Zeer onlangs zijn enkele Nederlandse hogescholen negatief in
het daglicht verschenen omdat de studenten van enkele studierichtingen voor een
appel en een ei anders gezegd: met heel weinig moeite, bijna voor niets, voor
een habbekrats een diploma kregen uitgereikt. Even een eerder afgekeurde
scriptie kopiëren, even een geschikte docent opzoeken, en even naar school om
je diploma op te halen. Ja, zo ken ik er nog een paar.
Je moet de weg weten. Dat blijkt ook weer bij het schandaal
over deze Nederlandse hogescholen die toestaan dat hun studenten met een
minimum aan kennis en inspanning en een maximum aan door-de-vingers-zien door
de verstrekkende instantie een einddiploma ontvangen. Wat overigens geen wonder
is wanneer het criterium voor kwaliteit (doelen, inhoud, docenten, exameneisen)
verlegd wordt naar de simpele vraag: hoeveel studenten zijn in het afgelopen
collegejaar afgestudeerd? Nee, het verbaast mij niet dat studenten gebruik
maken van handige leerroutes, daarbij gadegeslagen door quasi-onwetende
collegebesturen, managers en docenten die het naar eigen zeggen ook niet kunnen
helpen want zij wisten niet beter.
Dan vroeger, toen immers álles beter was. Iedere cursus en
opleiding, kort of lang, stond of viel met helder geformuleerde eisen (zowel
aan studerenden als aan lesgevenden) waaraan niet te tornen viel. Neem als
voorbeeld de opleiding voorafgaand aan de status van gediplomeerd melker. Ik
kom hierover te spreken omdat, jaren geleden, tijdens een genoeglijke gemeenteavond
de vraag gesteld werd: wie van u heeft bijvoorbeeld een melkdiploma? Twee
aanwezigen bleken de vraag met ja te kunnen beantwoorden: de echtgenote van de
plaatselijke dominee en mijn echtgenote: mevrouw Terra dus.
Hoe grondig de opleiding was blijkt uit de even grondige
manier waarop het opleidingsprogrammawas samengesteld. Want het handmatig melken van een koe is inderdaad wel
iets meer dan even trekken aan een van de vier voorbijkomende spenen teneinde
droppels melk in een schone emmer te kunnen opvangen. Wat dacht u van alle
eisen op milieutechnisch en hygiënisch gebied? Wist u dat het uier van tevoren
gewassen moet worden en afgedroogd wordt met een droge, ruwe doek? En wist u dat je niet alleen kunt melken, maar ook moet
námelken. En dat je voor het melken een voldoende kunt hebben gehaald, terwijl
het namelken beloond wordt met een schamele onvoldoende?
Hieronder ziet u hoe vernuftig het cijfersysteem in elkaar
zat. Je kreeg voor elk onderdeel een cijfer tussen de 1 en de 5 dat
vermenigvuldigd werd met een moeilijkheidsfactor. Want het is duidelijk dat het
regelmatige, krachtige melken meer punten op moet leveren dan een fiere houding
bij het verlaten van de koe.
Mevrouw Terra behaalde destijds 182 van de 200 mogelijke
punten. Laten we zeggen: eindcijfer een negen. Geslaagd: ja. Dat spreekt
vanzelf. Dat vond ook de Rijksveeteeltconsulent voor Gelderland waaraan de
managers en de bestuursdirecteuren van de diverse hogescholen een voorbeeld
kunnen nemen.
Wie herinnert zich niet uit
haar of zijn lagere schooltijd de steeds terugkerende misère met de
potloodpunten. Grafiet slijt, dat merk je gauw genoeg als je voor de eerste
keer een potloodje in je hand neemt om op de onderkant van een smetteloos wit
stuk tekenpapier een huis te tekenen met een schoorsteen waar rook uit
kringelt. Nóg erger is het afbreken van de potloodpunt bij een beetje
tegendruk. Je probeert een tak aan een boom te tekenen, zo eentje met veel
zijtakken en bladeren, en páts weer een gebroken punt. Het is om horendol van
te worden. En ik was als kleine jongen toch al zon driftkikker!
Faber, dat waren de beste,
zei mijn vader. Hij had verstand van potloden, want hij was een meester in het
met potlood tekenen van fraaie portretten. (Hieronder laat ik u er een zien.)
Faber was een duur potloodmerk. Maar voor de jongens en meisjes op school waren
die Fabers veel te kostbaar. Wij kregen van die gele Bruynzeelpotloden die ergens
in Zaandam of daaromtrent werden gemaakt. Tekenen deden we sowieso met potlood
in tekenschriften. Maar ook in schriften met lijntjes (taalschriften) en hokjes
(rekenschriften) werkten wij met potlood. Wij noemden dat kladschriften, naar
Jaapje van Nieuwenhuizen uit de vijfde klas die een meester was in het bekladderen
van alles waar inkt, verf en waskrijt aan bleef kleven. Je had ook netschriften.
Daar schreef je in met kroontjespen en Gimborn-inkt die de meester schonk uit
een grote mandfles in een glaasje, dat in een holletje op je bank stond.
Kleuren deden we met
kleurpotloden. Je had dozen met kleuren in zesvoud. Ik bedoel kleine doosjes
met zes verschillende kleuren of grotere met een veelvoud daarvan. Favoriet was
de 24-delige Caran dAche kleurdoos. Je was de koning te rijk op de dag na
Sinterklaasavond, als je triomfantelijk met je nieuwe kleuraanwinst op school
kwam en iedereen de ogen uitstak. Het nadeel van kleurpotloden was dat hun
punten nog vlugger braken dan de gewone HB-zwartgrijze.
Het aanpunten van de potloden
was een bijzonder ritueel. De meester had een puntenslijper op het hoekje van
zijn bureau laten monteren. Achteraan zat een wieltje met handvat, aan de voorkant
kon je door te knijpen een opening forceren waar je potlood met de stompe
kant naar voren ingestoken werd. De meester draaide gelijk Michiel de Ruyter aan
het puntenslijperswiel, waardoor, o wonder, een scherp inwendig verborgen mesje
dunne spiralen cederhoutslingertjes produceerde. Net zolang totdat het
grafieten binnenste een vlijmscherpe punt had gekregen.
Scherp is scherp. Je kon draaien
wat je wilde, maar een scherpe potloodpunt kreeg je nooit nóg scherper.
Tegen de tijd dat het edele
draai- en handwerk vervangen werd door een elektrisch aangedreven mechaniekje
ging het bergafwaarts met het potlood. De ballpoint
kwam hem vervangen. Die had het grote voordeel dat je hem nooit hoefde aan te
slijpen en prachtige vlekken kon toveren in je schoolschriften. Zodat de
meester op een dag zei: Op blaadjes mag je met een balpen schrijven, maar in
het netschrift schrijven wij zoals gebruikelijk uitsluitend met pen en inkt.
U mag het best weten: ik
schrijf nog iedere dag met potlood. Om iets te noteren wat ik anders
onherroepelijk zou vergeten. Of om een inval voor een weblogje te bewaren voor
de eeuwigheid. Ergens op mijn bureau staat altijd wel een glas met potloden.
Samen met zon kleine metaal-glimmende puntenslijper. Voor potloodpunten waar
je een puntje aan kunt zuigen.
Zoals beloofd een
potloodtekening van Terra Sr. voorstellende de beroemde schrijver Louis
Couperus.
Ipomoea is
de prachtige Latijnse naam voor deze eenjarige bloeier. Wij zeggen eenvoudig:
winde of blauwe winde. Soms zie je geheel witte. En dan zeggen wij in het
verborgene, besmuikt achter onze hand, in het achterhoeks, omdat wij ons voor
het woord schamen: pispötjes. Je hebt ze in verschillende kleuren, ook in rood
bijvoorbeeld. Welke kleur ook, de winde slingert zich rechtsdraaiend omhoog
langs verticale stokken en palen en verblijdt ons met de meest fantastische
bloemen.
De blauwe winde is naar mijn bescheiden opvatting de mooiste bloem die
er bestaat. U mag daar anders over denken, maar over sommige smaken valt niet
te twisten. Het is niet alleen de kleur die deze bloem haar allure geeft. Het
is ook niet de bloemvorm: kroon- en kelkbladen. Buitengewoon fraai, dat wel,
maar niet exceptioneel.
