Voordat dit verhaal echt
begint, moeten mij twee dingen van het hart. Het zijn contextgegevens, niet
bijzonder belangrijk, maar nodig om het volgende verhaal te begrijpen: zure
appels waar u even doorheen moet.
1)Ik speel een klein
beetje piano, met de nadruk op klein. Dat is geen onterechte over- of
onderschatting van eigen talenten, maar de waarheid. Met mijn rechterhand kan
ik een eenvoudig melodietje spelen, terwijl de linker de daarbij behorende
begeleiding vindt. Ik heb geen pianoles gehad wat mij spijt tot op de dag van
vandaag maar wanneer een vrolijk groepje Tulpen uit Amsterdam ten
gehore brengt, kan ik dat op de piano begeleiden zonder dat het veel afbreuk
doet aan het geheel. Het summum is de beroemde C-groot Preludium uit het
Wohltemperierte Klavier van Bach die ik na lang oefenen uit het hoofd en zonder
fouten speel.
2)Een tiental jaren
geleden had ik het genoegen beroepshalve twee keer per jaar Zuid-Afrika te
bezoeken. Samen met drie Nederlandse collegas gaf ik daar workshops aan mensen
die op de provinciale Ministeries van Onderwijs werkten. De volgende
historische gebeurtenis heeft zich afgespeeld in 1998, toen wij in Pietersburg
(nu Polokwane geheten), de hoofdstad van de Noord-provincie (nu Limpopo), zon
workshop gaven. De Amos uit het verhaal is de assistent-concierge van de school
waar de workshop plaats vond. (Hij was de eerste zwarte leerling met een
einddiploma en daarnaast een groot Ajax-supporter.) Tot zijn taak behoorde
onder meer ons van hot naar her te vervoeren in het VW-schoolbusje.
Op dinsdagmiddag na afloop
van de workshop kwam Amos langs met de mededeling dat de chief ons de
volgende middag verwachtte. Hij keek daarbij heel gewichtig en liet
doorschemeren dat wij dat een audiëntie bij de chief himself - als een
buitengewoon grote eer dienden op te vatten. Waar hij, naar achteraf bleek, ook
gelijk in had. Immers, niet iedereen wordt door het stamhoofd ontvangen. En de
chief bleek in het Zuid-Afrikaanse locale maatschappelijke verkeer een zeer
grote rol te spelen. Voor mij had Amos nog een speciaal verzoek, of liever
gezegd een dringende, niet te ontlopen eis in petto. Of ik maar zo vriendelijk
wilde zijn de chief te vergasten op mijn pianospel. (Het was maar goed dat ik
dat verzoek per ongeluk opvatte als een grapje, anders had ik er s nachts niet
van geslapen.)
Hoe het ook zij, de volgende
middag reed Amos ons in zijn busje naar De Matoks, een streek zon 60
kilometer van Polokwane verwijderd, het gebied waar de chief de scepter
zwaaide. Terwijl de weg aanmerkelijk in kwaliteit inboette, vertelde Amos iets
meer over zijn stamhoofd. Hij is oud en ziekelijk, maar wordt nog steeds bijna
letterlijk op handen gedragen. Dit gezegd hebbend parkeerde hij het busje
achter een grote veekraal: de rest gaan we te voet. We liepen door de
avondzon tussen de lemen huizen van het dorp door totdat we een wat afgelegen
huis op een verhoging zagen: het huis van de chief. Amos en nog enkele andere
vrouwen en mannen uit het dorp die zich zwijgend bij de stoet aansloten, gingen
ons voor, de trap op naar boven. Daar verzocht een dienstdoende bewaker ons te
wachten.
