidige Libië]. Later keerde hij terug naar de pentapolis van Cyrenaica in Oost-Libië, nadat hij de Heilige Paulus naar Kolosse was gezonden [Kollosenzen 4:10, waar naar Marcus, de neef van Barnabas wordt verwezen] en met Paulus in Rome was [2 Timoteüs 4,11: Haal Marcus op en neem hem met je mee, want hij kan mij goede diensten bewijzen].
Hij maakte ook de eerste arrestatie van Paulus mee. Later heeft hij zich bij Petrus heeft gevoegd [deze noemt hem 'mijn zoon']. Kennelijk is dat bij Paulus in het verkeerde keelgat is geschoten [Handelingen 12,25; 13,13 en 15,37-39]. Hij was in de jaren 60 van de eerste eeuw tezamen met Petrus en Paulus in Rome. Volgens de legende maakte hij aantekeningen van Petrus' prediking; daaruit zou later zijn evangelie groeien. Het is het oudste van de vier evangelies.
Vanuit Pentapolis ging hij naar Alexandrië, waar hij de eerste Bisschop van Alexandrië werd. Tot op vandaag is de Patriarch van Alexandrië de "opvolger van de Heilige Marcus." Toen Marcus terugkeerde naar Alexandrië, waren de afgodendienaars van de stad verbitterd over zijn pogingen om de heidenen uit de stad weg te houden van hun traditionele goden.
In 68 na Christus stierf hij een verschrikkelijke marteldood: ze brachten een touw aan rond zijn nek, bonden hem aan de staart van een paard, waarbij hij twee dagen door het district Bokalia werd gesleept totdat zijn lichaam aan stukken was gereten.
Hij is patroon van de Italiaanse stad Venetië en van het middeleeuwse kloostereiland in Zuid-Duitsland: Reichenau. Daarnaast van notarissen en schrijvers, van bouwvakkers, metselaars, glazenmakers, glaszetters, glazeniers en glasschilders, en van mandenmakers.
Zijn voorspraak wordt ingeroepen voor goed weer en een goede oogst, tegen bliksem en hagel, en tegen een plotselinge dood.
Wordt hij afgebeeld als evangelist, dan heeft hij een gevleugelde leeuw bij zich. Net als zijn leermeester Petrus heeft hij een rond hoofd, korte baard en kale schedel met haarkransje.
Hij maakte ook de eerste arrestatie van Paulus mee. Later heeft hij zich bij Petrus heeft gevoegd [deze noemt hem 'mijn zoon']. Kennelijk is dat bij Paulus in het verkeerde keelgat is geschoten [Handelingen 12,25; 13,13 en 15,37-39].
Overbrenging van zijn lichaam naar Venetië
Zijn relieken werden in Egypte gehouden totdat ze in 829 door Venetiaanse kooplui onder militaire bescherming uit Alexandrië werden weggehaald. Die stad was toen geheel onder de invloedssfeer van de Islam gekomen.
De Venetianen hebben hem overgebracht naar hun vaderstad. Daar bouwden zij een rijke kathedraal voor hun nieuwe patroonheilige, de San Marco. Deze prachtige kerk staat er nog steeds tot op de dag van vandaag. Jacobus de Voragine vertelt in zijn Legenda Aurea hoe dat in zijn werk ging. Zijn tijdsaanduidingen zijn niet in overeenstemming met onze geschiedkundige berekeningen.
Het waren een paar Venetiaanse handelslieden geweest die tijdens hun verblijf in Alexandrië door middel van smeekbeden en beloften gedaan wisten te krijgen, dat de beide priesters die Marcus' lichaam moesten bewaken, hun beloofden het lichaam stiekem weg te nemen om het naar Venetië over te laten brengen.
Maar toen ze de deksteen van het graf lichtten, verspreidde zich zulk een sterke zoete geur door heel de stad Alexandrië, dat ieder zich vol verbazing afvroeg waar zo'n heerlijke geur wel vandaan kon komen.
Tijdens de overtocht zeiden de handelslieden aan de bemanning van een andere boot uit hetzelfde flottielje, welk heilig lichaam ze bij zich hadden. Die anderen konden dat gewoon niet geloven en zeiden: "Waarschijnlijk hebben de Egyptenaren jullie bedrogen en een ander lichaam meegegeven, want wie geeft nou het lichaam van Sint Marcus uit handen?" Op datzelfde moment wendde het schip waarop Sint Marcus vervoerd werd de steven en voer recht op het schip van die ongelovige zeelieden in, zodat er een groot gat in de romp ontstond. Het zou voor dat schip bepaald verkeerd zijn afgelopen, als die bemanningsleden niet vlug hadden geroepen dat het natuurlijk wèl het lichaam van Sint Marcus was.