Het is het onuitsprekelijke
wit dat zich in de bloemkelk rondom stamper en stempel ophoudt. Letterlijk
oogverblindend. Het laat zich ook niet in een plat vlak vangen. Als je de bloem
fotografeert, kun je moeilijk scherpstellen op het witte innerlijk. Het is
ongrijpbaar. En tegelijk onbegrijpbaar.
In een bijbels
scheppingsverhaal staat beschreven wat er het éérst geschapen werd. In het
allereerste begin was de aarde aardedonker, woest en ledig, maar plotseling
klonk het en wás het er: het licht. Maar de vraag rijst meteen, waar kwam dat
licht dan vandaan?
Ja, nú weten wij het. Want de
wetenschap staat voor niets. Het licht stamt uit het binnenste van de blauwe
winde. Dat is de bakermat waar alle golflengten samenkomen in een alles
omvattende witte gloed. In het Engels heet zij Heavenly Blue en ook dat kan
geen toeval zijn. Hemels witblauw, dát is het. Het windt zich in alle
richtingen hemelwaarts.
Wie zoals ik geboren is in
een dorp waar de landsgrens dwars doorheen loopt, staat er niet meer bij stil
wanneer iemand met één been in Duitsland en de andere in Nederland gaat staan. Bij
ons kan dat. De grens is een vast bestanddeel in ons bestaan en we worden er
alleen warm of koud van wanneer van hogerhand besloten wordt de looprichting te
veranderen. Dat was in 1949 het geval, toen een stukje Duitsland aan Nederland
werd toegevoegd en in 1961 toen het correctiebesluit weer ongedaan werd gemaakt
en de Bondsrepubliek zijn stukje land compleet met bebouwing en inwoners (rond
500) terugkreeg.
Waar de bewoners van ons
grensdorp altijd zenuwachtig van worden is de factor prijsverschil. Wanneer
bijvoorbeeld een half pond boter in Nederland twee keer zo duur is dan in
Duitsland, (ik geef maar een voorbeeld,) dan raken wij van de kook. Wij hebben
dan de neiging in Duitsland duizend kilo van het goedje in te slaan en dat
later in Nederland voor een zacht prijsje met een vette winst van de hand te doen.
Het illegaal verplaatsen van goederen van het ene naar het andere land noemen
wij smokkelen. En wij glimlachen er bij omdat het zon aangename inkomstenbron
is. Tenminste, als de commiezen er geen stokje voor steken.
Ik geef schoorvoetend toe
het is geen reden om trots op te zijn dat ik ook wel eens gesmokkeld heb. Als
10-jarige jongen bracht ik wel eens boter en koffie naar familie die een paar
kilometer over de grens in Duitsland woonde en die wel eens weer trek had in
een lekker bakje plus een krentenboterham met goede, échte, boter. Ach, zei
mijn moeder geruststellend, de commiezen laten zon jongen als jij wel lopen.
Commiezen, douanebeambten,
douaniers, wat u maar wilt, waren geüniformeerde overheidsdienaren die moesten
zien te voorkomen dat goederen zonder papieren, clandestien, illegaal en
ongelimiteerd de grens passeerden. Je had bij ons zowel Duitse en Nederlandse
commiezen.
De commies op de fotos is in
Duitse dienst. Hij tuurt, met een typisch Duits petje gewapend, door zijn
verrekijker de weg af om te zien of er een smokkelaar met verdachte waren de
hoek om komt. Hij is klaar om in actie te komen en bereid om tot aanhouding
over te gaan. De smokkelende dorpsgenoten hebben echter ook een aantal manieren
om iemand om de tuin te leiden. Zij laten zich niet kennen, vinden een
sluipweggetje en leveren hun waren op afgesproken plaatsen af. Later vertellen
zij honderduit over hun grootse prestaties bij het misleiden van de douaniers. Totdat
er in de krant een keer het bericht staat dat onze geachte dorpsgenoot H. te K.
betrapt is op het onrechtmatig over de grens brengen van zestig pond bohnenkaffee en door de rechtbank in
Arnhem is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en een boete van
duizend guldens. Op die momenten lachten de commiezen.
Waarschijnlijk is het u niet
eens opgevallen, maar de commies heeft zijn verrekijkertje verkeerd-om. Hij
ziet alles heel ver weg en dat schiet ook niet op. Het is een grapje van de
kunstenaar die de beelden langs de grens heeft gemaakt. Hij heet Jürgen Ebert en
woont in Bocholt. Hij heeft gevoel voor humor.
Wij ik spreek nu even over
de Nederlanders als medelandgenoten; over Vlamingen, Walen en Duitstalige Belgen
durf ik mij geen oordeel aan te matigen wij, Nederlanders, zijn niet alleen
een volk van kankeraars en criticasters, maar eerst en vooral een volk van
plakkers. Niet zozeer in de vorm van sijsjeslijmers en bumperklevers, alhoewel,
maar ik zit meer te denken aan onze fobie of manie om bij iedere gelegenheid en
in elke supermarkt zegeltjes te willen verzamelen om die later thuis gezellig op een spaarkaart te kunnen
plakken. Wij zijn een volk van zegeltjesplakkers. Ontegenzeggelijk.
Weet u overigens wat échte
plakkers zijn? Dat zijn, en nu houdt alle ironie even op, armzalige
vluchtelingen in Zuid-Afrika die uit buurlanden komen waar het de mensen nóg
beroerder gaat. Ze trekken naar ZA, bouwen ergens van afvalhout, golfplaten, plastic
en blik een hutje. Wanneer zij erin slagen rook uit een geïmproviseerde
schoorsteen te laten opstijgen vóór zonsondergang, mogen zij blijven wonen. Dat zegt tenminste
het heersende recht. Plakkers wonenmet
zijn duizenden in plakkerskampen. Als alles meezit is er een lokale overheid
die voor stroom en water zorgt.
Er bestaan ook zegeltjes die
je niet hoeft te plakken. Ik vond ze bij het opruimen van een oude kast. Het
zijn zegeltjes om uit te knippen, het zijn bonkaarten. Van na de oorlog, zegt
iedereen die ze kent, toen nog veel spullen op de bon waren. Ze stammen uit de tijd
van de distributie. In verband met de heersende schaarste werden de beschikbare
goederen eerlijk verdeeld. Een vriendelijke ambtenaar op het distributiekantoor
deelde per hoofd van de bevolking de bonnen uit. En in de plaatselijke krant
stond welke bon je nodig had om deze week een half pond suiker te kunnen kopen.
Ik heb heel lang in de overtuiging geleefd dat bonnen betaalmiddelen waren,
maar dat was een misverstand, zei de kruidenier. Het was én én: je moest bonnen
inleveren én je moest met geld betalen. In de bonnentijd was ik nog heel jong,
maar toen al overtuigd van de gerechtigheid van het systeem. Zonder bonnen zou
immers iemand met veel geld alles kunnen weg- en opkopen? Zodat er voor de
minder bedeelden niets meer over was? Voor de bonnenwet was ieder gelijk, en zo
hoorde het ook.
Op een dag, kort na de
oorlog, heeft het bonnennoodlot mijn moeder getroffen. Ma had voor een periode
van een maand voor het hele gezin bonnen ingeslagen voor de noodzakelijke
boodschappen. Om onverklaarbare redenen is zij toen de hele bonnenvoorraad
kwijtgeraakt. Verloren. U begrijpt dat Leiden echt in last was, hoewel we daar
niet woonden. Want zonder bonnen was er niets te koop van wat er in de winkel
lag, dus dreigden dorst en hongersnood. En ook Pa kon naar zijn geliefde tabak
fluiten.
Met behulp van de
vriendelijke distributieambtenaar en mede doordat(1) Ma bij de plaatselijke dorpsbevolking
geen kwaad kon doen en (2) Pa gemeenteambtenaar was, werd er een kleine
inzamelingsactie georganiseerd. Iedereen die een bonnetje over had kon dat
inleveren bij het distributiekantoor. Aan het eind van de actiedag kon de ambtenaar
Ma een complete set bonnen overhandigen. Ma was buitengewoon geroerd door al
die vrijgevigheid.