Het was een groot,
kraakhelder huis en een grote ruimte waarin we uitgenodigd werden. De chief
bleek inderdaad een oude, zieke man te zijn. Hij zat in wit ondergoed gehuld in
een leunstoel en veegde af en toe met een witte doek langs zijn kin. Ik, die
precies tegenover hem kwam te zitten, zag dat er kleine bloedspoortjes in zijn
speeksel zaten. Zijn verzorgers hadden een oliegevulde radiator als
bijverwarming bij zijn stoel gezet. Desondanks hing er om deze gebrekkige oude
man een aureool van wijsheid ensoevereiniteit. De gasten namen plaats en werden getrakteerd op thee met
koekjes. In een naburig vertrek waren enkele vrouwen bezig. Er werd zacht
gesproken. De stemming was ietwat geheimzinnig, maar niet onaangenaam. De chief
onderhield zich met ons in de taal van zijn stam; zijn woorden werden door
behulpzame stamleden in het Engels vertaald. In een gesprekspauze keek ik de
kamer door en zag hem staan.
Zwart gepolitoerd was hij, de
piano, en van een onverwacht goede kwaliteit. Geen afgepeigerde tingel-tangel,
maar een klasse-instrument. Alle toetsen en pedalen waren aanwezig en zaten op
de goede plek. En nog belangrijker: de piano bleek gestemd en op toon. Niets
stond een grandioze performance in de weg. Toen kwam de vraag van de chief of
ik zo goed wilde zijn iets voor hem te spelen.
Door de opwinding en
consternatie het was dus geen grapje! weet ik nauwelijks meer wat en hoe ik
gespeeld heb. Ongetwijfeld heeft Bachs Preludium geklonken en dat moet in die
kamer in het Zuid-Afrikaanse bushveld iets bijzonders zijn geweest. Ik weet ook
niet goed of de chief het pianospel heeft gewaardeerd. Wel weet ik dat hij, aan
het eind van het recital,zich
rechtstreeks tot mij wendend, mij in vlekkeloos Engels overviel met de vraag:
Kunt u ook een stukje jazz spelen? Dat genoegen kon ik hem niet doen.
Ik kan immers maar een klein beetje piano spelen, met de nadruk op klein.
Op de fotos hieronder ziet u
om te beginnen een gezelschap te voet door het dorp lopen op weg naar het
huis-op-de-heuvel. Daaronder een plaatje van Amos met zijn moeder. Zij is de
directrice van de plaatselijke lagere school. Zij is ook degene die naast de
chief zit en zijn woorden voor ons vertaalt.
Wanneer voetbaltrainer Dick
Advocaat en hij is niet de enige ziet dat een van zijn spelers zijn
waarschuwingen in de wind slaat en dingen doet die hij beter kan laten, staat
hij (Dick) op en blaast even op zijn vingers. Zelfs in overbevolkte stadions
dringt dat snerpende fluitje tot ieders oor door. De betreffende speler hoort
het, bedenkt zich op tijd en keert op zijn schreden terug.
Velen kunnen dat: op hun
vingers fluiten. Je hebt er zelfs die hele opera-arias op hun vingers na
kunnen fluiten. Kunstfluiters noemen ze zich en mijn ontzag voor hen is
grenzenloos. Dat komt omdat ikzelf niet goed een deuntje, zelfs geen bekende
meezinger, tussen mijn tanden, laat staan op mijn vingers, kan meefluiten.
Wat ik wél kan, is blokfluiten.
En dat komt zó. Op mijn veertiende kwam ik op aandringen van mijn vater in de
dorpsfanfare terecht, waar ik bugel en saxofoon leerde spelen en een beetje
leerde hoe dat rare notenschrift met al die kruisen en mollen in elkaar zat. Op
mijn zestiende kreeg ik op de kweekschool pedagogische academie zeggen ze
tegenwoordig ten onrechte een blokfluit in mijn handen geduwd. Want een
beetje schoolmeester of schooljuffrouw werd in die tijd geacht een liedje te
kunnen blokfluiten waarna de hele klas het zou kunnen nazingen. Zon simpele
blokfluit zorgde ervoor dat er in de klas een absolute tweedeling ontstond.
