Redactie
Medjugorje België en Nederland
Chris De Bodt
(1958 - 2012)

medjugorjebn@gmail.com

Patty De Vos
Kasteelstraat 81
9180 Temse
België
patty.de.vos@hotmail.com

Dr. Guy Claes
Platanendreef 40
8790 Waregem
België
gclaes@scarlet.be

Henk
Twan Vereecken
Geertrui Schonken
Veerle De Caluwé
Anne Van Der Sloten
p. Alfons J. Smet
Broeder Joseph
Zoeken in blog

Medjugorje 2015 Medjugorje 2014 Medjugorje 2013 Medjugorje 2012 Medjugorje 2011 Medjugorje 2010

 

Voorlopig worden enkel de boodschappen gepubliceerd.
02-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 2. Eerste Communie en Vormsel
Hoofdstuk 2. Eerste Communie en Vormsel

De negende Thermidor [27 juli 1794] wordt gekenmerkt door de val en de dood van Robespierre, wiens persoonlijkheid op het einde meer en meer begon te lijken op dat van een krankzinnige. Ook vele toekomstige totalitairen zouden, net als hem, een catastrofaal einde kennen.

Maar de Voltairiaanse atheïsten die achter de dood van de Jacobijnse tiran en zijn volledige ploeg zaten, hadden twee drijfveren: eerst was er de angst die hen hiertoe bewoog, want ieder onder hen vreesde voor zijn eigen hoofd, en vervolgens was er de woede die hen aanzette tot het tot stand brengen van een cultus van een Hoger Wezen, zij die boven alles atheïst waren. Niet alleen werd de nieuwe religie zo spoedig mogelijk afgeschaft, maar ook de kerken bleven gesloten en men ging verder met het vervolgen van de priesters. In plaats echter van hen onder de guillotine te onthoofden, werden ze naar Frans Guyana verbannen, waar ze, gezien de levensomstandigheden, spoedig stierven.

Ook de scholen werden verwaarloosd en zeker aan de godsdienstles van de toekomstige heilige werd er geen aandacht geschonken. Zijn goede moeder leerde hem lezen, rekenen en schrijven, een eerder bondige opleiding. De Conventie had het "verplichte lekenonderricht" ingesteld en had aan de vroegere priesters het verbod opgelegd om te onderwijzen. Dit had al spoedig tot gevolg dat de scholen verstoken bleven van leraars, evenals de kerken verstoken bleven van priesters.

Het is pas op zijn elfde dat de kleine Jean-Marie voor de eerste keer kan biechten bij M. Grobez, een priester die een verstoken leven leidde en in het geheim de families bezocht. De biecht werd afgenomen bij de families thuis. Op dertienjarige leeftijd deed hij zijn Eerste Communie, tegelijkertijd met zijn zus Marguerite.

Maar de plechtigheid diende in het geheim plaats te vinden. In een huis van vrienden moesten de kinderen zich zorgvuldig verborgen houden. Een trouw gebleven priester leidde alles. De ramen werden afgeschermd, zodat men geen kaarslicht kon waarnemen, want kaarslicht in volle dag kon duiden op een verboden godsdienstige plechtigheid.

Intussen was Jean-Marie een krachtige puber geworden en hielp op het veld met zijn oudere broer François. Hij voelde reeds spoedig dat hij niet was geroepen voor het beroep van landbouwer: hij voelde zichzelf diep aangetrokken tot een andere roeping, deze van het priesterschap. Hij sprak er over met zijn moeder, die het uitschreeuwde van vreugde. Deze blijdschap werd echter niet gedeeld door haar echtgenoot.

Mathieu had zojuist een grote som geld betaald aan een "vervanger" voor François, die als oudste zoon, militaire dienst moest doen. Ook had hij een bruidschat moeten meegeven aan één van zijn meisjes, Catherine, die intussen Mme Melin was geworden. De sterke armen van Jean-Marie waren dus broodnodig: zonder hem moest hij een bijkomende knecht in dienst nemen en de financiën lieten dit het hoofd van de familie niet toe.

De staatsgreep van XVIII Brumaire [9 november 1799] bracht Napoleon Bonaparte als "Eerste Consul" aan de macht. Zijn grootste bezorgdheid was het herstellen van de binnenlandse vrede en, om dit doel te bereiken, vrede te sluiten met de Kerk. De Revolutie had de dood veroorzaakt van Paus Pius VI, die hem als gevangene had laten verkommeren te Valence en in hetzelfde jaar als de staatsgreep was gestorven. Van toen af, zonder de tussenkomst van enig Concordaat, herkregen de kerken in Frankrijk in het jaar 1801 opnieuw de toelating om de deuren te openen en de herkregen vrijheid van eredienst zorgde er eveneens voor dat overal de klokken opnieuw te horen waren. De geestelijken begonnen terug te keren uit hun toevluchtsoorden. Ongelukkiglijk waren ze met veel te weinig om de enorme noden op te vangen. De meesten waren immers vermoord of in hun banoord verhongerd. Ook Dardilly moest het zonder priester stellen.

Het buurdorp, Ecully, had wel een pastoor, Vader Balley, de broer van een door de Revolutie afgeslachte priester. Hij kreeg hulp van een zuster die verjaagd was uit haar klooster en die hem nu hielp in zijn zware taak om alles opnieuw op te bouwen. Priester Balley nam ook de jongeren onder zijn hoede die zich geroepen voelden tot het priesterschap en bereidde hen voor op het seminarie.




Ecully, Kerk vanaf 1846
Zie hoofdstuk 6 voor tekening van de kerk ten tijde van Jean-Marie Vianney

Mathieu Vianney liet zich, na twee jaar van koppige weerstand, overtuigen door zijn vrouw om zijn zoon Jean-Marie de vrijheid te schenken zich te wijden aan zijn onweerstaanbare roeping.

Deze had intussen, via zijn zus, Catherine Melin, horen spreken van Vader Balley van de naburige parochie Ecully. Maar de priester stemde maar in met een zeker aantal leerlingen. Hij weigerde eerste de nieuwe leerling en aanvaardde hem slechts na tussenkomst en na lang aandringen van het echtpaar Melin, na een onderhoud met de eerder bleke en schuchtere kandidaat, maar wiens ogen een onmetelijk geloof uitstraalden.

Pas toen zouden de echte moeilijkheden beginnen voor Jean-Marie. Door de sluiting der scholen had de jongen amper opleiding genoten en nu stond hij plots voor de onoverkomelijke hindernis van het Latijn. Hij kende nog niet eens de Franse grammatica en moest nu de Latijnse grammatica onder de knie krijgen.

Onder de leerlingen van Vader Balley bevonden er zich twee broers, "de Loras," waarvan de vader werd onthoofd onder de guillotine in 1793, na het beleg van Lyon. Ze brachten met geduld de lessen bij aan de jonge landbouwer. Op een avond bracht één van de twee, Mathias, die ongeduldig was geworden, een klap in het aangezicht toe van de weerbarstige Jean-Marie, die maar steeds dezelfde fout herhaalde:

"Ah neen, u bent werkelijk een uilskuiken!"

Ging de koppige leerling terugslaan? Hij was, door het vele werk op het veld, een krachtige jongeman geworden en kon gemakkelijk terugslaan. Neen, hij viel op de knieën voor Mathias en riep:

"Vergeef mij mijn bekrompenheid en dat ik u het ongeduld heb doen verliezen!"

Zijn vriend wierp zich eveneens op de knieën en de drie omhelsden elkaar hartelijk.

Mathias Loras zou later een bekende Canadese bisschop worden.

Hoe moeilijker was het om de Latijnse woordenschat in zijn hoofd te krijgen dan de aarde in Dardilly om te spitten! Jean-Marie begon de moed te verliezen en om de genaden van Hierboven af te smeken ondernam hij te voet een pelgrimstocht van Louvesc, de heilige plaats van de grote en Heilige Biechtvader, François Régis, overleden in 1640.


Heilige François Régis

Jean-Marie had zich voorgenomen om de honderd kilometer lange pelgrimstocht te voet en bedelend naar eten te ondernemen. Maar tijdens zijn voettocht kreeg hij zo veel walgelijks te zien dat zijn biechtvader het wijselijk achtte om hem van zijn verplichting te ontslaan en, aangezien hij zijn geld had achtergehouden, het uit te delen tijdens zijn terugtocht, maar niet zonder eerst in zijn eigen onderhoud te voorzien, wat de bedevaarder ook deed. Toen stelde hij vast hoe veel mooier het is om te kunnen geven dan te moeten krijgen! Hij geeft nooit de volgende les vergeten van zijn tegenslag: "ik zal nooit aan iemand de raad geven om de gelofte van het bedelaarschap af te leggen!"

Heeft de Heilige François Régis de persoon verlicht die de grootste biechtvader van de Kerk zou worden? Als zijn lessen voortaan moeilijk bleven voor hem, zou het alleszins niet meer aan zijn ontmoedigingen gelegen hebben.

Hij kreeg in 1803 het Vormsel toegediend uit de handen van Kardinaal Fesch, Primaat der Galliërs [een titel toevertrouwd aan het bisdom Lyon, de oude hoofdstad van Gallië] en de broer van de moeder van de Eerste Consul, Napoleon Bonaparte. Hij gaf zich de naam Jean-Baptiste en van toen af noemde hij zich Jean-Marie-Baptiste Vianney of Jean-Baptiste-Marie Vianney.


Kardinaal Fesch, oom van Napoleon I

De Eerste Consul ruilde al spoedig zijn titel met deze van Keizer van Frankrijk, maar de binnenlandse vrede kon hij slechts herstellen dankzij het Concordaat van 15 juli 1801, een relatieve vrede, want de royalisten zouden de "overweldiger" nooit erkennen, noch aanvaarden, vooral na de moord op de hertog van Edingen. De buitenlandse vrede was slechts een schijnvrede. Het Verdrag van Amiens van 27 maart 1802 maakte weliswaar een einde aan de oorlog tussen Groot-Brittannië en de Franse Republiek, die begonnen was met de Franse oorlogsverklaring van 1793, maar deze vrede zou nooit standhouden.

Vanaf 1803 herbegon de oorlog met Groot-Brittannië en deze werd al heel vlug "algemeen" en zou slechts ophouden met de val van het Keizerrijk, elf jaar later. Deze nieuwe meedogenloze oorlog, waarmee Frankrijk heel Europa tegen zich zou krijgen, vergde steeds meer belastingen. De dienstplicht, een overige erfenis van de Revolutie, verplichtte alle jongeren van het Keizerrijk om voor het land te gaan strijden. In 1806 had de "menseneter" [l’ogre, een bijnaam door de royalisten gegeven aan Napoleon I], de troepen versterkt met 80.000 nieuwe rekruten, door de inlijvingsleeftijd te verlagen.

Het Concordaat hield in dat de seminaristen uitgesloten werden van de militaire dienst. Jean-Marie echter was toen nog niet toegelaten tot het seminarie. Hier is daarom dat de plaatselijke gendarme, in 1809, een oproepingsbrief bracht naar de boerderij "Point du Jour," de boerderij van de Vianneys, op naam van Jean-Marie Vianney.

En zo begon voor Jean-Marie een van de periodes uit zijn leven aan die hij later als een der gelukkigste uit zijn leven zou beschouwen, en waarvan, ten onrechte, sommige schrijvers een duistere periode hebben gemaakt in de verlichte bestemming van de toekomstige heilige.

Vertaling: Chris De Bodt

01-07-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Biografie J.M. Vianney. Hoofdstuk 1. 1786
Hoofdstuk 1. 1786

De toekomstige heilige kwam ter wereld op 8 mei 1786 te Dardilly, een groot dorp op acht kilometer van Lyon. Hij werd geboren uit een welgestelde boerenfamilie. In tegenstelling tot wat dikwijls wordt beweerd, deed de landbouw het tamelijk goed in Frankrijk, tijdens de achttiende eeuw. Hij werd dezelfde dag nog gedoopt. Peter en meter waren de broer en diens echtgenote van zijn vader, Jean-Marie Vianney en Françoise Martinon. De peter gaf zijn voornaam aan zijn neef en peetzoon.

In 1786 is Frankrijk op het hoogtepunt van de macht. De leidende klasse behoorde tot de meest geciviliseerde ooit. Het bondgenotensysteem werd op punt gesteld door bedreven ministers, Vergences, Choiseul en Turgot en hielden de Europese vrede in een harmonieus evenwicht, gebaseerd op het Familiepact, die de landen door het aanverwantschap met elkaar verbond.



Geboortehuis Jean-Marie Vianney te Dardilly

Frankrijk, het meest bevolkte en machtigste land van Europa, heeft afstand gedaan van de droevige strijd tegen Oostenrijk. De diplomatie heeft besloten om de raad van Lodewijk XIV te volgen: zich verzoenen met het Keizerrijk. Ook zijn de Habsburgers, door het huwelijk van Lodewijk XVI met de aartshertogin Marie-Antoinette, tot de "familie" toegetreden, met eveneens Spanje, waar de Hertog van Anjou, een afstammeling van Filips V, regeert, alsmede de koninkrijken Napels en het hertogdom Parma, waar andere afstammelingen van de kleinzoon van Lodewijk XIV aan de macht zijn.

Jazeker, Frankrijk had de Zevenjarige oorlog verloren tegen Engeland en Pruisen, waarvan de Landgraaf, Frederik II, door zijn dood, in het jaar 1785, van het toneel verdween. Maar Lodewijk XVI had zijn toestemming gegeven om de Amerikaanse opstandelingen te steunen, waarvan de onafhankelijkheid tien jaar eerder door de Koning van Engeland werd erkend. En zo had Frankrijk een luisterrijke overwinning behaald op haar rivaal. Maar deze overwinning had veel geld gekost en de schatkist was leeg. De Koninklijke regering zocht wanhopig naar een oplossing om het land uit de financiële problemen te helpen.


Woonkamer geboortehuis

Maar nu kent hij een dubbele tegenkanting: deze van de "bevoorrechten [privilégiés]", die vastklampen aan de misbruiken waar zij voordeel uit halen, zonder afstand te willen doen van wat ook, meer bepaald door het niet betalen van belastingen, en deze van de "rechterlijke macht [de parlementariërs]",wiens geest gewonnen is voor de verlichte en atheïstische filosofen. Koning Lodewijk XV had deze laatste groep ontbonden, dankzij een hervorming die werd doorgevoerd door zijn minister Maupeou. Ongelukkiglijk, heeft zijn opvolger, te zeer gehecht aan de traditie, de voorrechten van de magistraten hersteld en werden ze opnieuw eigenaar van hun ambt. Ze toonden hem geen enkele dankbaarheid, integendeel, aangespoord door zijn zwakheid, hielden de parlementariërs elke hervorming koppig tegen.

Het volstond dat de koning wat energieker zou geweest zijn door de bevoorrechten in bedwang te houden, zelfs indien ze familie zouden zijn, en de "parlementariërs" te doen gehoorzamen, wat zijn absolute macht ook toestond door de "lits de justice [koninklijke zetel bij parlementszitting]" waarmee de koning zijn wil kon opdringen. Maar de koning, deugdzaam en verstandig, en de koningin, aan haar kant, met een bekrompen geest, waren de zwakte van het hof. Het Koninklijke paar kon de toestand niet langer in de hand houden en de meest verfijnde maatschappij, maar ook de meest nonchalante en lichtzinnige die Europa ooit heeft gekend, liet zich aldus meeslepen door iets waar het zich eigenlijk het minste zorgen hoefde over te maken en dat nochtans de wereld in draai houdt, namelijk het geld. En de parlementariërs waren van de politieke kaart verdwenen reeds voor de monarchie werd verslagen.


Jean-Marie's bed geboortehuis

Van dat alles trok men zich zonder twijfel maar weinig aan te Dardilly, waar Mathieu Vianney, echtgenoot van Marie Béluse, enkel maar dacht aan de opbrengst van zijn gronden om hun zes kinderen te voeden, opgevoed in de liefde van God door ouders die de christelijke liefdadigheid in al haar mildheid uitoefenden. Elke avond deelde Mathieu Vianney de warme soep, het spek en de groenten met zij die door Jezus Christus werden gezonden, de armen, die met het gebed onder de bakoven sliepen, op een bed van stro. Onder de behoeftigen bevond zich eveneens de latere heilige, Benoît Labre.

Marie Béluse zou nooit de soep hebben opgediend aan haar kinderen, zonder hen eerst een kruisteken te geven op hun voorhoofd, en als ze het al eens zou vergeten hield de kleine Jean-Marie zijn mond gesloten tot zijn moeder hem dit heilige teken had gegeven. Jean-Marie was toen 18 maanden oud.

De kleine Jean-Marie had toen reeds de karaktertrekken van een buitengewone vroomheid. Waar andere kinderen naast hen een pluchebeer willen voor het slapen, wou Jean-Marie een Rozenkrans en een houten beeld van de Heilige Maagd, dat zijn moeder van de schoorsteen in de keuken had genomen om het huis te beschermen, bij hem.

Uiteraard kende de kleine al zijn gebeden uit het hoofd en elk uur, toen hij de klok hoorde slaan, was het tijd voor zijn Weesgegroet.

"Hij zal nog een priester of broeder worden"," voorspelde de buren.

Op een morgen kon zijn vrome moeder hem nergens vinden in huis, noch in de stallingen. Nochtans had hij de gewoonte om steeds te gehoorzamen op haar wenken. Wanhopig zocht zij overal naar hem. Hij zou toch niet door voorbijtrekkende zigeuners zijn meegenomen om acrobaat te worden? Eindelijk vond zij hem ongestoord terug in de stallingen, tussen twee varkens, in beschouwing voor het beeld van de Heilige Maagd: de kleine was zo verzonken in zijn overpeinzingen dat hij de benauwende roepen van zijn moeder niet had gehoord. Hij was toen vier jaar oud.






Enkele foto's van Dardilly

Het was dus 1790 en in het koninkrijk speelden zich ernstige gebeurtenissen af, waarvan de uitkomst het verlies van de vooraanstaande en rustherstellende rol van Frankrijk binnen Europa zou worden.

In het begin reikten de bestorming van de Bastille, de plundering van de kerkgoederen [2 november ], noch de wet op de afschaffing van de eeuwige beloften en daarop de afschaffing van de kloosters niet tot aan deze rustige streek van de boeren uit Dardilly. De zon bleef verder schijnen en de vogels bleven verder zingen en hiertegen en hiertegen vermag de hoogmoed en de dwaasheid van de mens niets.

In alle geval zullen de artikelen over de clerus in de grondwet, gestemd op 26 november 1790, en veroordeeld door de Paus in maart van het daaropvolgende jaar, en die het keerpunt van de Revolutie en het begin van haar terroristische afwijkingen kenmerken, het geweten en de gewoonten van de vrome dorpelingen in de streek danig dooreenschudden. De priester van Dardilly, die de eed had afgelegd, was hiervan zo van de slag dat hij emigreerde en zijn kerk, die daarna tijdelijk werd overgenomen  door een overige beëdigde, zou spoedig worden gesloten. De klokken bleven stil in het koninkrijk, dat een republiek was geworden. Op de dorpsplaats werden de kruisbeelden naar beneden gehaald en bij de vuilnis geworpen ... de ouders van Jean-Marie zouden in het vervolg de mis in het geheim bijwonen, in de schuren, waarheen men zich vaak ’s nachts en na lang wandelen en met het risico voor het leven, moest begeven: de tijd van de missen in de catacomben was aangebroken.

Jean-Marie hield in de zak van zijn hemd het beeld van Maria verborgen en bad vurig tot Haar voor het stoppen van de vervolgingen tegen het geloof.

Naast een beekje en in het gezelschap van zijn zus, Marguerite [haar bijnaam was Gothon], richtte hij een klein rustaltaar op, in de holte van een zilverwilg. Hij plaatste er het beeldje in van de Madonna en omringde het met veldbloemen, waar de vrome kinderen de rozenkrans baden en dit terwijl een aantal kilometers verder de troepen van de Conventie, onder leiding van Couthon en Doubis-Crancé, Lyon belegerden, dat de stoutmoedigheid had van zich te ontdoen van de onuitstaanbare onrustzoeker, Charlier. Maar ginds, aan de rand van een liederlijke beek, werd het kanonvuur slechts verzacht. De ruis van het water, het fluiten van de nachtegalen, bedekten het oorlogszuchtige gedruis, veroorzaakt door de waanzin van de mensen die in opstand kwamen tegen God. Zonder er zich echt bewust van te zijn, hadden de twee kleine herdertjes, in de volle natuur een tempel ingericht, op een ogenblik dat alle kerken werden geplunderd en gesloten en de goede priesters werden afgeslacht.

Maar in deze afgelegen hoek van het "ware Frankrijk", had de Goddelijke Voorzienigheid reeds een respons voorbereid tegen het goddeloze Frankrijk dat er niet aan twijfelde dat de komende eeuw een atheïstische zou zijn, terwijl het geboorte gaf aan een ontluiking van heiligen en een versterking van het geloof. En zo had de kleine Jean-Marie, die in de weiden en de velden van de omgeving van Dardilly, twee takken had samengebonden met stukjes riet, de leiding genomen van een optocht van herdertjes, terwijl de processies strikt verboden werden op het grondgebied ...

In tijden van vervolging moet men geen schrik hebben om zich opstandig te gedragen.

Onder de buren van de Vianneys, hadden de Vincents een meisje, Marion genaamd. De kleine brunette met blauwe ogen, heel levendig, maar eveneens heel zacht, zei hem op een dag: "We kunnen het heel goed vinden met elkaar, en als onze ouders willen ..." Hij onderbrak haar: "Spreek mij hier nooit meer over, Marion!" Hij wist dat hij gemaakt was voor een ander leven en maakte zich op deze wijze af van de enige en korte romance tijdens zijn leven.

Ondertussen brachten de revolutie en haar oorlog tegen de Koning der Bohemen en Hongarije alleen maar grotere ellende. De armen waren meer en meer op stap en verzamelden zich ’s avonds meer en meer voor hun warme soep, groenten, het spek en een verblijf boven een bakoven. De Vincents brachten vrouwen en hun kinderen onder en de Vianneys, de mannen. Gods genade heeft echter hun huizen beschermd, want na de avondmaaltijd, bad de kleine Jean-Marie hardop zijn gebeden, die door de overheid waren verboden, en die werden herhaald door de overige leden van de familie en de gasten die liefdadig werden ontvangen. Tijdens de avondgebeden, hadden de vrome huismeesters de gewoonte om elke keer een bijzonder gebed te bidden voor de zielen in het Vagevuur, de bedelaars van de overkant. En deze verwarde tijd zond elke dag grote ladingen zielen naar dat niveau van de overkant.

Vertaling: Chris De Bodt

18-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 12. Taizé, een voorlopige roeping
Hoofdstuk 12. Taizé, een "voorlopige roeping"

In oktober 1986 tijdens een derde reis in Frankrijk hield Johannes Paulus II even halt in Taizé. Dit was een historisch bezoek. Deze reis toonde een duidelijke voorkeur aan vanwege de Paus. Het bezoek was voorbereid in samenwerking met de bisschoppelijke overheid van Lyon, de voornaamste bestemming van de reis.

Op zondag 5 oktober kwam Johannes Paulus II met vertraging aan vanwege de mist die het opstijgen van de helikopter belette en hem verplichtte om met de wagen te komen.

Om 8.30 uur verscheen de pauselijke stoet op de heuvel waar vijfduizend jongeren de paus opwachtten onder een circustent die voor de kerk van de Verzoening was opgetrokken. Een gewone zetel en een microfoon stonden klaar op een klein verhoog. Broeder Roger ontving Johannes Paulus II met een korte toespraak waarin hij zijn ‘erkentelijkheid’ en zijn ‘geluk’ om hem te mogen onthalen, uitdrukte. In zijn antwoord gebruikte de paus een beeld dat vervolgens steeds herhaald werd: "De paus is een voorbijganger. Maar men komt in Taizé zoals men langs een bron loopt. De reiziger stopt, drinkt en stapt verder." Johannes Paulus II nodigde, zoals Broeder Roger al lang deed, de aanwezige jongeren uit om de Kerk niet terzijde te laten: "Laat het niet bij passieve kritiek of bij afwachten tot mensen of instellingen verbeteren. Ga naar de parochies, de aalmoezeniersdiensten, de verschillende bewegingen en gemeenschappen, en schenk hen geduldig de kracht van jullie jeugd en de gave die jullie meekregen."

Daarna ging Johannes Paulus II naar de crypte waar de Broeders van de Gemeenschap hem opwachtten. In de toespraak die hij voorbereid had vat één zin de geschiedenis en de broosheid van Taizé samen: "In haar enige roeping, origineel en ergens ook voorlopig, kan jullie Gemeenschap verbazing opwekken en onbegrip en argwaan tegenkomen."

Voorlopige roeping: betekent dat niet dat voor Johannes Paulus II de Gemeenschap van Taizé verder de weg moest opgaan naar de volle eenheid met de Kerk? "Ik ben zeker dat jullie zullen doorgaan met het ter beschikking van Gods wil te staan," benadrukte hij.

Het kernidee van de prior van Taizé sinds 1965 in de beroemde ‘Dynamique du provisoire’ dook weer op. De gedachte werd een jaar later weer opgenomen: "Wat ons in Taizé kenmerkt zal waarschijnlijk eens moeten verdwijnen. Onze liturgie bevordert een eensgezind geloof en ondersteunt een vaste hoop [...] Maar is dit geen voorlopig gegeven dat moet verdwijnen op de dag van de zichtbare eenheid?

Degene die het voorlopige beleeft ziet zijn opmars naar eenheid aangewakkerd. De grootste dreiging zou van onze zelftevredenheid komen, de cirkel vergrendelen op een ontdekte schat en daarna voor eeuwen structuren oprichten die, eens voorbijgestreefd, oorzaak worden van afzondering in plaats van communicatie. [...]

Is er verzoening zonder wederzijdse verzaking? Op de dag van de zichtbare eenheid zullen we wel voor een deel aan onszelf moeten verzaken."

In die periode en om de kwestie van de intercommunie trachten op te losten nam Taizé de praktijk van het uitdelen van het gewijde brood aan, dat ingegeven was door een schrijven van kardinaal Ratzinger in 1986 als prefect van de Congregatie van de Geloofsleer. Zonder specifiek de samenkomsten van Taizé te noemen, maar door naar situaties te verwijzen die communiceren aan de katholieke Eucharistie beletten [gescheiden hertrouwden, niet katholieke gelovigen die een katholieke mis bijwonen], opperde de latere Benedictus XVI de oude praktijk van het gewijde brood weer in te voeren. Aan de gelovigen die de katholieke Eucharistie niet mogen ontvangen kan een stuk gewijd brood worden gegeven als teken van broederlijke eenheid. Deze praktijk was een middel om ongewenste intercommunie te vermijden.

Tot op heden is het zo dat in zes talen op de deuren van de kerk van de Verzoening een advies uithangt dat de gelovigen inlicht over de eucharistische tuchtregel: "De katholieke mis wordt opgedragen op zondag om 10 uur ’s morgens. Door de week wordt ze dagelijks gevierd in de crypte om 7.30 uur. Het is mogelijk elke morgen te communiceren na het morgengebed bij de broeders die de communie uitdelen. Naast de icoon van de Maagd bevindt zich de eucharistische voorraad.

Het Avondmaal wordt aangeboden aan degenen van de Kerken van de Hervorming die het wensen, elke dag bij het morgengebed, en uitgedeeld door jongeren rechts van de icoon van de Verrijzenis naast het kruis. Er zijn regelmatig vieringen.

De Goddelijke Liturgie wordt regelmatig gevierd door de orthodoxen als er een orthodox priester beschikbaar is.

Na het morgengebed staan jongeren op verschillende plekken klaar met mandjes om het gewijde brood uit te delen. Iedereen mag dat ontvangen: degenen die zich net bereid voelen om Christus aanwezigheid in de eucharistie te ontvangen, degenen die niet gedoopt zijn, de kinderen, degenen die om diverse redenen niet communiceren."

Na het pausbezoek in Taizé werd Broeder Roger in Polen verwacht. Hij hield eerst halt in Oost-Berlijn om een gebedsvergadering te leiden. Jonge Duitsers zaten samen in de twee grootste kerken van de stad op de beroemde Alexanderplatz: in de katholieke kathedraal en in de lutheraanse Marienkirche. Broeder Roger, kardinaal Meisner, aartsbisschop van Berlijn en de lutheraanse bisschop Forck gingen van de ene naar de andere kerk om met de ene en de andere te bidden en te zingen.

Daarna ging de prior van Taizé naar Warschau waar de Academie voor katholieke theologie hem de titel van doctor honoris causa moest aanreiken voor ‘zijn arbeid ten voordele van de verzoening onder christenen en de mensheid, en voor de sympathie die hij steeds aan de Poolse jeugd heeft getoond’. In zijn toespraak benadrukte kardinaal Glemp, primaat van Polen: "Broeder Roger vertegenwoordigd een oecumene die er niet alleen in bestaat een toenadering, een ietwat formele vereniging van gescheiden geloofsopvattingen in de hand te werken. De oecumenische roeping van Broeder Roger zit veel dieper, want ze dient om de volheid van God te onthullen door de volheid van de mens. Want het is de mens die verdeeld en gebarsten is. Als we een ware oecumene willen bereiken moeten we eerst de mens één maken en innerlijk inburgeren."

Na de openbare viering in de Academie voor theologie vond een gebedsontmoeting met duizenden jongeren plaats in de kerk van Allerheiligen.

Van 1 tot 3 mei 1987 vond een nieuwe Europese Jongerenbijeenkomst plaats. Ze was zonder voorgaande, niet door het aantal deelnemers [er waren slechts enkele duizenden aanwezigen], maar door de weerhouden locatie: Ljubljana [in het huidige Slovenië]. Dit was de eerste keer, sinds het falen van Budapest vier jaar eerder, dat Taizé erin slaagde een bijeenkomst in een communistisch land [het voormalige Joegoslavië] te organiseren. De toelating van de overheid werd maar met moeite bekomen.

Sinds het eerste en korte bezoek van Broeder Roger in Joegoslavië in 1966 wierpen de talrijke en discrete reizen van de Broeders in dit land achter het IJzeren Gordijn nu hun vruchten af door deze eerste ontmoeting van formaat in het Oosten. Duizenden jonge Westerlingen konden de duizenden jongeren uit Joegoslavië en andere communistische landen vervoegen. Andere bijeenkomsten volgden met steeds meer omvang.

De bekering en de wijding van Broeder Max

De dag dat deze ontmoeting eindigde, op 3 mei 1987, ging er in Napels een gebeurtenis door die tegelijk belangrijk en pijnlijk was en een jaar lang geheim bleef: de priesterwijding van de onderprior.

Sinds lange tijd had Max Thurian fysisch afstand genomen van Taizé. Zijn benoeming als vertegenwoordiger van de prior in Rome vanaf 1971, zijn talrijke verplaatsingen naar het buitenland in het kader van zijn verantwoordelijkheden in de Commissie voor Geloof en Constitutie, zijn eigen werkzaamheden en theologische onderzoeken maakten dat hij maar zelden meer in Taizé aanwezig was. Hij verbleef vaak in Napels waar hij verschillende malen conferenties had gegeven aan de faculteit theologie en bevriend was geworden met kardinaal Ursi.

Zijn beslissing om zich tot het katholicisme te bekeren en de priesterwijding aan te vragen kwam niet plots, maar besloot een lange spirituele opmars en een theologisch nadenken van gans een leven. Hij duidde: "Al mijn oecumenische werkzaamheden hebben me stilaan doen inzien dat de katholieke Kerk de Moederkerk is. Ik kan zeggen dat ik al lang katholiek ben en ik nooit mijn overtuiging heb weggestoken."

"Paulus VI," schreef hij, "heeft een grote invloed gehad op mijn opmars, zij het door zijn evenwichtige theologische gedachte, zij het door zijn oecumenische openheid. Met hem werd mijn overtuiging steeds duidelijker dat elke positieve bijdrage van de Hervorming door het katholiek geloof werd gedragen sinds het Tweede Vaticaans concilie, na de nodige verbeteringen."

Van zijn kant had zijn secretaris en medewerker, Matthias Richter, zich voor hem tot het katholicisme bekeerd en was tot priester gewijd. "Stilaan," zei Max Thurian, "heb ik veel begrepen en op een dag, in de trein terug uit Rome, kreeg ik de zekerheid: Ik zal ook een katholiek priester zijn."

Hij werd priester gewijd door de aartsbisschop van Napels, kardinaal Ursi die, zes dagen later afstand deed van zijn aartsbisschoppelijke zetel daar hij de ouderdomsgrens had bereikt.

De wijding ging in alle stilte door, niet in de kathedraal van Napels zoals naar gewoonte, maar in het heiligdom van de Madonna van Goeder Raad. Broeder Roger was, als een van de beste vrienden van Max Thurian, op de hoogte. Meerdere getuigenissen erkennen dat dit gebeuren voor Broeder Roger en het merendeel van de leden van de Gemeenschap een pijnlijke ervaring betekende. In een gezamenlijke bijdrage door Broeder Roger en Max Thurian ondertekend in 1946, hadden ze geschreven: "Elke overgang van de ene naar de andere Kerk, zelfs diep beleefd en geëist, brengt altijd een zekere spanning teweeg in het betrokken milieu en belemmert meestal de opmars naar eenheid van de Christenen."

Het nieuws geraakt na een jaar bekend en de protestantse middens zijn met verstomming geslagen. Op 30 april 1988 verscheen een berichtje in het Spaanse weekblad Ecclesia. De Gemeenschap bereidde dan een persbericht voor dat verscheen op 11 mei in La Croix en Le Monde. Zonder commentaar over de beslissing van Broeder Max werd duidelijk gemaakt dat hij lid bleef van de Gemeenschap: "Sinds 1972, dus zestien jaar lang, zijn er al katholieke priesters lid. Hun priesterschap verandert niets aan hun lidmaatschap van de Gemeenschap."

Na de dood van Max Thurian drukte een van zijn naaste vrienden, de dominicaan René Beaupère, met tactvolle woorden de pijnlijke verrassing, door velen ondergaan, uit: "Zijn beste vrienden hadden moeite om te begrijpen dat zijn gedrag, dat hij ‘discreet’ en ‘zuiver evangelisch’ wenste, maandenlang verborgen bleef voor zijn medewerkers en zijn beste vrienden. Broeder Max had slecht ingeschat dat de bekendheid van zijn daden [en vooral deze] een kerkelijk karakter en een sterke uitwerking had op het vlak van de oecumene. Hij moest dus, en wij moesten, in het diepste van onze nooit ontkende vriendschap, samen het lijden dragen van een zeker onbegrip en trachten een gekwetste trouw te helen."

Op 9 september 1988, tijdens de jaarlijkse bijeenkomst, publiceerde de groep van Dombes een ‘Verklaring’ die ietwat verlegen en bitter klonk: "We betreuren dat het gebeurd is zonder gevoelige aandacht voor de christelijke geloofsleer waartoe de betrokkene behoorde [Max Thurian was dominee van de hervormde Kerk en blijft Broeder van Taizé] en zonder de nodige waardering voor de belangrijkheid van de personaliteit [Max Thurian bekleedde een sleutelpost bij de oecumenische Raad der Kerken]."

Een miljoen Nieuwe testamenten voor Rusland

Na de bres in Ljubljana trachtte Broeder Roger het experiment over te doen. Ondanks de vrijheidstrillingen die hier en daar in de Oostbloklanden tastbaar werden wogen de hindernissen en de verboden nog op de christenen. In 1988, in Praag, verkreeg Broeder Roger niet de toelating om te spreken, maar mocht hij wel een gebedsbijeenkomst opzetten in de kathedraal Sint-Guido met kardinaal Tomasek. Tussen het volk zat een zekere Vaclav Havel: "Zopas bevrijd uit de gevangenis dacht hij er niet aan dat hij amper twee jaar later als president van de Republiek tachtig duizend jongeren uit heel Europa zou verwelkomen om deel te nemen aan een door Taizé geleide bijeenkomst."

In augustus 1988 werd Broeder Roger in Moskou uitgenodigd door de patriarch ter gelegenheid van het Millennium van het doopsel van Rusland. Dat was zijn tweede reis naar Rusland, na een kort verblijf dat hij er tien jaar eerder maakte. Sinds 1978 was de situatie van het land veranderd. De politiek van de perestrojka, door Gorbatchev opgezet, begon wat ruimte te geven aan de vrijheid, maar de administratieve controle en het politietoezicht over de hele maatschappij bleven streng.

De prior van Taizé en zijn gezellen verbleven twee weken in Rusland. "Het onthaal van de orthodoxe Kerk was gul," schreef Broeder Roger, "het was tastbaar dat onze kleine gemeenschap bemind is." Met een andere Broeder werd hij toegelaten tot het concilie van Russische bisschoppen dat begon in de abdij van de Trinité-Saint-Serge in Moskou. Een indrukwekkende bijeenkomst voor de liturgie: "De gezangen hadden een ongeëvenaarde uitdrukkingskracht, het was een bezoek van God en de vreugde van de Geest was zichtbaar onder de mensen." De orthodoxe liturgie heeft Broeder Roger altijd geboeid: "In Taizé houden we in hart en ziel van de orthodoxe Kerk. In de gebedsruimten, met de mooie gezangen, de wierook, de iconen, de open vensters op Gods werkelijkheid, de symbolen en gebaren van de liturgie die gevierd wordt in eenheid van de christenen sinds eeuwen, alles leidt ertoe ‘de vreugde van de hemel op aarde’ te ontwaren. Het hele wezen is erdoor geraakt, niet alleen met het verstand, maar ook in het gevoel en tot in het lichaam toe."

De aarde bewoonbaar maken

Op 21 september 1988, op de zetel van de Unesco in Parijs, gaf de directeur generaal, Federico Mayor, aan Broeder Roger de ‘Unescoprijs voor de Opvoeding tot de vrede’. Voor het eerst uitgereikt in 1981 beloont hij ‘een bijzonder opvallende activiteit die de openbare opinie uitgebreid bewust maakt en de gewetens mobiliseert rond de vrede.’

In zijn toespraak groette Federico Mayor de stichter van Taizé als een ‘zwerver’ die ‘zijn tent onder alle breedtegraden neerzet, onvermoeibaar en sereen’ en die tegelijk jongeren aantrekt in Taizé om ‘niet alle antwoorden op alle vragen, noch recepten voor een beter leven, noch een doctrine, maar een manier van luisteren, communiceren en nadenken aanreikt die er toe te leidt de zin van het bestaan te ontdekken, ieder voor zich.’

Broeder Roger kreeg een beeldje van de Catalaanse beeldhouwer Fenosa als symbool van vrede, alsook een cheque van zestigduizend dollar.

Van 30 december 1988 tot 4 januari 1989 ging de elfde Europese Bijeenkomst van Taizé weer door in Parijs. Om de gebeurtenis aan te kondigen had Le Monde aan Broeder Roger een bijdrage gevraagd die op 24 december verscheen. De prior van Taizé herhaalde zijn voorkeurthema’s: het vertrouwen, de innerlijke vrede in een onvermoeibare psalmodie voor het hart en niet voor het verstand, een tekst buiten de tijd met korte formuleringen, bijna poëtisch. Broeder Roger had gemakkelijk twintig of dertig jaar eerder deze woorden kunnen ondertekenen.

Drieëndertigduizend jongeren beantwoordden de oproep, waaronder een brede deelname van jongeren uit het Oosten: Joegoslaviërs, Polen, Hongaren. Twee diensten dagelijks, verzamelden ze in vier Parijse kerken, waaronder de Notre-Dame. De overige tijd kwamen ze in groepen samen voor discussies rond ‘het innerlijke leven en de menselijke solidariteit’ en voor bezoeken aan ‘plekken van solidariteit en hoop’: aalmoezeniersdiensten van hospitalen en gevangenissen, liefdadigheidscentra van de Secours catholique, de CIMADE, het Leger des Heils, katholieke en protestantse parochies.

Frederico Mayor en Broeder Roger hielden toespraken die rechtstreeks uitgezonden werden in de grootste kerken van Parijs, en stelden aan de jongeren voor ‘hun krachten te bundelen om de aarde bewoonbaar te maken door een meer rechtvaardige verdeling van de rijkdommen en het wederzijds respect voor de culturen te bevorderen’.

Bevrijding in het Oosten

Van 28 april tot 1 mei 1989 ging een tweede bijeenkomst ‘Oost-West’ door in Pécs, in het zuiden van Hongarije. De nieuwe bisschop van de stad, Mgr. Mihaly Mayer, secretaris van de Hongaarse bisschoppenconferentie, had de Gemeenschap uitgenodigd om een bijeenkomst in het bisdom op te richten. Wat niet mogelijk was geweest, zes jaar eerder in Boedapest, ging wel in Pécs. De communistische regeringen in het Oosten wankelden, het IJzeren Gordijn kreeg zijn eerste bressen, de Muur van Berlijn zou weldra vallen. Het is tijdens de bijeenkomst van Pécs dat in de hele wereld de spectaculaire beelden van de afbraak van de prikkeldraad tussen Hongarije en Oostenrijk te zien waren. Twintigduizend jongeren uit Hongarije en omliggende landen, ook uit verschillende West-Europese landen, kwamen samen in Pécs en logeerden meestal bij de inwoners. Door een uitdrukking van Johannes XXIII te hernemen over de godsdienstige verdeeldheid, riep Broeder Roger: "We willen niet weten wie gelijk en wie ongelijk had. We zeggen eenvoudig: laten we ons verzoenen." Hij kondigde voor het einde van het jaar de traditionele Europese Jongerenbijeenkomst aan die voor het eerst zou doorgaan in een land uit het Oosten, in het Poolse Wroclaw.

Broeder Roger kreeg meerdere eretekens: de prestigieuze internationale prijs Karel de Grote, die elk jaar sinds 1950 werd toegekend door de stad Aken aan een personaliteit die zich had gewijd aan de toenadering tussen Europese landen, viel hem te beurt. Naar gewoonte op de dag van Hemelvaart uitgereikt in de grote zaal van het stadhuis, omvat hij een diploma, een medaille en een dotatie van vijfduizend mark. De jury duidde alzo zijn keuze: "Broeder Roger en zijn Gemeenschap volgen vandaag de spirituele traditie van Europa zoals ze door Benedictus van Nursia en Franciscus van Assisi werden gevormd, en daarna gedragen door de kloosters en de katholieke en protestantse gemeenschappen." De jury meende dat "het evenwicht tussen de geloofsstrekkingen, dat Taizé zocht, model kan staan om een einde te maken aan de spanningen en een vredevol samenleven in heel Europa kan scheppen, niet alleen op godsdienstig vlak, maar ook politiek." De plechtigheid werd rechtstreeks uitgezonden op de Duitse televisie.

Enkele maanden later, de dag na het overlijden van Hubert Beuve-Méry op 6 augustus 1989, huldigde Broeder Roger de stichter van Le Monde, met wie hij dertig jaar bevriend was, als een leermeester: "Als we elk jaar de internationale bijeenkomsten van jongeren hebben in Taizé en ook in Oosten, zowel als in het Westen van Europa, zijn opbouwende gaven daar niet vreemd aan."

Van 28 december 1989 tot 2 januari 1990 richtte Taizé voor het eerst haar traditionele Europese Bijeenkomst van het jaareinde zoals aangekondigd in Polen in, het Oost-Europese land dat Broeder Roger het best kende. Vijftig duizend deelnemers uit Oost en West waren in Wroclaw, waaronder voor het eerst een betekenend aantal jongeren uit landen kwamen die de Sovjet-Unie vormden. Het gezamenlijk gebed dat alle deelnemers samenbracht in de kerken van de stad of in het gemeentelijk stadion ging door in meer dan vijftien talen.

In diezelfde maand december beleefde Roemenië de val van het regime van Nicolae Ceaucescu die al twintig jaar aan het bewind stond. Deze revolutie bracht veel emotie teweeg, omdat ze, in tegenstelling tot de ‘fluwelen revolutie’ die tegelijkertijd in Tsjecho-Slowakije doorging, veel slachtoffers eiste: meer dan duizend. Enkele dagen na de val van Ceaucescu besloot Broeder Roger om naar Roemenië te gaan met twee Broeders, zoals steeds bezield met een bijna ingeboren gevoel van medelijden: bij degenen die lijden zijn zij die angstig zijn, zij die hopen. ‘We hebben met jongeren gesprekken gevoerd’, schreef Broeder Roger sober in de korte pagina’s die hij aan dit bezoek wijdde.

Later gaf hij verslag over een gesprek dat hij met een jonge Roemeen voerde: "In die belangrijke dagen, uit liefde voor de vrijheid van zijn volk, had hij zelfs zijn leven op het spel gezet. Hij zei me dat hij toen een fundamentele werkelijkheid besefte: zonder verzoening is er geen toekomst om zich als persoon te ontwikkelen, ook niet voor een volk en voor de opbouw van Europa."

Het einde van de communistische regimes in Oost Europa bracht een verkeersvrijheid met zich mee die het leven van Taizé omgooide. De jonge katholieken of orthodoxen stroomden toe op de heuvel. Volgens de Gemeenschap ‘verdubbelde het aantal jongeren dat naar Taizé kwam’. Om de kerk van de Verzoening uit te breiden werd een ruim voorportaal met plat dak opgericht. Het eenvoudige gebouw met muren in hout bekleed draagt bolvormige torentjes zoals de orthodoxe kerken. Het voorportaal komt uit in de kerk met losse schutsels die de nodige ruimte voor het gebed kunnen aanpassen. Steeds de ‘dynamiek van het voorlopige’... Tijdens de zomer werd de orthodoxe liturgie nu twee of driemaal per week gevierd.

De vijftigste verjaardag van Taizé

Op 2 februari 1990 was het de beurt aan de katholieke Universiteit van Leuven om de titel van doctor honoris causa aan Broeder Roger toe te kennen. De eerbetuigingen en de prijzen vermenigvuldigden zich in de volgende jaren.

20 augustus betekende de vijftigste verjaardag van de komst van Broeder Roger in Taizé. Lang had hij geweigerd om deze symbolische datum van de stichting van Taizé door een bijzondere plechtigheid te vieren. Voor de vijfentwintigste verjaardag nochtans ging hij akkoord dat die samenviel met de inhuldiging van het orthodox Centrum. Voor de vijftigste verjaardag [hij werd toen ook vijfenzeventig] maakte hij weer een uitzondering. De vieringen kenmerkten de zomer met het bezoek van dominee Emilio Castro, secretaris generaal van de COE in augustus, daarna dat van kardinaal Decourtray, aartsbisschop van Lyon in september, en dan twee avonden van dankzegging en feest op de zaterdagen van 1 en 8 september. Johannes Paulus II stuurde een uitgebreide boodschap op 17 augustus. De paus herinnerde aan zijn bezoek in Taizé vier jaar eerder en sprak: ‘de genegenheid die ik wegdraag voor jullie gemeenschap, het vertrouwen dat ik er in stel en de eisen die ze moet stellen om steeds Gods wil te onderscheiden en te volbrengen... ‘Genegenheid’, ‘vertrouwen’, maar ook ‘eisen’: de paus meende dat de Gemeenschap van Taizé haar weg moest vervolgen.

Het ongewone is niet de lange levensduur van de Gemeenschap maar haar vermogen tot aanpassing en vernieuwing, haar aantrekkingskracht om decennia lang een veranderd publiek te begeesteren. "Dit is een spiritueel avontuur die nooit voorziene afmetingen heeft aangenomen. We zijn verwonderd, nu en gisteren," verklaarde Broeder Roger.

Brieven uit Praag en de Filippijnen

Enkele weken later in Manilla [Filippijnen] leidde Broeder Roger een jongerenbijeenkomst. Hij wilde opnieuw vertrouwen schenken aan een jeugd, geteisterd door ontmoediging en werkloosheid. Door de vurigheid en het geloof van zoveel jongeren uit de Filippijnen getroffen, schreef hij een ‘Brief uit de Filippijnen’ die voorgelezen werd op de Europese Bijeenkomst van Boedapest op het einde van het jaar.

Deze bijeenkomst in Hongarije ging door van 30 december 1991 tot 4 januari 1992. Ook daar luisterden duizenden jongeren verzameld in het Nepstadion en in de hallen van de Hunexpo, omgebouwd tot een gebedsruimte, naar Broeder Roger die opriep tot ‘een voorkeur voor verzoening’: "Een van spoedgevallen voor de komende jaren zal erin bestaan de verzoening te plaatsen daar waar de wonde van de haat heerst, dichtbij of veraf, en er alles aan te doen om broedermoordende oorlogen te vermijden."

Een goede waarneemster van het fenomeen Taizé, de filosofe Marguerite Léna, noteerde in verband met de ‘brief uit de Filippijnen’ in Boedapest voorgelezen: "een goede kenner van de Spirituele Oefeningen van de heilige Ignatius zou er een klassieke weg naar bekering in terugvinden. De Brief begint met de absolute voorrang van Gods liefde te herstellen, dan nodigt deze iedereen uit tot genezing van de vrijheid door deze liefde te ontvangen, alvorens zich in te zetten met een ‘eeuwig jawoord’ dat toelaat Christus na te volgen en zijn liefdadigheidswerken te vervullen."

Marguerite Léna heeft fijngevoelig Broeder Rogers stijl ontleed die in deze tekst en in alle andere gelijkaardige brieven, liever gevraagd dan opgelegd, de tegenwoordige tijd gebruikt ‘die het mogelijke aantoont en het aantrekkelijk maakt’ of de toekomende tijd ‘die een weg opent voor de huidige bezieling en twijfels en de tijd gunt om te genezen."

De begeleidende pedagogie die Broeder Roger zo lief is, is ook aanwezig in het verkozen literair genre om zijn boodschap over te maken: hij schrijft ‘brieven maar geen toespraken, hij richt zich rechtstreeks tot zijn lezers als een gesprekspartner en zonder de beleefdheidsvorm, en zoals Marguerite Léna zegt, hij gebruikt "geen enkel technisch woord en aarzelt niet om te herhalen en soms beroep te doen op de rijkdom van de dichtkunst."

Enkele weken later in Manilla [Filippijnen] leidde Broeder Roger een jongerenbijeenkomst. Hij wilde opnieuw vetrouwen schenken aan een jeugd, geteisterd door ontmoediging en werkloosheid. Door de vurigheid en het geloof van zoveel jongeren uit de Filippijnen getroffen, schreef hij een ‘Brief uit de Filippijnen’ die voorgelezen werd op de Europese Bijeenkomst van Boedapest op het einde van het jaar.

Deze bijeenkomst in Hongarije ging door van 30 december 1991 tot 4 januari 1992. Ook daar luisterden duizenden jongeren verzameld in het Nepstadion en in de hallen van de Hunexpo, omgebouwd tot een gebedsruimte, naar Broeder Roger die opriep tot ‘een voorkeur voor verzoening’: "Een van spoedgevallen voor de komende jaren zal erin bestaan de verzoening te plaatsen, daar waar de wonde van de haat heerst, dichtbij of veraf, en er alles aan te doen om broedermoordende oorlogen te vermijden."

Een goede waarneemster van het fenomeen Taizé, de filosofe Marguerite Léna, noteerde in verband met de ‘brief uit de Filippijnen’ in Boedapest voorgelezen: "een goede kenner van de Spirituele Oefeningen van de heilige Ignatius zou er een klassieke weg naar bekering in terugvinden. De Brief begint met de absolute voorrang van Gods liefde te herstellen, dan nodigt deze iedereen uit tot genezing van de vrijheid door deze liefde te ontvangen, alvorens zich in te zetten met een ‘eeuwig jawoord’ dat toelaat Christus na te volgen en zijn liefdadigheidswerken te vervullen." Marguerite Léna heeft fijngevoelig Broeder Rogers stijl ontleed die in deze tekst en in alle andere gelijkaardige brieven, liever gevraagd dan opgelegd, de tegenwoordige tijd gebruikt ‘die het mogelijke aantoont en het aantrekkelijk maakt’ of de toekomende tijd ‘die een weg opent voor de huidige bezieling en twijfels de tijd gunt om te genezen."

De begeleidende pedagogie die Broeder Roger zo lief is, is ook aanwezig in het verkozen literair genre om zijn boodschap over te maken. Hij schrijft "brieven maar geen toespraken," hij richt zich rechtstreeks tot zijn lezers als een gesprekspartner en zonder de beleefdheidsvorm, en zoals Marguerite Léna zegt, hij gebruikt "geen enkel technisch woord en aarzelt niet om te herhalen en soms beroep te doen op de rijkdom van de dichtkunst."

Protestantse bisschoppen in Taizé

Door haar geschiedenis heen heeft Taizé aangetrokken en gefascineerd, maar om verschillende redenen die veranderden naargelang de historische omstandigheden. De enthousiasten voor de oecumene die Taizé bezoeken op het eind van de jaren 1950 en begin de jaren 1960 zijn niet de jongeren van voor en na mei 68 die op de heuvel een plek van bijeenkomst en vrijheid en niet toebehoren vinden. Op het eind van de jaren 1980 en in de jaren 1990 wekken het einde van de grote ideologieën en de ontgoocheling een nieuw zoeken naar referenties op. De grenzen van zo niet het falen van sommige kerkelijke pastoraten doen nieuwe generaties die niet gewoonlijk kerkelijk zijn zich keren tot Taizé. Het fenomeen interesseerde de kerkmensen die om die reden opnieuw naar Taizé luisterden.

Zo verging het de aartsbisschop van Canterbury, George Carey, die een week doorbracht op de heuvel van 23 tot 29 augustus 1992 in het gezelschap van een duizendtal jonge anglicanen uit verschillende Engelse bisdommen maar ook uit Zuid-Afrika, Hong Kong en Taiwan. Hij werd het jaar daarvoor tot primaat van de Anglicaanse Kerk verkozen. Zijn komst naar Taizé was niet toevallig. Hij heeft zijn verblijf verteld in een boek dat veel opspraak verwekte. Sinds hij in dienst trad en met zijn vele reizen door heel Engeland trok, was hij onder de indruk van ‘het algemeen falen van de Kerk bij het bereiken en opvoeden van de jeugd’. Voor hem was dat te wijten aan de ‘kilte’ en de droogte’ van de anglicaanse liturgie, ‘de verduisterde christelijke idealen,' het gebrek aan stilte tijdens de diensten die zo ‘breedsprakerig’ worden.

Hij kwam dus als pelgrim naar Taizé: ‘het meest aantrekkelijke is zonder twijfel dat ik geen bijzondere leidersrol had: ik was daar met de jongeren om een gezamenlijke bedevaart te delen.’ Hij genoot van het dagelijks eenvoudig leven, de gezangen, de stiltes tijdens de diensten, de vreugde die er uitstraalde en ook de kunst van de Broeders om ‘het christendom aantrekkelijk’ te maken. Hij was bekoord door Broeder Roger die sleutels kon aanreiken ‘voor een veranderde en verwerkte wereld.’

Vanaf de eerste dag van zijn aankomst had de primaat duidelijk de vraag gesteld: "De verdeeldheid onder christenen is een last die ik draag en ze dient geheeld. Ik geloof in de verzoening met de Katholieke Kerk en ik had graag dat ze er tijdens mijn leven kwam."

Maar, eens terug in Engeland, steunde hij bij de kerkelijke instanties een motie, bedoeld om de vrouwen toe te laten tot het priesterschap. Deze historische beslissing, die gestemd werd op 11 november, kwam voor de katholieke Kerk over als een oorzaak van nog meer verdeeldheid en nog een hindernis meer voor de verzoening.

Broeder Roger heeft in enkele regels het verblijf van de aartsbisschop van Canterbury in Taizé aangehaald en zijn bewondering uitgedrukt. Maar hij sprak niet over de anglicaanse beslissing van november. Het zijn dergelijke leemtes die sommigen hem verwijten: hij was er als de kippen bij om zich over de goede woorden en gevoelens die werden uitgedrukt te verheugen, maar hij toonde maar zelden zijn afkeuring in het openbaar.

Een andere belangrijke oecumenische bijeenkomst heeft de laatste jaren van Broeder Roger gekenmerkt. In mei 1994 brachten veertien bisschoppen van de lutheraanse Kerk in Zweden drie dagen door in Taizé om te bidden en samen na te denken. Broeder Roger noteerde fier: "Het is de eerste keer dat alle bisschoppen van de Zweedse Kerk zich, zonder uitzondering, naar het buitenland begeven." Een foto getuigt van het gebeuren: veertien lutheraanse bisschoppen met Romeinse kol of in trui staan rond de glimlachende Broeder Roger in wit kleed.

Van 30 augustus tot 6 september vergaderden vierhonderd franciscanen uit de hele wereld rond hun minister generaal. Als tegenprestatie gingen Broeder Roger en de meeste Broeders op bedevaart naar Assisi. Twintig jaar na het vertrek uit Taizé van de franciscanen was dit een gebaar van verzoening.

Het Europa van Broeder Roger

Op 20 november 1992 kreeg Broeder Roger in Straatsburg de prijs Robert Schuman. Deze prijs bekroont om de twee jaar een personaliteit die heeft meegewerkt aan de Europese opbouw. In de voorgaande jaren ging hij naar diverse personaliteiten: de Portugese president Mario Soares, kardinaal Poupard of de eerste minister van Hongarije Jozsef Antall. In zijn besluit om de prijs aan Broeder Roger toe te kennen meende de jury dat de Gemeenschap van Taizé ‘een model van verzoening en vrede in de ogen van de jeugd uit de hele wereld’ was geworden en dat ‘door haar voorbeeldige wijze om de politieke en godsdienstige moeilijkheden te overwinnen, Broeder Roger de hoop heeft versterkt dat de bestaande tegenstrijdigheden in Europa kunnen overwonnen worden.'

De prijs werd uitgereikt door Catherine Lalumière, secretaris generaal van de Europese Raad en voordien socialistisch minister. In haar uitgebreide toespraak begroette ze de ‘de pan-Europese actie’ van Taizé en haar verzoeningswerk onder de Europese volkeren, zonder onderscheid van cultuur of geloof. Ze besloot met een ontroerende oproep: "Broeder Roger, Europa heeft je nodig, je gedachten, je kracht. [...] Het institutionele Europa, dat van de internationale instellingen, van de Staten, van de Staatshoofden, van de politiek, van het zakenleven, van de militairen, het Europa van de machthebbers ... maar ook het Europa van de volkeren, van de gewone mensen, van de armen [en die zijn talrijk] ... al deze facetten van Europa hebben nood aan mannen zoals jij die alleen over hun hart en hun geloof beschikt."

Van 28 december 1992 tot 2 januari 1993 richtte Taizé in Wenen de vijftiende Europese Bijeenkomst in. Johannes Paulus II en Boutros Boutros-Ghali, de nieuwe secretaris generaal van de VN stuurden aanmoedigende boodschappen.

Jaar na jaar hadden deze Europese bijeenkomsten, vooral na de val van het IJzeren Gordijn, de jongeren uit Oost en West weer in contact gebracht. Marguerite Léna denkt dat Broeder Roger een rol als ‘veerman’ heeft vervuld: "Aan jongeren die meestal gebrek hebben tot de toegangsleutels van het spirituele geheugen van Europa, reikt de gemeenschap van Taizé een liturgie aan die de erfenissen uit Oost en West weer thuis brengen. Ze biedt geen propaganda of ideologie aan, maar opent een ruimte van vertrouwen en verantwoordelijkheid." In de Europese ontmoetingen die Taizé organiseert meent ze dat "een zeker idee rond Europa ontstaat [...] een Europa dat minder bezorgd is om de vergrijzing en vertrouwt op de middelen van haar jeugd, meer bezig met de rijkdommen van haar spiritueel erfgoed dan met het geschil van haar verdeeldheid, minder jaloers om haar identiteit dan ongeduldig om andere mensen te ontmoeten."

De gemeenschap hield niet op de landen bij te staan die wrede beproevingen doorstonden. Zo, toen Bosnië vijf jaar lang een wrede burgeroorlog kende tussen 1993 en 1997, werden kinderen uit dit land elke zomer in Taizé opgevangen.

Van Denver naar Graz

Broeder Roger ontmoette Moeder Teresa voor het laatst in Rome in oktober 1994. Beiden waren uitgenodigd om deel te nemen aan de bisschoppensynode over het gewijde leven en die honderden bisschoppen van over de hele wereld en vertegenwoordigers van de kloosterorden verzamelde. Broeder Roger was uitzonderlijk uitgenodigd: hij stond niet op de lijst van de tientallen openbare ‘luisteraars,’ vertegenwoordigers van katholieke congregaties van mannelijke en vrouwelijke religieuzen, noch onder de acht ‘toehoorders uit andere christelijke Kerken’. Taizé en zijn stichter hadden altijd een bijzonder statuut, ‘voorlopig.’

In mei 1995, op uitnodiging van de verschillende Zuid-Afrikaanse Kerken [anglicaanse, katholieke en methodistische] in Johannesburg, ging Broeder Roger opnieuw naar Zuid-Afrika. Ook daar waren de dingen grondig veranderd sinds zijn laatste bezoek. Al meerdere jaren was er een eind gekomen aan de apartheid en het symbool van de strijd tegen apartheid, Nelson Mandela, was nu president van de Republiek.

Deze zond een boodschap om ‘Broeder Roger en de Gemeenschap van Taizé te begroeten, zij die al zo lang vriendschapsbanden hebben met de jongeren uit Zuid-Afrika’. Verder in de boodschap van de Zuid-Afrikaanse president kerkend men de stijl van Broeder Roger: "Ik moedig de jonge generatie aan die een zo belangrijke rol moet vervullen om een nieuw Zuid-Afrika op te bouwen, om te aanvaarden verantwoordelijkheid te dragen en geen tijd te verspillen met ongeduld of wanhoop. Zo zal deze generatie een desem van hoop kunnen betekenen voor vele jongeren over de wereld die een uitweg zoeken om het vertrouwen te herstellen onder de mensheid."

Het nieuwe boek van Broeder Roger, En tout la paix du coeur, in 1995 verschenen, is anders dan de voorgaande. Het is een bundel meditaties. Voor elke dag van het jaar, van 1 januari tot 31 december, verwijst een korte tekst van vier à vijf regels naar hetgeen voor Broeder Roger fundamenteel is in het christelijk geloof: het vertrouwen, de vreugde, de eenvoud, de barmhartigheid. Op sommige dagen is de korte meditatie een aan God de Vader, aan Christus en aan de Heilige Geest gericht gebed. De bundel bevat een honderdtal gebeden uit al degenen die de prior van Taizé dag na dag schreef en die hij wat graag ophing aan het bord op zijn kamer als de bloemen van een spiritueel boeket.

Ondanks de jaren die begonnen door te wegen aanvaardde Broeder Roger, in juni 1997, om deel te nemen aan een belangrijke oecumenische betoging.

Van 23 tot 29 juni ging in Graz, Oostenrijk, de tweede Europese oecumenische bijeenkomst (de ROE2 genoemd) door op initiatief van de vertegenwoordigers van de verschillende christelijke Kerken in Europa. De eerste van mei 1989 in Bazel, Zwitserland, werd gekenmerkt door een soort euforie op het moment dat het ene na het andere Oostblokland zijn vrijheid veroverde. De tweede verzamelde zevenhonderd officiële vertegenwoordigers van de Kerken onder het voorzitterschap van kardinaal Vlk, aartsbisschop van Praag en voorzitter van de CCEE, en de decaan John Arnold, voorzitter van de KEK. Onder het algemeen thema ‘De verzoening, gave Gods en bron van nieuw leven’ werden achtereenvolgens zes thema’s behandeld: ‘de zichtbare eenheid tussen kerken’, de dialoog met andere godsdiensten en culturen, de sociale rechtvaardigheid, de verzoening tussen de volkeren, de ecologie en de ‘rechtvaardige verdeling’.

Broeder Roger, dankzij de Gemeenschap van Taizé en zijn persoonlijke opmars, stond symbool voor deze ‘verzoening waartoe de Bijeenkomst opriep’ en werd uitgenodigd om de vergadering toe te spreken. Hij publiceerde een bijdrage in Le Monde die het belangrijkste van zijn uiteenzetting weergaf.

Buiten de plechtige zittingen leek Graz de ‘toren van Babel’: "De oecumenische vergadering werd opgesplitst in tal van debatten, forums, voorstellingen, tentoonstellingen, liturgische vieringen en Bijbelstudies. Zonder toezicht of taboe. Er werd gesproken over de rechten van de seksuele minderheden in de Kerken en over modellen van economie en alternatieve energiebronnen. [...] De verenigingen van christelijke homoseksuelen woonden samen met de groepen ter verdediging van de dieren of de rechten van de vrouw."

"ROE2’ eindigde met een ‘Slotdocument’ waarin Taizé werd vernoemd als een van symbolen van ‘oecumenische initiatieven’ die zich hadden ontwikkeld ‘naast de formele oecumenische structuren.’

Van ontdekking naar ontdekking

Op 5 september 1997 bracht Broeder Roger enkele dagen door in de bergen met zijn zus Geneviève en Marie-Sonaly toen hij de dood van Moeder Teresa vernam. De prior vertrok met twee Broeders naar Calcutta om de uitvaart bij te wonen. "Ondanks deze droevige aangelegenheid was hij vol vreugde om nog een keer naar India en Calcutta te mogen. Hij heeft gelogeerd op dezelfde plek dan bij het voorgaande bezoek [in 1976]. Hij kon de buurt herontdekken en sommige mensen ontmoeten die hij jaren eerder had gezien. Hij logeerde bij dezelfde familie en iedere avond werd er in het huis gebeden."

Sinds hun eerste ontmoeting éénentwintig jaar eerder was de spirituele nabijheid tussen Broeder Roger en Moeder Teresa constant gegroeid. Ze hadden samen gebedsontmoetingen geleid, ze hadden drie gezamenlijke boeken uitgegeven en planden er een vierde te publiceren. Bij het stoffelijk overschot voelde Broeder Roger de ‘zekerheid’ aan die ze beiden hadden ervaren:  een communie in God spoort ons aan om het menselijk lijden te verlichten. Ja, als we de beproevingen van anderen verzachten komen we Christus tegen. Zegt hij het ons niet zelf: "Wat je aan de kleinste onder mijn broeders geeft, geeft je aan Mij, Christus."

Na de twintigste Europese Bijeenkomst, in Wenen gehouden, ging als gewoonlijk de jaarlijkse Raad in Taizé door. Was het omdat hij twintig jaar geleden in stilte zijn opvolger had aangeduid dat Broeder Roger eindelijk besliste het aan de Gemeenschap te verkondigen? Of wilde hij dat de naam bekend werd door de broeders voor zijn dood: hij werd binnenkort drieëntachtig. Een verzegelde brief die de naam van Alois onthulde werd geopend. Na twintig jaar vermoeden had de prior de tijd gehad om degene die hem eens zou opvolgen te vormen, zijn sterkte en zijn trouw te toetsen. Geen enkele broeder gaf commentaar op die keuze.

Op 24 december 1999 in de Sint-Pietersbasiliek opende Johannes Paulus II de Heilige Poort, wat de opening van het Jubileumjaar 2000 betekende. Tijdens heel dit Heilig Jaar stroomden de pelgrims naar Rome. De Gemeenschap van Taizé werd uitgenodigd om iedere week een gebedsgroep van jongeren te leiden in de Gesù, een van de historische kerken van de Jezuïeten. Die locatie is niet toevallig. In het centrum van Rome gelegen, is de kerk een meesterwerk van de barok en tegelijk een symbool van het triomferende Romeinse beschaving.

Van ontdekking naar ontdekking

Het Jubileum werd ook gekenmerkt door de vijfentwintigste Jeugd Werelddagen, die van 15 tot 20 augustus doorgingen in Rome. Taizé en Broeder Roger werden er bij betrokken. De Gemeenschap werd gelast met de kerk van Ara Coeli bij het Kapitool. Ze leidden met de gekende gezangen dit eerbaar heiligdom, aan het Kindje Jezus gewijd en vereert door de Romeinen vanwege de genaden die Hij uitdeelt.

Op 19 augustus ’s avonds ging in Tor Vergata, ten zuiden van Rome, de traditionele wake met de paus door en op zondag 20 augustus de hoogmis. Onder een brandende zon nam een menigte jongeren, geschat op twee miljoen, deel aan de slotviering. Broeder Roger was aanwezig. Een persagentschap versloeg: "Men zag hem veertrekken, zichtbaar vermoeid maar blij."

De overgang van het Tweede naar het Derde Millennium gebeurde voor Taizé in Barcelona. Voor de drieëntwingtigte Europese Jongerenbijeenkomst, die doorging van 28 december 2000 tot 1 januari 2001, stroomden tachtig duizend jongeren toe uit heel Europa, met daarvan de helft uit de Oostbloklanden. De paus, de patriarch van Konstantinopel, de patriarch van Moskou, de primaat van de anglicaanse Kerk en de secretaris generaal van de VN stuurden boodschappen van steun toe. In zijn ‘Brief aan de jongeren’ die hij voor de bijeenkomst had voorbereid riep de prior van Taizé op om zich in te zetten en ‘alles te volbrengen om in eenheid te leven en aan de vrede in de wereld te bouwen’.

Het jaar 2001 kende een nieuwe ontmoeting tussen Broeder Roger en Johannes Paulus II, op 23 maart: twee mannen van de Kerk, beiden fysisch verzwakt, maar nog steeds bezield met de drang om te reageren op ‘de spirituele ondergang van Europa.’ Datzelfde jaar publiceerde Broeder Roger Dieu ne peut qu’aimer waarin hij, als is zijn voorgaande boeken, een gedachte formuleert met gewone woorden, poëtische pagina’s en korte verhalen brengt zonder chronologische volgorde en die gebeurtenissen en ontmoetingen aanhalen die indruk op hem gemaakt hebben. De titel drukt een fundamentele overtuiging uit die Broeder Roger trachtte te delen en waarin hij de ‘korte inhoud’ van ‘heel het geloof’ ontwaarde: "God alleen kan maar liefhebben en zoekt onvermoeid naar de mens." Hij bracht een woord van Isaac van Ninive uit de VIIe eeuw aan: "God is liefde."

In een artikel dat wat later verscheen hernam de prior van Taizé die gedachte: "Het lijden komt niet van God. God is niet de oorzaak van het kwaad, hij wil noch de menselijke ontreddering, noch het geweld van de ongelukken, noch de oorlogen. God is onschuldig. God is de onschuldigheid. Denken dat God streng zou optreden tegenover het menselijk wezen is een van de grote hindernissen van het geloof."

Van 28 december 2001 tot 1 januari 2002 werd de Europese Jongerenbijeenkomst in Boedapest, na de aanvallen van de elfde september die de Verenigde Staten troffen en de wereld verstomden, onder het teken van de verzoening geplaatst. De prior van Taizé nodigde de jongeren uit om ‘wegen van vertrouwen te trekken tot in de nacht van de mensheid.'

Dergelijke woorden kunnen onpraktisch lijken. Maar als Broeder Roger oproept tot ‘verzoening tijdens de Europese bijeenkomsten gebruikt hij geen geijkt en zinloos woord. Zonder ooit een groep of gemeenschap te noemen, neemt hij concreet de etnische en godsdienstige verdeeldheid in aanmerking, die niet alleen Europa maar ook de landen zelf doorkruist, vooral in het Oosten. Toen, maar ook nu nog, waren de conflicten tussen katholieken uit Oekraïne en orthodoxen niet gedaan. Een verantwoordelijke van de groep uit Oekraïne heeft getuigd: "Ik was onder de indruk over hoe de Oekraïners verenigd waren in Boedapest. De muren die ons normaal scheiden waren weggevallen. We kwamen uit verschillende Kerken en verschillende streken, maar we begrepen elkaar en we voelden ons één. Op de terugweg in de Karpaten werden we opgehouden door een sneeuwstorm. Groepen uit alle streken en van alle geloofsstrekkingen kwamen bijeen om ons te helpen. Bewust van onze ernstige verdeeldheid zijn we dankbaar voor de gave die ons werd toegekend in Boedapest."

God kan alleen maar liefhebben

Tot op het einde kwam Broeder Roger nooit over als een leermeester maar als een gelovige die zijn ervaring deelt met andere gelovigen of ‘zoekers van God’ en die niet aarzelt om zijn zwakheden en zijn twijfels naast zijn zekerheden te delen. De betrokkenheid wordt dikwijls in zijn brieven uitgedrukt door het ‘wij’ die hem dichter bij de lezer brengt en de spirituele vertrouwelijkheid komt discreet naar voren. In zijn ‘Brief aan de jongeren,’ einde 1992 opgesteld, liet hij verstaan dat ook hij momenten van vertwijfeling en van een spirituele woestijn doormaakte: "Wanneer ons persoonlijk gebed armzalig schijnt en onze woorden onhandig moeten we niet blijven stilstaan. Is een van de diepste verlangens van onze ziel niet met God één te zijn? [...] En gebeurt het onverhoopte, dan zijn de lange en weinig verlichte nachten voorbij. Zelfs duistere wegen volgen, in plaats van ons te verzwakken, kan ons innerlijk opbouwen. Wat ons aanspreekt is van ene ontdekking naar de andere te gaan."

Beelden van de bijeenkomst in Parijs einde 2002 tonen ons Broeder Roger in de kathedraal Notre-Dame. Hij zit onder de gelovigen in de middengang van de beuk. Met de jongeren naar het koor gekeerd, schijnt hij gebogen onder de last van de jaren. Zoals telkens als hij in het openbaar verschijnt, draagt hij op het witte kleed een soort gele plaid om zich voor de koude te beschermen.

Pater Voillaume, stichter van de Kleine Broeders van Jezus, stierf in Aix-en-Provence op 13 mei 2003. Bijna negentig kon Broeder Roger niet naar de uitvaart gaan. Een Broeder vertegenwoordigde de Gemeenschap van Taizé op de viering en las een liefdevolle boodschap van de prior voor die fijngevoelig liet doorschemeren dat hij sereen de dood afwachtte: "Christus van medelijden, je geeft ons één te zijn met degenen die ons zijn voorgegaan en die ons zo nabij kunnen blijven, in het bijzonder de zo geliefde Pater Voillaume. Nu ziet hij al het onzichtbare. Door hen op te volgen bereidt u ons voor om het stralen van je licht te ontvangen."

Van 28 december 2004 tot 2 januari 2005 ging een Europese Jongerenbijeenkomst door in Lissabon. Het was de zevenentwintigste en ook de laatste waaraan Broeder Roger deelnam. Het gebeuren viel samen met de tsunami die Indonesië en de omliggende landen trof en zoveel slachtoffers eiste. Het eerst weerhouden thema [een toekomst van vrede] moest dikwijls plaats ruimen voor debatten over lijden en ongeluk. Ieder avond werd de boodschap van Broeder Roger vooraf gegaan door een bijzonder gebed voor de slachtoffers van de ramp: "We bidden verenigd met de slachtoffers van de ramp in Azië," zei Broeder Roger, en hij smeekte de Heilige Geest de Aziatische volkeren te troosten in hun diepe beproeving. Tijdens het avondgebed las Broeder Roger met zwakke stem een meditatie, die in een twintigtal talen werd vertaald. Alle deelnemers logeerden bij Portugese families. ’s Avonds voegden de opvangfamilies zich bij de biddende jongeren die bij hen logeerden. "Het is de eerste keer," zei Broeder Emile, een van de inrichters van de bijeenkomst en verantwoordelijk voor de communicatie van de Gemeenschap, "dat ik dergelijke vermenging van generaties meemaak, met kinderen, jonge Europeanen en bejaarden." Deze eenheid onder generaties in het gebed kon Broeder Roger alleen maar behagen die, nog in de tijd van het Jongerenconcilie, de bejaarden niet vergat.

De foto’s die bestaan van de dagen in Lissabon tonen de stichter van Taizé krom en broos, maar tussen de rimpels van zijn gezicht zijn de ogen nog even vurig en vol zachtheid.

Formeel katholiek

Op 8 april 2005 vond in Rome de uitvaart plaats van Johannes Paulus II, enkele dagen eerder overleden. Broeder Roger ging er heen. Het was zijn laatste reis en zijn laatste verschijning in het openbaar buiten de Gemeenschap. Een foto is de wereld rond gegaan: Broeder Roger in een rolstoel en die de katholieke communie ontvangt uit de handen van kardinaal Ratzinger. We hebben al eerder de verrassing van velen aangehaald over dit feit. Kardinaal Barbarin, aartsbisschop van Lyon, ondervroeg na de plechtigheid kardinaal Kasper om te weten waarom Broeder Roger openbaar de Heilige Communie had ontvangen. Het antwoord is gekend: "Hij is formeel katholiek."

Bij gebrek aan een openbare uitleg vanwege de Heilige Stoel, alsook vanuit Taizé, bleef de vraag open en kwam het debat op gang. Is Broeder Roger katholiek geworden? Zeer ongewoon, de directeur van het persbureau van de Heilige stoel moest openbaar tussenkomen met een persbericht om deze communie te rechtvaardigen. Het loont de moeite dit antwoord uitgebreid aan te halen vermits ze nooit in het Frans werd gepubliceerd:

1. Broeder Roger toelaten tot de Heilige Communie was niet voorzien. Een samenloop van omstandigheden heeft de prior van Taizé dicht bij de celebrant [kardinaal Ratzinger] gebracht in de groep van degenen die wachtten om te communiceren. In die situatie was het onmogelijk om hem het Heilig Sacrament te weigeren en ook omdat zijn katholiek geloof bekend is.

2. In het klooster van Taizé wordt de intercommunie, waarvan Broeder Roger Schutz geen voorstander is, niet toegepast. Aan niet katholieken wordt het Heilig Sacrament niet uitgereikt. Broeder Roger Schutz deelt ten volle het geloof van de katholieke Kerk in de Heilige Eucharistie. Zijn geval is apart en kan niet veralgemeend worden.

Het is duidelijk dat de woorden van dergelijke openbare mededeling zorgvuldig werden afgewogen.

Ondanks zijn steeds zwakkere gezondheid kon Broeder Roger zijn laatste boek afwerken onder de titel: Pressens-tu un bonheur? [Wordt je een geluk waar]. Zoals gewoonlijk hielpen de Broeders hem om de teksten uit te kiezen die in het boek voorkwamen. Het was weer een werk waarin meditaties en herinneringen elkaar, zonder volgorde afwisselden. Sommige episoden uit zijn leven die in dit boek zijn aangehaald werden al eerder in andere boeken aangetroffen, soms letterlijk, soms in een wat verschillende versie. De pagina’s over vertrouwen [een van de woorden die het meest in dit boek voorkomen], eenvoud, stilte, vergiffenis refereren naar andere boeken van dezelfde schrijver. Zoals de korte en herhalende gezangen van Taizé zijn de boeken van Broeder Roger meer en meer een patchwork geworden waarin de korte hoofdstukken altijd weer herinneren aan de voor hem fundamentele waarheden.

Broeder Roger was heel zijn leven een man van God die, onvergelijkbaar, zijn opmars verder zette zonder er het einde van te kennen. Hij wilde de verlangens van de jonge generaties beantwoorden. In plaats van in te lichten of te onderwijzen dacht hij dat het nodig was eerst ‘te luisteren’ en door zijn leven een voorbeeld van vrede en verzoening aan te reiken in plaats van een model. Deze niet gerichte wijze was zijn kracht of het genie van zijn voorgevoel, zeggen zijn aanhangers. Het was ook zijn voornaamste gebrek, dachten zijn tegenstanders en sommige van zijn critica.

In ieder geval kon het onophoudend succes van Taizé bij de tienduizenden jongeren sinds een veertigtal jaren niet uitgelegd worden door ‘het buitengewoon aanbod van stijlen [spiritueel, gevoelsmatig, relationeel, ethisch, esthetisch, intercultureel, feestelijk, enz.] waarover Taizé beschikt om toetreding te bevorderen’.

De moord

In augustus 2005 openden de twintigste Wereldjongerendagen in Duitsland. Zevenhonderd duizend jongeren uit de hele wereld kwamen bijeen in Keulen, Düsseldorf en Bonn alvorens de aankomst van paus Benedictus XVI, twee dagen later voorzien. Twee van de honderden kerken die voor deze WJD werden ingezet werden toevertrouwd aan de Broeders van Taizé [Sint-Agnes in Keulen en de Münster in Bonn]. Broeder Roger was niet ter plaatse omdat hij te verzwakt was: hij was drie maand eerder negentig geworden. Op 13 augustus had hij eraan gehouden een brief te richten aan Benedictus XVI om hem te verzekeren van zijn ‘diepe eenheid’ en een nakende audiëntie te vragen: "Van zodra ik me beter voel zou ik U willen vragen U in Rome te ontmoeten en daar te zeggen hoe onze gemeenschap van Taizé verlangt om in eenheid met de Heilige Vader op weg te gaan."

Bereidde deze lichtjes geheimzinnige zin een duidelijker vraag voor vanwege de stichter van Taizé of een nieuw initiatief van hem om de Gemeenschap die hij gesticht had nauwer te verbinden aan deze enige communie die de Kerk is? Geen enkel element geeft daarop een antwoord.

Drie dagen later, op dinsdag 16 augustus, bevond broeder Roger zich met tweeduizend vijfhonderd jongeren in de kerk van de Verzoening voor het avondgebed. Het was bijna dag op dag vijfenzestig jaar geleden dat hij zijn eerste intrede in Taizé deed.

Terwijl de menigte een bekend refrein zong, Rendez grâce au Seigneur, stonden de gelovigen in rij te wachten om de zegen van Broeder Roger te krijgen. Onder hen een vrouw rond de dertig.

Toen ze voor de prior stond haalde ze plots een mes boven en diende hem roepend twee steken toe in de hals. Ze werd onmiddellijk overmeesterd door enkele jongeren en buiten gesleept terwijl de anderen Broeder Roger ter hulp snelden.

Het bloed viel overvloedig op zijn wit kleed. Hij werd de kerk uitgedragen terwijl een Broeder een nieuw gezang inzette om paniek te voorkomen. In feite hadden velen niets opgemerkt. Een kwartier later kwam een van de oudste leden van de Gemeenschap terug en kondigde aan: "Hij is overleden." Een ijzingwekkende stilte viel over de menigte. Sommige broeders weenden. Maar het gebed ging door.

De moordenares werd weldra herkend: het was een Roemeense van zesendertig, Luminita Solcal. Afkomstig uit Iasi in het noordoosten van Roemenië leed ze al meerdere jaren aan zenuwinzinkingen en aan schizofrene stoornissen. Ze had getracht kloosterzuster te worden, eerst in Roemenië en daarna in Zwitserland, Frankrijk en zelfs in Egypte. Telkens werd ze geweigerd vanwege haar geestesstoornis. De woordvoerder van het aartsbisdom Iasi verklaarde: "Ze stond al jaren onder psychiatrisch toezicht en werd behandeld. Ze was ook bekend bij de politie die ze met buitensporige klachten lastig viel."

Ze kwam naar Taizé om Broeder Roger te ontmoeten. De prior had ze niet kunnen ontvangen vanwege zijn gezondheidstoestand. Daardoor zette haar geestesverwarring zich op hem vast. Op 14 augustus had ze een vlucht genomen in Boekarest om terug naar Taizé te komen. De vijftiende had ze een Laguiole mes gekocht in een winkel in Cluny. ’s Anderdaags doodde ze Broeder Roger.

Paus Benedictus XVI, nog in Keulen voor de WJD, sprak een opgemerkte lofbetuiging uit over de stichter van Taizé: "Ik wens hier de herinnering aan te halen van een groot pionier van de eenheid, Broeder Roger, die zo tragisch van het leven werd beroofd. Ik kende hem persoonlijk al lang en had met hem een relatie van hartelijke vriendschap. Hij heeft me dikwijls bezocht en, zoals ik al zei in Rome, kreeg ik op de dag van zijn dood een brief van hem die me recht naar het hart ging omdat hij in die brief zijn eenheid met mij onderweg onderstreepte en hij me zijn wens aankondigde me te komen bezoeken. Nu bezoekt hij ons van hierboven en spreekt hij ons aan. Ik denk dat we naar hem moeten luisteren, innerlijk luisteren naar zijn spiritueel beleefde oecumene en ons laten leiden door zijn getuigenis naar een verinnerlijkte en vergeestelijkte oecumene ..."

De opvolging verliep kalm. Broeder Alois die hij in het geheim zevenentwintig jaar vroeger als zijn opvolger had aangeduid was in Keulen op WJD. Om 21.30 uur werd hij ingelicht over de dood van de stichter en keerde hij meteen terug naar Frankrijk om er in de vroege morgen op te heuvel aan te komen. "Om 8,15 uur in het morgengebed neemt hij zonder iets te zeggen de plaats en de gebedsbank van Broeder Roger in. Alsof er niets gebeurd was kwamen de kinderen rond hem zitten. Hij zet de eindpsalm in en omhelst elke Broeder. Zonder meer. De machtsoverdracht is volbracht. Zonder conclaaf, zonder redevoering, zonder bekroning."

Er kan nagekaart worden over de katholieke oorsprong van de nieuwe prior en er een stap meer in te zien van het ‘katholiek worden’ van Taizé. Ook zijn Duitse oorsprong kan in acht genomen worden en er het gevolg in zien van de nauwe banden die Taizé onderhield met de Duitse Kerken. Maar Broeder Alois zou waarschijnlijk dergelijke uitwendige analyse verwerpen. Hij werd aangetrokken tot Taizé in 1970 door het gebed [hij was toen zestien]. Dat was voor hem de eerste zending van Taizé: driemaal per dag op het uur van de dienst. Met een spirituele fijngevoeligheid die de stichter van Taizé op prijs zou gesteld hebben, liet hij een mis opdragen voor de moordenares en liet bloemen opsturen naar haar familie die overstuur was.

Het lichaam van Broeder Roger werd opgebaard in het koor van de kerk tot aan de uitvaart. De begrafenis werd gepland op dinsdag 23 augustus om 14 uur in de kerk van de Verzoening. Kardinaal Kasper, voorzitter van de Pontificale Raad voor de eenheid der christenen droeg de mis op in het bijzijn van twaalfduizend mensen. De viering was katholiek zelfs als om beurt de anglicaanse bisschop McCulloch, vertegenwoordiger van de aartsbisschop van Canterbury, de lutheraanse bisschop Huber, voorzitter van de Duitse evangelische Kerk, en de dominee van Clermont, voorzitter van de protestantse vereniging in Frankrijk de lezingen uit de Bijbel van de dagmis verzorgden. Echter werd aann de protestantse dominees gevraagd om niet te communiceren bij de uitreiking van de Eucharistie, dat niet werd begrepen door sommige die deze ‘katholieke’ toestemming hekelden. Op het einde van de viering zetten een aartspriester van het patriarchaat in Moskou en de Roemeense orthodoxe bisschop Mars een lied van Verrijzenis aan terwijl de kinderen zich in de kerk verspreidden om de kaarsen die de gelovigen vasthielden aan te steken.

Na de mis werd de kist in gewoon hout door vier Broeders tot op het dorpskerkhof gedragen. Enkele kinderen hadden plaats genomen achter de kist, gevolgd door de nieuwe prior en de lange stoet van broeders van de Gemeenschap, allen in het wit. De stichter van Taizé werd begraven in de schaduw van de oude Romaanse kerk naast de graven van zijn moeder, van Max Thurian en andere Broeders van de Gemeenschap.

In een van zijn laatste boeken schreef hij: "Ik weet dat er een vrede van het hart bestaat die doet begrijpen dat de dood geen voltooiing is: ze opent de doorgang naar een leven waar God onze ziel voor altijd in zich opneemt. Natuurlijk zal het me zwaar vallen om mijn Broeders achter te laten, zoveel jongeren of minder jongeren te verlaten, waarvan de ingevingen mijn leven verlicht hebben. Het zal me pijn doen om Marie, dat kleine meisje van vier maanden dat Moeder Teresa me in de armen legde, te verlaten [...] Maar we begrijpen dat God ons gelukkig wil zien..."

"God wil ons gelukkig zien." De liefde, het vertrouwen, de goedheid: dat was de fundamentele boodschap van Broeder Roger. Vanuit theologisch standpunt rijzen er vragen waarop Broeder Roger niet beweerd heeft te antwoorden: is het christelijk leven uitsluitend een toegeving van het goede? Is het ook niet een strijd, in de eerste plaats innerlijk, tegen de erfzonde en haar gevolgen? Zijn vertrouwen en gebed een voldoende weg naar het heil?

De filosoof Paul Ricoeur die meer dan vijftig jaar een huisvriend van Taizé was en die veel over die vragen heeft nagedacht, kenmerkte zo de eigenheid van Broeder Roger en van Taizé: "Wat ik in Taizé kom zoeken? Ik zou zeggen een soort experiment met wat ik het diepst geloof: te weten dat wat doorgaans ‘godsdienst’ genoemd wordt iets te maken heeft met goedheid. De traditie van het christendom is dat een beetje vergeten. Er is een soort vernauwing, neen, opsluiten rond schuldgevoel en kwaad. Niet dat ik dit probleem onderschat en waarmee ik meerdere decennia ben bezig geweest. Maar ik heb behoefte na te gaan of mijn overtuiging, hoe radicaal het kwaad ook is, niet zo diepgaand is als de goedheid. En de godsdienst, de godsdiensten, hebben een zin, namelijk de onderliggende goedheid van de mens te bevrijden en ze te gaan halen waar ze bedolven ligt."

Deze analyse van de filosoof roept andere, ditmaal historische vragen op: Waren Broeder Roger en Taizé de enigen die dergelijke weg voorstelden? Welke invloed hebben ze uitgeoefend op het leven van maatschappijen en Kerken? Een volledige en vergelijkende geschiedenis van Taizé zou ertoe leiden antwoorden te geven.

Dit boek heeft zich fundamenteel beperkt tot het vertellen van de enige en niet herhaalbare levensweg van een man die, zoals alle mensen, heeft moeten strijden met zijn oorsprong en zijn familiegeschiedenis om zichzelf te worden. Een gelovige die, in de strenge calvinistische streek van Vaud geboren, op het einde van zijn leven als een ‘formeel katholiek’ werd bestempeld. Uiteindelijk een figuur uit de Kerkgeschiedenis die in het tweede deel van de twintigste eeuw overschrijdingen heeft geprobeerd, die gefaald heeft en tot terugtrekken gedwongen werd. Een man van God tenslotte die, zonder een geestelijk leider beweerde te zijn, een boodschap heeft nagelaten die meerdere generaties, niet zonder tegenspraak, heeft gekenmerkt.

Einde

Vertaling: Broeder Joseph

17-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 11. Rond de Universele Herder
Hoofdstuk 11. Rond de Universele Herder

In de CELAM

Op 27 januari 1979 ging Broeder Roger naar Puebla in Mexico waar de IIIe algemene Conferentie van het Latijns-Amerikaan episcopaat [CELAM] doorging. Ditmaal was hij door de bisschoppen uitgenodigd. Eerst dacht hij maar enkele dagen te blijven, maar hij besliste al gauw om de hele conferentie mee te maken: "Er staat zoveel op het spel op deze bijeenkomst. Weggaan zou een gebrek aan solidariteit betekenen met mannen die Gods wil zoeken in de hedendaagse wereld." Toen hij woord kreeg hernieuwde hij zijn boodschap van eenheid en delen en weigerde hij alle tegenstrijdigheden: jongeren tegen ouderen, armen tegen rijken, ras tegen ras. "Vandaag dringt zich een levendig delen met alle generaties op. En dat vanwege de nieuwe scheidingen, alsof er bijvoorbeeld een Kerk voor jongeren, een Kerk voor armen of een Kerk voor de elite [intellectueel of niet] kon bestaan.

In de geschiedenis van de mensheid was het delen van spirituele en stoffelijke bezittingen nooit zo dringend, al was het maar voor de wereldvrede. Vandaar dat het ons toekomt om deel te nemen aan het verlangen van zoveel jongeren, die angstvol zoeken naar het delen met de arme massa. Het is aan ons om die jongeren te begeleiden die anders, zonder een concreet antwoord van ons, overvallen worden door de wanhoop van de gelatenheid of in die andere wanhoop van het geweld of het doctrinaire van het delen. Indien wij allen als verantwoordelijken besloten om een drie of vierjarig plan op te stellen om alle onnodige bezittingen over te laten aan het ministerie, pas dan zou onze concrete inzet geloofwaardig worden in onze geschriften, zelfs buiten Latijns-Amerika."

Deze wat in zijn concrete voorstellen irrealistische oproep [een drie à vierjarig plan] bewees de samenhang van de overtuigingen van de prior.

Naast de ‘voorkeur voor de armen en de jongeren’ ontwaarde Broeder Roger een ander thema die een vooraanstaande pastorale as zou worden onder Johannes Paulus II: de ‘nieuwe evangelisatie’. Op 15 februari noteerde hij in zijn dagboek: "In de laatste uren van de conferentie werd het voor velen duidelijk, ongeacht de confrontatie van strekkingen, dat we dragers van het evangelie moeten zijn midden in de naties waarvan de bevolking pijlsnel toeneemt."

Van Spanje naar Rome

De door Broeder Roger ondernomen reizen in 1979 brengen duizeligheid. Pas terug uit Colombia, vertrok hij in maart naar Spanje. Na een ontmoeting met jongeren in Barcelona ging hij naar Villanueva, een arm bergdorp, waar hij twee weken met enkele jonge Broeders verblijft. Het ging erom het experiment van Bar over te doen: meeleven met een parochie en tevens jonge Broeders opleiden in de werkelijkheid. Zoals alle stichters was Broeder Roger een mensenopleider. Over dit verblijf schreef hij sober: "Ruwheid van het Spaanse bergklimaat. Ruwheid van de levensomstandigheden van de boeren uit het dorp die we elke morgen helpen. Op deze plaats wonen vooral bejaarde mensen. De bergeenzaamheid maakt van hen op hun eigen grondgebied bannelingen van hun volk."

Op het einde van mei, vertrekt hij naar Polen. In Katowice leidde hij er een gebedsvergadering in een kerk van de stad, de eerste ontmoeting van die aard door Taizé gehouden in een Oostblokland. "Deze jongeren," noteerde Broeder Roger, "Weten wat het betekent om Christus te begeleiden die voor elke mens lijdt tot het einde der tijden."

Opnieuw uitgenodigd in Piekary nam hij deel aan de traditionele bedevaart van de Silese mijnwerkers met, naar gewoonte, een omvangrijke toeloop: "Zelfs op de top van de heuvel kon men de menigte niet overzien in een blik, zover staan de mensen." Heel Polen was nog in vervoering na de verkiezing van een Poolse paus, zeven maanden voordien. Broeder Roger kon vervoerende woorden richten die het nationaal godsdienstig gevoel prikkelden: "Geen enkele onder jullie, Poolse werklui, denkt dat hij de evolutie van de mensheid kan beïnvloeden. Ik kan zeggen dat het tegengestelde waar is. Het zijn niet degenen die, schijnbaar op de eerste rij staan, die over de veranderingen in de wereld beslissen. Kijk naar de Maagd Maria. Ook zij dacht niet dat haar leven belangrijk was voor de toekomst van de mensheid. Zoals de Moeder Gods zijn jullie de nederigen der aarde die de weg voorbereiden voor een gemeenschappelijke toekomst. Jullie zo getrouwe verwachting van God draagt velen over de wereld.

Christenen uit Polen, jullie zijn als de wortels van een hoge boom. Daar de wortels verborgen zijn zou kunnen gedacht worden dat ze overbodig zijn. Maar degenen die in andere landen leven weten dat jullie de wortels van de Kerk zijn. Ja, Polen kan de hele mensheid op een weg van verzoening leiden en de christenen van de hele wereld meetrekken naar een lente in de Kerk. Dat is de hedendaagse roeping van de Polen."

De dag daarop was hij in Warschau waar hij zijn oude vriendin Aniela Urbanowicz bezocht.

Op 10 juni, in Turku in Finland, was hij de genodigde van de protestantse kerken waarvan sommige verantwoordelijken met Pasen naar Taizé kwamen. Het contrast was groot tussen Polen ‘waar de kerken gewoonlijk vol jongeren zitten’ en Finland ‘waar de jongeren bijna niet meer naar de kerk gaan’. Nochtans zal Broeder Roger blij zijn met deze noordelijke reis: "Het was de moeite om tot het einde van de wereld te komen om beter dit vriendelijk volk te onderscheiden. Als ze naar Taizé gaan moeten de Finnen onze drang naar langdurige stilte in gebed begrijpen. Ze houden van stilte. Als ze mekaar ontmoeten kunnen ze best de hele avond doorbrengen met enkele woorden te wisselen. Dat wordt door sommigen toch beweerd."

Vanuit Finland ging hij naar Rome. Van 19 tot 21 juni ging het IVde Symposium van Europese bisschoppen door onder het thema: ‘De jongeren en het geloof’. Broeder Roger was uitgenodigd om een uiteenzetting te houden over het Jongerenconcilie: De bisschoppen wensen meer te vernemen over uw visie op de hedendaagse jeugd van de laatste vijftien jaar. Deze mensen zijn zeer attent. Ze zouden willen begrijpen hoe we de aspiraties kunnen beantwoorden die uit het geweten van de nieuwe generaties opkomen. Maar er is dan ook niets dat ons heeft voorbereid op hetgeen we met de jongeren beleven, we hebben pedagogie, noch werkwijze.