Bonnenacties. Ze bestaan nog
steeds. Het zijn nu zegeltjesacties bij de super, waarbij je bij twee halen er
drie moet betalen met als compensatie dubbele zegels. Om thuis gezellig op te
plakken.
Vóórzorgen is een mooi
werkwoord, veel mooier dan het overdreven voorzorgsmaatregelen treffen. Je
wilt een zich mogelijk voordoende onheilvolle situatie de baas zijn en daartoe
bedenk je in de eerste plaats wat die schrikwekkende situatie wel niet zou
kunnen zijn (brand, een ongeval: van zes meter hoogte van de ladder vallen, een
natuurcatastrofe, ongenode gasten die drie weken komen logeren) en ten tweede
bedenk je voor elk van die noodsituaties een passende reactie, een
rampscenario, een rampenplan. Op deze manier proberen we het leed dat de ramp ongetwijfeld met
zich mee zal brengen althans enigszins te verzachten.
Een van de sprekendste
voorbeelden van rampspoed waarop je je zou kunnen voorbereiden, is brand
tengevolge van blikseminslag bij een plaatselijk onweer. Ik herinner mij nog
vaag uit mijn kindertijd hoe ons moeder ons bij zwaar onweer uit bed trommelde,
en ons vroeg ons aan te kleden. Gekleed en wel zaten wij dan in een verduisterd
vertrek de tijdsduur te tellen tussen bliksemflits en bijbehorende, knetterende
donderslag. Ergens, wisten wij, stond een klein kistje waar wat geld,
trouwboekje en paspoorten, de polis van de brandverzekering, plus de weinige kroonjuwelen
van ma in zaten, gereed om meegenomen te worden in geval van nood.
Het typerende van een ramp is
dat hij je altijd onverwacht en onvoorbereid treft. Bij het opstellen van een
rampenplan en een rampscenario dat doe je meestal achteraf, in een tijd van rust en vrede, bij
het dempen van de put, als het kalf al lang is verdronken denk je erover na wat
er allemaal kan gebeuren en hoe daarop adequaat te reageren. Daarbij heb je
verbeeldingskracht nodig, want je kunt natuurlijk niet in werkelijkheid twee
tankwagens met uiterst gevaarlijke stoffen op de A26 met elkaar in botsing
laten komen. Wat er precies gebeurt bij een échte ramp - zoals een aardbeving,
een watersnood of een tsunami - overstijgt onze verbeelding vele malen.
Ik geef toe dat ik heel ambivalent
tegenover een rampscenario sta. Daarbij maak ik een onderscheid tussen rampen
die óns en welke ánderen kunnen treffen. Een redelijke stem in mij zegt dat het
in het laatste geval verstandig is van tevoren na te denken over hoe te
handelen bij mogelijke calamiteiten. Ieder redelijk denkend verzorgingstehuis
weet wat te doen in het geval dat de bewoners plotseling geëvacueerd moeten
worden. Aan de andere kant beweer ik dat, als het jezelf betreft, een
rampscenario geen zin heeft:je kunt
onmogelijk op alles voorbereid zijn. En bovendien, in tijden van nood vergeet
je alle rationeel bedachte voorzorgsmaatregelen en doe je wat je hart je
ingeeft om te doen.
Er komt nog iets bij. Soms
denk ik wel eens dat het de goden verzoeken is. Zon rampscenario opstellen
bedoel ik. Het lijkt wel of de duvel ermee speelt. Heb je net een scenario
klaar voor het geval er iets ergs gebeurt, gebeurt dat erge de volgende dag.
(Zonder rampscenario, denk je, was er niets gebeurd.)En een ander voorbeeld: net als het
rampscenario na veel wikken en wegen met algemene stemmen is goedgekeurd,
gebeurt er een ongeluk waar het verse scenario niet op van toepassing blijkt te
zijn. Of waarbij pijnlijk duidelijk wordt dat zaken die er écht toe doen over
het hoofd zijn gezien. Dan kun je maar beter helemaal geen rampscenario hebben.
De volgende ochtend vraagt
mijn vrouw: Stel dat er hier brand uitbreekt. Wat zou jij het eerst in
veiligheid brengen? Waar denk je aan? Ik zeg: Nergens aan, want sinds er geen
lucifers meer in huis zijn omdat er niemand meer rookt, is de kans nihil dat er
brand uitbreekt. Nou, zegt ze, ik weet het wel, het eerst moeten de fotoalbums
in veiligheid worden gebracht. Goed, besluiten we, dan is hierbij punt één
van ons rampscenario afgehandeld. Wíe voor de albums zorgt als het zover is, dat
zien we dán wel.
Wat denkt u dat erger is: (A)
van de ladder vallen bij het aardbeien plukken, of (B) onderuit gaan bij het
kalverschetsen? Ik zal u een beetje op weg helpen. (A) is een voorbeeldje van
absurde humor, dus dat zal het wel niet zijn. (B) daarentegen is ook maar voor
een gedeelte waar. Juist is de bewering dat je op weg naar het kalverschetsen onderuit kunt gaan. Want dat is mijn
vrouw overkomen, weliswaar jaren geleden maar toch. In een beijzelde, gladde
bocht ging ze met haar brommertje onderuit. Gelukkig zonder ernstig nadelige
gevolgen.
Tegenwoordig moet iedereen
zich kunnen legitimeren, ook de boerderijdieren op het platteland. Daarom
dragen ze ook van die afschuwelijke gele oormerken. Binnenkort staat alle
informatie digitaal op een ingeplant chipje, dan zijn die gele flappen ook niet
meer nodig. Vroeger moest iedere koe of kalf ook al beschikken over een
paspoort. En omdat je met een kalfje niet even naar de drogist kunt gaan om een
pasfoto te laten maken, maakte mijn vrouw een tekening, een schets. Ze deed dat
voor het rundveestamboek of voor de onderlinge veeverzekering. Gewapend met een
voorbedrukt formulier (kijkt u maar naar het plaatje beneden) en tekengereedschap ging ze naar de stal of
een weiland om het pasgeboren nieuw leven te portretteren. Op de grove omtrek
van het dier op het formulier werd ingetekend wat wit en wat zwart was. Niet
tot op de punt en de komma nauwkeurig, en het was ook niet nodig ieder haartje
en rimpeltje te kunnen zien, maar wel zo dat je aan de hand van de getekende
schets uit een kudde van honderd dieren het betreffende kalf kon herkennen. Dát
is m, zie je wel!
Een tweede voorbeeld van een
schets laat ik u in één moeite door - hieronder zien. Dat is van een ander, zij
het niet minder hoog niveau. Het is ook geen schets in de betekenis die wij er
eerder aan gaven als een geschreven stemmingsbeeld waarin niet alle karakters
en situaties tot in de puntjes zijn uitgewerkt. Het is ook geen schets in de strikte
betekenis: een vluchtige tekening met potlood of houtskoolstift.
Dit is een ets, meer precies
een droge-naald ets. Als u klaar bent met het bewonderen ervan zou u wellicht
kunnen opmerken dat zoiets ook in West-Vlaanderen of in de Krimpenerwaard te
zien en te schetsen is. De maker heeft het niet over de geografie en beschrijft
de ets als opklarend landschap na onweer. Maar wij herkennen ogenblikkelijk het
land waar wij wonen en de daarbij horende mentaliteit. Dreigend en somber, op
het melancholische af, maar niet zó dat het totaal overheerst. Wij zijn ons
bewust van de gevaren die ons omringen, maar altijd zijn er hoopvolle signalen
zoals het zonnetje dat door de wolken breekt.In het midden zien we de geploegde voren zich naar de einder spoeden,
waardoor we weten dat de boer klaar is met het winterbed. En in het
boerderijtje maakt de boerin voorbereidselen voor de broodmaaltijd in de
namiddag: het vier-uur-eten.
De ets is gemaakt door mijn
getalenteerde, kunstzinnige jongste broer. Hij (de ets) hangt al jaren op een
opvallende plek in onze woonkamer en hoe langer hij er hangt, hoe mooier hij
wordt.
Wij schrijven het jaar 1949
en ik zit in de vierde klas van de lagere school. Het is vrijdagmiddag: zonder
twijfel de fijnste middag van de schoolweek.