Een andere keer was de stuurman 's nachts uit de koers geraakt. Hij wist niet meer waar hij was. Op dat moment verscheen Marcus aan de monnik die hem moest bewaken met de woorden: "Ga aan de matrozen zeggen dat ze onmiddellijk de zeilen moeten reven om vaart te minderen. Want er is land in zicht!" De matrozen volgden die raad op. Dat was maar goed ook. Want bij het ochtendgloren bemerkten ze dat ze in de buurt van een eiland verzeild waren geraakt. Als Sint Marcus niet geholpen had, zouden ze daarop te pletter gevaren zijn.
In alle landstreken waar het schip aanlegde, kwamen de inwoners aanrennen zonder dat ze door iemand waren gewaarschuwd. Ze riepen: "Wat zijn jullie boffers dat je het lichaam van Sint Marcus bij je mag hebben. Geef ons de kans het even te vereren."
Nu was er op dat schip één matroos die koppig ongelovig bleef. De duivel had zich namelijk van hem meester gemaakt, en deze bleef hem kwellen tot het moment dat de man met het lichaam van Sint Marcus werd geconfronteerd en verklaarde te geloven. Van toen af was de man verlost van de duivel. Hij vatte voor Sint Marcus een heel speciale verering op.
In Venetië werd het lichaam onder één van de marmeren zuilen van de kerk geplaatst. Er waren maar weinig mensen die precies wisten waar het lichaam zich bevond. Zo kon het des te gemakkelijker bewaakt worden. Maar toen die mensen allemaal gestorven waren, wist er dus eigenlijk niemand meer waar de heilige schat precies te vinden was. Alle onderzoekingen op dat punt bleven dan ook zonder resultaat. Groot was de verslagenheid bij iedereen, om het even of het ging om priesters of mensen uit het gewone volk. Men rilde bij de gedachte dat het lichaam misschien wel gestolen kon zijn. Er werd een algemene vasten afgekondigd en een wel zeer plechtige processie gehouden door de straten van de stad.
Bij het zien van al die mensen in opwinding, begonnen de stenen van één der zuilen los te raken en naar beneden te vallen. Daar kwam de ruimte te voorschijn waar het lichaam verborgen was. De hele stad stond bol van vreugde. Men dankte God voor zo'n wonder. Sindsdien wordt deze gebeurtenis elk jaar in Venetië gevierd als een officieel kerkelijk feest.
Evangelie
Er wordt aangenomen dat het Evangelie naar Marcus het oudste van de vier Evangeliën zou zijn. Mogelijk kenden Mattheüs en Lucas deze tekst reeds op het moment dat zij hun verhaal over Jezus neerschreven. Anderen vermoeden dat de drie "synoptische Evangeliën" een nog oudere, onbekende bron zouden geraadpleegd hebben.
Het is het kortste van de vier Evangeliën. Algemeen wordt aangenomen dat de tekst in Rome is ontstaan, tussen het jaar 60 en 73 na Christus.
Marcus heeft zijn boek dan ook duidelijk geschreven voor de tot het christendom bekeerde Romeinen. Het bevat dan ook veel minder verwijzingen naar het Oude Testament en de Joodse wetten en gebruiken worden bij hem dan ook telkens toegelicht, omdat de schrijver er van uit ging dat zijn lezers hiermee niet vertrouwd waren.
Marcus legt de nadruk op de rol die Jezus vervulde als "dienstknecht" van God en "dienaar" van de mensheid. Hij schildert Jezus dan ook af als Iemand die altijd beschikbaar stond en die hulpzoekenden nooit afwees.
Marcus is duidelijk ook onder de indruk van de goddelijke kracht van Christus. Hij gebruikt opvallend vaak het woord "terstond" om aan te tonen dat een wonder op bevel van Jezus onmiddellijk gebeurde. Er staan dan ook niet minder dan 19 mirakelen opgetekend in dit Evangelie: acht tonen zijn macht over ziekte en lijden, vijf laten zien dat Hij de natuur beheerst, in vier wonderen wordt de macht van Jezus over demonen en boze geesten getoond en in twee wonderen wekt Jezus iemand terug op uit de dood!
Opvallend bij Marcus is ook de nadruk die hij herhaaldelijk legt op het gebod tot stilzwijgen dat Jezus regelmatig geeft na een wonder. Hij wilde duidelijk tonen dat pas bij de Intrede te Jeruzalem Jezus als Koning en Messias zou geopenbaard worden.
Mariamne I
Afkomst
Mariamne I[54 v.Chr. - 29 v.Chr.] [haar naam wordt ook wel gespeld als Mariamme] was een prinses uit het Joodse koningsgeslacht van de Hasmoneeën en de vrouw van Herodes I. De Joden uit haar tijd zullen haar ongetwijfeld gekend hebben onder haar Hebreeuwse naam Mirjam [een populaire naam in die tijd], maar zij wordt gewoonlijk met haar Griekse naam aangeduid omdat we haar kennen via de in het Grieks geschreven werken van Flavius Josephus.
Mariamne en haar broer Aristobulus III kwamen voort uit een huwelijk tussen Alexander, de zoon van Aristobulus II en Alexandra, de dochter van Hyrcanus II. Aristobulus II en Hyrcanus II waren broers, geboren uit een huwelijk tussen Alexander Janneüs en Salome Alexandra. Daarmee was Mariamne dus zowel via haar vader als via haar moeder een zuivere Hasmoneese.