"Door over de jongeren te spreken is het onmogelijk te veralgemenen, dat zou een te gemakkelijke weg zijn. Hun aspiraties zijn zeer verscheiden, onderhevig aan talrijke kenteringen. De nationale verscheidenheden spelen ook mee. In Taizé is het niet min als Finnen en Sicilianen in dezelfde groep zitten!" De vier vaststellingen van zijn toespraak lieten discrete raadgevingen doorschemeren: de ‘ontgoocheling’ en een ‘verlies voor de zin van bestaan’ zijn dominant bij de Europese jongeren. De Kerk zal maar geloofwaardig zijn indien ze ‘ver van met de mode mee te lopen, de levende God doet proeven’. Het gebed is de eerste bron ‘waaruit de jonge generaties Christenen nieuwe moed putten’, maar niet eender welk gebed. En er is steeds de noodzaak van ‘een concrete en onmiddellijke verzoening onder de christenen.’ Voor hem moest deze verzoening aan drie voorwaarden voldoen: het ministerie van de bisschop van Rome als universele herder moest door iedereen herkend worden, de ‘bisschop van Rome moet zich omringen met christenen van niet katholieke oorsprong die de voorliefde voor eenheid van het Lichaam van Christus beleven’, de christenen van de verschillende geloofsstrekkingen moeten ‘attent zijn op de eigen gave van de katholieke Kerk: het geloof in de aanbiddelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie, daar de intercommunie op zich ‘geen eenheid schept’.

Wat een evolutie in enkele jaren tijd! Maar kan deze persoonlijke weg model staan voor alle christenen van niet katholieke strekking?

Het voorstel ‘dat de bisschop van Rome zich omringt met christenen van niet katholieke oorsprong die de voorliefde voor eenheid van het Lichaam van Christus beleven’ leek op een aanbod tot dienstverlening. Broeder Roger had het al tweemaal uitgedrukt in een bijna gelijkaardige bewoording, bij de dood van Johannes Paulus I [U bent zo goed, zo nederig, zo menselijk dat we met enkele jongeren naar Rome willen komen om U te helpen] en dan bij de intrede van Johannes Paulus II [U bent zo menselijk, zo gevoelig, zo man van God, dat we met enkele jongeren naar Rome willen komen om beter uw ministerie te dragen]. Het voorstel werd echter nooit concreet uitgewerkt.

In Zuid-Amerika

Broeder Roger bracht de laatste weken van 1979 in Zuid-Amerika door met Broeder Alois. In november verbleven ze eerst twee weken in Brazilië om er de fraterniteit van Alagoinhas te bezoeken. Zoals steeds openbaart het dagboek van Broeder Roger zijn uiterst poëtische gevoeligheid en zijn spitse aandacht voor de noden van de mens: "De bevolking, grotendeels zwart, waarmee de Broeders leven, is toch zo arm. De mensen uit de buurt lopen constant het huis binnen. Mijn Broeders zijn bezig om ruimtes in te richten waar ze jongeren, van ver gekomen, onderdak kunnen geven voor enkele dagen.

Ik heb de indruk aan de rand van de woestijn te wonen met die oase van onthaal en broederlijk samenzijn. Ik bewonder hun volharding, hun vernieuwde moed te midden van de beproevingen.

En er zijn die beklemtonende maatdelen als summum van de dag: de drie gezamenlijke gebedsstonden in de kleine gebedsruimte. De schoonheid uit weinig opgebouwd. De opengewerkte schutsels in bamboe. Daarboven het gebladerte van een boom. Het groen komt langs het dak binnen en het geruis vergezelt het gebed."

Daarna, in Chili, hielden ze halt in Santiago. Op 26 november vertrokken ze naar Temuco in het zuiden van het land. De reis per bus duurde een volle dag. Aan Angelina, die sinds negen jaar in Latijns-Amerika rondreist voor Taizé en deze verblijfplaats had gevonden, zegt Broeder Roger zijn eerbetoon: "Bij haar aankomst in een onbekende stad neemt ze de plaatselijke kalender, legt de beste datum vast om ontmoetingen voor te bereiden en vindt parochiegemeenschappen voor het onthaal. Jonge en minder jonge mensen worden er uitgenodigd en alles vertrekt van daaruit."

De Broeders Roger en Alois bleven bijna een maand in de arme buurt van Temuco en woonden er, zoals naar gewoonte, te midden van de misdeelden waarvan ze het lot deelden. Er werd hen een barak in de sloppenwijk toegewezen: "een ruimte om te slapen en te bidden. Een afdak met een lemen vloer kon dienen als keuken." De stichter van Taizé was onder de indruk van de vrijgevigheid van de buurtbewoners: "De Indiaanse bevolking kan niet hartelijker zijn. Op het eerste morgenuur komen twee vrouwen aandraven met twee, nog warme broden. Terwijl ze zelfs zo weinig meel hebben voor hun eigen familie, hebben ze die als teken van onthaal voor ons gebakken. Verlegen kunnen we ze alleen maar gewoon aannemen."

Gevoelig aan de godsdienstige verdeeldheid onder de buurtbewoners, [er stond een houten katholieke kapel, maar ook elf barakken als gebedsruimte ingericht door de evangelische sekten] droomde Broeder Roger van een verzoening door gebed en in de Eucharistie: "Moeten deze jongeren van Temuco een experiment als getuigenis ondergaan? Indien ze, als katholiek, ’s avonds gingen bidden in de elf barakken zodat ze geen plekken van verdeeldheid meer zijn? En indien het mogelijk was dat ze aan allen zouden voorstellen ’s zondags samen te komen voor de Eucharistieviering? Is het niet een eigen gave van de katholieke Kerk attent te zijn voor eenzelfde geloof, eenzelfde gedachte rond de Eucharistie?"

Op 22 december vertrokken broeder Roger en broeder Alois Temuco naar Santiago. Op 24 december brachten ze de Kerstnacht door in de vrouwengevangenis van de stad. Ze woonden de nachtmis bij, door de aalmoezenier van de gevangenis opgedragen, en deelden daarna een maaltijd met de gevangenen. "Er waren er van het gemene recht, maar ook politieke gevangenen," herinnerde Broeder Roger zich. "Bijna allen weenden, sommige gezichten waren getekend, andere door heiligheid verheerlijkt."

Vanuit Chili gingen Broeder Roger en Broeder Alois rechtstreeks naar Barcelona waar de Europese Jongerenontmoeting moest doorgaan van 27 tot 31 december. Voor de gebeden kwamen de groepen samen in de kerk van Santa Maria del Mar en de oude scheepswerven van de stad die in gebedsruimtes waren omgebouwd. Broeder Roger ging onvermoeid van de ene naar de andere.

Tegenover de verdeeldheid in de Kerk

Twee weken later was de prior in Rome. Op 17 januari 1980 werd hij in private audiëntie bij Johannes Paulus II ontvangen die zojuist de Hollandse bisschoppen, in synode verenigd, verliet. De Hollandse katholieke Kerk was nog niet uit de strubbelingen en verdeeldheid geraakt die haar al jaren teisterden. Broeder Roger leefde mee met de bezorgdheid van de paus voor deze Kerk: Met de armen op zijn werktafel steunend, verdiept en met gespannen trekken denkt Johannes Paulus II hardop na. Zijn woorden zijn duidelijk en onpartijdig.

"Hoe het in hem toevertrouwde oecumenisch pastoraat geen partij kiezen? Het is goed dat hij weet dat er overal ter wereld mannen, vrouwen en ook kinderen voor hem bidden." In bedekte termen herkende de prior van Taizé ‘partij te kiezen’ en initiatieven van Johannes Paulus II te steunen om het gezag van Rome over de Kerk van Holland te herstellen. Trouw aan zijn overtuiging meende hij dat de eenheid met Rome een toetreding inhield en openbare kritiek over de pauselijke beslissingen en standpunten uitsloot. Dat verhinderde niet om openbaar gewaagde voorstellen en vooruitstrevende wensen voor de oecumene te doen. Sommige oude vrienden van Taizé, waaronder Henri Guillemin, spraken steeds meer dit groeiende ‘papalisme’ tegen.

In werkelijkheid kon Broeder Roger geen breuken uitstaan, zowel binnen de Gemeenschap met de naaste vrienden [bvb. de franciscanen] of met de Kerken binnen de Kerken. Hij trachtte altijd, soms veel later, om de banden weer te herstellen, om te verzoenen. Getuige daarvan deze regels uit zijn dagboek: "In onze kerk praatte ik met christenen die integrist genoemd worden. Daarna kwamen er christenen die progressist heetten.

Terug thuis noteerde ik meteen deze woorden: zowel de ‘integristen’ als de ‘progressisten’ liefhebben. Vooral ze niet rug naar rug wegsturen, dat zou de middenweg zijn die van ons verwaande rechtvaardigen maakt en niet de arme in Gods huis."

In een spontaan gesprek met Pierre-Yves hebben we samen verder nagedacht.

We dachten: niemand kan de diepte beleven zonder openheid, en omgekeerd. Indien men alleen de diepte wil bereiken volstaat het maar zal dit niet alle huidige mogelijkheden van universaliteit in het mensenhart verwezenlijken. Indien men alleen de openheid nastreeft is dat belangrijk, maar hoe essentieel ook kan ze vuurwerk aansteken dat op de duur verblindt.

Geen openheid zonder diepte. Geen diepte zonder openheid. Zullen degenen die aangetrokken zijn door openheid degenen bezoeken die aan de diepte gehecht zijn, en omgekeerd, om te trachten elkaar te begrijpen?

Dit nadenken verfijnde de prior van Taizé om er enkele maanden later een oproep tot verzoening uit te putten.

Deze wil tot begrip en eenheid verzwakte nooit. In het appartement dat hij met Broeder Max in Rome betrok ontving hij velen: Meestal ernstige gesprekken in tijden waar soms openbare confrontaties onder christenen voortduren.

"Hoe de eenheid tot stand brengen wanneer de grote denkers op het openbaar plein redetwisten? Als men partij moet kiezen om te bestaan, houdt men dat niet uit. Wat kunnen we doen tegenover de ziekten in onze Kerk? Sommige, een klein aantal, laten zich in dit getwist meeslepen. Meerderen, het grootste aantal, vluchten deze confrontatie en verwijderen zich meteen van Christus.

Op de meest sombere momenten, wanneer de Kerk het meest ontmoedigd is, is er steeds bezieling en opflakkering gekomen. Dan gebeurden de diepe mutaties, niet degenen die verdelen, maar degenen die van binnenuit de bressen opvullen en verbinden met wat afgescheurd was."

In 1980 ging Broeder Roger voor het eerst naar Oost-Duitsland, op meermaals hernieuwd verzoek van de lutheraanse bisschop van Dresden, Johannes Hempel. Broeder Roger was vergezeld van drie Broeders, Alois alweer, Armin en Marek [een Poolse broeder die een maand eerder zijn eeuwige geloften had afgelegd]. Ze hadden een kopie van de icoon van het kruis meegebracht om die in de beuk van alle kerken waar gebedsbijeenkomsten zouden doorgaan op te richten. Ook twee kopieën van het glasraam van de Verheerlijking: een voor Dresden en een voor Erfurt.

Op de avond van 9 mei, in de Kreuzkirche voor duizenden jongeren uit Oost-Duitsland en zelfs uit Tsjecho-Slowakije, drukt hij zich gevoelig uit: "Een lang verwacht feest: gezichten van jongeren zien die we beminden zonder ze te kennen... Ze zaten samengedrukt tot in de hoogste galerijen." Na het gebed nodigde bisschop Hempel Broeder Roger uit bij hem thuis en deze noteerde: "[De bisschop] was zo aangedaan dat hij sprakeloos was. Hij beleefde een zo lang verwacht gebeuren. Laat in de nacht nam hij me mee naar huis, zette een plaat op en met de zijnen bleven we lang stilzwijgend naar de muziek luisteren."

De morgen daarop, daar zijn huis afgeluisterd werd, nam de bisschop Broeder Roger en een andere Broeder mee om langs de Elbe te stappen en vrijuit spreken. Johannes Hempel bevestigde later het belang van dit bezoek: "Volop in de periode van de Duitse Volksrepubliek was dit een moment van diepgaande hoop voor vele jongeren. Onze gesprekken zijn niet te vergeten, vooral deze langs de Elbe waar we vrij konden praten, ver van het politieafluisteren. Ook niet te vergeten is zijn spirituele openheid voor Gods wil en zijn geboden."

Een foto is een herinnering aan het gebeuren: Broeder Roger in wit koorhemd zit geknield in de lutheraanse kathedraal van Dresden voor de icoon uit Frankrijk meegebracht en met naast hem de lutheraanse bisschop Hempel en de katholieke bisschop van de stad Mgr. Schaffran. Op de achtergrond in burgerkledij staat Broeder Alois de jonge opvolger in het geheim aangeduid.

Andere gebedsbijeenkomsten vonden plaats in Leipzig en Erfurt op 10 en 11 mei: "Wat onthouden [...] buiten de intense gezamenlijke gebeden in de katholieke en protestantse kerken?"

Een andere grote reis kenmerkte het jaar 1980: Noord-Amerika. Enkele Broeders waaronder Broeder Emile van Canadese herkomst en de prior, brachten eerst enkele dagen door in de fraterniteit in New York gevestigd, op de vijfde verdieping van een gebouw midden in Manhattan. De buurt waarin de fraterniteit woonde, achter de mooie lanen, droeg als bijnaam Hell’s Kitchen, ‘de helkeuken’. De beschrijving van Broeder Roger is zeer prikkelend: "Het gebouw is raakweg hersteld. We zitten op de hoogste verdieping. Het is al gebeurd dat het plafond openscheurt zodat we de hemel zien en de regen binnenvalt. De buurtbewoners hebben geen vast werk, ze leven van lapmiddelen. ’s Nachts is de buurt gevaarlijk. Op een morgen zag iemand onder ons dat de vuilnisophalers armen en benen uit een vuilbak trokken. Regelmatig wordt er bij ons ingebroken."

Op 1 oktober ging een avondgebed door in de Sint-Patrick kathedraal, op de hoek van de Fifth Avenue en de 50ste Straat. Deze neogotische kathedraal, de grootste in de Verenigde Staten, was die avond overvol en de laatsten stonden recht in de middenbeuk. Broeder Roger verheugde zich dat de uitdrukking ‘bedevaart van hoop op aarde’ die avond waarheid werd: "een lange voorbereiding in de streek van New York maakte deze bedevaart mogelijk: ze kwamen te voet uit verschillende buurten, groepen staken de brug over met een kaars in de hand."

De reis ging verder met ontmoetingen in Washington, Ottawa, Toronto, Montréal. Broeder Roger vergezelde Broeder Emile die zijn familie bezocht in Timmins ten noorden van Canada.

De opwellingen van het hart

Gewoon van onvoorziene beslissingen te nemen, door de opwellingen van zijn hart te volgen, nam de prior bij zijn terugkeer uit Canada twee initiatieven die aantonen dat hij in staat was ‘onverwacht’ in te grijpen.

Sinds de militaire staatsgreep van 1973 kende Uruguay een dictatoriaal regime. Een verslag van Amnesty International meende dat dit het land was in de wereld met de meeste politieke gevangenen in vergelijking met het aantal inwoners. In 1980 richtte het militair bewind een referendum in over de nieuwe grondwet die door een overgrote meerderheid van 57,2% op 30 november door de kiezers verworpen werd. Een reactie met een nieuwe machtgreep van de militairen werd gevreesd. Twee jonge Uruguayanen die in Taizé verbleven om bij het onthaal te helpen drukten hun vrees uit bij de prior. Broeder Roger, met de onstuimigheid die hem eigen was, besliste een telegram te sturen naar de president van Uruguay. De tekst die met de twee jonge Uruguayanen werd opgesteld was de stijl van de prior getrouw: "Kwets het geweten van de jongere christelijke generaties niet door de uitslag van de verkiezingen te verwerpen. Ik vraag het in naam van vele jongeren over de wereld."

In feite trachtten de militairen niet met de macht de nieuwe grondwet die ze hadden voorbereid op te leggen. De historici zijn het eens om te menen dat het referendum een keerpunt betekende in het politiek leven van het land dat geleidelijk terugviel op een normale democratische trend.

Zijn tweede spontaan gebaar stelt hij begin december. Een zware aardbeving had het zuiden van Italië getroffen en bijna drie duizend slachtoffers en veel schade geëist. De Europese Jongerenbijeenkomst moest in Rome doorgaan einde deze maand. Broeder Roger besliste om zijn vertrek te vervroegen en enkele weken door te brengen met de beproefde bevolking. Op 13 december betrok hij met meerdere Broeders een dorp ten noorden van Salerno om vandaar met een bestelwagen twee weken lang van dorp tot dorp rond te trekken om hulp en steun te brengen. Ondanks de hachelijke omstandigheden werd dit verblijf door Broeder Roger uitgebuit om zijn ‘Brief uit Italië’ op te stellen, die hij tijdens de bijeenkomst in Rome publiceerde.

Een geloofsbelijdenis

Deze ontmoeting begon op 27 december en duurde vijf dagen. De organisatoren verwachtten vijftienduizend deelnemers en er kwamen er dertigduizend uit heel Europa, ook uit de Oostbloklanden. Enkele vluchten hadden ook enkele honderden Noord-Amerikanen aangevoerd. Zoals in de vorige Europese bijeenkomsten werden de parochies ingeschakeld om de deelnemers te logeren in pastorieën, kloosters en families. Het morgengebed verliep per groep in de catacomben. De gezamenlijke gebeden op de middag en de avond gingen gelijktijdig door in drie basilieken. Het centrale thema van de werkgroepen was de ‘verzoening van de christenen’.

Het hoogtepunt van de Bijeenkomst was het gezamenlijk gebed met Johannes Paulus II in de Sint-Pieters basiliek op 30 december ’s namiddags. Vele jongeren, die in de nochtans grote basiliek geen plaats hadden gevonden, namen deel aan het gebed van op het Sint-Pietersplein dat voor de gelegenheid van een geluidsinstallatie voorzien werd.

Johannes Paulus II sprak de menigte toe in zeven talen. Hij legde de nadruk op de wegen naar een echte eenheid onder de christenen: "Eucharistie en kerkelijke eenheid in eenzelfde geloof mogen niet gescheiden worden" en "Iedere Kerk die wenst de traditie van de Apostelen te bewaren moet daarvoor verbonden blijven met Rome."

Broeder Roger richtte daarna een korte toespraak tot Johannes Paulus II. Hij die sinds begin de jaren 1970 al de christelijke Kerken had opgeroepen om een universele herder te herkennen, die de eenheid en de verzoening bevorderde, schrok niet terug om Johannes Paulus II ‘Welbeminde Heilige Vader’ te noemen. Wat een lange weg sinds de strenge kritiek dertig jaar eerder aan Pius XII gericht, na de afkondiging van het dogma van de Tenhemelopneming!

Ook tijdens die toespraak van 30 december 1980 sprak Broeder Roger een geloofsbelijdenis uit die hij later meermaals herhaalde: "Voor mijn part, in navolging van mijn grootmoeder en zonder voor niemand een symbool van verzaking te zijn, heb ik mijn eigen christelijke identiteit gevonden door in mijn diepste innerlijk mijn oorspronkelijk protestants geloof met het geloof van de katholieke Kerk te verzoenen."

Deze verrassende verklaring bleef toen nochtans weinig opgemerkt. Tot op heden wordt ze divers en soms tegenstrijdig ontleed. Voor sommigen is het de persoonlijke uitdrukking van een ‘dubbel toebehoren’ die Broeder Roger opeiste sinds 1973. Voor andere is deze verzoening tussen protestants en katholiek geloof een wil tot het spiritueel overstijgen van de godsdienstige strekkingen. Nog andere die eraan herinneren dat Broeder Roger sinds 1972 de katholieke Eucharistie nuttigde [zelfs toen niemand het wist], aanzien deze geloofsbelijdenis als een teken temeer van zijn katholiciteit.

Broeder Roger sprak over ‘zijn oorspronkelijk protestants geloof’ maar ook over ’het geloof in de katholieke Kerk’. Is dit geen, zij het discrete verklaring, in een omwonden stijl zoals naar gewoonte bij Broeder Roger, dat voor hem in zijn hart en in zijn geest de weegschaal niet meer in evenwicht is?

Een gedwarsboomd jaar

1981 was bezaaid met meerdere reizen. Op 14 maart leidde hij een gebedsbijeenkomst van jongeren in Lissabon. In Taizé op paaszondag 19 april kondigde hij een aanstaande reis naar Istanboel aan om er patriarch Dimitrios te ontmoeten en achtereenvolgens ook twee Europese bijeenkomsten voor jongeren: een in Londen [van 18 tot 22 december 1981] en een andere in Rome [van 28 december 1981 tot 2 januari 1982]. De paus had al een telegram gestuurd om zijn vreugde uit te drukken voor die nieuwe bijeenkomst in Rome. De gebeurtenissen wierpen echter roet in het eten.

Op 13 mei was Johannes Paulus II op het Sint-Pietersplein het slachtoffer van een aanslag die zijn leven in gevaar bracht. Enkele dagen later vloog Broeder Roger naar Warschau voor een reis die al maanden gepland was. De context van die reis was dramatisch. In Polen was kardinaal Wyszynski, tachtig jaar en boegbeeld van de Poolse weerstand tegen het communisme sinds zoveel jaren, zwaar ziek en generaal Jaruzelski was sinds drie maanden benoemd tot eerste minister en minister van Defensie. Dit maakte de beweging voor het opeisen van de vrijheden, waar Lech Walesa en Solidarnosc symbool voor stonden, zeer bezorgd.

Toen hij op 28 mei in Warschau aankwam vernam hij dat kardinaal Wyszynski zojuist overleden was. "We werden meteen meegenomen, vertelde hij, naar de plaats waar zijn lichaam opgebaard was. De grote menigte, die diep bedroefd voor hem defileerde, deed beter inzien wat die man van God betekende. Moedig had hij nooit toegegeven, hij stond symbool voor de Poolse weerstand."

Op zaterdagavond, in een overvolle kerk van Katowice, liep de jongerenbijeenkomst in gebed tot laat in de nacht uit. Zondag was Broeder Roger aan het heiligdom van Piekary. Nooit waren de mijnwerkers van Silesië zo talrijk, misschien waren ze wel met tweehonderdduizend. "Van op de heuvel zag men een zee van mensen," schreef Broeder Roger. Kardinaal Macharski, bisschop van Krakau die de bedevaart voorging, sprak met luide stem: "Hij had een ondenkbare moed en een zeldzame openheid. Stormen van applaus onthaalden zijn woorden van vrijheid." Broeder Roger verklaarde dat hij voor de gekwetste paus, die hij ’s anderdaags zou ontmoeten, een tuil veldbloemen uit Polen zou meenemen.

Na de bedevaart vertrok Broeder Roger onmiddellijk om de uitvaart van kardinaal Wyszynski in Warschau bij te wonen en er ook kort de jongeren uit verschillende Oostbloklanden te groeten, die stiekem kwamen deelnemen aan de bijeenkomst van Katowice.

’s Anderendaags nam hij een vlucht naar Rome. In de polikliniek Gemelli zei de secretaris van de paus, Mgr. Stanislas Dziwisz dat de gezondheidstoestand van de paus nog bedenkelijk was en dat alleen Broeder Roger hem enkele ogenblikken mocht bezoeken. "Zodra ik op de kamer kwam stak Johannes Paulus II de armen uit en omhelsde hij me. In zijn bed lag hij bleek en ontroerd. Als ik geweten had dat hij zo zwak was had ik niet gebeld vanuit Polen om te vragen om te komen. De boterbloemen lagen op zijn knieën. Ik zei hem enkele woorden over zijn land. Hij luisterde attent. Daarop sprak hij woorden van iemand die lang over de dood had nagedacht. Hij besloot: Doe voort, vervolg!"

Het langdurige herstel van de paus verplichtte hem zijn activiteiten vele maanden te beperken. Daardoor zag Broeder Roger af van de Jongerenbijeenkomst in Rome einde dit jaar.

Hij maakte nog enkele korte reizen naar Oost-Duitsland en Tsjechoslowakije. Over zijn eerste kort verblijf in Tsjechoslowakije, na meerdere bijna geheime reizen van de Broeders tijdens de voorgaande jaren, schreef Broeder Roger gewoon: "In 1981 liet de moedige kardinaal Tomasek, aartsbisschop van Praag, me weten dat ik naar Praag moest komen, ondanks alle onmogelijkheden. De opgelegde beperkingen deden het idee rijzen om een tweedaags bezoek als bedevaart van kerk tot kerk te plannen, met afspraken op diverse plekken. Met mijn broeders vatten we post op de doorgang van degenen die van de communie terugkwamen. Ik had in het Tsjechisch leren zeggen: De vrede zij met u. De trage stoet liet een kortstondig contact met ieder toe. Sommigen wilden me een briefje toestoppen dat ik moest weigeren, want alles werd bewaakt. De angst die hen overviel was te begrijpen. Indien er niets kon gezegd worden, zwegen we met hen." Broeder Roger had zijn religieus habijt afgelegd en reisde in burgerpak.

Op 13 december verklaarde generaal Jaruzelski Polen in staat van oorlog en voerde de "Militaire Raad" in. Deze staatsgreep eiste bijna zesduizend aanhoudingen. Het was Broeder Roger niet meer mogelijk om vóór Kerstmis naar Warschau te gaan, zoals hij had voorzien. Hij zette een geldinzameling op om giften en geneesmiddelen naar Polen te sturen. De ‘Brief uit Warschau’ die hij had voorbereid, werd gepubliceerd tijdens de Bijeenkomst van Londen die doorging van 28 december tot 1 januari.

Broeder Roger, op de rand van de oecumene

De vele reizen van broeder Roger rond de wereld en de bevoorrechte relaties die hij voortaan met de katholieke Kerk had, verhinderden hem niet om hartelijke relaties te onderhouden met de oecumenische en de protestantse instellingen. Voor elke Europese Jongerenbijeenkomst vroeg hij de secretaris generaal van de COE om een boodschap van medeleven te sturen, zoals hij aan andere godsdienstige instanties vroeg.

In 1982 aanvaarde de commissie ‘Geloof en grondwet’ van de COE, vergaderd in Lima [Peru], een belangrijke tekst: "Doopsel, Eucharistie, Ministerie" [BEM] die door de Presses de Taizé uitgegeven werd. De Franse versie van dit uitgebreid document was opgesteld door Max Thurian, voorzitter van de werkgroep die geduldig de tekst had uitgewerkt. Theologen van diverse christelijke strekkingen, ook katholieken, hadden aan de over meerdere jaren verspreide werkzaamheden deelgenomen.

De uitgebreide tekst trachtte een ‘gelijkgerichtheid van het geloof’ [een ondertitel van het document] te bepalen over drie centrale aspecten van de christelijke leer. In vijfenvijftig paragrafen formuleerde het ‘theologisch betekenisvolle gelijkgerichtheden’ die bestaan tussen de christelijke Kerken over de leer van doopsel, eucharistie en ministerie. Broeder Roger, door de oecumenische gelijkgerichtheid te vergemakkelijken met het onthaal en de uitgave in Taizé van het document, betrok er zich niet bij en bevorderde het ook niet daarna.

Op een ander domein [de relaties met de Franse protestantse overheid], legde hij dezelfde zorg aan de dag om elke breuk te vermijden en tegelijk onafhankelijk te blijven. Broeders van Taizé waren lid gebleven van drie Commissies van de FPF ['Rechtvaardigheid en aalmoezeniersdienst gevangenis’, ‘Hymnologie’ en ‘Oecumenische kwesties'].

In september 1982 ontmoetten de leden van de Raad van FPF Broeder Roger en enkele Broeders van Taizé. De gesprekken liepen over verschillende onderwerpen: 'De protestantse wortels van de Gemeenschap', zijn huidige rol in de oecumene en, het scherpste punt van het debat, ‘de nadruk’ die Taizé legde om aan de noodzaak van een ‘universele herder’ te herinneren. Al was een overeenkomst op dit laatste punt onmogelijk, toch werd er wederzijds overeengekomen ‘dat de dialoog, niet noodzakelijk van institutionele orde, moest verder gaan’.

De kentering die Taizé begin de jaren 1970 maakte [het terugtrekken van de FPF en institutionaliseren van het verband met de Heilige Stoel], werd onderschreven door de prominenten van het Franse protestantisme die slechts konden buigen voor ‘de belangrijke en bijzondere plaats die de Gemeenschap van Taizé in Frankrijk en in het buitenland bekleedt’.

Een bedevaart van verzoening

Op het einde van 1982 bracht Broeder Roger de kerstweek door in Beiroet bij christelijke families die door de burgeroorlog getroffen waren, en vroeg er een afspraak met de patriarchen ven de verschillende Oosterse Kerken. Hij overhandigde hen een tekst onder de titel ‘Brief uit de catacomben, een oproep tot de Kerken,’ op datum van Kerstmis 1982. Deze tekst was bestemd voor ‘het grootst mogelijk aantal verantwoordelijken in de Kerken’ over de wereld en was door Broeder Roger opgesteld ‘na het inwinnen van voorstellen van jongeren uit Noord en Zuid, Oost en West alsook van zijn Broeders’. Maar in tegenstelling tot de voorgaande, was hij ditmaal alleen door Broeder Roger ondertekend en beweerde deze niet de uitdrukking te zijn van het Jongerenconcilie. De benaming was trouwens verdwenen ten voordele van een nieuw mobiliserend project: een ‘wereldbedevaart van verzoening’. Deze ‘oproep tot de Kerken’ om ‘aarde van levenden, aarde van verzoening, aarde van eenvoud’ te worden kreeg vanwege de Kerkverantwoordelijken slechts een beleefd en vriendelijk, onthaal.

Een van eerste concrete uitwerkingen van de ‘wereldbedevaart van verzoening’ was een initiatief om ‘de wereldvrede mee op te bouwen’. Ter gelegenheid van een gebedsbijeenkomst in Madrid in april 1983 vroeg Broeder Roger, vergezeld van zes kinderen van verschillende nationaliteiten om door de ambassadeur van de USSR en daarna van de Verenigde Staten ontvangen te worden. Hij maakte hen een oproep over die bestemd was voor hun respectieve staatshoofden, Joeri Andropov en Ronald Reagan. In een tijd van grote spanningen tussen beide landen kwam Broeder Roger pleiten voor de vrede en voor ‘een rechtvaardige verdeling van de stoffelijke bezittingen onder de arme en de rijke streken’, volgens hem een van de voorwaarden van de vrede. Broeder Roger was vastberaden om de staatshoofden zelf te ontmoeten: "Hij zal er alles aan doen," stond in het voorwoord van deze oproep, "om de presidenten Andropov en Reagan te ontmoeten, en ook de eerste minister Margaret Thatcher in Londen en de president François Mitterand in Parijs."

Geen enkele van die ontmoetingen bleek mogelijk. Maar de prior kreeg wel talrijke privégesprekken met François Mitterand. Het is gekend dat Mitterand jaarlijks op Pinksterzondag met enkele vrienden en familieleden de rots van Solutré beklom, een soort bedevaart naar een van de plekken waar hij vroeger weerstander was geweest. Daarna lunchte hij in Cluny en ’s avonds logeerde hij nabij Cormantin, bij een vroeger verkozen socialist. ’s Anderendaags op Pinkstermaandag ging François Mitterand naar Taizé, bracht een tijd door in de kerk van de Verzoening, en ontmoette er Broeder Roger voor gesprekken waarvan niemand de inhoud kende. De vroegere president van de Republiek zei over de prior van Taizé: "Hij doet me deugd." Hoewel niet praktiserend, misschien ook niet gelovig, gaf François Mitterand in de laatste decennia van zijn leven zijn metafysische zoektocht niet op. Hij vond waarschijnlijk in Taizé de gepaste plek voor zijn bevragingen en bij Broeder Roger het welwillende en onbaatzuchtige luisterend oor.

Van Budapest naar Haïti

In 1983 probeerde Taizé een eerste Jongerenbijeenkomst in Hongarije op te zetten. Hongaren hebben verteld over de moeilijke omstandigheden die met de voorbereiding gepaard gingen: "De voorbereiding herleidde zich tot persoonlijke contacten omdat het onmogelijk was teksten te drukken. Deze voorbereiding spreidde zich over twee jaar met onafgebroken bezoeken. Jongeren door Taizé gezonden en ondersteund door jongeren uit Wenen vervoegden de Hongaren om zoveel mogelijk mensen te bereiken. Het [communistisch] regime werd bang en liet weten dat het zulke uitgebreide bijeenkomst niet zou dulden." De bijeenkomst werd afgelast. Nochtans verzaakte Broeder Roger niet om naar Boedapest te reizen. Enkele dagen voordien gewaarschuwd, konden jongeren en christenen van alle generaties, achtereenvolgens in drie kerken van de stad bijeenkomen. De prior ging in een ervan op zaterdagavond, op zondagmiddag in de tweede en op zondagavond in de derde. Zonder de verzamelde gelovigen toe te kunnen spreken of een openbaar gebed te kunnen leiden, ging hij telkens, na de communie, van de ene naar de andere en zei in het Hongaars: "Krisztus feltamadt! [Christus is verrezen]."

In de herfst van 1983 kwam Moeder Teresa terug naar Taizé. Tijdens het gezamenlijk gebed, op 23 oktober, werd er een ‘Oproep’ gepubliceerd die ze met Broeder Roger had opgesteld: "Beiden zijn we ons wel bewust dat er uitgebreide gebieden in de wereld bestaan die spirituele woestijnen zijn. Er leven jongeren die gebukt gaan onder de menselijke verlatenheid en een subtiele twijfel die ontstaat uit breuken die hen diep treffen. Deze toestanden van verscheuring hebben in hen de kinderlijke of jeugdige onschuld gekwetst: waarom voortbestaan, heeft het leven nog zin? In Calcutta zijn er zichtbare crepeerhokken maar in vele landen zitten jongeren in onzichtbare crepeerhokken. [...] Er zijn ook bejaarden die hun leven moeten beëindigen in eenzaamheid, zelfs met genoeg stoffelijke bestaansmiddelen, het is alsof er hen geen andere uitweg overbleef dan de dood afwachten." De oproep eindigde met een aansporing [Zoek de levende Christus], en met een verzoening: "laten we Jezus’ liefde aan de eenzame, de bedroefde, de zieke, de zwaarmoedige brengen."

Enkele weken later gingen Broeder Roger en vier Broeders naar Haïti waar ze bijna een maand in een sloppenwijk van Port-au-Prince doorbrachten. Daarna trokken ze naar een gedeelte van het eiland, in San Domingo. Tijdens zijn verblijf deed de prior een virus op die hem verplichtte, na zijn terugkeer in Europa, een oogoperatie te ondergaan. Hij voelde zich zwaar vermoeid op zeventigjarige leeftijd.

In Haïti, dat nog onder de dictatuur van Jean-Claude Duvalier gebukt ging, te midden van een tastbare armoede en de ‘gapende leemten’, scheef Broeder Roger een ‘Brief uit Haïti’. Hij stelde aan iedereen, Haïtiaan of Westerling, zeer concrete verbintenissen voor: bijvoorbeeld dat elke woning een ‘haard van medelijden onder de mensen, een kleine kerkgemeenschap’ moet worden, met een ingerichte plek voor het gebed, of dat de ouders hun kind met kruis zouden tekenen telkens ze het huis verlaten of gaan slapen.

Deze Brief werd voorgelezen op de nieuwe Europese Jongerenbijeenkomst die doorging in Parijs van 28 december 1983 tot 1 januari 1984. Ze werden door kardinaal Lustiger in de kathedraal van de Notre-Dame onthaald. Er waren geen voltallige vergaderingen, maar een schare tijdelijke haarden 'om te bidden, te wennen aan het leven van de christelijke gemeenschappen, contact te nemen met de misdeelden van Parijs.' Tweemaal daags kwamen allen samen in de kathedraal van Notre-Dame, in de kerk van Saint-Germain-des-Prés of in de kerk van Saint-Sulpice. Broeder Roger ging van de ene naar de andere om er een tijdje deel te nemen aan de gebeden en de gezangen.

Aan de basis van de JWD

Er is gezegd en geschreven dat Broeder Roger de "aanstichter van Jeugdwerelddagen" is die sinds 1986 jongeren uit de hele wereld in telkens een ander land rond de paus scharen. Deze bewering is fout. Het ontstaan van de JWD is anders.

Het Jubileum van de Verlossing [1950ste verjaardag van Christus dood] werd gekenmerkt door een buitengewoon Heilig Jaar (1983-1984) en afgesloten in april 1984 door Jubileumdagen in Rome, waaronder het Jongerenjubileum, die drie dagen duurden. Broeder Roger bij dit Jongerenjubileum te betrekken, was werkelijk een eerbetoon aan zijn pionierswerk in het jongerenpastoraat. Maar de eerste JWD hebben twee jaar later plaats. Het idee is geleidelijk aan gegroeid. Op het einde van de Jubileumdagen van 1984 had Johannes Paulus II een afspraak gemaakt met de jongeren van over de hele wereld voor een nieuwe bijeenkomst in Rome op Palmzondag van het jaar daarop. Dus, in 1985 kwamen meer dan 250.000 jongeren, uit meer dan zestig landen, in Rome samen. Deze nieuwe afspraak valt samen met de afkondiging door de Verenigde Naties van 1985 als ‘Internationaal Jaar van de Jeugd’. Na het succes van de bijeenkomst op Palmzondag 1985, kondigde Johannes Paulus II op 20 december de instelling van een ‘Werelddag voor de jongeren’ aan die afwisselend in een diocesaan kader rond de bisschoppen en in een wereldbijeenkomst rond de paus zou doorgaan. De paus had het succes van de twee bijeenkomsten in Rome beschouwd als ‘een nieuwe verwachting vanwege de jongeren uit alle werelddelen ten overstaan van de christelijke godsdienst en ook de katholieke Kerk’.

Na een eerste JWD, in de bisdommen opgezet op 23 maart 1986, volgden alle twee jaar onmetelijke wereldbijeenkomsten rond de paus in een grote stad of in een heiligdom: in Buenos Aires in 1987, in Compostella in 1989, in Czestochowa in 1991 ...

De WJD zijn in feite van Poolse oorsprong. De aartsbisschop van Krakau, Karol Wojtyla kende de beweging ‘Licht en Leven’, de beroemdste Poolse katholieke beweging: "Ik was nauw verbonden met die beweging en heb getracht die zo goed mogelijk te helpen. Ik heb de ‘oasen’ tegen de communistische overheid verdedigd, ik heb ze stoffelijk ondersteund en heb natuurlijk aan hun bijeenkomsten deelgenomen. [...] Ik waardeer zeer positief dit groot experiment. Ik heb het meegebracht naar Rome. Ook hier heb ik getracht er de vruchten van te oogsten door mijn contacten met jongeren te vermenigvuldigen. De JWD zijn daaruit ontstaan."

Indien de JWD en de bijeenkomsten van Taizé uitgaan van eenzelfde zorg voor bezieling en spirituele heropleving van de jeugd en de gelijkenissen werkelijk bestaan [een groot aantal aanwezigen uit dezelfde leeftijdsgroepen, de verschillende oorsprong van de deelnemers], zijn er ook merkelijke verschillen in de ontwikkeling. Telkens waren de hoogtepunten van JWD de verzameling rond de paus onder de vorm van een wake ... een bijeenkomst die zich afspeelt als een dialoog ... en de zondagsmis, de Eucharistie als hoogtepunt van de dagen. Tijdens de bijeenkomsten van Taizé nemen de gespreksgroepen en het parochieleven een belangrijke plaats in naast de grote gebedsverzamelingen.

Van de woestijn van Mauritanië naar Madras

De zevende Europese Jongerenbijeenkomst van Taizé ging in Keulen door van 28 december 1984 tot 1 januari 1985. Broeder Roger had ze "spiritueel voorbereid" door met twee Broeders naar Mauritanië te gaan en er een tijd met de bevolking van de Sahel door te brengen. Hij bracht er een ‘Brief uit de woestijn’ van mee die in Keulen gepubliceerd werd.

We vinden er de vaak aangehaalde thema’s in terug: "het vertrouwen van het hart," "de stilte van het hart," "durven ja te zeggen tegen Christus." Deze pedagogie van herhalingen ging gepaard met nieuwe aandachtspunten: zo gaf hij de discrete waarschuwing voor een uitsluitend ‘morele en sociale’ verbintenis in verband met armoede en lijden. "De christenen," schreef hij, "moeten ook tekenen geven van Gods eeuwigheid. Ook zo op het gebied van het gebed gaat het er niet over om de innerlijke stilte te bereiken door een leemte in zich op te wekken, door verbeelding en nadenken stil te leggen. Het is overbodig om zichzelf of andere een werkwijze op te leggen die de innerlijke stilte forceert. In het gebed, in de bedenkingen komen beelden voor de geest. Misschien zijn ze nodig voor het innerlijk evenwicht. Wanneer het gebed onderworpen is aan een techniek die een recept of een systeem wordt projecteert de mens zichzelf."

Op de daaropvolgende tweede maart, op initiatief van kardinaal Decourtray, aartsbisschop van Lyon, leidde Broeder Roger een jongerenbijeenkomst in de Sint-Jan kathedraal. Wel eigenaardig, daar waar de prior van Taizé zoveel jongerenbijeenkomsten had opgezet over de hele wereld, was hij nog nooit voor dergelijke ontmoeting in Lyon geweest. Tweeduizend jongeren kwamen samen in de primaatskerk die zich voor een avond moest aanpassen aan de "meditatieve, warme en mystieke stijl van Taizé." De kerk was bijna in het duister gedompeld en enkel lichtjes brandden langs de gangen. Broeder Roger voegde aan de gebeden en gezangen een door hem voorbereide meditatie toe.

Op 2 juli ging Broeder Roger naar Genève voor een ontmoeting met de Secretaris generaal van de Verenigde Naties, Javier Perez de Cuellar, die al maanden gepland was. De prior van Taizé, vergezeld van kinderen uit verschillende werelddelen, maakte aan de Secretaris generaal de voorstellen van de jongeren over opdat de VN de schepper van hoop onder de volkeren zou worden. Op de foto’s van de gebeurtenis is Broeder Roger omringd door kinderen van alle rassen, een baby in de armen en de kleine negenjarige Marie, naast haar peter.

Eind 1985 organiseerde Taizé voor het eerst een ‘Intercontinentale Bijeenkomst’ in het zuidelijk halfrond, in India. Madras werd weerhouden omdat er een talrijke christelijke gemeenschap bestaat en omdat de kathedraal, volgens de traditie, het graf van de heilige apostel Thomas bezit. De verzameling werd opgezet met de medewerking van de Conferentie van katholieke bisschoppen in India [CBCI]. Van 27 december 1985 tot 1 januari 1986 kwamen tienduizend jongeren uit verschillende streken van India, uit diverse Aziatische landen en uit andere werelddelen samen rond Broeder Roger. Daar er geen kerk bestond die groot genoeg was om deze menigte op te vangen, werd een immens pandal opgetrokken, een gebouw uit bamboestokken en cocosbladeren, zoals er India voor de feesten wordt gebouwd. Iedere dag, na de werkgroepen op verschillende plekken in de stad, kwamen allen samen in het pandal. De vertaling in vijfentwintig talen liet toe dat iedereen de korte meditaties van Broeder Roger, de gebeden en de gezangen kon volgen.

Na deze bijeenkomst van Madras begonnen groepen jongeren uit het Indië naar Taizé te komen voor verblijven van drie maanden [de duur van hun visum] en namen ze deel aan de dagelijkse taken van het jongerenonthaal.

Terwijl de eerste intercontinentale Bijeenkomst in Madras doorging, liep er een Europese Jongerenbijeenkomst in Barcelona. Broeder Roger was er aanwezig door de "Brief uit Madras," die voor de gelegenheid werd voorgelezen.

Vertaling: Broeder Joseph


16-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 10. Een zwerver
Hoofdstuk 10. Een zwerver

De directeur van Unesco reikte eens een prijs uit aan Broeder Roger en groette hem als een ‘zwerver die zijn tent onder alle hemelen plant’. De voorgaande private secretaris van Johannes XXIII, Mgr. Capovilla, vergeleek hem met ‘de vroegere patriarchen’ geroepen ‘om de wegen in de wijde wereld te betreden met de lamp van de hoop’. In feite werd dit ‘zwerven’ een gewoonte vanaf 1974, na de opening van het Jongerenconcilie.

Broeder Roger had aangekondigd dat het Jongerenconcilie andere ‘openingen’ zou kennen in andere werelddelen. Het kwam er op aan om te trekken naar degenen die niet in Taizé aanwezig konden zijn, maar ook om ‘hoop’ te blijven koesteren volgens de uitdrukking van de prior. Vanaf december 1974 volgden de bijeenkomsten zich op in Mexico, Argentinië, Brazilië, Verenigde Staten, Canada, in verschillende landen van Afrika en Azië, voor de bijeenkomst van Pasen in Taizé: "We zoeken geen aanhangers, duidde Broeder Roger, we hebben ook geen systeem te verdedigen en ook geen oorzaak te doen zegevieren."

De eerste bijeenkomst ging door van 28 tot 31 december 1974 in een armenwijk van Guadalajara. Zonder te beschikken over dezelfde structuur als in Taizé hadden de inrichters de families uit de buurt en de omliggende parochies aangesproken om de duizenden verwachte deelnemers te onthalen. In een geest van solidariteit had de prior van Taizé de aanwezigheid van jongeren uit verschillende landen uit het Amerikaans werelddeel, Canada en Verenigde Staten gewenst. Zijn gedacht was ‘op de gezichten van de mensen die glans van Gods gezicht te ontdekken’.

Na Mexico trok Broeder Roger naar Chili, zoals beloofd. Vergezeld van Broeder Robert verbleef hij in het land van 2 tot 16 januari, nadat hij onthaald werd op de luchthaven van Santiago door kardinaal Henriquez. In het voor hem opgestelde programma stond een bezoek aan generaal Pinochet, leider van de militaire junta, aan de macht sinds september 1973. De prior van Taizé, zijn liefde voor dialoog ten spijt, weigerde dit bezoek.

Integendeel ontmoette hij meermaals de leiders van het nationaal Comité voor de Vrede dat opgericht werd door kardinaal Silva Henriquez, daags na de Staatsgreep en als voorzitter een jonge priester had, Christian Precht, die al in Taizé was geweest. Het honderdtal leden van het Comité zorgde voor de politieke gevangenen en hun families en bezorgde hen advocaten.

Tijdens zijn verblijf bracht de prior van Taizé een bezoek aan de vrouw van Luis Corvalan, secretaris generaal van de Chileense communistische Partij, aangehouden in de eerste uren van de staatsgreep en met een nakende terechtstelling bedreigd. Broeder Roger openbaarde aan Mevrouw Corvalan dat hij al was tussengekomen bij de overheid en zelfs bij Paulus VI te voordele van haar echtgenoot. Hij wist niet dat kardinaal Colombo, aartsbisschop van Milaan van zijn kant de paus rechtstreeks had gewaarschuwd en had aangespoord om tussen te komen. Later bekwam de Sovjet Unie de vrijlating van Corvalan tegen deze van de opstandige Vladimir Boukovsky.

In zijn dagboek beschrijft Broeder Roger een doorgebrachte nacht in een ‘barak’ van een familie uit de arme buurt van Santiago. Hij bespaart zijn lezers geen enkel detail over de miserie van de plek en verbergt niet hoe moeilijk die nacht was: "We slapen allen in dezelfde ruimte, met vier kinderen, ons bed gescheiden van het hunne door enkele houten planken. Een van de kinderen heeft een oorontsteking en weent heel de nacht. Door de losse planken komt een koude wind uit de Andes met vlagen binnen. De honden huilen uren lang. Een afwachtende nacht. Een vigilie."

Later nam Broeder Roger Hans Lachmann mee, de beroepsfotograaf die hij had aangenomen voor het Jongerenconcilie. Lachmann nam foto’s van Broeder Roger te midden van de armen, in de sloppenwijken in Azië en Afrika. Deze foto’s werden aan de pers verkocht, maar ook aan de getrouwen van Taizé. Enscenering, handigheid en oprechtheid vielen samen voor Broeder Roger.

In de volgende jaren bracht hij steeds de nacht van het Nieuwe Jaar door in een arm land van het zuidelijk halfrond. Hij kondigde dat aan in een ‘Brief’ die gelezen werd tijdens een bijeenkomst in Frankrijk of elders. Deze daad van solidariteit, in een periode van het jaar waar de gedachten meer op voorbijgaande geneugten gericht zijn, had een sterke symbolische waarde.

De eerwaarde Quenum redden

De prior van Taizé moest andermaal tussenkomen voor veroordeelde politieke Afrikanen. Dahomey (weldra Benin) was bestuurd door een Nationale Raad van de Revolutie (CNR) onder Marxistisch-leninistisch regime. De Kerk onderging een onverbiddelijke onderdrukking.

Op 17 maart 1975 werden eerwaarde Alphonse Codjo Quenum en zes andere personen ter dood veroordeeld, onder het voorwendsel van ‘politiek complot,’ door het revolutionair gerechtshof van Cotonou. Jonge Afrikanen die voor de Paasontmoeting naar Taizé waren gekomen verwittigden Broeder Roger over het lot van de veroordeelden. Eerwaarde Quenum was al in Taizé geweest. De prior aarzelde niet om rechtstreeks tussen te komen bij de overheid van Dahomey. Op 29 maart, vooravond van Pasen, zond hij een telegram aan de president van de Republiek, generaal Kérékou: "Met duizenden jongeren uit vele landen verzameld in Taizé, vernemen we de zeven terdoodveroordelingen, waaronder die van eerwaarde Quenum. In naam van de waardigheid, geef hen genade. Kwets het geweten van de jongeren niet."

In zijn dagboek vermelde Broeder Roger enkel de tekst van het telegram. Uit andere bronnen weten we dat eerwaarde Quenum en de andere veroordeelden genade verkregen.

In mei daarop werd Broeder Roger nogmaals uitgenodigd door kardinaal Wojtyla om deel te nemen aan de bedevaart van Piekary. "Op de heuvel van Piekary nabij Krakau, een bedevaart van honderd tachtig duizend mijnwerkers uit Hoog-Silesië die vanmorgen zijn aangekomen in lange rijen. In verschillende parochies hebben ze ’s nachts gecommuniceerd om daarna te vertrekken per bus, per trein om te voet te eindigen. De vrouwen wachten ze vanavond op in de parochiekerken."

De prior was vol bewondering voor het geloof van het volk, voor zijn moed: "Het Poolse volk heeft een unieke roeping. Tijdens duizend jaar geschiedenis heeft het schatten aan vrijgevigheid en uithoudingsvermogen opgestapeld. Haar constant geloof ondersteunt de hoop van vele christenen in de wereld." De uitspraak kan waarschuwend klinken, drie jaar voor de verkiezing van een Poolse paus.

Tegen het einde van 1975, weer in Rome, nam Broeder Roger deel op 14 december aan de viering van de tiende verjaardag van de opheffing van de banvloeken tussen Rome en Konstantinopel. Tijdens de Eucharistieviering, die in de Sixtijnse kapel doorging, knielde de paus om de voeten van de metropoliet Meliton te kussen, een gebaar ‘zonder voorgaande in de Kerkgeschiedenis’ noteerde de patriarch, die in Paulus VI de ‘eerste bisschop van het christendom, de bisschop van Rome, te weten een kracht van verzoening en eenmaking van de Kerk en de wereld’ begroette. Broeder Roger dacht precies hetzelfde.

Op vraag van de paus die hem in audiëntie ontving bleef hij in Rome om de mis van Kerstmis bij te wonen die op het Sint-Pietersplein werd opgedragen als slot van het Heilig jaar. ’s Anderendaags gaf hij de volgende verklaring aan het katholieke blad Avvenire: "Ik ben gekomen om vergiffenis te vragen aan de universele herder, paus Paulus VI, voor de traagheid van de verzoening onder christenen."

Schijnbaar provocerende taal, maar die deel uitmaakte van een communicatiestrategie waar alle mogelijkheden dienden benut om aan het vooropgestelde doel te herinneren.

In Calcutta

Taizé was een van de geliefde verzamelplekken geworden van de jeugd, gelovig of niet, meer op zoek dan zelfzeker. In de zomer ontving de Gemeenschap doorgaans twee duizend jongeren per week.

Op de samenkomst van Pasen 1976 kondigde Broeder Roger aan dat Moeder Teresa in de komende maand augustus in Taizé zou zijn en dat hijzelf in oktober ‘voor een tijd het leven in de crepeerhokken van Calcutta zou gaan delen, en daarna het leven van de armsten in Bangladesh’. Ginder zou hij met een groep jongeren uit verschillende werelddelen een tweede ‘Brief aan het Godsvolk’ opstellen. Enkele Broeders verbleven al in Bangladesh sinds twee jaar in een slum (sloppenwijk) van Chittagong, en andere werkten met Moeder Teresa.

De stichteres van de Missionarissen van de Liefde was al wereldvermaard voor haar actie ten voordele van de armsten in Calcutta. Frankrijk had haar het jaar daarvoor ontdekt door de vertaling van haar eerste biografie en van het eerste in het Frans uitgegeven boek van haar: De vreugde van de gave.

Tijdens die eerste ontmoeting stelden Broeder Roger en Moeder Teresa samen op 16 augustus een gebed op dat aan alle jongeren voorgelezen werd: "O God, Vader van ieder mens, je vraagt aan allen om de liefde te dragen, daar waar de armen vernederd zijn, de vreugde daar waar de Kerk wordt neergehaald, de verzoening daar waar de mensen verdeeld zijn, de vader met zijn zoon, de moeder met haar dochter, de echtgenoot met zijn vrouw, de gelovige met degene die niet kan geloven, de christen met zijn onbeminde broeder christen. Je opent voor ons deze weg opdat het gevierendeeld lichaam van Jezus Christus, uw kerk, desem van eenheid zou worden voor de armen van de aarde en in de hele menselijke familie."

Moeder Teresa heeft een grote invloed gehad op de prior van Taizé, die in haar een vrouw van God ontdekte met een onmetelijk mededogen, een vrouw van gebed en contemplatie, ook een soort oudere zus [ze was vijf jaar ouder dan hij] die hem aanspoorde op sommige wegen met een overtuigend gezag.

Einde oktober vertrok Broeder Roger naar India. Zijn verblijf in Calcutta was belangrijk in meerdere opzichten. Niet alleen beleefde hij daar een immersie in een wereld van absolute armoede, maar ook het ‘vaderschap’ door de adoptie van een klein meisje.

Iedere morgen ging hij met een andere Broeder, een dokter, in een van de centra van Moeder Teresa waar de op straat gevonden kinderen werden onthaald: ‘het crepeerhok voor kinderen’. "Het was een experiment dat levenslang tekent. Het gebeurde dat een kind in onze armen stierf," getuigde de prior. Op 1 november beleefde hij een ontmoeting die zijn leven ondersteboven haalde: "Een klein meisje van vier maanden, met een ernstige blik, trekt de aandacht." Haar moeder was kort na haar geboorte overleden. Ze heette Sonaly. De verantwoordelijke van het onthaalhuis, Zuster Fabienne zei tegen de Broeders dat ze het risico liep niet te overleven, dat ze kracht niet bezat om ‘de winter door te komen’. Moeder Teresa drong aan bij Broeder Roger: ‘Neem haar mee naar Taizé, je zult ze kunnen verzorgen.’

Ongehoord voorstel. Hoe kan een mannelijke religieuze gemeenschap een kind aannemen? Maar Broeder Roger herinnerde zich het twintigtal wezenkinderen dat Taizé had opgenomen in de naoorlogse jaren. Geneviève, die er zich over ontfermd had, zou ook nu voor dit weesje kunnen zorgen. Het onverwachte en aandringende voorstel van Moeder Teresa kwam in feite overeen met de neiging tot onverwachte initiatieven van Broeder Roger. Hij rekende op God en aanvaardde. Met behulp van Moeder Teresa vervulde hij bij Indische en Franse overheden de nodige stappen en ging terug naar Frankrijk met het broze kindje.

Een ander gebaar van Moeder Teresa was ook niet zonder gevolgen. Op een dag liet ze een houten tabernakel in het huis van de Broeders brengen. "Ze wou," schreef Broeder Roger, "dat de eucharistische aanwezigheid in onze kleine fraterniteit zou vertoeven. Ze wist dat het de onontbeerlijke bron is om de gave van een heel leven te steunen." Van toen af namen de Broeders de gewoonte de ware aanwezigheid te plaatsen op alle plekken waar ze zich voorlopig vestigden, zelfs in het buitenland. Telkens Broeder Roger in een ver land verbleef deed hij een kleine gebedshoek inrichten met de eucharistie als centrum.

Moeder Teresa kwam zelfs tussen op het vlak van kleding. Doorgaans in burgerkleren droeg Broeder Roger slechts een wit kleed in sommige omstandigheden: in de kerk van de Verzoening, op bijeenkomsten van jongeren in Taizé of bij het ontmoeten van sommige religieuze personaliteiten. Moeder Teresa legde hem zogoed als op om voortaan permanent dit witte kleed te dragen. Broeder Roger vertelde zelf die episode: "Op een dag na een bezoek dat we samen brachten aan de melaatsen, zei ze me in de wagen: ‘Ik heb je een vraag te stellen. Zeg me ja!’ Vooraleer te antwoorden probeerde ik er wat meer over te vernemen, maar ze herhaalde: ‘Zeg me ja!’ Uiteindelijk legde ze uit: ‘Zeg me dat je voortaan heel de dag je witte kleed zal dragen, want dit teken is nodig in de huidige situaties."

Broeder Roger gaf toe aan die wens. Moeder Teresa deed een wit kleed vervaardigen door haar Zusters en ze wilde er zelf een deel van naaien. Het wit kleed werd onafscheidbaar van Broeder Rogers imago zoals de witte sari met blauwe boord van Moeder Teresa of de beroemde zwarte mantel van abbé Pierre.

In navolging van de stichteres van de Missionarissen van de Liefde ontwikkelde Broeder Roger tekenen en symbolen van communicatie. Buiten het steeds gedragen witte kleed en het kruisteken dat hij in de hand trok als teken van eenheid, nam in de loop der jaren andere identificatiebakens aan: het ‘kruis van Taizé’ (gestyliseerd kruis met de duif van de Heilige Geest verstrengelt in het kruis van Christus), de lange oranje gordijnen in het koor van de kerk van de Verzoening als in de gebedsruimtes op de grote internationale jongerenbijeenkomsten. Bij Moeder Teresa als bij Broeder Roger was het symbool niet alleen een modern communicatiemiddel, maar ook een teken van een hogere spirituele werkelijkheid. Het witte kleed bijvoorbeeld betekende de volledige verbintenis, de intiemste zoektocht ernaar, de permanente opmars ‘van de twijfel naar het licht van een nederig vertrouwen in God’.

Aangaande de tweede ‘Brief aan het Godsvolk’ had Broeder Roger gedacht aan opstellen van een tekst met een groep jongeren uit verschillende werelddelen, ‘te midden van degenen die het meest verspreide menselijk lot kennen, de armoede’. Enkele Europeanen, Noord en Zuid Amerikanen, Afrikanen en verschillende Aziaten waren naar de sloppenwijk van Calcutta gekomen en werken ’s namiddags aan het opstellen van een tekst die werd uitgegeven op een bijeenkomst enkele weken later in Parijs.

Na een veertiental dagen in India vertrok Broeder Roger op 13 november naar Bangladesh voor de fraterniteit van Chittagong, tweede stad van het land en die vandaag bijna vier miljoen inwoners telt: "Het landschap is stralend mooi maar de logementen zijn er onbeschrijfelijk. [...] In een eng straatje zat een kind gehurkt met een baby op de ene arm terwijl het met de andere een tweede baby probeerde op te lichten. Eens de twee kindjes opgelicht zakte het in elkaar. Een beeld van de gekwetste onschuldigheid van de kindsheid." Dit beeld zal in zijn hart en zijn geheugen blijven hangen.

Waartoe diende de aanwezigheid van de Broeders op deze miserabele plek? "We weten maar al te goed hoe degenen van het Zuidelijk halfrond bang zijn om afhankelijk te worden. Als we er naartoe gaan is het om een gratis aanwezigheid te brengen [...] we wensen geen onmiddellijke efficiëntie door, met geld, de goed afgewerkte oplossingen van het Westen aan te voeren." Het gaat er eerst om vertrouwen te geven, plaatselijke initiatieven te ondersteunen en ‘een parabel van communie’ met allen te beleven.

Marie-Sonaly

Broeder Roger bracht de kleine Sonaly mee naar Frankrijk. Ze had op haar paspoort ook de voornaam Marie gekregen. De reis verwekte heel wat zorgen, want ze kon geen voedsel bewaren en moest constant overgeven. In Taizé ontfermde een jonge dokter zich over haar. Na een maand van dagelijkse zorgen dacht ze dat de baby het niet zou overleven. "Iedere dag," schreef toen Broeder Roger, "wordt Marie-Sonaly meerdere uren verzorgd. Sinds een maand, sinds onze terugkeer uit Calcutta, slaapt ze op mijn kamer. In Azië zou deze baby van zes maanden, zo broos, het wintervirus niet overleefd hebben. Hier leeft ze tenminste, ondanks het vele overgeven en het gebrek aan bijkomen van gewicht. De slaap blijft moeilijk. Alleen in mijn armen slaapt ze in. Ik ben beginnen schrijven terwijl ik haar draag." Stilaan verzwaarde het meisje en werd ze weer gezond. Broeder Roger waakte over haar als een vader. Ze verbleef in Taizé tot op haar achttiende, ‘een grote liefdesgeschiedenis’ belevend in de nabijheid van hem die ze ‘peter’ noemde.

Juridisch, als religieus, kon hij haar niet adopteren. Het was zijn zus Geneviève die Sonaly officieel adopteerde. Op 18 januari 1978, een jaar na haar aankomst in Frankrijk, werd ze gedoopt en kreeg ze de voornaam Marie. Ze woonde bij Geneviève die ze ‘grootmoeder’ noemde, maar elke zondag zat ze mee aan tafel bij haar peter in de gemeenschap. Een nauwe onverwachte relatie ontstond tussen het kleine meisje en de religieus. ‘Er was in hem zulke drang om liefde en tederheid te geven’, zei Marie later zelf. ‘Hij was waarlijk een vader in zijn manier van me te beschermen, soms wel overbeschermen.’

Na eerst uren op de baby te hebben gepast bracht Broeder Roger daarna uren door om met haar te spelen of haar eindeloze verhaaltjes te vertellen. Wanneer hij naar het buitenland reisde bracht haar speelgoed voor haar mee. Soms nam hij haar mee. Ze ontmoette tweemaal Johannes Paulus II in Rome, en maakte deel uit van de kinderafvaardiging die de Secretaris generaal van de UNO in Genève ontmoette.

Marie-Sonaly liep college in Cluny, lyceum in Lyon en trok naar de universiteit in Dijon alvorens glansrijk haar studies aan de School voor praktische psychologie in Lyon te beëindigen. Vandaag herinnert ze zich in de eerste plaats de onmetelijke menselijke kwaliteiten van Broeder Roger: "Wanneer ik als klein kind verdriet in het hart droeg en naar hem toe ging had hij steeds een geruststellend woord dat bemoedigde. Nooit hadden we ruzie. Bij hem was er altijd plaats voor een meningsverschil. Zijn luisteren en zijn begriipen waren onmetelijk."

Een aanvullende oecumene

Op 1 februari 1977 leidde Broeder Roger een gebedsverzameling voor jongeren in de oude kathedraal van Zürich. De toeloop verplichtte hem om een tweede kerk te openen aan de overkant van de Limmat, door een telefoonlijn verbonden met de kathedraal. De jongeren konden Broeder Roger horen, maar niet zien. Als veiligheidsmaatregel had de politie de deuren van de kathedraal, eenmaal vol, doen sluiten. Maar buiten klopten de jongeren op de deuren in de hoop nog binnen te mogen. "Iedere klop met zijn weerklank verscheurde mijn ziel," noteerde Broeder Roger. Hij las een tekst over verzoening van de christenen, samen opgesteld met Moeder Teresa tijdens zijn verblijf in Calcutta, en die een nieuw gezicht gaf aan de oecumene: "We bedanken je, o Christus Jezus, omdat de katholieke Kerk, de Kerk van de Eucharistie is, geworteld in Uw woorden: Dit is Mijn lichaam, dit is Mijn bloed, om van Uw aanbiddelijke aanwezigheid te doen leven."

"We bedanken U opdat de protestantse Kerken ook Kerken van het Woord zijn die steeds de kracht van je Evangelie herhalen."

"We bedanken U opdat de orthodoxe Kerken, zo vaak in hun geschiedenis, door trouw zouden geleid worden tot het uiterste van de liefde."

Het gaat niet meer om een oecumene van toenadering, maar over een aanvullende oecumene waarin elke Kerk het ’beste van zichzelf’ aanbrengt en ‘het beste van de andere’ aanvaardt. Om het ‘op zich terugplooien’ te vermijden, het aanvaarden van de specifieke gaven van de andere is de voorwaarde van de verzoening. De latere geschiedenis van de oecumene heeft die visie van Broeder Roger niet bevestigd.

De maand daarop vertrok de prior van Taizé naar Madrid waar hij op 19 maart in de kerk van de Heilige Geest en in bijzijn van kardinaal Tarascon, voorzitter van de Spaanse bisschoppenconferentie, een ‘Brief aan een jonge Spanjaard’ voorlas. Broeder Roger vroeg de jeugd om ‘te verzaken achterom te kijken’ [Franco was iets meer dan een jaar geleden gestorven]. Door een verband te leggen tussen een algemene historische situatie en de situatie van elke toehoorder riep de prior op tot innerlijke en spirituele, maar ook openbare en sociale verzoening.

De charismatische Vernieuwing hield haar eerste nationale bijeenkomst in Lyon op 29 mei 1977. Tienduizend jongeren kwamen samen in het Sportpaleis. Noch de charismatieken, noch Broeder Roger dachten na in termen van religieuze concurrentie en Broeder Roger werd zelfs uitgenodigd om de bijeenkomst in Lyon toe te spreken. Hij verraste zijn toehoorders door andermaal te spreken over de ‘universele herder’ en de eenheid van de Kerk. Hij legde uit hoe Taizé had weerstaan aan de bekoring om een nieuwe Kerk te stichten: "Meermaals in ons bestaan, als gemeenschap van Taizé, werden we aangespoord om een nieuwe Kerk op te richten. Maar dergelijke schepping zou onze zoektocht naar verzoening, onze passie voor de Kerk en de oecumenische roeping hebben tegengesproken. In plaats van de ware communie die de Kerk moet bevorderen zouden we in een oud proces van versplintering van het Lichaam van Christus in de geschiedenis getreden zijn. We hebben teveel onder dit proces geleden om er zelf aan mee te doen."

Deze woorden waren duidelijk voor de charismatische Vernieuwing bedoeld: het was een aanbeveling, zo niet een discrete waarschuwing. De protestantse oorsprong van de Vernieuwing gaf ook reden tot waarschuwen: ‘Als niet katholieken beginnen te wensen om het katholicisme protestants te maken zou dat niet alleen ten onrechte zijn maar ook een ramp betekenen.’

Tegelijk vermenigvuldigde de prior zijn tussenkomsten bij de staats- en regeringshoofden. Op 15 augustus, nadat hij een brief kreeg van Mgr. Romero, bisschop van Santiago de Maria in Salvador, en een dossier over de vervolgingen die de Kerk onderging, zond Broeder Roger een brief aan de president van de Republiek van dit land: "Vele jongeren zijn gevoelig geweest aan de feiten die zich in Salvador afspelen. [...]"

"Het geweten van talloze mensen overal ter wereld, in het bijzonder van jonge christenen, is gekwetst door die feiten. In naam van de menselijke eerbaarheid doe ik beroep op de christelijke kenmerken die U inroept, opdat U alles in het werk zou stellen om een eind te maken aan deze gebeurtenissen op het Salvadoraanse grondgebied. [...] Ik hoop op de verrezen Christus die aan de deur van je mensenhart klopt."

Op 12 september daaropvolgend sprak hij op het Eucharistisch Congres van Pescara in de Abruzzen een nog straffere geloofsbelijdenis uit over het oppergezag van de paus en zijn ministerie in dienst van alle christenen: "Ik houd eraan te zeggen dat God in de katholieke Kerk een roeping heeft gelegd om desem van eenheid te zijn voor heel de mensheid. [...] Christus heeft de Kerk toevertrouwd aan Petrus. Kan de universele herder kiezen? Is hij niet de herder van elke gedoopte? Ook van degene, katholiek of niet, die zijn ministerie niet begrijpt? Moet hij zijn oecumenisch pastoraat niet bijwerken voor elke gedoopte en niet voor een deel ervan alleen?"

Aan de poorten van China

Het einde van 1977 werd gekenmerkt door een gewaagde beslissing: Broeder Roger ging naar China. Met enkele Broeders bracht hij eerst de maand november in Hong Kong door. Jongeren uit verschillende werelddelen wachtten hen al op.

"We vertrekken zonder plan, om onder de armste te leven en een woord van God door hen te begrijpen, schreef Broeder Roger. Waarom het bestaan komen delen van de meest verlatene op de zee van China? Het is niet uit plezier of natuurlijke aantijging, maar om in ons leven de meest pijnlijke beproevingen van de menselijke toestand op te nemen. Het is gevaarlijk om tot solidariteit met de armen op te roepen en tegelijk roerloos blijven."

De prior van Taizé en zijn Broeders verbleven in een ‘vlottende buurt’, op de zee van China. Een fraterniteit van de Kleine Zusters van Jezus verbleef daar al meerdere jaren in de kleine cabine van een groot jonk. Ze vonden een kot in planken en op palen met een dak van stalen golfplaten, zonder drinkwater noch elektriciteit. ‘Als de zee opkomt, wiegt het zacht’ noteerde Broeder Roger. Er was weinig inrichting in de enige ruimte: twee petroleumlampen, een kookstelletje, tassen voor de maaltijden, strooien matten en dekens op de grond.

Een jonge Chinese priester kwam hun leven delen en dagelijks de mis opdragen. De eucharistische voorraad stond in een hoek van de ruimte onder een icoon van Christus uit Frankrijk meegebracht: ‘een wondermooie hoek, vond Broeder Roger, we worden er onweerstaanbaar door aangetrokken tot bidden.’

De ontmoeting met jongeren van alle herkomst, het uitwisselen en het bidden zoals gewoonlijk, mondde uit in een nieuwe ‘Brief aan het Godsvolk’. Ditmaal werd het de titel: ‘Brief van het Jongerenconcilie aan jongeren van alle generaties’. De tekst, in het ‘zevenjarig vooruitzicht’ een jaar eerder in Calcutta begonnen, riep op tot het scheppen van ‘plekken van delen’ rond ‘enkele jongeren of een gemeenschap, een familie of een koppel, soms een alleenstaande’. Het ging erom in de ‘dynamiek van het voorlopige’ te blijven [die uitdrukking werd hernomen] en er werd geduid dat deze plekken van delen ‘niet verbonden worden onderling of met het Jongerenconcilie door organische banden alsof het een beweging of een nieuwe structuur betrof die leden wil aanwerven.’

Aan de poorten van China

In Hong Kong leerde Broeder Roger Dorothy Lee kennen, een Chinese vrouw die zich bezig hield met het onthaal van Vietnamese, Laotiaanse en Cambodjaanse vluchtelingen die sinds de communistische overwinning van 1975 hun land ontvlucht waren. Ze vonden onderdak in Thailand of andere landen in de streek. Velen hoopten in Europa of Amerika onthaald te worden. De prior van Taizé en zijn broeders hielden begin december halt in een vluchtelingenkamp in Thailand. Ze waren onder de indruk van het leed van deze families die alles verloren hadden en ook geen hoop koesterden ooit naar hun land te kunnen terugkeren. Spontaan besliste Broeder Roger om er meerderen te ontvangen in Taizé. Hij noteerde in zijn dagboek: "Terwijl we er niet aan dachten bij het betreden van het kamp werd ons de noodzaak duidelijk om ons voor te bereiden op het onthaal van Indo-Chinese weduwen met hun kinderen."

Daadwerkelijk konden twee Vietnamese weduwen en hun kinderen naar Frankrijk komen waar de Gemeenschap ze onderdak gaf in huizen van het dorp en de families hielpen er nog meer op te vangen. Daarvoor werd een nieuwe ‘actie Delen’ gelanceerd om giften te verzamelen voor ‘de verplaatste personen, de politieke vluchtelingen, ongeacht het regime of het land van herkomst, voor de inwoners van arme streken’.

Terug in Europa, na een internationale vlucht bij de landing op Schiphol, leidden Broeder Roger en zijn gezellen op 10 en 11 december een internationale jongerenbijeenkomst in Breda, in een immense groentenhal, in het bijzijn van bisschoppen en dominees. De ‘Brief,’ door Broeder Roger opgesteld in Hong Kong, werd er voorgelezen en snijdt de gewone thema’s aan: idealisme (‘elke grens, waar dan ook, is onaanvaardbaar voor de huidige generaties, overal ter wereld, want ze snakken naar een wereld van eenheid’) en aansporing om terug naar de bron van gebed te keren.

Voor het eerst publiceerde Broeder Roger drie gebeden die hij had opgesteld. Een twintigtal jaren later gaf een bundel uit, En tout la paix du coeur, bestaande uit een meditatie of een gebed voor elke dag.

Het steeds meer afwezig zijn uit Taizé van de prior was niet zonder gevolgen. Zijn ontelbare reizen waarvan het ritme constant steeg, het steeds groter aantal Broeders in de Gemeenschap leidden ertoe dat sommigen hem minder beschikbaar vonden en eronder leden. Broeder Jean-Luc die zoveel jaren de prior nabij stond en de gemeenschap voorgoed verliet in 1978 liet volgend getuigenis na: "In de laatste jaren die ik in Taizé doorbracht heeft de prior sommige Broeders gelast zijn beslissingen over te maken en te doen uitvoeren. Ik was bang van dergelijke werking. Deze mensen konden hard zijn. De prior werd efficiënter en beschermd, maar zijn beslissingen konden niet meer met hem besproken worden." Andere eigentijdse getuigenissen hebben de gevolgen van het ‘zwerven’ van de prior bevestigd: de aanwezigheid in de wereld, in de letterlijke zin, door zich meer op te dringen, maakte dat de stichter en spirituele vader verder weg leek en minder aanwezig voor ieder van zijn broeders.

Een opvallend experiment in Italië

Op 7 april 1978 vertrok Broeder Roger naar Bari in Apulië met dertien Broeders: Ook in Europa waren er arme streken waar de hoop moest aangewakkerd worden. De keuze van Italië in de lente van 1978 viel samen met de ‘loden jaren’ gekenmerkt door de Rode Brigades en andere revolutionaire bendes. Het land onderging overvallen en tientallen gijzelingen. De vroegere eerste minister Aldo Moro werd op 16 maart gekidnapt door de Rode Brigades. Broeder Roger noteerde in zijn dagboek: "Voor ons is het alsof leden van onze eigen familie beproefd werden. Het is goed hen te vervoegen."

De prior en de Broeders brachten een twaalftal dagen door in een visserskwartier waar vele werklozen waren: ‘Het huis dat we betrekken staat al twintig jaar leeg. Geen stromend water, geen elektriciteit, geen riolering. Bij het stappen begint alles te trillen. Lange scheuren doorkruisen de muur van boven tot onder. Meerdere ruiten zijn stuk en door cellofaan vervangen. De trap die naar het dak leidt is opgelapt met plankjes. Hij heeft zoveel regen ondergaan dat hij vermolmd is en het is veilig er maar één ineens op te laten kruipen.

"Een huis zonder meubels is ook mooi: openingen in plaats van deuren, enkele banken rondom de eetruimte, in de hoek een icoon, matrassen op de grond. De keuken kan niet aantrekkelijker zijn: twee kookstellen op de grond om eten te bereiden verwarmen ook de ruimte.

's Morgens werkten de Broeders thuis. In de namiddag zaten ze rond de prior om samen naar te denken over hun inzet. Driemaal daags kwamen ze bijeen in de parochiekerk voor het gebed. Eens nodigde de bisschop van Bari, Mgr. Magrassi, een benedictijn, hen uit om een gebed te leiden in de kathedraal. Na enkele dagen van biddende aanwezigheid van de Broeders in de kerk werden de gelovigen [eerst enkele bejaarde vrouwen en een jonge vrouw] steeds talrijker aanwezig. Allen die het wilden konden daarna samen een maaltijd gebruiken.

Tot op heden is het ritueel van het dagelijks avondgebed in ere gehouden in Bari. Andere initiatieven zijn gegroeid uit het verblijf van de Broeders van Taizé. Voor Broeder Roger zelf zal het een opvallend experiment betekenen dat hem zal aansporen in het vervolg meer aandacht te besteden aan de parochies en deze te beschouwen als de kernen van de Kerk.

Alvorens terug naar Taizé te keren bracht Broeder Roger enkele dagen door in Rome waar hij Max Thurian terugvond. Samen werden ze door Paulus VI, die drie maand later zou overlijden, ontvangen. Ze vonden dat de paus fysisch en moreel veel leed. Bij het uitkomen van de audiëntie zei Thurian aan Broeder Roger: "We hebben een heilige gezien."

In Rusland

Een andere reis voerde Broeder Roger naar Rusland op uitnodiging van de bisschop van Leningrad, Mgr. Nikodim, die al in Taizé was geweest. Met Broeder Thomas en Broeder Arnim kwam de prior in Moskou aan op 14 juni. Vol ongeduld om te orthodoxe kerken te kunnen bezoeken, waren ze onder de indruk van de vurigheid van de gelovigen.

Na Moskou was het Leningrad waar de Noordpoolnacht alles in een grijs licht hulde. ‘Een droomnacht’ noteerde Broeder Roger.

Een priester begeleidde hen van kerk tot kerk: "De Russische christenen zijn als bezield door hun vurigheid. Voortdurend maken de mensen een kruisteken. Al knielend komen en gaan ze om de iconen te begroeten. Dit alles, zo ver weg van de westelijke efficiëntie, is als het smeken van een contemplatief volk."

Mgr. Nikodim ontving ze warmhartig. "We weten dat er geluisterd wordt naar alles wat hij zegt, zal Broeder Roger beamen, we moeten dus zorgen dat hij niet in gevaar komt. Hij neemt ons mee op straat om vrijuit te kunnen praten." In de kathedraal van Leningrad waar de jongeren bijeen waren voor een gezamenlijk gebed gaf Broeder Roger zijn boodschap van hoop. "Als Christus niet verrezen is, zouden we hier niet zijn. In heel het land zou de vurige hoop niet leven die jullie bezielt."

Terug in Moskou, kon de prior van Taizé de jongeren niet naar wens ontmoeten. Onder strenge politiebewaking gebruikte hij een list: op Pinksterzondag ging hij naar de abdij van Trinité-Saint-Serge in Zagorsk op zeventig kilometers van Moskou om er de mis bij te wonen door patriarch Pimene opgedragen. Na de liturgische viering wandelden de jongeren, gewaarschuwd over de aanwezigheid van de stichter van Taizé, rustig in het park van de abdij. Broeder Roger hield het bij een kort teken aan de groepjes die hij ontmoette. Soms kon hij hen een boodschap van hoop in het Russisch aanreiken: ‘Christos voskresse’ [Christus is verrezen].

Van die reis bracht hij een grote icoon mee die aan de basis lag van de ritus die nog steeds geldt in Taizé: "Iedere vrijdagavond wordt de icoon van het kruis op de grond gelegd en ieder gaat zijn voorhoofd op het hout van het kruis leggen om zijn lasten en die van anderen aan God toe te vertrouwen. Door dit gebaar is het mogelijk de Verrezen Heer te begeleiden, die het lijden van degenen die de beproevingen van de wereld ondergaan deelt."

Het jaar van de drie pausen

Op 28 augustus 1978 was de Gemeenschap aan het bidden, ‘buiten onder de bomen’ toen er aan Broeder Roger werd aangekondigd dat Paulus VI overleden was. Onmiddellijk ‘knielden we terug om te bidden’ schreef hij in zijn dagboek. De daaropvolgende weken zijn gekenmerkt door meerdere verklaringen van de prior van Taizé. Nadat hij in Rome de uitvaart had bijgewoond antwoordde hij aan de Italiaanse televisie die hem vroeg wat hij van de toekomstige paus verwachtte: "hij moet zich niet laten gevangen zetten door straffe weerstanden, noch door de oude verdeeldheid onder christenen in de wereld, noch door nieuwe verdeeldheden. Hij moet niet gewoonweg de trend van de nieuwe generaties volgen, maar de ‘vader van allen’ zijn, verzekeren dat ‘Christus wordt voortgezet doorheen een lange traditie in de Kerk."

Deze opvatting van de paus als voortzetter en verzamelaar steunt op een diepe visie van de katholieke Kerk: "Als ik de katholieke Kerk zo bemin komt dat in de eerste plaats omdat ze, doorheen de geschiedenis en ondanks de zo lastige pausen, de Borgia’s tijdens de Hervorming, de Kerk van de Eucharistie is. Ze heeft van de eucharistie een bron van eensgezind geloof tot op heden gemaakt."

Op 3 september woonden de prior van Taizé en twee Broeders de eerste mis van Johannes Paulus I bij. Twee dagen later ontving de nieuwe paus één voor één in audiëntie de afgevaardigden van Kerken en christelijke geloofsstrekkingen die op de bekroning waren. Mgr. Nikodim, vertegenwoordiger van de patriarch van Moskou, wachtte zijn beurt af met Broeder Roger en ze spraken over hun recente ontmoeting in Leningrad. Tijdens zijn onderhoud met Johannes Paulus I stierf Mgr. Nikodim plots aan een hartinfarct. De paus kon hem nog juist de absolutie geven. Deze plotse dood wekte tal van geruchten op. Zonder enig bewijs werd beweerd dat de Russische metropoliet zojuist meedeelde aan de paus dat hij vroeger aan de KBG had toebehoord. "Ik kan verzekeren dat ik nooit van mijn leven zulke mooie woorden over de Kerk heb gehoord dan deze door de metropoliet uitgesproken," verklaarde Johannes Paulus I. "Ik mag ze niet herhalen: dat blijft een geheim. Ja, ik ben er van onder de indruk. Hij was een orthodox bisschop, maar met welke liefde voor de Kerk! En ik denk dat hij veel heeft geleden voor haar door aan de eenheid te werken."

Het dagboek van Broeder Roger vermeldt het gebeuren heel gewoon: "Ik werd gehaald, ik ging binnen bij de paus, er ontstond lawaai en er werd ons gezegd dat hij plots gestorven was in de armen van de paus, van een zesde infarct. Zijn lichaam werd in een kleine ruimte gelegd en, samen met Broeder Max, zijn we naast hem blijven bidden."

Op 28 september stierf ook Johannes Paulus I aan een hartinfarct. Op 16 oktober volgde Johannes Paulus II hem op. De nieuw verkozen paus was voor Broeder Roger geen onbekende: Karol Wojtyla had Taizé tweemaal bezocht en daarna was Broeder Roger zijn gast geweest in Krakau. De dag van zijn verkiezing voorspelde de prior van Taizé in zijn dagboek: "Geboeid door de hedendaagse mens en zo pastoraal zal hij de universaliteit van de Kerk bezielen." Het pontificaat van Johannes Paulus II bevestigde deze voorspelling.

Op zondag 22 oktober vond de plechtige bekroningsmis plaats op het Sint-Pietersplein. Negentien afvaardigingen van Kerken en niet katholieke gemeenschappen waren aanwezig, waaronder die van Taizé met Broeder Roger, Broeder Max en Broeder Shémol. s’ Namiddags werden die delegaties door de nieuwe paus ontvangen. Aan Broeder Roger die hem blij toeriep: "Geloofd zij Jezus Christus die ons zo een goede paus heeft gegeven," antwoordde Johannes Paulus II: "Broeder Roger, kom me vaak bezoeken!" Daarna stonden alle niet katholieke delegaties rond de paus in zijn bibliotheek en Johannes Paulus II wilde een kort stil gebed improviseren. Hij sprak Broeder Roger liefdevol aan: "Alvorens uit elkaar te gaan, geven we elkaar de hand als een teken dat we verzoening willen, nietwaar Broeder Roger?" De nieuwe paus was goed op de hoogte van de persoonlijke weg die de prior had afgelegd naar de eenheid met de katholieke Kerk en zijn woorden lieten een zekere verstandhouding doorschemeren.

Daarna werd de wat protocollaire receptie omgevormd in een meer spirituele vergadering. De bijzondere afgevaardigde van "La Croix" heeft het nogal onverwachte tafereel in een zaal van het Vaticaan goed beschreven: "Johannes Paulus II nam de handen van twee naast hem staande personen en vroeg de anderen het hem na te doen. Twee concentrische cirkels ontstonden zo, de ene met gezeten prelaten en de andere met de rechtstaanders. Het stille gebed heeft meerdere minuten geduurd."

Kanisa

In de laatste dagen van het jaar moest de eerste ‘Europese bijeenkomst voor jongeren’ doorgaan in Parijs. Broeder Roger wilde die bijeenkomst voorbereiden door een denktekst en deze voorstellen met jongeren uit verschillende werelddelen. Om er de derde wereld bij te betrekken vertrok hij naar Afrika met vier Broeders: John, Alois, Denis en Grégoire. Vooraleer op het vliegtuig te stappen namen ze deel aan een jongerenbijeenkomst in München. Aartsbisschop kardinaal Ratzinger [de latere Benedictus XVI] had aanvaard zijn kathedraal te openen voor het avondgebed. Er was een grote volkstoeloop: "Overal staken de koppen op, tot op de preekstoel waar de jongeren opkropen, schreef Broeder Roger. Op het einde van het gebed vetrokken de jongeren niet en bleven ze meditatieve liederen zingen. Met mijn Broeders ben ik rond één uur in de morgen vertrokken, want langs de open deuren stortte de ijskoude lucht binnen. Maar de jongeren hebben tot het daglicht gebeden."

In Afrika verbleef Broeder Roger eerst in het zuiden, toen onder het apartheidsregime. Mgr. Desmond Tutu had de prior van Taizé uitgenodigd, in de lijn van zijn streven om de westerse openbare opinie en de Kerken gevoelig te maken voor de onaanvaardbare situatie van de Zwarten. Tijdens zijn kort verblijf in Johannesburg ging Broeder Roger naar de onmetelijke township van Soweto, dat wereldberoemd werd als gevolg van de opstanden die er plaatsvonden tussen juni 1976 en februari 1977 en waar er meer dan vijfhonderd doden vielen. "Meer nog dan van stoffelijke aard, is de armoede hier van morele aard, door de afscheiding die een miljoen Zwarten verplicht samen te wonen in die buurt," noteerde Broeder Roger. Hij luisterde en sprak langdurig met "een jonge Zwarte die uit de gevangenis kwam."

Mgr. Tutu, die zojuist zijn ambt als anglicaans bisschop van Lesotho had afgelegd om Secretaris generaal van de Zuid-Afrikaanse Raad van Kerken (SACC) te worden, was de eerste zwarte bisschop die dit ambt bekleedde. In zijn boodschap van vrede en geweldloosheid vroeg de hij aan de zwarten om de ondergane onrechtvaardigheid niet met geweld te beantwoorden en riep hij de zwarte, blanke en de andere etnische gemeenschappen van Zuid-Afrika op tot verzoening [Racial conciliation]. Deze inzet bezorgde hem de Nobelprijs voor de Vrede in 1984. Broeder Roger kon alleen maar of dezelfde golflengte zitten met de standpunten van Desmond Tutu en de anglicaanse prelaat ging meermaals naar Taizé in de daaropvolgende jaren.

Het is tijdens dit verblijf in Johannesburg dat Broeder Roger zeer discreet aankondigde dat Hij Broeder Alois als zijn opvolger had gekozen. Katholiek van Duitse herkomst was hij maar vierentwintig en was hij een van de jongste Broeders van de Gemeenschap. Hij had slechts enkele maanden voordien zijn eeuwige geloften afgelegd, op dag van het overlijden van Paulus VI. Waarom die keuze? Misschien omdat Broeder Alois op hem trok door zijn bescheidenheid en zijn innerlijke vastberadenheid, zoals sommige Broeders van de Gemeenschap later dachten. Zoals dikwijls kan men proberen tussen de regels van zijn dagboek te lezen. Zonder over zijn opvolging en zonder de naam van Alois te noemen, vermeldt Broeder Roger beiden, als hij op de eerste dag van zijn reis naar Afrika schrijft: "Vele Duitsers bezitten de mogelijkheid buitengewone uitvoerders te zijn. En in de Duitse ziel verschuilt zich altijd een mystieke ader. Als die twee samenvallen om één te worden kunnen de jongeren uit dit land een onvergelijkbare desem van verzoening onder de mensen worden."

Zijn keuze en zijn beslissing hield de prior van Taizé twintig jaar lang geheim. Slechts in januari 1998 op de jaarlijkse raad vernamen de Broeders dat Alois Broeder Roger zou opvolgen.

Na Johannesburg gingen Broeder Roger en de Broeders Alois en John naar Kaapstad waar in de zwarte buurt van Crossroad een zingende menigte hen opwachtte. Broeder Roger werd gevraagd om enkele woorden te zeggen. Hij eindigde zijn toespraak door een symbolisch gebaar van verzoening voor te stellen en dat hij weergaf in zijn dagboek: "Ik tracht dan door een gebaar voor te stellen, datgene waarvan het hart overloopt door aan de Afrikanen uit te leggen: ik zou jullie vergiffenis willen vragen, maar niet aan de blanken, dat is me onmogelijk, maar omdat jullie lijden voor het Evangelie en ons voorgaat in het Rijk van God. Ik zou van de ene naar de andere willen gaan opdat ieder in mijn hand een kruisteken zou maken, het teken van Christus vergeven.

"Dit gebaar werd meteen begrepen. Allen maakten het, zelfs de kinderen. Dat duurde oneindig lang. Spontane verrijzenisliederen welden op." Dan kwam de gemotoriseerde politie op het plein en de bijeenkomst werd uiteen gedreven.

De reis ging verder meer noordwaarts naar Kenia. Zes Broeders vestigden zich in de grootste sloppenwijk van Nairobi, Mathare Valley. ‘Honderdduizend mensen zijn er opeengepakt op de helling van een klein dal. Herhaaldelijk werd ons gezegd dat het een gevaarlijke wijk was vol angst, geweld, alcoholisme, diefstal en dat het onmogelijk zou zijn om te wonen waar een Blanke nooit binnenkwam.’ De Broeders vonden nochtans een te huren barak in de wijk van hoeren. Het stofferige of modderige wegeltje, naargelang het seizoen, waarop geiten, kippen en eenden zwerven, liep langs een opeenvolging van barakken uit planken en platen. Geen bomen noch gras in de omtrek. Broeder Denis beschreef hun verblijf en zijn omgeving: "Onze barak is ongeveer zes meter op zes. De ingang is langs wat dient als keuken, woon- en speelruimte. Daarachter komt een hok dat wij summier hebben ingericht als wasruimte. Links is een andere ruimte die als slaapkamer en kapel dient. Helemaal achterin in een kleine hoek is een vensterbank waarop iemand kan lezen of schrijven zonder steeds onderbroken te worden.

In feite is onze barak het middelste stuk van een lang gebouw dat we met andere huurders delen. We zitten als een wig in deze dichte buurt. Soms kunnen we profiteren van vier radio’s tegelijk die tot laat in de nacht bij onze buren opstaan.

Geen water, geen elektriciteit, geen riool maar het water is te koop aan een kraan dichtbij, de afval wordt op straat gegooid juist voor onze deur en de petroleumlampen verheerlijken het verdriet van de avond door hun warme licht."

"Alles ligt in puin: de rotte houten schutsels en de dakplaten worden opnieuw gebruikt hoewel vol gaten, een cementen vloer in de keuken, de lemen vochtige vloer elders. De buitenmuren hebben zoveel scheuren dat ons leven geheel doorzichtig wordt. Niets ontsnapt aan het onbescheiden oog, het getuigenis is compleet en elke privacy onmogelijk.

"Pal tegenover ons, aan de overkant van de straat, staan de onzindelijke openbare WC’s. De deuren waren al lang gestolen: het hol staat wijd open. Een of tweemaal per week, als alles meezit, komt er iemand met hoge botten dit afschuwelijk ding met de waterspuit reinigen. De kinderen gebruiken ze niet: ze gaan liever in de open natuur, juist op de ingangtrap om niets van het spektakel van de straat te moeten missen."

De barak van de Broeders van Taizé werd al vlug een attractie. In de eerste plaats door de ongewone aanwezigheid van blanken in deze miserabele buurt, maar ook door de gezangen van het avondgebed die de kinderen van de sloppenwijk aantrokken. Vanaf de eerste dag had Broeder Roger een gebedshoek ingericht in de armzalige krotwoning: "Op de lemen grond legden we stro om een gouden oppervlak te scheppen. De icoon van Onze Lieve Vrouw, het kruis, de eucharistische voorraad, zijn in die hoek met stro een plek voor aanbidding." De kinderen uit de buurt noemden de barak van de Broeders kanisa wat kerk betekent in het swahili.

Op 28 november vervoegden de Broeders de streek van de masaï om enkele uren door te brengen bij een gemeenschap van Kleine Zusters van Jezus die verkozen om ‘zwervers met de zwervers’ te zijn. Ze begeleidden een stam veetelers die rondtrokken naargelang het beschikbare gras. De hut van de zusters is zo laag dat je niet rechtop kan staan’. Ze bestaat uit takken bedekt met aarde en gedroogde koeiendrek. Rond de hutten beschermen hoge struiken de dorpen tegen leeuwen en panters. De droogte heerst al zeven jaar. De koeien geven amper een tot twee liter melk per dag, de mannen leiden ze ver weg te grazen vanaf de vroege morgen. In een hut verwacht een vrouw, die aan bloedarmoede lijdt, een kind. Ze is terneergeslagen met een blik zonder einde."

Broeder Roger bewondert de zusters die het in dergelijke berooidheid ‘uithouden’ en besluit er het overwicht van de vrouw op de man uit: "De vrouw heeft minder last dan de man om mee te kunnen in zulke arme omgeving. De man is zo gegrepen door de menselijke ontreddering dat hij soms kapseist. Niet meer wetend waar hij het heeft maakt hij veelvoudige keuzes. De vrouw kan beter tot het midden binnendringen, ze is beter aanvaard door de vrouwen en hun echtgenoten, wat hen doet standhouden."

Uitzonderlijk stelt de prior van Taizé zichzelf voor: "De virussen hebben hun intrede gedaan. Meerderen onder ons zijn ziek. Het afval op de straat en de open beek vuil water die rond de barak draait doen het virus van dysenterie broeien. Het overgeven en de hoge koorts beginnen meestal ’s nachts. Als ik de eerste ongemakken ontwaar en om niet iedereen te wekken, snel ik naar de getroffene om hem te verzorgen. De zijnen verzorgen, een geluk."

Op 24 december verliet Broeder Roger met de Broeder Alois en John Kenia. Broeder Denis en Broeder Grégoire bleven ter plaatse waar ze gedurende jaren een bescheiden fraterniteit voor onthaal en gebed in leven konden houden in de misdeelde wijk van Mathare Valley.

De parochies doen herleven

In Parijs werden vijftien duizend jongeren uit heel Europa verwacht voor een bijeenkomst die een nieuw keerpunt in de geschiedenis van Taizé betekende. De jongerenbijeenkomst van Parijs was de eerste van een reeks jaarlijkse ontmoetingen, die jaar na jaar in een andere Europese grootstad doorgingen, tussen Kerstmis en Nieuwjaar. Het aantal deelnemers stijgt alsmaar: van vijftienduizend en 1978 bereikt men honderdduizend in 1990.

De groepen werden over een honderdtal parochies van de hoofdstad en de voorsteden verdeeld en verzamelden voor het gebed in de kathedraal van Notre-Dame en in Saint-Sulpice. Op de eerste rij in Notre-Dame zaten pater Congar en pater Chenu. Dit was een teken van achting en aandacht die de bekende theologen Taizé toedroegen. Ook een teken van hoop die ze aan het nieuwe pastoraat stelden, waar Taizé aan begon. Want deze eerste Europese Ontmoeting buiten Taizé was een mijlpaal, niet alleen omwille van de keuze om eens per jaar naar Europa te gaan, maar vanwege de wil om voortaan nauw samen te werken met de parochies. Later legde Broeder Roger uit: "In 1979, gezien het aantal jongeren, was het nodig het Jongerenconcilie tijdelijk op te schorten om nog niet een beweging meer op gang te brengen. We dachten: Laten we het Concilie een tijdje rusten, het herrijst wel op een dag."

De geopenbaarde "Akten" na de Ontmoeting van Parijs bevestigden de heroriëntering van de jongeren naar de parochies die omschreven worden als ‘brede plaatselijke gemeenschappen die de ‘voortzetting van Christus verzekeren’, ‘een concentraat van deze unieke communie die Kerk heet’. De jongeren werden aangespoord om de parochies te doen herleven.