Zon vrijdagmiddag begint met
tekenen. Niet op losse vellen, maar in een tekenschrift. Meester K. heeft
geconstateerd dat mijn tekenschrift witte bladzijden met zon doorschijnend
velletje er tussen - tot op de laatste bladzijde en tevens tot in alle hoeken
gevuld is en overhandigt mij een nieuw, nadat hij er op de voorkant met vulpen mijn
naam op heeft gezet.
Nadat de klas een half uurtje
ijverig heeft getekend, wordt er gezongen. Geestelijke en vaderlandse liederen.
Soms een liedje over de winter of over varen met een bootje. De betekenis van
de gezongen woorden en zinnen ontgaat ons volkomen, maar daar gaat het ook niet
om. Wij zitten rechtop met de armen over elkaar en overtreffen elkaar in
toonhoogte en volume. Ik kijk gefascineerd naar meester K. die ons begeleidt op
zijn viool. Maar pas op! Kinderen op de eerste banken die van plan zijn uit de
band te springen, kunnen een mep met de strijkstok tegemoet zien, want meester
K. is bij vlagen kort aangebonden. Mijn buurman A. bromt maar wat mee, maar ook
voor hem is dit een geslaagd uur. Want meester K. zegt nooit dat hij er niets
van kan, wat hij met rekenen en schrijven wel doet.
Plotseling is het zanguurtje
voorbij. Meester K. draait de haren van zijn strijkstok losser en legt viool en
strijkstok in een zwarte doek en vervolgens in een kist. Dan pakt hij zijn
voorleesboek.
Meester K. heefteen voorliefde voor de boeken van W.G. van
der Hulst. Bijvoorbeeld Willem Wijcherts of Jaap Holm en zijn
vrienden. Onvergetelijk voel je mee met de arme Jaap wiens vader in deze
strenge winter een centje bijverdient als baanveger. Favoriet is de serie In
de Soete Suikerbol. Zeven boekjes die het verhaal vertellen van de dikke
bollenbakker en zijn magere, dunne vrouw die behept is met een recht-fobie.
Alles wat maar een beetje scheef hangt of staat, zet zij recht. Zelfs het wapen
van de koning uit het Noorderland dat juist bedoeld is om scheef te hangen.
Sonoor klinkt meester Ks
stem door de klas. O, die heerlijke voorleesuren! Zonder twijfel het hoogtepunt
van de week: niets te hoeven doen dan te luisteren. En zelfs dan kun je altijd
nog je gedachten laten gaan en je eigen verhaal bedenken. Wij laten ons de
verhalen van de bakker aanleunen en genieten met volle teugen. Ook de meester
geniet. Dat kun je horen aan zijn stem. Hij hoeft ook niet rond te kijken of
iedereen wel bij de les is.
Vandaag horen we dat de
bakker honderd suikerbollen moet bakken voor de koning. Zijn bolle wangen
glommen van de warmte en van de pret . En de bollen moesten lekker zijn, zó
lekker als hij ze nog nooit gebakken had .En hij maakte mooie balletjes deeg klaar, met boter en rozijnen en
amandelen en sukade en vanille en nog veel meer lekkers.
Langzamerhand, na diverse
vrijdagmiddagen, ben ik er achter gekomen wat bollen zijn. Het zijn dingen om
te eten. Maar in onze streek is het woord bol als iets om te etenonbekend. Bossche bollen kennen wij niet. Bollen zijn voor ons kleine ronde
stammetjes hout. Of mannelijke koeien. Bollen die je kunt eten noemen wij pufferkes.
De bollenbakker bakt één bol
extra. Daarin kneedt de bakker een grote denappel. Die is voor zijn knechtje
Louw die een tijdje geleden een hond een stukje worst gegeven heeft waar een
steentje in zat. Louw, we zullen je krijgen! denkt de bakker. En wij met hem.
Meester K. kijkt even op zijn
horloge. Tien voor half vier. Hij merkt dat er net tijd is om dit hoofdstuk uit
te lezen. Van der Hulst Sr. is een begenadigd kinderboekenschrijver die precies
weet hoe je een hoofdstuk spannend moet afsluiten. Als hij weer een hoofdstuk
uit heeft, slaat de meester heel langzaam het voorleesboek dicht. Hij zucht en
hetzelfde doen wij. Van spijt. Want nu duurt het weer een volle week tot we
weten hoe het verhaal verder gaat.
Vanmiddag gaan we met zijn
allen naar de fotograaf zei mijn moeder. Iedere oom en tante in de familie
heeft een prachtig familieportret laten maken. Wij nogniet, maar vanmiddag is het zover. Hier heb
je twee kwartjes voor de kapper en zeg tegen hem dat hij je haar mooi kort
knipt.
Op de eerste foto ziet u het
middaglijke resultaat. Pa en Ma en hun vijf kinderen, variërend in de leeftijd
van 16 (oudste zus) tot 3 jaar (jongste broer). Ikzelf zit in mijn zwart/wit
gestreepte linnen boevenpakje links beneden tussen Pa en hond Johnny. Aan de andere kant van Johnny zit mijn jongere broer.
Lang geleden. Van de zeven
mensen op de foto zijn er op het moment dat ik dit schrijf nog drie in leven.
Behalve ikzelf mijn jongste broer en mijn jongste zus. Het is een van de
weinige fotos waar we allemaal samen op staan. Zowel mijn vader als ik
waren/zijn fanatieke amateurfotografen, maar zoals wel vaker hielden/houden ze
er niet zo van zelf gefotografeerd te
worden.
De kinderen op de foto
verschilden onderling ongeveer drie tot vier jaar in leeftijd. Weinig, maar u
weet dat zoiets in je kinderjaren een mensenleven betekent. Met mijn broers en
zussen had ik relatief weinig contact, simpel omdat ze zoveel ouder of jonger
waren en hun eigen vriendenkringetje hadden. We konden heel goed met elkaar
overweg, maar een hechte broer/zus of broer/broer-relatie was er niet.
Soms werd je wel gedwongen
met elkaar contact te hebben en met elkaar op te trekken. Bijvoorbeeld in het
laatste jaar van de oorlog toen ons dorp een tijdje in de vuurlinie kwam te
liggen en wij s nachts in de kelder sliepen. Wij sliepen gevieren mijn pas
geboren jongste broertje was ondergebracht bij de buurvrouw omdat ma ernstig
ziek was enkele nachten in de aardappelkist. Twee aan twee met de benen naar
elkaar toe.
Later hadden we elk een eigen
slaapplek. Een eigen kamer met een eigen bed. Maar soms sliepen mijn broertje
en ik samen in een groot tweepersoonsbed. Dan kwam Ma ons s avonds instoppen.
Soms vertelde ze een verhaaltje dat wij, omdat ze het zo vaak vertelde, bijna
van buiten kenden. Dan liet ze ons een avondgebed bidden Heer, o houd ook deze nacht over mij getrouw de wacht en streek
ons over onze bol. Ze deed het licht uit en sloot de deur achter zich.
Dan kwam het uur van de
bedspelletjes die mijn broer en ik speelden. We gaven elkaar raadsels op. Het
is hier in de kamer en het begint met de letter K. Ra, ra, wat is dat? We
reciteerden liedjes en gezangen die we van de juffrouw op school uit ons hoofd
moesten leren. Of we vertelden elkaar wat we die dag bij aardrijkskunde hadden
geleerd. Ik leerde mijn broer welke plaatsen je allemaal in Zeeuws Vlaanderen
kon tegenkomen: Oostburg, Sluis, Terneuzen, Hulst, Axel. Dat soort
bedspelletjes.
Het favoriete bedspelletje
was het noemen van alle kinderen die bij jou in de klas zaten. Zij zaten in
houten tweepersoonsbanken, vijf of zes achter elkaar, in drie of vier rijen. De
klassen waren erg groot in die dagen.
En dan begon het noemen van
de namen. Tweede rij: vooraan Jan de Braam en Kees Weiland. Daarachter Marietje
van de Reisakker en Karla Wetering, daarachter . Mijn broer probeerde de namen
en zitplaatsen van alle kinderen uit mijn klas te noemen en ik deed hetzelfde
met zijn klasgenoten. Soms maakten we het erg moeilijk: wie zit er in mijn klas
in de derde rij in de vierde bank? Dat was Jan Balijn. Naast hem zat niemand.