Daar had je aan de ene kant
een paar studenten voor wie het blokfluiten een fluitje van een cent was. Tot
die groep behoorde ikzelf. Aan de andere kant bevond zich de grote groep jonge
dames en heren voor wie het wekelijkse blokfluitlesuurtje op de zaterdagmorgen
een kwelling, voor enkelen zelfs een drama was. Zij slaagden er -ook na veelvuldig oefenen - niet in hun
sierlijke vingers op de desbetreffende blokfluitgaatjes te zetten zodanig dat
er bij het blazen een door de leraar gewenste toon te horen viel. Voor veel
aankomende schooljuffrouwen en heren leraren, die later over uitmuntende
pedagogische kwaliteiten bleken te bezitten, was de fluit een struikelblok. Zo
niet voor mij. Op het examen speelde ik de sonatine in G-groot van als ik mij
niet vergis een zekere Frantiszek Unglaublich (met de delen allegro, andante en
allegro ma non troppo), daarbij op de piano begeleid door mijn muziekleraar.
Met als beloning een cijfer 9. Een tien kon er niet af. Want, zei men, daar
gaat ie van naast zijn schoenen lopen.
Hoewel ik tijdens en na mijn
schoolmeestertijd de blokfluit nauwelijks meer heb aangeraakt, houdt het
instrument tot op de dag van vandaag een bijzonder plekje in mijn fysieke en
mentale, muzikale omgeving. Zo heb ik een blokfluitenplankje gemaakt waarop al
mijn fluitjes (plus nog wat andere exotische muziekinstrumenten) kunnen worden
tentoongesteld. Mijn eigen blokfluiten kunt u daar zien, een gewone sopraanblokfluit,
maar ook een hogere, kleinere sopranino, en een groenmetalen Ierse folk-fluit.
Er zijn ook wat buitensporige exemplaren bij die ik op een of andere
buitenlandse reis als souvenir heb gekocht.
Met het ouder worden worden
de vingers strammer en de adem korter. Ik weet niet of ik het allegro uit de
sonatine van Unglaublich nog enigszins hoorbaar en genietbaar kan spelen. Maar
geef mij een week, en ik geef u op een briefje dat welluidende blokfluittonen
mijn huiskamer zullen vullen. Jammer natuurlijk dat verder niemand het hoort.
Wat handenarbeid en
handvaardigheid betreft ben ik, al zeg ik het zelf, een redelijke prutser. Van
sommige, écht handige mensen wordt wel eens gezegd dat zij, wat ze met hun ogen
zien, met hun handen kunnen maken. Van mij zou je kunnen zeggen: wat hij met
zijn ogen ziet, maakt hij met zijn handen kapot. Lichtelijk overdreven, maar
een kern van waarheid steekt er wel in.
Geen enkel probleem heb ik
met het uit elkaar halen van interessante voorwerpen. Maar het
weer-in-elkaar-zetten levert de nodige hoofdbrekens op. Niet dat ik enkele
moertjes en schroefjes over hou, dat natuurlijk ook, maar het simpel
terugveranderen in de originele (werkende) staat, lukt vaak niet. Mijn
nieuwsgierigheid wint het van de verstandige opvatting dat je met je vlerken
moet afblijven van voorwerpen die precies doen waarvoor ze gemaakt zijn. Ik wil
het naadje van de kous weten. En als ik die weet, past de kous niet meer.
Neem nou zoiets fascinerends
als onze vaatwasser. Bestaande uit twee schuifladen, inclusief een
bestekverzamelplaats, alles van geplastificeerd draad. Beneden twee
opbergplaatsen voor respectievelijk glans- en spoelmiddel en een zoutvaatje.
Daarboven een draaiende slurf die, naar gelang, heet of koud spoelwater over de
vaat giet om zodoende enig vuil te verwijderen. Interessant! Op de schuifladen
voor de bekers, glazen en andere kop-en-schotels zie je opklapbare plastic
rekjes. Een soort beker-standaardje. Je klapt ze overeind om er koppen en
bekers rechtop en op-kop tegen aan te zetten. Dan kan het water van beneden ook
de moeilijkste plaatsen bereiken. Handig!
Zo'n flexibel rekje kun je
verwijderen. Dat is geen kunst. Ergens zit een haakje dat achter een palletje
valt dat precies past op een horizontaal lopende as. Aan de andere kant zit een
klemmetje met een gat dat je ergens aan een vertikaal onderdeeltje kunt
vastklikken. Simpel als wat: een kind kan de was doen.