Als weergave van deze oriëntatie verklaarde Mgr. Marty van zijn kant aangaande Parijs: "Elke inspanning om de hoofdstad te evangeliseren gebeurt via de parochie." De werken van Robert Pannet, priester van het bisdom Châlons-sur-Marne kenden toen een groot succes omdat ze pleitten voor een evaluatie van het pastoraat op de parochiegemeenschap.

Om deze nodige ‘verbouwing’ te begeleiden, deze ‘reanimatie van de plaatselijke gemeenschappen’, stelde Broeder Roger voor om een ‘simpel maar mooi gezamenlijk gebed, een meditatief en volksgebed waarin het Godsvolk zich herkent’ te verspreiden. Het model was dat van de gezangen van Taizé die na het Jongerenconcilie verspreid werden en die Broeder Roger voortaan aan alle parochies wilde voorstellen. Hij begreep het zinloze van een zekere liturgie die een door te creatief en te spontaan karakter zichzelf ontwaarde en uitdraaide op een zinloos gebed, en ook de ideologisering van sommige prekentoespraken: "Vele bejaarde mensen zijn bedroefd omdat de mystieke drijfveer uit de parochievieringen verdwenen is ten voordele van teveel uitleg. En vele jongeren kunnen moeilijk de vieringen verdragen waar het woord van enkelen teveel plaats inneemt."

Het werden dus de gezangen van Taizé, op de beroemde melodieën van Jacques Berthier, die aan de parochies werden voorgesteld, ‘gezangen die soms bestaan uit één enkele zin die oneindig herhaald wordt’. Een nota duidde: "De parochies die het wensen kunnen in Taizé goedkoop de bladen verkrijgen met enkele van deze meditatieve en volkse gezangen onder de vorm van ‘canons."

In feite werden gezangen en melodieën door vele parochies en religieuze gemeenschappen opgenomen. Door middel van vertalingen bereikte de invloed van Taizé op de katholieke liturgie stilaan alle werelddelen.

Vertaling: Broeder Joseph

15-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 9.2 Het jongerenconcilie
Hoofdstuk 9.2 Het jongerenconcilie

Katholieke communie en "dubbel toebehoren"

Enkele maanden na die afkondiging zette de prior van Taizé een volgende stap op zijn spirituele weg, misschien wel de belangrijkste en die lang voor velen onbekend bleef: hij vroeg om de katholieke Eucharistie te mogen nuttigen en bijgevolg communiceerde hij niet meer op het protestantse Avondmaal. Op 20 mei 1972 schreef Broeder Roger in zijn dagboek: "Waarom nog niet de katholieke eucharistie ontvangen? Ik denk dat alles daarvoor klaar is." In zijn latere geschriften [tenminste deze die tot heden gepubliceerd werden] kwam Broeder Roger daar nooit op terug.

Broeder François, nu een van de oudsten van Taizé, meent dat het onthaal van jongeren door Broeder Roger en zijn streven naar eenheid met Rome bij hem van eenzelfde wil getuigen om ‘eerste muren te overstijgen’: "In een zekere zin zijn die twee muren er maar een, opgetrokken door het onbegrip of de berusting in de feiten, of de onmogelijkheid om een overstijgen te bedenken."

Hoe dit belangrijk gebeuren uitleggen? Drie redenen schijnen zich op te dringen.

De eerste, de meest fundamentele, heeft te maken met de persoonlijke ontwikkeling van Broeder Rogers geloof. Indien hij na 1972 wilde communiceren aan de katholieke Eucharistie was dat in eerste instantie omdat hij geen voldoening vond in het protestantse Avondmaal. We kunnen ons herinneren dat hij zich in zijn kinderjaren aangetrokken voelde door het tabernakel van de katholieke kerken, door de ‘echte aanwezigheid’ van Christus die zich verlengt na de consecratie van de hosties onder de mis.

In het protestantisme zijn de theologische strekkingen zeer breed: Luther beweert dat Christus aanwezig is in het brood en de wijn tijdens het Avondmaal [in, cum en sub: 'in, met en onder'], Calvijn legt de nadruk op de spirituele aanwezigheid van Christus waarmee de gelovige zich kan verenigen, terwijl voor Zwingli Christus aanwezig is in de harten maar niet in de gedaanten. In de protestantse tempels is er geen eucharistische voorraad en geen cultus van de Eucharistie.

In Taizé was de bevraging rond Christus’ aanwezigheid in de Eucharistie permanent en de werkzaamheden van Max Thurian ... vanaf zijn eerste boek ... bewijzen dat. In de kerk van de Verzoening werd het niet aan de gelovigen uitgedeelde eucharistisch brood op een klein altaar bewaard om in de volgende viering te worden uitgedeeld. In mei 1969 vertrouwde Broeder Roger aan zijn dagboek toe: "Nu bevind ik me dikwijls in de kleine Romaanse kerk bij de eucharistische voorraad. Die plaats is bewoond. Het geloof van de katholieke Kerk getuigt er sinds de eerste eeuwen van."

"Hoe komt het dat ik niet bij de voorraad eucharistisch brood dat we bewaren op het kleine altaar na onze eucharistie in Taizé ga zitten? Is het omdat het geloof van onze oorspronkelijke Kerken niet door de eeuwen bevestigd is?"

Op 29 april 1970, ter gelegenheid van een bezoek van pater Voillaume, stichter van de Kleine Broeders van Jezus, noteerde Broeder Roger in zijn dagboek een verrassende gebeurtenis: "We zijn beide in de Romaanse kerk gegaan in aanwezigheid van de eucharistische voorraad. Mag ik het schrijven? Ik wil geen wonderen die me overstijgen en zie, een inwendig en uitwendig licht vervulde de ruimte. Ik bleef er niet, stond op, zo bang ben ik God op de proef te stellen."

De prior pleitte al meerdere jaren opdat de katholieke Kerk niet katholieken zou toelaten tot de communie in de mis, tenminste degenen die "zoeken naar de werkelijkheid van Christus aanwezigheid in de eucharistie."

Zijn nuttigen van de katholieke Eucharistie vanaf 1972 komt dus over als een uitgangspunt van een persoonlijke evolutie die hem bracht tot het volledig delen van het katholiek geloof in de ware aanwezigheid van Jezus.

Een tweede reden is de kerkelijke context. In maart 1972, in Taizé zelf, publiceerde de groep van Dombes een tekst: Vers une même foi eucharistique? [Naar eenzelfde eucharistisch geloof?] Dit ‘Dogmatisch akkoord over de Eucharistie’, een vrucht van lange jaren denkwerk, werd in september 1971 ondertekend door veertien protestantse dominees [waaronder Max Thurian] en achttien katholieke priesters. Het akkoord ging over "de ware, levende en agerende aanwezigheid van Christus" in het sacrament van de Eucharistie en besloot: "We denken dat de toegang tot de communie niet meer hoeft geweigerd, om redenen van eucharistisch geloof,"aan christenen van een ander belijdenis die de hierboven aangehaalde overtuiging toetreden."

Ondanks veel kritiek kreeg het document van Dombes veel weerga. De publicatie kwam juist voor deze van een Roomse ‘Instructie’ over de toegang tot de Eucharistie van niet katholieken. Dit samenvallen was geen toeval. De ‘Instructie’ verbreedde de mogelijkheden tot toetreden van protestanten tot de katholieke Eucharistie en liet een marge door de lokale bisschop te onderscheiden.

Tenslotte moet er meer een conjuncturele reden vermeld worden. De eerste katholieke Broeder die in 1969 toetrad tot de Gemeenschap ging zijn eeuwige verbintenis uitspreken. Voor de prior van Taizé was het ‘ondenkbaar niet aan dezelfde eucharistische tafel te communiceren’. De eerste katholieke communie van Broeder Roger vond plaats op 8 september 1972, niet in Taizé, maar in de kapel van het bisdom in Autun. De Gemeenschap werd ingelicht over de viering en het nieuws verspreidde zich discreet onder de familieleden. Broeder Roger zelf heeft het verteld aan verschillende mensen, onder andere aan Mgr. Séguy, bisschop van Autun van 1987 tot 2006 die bevestigde: "Door mijn voorganger Mgr. Le Bourgeois en mijzelf heb ik het gesproken getuigenis gekregen van dit toetreden tot het katholiek geloof vergezeld van de communie in de kapel van het bisdom in Autun."

De prior van Taizé die steeds zijn verbintenissen, initiatieven et stappen bekend maakte via mededelingen, verklaringen of bijdragen, zei niets in het openbaar over die viering en de nieuwe stap die hij persoonlijk zette naar zijn vereniging met de katholieke Kerk. Daar het om een individuele stap ging die zijn intiemste geloof betrof, wilde hij er geen openbare gebeurtenis van maken en een nieuwe tegenspraak bevorderen. De keuze van Broeder Roger werd zo goed geheim gehouden dat tweeëndertig jaar later op de uitvaartliturgie van Johannes Paulus II op 8 april 2005, toen kardinaal Ratzinger voor de camera’s van de hele wereld de communie uitreikte aan Broeder Roger en velen, ook aanwezige kardinalen en bisschoppen, verwonderd, zo niet versteld waren. Was de prior van Taizé katholiek geworden? De ondervraagde kardinaal Kasper, voorzitter van de pontificale Raad voor de promotie van de eenheid der christenen, antwoordde: "Broeder Roger is formeel katholiek." Is dit bijvoeglijk naamwoord wel gepast in 1972? Het is een moeilijke kwestie omdat het gedrag van Broeder Roger ‘progressief en toch geheel nieuw is’. Was het een bekering tot het katholiek geloof? Het woord ‘bekering’ wordt door velen verworpen, door de Gemeenschap van Taizé zelf en door vele aanhangers van de oecumene. Integendeel kan gezegd dat Broeder Roger wou aantonen dat hij volledig het katholiek geloof in de Eucharistie deelde en dat hij het protestantse Avondmaal onvoldoende oordeelde. In een vergadering die later doorging in Rome over dit onderwerp legde de bisschop van Autun uit dat dit niet geïmproviseerd was en dat de viering van 8 september door een diepgaande dialoog, die hij met de prior van Taizé had, werd voorafgegaan.

"1. Er bestaat tussen de Gemeenschap van Taizé en de katholieke Kerk een waar gezamenlijk geloof in de Eucharistie. We hadden er de formulering in de tekst van Dombes gemediteerd.

2. We dachten dat er een ware spirituele noodzaak [onderstreept in de tekst] bestond, want Broeder Roger en meerdere van zijn Broeders vinden in hun Kerken niet meer de volheid van de Eucharistie.

3. Dit gedrag werd ingegeven door de drang naar Eenheid waarvan de Eucharistie een middel is en vol respect voor het ‘ministerie van Petrus’ zo dikwijls herhaald door de prior."

Op de vooravond werden de jaarlijks samengekomen dominees met katholieke theologen in Dombes voor het eerst uitgenodigd te communiceren tot de katholieke Eucharistie. Een getuige vertelde: Meteen stond één, dan een tweede, dan een derde protestant op om te zeggen dat ze niet naar voor konden treden vanwege de situatie in hun Kerk. Dan stond Max Thurian op: "We wachten al dertig jaar op de toelating, ik zal communiceren." Op 7 september, de gekozen datum om die ‘open’ Eucharistie te vieren, communiceerden zestien op twintig dominees. "Na de mis op het kerkplein weenden allen en vielen elkaar in de armen."

Voor een voldongen feit gesteld, protesteerde Rome. De eucharistische gastvrijheid hield op en later, vanaf 1977, zal Mgr. Dupanloup, bisschop van Belley, de intercommunie toelaten, zijnde de communie van priesters en katholieke monniken aan het protestantse Avondmaal ["discrete wederkerigheid onder de verantwoordelijkheid van ieder volgens zijn geweten," duidde pater Etienne Goutagny].

Het "dubbel toebehoren"

Meer en meer inds 1970 leidde Broeder Roger grote bijeenkomsten in het buitenland of nam hij deel aan vergaderingen, door anderen bijeengeroepen. Op zondag 5 november 1972 in Firenze, op uitnodiging van de beweging Mani Tese [‘Gespreide handen’], een Italiaanse organisatie ten voordele van de Derde Wereld, nam hij het woord voor vijftig duizend jongeren naast Dom Helder Camara en Raoul Follereau.

Dertien dagen later was hij onder de genodigden van de nationale Raad van Britse Kerken op initiatief van Dr. Ramsey, aartsbisschop van Canterbury en primaat van de anglicaanse Kerk. Broeder Roger aanzag hem als een dappere Kerkleider: "Ik heb begrepen dat ik voor een man stond die bekwaam was over de wallen van het paleis van Lambeth te springen, zijn luxegevangenis zoals Johannes XXIII zei over het Vaticaan." Op 18 november ontmoette Broeder Roger in de kathedraal van Sint-Paulus meerdere duizenden jonge Engelsen afkomstig uit heel Engeland. Wederkerig werd kort nadien aartsbisschop Ramsey in Taizé ontvangen.

Tijdens zijn jaarlijks bezoek in Rome ontmoette broeder Roger andermaal Paulus VI. Hij wou ‘enkele karakteristieke strekkingen van het geweten van de huidige jonge generaties uitleggen. Mijn vraag: hoe deze strekkingen niet verwerpen maar meedragen?’

In januari 1973, voor de "Week van de Eenheid," ging de prior naar Parijs in de kerk van Saint-Ignace waar drieduizend jongeren uit de hoofdstad en de provincie verzameld waren voor een nacht in gebed. Het was in Frankrijk de eerste bijeenkomst buiten Taizé door de Gemeenschap opgezet. In maart daarop werd Broeder Roger ontvangen op de permanente Raad van het Franse episcopaat om het aankomende Jongerenconcilie voor te stellen.

Het "dubbel toebehoren"

In die tijd volgde bijna de ganse Gemeenschap haar stichter bij het nuttigen van de katholieke communie. Eens te meer werd het stilzwijgen bewaard en, zoals voor de communie van Broeder Roger, werd de pers er buiten gehouden. Mgr. Le Bourgeois aanvaardde om naar Taizé te komen in februari 1973 om te mis op te dragen en de katholieke communie uit te reiken aan de broeders ‘die het zouden wensen’. Maar ‘op het laatste ogenblik kwam een telefoontje van kardinaal Willebrands’, voorzitter van het Secretariaat voor Eenheid der christenen, om de viering niet te laten doorgaan. "Nochtans, zou hij zeggen, meer en meer overtuigd dat ik ongelijk had dit uit te stellen, draag ik in maart 1973 de mis op in Taizé en de meerderheid van de Gemeenschap communiceert." Dit tweede initiatief van de bisschop van Autun kwam in Rome over als een "soort misbruik van de interpretatie van de officiële teksten over eucharistische gastvrijheid." Hij moest zich in Rome gaan verantwoorden.

Broeder Roger kon voortaan de positie van Taizé beschrijven als deze van een ‘dubbel toebehoren’: "Als zonen van twee families zijn we erfgenamen van een vier eeuwen oude echtscheiding. We willen de familie van onze vaders, de Kerken van de Hervorming, met de familie van onze moeders, onze Moederkerk, de katholieke Kerk verzoenen [...] zelfs met een zicht op een universele communie, we kunnen niet breken met onze oorspronkelijke communie. [...] Zal de bisschop van Rome, in zijn ministerie van eenheid, durven een ‘dubbel toebehoren’ aan te bevelen, zonder in te geven dat iemand het geloof van zijn voorvaderen moet verloochenen?"

De bijdrage ging niet onopgemerkt voorbij. Henri Fesquet in Le Monde sprak van ‘een gedurfde ingeving’. Maar de kritiek luwde niet.

Een "pelgrimerende Kerk"

Een indrukwekkend spektakel bracht die uitsluitend mannelijke menigte van tweehonderd vijftigduizend pelgrims. Daarna trok de prior naar het middelpunt van het Poolse geloof en nagedachtenis: Czestochowa en Auschwitz. Hij ontmoette groepen jongeren in Krakau en Warschau. Aan dit eerste verblijf hield hij een grote liefde voor Polen over en kwam er later meermaals terug.

1973 eindigde met een triestige noot: de dierbare moeder van de stichter van Taizé stierf op vierennegentig jaar. Sinds vijftien jaar bij haar dochter Geneviève, betrok Amélie Schutz-Marsauche een bijzondere plaats in Taizé. Alle hoogstaande bezoekers van de Gemeenschap waren door Broeder Roger uitgenodigd om haar een bezoek te brengen.

De ‘Manoir’ waar ze woonde was als ‘een betoverde wereld’ herinnerde zich een huisvriend van toen, ‘een stukje Zwitserland in Bourgondië’. De grote schouw, de mooie XVIIe eeuwse meubels, de klavecimbel et de boeken schepten een atmosfeer buiten de tijd. Er werd gefluisterd, vredevol, wat anekdotes en herinneringen niet uitsloot. Onveranderd om 17 uur kwamen enkele Broeders vergezeld van andere weinige huisvrienden naar deze intimiteit om de thee te gebruiken. Liefdevol werd ze ‘Grand-Maman’ genoemd. Broeder Roger kwam iedere avond, min of meer lang, hetgeen sommige Broeders verbaasde. Een Zuster van Grandchamp haalde de moeder van Broeder Roger zo aan: "[Ze was] altijd gastvrij. Haar goedheid tegenover iedereen was grenzeloos. Ze is vredevol heengegaan." Op 4 december schreef hij met schroom in zijn dagboek: "Al sinds enkele dagen baatte niets meer voor moeder, ze at niet meer. Deze morgen, om iedereen gerust te stellen, zei ze aan Ghislain: ‘Het leven is mooi’ en voegde er aan toe: ‘Laten we ons verheugen’. Deze namiddag prevelde ze nogmaals: ‘Het leven is mooi.’ Daarna, meermaals: ‘Jezus, het is mooi.’ Dit waren haar laatste woorden. Om 20 uur, terwijl we in de kerk verbleven voor het gezamenlijk gebed, trad ze toe tot de eeuwigheid van Christus. Ze is zacht ingeslapen, haar adem is gewoon vertraagd."

De uitvaart van Amélie Schutz-Marsauche werd in de kerk van de Verzoening gevierd en ze werd begraven op het kleine kerkhof rond de oude Romaanse kerk, naast de oudste Broeders. Op haar zwart stenen graf, zonder kruis, liet haar zoon haar naam, haar levensdata en een waarlijk uit Taizé geïnspireerd opschrift graveren: Christus komt een feest aankondigen in het intiemste van de mens.

Tussen de talrijke brieven die de prior ontving kwam die van pater de Lubac die, aan zijn deelneming, enkele regels toevoegde om zijn onrust uit te drukken over het Jongerenconcilie in voorbereiding. Broeder Roger stelde zijn correspondent meteen gerust: "Ik weet niet waarom die onrust. Misschien de gepolitiseerde opmerkingen van een of ander jongere. Wees verzekerd dat we er zijn en waken. Nooit zoals tijdens deze winter, waar jongeren van Noord en Zuid nog toestromen, zijn we zo met het belangrijkste bezig geweest. En ze zijn veeleisend in hun herbronning en hun gebed."

Tijdens de voorbereiding van het Jongerenconcilie werd het statuut van de Gemeenschap van Taizé druk besproken in Rome. Na de initiatieven van Mgr. Le Bourgeois in september 1972 en maart 1973 had Mgr. Hamer, in functie bij het Secretariaat voor Eenheid der christenen, een driedaags officieus bezoek aan Taizé gebracht. Hij kon concreet enkele problemen rond de communie opmerken: ‘de eucharistische gastvrijheid’ aan alle Broeders die er om vroegen verleend en een intercommunie die nogal breed werd toegepast tijdens de jongerenbijeenkomsten. Dominicaan en thomist [hij werd weldra secretaris van de Congregatie voor het geloof] wou hij niet dat de voorschriften door de "Instructie" van mei 1972 geregeld, aangaande de communie door niet katholieken, overschreden werden. Mgr. Le Bourgeois had daarover een bredere opvatting en vroeg dat die kwestie in Rome behandeld werd.

Dit bezoek van Mgr. Hamer en de vergadering in Rome werden niet door de pers aangehaald en Taizé heeft er nooit over gesproken. Nochtans liet Mgr. Le Bourgeois een onuitgegeven verslag na over die ontmoeting. Deze vond plaats op 14 februari 1974 op de zetel van de Congregatie voor het Geloof. Buiten Mgr. Hamer en de bisschop van Autun namen er drie kardinalen aan deel: Seper, prefect van de Congregatie voor het Geloof, Garrone, prefect van de Congregatie voor de katholieke Opvoeding en Willebrands, voorzitter van het Secretariaat voor eenheid der christenen. De vertegenwoordiger in Rome van de prior van Taizé, Max Thurian, werd niet op die vergadering uitgenodigd.

Mgr. Le Bourgeois herinnerde aan de initiatieven die hij had ondernomen en zette de ‘argumenten’ uiteen die zijn ‘beslissingen’ ondersteunden. Het daaropvolgende debat begon over de kwestie van het ‘dubbele toebehoren’. Kardinaal Willebrands meende: ‘Die kwestie dient uitgeklaard’, en voegde eraan toe dat ‘ze als voorlopige maar niet definitieve oplossing kan aanvaard worden’. Mgr. Hamer van zijn kant drukte de wens uit ‘dat Taizé zich eindelijk rekenschap moet geven van een soort misbruik bij de interpretatie van de openbare teksten over eucharistische gastvrijheid.’ Hij wenste dat deze praktijk ophield en dat ‘de dingen naar het oorspronkelijke terugkeerden’. Mgr. Le Bourgeois verzette zich daar kordaat tegen: ‘Dat is tegenstrijdig met mijn geweten en ik zal niets in die zin ondernemen. Als een terugkeer naar het verleden gewenst is, neem daar dan zelf de verantwoordelijkheid voor en zeg het zelf aan de Gemeenschap.’

Er kwam geen ‘terugkeer naar het verleden’. Een andere bijeenkomst in Taizé in april maakte een nieuwe gedachtewisselingen over dit onderwerp mogelijk en er werd overeengekomen dat een ‘herhaling van de tuchtregel van de Kerken’ aangaande de eucharistische communie zou worden uitgehangen in verschillende talen bij de ingang van de kerk van de Verzoening om zo de wilde intercommunie bij verzamelingen te mijden.

Meerdere jaren later was Mgr. Le Bourgeois blij dat de prakrijk niet was verdwenen: "In Taizé zie ik jongeren onverschillig het heilig Avondmaal of de mis bijwonen en er communicere. Ik durf beweren dat hun handelen de Eenheid een dienst bewijst! Integendeel van wat beweerd wordt zijn ze ingelicht over de aard van de viering, meestal katholiek, soms protestants, we herinneren hen de houding van de Kerken en vragen hen te handelen volgens hun geweten. Deze spontane deelname van jongeren aan een viering van een andere Kerk dan de hunne kan een teken zijn dat de Geest de zaken doet vorderen. Ik zeg dat discreet om niet verkeerd begrepen te worden, en nederig want we staan voor het mysterie..."

In de lente van 1974 kreeg Broeder Roger voor het eerst een officiële erkenning: de prijs Templeton. In 1966 had hij het Erelegioen geweigerd: "Het is niet mogelijk vandaag dat kerkelijke mensen hun dienst van God aanvullen met eretitels. Ze kunnen niet meer aanvaarden dat een eer verbonden is aan hun pastoraat." Waarom acht jaar later een andere herkenning aanvaarden? Enerzijds was de prijs Templeton, een jaar eerder opgericht, aanzien als de ‘Nobelprijs van de godsdienst’. De twaalfledige jury die hem uitreikte was verscheiden: naast de voorzitter van het Internationaal Hof van Den Haag waren er twee anglicanen, een jood, een moslim, twee presbyterianen, een boeddhist en Eugen Carson Blake, oud-secretaris generaal van de COE. Dit religieus eclectisme stond de prior van Taizé wel aan.

Anderzijds was de eerste laureaat Moeder Teresa geweest in 1973. Broeder Roger kende haar nog niet, maar sommige Broeders van de Gemeenschap waren sinds enkele maanden in Calcutta om in de ‘crepeerhokken’ te werken. Hij dacht dat, indien Moeder Teresa deze prijs had aanvaard, hij dat ook mocht.

Uiteindelijk, een meer fundamentele reden, was 1966 voor Broeder Roger een psychologisch moeilijke doorsteek geweest en hij had een nieuw elan nodig. In 1974 had hij het zelfvertrouwen herwonnen. Eerbetuigingen en herkenningen aanvaarden is een teken van zelfaanvaarding.

De Prijs die de prior bekroonde voor ‘zijn werk onder de jongeren doorheen de wereld en voor zijn inzet naar vernieuwing en verzoening’ werd hem in Londen uitgereikt op 10 april 1974 door prins Filip van Edimburg op het stadhuis van Londen. De prior deelde de 34 000 pond sterling uit aan verschillende groepen jongeren die ‘zich inzetten op de weg van de strijd en de contemplatie’ in Engeland, Noord Ierland en verschillende landen van het zuidelijk halfrond. In de korte toespraak die hij daar hield herhaalde hij ‘zijn vertrouwen in de jonge generaties, [zijn] vertrouwen in de jongeren.’ Hij plaatste veel hoop in hen: "Ze trekken sporen, werpen barelen omver, openen doorgangen om het Godsvolk mee te trekken." Maar hij vergat de andere niet: "Sommige ouderen veroordelen onherroepelijk de jongeren. En ook jongeren verwerpen de oudere generaties. Maar de breuk tussen generaties staats haaks op de universele zin. Elk heeft er alles bij te verliezen: de jongeren omdat ze een menselijk en spiritueel experiment ontzegd wordt en de ouderen omdat ze in een positie verdrongen worden waar hen alleen nog rest op hun eigen dood te wachten."

Begin mei ging Broeder Roger naar Rome waar hij een audiëntie bij Paulus VI had verkregen. Onder de onderwerpen was er sprake van het nakende concilie en de paus aanvaarde er kardinaal Willebrands naartoe te sturen.

Het avontuur van het Jongerenconcilie

In augustus daaropvolgend, vijftien dagen voor de opening, verscheen er een uitgebreid kritisch artikel over Taizé en het Jongerenconcilie in een van de belangrijkste katholieke informatietijdschriften van toen. Het kwam van een jonge journalist, Jean-Claude Grenier, die in het Vormingscentrum voor Journalisten [CFJ] een eindschrift daarover had voorbereid. Dit eindschrift werd een boek, het eerste dat kritiek gaf op Taizé en haar stichter. Het zijn niet alleen de strekkingen en de posities van Taizé die in vraag worden gesteld, maar ook de handelswijzen en de persoonlijkheid zelf van Broeder Roger. Jean-Claude Grenier trachtte te bewijzen dat het Jongerenconcilie, na zoveel jaren voorbereiding, het eindresultaat was van een ‘duidelijke organisatie’: "De ‘beweging’ is niet zo spontaan als wel lijkt, de geestdrift van de jongeren is in banen geleid, georiënteerd, alvast discreet maar met zekerheid." Broeder Roger, duidde hij door naar zijn dagboek te verwijzen, ‘legt’ aan de jongeren zijn gedachten, zijn opvattingen en zijn woordenschat op, met de kunst hen te doen geloven dat ze niet ‘draadloos bestuurd’ worden. Daarop stelde Jean-Claude Grenier zich vragen over de personaliteit van Broeder Roger: "In Taizé bekijkt iedereen dit broze schepsel met doorschijnende huid. Onder de diensten raakt de doffe, bijna onhoorbare stem van Broeder Roger het hart. Zijn blik heeft iets magnetisch. Hij kan de menigte galvaniseren. Ondanks dat, of juist daardoor wordt de personaliteit van de prior nogal in vraag gesteld. Sommigen verwijten hem zijn sektarisme, zijn uitgesproken drang naar gezag, zijn aanleg voor toneel, een gevoeligheid die naar overgevoeligheid overhelt."

Hubert Beuve-Méry, nochtans sinds lang een vriend van Taizé en die bij Broeder Roger een discrete vertrouweling had gevonden, maakte even later gewag van de kritiek die sommige journalisten en waarnemers uitten: "Met reden hebben ze min of meer indiscrete en provocerende vragen vermenigvuldigd rond de personaliteit van Broeder Roger, de herkomst en de motivatie van de deelnemers, de middelen en doelstellingen van het Jongerenconcilie. Zijn we, vroegen ze zich af, bij een moderne profeet, een apostel met charismatische invloed, een nieuwe Sint Franciscus, zanger van de natuur, vriend van kinderen en vogels, of simpelweg een zeker fascinerende personaliteit die te deskundig omgaat met symbolen, formules en alle gevoelige snaren..." Integendeel, tot Jean-Claude Grenier dacht Hubert Beuve-Méry dat de personaliteit van de prior van Taizé met haar diepgang en echtheid zijn enkele kleine grillen en gebreken die bij elke stichter voorkwamen, oversteeg. Hij oordeelde dat zijn werk en zijn traject waar hij de Kerk en de jongeren trachtte mee te trekken uitzonderlijk genoeg waren om niet onder menselijke onvolmaaktheden te sneuvelen.

Ondanks alles begon eindelijk het Jongerenconcilie op 30 augustus. De pers maakte er uitgebreid verslag over: een vijftigtal bijdragen verschenen. Meerdere dagbladen hadden ‘speciale verslaggevers’. Een onder hen beschreef de perfecte organisatie van de bijeenkomst, vanaf het begin: "Daar er minstens vijftig duizend man verwacht wordt en om de nodige rust voor gebed en een ware ontmoeting te bekomen [...] kan alleen te voet het jongerenconcilie vervoegd worden [...] houdt een onthaalploeg ons tegen. De ervaring van een gewoon maar broederlijk leven begint, de zone van het Concilie gaat open. We krijgen een beker siroop aangeboden, een brede glimlach, een boekje voor de bedenkingen, persoonlijk of in groep en tenslotte een plan van het grondgebied."

In een veld van vijfentwintig hectare aan de voet van de heuvel gelegen [plaats in het kadaster beschreven onder de poëtische naam van ‘Palais Grillon’] stonden dertig grote zeilen tenten die als centraal punt zouden fungeren voor de dertig ‘kwartieren’ met ontelbare tenten van de jonge kampeerders. Tegenover de kerk van de Verzoening, die dus verlengd was met een immense ronde tent stonden andere reusachtige zeilen circustenten aan de overkant van de weg. Bedoeld voor de vieringen stonden er vijf in stervorm rond een zesde, kleinere, waarin een verhoog als koor diende. Alle tenten waren voorzien van geluidsinstallaties die simultane vertaling in vijf talen toelieten. Tussen vijfendertig en veertig duizend jongeren uit meer dan honderd landen waren aanwezig op de lang verwachte afspraak.

Een van de speciale verslaggevers van Le Monde steekt niet weg dat hij verrast is: "Zou het ‘Taizé-Barnum’ zijn’, want we zien hier alleen maar veelkleurige circustenten? Of een legerkamp in de woestijn vanwege de bijna militaire schikking van de maraboetenten? Laten we dit manke vergelijk terzijde, het randverschijnsel niet met het verschijnsel vermengen, het stoffelijke en het spirituele niet doorheen halen. Taizé is niet het Woodstock van een christendom ‘à la pop’, noch de Larzac van eender welke anti-institutionele Kerk, noch het Avignon van een raadselachtige ‘off’ godsdienst. Niets daarvan, ook niet van een geloofskermis zoals er zijn voor het oud ijzer, de look of de hesp [...] In een panoramisch zicht ontdekt men een zacht glooiend landschap, afgewisseld met heuvels en dalen, bosjes en ingesloten velden waar, achter okerkleurige stenen muren, de witte ossen hun leven slijten als rasdieren van Charolais. De schoonheid van de plek, die volle stilheid die ze uitstraalt en die, onmiddellijk de nieuwkomer overvalt, zijn waarschijnlijk fundamenteel. Taizé is geen oud ijzer, Taizé in geen betoon ... Taizé is schoonheid, stilte, platteland."

Er waren vijf kardinalen aanwezig, acht Franse en vreemde bisschoppen, de nieuwe secretaris generaal van de COE [Philip Potter], vertegenwoordigers van de orthodoxe, anglicaanse en protestantse Kerken. Paulus VI had een boodschap gestuurd die gelezen werd door kardinaal Willebrands. Voor het eerst, naar het schijnt, had Broeder Roger een beroepsfotograaf opgeroepen om de gebeurtenis op te nemen. Het ging om Hans Lanchmann, een Duitser. Hij verkocht, in samenspraak met de Gemeenschap, zijn foto’s aan de persorganen die interesse hadden. In de daaropvolgende jaren vergezelde hij Broeder Roger op meerdere van zijn verre reizen.

Na een zo lange voorbereiding [vier en een half jaar] was het conciliair gebeuren eerder kort: amper vier dagen. Er waren twee periodes van uitwisselen in kleine groepjes in de ‘kwartieren’ en vier grote voltallige vieringen. Deze laatste [die soms twee uren duurden] wisselden gebed, gezang, muziek en getuigenissen van jongeren uit verschillende werelddelen af. Zoals een deelnemer het voldaan onderstreepte, namelijk kardinaal Gouyon, was er ‘zelfs geen gezamenlijke Eucharistie om de dubbelzinnige intercommunie te vermijden.’ Maar, in feite, bleven communiebanken, katholieke en protestantse vele uren bereikbaar en ‘ter beschikking’ van degenen die wilden communiceren...

Tijdens de viering van zaterdagnamiddag, rond het thema ‘Arme mensen, onderdrukte mensen’, nam Broeder Roger het woord voor een onverwachte aankondiging, ‘handig uitgebaat’ zou een jezuïet ter plaatse zeggen: "Ik zal naar Chili gaan om te luisteren, te bidden, trachten te begrijpen." Chili had het jaar voordien een staatsgreep ondergaan die de socialistische regering van Salvador Allende had omver geworpen en generaal Pinochet aan de macht gebracht. Er waren honderden slachtoffers en talrijke aanhoudingen. De ‘Chileense dictatuur’ werd symbool van de ‘verdrukking’ die in Taizé en elders werd aangeklaagd. De onverwachte aankondiging van Broeder Roger werd op enorm applaus onthaald. Het was ‘het markante feit van het weekeinde’ schreven sommige kranten.

In de nacht van zaterdag op zondag vonden drie verscheidene eucharistievieringen plaats [katholiek, protestants en orthodox]. Op de zondag, de eerste dag van de bijeenkomst, tijdens het morgengebed, kwam een jonge Congolees de ‘Brief aan het Godsvolk’ voorlezen. Opgesteld door een ploeg jongeren uit verschillende werelddelen, had ze een aanvallende toon: de Kerk was geroepen om "te verzaken aan de machtmiddelen, aan het compromitterend gedrag met de macht," om "zaad van een klasseloze maatschappij" te worden [...] zonder overmacht van de ene over de andere mens... De jongeren werden aangespoord om te ‘verzaken aan voorrechten’ en ‘hun leven te geven voor een verborgen gebed’. Een priester sprak sommige twijfels uit over het plotse enthousiasme van de jongeren bij dit lezen: "een gegalvaniseerde menigte door de muziek, het gezang, haar eigen warmte, het eerste applaus. Een brief door een groepje opgesteld en gelezen als een orakel. Zonder een tijd van stilte en bedenken keurt men een woordenschat goed die ontroert. Is dit een echte verbintenis of een onredelijke toestemming?"

De prior zelf las dan een eigen tekst, ‘Vivre l’inespéré’ [Het onverhoopte beleven] en werd het uitgedeeld bij buitengaan aan alle deelnemers. Zijn beleidspedagogie getrouw, die hij gebruikte van bij de aankondiging van het Jongerenconcilie, vermenigvuldigde Broeder Roger de spirituele raadgevingen, niet onder didactische of opgelegde vorm, maar als een gesprek van hart tot hart dat uitmondde in een gebed.

Ontstaan van de gezangen van Taizé

Na die bijeenkomst en zoals gewoonlijk, nadat een lang voorbereid doel bereikt werd, was Broeder Roger ontevreden over het bereikte resultaat. Hij bekende dat maar eens: "Ik had de indruk dat er meer mist dan licht in de tenten hing. Een ongewoon aantal deelnemers, het feit dat een bijzondere muziek voor die gelegenheid werd voorbereid, dat alles zorgde er voor dat ons gebed brutaal veranderd werd. Als het gebed moeilijk wordt in dergelijke verzameling komt dat over als een falen. Dat raakte ons."

Broeder Roger legde de kwestie voor aan de componist Jacques Berthier. Als organist in de kerk van Saint-Ignace-de-Loyola in Parijs had hij vroeger al klassieke stukken voor de misvieringen van Taizé gecomponeerd. Nu moesten er nieuwe vormen van uitdrukking gevonden worden die de deelname van de jongeren aan gebed en gemeenschapsmis konden bevorderen. Hij werkte samen met een Broeder van de Gemeenschap, Broeder Robert, die de teksten vond of opstelde en waarop Berthier muziek zette. Op een dag dat Broeder Robert met succes een Latijns canon van Praetorius, Cantate Domino door de jongeren deed zingen, vroeg hij Berthier er andere te componeren vanuit traditionele Latijnse gezangen: het Magnificat, het Christus vincit... Daarna evolueerde de vorm: "We waren vertrokken met het idee van canons, zei Berthier, dat scheen het gemakkelijkst. Daarop dacht ik: wanneer je een gezongen canon hoort gaat het in feite om een vervolg van vier harmonische akkoorden, wat uiteindelijk saai wordt. Ik dacht dat het misschien beter was om wat ik ostinatos noem te maken, namelijk korte zinnen van acht maten en steeds in het Latijn. Dat geeft al wat meer muzikale mogelijkheden. Het ostinato van acht maten die steeds herhaald worden liet toe om solisten in superpositie te laten horen die diversiteit en melodische nieuwigheden meebrachten."

Deze muzikale vorm drong zich op in de tientallen gezangen die Jacques Berthier bijna twintig jaar lang tot aan zijn dood componeerde. Deze tegelijk bezinnende en terugkerende gezangen, steeds herkenbaar door hun simpele melodie, kort maar herneembaar tot in het oneindige, bleken volkomen aangepast voor grote menigten: De canons, de ostinatos, de zich herhalende gezangen passen in onze context want ze overwinnen het taalprobleem, ontleedde dertig jaar later een Broeder. De enkele woorden van een lied worden vlug onthouden, wat de deelname van allen toelaat in eender welke taal.

"Als de melodieën die we bevoorrecht hebben simpel zijn hebben ze ook een bezinnend karakter. Dat strookt met onze wil. Het gemeenschapsgebed in Taizé moet geen plaats van vervoering zijn, maar jongeren toelaten God te zoeken en vooral Hem verder zoeken eens ze Taizé verlaten hebben. [...] De herhaling van enkele woorden verinnerlijkt een tekst, bevrijdt het verstand, en beetje bij beetje sijpelt de gezongen geloofswaarheid in het hart.

Voor zij of hij die een gejaagd leven leiden kan de dikwijls moeilijke ingetogenheid vergemakkelijkt worden door de herhaling van enkele woorden.

"De schoonheid van de zang heeft ertoe bijgedragen dat duizenden jongeren het gebed ontdekt hebben en er een plaats in hun leven aan hebben gegeven. Meestal zijn de jongeren verrast te ontdekken dat ze graag bidden."

Een maand voor de opening van het Jongerenconcilie had de KAJ [Katholieke Arbeiders jeugd] een grote nationale bijeenkomst opgezet in het Tentoonstellingspark van Parijs onder de naam "Doel 1974." Veertig duizend jongeren kwamen samen van 29 juni tot 1 juli. Taizé was dus niet de enige die toen de jeugd aantrok. Maar de verschillen waren wel duidelijk. Georges Marchais, secretaris generaal van Parti communiste, was onder de genodigden van "Doel 1974." De politisering van de KAJ en zijn linkse inzet onderscheidden hem van de voorrang gegeven in Taizé aan de innerlijkheid van de bijeenkomsten.

De CSJ [Christelijke Studenten Jeugd] Op haar beurt wenste afstand te nemen van Taizé. In een toen aangenomen verslag door de nationale Raad meende de CSJ: "Taizé is ontegensprekelijk een nieuwe plek, een hoopvolle plek in verband met een vervelende Kerk. Wat vooral aantrekt is het onthaal van nieuwe vormen van uitdrukking en verzameling die meteen het leven veranderen. Maar staat dat niet naast een traditionele gedachtegang over geloof? Gaat het niet eerst over innerlijkheid die leidt naar sociale of liefdadige inzet in plaats van naar een serieuze politieke ontleding van de menselijke conflicten?"

In feite verweet men Taizé niet politiek genoeg ingesteld te zijn. Inderdaad had Broeder Roger het Jongerenconcilie beschreven als een "stroom die zich uitstrekt, als een stof die geweven wordt" en hij bevestigde: "Het zal niet trekken op de gewone structuur van samenkomsten met hun stemmingen, amendementen, commissies en vertegenwoordigingen."

Dergelijke spirituele mobilisatie leidde tot buiten de gewone sfeer van de Kerken. Enkele maanden na de opening van het Jongerenconcilie reikten de boekhandelaars en uitgevers, verzameld in de Boekenbeurs van Frankfurt, op 13 oktober de Vredesprijs uit aan Broeder Roger, omdat hij ‘aan de jongeren van alle slag, geloof en ideologie een weg toont om zin aan hun schijnbaar hopeloos bestaan te geven’. De viering vond plaats in de Sint-Paulus kerk van Frankfurt, in het bijzijn van Walter Scheel, de president van de Federale Republiek Duitsland. In plaats van een danktoespraak te houden voor al deze prominenten van de uitgeverij, de pers en de politiek, stelde de prior van Taizé voor om in dialoog te treden met de jongeren.

Het was geen improvisatie. Zijn vier gesprekspartners [een Indiaan, twee Duitsers en een Amerikaan] waren huisvrienden van Taizé en hun antwoorden, zowel als de vragen van Broeder Roger, waren zorgvuldig voorbereid. De prior van Taizé haalde, onder andere, de hulp door Taizé verleend aan de Duitse krijgsgevangenen in 1945-1946 aan. De gekregen som [tienduizend mark] werd aan een groep jonge Portugezen gegeven die zich ontfermden over achtergelaten kinderen in een arme buurt van Porto.

Vertaling: Broeder Joseph

14-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 9.1 Het jongerenconcilie
Hoofdstuk 9.1 Het jongerenconcilie

"Vooruitlopen op de eenheid met Rome" en "tweevoudig toebehoren" waren de twee betrachtingen die Broeder Roger bezielden in de jaren 1970 en die hij wou delen.

Rome scheen hem steeds meer het enig mogelijke centrum voor eenheid. Zoals elk jaar gaat hij er in 1969 voor meerdere weken, bijna een maand, naartoe: van 22 november tot 19 december. Aan de secretaris generaal van de COE schreef hij dat dit Romeins verblijf ‘bijzonder druk en meer dan ooit opbouwend’ was. Nu is het mogelijk om in alles zeer direct aan te pakken. Het contact was zeer vooral uitzonderlijk met ‘Rechtvaardigheid en Vrede’. Met kardinaal Ottaviani sneed hij de kwestie van de nieuwe mis aan en verklaarde: "Voor mijn part ben ik zeker dat in de nieuwe Ordo missa de inhoud van de mis onveranderd is tegenover wat altijd werd beleefd."

In zijn dagboek vermeldde hij weinig over zijn audiëntie bij Paulus VI op 17 december, maar zijn respect voor de paus en de diepzinnige gesprekken zijn goed aan te voelen: Met vreugde heeft de paus een zo gul onthaalwoord voor Taizé dat ik het niet durf herhalen. De dialoog gaat door en vèr. De paus heeft het voornemen om de mis van 31 december ter ere van Taizé op te dragen. Is het tijdens dit gesprek dat Paulus VI aan Broeder Roger zou gezegd hebben: "Je zou Newman kunnen nadoen," de grote anglicaanse theoloog die zich uiteindelijk bekeerde tot het katholicisme in 1845? Wat zeker is: de paus maakte een einde aan de twijfels van Broeder Roger door hem tot tweemaal toe aan te moedigen om zijn project van ‘Jongerenconcilie’ uit te voeren: "Zet het op de sporen."

De aankondiging

Enkele maanden later, in maart 1970, ontmoette Broeder Roger voor de derde maal de patriarch van Konstantinopel Athenagoras in het bijzijn van pater Matura. Drie opeenvolgende dagen hadden ze een gesprek met de patriarch. Het ging over Paulus VI en zijn ‘moedige voorzichtigheid’ op het gebied van de oecumene: een ‘voorzichtige moed’ had patriarch Athenagoras liever gehad, hij die bereid was om Eucharistie te vieren met de paus als teken van eenheid in geloof. Paulus VI ging nooit op die wens in.

Op zesentachtigjarige leeftijd had de patriarch van Konstantinopel nog altijd dezelfde uitstraling, ‘een man met dezelfde profetische inspiratie als Johannes XXIII’, dacht Broeder Roger, een man met een diep innerlijk leven, erfgenaam van een duizendjarige traditie.

Broeder Roger hield het tafereel van patriarch Athenagoras op de dag van hun vertrek steeds in gedachte: "Hij hield zich vast aan de deuropening, hief de handen op alsof hij de kelk van de Eucharistie toonde en herhaalde nogmaals: "De beker en het gebroken brood, er is geen andere uitweg. Herinner je ..." Broeder Roger volgde die weg en vroeg twee jaar later om tot de katholieke Eucharistie toegelaten te worden.

De patriarch drong er ook bij zijn bezoekers op aan dat zij een icoon van de kathedraal zouden meenemen. De prior van Taizé nam slechts een stuk in slechte staat aan dat hij liet restaureren en in een hoek van zijn kamer plaatste: "Het ondersteunt," zei hij, "de drang naar gebed, niet met veel woorden, maar met het hart."

In zijn verslag aan de pers over zijn reis naar Istanboel toonde Broeder Roger aan dat er een verband lag met het ‘grote nieuws’ dat in Taizé zou worden verkondigd. Steeds mysterieus onderhield hij de suspens: "De prior van Taizé houdt eraan dat dit ‘grote nieuws’ geheim blijft tot op Paaszondag." Inderdaad zou er een jongerenbijeenkomst plaats hebben op die datum.

Deze ging door van zaterdag 28 tot dinsdag 31 maart en verzamelde ongeveer 2500 jongeren uit vijfendertig landen. "Meer dan een derde waren niet aangekondigd," merkte een zuster van Grandchamp, belast met het onthaal. "In de kerk van Verzoening," voegde ze er aan toe, "worden de stoelen weggedaan, de vloer bekleed met een tapijt en zitten ze op de grond, steeds dichter bij elkaar."

Kardinaal Renard, aartsbisschop van Lyon, Mgr. Le Bourgeois, bisschop van Autun, Eugen Carson Blake, secretaris generaal van de COE, archimandriet Damaskinos, vertegenwoordiger van patriarch Athenagoras en dominee Blache, vertegenwoordiger van de FPF waren aanwezig.

Volgens Broeder Roger was het gebed "het markante feit van de ontmoeting. De kerk was nooit leeg. De jongeren volgden elkaar op in een voortdurend gebed, ook tijdens bijeenkomsten en maaltijden, en zo tot laat in de nacht. [...] De tegenspraak vermindert meer en meer. We hadden nooit zoveel jongeren samen in de kerk en niets misplaatst is gebeurd."

Op Paaszondag om 10 uur kondigde de prior, omringd met kinderen [de eerste keer dat hij zo openbaar verscheen, maar hij maakte er een gewoonte van, bijna een ritus], het lang verwachte ‘blijde nieuws’ aan: de Gemeenschap van Taizé ging een ‘Jongerenconcilie’ inrichten op een nog te bepalen datum.

"De verrezen Christus komt een feest leiden in het meest intieme binnenste van de mens, verklaarde de prior van Taizé. Hij bereidt ons een lente in de Kerk voor: een Kerk zonder krachtige middelen, bereid om met iedereen te delen, een plaats van zichtbare eenheid voor de hele mensheid. Hij zal ons genoeg verbeelding en moed geven om een weg van verzoening te trekken. Hij zal ons voorbereiden om ons leven te geven opdat de mens geen slachtoffer meer zou zijn van de mens. Hij kondigde ‘een middel, een instrument’ aan: we zullen een Jongerenconcilie houden."

De toejuichingen barstten los, eindeloos. De maandenlange verwachting vond een uitweg. Kardinaal Marty, voorzitter van de bisschoppenconferentie, de enige die was voorgelicht, zal later zeggen: "Ik beken dat ik het woord ‘concilie’ niet erg op prijs stelde daar het een nauwkeurige betekenis heeft. Maar ik ging nogal akkoord dat hij [Broeder Roger] het avontuur van een jongerenvergadering waagde."

Het was inderdaad een gewaagd woord. Maurice Manificat legde het uit als "een negatieve protesthouding ten overstaan van het grote concilie dat er niet in geslaagd was om de verwachte eenheid te bereiken."

Paulus VI, die Broeder Roger voor dit avontuur had aangemoedigd, had een boodschap gestuurd die de avond vóór de aankondiging werd voorgelezen. Dan, tijdens een zondagse toespraak voor het angelus, had hij een welwillend woord voor Taizé en schaarde hij de Gemeenschap bij de ‘goede voorboden’ van de eenheid der christenen: "We bekijken Taizé met een respectvolle sympathie," verklaarde de opperherder. Deze hartelijke woorden sluiten de waarschuwing tegen "dubbelzinnige vormen van intercommunie die de eisen van de ware doctrine negeren en illusies en wanorde meebrengen" niet uit. Taizé was dan wel niet vernoemd maar kon zich wel betrokken voelen...

Henri Fesquet in vergeleek in Le Monde dit initiatief met ‘een fles in zee’: "Zal het langzaam achter de horizon verdwijnen, zal het op de klippen breken of op verlaten stranden verzeilen, zal het in onveilige handen terecht komen?" De verslaggever vond dat deze voorbereiding een "werk van lange adem dat geen improvisatie duldt" zou worden en dat het "nodig zal zijn om een werkschema te hanteren."

Feit is dat Broeder Roger en de organisatoren van het aankomende concilie niet nalieten voor een degelijke organisatie in te staan. Van meet af aan koos hij voor twee fasen. Eerst beginnen met ‘in een permanente staat van concilie’ te vertoeven, nadenken en een ‘drievoudige viering van de verrezen Christus beleven in de Eucharistie, door liefde voor de Kerk en voor de mens, onze broeder’. Dan, in een tweede fase, op een nog niet bepaalde datum, zou het concilie zelf beginnen.

Margareta Moyana verduidelijkte dat er ploegen van het ene naar het andere werelddeel zouden reizen, in Europa, Afrika, Amerika, Azië en tot in Australië, om er voorbereidende vergaderingen te leiden. De Broeders van Taizé die al in kleine fraterniteiten woonden in Dakar, Kigali [Rwanda], Recife en elders waren ‘antennes’, ‘luisterplaatsen’ om het gebeuren voor te bereiden.

De pers, godsdienstig of niet, gaven eens te meer het project uitgebreid weer. Maurice Manificat toonde het aan in zijn eindschrift over Taizé en de pers: "Als niet alles zeer formeel en goed gepland is in Taizé, zijn de verhoudingen met de pers dat wel. De diensten letten er op dat de berichten op tijd verstuurd worden [inlichtingen over de dag van verschijnen zijn gegeven]. De juiste en overeenstemmende inlichtingen aangaande wat Taizé wil mededelen, mogelijke rechtzettingen worden geëist. Sinds de aankondiging van het Jongerenconcilie worden regelmatig rondzendbrieven opgestuurd. Ze vernoemen het aantal deelnemers, de verklaringen van Roger Schutz en andere personaliteiten, de gekregen en verzonden telegrammen, de getuigenissen van jongeren."

De Gemeenschap zelf nam een eigen communicatiemiddel in gebruik met het oog op het concilie. Het blad Aujourd’hui dat al zeven jaar voor informatie rond de bijeenkomsten in Taizé verschafte, werd vervangen door de eenvoudigere Brief van Taizé, die viermaal per jaar verscheen. In elk nummer spoorde Broeder Roger de jongeren aan tot ‘een lange mars’ zoals het volk Israël ondernam met de Uittocht uit de woestijn, op weg naar het Beloofde Land. Maar die lange mars mag geen dwaaltocht zijn: "In de woestijn zijn er ook die, om hun dorst te lessen, luchtspiegelingen achterna lopen. Ze verlaten de langdurige tocht om rond zich heen te kijken. Ze dolen wat links en rechts, op zoek naar ideeën of abstracte constructies. Doelloos rondlopen schept de illusie van bewegen, maar vertraagt alleen de opmars van degenen waarmee we verbonden zijn."

Het doel van deze ‘tocht door de woestijn’ is ‘een Kerk van delen’, legt de prior uit, en Taizé is een verplichte fase. "Om de lange tocht te steunen is een regelmatige [een of tweemaal per jaar] tijd van gebed en dialoog nodig in Taizé. [...] Taizé bundelt de lange optocht: de jongeren kunnen er iedere week terecht van maandag tot maandag." Het thema van de tocht dook meerdere malen op tot aan het Jongerenconcilie.

Het andere herhaalde thema was dat van het ‘feest’. Niet zomaar een feest om te ontsnappen, maar een ‘bevrijding’, deze die de verrezen Christus in het binnenste van de mens legt, ‘een feest waar vrijheid en spontaniteit heersen [...] zolang we de vrijheid van een ander niet schenden en deze creativiteit toelaten’. Dit feest was meer dan alleen maar persoonlijk en spiritueel, het bereidde een ‘lente in de kerk’ voor, vierde een ‘strijd om de mens te bevrijden, de strijd van de onderdrukte en de stemloze mensheid’.

Het steeds aanwezige feest in Taizé lag ook aan de basis van het succes van de bijeenkomsten met het vrije woord, het luisteren, de stilte en het gebed. Een artikel ‘opgesteld in samenwerking met de broeders van Taizé’ werd geduid en beschreef een ‘avond bij de krater’: "De jongeren hadden een krater opgericht met los zand, stenen en planken die op een rond theater leek. Vanavond was er ook een geluidsinstallatie en de verlichting hing af van de fantasie van de vlammen. De avond door volgen de jongeren elkaar op om leuke verhaaltjes te brengen of teksten voor te lezen, om in hun eigen taal te zingen: Frans, Spaans, Vietnamees. De gitaar speelt een centrale rol. Er komen negrospirituals, popmuziek, nostalgische folkloreliederen en andere gezangen die de hoop op een omwenteling uitdrukken. Het leven, de liefde, de vriendschap, de fraterniteit en de vrijheid worden bezongen. Oorlog, armoede en racisme wordt openlijk verworpen. De bevrijding van de verdrukten wordt verkondigd alsook dat de verrezen Jezus Christus de mensheid bevrijdt. Er zijn geen toeschouwers, alleen deelnemers die samen een gekend refrein herhalen en met handgeklap het ritme slaan. Het is feest."

Verwachting, feest, marcheren en delen zijn de zorgen en de hoop van de meeste jongeren na mei 1968. De gemeenschappelijke tred van de bijeenkomsten in Taizé stemde ook overeen met de diverse experimenten van de jaren ‘70, meer op het platteland dan in de steden trouwens. Maar de verschillen waren toch niet te min. Broeder Roger herhaalde graag dat er ‘geen theologie van Taizé en zelfs geen spiritualiteit van Taizé’ bestond. Hij lichtte toe dat ‘hij en de Broeders van de Gemeenschap vooral trachtten te luisteren naar hen [de jongeren] zonder geestelijke leiders te zijn. Diegene die zich als meester opstelde liep het gevaar een dodende spirituele pretentie op te voeren, [...] hen van antwoord dienen met ‘je moet’ leidt naar zijwegen. Naar hen luisteren om de weg vrij te maken voor Christus.’

Deze uitspraken bewijzen indien nodig dat het niet directief optreden in Taizé maar schijn was, het luisteren een maieutiek is: aandacht hebben voor wat de jongeren zeggen, ze laten uitspreken is de nodige voorwaarde om hen in te lichten en te leiden zonder opleggen.

Weigering van een afwijking

De voorbereiding van het jongerenconcilie nam vier jaar in beslag. De voorbereidende sessies verzamelden steeds meer volk. De zomer na de afkondiging van het concilie bracht 7600 jongeren samen op de heuvel voor de verschillende sessies. Het jaar daarop, 1971, trachtte Broeder Roger de inschrijvingen te beperken voor de verzameling van Pasen: "We hebben al 2500 inschrijvingen en zijn verplicht om jongeren te weigeren. Deze vergadering is niet zo belangrijk als die van verleden jaar, vermits we nu maar samen Pasen vieren en de krachtlijnen van het komende jaar meedelen."

Uiteindelijk twee weken voor de bijeenkomst zijn er 6000 inschrijvingen uit een veertigtal landen waaronder, zeer discreet, jongeren uit de communistische Oostbloklanden! Nooit onthaalde Taizé zoveel volk ineens. De kerk van de Verzoening is te klein. Aan de raad van de Gemeenschap stelt broeder Denis, architect van de kerk, voor om de voorgevel af te breken en de kerk te verlengen met een grote tent op de esplanade. Dit voorstel kon Broeder Roger alleen maar met enthousiasme aanhoren, daar hij die niet van beton hield en de ‘dynamiek van het voorlopige’ loofde. De voorgevel werd afgebroken en er werd beroep gedaan op mensen uit de circuswereld om dringend een enorme tent in wit en rood op te trekken.

Zowat 6500 jongeren van veertig nationaliteiten verzamelden met Pasen voor de ‘tweede voorbereidende stap’. Boodschappen van paus Paulus VI en patriarch Athenagoras moedigden de onderneming aan. Verder legden Broeder Roger en de organisatoren de richtlijnen vast: "Bewust worden van de onderdrukkingen. Onze krachten inzetten om de situaties waar de mens schachtoffer is te doorbreken. De voorrechten verwerpen." Al waren er toen een aantal bewegingen van tegenspraak die zich in die uitspraak terugvonden, hield Broeder Roger het niet bij goede voornemens en een vurige inzet. Door een pedagogie van begeleiding zocht hij steeds de jongeren andere doelstellingen aan te reiken, deze van het geloof en de Kerk.

Zo deed hij in de morgenviering van Pasen 1971 onverwachts een oproep tot de jongeren opdat ze de verwarde of tot uittreden geneigde priesters zouden ondersteunen. De ‘crisis van het priesterschap’ veroorzaakte inderdaad veel opgaven. Volgens de Vaticaanse statistieken verlieten tussen 1964 en 2004 70000 priesters hun ministerie met als hoogtepunt de jaren 1970.

"Na lang aarzelen," zei hij, bracht Broeder Roger aan de duizenden jongeren in de kerk verzameld, een diepe eer aan de priesters: "In naam van Christus, laat ze niet over aan eenzaamheid, geef hen uw vertrouwen." Hij nodigde de jongeren ook uit om een beroep te doen op het ‘ministerie van verzoening’ van de priesters. Nu het sacrament van de biecht in vraag wordt gesteld door sommige priesters en theologen, voer Broeder Roger eens te meer stroomopwaarts. Er moet gezegd dat in die periode na pater Damien, franciscaan, Broeder Roger beroep deed op een andere tachtigjarige katholieke priester, de eerwaarde Buisson, pastoor in Culles-les-Roches.

Echter werd niets bekend over de crisis die Taizé doormaakte na deze bijeenkomst. De vieringen op Paaszondag brachten diepe verwarring in de kleine franciscaanse fraterniteit van Taizé die weldra tot een discrete breuk leidde maar aan beide kanten veel pijn deed. Pater Louis Coolen, stichter van deze fraterniteit haalde dit gebeuren slechts een kwart eeuw later aan in een boek dat weinig ophef maakte.

Twee Eucharistievieringen werden voorzien: ’s morgens een protestantse viering door de Broeders van Taizé en s‘ namiddags een katholieke viering door de franciscanen. In de twee vieringen was veel volk. De jonge katholieken of protestanten hadden om het even in de een of andere gecommuniceerd, of in beide! Alleen de Broeders van Taizé hadden niet gecommuniceerd in de katholieke mis. Deze massale intercommunie stoorde de Broeders franciscanen. Pater Louis Coolen vertelde: "Tijdens de avond, in de fraterniteit, rijzen de vragen. We zijn hier om te getuigen over al wat we samen in het geloof kunnen beleven, maar ook over wat voor de katholieken verboden blijft. De Broeders en wij zelf hebben die grenzen gerespecteerd. Maar de menigte, grotendeels katholiek, heeft ze overschreden. Is onze verbintenis aan de zijde van de Broeders nog begrepen? Stemmen we niet in, door onze aanwezigheid, met een verwarring die voor Rome een afwijking is?"

Is in de Gemeenschap van Taizé, met nu katholieke leden, een franciscaanse aanwezigheid nog nodig en zal ze de Gemeenschap van Taizé niet verhinderen in haar eigen evolutie? Broeder Louis Coolen nam die avond de beslissing om Taizé te verlaten, wat hij deed in juli. De anderen vertrokken later.

Nood aan een "universele herder"

Het succes van de zomerbijeenkomsten verheugde Broeder Roger niet, maar gaf hem schijnbaar een soort bijkomende wettiging om vooruit te gaan in andere richtingen en nieuwe stappen te zetten op zijn buitengewone weg.

In juni ging hij naar de Verenigde Staten op uitnodiging van de Episcopal Church. In New York hield hij voor de Amerikaanse bisschoppen van de anglicaanse Communie een conferentie over de crisis in de Kerk [de Kerken liever] en de rol van de paus. Voor het eerst op een openbare bijeenkomst haalt hij het belang van het ‘ministerie van een universele herder’ aan. Bij zijn terugkeer verklaarde hij aan de pers: "Ik was verrast door hun onvermoeid luistervermogen toen ik sprak over het ministerie van een universele herder, onder andere om steeds te verwerkelijken wat het hart van ons christelijk geloof is en ook om het Godsvolk naar voor te brengen over de grenzen van de Kerk heen in deze tijd van dramatische bedreiging voor de mensheid." Optimistisch voegde de prior er aan toe: "Ik mag zeggen dat de waarde van dit episcopaat hoopgevend is voor de zichtbare en oecumenische eenheid van de christenen. Dat wist ik niet bij mijn vertrek naar New York."

De latere geschiedenis heeft die hoop niet bevestigd, vermits de priesterwijding van vrouwen werd toegelaten in 1976 en hun bisschoppenwijding in 1989, beslissingen die de kloof met de katholieken alleen maar konden verbreden.

Een andere gelegenheid om over het universele ministerie van de paus te spreken deed zich een maand later voor. In juli vierde Pax romana, een internationale vereniging van katholieke studenten in Fribourg gesticht, de vijftigste verjaardag van haar oprichting. Broeder Roger werd uitgenodigd op een conferentiedebat op 13 juli in de universiteit van Fribourg. De prior van Taizé werd uitgenodigd om de volgende vraag te beantwoorden: "De jongeren verdragen moeilijk de kerkelijke instellingen en zie, zelfs de oecumene loopt vast in de instellingen. Hoe komen we daar volgens jou uit?" Zeker en vast had Broeder Roger die vraag zelf opgesteld, gezien de stijl en zijn dagelijkse zorg over dit thema.

In zijn conferentie pleitte hij uitgebreid voor ‘het ministerie van eenheid van de bisschop van Rome’. Broeder Roger herhaalde nogmaals wat hij Johannes XXIII verschuldigd was: ‘Was paus Johannes er niet geweest, dan zou ik niet spreken zoals nu. Voor de rest van mijn leven ben ik door die man getekend en nog het meest door het laatste gesprek dat ik voerde met hem.’

Broeder Roger nodigde alle christenen uit, katholieken of niet, de noodzaak van een ‘universele herder’ te herkennen om ‘de Kerk in eenheid weer op te bouwen’. Hij benadrukte dat die kwestie van het ministerie van eenheid van de bisschop van Rome het slachtoffer was van ‘een stille samenzwering’, ook ‘bij sommige katholieken zelf’. Zo doorbrak de prior van Taizé een taboe van de oecumenische dialoog. Dat was niet zonder lang nadenken. "Verleden jaar, schreef een journalist, deelde Broeder Schutz met ons zijn overtuiging dat het uur was aangebroken om openlijk de kwestie van het ministerie van Petrus aan te kaarten. Indien hij nog aarzelde lag dat schijnbaar aan de vrees om verkeerd begrepen te worden door de protestantse middens en deze te schokken."

De conferentie van Fribourg met een katholiek publiek ging door op 13 juli. Drie dagen later kwam kardinaal Willebrands, voorzitter van het Secretariaat voor eenheid der christenen, stiekem naar Taizé. Dat was geen toeval. Later, zonder de naam van de bezoeker te vermelden, leverde de prior van Taizé een bescheiden versie van het gebeuren: "Paulus VI had zoveel vertrouwen dat hij wenste nauwere banden met onze kleine Gemeenschap te smeden. In juli 1971 stuurde hij iemand uit Rome naar Taizé en werd met hem een gewone brief ondertekend. Deze brief drukte uit dat er voortaan een ‘vertegenwoordiger van de prior van Taizé bij de Heilige Stoel’ zou zijn om een rechtstreekse band te scheppen."

Drie maanden na het bezoek van kardinaal Willebrands publiceerde het Osservatore Romano een kort bericht: "Tijdens het verblijf van kardinaal Willebrands, voorzitter van het Secretariaat voor Eenheid der christenen, in Taizé van 16, 17 en 18 juli laatsleden, werd bevestigd dat er voortaan een vertegenwoordiger van de prior van Taizé bij de Heilige Stoel zal zijn. In die functie zal het Secretariaat het referentiepunt uitmaken." Deze vertegenwoordiger is wel ‘van de prior van Taizé’ en niet van de ‘ Gemeenschap van Taizé’. Telkens de dagbladen dit onderscheid negeerden liet Broeder Roger een rechtzetting publiceren.

Tussen vreugde en vrees vroeg de prior zich af hoe dit nieuws zou overkomen na zijn conferenties over de nood aan een ‘universele herder’. Hij ging alleen wandelen in de omgeving. Bij zijn terugkeer noteerde hij in zijn dagboek: "Wie ben je in dit gebeuren? Ik zie me arm in het wilde gras stappen. Ik besef nog niet wat het drie weken geleden ondertekend akkoord veronderstelt. Een ding is zeker: ik hou van die ‘pelgrimerende Kerk in Rome’ en zijn bisschop. Wat kan ik hem meer vragen dan dat hij me verlichte en de eenheid aanspoort onder allen die van Christus zijn?"

In de protestantse middens was er felle kritiek. La Vie protestante publiceerde op 3 september een bijdrage van Charles Biber: "Als een persoonlijk contact met het Roomse Secretariaat voor Eenheid te begrijpen is, komt de ‘vertegenwoordiging’ bij het Vaticaan als een verrassing over. Wat betreft de kwestie van de bisschop van Rome, dat is niet actueel in het leven van de Kerken en de protestantse theologie. De eenheid van de Kerk wordt er nagestreefd door bijeenkomsten van synodale en conciliaire aard." In een uitgebreid artikel in Réforme van 2 oktober was Maurice Sweeting de woordvoerder van de ‘ontroering van vele protestanten’. Hij verweet de prior van Taizé ‘Bijbel en geschiedenis, de persoon van de volgeling Petrus en de functie van bisschop van Rome zoals ze door de eeuwen tot stand kwam’ door elkaar te halen. Hij wees een andere weg aan om tot de eenheid der christenen te komen: "Hervormden en lutheranen vragen om een universeel concilie, toegankelijk voor alle christelijke Kerken [...], geen bisschop van Rome verantwoordelijk voor alle christenen, maar alle Kerken onderling verantwoordelijk en samen zijn verantwoordelijk voor de verschuldigde dienstverlening aan de wereld, in een broederlijke collegialiteit waar hun fundamentele eenheid te ontdekken en te beleven valt."

Stellig was de ontwikkeling dier Broeder Roger meemaakte niet begrepen noch aanvaard door vele protestanten. Dat belette hem niet om door te zetten. Vele maanden later op 16 november publiceerde hij een bericht dat Max Thurian als zijn vertegenwoordiger bij de Heilige Stoel aankondigde. Permanent in contact met het Secretariaat voor Eenheid der christenen was Max Thurian gelast de ‘verschillende contacten met de afdelingen van de Roomse Curie op te voeren’. Met Max Thurian koos Broeder Roger voor de ‘theoloog’, de meest bekende van Taizé, maar ook een Broeder die innerlijk en spiritueel een gelijkaardige ontwikkeling als de zijne had ondergaan.

Op 26 november, tijdens zijn jaarlijks verblijf in Rome, schreef hij in zijn dagboek: "Na al die tijd hier in Rome besef ik de lange afgelegde weg, bezaaid door meer pijn dan gemak. Waarom wilde ik zo volharden terwijl alles me naar Taizé terug wees? Waarom heb ik zo geloofd in de noodzaak van gesprekken hier in Rome? Onweerstaanbaar werd ik gedwongen voort te doen als gedreven door een aanloop die me oversteeg."

Nochtans was de weg soms drukkend. Op 8 december vertrouwde hij in een onderhoud aan Paulus VI: "De naam Taizé is soms zwaar om dragen, er zijn dagen dat ik hem wat graag zag verdwijnen." De paus moest hem opmonteren en, voegde Broeder Roger eraan toe: "hij maakte een vurige vergelijking met een historische plek." Aan enkele broeders zei hij dat de Paus Taizé met Assisi vergeleken had.

Vijf dagen later was het de beurt aan broeder Roger om Paulus VI op te monteren of hem tenminste een openbare steun toe te kennen die, eens te meer, tot tegenspraak leidde.

Op 30 september was de Tweede Synode van bisschoppen bijeen in Rome over twee thema’s: "Het ministerieel priesterschap" en "De rechtvaardigheid in de wereld. Door de crisis die de clerus trof wensten sommige bisschoppen [o.a. Canadezen, Fransen en kardinaal Suenens] een versoepeling van de regel van het celibaat en het aanvaarden door de Kerk van de wijding van gehuwde mannen. Meer dan honderddertig tussenkomsten waren aan dit thema gewijd. Buiten Paulus VI, die plechtig tussen kwam op 6 oktober, hadden meerdere bisschoppen zoals kardinaal Wojtyla, aartsbisschop van Warschau en later Johannes Paulus II, ‘de band tussen celibaat, priesterlijk leven en ministerie’ door de ‘verbintenis tot God’ verdedigd. Na de Synode, in overeenstemming met een meerderheid van bisschoppen, bevestigde Paulus VI eindelijk dat ‘in de Latijnse Kerk de huidige tuchtregel van het priestercelibaat dient te orden nageleefd met Gods hulp’. Sommige misnoegde katholieken en protestanten beschouwden dit als een onoverwinbare hinderpaal op de weg van de oecumenische dialoog. Maar Broeder Roger verdedigde het pauselijk standpunt, op gevaar van ergernis.

Nochtans moest die reactie niet verwonderen. Het celibaat maakte in de Gemeenschap van Taizé van bij het begin deel uit van de verbintenissen van de Broeders, buiten de protestantse traditie. In de jaren 1960 had Broeder Roger in een voorwoord van een boek van Max Thurian over huwelijk en celibaat eens te meer het celibaat als een ‘even authentieke roeping als het huwelijk’ bestempeld. Een jaar nog voor het concilie had hij in een boodschap aan het Hollands pastoraal Concilie ‘de evangelische oproep tot het celibaat voor Christus en het Evangelie, om broeder van allen te zijn’ met kracht verdedigd.

Zijn stelling van december 1971 bracht tegenspraak met zich mee, vooral omdat ze kort na zijn tussenkomsten over het pauselijk ministerie kwam. Nog in Rome, op 11 december, berichtte hij Paulus VI met zijn ‘dankbaarheid ‘ voor de twee teksten van de synode over de gerechtigheid en het celibaat, die hij enthousiast bestempelde als ‘dwaasheid van het Evangelie voor de mensen en een aankondiging van het komende Rijk’. De tegenspraak kwam meteen.

Vanaf 16 december gaven Le Monde, Le Figaro en La Croix een verklaring weer van dominee Bruston, voorzitter van de Commissie voor de relaties tussen katholicisme en FPF, die zich bezorgde over dit nieuwe standpunt: "De boodschap van de prior van Taizé aan Paulus VI verrast vanwege een protestant. Broeder Roger schijnt te zijn vergeten dat de kritiek rond het celibaat van de priester niet gaat over de eigen waarden van het celibaat, maar over het verplichte verband die de Roomse Kerk oplegt tussen celibaat en pastoraat en die Paulus VI heeft gehandhaafd. [...] De oriëntaties van de prior van Taizé schijnen af te wijken van wat werkelijk en soms pijnlijk beleefd wordt door tal van priesters en gelovigen die begaan zijn met de oecumene’. We hopen dat deze spijtige indruk vlug zal wegdrijven."

Dan verduidelijkte dominee Sweeting, vicevoorzitter van de FPF, stevig dat de woorden van de prior ‘helemaal niet de overtuiging van de protestantse Kerken uitmaken’ en hij deelde zijn ‘droefheid’ mede: "Taizé had een oecumenische roeping en loopt het gevaar die te verliezen als de prior typisch Roomse standpunten inneemt." Broeder Roger begreep dat er werd geprobeerd hem van de Gemeenschap af te scheiden en publiceerde een niet ondertekende en scherpe rechtzetting die beweerde: "Sinds lange tijd is de Gemeenschap van Taizé niet enkel van protestantse aard. Ze telt Broeders afkomstig uit meer dan twintig Europese en Amerikaanse protestantse Kerken en ook uit de anglicaanse Kerk. Meer nog, in samenspraak met kardinaal Marty telt ze ook katholieke Broeders. Dus, als gemeenschap, behoort Taizé tot geen enkele confessionele strekking." Logisch dan ook dat Taizé de Raad van de FPF verliet. Maar ze hield wel nog de voeling met de FPF door steeds deel te nemen aan de werkzaamheden van sommige commissies.

De kritiek kwam ook van katholieke zijde. Op 6 januari 1972, in een bijdrage tot Témoignage chrétien over de cisterciënzerabdij van Boquen, vergeleek Jean-Claude Barreau [een ex-priester die Taizé goed kende door er vele groepen jongeren naartoe gebracht te hebben] ‘het kritisch, lyrisch en politiek christianisme’ van Boquen met het conservatisme van Taizé. Sinds 1965 had Boquen in Bretagne, onder leiding van zijn nieuwe overste dom Bernard Besret een ware revolutie gekend die de orde tegensprak. De ‘communie van Boquen’ genoemd, ontving heel uiteenlopende en contesterende groepen. Jean-Claude Barreau onderstreepte de verschillen met Taizé als ‘zeer klassiek ondanks de schijn’ met ‘overdreven respect van de kerkelijke overheid’, daar waar het experiment van Boquen ‘hoop op een nieuw gezicht van de Kerk’ bracht. Sommige lezers reageerden krachtig zodat Jean-Claude Barreau op 17 februari een ander artikel publiceerde, helemaal aan Taizé gewijd, onder de provocerende titel: "een gemeenschap die overhaald wordt?" Hij verweet Broeder Roger Paulus VI ondersteund te hebben bij het verdedigen van het priestercelibaat: "Als Broeder Roger het Roomse apparaat vleit verliest hij voeling met de hervormde traditie en werkt niet aan oecumene." Hij meende ook dat Taizé "alle vrijheid van woord verloor tegenover de Romeinse Curie waarvan ze de meest betwiste initiatieven goedkeurt." Aangaande het Jongerenconcilie dat hij als een "uitzonderlijk experiment" begroette, had Jean-Claude Barreau een voorgevoel: "Het is het een of het ander: ofwel blijven die bijeenkomsten strovuur en vallen uiteen, ofwel krijgen ze een structuur en monden ze uit op de ware problemen van onze tijd. Dan komen ze onvermijdelijk in opspraak met de overheid. Wat zal de Gemeenschap van Taizé dan ondernemen zonder vrijheid tegenover de Roomse overheid?"

Broeder Roger was niet onder de indruk. Op 28 februari én op uitnodiging van pater abt van de beroemde abdij van Montserrat gaf Broeder Roger in Spanje een conferentie over de verschillende facetten van het gemeenschapsleven in Taizé, "een contemplatief leven tegelijk naar Christus en naar het heden van de mens gericht." Hij herhaalde ook zijn verklaringen over het celibaat in de Kerk en de noodzaak van een universele herder "opdat het pluralisme geen versplintering zou zijn."

Het vertrek van de Franciscanen

De uiterlijk schijnbare sereniteit van de prior van Taizé, zijn vertrouwde verkondigingen, lieten de druk niet achterwege, zelfs buiten het weten van de pers en de menigte. Na het vertrek van pater Louis Coolen in juli 1971 had de prior van Taizé getracht de overige Broeders franciscanen te vermijden door de nauwe band die hij met hen had: pater Damien Grégoire, overste van de kleine franciscaanse fraterniteit was meerdere jaren zijn biechtvader geweest en pater Thaddée Matura was een van zijn vertrouwelingen geworden, zoveel te kostbaarder dat hij een buitenstaander was voor de Gemeenschap en hij hem dingen toevertrouwde die hij aan de Broeders niet kon vertellen.

Maar de evolutie van de Gemeenschap van Taizé zelf stelde de aanwezigheid van de franciscanen in vraag. Later bij het opmaken van de balans van dit ‘uitzonderlijk experiment’ schreven sommigen heel discreet: "Wanneer de sterkste wegen op de kleinste, wanneer de minderheid opgezogen wordt door de meerderheid en de toegestane houdingen overslaan in dwangnormen voor iedereen, [...] wordt elk gedwongen zijn eigen identiteit te respecteren."

Moeilijke discussies plaatsten pater Damien en de prior van Taizé tegenover elkaar. Uiteindelijk vetrokken de drie laatste Broeders franciscanen uit Taizé in de lente van 1972 met toestemming van hun oversten en na de bisschop van Autun, Mgr. Le Bourgeois op de hoogte te hebben gebracht. Maar de Gemeenschap noch de prior werden gewaarschuwd.

Dit vertrek, na acht jaar Franciscaanse aanwezigheid, kwam over als een pijnlijke breuk voor allen. De Broeders van Taizé begrepen dit vertrek niet en voelden het ‘in eerste instantie aan als een desertie,’ schreef pater Coolen. Tot voor kort werden de Franciscanen nooit meer vermeld in de teksten van of over Taizé. Enkele maanden later, in maart 1973, vroeg Broeder Roger aan de Dominicanessen en Franciscanessen om hun apostolaat bij het onthaal in Taizé op te schorten. Alleen de Belgische zusters van Saint-André bleven over.

Maar een jaar na hun vertrek bezocht Broeder Roger de Franciscanen in hun nieuwe vestiging in Grambois [Provence]. Hij deelde de maaltijd en een gebedstonde met hen. Deze vriendschappelijke toenadering heelde de wonden niet helemaal. De verzoening kwam slechts later.

Een kerkelijk avontuur

Ondanks de interne evoluties van de Gemeenschap en de verschillende crisissen bleef het opzet van Jongerenconcilie het meest zichtbare. De voorbereidingen vermenigvuldigden zich.

Met Pasen 1972 waren er 16 000 jongeren [een nooit bereikt aantal] aanwezig op de heuvel, afkomstig uit tachtig landen. Een waarnemer van het gebeuren merkte op dat ze zelfstandiger waren dan in de jaren 1960: "Taizé trekt jongeren aan, onafhankelijk van elke begeleiding of elke kerkelijke structuur. Er wordt niet naar Taizé gegaan als lid van een groep die min of meer in verband staat met een parochie of een beweging verwant met de Kerken. De aalmoezenier priester of dominee wordt thuis gelaten. Taizé heeft dergelijke steun niet meer nodig." Op de vraag: "Wie komt er naar Taizé?" gaf een journalist volgend antwoord: "Jongeren van zeventien tot vijfentwintig jaar. De gemiddelde leeftijd schijnt trouwens te dalen. Voor Frankrijk zijn het tot bijna 65% studenten, maar het aantal werklieden stijgt bijvoorbeeld onder de Spanjaarden of de Italianen. Taizé heeft haar marginalen of liever haar ‘afwijkelingen’: drugsverkopers [slechte naar het schijnt], vrouwenjagers, autodieven, enz... onvermijdelijke missers waar ieder mee moet leven, gezien de steeds grotere toeloop." Het was wel een marginaal gebeuren, maar het bestond. Een discrete bewakingsploeg met jonge vrijwilligers werd samengesteld om ’s nachts tussen de tenten de ronde te doen.

Op paasavond, na de mis door een jonge Togolese priester opgedragen in het bijzijn van kardinaal Koening, aartsbisschop van Wenen, Eugen Carson Blake en de metropoliet Timiadis, vertegenwoordiger van de patriarch van Konstantinopel, kondigde Broeder Roger eindelijk de datum van het grote gebeuren aan: "Binnen twee jaar, in de zomer van 1974, zal het Jongerenconcilie beginnen." Oneindig applaus was het antwoord.

Vertaling: Broeder Joseph


13-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 8.2: Uit de Patstelling
Hoofdstuk 8.2: Uit de Patstelling

1968

Op 24 januari 1968, tijdens de Week van de Eenheid, publiceerde Le Figaro een lange bijdrage van Broeder Roger onder de titel: ‘De moed van Paulus VI’. De prior van Taizé groette de pauselijke ‘herhaaldelijke tekenen van moed’: dialoog met de niet christenen [enkele maanden eerder had Paulus VI een historisch bezoek een patriarch Athenagoras gebracht], hervorming van de Curie en grote liturgische hervorming die tot een ‘nieuwe mis’ zou leiden. Maar Broeder Roger vroeg aan Paulus VI een ander moedig gebaar: "Indien we binnenkort dichter bij elkaar komen in eenzelfde geloof, gerijpt door ons hedendaags gebed, zou de paus dan elke gedoopte, die in de waarachtige aanwezigheid gelooft en rechtvaardig zoekt naar eenheid, kunnen toelaten tot de katholieke Eucharistie?"

De intercommunie is momenteel onmogelijk, herkent de prior van Taizé, maar de paus zou kunnen beslissen om ‘te beginnen nadenken over de intercommunie met de Kerken die daartoe bereid zijn’. Die beslissing ‘zou de oecumenische dialoog doen uitmonden over de huidige patstellingen heen’. Eens te meer kwam het woord ‘patstelling’ voor.

Tegelijkertijd opende zowaar Max Thurian deze dialoog door een pleidooi te publiceren voor de intercommunie: ‘Le Pain unique’. Thurian vroeg aan de katholieke Kerk om bij de dominees een ‘uitzonderlijk ministerie, een vrucht van de genade Gods’ te herkennen.

Deze nieuwe openbare meningen van de twee stichters van Taizé werden niet door alle protestanten gedeeld en nog minder door heel veel katholieken. Maar van katholieke zijde waren de openbare reacties van bisschoppen en theologen zeldzaam, daar sommigen meenden dat het om theologische standpunten ging die onder specialisten dienden behandeld, en andere wilden niet doen alsof de oecumene werd afgewezen. Er verscheen nochtans in de pers één scherpe reactie na het artikel van Roger Schutz en het boek van Max Thurian. Kanunnik Raymond Vancourt, docent aan de katholieke faculteit in Rijsel en gewaardeerd filosoof, zonder de twee auteurs te vernoemen maar meermalen naar Taizé verwijzend, weerde alle kans tot intercommunie: "Dominees zijn geen priesters. Ze zijn niet bevoegd om Christus’ aanwezigheid op het altaar te brenge". Wat betekent dan het Avondmaal? Het is op dergelijke punten dat er duidelijkheid moet komen, anders begrijpen de gelovigen er niets meer van en de intercommunie zal oorzaak van onverschilligheid en ergernis zijn."

Enkele maanden later in april publiceerde Max Thurian "La Foi en crise." Een teken dat de katholieke middens steeds meer interesse hadden voor Taizé was het feit dat twee dagbladen, namelijk "La Croix" en Informations catholiques internationales de beste passages afdrukten. Indien hij, als andere theologen in die tijd, vooral katholieke [Hans Urs von Balthasar, Louis Boyer], erkent dat ‘het christianisme, de Kerk, alle Kerken een beslissende crisis doormaken’, pleitte hij voor een ‘uitzuivering’ van de Kerk en een ‘institutionele vereenvoudiging’.

Geweld van de vredelievende

Sinds 1966 al had Broeder Roger een crisis binnen de jeugd ontwaard: "Vanaf 1966 lieten de grote internationale ontmoetingen van jongeren in Taizé ons toe aan te voelen dat het ongeduld van de jeugd weldra zou ontploffen, daar er teveel ouderen koelbloedig al wat in het geweten van de jongeren opkwam afwezen." Hij voorzag ‘meer dan een generatieconflict, een breuk’. De grote beweging van opspraak in mei 1968 bevestigde dit voorgevoel.

Broeder Roger volgde ongerust en bezorgd voor begrip de ‘gebeurtenissen’. Enkele maanden na de schijnbaar weergekeerde rust publiceerde hij met spoed zijn meest persoonlijke boek: Geweld van de vredelievende. Dit was geen denkwerk of algemene ontleding, maar een boek op de jeugd en haar twijfels gefocust en geschreven vanuit de ontelbare ontmoetingen van de voorgaande jaren en in lente en zomer van 1968. Voor het eerst was het boek onderbroken door uitreksels van het dagboek van de prior. Een virtuele dialoog beantwoordden de vragen en opmerkingen van Broeder Roger de standpunten en twijfels die de jongeren uitten.

Het boek is geen kroniek van de Franse meimaand 1968. Daarbij was hij sinds jaren vertrouwd met de Zuid-Amerikaanse situatie en had vragen over de tegenspraak en het geweld [ook het gewapend geweld] die sommige jonge Latijns-Amerikanen bekoorden.

De titel van het werk, Geweld van de vredelievende, reikt duidelijk het antwoord van Broeder Roger aan: geweld en tegenspraak die in de lente voorkwamen konden omgezet worden naar een ‘geweld voor Christus’. Tussen het vernielend geweld en een ‘engelachtige houding’ of ‘piëtistische lijdzaamheid’ wees de prior van Taizé een ‘derde weg’ aan. De weg van het profetisch ‘scheppend geweld’ die het aandurft ‘een levend bezwaar ten overstaan van een ongevoelig christelijk geweten te zijn dat vrede neemt met haat en onrechtvaardigheid’ te tonen, een geweld dat wortel schiet ‘in het intieme van een ander leven, dat van de verrezen Christus en niet in een ideologie.’

Zomer 1968

Waarschijnlijk om te vermijden dat de derde internationale Jongerenontmoeting in dat jaar 1968 zou uitdraaien op een gigantisch forum van tegenspraak, verliep ze niet op een vaste datum zoals de vorige jaren, maar tijdens acht sessies van twee dagen, verspreid over meerdere weken, van 18 juli tot 8 september. Er waren geen beroemde genodigden, noch vertegenwoordigers van Kerken. Andere voorzorg: alle vergaderingen in groepjes gingen niet door in Taizé maar in Ameugny waar de jongeren logeerden en aten. Enkel de drie dagelijkse gebedsstonden verzamelden al de deelnemers in de kerk van de Verzoening.

Nochtans kende het dorp geen rust. Een aanwezige franciscaan getuigde: "We zullen ons nog lang deze zomer van ‘68 herinneren! Het dorp was een enorme karavansera, natuurlijk wild, van meerdere tienduizenden jongeren, ontredderde dwarsdrijvers die in strijd leefden met hun familiale en sociale midden. Het beste en het kwaadste zullen elkaar ontmoeten. De Gemeenschap weigert nochtans om hen te verwerpen. Ze zal naar die jeugduitbarsting kijken en haar gebed ervoor opdragen."

Het dagboek van Taizé, eerder bescheiden, herkende toch dat de dialoog niet vlotte: "We hebben geen gezamenlijke taal, dus maken we weinig kans om eender welk probleem samen uit te diepen. Telkens iemand praat, en er wordt verondersteld dat alles op een samenhangende wijze verloopt [wat zelden het geval is], wordt hij slecht begrepen door een kleine fractie die door de ene of de andere te intellectueel of te oppervlakkig wordt beoordeeld." Daardoor werd de voorkeur gegeven aan een werkwijze met "beperkte groepjes," want dat maakt een aanpassing aan andermans taal mogelijk en de kans om te begrijpen en begrepen te worden is veel groter.

Eerst wat het thema "Geloven" dat nadien werd omgezet in "Geloven na mei '68" om aan te tonen dat de Gemeenschap attent bleven voor de vragen van de jeugd. A rato driehonderd jongeren per sessie, kwamen er in ’t geheel, meer jongeren naar Taizé in de zomer van 1968, dan de voorgaande jaren en diende er te worden gezorgd voor een simultane vertaling in vijf talen.

Van Upsala naar Bogota

Door een gedwongen langdurige afwezigheid van Broeder Roger om aan twee uiteenlopende kerkelijke gebeurtenissen deel te nemen, was er in de zomer van 1968 geen eenmalige ontmoeting in Taizé.

Eerst was er de IVe vergadering van de oecumenische Raad die in Upsala, Zweden, doorging van 4 tot 20 juli. Honderden vertegenwoordigers van de protestantse, anglicaanse en orthodoxe Kerken die lid waren van de COE kwamen bijeen op de universitaire campus. Zonder officieel statuut binnen de COE was de Gemeenschap van Taizé nochtans uitgenodigd om een ‘broederlijke afgevaardigde’ te sturen. Carson Blake die dicht bij Taizé aanleunde vroeg aan Broeder Roger om zelf te komen. Vijf Broeders vergezelden hem. Broeder Max, als lid van de commissie Hoop en Constitutie, was van rechtswege een erkend theoloog. Broeder Michel leidde een van de zes denkgroepen.

Het weerhouden thema was: ‘Zie, ik maak alles nieuw.’ Dominee Martin Luther King werd, als vriend van Carson Blake, benaderd om de inleidende preek te houden. Door zijn moord vier maand eerder besliste de COE om de vraagstukken rond racisme en mensenrechten als centraal punt van de werkzaamheden te nemen. Ook de studententegenspraak werd een belangrijk onderwerp in de debatten. Bij de eindresoluties was er de beslissing om een ‘Programma voor Strijd tegen Racisme’ [PLR] op te richten en een oproep tot een nieuwe internationale economische orde waaraan de Kerken zelf tot deelname werden aangespoord door 1% van hun begroting te wijden aan de ontwikkeling van de Zuiderse landen.

De andere belangrijke verplaatsing van Broeder Roger was om deel te nemen aan een pauselijke reis. Het persbericht van de Gemeenschap om het gebeuren aan te kondigen meldde niet zonder fierheid: "Roger Schutz, prior van Taizé, zal de genodigde van Paulus VI zijn op zijn reis naar Bogota en zal in zijn vliegtuig meereizen."

De prior van Taizé was altijd gevoelig voor het eerbetoon dat hem te beurt viel en wat graag maakte hij er gewag van door een persbericht of in zijn geschriften. "Het is de eerste keer dan een lid van de protestantse Kerk met de paus meereist," noteerde Le Monde. Een foto vereeuwigt de in elegante clergyman geklede Broeder Roger in gesprek met Paul VI in zijn vliegtuig.

De paus ging naar Colombia van 22 tot 24 augustus om aan twee gebeurtenissen deel te nemen: de viering in Bogota van het 39ste internationaal eucharistisch Congres en de openingsplechtigheid van de IIe vergadering van CELAM. Paul VI wist hoezeer de prior van Taizé begaan was met een steeds breder begrip van het Eucharistiemysterie en hij kende ook zijn oud verband met meerdere bisschoppen in Latijns Amerika en de opeenvolgende voorzitters van de CELAM. Andere protestantse, anglicaanse en orthodoxe personaliteiten waren als ‘waarnemers’ door de paus uitgenodigd.

Broeder Roger, vergezeld van Broeder Robert, had het logement dat voor hen in de stad was voorzien geweigerd om van nabij het leven van de armsten te delen. Ze vonden onderdak in een favela van Bogota.

In Bogota zag Broeder Roger Margareta Moyana terug, een Argentijnse waarmee hij kennis had gemaakt op het tweede Vaticaans concilie waar ze ‘leken toehoorder’ was en deel uitmaakte van de commissie ‘Jeugd’ van CELAM. Weldra kwam Moyana naar Taizé om de voorbereiding op het Jongerenconcilie te leiden.

In Taizé had Broeder Roger meermaals uitgebreide gesprekken gevoerd met jonge revolutionairen uit Zuid-Amerika, Oost Berlijn of Frankrijk, die klaar stonden voor gewelddadige acties. Onder andere vertelde hij over de dialoog die hij twee dagen lang voerde met een twintigtal jonge Duitsers die naar Taizé waren gekomen in 1968. Hun leider was een meisje met een ‘stalen blik’, ‘door een koude hartstocht bezeten’. ‘Ze bezit de kracht om een soort eensgezindheid over de noodzaak van geweld op te wekken,’ stelde Broeder Roger vast. Was er een psychiater geweest, hij zou over groepspsychose gesproken hebben.’ Telkens nam de prior van Taizé de tijd om een grondig gesprek aan te gaan en de gesprekpartners de gevolgen van geweld te doen inzien alsook voor hun ware motivatie: "Zijn er geen die stilletjes hopen politieke leiders te worden? De argumenten zijn eerbaar maar de motivatie niet. Ze is niet gratis noch belangeloos."

De figuur en het woord van de prior van Taizé veroorzaakten buitenshuis steeds meer interesse. Op 30 oktober publiceerde de beroemde dichter Pierre Emmanuel een bijdrage over "Geweld van de Vredelievende" en op 21 december nodigde de eerste Franstalige radiozender, RTL, Broeder Roger uit als hoofdredacteur voor het ‘Onverwacht Journaal’. In februari dan kwamen journalisten van twee televisiezenders, een Duitse en een Italiaanse, reportages maken in Taizé, ‘zonder voorafgaande afspraak’, zei de prior. Zijn reactie toonde aan dat hij een dubbel gevoel had: ten eerste was voor hem de aanwezigheid van camera’s in de kerk tijdens de diensten een ‘wereldse inval’ die het gebed verstoorde. Ten tweede was hij verheugd dat ‘een communicatie met de massa mogelijk was’, dat duizenden mensen door beelden het bestaan in Bourgondië van een biddende gemeenschap die gans het jaar door jongeren ontving konden ontdekken.

Een groot project

Het jaar 1969 was op verschillende vlakken een belangrijk jaar dat een mijlpaal betekende in de geschiedenis van Taizé: door het project [dat maar een jaar later zou onthuld worden] een ‘Jongerenconcilie,’ in te richten en door de discrete komst van twee katholieke Broeders in de Gemeenschap. Dit was voor Broeder Roger een dubbele manier om eervol uit de ‘patstelling’ te geraken.

In het vervolg van zijn vroegere actie deed hij met de voorzitter van CELAM op 16 januari een oproep: "Laten we de strijd onder de christenen opgeven." De tekst was bedoeld voor Latijns Amerika maar ook voor Euro"a. Het was een kritiek op sommige politieke ideologieën en op de tegenspraak in Kerk en maatschappij: "Onder de christenen en onder de ongelovigen gaan er te veel productieve krachten verloren aan het optrekken van ideale maatschappijen. Uiteindelijk worden er veel ideeën maar weinig concreets door de mens opgetrokken. Zelfs de tegenspraak, alom aanwezig in de maatschappij zoals in het Godsvolk, wordt op haar beurt een ideologie in plaats van een opbouwende kritiek. Als ze het doel zelf wordt, schept ze een fanatieke strekking en maakt ze alle creativiteit onmogelijk voor de mens."

De prior van Taizé en de voorzitter van CELAM, wel akkoord dat een ‘verandering van structuren’ even nodig was in het zuidelijk als het noordelijk halfrond, vroegen eerst aan de christenen van Zuid-Amerika en van Europa om ‘wederzijdse daden van vrede en delen’ te stellen om ‘de aarde bewoonbaar te maken’, maar ook opdat de Kerk geen ‘onbewoonbare aarde’ zou worden.

De prior van Taizé gaf zelf het voorbeeld. Enkele dagen later werd hij uitgenodigd om een nacht in gebed te leiden in de Parijse kerk van Saint-Germain-des-Prés als slot van de Week van de Eenheid. Hij ging er naartoe met twintig Broeders van de Gemeenschap, de orthodoxe priester en de paters franciscanen uit Taizé. Tijdens de bijeenkomst kondigde hij aan dat de Gemeenschap 500 000 exemplaren van het Nieuwe Testament in het Portugees ging drukken en naar Brazilië versturen voor de armste streken. Ieder die een exemplaar krijgt zal zich ertoe verplichten er aan tien analfabeten uit voor te lezen... Dit was een herhaling van een actie die enkele jaren eerder in de Spaanssprekende landen van Zuid-Amerika werd gevoerd.

Een nieuw gewaagd en betwist project was in de maak. Op 20 februari 1969 schreef Broeder Roger in zijn dagboek: "Op deze dagen in volle winter zijn hier jongeren uit tweeënveertig landen samen. Dit was niet voorzien. Samen zoeken we. Tweeënveertig landen: het schijnt wel een klein jongerenconcilie."