Huwelijk
In 37 v.Chr. neemt Herodes I Mariamne tot vrouw. Dit is hetzelfde jaar waarin Herodes, na het neerslaan van de opstand van Antigonus, door de Senaat in Rome tot koning wordt aangesteld over het Joodse land. Voor veel Joden stond de legitimiteit van Herodes' heerschappij ter discussie. Hij kwam immers niet voort uit het koningsgeslacht van de Hasmoneeën en was bovendien een Idumeeër en daarmee niet van Joodse komaf [Josephus noemt hem een half-Jood [hemiioudaios]]. Door zijn huwelijk met de Hasmoneese prinses Mariamne probeerde Herodes zijn regering voor Joden meer acceptabel te maken. Mariamne was de tweede vrouw van Herodes de Grote. Later huwde hij ook nog verschillende andere vrouwen, waarvan er één eveneens de naam Mariamne droeg [de dochter van de hogepriester Simon ben Boëthus]. Volgens Josephus koesterde Herodes echter voor geen van zijn andere vrouwen zo'n grote liefde als voor Mariamne. De liefde was echter niet wederzijds. Herodes had namelijk Mariamnes vader en haar broer vermoord [uit angst voor een staatsgreep] en Mariamne vergaf hem dat niet.
Door Herodes aanbeden had Mariamme geen enkel respect voor haar echtgenoot. Met behulp en de aanmoediging van haar moeder Alexandra dochter van Hyrcanus II, maakte ze van het koninklijk hof een kluwen van blijvende intriges. Ze kwam onder andere in opstand met de belangrijkste vrouwen van haar schoonfamilie: Cyprus moeder van Herodes en Salome zuster van de koning. De ziekelijke jaloersheid van de koning deed het huwelijk kapseizen. Tot tweemaal toe, terwijl Herodes zich voorbereidde om politieke gevaarlijke reizen te ondernemen, eerst op bezoek bij zijn overste Marcus Antonius en dan bij Octavus, de latere Augustus, liet de koning instructies achter, eerst aan zijn oom Jozef en dan aan Soemus, om Mariamme te doden in geval hij niet weerkeerde, zodat ze niet aan een ander man zou toebehoren. In de twee gevallen kwam Mariamme het geheim te weten en deze werd boor op haar man. Ook Salome, de intrigerende zus van Herodes, deed olie op het vuur door haar schoonzus vals te beschuldigen van overspel.
Vanwege Herodes' impopulariteit onder zijn onderdanen, was hij constant op zijn hoede voor complotten. Bovendien was er binnen Herodes' familie een grote rivaliteit tussen de Idumeese tak [waarvan Herodes' moeder en zijn zuster Salomé de belangrijkste vertegenwoordigers waren] en de Joods-Hasmoneese tak. Toen Mariamne op zekere dag weigerde met Herodes te slapen en Herodes zich hierover zeer beledigd voelde, wist Salomé listig op de situatie in te spelen en beschuldigde zij Mariamne ervan een complot tegen Herodes te beramen. Razend jaloers beval Herodes de terechtstelling van zijn geliefde echtgenote. In een schijnproces, waarin naast Salomé's beschuldigingen geen bewijzen voor het complot naar voren konden worden gebracht, werd Mariamne op last van Herodes ter dood gebracht [29 v.Chr.]. Zij was toen vermoedelijk ongeveer 25 jaar oud. Al meteen na de dood van Mariamne had Herodes er spijt van dat hij zo overhaast te werk was gegaan. Volgens Josephus heeft hij de rest van zijn leven om Mariamne gerouwd. Enkele jaren na de dood van Mariamne bouwde Herodes in Jeruzalem een toren die hij haar naam gaf, als een postuum eerbewijs. Deze toren maakte deel uit van de verdedigingswerken van de stad en was gelegen naast de toren Phasaël.
Mariamme stierf als een echte prinses. Mooi, fier, kalm stapte ze zonder blozen de dood in en vertoonde de edelheid van haar afkomst [Josephus]. Haar twistende en onredelijke aard droeg bij tot haar tragisch einde. De dood van Mariamme bracht Herodes diep in de war. De dagen na haar dood steeg zijn drang naar haar constant. In zijn verwarring riep hij steeds op de vrouw die hij in de vernieling had gestort. Mariamme schonk Herodes drie zonen en twee dochters. De jongste zoon stierf in Rome waar hij was opgegroeid. De twee andere, Alexander en Aristobul, ondergingen het lot van hun moeder: de brutale Herodes deed ze terechtstellen.
Nakomelingen
Herodes en Mariamne kregen twee zonen, Alexander en Aristobulus, en twee dochters, Salampsio and Cyprus. Alexander en Aristobulus werden zelf ook door Herodes ter dood gebracht omdat hij hen verdacht van complotten tegen hem. Aristobulus' zoon Herodes Agrippa I zou later echter een belangrijke rol spelen binnen de Herodiaanse dynastie.