Onlangs heb ik het flexibele
rekje weggehaald. Ik wilde weten hoe dat nou precies bevestigd was in het
oerwoud van plastic draden. Want je kunt het rekje door het vast te klikken
rechtop zetten, maar je kunt het ook plat op zijn rug leggen. Maar hoe breng je
zo'n rekje terug in de oorspronkelijke positie? Minstens een half uur heb ik
nodig gehad om erachter te komen hoe alles werkte. Bijna had ik de moed
opgegeven.
Daarom één goede raad. Nee,
twee. (1) Werkt alles naar behoren, blijf er dan met je handen tengels had ik
bijna gezegd - van af. (2) Of maak even een foto-van-dichtbij van iets in de
goed werkende situatie, dan kun je dáár later op terugvallen. Maar pas op dat
je de foto's niet kwijtraakt! Want dan heb je een extra probleem.
Het moet in de zeventiger
jaren van de vorige eeuw geweest zijn dat mijn vrouw zich op een koude
winteravond in een hoekje van de huiskamer terugtrok met breiwol in de twee
kleuren oranje en bruin benevens enkele breipennen. Zij was, zei ze, van plan
voor onze zoon, die toentertijd ongeveer drie was, een echte ouderwetse,
Hollands-warme ijsmuts te breien. Plus in dezelfde kleuren een even warme
sjaal. (Een woord dat je in die dagen nog zó schreef: shawl.) Het patroontje
voor muts en sjaal vond zij in het gerenommeerde damesvrijetijdsblad Ariadne.
Na enkele dagen waren zowel
muts (compleet met een fraai wolbolletje boven-op) als sjaal klaar. Op een foto
beneden ziet u hoe onze zoon, gewapend met zijn nieuwe kledingstukken, doende is het pad
naar de straat sneeuwvrij te maken.
Anno 2014 bestaan ijsmuts en
sjaal beide nog: de tand des tijds heeft hen nauwelijks of niet toegetakeld. Ze
worden ook nog gedragen. Niet meer door mijn zoon, maar door mij
hoogstpersoonlijk. De muts is nog even warm als vroeger. En dat is op koude
dagen en rekening houdend met het feit dat het aantal haren op mijn hoofd
drastisch is afgenomen, een niet te onderschatten genot. Vooral omdat je de
muts ook nog half over je oren kunt trekken. De sjaal zorgt er nog steeds voor
dat de koude bovenstromen niet via de ruggegraat naar beneden kunnen trekken.
Even iets totaal anders. Dezer
dagen worden in het Russische Sochi de Olympische Winterspelen gehouden. De
Nederlanders, vooral de langebaanschaatsers onder hen, stapelen succes op
succes. Zo op 8 februari toen zegge en schrijve drie Nederlanders op de 5000
meter voor mannen de eremetalen goud, zilver en brons onder zich verdeelden. Maar
het meest verbaasd was ik toen ik hen op het erepodium zag in hun outfit. Allen
getooid met een traditionele Hollandse oranje ijsmuts en dito shawl! Sprekend
gelijkend op die van ons!
Ik veronderstel dat het zó
gekomen is. Tijdens de voorbereiding zat een vooraanstaand vrouwelijk lid van
het Nederlandse Olympische Comité te bladeren in oude Ariadnes. Waar zij een
breipatroontje zag voor een echte Hollandse ijsmuts. Toen was de keuze gauw
gemaakt. Daarom lopen de Nederlandse sporters en officials daar in Sochi allemaal
met ónze oranje/bruine ijsmuts rond. Hij brengt blijkbaar geluk en succes. Het
is een muts met verborgen, magische krachten. President Poetin schijnt ook al
om het patroontje gevraagd te hebben.
Naschrift: ik heb niets
teveel gezegd. Na Kramer c.s en Wüst hebben we vandaag (10 februari) op de 500
meter sprint weer drie medailles gewonnen. Het kan niet op. En er komen er nog
meer, wat ik je zeg. Het komt allemaal door die magische muts.