Deze uitdrukking, die spontaan scheen neergeschreven door Broeder Roger, betekende een groot project: een ‘jongerenconcilie’ inrichten. In juni schreef hij in zijn dagboek: "Sinds maanden loop ik met een bezorgdheid rond: Hoe, met de onrust in de Kerk, een gebaar van vrede brengen voor de betrokkenen? Ik heb het voorgevoel dat de te stellen daad een veeleisende en herhaalde ontmoeting in de komende jaren zou moeten zijn ... Dan rijst steeds dezelfde gedachte: deze veeleisende bijeenkomst zal een jongerenconcilie zijn."

Later zal Broeder Roger verduidelijken hoe die gedachte zich voor hem opdrong: "Het is vanuit een tegenslag dat de gedachte van een jongerenconcilie ontstond. Die tegenslag was de patstelling van de oecumenische roeping ten overstaan van het brutale verwerpen van de Kerk door vele jongeren." De Kerk [de Kerken bedoelt Broeder Rogier hier] waren niet bij machte om de jeugd te weerhouden en aan te trekken en ze maken een crisis door van zelfvertrouwen [Paulus VI sprak toen zelfs van ‘zelfvernietiging’ van de katholieke Kerk in verband met de crisis van de clerus en sommige theologische strekkingen]. Die jongeren dienden begeleid door een soort langdurige pedagogie, door een permanente mobilisatie die hen vooruit stuurt en hen van de ontreddering vrijwaart.

Daar Broeder Roger twijfelde om Taizé in dat avontuur te storten ging hij met vier Broeders van de Gemeenschap naar Crema in Noord Italië om er Mgr. Manziana, een jeugdvriend van Paulus VI, te raadplegen. Als Oratoriaan was hij al voor de Tweede Wereldoorlog actief in het jongerenpastoraat en het was in de Duitse concentratiekampen in 1944-1945 dat hij de problematiek van de eenheid der christenen ontmoette door samen te leven met protestanten, anglicanen en orthodoxen. Eens tot paus verkozen, had Paulus VI nauw contact gehouden met zijn jeugdvriend en hem in 1960 tot bisschop van Crema benoemd.

Mgr. Manziana had al eerder deelgenomen aan een internationale Jongerenontmoeting. Door hem te raadplegen over een mogelijk jongerenconcilie wendde Broeder Roger zich tot een geestelijke die tegelijk begrip had voor de oecumenische roeping van Taizé en haar interesse voor de jeugd.

Broeder Roger en zijn gezellen logeerden op het bisdom en hadden meerdere gesprekken met Mgr. Manziana. Broeder Roger schreef in zijn dagboek: "Al wat ik hem heb toevertrouwd om zijn advies te horen houdt voor mij en mijn broeders het risico van nieuwe verbintenissen in. [...] Zal ik de moed vinden om een gewaagde poging te ondernemen voor Christus en zijn Kerk? Vandaag heb ik beseft dat ik bang ben. Waar de moed putten?"

Na het bezoek aan de bisschop van Crema, trokken Broeder Roger en zijn gezellen naar het nabije Sotto il Monte, de geboorteplaats van Johannes XXIII. Nu zocht de prior een soort teken dat hem moed gaf voor zijn project. Ze baden in de dorpskerk waar de latere paus gedoopt werd. Ze ontmoetten ook de oude landbouwer Zaverio Roncalli, de broer van Johannes. De weinige woorden die de oude man uitsprak: "Corragio! Sempre avanti! Sempre Spirito. Mai paura" [‘Moed! Steeds vooruit! Altijd de Geest. Nooit bang zijn’] schenen bovennatuurlijk.

Nochtans aarzelde Broeder Roger nog meerdere maanden alvorens een definitieve beslissing te nemen aangaande zijn project.

Tijdens de zomer liep de vierde Internationale Jongerenbijeenkomst met als thema: "Een uitdaging: hopen." Meerdere sessies gingen een ‘uitgebreide bijeenkomst’ vooraf, van dinsdag 28 augustus tot zondag 31 augustus, met 1500 à 1700 jongeren. Eugen Carson Blake was uitgenodigd. Broeder Roger had hem geschreven: "Wat we van U verwachten hoeft geen voorbereiding. Het zou er meer om gaan aanwezig en attent te zijn voor de vragen van de jongeren om ze meteen te beantwoorden naargelang ze opkomen." Waren er ook: Mgr. Manziana, bisschop van Crema, Mgr. Le Bourgeois, bisschop van Autun en zijn voorganger Mgr. Lebrun.

Enkele maanden daarvoor was Broeder Roger erin geslaagd tijdens zijn jaarlijks bezoek in Rome om kardinaal Ottaviani, prefect van de Congregatie voor het Geloof, te overtuigen om in de zomer langs Taizé te komen op weg naar Paray-le-Monial. Dit zou een duidelijk symbool zijn geweest: de oude karabinier van het geloof’, prefect van het vroegere Heilig Officie, die protesterende jongeren toespreekt in een protestantse abdij .... In een audiëntie bij Paulus VI werd hem afgeraden om naar Taizé te gaan: "Ga niet naar de eerwaarde Roger, de Heilige Stoel moet niet in opspraak komen." De oude kardinaal gehoorzaamde en liet zich verontschuldigen. Broeder Roger heeft nooit geweten dat de weigering van zo hoog kwam. Temeer omdat enkele tijd later de paus een boodschap stuurde om gelezen te worden tijdens de bijeenkomst. Een eenvoudige aanmoedigingsboodschap die een mogelijke tussenkomst van de Congregatie voor het Geloof toeliet, indien vereist. De voorzichtigheid van Paulus VI was niet altijd gemakkelijk te ontwaren.

Op de bijeenkomst in augustus 1969, getuigden jongeren die onder het jaar en met steun van de Gemeenschap naar het Midden-Oosten en Nigeria [waar de afscheuring van Biafra een burgeroorlog en een verschrikkelijke hongersnood veroorzaakte] waren getrokken, over hun experiment. Meerdere groepen van Latijns-Amerikanen waren ook aanwezig. Voor het eerst speelde Margareta Moyana een hoofdrol in de leiding van de bijeenkomst. Het blad van Taizé, Aujourd’hui, en ook de pers stelden haar voor als de ‘verantwoordelijke van de Zuid-Amerikaanse vrouwelijke katholieke jeugd’. Margareta Moyana was veel meer dan dat: in april 1964 werd ze tot voorzitster van het FMJCF [Fédération Mondiale des Jeunesses Féminines Catholiques] benoemd, na een persoonlijke tussenkomst van Paulus VI. Op het tweede Vaticaans concilie was ze bij de tweeëntwintig ‘luisteraars’ die tot de conciliaire debatten waren toegelaten. Gedurende meerdere jaren was ze actief in de voorbereiding en de leiding van jongerenontmoetingen, alvorens het contact met Broeder Roger te verbreken en uit de openbare geschiedenis van Taizé te verdwijnen...

In 1969 legde ze aan een journalist uit: "Ik denk dat de jongeren die hier komen niet goed weten wat ze komen zoeken. Wat hen naar Taizé leidt is een geest van broederschap en een drang naar volkomenheid." Ook Broeder Roger wist dat niet alle jongeren, die steeds talrijker naar Taizé kwamen in de jaren 1968-1969, overtuigde en verbonden christenen waren: "De ene zijn agnostisch, andere zijn volop op zoek, nog andere lopen ongedeerd door het vuur en zijn standvastiger, en nog andere zijn vol overtuiging over God en trekken ons mee." Een gemeenschappelijke taal gebruiken met die jongeren was moeilijk, daar ze net allen eenzelfde overtuiging beleefden. Vandaar meestal een minimalistische rede die eerst beroep deed op het gevoel en een eenvoudige beeldspraak, op symbolen, maar toch altijd trachtte uit te diepen en uit te komen bij het Evangelie.

De ‘Slotboodschap’ van deze bijeenkomst op 31 augustus 1969 kondigde aan dat een ‘blijde boodschap’ zou medegedeeld worden onder de nakende verzameling op Pasen acht maand later. De nieuwsgierigheid was geprikkeld en noch de jongeren, noch de pers wisten waarover het ging.

Was er vanwege Broeder Roger het opzet om een soort suspens te scheppen om de aandacht te trekken van de jongeren en de media? In feite waarschijnlijk niet. Broeder Roger twijfelde nog. In de herfst verzaakte hij zelfs nog aan zijn project van het concilie, maar dan besliste hij in de winter voorgoed, na een ontmoeting met Paulus VI.

Het is tijdens de bijeenkomsten van de zomer 1969 dat Broeder Roger aankondigde dat de Gemeenschap voortaan de drie jaar eerder in meerdere landen opgestarte ‘Jongerenfraterniteiten’ niet meer steunde. Reden daarvoor was dat vele leden ‘onder andere toegaven aan relativisme en verzaakten aan de eisen van het gezamenlijk gebed.’ Deze beslissing stelde velen pijnlijk teleur. Aan een jongere die bij hem kwam en hem met tranen in de ogen vroeg waarom Taizé geen gevolg meer gaf aan de experimenten legde de prior uit: "In meerdere van deze fraterniteiten waar jongeren voor een of twee jaar samenwoonden hadden de zwaksten het pleit gewonnen." De tegenspraak had de bovenhand gehaald. Aan hun lot overgelaten hadden deze kleine gemeenschappen zich naar politieke of sociale verbintenissen gekeerd in plaats van naar het Evangelie. Broeder Roger erkende dat hij in die mislukking ‘een grote verantwoordelijkheid’ droeg. De beweging, opgericht en dan opgegeven, ging echter door in ‘cellen’ die kleiner en voorlopig waren.

Een andere gebeurtenis gaf de Gemeenschap een klap. De archimandriet Damaskinos, verantwoordelijk voor het orthodox Centrum van Taizé, werd directeur van het orthodox Centrum van het oecumenisch Patriarchaat in Chambésy bij Genève benoemd. Hij vetrok zeer vlug uit Taizé en nam zijn naaste medewerker Jürgen Hassing mee. "Officieel was het Centrum niet gesloten," maar het heengaan van Mgr. Damaskinos verborg een diep meningsgeschil. Jürgen Hassing, nu archimandriet in Hamburg, zei dat het einde van de permanente orthodoxe aanwezigheid in Taizé te wijten was aan de evolutie van de Gemeenschap: "De ‘goede buurtrelatie’ van de christelijke geloofsstrekkingen is veranderd in een ‘combinatie van die strekkingen."

Katholieke Broeders

Zonder verband met het vertrek van de orthodoxen traden dit jaar de twee eerste katholieken tot de Gemeenschap van Taizé toe. Al heel lang hoopte Broeder Roger op die komst. Op het einde van 1967 had Broeder Roger getracht om Enzo Bianchi, de jonge katholieke stichter van de gemeenschap van Bose, in Taizé te houden. Sinds meerdere jaren, naast de franciscaanse gemeenschap in het dorp, kwam pater missionaris Jean Gueguen OMI, vier à vijf maanden per jaar de broeders bij het onthaal van jongeren helpen. Broeder Roger had wat graag gezien dat hij de Gemeenschap vervoegde. Maar dan moest de katholieke overheid dit aanvaarden. Het was zover in 1969. De Belgische dokter Ghislain vervoegde de gemeenschap met Pasen. Hij bleef een tijd werkzaam als intern aan het hospitaal in Mâcon. Een andere was Colombiaan en socioloog.

Het nieuws raakte maar enkele maanden later bekend, door een artikel in Le Monde: "Sinds kort en met toelating van Mgr. Marty zijn er twee katholieke broeders: ze genieten een bijzonder statuut. [...] Ze nemen deel aan alle activiteiten van de andere Broeders, behalve de Eucharistie." De voorzorgen ontbraken niet: de katholieke Broeders nemen geen deel aan de protestantse Eucharistie waarbij alle anderen communiceren [de prior incluis], zij communiceren tijdens de katholieke Eucharistie die opgedragen wordt door de Broeders Franciscanen of door pater Gueguen.

In Taizé hebben ze altijd het ‘akkoord van kardinaal Marty’ naar voor geschoven om deze belangrijke innovatie te rechtvaardigen, namelijk katholieken in een protestantse multigemeenschap. Het moet gezegd dat de aartsbisschop van Parijs Taizé al jaren kende, omdat hij deel uitmaakte van de genodigde bisschoppen op de oecumenische sessie van 1961. Meerdere jaren na de intrede van de eerste katholieke Broeders bevestigde hij: "Ze werden toegelaten met toestemming van de voorzitter van de bisschoppenconferentie en de bisschop van Autun." Het was dus geen persoonlijke beslissing van hem, maar een overleg met meerdere personen. Inderdaad werd hij maar voorzitter van de Franse bisschoppenconferentie in juni 1969, dus na de intrede van de eerste katholieke Broeder in Taizé. Mgr. Le Bourgeois, bisschop van Autun, werd ook geraadpleegd. Het is ondenkbaar dat de Roomse betrokken curie-afdelingen, waaronder het Secretariaat voor de Eenheid der Christenen en de Congregatie voor Religieuzen en seculiere instituten niet bij die beslissing werden betrokken. Maar, gezien de huidig beschikbare bronnen, blijven er nog veel schaduwrijke gebieden.

De komst van katholieke Broeders in de Gemeenschap was voor Broeder Roger een wijze om uit de ‘patstelling’ van de oecumenische dialoog te geraken. Het was een stap dichter bij Rome. De raad van de Gemeenschap zei het uitdrukkelijk: "Voor ons is de eenvoudige aanwezigheid van katholieke Broeders in ons midden een aansporing om beter vooruit te lopen op de eenheid door verenigd te blijven met degene die als zending heeft de dienaar van de dienaars van God te zijn."

De "nieuwe mis"

De Novus Ordo Missae [NOM], de ‘nieuwe mis,’ is een van de vruchten van de liturgische hervorming die op gang kwam na het tweede Vaticaans concilie. Het Roomse missaal van heilige Pius V werd vervangen door een missaal dat weldra het ‘missaal van Paulus VI’ zal noemen.

De nieuwigheden gingen vorm en inhoud aan. De mis werd niet meer eerst beschreven als een zoenoffer, niet het bloedig vernieuwen van Christus’ offer op het kruis, maar als de "heilige bijeenkomst van het Godsvolk onder de leiding van de priester om de gedachtenis van de Heer te vieren." Qua vorm, buiten de veranderingen die al enkele jaren in voege waren [altaar naar het volk gericht, gebruik van de landstaal, eenvoudiger gebaren van de celebrant], kwamen er belangrijke nieuwe dingen: een nieuw opgevat offertorium, drie nieuwe canongebeden [of eucharistische gebeden] werden aan sz Roomse canon toegevoegd, de voorganger mocht één van de vier gebruiken naar keuze.

Deze nieuwe mis verwekte meteen weerstand, ook bij sommige kardinalen [Ottaviani en Bacci], die een Kort kritisch onderzoek uitbrachten. Ze kreeg echter veel lof van sommige protestanten. Max Thurian had als waarnemer deelgenomen, naast zijn werkzaamheden over de Eucharistie die op bepaalde punten vooruitliepen op deze hervorming, ook aan de werking van het Consilium dat als taak had die voor te bereiden.

Zodra de nieuwe Ordo verscheen was hij verheugd en schreef hij in La Croix: "De nieuwe orde van de mis heeft een diepe oecumenische zin. [...] Een van de vruchten wordt waarschijnlijk dat de niet katholieke gemeenschappen het Heilig Avondmaal zullen kunnen vieren met dezelfde gebeden als de katholieke Kerk. Theologisch gezien is dit mogelijk."

Katholieke auteurs [Eerwaarde Raymond Dulac in ‘Le Courrier de Rome’, Louis Salleron in Carrefour, Jean Madiran in Itinéraires] vreesden die uitspraak. Was dit niet het teken dat de ‘nieuwe mis’ meer protestants werd door het offerkarakter en de wezensverandering uit te wissen? Broeder Roger kwam zelf tussen bij de auteurs om ze gerust te stellen: "Ik ben ervan overtuigd dat de inhoud van de mis niet veranderd is."

De persoonlijke evolutie van Broeder Roger bracht hem ertoe later uitsluitend de communiceren in de katholieke Eucharistie en dan, geleidelijk, nam de Gemeenschap de ‘nieuwe mis’ aan voor haar Eucharistievieringen, daar waar het protestantse Avondmaal nooit helemaal verdween.

Is het de katholieke mis die te protestants werd of Taizé die meer katholiek werd? Broeder Roger zou dergelijk alternatief geweigerd hebben, omdat hij de voorkeur gaf aan het ‘overstijgen’ van geloofsidentiteiten en aan het ‘dubbel toebehoren’, formuleringen die zowel katholieke als protestantse theologen verwierpen.

Een andere formule die beroemd zal worden kwam dan tevoorschijn: de eenheid met Rome zonder ‘breuk’. Op 27 november 1969 was hij in Rome voor zijn jaarlijks bezoek aan Paulus VI en voor ontmoetingen met verschillende curieafdelingen. Toen bevestigde hij zijn wens van eenheid met de paus: "Steeds meer overtuigd kan onze Gemeenschap niet voortbestaan als ze niet vooruitloopt op de eenheid met de bisschop van Rome, zonder daarom onze oorspronkelijke geestelijke families te verloochenen."

Deze formule werd het paradigma van de roeping van Taizé.

Vertaling: Broeder Joseph

12-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 8.1. Uit de Patstelling
Hoofdstuk 8.1. Uit de Patstelling

Na het slot van het tweede Vaticaans concilie, een historisch gebeuren dat de katholieke Kerk grondig veranderde, werd de prior van Taizé vreemd genoeg gedurende jaren door twijfel en inzinking overvallen. In het openbaar was daar weinig van te bespeuren en zij die het in de Gemeenschap zagen hebben er nooit over gesproken.

Alleen Broeder Jean-Luc [eerder Jean Jaquenod] vermelde het in een nooit uitgegeven boek dat hij vele jaren na zijn vertrek uit Taizé schreef. Hij had er tweeëntwintig jaar doorgebracht, werkte er in de wasserij en speelde orgel in de kerk. Hij vermeldt: "Daarna [na het concilie] was het voor hem een langdurige ontmoediging. Herhaaldelijk ging hij wandelen. Hij vroeg me hem te vergezellen, misschien omdat ik niet tot zijn intieme kring behoorde want hij leefde wat teruggetrokken, misschien omdat ik musicus ben, ook omdat ik aan onderzoek was onderworpen, en ook misschien omdat ik sterk en zwak ben en ik kan zwijgen. Ik vreesde dat zijn verdriet me zou aantasten. Hij sprak maar enkele woorden uit. Ik antwoordde voorzichtig. Ik dacht aan de muziek van de jonge David die de angsten van koning Saul bedaarde." Volgens dezelfde getuige deed de prior beroep op een psychoanalyst. Hij verklapt geen naam, maar via andere bronnen is hij gekend. Het gaat om Dr. Peter Rutishauser, psychiater in Zurich en lid van de Zwitserse Vereniging voor psychoanalyse. Twee à driemaal per jaar kwam hij naar Taizé voor enkele dagen en ontmoette Broeder Roger en degenen die het wensten. Deze gemeenschappelijke psychoanalyse liep tot aan de dood van Rutishauser in 1971.

Zonder stevig bewijs is het mogelijk dat het Rutishauser was die Broeder Roger de raad gaf zich meer bezig te houden met zijn dagboek en er uitreksels over te durven publiceren: het schrijven als een loutering om weer fit te worden. Durven ‘onbeschut zijn’ zal Broeder Roger zeggen. Vanaf het boekdeel ‘Violence des pacifiques’ [‘Geweld van de vreedzame’] in 1968 uitgegeven, verschijnen er uitreksels zonder datum uit dit dagboek. Broeder Roger ging verder met sommige, nu chronologische, uitgekozen passages te publiceren.

Jean Jaquenod denkt dat de oproep van het ‘Jongerenconcilie’ het persoonlijke en collectieve einde inluidde van de sombere jaren die Broeder Roger had doorstaan: "Meer dan de wanhoop [een formule die hij veel uitsprak in het Getijdengebed], verliet hij de pijnlijke rivaliteiten van de volwassenen. Alles behalve zijn interesse voor de jeugd sloot hij uit. Opnieuw was hij stichter. Hij nam afstand van een zeker Beeld va n Taizé. Hij wou niet dan zijn creatie hem ontsnapte. Hij nam de leiding van een beweging die de wereld zou beïnvloeden. Hij werd weer jong."

De patstelling

Zelfs indien de stichter zich enkele vertrouwelijke aanwijzingen veroorloofde deed hij het steeds met schroom en allusie. "In deze pagina’s," schreef hij in het voorwoord bij de publicatie van het eerste boekdeel uit zijn dagboek, "probeer ik me ongedekt op te stellen en de illusies af te weren. Door me arm te voelen ben ik mezelf. Vanuit zijn armoede bemint, schept, bewondert de mens, maar betaalt een hoge prijs voor zijn vrijheid." Eens vernoemt hij Peter Rutishauser maar zonder te zeggen dat hij psychoanalyst is en vriend van Taizé. Hij vermeldde alleen de ziekte die hem weldra zou vellen.

In 1970 schreef hij over het ‘Jongerenconcilie’: "De drijfveer achter deze aankondiging was de patstelling die ons meer en meer opsloot en die we wilden verlaten."

'Patstelling’ is een groot woord. In die periode zal het dikwijls terugkomen in de geschriften van de stichter van Taizé, toegepast op een collectieve situatie maar ook als een persoonlijke bekentenis. Over de jaren 1960 zei Broeder Roger: "Precies of we waren op de grote markt gesmeten. Het vergde van ons zeven jaar, van 1962 tot 1969, om juist te weten wat ons overkwam."

In het jaar 1969 begon de gedachte ‘Jongerenconcilie’ te broeden, maar ook dat katholieken Broeder van de Gemeenschap konden worden en zo de oecumenische doelstelling ten volle waar te maken. Een dubbel perspectief opende zich dat jaar en werd door de prior ervaren als een bevrijding, of tenminste de patstelling verlaten.

De vragen en twijfels van Broeder Roger in de jaren 1966-1969 zijn begrijpelijk. Wat bleef er over van de in de jaren 1940 gestichte gemeenschap van gebed en studie? Had ze haar roeping niet verloren door de vele ontmoetingen en bezoeken op te vangen? Een vermoeidheid die aan de zenuwinzinking grensde overviel soms de prior. Getuige deze enkele regels van 1968 op een avond aan zee geschreven: "Tijd van nadenken. Vanavond besef ik hoe zwaar de twee afgelopen jaren [sinds 1966] wegen. Zoveel momenten waarop ik niet inzie hoe de komende inspanningen dragen maar die ik wel uitvoer wanneer ze zich opdringen. Dat was me onbekend in de eerste vijfentwintig jaren van Taizé."

Ook uiterlijk was de prior veranderd. De boerenplunje van de jaren 1940-1950 is al lang vergeten. Ook de jas en das met speld die hij op persfoto’s droeg tot midden de jaren 1960. Voortaan draagt hij een dikke trui met opgerolde kraag. Wanneer hij het woord neemt in gebedsbijeenkomsten draagt hij de witte albe met grote mouwen. Het zelfzekere en overwinnende beeld van de man die voor het tweede Vaticaans concilie die op een elegant manager leek is verdwenen.

Uiteindelijk geraakten Broeder Roger en de Gemeenschap uit het ‘straatje zonder einde’ door een nieuwe ‘scheppende dynamiek’: het ‘Jongerenconcilie’ en het toetreden van katholieke Broeders.

Het oecumenisch ongeduld

Op 26 januari 1966 en iets meer dan een maand na het einde van het tweede Vaticaans concilie gaf Broeder Roger een conferentie in Parijs over ‘het concilie en de verwachting naar eenheid’, in het kader van een oecumenische bijeenkomst in de kerk van Saint-Jean-de-Montmartre op initiatief van en voorgezeten door vicaris generaal Mgr. Hottot.

De ‘onderlinge communie’ [de mogelijkheid voor een protestant om te communiceren in een katholieke, anglicaanse of orthodoxe dienst en omgekeerd] die al lang in omloop is bij de protestantse Kerken, was niet toegelaten door de katholieke Kerk. Deze wens werd al uitgedrukt in ‘Dynamique du provisoire’ en Broeder Roger herhaalde het onvermoeibaar zonder zijn angst te verbergen: "De huidige golf van oecumene zal wegzakken als niet allen die in de Eucharistie geloven rond dezelfde tafel verzameld worden."

Enkele maanden later ging hij weer ten aanval in een boodschap aan de Saint-Victor abdij in Marseille ter gelegenheid van de plechtige wijding van het nieuwe hoofdaltaar in de abdijkerk: "De dialoog alleen is niet genoeg. De oecumenische golf zal wegvallen indien de dag uitblijft waarop al degenen die geloven in de werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie verenigd rond dezelfde tafel zitten."

In maart 1966 publiceerde de Congregatie voor het geloof een ‘Instructie’ die een lossere tuchtregel voor ‘gemengde huwelijken’ [tussen katholieken en niet katholieken] beschreef. Zo werd de verbanning uit de Kerk opgeheven voor de katholieken die ‘een huwelijk aangaan voor een niet katholieke minister’. Daar waar vele niet katholieke prominenten [de secretaris generaal van de COE, de nationale synode van de hervormde Kerk in Frankrijk, de primaat van de anglicaanse Kerk] hun teleurstelling uitten, verheugde de prior van Taizé zich over een ‘bevrijdende’ beslissing en loofde hij Paulus VI als een moedig man.

Hij hoopte weer: "We moeten volhouden in afwachting van God. De eenheid zal opduiken als we het niet meer verwachten, als een bliksem in de nacht."

De aantrekkingskracht van Taizé

In afwachting van die gewenste ‘eenheid’ werd Taizé de referentie voor vele katholieke congregaties en katholieke verenigingen.

Sinds 1964, zoals eerder gezegd, verbleef er een kleine franciscaanse gemeenschap in Taizé. Met drie of naargelang de periode, hielden de paters Franciscanen zich bezig met het onthaal van de deelnemers aan ingerichte bijeenkomsten en waren er meer en meer betrokken bij het doen en laten van de Gemeenschap.

In maart 1966 kwamen pater Koser, minister generaal van de Franciscanen, met vijfentwintig provinciale oversten uit Frankrijk, Duitsland, België, Nederland, Oostenrijk, Zwitserland en Canada samen in Taizé om herziening van de Constituties van hun orde, voorzien in het generaal Kapittel van volgend jaar, voor te bereiden. Uitzonderlijk werd de prior uitgenodigd op de gesprekken als ‘waarnemer’. Het was de eerste keer dat een niet katholieke buitenstaander dergelijke vergadering bijwoonde.

Vervolgens kwamen in mei kloosterzusters van een Belgische congregatie in de XIIIe eeuw gesticht in Doornik, de Zusters van Sint-Andries, naar Taizé als gevolg van een voorstel van Broeder Roger: "Wij hebben de Zusters van Sint-Andries nodig en zij hebben ons nodig." Er werd hen gevraagd om de ‘bezoeker van de tentoonstelling te onthalen’. Op het einde van de zomer zal Broeder Roger hen voorstellen te blijven en tot op heden zorgen de Zusters, nu in Ameugny gevestigd, voor het onthaal van groepen en de begeleiding van de bestendige medewerkers.

In juni kwamen benedictijnen van verschillende abdijen in Frankrijk en België [En-Calcat, Les Dombes, Clerlande en andere] voor drie dagen naar Taizé. De groep Liturgie en Abdij hield haar jaarlijkse sessie onder leiding van pater Robert Gantoy. Een van deelnemers legde uit hoe de diensten en de liturgie van Taizé de lopende hervorming van de diensten en de liturgie van de benedictijnenabdijen beïnvloedde: "in de uitwerking en de uitnodigingen voor deze sessie was er een akkoord tussen de Gemeenschap en de monniken van Clerlande waartoe pater Gantoy behoort. Ik denk te mogen zeggen dat, dankzij misschien de contacten tijdens het concilie in Rome, er banden van verstandhouding geweven werden tussen de monniken en de Broeders van Taizé. [...] Meer zelfs, de evolutie van de liturgie na het concilie en het invoeren van het Frans liggen ook aan de basis van deze toenadering. Taizé had ervaring met Getijden in het Frans en monniken van verschillende abdijen die de genade kenden er onthaald te worden zoals ik, hadden daarin een bron en een levend experiment gevonden dat zeer interessant is."

Nog in juli, ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van het overlijden van Charles de Foucauld, vergaderden in Taizé een honderdtal vertegenwoordigers van de diverse religieuze families die zijn spiritualiteit en zijn voorbeeld navolgen [Kleine Broeders van Jezus, Kleine Zusters van Jezus, Kleine Broeders van het Evangelie, Kleine Zusters van het Evangelie, fraterniteiten van leken, enz.] voor enkele dagen rond pater Voillaume en hun beschermende bisschop Mgr. de Provenchères, aartsbisschop van Aix-en-Provence. Het thema van de vergadering was: ‘Welke betekenis heeft het contemplatieve leven in de hedendaagse wereld?’ De prior van Taizé nam deel aan de vergaderingen.

Het is duidelijk dat de katholieke wereld aangetrokken werd door een gemeenschap buiten de normen die vernieuwend en gedurfd scheen. Taizé bekoorde, in een periode waar alles weer ter discussie werd gesteld en door het concilie schijnbaar bevorderd. De katholieke kritiek was nog niet hoorbaar. Gewichtige steun werd steeds vaker verleend, soms ook gezocht zoals bij pater de Lubac: ‘Wij beschouwen U als een inspiratiebron’ schreef Max Thurian.

Henri de Lubac aanvaardde graag een boekbespreking te schrijven over Het levende Woord in het concilie dat de twee stichters in april 1966 publiceerden. Nochtans meldt hij dat er ‘een groot twistpunt blijft’: voor de katholieken moet het leergezag van de Kerk de Schrift uitleggen. Schutz en Thurian vrezen echter dat dit leergezag ‘wel eens boven de Schrift zou staan en niet door Gods Woord kan beoordeeld worden.’

Leidende experimenten

Er komen steeds meer experimenten: "Een losse missie in Nederland, de preken van een broeder in presbyteriaanse en anglicaanse parochies in Portugal, nieuwe reizen naar de Verenigde Staten van Amerika en missies in West Frankrijk." Zo lag Broeder Roger in de eerste maanden van 1966 aan de basis van een initiatief waarvan hij hoopte dat het ‘een leidend experiment in de oecumene’ zou worden. Hij had al lang contacten met de lutheraanse dominee Marchand van Belfort en richtte met hem de ‘Week van de oecumenische vasten’ op. De zorgvuldige voorbereiding van die ‘missie’ gebeurde in samenwerking met de plaatselijke katholieke clerus. Het kwam er op neer voor alle christenen van Belfort [katholieken, protestanten en orthodoxen] gedurende een week van de Vasten elke avond samen te komen om te bidden, gedachten uit te wisselen en eenmalig een avondmaal te verzuimen. Van maandag 23 tot zondag 29 maart hadden meer dan zestig vergaderingen plaats onder leiding van de Broeders van Taizé met drie katholieke priesters van Rumilly [‘al enkele jaren op weg mat de Gemeenschap van Taizé’] en dominees. Vrijdag werden allen uitgenodigd om een maaltijd te verzuimen en een gelijkwaardige bijdrage te storten te voordele van Dahomey. De ‘Missie van Belfort’ eindigde ’s zondags met een gezamenlijke plechtigheid in de katholieke Sint-Teresia kerk. Katholieken, protestanten en orthodoxen baden samen en zetten een ‘concelebratie van het Woord’ op touw. De prior van Taizé, die niet aan de bijeenkomsten in de week had deelgenomen, hield de preek. Het blad "La Croix" onderstreepte: "Deze gezamenlijke woordliturgie is zeker de eerste in Frankrijk."

Broeder Roger zag in dit gebeuren ‘een mirakel van de Heilige Geest’: "de uitbarsting is gebeurd, de vooruitgang is onomkeerbaar." Als spreekbuis van de christenen in Belfort verklaarde hij: "Ze zijn overtuigd dat dit niet volstaat. [...] Ze vragen om samen naar God te luisteren [...]."

Nochtans werd het experiment niet overgedaan. De aarzelingen in sommige protestantse middens werden bevestigd. De hervormde Kerk in Frankrijk publiceerde na haar nationale Raad van oktober 1966 een zeer voorzichtige mededeling die tegelijk ergernis en reserve toonde: "Vanuit verschillende hoeken meermaals gedwongen uitleg te verstekken over initiatieven, keuzes en verklaringen aan de Gemeenschap van Taizé toegewezen, verklaart de nationale Raad niet bevoegd te zijn om vragen te beantwoorden die rechtstreeks aan de Gemeenschap dienen te worden gesteld. Hij herhaalt ook dat Taizé zichzelf een ‘cenobietengemeenschap, internationaal en interdenominationaal" noemt.

Taizé was een bijna universeel aantrekkingspunt. Amper een maand na de missie van Belfort kwamen een duizendtal studerende jongens en meisjes te voet uit Lyon, begeleid door hun aalmoezeniers. Pas ter plaatse begonnen ze te bidden tijdens een nachtdienst om 22 uur gepland.

Ook verbleven voor drie dagen orthodoxe priesters en leken uit Frankrijk, België, Spanje en Portugal in Taizé. Mgr. Meletios, exarch van de patriarch van Konstantinopel en de metropoliet Emilianos die dezelfde patriarch vertegenwoordigde bij de COE waren erbij. Dit was in Taizé het eerste initiatief van formaat dat van het pas opgerichte orthodoxe Centrum uitging.

In de daarop volgende maand augustus op het feest van de Verheerlijking werd een andere vergadering gehouden met een van hoogstgeplaatste prominenten van de orthodoxe Kerk, de metropoliet Meliton die afgevaardigd werd door patriarch Athenagoras. Bij die gelegenheid publiceerde Broeder Roger opnieuw een boek onder de titel Unanimité dans le pluralisme [‘Pluralistische Eensgezindheid’]. Het ging om een ‘herziening van de Regel van Taizé’, die werking en geest van de Gemeenschap bundelde rond drie krachtlijnen: een ‘gezamenlijke schepping’ blijven, ‘Gods gebeuren afwachten’ door ‘persoonlijke toestemming’ van al haar leden.

Op zaterdag 6 augustus, feest van de Verheerlijking ging Mgr. Meliton de byzantijnse liturgie voor in de kerk van de Verzoening die drie uren duurde en die vele deelnemers voor het eerst bijwoonden. Hij eindigde met een toespraak waarvan de inhoud de prior van Taizé alleen maar kon beamen: "Om de Kerk te horen moet de wereld het gezicht van de Kerk zien te verheerlijken, zoals de Apostelen Christus zagen verheerlijken. De Kerk moet opnieuw haar origineel uitzicht tonen: één, heilig, katholiek en apostolisch. Het wordt tijd dat de verantwoordelijken in de Kerken hun geplande theologisch onderzoek en de uitwisseling van broederlijke boodschappen overstijgen en concrete beslissingen nemen, op het gevaar de christenen teleur te stellen en de oecumene te blokkeren en zelfs af te bouwen. Elke Kerk moet alle inlijvingsijver en rechterlijke bevoegdheid op eenzelfde locatie vermijden."

Tijdens de maaltijd die de genodigden met de prior en twee of drie Broeders deelden liep het gesprek over de intercommunie en haar knelpunten. "Ze blijft de grote hoop voor de Broeders van Taizé, zei een katholiek getuige. Maar ze zien dat die thans niet mogelijk is. Max Thurian spoort me aan en wenst dat de katholieke Kerk eindelijk zegt wat ze denkt over de hervormde Kerk. [...] Zichtbaar lijdend stelde Max Thurian me al die vragen. Het is het drama van Taizé."

De eerste internationale Jongerenontmoeting

Op 4 juni 1966 kondigde Broeder Roger in Le Monde voor begin september eerstkomende een ‘internationale jongerenbijeenkomst’ in Taizé aan. Eerst aarzelde de Gemeenschap: "Zou dit onthaal het monastiek gemeenschapsleven niet verstoren?"

Maar vanaf begin de jaren 1960 ontving Taizé jongeren. Meestal kwamen die niet alleen en op eigen initiatief. Ze kwamen in groep of op ‘bedevaart’ met hun aalmoezeniers. Ofwel namen ze deel aan de ‘jeugdwerven’ in de zomer [vijf in 1966]. Lange tijd werden de jonge katholieken op andere data dan de protestanten ontvangen.

In 1966 werd een beslissende stap gezet. De geplande ontmoeting was omvangrijk en richtte zich tot jongeren van alle geloofsstrekkingen en uit alle landen. Eerst werd de benaming ‘Jeugdmeeting’ weerhouden, maar een meer vredige ‘internationale Jeugdontmoeting’ haalde de bovenhand.

Alle prominenten werden gevraagd: kardinaal Bea, voorzitter van het Secretariaat voor de Eenheid der Christenen, kardinaal Martin, aartsbisschop van Rouen, kardinaal Villot, aartsbisschop van Lyon en andere katholieke, anglicaanse en lutheraanse bisschoppen. De prior van Taizé had ook de nieuwe secretaris generaal van de COE aangesproken, Eugen Carson Blake maar, aangezien Blake in september niet in Europa was, liet hij zich verontschuldigden. Hij bezocht de gemeenschap echter in oktober en, in tegenstelling tot zijn voorganger, hield hij altijd vredevolle en vertrouwelijke relaties met Taizé aan, stuurde hen bemoedigende boodschappen en kwam hij dikwijls langs. "God is zo goed ons een secretaris generaal te geven die boven alles een echte herder is," schreef Broeder Roger hem weldra. De aanwezigheid van Hubert Beuve-Méry, stichter en directeur van Le Monde was dan weer een verrassing, maar was te danken aan de nauwe persoonlijke band die hij sinds 1957 met Broeder Roger had.

De ontmoeting ging door van 2 tot 4 september. 1.200 à 1.500 jongeren waren op de heuvel verzameld, de helft Fransen, de andere helft uit een dertigtal landen en verschillende werelddelen afkomstig [waaronder een honderdtal Afrikanen, Aziaten en Latijns-Amerikanen]. De deelnemers waren vooral katholieken en protestanten, slechts enkelen waren orthodox. Ze verbleven niet in de buurt van de Gemeenschap, maar in Ameugny waar het onthaalcentrum uitgebreid werd met tenten.

Twee thema’s lagen ter discussie: ‘Onze solidariteit met de armen, met de ontwikkelde landen’ en ‘Een hedendaagse oecumene’. De conferenties die door genodigde sprekers werden gegeven werden opgevolgd door gesprekken in groepjes, onderbroken door drie dagelijkse gebedsdiensten en de Eucharistieviering. Zondag was geen conferentiedag.

Op zondagmorgen waren er twee Eucharistievieringen geweest. Het protestantse Avondmaal werd door de dominees van de Broeders van Taizé geconcelebreerd. Tijdens de plechtigheid spraken twee Broeders hun eeuwige geloften uit in de handen van de prior: een Zweed, de zoon van een lutheraanse bisschop, en een Duitser, ook een lutheraan. Daarna werd er een katholieke mis geconcelebreerd door Mgr. Maryin, zes bisschoppen en andere priesters. Eén onder hen vertelde later hoe sommige deelnemers de intercommunie beleefden, ondanks de oproepen van kardinaal Bea, die al niet meer in Taizé was: "Ik was één van de concelebranten en deelde de communie uit: onder de communicanten herkende ik hervormde christenen aan het kruis van de Heilige Geest dat ze droegen." Tijdens het eerst gevierde protestantse Avondmaal hadden ook jonge katholieken gecommuniceerd.

Niet alleen had de pers geen commentaar gegeven rond deze wilde intercommunie, broeder Roger beweerde in een schrijven: "We waren nooit voorstander van een intercommunie die op een nog groter misverstand zou uitdraaien. In hun brede welwillendheid en hun zorg om wat Taizé hen vroeg, aanvaardden deze 1.400 jongeren edelmoedig deze onmogelijkheid." De werkelijkheid was anders, zoals aangehaald.

De praktijk van intercommunie werd een terugkerende kwestie in de volgende jaren. In 1967 werd door het Directorium over oecumene dat het Secretariaat voor de Eenheid der christenen uitgaf een principe herhaald. ‘De deelname van de uit het katholiek geloof gescheiden broeders, en vooral aan de eucharistie, biecht en ziekenzalving is verboden’, maar, toegegeven, in uitzonderlijke gevallen [‘bij levensgevaar of dringende noodzaak’] is communie van niet katholieken toegestaan, aan de afgescheurde broeder [...] indien hij van een geloof getuigt dat met de Kerk strookt.’ Datzelfde jaar was voor de Groep van Dombes de intercommunie het gespreksthema waarvoor, zonder de theologische knelpunten te negeren, een ‘thesis’ in zes punten werd uitgewerkt: "Mogen de Kerken van de Hervorming en de katholieke Kerk een gelegenheidsdeelname aan hun respectieve eucharistievieringen overwegen?" Max Thurian publiceerde ook een pleidooi ten voordele van dit standpunt.

De stelling van Taizé was kwetsbaar, voor sommigen dubbelzinnig. Indien Broeder Roger met aandrang de katholieke Kerk vroeg om de intercommunie toe te laten, heeft hij ze zelf nooit openbaar ingesteld. Er waren altijd aparte diensten en, al heel vroeg [vandaag ook nog] hingen er aan de deur van de kerk affiches die de diverse eucharistische diensten onderscheidden. Maar in feite heeft de intercommunie altijd bestaan in Taizé, in een wel onschatbare mate.

Het ‘stoute staaltje’ van september 1966 was er maar omdat het meteen na de weigering van kardinaal Bea kwam. Maar de pers had het verstikt. Maar ze maakte wel gewag van een ander initiatief in Taizé: de ‘jongerenfraterniteiten’, een andere poging om uit de patstelling te geraken. Het idee kwam van Broeder Roger. Hij voorzag al om een nieuwe internationale ontmoeting te houden het jaar daarop en het lanceren van ‘kleine fraterniteiten’ was een manier om de geest van eenheid en solidariteit, die de eerste dagen had bezield, door te trekken.

Onder de titel ‘Krachtlijnen voor het komende jaar’ werd de oprichting van ‘kleine fraterniteiten’ van jongeren uit alle geloofsstrekkingen voorgesteld. ‘Naar het beeld van de christelijke gemeenschappen in de oertijd, zouden ze toegewijd bidden, alles verdelen en door hun vrijwillige aanwezigheid onder de mensen een teken van eenheid in naastenliefde betekenen, tekenen van het nakende Rijk.’ Onder studie of beroepsleven zouden ze zich inzetten met solidaire en helpende acties voor de armste.

De prior dacht dat het gemeenschappelijke en broederlijk leven van Taizé jongeren, indien niet door hen nagebootst in de wereld, toch zou inspireren: "Kunnen we de jongeren niet laten deelnemen aan ons experiment? Kan wat we voor het leven ervaren niet tijdelijk geprobeerd worden?" Een jaar later werden bijna tachtig fraterniteiten opgericht in verschillende landen.

Tot daar had geen enkele belevenis van Taizé zo de aandacht van de pers gehaald, zelfs niet de inhuldiging van de kerk van de Verzoening: zesentwintig bijdragen in totaal gingen over deze eerste internationale ontmoetingen met jongeren. Ze waren meestal positief en een stak er boven uit door de vrije toon ervan. Op 24 september 1966 in was dominee Finet in Réforme tegelijk lovend en kritisch. Hij betreurde dat de protestantse Vereniging niet was uitgenodigd op de bijeenkomst en ‘dat een protestantse gemeenschap, van Zwitserse oorsprong en op Franse bodem gevestigd, de regels van de gastvrijheid verwaarloosde.’ Met zijn gebruikelijke vrijheid zei hij: "Een zin van Broeder Schutz steekt me de keel uit als een visgraat: ‘We zijn het slachtoffer van de vier eeuwen oude echtscheiding’" Slachtoffer? Neen: getuigen, meende Albert Finet, overtuigd dat alleen de Kerken van de Hervorming het ‘zuiver Evangelie’ hadden geërfd. Volgens hem waren de katholieken van het rechte pad geraakt. De onstuimige, maar zeer geëerde stichter van Réforme besloot toch: "Als we denken aan de stagnerende bureaucratie die elke Kerk overlaadt is Taizé een oase, een stroom levend water."

Met de zorg om geen meningsverschillen te zien uitgestald in de belangrijkste protestantse krant van Frankrijk nodigde Broeder Roger dominee Finet uit. Dit bezoek en de gesprekken met Broeder Roger leidden tot een uitgebreide bijdrage op de voorpagina van Réforme: "Taizé benaderen."

De lof voor Taizé en zijn stichter ontbrak niet. Maar sommige twijfels bleven: "de uitgesproken achting en zichtbare voorkeur waarmee de gemeenschap van Taizé de Roomse prominenten opzoekt en onthaalt [...] verwonderen me des te meer dat hetzelfde lot niet toekomt aan de protestantse overheid." Als strenge hervormde, die diep beïnvloed is door de theologie van Karl Barth, uitte de directeur van Réforme ook wat ironisch zijn twijfel rond de liturgie: "Ik kan niet weglaten dat de liturgische weelderigheid van Taizé, waarvan ik de esthetiek en de schoonheid smaak, me soms van de enige noodzaak verwijderen. Ik vrees een fataal verval dat, van kaars naar kledij, beelden oproept en van de wierook een weg naar het religieuze en mystieke verwacht die Jezus met veel humor minachtte." Tot slot bevroeg hij zich over de theologische standpunten van Taizé: "Ik ben niet altijd overtuigd dat de theologische gedachte van Taizé, in de lofwaardige zorg om de Eenheid te bevorderen, steeds uitsluitend op de Schrift berust."

Het gevaar van de ‘institutionalisering’

In die tijd is Taizé bijna een instelling geworden in het Franse religieuze landschap, tenminste een unicum waarnaar velen verwijzen. Paris Match wijdt er een lange bijdrage aan met prachtige foto’s. Jean-Marie Paupert, toen een boegbeeld van het ‘progressieve’ katholicisme [volgens zijn eigen uitdrukking], publiceert zijn eerste boek over Taizé. Een prachtig boek, goed opgesteld en meer een kroniek en een al opbouwende legende dan geschiedenis, is geschreven in overstemming met Broeder Roger en onder toezicht van de Gemeenschap. Tot slot wenst Jean-Marie Paupert dat zijn boek ‘nieuwsgierigheid, zin en wens om naar Taizé te gaan’ zou ingeven. Hij looft de ‘kostbare kleinoden van de broeder prior’ als ‘misschien het grootste geestelijk werk uit onze tijd’. Het werk was door de uitgeverij Fayard aan de beroemde katholieke historicus Daniel-Rops gevraagd maar zijn overlijden in juli 1965 had zijn werk onderbroken en Paupert nam het over. Het boek eindigde met een uitgebreid nawoord van de filosoof Paul Ricoeur, van protestantse afkomst en een vertrouwde gast in Taizé. Hij sprak vol lof over de ‘losse liturgie’ van de Bourgondische gemeenschap.

In dit jaar 1967 kreeg de Gemeenschap van Taizé de ‘Watelerprijs voor de Vrede’ toegekend. Deze prijs ging sinds 1931 jaarlijks naar een personaliteit of een vereniging die ‘het beste de vrede had gediend’. In het verleden hadden Jean Monnet, Unicef en Willem Visser’t Hooft hem gekregen. Voor de Gemeenschap was het de eerste openbare eerbetuiging.

Deze steeds bredere aandacht en deze herkenning zouden Broeder Roger tevreden moeten stellen. De kleine hervormde Gemeenschap van het begin is groots uitgebreid. Alle vijfenzeventig Broeders waren protestanten maar afkomstig uit hervormde, lutheraanse, presbyteriaanse, anglicaanse, methodistische, enz. Kerken. Een orthodox Centrum en een franciscaanse fraterniteit waren in de buurt gevestigd. Vier gemeenschappen van vrouwelijke religieuzen zorgden voor het onthaal van steeds talrijker bezoekers en jongeren [tweehonderd duizend in 1966]. De actie van de Gemeenschap breidde uit: in ‘haar moeite om de armen te bereiken’ waren sinds meerdere jaren kleine fraterniteiten in verschillende werelddelen gevestigd, de laatste in de herfst van 1966, het zwarte getto van Chicago, in samenwerking met de franciscanen, en het Braziliaanse Recife sinds 1967, in een gemeenschap met de benedictijnen.

De intellectuele productie van Taizé [boeken geschreven door sommige leden en in verschillende talen omgezet] en de stoffelijke productie [de glasramen van Broeder Eric, aardewerk en keramiek van Broeder Daniel], haar gezangen en liturgie kregen een almaar breder gehoor.

Broeder Roger [nu de vijftig voorbij] kon blij zijn met de uitstraling van zijn stichting en de invloed die herkend was. Nochtans als hij, zoals elke onrustige mens, tuk was op herkenning en fier over zijn welslagen, vreesde hij de institutionalisering die de armslag beperkt. Hij legde dat duidelijk uit tijdens een ontmoeting met de prominenten van de COE.

Het gevaar van de ‘institutionalisering'

Na een eerste gesprek met de nieuwe secretaris generaal Eugen Carson Blake in oktober, was er een bredere ontmoeting gewenst. Op 9 januari 1967 gingen de prior van Taizé, Max Thurian en vier andere Broeders naar de hoofdzetel van de COE in Genève om de leidersploeg van de oecumenische organisatie te ontmoeten. Verschillende vraagstukken werden bekeken: oecumenische inzet, relaties met de katholieke Kerk, medewerking van Taizé aan activiteiten en initiatieven van de COE. Wat de breed verspreide persmededeling niet zegt is dat Broeder Roger, door in dit institutioneel kader de verscheidene facetten van zijn Gemeenschap toe te lichten, nederig het probleem van Taizé stelde: "Taizé werd steeds meer in de laatste jaren geconfronteerd met het vraagstuk van de institutionalisering. Er werd beslist om aan eender welke religieuze familie te verbieden zich nog vereenzelvigen met Taizé, bijvoorbeeld door de liturgie van Taizé te volgen. Verleden jaar was er sprake van een nieuwe Gemeenschap op te richten in de Staat New York. Ondanks de dringende vraag en de oproepen allerhande, hebben we geweigerd om het gevaar van permanente institutionalisering te vermijden. In een doorlopend veranderende maatschappij is het broodnodig soepel te blijven en zich in het voorlopige op te houden. Zelfs het huis van Taizé werd in vraag gesteld, maar het is nodig om wortels te bewaren op een plaats waar de Broeders kunnen herbronnen tussen twee perioden van dienstverlening in de wijde wereld. Maar dan ook niet meer dan dat. In ieder geval, het teken nabootsen dat Taizé probeert uit te stralen op andere plaatsen in de wereld, zou in institutionalisering doen vervallen en de Gemeenschap van Taizé omzetten in een nieuwe reguliere orde zonder vrijheid van handelen en medewerking in de wereld. Taizé wil geen andere stabiliteit kennen dan haar fundamentele inzet voor God."

De theologische positie van Taizé werd aanzien als ‘correct maar revolutionair’. Andere ontmoetingen met de COE werden in de volgende maanden gehouden.

In diezelfde periode werkte Broeder Roger aan het verstevigen van zijn relaties met de Franse protestantse overheid. In februari 1967 bracht hij verschillende dagen door in Parijs en gaf hij een maaltijd waarop hij tegelijk dominee Westphal, voorzitter van de protestantse Vereniging in Frankrijk, en dominee Bourguet, voorzitter van de nationale Raad van de Franse hervormde Kerk, ontving. "Het gevoerde gesprek mag als uitzonderlijk en voordien onmogelijk aanzien worden," schrijft de prior van Taizé. Dan op 17 februari ontmoette hij met drie Broeders van de Gemeenschap de voltallige nationale Raad van ERF voor een ‘diepgaande gedachtewisseling’. Waarschijnlijk gesprekken zonder toegevingen, want Broeder Roger meende: "Onze moeilijkheden in Frankrijk kwamen nooit van de lutheranen maar enkel van de hervormden." Hij herkende: "Daaromtrent is het een gedeelde verantwoordelijkheid."

Uiteindelijk prees hij zich gelukkig: "Eindelijk zijn we met onze ‘afgescheurde broeders’ verzoend." Maar de verzoening bleef niet duren.

In zijn dialoog met de COE vergat Broeder Roger Rome niet. In april bracht hij er een tiental dagen door en vervoegde Max Thurian die als waarnemer deelnam aan het Consilium dat werd opgericht na het concilie om de liturgie te hervormen. "Hier gebeurt degelijk werk en we hopen dat de Synode heel deze hervorming zal aanvaarden," schreef hij.

Door meer beperkte ontmoetingen met instanties van de COE en door briefwisseling werd een tekst opgesteld die duidelijk en openbaar de verhoudingen tussen de oecumenische instelling en Taizé beschreef. Het ontwerp werd aan de protestantse Vereniging in Frankrijk voorgelegd en deze antwoordde via haar voorzitter: "De Gemeenschap is met de protestantse Vereniging verbonden via een band die niet hiërarchisch is, en we oefenen over haar geen enkel gezag uit. Ze beweert internationaal en oecumenisch te zijn en is praktisch onafhankelijk. Nochtans hebben we regelmatig contact met de Broeders van Taizé, en het is vanzelfsprekend dat we geen bezwaar hebben om een bijzondere band te scheppen tussen haar en ons.

Het enige wat delicate punt is dat ze soms voorkomen als vertegenwoordigers van het Franse protestantisme voor de rooms-katholieken. Dat is een misverstand dat we dikwijls probeerden weg te werken. De Gemeenschap van Taizé is niet bevoegd om het Franse protestantisme te verbinden."

Tenslotte aanvaardde het uitvoerend comité van de COE in Heraklion samen in augustus 1967 dat Taizé een ‘broederlijke afgevaardigde’ zou sturen naar de vierde zitting van de COE, in Upsala gepland, maar bleef voorzichtig voor de toekomst: ‘de relatie met Taizé diende nog te worden bestudeerd’.

De tweede internationale Jongerenbijeenkomst

Op het einde van de zomer 1967 liep zoals voorzien de ‘Oecumenische bijeenkomst voor de jeugd’, de tweede uitgave van de jongerenverzameling, wel verschillend van deze het jaar daarvoor. In plaats van grote openbare conferenties, waren er nu denktijden en gesprekken in groepjes door middel van vragen die aan iedereen werden gesteld, en bredere bijeenkomsten waarop uitgenodigde personaliteiten de aangehaalde vragen toelichtten en met de jongeren in debat traden. De genodigden waren kardinaal Lefèbvre, aartsbisschop van Bourges en voorzitter van de Franse bisschoppenconferentie, kardinaal Renard, nieuwe aartsbisschop van Lyon, Eugen Carson Blake en protestantse en orthodoxe bisschoppen.

Van dinsdag 31 augustus tot zondag 3 september 1967 waren er 1500 à 2000 jongeren uit verschillende landen aanwezig.

Het voorgestelde thema was kort maar breed en de discussiepunten meervoudig: ‘Wat is leven? Wat verwacht ik van het leven? Hoe vandaag als mens Christus beleven? Welke concrete verbintenissen kan een hedendaagse jongere aangaan?’ De deelnemers werden uitgenodigd om van algemene bedenkingen naar een meer specifieke christelijke bedenking over te stappen om zo tot een persoonlijke inzet te komen.

Naast de jongerenbijeenkomst, kwamen honderd vijftig dominees en priesters samen, voor een oecumenisch gesprek waaraan meerdere bisschoppen deelnamen [waaronder Mgr. Lebrun en de hulpbisschop van Autun die hem zou opvolgen, Mgr. Le Bourgeois].

De ter plaatse aanwezige journalist van "La Croix" beschreef zo het jongerenkamp: "Donderdagavond stonden alle weiden rond Taizé vol met tenten en de trommels hebben tot laat in nacht geroffeld, om de Engelse, Duitse, Spaanse en Franse gezangen te begeleiden." De afgevaardigde van Le Monde begint zijn bijdrage zo: "Het heeft veel weg van een jamboree, een jeugdherberg, een kermis en een reusachtige rally."

Rond die tijd kenden de Verenigde Staten van Amerika hun Summer of Love [‘Liefdeszomer’], een uitgebreide beweging tot ‘bevrijding’ van de jeugd in muziek, drugs, seks en algemene tegenspraak zonder geweld. Weldra in de zomer 1969 kwamen de legendarische festivals van Wight en Woodstock aan de beurt. Meteen werden de jongerenbijeenkomsten van Taizé als een soort "Christelijk Woodstock" bestempeld. De vergelijking gaat op als men de angst en de tegenspraak die de jongeren hier en ginder bezielden in acht neemt. Maar het gaat niet op als gekeken wordt naar losbandige zeden en het drugsgebruik: ze zijn ook in Taizé te vinden geweest maar nooit zo uitgebreid. Vanaf de eerste ontmoetingen waren de journalisten onder de indruk van de stilte die in de kerk van de Verzoening heerste tijdens de gebedsvieringen. De vergelijking met Woodstock kon niet verder doorgetrokken worden.

Taizé als grenzeloze gemeenschap, bereikbaar en stabiel tegelijk, kon de jongeren bekoren. Een Broeder van de Gemeenschap maakte deze balans op: "Indien de jongeren gevoelig zijn voor het getuigenis van mannen die voor het leven verbonden zijn, wil dat zeggen dat vele jongeren bereid zijn om alleen te luisteren naar iets dat van het levende experiment uitgaat. Ze moeten het risico van het leven onderscheiden dat met het zeggen strookt.[...] Als vele jongeren zin hebben voor het absolute dat een voorteken geeft van het kloosterleven, dan moeten ze ervaren dat dit absolute vlees en bloed wordt, duurzaam bestaat en niet als een zeepbel verdwijnt. Daar zit het onvervangbaar belang van een verbintenis voor het leven."

Tijdens de bijeenkomst in 1967 lagen de ‘voorlopige fraterniteiten’ die het jaar daarvoor waren opgericht zwaar onder vuur. "Indrukwekkend," melde een waarnemer, "is de algemene drang om in kleine gemeenschappen te leven die "oor ieder openstaan. Sinds de vorige bijeenkomst werden tachtig fraterniteiten in die geest opgericht. Sommige ervan vereisen samenwonen. Andere een min of meer delen van gebed, geld, zorg, herziening van gemeenschappelijk leven. [...] Op het einde van de huidige bijeenkomst worden gelijkaardige nieuwe fraterniteiten opgericht."

Maar sommige twijfels werden openbaar geuit rond deze ‘jongerenfraterniteiten’. Ondervraagd door "La Croix," vroeg Mgr. Renard om "voorzichtigheid, zodat het geloof van de leden beschermd, verdiept en uitgebreid kon worden met het oog op echtheid en trouw."

In de motie op het einde van de bijeenkomst werd een oproep gedaan aan ‘alle kerkelijke verantwoordelijken’ opdat ze ‘dappere gebaren en ontmoetingen met een heel nieuwe stijl die de verzoening versnelt’ zouden ondernemen. Daarin is de gedachte van de prior van Taizé te herkennen met zijn permanente zorg voor eensgezindheid: "we roepen degene die naar de Romeinse synode en de vergadering van de COE in Upsala trekken op om in pluraliteit te bouwen aan een eensgezindheid van gans het Godsvolk."

Was dit zoeken naar ‘eensgezindheid’ geen zachte utopie? De vraag kwam voor in een uitgebreide reportage met foto’s in een katholiek magazine. Na een lange beschrijving van de bijeenkomst en het succes meende Aimé Savard dat er geen echte ‘dialoog’ tussen de jongeren en de aanwezige Kerkverantwoordelijken had plaatsgehad, en betreurde dat de Broeders van Taizé het openbaar debat teveel gericht hadden en de dialoog beperkt. "We kunnen ons soms afvragen," vervolgde de journalist, "of de Gemeenschap Van Taizé, om de twistpunten onder christenen te verzachten [tussen de Kerken en in de Kerken], niet in een buitensporig ireanisme vervalt om de spanningen te verbergen zonder de ware oplossingen te bevorderen." Andere dagbladen namen deze bedenkingen over, bovenop kritiek van politieke en dogmatische aard.

Vertaling: Broeder Joseph

11-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 7: Naar het Tweede Vaticaanse Concilie
Hoofdstuk 7: Naar het Tweede Vaticaans Concilie

Enkele maanden na de aankondiging van het concilie door Johannes XXIII in januari 1959 werden de bisschoppen over heel de wereld uitgenodigd om wensen over de nodige hervormingen en de te behandelen doctrinepunten op te sturen. Hun antwoorden beslaan vijftien boekdelen en meer dan tienduizend pagina’s. In juni 1960 werden tien ‘voorbereidende commissies’ opgericht, elk met als voorzitter een kardinaal van de Curie, en gecoördineerd door een centrale voorbereidende commissie. Vijfenzeventig schema’s werden opgesteld: teksten over de doctrine en het pastoraat in de liturgie, de Openbaring, de Maagd Maria bijvoorbeeld.

Over het vraagstuk van de ‘eenheid van de christenen’ verklaarde Johannes XXIII al op 30 augustus 1959, tijdens een audiëntie in Castelgandolfo, dat indien de protestanten en orthodoxen het nakende concilie wensten bij te wonen ‘het redelijk was hen te onthalen want de Kerk is nog altijd hun thuis waarvan ze afstand namen door de lotgevallen van de geschiedenis’. In juni 1960 werd een Secretariaat voor de Eenheid van de christenen opgericht met als voorzitter kardinaal Bea.

Broeder Roger was al op zoek gegaan naar een in te huren appartement in Rome om er te verblijven met enkele Broeders tijdens de zittingen van het concilie. Vertraagd door een zeker verzet was de officiële beslissing niet gevallen. Broeder Roger had een weigering voorzien: "Indien we niet uitgenodigd worden zullen we toch in Rome zijn en voor de duur van het concilie zullen twee Broeders permanent bidden."

Eindelijk gaf op 25 december 1961 de bul Humanae salutis van bijeenroeping tot het concilie aan dat niet katholieke christen gemeenschappen de werkzaamheden van het concilie konden bijwonen. Een première in de geschiedenis.

Later gaf Broeder Roger commentaar op de brief van juli 1962: "Ik denk terug aan de dag dat die brief aankwam: uitgenodigd worden om mee te zoeken is een geschenk van God!"

Vijfenvijftig niet katholieke personaliteiten namen deel aan de eerste zitting van het concilie: zesenveertig ‘afgevaardigde waarnemers’ door hun respectieve Kerken gezonden, en acht persoonlijk uitgenodigde ‘gasten’. Volgens een vertrouwelijk verslag van die tijd was "het verschil tussen de ‘waarnemers’ en de ‘gasten’ alleen een kwestie van benaming, daar ze beiden dezelfde status genoten."

Broeder Roger en Max Thurian lieten zich als officiële genodigden vergezellen door twee Broeders van de Gemeenschap. Het gehuurde appartement met 5 kamers op nummer 107, via del Plebiscito, diende al de tijd van het concilie en nog meerdere jaren nadien. De middelste kamer was de gebedsruimte met een eenvoudig altaar, witgeschilderde muren en versierd met enkele mooie werken gewijde kunst die wel onverwachts overkwamen in een ruimte voor protestantse cultus: "een mooi kruisbeeld, oude schilderijen, allemaal heel mooi en die Christus, de Heilige Maagd, de Verheerlijking voorstelden. Boven het altaar was een lichtgevende driehoek (van binnenuit verlicht) die de Heilige Drie-eenheid voorstelt."

Een concilie met gesprekken op fluistertoon

In de onmetelijke beuk van de Sint-Pietersbasiliek, waar de voltallige congregaties van het concilie verliepen, waren de waarnemers niet naar een donker hoekje verwezen maar zaten op een bevoorrechte plaats volgens de wens van Johannes XXIII: rechts van het voorzittersverhoog en voor de rijen waar de kardinalen zaten. Bijgestaan door vertalers die de Latijnse tussenkomsten omzetten en de nodige uitleg verschaften woonden ze alle zittingen en openbare congregaties bij, zonder echter het woord te nemen in de aula of aan stemmingen deel te nemen.

De openingsplechtigheid van het tweede Vaticaans concilie vond plaats op 11 oktober 1962, rechtstreeks uitgezonden door de Italiaanse staatstelevisie en overgenomen door vele Europese zenders en ook in de Verenigde Staten. Ongeveer tweeduizend vijfhonderd bisschoppen uit de hele wereld waren aanwezig voor een liturgische plechtigheid die als ‘groots’ werd genoemd, ondanks de kritiek van gebrek aan ‘participatie’ en de praal die de paus omringde. Een andere plechtigheid op 4 november [een grote pauselijke dienst naar ambrosiaanse ritus om de vierde verjaardag van de kroning van Johannes XXIII te vieren] ergerde ook de prelaten die verlangden naar een meer sobere en participerende liturgie. ‘Overschot van praal en gemis aan gemeenschappelijke liturgie’ stelde een bisschop vast. Broeder Roger betreurde het ritualisme, maar wou er geen openbaar twistpunt van maken: "Laten we dat gerust. Onze ergernis zal de eenheid niet bevorderen."

Broeder Roger en Max Thurian vonden enkele katholieken theologen terug die ze goed kenden en in Rome waren als geaccrediteerde ‘experts’ bij het concilie of privé theologen van een bisschop: de paters de Lubac, Congar, Maurice Villain onder andere. Onder de niet katholieke ‘waarnemers’ waren er voor hen bekende personaliteiten: Oscar Cullmann of nog Douglas V. Steere, een Amerikaans quaker die meermaals naar Taizé kwam tussen 1948 en 1950.

Op 13 oktober ontving Johannes XXIII al de waarnemers. Broeder Roger en Max Thurian drukten aan pater Chenu hun ‘vurige ontroering over die audiëntie’ uit, vooral door het slotwoord van Johannes XXIII: "We hebben niet geredetwist, maar met elkaar gesproken. We hebben niet gediscussieerd, maar we hebben elkaar bemind." Deze woorden waren de weerklank van de openingsrede: uitnodiging tot een aggiornamento (‘een bijwerken’) van de Kerk, veroordeling van de ‘ongeluksprofeten’ aansporing tot doorgeven ‘zonder verzwakking of aantasting’ van de geloofsinhoud onder een nieuwe ‘formulering’. De reacties waren trouwens uiteenlopend en tot op vandaag zijn de historici het niet eens over de paradigmatische waarde ervan.

Vanaf het begin was een theoloog als pater Congar, die een grote invloed had op het concilie, ongerust: "Het risico is groot een soort prefab concilie in Rome of onder Romeins bewind te hebben. Vele bisschoppen zijn niet bij machte om een globale visie te hebben op de kwesties, vooral de ideologische en theologische aspecten ervan." Roger Schutz en Max Thurian waren vooral gevoelig aan de veelvoudige debatten en discussies die zich naast het concilie en na de plechtige zittingen afspeelden: "Dit concilie komt voor als een vrije en moedige confrontatie waarin, in tegenstelling met wat doorgaans gemakkelijk beweerd wordt, de bisschoppen het wederzijdse contact opzoeken, om tegenstrijdige blokken te vermijden en om de eenheid te zien openbaren die vrede brengt. Dat is misschien een onverwachte maar niet minder belangrijke werkelijkheid van het concilie."

Ze droegen zelf in grote mate bij tot deze ‘vrije en moedige confrontatie’. Tijdens de vier jaar lange duur van het concilie zag hun appartement van de via del Plebiscito tal van kardinalen en honderden bisschoppen uit alle landen defileren, steeds in kleine groepjes, en ook theologen en journalisten, meestal uitgenodigd voor de lunch of het avondmaal. Broeder Roger zegende de tafel. De discussies gingen door onder het eten en een gebed in de gebedsruimte besloot de bijeenkomst.

Pater Congar was kind van het huis en schreef in zijn dagboek op 8 november 1962: "Om 20 uur was er het avondmaal met de vier Broeders van Taizé. Ze hebben een eigen sfeer ontwikkeld in het appartement dat ze bewonen. Er wordt veel gepraat. Ik vooral misschien. Ze ontvangen veel. Bijna nooit zijn er maaltijden zonder genodigden, soms vijf tot zes bisschoppen. Zo loopt er momenteel een concilie met gesprekken op fluistertoon en veel vriendschap dat de sfeer van het eigenlijke concilie ten goede komt."

De Broeders van Taizé vonden van hun kant dat ze de paus moesten steunen die de moed had gehad de Kerk op nieuwe wegen te leiden. Pater Congar noteerde ook: "Het standpunt van de Broeders van Taizé is: We moeten MET de paus en kardinaal Bea het risico op ons nemen dat ze moedig hebben aanvaard door waarnemers op het concilie toe te laten." Maar deze houding werd verkeerd begrepen door sommige meer kritische theologen. Op zijn beurt haalde Max Küng aan: "[Schutz en Thurian] vragen me tijdens een maal wat ze zouden moeten ondernemen op dit historisch moment en ik antwoord: ‘Gewoon protestant blijven’. Het is een antwoord dat ze niet helemaal op prijs stelden." Hans Küng vreesde in feite dat ‘de stichters van Taizé, vertroeteld door Rome, zich te goed in Rome zouden aanpassen.

Dom Helder Camara: ’een zeldzame vriendschap’

Broeder Roger en Broeder Max maakten op 31 oktober 1962 kennis met Dom Helder Camara, de Braziliaanse bisschop vermaard door zijn steun aan ‘Sem vez e sem voz’ [zonder geluk en zonder stem]. Sinds tien jaar hulpbisschop van Rio de Janeiro en secretaris generaal van de nationale conferentie van de Braziliaanse bisschoppen (CNBB) werd hij stilaan de meest beluisterde stem van het Braziliaans episcopaat dat liefst honderd drieënzeventig leden naar de eerste zitting van het concilie stuurde, maar ook werd zijn invloed buiten die groep merkbaar. Hij logeerde met Mgr. Manuel Larrain, bisschop van Talca uit Chili en die Broeder Roger al kende, in het grote Domus Mariae (Huis van Maria) op de via Aurelia niet ver van het Vaticaan. Er was daar een grote conferentiezaal waar zeshonderd man binnenkon. De bijeenkomsten van bisschoppen en de toespraken van theologen maakten van die plek, volgens Dom Camara, ‘een plek van niet gewelddadige revolutie en evangelische samenzwering’.

Zeer bezorgd door de grote ongelijkheden ‘die toelaten dat 1/3 overdadig ontwikkelde mensheid met overvloed en luxe de 2/3 in onderontwikkeling en honger blijven duwen’ probeerde hij met enkele andere Zuid-Amerikaanse bisschoppen Broeder Roger warm te krijgen voor die realiteit en brachten hem ertoe initiatieven te ondernemen, waarover later meer.

Dom Helder Camara was verleid door de stichters van Taizé: ‘allebei heel sympathiek, de zeer jonge Roger is de meester en Max de volgeling’. Hij is vervoerd door wat ze over hun Gemeenschap vertellen: "Nu zijn er tweeënvijftig protestantse monniken. Acht zijn dominee. Ze geloven in de werkelijke aanwezigheid van Jezus Christus en dragen de Heilige Mis op [het Avondmaal]. Ze biechten en de dominees geven de individuele absolutie (zoals wij). Ze bidden de Getijden [in feite gaat het om het Office de Taizé]."

De Braziliaanse prelaat en de ‘protestantse monnik’ [zo noemde Dom Helder Camara hem toen] bleven nauw in contact tijdens en na het concilie. Zo ontstond een door Broeder Roger genoemde ‘zeldzame vriendschap’, ondanks de verschillen in karakter: daar waar de stichter van Taizé schuchter en zachtaardig was toonde Dom Helder een ‘verassend talent voor communicatie in woord en daad’. Dom Helder gaf hem zijn bisschoppelijk borstkruis dat Broeder Roger op zijn habijt droeg aan een wit lint. Op een dag dat hij ze in Domus Mariae had uitgenodigd merkte de Braziliaanse bisschop op: "De twee protestantse monniken Roger en Max aten bij ons. Weinige mensen stralen een dergelijke heiligheid uit [...]. Ze werden op applaus onthaald in de eetzaal [zoals abbé Pierre]." Deze laatste opmerking is betekenisvol. Voor de Gemeenschap was het concilie een grote klankkast. Honderden bisschoppen ontdekten het bestaan van Taizé en kwamen in contact met de stichters. De pers in vele landen toonde interesse voor hen en ontelbare bijdragen verschenen. Deze plotse mediatisatie, die niets gemeen had met wat Taizé voor het concilie gewoon was, gaf Broeder Roger een dubbel gevoel: enerzijds een zekere voldoening om erkend en gewaardeerd te zijn en, tegelijk, ten prooi in de wereld worden gesmeten met het risico verkeerd begrepen te worden.

Daarbij ontbrak de commentaar niet. Mgr. Jauffrès, bisschop van Tarentaise, werd voor de lunch uitgenodigd via del Plebiscito met twee andere bisschoppen uit de Savoie en noteerde in zijn dagboek: "Ze zijn ons zeer nabij: [...] de drie eeuwige geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid. [...] Ze zouden openlijk katholiek zijn, maar ze weigeren die beslissing te nemen om zich niet van hun protestantse broeders af te scheiden en hen mee te sleuren in hun zog om de door Christus gewilde eenheid bereiken." Dezelfde bisschop vermelde een vertrouwelijke mededeling van de prior van Taizé. Broeder Roger, zei hij, "ik lijd er niet onder zeker te zijn vat de validiteit van hun handelingen als dominee bij het vieren van het Avondmaal, bij gebrek aan apostolische overdracht. God zorgt ervoor," aldus de prior. Dit is de eerste keer dat er schriftelijk gewag wordt gemaakt van de geestelijke evolutie die Broeder Roger ertoe bracht het Avondmaal niet meer te vieren als dominee om daarna uitsluitend te communiceren in de katholieke Eucharistie vanaf 1972.

Schutz en Thurian zijn thoroughly catholic [helemaal katholiek] zei Douglas Horton, een protestants waarnemer en Amerikaans congregatiekenner. De uitdrukking is ver overdreven, maar ze geeft wel de indruk weer die de uitspraken en de houding van Broeder Roger en Max Thurian weergaven.

Een invloed

Zoals Hilari Raguer opmerkt waren de niet katholieke waarnemers ‘geen passieve toeschouwers van het gebeuren, ze beïnvloedden zelfs in positieve zin verschillende documenten van het concilie’.

Het Secretariaat voor de Eenheid verzamelde wekelijks de waarnemers in het hotel Columbus. Bekwame katholieke personaliteiten (leden van het Secretariaat, bisschoppen of theologen) hielden toespraken over op het concilie besproken onderwerpen. De waarnemers mochten opmerkingen maken en bezwaren aantekenen die werden overgemaakt aan de conciliaire commissies. Er werden ook losse bijeenkomsten aan toegevoegd tussen waarnemers en verschillende leden van het Secretariaat voor Eenheid, met nota’s door de waarnemers opgesteld en bestemd voor de bisschoppen en theologen, gelast met het bewerken van een of ander thema dat ter sprake lag. Pater de Lubac bevestigde dat: "Kardinaal Bea zou voor zorgen dat hun waarnemingen aan het concilie worden voorgelegd. Misschien kunnen ze zelfs als waarnemers toegelaten worden tot enkele commissies."

In feite ‘hebben de waarnemers de inhoud en de formulering van diverse constituties en decreten beïnvloed, maar het blijkt onmogelijk om ze specifiek op te sporen’.

In oktober 1962 stelde Max Thurian een nota op over liturgie, bestemd voor de betrokken commissie. Dan, toen het schema De fontibus (de twee geloofsbronnen: Schrift en Overlevering) op 21 november 1962 uit de agenda van het concilie genomen werd om volledig te worden herschreven, nam Max Thurian met de protestantse theologen Oscar Cullmann en Hébert Roux deel aan een vergadering rond pater Congar om een nieuwe tekst te schrijven. In januari 1963, na de sluiting van de eerste sessie werd de onderprior van Taizé uitvoerig geraadpleegd voor het nieuwe schema over "oecumene" dat Gustave Thils als theoloog bij het Secretariaat voor Eenheid voorstelde.

Kortom, en volgens Etienne Fouilloux, ‘zonder een vroom optimisme te belijden, reiken de waarnemers een stevige en meestal genuanceerde steun aan de stelling van de meerderheid dat al gauw duidelijk werd in de vergadering. [...] het Secretariaat voor Eenheid maakt gebruik van de aanwezige waarnemers om zijn invloed op het concilie uit te breiden’.

Na de eerste sessie die eindigde op 8 december 1962 verheugde Broeder Roger zich over ‘de diepe verstrengelingen’ die in het concilie aan het licht kwamen, en over een ‘scheppende dynamiek’ die tegelijk katholieken en niet katholieken trof.

De actie "Hoop"

De ontmoeting met Dom Helder Camara en sommige Zuid-Amerikaanse bisschoppen had Broeder Roger gevoelig gemaakt voor de ongelijke verdeling van de rijkdom in dit werelddeel en over de landhervorming. De katholieke Kerk had beslist zelf het initiatief te nemen gezien de falende landbouwpolitiek: Mgr. Larrain was begonnen met het uitdelen aan de landbouwers van gronden van het bisdom en met het oprichten van boerenbonden. Andere Zuid-Amerikaanse bisschoppen koesterden gelijkaardige plannen. Meerdere onder hen vroegen aan de prior van Taizé om een geldinzameling te starten die hun projecten kon ondersteunen. ‘Eerst heb ik dat geweigerd, duidde Broeder Roger. Ik dacht dat niet strookte met de doelstelling van Taizé, waar nooit geld gevraagd wordt. Maar, gezien ze bleven aandringen, heb ik het aanvaard.’

Op 28 januari 1963 lanceerde Broeder Roger, na een persconferentie in Parijs op de zetel van de protestantse Vereniging in Frankrijk, ‘een interconfessionele geldinzameling voor Latijns Amerika’. Onder de naam ‘Deel je brood’ moest deze campagne ‘de solidariteit van de Westerse christenen met de Derde Wereld, de wereld der armen te kennen geven. In het oud christelijk Westen zijn we steeds bekoord om op onszelf terug te vallen en gaat onze beste bezieling dikwijls verloren’. ‘De terugval op een gesloten wereld’ dient te worden bestreden.

De oecumenische dimensie van het opzet bleek niet alleen uit het feit dat Taizé een oproep deed tot de vrijgevigheid van allen (katholieken, protestanten, orthodoxen en ongelovigen), maar ook omdat de opbrengst ongeveer evenredig moest verdeeld worden onder de christenen van Latijns-Amerika: 80% naar projecten van katholieke boerenbonden, 10% naar een orthodox project. De oecumenische Raad der Kerken reageerde negatief en directeur Cooke schreef aan Broeder Roger dat hij spijt had dat, ondanks de raadgevingen, Taizé toch een oproep deed tot steun aan een overheersende Rooms-katholieke onderneming. De COE meende dat Taizé eerst de vertegenwoordigers van het Chileense protestantisme had moeten raadplegen en met hen de nodige actie overeenkomen. De prior van Taizé, steeds meer weigerachtig om zich te laten opsluiten in een confessionele benaming, antwoordde lichtjes bitter: "Op ieder van onze initiatieven buiten de muren van Taizé volgt rechtstreeks of niet je weigering." Dan paste hij het oorspronkelijk project aan volgens de suggesties van Visser’t Hooft, waarschijnlijk afgeschrokken door zijn eigen durf en om toegeeflijk te zijn. Om 10 mei schreef hij hem dat hij zijn raadgeving had opgevolgd: Het protestantse deel zou aan de Chileense protestanten gegeven worden door de COE en de Adjudad Evangelica (de ‘Evangelische Hulp’, een protestants organisme). Het orthodoxe deel zou een consultatiebureau op het eiland Patmos ondersteunen. De prior van Taizé voegde eraan toe dat, op vraag van de protestantse Vereniging in Zwitserland, van de benaming ‘Deel je brood’ werd afgezien ten voordele van de naam ‘Actie Hoop’. Broeder Roger gaf op 15 mei een nieuwe persconferentie in het Grand Hôtel op de Boulevard des Capucines. Hij kon al gewag maken van enkele uitslagen: een hulp aan de boerenbond Los Silos, het jaar daarvoor door Mgr. Larrain opgericht, een steun aan een landelijke coöperatieve bank door de bisschop van São Luis de Maranho gelanceerd, een gift aan het consultatiebureau op Patmos en hulpverlening aan ‘arme protestantse boeren’. Twaalf andere projecten lagen ter studie. In het geheel waren twee miljoen franken nodig. Een enorm bedrag.

Taizé sloot zich aan bij de Secours catholique en de protestantse organisatie van CIMADE voor de geldomhaling. Een beheer- en toezichtraad werd opgericht om heldere financiële transacties te waarborgen. Prominenten uit het burgerleven en zonder verband met Taizé, een oud-minister, de directeur generaal van Insee of ook de voorzitter van de wereldraad van het FAO waren er leden van.

Het "testament" van Johannes XXIII

Op 25 februari 1963 had Broeder Roger een allerlaatste onderhoud met Johannes XXIII die een diepe indruk op hem naliet en voor hem het geestelijk testament van de paus betekende. Broeder Max en Broeder Alain vergezelden de prior. "Mgr. Dell’Acqua had een dag uitgekozen waarop de paus geen pijn had, zei Roger Schutz later, zodat we tijd hadden om te praten. [...] De Kerk bestaat uit steeds verbredende concentrische cirkels, zei Johannes XXIII. In welke cirkel we thuishoorden zei hij niet. Maar we begrepen dat we ons, in onze situatie, geen zorgen moesten maken, we behoorden tot de Kerk."

De paus had begrepen ‘dat het niet om bekering ging in Taizé’, maar om een oecumene, dus een toenadering. Tijdens het gesprek stelde hij zich streng op tegenover het Heilig Officie en, vertelde Broeder Roger, "we zagen tranen op zijn wangen rollen omdat, zo zei hij ons, omdat sommige van zijn voornemens onlangs verdraaid werden."

Dit was een beslissend moment in de geestelijke en kerkelijke evolutie van de prior van Taizé. Hij herhaalde het dikwijls: "Voor de rest van mijn leven ben ik getekend door die man en misschien vooral door het laatste onderhoud dat ik meemaakte met hem. Sinds de dood van Johannes XXIII ben ik overtuigd dat zijn profetische zending voor eenheid werd geweigerd en dat zodoende het uur van de oecumene werd gemist."

De ontgoocheling zou maar opkomen daags na het concilie. Nu kon de prior van Taizé de nieuwe belangstelling voor de Gemeenschap van vele katholieken aanvoelen. In maart 1963 werd hij uitgenodigd om in Sevilla de openingsrede van het colloquium van katholieke Intellectuelen te houden. Kardinaal Bueno y Monreal ontving hem op het aartsbisdom. Hij gaf een persconferentie die in vele Spaanse dagbladen en in "La Croix" verscheen. In dit diep katholieke land trachtte hij ‘Luther kritisch te bekijken’ zoals hij niet zonder fierheid aan Visser’t Hooft meedeelde. Hij wou aantonen hoe Luther ‘een scherp gevoel voor de Kerk’ had en hoe ‘een gewetensdrama het was die hem leidde tot de genomen en gekende beslissing’. Maar de prior van Taizé verzweeg voor de secretaris generaal van de COE dat hij in dezelfde mededeling ook het Opus Dei loofde: "als ik zie hoe een man als lid van een seculier instituut zich beroepshalve inzet en tegelijk niet vergeet aan het enige noodzakelijke te voldoen, namelijk de Heer aanschouwen die zich dag na dag in de Eucharistie vernieuwt."

Tegelijk maakten de Broeders Robert en Didier een veertiendaagse rondreis door het land om de vertegenwoordigers van de verschillende protestantse strekkingen in Spanje te ontmoeten. Terug thuis schreef Broeder Robert een uitgebreid en vurig verslag dat hij naar de protestantse instanties en de secretaris generaal van de COE zond.

Om nog beter zijn verankering in het protestantisme te onderstrepen nam Taizé in 1963 deel aan de stichting van de ‘Afdeling voor gemeenschapsonderzoek’ dat door de Vereniging van het Franse protestantisme was opgericht en maakte de facto deel uit van de FPF.

Verhoudingen met de orthodoxen

De Gemeenschap stond er ook op goede relaties te onderhouden met de orthodoxen. Op 21 december 1962, na de eerste sessie van het concilie, had Mgr. Nikodim, gelast met de externe relaties aan het patriarchaat in Moskou, een bezoek gebracht tijdens zijn reis door meerdere Europese landen. Mgr. Timiadis, vertegenwoordiger bij de COE van de patriarch van Konstantinopel, was aanwezig om hem te ontvangen. ‘Tijdens een lange gezongen dienst, herinnerde Broeder Roger zich, zegende Mgr. Nikodim de icoon van de Maagd Maria die door velen vereerd wordt in Taizé.’

Op paasmaandag 15 april 1963, werd de eerste steen gelegd van het orthodox Centrum waarvan het project ter sprake kwam tijdens de eerste ontmoeting tussen patriarch Athenagoras en Broeder Roger. Dit Centrum, dat ontstond dank zij een gezamenlijk initiatief van Taizé en de orthodoxen, hing altijd af van de patriarch van Konstantinopel. Het was officieel een metochion (‘gemeenschap’), canoniek verbonden aan de patriarchale zetel van Konstantinopel. Op een honderdtal meters van de kerk van de Verzoening gelegen was er een klein klooster en een kapel voorzien.

De plechtigheid werd voorgegaan door Mgr. Meletios, exarch van de patriarch van Konstantinopel in Parijs. Behalve vele orthodoxe Griekse en Russische bisschoppen, waren er twee katholieke bisschoppen [Mgr. Martin, aartsbisschop van Rouen en gelast met het Frans nationaal Secretariaat voor de Eenheid der christenen, en Mgr. Lebrun, bisschop van Autun], dominee Westphal, voorzitter van de Franse protestantse Vereniging, en een vijftiental dominees. ‘Hier verzoenen zich drie kerken’ titelde Paris Match boven zijn verslag over de viering. Deze losse formule verdoezelde de grenzen van dit gebeuren. In feite wees de patriarch van Konstantinopel in een tijdens de viering gelezen boodschap aan het Centrum een eerder veroverende zending toe. Het zou de eerste patriarchale metochion in Frankrijk en zelfs in Europa zijn. ‘Vertegenwoordigers van de orthodoxie zullen zich hier vestigen om liturgische vieringen voor te gaan en ontmoetingen te leiden. Dit centrum zal een getuige zijn van de geest van het Oosters christianisme in het hart van het Westen. [...] het zal de brug zijn om de rijkdommen van het spirituele, liturgische en theologische erfgoed van de orthodoxie aan het Westen over te dragen.’ Mgr. Timiadis legde van zijn kant de nadruk op ‘de noodzaak om in de oecumenische dialoog een betere plaats te geven aan bepaalde aspecten van het mystieke en liturgische leven die de orthodoxie belicht heeft.’

Het orthodoxe Centrum van Taizé werd twee jaar later ingehuldigd en zou voor de tweehonderd vijftig orthodoxe ministers in West Europa een plaats ‘om samen te bidden en na te denken’ zijn.

Op 3 juni 1963 stierf Johannes XXIII, op Pinkstermaandag. Er waren veel bezoekers en pelgrims in Taizé. Broeder Roger vertelt: "We gingen ’s avonds naar de kerk toen zijn dood vermeld werd. Ik dacht dat God moest bedankt worden voor zijn leven door een woord te zeggen aan de mensen die bij ons waren voor het gebed, maar het woord kwam niet. Het scheen alsof de grond onder mijn voeten wegzakte als ik dacht dat dit enorm vertrouwen dat we in de Kerk kregen er niet meer was. Ik ging naar mijn kamer en bleef er alleen." Veel later vertrouwde de prior van Taizé toe: Bovenop het verlies van een geliefde, een ‘heilige getuige’, een ‘profeet’, bevatte me een angst: wat met de Gemeenschap zonder Johannes XXIII? De persoonlijke secretaris van de paus, Mgr. Capovilla, gaf aan de Broeders van Taizé het brevier van de paus als aandenken van een diepe spirituele nabijheid.

Broeder Roger woonde zijn uitvaart in Rome bij, waarna hij per schip naar Griekenland vertrok om er het millennium van de berg Athos bij te wonen waarop patriarch Athenagoras hem had uitgenodigd. Op het schip vernam hij op 21 april 1963 dat kardinaal Montini tot paus werd verkozen onder de naam van Paulus VI. De prior van Taizé was blij want hij kende de man al meer dan tien jaar.

De berg Athos staat op het einde van een lang bergachtig schiereiland dat in de Egeïsche zee duikt. De ‘Heilige Berg’ biedt sinds eeuwen plaats aan een twintigtal moeilijk te bereiken kloosters. Het eerste werd er in 963 gesticht. Van 22 tot 24 juni volgden plechtigheden en diensten elkaar op, onder het voorzitterschap van patriarch Athenagoras en in het bijzijn van talrijke orthodoxe patriarchen uit verschillende landen. De oecumenische Raad der Kerken was vertegenwoordigd door de secretaris generaal Visser’t Hooft. Verschillende katholieke congregaties waren ook uitgenodigd om vertegenwoordigers te sturen.

Het tweede Vaticaans concilie en de buitengewone belangstelling van de media rond het gebeuren hebben aan Taizé openbare ruchtbaarheid gegeven, vooral in katholieke middens. Van zijn kant toonde Taizé haar groot talent voor communicatie. Behalve aankondigingen en mededelingen dikwijls door de pers opgenomen, gaf de Gemeenschap vanaf 1963, tussen de eerste en tweede zitting van het concilie, een driemaandelijks tijdschrift uit onder de naam ‘Aujourd’hui’, om verslag uit te brengen over de activiteiten, ontmoetingen en retraites en het programma van de komende maanden bekend te maken. Het aantal bezoekers, sessiegangers en retraitanten bleef maar stijgen. Vanaf juli 1963 verbleven twee Zusters van de Gemeenschap van Grandchamp zonder onderbreking in een huis op het dorp. Eén ervan bracht meerdere uren door in de kerk om de bezoekers te ontvangen, want Broeder Roger had geopperd dat er ‘in de kerk van de Verzoening een profetes Anna moet zijn die waakt, bidt en ontvangt’. Dat was meer dan een wens. Het jaar daarop werden er katholieke zusters gevraagd, dominicanessen en franciscanessen, om aan het onthaal mee te werken.

Tweede sessie

Eind september 1963 herneemt het tweede Vaticaans concilie zijn werkzaamheden in een tweede sessie van drie maanden. Broeder Roger en Max Thurian vervoegen opnieuw hun appartement op de Via del Plebiscito. Ook wonen ze weer dagelijks de zittingen van het concilie bij. De bisschop van Montauban noteert dat onder het vijftigtal niet katholieke waarnemers ‘de Broeders van Taizé de best bekende zijn, veel meer dan de Franstalige bisschoppen. Ze zijn onder ons op hun gemak. Bij aankomst voor de mis zijn ze al in de Sacramentskapel, waar ze hun gebed voortzetten, witte vlekken tussen de bisschoppen. In de zijbeuken worden ze tegengehouden, geven commentaar op de laatste tussenkomst of maken afspraken’.

Broeder Roger is blij met het weerzien van Dom Helder Camara die ook verheugd is. Op acht oktober noteert deze: "Een gesprek met hem is een verrukking. Hij verheugt zich diep bij de stemmingen over liturgie zoals vandaag. Maar hij is ook bedroefd als hij denkt aan de kleine groep (tussen twaalf en vijfentwintig stemmen) waarvan hij hoopt dat ze de bitterheid zullen vermijden. Zoals wij droomt ook hij van een hervorming binnen de Romeinse Curie, maar is bezorgd dat iemand door het puin van de Oude Curie zou verpletterd raken."

Tijdens een maaltijd die vele bisschoppen uit Brazilië, andere Zuid-Amerikaanse landen, Afrika en zelfs Italië bijeenbracht, werd er naar de prior van Taizé geluisterd als naar een orakel. Hij verheugde zich over de teksten van het schema rond de Kerk, dat toen ter sprake kwam, met het episcopaat als sacrament, de collegialiteit van de bisschoppen en de mogelijkheid om gehuwde mannen tot diaken te wijden als onderdelen. Hij zag in de twee eerste doctrinepunten de wil om de maximalistige opvatting van het pauselijk primaat te temperen en de opkomst van een decentralisatie in de Kerk. De hervormingen die de Kerk zelf onderneemt, zo legde hij uit, zouden wel eens kunnen zorgen dat de protestantse Hervorming overbodig wordt.

Wat later op 28 oktober werd Max Thurian uitgenodigd om de Franse bisschoppen toe te spreken in de kerk van Saint-Louis-des-Français. Hij zette voor hen de werkzaamheden uiteen van de commissie ‘Geloof en Constitutie’ van de COE die in Montréal samenkwam en waaraan hij had deelgenomen. Een Franse bisschop verheugde zich dat er nieuwe wind blies: "[Max Thurian] tracht ons alles te tonen wat in de aangenomen teksten van de Commissie kan dienen, zelfs in de doctrine, om de christenen te verenigen. Ook daar was het aangrijpend te kunnen vaststellen wat enkele jaren terug ondenkbaar scheen: Franse bisschoppen die met religieuze aandacht luisteren naar een protestantse dominee en op vele vlakken zijn ideeën delen."

In de geest en in de teksten speelde het tweede Vaticaans concilie zich gedeeltelijk buiten de aula af. Een orthodoxe waarnemer, Mgr. Timiadis, getuigde hoe het appartement van de via del Plebiscito een van de vurige haarden [zeker niet de enige] was geweest van het zogenaamde paraconcilie: "Hoe kunnen we de vriendschappelijke avonden vergeten waarop de waarnemers door de prior van Taizé en Max Thurian in hun huis werden uitgenodigd om commentaar te geven bij het verloop van de conciliaire discussies om vrijuit en eerlijk onze mening te uiten? Waren daar aanwezig kardinaal Tisserand, de Canadese kardinaal Mgr. Roy, Charles Moeller, kardinaal Suenens, pater Yves Congar. Als waarnemers: Oscar Cullmann, Lukas Vischer, Nikos Nissiotis, Paul Evdokimov en vele andere. In een broederlijke sfeer werden opmerkingen geuit waarvan Paulus VI zeker kennis nam."

Het schema over de Maagd Maria, in de eerste sessie verworpen, lag weer op alle tongen. Op een losse vergadering in de Domus Mariae pleitte de prior van Taizé in het bijzijn van een tiental bisschoppen om het weg te laten: "Heel zacht verwees hij naar het schema over Onze Lieve Vrouw: om te vragen dat uit liefde voor Christus, uit liefde voor de eenheid en uit liefde voor de Heilige Maagd zelf we onze kinderlijke gretigheid zouden intomen. Ieder nieuw mariaal dogma geeft een schijnbaar gelijk aan de protestantse prediking die benadrukt dat de Romeinen Maria boven Christus plaatsen." Tenslotte vroeg Paulus VI dat Maria niet meer in een aparte tekst werd behandeld, maar in een hoofdstuk van dogmatische constitutie over de Kerk (Max Thurian werkte er aan mee door een modi). Maria kreeg de titel van ‘Moeder van de Kerk’ zodat er geen nieuw dogma bijkwam.

Op 4 december liep de tweede sessie ten einde. ’s Anderdaags op de middag werd de prior van Taizé door Paulus VI ontvangen. Het was de eerste ontmoeting met hem sinds zijn verkiezing. Door jaarlijkse ontmoetingen onderhouden bleven hun relaties openhartig, meer door ongeduld getekend bij Broeder Roger, en door voorzichtigheid uiteindelijk vanwege Paulus VI.

Daags na die sessie publiceerde de dominee een bijdrage waarin hij erkende dat het concilie bij hem vele vragen opriep en zelfs een ‘interne strijd’: "ik stelde me vragen over het concilie, of de doelstelling van Johannes XXIII overgenomen door Paulus VI wel degelijk zou vervuld worden, of het concilie wel onderweg was naar het fundamentele ofwel verloren liep in bijkomstige discussies." Uiteindelijk dacht hij ‘het doel te bereiken’ onder de volgende sessie: ‘de universele boodschap voor de hedendaagse mens aanpassen en vertalen’.

Franciscanen in Taizé

Het jaar 1964 werd gekenmerkt door de vestiging van een franciscaanse fraterniteit in Taizé, een historische gebeurtenis dat meteen een voorsmaak was van de komst van katholieke Broeders in de Gemeenschap in 1969.

De banden tussen Taizé en de franciscanen dateerden van 1945. Sinds 1957 was pater Damien Grégoire provinciale overste van de franciscanen. Hij kende Taizé en zijn prior sinds een tiental jaren en was er biechtvader geworden. Na het begin van het concilie dat nieuwe perspectieven en mogelijkheden scheen te bieden had Broeder Roger meermalen bij pater Damien de mogelijkheid aangehaald dat franciscanen permanent in Taizé zouden verblijven, niet alleen om een blijvende priesteraanwezigheid voor de katholieke bezoekers te waarborgen, maar ook om zoveel mogelijk ‘een zelfde gemeenschapsleven’ te delen met de Broeders van de Gemeenschap, een soort ‘integratie’ met de onvermijdelijke begrenzingen.