Hij zat alleen. Die kinderen had je ook.
-----------
De tweede foto - technisch niet erg fraai, maar daar gaat het niet om - toont de twee broers enkele jaren later. Wie is wie? U raadt het wel.
Een tekst plus een foto, een
foto plus een tekst. Zo zit dit blog in elkaar. Vanaf het eerste begin. Plaatje(s)
en verhaal horen bij elkaar en ondersteunen elkaar. Ze hebben ook afzonderlijk
wel recht van bestaan, maar het geheel is méér dan som van de delen, ook hier,
ook nu.
Onlangs kreeg ik een mailtje
van een mij onbekende mevrouw O. uit Rotterdam die mij vroeg of zij enkele van
mijn fotos mocht gebruiken voor een publicatie. Het betrof een halfjaarlijkse periodiek
van het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam. Bij een artikel over arterieel
vaatlijden pijn veroorzaakt door aderverkalking c.q. vernauwing van de
slagaders in de benen paste een door mij gemaakte foto. Als u even naar
beneden scrolt, kunt u zien om welke foto het ging. De bovenste van de vier foto's was het.
Dit is een simpel
rabarberblad. De inderdaad op bloedvaten lijkende nerven hebben een extra
accent gekregen omdat ze aan de ene kant door de zon worden beschenen en aan de
andere kant door mij zijn gefotografeerd. Kijkt u maar wat er gebeurt wanneer
er aan het plaatje een tekst wordt toegevoegd.
Van zon foto heb je dus
dubbel plezier. De eerste keer wanneer je wijsvinger de afdrukknop van je
camera beroert. (Ik kan niet zonder een ouderwetse zoeker en gebruik nooit het
lcd-schermpje en ik verbeeld mij dat ik al bij het nemen van de foto weet of de
foto gelukt is of niet.) De tweede keer plezier heb je wanneer je het Erasmus
MC-boekje openslaat en op de paginas 4 en 5 je eigen fotos vergezeld ziet van
een passende tekst. Ik denk dat zowel fotos als teksten er op vooruitgegaan
zijn.
Wilt u nog een voorbeeld zien
van een geslaagde combinatie? Ik fotografeerde vlierbessen-zonder-bessen in een
doorschijnende plastic kom (foto 3). Een paar resterende bessen maken het beeld
spannend. Ook deze foto is door het Erasmus MC gebruikt in de publicatie.
Hieronder (foto 4) te zien.
Sommigen slapen bijna bewegingloos, anderen zijn complete
draaitollen. Zelf behoor ik tot de eerste soort. Dat is al van jongs af aan zo.
Stop hem s avonds in een netjes opgemaakt bed, zei mijn moeder wel eens,
als hij er de volgende morgen uit komt, lijkt het of het bed onbeslapen is. De
dekens netjes ingestopt en bijna geen plooitje in het laken. Toch schijnen wij
in onze slaap niet alleen van gedachten, maar ook van houding te veranderen.
Heel vroeger sliep ik het liefst op mijn rug. Maar sinds
mijn bedgenote mij een fikse por geeft als ik weer eens ruggelings lig te
snurken en de meest schrikaanjagende keelgeluiden produceer, draai ik bij. Ik
bedoel: opzij, meestal op mijn rechter.
Weet u wat een niet uit je geheugen te wissen fantastische
ervaring is? Buiten in het ruige veld, niet gehinderd door welke moderniteit
dan ook, op je rug in het gras te liggen met zon sappig grassprietje tussen je
kiezen. En dan maar kijken naar de wolken die voortdurend voor veranderende
vergezichten zorgen. Op je rug, dat is in dit verband een bijna overbodige
opmerking. Want hebt u ooit iemand gezien die lekker op zijn linkerzij in het
gras naar de wolken lag te kijken?
Slapen op je rug onder de vrije hemel in het open veld heb
ik geleerd tijdens mijn grandioze carrière in s lands wapenrok, in militaire
dienst dus. Ik zal jullie zandhazen, infanteristen, wel eens even leren hoe je
buiten slaapt. Ik hoor het de sergeant-instructeur nog zeggen. Eerst zoek je
een mooi plekje uit. Tamelijk vlak en ietwat zanderig, hoewel een beetje
begroeiing geen kwaad kan. Dan ga je op je rug liggen. Beweeg nu heen en weer (schuiken
in het Achterhoeks) en maak aldus zeven ondiepe, passende gaten in het zand.
Twee voor je hakken, twee voor je billen, twee voor je schouderbladen en één
voor je hoofd. Dat doe je om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk lichaamsdelen
ondersteund worden.Je moet als het ware
voelen dat de aarde je héle lichaam draagt. Na al dat gevoel pak je een
grondzeiltje en legt dat over de uithollingen overdwars. Waarna je tenslotte gehuld
in een dekentje in de gaten gaat liggen. Het vergt enige oefening, maar je
slaapt als een roos.
Er zijn zaken die je als fysiekpersoon betreffen, die je graag
veranderd zou willen zien. Je flaporen bijvoorbeeld. Of je te kleine mopsneusje. Toch
kunnen sommige persoonskenmerken niet veranderd worden, ook al zet je een buidel
met geld klaar. Je lichaamslengte is zon voorbeeld. Door de bank genomen worden
de Nederlanders en de Belgen veel langer dan hun vorige generatie en daar is
geen medicijn tegen.
Met je naam is
iets vergelijkbaars aan de hand. Voornaam of achternaam, je moet het ermee
doen. Je hele leven. Tenzij natuurlijk de wetgever ook vindt dat een dergelijke
naam een schandvlek is waarmee je onschuldig en ten onrechte bent opgezadeld.
Dan is diezelfde wetgever bereid water in de wijn te doen en je naam te
wijzigen.
Persoonlijk moet ik bekennen dat ik geen enkele moeite heb
met mijn naam. Noch met voornaam, noch met achternaam. Mijn achternaam (Boland)
laat zien dat enkele buitengewoon verre voorouders in een onvruchtbare
moerassige streek opgroeiden (dat accepteer ik verder zonder pijn) en met mijn
voornaam (Theodoor) hebben mijn ouders twee zaken duidelijk willen maken. In de
eerste plaats zagen zij mij (en natuurlijk gold dat voor al hun kinderen) als
een Godsgeschenk en in de tweede plaats wilden zij oma (mas moeder) een plezier
doen door mij naar haar te noemen. Er is duidelijk over mijn naam nagedacht.
Toen ik zon tien jaar geleden voor het eerst in Zuid-Afrika
was en met mijn Nederlandse collegas in onze huurauto rondtoerde in de
West-Kaap, gebeurde er iets dat mij persoonlijk erg raakte. Wij waren ongemerkt
in een streek beland waar te pas en te onpas mijn achternaam ijdel werd
gebruikt. Hij stond met grote letters te lezen op het plaatselijk bankfiliaal,
werd genoemd op een groot schoolgebouw (Boland College) en was duidelijk
zichtbaar op talloze uithangborden bij supermarkten. Later zag ik dat niet
alleen de locale wijncorporatie ernaar was genoemd, maar zelfs enkele
wijnflesetiketten droegen mijn naam. En daar wisten wij thuis niets van!
Bevriende ZA-collegas nodigden ons s middags uit om in het stadion aan de
rand van de stad (Wellington) te komen kijken naar de verrichtingen van de plaatselijke
rugbyclub. En, werkelijk waar, die club was ook al getooid met ónze achternaam!
Welke snoodaard probeerde hier mij een poets te bakken? Sort of practical joke
soms?
Tegen de voorzitter van de rugbyclub zei ik dat ik mij zeer
vereerd voelde. Deze, op zijn beurt, glimlachte wat besmuikt en zei dat het
toch een misverstand was. Het woord dat ik ervan verdacht mijn achternaam te zijn,
was hier de naam van een landstreek, een district. Net als bij ons in Nederland
Twenthe of De Kempen in België. En net zoals je bij ons spreekt over het
Twenthe College sprak je daar over de Boland Bank, de Boland Store, en de
rugbyvereniging the Boland Kavaliers.
Na die eerste keer ben ik er herhaalde malen terug geweest,
daar in die Boland. En steeds heb ik het gevoel dat ik een beetje thuiskom. Uit
en toch thuis. Thuis draag ik graag het t-shirt en het petje van de Boland
Kavaliers. Ook al begrijp ik nog steeds niet alles van die rare spelregels.