Als u wilt zien hoe de kleur
groen er in het echt uitziet, nodig ik u uit met mij mee te gaan naar
Staphorst. Dat de inwoners van dat dorp verstand hebben van kleuren blijkt ook
uit het feit dat, toen de Schepper nadacht over een kleur die Hij van plan was blauw
te noemen, hij te rade ging bij de inwoners van Staphorst.
Staphorst, een dorp in de
Nederlandse provincie Overijssel, in het veenachtige grensgebied met Friesland
en Drente, is vooral bekend door het feit dat de inwoners tot voor enkele jaren
in een prachtige, maar lichtelijk onhandige klederdracht gekleed gingen. Insiders
wisten ook al wel langer dat je om te weten wat weidegroen is, naar de
beschilderde boerderijdeuren in Staphorst moest kijken. De deskundigen op het
gebied van het met kleurige bloempatronen bedrukken van stoffen kennen allen
het Staphorster stipwerk. Anno 2014 mag dan de klederdracht in Staphorst zijn
verdwenen, de kleuren zijn gebleven.
Het was nog in de zwart/wit
periode van de fotografie, in de jaren zestig van de vorige eeuw, dat ik als
een piepjonge schoolmeester met mijn klas een bezoek bracht aan Staphorst. We
waren eigenlijk op weg naar Giethoorn om daar met een punter te gaan varen en
zodoende de buurt onveilig te maken. Onderweg stapten we even uit omdat ik de
kinderen de Staphorster kleuren en de dito klederdracht wilde laten zien.
Ergens, tussen boerderij en
schuur, zag ik hen: moeder en dochter. Beiden in klederdracht. Ik pakte mijn
camera om het prachtige beeld voor de eeuwigheid vast te leggen. Omdat ik wist
dat veel Staphorsters het niet op prijs stellen ongevraagd gefotografeerd te
worden vroeg ik de mevrouw: Mag ik van u en uw dochtertje een foto maken?
Waarop de mevrouw het ongelooflijke antwoord gaf: Dat moet ik binnen even
vragen. Waarschijnlijk moest haar vader toestemming geven, want een man, ik
denk haar echtgenoot, stond opzij instemmend naar mij te knikken.
Toen is deze foto gemaakt. Ik
kijk er nog vaak met plezier naar. Toentertijd was de kleurenfoto voor ons, simpele
amateur-fotografen met een provisorische donkere kamer om fotos te ontwikkelen,
te duur en dus onbereikbaar. Daarom deze foto in zwart/wit. De kleuren moet u
er zich maar bij denken.
Je hebt volk en je hebt
paardenvolk. Dat zijn lieden die zowel paarden houden als ván paarden houden.
Vroeger gebruikte je een paard vooral om zijn trekkracht. Het paard voor de
wagen spannen, of voor de mestkar, voor de ploeg, voor een voer hooi of een vracht
rogge. Mijn grootvader van vaders kant was een paardenman in hart en nieren. s
Morgens spande hij zijn zwarte paard voor de lijkwagen, want hij had als een
van zijn vele bijbaantjes de taak van lijkwagenkoetsier op zich genomen. In de
namiddag kon je het span dan op de akker bezig zien het haverland te slichten.
Dat is Achterhoeks voor eggen.
Om iets te kunnen trekken
heeft een paard een haam nodig. Dat is een aan de bovenkant beweegbaar,
ovaalvormig stuk hout, met een opening aan de onderkant. Aan de binnenkant met zacht
leer bekleed. De bedoeling is dat een paard zijn hoofd en zijn hals erdoor
steekt, zodat het ovaal tegen zijn borst en schouderpartij aan ligt. Daarom is
het haam van leer voorzien, zodat het paard geen pijn lijdt. Aan het haam maak
je vervolgens allerlei kettingen vast die aan de andere kant aan een ploeg, aan
een kar of aan een lijkwagen vastzitten. Zo trekt dus een paard. Vaak is een
haam kunstig versierd met houtsnijwerk, pluimen en belletjes. Want het oog wil
ook wat. Ook een paardenoog.
Op een foto hieronder ziet u
zon haam. Door mij gefotografeerd in een van de bijgebouwtjes rond onze
boerderij. Het is wel in een deplorabele staat, maar dat komt doordat het
tientallen jaren niet is gebruikt en ergens in de schuur in een hoekje heeft gestaan.