Sommige Broeders van de Gemeenschap stonden weigerachtig tegenover dit project dat voor hen trok ‘op een paard van Troje dat de Roomse Kerk ons stuurt’. Maar de prior drukte zijn plan door. Van zijn kant was pater Damien bereid het experiment te wagen, maar niet zonder toestemming van zijn oversten. Een van de Broeders die in Taizé verbleef heeft getuigd van de vrees bij de Roomse overheid: "Een dergelijk experiment kent geen voorgaande in de Kerk. Het concilie heeft nog geen standpunt ingenomen over de oecumene. Onbevoegd zegt onze generale minister dat hij zich moet wenden tot de Congregatie van Religieuzen die, ook onbevoegd, zich moet wenden tot het Heilig Officie, de huidige Geloofszaken. En het zal kardinaal Ottaviani zelf zijn die in brief aan de bisschop van Autun (die ons later die brief las) de toelating toestond met duizend aanbevelingen van waakzaamheid. [...] Het licht staat op groen voor ons."

Op paaszondag 7 april 1964 vestigden de twee eerste Broeders franciscanen, paters Louis Coolen en Max de Wasseige, zich in Taizé. Later vervoegden andere hen: pater Thaddée Matura al vanaf oktober en in de volgende jaren Broeder Azzimonti vanaf 1967, pater Damien Grégoire een zijn ambt als provinciale overste in 1969 was volbracht. Nog andere die niet zo lang zouden blijven.

De Broeders franciscanen bewoonden een huis in het dorp. Iedere dag droegen ze de mis op in de crypte van de kerk van de Verzoening en namen in burger deel aan het onthaal van de bezoekers. ’s Morgens baden ze de Getijden in de kleine gebedsruimte in hun huis. ’s Middags en ’s avonds woonden ze, steeds in burger, het gebed van de Broeders bij. De inburgering in het gemeenschapsleven door Broeder Roger gewenst verliep geleidelijk: de Broeders franciscanen namen deel aan de werkzaamheden van de Gemeenschap (onder andere de keuken) en leidden werkgroepen tijdens de jeugdbijeenkomsten die steeds talrijker werden. Ze woonden de vieringen bij, ditmaal in pijkleed, te midden van de Broeders en namen deel, een heel symbool, aan de kleine raad die dagelijks de Broeders verzamelde rond de prior.

De franciscaanse aanwezigheid duurde slechts acht jaar en werd plots onderbroken na haar grenzen te hebben aangetoond. Maar die breuk was niet aan de prior van Taizé te wijten. Broeder Roger heeft tot op het laatste moment gedacht dat het getuigenis van eenvoud, armoede en liefde dat de franciscanen brachten nog beter kon opgenomen worden in de Gemeenschap die hij gesticht had.

Derde sessie

Op 14 september 1964 begon de derde sessie van het concilie. "Wat een vooruitgang!" noteerde pater Congar in zijn dagboek: "Concelebratie door vierentwintig paters, mis in dialoog en gezang met de menigte en de paus die zelf de communie uitreikt aan een dozijn aanwezige leken. De communie van de concelebranten duurt lang, maar het gevoel van gezamenlijk banket is duidelijk. We wonen dus een gezongen, geconcelebreerde en gedialogiseerde mis bij."

Een ander meer onopvallend teken van de mentaliteitsevolutie werd aan de Broeders van Taizé gegeven door kardinaal Ottaviani, nochtans als de voortrekker van de ‘conservatieven’ beschouwd, toen hij aanvaardde met hen het avondmaal te gebruiken. Na het eten heeft hij ‘met hen de Completen gebeden in het brevier van Taizé’. Dom Helder Camara die dit gebeuren aanhaalde voegde er niet zonder reden aan toe: "Roger bekomt wat hij wil bij Ottaviani. Ik denk dat de arme kardinaal [die ik nu veel beter ken en van wie ik van ganser harte hou] lijdt als hij ziet dat iedereen hem vreest. Roger duikt op als een kind dat zich op een politieagent werpt, de hand op zijn gezicht legt en zijn tong uitsteekt. [...] God weet dat er geen gebrek aan respect in dit beeld schuilt." Deze derde sessie bezorgde Broeder Roger tegenstrijdige gevoelens.

Op 22 september, in voltallige congregatie, werden verschillende stemmingen gehouden over het schema rond de Kerk. De achtste stembeurt ging over het episcopaat als sacrament, met name deze bewering: ‘Door de handoplegging en de wijdingformule is de genade van de Heilige Geest gegeven en de gewijde stempel gedrukt, zodat de bisschoppen op een uitgesproken en zichtbare wijze de plaats bekleden van Christus zelf, meester, herder en opperpriester en zijn rol vervullen.’ Deze herbevestiging van de doctrine scheen een overwinning voor degenen die, zoals Dom Helder Camara, de ‘overdreven centralisatie’ van de Kerk laakten. Na het afroepen van de uitslag van die achtste beurt deed hij teken aan Broeder Roger die op de tribune voor waarnemers zat. Ze ontmoetten elkaar in een zijkapel van de onmetelijke basiliek om ‘samen een dakgebed te zeggen,’ schreef Dom Helder en ook ‘om op te komen voor degenen die verbitterd waren’.

Het ander feit heeft betrekking op de zogenoemde ‘Zwarte week’, eind november. Keer op keer deed Paulus VI in extremis aan het schema over de Kerk een ‘verklaringsnota’ toevoegen, die de bisschoppelijke collegialiteit beperkte: hij bracht op het laatste ogenblik amendementen aan in het schema over oecumene en verwees naar de volgende sessie met het debat over godsdienstvrijheid. Deze persoonlijke tussenkomsten van Paulus VI waren evenveel ‘nederlagen’ voor de conciliaire meerderheid en ‘overwinningen’ voor de conservatieve minderheid.

Dom Helder Camara getuigde dat vele protestantse waarnemers ‘bitter’ tot ‘zeer bedroefd’ waren. Broeder Roger vertrouwde hem toe: "De waarnemers staan op het punt het concilie te verlaten..." Pater de Lubac getuigde fijngevoeliger dat Broeder Roger tegelijk ‘spijt had’ en verzoenend was. Maar deze autoritaire daden van Paulus VI hadden geen breuk tot gevolg. De derde sessie liep ten einde en andere belangrijke teksten lagen op debat en stemming te wachten tijdens de vierde en laatste sessie.

Pater Congar had wel de bezorgdheid van de prior van Taizé opgemerkt: "Vele priesters en monniken, ook religieuzen gaan naar hen (naar Taizé). Schutz vertelt me dat hij in vertrouwen diepe ontreddering hoort. Niet alleen vele jonge katholieken en jonge gezinnen stellen ZEER radicaal de kerkstructuren in vraag, niet alleen ontbreekt het de jongeren aan traditie, aan een elementaire kennis van de geschiedenis, van HUN geschiedenis, maar er is ook een diepe bevraging van priesters en monniken over hun roeping." Broeder Roger ontwaarde in de Kerk de crisis die openlijk zou uitbreken na het concilie.

Eén miljoen exemplaren van het Nieuwe Testament

Tijdens deze sessie ondernam Broeder Roger een ander initiatief dat kenmerkend was voor zijn steeds attente naastenliefde en zijn wil om de oecumene te promoten.

Hij had vernomen dat een afdeling van de bisschoppenraad van Latijns Amerika, de CLAF [Comité Latino-Américain de la Foi] het project koesterde om één miljoen exemplaren van het Nieuwe Testament uit te delen in Latijns Amerika. Dit opzet eiste belangrijke financiële middelen. Broeder Roger stelde voor om al de drukkerskosten op zich te nemen. De fondsen zouden ingezameld worden door een nieuwe oecumenische collecte als nevenactiviteit voor de actie ‘Hoop’.

Dat Taizé interesse toonde voor deze ‘Bijbelse campagne’ was niet verwonderlijk, gezien het Woord Gods het middelpunt van het hervormde geloof uitmaakt. Door haar oecumenische roeping wenste de Gemeenschap ook dat de Bijbel in Latijns Amerika ‘een ontmoetingspunt voor de verdeelde christenen’ werd: "Door beluisteren en bezinnen van Gods Woord moeten allen zich aangesproken voelen in hun geloof en aangespoord worden tot gezamenlijk handelen in dienst van de mensheid."

Een vertrouwelijk document, waarschijnlijk van de hand van Broeder Robert, toont aan hoe de Gemeenschap dit oorspronkelijk katholieke project droeg en hoe Broeder Roger het ombuigt om er een oecumenisch perspectief aan te verbinden.

Enerzijds vroeg de prior van Taizé, in overleg met Mgr. Larrain voorzitter van de CELAM en met de steun van sommige Roomse autoriteiten (niemand weet welke), dat het miljoen exemplaren van het Nieuwe Testament niet alleen aan katholieken maar ook aan de protestanten in Latijn Amerika uitgedeeld worden. Hij wou ook dat de daarvoor gebruikte Spaanse versie in tekst en nota’s herzien werd ‘in een oecumenisch opzicht’. Tenslotte vroeg hij dat bij de uitgegeven vertaling, het taalgebruik eigen aan Latijns Amerika, zou in acht worden genomen.

Een al uitgegeven Spaanse vertaling nazien was te moeilijk. Tijdens de diverse vergaderingen met Latijns Amerikaanse deskundigen en Broeder Robert besliste de CLAF in november 1964 zijn project te verbinden met een bestaand uitgeversprogramma. Sinds meer dan een jaar was een nieuwe vertaling van de Bijbel in het Spaans in voorbereiding bij de uitgeverij Herder in Barcelona, onder de leiding van de eminente Spaanse Bijbeldeskundige pater kapucijn Serafin de Ausejo. De datum van publicatie was nog niet vastgelegd. Uitgever Herder en pater Ausejo aanvaarden het project van de CLAF en Taizé, alsook dat een commissie voor herziening met drie protestanten en een katholiek het al uitgevoerde werk zou verbeteren en met de bestaande ploeg zou samenwerken. Pater Ausejo en zijn drie katholieke medewerkers werken dus samen met de commissie vanaf juli 1965. "De herziening gebeurt aandachtig, noteerde het aangehaalde document. De bestaande vertaling wordt regel per regel nagekeken, vergeleken met de originele teksten, besproken, veranderd. Inleidingen en beknopte nota’s worden ook samen opgesteld."

Op 16 november 1965, op het einde van vierde en laatste sessie van het concilie, organiseerde de CELAM een uitgebreide openbare conferentie in de zaal van Radio Vaticaanstad in Rome. Twaalf kardinalen, een honderdtal bisschoppen en meerdere Zuid-Amerikaanse ambassadeurs bij de Heilige Stoel waren aanwezig. In een wat geestdriftige visie, die velen deelden in het laatste jaar van het concilie, herhaalde Broeder Roger de noodzaak van ‘verzoening’ met de christenen van Latijns Amerika. Na de actie ‘Hoop’ (die ‘eenentwintig bescheiden initiatieven doorheen Latijns Amerika mogelijk maakte’ legde hij uit), kondigde hij ‘de uitgave van een oecumenische versie van het nieuwe Testament’ aan. Hij besloot zijn toespraak van de voorstelling door te verklaren: "De lente in de Kerk is in aantocht. Ook de zichtbare eenheid nadert. Ze zal ontspruiten als een bliksem in de nacht."

De prior van Taizé gaf geen details over de actie, maar voorspelde dat er weldra exemplaren zouden opgestuurd worden. Maar het werk was niet af. Slechts vier jaar later in de lente van 1968 werd het boek uitgegeven. Om de ver afgelegen dorpen van Zuid-Amerika te bereiken werden de boeken gereed gemaakt in pakjes van vier kilo gemakkelijk te dragen. Elke pakje bevatte achttien exemplaren van het Nieuwe Testament. Een nota op de eerste pagina van het boek vroeg aan degene die een exemplaar kreeg om tien ongeletterden op te roepen en hen regelmatig uit het gewijde boek voor te lezen.

Taizé bestaat 25 jaar: de ‘voorlopige dynamiek’

Het jaar 1965 zag het aantal bezoekers en retraitanten in Taizé nog groeien. De ‘bedevaarten’ van studenten en schoolkinderen kwamen steeds meer voor, begeleid door hun aalmoezeniers of pastoors. Er waren ook ‘bijeenkomsten’ van enkele dagen door jongeren ingericht en ‘werven’ van twee weken waar afwisselend handwerk, uitwisseling en gebed de inhoud was. Als jong priester noteerde de theoloog Bruno Chenu, Assumptionist, tijdens een verblijf in de zomer van 1965: "Vanaf de eerste dag vormt de uiteenlopende menigte een liturgische gemeenschap. Men stapt meteen in de liturgie van Taizé elke morgen, middag en avond. Een diep gevoel van waarheid en echtheid vervult ieder. De kwaliteit van de stilte. Het beslissende experiment was het gebed: gezamenlijk en persoonlijk."

Soms waren er beroemde bezoekers. In juni 1965 bvb kwam Mgr. Marella, die naar het heiligdom van Paray-le-Monial was gekomen als pauselijk afgevaardigde op de plechtigheid van de tweehonderdste verjaardag van het feest van het Heilig Hart, naar Taizé voor enkele uren. Hij droeg de mis op in de crypte van de kerk van de Verzoening en sprak daarna de Broeders een half uur toe om daarna met hen in de kerk de Getijden te bidden.

Het stijgende aantal bezoekers zette Broeder Roger aan om een onthaalgebouw op te trekken nabij de kerk van de Verzoening. Het kreeg de naam ‘El Abiodh’ naar de kluis in de Sahara waar Charles de Foucauld geleefde had en, wat weinige bezoekers wisten, waar Broeder Roger een retraite deed in 1952-1953.

In augustus 1965 vierde Taizé haar vijfentwintigste verjaardag, een symbolische maar vooral historische datum, als wordt gedacht dat in augustus 1940 de latere Broeder Roger maar kortstondig langs kwam in Taizé. Voor dit jubileum liet de prior drie speelplaten persen: twee om 25 jaar gemeenschap te vertellen en een derde om 25 jaar oecumene aan te halen. Hij publiceerde ook een boek waarvan de titel de vaandeldrager van geest en praktijk in Taizé zal worden: "La Dynamique du provisoire [De dynamiek van het voorlopige]

In dit werk pleitte hij voor ‘een nieuwe inspiratie’, ‘een nieuwe dimensie’ van de oecumene. Hij roept op om uit een ‘statische confessionele vrede’ te stappen. ‘Confessionalisme is een houding van zelfverdediging’, meende hij. Ook aan de protestanten vroeg hij om ‘zich te herbronnen,’ zoals de katholieke Kerk had ondernomen in het tweede Vaticaans concilie: "Als de instellingen van de ene en de andere zich hervormen zal de dag komen dat we niet anders kunnen, dan elkaar ontmoeten. Als de herbronning aan beide kanten gebeurt zal de bijeenkomst aan het einde van de weg liggen. Ze zal de zich aanvullende strekkingen uit de Hervorming en de katholieke traditie harmoniseren."

De prior van Taizé stelde voor het eerst in het openbaar twee vragen. Ze bleven het middelpunt van zijn oecumenisch gedrag in de komende jaren. De eerste ging over de ‘overheid, factor van eenheid’. Ze was niet de aan de protestanten voorbehouden, maar richtte zich tot alle christenen: "Als de Kerk aan het hoofd van elke gemeenschap een man eist die eensgezindheid verwekt, die samenbrengt wat steeds splitst, moet ze dan ook niet een dominee der dominees en gemeenschappen aanvaarden om deze onvermoeid weer samen te brengen?" De tweede vraag richtte zich meer tot de katholieke Kerk hoewel ze niet duidelijk werd vernoemd. De prior van Taizé vroeg dat de katholieke Eucharistie toegankelijk zou zijn voor ieder die in de werkelijke aanwezigheid gelooft: "De oecumenische golf zal verdwijnen als de dag niet nadert waarop degenen die nu confessioneel gescheiden zijn en geloven in de werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie samen rond dezelfde tafel verenigd zijn."

In de volgende jaren hernam Broeder Roger onvermoeibaar deze twee thema’s, pauselijk gezag en toegang tot de katholieke Eucharistie, die veel weerstand teweeg brachten.

De vijfentwintigste verjaardag viel samen met de inhuldiging van de orthodoxe kapel waarvan de eerste steen in 1963 was gelegd. Deze plechtigheden verliepen op 28 en 29 augustus in het bijzijn van talrijke personaliteiten die verschillende geloofsstrekkingen vertegenwoordigden. Paulus VI liet een telegram opsturen, Visser’t Hooft en dominee Boegner, voormalig voorzitter van de Protestantse Vereniging in Frankrijk, stuurden hartelijke boodschappen. Van katholieke kant hadden de uitnodiging van de prior van Taizé beantwoord: de abten van meerdere cisterciënzerabdijen, dominee de Boquen, meerdere bisschoppen, pater de Lubac en zelfs René Brouillet, ambassadeur van Frankrijk bij de Heilige Stoel. Taizé had na vijfentwintig jaar niets aan durf voor initiatief ingebonden en Broeder Roger zou, als altijd, zijn bedrevenheid in bekendmaken opdrijven.

Na de inwijding van de orthodoxe kapel van zaterdagavond waren er zondag drie Eucharistievieringen. Kardinaal Martin, Aartsbisschop van Rouen, concelebreerde een katholieke mis met vier paters franciscanen in de oude Romaanse kerk, terwijl de Gemeenschap het Avondmaal vierde in de kerk van de Verrijzenis. Daarna, in dezelfde kerk, werd een mis geconcelebreerd in de ritus van Johannes Chrysostomus en in het Frans, Grieks en Slavisch door Mgr. Meletios, exarch van de patriarch van Konstantinopel, Mgr. Antoine, exarch van de patriarch van Moskou en vier orthodoxe priesters. Tijdens de plechtigheid werd de boodschap die patriarch Athenagoras had opgestuurd gelezen. Hij begroette het ontstaan van ‘ons orthodox centrum’ [een opmerkelijk bezittende verklaring] en herinnerde de toegewezen zending: ‘aan de westerse wereld een juist beeld geven van het liturgisch leven en de orthodoxe spirituele schatten.’

Ondanks de glimlach en de omhelzing van de inhuldiging staken dubbelzinnigheid en misverstand meteen weer de kop op. Terwijl de patriarch van Konstantinopel met de metochion in Taizé een soort voorpost van orthodoxie in West-Europa zag, was voor Broeder Roger het orthodoxe Centrum, naar het voorbeeld van de franciscaanse fraterniteit, en jaar eerder opgericht, een kleur meer in de oecumenische regenboog waarvan hij droomde.

De archimandriet Damaskinos Papandreou werd door patriarch Athenagoras verantwoordelijk benoemd voor het orthodoxe Centrum. Hij had broeder Roger voordien nooit ontmoet. In Griekenland geboren en na studies aan de katholieke faculteit in Bonn en Marburg (waar hij onder andere leerling was van Joseph Ratzinger, later Benedictus XVI), beëindigde hij een doctoraat theologie aan de faculteit in Athene. Zijn eerst wankele vestiging, zijn vele verplaatsingen en andere redenen eigen aan de orthodoxe Kerk, zorgden er voor dat de gemeenschap in Taizé altijd beperkt bleef. De regelmatige diensten (vespers, metten en zondagsliturgie) in de orthodoxe kapel en het onthaal van bezoekers maakten het grootste gedeelte van de activiteit van de metochion uit. Ontgoocheling en tegenstelling in doctrine legden het Centrum stil.

Vierde sessie

Op 14 september 1965 werd de vierde zitting van het concilie geopend. Vooraleer Frankrijk te verlaten publiceerde Broeder Roger een ‘Boodschap aan twee vijandige katholieken’. Het brede debat in de Kerk, verwekt door en rond het concilie en de steeds diepere oppositie tussen uiteenlopende opvattingen van de Kerk hadden, vooral in Frankrijk, voor een breuk gezorgd tussen ‘progressieven’ en ‘integristen’, reformisten’ en ‘conservatieven’. Een groot kasstuk van de boekenmarkt in de eerste manden van 1965 was de roman van Michel de Saint-Pierre ‘Les nouveaux prêtres’ die een eerste bevraging over priesters aankaartte. Het werk had harde discussies teweeg gebracht. Een tijd later had Michel de Saint-Pierre samen met Jean Madiran, die het blad Itinéraires, bestuurde een open brief gepubliceerd ‘Aan onze bisschoppen en priesters’ waarin ze hun tussenkomst vroegen om "recht van bestaan in heel de christelijke gemeenschap te geven aan hele groepen priesters en gelovigen die uitgesloten zijn van het katholieke sociale en institutionele leven onder de beschuldiging van ‘integrisme’, anticommunisme’, van ‘mariale devotie’ en andere gelijkaardige voorwendsels."

De prior van Taizé, attent voor de discussies die het katholicisme bedreigden, kende deze uitbreidende breuk. Zijn ‘Boodschap’ was voor de twee kanten bestemd. Hij herkende de rechtmatige angst van zij die bij de ‘kracht van secularisering’ willen ‘oproepen tot steeds meer zin voor het gewijde, het aanbidden van het Kerkmysterie en de nood aan gezag als factor van eenheid’. Maar hij begreep ook zij die aan de andere zijde ‘zover als mogelijk mensen willen tegemoet komen aan diegenen die in onze tijd niet kunnen geloven.’ Aan de ene en de andere vroeg Broeder Roger om niet te bezwijken aan ‘de bekoring zich te verschuilen aan de veilige kant van de afsluiting, en de broeders te belasten die een andere zending hebben met op hen een etiket te kleven’. In andere omstandigheden wendde Broeder Roger zich opnieuw rechtstreeks tot zij die ‘traditionalisten’ genoemd werden. In tegenstelling tot een zeker aantal bisschoppen zelfs, bleef zijn wil tot dialoog zonder grenzen.

In oktober 1965 kreeg Taizé het bezoek van iemand die nog niet beroemd was: de latere Johannes Paulus II. In die tijd was Karol Wojtyla aartsbisschop van Krakau en nog geen kardinaal. De zitting van het concilie had een week vrijaf van 17 tot 24 oktober, zonder voltallige congregatie. Mgr. Wojtyla maakte er, zoals vele bisschoppen, gebruik van om verschillende bezoeken in Frankrijk te brengen, zoals aan de Poolse gemeenschap die talrijk was in de streek van Montceau-les-Mines. Hij ging ook naar het heiligdom van Paray-le-Monial. En het was heel onverwachts dat hij besloot om naar Taizé te trekken. Broeder Roger was er niet, daar hij in Rome was gebleven in afwachting dat de werkzaamheden van het concilie zouden hervatten. De Broeders van de Gemeenschap vroegen aan een van de franciscanen die in Taizé verbleven, pater Thaddée Matura van Poolse afkomst, om de bisschop van Krakau te ontvangen en hem in het domein rond te leiden. Toen de prior van Taizé hoorde van dit onverwachts bezoek speet het hem dat hij afwezig was en nodigde de aartsbisschop van Krakau uit om terug te komen volgend jaar. De latere paus bracht een tweede bezoek in 1966 en daarna was het de prior van Taizé die tweemaal in 1970 de genodigde van Mgr. Wojtyla was.

De laatste sessie van het concilie was bijzonder belast. Elf van de zestien constituties, decreten en verklaringen, goedgekeurd door Vaticaan II werden afgewerkt en gestemd tussen oktober en december. Op 11 oktober ’s namiddags, terwijl het decreet over het ministerie en het leven van de priesters in voorbereiding was, gaf Broeder Roger aan alle Franse bisschoppen drie conferenties over het celibaat. Andere sprekers waren Mgr. Scrima, orthodox waarnemer, en Mgr. Ancel, katholiek bisschop. Op 29 oktober vielen eindelijk, na vier jaar werkzaamheden, de laatste stemmingen over het schema van de Openbaring. Max Thurian had hard gewerkt aan die tekst en publiceerde een bijdrage waarin hij zijn voldoening uitte. Hij meende dat de ‘oecumenische invloed een belangrijke rol’ had gespeeld in de uitwerking van dit document dat ‘een einde maakte aan de simplistische twist onder de protestanten en de katholieken’. Er had zich volgens hem, een overstijgen voorgedaan: de katholieke Kerk beweerde het bestaan van twee verschillende bronnen in de Openbaring (Schrift en Overlevering) niet meer, maar vermeldde het bestaan van een ‘overlevering die van de apostels komt’ en ‘zich voortzet in de Kerk onder de bijstand van de Heilige Geest’. Na het concilie publiceerden Roger Schutz en Max Thurian een commentaar over die dogmatische constitutie die voor hen de best uitgewerkte van alle conciliaire documenten was.

Nog in oktober, terwijl pater Congar het schema over de missieactiviteit in de Kerk bewerkte, voegde hij er een nota van Max Thurian over het oecumenisch aspect van de missies in.

Het concilie liep ten einde. Broeder Roger wilde niet dat de bisschoppen uit Latijns Amerika die hem zo nauw aan het hart lagen Europa verlieten zonder Taizé te hebben gezien. Op zijn uitnodiging eind oktober hielden eenentwintig onder hen, die op bedevaart naar Ars en Paray-le-Monial gingen, twee dagen halt in Taizé onder de leiding van kardinaal Silva Henriquez, aartsbisschop van Santiago de Chili en van Mgr. Larrain. Een zestigtal jonge Zuid-Amerikanen, studenten aan de katholieke faculteiten in Parijs, Rijsel en Leuven waren uitgenodigd. Twee dagen lang dachten de bisschoppen, de jongeren en de broeders van de Gemeenschap na over het ‘apostolaat onder de armen’ en de mogelijkheden van een oecumenische samenwerking in dit domein. Op het einde van de ontmoeting verheugde Mgr. Larrain zich over het ‘onschatbare resultaat’ van de bijeenkomst: voor de eerste keer en zo diepgaand hadden bisschoppen uit negen landen in Zuid-Amerika langdurig kunnen vergaderen en meningen kunnen delen met jongeren van hun werelddeel, zodat heel wat misverstanden van beide kanten wegvielen.

De gemakkelijke omgang die de prior van Taizé aan de dag kon leggen en de mengeling van gezag en zachtheid die hij uitstraalde kon de best geluimde gesprekspartner wel eens prikkelen. Zo, op de laatste dagen van het concilie na een diner via del Plebiscito, noteerde pater Congar: "Ik ben niet op mijn gemak in het bijzijn van Broeder Roger Schutz want hij heeft de mond vol van dialoog en naar anderen luisteren, terwijl hij niet ophoudt zich uit te drukken en zich te bevestigen. Hij is een man van God, maar vanavond vond ik hem lastig."

Wat er ook van zij met het personage, de schok die hij met andere teweeg bracht is niet weg te cijferen. Mgr. Willebrands, rechterarm van kardinaal Bea op het Secretariaat voor de eenheid der christenen, had op het einde van de eerste sessie al gezegd aan Mgr. Moorman, leider van de anglicaanse afvaardiging: "De aanwezigheid van de waarnemers was zeer belangrijk. Hun invloed op het werk van het concilie is moeilijk naar waarde te schatten."

Op de laatste dag van het concilie vestigde de jonge katholieke student Enzo Bianchi zich in het Italiaanse gehucht Bose. Hij begon een gemeenschappelijk avontuur die onder andere door Taizé was ingegeven. Vanaf 1968 ontving de gemeenschap van Bose protestanten met de toestemming van kardinaal Pellegrino, aartsbisschop van Turijn.

Van de andere kant mag de verandering die Roger Schutz en Max Thurian door het concilie ondergingen niet onderschat worden. Ze woonden alle sessies gedurende vier jaar bij, ze hoorden al de tussenkomsten in het concilie, ze namen deel aan tal van discussies erbuiten. Ze ontmoetten tal van kardinalen, bisschoppen en theologen. Zo begonnen ze relaties aan te knopen met Mgr. Le Bourgeois later bisschop van Autun. Ook op het einde van het concilie ontmoette Broeder Roger Chiara Lubich die de Focolaribeweging stichtte en waarmee hij tot aan zijn dood een getrouwe band onderhield.

Pater de Lubac meldt een betekenisvolle gebeurtenis aangaande die dubbele invloed. Op zondag 21 november 1965 bevonden de prior en de onderprior zich per toeval in een Romeinse parochie waar Paulus VI ook op bezoek was. "Ze voegden hun wagen bij de stoet, zegt de theoloog, en kwamen de kerk binnen. Daar kregen ze stoelen in het hoogkoor, juist tegenover de paus die daarna een poos met hen praatte. Ze waren enthousiast over de preek: de paus sprak heel eenvoudig, als een goede herder, over de aanwezigheid van Christus te midden van de christelijke gemeenschap. Hij legde duidelijk het mysterie van de Eucharistie uit met heel de doctrine en zonder technische woorden. Max Thurian vond dit een model van predicatie over de Eucharistie."

Zeker hebben ze bepaalde punten in de aktes van het concilie, en nog meer tal van deelnemers, beïnvloedt. Maar zeker is ook dat het tweede Vaticaans concilie heeft bijgedragen tot het ‘katholiek maken’ van Roger Schutz en Max Thurian.

Vertaling: Broeder Joseph

10-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 6.2: Tussen Genève, Parijs en Rome
Hoofdstuk 6.2: Tussen Genève, Parijs en Rome

Een tweede colloquium

De prior van Taizé gaf echter de bijzondere weg die hij wou inslaan niet op. Op 1 februari 1961 gaf de dominee zijn ambt als voorzitter van de FPF, dat hij eenendertig jaar bekleedde, door aan dominee Charles Westphal. Tijdens zijn eerste perslunch nam de nieuwe voorzitter van de FPF afstand van de standpunten van zijn voorganger ten voordele van Taizé (‘het kon maar uit eigen initiatief zijn’) en waarschuwde voor een ‘doctrineverschuiving’ van het Franse protestantisme naar het katholiek geloof. Hij herinnerde eraan dat de Gemeenschap van Taizé niet afhing van de FPF, maar hij verklaarde ook dat een afdeling ‘Gemeenschappen’ binnen de FPF ter studie lag en Taizé daar uiteraard haar plaats kreeg.

De bruggen met het Franse protestantisme waren dus niet opgeblazen, hoewel Taizé niets van haar standpunten en methode prijsgaf. De Gemeenschap bereidde zelfs een tweede ontmoeting tussen bisschoppen en dominees voor, maar Roger Schutz en Max Thurian vergaten nu niet maanden op voorhand alle betrokken partijen in te lichten en hielden rekening met de eerder begane vergissingen.

Dominee Westphal was niet tegen een herhaling van het initiatief, maar uitte wel enkele bezwaren: "ik moet jullie geen raad geven aangaande het nakende colloquium. Ik zie geen verschil tussen een of twee ontmoetingen. Mijn enige wens is dat de vergissingen van verleden jaar vermeden worden door een sensatiebericht in de pers. Nochtans is er iets dat me dwars zit met jullie colloquia. Aan katholieke zijde zijn er bisschoppen die bevoegde en verantwoordelijke personaliteiten zijn. Aan protestantse kant zijn er persoonlijk uitgenodigde gasten zonder mandaat en zodoende onverantwoordelijk."

Het Heilig Officie ook geraadpleegd deelde zijn aanbevelingen mee (die opgevolgd werden): dat de doctrinevraagstukken niet ter sprake zouden komen en dat de bijeenkomst zich alleen tot een breed thema over het pastoraat zou beperken. Dominee Schutz schreef naar de bisschop van Fribourg: "Dit jaar zal het colloquium een meer intiem karakter vertonen dan verleden jaar. Meer tijd zal besteed worden aan broederlijke gesprekken om een dieper wederzijds contact toe te laten, meer kleine groepen dan voltallige vergaderingen."

Op dezelfde eerbiedige toon lichtte de prior van Taizé de algemene secretaris van het COE in over het aanstaande colloquium: "Wat graag heb ik uw raad gevolgd om het colloquium in twee groepen op te splitsen" en "een groot stilzwijgen te bewaren" en we "doen alles wat mogelijk is om te pers op afstand te houden en we zullen daarin slagen. Daarbij zal ik eender welk persbericht weigeren. [...] met blijheid onderwerp ik me aan uw raad, want ik ben overtuigd dat elke gehoorzaamheid in de Kerk eenheid baart."

Deze tweede ontmoeting verliep inderdaad over twee sessies: van 30 augustus tot 1 september en van 6 tot 8 september. Het centrale thema was: ‘Pastoraatleven en spiritualiteit van de zending’. Niets over de discussies, aantal en identiteit van de deelnemers kwam in de pers. Elf bisschoppen en tachtig dominees namen aan een van beide sessies deel. Onder hen Mgr. Marty, toenmalig bisschop van Reims, die voor het eerst naar Taizé kwam, zoals de meeste uitgenodigde bisschoppen. Later hield hij nogal nauwe banden met Broeder Roger aan en gaf toelating in 1969 om katholieke Broeders in de Gemeenschap op te nemen.

In zijn verslag over het tweede colloquium aan kardinaal Gerlier stak de prior van Taizé zijn voldoening niet onder stoelen of banken: "Ik denk te mogen zeggen dat ons colloquium een dankzegging aan God is geweest en dat de doelstelling vervuld werd. Het heeft onder de deelnemers een katholiek bewustzijn teweeg gebracht, en hen geholpen om in de huidige situatie te ontdekken dat we niet meer verspreid en als concurrenten verder moeten. Door persoonlijke contacten werd het wederzijds mogelijk de ongekende ministeries te ontdekken door levensgetuigenissen. [...] De mis was zeker een belangrijk gebeuren. Op dit vlak kwam er een negatieve reactie: sommige deelnemers vonden het spijtig dat de bisschoppen, natuurlijk passief, het Heilig Avondmaal niet mochten bijwonen."

Maar dit soort bijeenkomsten werd niet herhaald. Misschien had ze haar grenzen bereikt. Daar bij, en heel onverwachts, zouden Broeder Roger en Max Thurian weldra aan een veel belangrijker en langdurige bijeenkomst deelnemen: het tweede Vaticaans concilie. De tijd van plaatselijke ontmoetingen was voorbij.

Naar Konstantinopel

De ‘wil tot eenheid’ en de ‘vredelievende houding’ die Broeder Roger in ‘het hart van de roeping van Taizé wou terugvinden’ vond een praktische invulling in een concreet en betekenisvol initiatief, nog een! In december 1961 stierf Moeder Geneviève, stichteres van de Gemeenschap van Grandchamp. Vele Broeders van Taizé woonden de uitvaart bij op 11 december in de collegiale kerk van Neufchâtel, de historische hoofdplaats van het Zwitserse protestantisme.

Voor de dienst vroeg de prior van Taizé aan dominee Cand die voor zou gaan om te bidden voor de katholieke en orthodoxe overheden, met het gedacht dat dit overeenstemde met de oecumenische geest van de stichteres van Grandchamp. Dominee Cand aanvaardde en haalde de orthodoxe patriarchen, paus Johannes XXIII, de bisschoppen van Fribourg en Autun aan. ‘Broeder Roger straalde van geluk’ schreef een aanwezige katholieke priester die het feit ‘ongehoord’ noemde.

De dood van de stichteres van Grandchamp viel samen met het verschijnen van de "Office de Taizé." De tot dan in Taizé gebruikte "Office de l’Eglise universelle" was ontstaan uit de samenwerking van de groep ‘Kerk en liturgie’ met de Gemeenschap van Grandchamp, zoals eerder vermeld. Sinds jaren wilden Broeder Roger en Max Thurian er een nieuwe versie van opstellen om ‘zich aan te sluiten bij de Bijbelse en liturgische traditie van de Kerk’ en tegelijk om de zorg voor een aangepast gebed te hebben.

"Office de Taizé," in 1961 uitgegeven werd warm onthaald door bekende namen van de katholieke pers. Pater Gelineau, een oude vriend van Taizé, oordeelde dat het ging om een ‘soort brevier’ waarin de ‘vier basiselementen van de christelijke cultus [lezing uit het Evangelie, psalmodie, gezamenlijk en boetegebed] vervat waren’. Ook pater Congar beschouwde het Office de Taizé als ‘een soort brevier’: "Tal van teksten zijn geleend uit de liturgische traditie die we goed kennen door ze dagelijks te gebruiken," maar in het Frans vertaald.

Enkele weken na het verschijnen van dit nieuwe Office ontmoetten Broeder Roger en Max Thurian voor de eerste keer de patriarch van Konstantinopel, Mgr. Athenagoras. Zonder het evenbeeld te zijn van de paus voor de katholieken had de oecumenische patriarch van Konstantinopel een herkende voorrang op de andere patriarchen. Sinds 1948 in functie, had Athenagoras de verklaringen, bezoeken en initiatieven vermenigvuldigd om de verzoening van de orthodoxe Kerken met de aan hem niet onderworpen Kerken te bevorderen, en was welwillend gestemd tegenover de katholieke Kerk. In de loop van zijn verklaringen zette hij een visie over de eenheid van de christenen op die meestal strookte met deze van de prior van Taizé. De patriarch Athenagoras maakte een onderscheid tussen ‘eenheid’ in gebed en naastenliefde die onmiddellijk mogelijk was en de ‘dogmatische eenheid’ die alleen maar veraf kan zijn. "De discussies," zei hij, "over dogma’s moeten we aan bekwame theologen en specialisten overlaten, anders zullen dergelijke discussies de eenheid vertragen in plaats van bevorderen."

Toen Broeder Roger in februari 1962 met Max Thurian naar Istanboel ging ontdekte hij een orthodoxe leider die, zoals hij, vol vuur de eenheid van de christenen betrachtte en in wie hij later ‘een profeet zoals Johannes XXIII’ herkende.

In deze overheersende moslimstad kromp de christelijke gemeenschap jaar na jaar en leefde deze in de nagedachtenis van de vervolgingen die niet hadden opgehouden sinds het Ottomaans keizerrijk. Broeder Roger herinnerde zich: "De patriarch wenste dat we samen met de wagen een bedevaart rond Istanboel maakten. Telkens de wagen op een plaats kwam waar een christen de marteldood was gestorven deed hij vertragen of stoppen. We maakten een kruisteken en reden verder." De prior had meerdere gesprekken met Athenagoras: "Zes dagen lang verbleven we bij hem, deelden zijn maaltijd met hem, spraken vrijuit, namen deel aan de gebeurtenissen die hij beleefde, zetten de gesprekken verder." Op een dag toen ik in het bijzijn van de bisschoppen die zijn gevolg uitmaakten aan de patriarch uitlegde dat Johannes XXIII niet altijd kan doen wat hij wou antwoordde hij: "Hij doet niet al wat hij wil? Dan bemin ik hem nog meer."

Tijdens deze eerste ontmoeting mat Athenagoras werd het ontstaan van een orthodox Centrum in Taizé overwogen. De patriarch van Konstantinopel had de wens uitgedrukt om een ‘orthodox Taizé’ te stichten, een klooster met monniken afkomstig uit de verschillende orthodoxe Kerken op het eiland Patmos waar de apostel Sint Jan het Boek Openbaring schreef. Daarop antwoordde Broeder Roger dat "Taizé bereid was een kleine gemeenschap van orthodoxe monniken te herbergen." Het idee werd in de volgende maanden per brief behandeld vooraleer er een beslissing werd genomen.

Terug uit Istanboel vertrokken Broeder Roger en Max Thurian meteen naar Oost Europa. Op voorstel van patriarch Athenagoras bezochten ze de metropoliet van Sofia in Bulgarije. Na lang getwist werd zijn titel als patriarch eindelijk vorig jaar herkend door de oecumenische patriarchaat van Konstantinopel. Daarna gingen Broeder Roger en Max Thurian naar Joegoslavië waar de metropoliet van Belgrado en patriarch van Servië hen ontving.

Deze eerste verblijven in het Oosten [incognito, in burgerpak], waren kort en lieten waarschijnlijk de twee bezoekers niet toe in contact te komen met de gelovigen van deze communistische staten die vervolgd en streng bewaakt werden. Maar de zorg om de Oosterse christenen hield al lang de Gemeenschap bezig. In 1960 had een Poolse katholieke, Aniela Urbanowicz, voor het eerst Taizé bezocht. ‘Als eerste Poolse die er kwam ontdekte ze verrast dat Broeder Roger bijzonder op de hoogte was van de moeilijke toestand waarin de Poolse Kerk vertoefde en dat de Gemeenschap iedere dag bad voor de primaat van Polen kardinaal Stefan Wyszynski’. Eens terug thuis verscheen er meteen van haar een bijdrage over Taizé waar ze daarna meermalen terugkwam en de Gemeenschap bekend maakte in Polen en omliggende Oostbloklanden die ze veel bezocht. Telkens Broeder Roger naar Polen ging vanaf eind de jaren 1960 ontmoetten ze elkaar in Warschau.

Na het verblijf van Roger en Max in Sofia en Belgrado begonnen de onopvallende reizen naar het Oosten van andere Broeders uit Taizé. Broeder Christophe (Walter von Wachter), een Duitser die de gemeenschap twee jaar voordien vervoegde, had in zijn prille jeugd kennis gemaakt met de sovjetkampen en dacht dat de Gemeenschap van Taizé een rol kon spelen bij de christenen van de oosterse landen. Hij stelde voor dat de Broeders ‘twee per twee’ achter het ijzeren gordijn zouden gaan ‘om jongeren en minder jongeren te ontmoeten, om te luisteren en te begrijpen’. Dit door de Raad van de gemeenschap aanvaardde voorstel zou uitmonden in een eerste reis van Broeder Christophe naar de DDR. Vele andere volgden.

De kerk van de Verzoening

De volkstoeloop in Taizé werd almaar groter. Het aantal ontmoetingen liep op. De katholieken werden steeds talrijker, zelfs indien de studie- en reflectiebijeenkomsten toen in aparte groepen verliepen: protestanten enerzijds, katholieken anderzijds. Op aanvraag van Broeder Roger kwam dom Michel Doiteau, een benedictijner monnik van Ligugé tijdens de zomer van 1962 naar Taizé om de katholieken te onthalen en de mis op te dragen. Op het einde van de zomer bleef dom Doiteau ter plaatse zoals door de prior van Taizé gevraagd en door zijn abt toegestaan. "Mijn droom, zei hij, was katholieke monnik te zijn in Taizé en Broeder Roger vond dat een prachtig idee, maar het scheen hem voorbarig en hij dacht dat Rome me geen toestemming zou geven." Na negen maanden in Taizé stuurde de abt van Ligugé hem uiteindelijk naar Saint-Lambert-des-Bois om deel te nemen aan de stichting van een benedictijner klooster dat openstond voor de wetenschapswereld. Het was eerst zeven jaar later dat katholieke broeders toegelaten werden tot de Gemeenschap van Taizé. Dom Michel Doiteau was de eerste katholieke priester die regelmatig de mis deed in de nieuwe kerk van de Gemeenschap.

Door het stijgende aantal Broeders en de veelvuldige aanwezigheid van grote groepen werd de oude Romaanse kerk te klein. Er werd beslist een nieuwe kerk te bouwen waarin uitgebreide bijeenkomsten konden vieren. Broeder Roger Zou gewenst hebben dat ze ‘heel dicht’ bij de Gemeenschap stond. Meerdere Broeders gaven de voorkeur dat ze verderaf kwam. Deze laatste keuze werd aanvaard. Veel later, zoals gezegd, stelde Broeder Roger vast dat ze op de plaats stond waar in 1947 een inwonende van hert dorp het visioen had van een rechtopstaand kruis.

Een Duitse vereniging, Aktion Sühnezeichen (Actie teken van Verzoening) bekostigde de bouw en leverde het werkvolk. Deze vereniging, in 1958 gesticht door een dominee van de Duitse evangelische Kerk, Lothar Kreyssig, met de gedachte van boete en verzoening, hield geldomhalingen en deed beroep op jonge Duitse vrijwilligers om ‘iets goed te ondernemen’ in landen die door Duitsland te lijden kregen. Zo werden, onder andere, een vakantiecentrum in Nederland, een tehuis voor gehandicapten in Noorwegen en een synagoge in Villeurbanne gebouwd. Het project van de Gemeenschap van Taizé, bestemd om christenen te verzoenen stond centraal in de doelstelling van de vereniging. Het was dan ook vanzelfsprekend dat ze de naam ‘Verzoening’ meekreeg.

Broeder Denis van Taizé was de architect en een bouwonderneming uit de streek nam de werf aan, die op 17 april 1961 startte. Een maand later, op Pinksteren, werd de eerste steen gelegd. Dan losten groepen van een dertigtal jonge Duitse vrijwilligers elkaar om de zes maand af, om het gebouw op te trekken. De werf vorderde vlug vanwege het veelvuldig gebruik van beton. Het dak van voorgegoten driehoekige elementen werd gemakkelijk in elkaar gezet. Zo leek de kerk als een enorm betonblok wel een scheepsromp, het portaal bestond uit een driehoekige uitsteek die opende op een brede esplanade. De beuk, bij aanvang 43 meter lang [later meerdere malen uitgebreid] en 24 meter breed, boog omlaag naar het hoogkoor waar in het midden een mooie blok steen als altaar diende. Dit hoogkoor lag hoger dan de beuk en eindigde boven in een vijfhoek. Aan de rechterkant van de kerk schetsten zeven glasramen van Broeder Eric zeven liturgische feesten: Maria Boodschap, Driekoningen, Palmzondag, Pasen, Onze Heer Hemelvaart, de Verheerlijking. De chronologische volgorde in Christus leven was in acht genomen, behalve de Verheerlijking die voor Palmzondag moest staan, maar op het einde stond om aan te tonen dat heel de Kerkgeschiedenis een gedaanteverandering moet zijn, een verheerlijking van het goddelijke, tegelijk met een verandering.

Onder de kerk was een crypte aangelegd voor de katholieke cultus zo beschreven: ‘Na enkele trappen af kom je in een duistere ruimte. Van een zware centrale pijler vertrekken betonnen balken die het plafond ondersteunen. Overal ruwe materialen behalve de muren die wit gekalkt zijn. In feite is er geen hoogkoor, want het altaar staat op een licht verhoogd platform. Het altaar bestaat uit een zware stenen blok met een wit laken bedekt. Links een lange ijzeren staaf, in het cement gegoten, dat eindigt met een kruis met moderne lijnen. Aan de muur een schilderij van de maagd Maria met daaronder een mooie zandstenen vaas met veldbloemen. In een nis hangt aan de wand het tabernakel met twee deurtjes versierd met brandschilderwerk. Rechts van het altaar staat een koorlessenaar met twee kaarsen op losse staven die ingeklapt worden voor de verkondiging van het Evangelie. Voor het altaar staan hoge driepotige kandelaars.

De gelovigen nemen deel aan de liturgie op houten banken gezeten, zoals in alle katholieke kerken. Links en rechts verlichten hoge klassieke glasramen amper de crypte.’

In de katholieke crypte konden maar een twintig à dertig mensen binnen, maar de kerk had 450 zitplaatsen en 500 staanplaatsen. De broeders zaten in het midden van de beuk in een ruimte omringd met een stenen muurtje.

Op 5 en 6 augustus 1962 werd de kerk ingehuldigd in het bijzijn van religieuze personaliteiten uit verschillende Kerken: vertegenwoordigers van de hervormde Kerk uit zeven landen. Twee anglicaanse bisschoppen en sinds lang vrienden van Taizé: Mgr. Tomkins en Mgr. Neill. Twee vertegenwoordigers van het patriarchaat in Konstantinopel: Mgr. Meliton en Mgr. Timiadis en een vertegenwoordiger van het patriarchaat in Moskou. Drie katholieke bisschoppen (waaronder Mgr. Lebrun). Ook waren de Zusters van de Gemeenschap in Grandchamp, vier abten uit de benedictijner- en cisterciënzerkloosters en pater Damien, provinciaal van de Franciscanen in Lyon, aanwezig. Nooit zag Taizé zoveel kerkelijke prominenten van verschillende christelijke strekkingen bij elkaar. Een groot contrast met de bescheiden viering van de eerste geloften in 1949!

De inhuldiging van de kerk viel op het feest van de Verheerlijking. Dit was geen toeval. Broeder Roger legde uit in een mededeling: "We moeten er inderdaad aan herinneren dat Christus zijn gedaanteverandering in ons en onze naaste volbrengt. Hij overwint de grootste weerstand tegen verzoening. Langzaam verdringt Zijn licht onze ondoordringbare schaduw." De verzoeningsgeest die van Taizé uitstraalt en waarvan de nieuwe kerk symbool staat, werd onderlijnd door een groot bord bij de ingang waarop in drie talen (Frans, Engels, Duits) op drie kolommen stond:
    Jij die hier binnengaat, verzoen je:
    De vader met zijn zoon,
    De man met zijn vrouw,
    De gelovige met degene die niet kan geloven,
    De christen met zijn afgescheurde broeder.
Meerdere vieringen volgden elkaar op: op zondag 5 augustus ging een dankviering in orthodoxe ritus de eucharistische dienst van de Gemeenschap vooraf en, op maandag 6 augustus droeg Mgr. Lebrun de eerste mis op in de crypte, voorbehouden aan de katholieke cultus.

De schijnbare eenstemmigheid van die dagen viel niet bij iedereen in de smaak. Daar waar de katholieke en de niet confessionele pers de lof van een oecumenische Kerk die het nakende concilie scheen aan te kondigen weergaven, had dominee Finet in zijn naar gewoonte directe stijl in het blad Réforme vragen bij de betekenis van het gebeuren ‘dat vele valstrikken en dubbelzinnigheden inhield’: De Gemeenschap van Taizé vertegenwoordigt niet de hedendaagse hervormde Kerk in Frankrijk, ook niet het Europese of wereldprotestantisme, ondanks de vele nationaliteiten onder haar leden. Het kan niet genoeg gezegd aan de katholieken die daarover illusies koesteren.

"De Gemeenschap van Taizé is juridisch verbonden aan geen enkele kerkelijke vereniging en ook niet aan de oecumenische Raad. Ze is in dat opzicht totaal vrij. Een geestdriftige vrijheid, denk ik, maar vol gevaren."

De afwezigheid Visser’t Hooft was opmerkelijk. Hij had de uitnodiging van de prior van Taizé afgewezen. Deze vond het spijtig: "Waarlijk, ik had enerzijds gehoopt dat de inhuldiging van onze kerk de gelegenheid zou zijn waardoor uw solidariteit met Taizé tot uiting zou komen. Anderzijds was dit de mogelijkheid om samen het zo gegeerd gesprek van man tot man te voeren."

In feite was Broeder Roger nooit tevreden over dit gebouw. Hij vond het te opvallend, te hoog zelfs zonder toren. Acht jaar later had hij er zich niet meer verzoend: "Toen ik de betonnen kerk zag rijzen werd het voor mij een zware periode. Na al die jaren aanvaard ik het nog altijd niet. Ik zag ze liever ingegraven en onzichtbaar voor het mensenoog." Uiteindelijk was Broeder Roger ontgoocheld: "Beton straalt stijfheid en kracht uit." Precies het tegengestelde beeld dat Taizé wou uitstralen. Daarom bracht hij steeds betekenisvolle veranderingen aan op het gebouw. Ten eerste werd het stenen muurtje binnen afgebroken om de Broeders en de gelovigen naderbij te brengen en de communicatie te vergemakkelijken. Dan gingen de strooien stoelen weg om meer volk plaats te geven door ze op grondmoquette te laten zitten. Later werd het portaal afgebroken en een grote tent aangebouwd die, nog later, zou vervangen worden door een grote overdekte ruimte. Het stenen altaar werd ook afgebroken en weggegeven aan de parochiekerk van Rumilly in de Haute-Savoie. Het werd oor een eenvoudiger, houten altaar vervangen. Het grote orgel kende pijnlijke beproevingen waarin gemeenschappelijke en persoonlijke belevenissen verstrengeld waren.

Brief aan cenobieten

Er kan gedacht worden dat de glans en de meeval van deze eenstemmige viering in Taizé Broeder Roger een gevoel van zelfvoldoening gaf. Een nadere kijk op de chronologische volgorde laat toe zijn ware gevoelens in te schatten. Op de dag zelf van de inhuldiging schreef hij een ‘Brief aan cenobieten’. Geen enkele krant maakte er gewag van, zelfs de confessionele pers niet, behalve dan de volledige tekst in "La Documentation catholique," wat voor een blijvende weergalm zorgde. De toon van die ‘brief’ steekt fel af tegen de glans van de viering van die dag en ook tegen het enthousiasme en het optimisme dat het nakende concilie meer en meer opwekte. De prior van Taizé ontwaarde al van het begin van een crisis in de Kerk die zou uitbreiden en verergeren in het volgende decennium. Een scherpzinnige waarneming. Zelfs als vandaag de geschiedenis van die crisis in de katholieke Kerk in die decennia nog uitgebreid beschreven moet worden, is geweten dat ze eerst de reguliere clerus (de religieuzen) trof voordat de seculiere clerus begin de jaren 1960 de volle laag kreeg. Ook kwam ze op verschillende wijzen voor naargelang de congregaties of de landen. De meest zichtbare kant bestond in minder toetredingen in kloosters en abdijen, een groter aantal uittredingen en een steeds grotere opspraak tegen sommige aspecten van constituties en regels die in de congregaties en kloosters gangbaar waren.

In zijn ‘brief’ groet Broeder Roger uitvoerig de religieuzen die, zoals de Broeders van Taizé, werden geroepen ‘om de verbintenis van de cenobietroeping te beleven’ en ‘in de voetstappen van Christus zelf te lopen’. Maar hij is ook verontwaardigd: ‘En zie, nu zijn er onder u enkele die niet meer solidair met de hunnen willen zijn op de moeilijke weg van hun roeping. De ene geven er de voorkeur aan om hun eerste verbintenis in vraag te stellen op gevaar af de persoonlijke eenheid te breken. Maar dit gebeurt niet straffeloos. Andere dreigen. Maar een groep, zo klein ook, wordt niet onder bedreiging hervormd. Het is steeds van binnenuit en met oneindig geduld dat deze heropleeft. Alleen zo is de confrontatie opbouwend. Elke breuk die nu de druk schijnt weg te nemen is in feite een verarming. [...] Als de wereld binnenstroomt in ons intiemste innerlijke, door de grote strekkingen van de hedendaagse geschiedenis doorkruist, als de kloosterroeping steeds meer blootgesteld wordt omdat ze onderhevig is aan krachtige spanningen en dagelijkse bekoringen, blijft Christus oproep des te dringender.’ Daar Broeder Roger nooit een betwister is geweest, was zijn revolutie van een andere afmeting.

La Copex

De inhuldiging van de kerk van de Verzoening viel samen met de oprichting van de Copex een maand later. In feite zijn de twee gebeurtenissen nauw met elkaar verbonden. De nieuwe grote kerk kon een nieuw teken van macht en rijkdom blijken voor Broeder Roger, die bezorgd was om het ‘uiterlijk teken’ van welvaart welke de boerderij en de kudde geselecteerde koeien brachten.

Na lang nadenken met boeren uit het dorp en de omgeving had de Gemeenschap beslist haar landbouwinrichting met hen te delen. Op 1 september, enkele weken na de kerkinhuldiging, werd de Copex opgericht (Coopérative d’exploitation, de transformation et d’utilisation du matériel agricole). In naam van de Gemeenschap ging Broeder Alain, gelast met de boerderij van Taizé, samen met vijf jonge katholieke landbouwkoppels van Taizé en omgeving om er een coöperatieve vereniging voor productie te beginnen die gerief en veestapel, gezamenlijke uitbating en gelijke verdeling van de winst nastreefde. Dit ‘teken van armoede’ maakte in zekere zin het pronkstuk van de nieuwe grote kerk van Taizé goed.

Vertaling: Broeder Joseph


09-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 6.1: Tussen Genève, Parijs en Rome
Hoofdstuk 6.1: Tussen Genève, Parijs en Rome

Tussen 1950 en 1957 verdrievoudigde het aantal Broeders; de Gemeenschap ging van twaalf naar zesendertig leden met een tiental die nog novice zijn (het noviciaat duurt twee tot vier jaar voor de plechtige verbintenis voor het leven). Deze drieëntwintig nieuwkomers lieten het toe dat Taizé leden kon uitzenden in Europa en elders in kleine voorlopige fraterniteiten.

In zijn relaas over zijn Afrikaanse reizen van 1957 en 1958 met Broeder Jean heeft Broeder Eric een betekenisvolle opmerking over het verband tussen Taizé en het katholieke geloof: "We hebben Ivoorkust in alle richtingen doorkruist, kerken bezocht en het plaatselijke leven ontdekt want we verbleven vooral in een Afrikaans midden. We trokken ook door Kameroen, Dahomey, Guinee, Mali. We hebben vele aspecten van die landen gezien en mooie reizen gemaakt, dan met een vrachtwagen, dan in een prauw, we logeerden in dorpen waar we over onze oecumenische zending min of meer succesvol spraken. Meestal werden we beter ontvangen in de katholieke parochies: dikwijls klaagden de protestanten over het ‘katholiek worden’ van Taizé..."

Een mat beeld

Sinds einde jaren 1950 kende de Gemeenschap van Taizé een periode van onzekerheid. Terwijl ze trachtte haar onafhankelijk tegenover de hervormde Kerk in Frankrijk te vrijwaren wou ze ook haar betrekkingen met deze normaliseren. Tegelijk probeerde ze ook meerdere banden te scheppen met de katholieke Kerk, in Frankrijk en in het buitenland, ondanks de ‘wallen’, opgetrokken door Rome.

Zo besloot de prior in 1957 een broeder van Spaanse afkomst uit de Gemeenschap en op familiebezoek te vergezellen van Barcelona tot in Malaga om er bisschoppen en priesters te ontmoeten die ‘vatbaar zijn voor oecumenische dialoog’ en ‘om een gesprek op te starten dat in de toekomst zou doorgaan’. Eerst riep hij de hulp van kardinaal Gerlier in: "Kan U me enkele adressen bezorgen? We zouden U daarvoor dankbaar zijn."

De relaties tussen Taizé en de katholieke Kerk waren nooit eenvoudig. De Gemeenschap heeft op bepaalde momenten een mat beeld uitgestraald die sommige katholieke prominenten kon verontrusten. Volgende episode staaft dit.

In augustus 1957 lichtte Mgr. Lebrun de aartsbisschop van Lyon in over een gerucht dat in omloop was: Roger Schutz en Max Thurian zouden ‘in stilte katholiek geworden zijn’. Een ongegrond gerucht, maar dat werd gevoed door een werkelijk feit dat ook Mgr. Lebrun vermeldt: dominee Schutz werd ontboden door de synode van de EREN ‘om zich te verantwoorden’. Hij en Max Thurian werden verplicht om ‘plechtig te verklaren dat hun verslagen niet eerst voor visum aan de bisschop van Autun waren voorgelegd’. In feite past deze oproep in Neufchâtel in een brede raadpleging over Taizé die de hervormde Kerk in Frankrijk opzette om haar officiële houding te bepalen.

Een tijdje later deed de prior van Taizé weer beroep op de aartsbisschop van Lyon. De Gemeenschap bereidde een 45 toeren plaat voor over de Eenheid van de christenen. Op de A-kant kant zouden een psalmdienst op muziek van pater Gelineau, Bijbelse lezingen, gebeden en litanieën staan. Op de B-kant wenste de prior van Taizé een dialoog over Eenheid, die hij met kardinaal Gerlier zou voeren, laten opnemen. Hij legde dit project voor aan de aartsbisschop van Lyon die ditmaal weigerde. In zijn plaats werd het Mgr. Chevrot, pastoor van Sint-Franciscus-Xaverius in Parijs, al enkele jaren in contact met dominee Schutz, die aanvaardde om de opgezette dialoog op te nemen.

Ook nog in 1957 kwam Hubert Beuve-Méry, stichter en directeur van de ‘modelkrant’ voor het eerst naar Taizé. Zonder twijfel was de naam van de Gemeenschap hem niet onbekend, maar zijn krant had er nog niets over geschreven. Beuve-Méry was geboeid door het decor: "Een miniatuurkerk, een juweel van Romaanse kunst, waakt over het landelijk kerkhof van een dorp rond Mâcon," schrijft hij, zonder de naam Taizé te vernoemen. Toch was hij niet minder geboeid door de oecumenische geest van de Gemeenschap en zijn stichter: "Een ontmoeting van het grootste belang" zegt zijn biograaf. Tot aan zijn dood in 1989 kwam Beuve-Méry dikwijls terug naar Taizé en had er lange gesprekken met Broeder Roger. Hij nam ook deel aan de eerste internationale Ontmoeting van jongeren in 1966 en aan het Jongerenconcilie enkele jaren later.

Supranationaal en supraconfessioneel

Op het einde van dit jaar 1957 trok een in Réforme verschenen dossier sterk de aandacht op de Gemeenschap. Sinds het eerste artikel dat in 1947 de jonge Gemeenschap begroette verscheen er niets meer in het vermaarde protestantse weekblad. Buiten een artikel van Roger Schutz zelf werden de andere bijdragen door bevoegde protestanten getekend: dominees Finet, Roux en Casalis die lof en bewondering afwisselden met kritiek. Dominee Finet voornamelijk achtte het bestaan van een ‘cenobiete gemeenschap’ met ‘geloften, verbintenissen, celibaat en gehoorzaamheid aan een menselijke instantie’ iets nieuws in het hervormde milieu. ‘De Bijbel, vervolgde hij, spreekt ons over een natuurlijke gemeenschap: de familie, van een spirituele gemeenschap: de Kerk. Tevergeefs zoek ik naar het klooster. Dat is een eerste vraag.’

Daarna was er de ‘interconfessionele en internationale’ positie van de Gemeenschap van Taizé die in de praktijd heel wat problemen meebracht: ‘De gemeenschap van Taizé staat met de voeten op de grond, ergens in Bourgondië. Ze staat dus onder de rechtsmacht van de hervormde Kerk of de lutheraanse Kerk in Frankrijk (haar theologie is de hervormde, niet de Roomse). Wel nee! beweert ze. De gemeenschap van Taizé wil oecumenisch zijn. Maar, om lid te zijn van de oecumenische Raad der Kerken moet ze Kerk zijn. Wel nee! beweert ze. Dat is een tweede vraag.’

Minder ironisch stelde de bijdrage van dominee Roux fundamentele vragen: ‘Het komt erop aan te weten of een gemeenschap die in feite zichzelf bestuurt en de organieke banden van actie en gezamenlijk getuigenis beperkt tot haar ‘spirituele verwanten’ in de hervormde Kerk, zich niet blootstelt aan het gevaar of de bekoring om zelf de Kerk of een Kerk te worden, wat de bekoring van een sekte is.’ Dominee Roux oordeelde dat de protestantse Kerken tegenover Taizé ‘voorbehoud, waarschuwing of weigering, aanmoediging, steun of nodig akkoord’ mochten formuleren.

In een bijdrage, die hij gewoon met ‘Roger Schutz’ ondertekent, beantwoordt de stichter van Taizé deze kommer. Hij herbevestigt de oecumenische roeping van de Gemeenschap: "Daar we weigeren opgesloten te worden in een goed confessioneel geweten willen we met onze middelen proberen een bres te slaan in de muur tussen christenen." Maar ook uit hij de wil om de ’moeilijke poging tot leven in de menigte te wagen’ als een steeds duidelijker kenmerk van de Gemeenschap. Het is een te vinden evenwicht tussen verbondenheid met een gemeenschap, een leven van gebed, een stevig vaststaande Kerk en ‘de lucht in volle zee’ [...] op het knooppunt van het menselijk bestaan’.

De komende verbintenissen van Taizé, [deelname aan het tweede Vaticaans concilie, het Jongeren concilie, de internationale Jeugdontmoetingen] waaraan Broeder Roger nog niet dacht, bevestigden weldra die uitspraken.

Een kwetsbare normalisering

De officiële dialoog tussen Taizé en openbare instanties van de hervormde Kerk in Frankrijk, die al jaren liep, vond zijn eindpunt in de lente van 1958, enkele maanden voor de dood van Pius XII. Van 31 mei tot 2 juni 1958 hield de ERF haar 51ste nationale synode in Poitiers. Broeder Roger en Broeder Max waren erop uitgenodigd. Dominee Pierre Bourguet, voorzitter van de nationale Raad van de ERF, las er de tekst voor, die samen met de Gemeenschap was ontworpen en die voor het eerst sinds haar stichting, haar officieel standpunt omschreef. "De Gemeenschap die zich als een ‘familie’ beschouwt [patria, Ef. 3,15] beweert niet een parochie of een Kerk te zijn. Ze brengt mannen samen die vrijwillig een drievoudige verbintenis aangaan (gemeenschap van goederen, celibaat, een overheid aanvaarden) als kenmerk van hun roeping in dienst van Christus in de Kerk. Elk behoort persoonlijk toe aan een eigen Kerk in de Hervorming. Volgens de cenobiet traditie bewaart de Gemeenschap, om als spirituele familie attent te luisteren naar de raad van de Kerken, haar vrijheid om haar intern leven te bepalen [...]

"Aangaande de niet pastorale activiteiten >extra muros van de broeders in de parochies legt de Gemeenschap door zijn prior haar projecten voor aan de verantwoordelijke instanties in de Kerken. De broeder die een pastoraat beoefent in een van de hervormde Kerken verbindt er zich toe om eerst de overheid van die Kerk te aanvaarden tijdens de duur van zijn ambt."

Deze tekst betekende helemaal niet dat de gemeenschap bij de ERF hoorde (Broeder Roger wenste dat trouwens niet). De synode beperkte zich om bij meerderheid van stemmen een korte motie goed te keuren: "De synode verheugt zich over de stand van zaken in de relatie tussen de Hervormde Franse Kerk en de gemeenschap van Taizé."

Broeder Roger kon zijn vreugde schriftelijk delen met dominee Visser’t Hooft. Deze normalisering liet de secretaris generaal van de COE toe om eindelijk naar Taizé te gaan. Er werd overeengekomen dat twee Broeders van de Gemeenschap drie maanden zouden gaan werken in de afdelingen van de COE ‘om beter de oecumene te doorgronden en begrijpen. Visser’t Hooft woonde ook een Raad van de Broeders bij waarop Broeder Roger meer zei dan hij zelf wenste, want hij schreef kort daarna om te vragen dat hij het aangehoorde zou verzwijgen. Visser’t Hooft stelde hem gerust: "Ik zou geen secretaris generaal van de oecumenische Raad gebleven zijn als ik niet had leren zwijgen over dingen die me vertrouwelijk werden verteld."

Van Roomse kant lagen de dingen moeilijker: de reserve van het Heilig Officie staken tot tweemaal toe stokken in de wielen van Taizé. Eerst was het in Milaan in december 1957. De jezuïeten van de stad hadden overwogen ‘de calvinistische dominee Schutz’ uit te nodigen. Steeds voorzichtig vroeg Mgr. Montini (nu aartsbisschop van de stad) de toestemming van het Heilig Officie. De secretaris van het Heilig Officie, Mgr. Pizzardo, eiste dat de tekst van de toespraak van dominee Schutz eerst werd voorgelegd aan Mgr. Montini. De toekomstige Paulus VI verkoos om de stichter van Taizé niet uit te nodigen.

Enkele maanden later, op 27 juni 1958, gaf de Congregatie van het Heilig Officie opdracht aan Mgr. Lebrun om de kerk van Taizé te sluiten voor de cultus en vroeg waarom het simultaneum was toegekend aan de Gemeenschap. De bisschop van Autun was hierover, tien jaar nadat hij een protestantse dienst in de oude Romaanse kerk had toegestaan, ten zeerste verrast. Toen hij zich naar Rome begaf om uitleg te verschaffen stelde hij vast dat het verslag in 1948 opgestuurd naar de nuntiatuur ergens in het Heilig Officie verloren was geraakt. Daarentegen stelde kardinaal Ottaviani, pro-Secretaris van het Heilig Officie, zich ‘heel welwillend en toegankelijk op’ schreef hij.

Johannes XXIII, de ‘Profeet’

Op 9 oktober 1958 stierf Pius XII. Ondanks de weerstand die hij tijdens zijn pontificaat had geboden tegen de oecumenische beweging konden Broeder Roger en Broeder Max alleen maar dankbaar zijn voor deze paus die hen tweemaal had ontvangen. Op 18 oktober bracht Broeder Roger kardinaal Gerlier op de hoogte dat de Gemeenschap doorlopend zou bidden gedurende heel het conclaaf. "We zullen de Heilige Geest aanroepen, want de keuze van de toekomstige paus is zo belangrijk voor Kerk en wereld."

In een ander schrijven verklaart hij nader: "[...] we moeten misschien ons hart voor God tot vrede brengen om diep in ons innerlijke te aanvaarden dat de keuze van de toekomstige paus niet zou overeenstemmen met onze diepste verlangens."

Wat hij vreesde kwam niet uit, integendeel. Op 28 oktober werd kardinaal Roncalli tot paus verkozen. Onder de naam Johannes XXIII doorbrak hij de lijst van de vele namen Pius die de geschiedenis van het pausdom gekenmerkt hadden met een autoritaire stijl en een starre doctrine.

Al daags na de verkiezing schreef Broeder Max naar kardinaal Gerlier in Rome waar hij aan het conclaaf had deelgenomen: "We zijn verheugd met die keuze [...]." Hij vertelde ook aan de kardinaal dat hij met Broeder Roger de bekroning van Johannes XXIII zou bijwonen en vroeg hem om voor hen een audiëntie bij de nieuwe paus aan de vragen.

De plechtige bekroning ging door op 4 november. In zijn homilie verklaarde de nieuwe paus: "Wat ons nauw aan het hart ligt, meer dan wat ook, is ons te tonen als de herder van de hele kudde. Alle andere geestelijke eigenschappen en menselijke onderscheidingen [...] kunnen het pastoraat verrijken en aanvullen, maar in geen opzicht vervangen."

Broeder Roger en Broeder Max werden door de nieuwe paus op 7 november ontvangen. Broeder Roger zal de onbevangenheid van Johannes XXIII tijdens die eerste ontmoeting niet vergeten: Zijn onthaal was uiterst eenvoudig, onbevangen. De paus klapte in de handen en zei: "Bravo! Bravo!" toen we over verzoening spraken. Hij vroeg ons terug te komen en om ermee door te gaan. De verleiding was wederzijds. Zijn persoonlijke secretaris, Mgr. Capovilla, getuigde: "Vanaf de eerste ontmoeting onthaalde paus Johannes Broeder Roger met open armen. Toen deze hem vroeg: "Heilige Vader, hoe komt het dat U ons vertrouwt?" antwoordde de paus: "U hebt onschuldige ogen."

Broeder Roger was niet alleen overvol van dit onderhoud. Aan pater Congar vertrouwde hij toe dat hij ook verrast werd: De paus had hem onwaarschijnlijke dingen gezegd, zelfs formeel ketters. Zo zei hij: "De katholieke Kerk bezit niet al de waarheid. We zullen samen moeten zoeken"

Terug thuis uit Rome schreef Broeder Roger naar Visser’t Hooft: "Het komt ons voor dat men begint in te zien dat de historische beweging onomkeerbaar is." Inderdaad is het tijdens dit verblijf in Rome dat Broeder Roger en Broeder Max in contact kwamen met Chileense bisschoppen: Mgr. Santos, bisschop van Valdivia, en Mgr. Larrain, bisschop van Talca die hen de sociale en economische kanten van de onderontwikkeling in Latijns Amerika deden ontdekken, zei de prior van Taizé.

Meer en meer was Taizé bezorgd over de sociale en demografische evolutie van de wereld. Meerdere Broeders van de Gemeenschap en Broeder Roger zelf waren benieuwd voor de economische en sociologische studies en statistieken, die toen verschenen als nieuwe instrumenten van kennis.

Aan deze zijde van de Hervorming

In Rome op 25 januari 1959 eindigde de Bidweek voor eenheid in de Kerk met een viering in de basiliek van Sint-Paulus-buiten-de-Muren. Na de dienst vergaderde hij met de aanwezige kardinalen en kondigde hij aan dat hij van plan was om het kerkelijk recht te hervormen, een synode van het bisdom Rome te houden en een oecumenisch concilie samen te roepen.

Deze laatste aankondiging maakte ophef. In de Kerkgeschiedenis hadden er slechts twintig oecumenische [universele] concilies plaats gehad, de laatste daarvan was het eerste Vaticaans concilie waarop het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid werd verkondigd. Dit concilie werd onderbroken door de bezetting van Rome in 1870. De verkondiging was ook "een vriendelijke en herhaalde uitnodiging aan Onze broeders van de afgescheurde christelijke Kerken om met ons dit festijn van genade en broederschap te delen, waarnaar zoveel zielen, over de hele wereld, snakken." Korte tijd nadien verklaarde Johannes XXIII, de relaties met andere christenen indachtig: "We willen geen historisch proces aanspannen, we zoeken niet wie ongelijk en wie gelijk heeft."

Broeder Roger was evenzeer verrast als geestdriftig: "Door [deze] enkele woorden, in het openbaar uitgesproken in januari 1959, heeft Johannes XXIII de situatie van de Contrareformatie omgedraaid." Hij was niet de enige die deze woorden vertaalde als een nieuw paradigma. De kwestie van de eenheid van de christenen zou een gemeenschapsplaats worden van de religieuze actualiteit. In die context kon Taizé, sinds zoveel jaren aanzien als een ‘parabel’ voorbestemd om ‘de eenheid in de Kerk te vermoeden’, niet vermijden om de aandacht te trekken. Voor de eerste keer schreef Le Monde een bijdrage over Taizé: "De protestantse gemeenschap van Taizé is een oecumenische voorpost." Roger Fesquet schreef dat en gebruikte de woorden van Roger Schutz die nu de benaming ‘monastiek’ aanvaarde en geen standpunt wou innemen ten overstaan van de Hervorming: "Door onze monastieke roeping hebben we bewust onze wortels verder dan de Hervorming geplant en een terugkeer naar de bron betracht. Tegen een monastieke haard zoals de onze die voortduring waarborgt, moeten de enthousiaste en de pessimistische golven kunnen breken op zoek naar christelijke eenheid."

Deze bijdrage lokte een reactie uit vanwege dominee Pierre Bourguet, voorzitter van de Nationale Raad van de hervormde Kerk in Frankrijk, die eraan herinnerde dat de Gemeenschap niet tot de ERF behoorde, en dat ‘de voorstellen en experimenten van Taizé, hoe eerbiedwaardig dan ook, slechts een gemeenschap binden die zich aanstelt als "interdenominationaal en internationaal."

Broeder Roger was niet onder de indruk van deze aarzeling. Het project van het oecumenisch concilie, door Johannes XXIII aangekondigd, en vooral de nieuwe geest die zich onder de katholieken verspreidde waren nieuwe gegevens. Aan de paus schreef de Gemeenschap over haar verwachting en hoop omtrent het toekomstig concilie een uitgebreid memorandum, dat aan Johannes XXIII werd overgemaakt. Daarin vroeg ze om de vereniging van niet katholieken met de Roomse Kerk niet meer weer te beduiden met ‘terugkeer’ maar met ‘opmars’ of ‘verwezenlijking’. Ook ‘een afdoende verklaring over scheiding van het stoffelijke en het geestelijke’, een verzaken van de Kerk ‘aan uiterlijke tekenen van rijkdom’ en een uitgebreide uitleg over ‘de rol van de hele Kerk, de bisschoppen en het concilie’ werden gevraagd. Het tweede Vaticaans concilie zal hieraan gedeeltelijk antwoorden, zoals later zal blijken.

Gods heden beleven

In de uitbreiding van de werkzaamheden schafte Taizé in 1959 een drukkerij aan met de bedoeling zelf de boeken van de prior en de andere Broeders uit te geven: de "Presses de Taizé" waren een feit. Het eerste gepubliceerde boek was van Broeder Roger onder de titel "Gods heden beleven." Het was zijn tweede werk na zijn meer persoonlijke "Inleiding tot het gemeenschapsleven."

In een eerste gedeelte stelt de prior ‘enkele eigenschappen van de hedendaagse wereld’ voor: demografische groei, technische ontwikkelingen, groei van de honger, bestaan van twee vijandige ideologische machten, verlangens van de jonge generatie. Daarna gaf hij ‘aanwijzingen’ om ‘de eenwording van ons christelijk geloof met de kern van het menselijk bestaan te bevorderen’. Evenveel formuleringen van sommige intuïties die kenmerken werden van de Gemeenschap van Taizé: ‘Ons bestaan vereenvoudigen’, ‘De mens begrijpen zoals hij is’, ‘Zwak zijn met de zwakken en kleinen in deze wereld’.

Een ander gedeelte over de eenheid van de christenen begon met een analyse van de te mijden ‘binnenwegen’: het confucianisme, het pragmatisme, het federalisme, het eschatologisme, het reunonisme, het sektarisme, het integrisme om de voorkeur te geven aan de dialoog, een helder opzet, het gebed, het geduld en de armoede van geest.

Het werk besloot met een uiteenzetting over de ‘drie grote tekenen die ons steeds herinneren aan de volmaaktheid van onze roeping’ en waardoor Taizé deelneemt aan ‘de grote familie’: celibaat, gemeenschap van goederen, aanvaarden van een overheid.

Broeder Roger gaf later toe dat dit boek nog te didactisch was. Nochtans, zei hij, ‘toen al wenste ik niet een ander met mijn raadgevingen te overrompelen, maar alles in het werk stellen om te vermijden dat richtlijnen het innerlijke leven zouden belemmeren’.

Kardinaal Gerlier werd gevraagd om een voorwoord te schrijven maar hij weigerde voorzichtig: "Ik zou vrezen dat deze publicatie bij ons of bij jullie reacties veroorzaakt die de gezamenlijke gediende zaak niet ten goede komt." Maar Broeder Roger mocht een lang citaat uit de brief van de kardinaal overnemen.

De teleurstelling kwam ook van protestantse zijde. In oktober 1959 zette Taizé een bijeenkomst op rond het aanstaande concilie. Protestantse dominees, leken en kardinaal Gerlier waren aanwezig. Dominee Boegner had beloofd om te komen, maar hij veranderde op het laatste moment van gedachte toen hij de secretaris generaal van de COE had ontmoet. Zijn ‘afwezigheid werd pijnlijk ervaren door de kardinaal en door ons’ schreef Broeder Roger.

Maar de katholieke pers gaf het boek een beter onthaal. Om beurten loofden pater Charles Boyer in de "Observatore Romano" en "La Croix," pater Evrard [een benedictijn] in "Témoignage chrétien" en pater Rouquette in het beroemde tijdschrift van de jezuïeten "Etudes" het boek van de prior van Taizé.

1960: Nieuwe pogingen

Begin 1960 telde de Gemeenschap een veertigtal broeders afkomstig uit verschillende Kerken van de Hervorming van hervormde of lutheraanse traditie. In dat jaar trad de eerste broeder van de anglicaanse traditie in de Gemeenschap. Meerdere nationaliteiten [Franse, Zwitserse, Duitse, Nederlandse...] waren vertegenwoordigd. Slechts de helft van de leden verbleef in Taizé, de andere zaten in kleine fraterniteiten in Marseille, Algiers en Ivoorkust gevestigd, waar ze leefden van de opbrengst van hun arbeid.: een ‘klein handvol mannen met weinig middelen die de Kerk op kruispunten van het leven in de wereld zetten’ zoals een onder hen schreef. Twee Broeders verzorgden een pastoraat in Valentigney in de streek van Montbéliard, en twee andere verbleven in het oecumenisch Centrum van Packard Manse nabij Boston, de eerste aanwezigheid van Taizé in de Verenigde Staten.

Dan heeft Broeder Roger beslist om, in overleg met sommige Broeders, de Gemeenschap te herstructureren: er werden ‘kringen’ gesticht in de gemeenschap. De prior vreesde: ‘Een te groot aantal kan zwaar wegen op het broederlijk leven.’ Er werd beslist om de Broeders in’ kleine kringen’ van vijf of zes leden op te splitsen. De gemeenschappelijke ruimte werd heringericht: Elke kring had een gemeenschappelijke eetzaal en persoonlijke kamers. Het kort Getijdengebed en de ‘kleine raad’ verzamelden dagelijks alle Broeders rond de prior. Voor het overige had de Gemeenschap meerdere centrale punten: in de kringen deelden de Broeders de maaltijden, wisselden gedachten uit en beleefden er de ‘broederlijke bijstand’. Maar het waren geen gemeenschappen in de Gemeenschap, waardoor ook werd beslist dat ‘de samenstelling van de kringen steeds werd herschikt.’

Daarna werden er ‘denkgroepen’ ingericht waaraan kleine groepjes Broeders deelnamen met ‘een andere samenstelling dan in de kringen’. Het kwam er op aan om ‘een groepsdynamiek’ te bevorderen om ‘communicatie en deelname van iedereen aan de gezamenlijke creatie’ aan te moedigen.

De inrichting met ‘kringen’ is vandaag nog altijd van kracht in de Gemeenschap, maar de ‘denkgroepen’ zijn verdwenen omdat ze waarschijnlijk niet noodzakelijk zijn. De kringen lieten en laten hereniging volgens verwantschap toe, terwijl ‘denkgroepen’ te transversaal waren om leefbaar te zijn.

Nog in 1960 stuurde de prior van Taizé de Gemeenschap op nieuwe wegen: achtereenvolgens de zending van Sheffield, de Bijeenkomsten van Cormantin en het inrichten van een colloquium tussen katholieke bisschoppen en protestantse dominees.

In de eerste maanden van het jaar kwam Mgr. Hunter [een anglicaans bisschop van Sheffield, een grote industriestad in het midden van Engeland] tot tweemaal toe op bezoek in Taizé. Hij nodigde Broeders uit om een week in zijn bisdom door te brengen. Eind juni gingen de prior, Max Thurian en zes andere Broeders er naartoe. ‘Het kwam erop aan om zoveel mogelijk het leven van Taizé naar Sheffield te brengen.’ Meerdere anglicaanse bisschoppen en priesters, dominees van andere geloofsstrekkingen en vele leken namen deel aan de ontmoetingen die doorgingen in het diocesaan Centrum van de stad. De Broeders leidden die werkvergaderingen alsook de gebedsstonden, die driemaal daags doorgingen, zoals in Taizé. De zittingen werden achtereenvolgens gewijd aan liturgie, eenheid (‘vooral met het rooms-katholiek geloof’) en aanwezigheid in de wereld. Alle toespraken werden door de Broeders gehouden en de daarop volgende discussies werden door hen geleid. Op de laatste dag kwam heel de clerus van Sheffield en omgeving in een uitgebreidere bijeenkomst samen.

Daarna gingen de broeders naar Londen waar Broeder Roger en Broeder Max gesprekken voerden met verschillende anglicaanse prominenten en die een grote conferentie in het Lambeth Palace (residentie van de aartsbisschop van Canterbury voorafgingen waaraan meer dan honderd twintig geestelijken, vooral anglicaanse bisschoppen en priesters, maar ook drie katholieke bisschoppen, een orthodox metropoliet et de voorzitter van de presbyteriaanse Kerk in Engeland) deelnamen. De prior en de onderprior van Taizé gaven elk een uiteenzetting.

Nadien in augustus opende de Gemeenschap een ‘centrum voor ontmoetingen’ in Cormantin op vier kilometer van Taizé, als gevolg van een beslissing van de jaarlijkse raad in 1959. Op een kleine afstand van de Gemeenschap werden er gebouwen opgetrokken, ruim genoeg om groepen op te vangen, maar met een zuinige inrichting. Het Centrum was bestemd om ‘sociologische studiedagen’ in te richten. Een grote uitdaging: evenals de Gemeenschap van Taizé bijdroeg tot de toenadering van de Kerken, wou ze nu ook haar steentje bijdragen aan de ‘gulle inspanningen voor een betere verdeling van de stoffelijke goederen, voor een grotere sociale rechtvaardigheid’, door de ‘sociologische handelswijze’ toe te passen, die enkel ‘in staat is om een situatie te ontleden die in vele opzichten onontwarbaar, zo niet hopeloos, lijkt door de diepe inmenging van verschillende factoren.’

Cormantin werd nooit het actieve middelpunt van de sociologische studies waarvan Broeder Roger droomde. Al vlug werd het een bijgebouw van Taizé. Al bleef de naam ‘Ontmoetingen van Cormantin’ in omloop, er werden geen ‘sociologische studiedagen’ ingericht, maar wel religieuze en oecumenische studiedagen.

De eerste na vier eeuwen verdeeldheid

Een ander initiatief had wel een aanzienlijke weerklank. De prior van Taizé wou van het dogma naar het pastoraat overschakelen, met de gedachte dat de ontmoetingen tussen protestantse en katholieke theologen nu ‘moesten vervolledigd worden door ontmoetingen rond pastoraatthema’s.’ Deze stap, meende hij, kon niet meer door theologen gezet worden, maar door degenen die een dagelijks pastoraat uitoefenden. Daarom begon hij in Taizé katholieke bisschoppen en protestantse dominees samen te brengen. Deze gedurfde onderneming ergerde sommige protestanten.

De verkiezing van Johannes XXIII en de verzoening met de ‘afgescheurde broeders’, een van de spillen van zijn pontificaat, lieten een warm onthaal van katholieke zijde doorschijnen, ondanks een vergissing van dominee Schutz die eerst verzuimde toelating aan het Heilig Officie te vragen.

Maar in de lente ging hij met Max Thurian naar Rome, werd er door kardinaal Ottaviani ontvangen op het Heilig Officie, vermelde de geplande bijeenkomst en verduidelijkte later per brief zijn voornemens. Op 12 april gaf kardinaal Ottaviani de gevraagde toestemming, niet zonder aarzelen: ‘ik zie geen enkel nadeel in het feit dat bisschoppen uitgenodigd worden om de [...] kwesties te behandelen waarover sprake in uw brief.’ De instemming getuigde van de nieuwe wind die begon te waaien in het Vaticaan. Kardinaal Ottaviani had nochtans aanbevolen ‘een grote voorzichtigheid tegenover de pers, gezien het kwaad dat een overhaastige publiciteit kan veroorzaken, te hanteren.’ Die raad werd gevolgd, zij het soms zeer onhandig.

Het centrale thema van de geplande ontmoeting was evangelisatie, ‘eerst op parochiaal vlak en daarna op wereldvlak’. De inhoud werd uitvoerig vastgelegd voor twee dagen en half (van maandag 26 september om 14.30 uur tot woensdagavond 28 september). Zes ‘groepen’ werden gevormd met elk twee katholieke bisschoppen, zeven of acht dominees en een of twee Broeders van Taizé. Deze ‘groepen’ zouden samen eten op toegewezen locaties, samenkomen voor ‘werkgroepen’ met aparte discussie en om beurt de eer genieten eenmalig uitgenodigd te worden aan de tafel van ‘Broeder prior’. ‘Voltallige zittingen’ zouden alle groepen bijeenbrengen voor gezamenlijke uitwisseling van de gesprekken. Een uitgewerkte vragenlijst werd aan de deelnemers gezonden om hen toe te laten de gesprekken voor te bereiden.

Enkele dagen voor de ontmoeting sprak Mgr. Lebrun met de prior van Taizé ‘om enkele praktische zaken te regelen’. Broeder Roger stelde voor dat de bisschoppen in de Gemeenschap zouden logeren; de bisschop van Autun weigerde en verschafte en liet hen onderdak zoeken in de omliggende kloosters. Hij kreeg ook de ‘garantie dat er geen enkele ex-priester onder de dominees was en dat er niet aan de bisschoppen zou voorgesteld worden om het Avondmaal bij te wonen.’

Broeder Roger had de secretaris van de COE, Visser’t Hooft, over de ontmoeting in Taizé ingelicht en hem gevraagd een ‘korte boodschap’ te sturen. ‘We zullen er een of twee hebben vanuit Rome’ voegde hij erbij. Visser’t Hooft wees het van de hand omdat hij dit eenzijdig initiatief van Taizé ongepast vond. Ondanks die weigering zond Broeder Roger hem tijdens de bijeenkomst een boodschap van genegenheid door alle deelnemers ondertekend, bisschoppen en priesters: "We stellen het op prijs, Mijnheer, als de onvermoeibare arbeider voor de eenheid der christenen die we kennen, onze broederlijke genegenheid uit te drukken."

De ontmoeting verliep in de beste sfeer, stelde Mgr. Charrière vast. Op het einde liet de gemeenschap een eenvoudige boodschap in de pers verschijnen: "Van 26 tot 28 september 1960 zijn rooms-katholieke bisschoppen en dominees van verscheidene protestantse geloofsstrekkingen voor een colloquium in Taizé samen gekomen. Ze hebben er de kwestie van de evangelisatie in de parochie en de wereld bekeken. Dit gebeurde voor het eerst sinds vier eeuwen verdeeldheid. De dominees konden hun vreugde en dank uitspreken om drie dagen te zijn samen gekomen en de zorg rond evangelisatie te delen. Ze noemden deze bijeenkomst een gebeurtenis en dankten de Heer van de Kerk die hen leidt naar de zichtbare eenheid."

Elf dagbladen drukten de mededeling af zonder er meer over te kunnen vertellen. Steeds bescheiden en voorstander van het geheim had de Gemeenschap noch het aantal nog de hoedanigheid van de deelnemers medegedeeld. Toen, twee maand later, in een ophefmakende bijdrage Robert Serrou in "Paris-Match" dit gebeuren weer aanhaalde, kon hij het geheim niet onthullen: "We hebben beloofd geen namen te noemen. [...] Wat gebeurde er? Wat werd er gezegd? Het is nog steeds een raadsel."

Uiteindelijk werden de namen van de deelnemers nooit geopenbaard. Alleen de korte boodschap aan Visser’t Hooft met alle handtekeningen laat toe de werkelijke draagwijdte van het gebeuren te schatten. Aan katholieke zijde: twee aartsbisschoppen [Aix-en-Provence en Toulouse] en zes bisschoppen [Autun, Fribourg, Mende, Saint-Claude, Digne en de hulpbisschop van Rouen]. Aan protestantse zijde: buiten de prior en de onderprior en een tiental Broeders van Taizé, een vijftigtal Franse en Zwitserse protestantse dominees. Er stond ook de naam van een anglicaans priester uit Sheffield [als gevolg van de ‘missie’ in juni] en van een vertegenwoordiger van de oecumenische gemeenschap Apapè.

Kardinaal Gerlier was op de uitnodiging niet ingegaan, maar had de suggestie van Broeder Roger aanvaard om later, op 18 oktober onder vier ogen in Taizé de voorzitter van protestantse Vereniging in Frankrijk, dominee Boegner, te ontmoeten. Na een Romereis van Roger Schutz en Max Thurian en een pauselijke audiëntie op 13 oktober werden sommige protestantse prominenten bang vanwege de samenloop van die ontmoeting en het colloquium eind september. Dit zorgde voor een pijnlijke crisis.

De wonde

De protestantse overheid waarmee de Gemeenschap verbonden was (hervormde Kerk in Frankrijk en protestantse Vereniging in Frankrijk) werd niet geraadpleegd over de inrichting van het colloquium. Het sensatiebericht in de pers ergerden te diep sommige gevoeligheden. Er volgde een vinnige briefwisseling tussen de prior van Taizé en dominee Bourguet, voorzitter van de hervormde Kerk in Frankrijk. Maar het moeilijkste moest nog komen.

Van 29 oktober tot 1 november ging de Xe algemene vergadering van het protestantisme door in Montbéliard. Voor het eerst werden, naast de zeven Kerken van de protestantse Vereniging in Frankrijk (FPF), ook de vertegenwoordigers van de buitenlandse protestantse bewegingen, van de protestantse leken en van de ‘interkerkelijke kringen’ uitgenodigd. Op die manier werd Broeder Roger uitgenodigd om aan de werkzaamheden deel te nemen, nog voor het herfstgebeuren.

In Montbéliard kreeg hij de gelegenheid zich nader te verklaren met Visser ’t Hooft die uitgenodigd was om een toespraak te geven over ‘de Zending van de Kerk’. Hij had ook een uitvoerig gesprek met dominee Bourguet waarin hij zijn spijt uitdrukte voor de scherpe brieven die hij hem eerder had toegezonden. Hij ontmoette zelfs enkele verdedigers. Dominee Boegner, toen nog enkele maanden voorzitter van de FPF, gaf Taizé in zijn ‘Algemeen Verslag’ een warm compliment, wel getemperd door enig voorbehoud: "Er wordt licht gezegd dat de voorzitter van de protestantse Vereniging in Frankrijk zijn goedkeuring geeft aan al wat de gemeenschap van Taizé doet, inspireert, uitdrukt in haar liturgische en oecumenische leven. Die goedkeuring werd me nooit gevraagd. En was ze gevraagd, ik had ze geweigerd. [...] Waarom zou ik niet zeggen dat we met velen zijn die de gemeenschap van Taizé graag mogen, niet door de begane vergissingen, maar door de gevaren die ze ontmoette en niet altijd kon vermijden vanwege haar diepe trouw aan de hervormde Kerken en de fundamentele doctrine van de hervormers." Zeker koesterde dominee Boegner illusies door te geloven dat Taizé steeds de ‘fundamentele doctrine van de hervormers’ genegen was: de afstand zal duidelijk groeien in de komende jaren.

De openbare steun van een geëerde figuur van het protestantisme als Boegner volstond echter niet om de tegenspraak te weren. De protestantse pers stond kritisch tegenover het colloquium van Taizé en maakte gewag van de twist in Montbéliard. De zaak dook weer op na een bijdrage in "Paris Match" van 19 november. Toen kende dit weekblad de hoogste oplage. Het nummer van 19 november met 1.600.000 exemplaren bracht een reportage van zes pagina’s over Taizé. Onder de pakkende titel ‘Taizé: zal dit dorp katholieken en protestanten verzoenen?’, brachten Robert Serrou en Maurice Croizard vele foto’s en vurige commentaar over de Gemeenschap, de Broeders, de prior. Maurice Manificat bevestigde dat in zijn eindschrift over Taizé: "Dit artikel openbaarde Taizé aan de menigte en wekte de nieuwsgierigheid van de journalisten voor deze protestantse gemeenschap op." Een maand later stond Taizé op de korte inhoud van de succesrijke uitzending "Cinq colonnes à la une," terwijl enkele weken later Broeder Roger uitgenodigd werd op het beroemde literair magazine "Lectures pour tous" van Pierre Desgraupes. Van toen af was Taizé niet meer uit het nieuws weg te denken.

Zodra Broeder Roger het nummer van Paris Match in zijn bezit kreeg begreep hij dat dit artikel, door de titel alleen al, de tegenspraak weer zou oplaaien. Nog voor het blad in de kiosken lag schreef Max Thurian op 15 november naar Visser ‘t Hooft (en misschien ook naar andere protestantse prominenten) om dit ‘sensatieartikel’ te betreuren en trachtte de verantwoordelijkheid van de Gemeenschap voor de vorm en de inhoud af te wijzen. Dan ging Broeder Roger naar Genève om de secretaris generaal van de COE te spreken. Een brief volgde eind november. De inhoud van die brief van Broeder Roger aan Visser ’t Hooft is onbekend maar hij moet de voorzitter wel geërgerd hebben vermits hij deze op 2 december 1960 terugstuurde, ‘verrast en gechoqueerd’: "Dit is een ‘bom’, schrijft hij, waarin vele dingen staan die op mijn kantoor nooit werden medegedeeld. En welke dingen! Beseft u wat deze woorden betekenen?" Visser ’t Hooft voegde er aan toe: "Ik geloof dat Taizé een belangrijke rol kan spelen in de oecumene en vooral in de relatie met het rooms-katholiek geloof, maar ik denk dat vergaderingen door Taizé, opgezet met een brede vertegenwoordiging van de katholieke overheid, momenteel niet wenselijk zijn."

De controverse ging door met een lange bijdrage van Jean Guitton in "Le Figaro" van januari. De katholieke filosoof was op zijn beurt aangetrokken door de heuvel van Taizé. Hij had langdurig met Broeder Roger gesproken en was gefascineerd en enthousiast weergekeerd. "Hij is oprecht, hij is direct. Hij spreekt me aan met staal in de ogen," schrijft hij. Hij legde de ‘strategie van Taizé’ zo uit: "We laten de hinderlijke punten terzijde [...], we zetten de hindernissen van de geloofsgeschillen tussen haakjes... en we slaan ...een bres met gebed en zuivere liefde." Jean Guitton maakte ook gewag van Broeder Rogers uitspraken over het nakende oecumenisch concilie: "Een betere omschrijving van de overheidsrelaties tussen paus, episcopaat, concilie. Een betere omschrijving van de verhoudingen tussen Christus en zijn menselijke moeder Maria."

In een uitgebreider schrijven in diezelfde periode uitgekomen, ‘Voor het concilie’, is de prior van Taizé duidelijker en legt enkele twistpunten bloot. De protestanten, schrijft hij, verwachten van het nakende concilie ‘dat het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid volledig wordt uitgeklaard ten overstaan van Kerk en concilie’, dat ‘marialogie en christologie er beter verbonden worden’ en ‘dat nieuwe omschrijvingen van Maria die de kloof uitdiepen vermeden worden’, dat de Kerk armer wordt, afziet van sommige stoffelijke bezittingen en er niet meer gesproken wordt over de terugkeer’ van de afgescheurde broeders. "Die uitdrukking ergert," vond de prior van Taizé. "Het geeft de indruk dat verwacht wordt dat de protestanten zich onvoorwaardelijk overgeven. De uitdrukking ‘terugkeer’ ligt niet in de geest van de hedendaagse mens die zich liever overstijgt in een opmars." Roger Schutz sprak liever over ‘zelfoverstijging’ en te brengen offers, zowel van protestantse als van katholieke zijde.

