Wie herinnert zich niet uit
haar of zijn lagere schooltijd de steeds terugkerende misère met de
potloodpunten. Grafiet slijt, dat merk je gauw genoeg als je voor de eerste
keer een potloodje in je hand neemt om op de onderkant van een smetteloos wit
stuk tekenpapier een huis te tekenen met een schoorsteen waar rook uit
kringelt. Nóg erger is het afbreken van de potloodpunt bij een beetje
tegendruk. Je probeert een tak aan een boom te tekenen, zo eentje met veel
zijtakken en bladeren, en páts
weer een gebroken punt. Het is om horendol van
te worden. En ik was als kleine jongen toch al zon driftkikker!
Faber, dat waren de beste,
zei mijn vader. Hij had verstand van potloden, want hij was een meester in het
met potlood tekenen van fraaie portretten. (Hieronder laat ik u er een zien.)
Faber was een duur potloodmerk. Maar voor de jongens en meisjes op school waren
die Fabers veel te kostbaar. Wij kregen van die gele Bruynzeelpotloden die ergens
in Zaandam of daaromtrent werden gemaakt. Tekenen deden we sowieso met potlood
in tekenschriften. Maar ook in schriften met lijntjes (taalschriften) en hokjes
(rekenschriften) werkten wij met potlood. Wij noemden dat kladschriften, naar
Jaapje van Nieuwenhuizen uit de vijfde klas die een meester was in het bekladderen
van alles waar inkt, verf en waskrijt aan bleef kleven. Je had ook netschriften.
Daar schreef je in met kroontjespen en Gimborn-inkt die de meester schonk uit
een grote mandfles in een glaasje, dat in een holletje op je bank stond.
Kleuren deden we met
kleurpotloden. Je had dozen met kleuren in zesvoud. Ik bedoel kleine doosjes
met zes verschillende kleuren of grotere met een veelvoud daarvan. Favoriet was
de 24-delige Caran dAche kleurdoos. Je was de koning te rijk op de dag na
Sinterklaasavond, als je triomfantelijk met je nieuwe kleuraanwinst op school
kwam en iedereen de ogen uitstak. Het nadeel van kleurpotloden was dat hun
punten nog vlugger braken dan de gewone HB-zwartgrijze.
Het aanpunten van de potloden
was een bijzonder ritueel. De meester had een puntenslijper op het hoekje van
zijn bureau laten monteren. Achteraan zat een wieltje met handvat, aan de voorkant
kon je door te knijpen een opening forceren waar je potlood met de stompe
kant naar voren ingestoken werd. De meester draaide gelijk Michiel de Ruyter aan
het puntenslijperswiel, waardoor, o wonder, een scherp inwendig verborgen mesje
dunne spiralen cederhoutslingertjes produceerde. Net zolang totdat het
grafieten binnenste een vlijmscherpe punt had gekregen.
Scherp is scherp. Je kon draaien
wat je wilde, maar een scherpe potloodpunt kreeg je nooit nóg scherper.
Tegen de tijd dat het edele
draai- en handwerk vervangen werd door een elektrisch aangedreven mechaniekje
ging het bergafwaarts met het potlood. De ballpoint
kwam hem vervangen. Die had het grote voordeel dat je hem nooit hoefde aan te
slijpen en prachtige vlekken kon toveren in je schoolschriften. Zodat de
meester op een dag zei: Op blaadjes mag je met een balpen schrijven, maar in
het netschrift schrijven wij zoals gebruikelijk uitsluitend met pen en inkt.
U mag het best weten: ik
schrijf nog iedere dag met potlood. Om iets te noteren wat ik anders
onherroepelijk zou vergeten. Of om een inval voor een weblogje te bewaren voor
de eeuwigheid. Ergens op mijn bureau staat altijd wel een glas met potloden.
Samen met zon kleine metaal-glimmende puntenslijper. Voor potloodpunten waar
je een puntje aan kunt zuigen.
Zoals beloofd een
potloodtekening van Terra Sr. voorstellende de beroemde schrijver Louis
Couperus.


|