Maar het is natuurlijk wel mijn club. Dáárom.
-------------
Naschrift. Als je vanaf het noorden komt, uit de droge
savanne, en het landschap wordt plotseling groen, dan weet je dat je Boland
binnenrijdt. Kan niet missen. Kijkt u maar op een van de fotos. De spoorlijn
op de foto leidt (links gaand) naar Kaapstad. Van hieruit is het nog zon 120 kilometer. Op een
andere foto ziet u de outfit van een Boland-rugbyer en op weer een andere krijgt
u een idee in welk mooi landschap daar in Zuid-Afrika rugby wordt gespeeld.
Waarschijnlijk
kent u het spelletje: Ik ga naar een onbewoond eiland en neem mee En dan
vult een van radio en tv bekende landgenote in welke vijf voorwerpen of
attributen zij zou meenemen. Ik geloof daar geen snars van. Het zijn veelal
sociaal wenselijke antwoorden. Het zijn antwoorden die wij met zn allen graag
willen horen. Neen, van dergelijke lijstjes geloof ik geen sikkepit.
Maar er
zijn toch ook verzamellijstjes, werpt u tegen, die een getrouw en tegelijk
objectief beeld geven van de situatie hier en nu? Neem nu de klassieke
cijferlijsten die wij nog kennen uit onze schooltijd welke de vorderingen van
leerlingen op een aantal fronten weergeven. Wat is daar mis mee? (U merkt dat
ik van de weeromstuit plechtig begin te schrijven.)
U had mij
niet harder kunnen treffen. Nota bene cijferlijstjes! De meest perfide
verzameling leugens! Uw opmerking verwondt mij tot op het bot en vraagt
derhalve om een adequate reactie mijnerzijds. Daarom laat ik u hieronder zon
cijferlijstje zien. Om alle schijn van partijdigheid te vermijden is het er een
van mezelf, uit de vierde klas van de Mulo. MULO staat voor Meer Uitgebreid
Lager Onderwijs. Het meer uitgebreide sloeg ook op het aantal vakken dat je
kreeg. Bijna te veel om op te noemen.
Op het
eerste rapport van de vierde klas Mulo-A staat links een aantal vakken met
daarnaast een cijfer dat een beoordeling pretendeert van mijn vorderingen op
dat vak in het tijdvak van begin september tot kerstmis. Onderaan heeft mijn
vader met zijn fraaie handtekening het oordeel bekrachtigd. Enkele roestige
nietjes zorgen ervoor dat de jaarcijfers geen eigen wegen gaan bewandelen. De
docent Nederlands schatte mijn kennis en vaardigheden in de Nederlandse taal
(inclusief letterkunde waarschijnlijk) op een zes. Een zes!! (Nota bene voor iemand die honderd jaar later blogjes zou gaan schrijven!!) En het allerergste
is het cijfer voor het vak tekenen. U ziet het goed: een 5. Een vijf in rood! Want,
zei de directeur voor de volledigheid: Een onvoldoende wordt met rode inkt in
je rapport geschreven! Onthoud dat!
Waarom dit rode, naar bloed verwijzende, van
schande sprekende accent? Om mij nog maar eens goed onder de neus te wrijven
dat dit echt een onvoldoende is. Eerlijk waar: het is de enige onvoldoende die
ik ooit op een middelbare school in Nederland en daarbuiten heb gekregen. En
nog wel voor tekenen, een vak waar
ik later achten en zelfs negens voor haalde!
Het komt
door een tragisch misverstand. De tekenleraar, meneer H. zaliger, achtte het
bewezen dat ik bij het tekenen van een cirkel gebruik had gemaakt van een
passer, wat ten strengste verboden was. Ik ontken het tot op de dag van
vandaag. (k had het namelijk met twee
s[pijkers en een touwtje gedaan.) was. s voor haalde! ederland en daarbuiten
heb gekregen. tendeertIk had het namelijk met twee spijkers en een
touwtje gedaan.) De betreffende tekenleraar schonk mij daarop de eerste en
enige onvoldoende ooit. Sinds die dag haat ik cijferlijstjes als de pest. En in
hun voetspoor de lijstjes met naar onbekende eilanden en oorden mee te nemen
voorwerpen.
Voor het vak Nederlands op
mijn MULO-examen in 1956 was het opstel
een verplicht onderdeel. Ik heb toen het verhaal opgeschreven van mijn eerste
(en enige) deelname aan een declamatiewedstrijd: een wedstrijd wie het best een
gedicht kon voordragen. Voor het opstel heb ik destijds een opzet gemaakt. Die
vond ik onlangs tussen de oude paperassen terug. Om u even te laten zien.
Onderwerp no. 4. Ik moest voor het eerst declameren.
(1) Wanneer? Juli 1953 in Varsseveld (een klein dorp in
Oost-Nederland) tijdens voordrachtswedstrijden uitgeschreven door het CJMV.
(Verbond van Christelijke Jonge Mannen)
(2) Wat voor soort gedicht? Het was een komisch
gedicht van een man die een motor-met-zijspan had gekocht en zijn buurman liet
meerijden. Jammer was dat hij vergeten had een bodem in de zijspan aan te
brengen, zodat de buurman lopen moest.
(3) Hoe ik me eronder hield? Ik was erg zenuwachtig.
Want toen ik een briefje moest trekken om de volgorde waarin we zouden
declameren te bepalen, trilde ik op mijn benen. Ik kende het gedicht wel van
buiten, maar ik durfde het niet zonder boekje te doen. Een jongen vóór mij, die
met veel branie zijn gedicht uit het hoofd opzei, bleef halverwege steken en
verdween in de zaal. Ik was het laatst aan beurt, namelijk nummer zeven. Ik had
bemerkt dat de andere deelnemers strak naar de jury keken, daarom probeerde ik
de hele zaal door te kijken, wat me tamelijk gelukte.
(4) Reacties van het publiek. Omdat er nogal veel
jongens in de zaal waren uit mijn dorp, kreeg ik bij mijn opkomst op het toneel
een applaus, wat me erg goed deed. Na het komische einde barstte het jeugdige
publiek dan ook in een luid gelach los. En zelfs de oudere juryleden konden een
glimlach niet verbergen.
(5) Resultaat. Aan het eind van de middag werd het
resultaat bekend gemaakt. Toen de voorzitter zei dat een bekend spreekwoord
gezegde hier waarheid geworden was, kreeg ik al een beetje hoop, want ik dacht
aan: lest best. En zowaar, het kwam werkelijk uit. Temidden van alle
aanwezigen werd mij een prijs uitgereikt, een zaklantaarn. De spreker hoopte
dat ik hem nog lang zou gebruiken en dat is uitgekomen ook, want ik heb hem nu
nog en gebruik hem ook nog. En ik denk nog vaak terug aan de middag waarin ik
mijn eerste declamatiepoging deed die zowaar met een eerste prijs beloond werd.
Dit is dus niet het
examen-opstel, maar de opzet ervan. Hoe het uiteindelijke opstel er uitzag,
weet ik niet meer. Ook niet welk cijfer de examencommissie er voor over had.
-----------------------
Nootjes bij de fotootjes:
(1) zó zag Terra er destijds uit.
(2) Deel van het oorspronkelijk (geschreven) manuscript.
Rechts en links, rechts- en
linkshandig, rechts- en linksdraaiend: allemaal fascinerende onderwerpen.
Vooral als er verder niets onder de zon is waarover je geacht wordt je mening
te geven. Waarom bestaan er mensen die uitgesproken linkshandig zijn? Waarom
hebben we het over rechtsdraaiende yoghurt? Waarom kunnen sommige toch wel handige
en rechtschapen lieden onmogelijk een spijker in een plank slaan met hun
linkerhand? Waarom lopen de atleten hier bij ons op het plaatselijke
sintelbaantje hun rondjes tegen de wijzers van de klok in? Waarom sla je bij
het pootje-over schaatsen altijd je rechter schaats over je linker en nooit
andersom? Voor u een vraag en voor mij ook.