Deze houding was toen zeker niet door iedereen gedeeld. Het protestantse weekblad "Christianisme au XXe siècle" vroeg de prior van Taizé zijn woorden te verloochenen indien ze misvormd werden en, als hij ze bevestigde, te duiden dat ‘hij alleen Taizé bond en in zijn persoonlijke naam sprak’ en zeker niet in naam van het Franse protestantisme in zijn geheel. Broeder Roger antwoordde dat hij zijn standpunt volledig handhaafde en opriep tot ‘een realistische en doeltreffende oecumene’ die ‘een mentaliteitsbekering eiste’: "Het is niet genoeg te willen spreken met afgescheurde broeders om oecumenisch te zijn, men moet een geduldige dialoog willen die anderen vraagt en voor zichzelf de mogelijke uitzuivering aanvaardt."

Op haar beurt bracht de protestantse krant van Genève "Le Messager social" een uitgebreid hoofdartikel op een volle pagina dat protesteerde tegen de bijdragen van Max Thurian. "Waartoe leidt ons de afgoderij van de zichtbare eenheid van de Kerk?" vraagt de directeur van de "Messager social" zich af. Die meent dat Thurian en Schutz in een straatje zonder einde trekken en het protestantisme verraden.



Vertaling: Broeder Joseph

08-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 5. De beslissende stappen
Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 5. De beslissende stappen

Hoofdstuk 5: De beslissende stappen

1949 was een beslissend jaar in de geschiedenis van de Gemeenschap en het leven van Broeder Roger. Voor het eerst ging hij naar Rome met Max Thurian en ontmoette hij er Pius XII. Het was ook het jaar van de eerste ‘verbintenissen voor het leven’. Benamingen en titels krijgen een vaste vorm. In de briefwisseling en documenten van de jaren 1949-1950 hebben Schutz en Thurian aan de benaming ‘Gemeenschap van Cluny’ verzaakt en spreken nu over de ‘Gemeenschap van Taizé-bij-Cluny’ of ‘Gemeenschap van Taizé’. De titels dringen zich op: Roger Schutz is ‘prior’, Max Thurian ‘onderprior’. De andere zijn allen ‘Broeders’.

Eerste ontmoeting met Pius XII

Na het strenge monitum van 1948 wou kardinaal Gerlier, aartsbisschop van Lyon, meewerken om naar een meer ontspannen klimaat terug te keren door rechtstreekse ontmoetingen te bevorderen. Door zijn toedoen maakten verschillende protestantse prominenten de reis naar Rome.

In december 1948 had kardinaal Gerlier gesproken over Taizé aan Mgr. Montini (later Paulus VI), substituut voor lopende Zaken aan het Staatssecretariaat, en gaf hem twee vertrouwelijke nota’s enkele maanden eerder door het bisdom Autun opgesteld. Hij sprak ook over de Gemeenschap met Pius XII, indachtig dat rechtstreekse contacten tussen de Heilige Stoel en de Gemeenschap de vooroordelen van beide kanten zouden doen verdwijnen. Meer nog, hij hoopte de bekering tot het katholieke geloof van sommige leden te bevorderen.

Begin maart 1949 schreef hij dus naar Mgr. Montini: "Er kan uiteraard niet gezegd worden dat de Gemeenschap van Cluny op de vooravond van haar bekering tot het katholicisme staat. Maar het is ontegensprekelijk dat ze, onder al de protestantse groeperingen die ik ken, degene is die ons het dichtst nabij is en dat de mogelijkheid van enkele persoonlijke bekeringen als redelijk mag worden ingeschat." In dezelfde brief vraagt hij een audiëntie bij Pius XII aan voor Roger Schutz en Max Thurian: "Een onderhoud met de paus zou, denk ik, zal grote gevolgen met zich meebrengen, op korte misschien maar zeker op lange termijn. Daartegen vreesde ik hun ontgoocheling als ze niet door de Vicaris van Jezus Christus werden ontvangen."

De reis vond dus plaats. Hun gewoonte van geheimhouding getrouw, wachtten Roger Schutz en Max Thurian bijna een jaar om het bekend te maken en dan nog slechts aan acht uitgekozen correspondenten, in ‘vertrouwelijk opzicht’: de eerwaarde Couturier en zijn medewerker pater Villain, de dominicaan Yves Congar, de jezuïeten Jean Daniélou en Robert Rouquette, de anglicanen Neill en Tomkins en Visser ’t Hooft.

De moeder van de prior en zijn zus Geneviève vergezelden hem. Aangekomen in Rome op 11 maart werden Roger Schutz en Max Thurian al ’s anderendaags in het Vaticaan toegelaten: op de twaalfde woonden ze in de Sixtijnse Kapel de mis bij, opgedragen voor de tiende verjaardag van de kroning van Pius XII. ’s Anderendaags werden ze op de Gregoriaanse universiteit ontvangen door de jezuïet Charles Boyer, docent theologie en verantwoordelijk voor het blad Unitas. In Rome was hij een van de meest opmerkelijke figuren in het katholieke unionisme, ook bezorgd om de houding van de Heilige Stoel te verdedigen. Hij vroeg zijn protestantse bezoekers om begrip en geduld, terwijl hij een positieve mening uitte over de conferentie van Amsterdam waarin hij een ‘verkondiging van de Geest’ ontwaarde. Later schreef hij: "Ze verduidelijkten me dat de professie drie geloften inhield: persoonlijke armoede, eeuwig celibaat, gehoorzaamheid aan de prior." Dergelijk perspectief kon Rome alleen maar behagen.

Op 15 maart werden de twee stichters op het Staatssecretariaat ontvangen door Mgr. Montini die ze als ‘bijzonder verstandig en diep spiritueel’ bestempelden, onder de indruk van zijn openheid en zijn streven naar bedaren.

Mgr. Montini nochtans ‘rechtvaardigt de stroeve katholieke houding in de oecumenische dialoog’: "Rome komt hard over, maar dit is haar zending. De Kerk is op Petrus gebouwd en die steen is soms hard." De twee bezoekers waren ook gevoelig voor de ‘enkele mogelijke hervormingen die de rechterarm van de paus niet uitsloot, zowel over de taal in de liturgie als het celibaat voor de priesters.

Roger Schutz en Max Thurian weerhielden alleen de positieve kanten van hun audiëntie bij de paus op 16 maart. De heilige vader liet een mogelijkheid doorschemeren tot ‘officieuze’ deelname van de katholieke Kerk aan de toekomstige bijeenkomsten met ‘waarnemers’ en liet hopen op een oproep tot gebed voor de eenheid van de Kerk ter gelegenheid van het aankomende Heilig Jaar.

"Deze reis werd gezegend, geloof ik, en kan vruchtbaar zijn," schreef Max Thurian korte tijd naar zijn thuiskomst.

De verbintenis ‘voor het leven’

De banden ontstaan in de zomer van 1948 tussen de Gemeenschap en de Kleine Broeders van Jezus waren uitgemond op een gezamenlijk opzet: in de zomer van 1949 een groep postulanten ontvangen voor een retraite die hun noviciaat voorafging.

Maar de bisschop van Autun en de katholieke overheid van de Kleine Broeders van Jezus weigerden deze gewichtige nieuwigheid: een postulaat van een katholieke congregatie oprichten in een protestantse abdij.

De prior van Taizé betreurde lange tijd die gemiste kans. Hij dacht zelfs dat, indien het opzet was doorgegaan, zijn gemeenschap de congregatie van de Kleine Broeders van Jezus had kunnen vervoegen: "toen was ik me bewust dat hun komst ons kon leiden op een gezamenlijke weg. Ik dacht: waarom een nieuwe gemeenschap stichten als de kleine broeders van Charles de Foucauld een gelijkaardige roeping beleven?"

Uiteindelijk volgde de gemeenschap van Taizé een eigen weg. De ‘verbintenissen voor het leven’ van de lente 1949 gaven haar voorgoed een religieus uitzicht en brachten haar nader bij het katholieke monachisme.

Het begrip geloften was grondig veranderd sinds 1942. De verbintenissen tot celibaat, armoede en gehoorzaamheid van de inwonende leden waren tijdelijk en jaar na jaar hernieuwd: ‘ze weigeren eeuwige geloften af te leggen’ schreef Roger Schutz en bedoelde daarmee zijn broeders en hijzelf. Volgens Luther schatten ze dat kloostergeloften geen enkele basis hadden in de Schrift, dat ze de gelovige belasten met een zuiver menselijke wet en zijn geestelijke vrijheid prijsgaven.

Een kentering in het perspectief bracht de Gemeenschap van Taizé ertoe te overwegen dat een levenslange verbintenis mogelijk was: niet door zich te onderwerpen aan een wet door anderen beslist, maar een ‘roep van God’ te beantwoorden door een hoopvolle houding: ‘Is het jawoord van het celibaat geen jawoord van vertrouwen, zoals in het huwelijk?’ vroeg Roger Schutz.

Onder de bestaande gemeenschappen bij de protestanten in Duitsland, namelijk deze van de Zusters van Maria in Darmstadt was de verbintenis voor het leven een feit sinds 1947. Roger Schutz en Max Thurian kenden dat voorbeeld en daarbij namen de Zusters van Darmstadt later deel aan sommige activiteiten in Taizé.

Een andere belangrijke invloed kwam van Suzanne de Dietrich die met Roger Schutz in contact kwam op het congres van Amsterdam in 1939. Ze verlichtte hem op beslissende wijze en nam zijn laatste twijfels weg. De prior van Taizé vernoemde haar nooit, maar ze is te herkennen achter zijn woorden: "Ik had een tekst geschreven over onze zoektocht en ik kan een onderhoud met een vrouw die mijn tekst las niet vergeten. Ik had een diep respect voor haar. Van geboorte invalide schreef ze en kende ze grondig het Nieuwe Testament. Ze zei me: Je vreest niet te kunnen volharden? Maar de Heilige Geest is aanwezig en sterk genoeg om een heel leven lang een roeping te ondersteunen."

Toen bezat de Gemeenschap nog geen schriftelijke regel. Voor de aankomende viering stelde de prior de preek en de formulering van de ‘verbintenis voor het leven’ op, zoals tot op heden gebruikt wordt voor nieuwe Broeders.

Op paaszondag 17 april 1949 zetten de prior en de zes eerste Broeders de beslissende stap. Na de preek van de prior begon een plechtige samenspraak met iedereen:
  • Wil je uit liefde voor Christus je met heel je wezen toewijden aan hem?
    Dat wil ik.
  • Wil je voortaan de dienst van God volbrengen, verbonden met je broeders?
    Dat wil ik.
  • Wil je door aan elke eigendom te verzaken leven met je broeders, niet alleen in gemeenschap van goederen, maar ook van spirituele rijkdom door te trachten naar openheid van hart?
    Dat wil ik.
  • Wil je, om meer bereid te zijn je broeders te dienen en je onverdeeld over te geven aan de liefde van Christus, het celibaat beleven?
    Dat wil ik.
  • Wil je, opdat we één in hart en ziel zouden zijn en onze eenheid van dienst volledig werkelijkheid wordt, de beslissingen van de gemeenschap door de prior uitgesproken aanvaarden?
    Dat wil ik.
  • Wil je, door Christus en je broeders te ontwaren, waken over hen in goede en kwade dagen, in overvloed en armoede, in pijn en vreugde?
    Dat wil ik.
De gebeurtenis verliep onopvallend. Buiten een oecumenisch informatiebulletin, de SŒPI, bracht de protestantse pers geen verslag over het gebeuren. Een enkele geestelijke woonde de viering bij, de anglicaan Oliver Tomkins die Roger Schutz had leren kennen in Amsterdam en 1939, die bisschop van Bristol werd en nauw verbonden bleef met Taizé waar hij meerdere malen terugkwam.

De afwezigheid van vertegenwoordigers van de Franse en Zwitserse hervormde Kerken spreekt boekdelen over de afstand die ze wilden bewaren tegenover een gemeenschap die toen nochtans zichzelf ‘hervormd protestants’ noemde. Noch Roger Schutz, noch Max Thurian behoorden tot de hervormde Kerk van Frankrijk [ERF]. In die tijd stonden hun namen zelfs niet op de lijst van dominees van het Protestantse Jaarboek. Trouwens, een verkeerde informatie vanwege de oecumenische pers- en informatie dienst van Genève die aankondigde dat ‘de gemeenschap officieel herkend werd door de hervormde Kerk van Frankrijk’ werd krachtdadig rechtgezet door het Bureau van de nationale Raad van ERF.

Enkele maanden later vergezelde een jonge artiest, Eric de Saussure, zijn vader dominee Jean de Saussure op bezoek in Taizé. Het werd een openbaring: "Roger Schutz startte zijn gemeenschap op en mijn vader was de enige dominee in Genève die zijn project ondersteunde, omdat het door velen in strijd werd geacht met de protestantse geest. Ik wist niet goed wat me te wachten stond. We kwamen bij valavond aan en ’s anderendaags nam ik mijn beslissing nadat ik met Broeder Roger gesproken had. Het was niet echt een keuze, eerder een antwoord op een innerlijke oproep: Ga die weg op!"

De motieven die een jongeman bereid vinden om zijn leven aan God toe te wijden zijn niet allen redelijk. Eric de Saussure stak de diepe indruk, die zijn ontmoeting en gesprek met Roger Schutz naliet, niet weg. Later is het de beurt aan Jean Jaquenod, een groot musicus: "[...] op mijn negentiende ben ik verleid door een religieuze gemeenschap, de Gemeenschap van Taizé, toen ik er naartoe ging en Max Thurian ontmoette. Ik denk dat ik daar beelden uit mijn kinderjaren heb gevonden: mannen om te vrezen en te bewonderen, enkele uitverkorenen en een dichterlijke godsdienst. Ik heb een wereld gezien zonder vrouwen, zonder seks, zonder geld." Hij werd Broeder en bleef tweeëntwintig jaar in de Gemeenschap voor deze te verlaten.

Andere getuigen hebben de mengeling van zachtheid en gezag die van de prior uitging vermeld: zijn ‘moederlijke’ kant, het vrouwelijke dat van hem uitging en tegelijk de voorrang die hij wilde bewaren, de uiteindelijke beslissing die hij opdrong na meerdere adviezen te hebben ingewonnen. Het charisma van de leider of de stichter legde hij eerst zichzelf op, scherpzinnig of onbescheiden: "Dienaar of dienares van de eensgezindheid zijn in een gemeenschap." Soms vertaalt zich dat in eenzelfde persoon, door een manhaftig temperament verbonden aan een bijna moederlijke houding van onthaal.

Johannes XXIII had dit alles in zich, tot de barmhartige moederschoot toe. De heilige Theresia van Avila verenigde haar zin voor moederschap en harding als stichtster.

Het gezang in Taizé

"Vanaf de eerste jaren van de gemeenschap ben ik met mijn broeders begonnen te zingen. Enkelen konden muziek lezen, meerstemmig, wondermooie koren. Toen heb ik begrepen dat gezang een onvervangbare steun is voor het gezamenlijk gebed," vertrouwde de stichter van Taizé toe, die in een muzikale familie was opgegroeid. De ontmoeting in 1949 me pater Gelineau, pionnier van de Franstalige liturgische zang, was beslissend.

Als jonge jezuïet afkomstig uit de Anjou, musicus en vroegrijpe componist, begon hij vanaf 1946 te werken met het Centrum voor het Liturgisch Pastoraat, zojuist gesticht door de paters dominicanen Pie Duployé en Aymon-Marie Roguet. In 1949 was hij al begonnen enkele psalmen te componeren. Dit werk bracht dominee Schutz in vervoering. Al bij zijn eerste bezoek vroeg hij hem hoe de gebruikte aanroeping die de Getijden opende en in het Frans kon gezongen worden: Deus, in adjutorium meum intende/Domine, ad adjuvandum me festina. ‘Op een hoek van de tafel schreef pater Gelineau een melodie voor aangepaste vertaling: ‘God, kom me te hulp/Heer onze toevlucht’. Dit openingsvers ontstond in Taizé, werd beroemd en aanvaard in tal van katholieke gemeenschappen.

Pater Gelineau werd dikwijls gevraagd door Taizé om muziek en ook volledige missen te componeren. Zodra de vertaling van de ‘24 meest gezongen psalmen’ af was en door hem op muziek gezet, werd zijn werk in Taizé gebruikt, nog voor het werd opgenomen.

Broeder Robert, die een zo belangrijke rol speelde in de muziek en de zang van Taizé, bekende: "Begin de jaren 1950 beantwoordde de nieuwe vorm van psalmodie van Joseph Gelineau, juist op tijd, aan de noden van onze dagelijkse liturgie."

Terug naar Rome

Op 23 december 1949, ter gelegenheid van Kerstmis en het openen van het Heilig Jaar, richtte Pius XII aan de wereld een oproep tot de eenheid onder de christenen. In tegenstelling met de oecumene van doctrinetoenadering die de COE en de Groep van Dombes voorstelden sprak de paus uitsluitend in de zin van een ‘terugkeer’ van de ‘afgescheurde’ christenen naar de ‘enige ware Kerk’: alleen de Heilige Stoel is ‘het anker des Heils voor heel de wereld’.

Enkele weken later werd een Instructie van het Heilig Officie over de ‘Oecumenische beweging’ gepubliceerd. Veel meer uitgebreid dan het korte droge monitum van 1948 had ze een open toon. Heel voorzichtig verbood ze ‘de vergaderingen en gemengde conferenties met katholieken en niet katholieken’ niet, maar onder strenge voorwaarden. In ieder geval bleef het bijwonen van niet katholieke diensten verboden, maar een gezamenlijk gebed mocht als het een ‘Onze Vader’ of een ‘door de katholieke Kerk erkend gebed’ was.

Eens te meer vroegen Roger Schutz en Max Thurian aan kardinaal Gerlier om verschillende audiënties in Rome te bekomen om ‘onze vreugde en de weerklank die de instructie genoot te uiten’.

Vreemd genoeg, ze kregen tegelijkertijd van dominee Visser ’t Hooft de zending om ‘de kwaadaardige indruk’ bekend te maken die de Instructie in niet katholieke kringen teweeg bracht’ en de Romeinse overheid te polsen over het zenden van katholieke waarnemers naar de grote oecumenische conferentie voorzien in het Zweedse Lund voor 1952.

In Rome aangekomen op 19 juni werden de twee stichters op de twintigste ontvangen door twee Franse prelaten, Mgr. Veuillot van het Staatssecretariaat en daarna Mgr. Baron, rector van Saint-Louis-des-Français. Beiden maakten hen de vele ontmoetingen tijdens hun verblijf een stuk makkelijker. Met Mgr. Montini op 21 juni werd de kwestie van de waarnemers op oecumenische conferenties aangekaart.

Daarna deelden ze de protestantse kritiek mee, na de laatste instructie over de ‘oecumenische beweging’, en brachten verslag uit over de reacties van sommige protestantse prominenten op de ‘uitspattingen’ van de Mariaverering in sommige streken van de wereld en die, volgens hen, ‘nieuwe en diepe kloven sloegen onder de christenen [...] en een nieuwe reden en oorzaak van verdeeldheid waren’.

Pater Boyer die ze ’s anderendaags ontmoetten sprak verzoenende woorden. Aangaande Mgr. Ottaviani, die al vroeg de naam van ‘karabinier van het geloof’ meekreeg, deze was niet vijandig gezind tegenover deelname van katholieke theologen aan de komende oecumenische conferenties, op voorwaarde dat het onder de controle van de Heilige Stoel verliep.

Tot slot, daags voor hun vertrek uit Rome, werden ze op 24 juni kort door Pius XII ontvangen ... twaalf minuten ... daar het Heilig Jaar de paus verplichtte, in die periode van het jaar, het aantal en de duur van de private audiënties te beoperken. Als we hun ‘strikt vertrouwelijk verslag’, voorbehouden aan enkele katholieke vrienden en aan Visser ’t Hooft mogen geloven, hebben de twee dominees zich zeer direct opgesteld bij de uiting van hun ongerustheid: "We zeggen hem de verwachting in het niet katholieke milieu van een werkelijk ‘profetische’ tekst over eenheid, dat zijn Kersttoespraak vele protestanten heeft geërgerd, dat de uitdrukking ‘terugkeer’ psychologisch onaanvaardbaar is." Aangaande het dogma van de Maria-Hemelvaart dat binnenkort zal verkondigd worden, "zeggen we hem dat dit oecumenisch zeer ongelegen komt [...] en voor ons een Bijbels en historisch probleem stelt, en dat er voor ons geen enkele grondslag bestaat voor dit dogma."

Per toeval konden ze de heiligverklaring van Maria Goretti bijwonen en waarover ze zeiden ‘diep onder de indruk te zijn’ omdat ze er grootse betoging van katholieke eenheidszin waarnamen. Enkele dagen eerder hadden ze aan kardinaal Gerlier geschreven: "We zijn werkelijk blij hier te zijn, te midden van verscheidene bedevaarten die Rome nog meer katholiek maken."

Tegelijk hoopvol en een beetje ontgoocheld na hun tweede Romereis, kregen Roger Schutz en Max Thurian de steun van Mgr. Chevrot, pastoor van de Parijse parochie Saint-François-Xavier en vriend van Couturier: "Hoe meer ik nadenk over God en het eenheidsprobleem, hoe meer ik me ervan overtuig dat Hij zijn geheim prijsgeeft in de Bijbel. Onze verdeeldheid zal verdwijnen zoals het schisma tussen Israël en Juda na het gezamenlijk lijden in Babylon. Misschien zien we een ballingschap maar niet Esdras. Meerdere generaties ondergrondse Kerk zullen het katholiek geloof uitzuiveren en de christenen van alle belijdenissen zullen [vanuit de basis] één worden."

Toch ging Rome verder met aanwijzingen van voorzichtigheid uit te zenden, ondanks een welwillende houding tegenover de stichters van Taizé. Zo kreeg de bisschop van Autun strenge richtlijnen van Mgr. Montini voor een bezoek aan de Broeders van Taizé: "[...] het betaamt niet te doen alsof we daar ons licht gingen opsteken. Vergeet niet dat ze dwalen. Sint Franciscus van Sales in de Chablais navolgen." Dit wil zeggen ze met zachte overtuiging naar het katholiek geloof leiden.

Maria-Hemelvaart

Om 1 november 1950 verkondigde Pius XII, zijn onfeilbaarheid indachtig, plechtig het dogma van Maria-Hemelvaart in zijn bul Munificentissimus Deus: "Wij verkondigen, verklaren en bepalen dat het een door God geopenbaard dogma is dat de maagd Maria, de Onbevlekte Moeder Gods, aan het einde van haar aardse bestaan, met lichaam en ziel opgeheven werd in de hemelse glorie."

Hoewel verwacht, was dit een aanzienlijk gebeuren. In de Gemeenschap werd het stil en droevig onthaald: "In Taizé luisterden we op de radio naar de viering in Rome. Toen we hoorden dat de paus zijn onfeilbaarheid inriep, werden we stil."

De stilte duurde niet lang. Het blad Verbum Caro wijdde een volledig nummer aan het onderwerp en Max Thurian nam het grote deel ervan op zich met twee uitvoerige artikelen en een nawoord: "Hoe zouden we nalaten onze katholieke broeders weer te zeggen dat we nooit, in geen enkele theologische discussie, beter op ons gemak waren, zekerder en sterker" om te protesteren "tegen een duidelijke misvorming van het geloof?"

Veel meer nog dan het dogma zelf, betreurde Max Thurian dat het aan alle katholieken werd opgedrongen via de pauselijke onfeilbaarheid. Met harde woorden meende hij dat ‘de bron van het geloof’ zich nu bevindt in het gezag van de paus door de Heilige Geest bijgestaan: "We hebben niet meer te doen met het christianisme, nog met het katholicisme (die het geloof in Christus en in de Geest in de Kerk zijn), maar een godsdienst die alleen maar ‘papalisme’ kan genoemd worden."

Deze kritiek was breed verspreid in de protestantse middens. Dominee Boegner, toen voorzitter van de protestantse Vereniging van Frankrijk en een van de zes verkozen ondervoorzitters van het COE, drong aan: "De ontwikkeling van het mariaal dogma [die niet voltooid schijnt met de afkondiging van het dogma van Maria-Hemelvaart] en de Mariaverering verandert in onze ogen het essentiële karakter van het christianisme en toont ons een godsdienst die diep verschilt met deze waarvan het Nieuwe Testament getuigt."

De afkondiging van het dogma zal niet zonder gevolgen zijn voor de oecumenische dialoog.

De eerste fraterniteit

Eind 1950 telt de Gemeenschap twaalf leden waarvan vijf in dit jaar hun geloften hadden afgelegd: Alain Giscard, André Berruex, Eric de Saussure, Philippe Brandon en Ami Guignard.

Dit symbolisch getal bereikt [de prior had het liever daarbij gelaten] werd beslist dat de Broeders Taizé zouden verlaten om op zending de wereld in te trekken. Een idee dat reeds dateerde uit 1948.

Dergelijke experimenten groeiden in de katholieke Kerk die al enkele jaren ‘priesterarbeiders’ had. Die poging begon in 1943: Frankrijk, dat nu ‘missiegebied’ was, had behoefte aan een nieuw type priester. Een priester die de "toog ruilde voor het werkpak, in de fabriek werkte, de helse cadans en de kapitalistische uitbuiting onderging, in de meest belazerde volksbuurten woonde: een man die niet te onderscheiden was tussen de vrouwen en mannen en waarmee hij ten volle de levenswijze [misschien zijn naastenliefde], zijn blijvende beschikbaarheid voor allen en alles deelde."

Jonge religieuze congregaties waren eenzelfde weg opgegaan. In 1946 hadden de Kleine Zusters van Jezus en, een jaar later, de Kleine Broeders van Jezus, fraterniteiten opgericht in de arbeidswereld, beiden in Aix-en-Provence. Het was er om te doen aanwezig te zijn in ‘het hart van de massa’ om de beroemde titel te gebruiken van het boek dat René Voillaume begin 1951 publiceerde.

Enkele maanden na die uitgave stichtte Taizé een eerste fraterniteit in de nabije industriestad Montceau-les-Mines. Twee onder de oudste Broeders, Pierre Souverain en Daniel de Montmollin vestigden zich daar in 1951. Een symbolisch gebaar vergezelde hun vertrek na het morgengebed: Op de drempel van het grote huis legde de prior de handen op aan de, naast hun bagage geknielde Broeders. Een foto vereeuwigt dit tafereel.

De twee Broeders lieten zich aannemen in een mijn om ten volle het lot van de werknemers te delen en, zoals veel priesterarbeiders ‘meteen in de vakbondstrijd te stappen’ vertelt Broeder Roger. Deze keuze deed hen al vlug de werkloosheid ervaren en het kostte hen veel moeite om ander werk in de streek te vinden.

De fraterniteit van Montceau-les-Mines bestond slechts twee jaar. Een andere werd opgericht in Marseille en later ook in andere steden, andere landen, andere werelddelen. Kortstondig of blijvend, velen zijn verdwenen, andere bestaan reeds veertig jaar, in Brazilië bijvoorbeeld.

Opgesteld in 1953 houdt de Regel van Taizé een lange passage in over de ‘uitgezonden Broeders’ dat steunt op de ervaring van Montceau-les-Mines. "Zoals de apostelen twee per twee werden uitgezonden, zijn de uitgezonden Broeders getuigen van Christus. Mogen ze tekenen van Zijn aanwezigheid onder de mensen en dragers van Zijn vreugde zijn. Ze moeten leven volgens de tuchtregels van de Gemeenschap met ‘een in de raad bekeken aanpassing." De band met en de gehoorzaamheid aan de prior blijven onaangeroerd: de Broeders ‘op zending’ (of ‘in fraterniteit’) ‘houden de prior regelmatig op de hoogte van hun leven. Ze wagen zich niet aan een nieuwe onderneming zonder zijn toestemming, want hij moet het advies van de raad inwinnen. Als de Broeders op zending dit nauw contact niet onderhouden, gaat de eenheid verloren.’

Dominee in Mâcon

In die periode nam Roger Schutz zich voor het eerst voor om zijn officie als dominee te beoefenen in een protestantse parochie. De parochie van Mâcon die in het twaalfde district van de Franse hervormde Kerk lag en afhing van het Consistorie van Lyon zat zonder dominee sinds 1950. Dominee Schutz aanvaardde ze te bedienen maar zonder de hervormde Kerk van Frankrijk te vervoegen. Hij werd nooit op de rol van de ERF ingeschreven, noch erdoor vergoed.

De dienst ging door om 10,30 uur in de tempel, rue Gambetta. De dominee moest ook de tempel van Cluny bedienen (eens per maand met een dienst op zondagnamiddag) en meer onregelmatig de tempel van Saint-Laurent-les-Mâcon in het departement Ain.

Na tien jaar atypische dienst in Genève en daarna in Taizé keerde dominee Schutz terug naar een meer klassiek officie met gelovigen van alle slag en leeftijd, oerprotestanten die ver stonden van de grote theologische en oecumenische zorgen die de Bourgondische gemeenschap bezighielden.

Dit officie bestond niet alleen uit het voorgaan van de dienst en Avondmaal, maar ook uit de ‘zielzorg’ die hij al uitoefende bij de Broeders en de leden van de grote Gemeenschap. De zielenzorg, ook ‘raadgeving’, is verwant met de biecht en de geestelijke begeleiding van de katholieken. Gezien hij daarover veel had opgestoken bij een van zijn meesters in Straatsburg, Jean-Daniel Benoît bezat volgens Roger Schutz de kunst om er momenten van luisteren en samenspraak van te maken, waarbij het woord van verzoening past bij de persoonlijke situatie van ieder. Wat later herstelde Max Thurian het woord en de praktijk ’biecht’ weer in ere en hij wijdde zijn boek "Aan mijn broeder Roger Schutz, prior van Taizé, die me heeft opgeleid in de zielenzorg."

De prior van Taizé kreeg de gelegenheid om zich bij te scholen in een ander domein: "Daar waar hij in de Gemeenschap meestal wat schuchter was om zich uit te drukken en er maar zelden preekte, was hij op zijn gemak in Mâcon. Zijn op- en afreizen voor zijn officie herstelden zijn krachten die zwaar onder druk stonden door de permanente strijd om zijn gemeenschap te verstevigen, die al verdacht was en langs alle kanten werd bestookt."

Maar, naast zijn taken als dominee had Roger Schutz ook interesse voor de niet protestantse middens. Een vakbondsafgevaardigde van de CGT, Marcel Brissaud, herinnert zich zijn geregelde bezoeken, ook nadat hij Mâcon verlaten had.

Marcel Brissaud was secretaris generaal van de CGT Bond in Mâcon en lid van het Bureau van de Bond in het departement. De prior van Taizé kwam dikwijls naar het Volkshuis waar de kantoren van de vakbond waren, had gesprekken met de ene en de andere en toonde belangstelling voor de lopende eisen en geschillen. Nooit haalde hij religieuze onderwerpen aan. Toen hij vernam dat de vakbond een locatie zocht om haar vormingsactiviteiten op te starten stelde hij hen voor om hen onderdak te verschaffen in Taizé. De militanten aarzelden en wezen dan deze te religieuze locatie af.

In de woestijn

Op 9 november 1952 legden Moeder Geneviève Micheli, stichteres van Grandchamp, en haar zes eerste medezusters hun kloostergeloften af. Ze hadden nauwere banden met de plaatselijke hervormde Kerk (de EREN) dan Taizé met de ERF.

Dominee Du Pasquier en dominee Cand, voorzitter van de Raad van EREN, woonden de plechtigheid bij. Maar het waren Broeder Roger en Moeder Geneviève die de verbintenissen van de zusters in wit gewaad in ontvangst namen, nadat de overste zelf haar geloften had uitgesproken voor de prior. De verbintenissen waren dezelfde als die van Taizé: ‘de persoonlijke armoede en de gemeenschap van goederen beleven’, ‘het celibaat bewaren’ en ‘de beslissingen in de gemeenschap genomen, en door Moeder medegedeeld, aanvaarden’.

Na deze voor Grandchamp stichtende plechtigheid ondernam de prior van Taizé het opstellen van de Regel voor beide gemeenschappen bestemd en ingegeven met de principes, intuïties en praktijken die al lang beleefd en beproefd waren.

Als voorbereiding deed Roger Schutz in de winter van 1952-1953 een retraite waarvan hij nooit de omstandigheden openbaarde. Uit diverse bronnen kan afgeleid dat hij enkele maanden doorbracht in het noviciaat van de Kleine Broeders van Jezus in El Abiodh in de woestijn ten zuiden van Oran. Hij kende daar de novicemeester, Broeder Noël Retailleau.

De prior van Taizé vertrok per boot uit Marseille. Op een dag en een nacht bereikte hij Oran. De verdere reis verliep per autobus: vijfhonderd km met een verplichte halte in Géryville (nu El Bayadh) waar de reizigers logeerden op een missie van de Witte Paters. El Abiodh is een oase aan de voet van de laatste Atlas bergketen, aan de rand van de Sahara. Het noviciaat van de Kleine Broeders van Jezus lag in een bordj, een klein fort rond een binnenplaats dat leek op een kloostergang.

Carlo Carretto was in El Abiodh als novice aangekomen kort voor de komst van Roger Schutz en heeft de bijzondere sfeer beschreven die er heerste in dit vormingshuis naast de woestijn: "Er zijn ongeveer veertig novicen. Allen hebben een hekel aan gebruiken, bevalligheid, comfort. Al gauw wordt het aanzien als een spel. Overal vreugde, arbeid, gebed, eenvoud en wederzijdse liefde."

Het verblijf van zijn jeugdjaren in de Chartreuse en in Dombes had dominee Schutz vertrouwd gemaakt met katholieke gemeenschappen, maar er is een verschil tussen het verblijf in het gastenverblijf van een abdij en ondergedompeld worden in een gemeenschapsleven. In El Abiodh had hij maanden de tijd om de volledige maat te nemen van een bestaan in gebed en soberheid. Een bestaan buiten de tijd, onverschillig tegenover de moderne wereld, onder een trekkend moslimvolk waarmee de Kleine Broeders van Jezus respectvolle banden aanhielden. Zoals in alle fraterniteiten van de Kleine Broeders van Jezus nam de dagelijkse aanbidding van het Heilig Sacrament een fundamentele plaats in. Waarschijnlijk was Broeder Roger diep onder de indruk van die ervaring die zijn eigen aantrekking, vanaf zijn jeugd, tot het mysterie van de werkelijke aanwezigheid vervoegde.

Broeder Eric bracht na Broeder Roger enkele maanden door in hetzelfde noviciaat. Hij vertelde over het ‘harde ascetische leven’ in El Abiodh: "De nachten waren ijskoud en de dagen snikheet. Het voedsel was sober. We werden ingewijd in het katholiek religieuze leven, terwijl we de nog jonge oecumenische boodschap meebrachten. Soms gingen we drie dagen met de fraterniteit in de tent wonen waar de oudste medebroeders rondtrokken met geiten en kamelen. [...] Dit avontuur in de Sahara heeft me diep beïnvloed en mijn drang naar eenzaamheid en een eenvoudig leven vloeit deels daaruit voort. Ik heb daar ook ontdekt hoe we ons overlasten met onnuttige dingen."

In El Abiodh waren de Kleine Broeders van Jezus gewoon te bidden gezeten op de hielen of op piepkleine bankjes tussen de benen geschoven en toelieten ‘op de knieën te zitten’. Taizé nam die bidbankjes over en later waren die in vele religieuze gemeenschappen verspreid.

Na zijn verblijf in El Abiodh ging de prior van Taizé nog een tijd naar de fraterniteit van de Kleine Broeders van Jezus in Algiers. Onder de leiding van Broeder Michel Nurdin was die gelegen in een arbeidersbuurt. Daarna vertrok hij naar het Heilig Land en vervoegde er Max Thurian. Een foto door pater René Beaupère genomen toont de twee stichters van Taizé in grote mantel, lachend onder een heldere hemel naast een kameel uit Samarië. Ze gingen op bedevaart naar het Heilig Graf en naar het land waar Christus zijn leven op aarde had doorgebracht. Meer is over dit verblijf niet bekend.

Kort na hun terugkeer in Frankrijk ontviel hen een vooraanstaande figuur van de oecumene: de eerwaarde Couturier stierf op 24 maart 1954. Op de uitvaart huldigden dominee de Pury en de Weymarn (directeur van SOEPI) het verzoeningswerk dat hij had aangevat. De prior van Taizé schreef een roerende getuigenis.

In Réforme werkte hij mee aan meerdere boeken van erkentelijkheid die later uitkwamen. De stichter van Taizé begroette Couturier als een ‘profeet’. In 1944 kenschetste hij hem als ‘geestelijke vader’. Ondanks de evolutie in de Gemeenschap bleef de afstamming gevoelig. Etienne Fouilloux heeft de twee strategieën van de oecumene in de jaren 1930-1950 fijn samengevat: "Gebed-studie, hoop-incarnatie, improvisatie-organisatie, durf-voorzichtigheid." Voor hem behoorden Couturier en Schutz meer tot de eerste uitdrukkingen.

De stichter van Taizé ging verder die weg op, verkoos persoonlijke contacten boven officiële vergaderingen, gedurfde initiatieven boven programma’s lang op voorhand voorbereid en het overstijgen van tegenstellingen boven een heldere confrontatie van de verschillende standpunten.

Een regel

Couturier stierf enkele dagen voor de lezing van de Regel door Roger Schutz voor zijn Broeders werd opgesteld en die hij hield op Pasen, 5 april 1953. De prior wendt zich tot elke broeder, legt de noodzaak uit van de ‘fundamentele tuchtregels’ opdat een gemeenschap zou ‘groeien in Christus en zich wijden aan eenzelfde dienst van God’. Hij stelt gerust [je bent bang dat een regel uw persoonlijkheid zou verdringen] en waarschuwt tegelijk [dat je vrijheid geen voorwendsel wordt om volgens je eigen prikkels te leven].

Eigenlijk bepaalt de Regel eerst in enkele pagina’s een planning van de ‘daden van de Gemeenschap’: het gebed, de maaltijd, de orderaad. Dan komen de ‘spirituele tuchtregels’, als principe van de Gemeenschap sinds haar ontstaan [het Woord van God, de innerlijke stilte, de geest van de Zaligheden], met korte commentaar, alvorens de zin van de drie ‘verbintenissen voor het leven’ uitvoerig worden beschreven. De prior neemt de belangrijke beslissingen, na zijn Broeders, indien nodig, te hebben geraadpleegd, maar zonder aan ‘een meerderheid gebonden te zijn’.Hij ‘duidt een assistent aan om hem te steunen en een opvolging na hem te verzekeren’. Max Thurian zal die ‘assistent’ zijn met de titel van onderprior; later, in 1978, zal Broeder Roger in het geheim Broeder Alois als zijn opvolger aanduiden.

Later verduidelijkte Broeder Roger: "Vanaf het begin wou ik niet ‘prior’ genoemd worden in de Gemeenschap. Ik ben hun medebroeder en slechts een dienaar van de eenheid." Inderdaad zal dit een traditie zijn in Taizé. De broeders spraken over de prior door hem alleen ‘onze Broeder’ te noemen, maar aanzagen hem als ‘hun geliefde, begaafde en bewonderde stichter’.

Nochtans, buiten de Gemeenschap tekende Broeder Roger persberichten, bijdragen en boeken met ‘prior van Taizé’. Vanaf 1976 nam hij de eenvoudige vorm ‘Broeder Roger van Taizé’ aan.

Deze eerste Regel wordt aangevuld met pagina’s over ‘uitgezonden Broeders’, ‘de nieuwe Broeders’ en de ‘gasten’.

Enkele maanden na Taizé namen ook de Zusters van Grandchamp de Regel, door Broeder Roger in de woestijn opgesteld, aan tijdens een viering in Grandchamp van beide gemeenschappen in november 1953. De gezellentijd dertig jaar eerder begonnen tijdens een ontmoeting tussen de jonge Roger Schutz en Zuster Marguerite de Beaumont zette een nieuwe stap, daar de twee gemeenschappen eenzelfde geest beleefden en op dezelfde principes werkten. Samen stelden de prior van Taizé en Moeder Geneviève, overste van Grandchamp, een tekst op waarin de ‘twee gemeenschappen hun gezamenlijke roeping in dienst van Jezus Christus en de eenheid van hun getuigenis in de schoot van de hervormde Kerken’ verklaarden.

In tegenstelling met Taizé en uitgezonderd enkele veranderingen in woordkeuze en enkele aanpassingen, zal Grandchamp deze Regel ‘in oorspronkelijke versie’ handhaven, wat ‘meer concreet’ bevonden. In Taizé bleef de basistekst van de in 1953 ingevoerde Regel voor het gemeenschapsleven tot op heden van kracht, maar wel met opeenvolgende uitgaven en bijvoegsels. Dit, volgens Broeder Alois die Broeder Roger in 2005 opvolgde, ‘alsof hij ons wou meeslepen om ons niet aan de letter of structuren te hechten, maar ons steeds verlaten op de kracht van de Heilige Geest’.

In 1962 zorgden de ‘verbintenissen bij de geloften aangegaan’ en vooral de vele ‘spirituele richtlijnen’ ervoor dat de Regel tweemaal langer werd. Na het tweede Vaticaans Concilie publiceerde Broeder Roger een boek als commentaar en update van de Regel, onder de titel: ‘Unanimité dans le pluralisme’. In 1978 beraadde hij zich met zijn Broeders, tijdens de jaarlijkse raad van de Gemeenschap, over het woord ‘Regel’, dat hij te stijf vond: "Het boekje dat onze grondbeginselen uitdrukt draagt ongepast de benaming ‘regel’. Het is noch een constitutie, noch een juridische tekst. Is het niet beter om van ‘bronnen van Taizé’ te spreken?" Inderdaad, in 2001 komen de ‘Sources de Taizé’ uit waarin de originele Regel, met kleine veranderingen van formulering, alsook drie andere teksten die voor de prior fundamenteel waren.

De Derde-Orde van de Eenheid (TOU)

Het invoeren van de Regel betekende het einde voor de Grote Gemeenschap. De inwonende Gemeenschap voorafgaand verloor zo stilaan haar structuur. De nauwe banden, bijna organiek, tussen ‘clunisiens’ en inwonende Broeders zoals voorzien in de ‘Constituties’ van 1948 werden slapper. De overgebleven leden van de Grote Gemeenschap werden opgenomen in een derde-orde, gesticht met Grandchamp.

Grandchamp had ook van bij het begin een aantal vriendinnen, een ‘Grote Gemeenschap’ die financieel en spiritueel ondersteunden en regelmatig deelnamen aan retraites en bijeenkomsten die in het moederhuis plaatsvonden.

Op 31 augustus 1954 kwamen, op initiatief van Broeder Roger en Moeder Geneviève, de twee groepen (zowat honderd twintig leden) samen in Grandchamp en stichtten de Derde-Orde van de Eenheid (TOU). Broeder Roger hield een toespraak over eenheid en Zaligheden. Het jaar daarop gaf hij aan de Derde-Orde ‘een eerste kleine regel, zeer praktisch en spiritueel en gebaseerd op de beknopte Regel van Taizé:

    Bid en werk opdat Hij zou heersen.
    Dat je dagelijkse arbeid en rust bezield wordt door het Woord Gods,
    Behoud steeds het innerlijke stilzwijgen om in Christus te vertoeven,
    Doordring je van de geest van de Zaligheden: vreugde, eenvoud, barmhartigheid.


De derde-ordelingen van de Eenheid [enheid als persoon, Eenheid in de menselijke relaties, Eenheid in Kerk en wereld] verbonden zich namelijk tot het dagelijks gebed, de meditatie van de Bijbel, een regelmatige retraite en een jaarlijkse ontmoeting. ‘Het accent ligt op de roeping tot eenheid in gewone contacten (de gastvrijheid in de families, bvb) en tot samenwerken in de parochie.’ De leden zijn opgeroepen om een ‘middelpuntvliegende kracht, een uitstraling van de gemeenschapsgeest in Kerk en wereld’ te zijn.

De Derde-Orde van de Eenheid vervolgde zijn weg buiten het zog van Taizé maar met behoud van alle banden. Mettertijd namen Broeder François, Broeder Pierre-Yves of Broeder Roger zelf de animatie van sommige jaarlijkse bijeenkomsten waar.

Betrekkingen met de ERF

Terwijl de prior van Taizé aan zijn broeders een gezamenlijke Regel gaf trachtte hij de betrekkingen met de hervormde Kerk in Frankrijk (ERF) te normaliseren. Onder andere wenste hij dat de Broeders van de Gemeenschap dominee zouden worden gewijd in die Kerk. De gesprekken liepen meerdere jaren.

Om 28 juni 1954 vroeg de nationale Raad van de hervormde Kerk in Frankrijk een verslag over de voorwaarden tot toetreden in de Gemeenschap en over de verbintenissen. Op 7 augustus zond Roger Schutz een uitgebreid memorandum dat werd onderzocht en besproken door de nationale Raad op 12 oktober. De nationale Raad vond het principe van ‘eeuwige verbintenissen voor een menselijke instantie uitgesproken’ onverenigbaar met de Heilige Schrift. De verbintenis tot gehoorzaamheid aan de Gemeenschap zorgde voor een bijzondere opmerking: "Wat gebeurt er in geval van strijd tussen gehoorzaamheid aan de Gemeenschap en gehoorzaamheid aan de tuchtregel van de ERF waaraan de wijdeling zich onderwerpt?" Als gevolg oordeelde de nationale Raad van de ERF dat er meer uitleg moest komen over ‘de vorm, de inhoud en de draagwijdte van de verbintenissen, niet enkel tot het celibaat, maar ook tot de gehoorzaamheid.’

Op 2 december werden op de zetel van de ERF in Parijs Roger Schutz en Max Thurian, samen met Broeder Robert Giscard, verhoord door het bureau van de nationale Raad. Op 5 januari 1955 vervolledigde de prior dit verhoor met een tekst die hij zond aan de prominenten van de ERF. In de vergadering dertien dagen later meende de Raad: "De principes van de Hervorming laten niet toe dat een mens verbintenissen voor het leven (gehoorzaamheid, celibaat, enz.) aangaat tegenover een menselijke instantie die hem ook van zijn verplichtingen kan ontlasten." De discussie ging dus door. Op 28 en 29 september kwamen dominee Bourguet (voorzitter van de nationale Raad) en drie andere dominees naar Taizé om met de vertegenwoordigers van de Gemeenschap, dominees Schutz, Thurian en de Montmollin, alsook Broeder Giscard te praten. Volgens de afgevaardigden van de ERF waren de gesprekken ‘ zeer broederlijk, direct, gemakkelijk en vruchtbaar’ maar er bleven meningsverschillen. Het ging om de onafhankelijkheid van Taizé en de wil om een ‘interconfessionele’ gemeenschap te blijven. Maar de nationale Raad vond dat ‘het niet mogelijk is aan de universele Kerk toe te behoren zonder lid van een bestaande Kerk te zijn’.

De moeizame onderhandelingen tussen de nationale Raad en de afgevaardigden van Taizé hadden de Gemeenschap er gelijklopend toe gebracht haar positie in de Kerken uit te klaren. In negen punten neergeschreven, in die periode onder de titel ‘Kerk en Gemeenschap’ omschrijft Taizé zich niet meer als hervormde gemeenschap, maar als ‘cenobietengemeenschap’ die een ‘verkondiging van de Kerk, Lichaam van Christus, met haar plaatselijk karakter’ is. ‘Door de verscheidenheid van haar leden’ is ze ‘een van de tekenen van het supranationale en zelfs het confessionele oecumene van de Kerk’. Daardoor ‘zou ze haar roeping verloochenen door juridisch onderhevig te zijn in alles aan de plaatselijke nationale Kerk.’

Deze tekst werd door Broeder Roger in de Raad van de Broeders gelezen op 29 november 1956. Maar er was nog heel wat tijd nodig om de relaties tussen Taizé en de ERF te omschrijven.

Lijden met U

Anderzijds blijkt, vanaf 1954-1955 tot aan het einde van het pontificaat van Pius XX, dat prior Schutz ontgoocheld was door de katholieke Kerk. Waren er bijeenkomsten in Rome met pater Boyer en zijn centrum Unitas over de oecumene en de Vestigia ecclesiae? Roger Schutz schreef twee bijdragen in het blad van pater Boyer, maar had twijfels: "De oecumenische beweging is in crisis [...] na samen, Roomse en niet Roomse, de grote theologische kwesties te hebben bekeken, na samen onderzocht te hebben wat ons verdeelt en wat ons verenigt, zijn we verplicht te erkennen dat we voor een muur staan.."

Het verbod rond de priesterarbeiders in 1954 en de sancties voor de Dominicaanse theologen die het experiment ondersteunden (paters Congar, Féret en Boisselot) gaven Roger Schutz de indruk dat hij voor een muur stond. Hij schreef zijn ontgoocheling naar pater Congar: "Ik wou u zeggen hoezeer we gevoelig zijn aan de beproeving die we ondergaan. We kunnen maar niet begrijpen waarom deze maatregelen er zijn en we kunnen alleen maar ons lijden met U delen en U toevertrouwen aan de barmhartige Heer. Dank voor al wat U bent in de oecumene en ons persoonlijk bijbrengt."

Taizé scheen zich toen op de protestantse wereld te concentreren. Buiten de discussies met de ERF ontving de Gemeenschap in september 1955 het nationaal congres van de protestantse ‘Postfederatie’ die vroegere leden van de Franse Federatie van protestantse christelijke studentenverenigingen bijeenbracht. Gezien de grote verscheidenheid van Franse protestantse families in die tijd, was de keuze van Taizé om dergelijk nationaal congres in te richten een verenigend gebaar. Daarbij werd door dominee Marc Boegner [voorzitter van de protestantse Federatie in Frankrijk] in Taizé een retraitecentrum voor mannen ingehuldigd, dat was ingericht in een huis van het dorp.

In dezelfde periode vond de wil van Taizé, om zich lokaal in te werken, een mogelijkheid om zich te uiten. Broeder Alain Giscard was landbouwingenieur en sinds jaren gelast met de boerderij. In 1954 zette de melkerij die in de streek de melk kwam ophalen haar activiteiten stop. Broeder Alain stelde aan de boeren uit de omgeving voor een coöperatieve melkvereniging op te richten om de verdwenen onderneming te vervangen. Het werd een groot succes dat zich wijd uitbreidde. Tot duizend tweehonderd boeren sloten zich aan. Het bedrijf werd een model dat de boeren per autobus kwamen bezoeken.

Naar de beeldspraak van een ex-Broeder, Jean Jaquenod, werd Taizé een ‘bijeenkorf’ rond dominee Schutz, tegelijk stichter, beheerder en geestelijke vader van de Gemeenschap. Broeders zoals de theoloog Max Thurian of de communicatieman Robert Giscard op het einde van de jaren 1950 namen een belangrijk plaats in. Docent Guyotat, psychiater en psychoanalyst, die het voorwoord schreef in het boek van Jean Jaquenod, nam de beeldspraak over: "De Gemeenschap lijkt wel een honinggevende bijenkorf waarvan de prior de koningin is: de bijen kunnen er leven en werken in de omtrek, bijvoorbeeld in de huistaken. [...] Andere vliegen uit in de wereld, als dragers van de oecumenische boodschap. Nog andere gaan ver weg om een buitensporig of dramatisch leven te leiden, maar steeds intiem verbonden door een netwerk dat niet te verwoorden is."

Vertaling: Broeder Joseph

07-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 4. Terug naar Taizé [2]
Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 4. Terug naar Taizé [2]

Eerste persartikels in Frankrijk

Het weekblad Réforme was het eerste persorgaan om over Taizé te spreken in 1947. Tegelijk religieuze publicatie en informatieblad werd deze uitgave gesticht in 1945 door een groep vrienden waaronder Albert Finet, Jean Bosc en Pierre Bourguet (voorzitter van de hervormde Kerk in Frankrijk tussen 1953 en 1968). Geleid door aanhangers van Barth, met een voorzitter die zichzelf bestempelt als ‘gaullist’, verwerpt het blad een monolithisch karakter aan te houden. ‘Het is een kruispunt waarop de meeste protestantse intellectuelen elkaar ontmoeten en het vrije woord dat er heerst, verklaart zeer duidelijk de belangstelling die het blad geniet.’ Dominee Finet was er zesentwintig jaar directeur. Theologisch beïnvloed door Karl Barth was hij de bezieler van het weekblad en hanteerde een radde en vrije pen. Zijn blad bracht vele en soms kritische stukken over Taizé.

De eerste bijdragen, op 2 augustus 1947 verschenen, klinken als een fanfare. Het protestantse weekblad wijdt een heel dossier over de toen nog geheten ‘Gemeenschap van Cluny’. Dominee Maurice Sweeting heeft er drie dagen doorgebracht. Hij beschrijft de plek, stelt het domein voor en vertelt dat tijdens zijn bezoek een broeder ‘tweehonderd fruitbomen heeft geplant’.

Een ander stuk van de pen van de filosoof Paul Ricoeur (later een van de meest markante vaandeldragers van de protestantse gedachte), stelde de ‘evangelische hervormde Gemeenschap van Cluny’ voor zonder het woord ‘abdij’ te gebruiken en zette hij duidelijk uiteen dat het niet gaat over ‘een omzetting van de Regel van de benedictijnen voor de hervormde Kerk’. Trouwens de geweigerde religieuze geloften bevestigen het protestantse karakter van de jonge Gemeenschap: "Het is duidelijk dat niemand met eeuwige geloften aan de Gemeenschap verbonden is: je kunt evengoed proberen de Heilige Geest te gijzelen die de geschonken gaven kan terugnemen om er andere heel verschillende te geven." Paul Ricoeur onderstreepte de bijzondere roeping van de ‘clunisiens’: ‘de zin van gemeenschapsleven aanwakkeren en verdiepen in een Kerk die nog steeds gebukt gaat onder individualisme’, en het nieuwe: ‘In Cluny vormen jonge mannelijke vrijgezellen een ‘sedentaire’ gemeenschap waarrond leden zweven die een tijdelijke retraite beleven’. Inderdaad ondersteunde toen de Grote Gemeenschap nog van op afstand de vaste gemeenschap.

Het dossier van Réforme inspireerde enkele dagen later een schrijven in La Croix, het eerste in de katholieke pers, onder de titel: ‘Een protestantse abdij’. Deze uitdrukking, soms nog gebruikt, werd altijd afgewezen door Taizé.

De gemeenschap die overkomt als een gemeenschap van gebed en werk laat haar oecumenische oriëntatie nog niet doorschemeren.

Max Thurian was de stuwkracht achter die richting. In samenwerking met de dominees Jean-Louis Leuba en Jean-Jacques von Allmen (vroegere medestudent van Schutz in Lausanne) richtte hij in 1947 het blad Verbum Caro op. Eerst los van Taizé, wordt dit ‘theologisch en kerkelijk ’tijdschrift wordt gedrukt in Neufchâtel en heeft het zijn zetel in Bazel..Het is een aanhanger van de gedachte van Karl Barth, met het gevaar, naar het eerste voorwoord, te vervallen in ‘een zekere denkbeeldige Bijbelse oudheidkunde, of in een willekeurige algemene filosofie’. Het werd een lichtbaken voor de oecumenische gedachte en werd enkele jaren later vanuit Taizé bestuurd en daar ook gedrukt.

Nog in september 1947 werd Max Thurian [hij was nog maar één jaar dominee] gelast met de oprichting, vanuit protestantse rangen, van de conferenties binnen de jaarlijkse bijeenkomst van de Groep Dombes. Aan de adjunct secretaris generaal van het COE, Herbert Newell, legde hij zijn doelstelling voor: "Deze ontmoetingen werden ingegeven door Couturier en brengen vooruitstrevende theologen in de Rooms-katholieke kerk samen met enkele hervormde. We proberen samen misverstanden en vooroordelen weg te werken om zo tot een uitzuivering van onze eigen opvattingen te komen, in het licht van de oecumene en trouw aan onze eigen tradities. Dit jaar willen we met een orthodox, een anglicaan en een lutheraan meedenken, zonder dat ze een conferentie moeten verzorgen, maar gewoon hun traditie vertegenwoordigen in onze gesprekken en onze vragen beantwoorden over een of ander punt in de leer van hun Kerk."

Na de vergadering die doorging in de abdij van Dombes tussen 1 en 5 september en die ging over de Kerk, stuurde Max Thurian een verslag naar dezelfde correspondent. "Het is een kladschrift dat nog niet nagekeken werd door de verantwoordelijken, legt hij uit. Het is dus nu voor publicatie bedoeld en in geen enkel geval mag de naam van onze katholieke broeders geschaad worden, daar hun durf gevaarlijk is. Ik ben dikwijls verrast door het vrije woord van vele Franse katholieke theologen, soms ook ben ik bang voor hen."

De voorzichtigheid leek bijna verzwijging. In die tijd spraken Schutz en Thurian zich anders uit, naargelang ze zich tot protestanten of katholieken richtten.

De ‘simultaneum’

In november 1947 kwam Mgr. Lebrun langs in Cluny en aanvaardde om de twee stichters van Taizé te ontmoeten. Hun onderhoud duurde twee uur en Mgr. Lebrun liet niet na verslag uit te brengen bij de nuntius in Parijs: "Ik stond voor twee jonge dertigers, zeer verstandig, eenvoudig, lief en hoffelijk. Ze spraken over hun levensstijl (ze zijn met acht) die een soort monachisme nastreeft: zuiverheid, delen van bezittingen, Getijden bidden, handarbeid. Het zijn contemplatieve zielen en de liturgie bekoort hen en trekt hen aan."

Mgr. Lebrun verzweeg de verschillen in doctrine; in die tijd had de bisschop van Autun evenals de aartsbisschop van Lyon een welwillende aandacht voor deze ‘protestantse monniken’ die ze eens in de katholieke Kerk hoopten te onthalen.

In januari 1948 vroeg Broeder Roger opnieuw de toelating om de dorpskerk te mogen gebruiken voor het gebed van de gemeenschap. Na de mislukking van zijn poging in 1944-1945 schreef de overste van Taizé ditmaal rechtstreeks naar de bisschop en met nieuwe argumenten. De uitbreiding van de gemeenschap en de aanwezigheid van een twintigtal wezen, waardoor de kleine huiskapel te eng werd, liet hij gelden. In plaats van een eigen tempel te bouwen gaf de gemeenschap de voorkeur om de oude romaanse kerk in verval te gebruiken. De Broeders verbonden zich om de kerk te herstellen en vroegen dat de regels van het simultaneum, toen in voege in streken van ‘gemengde godsdienst’ (zoals de Elzas), werden toegepast.

Mgr. Lebrun liet een ‘vertrouwelijke nota’ opstellen over de gemeenschap ten behoeve van de aartsbisschop van Lyon en de nuntius in Parijs, raadpleegde de pastoors uit de omgeving alsook kenners van het kerkelijk recht. Daarna, twee maand later, liet hij door zijn vicaris een brief schrijven die de gevraagde toelating toestond ‘onder de gewone voorwaarden’:

1. Het koor is voorbehouden aan de katholieken en alleen de beuk is toegankelijk voor protestanten.
2. Gesloten kerk onder de protestantse diensten opdat geen enkele katholiek deze zou bijwonen.

Meteen bedankte Broeder Roger Mgr. Lebrun met de hartelijke woorden: "Monseigneur, U getuigt waarlijk van de zuiverste katholieke geest. Wederkerig verzeker ik U van onze gehechtheid en van de weergalm in ons hart door uw gebaar opgewekt en die niet zonder naklank zullen blijven."

Een ‘Vervolg op de vertrouwelijke nota van 10 maart 1948’ op 22 mei en weer bestemd voor het aartsbisdom Lyon en de nuntiatuur in Parijs, haalt een uitreksel aan uit een ‘verslag’ over de gemeenschap van kanunnik Dutroncy. Deze hield regelmatig contact met dominee Schutz en was ervan overtuigd dat deze katholiek zou worden: "Men kan de veronderstelling niet uitsluiten, zei hij, van individuele bekeringen tot het katholiek geloof. Ik denk dat de overste het dichtst bij ons aanleunt." Hij haalde ook een feit aan dat voor opschudding in het protestantse milieu zou hebben gezorgd indien het bekend werd: "Dominee Schutz bekeerde onlangs een meisje dat protestante wilde worden. Hij liet haar verstaan dat ze ontgoocheld zou zijn door het protestantisme. Hij verwees haar naar een katholieke geestelijke begeleider en er wordt gezegd dat ze in het noviciaat verblijft."

Zelfs indien Max Thurian en Roger Schutz hebben gedacht dat de nuntius in Parijs, de latere Johannes XXIII, de toelating van 1948 had bevorderd, had Mgr. Lebrun die beslissing alleen genomen en de nuntius alleen maar ingelicht. Mgr. Roncalli stuurde slechts een verslag naar het Heilig Officie. Maar het schijnt dat dit verslag verloren ging, wat tien jaar later de bisschop van Autun last zal bezorgen, zoals we later zullen zien.

De Gemeenschap maakte dagelijks gebruik van de katholieke kerk. Er werd ook terug een zondagsmis in opgedragen met beurtelings priesters uit de omgeving.

"Katholiserenden"

Evenals Mgr. Lebrun was pater Villain ervan overtuigd dat de protestantse monniken, die nauw aanleunden bij het katholieke geloof, zich weldra zouden ‘bekeren’. Hij schrijft dat naar Mgr. Charrière, bisschop van Fribourg met wie hij een permanente briefwisseling onderhoudt vanwege het inrichten van oecumenische verzamelingen: "Ik ben nu heel verheugd om U weer over onze vrienden van de Gemeenschap van Cluny te spreken, nu ik hen na twee jaar thuis weerzag. De Gemeenschap was fel veranderd, evenwichtig, blij van evangelische vreugde en met openlijk katholieke gedachten." In sub secreto vertrouwt hij de bisschop toe dat ze "alles willen ondernemen om de heuvel en de streek weer katholiek te maken en ze er met veel tact aan werken. Maar ze hebben het voorstel van het Consistorie van de hervormde Kerk van Lyon geweigerd dat hen protestantse parochies tussen Lyon en Chalon wilde toevertrouwen. Ze meenden, schrijft hij, dat hun monnikenroeping hen dat niet toelaat, maar vooral dat hun katholieke preken de protestantse gelovigen zouden verbazen."

Waren pater Villain, Mgr. Lebrun en Mgr. Charrière zo naïef te denken dat het ‘katholiserende’ gemeenschapsleven van Taizé hun leden onvermijdelijk naar het katholieke geloof zou leiden? Of konden de aarzelingen en vragen van de dominees Schutz en Thurian dit perspectief veronderstellen? A contrario bracht het beroemde tijdschrift Time een veel minder oecumenisch uitspraak van de stichter van Taizé aan het licht. Het bekende blad wijdde toen een reportage aan de Franse ‘calvinisten met kap’, die Broeders die om 3.30 uur in de morgen opstonden voor een nachtdienst, die een ‘hervormd monachisme’ beleefden in het protestantse geloof, maar zonder geloften te hebben afgelegd, die ‘boerenjassen’ droegen en sandalen, het land bewerkten en niet uitsloten weldra in de wereld een ‘sociale taak’ te verrichten. De journalist vermelde een krachtig antwoord van dominee Schutz op de vraag over zijn aanhang met de calvinistische traditie en een mogelijke bekering tot het katholiek geloof: "het is onmogelijk terug naar Rome te gaan, want Rome is niet hervormd."

Van zijn kant ging de bisschop van Autun verder met welwillende gebaren voor hen. Op 29 juni van datzelfde jaar 1948 nodigde hij Schutz en Thurian uit om de wijdingplechtigheid, die hij voorging in zijn kathedraal, bij te wonen, waarna hij beiden op het bisdom ontving. Dit gebaar raakte diep zijn gesprekspartners: Hij vierde vijfentwintig jaar priesterschap en had een grote tuil gladiolen gekregen. Toen we weg gingen schonk hij ons die bloemen en zei: "Versier daar jullie kerk mee." Nochtans had hij al enige kritiek moeten horen van mensen dat de bisschop de kerk van Taizé aan de protestanten heeft gegeven. Maar hij houdt vol.

In vertrouwen laat Roger Schutz verstaan dat de gemeenschap toen een moeilijke tijd doorstond. Een student geneeskunde, Robert Giscard, kwam in Taizé een retraite volgen en besloot in de gemeenschap te treden. "Die komst," vertrouwde de prior toe, "was een keerpunt. Was hij toen niet gekomen, dan was het voor ons moeilijk om ons te handhaven. Hij is een scherpzinnig man over de anderen en zeer objectief. Dat heeft ons enorm geholpen."

Robert Giscard was de eerste Fransman die de Gemeenschap vervoegde, en dra volgden nog twee anderen: Albert Lacour en Axel Lochen.

Geleidelijk werd het een meer monastieke Gemeenschap. Volgens een verslag van pastoor Dutroncy ‘vierden de dominees elke nacht om 3 uur de Getijden. Ze kozen als koorkleed dat van de >Petits Chanteurs à la croix de bois: wit kleed met kap en borstkruis. In hun huis zal het kloosterslot ingevoerd worden: de vrouwen zullen niet toegelaten worden’. Hun dagelijkse kledij, te zien op sommige oude foto’s, bestond uit de korte grijsblauwe jas van de boeren in Vaud die algauw door gewone burgerkleren wordt vervangen.

Gemeenschap van gebed natuurlijk, gemeenschap van arbeid, intellectuele gemeenschap, Taizé wou ook steeds meer een oecumenische gemeenschap zijn: "Ze wil een soort gemeenschappelijk bestaan scheppen dat niet vreemd is aan de protestantse gedachte, want haar diepe wens is dat ‘protestantse abdijen’ plaatsen worden van arbeid, ontmoeting en oecumenisch gebed, bruggen tussen afgescheurde broeders."

De Grote Gemeenschap

De jonge Gemeenschap probeerde haar identiteit nog te vinden. "De inwonende Gemeenschap is bezig haar regel te beleven alvorens ze te codificeren," zei Max Thurian toen. Ze bleven bij de voorschriften in de Notes explicatives van 1941.

Daartegen kreeg de Grote Gemeenschap of derde-orde zoals toen werd gezegd een definitieve constitutie in 1948. Deze ‘constitutie’ werd nooit gepubliceerd maar verspreid onder de leden en onder de ‘vrienden van Cluny’ en sommige katholieke en protestantse prominenten.

De Grote Gemeenschap is beschreven in die constitutie als een ‘geestelijke familie die het belang van een profetisch getuigenis begrepen hebben’ (zoals door de Gemeenschap van Cluny-Taizé beleefd). Er wordt dan gerefereerd naar Port-Royal: "Men is van Cluny zoals men van Port-Royal was, in de grootste innerlijke vrijheid, de vurige verbintenis en de meest getekende geest."

Dit principe wordt vertaald door concrete verbintenissen: een of twee getijden dagelijks bidden, één van geest met de inwonende Gemeenschap met gebruik van L’Office de l’Eglise universelle, geestelijk begeleid worden door een van de leden, biechten bij een dominee van de hervormde Kerk of in de Gemeenschap, deelnemen aan het jaarlijkse ‘groot colloquium’ (van de derde> vrijdag van juli tot de maandag daarop), een jaarlijkse retraite volgen in Taizé, de ‘Introduction à la vie communautaire’ herlezen om ‘steeds in staat te zijn sommige aspecten van het leven, de roeping en het ministerie van de inwonende uit te leggen’.

De ‘clunisiens’ hebben ook een ministerie te vervullen in de Kerk, namelijk ‘de geest van gemeenschap en oecumene’ te verspreiden en ‘moedig arbeiden aan de toenadering en de eenheid van de christenen (samensmelten van de nationale en vrije Kerken, eenheid van de hervormde Kerk met de andere godsdiensten, begrip van het katholieke geloof)’.

De materiële hulp, een deel van het ‘getuigenis’ dat de clunisiens moeten geven is nogal radicaal geformuleerd. De goederen behoren niet persoonlijk toe aan de ‘clunisiens’, ze moeten klaar staan om ze op te offeren indien nodig: ‘De inwonende Gemeenschap zal de ‘clunisiens’ inlichten over de dringende noden van het gezamenlijk ministerie.’

Om ‘clunisien’ te zijn volstaat het ‘de constitutie na te leven’ en nadat de ‘verbintenissen’ ten aanzien van de inwonende Gemeenschap werden aangenomen onder het Heilig Avondmaal op de laatste dag van het groot jaarlijks colloquium.

Op het einde van de Constitutie staat een "lijst met clunisiens en vrienden van Cluny." De drieënzeventig namen die erin voorkomen geven een bijna volledig beeld van de uitstraling van Taizé toen in het protestantse milieu. Uiteraard worden de vrienden van het eerste uur vernoemd, waaraan vele Zwitserse en Franse dominees werden toegevoegd die de beginnende Gemeenschap leerden kennen en waardeerden (de dominees Jean de Saussure en Roland de Pury bijvoorbeeld). Er zijn ook docenten theologie die een intellectuele waarborg aanbrengen voor een groep die meer en meer op studie gericht is (de docenten Gilleron in Straatsburg, Leenhardt in Genève, Sourp in Parijs). In die tijd maken persartikels nauwelijks gewag van deze Grote Gemeenschap die weldra zal verdwijnen begin 1950, opgeslorpt door de ‘derde-orde van de Eenheid’, overkoepeld door Grandchamp.

Een spirituele nabijheid

In die tijd citeert Max Thurian twee inspiratiebronnen voor de Gemeenschap: de heilige Benedictus en de heilige Franciscus. Bij ‘de eerste houdt ze van de opvatting van de gemeenschapsorganisatie als een grote familie in dienst van Gods werk, en bij de tweede de vreugde, de eenvoud, de liefde van het broederschap’. Hij zou er deze van pater de Foucauld aan kunnen toevoegen. Na de dood in 1916 van de beroemde eremijt van de Sahara waren de congregaties ontstaan die hij wou stichten: in 1933 sticht René Voillaume in El Abiodh Sidi Cheikh in het zuiden van Oran de Kleine Broeders van Jezus en in 1939 in Touggourt (Zuid Algerije) sticht Madeleine Hutin de Kleine Zusters van Jezus.Roger Schutz kwam in contact met beide congregaties in de zomer van 1948. Op 24 juli kwam Broeder Noël, verantwoordelijk voor het noviciaat van de Kleine Broeders van Jezus in El Abiodh naar Taizé voor een vergadering van katholieken en protestanten. Na zijn bezoek schrijft hij: "Ik voelde me één van geest met deze jonge broeders wier bezieler, de heel jonge Roger, me zei gedurende zes maanden gevoed te zijn geweest door de geschriften van pater de Foucauld. Een leven van benedictijner strekking maar doordrenkt met franciscaanse geest. Ze zijn met zeven intellectueel of manueel bezig op de hoeve. Geleidelijk herontdekken ze de religieuze waarden: toewijding aan God door de drie geloften, het Getijdengebed, de dagelijkse communie. En alles doordrenkt met naastenliefde. Het leek op een van onze fraterniteiten. Bij mijn vertrek heb ik ze als broeders omhelst.

Enkele dagen later bezoekt ook de stichteres van de Kleine Zusters van Jezus, Zuster Magdeleine de Jésus, Taizé tijdens een doorreis in Frankrijk. De stichter van Taizé kwam zeer ‘katholiserend’ over want dezelfde avond nog schreef Zuster Magdeleine naar pater Voillaume: "[Ze] zijn zeer sympathiek [...] Hun gedachte onthutst licht: de katholieke godsdienst herstellen door hun uitstraling in het dorp! Is het mogelijk zo iets tegen te komen? [...] Ze willen de paus en Mgr. Montini gaan bezoeken. En ze dromen van een Kerk die één is en verbonden met Rome. Graag zou ik hen langer ontmoeten."

Na deze eerste ontmoetingen bleef Roger Schutz nauw verbonden met de twee congregaties. Hij overwoog zelfs een tijdje dat zijn gemeenschap bij de Kleine Broeders van Jezus zou gevoegd worden.

De conferentie van Amsterdam

De rechtgevende vergadering van de Oecumenische Raad van Kerken (COE) moest in de zomer van 1948 doorgaan. Als bekroning na tien jaar inspanningen, tegelijk vertraagd en bezield door de oorlog, zou deze vergadering het officieel ontstaan van de Raad inluiden door de twee grote vooroorlogse oecumenische strekkingen te verenigen: Life and Work (‘Praktisch christianisme’) en Faith and Order (‘Geloof en Constitutie’). Alle christelijke Kerken waren uitgenodigd om lid van de Raad te worden.

Er kon geen sprake zijn van deelname aan het COE voor de katholieke Kerk. Dat zou betekenen dat ze het bestaan herkende van meerdere gelijke Kerken. Maar sommige katholieke theologen die deelnamen aan de oecumenische dialoog (de paters Congar, Dumont, Beauduin, Lialine, Villain en de eerwaarde Couturier) hoopten op zijn minst dat Rome ‘waarnemers’ zou sturen naar de rechtgevende vergadering van de Raad. Tegelijk weigerden de inrichtende instanties om de katholieke Kerk openbaar uit te nodigen, uit vrees voor een weigering of ‘aanduiding van slecht ingelichte of moedwillige Romeinse theologen’. Ze opperden het voorstel ‘onofficiële waarnemers’ die ‘op eigen initiatief kwamen’ te sturen.

Uiteindelijk publiceerde het Heilig Officie twee maand voor de conferentie een monitum (verwittiging) die eraan herinnerde dat het ‘verboden is aan leken en clerus, zowel reguliere als seculiere’ om vergaderingen te houden of eraan deel te nemen als daarin ‘akatholieken’ zitten en het gaat over ‘geloofszaken’. Nochtans hield de Heilige Stoel zich het recht voor om katholieken toe te laten aan deze oecumenische vergaderingen deel te nemen.

De rechtgevende vergadering van het COE vond plaats in Amsterdam tussen 22 augustus en 5 september 1948 zonder openbare deelname of aanwezigheid van katholieken.

Honderd zevenenveertig protestantse of orthodoxe kerken uit vierenveertig landen stuurden hun vertegenwoordigers. Vele praktische bepalingen werden bevestigd. Mgr. Fisher, aartsbisschop van Canterbury, werd herverkozen tot voorzitter van het COE en Visser ’t Hooft als algemeen secretaris, een functie die hij zal bekleden tot in 1966.

Vele katholieken zagen in het COE een onaanvaardbaar opzet van ‘super-Kerk’ of van ‘wereldkerk’. Zelfs indien het monitum van juni 1948 niet verwees naar het COE, waren de protestantse en oecumenische kringen diep ontgoocheld. De beroemde theoloog Karl Barth onder andere haalde zeer streng uit naar Rome en de paus: "Daar waar niet alleen Jezus wordt genoemd, maar ook Jezus en Maria, daar waar men een onfeilbaar karakter aan een aardse overheid herkent, kunnen we alleen een duidelijk NEEN zeggen. Onze enige houding tegenover het katholicisme is deze van de zending, de evangelisatie, maar niet van de eenheid."

In Taizé werd gewed op het bedaren. Na het verschijnen van het monitum waren Roger Schutz en Max Thurian gerustgesteld door de bedarende woorden die de twee bezochte bisschoppen, Mgr. Charrière in Fribourg en Mgr. Lebrun in Autun hadden uitgesproken.

Enkele maanden na de conferentie van Amsterdam schreef Max Thurian een oecumenische bijdrage over het monitum. Hij vroeg nochtans dat de Romeinse overheid en de paus meer regelmatige en persoonlijke contacten zouden leggen met niet-katholieken en dat een ‘Congregatie voor oecumenische problemen’ in het leven zou geroepen worden. Hij beëindigde zijn betoog met een gewaagd voorstel: "Waarom zou de huidige paus geen geheime samenwerking organiseren tussen katholieke en niet-katholieke theologen, waar onderzocht wordt om een encycliek over de eenheid op te stellen die het meesterwerk van Pius XII zou zijn en een groot kerkgebeuren in onze eeuw?"

Ook daar weer de zin voor geheim die zo vaak de initiatieven en de evoluties van Thurian en Schutz kenmerkt.

Tijdens zijn bezoek aan kardinaal Gerlier, aartsbisschop van Lyon, gaf Max Thurian hem zijn bijdrage. Toen de kardinaal naar Rome ging in december 1948 gaf hij deze te kennen aan Mgr. Montini, substituut aan het Staatssecretariaat. Zo begon, tussen Rome en Taizé, een verhouding die weldra direct zou worden.

Vertaling: Broeder Joseph


06-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 4. Terug naar Taizé [1]
Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 4. Terug naar Taizé [1]

Dankzij een regeringsopdracht uitgeschreven in de herfst van 1944 door André Philip, commissaris van de Republiek in de voorlopige regering van generaal de Gaulle, kon Roger Schutz terug naar Taizé, samen met Max Thurian, Pierre Souverain en Daniel de Montmollin. Roger was nog de enige dominee van de Gemeenschap: Max werd gewijd in 1946 en Daniel in 1949.

Het grote huis dat ze vervoegden en dat sinds twee jaar leeg stond, was licht beschadigd. Handen uit de mouwen dus. Al vlug besliste Roger Schutz dat alle onderdelen van het huis die pronkzuchtig leken, af te breken: het torentje op het dak, de ronde raampjes, de zinken krullen. Tegelijk werd op de grote zolder een kapel gebouwd.

Om de landbouwwerken op te starten moest het domein ontgonnen worden. Daarna konden ze de tuinaanleg verwezenlijken en enkele koeien fokken. De gemeenschap wou zelfvoorzienend zijn, maar ze had lange tijd nood aan de hulp van de Grote Gemeenschap en had eerst in 1947 een begroting in evenwicht.

De inleiding tot het gemeenschapsleven

Enkele weken na zijn vaste intrek in Taizé in oktober 1944 publiceerde Roger Schutz zijn eerste echte boek, Je sers, dat hij uitgaf samen met de meest befaamde protestantse uitgever van Genève, Labor et Fides, en een uitgeverij in Parijs, gesticht voor de oorlog door Denis de Rougemont. Beide uitgevers waren vooral actief in litteraire uitgaven maar wel duidelijk protestants getint. Dit boek was het begin van ‘Collection Communauté de Cluny’ (CCC). Ondanks de kritiek bleef Roger Schutz achter de benaming van Cluny staan, met volgende uitleg: "Cluny. Deze naam komt van de streek, de Clusinois, waar het eerste huis werd geopend en doelt niet, zoals sommigen beweren, op een omzetting van het benedictijns leven naar de hervormde kerken."

Dominee Schutz schreef een groot gedeelte van het werk toen hij nog in Zwitserland was, maar sommige passages [o.a. over de ‘ Kinderstad’, waarover later meer] tonen aan dat het herlezen en aangevuld werd in Taizé.

Dit boek ontwikkelt de kleine Notes explicatives van 1941 en brengt bewerkte delen uit zijn eindschrift van 1943. Het gedachtegoed van de stichter van Taizé is aangevuld met het gemeenschapsleven dat hij al enkele jaren beleeft. In zeventien korte hoofdstukken omschrijft het boek duidelijk wat de Gemeenschap van Cluny nastreeft.

In het ‘hoofddeel Cluny’, naar de uitdrukking van Roger Schutz, zijn steeds twee ‘soorten ministeries’ te onderscheiden. Deze van elke Gemeenschap en deze van de inwonende Gemeenschap, verenigd in eenzelfde roeping: ‘Levenslang mensen verenigen die samen Christus volgen, mensen die in hun belijdenis niet gespleten worden maar zich geheel aan hun roeping wijden.'

"Geen statuut. Geen reglement," maar de basisformulering van de Gemeenschap zoals vastgelegd sinds 1941: de spreuk Ora et labora ut regnet, de drie ‘wetten van de spirituele begeleiding’ en de ‘geloofsbelijdenis’ die bij de verbintenis werd uitgesproken, dit alles uitvoerig beschreven in de vijf laatste hoofdstukken.

Deze Introduction hield meerdere vernieuwingen in. Eerst een lang citaat uit De votis monasticis door Luther in 1521 gepubliceerd maar in die tijd nog niet vertaald.

In de aangehaalde passage vroeg Luther om de ‘colleges en abdijen’ te handhaven, waar mannen zich wijden aan God en studie en de jeugd opleiden door ‘geestelijke oefeningen’ en een ‘liturgische pedagogie’. Maar hij duidde: "Ze moeten niet belast of weerhouden worden met geloften, met gevaar voor hun geweten."

Toen volgde de stichter van Taizé Luthers aanbeveling op. Hij benadrukt de ‘vreugdevolle armoede’ en de ‘gemeenschap van goederen’ (drie hoofdstukken zijn daaraan gewijd). Een hoofdstuk gaat over het celibaat van het inwonende gemeenschapslid: celibaat en huwelijk zijn ‘twee gelijkwaardige en even heilige roepingen’. Het celibaat is niet onherroepelijk: "Indien de eenzaamheid doorweegt vanwege de prikkelingen van het vlees zouden ze trouwen. [...] Ze willen niet de engel uithangen uit vrees dat het beest zich ontketent. Elk jaar moeten ze hun bestaan opnieuw onderzoeken; Ze weigeren eeuwige geloften af te leggen."

Een monnik in de abdij van Clervaux (Luxemburg) schreef in een lange welwillende boekbespreking dat de ‘clunisiens’ nog steeds ‘bang zijn van de regel’. Hij zal ook verbaasd zijn dat de jonge gemeenschap ‘zelfs niet dacht om het vasten en de onthoudingen van het primitieve monachisme over te nemen.’

De leider van de Gemeenschap is geen ‘rector’ meer, zoals in 1942, maar een ‘directeur’. Deze verandering tornde niet aan zijn invloed die, volgens Roger Schutz, van charismatische aard is: "Op grond van welk voorrecht komt iemand tussen in een Gemeenschap? Door het gezag van het Woord van God. [...] Als hij directeur is komt dat omdat God door hem bestuurt, omdat de Heer van de Kerk hem met een bijzonder gezag bekleedt vanwege zijn eigen charisma. Hij is directeur in naam van God."

Roger Schutz had graag dat ‘enkele vrienden’ een voorwoord schreven voor zijn eerste boek. Buiten de al aangehaalde teksten van de ‘metaalbewerkers’ en vakbondsman Lucien Tronchet, was er ook een pagina van de getrouwe dominee Jean de Saussure die, met ‘opluchting’, ‘vreugde’ en ‘hoop’, ‘het ontstaan van een eerste gemeenschap van intellectuelen in de hervormde wereld begroette’.

De uitdrukking ‘gemeenschap van intellectuelen’ die Roger Schutz zelf gebruikt in zijn geschriften van 1941 en 1942 was voorbijgestreefd. In zijn boek gaf Roger Schutz er een andere beschrijving van: "Er zijn twee vooraanstaande doelstellingen van de Gemeenschap, inwonende of niet: Missionaris zijn, een innerlijk leven in de Kerk koesteren." In feite kwam er een dimensie bij: openstaan voor de maatschappelijke noden.

Roger Schutz had die thema’s vastgelegd voor ‘de activiteiten en het onderzoek’ van de Grote Gemeenschap toen hij nog in Genève verbleef. Een daarvan ging over de toen genaamde ‘Kinderstad’, een ambitieus project dat Daniel de Montmollin moest voorbereiden. De ‘Kleine Scholen’ van Port-Royal waren een van inspiratiebronnen. In Taizé werd het uitgebouwd onder de vorm van een weeshuis.

De ‘Kinderstad’

De streek was pas bevrijd en de gevechten lieten puinhopen achter. Wezen en verlaten kinderen waren talrijk. Al vroeg nam de Gemeenschap een jongen op: een klein, mager ondervoed lichaam, te zwak en te verlaten om te lopen. In de eerste nacht wiegde Broeder Roger hem in slaap met sprookjes. Maar de volgende dagen moesten zijn drie medebroeders en hij elkaar aflossen om de jongen te dragen. Na twee weken was hij eindelijk wat opgeknapt en verdween het trauma van verlatenheid, zodat hij weer kon lopen.

Andere kinderen werden opgevangen of door de overheid toevertrouwd. Deze was overspoeld met ontelbare problemen om zich enkel tot erkende instellingen te wenden. Het boek van Roger maakt gewag van de door hem genoemde ‘Kinderstad’, gevestigd ‘dichtbij, op tweehonderd meter van het gemeenschapshuis’ en die hij beschrijft als een model van opvoeding: "Geen eentonigheid, schrijft Roger Schutz, geen grote eetzaal overbevolkt met kinderen, maar groepen met een eigen woonkamer, een eigen leider door hen verkozen en die hen bijbrengt door een voorbeeld te zijn."

De Gemeenschap ving ook een twintigtal jongens van alle leeftijd op, in een naburig huis bij het ‘Château’ dat ‘Manoir’ werd genoemd. Meerdere zussen van Roger Schutz en leden van de Grote Gemeenschap vestigden zich in Taizé om met de jongens bezig te zijn. Eerst kwamen Lily Schutz en haar man Roger Duckert en bewoonden een huis in het dorp in de herfst van 1944. Roger Duckert was doctor in de wetenschappen en werd later dominee. Daarna vroeg Roger Schutz aan zijn zus Geneviève om hem terug te vervoegen. "Dag na dag," zei hij, "ontdekte ze dat ze die kinderen niet meer kon verlaten en haar leven aan hen moest wijden." De kinderen noemden haar ‘Mama’ Vanaf 1948 kwam Denise Perrot, tante Denise genoemd, haar helpen bij de opvang.

Hun religieuze opvoeding werd door de Broeders van de Gemeenschap verzorgd. Een journalist getuigde: "Deze kinderen genieten een evangelische en protestantse opvoeding, maar ze blijven zeer vrij om de diensten bij te wonen of de avondviering die in een voorlopige kapel wordt gehouden rond een tafel met wit kleed waarop een Bijbel tussen twee kaarsen ligt."

Voor twintig wezen zorgen oversteeg uiteraard de mogelijkheden van de Gemeenschap. Een liefdadige Vereniging voor verlaten kinderen en oorlogsslachtoffers werd opgericht. Om sommige installaties te kopen ging Roger Schutz aanbellen bij het Leger des Heils in Parijs. Nog later deed hij een beroep op de Oecumenische Raad der Kerken, maar deze verkoos de aanvragen door te sturen naar de hervormde Kerk in Frankrijk.

De kinderen van ‘Kinderland’ gingen eerst naar school in het nabije dorp Ameugny. Dan vroeg de gemeenschap om een school in Taizé. Na veel aarzelen en voorzorgen ging de gemeenteraad akkoord: "op voorwaarde dat de school uitsluitend kinderen van de Vereniging inschreef, daar er ook elementen van verdachte moraliteit rondliepen die moeilijk te verbeteren waren."

Grotendeels bleven de vroegere kostgangers nauwe banden behouden met Geneviève en Broeder Roger, getekend door de opvoeding en de liefde die ze daar mochten ervaren.

De prior van Taizé vond dat "ik mag beweren dat ieder van hen deel uitmaakte van een mooie familie." Als volwassenen kwamen velen terug naar Taizé of bleven per brief in contact met Broeder Roger en Geneviève. Daarna kwamen hun kinderen op vakantie in Taizé.

Haat baart haat

In 1945 stak er een ander probleem de kop op: de Duitse krijgsgevangenen, zowat 750 000, verspreid over tientallen kampen. De laatste komen eerst in december 1948 vrij. Velen werden opgevorderd om stranden te ontmijnen, bruggen en wegen weer op te bouwen, alsook voor andere openbare werken.

Twee kampen lagen in buurt van de gemeenschap. Een in Cormantin in de vroegere barrakken van een Jeugdwerkkamp drie à vier kilometer ten noorden van Taizé. Een ander in een oude fabriek nabij Cluny een tiental kilometer zuidwaarts van Taizé. Een vertegenwoordiger van het Rode Kruis had de eenheid Cluny enkele maanden na de opening bezocht en stelde vast dat de bevoorrading van de gevangenen ‘heel onregelmatig’ gebeurde: het ‘aantal calorieën [is] onvoldoende voor zwaar werkende elementen.’ Hij wees ook op ‘achterhouden van voedsel bij onvoldoende werken’ en klachten over de kampwachter, ‘een zekere Tette die de gevangenen slaat.’ Meer nog, ‘sinds november bij de opening van de eenheid was er voor de protestanten geen dienst meer gevierd.’

Dit rapport van 1946 stemt overeen met de herinneringen van Broeder Roger. Gezien de situatie kreeg hij de toelating de gevangenen naar Taizé te laten komen op zondag voor ‘een kort gebed en met hen een beetje voedsel te delen, dat bijna onvindbaar was’. Wanneer mogelijk vetrokken de gevangenen met nog wat voedsel op zak. Een onrechtvaardig en afschuwelijk voorval maakte diepe indruk op de stichter van Taizé: "zondag na zondag ontwaarde ik al gauw onder die Duitse gevangenen een jong katholiek priester vol rust en uitstraling. haat baarde haart in die tijd, meer dan ooit. Op een dag gaven enkele echtgenotes van Franse verbannen soldaten die in Duitse concentratiekampen gedood werden uit wanhoop de schuld aan Duitse gevangenen. Ze troffen juist deze jonge gevangen priester. Zeer verzwakt bezweek hij. In zijn laatste uren had hij niets dan woorden van vrede, liefde en verzoening op de lippen."

Openheid en weigering

In het begin was het project van dominee Schutz door en door gemeenschappelijk en religieus. Maar vanaf eind 1944 kreeg de oecumene de bovenhand. Dat blijkt uit een brief van Max Thurian aan Couturier: "We hebben nagedacht en zeggen nu, na lang behoedzaam te zijn geweest, dat het past open en voluit te kiezen voor unionisme. Onze Kerk zal in ons vertrouwen."

Met ‘onze Kerk’ wordt uiteraard de hervormde Kerk bedoeld. Maar welk zin heeft unionisme? Doorgaans dacht men toen aan het katholieke project om de afgescheurde gemeenschappen weer te verenigen met de katholieke Kerk. Maar Roger Schutz en Max Thurian dachten daar niet aan. Een speciaal nummer van het tijdschrift Catholicité dat sprak over de christelijke eenheid, schreven de twee stichters een belangrijke bijdrage over hun opvatting aangaande eenheid. Indien ‘eens voorgoed moet verzaakt aan bekeersijver, dienen ook de organieke bekeringen te worden aanvaard, indien ze het voorbereide en nodige eindpunt vormen van een trage maar diepe spirituele evolutie.’ Maar het einddoel is de ‘tegenstellingen overschrijden’: alle geloofsbelijdenissen moeten ‘een bekering, een zuivering, een terugkeer naar Christus’ aanvaarden, om zo ‘de ware katholieke Kerk (universeel en oecumenisch), die van het Credo, in al haar waarheid en oerzuiverheid terug te vinden.’ In die opvatting is de Rooms-katholieke Kerk slechts een onderdeel van de ‘ware universele katholieke Kerk’ die nog komen moet. De betrekkingen van de jonge protestantse gemeenschap met de katholieke clerus werden daardoor moeilijker: openheid en weigering losten elkaar lang af, niet zonder wederzijdse illusies.

Kanunnik Dutroncy, aartspriester van de kerk van Taizé, was de gemeenschap, waarvan hij de leider onder de oorlog had leren kennen, genegen. Toen Broeder Roger hem vroeg om de oude romaanse kerk van Taizé te mogen gebruiken voor de diensten stond hij dat meteen toe. Maar enkele inwoners van het dorp en omgeving ergerden zich daaraan en in april 1945 waarschuwde de vicaris generaal van het bisdom Autun in Lyon: "De overste is een protestantse dominee en we zijn verplicht om hem het gebruik voor gemeenschappelijke oefeningen van een parochiekerk te weigeren." Deze eerste weigering ontmoedigde de Broeders niet, die toenadering zochten bij katholieke religieuze gemeenschappen. Begrijpelijk dat jonge ‘protestantse monniken’ in Taizé [zo worden ze weldra genoemd door de pers] veel te leren hadden bij congregaties met eeuwen ervaring religieus leven. De eerwaarde heren Couturier en Villain waren kostbare tussenpersonen.

Op een dag in 1945 bracht pater Villain pater Jérôme Darmancier naar Taizé. Deze laatste was toen ondermeester in het noviciaat van Mâcon. Dit klooster was toen de enige religieuze mannelijke gemeenschap in het bisdom. Pater Jérôme en pater Villain werden met open armen ontvangen voor het avondmaal en het overnachten. Broeder Roger sprak hen toe met de volgende worden: "We houden zoveel van de heilige Franciscus." Het was geen beleefde uiting, maar wel een teken van een bijzondere gehechtheid aan het franciscaanse ideaal. Pater Jérôme was ‘onder de indruk van de stilte tijdens de maaltijd, de Schriftlezing en de gewone maar intense uitspraak van Roger.’ Een tijd later ging Broeder Roger en een medebroeder naar het franciscaanse klooster in Mâcon waar ze onthaald werden voor de maaltijd en discrete gesprekken. Dit was bijna ondenkbaar in die tijd, want de protestanten mochten het slot van kloosters en abdijen niet betreden. De banden werden sterker. Vanaf december 1945 bracht een ‘maandelijks theologisch colloquium’ dominee Schutz en andere ‘clunisiens’ samen met de franciscanen in het klooster van Mâcon. Een franciscaan werd enkele jaren later de eerste katholieke biechtvader van Broeder Roger.

Toen Broeder Roger wou openstaan voor andere religieuze katholieke gemeenschappen ging Couturier ‘op zoek naar sprekers en stelde een lijst met zeven namen op, waaronder een karmeliet, een benedictijn, een franciscaan, een dominicaan, een jezuïet, een marist en een sulpiciaan. Allen waren bereid en de data werden vastgelegd.’ Op 9 april 1945 schreef Couturier naar Mgr. Lebrun om de nodige toelating te vragen.

Uit voorzichtigheid durfde de bisschop van Autun niet beslissen zonder kardinaal Gerlier, aartsbisschop van Lyon, te raadplegen. Ook niet zonder de toelating van de pauselijke nuntius in Parijs, Mgr. Roncalli, te vragen. Gerlier antwoordde was terughoudend: "We willen de redelijke en voorzichtige inspanningen voor eenheid niet belemmeren, noch het betwistbare verstoppen." De nuntius reageerde niet. Mgr. Lebrun moest hem opnieuw aanschrijven. Mgr. Roncalli, toekomstige Johannes XXIII, antwoordde negatief: "Mijn laat antwoord aangaande contacten met niet-katholieken toont u dat ik me moeilijk kan uitspreken [...] Eerlijk gezegd voel ik me niet bevoegd om principieel de vergaderingen waarover Uwe Excellentie me onderhoudt aan te moedigen. Lief zijn tegen iedereen moet kunnen; we kunnen lief zijn met onze afgescheurde broeders. Maar ik denk dat individuele verhoudingen een meer waardevolle poging zijn dan een grote vergadering [...] Excellentie, gelieve mijn onzekerheid te vergeven. Voorzichtigheid is de eerste hoofddeugd, en meestal doet ze aanvoelen wat niet hoeft."

De terughoudendheid van Mgr. Roncalli in 1945 kan verbazen als gekeken wordt naar de oecumenische openhartigheid die hij aanbracht als paus vijftien jaar later. Zijn weigering stond haaks op de welwillendheid die hij als paus vertoonde voor de Gemeenschap en de lof die hij erover uitsprak. Maar in 1945 sprak hij in naam van de paus, als zijn onderdaan en deze van de Congregatie van het Heilig Officie gelast met het behoud van het ware geloof. Zolang hij nuntius in Frankrijk was, gedroeg hij zich diep traditioneel in zijn godsvrucht en zijn leer.

De geplande ontmoeting ging dus niet door. Couturier maande de jonge dominee aan om deze weigering te aanvaarden, niet als een mislukking, maar als een beproeving die God toeliet: "De mens wikt en God beschikt. Onze ontmoeting lag niet in Gods plan. Voor u en voor ons is er maar goede houding: Glorie aan God! Zijn wil geschiede! Een tegenslag? Wat een genade! Wat een bewijs! Er is een onderliggende goddelijke waarheid die aan ons ontsnapt en die we moeten aanvaarden in liefde. Onze opmars naar Eenheid heeft een flinke stap vooruit gezet! God liet een mislukking toe!!! Hij bereidt grote dingen voor. Wij moeten ons laten uitzuiveren van onze wensen en meningen en aan onze eigen wil verzaken."

Op 20 januari 1946 kreeg dominee Charles Schutz een longontsteking die hem op twee weken tijd naar het graf leidde. Roger kon nog juist naar Genève gaan om zijn vader een laatste maal levend te ontmoeten. Deze was weer bezorgd over de toekomst van de Gemeenschap. "Hoe kan ik vergeten," schreef Roger Schutz, "dat hij daags voor zijn dood, lijdend aan longontsteking, vroeg om op te staan en me zittend te woord te staan? Een laatste maal drong hij aan: Afhangen van andermans giften was zijn vrijheid prijsgeven. Ik herinner me dat ik hem antwoordde: vanaf de eerste dag, alleen in Taizé, leefde ik van mijn werk en heb ik onder andere geleerd hoe koeien te melken."

Om 3 februari stierf Charles Schutz in zijn woning. Er was geen openbare begrafenis, maar twee dagen na zijn overlijden droeg Roger in het ouderlijk huis ‘een dienst op voor de familie in beperkte kring’. Amélie Marsauche-Schutz, toen ouder dan vijfenzestig, leefde nog vele jaren. "Ze is zo sterk als het oude Bourgondisch ras," zei zijn zoon Roger. Later verliet ze Genève om bij hem te komen wonen in een huis op het dorp, en daarna bij haar dochter Geneviève op de Manoir. Vijftien jaar lang was ze een beschermende figuur in Taizé.

Inleiding tot het liturgisch leven

Het tweede boek in de Collection Communauté de Cluny (CCC) kwam van Max Thurian onder de titel >Joie du ciel sur la terre en was een aangepaste versie van zijn eindschrift licentiaat theologie. De ondertitel ‘Inleiding tot het liturgisch leven’ was tegenhanger van het eerder door Roger Schutz uitgegeven: ‘Inleiding tot het gemeenschapsleven’. Trouwens droeg Max Thurian hem dat eerste boek warm op: ‘Aan jou, mijn geliefde broeder in het ministerie, en aan de gemeenschap die je lief is met de tederheid van Jezus Christus, opdat ze iedere dag opnieuw de volle hemelse vreugde zou heroveren, God lovend, en dat je door de Geest gehecht wordt aan dit lapje grond waar God je neerzette.’

Thurian was zeer ambitieus: de protestantse liturgie, meer bepaald de hervormde, weer doen opleven. Hij kreeg de steun in een lange inleiding van Franz J. Leenhardt, zijn docent theologie aan de faculteit van Genève en ook de eerste die de jonge Gemeenschap verdedigde. "De protestantse godsvrucht," schreef Leenhardt, "heeft nood aan een meer verscheiden voedsel dan tot nu toe. Op het gebied van liturgie, dacht hij ook, "lieten de erfgenamen van de Hervorming in de XVIe eeuw zich verarmen door nalatigheid en kortzichtigheid. Ze keurden een liturgische bloei af als ‘papistisch’, hoewel langdurig gerijpt door de christelijke godsvrucht waarin ze haar gepaste uitdrukking vond. Het volstond om uit te zuiveren, aan te passen of te snoeien."

Max Thurian wou de ‘verschillende liturgische tradities in de universele Kerk onderling vergelijken’. Hij aarzelde ook niet om ‘enkele nieuwe beweringen voor te stellen’. Zo tegen de calvinistische traditie in die denkt dat slechts twee sacramenten bevestigd zijn in het Nieuwe Testament (Doopsel en Eucharistie). Thurian voegt er drie aan toe die ook de handoplegging, in de Schrift bevestigd, inhouden (Vormsel, wijding van ministers en ziekenzalving). De katholieken konden slechts vol interesse deze demonstratie bekijken.

Zoals de hele protestantse overlevering weigerde Thurian de leer over de wezensverandering, die volgens hem te veel door de middeleeuwse filosofie (werkelijkheid en materie) was beïnvloed. Hij zocht een nieuwe beschrijving van het ‘dogma over de werkelijke aanwezigheid’ en stelde een nieuw filosofisch begrip voor: de ‘transrelatie’.

Deze poging tot verzoening van de hervormde en de katholieke opvatting over Eucharistie, door een lexicale verandering, kreeg maar weinig gehoor en werd ook door hem opgegeven in zijn latere werken over dit onderwerp. In zijn boek van 1946 probeerde hij de calvinistische opvatting over het Heilig Avondmaal nauwer bij de opvatting van de mis als offer te brengen. Als hij het verzoenend karakter in de katholieke leer afstootte weigerde Thurian het woord ‘offer’ niet, maar wenste ‘dat de mis werd ontdaan van de vele gebeden die het offerkarakter onderlijnen en de werkelijkheid van de menswording, maaltijd en communie benadelen. Als elke mis een communiemis zou worden waarop alle gelovigen zijn uitgenodigd, zou dit een grote stap betekenen naar wederzijds begrip.’ De hervorming in de katholieke Kerk na het tweede Vaticaans concilie kwam die verwachting tegemoet.

De initiatieven van Thurian en Schutz, die in de hervormde kringen als gewaagde vernieuwers werden bestempeld, werden meestal wantrouwig bekeken. Zo richtte dominee Visser ’t Hooft, secretaris generaal van de Oecumenische Raad der Kerken [toen in wording], een schrijven aan Schutz die hem zijn boek had geschonken: "Ik ben benieuwd welke uitwerking dit op me zal teweeg brengen, want ik ben een van die hervormden die een zeker vooroordeel koesteren voor een te uitgewerkte liturgie! Ik zal dus je boek lezen met het standpunt van degene die wil dat onze cultus een cultus van de geest blijft. Maar misschien zal je me overtuigen."

In werkelijkheid, eens de Oecumenische Raad der Kerken voorgoed gevormd en Visser ’t Hooft officieel de eerste secretaris generaal werd (van 1948 tot 1966), bleken de verhoudingen met Taizé op meerdere vlakken moeilijk. Daartegen kende het elan dat Thurian gaf blijvende gevolgen in Taizé. In hervormde middens werd het Heilig Avondmaal alleen op grote feestdagen gevierd. In Taizé integendeel vierde men het gezamenlijk op woensdag, vrijdag en zondag en soms dagelijks in bepaalde periodes [in de Goede Week en de retraite, bijvoorbeeld].

Het boek van Thurian van 1946 betekende waarlijk een mijlpaal in de geschiedenis van de Gemeenschap en zal ook het hele Franse protestantisme beïnvloeden, zowel voor meer veelvuldige vieringen als voor een evolutie in de leer over de aanwezigheid van Christus in de Eucharistie.

In de anglicaanse abdijen

Op 18 november 1946 bracht Mgr. Lebrun, bisschop van Autun, zijn eerste bezoek ad limina in Rome. Hij gaf rekenschap aan Pius XII over het leven in zijn bisdom, sprak over de groeiende gemeenschap in Taizé en vroeg enkele ‘praktische richtlijnen’ aan de paus. Pius XII raadde aan om ‘diegenen welwillend te onthalen die vroegen ontvangen te worden, toe te staan wat mogelijk is, maar ook met de zorg elke onvoorzichtigheid te mijden die een hindernis wordt voor de oecumene.’ De bisschop van Autun voegt er aan toe: "Pius XII was onder de indruk van de drang van de Broeders om zich te verbinden tot de Godgewijde maagdelijkheid voor een gedeeltelijk contemplatief leven, daar waar juist nu in de katholieke kringen het celibaat van de priesters in vraag werd gesteld."

Enkele weken later stemde Mgr. Lebrun, ter gelegenheid van de Bidweek voor Eenheid, in met een vergadering te Chalon van broeders van Taizé met drie priesters en enkele leken. Max Thurian liet niet na hem daarvoor te danken. In 1947 hield pater Villain van zijn kant een reeks conferenties over de gemeenschap ‘in seminaries en bisdommen’. In dit jaar gebeurde iets belangrijks: Roger Schutz en Max Thurian maakten in juni een reis naar Engeland.

Max Thurian publiceerde een relaas over dit verblijf, zonder de eerste reden van die verplaatsing te vermelden. Samen met vele andere vertegenwoordigers van diverse Kerken, waren ze uitgenodigd op een historische viering: Geoffrey Fisher, aartsbisschop van Canterbury en primaat van de anglicaanse Kerk, ontving voor het eerst Mgr. Finkel, aartsbisschop van Utrecht en hoofd van de oudkatholieke Kerk. Deze laatste nam deel van bij het begin aan de oecumenische beweging en Fisher zat het voorlopig Comité van de Oecumenische Raad der Kerken sinds een jaar voor. De ontmoeting nam een oecumenische afmeting aan. Misschien dacht dominee Schutz terug aan zijn grootvader die een oudkatholiek priester was geweest.

Dit verblijf in Engeland was belangrijk in die mate dat Schutz en Thurian vertrouwd geraakten met de verschillende facetten en componenten van de anglicaanse Kerk: de anglo-katholieke vleugel of High Church (‘Hoge Kerk’), die dicht bij het katholicisme stond in al haar meningen, de ‘Brede Kerk’ meer liberaal, en de ‘Lage Kerk’ zeer calvinistisch en puriteins. Ze verbleven veertien dagen in een anglo-katholieke parochie in de Londense voorstad. Max Thurian schreef: "We woonden in bij de dominee, woonden de diensten bij en mengden ons in het parochieleven. Ik had de indruk dat ik voor het eerst opgenomen werd in een diep katholiek religieus leven, dat weinig verschil toont met wat leeft in een katholieke parochie in een voorstad van Parijs of Lyon." Met uitzondering dan van noemenswaardige verschillen in doctrine: zelfs in High Church weigerden toen de anglicanen de dogma’s van de Onbevlekte Ontvangenis en de onfeilbaarheid van de paus, alsook de leer over het Romeinse primaatschap.

De dominees verbleven ook in meerdere anglicaanse abdijen. Bij de Cowley-Fathers in Oxford ontdekten ze een ‘legerspiritualiteit’ met een zeer streng uurrooster: zeven diensten per dag, onthaal van retraitanten en een zending in nabije colleges. In Mirfield, ten noorden van Leeds, bleven ze in het House of the Resurrection waar ‘het broederlijk gemeenschapsleven’ een belangrijke plaats inneemt. In Kelham bij Newark maakten ze kennis met de vaders van de Sacred Mission die zich vooral wijden aan theologisch onderricht en in gemeenschap leven met de studenten. Ze gingen ook naar Nashdom, vijftig kilometer ten noorden van Londen, waar ze de ‘zuivere levensstijl van de benedictijnen vonden [...] in de diensten en de mis, met de ongewijzigde Roomse ritus en alles in het Latijn.’ "Deze anglicaanse benedictijnen," besluit Max Thurian, "verschillen in niets met eender welke katholieke benedictijn, behalve de aanhang met Rome."

Roger Schutz en Max Thurian konden ook aan al die gemeenschappen de hunne voorstellen. De contacten die tijdens hun eerste verblijf in Engeland ontstonden, werden opgevolgd.

Max Thurian keerde naar Frankrijk terug met een verstevigde bewondering voor de anglicaanse Kerk die, zei hij, ‘geroepen is een belangrijke rol te spelen in de oecumenische beweging voor de christelijke eenheid. Door haar geschiedenis, haar gedachtegang, haar kracht, haar leven verenigt ze de ingewikkeldheid van het christianisme, haar diverse strekkingen en haar vele tegenstellingen. Vandaar haar unieke plaats in de oecumenische gesprekken. Ze is waarlijk de Brugkerk, de Bridge Church zoals de Engelsen haar graag noemen.’

Roger Schutz heeft een breder zicht op de toekomst, Hij denkt dat er geen modelkerk is om na te volgen, geen bekering is na te streven in geen enkele richting. Elke historische Kerk heeft een eigen rol te spelen in verband met haar verleden. Vanuit Oxford schrijft hij naar Couturier: "Ik ben nu zeker dat we het stadium overstegen hebben, niet alleen van het geloofsstrijden, maar ook van de bekeringsijver [...]. We hebben beter de profetische rol (dat is haar eigen charisma) begrepen die onze Kerk kan vertolken in de ene katholieke Kerk."

Wanneer hij het heeft over de ‘ene katholieke Kerk’ denkt hij niet aan de Rooms-katholieke Kerk, maar, zoals eerder in diverse zin Tommy Fallot, Wilfred Monod, Richard Pasquier of Jean de Saussure dat deden, aan de ‘onverdeelde oudkatholieke Kerk, gemene stam waaruit, na pijnlijke afscheuringen, de verschillende vertakkingen ontstonden die nu de Katholieke orthodoxe Kerk, de Rooms-katholieke Kerk, de anglo-katholieke Kerk, de hervormde Kerk, enz. uitmaken.’ Zulke woorden misleidden sommige van zijn katholieke gesprekspartners (zoals kardinaal Gerlier en Mgr. Lebrun) als hij zich aangetrokken beweerde tot het katholicisme.

Vertaling: Broeder Joseph

05-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 3. Ontstaan van een Gemeenschap [2]
Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 3. Ontstaan van een Gemeenschap [2]

De gemeenschap van Cluny

In het begin heette de gemeenschap van Taizé ‘gemeenschap van Cluny’. Deze benaming verscheen voor het eerst openbaar aan het eind van 1941, in een manifest dat al een soort regel was. De vermelding "Huis van Cluny, 1 oktober 1941", eerder indrukwekkend, was niet helemaal juist, want Cluny ligt op tien kilometers van Taizé en er bestaat geen enkele historische band tussen de vermaarde abdij en het grote huis in Taizé, behalve dan dat gedurende meerdere eeuwen de dorpskerk afhing van de abdij van Cluny. Later werd het adres ‘Taizé-les-Cluny’, tot eindelijk de naam ‘Taizé’ alleen bleef behouden.

Het manifest zonder vermelde auteur, draagt de eenvoudige titel Notes explicatives. Toen bestond de Gemeenschap van Cluny nog niet en het was alleen door Roger Schutz opgesteld. Het is een ingebonden boekje van achttien pagina’s klein formaat, in Lyon uitgegeven dankzij de tussenkomst van Couturier.

Na een korte ‘Historiek’, nogal vaag, zonder naam of datum, stelt het boekje het opzet voor van een ‘gemeenschap die leeft in de wereld’, een gemeenschap ‘waarin elk lid verbonden was door zijn geloof in Christus en het naleven van enkele regels.'

Deze ‘regels’ hebben betrekking op de zogenoemde ‘Grote Gemeenschap’, een losse groep van degenen die ‘in de wereld’ staan en toch houden van een innerlijke tucht, in plaats van een blijvende gemeenschap geheel aan God gewijd en die in oktober 1941 nog niet bestaat. Aan de basis van de Gemeenschap ligt de Latijnse spreuk: Ora et labora ut regnet [Bidt en werk opdat Hij zou heersen]. Ora et labora komt rechtstreeks uit de Regel van de heilige Benedictus. Roger Schutz voegt er ut regnet aan toe om om ‘het einddoel van de christen werkman te benadrukken: Jezus Christus Koning’. ‘Bidden en werken,’ zegt ook deze basistekst, ‘staan in functie van het Rijk. Ze zijn overheerst door het Rijk van Christus.’

Daarop volgen de ‘drie regels voor geestelijke begeleiding’ die de leden van de Gemeenschap zullen besturen:
  • Overdag zullen werk en rust bezield zijn door het Woord van God
  • Je moet steeds de innerlijke stilte bewaren om in Christus te vertoeven
  • Vervul je met de geest van de Zaligheden: vreugde, barmhartigheid, eenvoud.
Deze derde regel hernam letterlijk de slagzin van de Wakers van Winfred Monod, waarvan de erfenis in een nota uitgesproken werd opgeëist: "Om solidair te zijn met de Wakers hebben we onze laatste regel, al zeer franciscaans getint, aangepast door zelfs hun eigen uitdrukkingen te gebruiken, in de hoop ons te verbinden met een nieuwe traditie die de huidige noden van de Kerk beantwoordt."

Deze drie regels onderstrepen hoe belangrijk een ‘spirituele discipline’ wel is die ‘bepaalde momenten’ voorbehoud op vaste uren voor gebed, en hoe belangrijk de ‘innerlijke stilte’ is (maar ‘opletten voor de stilte die leemte is’). Het drieluik van de Wakers wordt uitgelegd: "Vreugde afkomstig uit de christelijke vrijheid en de evangelische beloften. Barmhartigheid in een wereld waar haat heerst. Eenvoud is een levensstijl, in een diepzinnige houding."

In zijn jeugd fel onder de indruk gekomen van Port-Royal zette Roger Schutz zijn lectuur over het jansenisme voort. Hij steunde op Port-Royal-des-Champs om de noodaak voor alle christenen om ‘retraite’ te volgen en bekrachtigen hij: "de retraite is het beste middel om de innerlijke stilte te heroveren, om zijn woelig leven weer te disciplineren, om de toestand na te kijken en een grondig gewetensonderzoek te houden."

Daarop volgen de ‘drie regels voor geestelijke begeleiding’ die de leden van de Gemeenschap zullen besturen:
  • Overdag zullen werk en rust bezield zijn door het Woord van God
  • Je moet steeds de innerlijke stilte bewaren om in Christus te vertoeven
  • Vervul je met de geest van de Zaligheden: vreugde, barmhartigheid, eenvoud.
Deze derde regel hernam letterlijk de slagzin van de Wakers van Winfred Monod, waarvan de erfenis in een nota uitgesproken werd opgeëist: "Om solidair te zijn met de Wakers hebben we onze laatste regel, al zeer franciscaans getint, aangepast door zelfs hun eigen uitdrukkingen te gebruiken, in de hoop ons te verbinden met een nieuwe traditie die de huidige noden van de Kerk beantwoordt."

Deze drie regels onderstrepen hoe belangrijk een ‘spirituele discipline’ wel is die ‘bepaalde momenten’ voorbehoud op vaste uren voor gebed, en hoe belangrijk de ‘innerlijke stilte’ is (maar ‘opletten voor de stilte die leemte is’). Het drieluik van de Wakers wordt uitgelegd: "Vreugde afkomstig uit de christelijke vrijheid en de evangelische beloften. Barmhartigheid in een wereld waar haat heerst. Eenvoud is een levensstijl, in een diepzinnige houding."

Tot slot, op de vraag: "Zal je in dit huis een permanente gemeenschap oprichten?" gaf hij volgend antwoord: "Dit is nog niet rijp om nu al precies geduid te worden," wat bewijst dat dergelijke gemeenschap nog niet bestond en tegelijk de deur naar de toekomst openlaat.

Deze Notes explicatives, ondanks een eenvoudige titel, blijven de stichtende teksten. Couturier verspreidde het boekje onder zijn vele correspondenten zoals Roger Schutz het deed onder vrienden en vroegere medestudenten aan de faculteit, als de eerste organieke uitdrukking van zijn communautaire en religieuze droom. Ze waren de oorkonde van de ‘gemeenschap midden in de wereld’ of ‘Grote Gemeenschap’, terwijl ze bij het aantrekken van jongeren met hetzelfde ideaal als Roger Schutz, het ontstaan van een permanente gemeenschap voorbereidden.

De eerste metgezellen

Als Broeder Roger sprak over de beginperiode van Taizé (1940-1942) beschreef hij zichzelf als degene die zich alleen inwijdde in het religieuze leven. Dit beeld van eenzame stichter dient rechtgezet. Vanaf die periode hoopte hij metgezellen aan te trekken met hetzelfde communautair ideaal. De eerste was een jonge advocaat uit Lyon. Slechts vijfentwintig jaar later sprak Roger Schutz eens over hem, waarschijnlijk omdat die zaak zijn relatie met Couturier een tijd stoorde.

De jongeman bracht enkele dagen door in Taizé toen Couturier er voor het eerst kwam. Terug in Lyon gaf hij in zijn brieven te kennen dat hij aangetrokken was om een gemeenschapsleven met Roger Schutz te beginnen. Hij werd in Taizé verwacht maar hij zweeg lange tijd om tenslotte een brief te sturen waarin hij aankondigde dat hij aan het experiment verzaakte en ging trouwen, op aanraden van Couturier.
Ten eerste leek het gebeuren voor Roger Schutz een verraad: "Het was voor mij iets heel pijnlijks. En het bleef lange tijd een mysterie. Dat iemand, die zo bezig was met de oecumene de enige roeping verwerpt die ik heb ontdekt en in die tijd nodig had. Ik heb dit negatieve feit altijd verzwegen en voor mezelf positief vertaald. Ondanks de lastertoespelingen van een Jood die me verzekerde dat Couturier een huichelaar was." De ontgoocheling heelde maar na jaren, maar hij nam de draad met Couturier zeer vlug weer op. Roger Schutz koost altijd vastberaden voor verzoening na een breuk, door hem of anderen veroorzaakt, zelfs als ze maar later optrad.

Zijn ware eerste metgezellen vond Roger Schutz in Zwitserland en, heel merkwaardig, buiten de Grote Gemeenschap. Tussen 1940 en 1942 ging hij om de twee maanden enkele dagen naar Zwitserland. Hij nam die gelegenheid ten bate om een losse groep in 1939 ontstaan samen te brengen en zo nieuwe vrienden aan te trekken. Zo ontstond gaandeweg de Grote Gemeenschap. De verzamelplaats was het ouderlijk appartement van Roger in Genève.

In de loop van 1941 hadden zijn ouders Presinge verlaten voor het historisch centrum van de hoofdstad, op nummer 6, rue du Puits-Saint-Pierre, naast de Sint-Pieterskathedraal. Ze bewoonden een verdieping van het prachtige Huis Tavel, het oudste gebouw van de stad uit 1334 en waar thans het museum van oud Genève gevestigd is. De familie Schutz beschikte over een tiental ruimtes en een overloop. Roger kon daar zonder moeite de leden van zijn Grote Gemeenschap samenroepen voor gebed en bespreking.

De nabije Sint-Pieterskathedraal liet hem toe nauwe banden te smeden met dominee Jean de Saussure. Afkomstig uit een befaamde familie uit Genève, waaruit grote geleerden en vele dominees afstamden, was Jean de Saussure docent aan de faculteit theologie in Genève. Zijn preken in de kathedraal trokken een breed publiek aan en werden uitgezonden op de radio. In 1930 had hij het boek A l’école de Calvin uitgegeven, dat een mijlpaal betekende voor de vernieuwing van de protestantse theologie en zo afstand nam van de toen heersende liberale strekking. Jean de Saussure was ook een van de weinige dominees in Genève die het initiatief aanmoedigde van de groep ‘Kerk en Liturgie’, waarover later meer, en ook de oecumenische ondernemingen van Couturier opvolgde.

Naar het schijnt zouden vanaf 1941 enkele leden van die Grote Gemeenschap de wens geuit hebben om Taizé te vervoegen en een gezamenlijk leven met Roger te beginnen. Maar deze raadde het hen af, niet zeker dat hun overtuiging diep genoeg was.

Max Thurian, meestal aanzien als de medestichter van Taizé, behoorde niet tot die groep. Als jonge student aan de faculteit theologie van Genève had hij in december 1941 een retraite beleefd in Grandchamp samen met een jeugdvriend, Pierre Souverain, die studeerde aan de federale Polytechnische School in Zurich. In hun studententijd hadden Max, Pierre en vijf andere kameraden een ‘soort gemeenschap voor gebed en werk’. In Grandchamp vond Max een exemplaar van de Notes explicatives. Het project voor gemeenschapsleven dat hij daarin ontdekte sprak hem aan en hij wou de auteur ontmoeten. Op 5 januari 1942 had in Genève hun eerste gesprek plaats: "Ik dacht een oude man te ontmoeten met grote ervaring, daar waar ik een jongeman van zevenentwintig zag die me een warm onthaal gaf aan zijn deur."

De twee jongelingen deelden eenzelfde ideaal over het reguliere gemeenschapsleven. Deze ontmoeting bezegelde een levenslange vriendschap, nog dieper daar hun gaven en persoonlijkheden elkaar aanvulden. Hoewel zes jaar jonger, betekende Thurian veel voor Roger Schutz. Hij werd aanzien als de ‘theoloog’ van Taizé. Zijn gepubliceerde werken stralen de helderheid en de bewijzende kracht van zijn bijna kinderlijk geschrift uit. De werken van Broeder Roger zijn meestal meditaties doorkruist met herinneringen, in gedekte termen aangehaald, en met veel allusies, ‘dubbelzinnig’ voor zijn tegenstanders.

Kerk en Liturgie

Begin 1942 deed Thurian Roger Schutz een liturgische beweging ontdekken die in het land van Vaud was ontstaan: de groep Kerk en Liturgie. Die was in 1930 opgericht door de dominee van Berchen, Richard Pasquier, toen vijfentwintig, die reageerde met enkele vrienden tegen sommige strekkingen in het Zwitserse hervormde protestantisme. "De benaming Kerk en Liturgie," legt hij uit, "werd ingegeven door de situatie en de eisen van toen. Het was het wachtwoord van een vereiste reactie om een duidelijke en zorgwekkende leemte in ons hervormd protestantisme. In het eerste kwart van onze eeuw was de zin van onze Kerk en het begrip Kerk zelf in de mist geraakt onder de samengebundelde effecten van religieuze kwezelarij en theologisch liberalisme. [...] Gezien die toestand was het een zware taak. Het ging over niets minder dan een hervorming in de hervormde Kerk en de hervormde cultus."

De groep publiceerde Cahiers om zijn gedachtegoed te verspreiden. Vanaf 1931 verscheen een Liturgie de communion waarin de ‘communiedienst’ met ‘consecratie’ en ‘opheffing’ katholieke allures kreeg. Richard Paquier wees de beschuldiging om een ‘blauwdruk’ van de Roomse ritus te wensen af: "Onze bedoeling was een ‘oecumenisch’ werk te leveren, zijnde de communie met de universele Kerk in al haar vertakkingen te herontdekken. [...] We willen niet terug naar de zusterkerk van Rome; wel naar de Moederkerk, de onverdeelde Kerk van de eerste eeuwen, de enige de benamingen ‘katholiek’ en ‘oecumenisch’ waardig." De groep verklaart dat "De universele, zichtbare Kerk is huidig in drie takken verdeeld: de katholiekorthodoxe, de Roomskatholieke en de katholiekevangelische." Deze opvatting werd lang gedeeld door Roger Schutz en Max Thurian.

De groep Kerk en Liturgie had ook een Office divin de l’Eglise universelle bewerkt, een boek voor dagelijks gebed die tegelijk geïnspireerd was door de Roomse brevier, het hugenotenpsalmboek, het anglicaanse Prayer Book en de orthodoxe liturgie. Het was dit opzet dat Max Thurian zo geboeid had. Hij ontdekte het in 1940 toen het nog een experiment was. Hij was zo enthousiast dat hij het hem geleende ingetikte exemplaar met de hand overschreef. Begin 1942 dus, toen hij Roger Schutz leerde kennen, gaf hij het aan de groep van dominee Pasquier. Zo ontstonden gedurende twintig jaar nauwe banden tussen de groep van Taizé en Kerk en Liturgie.

De Groep van Dombes

In dezelfde periode ontdekte Roger Schutz Notre-Dame-des-Dombes ten noordoosten van Lyon. De eerwaarde Couturier had hem die cisterciënzerabdij aangewezen waarin hij zijn oecumenische vergaderingen hield. Roger deed er een eerste retraite in maart 1942, gevolgd door meerdere andere en hij bleef nauw verbonden aan de abdij.

Ook in 1942 ontmoette Roger Schutz Pierre Souverain, vriend van Max Thurian en tevens vastberaden om zich verder in te zetten voor het gemeenschapsleven. In juli kwam hij naar Taizé voor een eerste experiment in gebed en werk.

In augustus kreeg Roger het bezoek van zijn twee neven Pierre en Jacques Marsauche, zonen van dominee Louis Marsauche. Pierre was oud-leerling van St-Cyr en jong gedemobiliseerd, na geheime zendingen. Hij stond klaar om naar Spanje uit te wijken en via Algiers de Franse vrije zone te bereiken. De twee beleven twee weken in Taizé.

In september kwam Max Thurian op zijn beurt aan om samen met Roger Schutz deel te nemen aan de groep van Dombes. De ‘interconfessionele cel’ door Couturier gesticht begon aan een nieuwe fase. Tot zover verzamelden jaarlijks vooral de Zwitserse Duitstalige dominees en Franse priesters of religieuzen. Ditmaal zouden de gesprekspartners van de katholieken Franstalige Zwitserse dominees zijn. Priester Couturier had Roger Schutz geschreven: "Ze zouden allen samen, katholieken en protestanten, met twaalf zijn ... meer is te veel voor vriendschap. [...] Het onderwerp dient zorgvuldig gekozen en voorbereid, langzaam aan beide kanten ... en men moet veel bidden om elkaar te begrijpen."

De samenkomst vond plaats van 28 september tot 2 oktober. Ze waren met zeventien. Bij de protestanten de scherpste strekkingen van de ‘nieuwe stroming theologie’: naast neocalvinist Jean de Saussure waren er de aanhangers van Karl Barth met Roland de Pury of Jacques de Senarclens. De katholieken daagden op met Couturier en zijn medewerker Maurice Villain, maar ook Henri de Lubac, in 1938 auteur van een eerste meesterwerk, Catholicisme, dat een waar programma aanbracht. De ontmoeting van de theoloog de Lubac met de twee jonge ‘gemeenschapsaanhangers’ was het begin van een wederzijdse bewondering die nooit ophield.

Het thema voor de bijeenkomst van Dombes [De Kerk volgens Paulus aan de Efeziërs] veroorzaakte felle discussies. Schutz en Thurian, nog geen dominee, zwegen tijdens de gesprekken. Couturier schonk hen een brevier zoals de priesters die dagelijks baden. Zoals zeer juist opgemerkt bleef Couturier ‘discreet maar constant’ de religieuze en katholieke kleur onderlijnen van een werking die maand na maand uitbreidde onder zijn ogen.

Naar het getuigenis van een vroegere abt van Dombes verdiepten de twee jonge stichters almaar hun onderzoek: "Ik was al novice in 1942 en soms verdwenen er boeken uit de bibliotheek in het noviciaat. Ik ben te weten gekomen dat het de Broeders van Taizé waren die ze ontleenden. Later werd verteld dat Roger en Max op zolder het getijdengebed inoefenden met de passende afwisseling, de ene aan het linkse en de andere aan het uiteinde ..."

Op 5 oktober gingen Roger en Max terug naar Taizé waar Pierre Souverain hen opwachtte. Gedurende enkele weken leefden de drie jongemannen in gemeenschap op het ritme van handwerk, gezamenlijk eten en het gebed driemaal per dag in de kleine gebedsruimte in huis. Ze gebruikten daarvoor het Office divin van Kerk en Liturgie.

In oktober vetrok Max terug naar Genève om zijn theologische studies voort te zetten. Roger had toen nog zijn eindschrift licentiaat verdedigd om dominee te worden. De bijzondere omstandigheden die hem verplichtten Taizé te verlaten gaven hem de kans.

De verklikking

De vluchtelingen door Roger en zijn zus onthaald, nochtans zeer discreet, bleven niet onopgemerkt in Taizé. In de zomer van 1942 zorgden verklikkingen bij de overheid voor politie- en gendarmeriecontroles. Alvorens de grote poort te openen stuurde Roger de vluchtelingen naar het bos in de buurt en, eens het gevaar geweken, hing hij een wit laken aan het raam om hen te verwittigen dat de plaats weer veilig was. Max Thurian herinnerde zich een onverwachte inval van de politie tijdens zijn verblijf in Taizé en die hem verplichtte om door het raam te vluchten omdat zijn papieren niet in orde waren.

Op een zomeravond in 1942 (hij heeft meermalen die episode verteld) was Roger Schutz aan het schrijven. Plots kreeg hij ‘een stekende pijn in de buik’. Hij bad tot God maar zonder die pijn te begrijpen: "Neem mijn leven als Je dat goed vindt, maar sta toe dat wat hier is ontstaan verder gaat."

Er wordt geschreven dat na een huiszoeking van de Gestapo op 11 november 1942 Roger Schutz ‘verplicht werd Taizé te verlaten en de grens terug over te steken’. In feite was Roger Schutz op die datum al enkele weken in Genève. Al sinds een tijd had een van zijn familieleden, de generaal Fillonneau, Roger en Geneviève een brief gestuurd om hen te verwittigen dat ze ‘ontdekt’ waren. Hij raadde hen aan geen vluchtelingen meer te ontvangen en Taizé voor een poos te verlaten. Roger vervoegde Zwitserland in oktober met zijn zus en de laatste vluchteling. Pierre Souverain bleef ter plaatse om het domein te bewaken.

Op 11 november werd ook de vrije zone door de Duitsers bezet. Het huis van Taizé werd tweemaal aangeslagen. Toen Roger enkele maanden later terug wou komen om ‘het begonnen werk’ voort te zetten raadden vrienden hem familie hem dat af. Het risico was te groot. In 1944 werden zijn twee vrienden Couturier en dominee de Pury aangehouden door de Duitsers.

De bedrevenheid

Roger Schutz was van plan gebruik te maken van zijn verplichte terugkeer naar Genève om de jonge gemeenschap van Cluny breder bekend te maken. Hij had er een voorstelling van voorbereid die hij graag in d pers zag verschijnen. Begin november 1942 verscheen op een volle pagina van de twee belangrijkste Zwitserse weekbladen, La vie protestante in Genève en Le Semeur vaudois in Lausanne, een hoofdartikel onder de titel ‘Een gemeenschap van protestantse intellectuelen’. Het was getekend ‘Gemeenschap van Cluny’ en een foto van het huis in Taizé illustreerde het.

De ‘clunisiens’ stelden de Gemeenschap voor als gesticht ‘twee jaar geleden’, wat waar is als de komst van Roger Schutz in augustus 1940 als referentie dient. Maar voor hen is de oorsprong veel ouder: "Zowat tien jaar gelegen beslisten enkele romaanse en Franse jeugdige studenten een werkgemeenschap op te richten." Deze chronologische vingerwijzing gaat terug naar 1932 ... In die tijd had Roger Schutz op zeventien jaar zeker nog niet ‘beslist’ een gemeenschap op te starten. Daartegen stemt het kleine gemeenschappelijk experiment van Max Thurian en Pierre Souverain overeen met die datum.

"De gemeenschap," volgens de voorstelling van 1942, "wil werkzaam zijn in de hervormde Kerk volgens de principes en onder de leiding van die Kerk."

Wat nieuw is tegenover de Notes explicatives van oktober 1941 is de voorkeur die de bestendige of ‘reguliere’ Gemeenschap nu geniet. Zelfs voorgesteld als ‘twee noodzakelijke en aanvullende vormen’ wordt één paragraaf gewijd aan de Grote Gemeenschap maar twee derden van het artikel aan de ‘reguliere Gemeenschap’. De ‘bestendige Gemeenschap’ waarvan gedroomd in 1941 wordt als al bestaand beschreven en met een leidersrol: "Deze reguliere Gemeenschap heeft een nauwkeurige zending: het middelpunt zijn van de Grote Gemeenschap onder de leiding van de rector (nieuwe benaming voor de vroegere ‘leider’), banden smeden tussen de gemeenschappen en deze aanzetten om zich de leefregel te verdiepen, leden en intellectuelen onthalen voor min of meer lange retraites."

De ‘clunisiens’ waren opgedeeld in retraitanten en bestendige of ‘reguliere’ leden. Deze laatste, die ‘beslissen om in dienst van God in de Gemeenschap of de Kerk te leven’ gaan twee ‘bijzondere verbindingen’ aan: armoede en celibaat, maar het ‘zijn geen eeuwige geloften, ieder blijft vrij om de gemeenschap te verlaten indien God het eist’. Andere Nieuwigheid: De voorstelling van een dag te Cluny: ‘Bij het opstaan komt de gemeenschap samen voor een korte meditatie over de Regel en woont daarna de morgendienst (liturgische viering) bij. Heel de voormiddag is gewijd aan studie. Na het middagmaal is er vrije tijd tot 4 uur en daarna wordt het werk hervat. Om half zeven gaan we naar het avondgebed. Het avondmaal wordt gebruikt in stilte om de broederlijke eenheid te bevorderen. De avond zijn er vrijblijvende gesprekken, lezing, gezang, muziek ... Na de avonddienst van de Gemeenschap gaan allen naar bed."

Het verschijnen van die voorstelling in de twee voornaamste uitgaven van de Zwitserse Franstalige protestantse pers kon de aandacht van een breder publiek trekken, veel beter dan het kleine boekje van 1941 met zeer beperkte verspreiding. Meteen begonnen de discussies binnen de protestantse middens in Geneve en Vaud: sommigen verweten de ‘clunisiens’ de ‘principes van de Hervorming te verraden’ door het monachisme en de kloostergeloften weer in te voeren.

Deze gelijklopende publicatie van november 1942 getuigt hoe gedreven Taizé heel zijn bestaan lang was om zich bekend te maken. Twee docenten van Thurian verbonden er zich openbaar toe om de jonge gemeenschap te steunen. Een waak later schreef Franz J. Leenhardt, docent exegese aan de faculteit theologie in Genève een gelijkaardig artikel [wel onder een andere titel] in Le Semeur vaudois en La Vie Protestante, om de jonge gemeenschap te verdedigen: "Bij de meesten hebben de gevoelsreacties de bovenhand op het heldere nadenken. Graag hekelt men een katholiekachtige strekking en is de kous af. Gaat het niet over gemeenschapsleven, celibaat, leefregels? Ziezo, het klooster is in ere hersteld en de kloostergeloften en de verdienstelijke werken, enz." Na dit pleidooi, door vele citaten uit het Nieuwe Testament ondersteund, voor de wettigheid van een gemeenschappelijk leven en een regel, besluit Franz J. Leenhardt zijn betoog met een nadrukkelijke steun: "Als we het gevaar voor de Gemeenschap van Cluny ontwaren moeten we ze helpen die te vermijden. We zijn solidair met haar. Want misschien bezorgt ze de hervormde Kerk een providentiële kans om die leemte op te vullen." Twee dagen later nam dominee de Saussure in zijn preek in de Sint-Pieterskathedraal de verdediging van het gemeenschapsleven en de Gemeenschap van Cluny op zich.

Deze dubbele bijstand was stralend [en blijvend] maar wel in de marge van de hervormde Kerk in Genève en Vaud. De naam Cluny zorgde ook voor verwarring en scheen zelfs uitdagend. La Vie protestante, dat niet zonder terughoudendheid het artikel en het pleidooi van docent Leenhardt publiceerde, kwam een derde maal terug op de zaak door aan de ‘clunisiens’ te vragen van benaming te veranderen. Het heeft nog jaren geduurd voor de naam Taizé zich opdrong.

Tot in oktober 1944 moest Roger Schutz in Genève blijven, twee jaar die hij als een ‘ballingschap’ aanvoelde. De pasgeboren ‘Gemeenschap van Cluny’ scheen gebroken. Nochtans zullen die jaren in Genève niet nutteloos blijken. Roger Schutz beëindigde zijn eindschrift licentiaat theologie en de Grote Gemeenschap beleefde meer regelmatige activiteiten. Naast de samenkomsten voor gebed en discussie op vaste tijdstippen was er een jaarlijks symposium rond een vooraf bepaald thema en openbaar toegankelijk.

Roger wou ook dat de reguliere Gemeenschap, nauwelijks opgestart in Taizé, bleef bestaan. In de winter van 1942 kwam er een student theologie als vierde lid bij: Daniel de Montmollin. Wanneer het mogelijk was begonnen de vier een eerste vorm van gemeenschapsleven te leiden in een deel van het grote appartement in de rue du Puits-Saint-Pierre. In een zelfde mantel gehuld [een schoudermantel met kap] gingen ze om 7 uur naar de kathedraal voor het morgengebed, waarvoor ze het anglicaans Prayer Book gebruikten. Geneviève speelde orgel. Dikwijls vervoegden jongelui hen voor ze naar hun werk vertrokken. Ze hielden zich niet in de middenbeuk, die koud en streng leek, maar in een kleine zijkapel rechts van de ingang. Deze kapel, aan de Maccabeeën gewijd en in de XVe eeuw opgetrokken in flamboyante gotiek, was voorzien van een orgel, rijke glasramen en prachtige houten lambriseringen. Met het appartement van Puits-Saint-Pierre was het een van de pleisterplekken van de groeiende gemeenschap.

De Zusters van Grandchamp sloten hun huis voor de twee wintermaanden, verbleven in Genève en liepen cursus aan de faculteit theologie. Een onder hen heeft verteld hoe dicht ze op spiritueel vlak bij de clunisiens stonden: "Als we in Genève wonen, gaan we om 7 uur naar de Sint-Pieterskathedraal voor het gebed van de Broeders. De portier houdt zich lichtjes op de vlakte: Die jongemannen in lange mantel met kap en die neerknielen om te bidden vindt hij maar niets! [...] Soms komen ze ’s avonds met ons bidden in onze kleine bidruimte, we zingen dikwijls samen de psalm ‘O, wat is het mooi de Heer te loven’ of een ander kerklied uit het romaans psalmboek. Soms eten we samen of worden we bij hen uitgenodigd. Het is de vreugdevolle eenvoud van het gezamenlijk gebed."

de priesterraad van de kathedraal was bezorgd om die losse groep waaronder niemand dominee was. In december 1942 vroeg de Raad aan de uitvoerende Commissie van de nationale Kerk in Genève of de ‘Gemeenschap van Cluny’ moest beschouwd worden als ‘een groep hervormde protestanten of als een sekte’. De Vereniging van dominees antwoordde dat er nog geen definitieve uitspraak was over de aard van de groep met de aanbeveling de jongeren verder te laten bidden in de kathedraal gedurende één jaar. De Vereniging van dominees wenste dat de jonge gemeenschap de naam Cluny wegliet, maar vond het niet gepast ‘jongeren te ontmoedigen die zich beroepen op onze traditie en duidelijk verlangen naar vooruitgang en bevestiging’.

De ‘clunisiens’ hadden een engelbewaarder in Saint-Pierre met Jean de Saussure die hun ‘geestelijke raadsman’ was en een van de weinige dominees in Genève die hen gunstig gezind was. Later was hij ook aalmoezenier van de Gemeenschap van Grandchamp. In 1949 werd zijn zoon Eric Broeder in Taizé.

Een eindschrift als uitdaging

Op zijn vijfentwintigste was voor Roger Schutz het einde van zijn studies theologie in zicht. In januari 1943 legde hij succesvol de drie ‘examens predikkunde’ af. Daar de prediking een centraal punt van de cultus was moesten de toekomstige dominees de verschillende aspecten van de predikkunde goed beheersen. Op 27 januari hield Roger Schutz een preek over een vers uit de eerste brief aan de Korintiërs. Daarin bepaalt Paulus de zending van de bedienaar Gods: "We zijn Gods medewerkers, jullie zijn de akker en het gebouw van God"[I Kor. 3,9]. Op 28 januari gaf hij catechese over het Laatste Avondmaal. Op 30 januari tenslotte gaf hij een ‘Bijbelse uitleg’ over het fragment uit het boek Genesis waar Jacob tot ’s morgens vecht met God, overwint en God verplicht hem te zegenen [Gen. 32,24-32].

Van nature bedeesd vreesde Roger Schutz heel zijn leven een grote massa of prominenten toe te spreken. Voor de drie examens kreeg hij slechts een minimale notering: 6/10. We kunnen ons ook goed voorstellen dat de jury hem niet bepaald genegen was. Wat in de pers was verschenen en de daarop volgende controverse [zelfs zonder dat zijn naam vernoemd werd] had de aandacht op hem gevestigd als de ‘stichter’ van de beruchte gemeenschap. Toch was hij nog geen dominee. Sommige dominees en docenten hebben zich daaraan misschien geërgerd.

Eindelijk, op 30 april 1943 ’s namiddags, verdedigde de jongeman zijn eindschrift licentiaat theologie dat de titel droeg: L’idéal monacal jusqu’à saint Benoît (VI° siècle) et sa conformité avec l’Evangile. In 230 pagina’s steunde het werk vooral op Franse en katholieke bronnen. Roger Schutz heeft klassieke benedictijner auteurs gelezen en geciteerd [Dom Guéranger, Dom Marmion, Dom Delatte, Dom Hébrard]. Onder de protestantse auteurs citeert hij het essay over monachisme van de liberale von Harnack en diverse werken van Alexandre Vinet, een van de stichters van de vrije Kerk van het kanton Vaud.

Het eindschrift bestaat uit drie gelijke delen: ‘Het kloosterideaal in het vroege monachisme (tot in de VIe eeuw)’, ‘Het kloosterideaal, de toepassing en het Evangelie, Is een reguliere evangelische gemeenschap mogelijk?’. Het historische eerste deel brengt niets nieuws. Echter toont de schrijver in het tweede deel een briljante dogmatische overtuiging, terwijl hij in het derde gedeelte pleit voor een ‘protestants monachisme’ zonder het zo te noemen. Hij herhaalt elementen uit de Notes explicatives van 1941 en uit geschriften van 1942.

Hij vraagt zich af ‘hoe en waarom mannen en vrouwen samengekomen zijn in gemeenschap’ doorheen de christelijke geschiedenis, om een ‘ideaal’ te bereiken. En of dit ideaal, in zijn principe en zijn toepassing, overeenstemt met de evangelische normen.’

De protestantse Hervormers hebben de ‘kloosterinstelling’ afgeschaft omdat ‘in de kloosters alle misbruiken die de hervormers bestreden hoogtij vierden: verdienste voor zijn daden, aanvullende werken’. Maar ‘na vier eeuwen Hervorming’ formuleert Roger Schutz opnieuw de vraag: "Is het niet mogelijk in het gemeenschapsleven een christelijke pedagogie te zoeken die tot Christus leidt en deze of gene in zijn ministerie ondersteunt? Is het vandaag niet mogelijk een evangelische hervorming toe te passen op het katholieke gemeenschapsleven en zo in onze Kerken een vorm van christelijk leven opnieuw in te voeren die overeenstemt met de wettige en diepe nood bij vele gelovigen?" De betuiging was des te sterker door de ondersteuning van een bestaand experiment van gemeenschapsleven, hoewel niet uitdrukkelijk aangebracht. De auteur streefde naar ‘herkenning van de waarde van sommige methodes wanneer deze het innerlijk leven van de christene, zo vaak zwak en onregelmatig, versterken. Deze methodes bestaan uit ‘een bestendige tijd wijden aan meditatie over de Schrift en aan gebed, de innerlijke stilte, het gezang en het beleven van sommige regels’.

Verder bleef Roger Schutz kritisch ingesteld tegenover praktijken en beweringen van het aloude monachisme. Ten eerste de eeuwige kloostergeloften: "De Kerk matigt zich ten onrechte Gods rechten aan, beweert dat een roeping en de verplichting eraan verbonden voor het leven zijn, daar waar de duur van een roeping slechts door Hem die roept wordt bepaald." Daarnaast haalde hij de ‘theologische tekortkomingen’ van sommige passages in de Regel van de heilige Benediktus waarin ‘het vertrouwen in de menselijke krachten overdreven is en aard van het heil slecht bepaald.' Hij onderscheidde het ‘ascetisme’, gekenmerkt door ‘het begrip verdienste door de daden’ en ‘een tweeledige tegenstelling tussen stof en geest’, van de echte ascese, die ‘een innerlijk en uiterlijke gedraging van de christene is die zich opdringt in het geloof’. ‘De reguliere evangelische gemeenschap stelde hij tegenover de reguliere kloostergemeenschap’. De eerste zou de beste principes van de aloude monnikengemeenschappen moeten bewaren maar ze ook uitzuiveren ‘van dogmatische dwalingen, van de verdienste door de daden, van de kloostergeloften en de afzondering’. Concreet is de ‘eerste doelstelling’ van een reguliere evangelische gemeenschap ‘gemeenschappelijke woningen’ te onderhouden waarin de gelovigen een retraite kunnen doen, ‘een innerlijke discipline nastreven, een nieuwe kracht opdoen en een verloren vurigheid in gebed herstellen.' Deze ‘gemeenschappelijke woningen’ zouden bezield worden door ‘reguliere gemeenschapsbekleders’ gelast met het aanhouden van een spirituele band met de vroegere retraitanten die een ‘derde-orde met de gemeenschap als middelpunt’ vormen. Eventueel geroepen om ‘een reizend ministerie met de gemeenschap als pleisterplaats’ te vervullen, zouden ze een dagelijkse zending waarnemen van ‘bidden, zich bezinnen op vaste uren’, onder andere door gezang (dat het ‘kenmerk is van de vreugde om het heil’), door ‘innerlijke stilte’ en getrouw aan ‘regels van geestelijke begeleiding’.

Tal van toekomstige kenmerken van Taizé (een bestendige gemeenschap van gebed, het belang gehecht aan zang, het’ reizend ministerie’ door fraterniteiten over de hele wereld gevestigd) zaten als kiemen in dat schrift. Integendeel was het belangrijke punt van de geweigerde eeuwige geloften afwezig. Daarover veranderde de stichter van Taizé later radicaal van mening.

Roger Schutz gaf een ereplaats aan de ‘reguliere gemeenschapsbekleder’: "Zij die zich aan de rand van de Kerk ophouden hebben beelden nodig. Ze willen weten onder welke concrete vorm de christenen streven naar evangelische volmaaktheid; ze hebben tekenen en zichtbare beloften nodig die voorproefjes zijn van het Rijk."

Vastberadenheid en durf gaven aan de laatste zin van zijn werk een uitdagende klank: "Het zal er op aan komen te weten ofwel dat de gevoelige reactie op al wat herinnert aan het katholicisme zal primeren ten allen prijs, ofwel dat de geuite kritiek zal steunen op trouw aan het Evangelie.

"Het zal er op aan komen te zien of de Kerk de voorkeur geeft om te verstarren in oude gewoonten en alle nieuwe inbreng uit onverschilligheid of vijandigheid zal verwerpen, of ze zal openstaan voor elke inspanning die wil groeien in haar midden en stralende haarden van vroomheid en christelijke vurigheid ontsteken."

De twee juryleden Meyhoffer en Daulte waren vroegere docenten van Roger Schutz gedurende vier jaar en kenden zijn initiatieven. Ze noteerden hem voordelig met 8/10 en de vermelding ‘goed’, want ze hadden begrepen dat de durf van de jonge theoloog niet tegen de hervormde Kerk was gericht en hij een innerlijke vernieuwing betrachtte die het evangelie trouw bleef.

De beroemde theoloog Karl Barth rechtvaardigde in die tijd zelf het bestaan van ‘bijzondere gemeenschappen in de Kerk’. In een conferentie, onder boekvorm uitgegeven, schetste hij ‘een zeker ministerie van geloof en liefde die een heel gemeenschapsleven opeist' en hij gaf toe dat ‘geen enkel dergelijk huis helemaal kan vermijden om op een katholiek klooster te trekken'. Hij vernoemde Taizé niet uitgesproken maar zinspeelde erop: '[...] in Engeland onlangs en ook in het Franse protestantisme [...]'. Deze zinspeling kon de jonge bannelingen van Genève alleen maar aanmoedigen.

De pastorale inwijding

Roger Schutz werd openbaar dominee iets meer dan een jaar later, een tijdspanne die voorvloeide uit de administratieve en kerkelijke stappen en ook door zijn persoonlijke situatie. Als zoon van dominee in de nationale Kerk had hij gestudeerd aan de faculteit theologie van de vrije Kerk. De gemeenschap die hij stichtte had tegenspraak en terughoudendheid teweeggebracht, ondanks dat ze nog in de kinderschoenen stond. Meer zelfs, gepromoveerd in Lausanne, woonde hij tijdelijk in Genève en wou hij zijn zending uitoefenen in Frankrijk zodra de omstandigheden dat toelieten.

Hij werd pastoraal ingewijd in de kerk van Neufchâtel, de kerk van zijn vaders geboorteplaats, en die zojuist werd herenigd onder de naam van evangelische hervormde Kerk van het kanton Neufchâtel (EREN), nadat ze in de XIXe eeuw de verdeling tussen nationale Kerk en vrije Kerk had meegemaakt. Ze werd geleid door een verkozen Synoderaad voorgezeten door dominee Marc Du Pasquier. Deze kende goed de gemeenschap van Grandchamp waardoor hij Roger Schutz had leren kennen. Hij aanvaardde om de jonge theoloog ‘aan te bevelen’ bij de Commissie voor inwijding die alleen bevoegd was om een kandidaat dominee ‘voor te dragen’.

Verschillende documenten, in Neufchâtel bewaard, laten toe de door Roger Schutz afgelopen weg naar de inwijding van juli 1944 te volgen. Dat ging niet zonder aarzelen. Op 22 september 1943 verzond hij zijn schriftelijke aanvraag. Op 8 oktober ‘steunt dominee Marc Du Pasquier deze kandidaat’. De Commissie verlangde meer inlichtingen en wendde zich tot de dominees Meyhoffer en Jean de Saussure. Beiden ‘bevelen warm’ de kandidaat aan. Begin 1944 herkende de faculteit theologie van Neufchâtel het licentiaat theologie door Lausanne uitgereikt. Roger Schutz werd dan ontboden voor een ‘uitgebreid gesprek’. Daar kreeg hij onder andere te horen ‘dat de eventuele inwijding, door onze Kerk toegekend, helemaal niet inhoudt dat hij een taak krijgt in ons kanton indien hij dat wenste.’ Hij wordt op 9 februari opnieuw ontboden, ditmaal door de voltallige Commissie voor inwijding. In deze indrukwekkende zitting moest Roger Schutz zijn preekkunst vertonen door een preek te houden en daarna vragen van de Commissie te beantwoorden. Voor de kandidaat ‘de gelegenheid om zijn religieuze vorming, zijn roeping en zijn theologische en kerkelijke principes voor te leggen’.

Uiteindelijk werd zijn kandidatuur aanvaard en voorgesteld aan de synode EREN die op 7 juni Roger Schutz samen met twee andere kandidaten toeliet tot ‘de inwijding voor het heilig ministerie’ met 139 stemmen voor en 12 tegen.

De plechtigheid ging door op 16 juli 1944 in de collegiale kerk van Neufchâtel met Marc Du Pasquier als voorganger. Het was een gebeurtenis. Een artikel in La Vie protestante herkent de activiteit van de nieuwe dominee als ‘duidelijk afgetekend tegenover het traditionele pastoraal’ en stelt hem voor als ‘origineel en krachtig hervormer van een oude gewoonte’. De journalist vergist zich door te schrijven dat de ‘jonge vereniging’ door de nieuwe dominee gesticht ‘tien jaar bestaat’, maar hij onderstreept wel de vurigheid van de plechtige dienst waaraan, naast de familie van de wijdeling, vele vrienden en leden van de Gemeenschap van Cluny deelnamen.

Ook grootvader Marsauche, na zijn overgang van het katholicisme, was in deze kerk tot dominee gewijd in 1882.

Dialoog met vakbondsmensen

Het gemeenschapsleven ging nog enkele maanden door in Genève. De vier [Roger, Max, Pierre en Daniel], wanneer ieders activiteiten het toelieten, gingen iedere morgen naar de kathedraal voor het gebed, aten samen en ontvingen ’s avonds studenten, jonge werklui of vakbondsmensen. De gesprekken aan tafel duurden lang.

De aanwezigheid van vakbondsmensen bij het begin van deze religieuze gemeenschap is eigen aan Taizé: veel belangstelling voor maatschappelijke problematiek en de wil om in contact te komen met het werkvolk. Al vlug herkenden sommige werklui die in het appartement in Geneve door de ‘clunisiens’ ontvangen werden: "Onze weerstand en ook onze onverschilligheid tegenover een ingeburgerde Kerk deden ons het contact met christenen vrezen. Onze eerste ontmoetingen met de Gemeenschap van Cluny waren vol van nieuwsgierigheid en twijfel. Maar tijdens de maaltijden en de gesprekken die we regelmatig meemaakten konden we uitmaken dat er christenen bestonden die alles wilden delen. Daardoor vielen onze twijfels weg. We kwamen ook dichter naar elkaar toe door samen te ontdekken dat grondige sociale en economische hervormingen zich opdrongen. Slechts veel later vroeger we om ingewijd te worden in de waarheden van het geloof en begrepen dat die ook voor golden." Roger en zijn metgezellen stelden voor hen een vereenvoudigde catechismus op.

In 1944 was het onderwerp voor de jaarlijkse bijeenkomst van de ‘Grote Gemeenschap’: ‘Gemeenschappelijk realisme en christelijk communisme’, een gedurfd thema.

Roger Schutz stond ook in contact met een beroemde vakbondsafgevaardigde: Lucien Tronchet, voorzitter van de FOBB (Fédération Ouvrière du Bois et du Bâtiment), een verbond dat bij de vrijzinnigen aanleunde. Lucien Tronchet had meerder malen gevangen gezeten voor zijn activisme in de vakbond en omdat hij in 1940 zijn inlijving in het Zwitserse leger geweigerd had. Hij schreef mede het voorwoord van het boek dat Roger Schutz einde 1944 uitgaf. In zijn tekst eist Lucien Tronchet daden en ‘feiten’: Zo lang christenen in hun Kerken niet dagelijks streven, in hun verhoudingen tussen werkgevers en loontrekkende, naar een eerlijke verdeling van de door gezamenlijk werk voortgebrachte rijkdom, is het overbodig een lans te breken voor de herkerstening van de werkende klasse. Zonder de Gemeenschap van Cluny te vernoemen die hij had leren kennen op het appartement van Puits-Saint-Pierre wettigde hij: "Het samenwerken of de actie van kleine gemeenschappen is de juiste weg om de moderne instanties te beïnvloeden en leiden." Maar hij waarschuwde ook: "Maar deze kleine gemeenschappen moeten durven nadenken om te beweren waarheden voor te houden aan hun tijdgenoten en te tonen dat ze genoeg geloven om ze toe te passen."

"Onder deze waarheden is er één van groot belang voor het heil van de wereld: het afschaffen van allerlei eigenaarsvoorrechten die toelaten dat sommigen de medemens uitbuiten." De stichter van Taizé was nooit zo radicaal, maar zijn sociale inzet zal nooit wijken.

Vertaling: Broeder Joseph

04-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé. Frère Roger Schutz. Biografie. Hoofdstuk 3. Ontstaan van een Gemeenschap [1]
Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 3. Ontstaan van een Gemeenschap [1]

In Europa brak in september 1939 een tijd aan van verwarring die ook de familie Schutz trof, door de Poolse invasie en de oorlogsverklaring van Frankrijk aan Duitsland. Twee maand later nam de dominee ontslag vanwege zijn leeftijd ... hij was tweeënzestig. Op 31 oktober verliet de familie Schutz Oron om een grote woning in Presinge te bezetten.

Dit dorpje nabij Genève van amper driehonderd zielen had alleen een katholieke kerk. Er was ook een mooi landgoed uit de XVIIIe eeuw, de ‘Abdij’ genoemd en waar Roger Schutz weldra zijn eerste vergaderingen en retraites hield.

De oudste zoon, Charly, moest dienst doen als grenswachter en kwam zo met vrouw en kinderen bij zijn ouders in Presinge inwonen. Renée, de tweede dochter en haar man Erich Rehlberg en hun kinderen vervoegden ook.

Roger nam actief deel aan de werking van dat groot huis vol inwoners waaronder acht kinderen. Doorlopend zaten ze met vijftien à twintig man aan tafel. Een van zijn neven, toen negen jaar oud, herinnert zich dat de stichter van Taizé graag de touwtjes in handen nam: "Hij was een geboren leider. Hij verdeelde de karweien. Hij gedroeg zich als een tiran met de jongste."

Een "gemeenschap te midden van de wereld"

De faculteit van Straatsburg viel stil zonder datum van heropenen. Dus trok Roger Schutz naar de vrije faculteit theologie in Lausanne voor zijn vierde jaar maar bleef in Presinge wonen. In oktober 1939, zoals beloofd, stelde hij zich kandidaat voor het voorzitterschap van het Verbond van Christelijke Studenten in Lausanne en werd hij verkozen. Hij bleef één jaar aan. De degelijk opgezette bond bestond uit groepen, samengesteld uit de verschillende hogescholen van de stad.

Roger Schutz stelde voor om de Catechismus van Heidelberg in dit academisch jaar te bestuderen. Opgesteld in 1562-1563 is dit boek de meest volledige en beroemdste uitdrukking van het hervormde geloof. Hij omvat 129 vragen en antwoorden opgebouwd rond de drie grote componenten van het christelijk leven: zonde, verlossing, dankbaarheid. Roger Schutz hield ook veel vergaderingen onder studenten en retraites voor de overtuigden. "Deze vergaderingen met Fransen en Franstalige Zwitsers, deze wandelingen door bos en veld, deze late avonden waren niet toevallig en lieten toe een gezamenlijke zorg te ontdekken die ons kwelde: de eenzaamheid en de afzondering die ons te wachten stonden na onze studies."

Zijn droom van een gemeenschap die hij deelde met andere jongeren kreeg stilaan vorm: "We moesten een einde maken aan een te individualistische traditie, om voluit de rijkdom van de samenwerking te benutten, zelfs met een gemeenschapsleven. [...] Trachten een gemeenschap op te richten die in de wereld staat en waarin elk lid gebonden is door zijn geloof in Christus en het aanvaarden van een regelgeving." Dat was de roep die voor sommigen onweerstaanbaar werd.

De gedachte ‘gemeenschap’ ging al rond bij meerdere denkers. Emmanuel Mounier [Roger Schutz ontmoette hem later in Taizé] was voorstander van ‘een personalistische en gemeenschappelijke revolutie’ (de titel van een werk verschenen in 1935). De Duitse socioloog Ferdinand Tonnies, in een boek dat later een klassieker werd, ontwaarde datzelfde jaar in de eigentijdse maatschappij een vitale nood aan gemeenschap. De economist François Perroux, voorstander van een markt beheerd door de ‘gemeenschap van werk’ en de ‘vakgenootschap’, gaf in 1941 zijn Schriften over gemeenschapsstudies.

Op het religieuze vlak hield het verschijnen van religieuze gemeenschappen op protestantse bodem in grote mate verband met de oorlog, maar in de jaren daarvoor kwam het experiment van Iona, gesticht door een Schotse dominee in 1938, als voorloper van deze van Roger Schutz in Taizé: een duurzame gemeenschap die externe gemeenschappelijke groepen ordent en bezielt. In het Duitse Finkelwalde had dominee Bonhoeffer tussen 1935 en 1937 een gelijkaardig experiment met studenten theologie en zijn in 1939 verschenen boek Over gemeenschapsleven werd steeds herdrukt en ondertussen ook vertaald.

De ‘gemeenschap’ waarvan de jonge Roger Schutz in die jaren 1939-1940 deel van uitmaakt en waarover hij begint te praten met de meest overtuigde studenten van zijn Verbond heeft nog geen vaste omlijsting, hooguit enkele duidelijke spirituele principes, een ontwerp van ‘franciscaans getinte’ regels. Roger Schutz gelooft in het slagen van een ‘gemeenschap te midden van de wereld’, een ‘intellectuele gemeenschap’, ook tegelijk spiritueel, waarvan de leden regelmatig bijeenkomen om samen te bidden, samen studeren en retraites beleven. De overtuiging van de jonge student is stevig: "Ik stond voor God, verplicht iets te ondernemen die mijn krachten oversteeg. Een zekere intuïtie die me overviel en aandrong om iets te doen dat mijn mogelijkheden overschreed en heel veel moed zou vergen." Ik zei: "Ik zal het doen, maar ik wist niet waarover het ging."

Dan deed hij een belangrijke ontmoeting. Roger Schutz had vernomen dat er in het gehucht Grandchamp nabij Neufchâtel enkele jaren voordien een klooster was gesticht en bestemd om mensen te ontvangen voor een retraite van enkele dagen. De drie vrouwen die er woonden waren nog niet gewijd, maar leidden wel een leven van regelmatig gebed en ze werden al ‘zusters’ genoemd. Een ervan, Marguerite de Beaumont, heeft verteld hoe ze op een lentedag in 1940 Roger Schutz zag aankomen: "Voor me stond een jongeman van twintig, jonger dan ik. Hij noemde Roger. Hij heeft de zending gekregen een gemeenschap van jonge mannen op te richten. Hij vernam zojuist dat we hier een gemeenschappelijk leven beginnen en hij vraagt of hij bij ons enkele dagen mag doorbrengen in gebed. Ik geef hem een cel en we houden er met veel zorg een diep stilzwijgen op na tijdens zijn verblijf."

Dit eerste verblijf in Grandchamp zou door vele andere opgevolgd worden. Een overvloedige briefwisseling kwam op gang. De gemeenschap van Grandchamp en die van Roger Schutz werden samen gevormd en breidden samen uit.

Miljoenen mensen bevonden zich in juni 1940 op de Franse wegen, vluchtend voor de optrekkende Duitse troepen. Deze uittocht herinnerde Roger Schutz aan 1914 waarover zijn grootmoeder zo vaak had verteld. Haar voorbeeld indachtig besliste hij de ontredderde mensen te helpen: "Ik wou vooral eerst mezelf testen: ben ik in staat me te mengen in de grootste beproeving van nu? Ik wou een huis vinden om degenen die wilden schuilen voor de oorlog te herbergen en waar eens een gemeenschap zou bestaan."

In augustus 1940 vertrok hij uit Presinge op zoek naar een groot huis in Frankrijk dat én een onthaalcentrum voor vluchtelingen én een tehuis voor zijn toekomstige gemeenschap kon zijn. Er moest genoeg land aan het eigendom liggen om te kunnen bebouwen en om de leden van de gemeenschap te bevoorraden.

Hij vertrok per fiets uit Presinge en begon zijn zoektocht in de vrije zone. Al de eerste dag vond hij nabij Frangy een mooie woning met een grote boerderij ernaast. Er was een kapel waarin de heilige Franciscus van Sales de mis had opgedragen. Maar hij vond het geheel te mooi en welgesteld. Ook te dicht bij Presinge, bij zijn ouders, ‘te dicht bij mijn kennissen om mijn eigen weg te vinden.’

Hij reed verder tot in Bourg-en-Bresse waar zijn oom Louis Marsauche tijdelijk was aangesteld als opgeroepen aalmoezenier. Zijn oom gaf hem enkele dagen onderdak en wees hem een grote woning aan in Saint-Martin-du-Mont nabij Bourg-en-Bresse, die te koop stond. Het huis stond tegen de heuvel, omringd met hoge bomen en bood een prachtig uitzicht op de omgeving. Toch verzaakte hij weer: de streek was te bloeiend en het landgoed te mooi. Heel zijn leven had hij de prikkel van beproeving en hinder verkozen boven gemakkelijke oplossingen.

Op 20 augustus belandde Roger in Cluny ten noordoosten van Mâcon. Toen hij de plaats ontdekte bleven er van de beroemde abdij slechts enkele sporen over en waren de mooie abdijgebouwen al lang geseculariseerd. Hij vernam bij de notaris dat een grote woning te koop stond op tien kilometer van hier, in het dorp Taizé. Hij ging er meteen naartoe.

Het dorp ligt op een heuvel boven de vallei van de Grosne, een rivier die van het Mâconnais gebergte naar de Saône loopt. Taizé was steeds een welvarend dorp van wijnboeren geweest. In de jaren 1880 had echter de phylloxera alle wijngaarden vernield en had de trek naar de stad het dorp tot drieënzeventig inwoners herleid.

Taizé was een ‘menselijke woestijn’ herkende Broeder Roger later. Geen telefoon, geen stromend water, geen winkel of herberg. De baan was niet verhard. Het enige sieraad van het dorp was een mooi romaans kerkje uit de XIIe eeuw dat vroeger afhing van de abdij van Cluny. Maar er was sinds de Revolutie geen pastoor meer. Taizé hing af van de parochie Ameugny, een dorp in de buurt, en van de aartspriester van Saint-Gengoux-le-National, hoofdplaats van het kanton.

Het huis dat te koop stond werd het ‘kasteel’ of ‘huis van Brie’ genoemd (naar de eigenaars die in Lyon woonden) en was het grootste in het dorp. Een mooi gebouw met twee verdiepingen en een hoge voorgevel; op het dak stond een torentje en waren er ronde raampjes. Van het domein dat vroeger uitgebreid was bleven er nog zeventien ha weiland, bossen en velden over. Ook enkele gebouwen: een paardenstal, een veestal, een hangar en een pers. Sinds enkele jaren te koop aangeboden, was er geen liefhebber ondanks de lage verkoopprijs.

Hij was de ingangspoort nog niet voorbij of een weduwe uit het dorp, Henriette Ponceblanc, sprak Roger aan. In het gesprek vertelde ze Roger dat er in het dorp nergens eetgelegenheid was en nodigde hem uit op de lunch bij haar dochter. Onder het maal sprak ze een zin uit die de stichter van Taizé voor altijd bijbleef et graag herhaalde: "Blijf hier, we zijn zo eenzaam en alleen." "Die woorden waren beslissend," benadrukte hij.

Terug in Presinge gaf hij vader rekenschap van zijn reis en vermeldde de opmerking van de weduwe. Zijn vader reageerde meteen: "God richt zich tot ons via de armen, zijn woordvoerders. Als deze oude boerin je zo aansprak is het in Taizé dat je moet zijn."

Maar welke middelen van bestaan had zijn zoon? Waarvan ging hij leven? De dominee vreesde dat hij op de giften van medemensen zou moeten rekenen en zo zijn onafhankelijkheid prijs te geven. Hij herhaalde hem dat nog op zijn sterfbed. Voor Roger werd vaders’ verwittiging een slagzin: "De Broeders nemen geen enkele gift ten eigen bate aan." Bedoeling van de toekomstige prior was door eigen werk in eigen behoeften voorzien. Door op het land te werken zou de gemeenschap de dagelijkse kost verdienen.

Eind augustus verzamelde hij in Lausanne een dertigtal vrienden en kondigde hen aan dat hij besloot een huis te kopen voor zijn toekomende gemeenschap. Een vergadering zou heel vlug doorgaan in Taizé.

Roger vertrok terug naar Frankrijk met zijn broer Charly die door vader gelast was na te gaan of dat huis wel deugde voor het opzet. Ze overstegen hun meningsverschil en brachten drie à vier dagen door in Taizé. Charly, die Roger ‘s ontwerp niet goed begreep gaf een gunstig advies en enkele tips.

Bij het ondertekenen van de verkoopakte trachtte de notaris de koper af te schrikken: "Je bent maar vijfentwintig en je gaat je hele leven wijden aan deze vestiging, in slechte staat, om ze te onderhouden." Roger Schutz trok naar de dichtst bijgelegen kerk, de mooie kerk van Notre-Dame en daar was het dat hij zei: "ik kies voorgoed voor Taizé."

Op 8 september, het feest van de geboorte van de heilige Maagd, beëindigde de eigenares in Lyon een noveen om de verkoop van haar huis af te smeken. Die samenloop scheen te behoren tot de ‘gouden legende’ die alle klooster onderhouden rond hunstichting. Nochtans is het een vaststaand feit.

Broeder Roger heeft dikwijls geschreven dat hij Taizé kon aanschaffen dankzij een ’kleine lening’ die hem werd toegestaan. Maar in een artikel in het blad Time van 1948 werd er eerst gewag gemaakt van een vrijgevige ‘godvruchtige Franse calviniste’ die hem ‘aanbood het domein te kopen’. Van zijn kant noteerde Max Thurian in een belangrijk artikel over de oorsprong van Taizé: "Toen we niet beschikten over de middelen om zo een huis te kopen, werd er voor ons in Bourgondië een kasteel gekocht." Er kwam nooit duidelijkheid erover.

Roger Schutz moest nog steeds zijn studies beëindigen. In oktober 1940 legde hij zijn laatste examens als vierdejaars af. De verkregen noteringen toonden aan dat hij ernstig bleef studeren: 9/10 voor geschiedenis dogmatiek, 6/10 voor theologie Nieuw Testament en 8/10 voor moderne theologie.

Zonder nog voorzitter te zijn van het Christelijk Verbond van Studenten in Lausanne bleef hij nauwe banden aanhouden met enkele leden. Nu hij een huis bezat voor zijn gemeenschap kon er een eerste vergadering doorgaan. Ondanks de beperkte vrijheid van verkeer ging een eerste ontmoeting door in Taizé op de vooravond van Kerstmis 1940 met als thema ‘verhouding tussen geloof en wetenschap’, waarna ieder zelf de studie ervan voortzette, alleen of in groepjes.

Het gemeenschappelijk gebed ging door in een kleine huiskapel door Roger ingericht en zo beschreven door een bezoeker: "Op de benedenverdieping een gewone kamer, ondertussen verdwenen, waar een groot kruis voor het raam in het tegenlicht de enige versiering uitmaakte." De eerste stap was gezet.

Nadat de studenten vertrokken waren begon Roger Schutz aan een eenzaam bestaan nu hij permanent in Taizé verbleef. Hij had een koe en twee geiten gekocht en een moestuin opgestart. "Ik zong urenlang tijdens het werk, zei hij, en vond dat daar de vreugde lag: veel zingen, driemaal per dag bidden. Vanaf de eerste dag leerde ik het handwerk aan en ondervond dat een koe meer melk gaf als ze driemaal in plaats van tweemaal per dag gemolken werd."

Marie Aubœuf

In de eerste dagen van zijn vestiging kwamen enkele bejaarde vrouwen van het dorp, ‘vol goedheid’, hem warm onthalen. Eén maakte een diepe indruk op hem, namelijk Marie Aubœuf die tien kinderen had opgevoed. Ze was voor mij een ‘moeder volgens het Evangelie’, vertrouwde hij toe. Ze bracht hem voedsel en sprak met hem. Ze vertelde hoe jaren geleden Maria aan haar verschenen was.

In die tijd leed ze aan een toenemende heupverlamming. Terwijl ze ’s nachts bad op haar kamer werd het opeens heel licht en ‘de Maagd Maria verscheen haar in visioen.' Toen ze opstond was ze genezen. Voor Roger Schutz was dit verhaal een mijlpaal dat het ‘ontstaan van Taizé’ bestempeld heeft.

De jonge alleenstaande bleef nauw gehecht aan Marie Aubœuf. Ze begreep van binnen uit de roeping die ik trachtte te beantwoorden, het gebed driemaal per dag. Maar niet iedereen was overtuigd. Velen begrepen de intentie van de jonge protestant niet, een Zwitser dan nog, die geen dominee was maar wel het nodige geld had gevonden om het grootste huis van het dorp te kopen. In 1942, door wantrouwen gedreven, verklikten sommigen hem bij de overheid.

Hij maakte enkele jaren een ander visioen mee. Broeder Roger vermeldt dit zo: "Rond 1947 vertelde me een huismoeder dat ze bij het bidden stappend het dorp uitliep en daar in een visioen een groot kruis zag staan. Ze hield eraan de juiste plek te vermelden. Ik was verlegen dit te horen en heb er nooit over gesproken." Toen de kerk van Verzoening opgericht was merkte hij op dat deze precies op de plaats van dat visioen stond.

Een geestelijke vader: Eerwaarde Couturier

De oecumenische beweging had zich uitgebreid tussen de twee oorlogen maar viel niet in de smaak bij de katholieke overheid, waaronder paus Pius XI in zijn encycliek Mortalium animos van 1928. Hij veroordeelde daarin elke deelname aan conferenties van de pan-christenen die alle christelijke Kerken wilden samenbrengen en denken dat de ‘eenheid van geloof’ nog komt. De enige Eenheid mogelijk, volgens de paus, is de terugkeer van de dissidenten naar de ene ware Kerk van Christus [de katholieke Kerk]. Het is hun ongeluk dat ze die verlieten.

In die context ontstond het ‘katholiek oecumenische’ met een tweeledige opvatting waarvan de vaandeldragers de eerwaarde Couturier en de dominicaan Yves Congar waren.

In 1881 geboren te Lyon en docent aan de Kartuizerinstelling, ontdekte hij slechts op latere leeftijd (hij was 52) de problematiek rond de eenheid van de christenen. Hij was in Frankrijk de gangmaker van de universele Bidweek voor de eenheid van de christenen die liep van 18 tot 25 januari. Indien een dogmatisch akkoord onmogelijk is op korte termijn, vond hij dat katholieken, orthodoxen, anglicanen en protestanten tegelijk konden bidden voor dezelfde intentie: ‘In liefde één zijn van hart’ kan en mag ‘de eenheid van geest in waarheid’ voorafgaan.

Het ‘spiritueel oecumenisme’ van Couturier werd beantwoord met een meer dogmatisch type katholiek oecumenisme. In 1937 publiceerde pater Congar zijn Verdeelde christenen. Grondslag van een katholiek ‘oecumenisme’ waarvan mocht beweerd dat het de eerste Rooms-katholieke poging was tot uitwerken van een theologie van het oecumenisme. Zijn invloed was groot, ondanks het feit dat het perspectief door pater Congar aangereikt lange tijd niet aanvaard werd door de katholieke Kerk. Van zijn kant deed Couturier er ‘alles aan om de Kerk te overtuigen, en vermenigvuldigde de dogmatische meningsgeschillen en het technisch onderzoek om erin te slagen’. Vanaf 1937 organiseerde hij met een de eerwaarde Remillieux, priester in Lyon, een jaarlijkse bijeenkomst van hervormde dominees en katholieke priesters. De katholieken stelden voor om die te laten doorgaan in de Cisterciënzerabdij van Notre-Dame-des-Dombes in de Ain ten noorden van Lyon; zo ontstond de benaming ‘Groep van Dombes’ voor deze oecumenische bijeenkomsten die nog steeds plaats vinden, maar op een andere locatie.

Taizé: bijna toeval

Tijdens zijn laatste jaar faculteit had Roger Schutz van Couturier gehoord via Armand Payot, dominee in Genève: "Hij beschreef me deze opvallende gevoelige en vredelievende priesterfiguur." Eens in Taizé gevestigd trok de jongeman op bezoek naar de bejaarde priester in Lyon. Meerdere malen heeft hij over die eerste ontmoeting met de baanbreker van het spirituele oecumenisme verteld. Ze verliep in de herfst van 1940 aan de Kartuizerschool op ‘een armzalige kamer, vol dagbladen, boekjes en strooibiljetten’ voor de Bidweek tot eenheid. Hij was onder de indruk van ‘het duizelingwekkend doorzicht, onverwacht bij een priester die nooit het protestantisme van nabij had gekend’: Hij begon het leven van onze parochies en onze pastoraal te omschrijven alsof hij er heel zijn leven had doorgebracht met de hoop en de moeilijkheden van de Hervorming.

De jonge protestant en de bejaarde priester hadden dezelfde kennissen. Zo was Couturier sinds 1938 in contact met Wilfred Monod en hij bewonderde diens ‘tiers-ordre’ van Wakers. Ook in 1940 had hij het bezoek gekregen van Marguerite de Beaumont, een van de stichters van de gemeenschap in Grandchamp.

Roger Schutz vertrouwde aan de priester uit Lyon toe dat hij hunkerde naar een gemeenschapsleven en hij nodigde hem uit in Taizé. De eerwaarde Couturier was voor hem een kostbare hulp. Hij bracht hem in contact met de katholieke en protestantse middens in Lyon die het meest ontvankelijk waren voor de oecumenische gedachte en verspreidde zijn communautair plan onder zijn talrijke correspondenten. Door zijn toedoen vernoemde in de lente van 1941 het religieus informatieweekblad SŒPI [Service Œcuménique de Presse et d’Information] van Genève de stichting van Roger Schutz zonder ze te noemen: "In Frankrijk wijden zich een aantal kloosters aan gebed en boete ten voordele van de eenheid, en in Cluny ging onlangs een centrum van start voor contemplatief leven, van monachale inspiratie en die jonge protestanten samenbrengt." Dit is de eerste melding over Taizé in de pers. De benaming ‘Cluny’ zal nog enkele jaren standhouden.

Verantwoordelijkheid opnemen voor een beter bewoonbare aarde

Als Broeder Roger het ontstaan van Taizé aanhaalde zei hij later: "In de roeping van de gemeenschap zitten twee aspiraties: op weg gaan in zijn innerlijk leven door gebed, en verantwoordelijk opnemen om de aarde beter bewoonbaar te maken. Het ene kan niet zonder het andere."

De bedrijvigheid breidde uit. Vanaf 1940 begon de opvang van ‘vluchtelingen, Joden en weerstanders’, nooit meer dan twee of drie tegelijk; vanaf 1944 de stichting van een weeshuis et bijstand aan Duitse krijgsgevangenen en later het werk in de fabriek voor enkele broeders; nog later acties ten bate van de derde wereld en het opzetten van kleine fraterniteiten in arme landen en misdeelde buurten.

De ontmoetingen van Roger Schutz met kanunnik Dutroncy, pastoor in het dorp Saint-Gengoux-le-National nabij Taizé laat doorschijnen dat ze samenwerkten. De kanunnik was inderdaad bekend in zijn dorp ‘als een vurige anti-Duitser’. Hij verborg vervolgde jongeren en deserteurs en vanaf 1942 ook weerstanders. Waarschijnlijk riep hij de hulp van Roger Schutz in. Later en zonder zijn naam te vermelden, zei Broeder Roger slechts: "hij hielp politieke vluchtelingen [...] ik was hem per fiets gaan bezoeken met Emmanuel Mounier op doortocht in Taizé. We waren beiden in de ban van die priester die attent alles opvolgde vanuit die afgelegen plek."

Over Emmanuel Mounier zegt de stichter van Taizé verder niets, elliptisch zoals gewoonlijk. Van andere bronnen is geweten dat Mounier twee weken bij zijn familie in Cluny doorbracht in september 1941. Het blad Esprit door hem gesticht werd verboden, in januari 1942 werd hij aangehouden en opgesloten in Lyon. Het is in die onzekere periode dat de ontmoeting tussen de personalistische filosoof en de jonge protestant plaats vond. De onderwerpen die beiden boeiden ontbraken niet.

Sommige aanvragen voor hulp bereikten hem via ‘vrienden uit Lyon’, in de eerste plaats van dominee Roland de Pury die nauwe banden had met de beginnende Gemeenschap. Geboren in Genève en woonachtig in Lyon was Roland de Pury aanhanger van het gedachtegoed van Karl Barth. Vanaf eind 1941 was hij een bezieler van de christelijke Vriendschap, een verbond ontstaan onder de bescherming van kardinaal Gerlier, aartsbisschop van Lyon, en dominee Boegner, voorzitter van het protestantse verbond van Frankrijk, om de Joden te helpen. Roger Schutz was in Taizé een schakel in dit netwerk.

Zonder duidelijke bewijzen mogen we ‘veronderstellen dat hij ook in verbinding stond met de CIMADE [Comité Inter-Mouvements Auprès des Evadés], een structuur opgestart in 1939 door Madeleine Barot op vraag van dominee Boegner om hulp te verlenen aan de ‘verstekelingen van Elzas-Lotharingen’. Na de wapenstilstand bood de CIMADE hulp aan de geïnterneerde Joden in de omliggende kampen, ook om te vluchten naar het buitenland.

Roger Schutz had aan zijn jongste ongehuwde zus Geneviève gevraagd om hem bij te staan. "We hadden weinig," herinnerde hij zich, "zonder stromend water gingen we naar de dorpsput voor drinkwater. We konden slechts voedingswaren krijgen met rantsoeneringkaarten en de vluchtelingen kregen die niet. De voeding was dus meer dan eenvoudig, vooral de soep die bestond uit gemalen en geroosterde maïs die we kochten bij de naburige molenaar. We hadden ook melk van de koe en onze geiten, groenten uit de tuin, soep van netels en slakken uit een oude kwekerij aan de voet van de heuvel."

Dominee Casalis, die tijdens de oorlog had deelgenomen aan de activiteiten van CIMADE, heeft verteld dat de hulp aan vluchtelingen voor velen, christenen of niet, een sterke spirituele ervaring is geweest: "Bij aanvang dachten we dat we mensen in nood bijstonden en we hebben ontdekt dat zij ons ter hulp kwamen. Hun aanwezigheid en hun onvermijdelijke verwachtingen overstegen ons en lieten comfort, lafheid, stilzwijgen en medeplichtigheid achterwege. Hun aanwezigheid en lijden deed ons herleven tot een open en geofferd bestaan, en we ontdekten de ware zin en het centrum van onszelf: de andere wiens ontmoeting ons redt van die dood erger dan alle andere: het hebzuchtig terugtrekken en de ongevoelige eenzaamheid."

Eerwaarde Couturier in Taizé

De eerwaarde Couturier had beloofd Roger Schutz te bezoeken en deze wachtte ongeduldig op zijn komst. Hij had haast om hem de mis te zien opdragen in de kerk van Taizé waar slechts twee à drie vieringen per jaar doorgingen. Een gelegenheid, dacht hij, om de dorpbevolking te benaderen. "Ik verheug me," schrijft hij hem, "die dag te beleven en de eensgezindheid meemaken onder de katholieke broeders in Taizé. Het is wel pijnlijk midden een ‘volk van gelovigen’ te leven en toch eenzaam te zijn."

Op 4 juli 1941 komt Couturier aan in Taizé, vergezeld van de pater marist en medewerker Maurice Villain die een ook grote vriend van de Gemeenschap werd. Pater Villain herinnerde zich "een jongeman van vijfentwintig met een kinderlijk gezicht en de ogen vol hemelse uitstraling."

Met toelating van Mgr Lebrun, bisschop van Autun, werd ’s anderendaags, een zaterdag, de langverwachte mis opgedragen. Als protestant woonde Roger Schutz ze bij achter in de kerk. Tot zijn grote ontgoocheling hadden slechts enkele vrouwen zijn uitnodiging beantwoord.

De discussies liepen twee dagen lang over oecumenisme en gemeenschapsleven. Couturier vermelde de anglicaanse religieuze gemeenschappen die hij en 1937 en 1938 bezocht had. Op zijn beurt stelde Roger Schutz veel vragen aan zijn gast en legde hem ‘een schets van dagelijks reglement’ voor, die de eerwaarde meenam naar Lyon om het rustig te bekijken in de komende dagen.

"Bij gelegenheid van een bezoek aan het domein konden we verrast enkele Joodse vluchtelingen de hand drukken," vertelde pater Villain, "die ontginningswerken uitvoerden en waaraan de dominee asiel verleende."

Na die ontmoeting moedigde Couturier de jongeman nog aan, beter zelfs, hij bemoedigde hem door te zeggen dat zijn werk Gods zegen wegdroeg: "Laat je nooit ontmoedigen, schreef hij hem, en blijf voorzichtig, want ik ben zeker dat de gezegende hand van God je beschermt opdat je grote dingen zou ondernemen ton Zijn glorie, zolang je een gewillig, nederig en gelaten antwoord geeft." Toen Roger Schutz drie jaar later zijn eerste boek uitgaf, stuurde hij Couturier een exemplaar dat hij signeerde: "Aan onze geliefde spirituele leider, de eerwaarde Couturier." Dit teken van respect was tegelijk een schuldbekentenis.

Vertaling: Broeder Joseph

03-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé. Frère Roger Schutz. biografie. Hoofdstuk 2. Een bekering
Taizé: Frère Roger Schutz, biografie. Hoofdstuk 2: Een bekering

Jaren ziek

Enkele weken voor het einde van het schooljaar 1931 moest Roger het college in Moudon verlaten omwille van een "zogenaamde" griep. De ziekte sleepte aan, een lange rust werd voorgeschreven en hij kon niet naar school met ingang van het nieuwe schooljaar. Hij studeerde thuis verder onder toezicht van zijn vader en daarna werd hij ingeschreven voor een cursus schriftelijk onderwijs om het ‘federaal maturiteitsexamen’ (het Zwitserse baccalaureaat) voor te bereiden.

In juli 1932 moet hij weer zijn studies onderbreken vanwege "een zware borstvliesontsteking die hem fel had verzwakt," schrijft zijn vader. Het is ernstig. Voordien was zijn overgrootvader aan moeders kant, Albert Delachaux de horlogemaker, jong gestorven [hij was net geen veertig jaar] aan longtuberculose. Ook zijn twee zonen stierven er aan, de eerste was tweeëntwintig en de andere één jaar oud.

Zijn ouders vreesden dat hospitalisatie en een mogelijke besmetting door patiënten hem zieker zou maken en dat zijn toestand zouden verergeren. Ze besloten om hem verder thuis te verzorgen en hij mocht zijn kamer niet verlaten. In de winter van 1932 kon hij zijn werk met zijn vader hervatten en hij bracht een tweede schooljaar thuis door.

Schijnbaar was hij weer gezond en zijn ouders schreven hem in op het gymnasium van Genève voor het volgende schooljaar. Hij zou logeren bij zijn zus Renée die gehuwd was in Genève. Maar op de eerste dag van het schooljaar in september 1933 overviel hem een nieuwe crisis. Zo bleef Roger in Oron. Later zei hij dat de hernieuwde aanvallen het ergste deden vrezen. In ieder geval hebben die zware fysische beproevingen de jongen vroegtijdig gerijpt. Deze periode van afzondering en verplichte rust lieten hem toe veel te lezen. Wat anders uitvoeren? In die tijd gaf hij de voorkeur aan litteraire werken van klassieke of eigentijdse auteurs, zoals André Gide.

Eens er beterschap optrad mocht hij van de dokter buiten komen. Bijna dagelijks ondernam hij lange wandelingen van twee tot drie uren. Zijn zin voor uitstappen in velden en bossen bleef hem bij tot op hoge leeftijd. Met grote passen liep hij de omgeving van Taizé af, alleen of in gezelschap, liefst in de vroege morgen.

Tijdens deze eenzame wandelingen in Oron kon hij mediteren. Terug thuis noteerde hij zijn gedachten in een schrift. Later hernam hij die gewoonte en in 1971 publiceerde hij meerdere jaren uitreksels van zijn dagboek.

Het was ook de tijd voor beslissingen: In mijn jeugd, toen er zoveel breuken ontstonden in Europa, vroeg ik me onophoudelijk af: waarom dit verzet, deze onherroepelijke veroordelingen onder mensen en zelfs onder christenen? En ook: Bestaat er op aarde een weg om de andere werkelijk te begrijpen?

"Er kwam een dag, die ik juist kan dateren, en een plaats die ik kan beschrijven, met het zachte licht van een zomeravond met een dalende schemer op het platteland, een dag waarop ik besliste. Bij mezelf zei ik: als die weg bestaat, begin dan bij jezelf en verbind je ertoe om alles te begrijpen bij ieder mens. Toen was ik overtuigd dat dit voornemen gold tot aan mijn dood. [...] Liever alles begrijpen dan begrepen worden.

Het was geen plotse metanoia of een brutale bekering, maar een spiritueel rijpen, een geleidelijk besef: "Soms kreeg ik een voorgevoel dat me als een bliksem doorkruiste: eens zou ik grote risico’s nemen voor Christus en het Evangelie, en een weg opgaan die me nog onbekend was.

Toen begreep ik dat het nodig was, om in vertrouwen te kunnen vorderen, zich te richten op enkele heel simpele evangelische waarheden en er steeds op terug te vallen.

Tijdens mijn lange wandelingen herhaalde ik steeds: ‘Houden van afzondering en de eenzaamheid weren.’ Enkele woorden drongen zich ook op: ‘Verlaat je op Hem’...’Vooral de inwendige stilte, de vrede in het hart’...‘De vreugde, de eenvoud, de barmhartigheid beleven’"

Deze ‘stap voor stap uitgewerkte krachtlijnen’, bijgeschaafd als slagzinnen of zedenspreuken was de bron die in verschillende fasen leidde tot de ‘Regel van Taizé’. Stilaan besefte ik de fundamentele noodzaak om een mannengemeenschap op te richten waarin ieder zijn leven kon geven met de moed om steeds vooruit te komen...

Tegelijk onderging Roger Schutz tijden van twijfel en ontmoediging. Vader beschrijft dit zo: "Zijn moreel kent ups en downs. Roger heeft steun nodig; hij kampt [en dat is begrijpelijk voor iemand die zo plots in zijn studies werd opgehouden] met de crisis die de hedendaagse jeugd treft. Eens de crisis voorbij begint hij met nieuwe moed." Volgens meerdere getuigenissen, onderging hij ook in Taizé dergelijke inzinkingen op het einde van de jaren 1960 en begin de jaren 1970.

Deze aanslepende ziekte en de onderbroken studies verplichtten de jongeman tot een inwendig heropbouwen: hij droomde van een litteraire loopbaan.

Het verdwenen boek

Op zijn twintigste schreef Roger Schutz een werk met als titel: Evolutie van de puriteinse jeugd. Eerder een bewerking van vroeger opgeschreven ideeën. Daar Roger het handschrift vernietigde is alleen geweten dat het ging om een essay waarin de prior van Taizé zijn familiekring beschreef, zijn strenge en puriteinse opvoeding, zijn religieuze kwellingen, voor bepaalde zekerheden weer opdoken. Later schreef hij: "Nog jong begreep ik duidelijk het alternatief: ofwel schrijver worden [en tegelijk boer] om mijn gedachten te uiten, ofwel het opzetten van een ‘parabelgemeenschap’ aanwakkeren. De keuze drong zich op."

Meestal drukt de prior van Taizé zich uit in bedekte termen: ‘De keuze drong zich op’ betekent: ‘Ik kon niet kiezen.’ Hij probeerde inderdaad zijn handschrift uit te geven en het zelf naar een uitgever te dragen. Een van zijn tantes woonde in Parijs en was getrouwd met de letterkundige Walter Schintz. Door zijn tussenkomst hoopte hij het literair milieu binnen te geraken. Onder het voorwendsel een bezoek te brengen, zonder vader in te lichten over het handschrift, trok Roger naar Parijs in de lente van 1936.

Walter Schintz begeleidde zijn neef doeltreffend en spoorde hem aan om naar André Gide te gaan die bekend stond voor zijn sympathie voor jonge schrijvers. In zijn Journal die de schrijver publiceerde wordt daar naar verwezen, alsook naar zijn briefwisseling met beginnelingen. Hij had in 1909 de Nouvelle Revue Française (NRF) opgericht die uitgroeide tot een prestigieus literair tijdschrift in Parijs dat ook verbonden was aan een collectie bij de uitgeverij Gallimard. Roger Schutz had nog een andere reden om te hopen op een aandachtig onthaal: Gide was geboren in een protestantse familie en had een boek geschreven over zijn jeugd getiteld Si le grain ne meurt.

De jongeman slaagde erin André Gide telefonisch te bereiken en een afspraak vast te leggen. Hij wachtte twee uur op de meester, tevergeefs. Als lid van de commissie lectuur bij de NRF merkte Jean Paulhan hem op, informeerde naar de reden van zijn komst en ontving hem. Minder bekend dan André Gide was Paulhan een invloedrijk iemand in het Franse literair milieu. "Overal werd beweerd," zei een vriend, "dat hij alleen besliste over een handschrift, want hij ging door voor de Grijze Eminentie die achter de schermen regeerde. Een jonge schrijver droomde alleen om van hem een aanmoediging en een steun te bekomen en zo toegang te krijgen tot het literair milieu. Maar tracht eens dit mysterieuze personage te benaderen! Zijn oordelen schenen spontaan, plots en onverwacht."

Jean Paulhan nam het handschrift aan en beloofde naar Gide te schrijven nadat hij het had doorgenomen. Terug thuis wachtte Roger op de verhoopte brief. Na een maand kreeg hij zijn werk terug met geen algemeen negatief advies, gezien Paulhan bereid was het uit te geven op voorwaarde dat het laatste hoofdstuk herschreven werd. Roger dacht twee dagen na: "Ik heb die dagen veel gestapt. Het was zomer en ik wandelde graag. Op de avond van de tweede dag dacht ik dat deze tekst niet voor herziening vatbaar was. Het antwoord van Paulhan is wel degelijk het teken dat ik de andere weg opmoet en eerder iets op gang brengen met mensen dan met schrijven. Zo kwam gaandeweg de beslissing tot stand om een gemeenschap, een parabel van eenheid, op te starten." Hij schreef naar Jean Paulhan: "Mijn handschrift is een geheel dat niet omgewerkt kan worden..." Een arrogant en hovaardig antwoord vanwege een te zelfzekere jonge schrijver ofwel een strakke weigering tot toegevingen? Lang zat hij met de vraag: "Waarom was ik niet in staat om die tekst te herschrijven? [...] Waarom was ik zo zeker dat mijn handschrift een onveranderlijk geheel vormde? Het was het uitgangspunt van strijd en ontdekking in mijn jeugd."

Na dit geweigerde werk, deed Roger geen andere poging tot uitgeven bij een andere uitgever in Parijs of in Zwitserland. Hij was al in Taizé toen hij zijn werk verbrandde, tegelijk met andere papieren uit die tijd. "Indien André Gide me zelf had ontvangen, hadden de zaken een andere koers gevaren. Zeker had ik dan een herziening aanvaard of was mijn werk onveranderd goed beoordeeld..."

Inderdaad zou daardoor zijn leven een andere richting ingeslagen zijn. Broeder Roger zei dat hij verkoos te "scheppen met mensen en niet met schrijven." Dat is niet helemaal waar. Hij heeft nooit verzaakt aan het schrijven of, beter gezegd, hij herontdekte het. Vanaf zijn boek Geweld van de vreedzame [1968] brengt de stichter van Taizé fragmenten met poëzie en literaire verleiding alsof hij een onderdrukt genoegen vrijgaf.

Student Theologie

Roger Schutz trok in de herfst van 1936 naar de vrije faculteit theologie in Lausanne. Dat is wat verrassend, want in die tijd twijfelde Roger nog rond zijn geloof. Zou hij toegeven aan vaders wensen? "Sociaal duplicaat" kwam meer voor in de familie Schutz: drie van de zeven dochters in de familie trouwden met een dominee. Maar het schijnt dat de dominee eerder hoopte dat zijn zoon door die studie zijn overtuiging en zijn geloof zou versterken. De jongen was niet opstandig: "Ik dacht niet aan theologie om een parochiezending te vervullen, voegde hij er later aan toe, op geen enkel ogenblik heb ik dat overwogen. Het ging me er om de huidige gedachtegang van de christenen te verdiepen." Deze studies drongen zich inderdaad op als de enig mogelijke weg. "Na een gezonde morele crisis," schrijft Charles Schutz in die tijd, "voelde hij [mijn zoon] zich geroepen tot theologische studies."