Iets wat mij ieder jaar zeer
verbaast is dat de links- of rechtsdraaierigheid niet alleen voor yoghurt
geldt, maar zelfs ook voor plantaardige wezens van wie niemand ooit zou
verwachten dat zij enig richtinggevoel zouden hebben.
Ieder jaar, op 30 april (maar
dat is toeval), kunt u mij in mijn moestuin aan het werk zien met mijn
bonenstaken. Op 60
centimeter van elkaar zet ik paren van staken, telkens
twee tegenover elkaar. Ik buig ze enigszins naar elkaar toe en verbind hen met
losse staken waarvan ik een bruggetje of een overspanning maak. Maar het
bijzondere komt pas later.
Daar waar de bonenstaak de
grond raakt, rondom elk van hen, drukt mevrouw Terra - u weet wel: die met de
groene vingers - voorzichtig haar boontjes in de grond. En als de temperatuur
en de vochtigheid meewerken boontjes houden van vochtige en warme grond
steekt binnen enkele dagen een slank groen stengeltje zijn kopje uit de grond.
En dan voltrekt zich het wonder! In hun streven op te groeien in de hoogte
zoeken de slanke stengels steun bij de staken. De uiteinden wikkelen zich als
vanzelf om de ronde stokken. Zij doen dat rechtsdraaiend!
Soms knoop ik een loshangende stengel, die de weg kwijt is, met een
vliegertouwtje vluchtig aan de staak vast, maar echt nodig is dat bijna nooit.
Als door een wonder gedreven slaat de bonenstengel zich soepel, steeds rechtsaf
slaand, om de stok en houdt zich met zijn tentakels stevig vast. Steeds hoger:
het gaat crescendo. Totdat het eind van de stok is bereikt. Dan wappert het
dunne boveneinde een beetje in de wind. Ondertussen vormen de stengels een
stevige groene balustrade waaraan straks de bloemen en de vruchten, de peulen,
de snijboontjes of de slabonen verschijnen.
Ooit heb ik geprobeerd een
paar bonenstengels te leiden. Dat wil zeggen ik voerde ze met mijn handen rond
de staken en maakte ze hier en daar vast. Ik deed het met de beste bedoelingen,
want ik wilde hen vastigheid in het leven geven. Maar mijn grootste fout was
het ontkennen van de juiste draairichting. Ik leidde de stengels linksom, tegen
de wijzers van de klok, langs de staken naar boven. Daar gingen dat jaar bijna
al onze bonen-aan-staken aan dood. Hun stengels braken en zij raakten volledig
de kluts kwijt. Dat kwam niet door de droogte of door de wortelknagend
ongedierte in de grond. Het was mijn eigen domme schuld. Ik had kunnen weten
dat ook bonen een zulke mate van intelligentie hebben dat ze precies weten
welke kant ze bij het klimmen op moeten. Ze oriënteren zich daarbij op de gang
van de zon langs het zwerk. Ze gaan zoals het hoort: rechtsdraaiend. Zo slim
zijn bonen.
Kruissteken met dubbel-s in het midden. Niet dat u denkt dat
Ma haar gebed opende en afsloot met de vluchtige rechterhandbeweging waarmee je
een kruisje slaat. Daarvoor was zij teveel protestant, hoewel ze af en
toe wel enige voorliefde of op zijn minst interesse toonde voor katholieke
rituelen als knielen, kruistekens slaan, een askruisje halen en (op Kerstmis)
kindje wiegen. Ik herinner mij nog als de dag van gisteren hoe Ma en ik door de
snerpende vrieskou om vier uur in de ochtend naar de nachtmis in B. gingen om
daar de kerstrituelen in ogenschouw te nemen. Het was maar goed dat onze
katholieke slager, aldaar aanwezig, Ma ontdekte en haar een zitplaats aanbood,
anders hadden we de gehele mis tussen het gewone volk achterin de kerk moeten
staan. Dat gewone volk is een grapje van mij, want Ma had er geen enkel
bezwaar tegen om bij het gewone volk te horen. Je iets verbeelden of je
ergens op vóór laten staan zijn werkelijk wel de laatste zaken waar je aan
denkt als je het over Ma hebt.
Kruissteken met dubbel-s horen thuis in de wereld van de
nuttige handwerken met een artistiek randje; de fascinerende wereld van
smyrnakussens, telpatronen, borduurwerkjes, merklappen en antimakassars. Je
moet streng in de leer zijn, hetgeen in deze context betekent dat je secuur en
nauwkeurig moet kunnen werken. Je hebt er een stramienachtige ondergrond voor
nodig, strengen garen in vele kleuren en natuurlijk naald en draad. Een
kruissteek, zo heb ik mij laten vertellen, is in de borduurwereld wat
één-recht-één-averecht is bij het breien: een basisbewerking zonder welke
borduren (of breien in het tweede geval) volstrekt ondenkbaar is.
In den beginne is er
de volledig blanco ondergrond, het gekleurde borduurgaren en het
borduurgereedschap. Ooit heeft Ma een voorbedrukt stramien gebruikt, maar dat
was eens maar nooit weer. Een rood kruisje op een ondergrond-in-dezelfde-kleur
borduren kan immers iedereen, daar is geen kunst aan.
Hoe Ma begint? Ergens
in het lege veld slaat zij om zo te zeggen eerst een paar piketpaaltjes: zij
zet met donker garen op vaste afstanden hier en daar een beginkruisje. De
juiste plaats bepaalt zij door eenvoudig te tellen. Daarna verbindt Ma de
beginkruisjes met elkaar zodat er vormen, lijnen, vierkanten, recht- en
veelhoeken ontstaan. Symmetrie mág, maar hoeft niet per sé. Liever niet. Soms
begint zij met twee diagonalen. De zo ontstane door kruissteken afgebakende
vormenworden vervolgens opgevuld zodat er veelkleurige vlakken ontstaan.
Wanneer het gehele stramien gevuld is, werkt Ma het geheel af met een gehaakt
randje. Het eindresultaat kan van alles zijn: een lopertje op tafel, een
kussenovertrek, een vloerkleedje, een antimakassar op de stoelrug of een
wandversiering.
Af en toe liepen Mas borduurwerkjes uit de hand. Vooral
toen ze bij het hoofdstuk vloerkleedjes aangekomen was. Overal in haar kamer
in het verzorgingstehuis waar ze aan het eind van haar leven woonde, lagen haar
vloerkleedjes. Het waren er tenslotte zoveel dat we er wat van zeiden.
Bijvoorbeeld dat ze gevaarlijk waren: Straks val je erover en breek je je heup
of nog erger! Wat dan weer een typisch Ma-antwoord opleverde: Nee hoor, dat
zal mij niet overkomen, dat is immers nog nooit gebeurd, waarna de discussie
gesloten was.
Ma bewoonde de naar haar zeggen mooiste kamer van het
verzorgingstehuis (toen nog rusthuis geheten). Dat was de kamer naast de
centrale ingang. Om beter te kunnen zien wie er in- en uitging, zat Ma graag op
de leuning van haar stoel bij het raam. Af en toe zwaaide ze vriendelijk naar
een passerende kennis. Onder de stoel stond haar borduurmandje met het
opgerolde half-affe kleedje en de strengetjes wol. Toen ze hoogbejaard was
geworden, kwam als vanzelf het ogenblik dat het kleedje niet meer afgemaakt
werd. Het zou voor altijd on-af blijven.
Vanmorgen om een uur of tien
was het weer zover. Onze drie topsy-turvys, de drie gratiën noem ik hen vaak
liefdevol, of de barmhartige drieëenheid vanwege de vele goede werken die ze
uitvoeren, maar u weet nu wie ik bedoel. Op bepaalde ochtenden komen ze bij
elkaar, bij ons in de keukenvensterbank, om de stand van zaken door te nemen.
Wannéér ze komen is voor hen een weet, maar voor ons een raadsel. Soms is het iedere
dinsdag, maar soms duurt het weken voordat ze iets van zich laten horen. Wat
wel zeker en vast is, is de plaats van samenkomst. Dat is altijd in de
vensterbank, op de tegeltjes, in het ochtendzonnetje als die tenminste zo goed
is om te schijnen. Dat was vandaag het geval.