Er waren twee faculteiten theologie in het kanton Vaud. De oudste, in Lausanne, bestond bijna 400 jaar, hing af van de nationale Kerk en was ook de meest bezochte. De andere, de ‘vrije faculteit’ werd in Lausanne geopend in 1847 toen de vrije evangelische Kerk werd gesticht, na afscheuring van de nationale Kerk.

Als dominee van de nationale Kerk schreef Charles Schutz zijn zoon nochtans in op de vrije faculteit. Volgens ons waren daar twee redenen voor. Roger bezat geen getuigschrift baccalaureaat en de faculteit theologie van de vrije evangelische Kerk was toegankelijk via een toelatingsexamen. Daarbij had deze de beste reputatie en, zo beweerde men, was het onderricht van hoger niveau.

Vanaf juni 1935 nam dominee Schutz contact met professor Philippe Bridel, decaan van de vrije faculteit om de inschrijving van zijn zoon te verkrijgen. Ze kwamen overeen dat dit kon in het eerste leerjaar na het slagen in een toelatingsexamen. Het archief van de faculteit vermeldt dat de jonge Roger Schutz op de zitting van oktober werd geweigerd omdat hij voor Latijn het vereiste gemiddelde (6/10) niet behaalde. Hij moest wachten op de zittingen van 1936 om zijn kans opnieuw te wagen en nu haalde hij het gemiddelde voor alle vakken.

In oktober 1936 op zijn eenentwintigste begon Roger Schutz aan de gebruikelijke cursus: vier jaar studie bekroond met de zogenaamde ‘licentiaatthesis’. De studies waren kosteloos, maar de families waren uitgenodigd om een ‘gift’ te schenken, wat dominee Schutz niet verzuimde.

De weinige studenten kwamen meestal uit het kanton van Vaud, maar ook uit andere kantons en soms uit het buitenland. Er waren weinig meisjes. Het schooljaar 1936-1937 trok slechts eenentwintig studenten aan, waaronder acht beginners. Ieder jaar verkozen de studenten een ‘consul’ in hun rangen. Deze niet officiële functie was nochtans zeer belangrijk. Dit schooljaar werd de vierdejaars Louis Rumpf aangeduid. Hij beschreef zijn opdracht: "De benaming kwam nergens voor in de regels die de relaties met de leerkrachten beheerden. Dat belette degene die ze bekleedde van er ernstig mee om te gaan bij het organiseren van diensten, uitstappen of in te richten initiatieven. Gezien de zeer verscheiden afkomst van de studenten was het niet overbodig om ze samen te brengen, met respect voor hun eigen gewoontes." Voor Roger Schutz was dat zeker waar als kind van een familie die niet ‘librist’ was. Louis Rumpf weet ook nog dat zijn eerste relaties met Roger Schutz "vooral over literaire interesse" gingen. Rumpf stond dat jaar met anderen vooral voor het studententijdschrift ‘Onder de ceders’ in. De nieuwkomer verleende al vlug zijn medewerking en later stond hij er, als derdejaars, aan het hoofd van.

Onder zijn klasgenoten van het eerste jaar bevond zich een zekere Jean-Jacques Allmen, twee jaar jonger. Afkomstig uit Neufchâtel werd hij een van de grote hervormingsgezinde theologen van onze tijd. Hij liet belangrijk werk na over kerkleer en liturgie en was zeer actief in de oecumenische dialoog.

Toen Roger Schutz aan zijn studies begon werd de 400e verjaardag gevierd van de Hervorming in het land van Vaud. De betogingen en de vieringen die het jubileumcomité inrichtte verzamelden vertegenwoordigers van de nationale Kerk en de vrije evangelische Kerk. De secretaris van het comité was Jean Meyhoffer, voorzitter van de Synode van de vrije Kerk van Vaud en docent aan de vrije faculteit. Op 27 september 1936 vond een ‘Dag van de jeugd’ plaats. Op zondag 4 oktober werd een plechtige dienst gevierd in de kathedraal en werd in alle tempels van het kanton een herderlijke brief voorgelezen. Daarin loofde men "de waarheden die jaar na jaar de vurige harten begeleidden: heil door geloof, gezag voor de Bijbel, innerlijk getuigenis van de Heilige Geest. Ze zijn de enige ware garanties voor onze verbondenheid met de verlosser Jezus Christus, verbondenheid waarvan de toekomst afhangt van onze zielen, ons volk en het heil van de wereld."

De lessen aan de vrije faculteit verliepen alleen ’s morgens van 8 tot 12 uur en de vrije namiddag was bestemd voor persoonlijke studie. Naast lessen over ‘Frans opstel’ en Hebreeuwse spraakkunst waren de religieuze stoffen in de meerderheid: ‘Kennis Oud Testament’, ‘Inleiding tot het Nieuwe Testament’, ‘Vluchtig doorlezen van het Nieuwe Testament’, ‘Catecheseleer’, ‘Liturgie’, ‘Predikoefeningen’, ‘Theologische encyclopedie’ (studie van de vooraanstaande theologen). Vervolgens cursussen over ‘Oude Kerkgeschiedenis’, Filosofische lectuur’ en ‘Geschiedenis van de filosofie’.

De toetsen bestonden uit ‘deelexamens’ voor zes of zeven materies, in de lente en in juli, alsook door persoonlijke geschriften [vier of vijf per jaar], die werden voorbereid onder leiding van een docent. Tijdens zijn eerste jaar kreeg Roger Schutz behoorlijke noteringen, behalve een toevallige 4/10 voor ‘Inleiding tot het Nieuwe Testament’.

In feite weerspiegelt het onderricht van deze faculteit de diverse theologische strekkingen in het protestantisme van die tijd. "Meestal waren de docenten liberaal en modernistisch," zei Broeder Roger, "en ik snakte naar iets steviger dan een gewoon beroep doen op de persoonlijke ervaring. Van de andere kant waren er de aanhangers van Barth die me te stipt overkwamen, bijna ‘doctrinair’. De beide uitersten, maar het waren misschien niet zijn beste volgelingen..."

De liberale strekking geponeerd door theologen zoals Schleiermacher en Harnack hechtte maar een relatieve waarde aan dogmatische formuleringen en plaatste de mens, zijn reden en zijn ervaring centraal in de christelijke leer. De liberale theologen interpreteerden de Bijbel zeer vrij en waren attent op de eigentijds wetenschappelijke en intellectuele evolutie.

De strekking Barth was meer recent. Karl Barth (1886-1968), geboren in Bazel, gaf zijn meesterwerk Dogmatiek uit als reactie op de liberale theologie. Daarin gaf hij de voorkeur aan de transcendentie Gods en het intellectueel begrijpen van het geloof vanuit de Openbaring. De kritische kijk van Roger Schutz op het gekregen onderricht bewijst zijn spirituele eis. Na een jaar faculteit achtte hij het overbodig om verder te studeren: "Het eerste ontwaken van het geloof en mijn nadenken over dat geloof gaven geen sluitende conclusie. De ingestudeerde tekst van Martin Bucer kon geen ware kentering teweeg brengen. Men kon zelfs geen waar gebed formuleren."

Maar in de zomer van 1937 kwam de nagestreefde bevrijding of de bevestiging. Lily, een van zijn zussen die zwanger was, werd levensgevaarlijk ziek. Haar man was lid van een marginale religieuze vereniging en weigerde een doktersbezoek. Roger had een bijzondere band met die zus en was tot alles bereid voor haar. Later vertrouwde hij toe: "Ik had diepe nood naar gebed. Ik denk dat ik toen voor het eerst echt gebeden heb. Al jaren kon ik alleen maar een vers uit psalm 26 herhalen: ‘Ik zoek je gezicht, Heer. Verberg je niet!’ Ik herhaalde dat gebed terwijl ik in de kamer naast die van Lily zat. Nu voelde ik duidelijk dat mijn gebed ‘doeltreffend’ was. Mijn zus genas tegen alle verwachtingen in." Dit voorval maakte een eind aan een lange periode van twijfel. Daardoor nam het gebed nu een belangrijke plaats in bij Roger Schutz. Ook zette hij zijn studies theologie verder.

In het tweede jaar (1937-1938) stonden nieuwe leerstoffen op het programma, waaronder ‘Geschiedenis van Israël’, ‘Kerkgeschiedenis van de XIVe tot de XVe eeuw’, ‘Dogmatiek’. Ondanks 0/10 voor het deelexamen Kerkleer in juli 1938 en 4/10 voor het deelexamen Dogmatiek was Roger geen matige student. In de andere vakken was hij stukken beter en hij leverde op tijd zijn persoonlijke taken in. Zijn voorkeur ging naar de studies over de Heilige Schrift.

Het derde jaar (1938-1939) was vruchtbaar in verschillende opzichten. Bij de aanvang werd hij gelast met de redactie van Onder de ceders, het ‘Studentenblad van de faculteit theologie in de Kerk van Vaud’. De bescheiden publicatie, in principe een maandblad, verscheen vijf à zes maal per jaar: Tien tot twintig bladzijden, groot formaat, gestencild en geniet onder een gedrukte kaft. Daarin verschenen de eerste pagina’s, uitgegeven door Roger.

Zijn eerste hoofdartikel snijdt verschillende zorgen aan. "Eerst en vooral, schrijft hij, ‘mômard’ blijven, wat voor de streek betekent dat je studentgezind moet blijven met de gepaste oneerbiedigheid. Maar ook, verwijzend naar de oproep verschenen in het eerste maandblad van 1933, een ‘verenigde strijd voeren voor het Goede, voor onze Meester Jezus Christus.’ Het christendom wordt bij en rondom ons bestreden zowel in de rode en zwarte dictaturen als in de democratieën." Hier gaat het niet om de politieke zin van het woord democratie, maar over het ‘laïcisme’ waarin ‘de christenen zelf de gelovige het dodelijk vergif ingeven.’ De jonge Roger reikt zelf het geneesmiddel aan: "Het rijk van Jezus Christus stichten." Deze aloude uitdrukking is deze van het Latijnse Un regnat dat aan de basis ligt van de Regel van Taizé.

In het volgende nummer gaat het de jonge redacteur om ‘de oorzaken van de tekortkoming van de Kerk’. Voor hem heeft dit woord twee betekenissen. Natuurlijk zijn er de gevolgen van de ‘huidige economische ondergang’, maar vooral heeft de Kerk nood aan ‘mensen met geloof’. Hij schetst de ideale figuur van de dominee: mannen die de ‘materiële verzakingen’ aanvaarden (‘ook deze van het huwelijk, om geen familie ten laste te hebben’), ‘mannen vervuld met kracht en gezag, overtuigd van wat ze te verkondigen hebben. Deze opvatting van de dominee als leider, wat de prior van Taizé later ook zou toepassen, deed een meningsgeschil rijzen waarop het blad later verder zou ingaan.

Als jonge student theologie droomde hij nog steeds van een gemeenschap. In de winter van 1938 las hij de regels en constituties van bekende religieuze stichters: Benedictus, Franciscus, Ignatius van Loyola, en andere. Toen ontdekte hij de werkelijkheid van het monastieke leven. Op een zomeravond nam een van zijn schoonbroers hem mee naar het Kartuizerklooster van Valsainte. Het leven van die mannen, gewijd aan stilte, eenzaamheid en aanschouwing, maakte een diepe indruk op hem. Naar de getuigenis van de schoonbroer die hem vergezelde, kwam Roger Schutz beroerd buiten en bleef hij voor een lange tijd in stilte op een boomstronk zitten.

Hij kwam enkele malen terug naar Valsainte, niet als bezoeker, maar om er retraite te doen, alleen of met medestudenten van de faculteit.

Aan de faculteit in Straatsburg

Roger Schutz had in mei 1938 gevraagd om zijn derde jaar theologie te mogen volgen aan de protestantse faculteit in Parijs. De faculteit van Lausanne ging daar mee akkoord onder voorwaarden. We weten niet waarom, maar het opzet ging niet door. De eerste semester van zijn derde jaar theologie deed hij dus in Lausanne om daarna, op zijn aanvraag, toegelaten te worden voor de tweede semester aan de faculteit van de protestantse theologie in Straatsburg.

Tussen de twee wereldoorlogen was deze faculteit nog zeer liberaal getint [in de lijn van Albrecht Ritschl], maar ze had zich ook opengesteld voor de nieuwe strekkingen van de exegese en de filosofie. Oscar Cullmann die in Straatsburg doceerde tot in 1938 vooraleer naar Bazel te gaan, had de Formgeschichte [‘theorie van de vormen’] voor de Schriftleer ingevoerd. Met haar internationale faam telde deze faculteit meer buitenlandse dan Franse studenten. Roger Schutz wou waarschijnlijk ook kennis maken met de protestanten in Frankrijk, zijn moeders’ geboorteland.

Sinds de conferentie van München en de bezetting van Sudetenland door Hitler in september 1938 werd de oorlogsbedreiging ernstiger. De faculteit had het archief al ingepakt om het bij het eerste alarm in veiligheid te brengen. De bezetting van Bohemen en Moravië en maart 1939 was een stap dichter tot de oorlog. De maand daarop ... Toen Roger Schutz aankwam op de faculteit ... "kreeg elke docent een gesloten omslag die maar diende geopend in geval van oorlog in Duitsland." De lessen gingen nochtans door, al steeg de onrust dag na dag.

In Straatsburg was het niet ongewoon dat studenten onder het schooljaar aankwamen. Nadat Roger Schutz op 21 april 1939 begon, schreven beurtelings ook een Sloveen en andere Zwitser in. Ze logeerden allen op de Stift (het ‘protestantse seminarie’) aan de Sint Thomaskaai gelegen. Het pension was gratis voor buitenlandse studenten. De Stift was veel meer dan gewoon een nachtverblijf. Directeur Théodore Preiss waakte over de spirituele vorming en het religieuze leven van de studenten. Iedere morgen voor het gezamenlijk ontbijt was hij voorganger in de dienst en iedere dag gaf hij een Bibelkurs of lezing met commentaar uit het Nieuwe Testament. Dit trimester op de Stift was voor Roger Schutz een eerste ervaring met het gemeenschapsleven. De gesprekken met zijn kameraden, meestal in de cafetaria (de Stiftcafé), confronteerden hem met andere opvattingen over het geloof en het christelijke leven en deden hem nieuwe aspecten van het protestantisme ontdekken.

Ook in die tijd ontdekte hij in het lezen van de souvenirs van dominee Monod de ‘Wakers’ beweging, in 1923 gesticht. Afstammend uit een illustere protestantse familie was Wilfred Monod tegelijk een briljante preker en een pionier van de oecumenische gedachte en het ‘sociaal christendom’. De Wakers, een protestantse ‘derde-orde’ [Monod hield aan het koppelteken] zijn geen gemeenschap, maar een geestelijke fraterniteit die christenen van alle leeftijd en herkomst, mannen en vrouwen, dominees en leken samenbrengt. Ze voegen zich samen en worden ‘observant’ na een noviciaat van twaalf maanden. Wilfred Monod vat zo de principes samen: "De Wakers nemen zich voor hun gedrag op de Zaligheden af te stemmen: vreugde, eenvoud, barmhartigheid. Ze zijn ook de vaandeldragers van het intern christen zijn [‘vreugde’], het praktisch christen zijn [‘eenvoud’] en het universalistisch christen zijn [‘barmhartigheid’]."

Hun regel legt vier verplichtingen op:
  • De Zaligheden opzeggen of lezen rond de middag
  • De vrijdag heiligen door eer, hoe nederig ook [mentaal, of schriftelijk, of uitgesproken] aan de Gekruisigde te brengen
  • Samen op zondag de dienst bijwonen
  • Zijn verbintenis als doopleerling hernieuwen bij begin van het jaar.
Driemaal daags zijn de Wakers één van geest tijdens een gebedstonde: de ‘Getijden van het Licht’ [’s morgens], de ‘Getijden van het Vuur’ [’s middags]. de ‘Getijden van het Parfum’ [’s avonds]. Deze gebeden lopen volgens een Getijdenboek dat oecumenisch is opgevat daar er gebeden in voorkomen van Thomas van Aquino en Luther, uitreksels van het katholieke Brevier en het Psalmboek der hugenoten, gedichten van de katholieke Corneille en de Engelse protestantse dichter Tennyson.

Er waren meer dan vierhonderd Wakers, Fransen of vreemdelingen. Of hij er wel of niet deel van uitmaakte, Roger Schutz las zeker heel attent het boek van Wilfred Monod. Enkele maanden later wijdde hij een van zijn werken als vierdejaars student aan de ‘Theorie van de goddelijke gebrekkigheid naar M. Wilfred Monod’. Andere werken van Monod konden zijn aandacht trekken: "Het huidige protestantisme verwaarloost nog te veel de zorg om het innerlijk leven te organiseren, te omringen, te beteugelen, broodnodig voor degenen die niet van nature apostel of ziener zijn ..." Bepaalde visies van de stichter van de Wakers stemden overeen met de zijne, onder andere de noodzaak om voor het protestantisme de ‘ingetogenheid’ te ontwikkelen. Dominee Monod schreef dat er in de steden gemeenschapslogies voor ongehuwde mannen moesten komen wanneer ze buitenhuis met verschillende activiteiten bezig waren en die spontaan, om hun christelijk ideaal veilig te stellen tegen bekoringen, een eenvoudige Regel zouden aanvaarden: allen samen bidden ’s morgens en ’s avonds, gezamenlijk de Zaligheden opzeggen na het middagmaal. Gelijkaardige groepen zouden er komen voor de meisjes.

Het is duidelijk dat Roger Schutz, bij de start van Taizé, onder andere bronnen, putte uit de spiritualiteit en de statuten van de Wakers. De triptiek ‘vreugde ... eenvoud ... barmhartigheid’ en het ritme van de drie dagelijkse getijden komen er in voor.

De jonge Roger Schutz werd ook beïnvloed door sommige docenten uit Straatsburg. Onder hen Roger Strohl, docent geschiedenis van het christendom en decaan van de faculteit, specialist over Luther. In 1922 schreef hij zijn licentiaatthesis over ‘De religieuze evolutie van Luther tot 1515’, en zijn doctoraatsthesis over ‘Ontplooiing van Luthers’ religieuze gedachte van 1515 tot 1520'

Verondersteld wordt dat Roger Schutz beide werken van zijn docent las, alsook de biografie, voor breed publiek uitgegeven in 1933: Luther, zijn leven, zijn gedachte. Later refereerde hij naar een tekst van de hervormer over kloostergeloften om het begin van een protestantse gemeenschap te rechtvaardigen. Ook gaf hij de commentaar van Luther op het Magnificat uit en schreef er voorwoord van.

Een andere professor maakte indruk op hem, Jean-Daniel Benoît die ‘praktische theologie’ doceerde, of alles wat met pastoraal en parochiaal leven te maken had, alsook met geestelijke begeleiding. In tegenstelling tot vele protestanten, verdedigde Benoît de wettigheid van het geestelijk begeleiden, steunend op de Bijbelse grondslag ervan. Hij onderzocht de theologische en psychologische bezwaren en herinnerde eraan dat ze al voorkwam bij de grote Hervormers. Hij openbaarde ook de ‘belangrijke verschillen’ tussen de katholieke en de protestantse praktijk van de geestelijke begeleiding. Roger Schutz las die thesis toen ze het jaar daarop verscheen en hij refereerde er uitdrukkelijk naar in zijn eigen thesis.

De faculteit verplichtte de studenten oefeningen van dictie, prediken en catechese te volgen, soms wat plechtige voorstellingen die moesten dienen als voorbereiding op hun latere functie als dominee: Vrijdagnamiddag was er eerst catecheseles aan een klas tweedejaar gymnasium, vervolgens verzamelden de studenten onder leiding van hun docenten in de kapel van de Sint Thomas kerk. Nadat ze de schriftelijke voorbereiding van hun preek hadden overhandigd aan de docenten, preekte een student. Een andere verzorgde de liturgie. Daarna gingen ze samen naar het protestantse Seminarie in de zaal Bucer waar de preek werd ontleed.

In een artikel dat uitkwam aan het einde van dit derde jaar kwam de opvatting over de dominee van Roger Schutz aan het licht: hij was toen drieëntwintig. Een verheven, veeleisende en fiere opvatting: "Het pastoraal ministerie, schreef hij, is dat van de herder die zijn schapen bevrijdt van de invaller."

Niets is gemakkelijk in het leven van een dominee, niets is comfortabel. Tegenover ontreddering en verpletterende ellende moet hij overeind blijven, voorspreker zijn [dit is zijn rol als profeet], en een trooster zijn die overeind helpt, zijn herdersrol.

"Indien lijden en menselijke angst hem niet meer ontroeren of alleen maar sporadisch, indien hij zich zelfs laat overrompelen door verlangen naar welzijn en comfort, moet hij zich ongerust maken vanwege deze serieuze voortekenen. Zonder rust of uitstel moet hij zoeken naar de oorzaak van de kwaal die misschien van spirituele aard is." Hij kan zich ook tegelijk bijtend en ernstig opstellen:

"Een goed leventje in een pastorij kan aantrekkelijk zijn. Wie zal hem nagaan of hem controleren wanneer hij zijn zomeravonden doorbrengt met vrienden of zijn dagblad leest achter gesloten luiken? Waar is de getuige, dus ook de martelaar, in dergelijk pastoraal? En indien de dominee die de roeping kreeg, geen martelaar is, wie zal het dan zijn?"

De Wereldconferentie voor de jeugd [Amsterdam]

Het academisch jaar eindigde angstvol. In mei 1939 tekenden Mussolini en Hitler het Stalen pakt dat duidelijk de oorlog voorbereidde. Voor de Elzas, in de frontlijn bij een conflict met Duitsland, kwam de bedreiging steeds naderbij. De faculteit theologie begon vroegtijdig aan de examens.

De laatste cursussen eindigden in een gespannen sfeer. Docent Strohl getuigde: "Bij het afscheid voelden we diepe onzekerheid bij iedereen: waar en wanneer zagen we elkaar terug?"

Toen hij Straatsburg verliet, ging Roger Schutz naar zijn ouders in Zwitserland en trok dan naar Amsterdam om één van de laatste grote gebeurtenissen voor christenen voor de oorlog bij te wonen: de Wereldconferentie voor de jeugd. Deze werd met andere instanties ingericht door de WSCF (World Student Christian Federation), in Genève gevestigd. Zoals eerder al gebeurde hadden de leiders van de WSCF Théodore Preiss (directeur van de Stift in Straatsburg) aangesproken om enkele studenten van het protestantse Seminarie te sturen. In dit kader ging Roger Schutz naar Amsterdam waar hij het Verbond van de groeperingen voor jeugdmissionarissen vertegenwoordigde. Hij had al voor dat Verbond gewerkt.

De Conferentie begon op 24 juli 1939. Tot op het laatst bestond er twijfel dat ze zou doorgaan. 1500 afgevaardigden kwamen van overal ter wereld. Er waren hervormden, lutheranen, anglicanen en orthodoxen. De katholieke Kerk had de katholieke jeugdbewegingen iemand laten afvaardigen.

Er was ook geen Duitse afvaardiging [alle katholieke jeugdbewegingen waren opgeschort door de nazis], maar een twintigtal Duitse studenten waren op eigen initiatief aanwezig, wat niet zonder gevaar was. De Nederlandse overheid steunde openbaar de bijeenkomst. De Hollandse minister voor Cultuur gaf een receptie in het Rijksmuseum. De jonge prins Bernhard kwam meerdere malen mee vergaderen en koningin Wilhelmina stuurde een boodschap.

De toenmalige voorzitter van de WSCF, Visser ’t Hooft, beschreef de sfeer van de Conferentie: "Ieder kon duidelijk vaststellen dat de oude internationale orde in duigen viel. Niemand dacht dat het een reden was om op te houden de christelijke gemeenschap uit te bouwen, integendeel: op dat ogenblik hadden we nood om een echte zin te geven aan de zending van het Godsvolk. De druk van de aanstormende catastrofe gaf de Conferentie een nog diepere zin in plaats van ze overbodig te maken."

Zoals eerder bij wereldconferenties zorgden de dienstvieringen weer voor problemen. Te grote verschillen tussen de liturgie van de diverse kerken lieten geen eenvormige viering toe en de doctrines over Eucharistie waren te tegenstrijdig om ze eensgezind te vieren. Er werden verschillende vieringen gehouden (hervormd, lutheraan, anglicaan en orthodox). De meeste vertegenwoordigers woonden al de vieringen bij, ondanks het feit dat ze enkel in hun dienst mochten communiceren. De slotboodschap was zeer optimistisch, ondanks het steeds somberder wordend internationaal klimaat: "Volkeren en staten scheiden, Kerken komen samen [...] In een tijd van oorlog, geschil en vervolging willen we elkaar aanmoedigen en onze christelijke eenheid ongerept vrijwaren."

Roger Schutz hield er nauwe banden op na met verschillende personaliteiten die hij ontmoet had in Amsterdam: Visser ’t Hooft en diens secretaresse Suzanne de Dietrich, de anglicaan Olivier Tomkins, een van leiders van de Student Christian Movement (SCM).

Bij zijn terugkeer uit Nederland stond in het station van Lausanne de voorzitter van het plaatselijk Verbond van de christelijke studenten hem op te wachten en stelde hem voor om zijn opvolger te worden bij begin van het nieuwe academisch jaar. Voor Roger een verrassend voorstel want in de drie jaren studie in Lausanne had hij nooit contact gezocht met een vereniging die hij aanzag als een sociaal clubje zonder veel belang. De studenten theologie waren er ook niet talrijk in vertegenwoordigd.

Niettemin aanvaardde hij om zich kandidaat te stellen. Misschien was dit een gelegenheid om zijn ideaal rond de gemeenschap met een bredere studentenkring te delen.

Vertaling: Broeder Joseph

02-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé. Frère Roger Schutz. biografie. Hoofdstuk 1. Kleinzoon van een priester, zoon van een dominee
Taizé. Frère Roger Schutz. biografie. Hoofdstuk 1. Kleinzoon van een priester, zoon van een dominee

Roger Schutz wordt geboren in 1915 te Provence, een dorpje in de Zwitserse Jura. Zijn vader is dominee maar hij heeft ook katholieke voorouders.

Zijn grootmoeder langs moeders kant, Marie-Louise Marsauche "van oude protestantse afkomst [...] ging naar de katholieke kerk" na WO I, uit "zin voor verzoening." Deze "verzoening in haar binnenste" drukte voor altijd een diepe stempel op Roger Schutz, en meermalen zei hij dat zijn grootmoeder aan moeders kant zijn eigen oecumenisch gedrag op gang bracht.

Er is echter meer. De man van Marie-Louise, Louis Marsauche, in een katholieke familie geboren, was seminarist en oudkatholiek priester geweest alvorens hervormde dominee te worden.

Roger Schutz sprak nooit over de tumultueuze carrière van grootvader Marsauche. Ook in Taizé wordt dat verzwegen als een taboe. Nochtans stelt het de stichter van Taizé in een nieuw daglicht.

Louis Marsauche

Sinds de twaalfde eeuw zijn er Marsauches te vinden, allen katholieken, in meerdere Bourgondische dorpen: Merry-la-Vallée, Poily-sur-Thon, Guerchy [waar een Marsauche pastoor was onder Lodewijk XV], en elders. Later, toen hij zich vestigde in Taizé, vond hij de verre roots van zijn moeder terug.

In de negentiende eeuw vestigt zich ene Jean-Baptiste Marsauche in Alès. Deze overgrootvader van Broeder Roger was wagenmaker. Hoe kwam hij in de Gard terecht? Niemand weet het. Ook de omstandigheden rond zijn huwelijk met Marie-Cécile Palliès zijn onbekend. Op 10 december 1846 wordt een zoon geboren die de voornaam Louis Hippolyte krijgt. Jean-Baptiste geeft hem aan op het gemeentehuis op 11 december 1846 in het bijzijn van twee getuigen en hij wordt ingeschreven in het geboorteregister. Dit stuk duidt aan dat Jean-Baptiste amper kon schrijven. Bij het ondertekenen maakt hij een fout in zijn eigen naam. Hij schrijft: "Marsanche" in plaats van "Marsauche," zodat zijn zoon later verplicht is een verbetering in de marge aan te brengen.

Enkele jaren later trekt de familie terug naar de Bourgondische streek. Louis Hippolyte [toekomstige grootvader van Broeder Roger] trad in het seminarie van Sens in 1866. Op 14 november 1869 werd hij subdiaken gewijd en dit hield een levenslang celibaat in. Maar een jaar later verliet hij het seminarie omdat hij het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid weigerde, dat door het eerste Vaticaans concilie werd verkondigd met de dogmatische verordening Pastor Aeternus [18 juli 1970].

Deze doctrine veroorzaakte harde redetwisten onder bisschoppen en theologen in het concilie. Bij de laatste stemming verkozen een zestigtal bisschoppen Rome te verlaten boven dit nieuwe dogma te aanvaarden. In meerdere landen scheidden religieuze prominenten van de katholieke Kerk om dezelfde reden. De leidende figuur van de oppositie was de Duitse theoloog en historicus Döllinger.

In Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en andere landen werden parochies gesticht met opponenten. Men deed beroep op de jansenistische bisschoppen, gescheiden met Rome sinds de XIIIe eeuw, om nieuwe priesters te wijden. Deze opstand tegenover het dogma draaide uit op het schisma van de "oudkatholieken."

In Frankrijk bleef de oudkatholieke beweging zeer beperkt. Een vooraanstaande figuur ervan was de eerwaarde Michaud. Na het seminarie te hebben verlaten nam Louis Marsauche contact met hem. Maar de Franse oudkatholieke beweging weerstond niet lang en viel uiteen. Enkele aanhangers vestigden zich in België, anderen in Zwitserland waar de beweging sterker stond en goed georganiseerd was. Een "christen katholieke Kerk" ]benaming tot op heden bewaard] werd gesticht. In 1873 nam de eerwaarde Michaux zijn intrek in Zwitserland.

Louis Marsauche had zich bij hen vervoegd en nam deel aan deze beginnende kristen katholieke Kerk. Alhoewel nog geen priester, deed hij dienst in mei 1874 als vicaris in de parochie van Noirmont in de Berner Jura waar Louis Mirlin pastoor was. Enkele maanden, in september, werd hij in Bonn priester gewijd door Mgr Reinkens, de eerste oudkatholieke Duitse bisschop. De eerwaarde Marsauche droeg zijn eerste mis op in Biel (kanton Bern) en werd er pastoor benoemd in mei 1876.

De Zwitserse kristen katholieke Kerk werd georganiseerd. In 1875 voorzag ze zich van een constitutie die o.a. het huwelijk van de priesters toestond en in 1976 verkoos ze haar eerste bisschop: Mgr Edouard Herzog.

In die periode maakte Marsauche kennis met de familie Delachaux (dikwijls toen ook de La Chaux geschreven), een oude protestantse familie uit Le Locle bij Neufchâtel. Broeder Roger refereerde naar één van zijn overgrootvaders, Albert Delachaux, uurwerkmaker die een verkoopkantoor bezat in Boston. De reizen naar Amerika van deze vroeg gestorven voorouder fascineerden de jonge Roger Schutz: "Vanaf mijn jeugd," zei hij, "waren de Verenigde Staten mijn droomland."

De dochter van deze stoutmoedige uurwerkmaker, Louise Delachaux, huwde in mei 1878 met Louis Marsauche in de oudkatholieke parochie van de eerwaarde Mirlin in Saint-Imier. Het paar kreeg vijf kinderen: Berthe, Amélie [moeder van Roger Schutz], René, Louis (die dominees zullen worden) en Albert.

De eerwaarde Marsauche verliet in 1880 de kristen katholieke Kerk en vervoegde de hervormde Kerk. Onder invloed van zijn vrouw? Een korte biografie verschenen na zijn dood vermeldt gewoon: "Algauw stelde hij vast dat het standpunt van het oud-katholicisme, tussen de Roomse ultramontaanse leer en de evangelische hervorming, onhoudbaar werd en stapte hij resoluut over naar deze laatste."

Nochtans verbrak Louis Marsauche niet alle banden met het oud-katholicisme. Heel zijn leven bleef hij in contact met Louis Sterlin, vroeger Frans katholiek priester die oudkatholiek pastoor werd in Genève. Louis Marsauche was getuige in 1905 op het huwelijk van zijn dochter en hij ging voor in 1912 op de uitvaart van zijn oude vriend in Plainville.

Na zijn overstap van het katholicisme naar het oud-katholicisme werd Louis Marsauche nu protestant. Op dertigjarige leeftijd schrok hij niet terug om opnieuw theologie te studeren aan de Academie in Neufchâtel waar hij in mei 1882 tot dominee werd gewijd. Na dertien jaar werkzaam te zijn in Peseux kwam hij terug naar Frankrijk en werd hij dominee in Saint-Just-en-Chaussée (Oise) waar hij in november 1912 overleed.

Deze overgrootvader aan moeders kant van Roger Schutz heeft zich, naast zijn pastoraal ambt, ook verdienstelijk gemaakt als schrijver. In 1889 publiceerde hij twee brochures over de internationale wetgeving op tewerkstelling. Een jaar later was het een indrukwekkende studie over het mechanisme en de werking van de Zwitserse staat. Louis Marsauche wou het Franse publiek inlichten over de Zwitserse "federale staat" en vond dat "een zekere decentralisatie, niet politiek maar administratief, een voorwaarde van bestaan en toekomst betekent voor de Franse Republiek."

Vanaf 1895 terug in Frankrijk publiceerde hij de geschiedenis van de hervorming in Montdidier, een stadje op vijftien kilometer van Saint-Just-en-Chaussée. Tegelijk, zei hij, ‘glorierijke’ en ‘droevige’ feiten in de hervormde Kerk in Frankrijk. Deze slotzin is waardevol omdat hij bij Louis Marsauche een oecumenische gedachte waarneemt die zijn kleinzoon zal bezielen.

Deze studie over Montdidier, verschenen in 1902, valt samen met het uitwerken in Frankrijk van de antiklerikale wetgeving die leidden tot de scheiding van Kerk en Staat drie jaar later. Voor Louis Marsauche zijn deze beproevingen een oproep voor de katholieke Kerk tot uitzuivering en toenadering tot het protestantisme:

"Vandaag heeft de Roomse Kerk het aan de stok met de geest van de moderne wereld, de wetgeving en de grondwet van de naties, en niet meer met de hervormde Kerk.

Ze stoot de belangeloze geesten, op zoek naar religieuze waarheid, van zich af. [...] Het uur van vernederingen en boetedoeningen komt eraan. Misschien zal ze zich wenden, onder druk van haar ontreddering of het zicht van een wereld zonder geloof, tot haar vroegere slachtoffer, de evangelische Kerk die haar kracht en de zuiverheid van haar opmars en haar verlangens heeft getoond.

Dan zullen de Kerk van het verleden en de Kerk van de toekomst, de priester en de dominee arm in arm de uitgezuiverde Kerk begeleiden naar hun ware bestemming."

Dezelfde drang naar zelfoverstijging van hun geloofsidentiteiten, na gezamenlijke uitzuivering, vinden we terug in de oecumenische koers van zijn kleinzoon.

Roger Schutz spreekt nooit over zijn grootvader Marsauche die stierf in 1912, drie jaar voor zijn geboorte. Maar hij heeft zonder twijfel een diepe invloed gehad op de instelling en de daden van de stichter van Taizé.

Zoon van dominee

Roger Schutz was kleinzoon van dominees, zowel langs moeders als langs vaders kant. Charles Schutz werd geboren in Bachs, kanton Zurich, op 31 maart 1877. Als enige zoon van een hervormde dominee had ook hij theologie gestudeerd aan de Academie van Neufchâtel en misschien aan de faculteit theologie in Parijs. Het archief dateert zijn verblijf daar niet.

Rond 1900 komt Charles Schutz te Parijs in aanraking met de familie Marsauche. Op een feest is hij aangetrokken door de drie jaar jongere dochter Amélie. Een tijd later hoorde Amélie stom verbaasd haar vader zeggen dat ze ging trouwen met Charles Schutz die ze maar eens ontmoette. Gelijkaardige gearrangeerde huwelijken waren toen geen uitzondering.

Amélie Marsauche was zeer geboeid door muziek en gezang. Haar tante Caroline Delachaux had gestudeerd bij de bekende pianist Hans von Bülow en haar proefstuk virtuositeit afgelegd in bijzin van Franz Liszt. Voor haar huwelijk had ze "grondige studies gevolgd aan het Conservatorium in Parijs," openbaarde Broeder Roger. Hij herinnerde zich ook dat zijn moeder soliste was geweest bij de concerten van de componist Vincent d’Indy. Haar door vader opgelegd huwelijk met een dominee maakte een einde aan haar muzikale carrière en ze vertrok met haar man naar Zwitserland.

Charles Schutz verdedigde zijn eindschrift licentiaat op 12 mei 1902 aan de faculteit theologie in Neufchâtel. Het onderwerp was: "Bronnen van de twaalf eerste hoofdstukken in de Handelingen van de Apostelen." Drie dagen later werd hij dominee gewijd in de nationale Kerk. Een niet onbelangrijke duiding.

Inderdaad, de evangelische Kerk (of de hervormde, zoals gebruikelijk in Frankrijk) onderging in 1845 een radicale splitsing tussen de leden gevoegd bij de Waldenzische regering - de nationale hervormde evangelische Kerk ... en degenen die ontslagen of afgetreden waren omdat ze de Staatscontrole weigerden. Onafhankelijke religieuze gemeenschappen ontstonden zo. Gesteund door dominee Alexandre Vinet, sinds vele jaren theoreticus van de scheiding tussen Kerk en Staat, werden ze in 1847 de "Vrije evangelische Kerk."

Deze twee hervormde Kerken in het kanton Vaud bestonden naast elkaar gedurende meer dan een eeuw, tot in 1966. Het kanton had "nationale" en "vrije" parochies. Ook twee faculteiten theologie gevestigd in Lausanne, resp. voor de nationale Kerk en de vrije evangelische Kerk.

Heel zijn leven was Charles Schutz dominee in de nationale Kerk, zelfs [en we komen daar op terug] indien zijn zoon Roger studeerde aan de faculteit theologie van de vrije evangelische Kerk.

Gehuwd met een Franse was hij eerst werkzaam in Frankrijk: in 1902 in Brive en in 1903 in Treignac [Corrèze]. Daar werd Andrée, hun eerste kind geboren op 1 december 1903. In 1904 keert de familie terug naar Zwitserland. Eerst was Charles plaatsvervangend dominee te Thierrens, een dorpje noordwaarts van Lausanne, later te Ressudens, een parochie nabij het meer van Neufchâtel.

De familie Schutz vestigde zich in de grote pastorij uit de XIIIe eeuw. In het kanton Vaud behoren de pastorijen aan het kanton: hun luiken zijn steeds groen en wit geschilderd, de kleuren van het kanton. Een oude kantonwet schreef voor dat de pastorij minstens zeven kamers moest hebben, want een dominee kon alleen maar een kroostrijk gezin hebben. Dominee Charles Schutz had negen kinderen. Na Andrée werden de vier volgende geboren in Ressudens.

De parochieregisters beschrijven in detail zijn ministerie en de achtereenvolgende geboortes. Het tweede kind, Renée Eugénie, geboren op 24 april 1905, werd zes maand later gedoopt op 1 oktober. In de hervormde kerken werden toen de kinderen jong gedoopt, maar niet in de eerstvolgende dagen na de geboorte zoals in de katholieke Kerk. Daarna kwamen achtereenvolgens in 1906 een jongen met de naam Charles zoals zijn vader [in de omgang Charly genoemd], Marie-Louise in 1908 en Lily Madeleine in 1909.

In april 1911 vernam dominee Schutz dat de parochie van Provence, aan de overkant van het meer van Neufchâtel, vrij kwam. Hij stelde zich kandidaat. De parochievergadering, met alle vooraanstaande leden van de nationale Kerk, verkoos dominee Schutz (55 stemmen op 68 kiezers) en de Raad van State benoemde hem op 2 juni 1918.

Een maand later vestigde de dominee zich in Provence waar de stichter van Taizé werd geboren.

Provence

Op 777 meter hoogte waakt het meer van Neufchâtel. Hier is de winter streng met veel sneeuw. Vele bronnen laven de fonteinen over het dorp verspreid. Met haar 3.179 hectare is het een van de grootste gemeente in het district; twee derden van de oppervlakte bestaan uit bos of weiland. In de laatste decennia van de negentiende eeuw telde het dorp en haar gehuchten duizend inwoners, dan verminderde constant de bevolking door landelijke uittocht. Bij aankomst van de familie Schutz in Provence in 1911 telde de gemeente ongeveer zevenhonderd zielen. Bij haar vertrek in 1927 bleven er nog iets meer dan vijfhonderd over.

Er was elektriciteit in het dorp sinds 1904. Er was een kleine herberg. De vrouwen weefden kant met het spoel, enkele mannen vervaardigden uurwerken, steeds echter naast de landbouwtaken waaruit het dorp zijn bestaansmiddelen trok. De woningen waren meestal boerderijen met schuur en stal. Een hoefsmid woonde naast de pastorij en aan de overkant de smid. De stichter van Taizé heeft zo zijn jeugd doorgebracht te midden van de natuur en op het ritme van het werk op het land. Zijn oudere broer was landbouwer. Zelf, toen hij in 1940 een huis zocht om zijn gemeenschap op te starten, wou hij ernaast landbouwactiviteit ontwikkelen.

De pastorij die de familie Schutz betrok was een grote brede woning met twee verdiepingen en een grote zolder waarvan de kinderen genoten. Voor het huis lag een tuin met aangelegde terrassen waarop fruitbomen stonden. In de verte spiegelde het meer van Neufchâtel. Vanaf zijn geboorte tot aan zijn twaalf jaar genoot Broeder Roger elke dag dat "breed visioen."

In 1905 werd de tempel, gebouwd in 1706, helemaal gerestaureerd. De toren bestempelt het gebouw als een gebedsruimte, maar binnen is het een sobere en naakte ruimte die de gelovige eenzaam tegenover "God alleen" plaatst: het is een grote zaal zonder beeld of prent, geen heiligenbeelden of madonna’s, zoals in alle hervormde kerken. Het enige decor zijn de korte Bijbelse spreuken op de muur geschilderd, goed zichtbaar, om het geloof en het gebed van de bezoekers te ondersteunen: "Uw woord is waarheid," "Wees moedig, hij roept U," "God is liefde," "De rechtvaardige beleeft zijn geloof," die de geest van de hervorming weergeven: alleen God wordt vereerd, het heil komt alleen door het geloof.

In die tijd bestond de viering op zon- en feestdagen uitsluitend uit een lezing in de Bijbel, de preek van de dominee, gebeden en gezangen. In Provence werd het Woord Gods gelezen in een enorme Bijbel in folio van de achttiende eeuw en die er nog steeds ligt. De preek werd gehouden op een houten bedekte preekstoel die voor de banken van de gelovigen stond. Achterin stond een orgel op een houten verhoog om de gezangen te begeleiden.

Het heilig Avondmaal, de communie, was uitzonderlijk. Het reglement van toen schreef voor: "Er zijn jaarlijks vier periodes om het heilig Avondmaal openbaar te vieren: op Kerstmis en de zondag daarvoor, op Goede Vrijdag en met Pasen, op Pinksteren en de zondag daarvoor, de twee eerste zondagen van september." In Provence werd het heilig Avondmaal heel plechtig gevierd [doordat het zelden voorkwam) rond een lange smalle tafel in zwart marmer (nu vervangen door een houten tafel].

Gelukkige kinderjaren

Na de vijf kinderen Schutz volgden er nog vier geboortes: drie meisjes ... Yvonne, Noémie, Geneviève .... en een negende en laatste kind, Roger, op 12 mei 1915 om 19.45 uur geboren volgens de geboorteakte. Als tweede voornaam kreeg hij deze van zijn grootvader aan vaders kant, Louis die drie jaar eerder was gestorven.

Later herinnerde Broeder Roger zich die lentemorgen van zijn verjaardag: "Ik bezong die 12 mei in mijn kinderjaren. Van hoog naar laag in huis gierde ik het uit: Vandaag mijn feest, de mooiste dag van het jaar! In de tuin ging ik kijken of de pioen al open stond." Maar argeloos erkent hij een klein bedrog: om de zaken te forceren had hij op de vooravond de bloem ‘voorbereid’ door de bloemblaadjes los te peuteren aan de bloemkroon ...

De nabijheid van de natuur, hert spelen in de grote tuin, de wandelingen in bossen en weilanden drukten hun stempel op zijn kinderjaren. "Het leven in de tuin was poëzie. Graag volgde ik de seizoenen op," legt hij later uit. Tot op het einde van zijn leven hield hij van contact met de natuur, wandelingen, liefst ’s morgens, het platteland. Het bos overheerste Provence: de mastenbossen leverden materiaal om huizen te bouwen en in te richten. Hij herinnert zich: "Het bos alleen al wekt dromen op bij een kind van de Jura. In alle arme huizen op de dorpen blinkt het dennenhout, dagelijks gepoetst."

Zijn werkkamer in Taizé had een dennenhouten vloer waarop een bescheiden ronde tafel en een bankje stonden, eveneens in dennenhout. Zo werden zijn kinderjaren doorgetrokken: rond uur zoals de tafel. Uur waarop alles samenvloeit. Geen breuk tussen de uren van mijn jeugd en de hedendaagse. De ene voeden de andere.

Broeder Roger hield uit zijn jeugdjaren een esthetische fijngevoeligheid over. Ook in de sloppenwijken waarin hij soms enkele dagen of weken verbleef, in Afrika of Azië, trachtte hij een mooie toets aan te brengen: een icoon, lichtjes of een gekleurde stof, eenvoudige dingen. Die smaak van schoonheid kreeg hij als kind mee: "We zaten altijd met velen aan tafel. Als ik vijf of zes was zette een van mijn zussen me aan om in de tuin bloemen te plukken en die op tafel te zetten. In die tijd heb ik geleerd alles te ordenen naar de eenvoud van de schepping om het huis te versieren."

De schok

Rogers grootmoeder langs moeders kant, Louise Marsauche, speelde een eerste rol. Weduwe sinds 1912 kwam ze voor het eerst naar Provence na de oorlog in 1919. Als kind van vier jaar behield hij daarvan een onvergetelijke herinnering: "Totaal uitgeput viel ze flauw bij het binnenkomen. Ze werd in een rode deken weggedragen. Ik zie die scene alsof het nu gebeurde." Bij het begin van WO I had zij in de Oise zo lang mogelijk vluchtelingen onthaald ondanks de bombardementen. Na de oorlog bezocht ze een katholieke kerk, ‘als verzoeningsgebaar’ tussen christenen die elkaar hadden bestookt onder de oorlog. "De schok was hard voor me en iets onomkeerbaar overviel me," zei Broeder Roger later als hij die episode aanhaalde. "Deze twee gebaren, de diepst getroffenen onthalen en tot innerlijke verzoening komen in zijn binnenste, hebben voor altijd indruk op mij gemaakt. Deze ingeving van mijn grootmoeder bezorgde me van kindsbeen een katholiek gemoed."

Zijn grootmoeder Marsauche bewonderde hij eveneens om haar menselijke kwaliteiten: "Ik hield van haar om haar deftige sereniteit. [...] Al het vrouwelijke verstand was voor mij aanwezig bij haar." Ze stierf in Provence in 1921 in het ouderlijk huis. Toen hij twintig jaar later naar Taizé vertrok nam hij het bed mee waarin ze overleden was voor eigen gebruik. Een ex-Broeder van de Gemeenschap verklaarde nader: hij liet er een kopie van maken voor het appartement van de Gemeenschap in Parijs.

Een tweeledige opvoeding

Dikwijls deed Broeder Roger aan zijn moeder denken, met enkele woorden in zijn boeken en steeds om haar zachtheid, haar goedheid, haar zin voor harmonie te onderstrepen. Slechts zelden sprak hij over zijn vader, die strenger was, autoritair en puriteins. Deze twee personaliteiten bezorgden hem een tweeledige opvoeding, zonder tegenspraak maar complementair.

"Mijn moeder, zei hij, blijft voor mij een getuige van de vreugde en de goedheid van het hart. Ze leerde al jong welwillend te zijn voor iedereen: in haar familie vermeed belachelijk maken of veroordelen. Ze gaf haar kinderen een diep vertrouwen. In het leven, ondanks beproevingen die jezelf in vraag doen stellen en onze grenzen ontdekken, blijft deze onvervangbare waarde: ‘Je kan op jezelf vertrouwen.’ Dat wou mijn moeder overdragen op elk van haar negen kinderen."

Het vertrouwen was de leiddraad van Broeder Roger in zijn onderricht en het meest voorkomende woord in zijn geschriften.

Van zijn moeder kreeg hij ook een diepe gevoeligheid. Ze kwam er zelf voor uit: "Als hij nog een klein kind was dacht ik: mijn zoon zal veel afzien in het leven omdat hij te gevoelig is."

In zijn grote kamer van Taizé stonden op de schouw de foto’s van zijn moeder en van zijn grootmoeder aan moeders kant. Hij had ze onder het oog.

Maar de kinderjaren van de jonge Roger Schutz waren niet steeds rust en vreugde. Zijn vader was streng en sprak weinig. "Hij was een streng man. Hij zei alleen het hoognodige maar er werd naar hem geluisterd als hij sprak. De weinige foto’s van hem tonen een man met strenge houding, steeds met pak, wat weggezakt in zijn hemd met stijve boord. De ondergang die zijn familie trof liet op hem diepe sporen na. Daardoor hield hij bang zijn boekhouding en was hij zuinig."

Een van zijn kleinzonen herinnert zich de dominee als "streng maar rechtvaardig." Hij strafte niet zonder reden, soms werd de schuldige hardhandig aangepakt, maar eens de straf ondergaan was de fout vergeten. De prior van Taizé sprak meer onopvallend over de strengheid van vader die haaks stond op moeders’ zachtheid: "In mijn kindertijd hoorde ik vader zeggen: ‘Vroeger ben ik zwak geweest, nu zal ik je streng behandelen.’ Die woorden zetten me tot nadenken. Waarom zo reactionair handelen?"

De jonge Roger leed ook onder de vergelijking met zijn negen jaar oudere broer Charly. Lang was deze de enige zoon en zodoende focuste vader zijn aandacht op hem, daar waar Roger, als laatste, moeders kleine lieveling was. De twee broers onderhielden daardoor jarenlang een botsende relatie. Hun aandachtsvelden lagen ver uiteen. Ook als volwassenen bleven ze op afstand. Als landbouwer in de Franche-Comté kwam Charly maar zelden in Taizé. Dankzij Broeder Roger benaderden ze elkaar beter in de jaren 1980.

De jongen beantwoordde de gestrengheid door een gehoorzame houding; was het respect of volgzaamheid? "Nooit, schreef hij, was ik opstandig of uitte protest. Zwijgen eiste soms ongewone wilskracht, op de rand van het onmogelijke. Later heb ik het begrepen: ook daarin werd ik sterk. [...] Ik herinner me niet dat ik vader ooit tegensprak."

"Hij leek wel Calvijn," zei een neef over de dominee. Streng en tegelijk rigorist. In Provence had hij van de gemeentelijke instanties bekomen dat de verkoop van ‘gedistilleerde drank’ en alcohol verboden was in de enige herberg van het dorp; het leverde hem enkele vijanden op.

Dominee Schutz verstond geen luiheid of dromerij. "Hoe dikwijls hoorde ik in mijn jonge jaren: ‘Blijf niet onactief. Speel of werk, maar doe iets.’ Gehoorzaam zocht ik een bezigheid." Zelfs de harde winter liet geen warm comfort binnenshuis toe: "Iedere dag moest ik warm ingeduffeld de bevroren tuin in. Zodra de eerste dooi van de sneeuw trachtte ik de voortekenen van de lente te ontwaren."

De strengheid gold ook in vaders familie waar Roger ze ontdekte: "Mijn eerste verblijf ver van huis was voor vakantie bij mijn grootmoeder aan vaders kant. Ik vertrok dolblij. Eens ter plaatse heb ik uren naar haar geluisterd. [...]"

"Al na enkele dagen kwam de verveling. Ik wou terug naar huis en naar onze fruitbomen. Mijn tante die bij grootmoeder inwoonde had ook haar deel in mijn verveling, want ze wilde me heropvoeden. ‘Geen vinger op je mes. Handen op de rand van de tafel, niet te ver. Uw handen van uw knieën.’ Daardoor dacht ik dat tante mijn ouders beoordeelde. Ze vond dat vader te gewone smaak had en dat moeder zich meer ophield met muziek dan met haar negen kinderen. Iedereen vreesde tantes opmerkingen en daarom werd de jongste uitgezonden op vakantie bij haar!"

Een familie met negen kinderen is geen lachertje. Roger voelde dat al vroeg aan: "Getekend vanaf mijn prille jeugd door de zware ouderlijke zorg nam ik die op mij. Ik ontdekte het leven, een kroostrijk gezin, een bezorgde vader die met alles bezig was." Deze gevoeligheid om de zorgen van zijn ouders deed hem in zichzelf terugtrekken, niet uit egoïsme maar door een zekere introversie die hij lang vertoonde. Broeder Roger legde het zelf uit: "Om mijn ouders niet te belasten, verzweeg ik mijn eigen zorgen voor hen. Ook vandaag, om mijn medebroeders niet ten laste te zijn met mijn bezorgdheid, zwijg ik en mijn stilte moet ook op hen wegen."

Al in zijn kindertijd kwam de toekomstige Broeder Roger in aanraking met armoede en ‘de vreugde van de gave’: "Op zes of zeven jaar ontdekte ik de armoede van sommige inwoners (van Provence). Er was onder andere een oude vrouw die we hielpen verhuizen, ik met mijn zus. Toen ontdekten we dat, buiten haar bed, al haar bezittingen in een kinderwagen konden, waarmee we de steile straat afreden naar haar huis."

Later, tijdens de Advent, had de jonge Roger de gewoonte om kleine geschenken te kopen in de dorpswinkel, ze mooi te verpakken en dan met Kerstmis uit te delen aan de armste families in het dorp.

Boeken en muziek

Boeken en muziek bekleedden een bijzondere plaats in de familie. Van de onderbroken muzieklessen hield Amélie Schutz een voorliefde voor gezang over: "Elke dag studeerde ze zang, diep overtuigd dat haar ziel hierdoor tot ontplooiing kwam. Ze werd er ook sereen door. Als kind hoorde ik haar ’s avonds zingen op mijn kamer waarvan de deur openstond."

In huis stonden drie piano’s. Alle meisjes in de familie hadden muziek geleerd bij tante Caroline Delachaux. Op zondag in de tempel begeleidden zij of hun moeder de gezangen op het orgel. Roger‘s zuster Geneviève studeerde muziek. Ze bereidde de proef "buitengewoon meesterschap" voor om leraar muziek te worden toen Roger haar in de jaren 1940 vroeg om hem te komen helpen in de Gemeenschap. Ze verzaakte aan haar carrière en bracht haar piano mee naar Taizé.

De jonge Roger beluisterde graag de platen van Chopin en Bach; hij was getroffen door de muziek van Tchaïkowski. Hij nam de grammofoon en om naar deze componist te luisteren verstopte hij zich daar waar niemand hem vond. "Als kind kon ik wenen van begin tot einde van de plaat."

Deze passie voor klassieke muziek verliet hem nooit. In zijn kamer in Taizé bezat hij een platenspeler en hij nodigde een of andere medebroeder om te komen luisteren naar een compositie. "Hij hield van blijde barokke muziek, vooral Bach," heeft zijn pleegdochter Marie-Sonaly verteld.

In de familie Schutz was lezen ook belangrijk. Zijn oudste zus Andrée, ‘de lacher, de stoute’ leerde hem lezen en schrijven. Dikwijls bracht Lily de jongste in vaders werkkamer om hem voor te lezen uit ‘een serie van Balzac’ of andere boeken. Moeder las voor uit Port-Royal van Sainte-Beuve. De passie van het lezen kreeg hij al vroeg mee en hij koesterde die: "Rond acht jaar zocht ik op zolder naar de mooi ingebonden boeken, waaronder de Encyclopédie van Diderot. Moeder vreesde dat ik in mijn kamer een bibliotheek zou oprichten met boeken vol stof. Vader zei haar: "Laat maar, gelukkige kinderjaren bestempelen het hele leven."

Al heel jong hield Roger van schrijven. Eerst gedichten die hij aan zus Lily dicteerde. Als tiener hield hij een dagboek bij. In zijn jeugd droomde hij een tijdje schrijver te worden en probeerde hij zijn werk te laten uitgeven door de prestigieuze NRF. We komen daar nog op terug.

Een ontdekking: Port-Royal

Het lezen van Port-Royal betekende voor de spirituele ontwikkeling van de tiener een belangrijke stap: hij ontdekte het religieuze gemeenschapleven.

Het klooster van Port-Royal in de vallei van Chevreuse, actief centrum van het jansenisme in de XVIIe eeuw, kende een brede uitstraling. Na de eerste pauselijke veroordelingen van het jansenisme en de "weerstand" die Port-Royal bezorgde, leverde dit steeds strengere sancties op. Sainte-Beuve schatte: "Theologisch had Port-Royal de meeste waarde. In de grond [...] was het letterlijk een soort hervorming in Frankrijk, een uitgesproken poging tot terugkeer naar de vroomheid van de primitieve Kerk zonder de eenheid op te offeren, de smalle weg door strenge aanwending, en tegelijk een poging om de Heilige Schrift en de Kerkvaders in het Frans te brengen, met als concreet opzet om de wetenschap, het verstand en de genade te herstellen en behouden."

Het protestantisme keek met interesse toe op het avontuur van Port-Royal en het jansenisme, getekend door strengheid, weerstand aan Rome en sterke spirituele eisen.

Maar de jonge Roger was vooral gefascineerd door het leven van de vrouwelijke religieuzen, dat veeleisend en vastberaden was, tot en met een frontale opstand tegen de religieuze en politieke overheid. "Elke dag kwamen we samen om luidop te lezen en we spraken dikwijls over de beginperiode van Port-Royal, zei hij later. We hebben ze zo vaak herlezen dat ik dacht ze van buiten te kennen, zo goed kende ik ze. Bij mezelf zei ik: inderdaad, een gemeenschapsleven is straf, het is een parabel die een concrete uitdrukking van het Rijk is. Niet het jansenisme was me belangrijk, wel die gemeenschap van enkele vrouwen."

Hij nam ze zelfs tot voorbeeld: "Als enkele weinige vrouwen die aan een gezamenlijke roep beantwoorden om openbaar hun leven op te offeren vanwege Christus zulke evangelische uitstraling genieten, dan moeten enkele mannen verzameld in een gemeenschap dat ook kunnen."

Door de ontdekking van Port-Royal bevroeg Roger Schutz zich voortdurend over het gemeenschapsleven. Het begrip rijpte maar langzaam en ging gepaard met beproevingen.

De ontdekking van de universele Kerk

De Heilige Schrift, die hij al jong begon te lezen, volgens de hervormde gewoonte, begon met zijn geloof in de ‘werkelijke aanwezigheid’ van Christus in de Eucharistie: "Door mijn Schriftstudie, reeds van jong aangevat, vergeleek ik twee spreuken. De eerste: Wanneer twee of drie in mijn naam samenkomen ben ik in hun midden. De tweede: Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed. Bij mezelf zei ik: indien ik verbonden ben met enkele christenen is Hij aanwezig, Hij beloofde dat en ik geloof Hem. Maar als ik brood en wijn van de Eucharistie nuttig, dan gaat het om een andere aanwezigheid die me opneemt in de verrezen Christus. Zo niet, waarom dan die maaltijd?"

"Als Christus zegt: ‘Dit is mijn lichaam’ heeft hij het over een heel andere aanwezigheid dan deze beloofd aan twee of drie mensen verzameld in zijn naam."

Gedreven door zijn ouders die missionarissen en dominees uit verre landen ontvingen stond Roger Schutz al vroeg open voor de realiteiten van de universele Kerk. Een jonge vrouwelijke missionaris uit Zambia was bij de familie Schutz: ze maakte indruk op me. Het jaar daarop [hij was vijf jaar] ging de familie luisteren naar de preek van een Zuid-Afrikaanse dominee. Deze ‘man van God’ zegende één voor één de negen kinderen en fascineerde Roger. Mevrouw Schutz zei trouwens: "In Europa gaat het geloof verloren, maar de Afrikanen zullen ons de frisheid van het Evangelie weer bijbrengen."

De katholieke kerken trokken het kind ook aan. "Op vijf jaar, herinnert hij zich, bracht ik de zondag door met mijn zussen op het platteland in de omgeving van Estavayer. In de late namiddag gingen we een kerk binnen in de haven waarvan we het meer moeten oversteken. Het was er al duister. Het licht bij het Mariabeeld en de godslamp blijft in mij een ongeschonden beeld."

Een ander gebeuren maakte eveneens indruk op hem: "In een katholieke kerk kreeg ik een van de diepste indrukken over het gebed. Ik was met mijn ouders bij een oom. De katholieken stonden aan de overkant van de straat. Op een dag stond ik vroeg op, om er naar de vroege mis te gaan. Mijn familie zocht me, daar ik niet op mijn kamer was. Bij mijn terugkeer zaten allen aan de ontbijttafel. Ik legde de reden van mijn afwezigheid uit. Mijn oom toonde zijn ongenoegen. Mijn ouders zwegen, ze schenen gehinderd door zijn reactie."

Roger Schutz wist waarschijnlijk niet dat zijn vader, nog werkzaam in Provence, in contact stond met Mgr Besson, katholiek bisschop van Lausanne, Genève en Fribourg waar hij woonde. Dominee Schutz onderhield een briefwisseling met hem in 1926. Door zijn studie over de nationale Kerk van Vaud wilde de dominee van Provence meer weten over het benoemingssysteem van de pastoors in de katholieke Kerk. De bisschop gaf hem een vriendelijk en doeltreffend antwoord. In die briefwisseling vertrouwde dominee Schutz de katholieke bisschop toe dat hij in zijn jeugd meerdere malen kennis had gemaakt in de Valais met enkele landelijke katholieke pastoors: "Ik herinner me gelukkige en serene mensen." De jonge Roger was dus niet de eerste om interesse te tonen voor de katholieke kerken. In de jaren 1925-1927 [de jongen was ongeveer tien] werd er in familiekring geluisterd op de radio naar de Vastenconferenties van pater Sanson in de kathedraal Notre-Dame van Parijs: "De stem van pater Sanson klonk als deze van de profeet die ons bereikte in de Jura."

Oron

Het jaar 1927 bracht meerdere veranderingen mee bij de familie Schutz. Hun derde kind Charly verliet Zwitserland en vestigde zich aan de grens in Blamont bij Monbéliard. Aangetrokken door het leven in open lucht en de landbouw, zonder veel interesse voor boeken en muziek, in tegenstelling tot zijn zussen en zijn jongste broer, verkoos hij weg te gaan uit de familie. Hij werd aangeworven in Blamont op een boerderij en huwde in 1928 met de dochter des huizes, Suzanne die hem twee kinderen schonk.

Ook dat jaar verlieten de dominee en zijn familie Provence. De pastorij van Oron-la-Ville aan de overkant van het meer kwam vrij en was veel belangrijker dan Provence met haar negen andere gemeenten en gehuchten. De raad van gelovigen benoemde Charles Schutz met eenparigheid van de 111 stemgerechtigden bij de eerste stemronde.

De officiële inhuldiging van de dominee ging door in oktober 1927 in het bijzijn van de burgerlijke overheid. Een plaatselijk dagblad bericht het gebeuren: "De stoet van de personaliteiten deed zijn intrede om 10 uur in de sober versierde tempel: prefect, de oude en de nieuwe dominee, een afgevaardigde van het arrondissement, een afgevaardigde van de overheid, de parochieraad en de regieraad [raad van beheerders van de tien gemeenten in de parochie en gelast met de materiële zaken van de kerk]. Het was een lange maar plechtige ceremonie." Na de toespraken en gezangen in de tempel gaf de regieraad een ‘uitstekend maal’ voor de burgerlijke en religieuze prominenten.

De dominee was een openbaar iemand die overal respect afdwong. Dat gaf, vooral de kinderen, een apart gevoel. Broeder Roger schreef: "Zoals andere zonen van dominees herinner ik me wat het betekent om in de jeugd het gevoel van buitenstaander te hebben gekend, getekend door het behoren bij een bevoorrechte groep."

De tempel beschikte over een prachtig Duits Walckerorgel, vijftig jaar eerder geschonken door de met Victor Hugo verwante schrijver Adolphe Gaïffe. Mevrouw Schutz, haar dochters en de toekomstige stichter van Taizé bespeelden het om beurt tijdens de diensten.

Bij aanvang van het schooljaar 1928 werd Roger ingeschreven op het college van Moudon, een kleine stad op een twintigtal kilometers van Oron. Het nog bestaande college bestond uit een statig gebouw met twee verdiepingen, een onmetelijk dak en een monumentaal uurwerk dat centraal onder een torentje pronkte. De leerling ging in pension bij inwoners van Moudon, de familie Bioley. Belangrijk is dat ze katholiek waren. De ouders van Roger konden hem in een protestantse familie plaatsen, maar er werd gekozen voor Bioley omdat het ging over een weduwe met vier kinderen ten laste waarvan de verblijfskosten een bijkomend loon betekenden.

Roger bracht daar twee voor hem beslissende jaren door, hij die het katholicisme slechts van buitenaf kende. Zijn dagelijkse omgang met zijn gastheren deed hem later bekennen dat hij ‘doordrongen van het katholiek geloof’ was. Zo ontdekte hij in de familie Bioley een liturgisch feest dat de hervormde Kerk niet vierde: Epifanie, zijnde de aanbidding van het Kind Jezus door de drie Wijzen uit het Oosten. Later werd het feest van Driekoningen in Taizé door hem ingevoerd.

Deze periode is ook voor de jonge Schutz een tijd van twijfel en wankelend geloof die zeven tot acht jaar zou duren. Een leerkracht van het college in Moudon waarnaar hij bewonderend opkeek had zijn overtuiging verward. Broeder Roger heeft zijn naam nooit onthuld.

Het ging om Eugène Ducret (1866-1946), gelast met wiskunde, natuurwetenschappen en technisch tekenen in Moudon. Als doctor wetenschappen in 1893 stond hij heel zijn loopbaan in Moudon. Zijn enige publicatie ging over de evolutie van een soort vissen. Hij was voorstander van de evolutieleer van Darwin, die Roger niet kende. Zijn geloof in een God schepper van het heelal, zoals hij van zijn ouders had geleerd, wankelde.

Was deze geloofscrisis alleen te wijten aan de invloed van de professor? Zoals pater Restropo pertinent opmerkt was het misschien ook een negatieve reactie tegenover zijn vader, zijn puriteins gedrag en zijn manier van het christelijk geloof te beleven? Broeder Roger gaf later enkele lichtpunten: "In feite twijfelde ik niet echt aan Gods bestaan, maar wel aan de mogelijkheid om één met Hem te zijn. Ik wou zo rechtvaardig zijn dat ik soms niet meer durfde bidden. Ik dacht God te moeten kennen om te bidden."

Nochtans werd de tiener niet introvert door die ‘lange tijd van ongeloof’ ... volgens zijn uitdrukking. Hij had langdurige gesprekken met Mevrouw Bioley en zijn omgang met die familie heeft ‘de schok versterkt’ die hij kreeg van zijn grootmoeder, die de katholieken zeer nabij was: "Hoe kunnen twee gezinnen, de mijne en de familie Bioley, verdeeld zijn over geloof daar waar er zoveel eerlijkheid is met God?"

Onder de indruk van de godsvrucht voor de Eucharistie van Mevrouw Bioley zal dit aan de basis liggen van zijn later zoeken naar eensgezindheid met de katholieke Kerk. Maar de gesprekken met Mevrouw Bioley volstonden niet om de jonge Roger Schutz opnieuw tot een gerust en openhartig geloof te brengen. Tenminste toonde hun aantal dat hij zich niet opsloot in agnosticisme en dat zijn twijfels hem aanspoorden tot begrip.

Een opgedrongen communie

Op zijn zestiende werd het tijd dat hij voor het eerst zou communiceren. Sinds Pius X was in de katholieke Kerk de eerste communie mogelijk vanaf de ‘jaren van verstand’- zes of zeven jaar. In die tijd was de viering van, het heilig Avondmaal een uitzondering in de hervormde Kerk en de eerste communie meestal op latere leeftijd, na een veeleisende religieuze vorming. Na de zondagsschool voor de kinderen, dan de jeugddienst vanaf twaalf jaar moest de tiener vanaf zijn veertien twee jaren catechese volgens alvorens te mogen communiceren op Palmzondag; hij was dan zeker zestien.

De ceremonie vond plaats in de tempel van Oron en dominee Schutz zou voorgaan. Gezien zijn wankelend geloof probeerde Roger aan deze plechtige eerste communie te ontsnappen. Hij vreesde hypocriet te zijn maar durfde zijn ouders hierover niet inlichten. Uiteindelijk sprak hij er met een van zussen over en die raadde hem aan de zaak klaar en duidelijk met vader te bespreken. Het werd een pijnlijk onderhoud. De tiener legde zijn moeilijkheden uit en smeekte zijn vader om de communie minstens een jaar uit te stellen om zijn overtuiging te verduidelijken. Maar dominee Schutz was onvermurwbaar: "Het verwijt dat zijn zoon een verplichting weigerde die alle anderen wel uitvoerden kon hij niet aanvaarden."

Later en tot in zijn laatste geschriften haalde Broeder Roger dikwijls aan dat het noodzakelijk is om het vertrouwen te herstellen bij degenen die ‘een jeugd met vernederingen’ hadden beleefd. Hoewel hij nooit harde feiten heeft aangehaald konden zijn lezers vermoeden dat hij dit zelf had meegemaakt, ‘gekwetst’ en ‘vernederd’ door vaders strengheid en die opgelegde communie.

De communie vond dus plaats op Palmzondag 1931. In die tijd sprak de dominee elke communicant persoonlijk aan met een spreuk uit de Bijbel die hij als viaticum meegaf samen met de communie. Roger kreeg de volgende zin uit het boek Openbaring: "Wees trouw tot in de dood en ik schenk je de kroon van leven" [Apoc. 2:10].

Vertaling: Broeder Joseph


01-05-1976
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taizé. Frère Roger Schutz. Biografie. Inleiding
Taizé: Frère Roger Schutz, biografie. Inleiding

Op 16 augustus 2005, terwijl duizenden jongeren Broeder Roger omringen voor het avondgebed in de kerk van de Verzoening, benadert een jonge Roemeense vrouw de stichter van Taizé en brengt hem twee messteken toe in de hals. Ze roept. Met bloedvlekken op zijn wit kleed van prior sterft hij kort daarop.

De man die symbool heeft gestaan voor ‘verzoening’, eerst in de Kerk en later in heel Europa, is vermoord zoals andere vrededragers in de XXe eeuw, Gandhi of Martin Luther King. Maar daar houdt de vergelijking op: Gandhi en Martin Luther King waren het slachtoffer van een fanaat, daar waar Broeder Roger bezweek door een geesteszieke die nog geen proces kreeg.

Veertig jaar lang kwamen in deze kerk van de Verzoening miljoenen jongeren vanuit alle werelddelen, aangetrokken door een Gemeenschap waarvan de prior een charismatische figuur was met een uitzonderlijke levensloop. Ook de leiders in de Kerk, zoals Johannes Paulus II in 1986, bezochten Taizé. Mensen op zoektocht, onbekenden of beroemdheden kruisten elkaar hier zonder ophef. In tegenstelling met de beklimming van de Rots van Solutré die François Mitterand met enkele vrienden jaarlijks ondernam op Pinksterzondag bleef de band tussen de president en het nabije Taizé lang verborgen. Sinds geruime tijd kwam hij graag naar Taizé, meestal daags na zijn pelgrimstocht van Solutré. Een jaarlijks discreet bezoek dat hij verder zette na zijn verkiezing. Hij hield van de plek, de stilte van de kerk en zijn gesprek met Broeder Roger. "Ik hou van hem, hij doet me deugd," zei hij. Iemand anders kon hetzelfde beweren: Hubert Beuve-Méry, die ook niet tot de belijdende kristenen behoorde. De stichter en directeur van Le Monde ontdekte Taizé in 1958. Trouw kwam hij steeds terug naar zijn vriend en vertrouweling: Broeder Roger.

Taizé is nu wereldbekend. De vermaarde ’Liederen van Taizé’ werden tientallen malen vertaald. De ‘Bijeenkomsten van Taizé’ op de Bourgondische heuvel, in een Europese grootstad rond het jaareinde of in een ander werelddeel trekken duizenden jongeren aan van alle nationaliteiten.

Taizé fascineert. Kerkelijke mensen of niet, ze ondergaan het ‘mysterie’ van Taizé, van zijn succes en van zijn charismatische stichter.

De geschiedenis van de Gemeenschap sinds haar ontstaan [1940] wijst op haar aantrekkingskracht en zijn gedaanteverwisselingen. Eerst, in 1940-1942, was Taizé een onthaalplek voor vluchtelingen en zwervende Joden, waar de jonge stichter Roger Schutz alleen verbleef. Vanaf 1944 tot aan het Tweede Vaticaans Concilie werd het een belangrijk centrum van de oecumenische beweging, een poging tot gemeenschapsleven vanuit protestantse visie maar open voor alle Kerken, op zoek naar een ‘Universele verzoende Kerk’. Tenslotte werden Taizé en zijn stichter ‘in de wereld gedropt’ ... beter gezegd deden ze dat zelf: een onverwacht mediatiseren gepaard met de inhuldiging van de Kerk van de Verzoening op de heuvel, de deelname van Roger Schutz en Max Thurian aan het Concilie en de constante stijging van het aantal bezoekers en retraitanten in Taizé.

Een ander aspect van de mythe is de geestdrift van de jongeren, Fransen en Europeanen, een strekking begonnen in de jaren zestig en uitgegroeid tot een ‘Christen Woodstock’. Het ‘Jongerenconcilie’ in 1974 werd een ongehoord succes dat leidde tot de ‘Europese Jeugddagen’ en de ‘Pelgrimstocht van vertrouwen op aarde’. Zo breidde de enorme aandacht rond Taizé uit en verplichtte de Gemeenschap een nieuwe begeleidingspedagogie voor de jongeren aan te wenden. Beurtelings schaarden zich in Parijs, Barcelona, Warschau, Praag en vele andere steden duizenden jongeren rond Broeder Roger tegen het jaareinde. Sinds einde van de jaren 1980 en het verval van de Oost-Europese communistische regimes droeg Taizé niet weinig en op uitzonderlijke wijze bij tot de verzoening van de jonge Europeanen uit Oost en West.

Taizé fascineert. Kerkelijke mensen of niet, ze ondergaan het ‘mysterie’ van Taizé, van zijn succes en van zijn charismatische stichter.

De geschiedenis van de Gemeenschap sinds haar ontstaan [1940] wijst op haar aantrekkingskracht en zijn gedaanteverwisselingen. Eerst, in 1940-1942, was Taizé een onthaalplek voor vluchtelingen en zwervende Joden, waar de jonge stichter Roger Schutz alleen verbleef. Vanaf 1944 tot aan het Tweede Vaticaans Concilie werd het een belangrijk centrum van de oecumenische beweging, een poging tot gemeenschapsleven vanuit protestantse visie maar open voor alle Kerken, op zoek naar een ‘Universele verzoende Kerk’. Tenslotte werden Taizé en zijn stichter ‘in de wereld gedropt’ ... beter gezegd deden ze dat zelf: een onverwacht mediatiseren gepaard met de inhuldiging van de Kerk van de Verzoening op de heuvel, de deelname van Roger Schutz en Max Thurian aan het Concilie en de constante stijging van het aantal bezoekers en retraitanten in Taizé.

Een ander aspect van de mythe is de geestdrift van de jongeren, Fransen en Europeanen, een strekking begonnen in de jaren zestig en uitgegroeid tot een ‘Christen Woodstock’. Het ‘Jongerenconcilie’ in 1974 werd een ongehoord succes dat leidde tot de ‘Europese Jeugddagen’ en de ‘Pelgrimstocht van vertrouwen op aarde’. Zo breidde de enorme aandacht rond Taizé uit en verplichtte de Gemeenschap een nieuwe begeleidingspedagogie voor de jongeren aan te wenden. Beurtelings schaarden zich in Parijs, Barcelona, Warschau, Praag en vele andere steden duizenden jongeren rond Broeder Roger tegen het jaareinde. Sinds einde van de jaren 1980 en het verval van de Oost-Europese communistische regimes droeg Taizé niet weinig en op uitzonderlijke wijze bij tot de verzoening van de jonge Europeanen uit Oost en West.

Ondanks de mythische dimensie van Taizé blijft de symbolische gestalte van de stichter, Roger Schutz ondertussen Broeder Roger genoemd (1915-2005), op velerlei vlakken miskend. Marguerite Léna, een intelligente waarneemster van Taizé, diep meelevend met hem, erkent dat er een ‘legende’ is gesmeed rond de toen nog levende stichter.

Dit boek, een eerste biografie van Broeder Roger, wil daarvan afstand nemen om deze figuur terug in de historische context te plaatsen. Geen eenvoudige taak, want Taizé houdt niet van geschiedenis en archief en besteedt meer aandacht aan geheim en discretie. De wens bestaat, zoals in vele kloosters en congregaties, dat de ups en downs van hun bestaan niet in het openbaar worden onthuld. Er werd van bij het begin ook gekozen om geen archief te bewaren. "Levende dingen dienen niet uitgepluisd," beweerde Broeder Charles-Eugène, in de jaren 1970 belast met de communicatie van de Gemeenschap. Broeder Roger zelf sprak in zijn dagboek met scherpe woorden over een auteur die zich kritisch en te nieuwsgierig had opgesteld: "Sommige teksten over ons laten ons niet onverschillig. Het bezoek van degene die hekelende beweringen schreef stelde zich lichtjes aan als geloofsrechter. Hij voedt zich met de overschotten van anderen."

Nochtans, vreemde paradox, gaf Broeder Roger veel prijs in zijn dagboek, niet zonder voorzorgen en omzichtigheid. Zijn geschriften zijn bezaaid met souvenirs, taferelen, personages en anekdotes waarin van weglatingen en toespelingen zeer handig gebruik wordt gemaakt. Weinig namen, vaag zinspelen of verzwijgen onderhouden het mysterie: "iemand uit Rome kwam," schrijft hij. Hij verduidelijkte niet dat het kardinaal Willebrands was, gelast met het afsluiten van een akkoord tussen de Gemeenschap en de Heilige Stoel. Zo ook noemt hij maar eens Peter Rutishauer zonder er bij te voegen dat hij psychoanalyticus is die geregeld met hem kwam praten wanneer hij diep depressief was.

Voorbeelden van deze nauwgezette discretie komen veelvuldig voor. De ontmoetingen van Roger Schutz en Max Thurian met Puis XII en andere Romeinse gezagsbekleders in 1949 werden maar openbaar in 1960. Broeder Roger koos al in 1972 Broeder Aloys als opvolger tijdens een reis naar Afrika, maar openbaarde dat eerst twintig jaar later. Dat hij sinds 1972 communiceert in de katholieke Eucharistie wordt maar bekend in 2005 bij de uitvaart van Johannes Paulus II.

De geloofsweg die zijn grootvader aan moeders kant aflegde [katholiek seminarist tot subdiaken, dan priester in de oudkatholieke Kerk, alvorens zijn wijding tot hervormde dominee] heeft Broeder Roger altijd verzwegen en dit onderwerp blijft taboe in Taizé.

De weigering van de geschiedenis stemt overeen met de weigering Taizé te verstarren in woorden, data en bijkomstige overwegingen. "Het voornaamste, verklaarde Broeder Roger eens om zijn leven samen te vatten, is dat het een dagelijkse herschepping was." Een "herschepping" die hij bondig noemde met de vermaarde uitdrukking: de "dynamiek van het voorlopige." Bij het stelselmatig beschrijven van het leven van de stichter van Taizé komt deze dynamiek overal en altijd te voorschijn. Het is te zien op de foto’s die in de pers verschijnen hoe zijn uiterlijk verandert. In de eerste jaren van de Gemeenschap en tot in 1950 draagt de prior een grijsblauwe katoenen trui. In de jaren 1960 wanneer hij de oecumenische samenkomsten van priesters, dominees en bisschoppen in Taizé houdt draagt hij meestal een donker pak, een wit hemd en een zwarte das. Later, onder het ‘Jongerenconcilie’, meer ontspannen, kiest hij voor een pullover. Tenslotte en op ingeven van Moeder Teresa in 1976 draagt hij steeds het wit kleed dat ook onder de diensten werd gedragen: zo was hij gemakkelijk herkenbaar tijdens de massabijeenkomsten rond gebed.

Deze uiterlijke veranderingen gingen gepaard met wijziging van zijn handtekening: eerst was het "Roger Schutz, prior in Taizé," dan "Broeder Roger, prior in Taizé" om later, vanaf 1971, simpelweg "Broeder Roger van Taizé" te worden. Zijn drang naar soberheid werd steeds dieper. Hij verzaakte aan zijn titel van "prior" nadat hij al eerder, einde jaren 1950, verschillende taken als dominee had weggelaten. Weinige eigentijdse mensen zijn oud genoeg om Roger Schutz te hebben zien voorgaan in het heilig Avondmaal of bij een gewone viering.

We gingen op zoek naar Broeder Roger met als voornaamste zorg om nooit de waarheid van een uitzonderlijke levensloop te verbloemen. Buiten zijn dagboek, waarin je dikwijls tussen de regels moet lezen, zijn er andere bronnen om de verschillende etappes van zijn leven op te halen: zo de getuigenissen die we konden opvangen bij zijn familieleden (o.a. bij Maria Strugala, zijn aangenomen dochter), zijn Broeders of ex-Broeders, katholieke, protestantse of orthodoxe vrienden die getuige waren van zijn leven.

Veel archief uit kerkelijke, institutionele of private kringen in Frankrijk en Zwitserland leverde rijke openbaringen, verrassingen en kostbare documenten.

Op het einde van dit zoekwerk verschijnt het leven van een man van God die doorheen heel de XXe eeuw over de "wallen" wou klimmen: deze van de religieuze verdeeldheid, de generatiekloven, ook zijn eigen wallen. Broeder Roger was een veerman aan de grens. Als Zwitser trekt hij naar Frankrijk in 1940. Als calvinist sticht hij de eerste protestantse monnikengemeenschap op Franse bodem. Als zoon van een dominee, zelf dominee overstijgt hij het protestantisme. "Formeel is hij katholiek" zei kardinaal Kasper, voorzitter van de Pontificale Raad voor de eenheid der christenen, in 2005 aan kardinaal Barbarin die hem vroeg tot welk geloof Broeder Roger toebehoorde. Zijn ideaal was helpen en verzamelen. In 1940-1942 beschermt hij politieke vluchtelingen en Joden; in 1945-1946 ondersteunt hij twee kampen van Duitse krijgsgevangenen nabij Taizé opgericht; in de jaren 1950-1960 leidt hij de oecumenische dialoog; vanaf 1966 voelt hij een golf van radicale opstand bij de Europese jeugd, waarin hij een drang allerlei vragen ziet. Tot op het einde van zijn leven brengt hij een begeleidingspedagogie voor de jongeren op gang.

Op het einde van dit zoekwerk verschijnt het leven van een man van God die doorheen heel de XXe eeuw over de "wallen" wou klimmen: deze van de religieuze verdeeldheid, de generatiekloven, ook zijn eigen wallen. Broeder Roger was een veerman aan de grens. Als Zwitser trekt hij naar Frankrijk in 1940. Als calvinist sticht hij de eerste protestantse monnikengemeenschap op Franse bodem. Als zoon van een dominee, zelf dominee overstijgt hij het protestantisme. "Formeel is hij katholiek" zei kardinaal Kasper, voorzitter van de Pontificale Raad voor de eenheid der christenen, in 2005 aan kardinaal Barbarin die hem vroeg tot welk geloof Broeder Roger toebehoorde. Zijn ideaal was helpen en verzamelen. In 1940-1942 beschermt hij politieke vluchtelingen en Joden; in 1945-1946 ondersteunt hij twee kampen van Duitse krijgsgevangenen nabij Taizé opgericht; in de jaren 1950-1960 leidt hij de oecumenische dialoog; vanaf 1966 voelt hij een golf van radicale opstand bij de Europese jeugd, waarin hij een drang allerlei vragen ziet. Tot op het einde van zijn leven brengt hij een begeleidingspedagogie voor de jongeren op gang.

Broeder Roger behoort de Kerkgeschiedenis toe, maar ook de Europese geschiedenis. Het is niet toevallig dat er hem meerdere grote Europese prijzen werden toegekend in de jaren 1980-1990. Leek en politicus hebben hem erkend als een bruggenbouwer onder de jeugd van de Europese volkeren, een verzoener.

De Kerken hebben in hem een bindend element gezien dat niet kon genegeerd worden, waarmee ze soms een harde en moeilijke dialoog voerden. Als Taizé, van protestantse oorsprong, het katholicisme naderbij kwam, was er tegelijk een beweging in tegenovergestelde richting; Taizé heeft zowel de Protestantse, als de katholieke Kerk beïnvloed.

Over "Broeder Roger van Taizé," spreekt men zoals over Franciscus van Assisi of Moeder Teresa van Calcutta: man en een plaats zijn onverbrekelijk verbonden.

Vertaling: Broeder Joseph



Foto




Weetjes over Medjugorje

Geografie

Kroatië

Bosnië en Herzegovina

Godsdienst

Wetenschap

Portret van de zieners

Maria's uiterlijk

De 5 pijlers van het geloof

Vragen en antwoorden

Standpunt van het Vaticaan

Ratzinger bezocht ooit Medjugorje "incognito"

1e onderzoekscommissie

2e onderzoekscommissie

3e onderzoekscommissie

4e onderzoekscommissie

De kwestie Herzegovina 1

De kwestie Herzegovina 2

De kwestie Herzegovina 3

Profetieën nemen hun tijd

Mirjana meer en meer op de voorgrond

Bestemming van de ziel

De Podbrdo [Verschijningsberg]

De Krizevac [Kruisberg]

Het Votiefkruis

Parochiekerk Jacobus de Meerdere

Uitbreiding biechtgelegenheid

Kapel der Twee Harten

Oasi delle Pace

Verrezen Christus

Cumunità Cenacolo

Mother's Village

Vr. Slavko Barbaric

Vr. Jozo Zovko

Vr. Pétar Ljubicic

Ratko Perics toorn

Heeft Zanic Medjugorje verraden?

Vr. Amorthe betreurt apathie

Siroki Brijeg

Retraîtekasteel

Zr. Emmanuel Maillard

Ivans gebedsgroep

Nedjo Brecic

Christoph Schönborn

St. Stephansdom, Wenen 2012

Scalambra & Casale Monferetto

Madonna van Civitavecchia

Little Audrey Santo

Maria's verjaardag

Medjugorje en Moederdag

De IIPG [1]

De IIPG [2]

De IIPG [3]

De IIPG [4]

De IIPG [5]

De weide van Gumno

De priester die verdween

Nieuwe taksen op logies

Mirakel van de Maan

Documentaire 1983

BBC Documentaire 2010

Documentaire Mary TV

The Miracle of Medjugorje


Interviews Medjugorje

Mirjana Dragicevic [2008]

Mirjana Dragicevic [1998]

Mirjana Dragicevic [1983]

Mirjana Dragicevic [1989]

Mirjana Dragicevic [1]

Mirjana Dragicevic [2]

Mirjana Dragicevic [2009]

Vicka Ivankovic [2008]

Vicka Ivankovic [1983]

Vicka Ivankovic [2007]

Vicka Ivankovic [1988]

Vicka Ivankovic

Ivan Dragicevic [2003]

Ivan Dragicevic [2004]

Ivan Dragicevic

Ivanka Ivankovic [1983]

Ivanka Ivankovic [1989]

Ivanka Ivankovic

Pétar Ljubicic [2004]

Pétar Ljubicic [2006]

Pétar Ljubicic [2008]

Slavko Barbaric [1987]

Gabriele Amorth [2002]

Jakov Colo

Jakov Colo

Jakov Colo [2007]

Marija Pavlovic [2008]

Marija Pavlovic [1989]

Marinko en Dragico Ivankovic [1983]

Damir Coric [1983]

Marica Kvesic [1983]

John en Andja Setka [1983]

Jelena Vasilj [2002]

Jelena Vasilj en
Marijana Vasilj [1]

Jelena Vasilj en
Marijana Vasilj [1]

Zlatko Zudac [1999]

Bisschop Hnilica [2004]





Overige Weetjes

Bestemming van de Ziel

Theresia van Lisieux
over het Vagevuur

Maria Simma

De invloedrijkste vrouw

Engelen

Twaalf stappen voor een gelukkig heengaan

Twaalf fabels over het Katholieke geloof

Pater Pio en Karol Woijtyla

San Nicolàs de los Arroyos

La Madonna del Ghisallo

O.L.V. Van den Oudenberg

Fatima:
Reeds eeuwen Mirakels

Jacinto Marto uit Fatima
door Fr. Robert J. Fox

Profetieën nemen hun tijd

Jacinto Marto uit Fatima
door Zr. Lucia Dos Santos

Ingrid Betancourt

Dikwijls gewichtige feiten
nà verschijningen

satans opzet

De Graal van Valencia

Notre-Dâme du Laus

Kibeho, Rwanda

Esther en Mordechai

Monte Cassino

Gods adres

Jezus' geboortekerk [1]

Jezus' geboortekerk [2]

De Komeet Lulin

De Komeet Elenin

De Komeet Honda

Samuel Alexander Armas

De Geur van Regen

Jaar van de Priesters

Dr. Gloria Polo's terugkeer

Ian McCormack: Een blik
in de eeuwigheid

Middel tegen komende pandemie

Kim Phuc

Michael Anderson

Zeven kenmerken
van een goede vader

O.L.V. van Las Lajas

Vaders Liefdesbrief

O.L.V. van Ocatlàn

Elena Desserich

Rom Houben

Overlijden Mari-Loli Mazon

Advent

Gered door een engel?

Kerst in de loopgraven

Mgr. Peter Savelbergh

Ontdekking v/d sarcofaag v/d H. Philomena

De Heilige Mis

Petrus Lombardus

Oscar, de kat

Tieners, geef hen nooit op!

Ontdekking te Nazareth

Efeze: Maria's Huis

Wonderdadige Medaille

De rivier Kwai

De Exodus

Valentino Mora

Het vijfde Maria Dogma

Elizabeth Kindelmann

H. Louis de Montfort

H. Clelia Barbieri's
miraculeuze stem

Steven en Djaingo

Het wonder van San José

Aalst, België's 9/11

Het getal 11

Maria en het getal 101

Sterven op 33

Is dit St. Jozef's graf?

Het Kerstverhaal
en Koning Herodes

De Kardinale Climax

Winterzonnewende 2010

En de maan werd rood

Schoonheid van Wijwater

De dag die ontbrak

Het celibaat

De vierde ruiter van de Apocalyps

De maagdelijke geboorte

Jordanië claimt oudste christelijke vondst

Colton Burpo versus Stephen Hawking

H. Gelaat van Manoppello

Padre Pio: under investigation

Grace

Michael Browns retreat

7 niveau's van het liegen

De dood van Sint Jozef

De dood van Maria

Betekenis van Maria's naam

Het Aramees in opmars

De Bosnische pyramiden

Brugge, het Jeruzalem van het Noorden

Wonder te Skopje


Diverse Profetieën
Miscellanous Prophecies

Profetieën nemen hun tijd

Is dit de tijd waarover ze spraken?

Garabandal [1961-65]

Israël en Bijbelse Profetie

Pinksterprofetieën 1975

Quito [17de eeuw]

Kenmerken v/d antichrist

A.C. Emmerich [1]

A.C. Emmerich [2]

De Kremna Profetieën

Hildegard van Bingen

Belpasso [1986-88]

2 Noorse profetieën

La Salette [1846]

Anna Maria Taigi

Diversen

Heilige Mechtildis

Non van Tours

Heilige Nilus

Bernardine Von Busto

Non van Bellay

Kloosterling Hilarion

Don Giovanni Bosco

Elizabeth Canori Mora

Judah Ben Samuel

Jeanne Le Royer

Giacchino di Fiore

Bartholomeüs Holzhauser

Madeleine Porsat

De profeet Daniël

Kibeho, Rwanda

Ida Peerdeman

H. Ireneüs van Lyon

Methodius van Olympus

H. Hippolytus van Rome

Firmanus Lactantius

De Berkenboomprofetieën

Dr. Arnold Fruchtenbaum

H. Ephraïm de Syriër

H. Cesarius van Arles

Columba van Ierland

Elena Aiello

Beda, de eerbiedwaardige

Odilia van de Elzas

Johannes Damascenus

Adso, de Monnik

Anselmus van Canterbury

H. Vincent Ferrer

Joachim van Fiore

Johannes Friede

Thomas van Aquino

John of the Cleft Rock

Franciscus van Paola

H. Birgitta van Zweden

Robertus Ballarminus

Dionysus van Luxemburg




















Het Laatste Geheim

1. Een enorm mysterie

2. Sterk en zedig

3. Dagen van duisternis

4. Moeder van de Heer

5. Boven de zon

6. Gog en Magog?

7. Door de straten van de stad

8. Vanop de hoogste bergen

9. Kleine geheimen

10. Klokslag twaalf

11. Lichten, geluiden, graven

12. De klokken luiden

13. Donderslag in de verte

14. Geheime aanwezigheid

15. Vuurzuil

16. Geheimen van de Rozenkrans

17. Het voorteken

18. De zeven

19. Het voorgevoel

20. Signalen en vloeken

21. Afschuwelijke wonderen

22. De kastijding

23. Naschok

24. Waar duivels beefden

25. Geheime Martelaren

26. Geheim van de gehoorzaamheid

27. Geheim van het vertrouwen

28. Ik wacht op u

29. De geest van opstand

30. Genade en rechtvaardigheid

31. De Profetie

32. Voorbij de grenzen
van de kennis

33. Geheimen in
Amerika en Europa

34. Geboren in de hel

35. Cathérina's geheim

36. Geleende tijd

37. Ik zal uw Moeder zijn

38. Het grote Teken

39. Koningin van de Eeuwigheid











Thomas à Kempis
De navolging van Christus

Boek 1.1

Boek 1.2

Boek 2

Boek 3.1

Boek 3.2

Boek 3.3

Boek 4.1

Boek 4.2



Novenen

Maria Onbevlekte Ontvangenis

OLV van Lourdes

OLV Van Fatima

OLV Van Banneux

OLV van de Berg Carmel

OLV Hemelvaart

H. Maagd van de Wonderdadige Medaille

Maria Lichtmis

Don Bosco

Maria Boodschap

Sint Jozef

Heilige Familie

Goddelijke Barmhartigheid

Heilige Geest

Kindje Jezus

Engelbewaarder

Aartsengel Michaël

Aartsengel Gabriël

Franciscus van Assisi

Antonius van Padua

Pater Pio

Heilige Benedictus

Heilig Hart van Jezus

Heilige Rita

Sint Valentijn

OLV van Altijddurende Bijstand

Jean Marie Vianney

Theresia van Lisieux

Maria, die de knopen ontwart

OLV van de Bezoeking

Zielen in het Vagevuur

Kracht van het Kruis
tegen het kwade

H. Gelaat van Jezus

Hart van Jezus en Maria

Kindje Jezus van Praag

OLV van Genezing

Miraculeuze Maagd

Pater Damiaan

Heilige Anna

H. Maria Goretti

Heilige Peregrinus

Heilige Expeditus

Sint Joris

H. Margareta van Cordoba



Films

Padre Pio

The Miracle of Our Lady of Fatima

The 13th Day

Het Lied van Bernadette

One Night with the King

Faustina

Docu: Faustina Kowalska

Docu: Mariaverschijningen

Docu: OLV van Guadalupe

Vincentius a Paolo

Sint Paulus

Sint Petrus

Docu: Pater Damiaan

Passion de Jeanne d'Arc

Story of Father Damien

Docu: Garabandal

Exorcism of Emily Rose

The Nativity Story

Don Johannes Bosco

The Passion of The Christ

King David

Romero

Jean de Florette

Manon des Sources

Abraham

Mozes

Solomon

Jacob

Francesco

A man for all seasons

The Apocalypse

Docu: H. Maria Goretti

Docu: The birth of Israël

Docu: The six-day war

Docu: Ghosts of Rwanda

Becket

Gospel of Luke

Gospel of Matthew

Gospel of John

Acts

Unsolved mysteries

Joseph

Samson and Delilah

H. Rita van Cascia

Thérèse de Lisieux

Isaak, Jacob & Esau

Fray Martin de Porres

Lourdes [2000]

Clara & Francisco

Maria Goretti

Mother Theresa




Astronomische verschijnselen

28/11/2011



Blog tegen de wet? Klik hier.
Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs

 

Real Time Web Analytics

Page Content

Page Content