Opvallend aan onze drie
turvies is hun kleurrijke kleding. Niet alleen veelkleurig qua aantal, maar ook
qua kwaliteit en dan bedoel ik het passend samengaan van kleur. Zoals de
middelste dame die slechts enkele tere kleuren nodig heeft om er fantastisch
uit te zien. Kleren maken de man, maar kleuren maken de vrouw, zoveel is zeker.
Vandaag overlegt het drietal
over de kleur van nieuw aan te schaffen kussens op de logeerbedden. Twee opties
liggen voor hun voeten en nu komt het er op aan te besluiten welke kleur het
wordt. Wordt het een vlammend paars of toch maar liever een decent oker? Met
tal van steekhoudende argumenten worden de voors en tegens tegen elkaar
afgewogen. Totdat de teerling is geworpen en de keuze is gemaakt. Vaak wordt
met algemene stemmen besloten, maar een enkele keer blijft men het oneens en
dan beslist de majoriteit, waarbij twee altijd nog meer is dan één en dus de
doorslag geeft. Eén keer is het gebeurd dat alle drie de dames iets anders
wilden. Toen moest de dobbelsteen eraan te pas komen. Wie het eerste zes gooide
kreeg haar zin.
Dat zijn uitzonderingen. Smaken verschillen, maar met liefdevol
uitgewisselde argumenten kom je een heel eind. Zo ook deze morgen. De drie
besluiten eenstemmig dat de kussens knalgeel worden. Het is niet mijn keuze,
maar dat is hier niet aan de orde. Hun wil is wet.
Voor hoogwaardigheidsbekleders geldt dat er een tijd is van
aantreden en een tijd van aftreden. Sommigen, de heel hoogwaardigen, kunnen dat
tijdstip zelf bepalen. Onze Koningin der Nederlanden kan, net als haar collega
in Brittannië, zelf besluiten wanneer zij haar troon en kroon over doet aan
haar zoon en opvolger. Maar die keuzevrijheid is slechts weinigen gegeven.
Meestal zijn het wetten en regels die voorschrijven wanneer wij mogen komen en
op welk tijdstip wij vriendelijk doch dringend worden verzocht op te stappen.
De heren Leterme en Balkenende mogen dan wel denken dat hun premierschap eeuwig duurt, maar dat is toch een
vergissing (sprak de oppositie).
Net zoals er een tijd van aantreden en aftreden is, is er
een tijd van maaien en zaaien. Daarvoor heb je een goed voorbereid zaaibed
nodig. Nu, in het voorjaar, met de zomerklok op tijd gezet, gaan wij in onze
groentetuin aan het werk. De eerste grote klus is het bouwrijp maken van de
grond. Bemesten, spitten, hakken, schoffelen, harken en sjouwen met de
kruiwagen zijn dagelijks voorkomende werkwoorden. Op een van de fotos ziet u
de eerste voor. Eerst gooien wij de harde, stoffige bovenlaag van vorig jaar, met
de onkruiden die de winter hebben overleefd, onderin de nieuwe voor, waarna wij
zacht geurende, oude koemest toevoegen. Met de schop verplaatsten wij, al
omkerende, grond van de ene naar de andere plek. Net zolang tot ons hele
veldje, korrelig en van het meeste onkruid ontdaan, ligt te wachten op het
nieuwe zaad, dat straks in de warme, rulle grond geen moeite heeft met
ontkiemen.
Zon eerste nieuwe voor leg je niet zomaar op het oog. Nee,
je meet precies waar je moet beginnen en eindigen. Niet met je meetlat,
waterpas of meetlint. Wij doen dat van oudsher met de beproefde methode van het
aftreden. Met de klomp als meeteenheid. Wij beginnen aan de rand en zetten onze
klompen tegen elkaar aan. Tellen tot acht en precies op dát punt begint de
voor. Hetzelfde doe je aan de andere kant. Wanneer je nu de twee punten met
behulp van waslijndraad aan elkaar verbindt, kun je een beginvoor maken die aan
rechtheid niet te overtreffen is.
Alles goed en wel, zult u zeggen. Maar wat een gedoe! Heb je
daar wel tijd voor?
En dan? Dan komen de derde en vierde Paasdag met hun
heerlijk voorjaarsweer. Weer om te planten en te poten. Weer om te schoffelen
en te spitten. Weer om te genieten. Kijkt u maar eens hoe mooi onze moestuin er
nu bijligt!
Wat denkt
u, kunt zonder een computer? Kunt u zich een leven voorstellen zonder hardware
en software, zonder internet en email, zonder getwitter, gechat en gehyves, een
bestaan zonder ipod, usb-stick, monitor, externe harde schijf en powerpoint? Ik vraag maar. Kunt u nog
een vulpen hanteren en daar een brief (in inkt op papier) mee schrijven, of
bent u helemaal overgeleverd aan uw met twee vingers getypte Worddocumentje dat u laat verschijnen op
uw schermpje en dat u straks gaat printen en versturen? Of meteen als bijlage
in een mail meesturen, dat is natuurlijk nog veel handiger. (Om uw vraag vóór
te zijn: zelf ben ik langzamerhand volslagen overgeleverd aan de digitaliteit.
Behalve als het om het lezen van teksten gaat, dat doe ik nog steeds het liefst
van écht papier.)
De eerste
keer dat ik persoonlijk met een computer van doen kreeg, was eind jaren 70 van
de vorige eeuw. Ik was tweedejaarsstudent aan de universiteit van Nijmegen en
zat af en toe in de computerzaal van het Erasmusgebouw. De computer zelf, een mainframe bakbeest met de omvang van een
complete studiezaal, stond in een aparte ruimte op dezelfde verdieping. Wij
hadden alleen maar een toetsenbord onder onze vingers en een monitor voor onze
ogen. We hadden ook al een paar programmas: een ingewikkeld mathematisch
programma omnog ingewikkelder
rekensommetjes te kunnen maken en een tekstverwerkingsprogramma waarmee je een
onderzoeksverslagje kon schrijven. Het besturings-programma was te vatten in
drie letters: DOS.Printers waren er niet. Als je wat te
schrijven had deed je dat en na een paar uur kon je in het grote universitair rekencentrum
(vijf minuten fietsen) uit een bak zon kettingformulier halen waar je tekst op
stond. Alsof het gedrukt was.
Niet veel
later had iedereen de beschikking over een personal
computer, waardoor je onafhankelijk werd van de grote universiteitscomputer. De ontwikkeling verliep zo snel dat je
moeite had om alle vernieuwingen bij te houden. Maar nog steeds herinner ik mij
de Dell-laptop die ik op zeker moment op mijn bureau had staan. Met een
spreadsheat-programma CALC, een
tekstverwerker WordPerfect (versie
4.1) en Powerpoint versie Nul waarmee
je mooie presentaties kon maken. Bijzonder was dat de kleine laptop een
ingebouwde printer had met een rol thermisch papier.
In
diezelfde 80-er jaren viel mijn oudste zoon voor de Commodore 64 en mijn
jongste zoon voor diens opvolger: de Amiga. Fantastische apparaten waarmee je
uren, nee dagen zoet was. Zelf speelde ik er biathlon mee, een onderdeel van de
spelletjesreeks Olympic Winter Games.
(Ik had virtuele kasten kunnen vullen met gouden medailles die ik daarmee heb
gewonnen. ) Je kon de Commodore ook aansluiten op je tv-scherm beneden en daar getweeën
metjoysticks goed zichtbaar op het
tv-scherm ijshockey spelen.
Toen al
bleek dat de zonen computerdeskundigen in de dop waren. Binnen de kortste keren
wisten ze alles tien keer beter dan hun vader. Zo gaat dat meestal met vaders
en zonen.
Momenteel
barst het bij ons thuis van harde en softe waren. Veel zaken die helemaal niet
zo onmisbaar zijn als ze lijken. En daar bovenop komt het gevoel dat we, gezien
de onophoudelijke snelle ontwikkeling, ergens toch de boot missen.
Misschien
wordt het tijd voor een retraite. Een vastenvrijdag mét vis en zónder computer.
Of een digitale ramadan? Overdag je weblogje schrijven met pen en inkt en een
bijbehorende foto schieten met je oude vertrouwde analoge camera. Het geheel s
avonds na zonsondergang, feestelijk met een glaasje wijn of een pintje bier,
digitaal versturen. Of schiet je daar ook niets mee op?