De muizen hebben er hun nesten in gebouwd, net als de houtwormen en spinnen.
Maar de oorspronkelijke vorm en functie is met een beetje goede wil nog goed
zichtbaar. Wat opvalt is de geringe grootte. Om te kunnen vergelijken heb ik er
een 5kilo-gewicht naast gezet. Moet hier een paard zijn hoofd en hals door
steken? Of is dit misschien een haam voor een pony?
De oplossing komt als
geroepen. Het is, houd u even vast, geen haam voor een paard, het is een haam
voor een koe. Inderdaad, het is een koehaam.
Je zult maar koe zijn op zon
keuterboerderijtje ergens in de Achterhoek. Daar waar de zandgrond schraal en
het leven hard is. Je geeft de familie melk, waarna de vrouw des huizes er
boter, kaas en zelfs karnemelkse pap van maakt. Na je afsterven wordt van je
hele lichaam geprofiteerd. De huid, het vlees, zelfs je gebeente, alles wordt
gebruikt. En dan zou je bij leven en welzijn ook nog dienst moeten doen als
last- en trekdier? Van ossen, van slag geraakte stieren, kunnen wij het ons
voorstellen, want die zijn van nature oersterk. Maar onze melkkoe, die wij de
mooie naam Emma 13 geven, die wij liefkozen, verwennen met een lekkere
voederbiet of een bodempje lijnmeel, haar spannen wij toch niet voor ons
karretje?
Déze koe, die u op een andere
foto hieronder ziet, trekt een kar vol bietenloof naar huis. Om haar hals
draagt zij een koehaam. Wat u op haar rug ziet (en waarachter de boer zich
tevergeefs probeert te verbergen zodat alleen zijn hoofd te zien is) is het zadel. Met hulp van een brede riem die
over dat zadel loopt, worden de twee bomen van de kar gedragen.
Nu weet u wat 1 KK betekent:
1 koekracht, vergelijkbaar met 1 P(aarden)Kracht. Maar het kan nog erger: behalve
1 PK en 1 KK bestaat er ook 1 MK, één menskracht. Dat is bijvoorbeeld het geval
bij mevrouw Olde Salemink (geboren Jentink) die zich door haar man laat
vervoeren
Ze gaat zo te zien naar een
feestelijke gelegenheid, een bruiloft misschien, want ze heeft haar prachtige
wit-gesteven knipmuts op, compleet met het zwarte ondermutsje om het wit te
vrijwaren van het vette hoofdhaar. Verder heeft zij haar zwarte, zelfgehaakte
omslagdoek om en haar gepoetste zondagse schoenen aan. En waarom niet per fiets
met zon handig transportbakje voorop? Zo, dwars gezeten als een Achterhoekse
amazone, geniet ze van het voorbijflitsende landschap en kan ze commentaar
geven op alles wat ze ziet. Ziej dat Hendrik, bi-j de Akkermaote steet de
rogge dr mooi bi-j.
Hendrik,
haar echtgenoot, moppert dat ze niet zo veel moet praten en stil moet zitten.
Want van al dat gepraat gaat de fiets slakkern.
Dat is Achterhoeks voor slingeren.
In de streek waar ik woon
zijn de grootschalige bruiloften (van koper, zilver, goud en andere edele en onedele metalen) uit
de mode geraakt. Bruiloften met enkele honderd genode gasten en dito bruiloften
met een polonaise.
Ik haat de polonaise. Tot in
het diepst van mijn hart. Op het gevaar af dat u mij een spelbederver of een zeurpiet
noemt, ik blijf er bij. Zelfs als u mij ervan beschuldigt een blaaskaak en een
snob te zijn, u brengt mij niet van mijn a
propos af.De polonaise was met
afstand het meest onplezierige onderdeel van wat ooit zo prettig begon: een feestelijke
gebeurtenis. Op een teken van iemand die zich ceremoniemeester noemde, verzamelde
oud en jong zich op de dansvloer, vormde met de handen op elkaars schouders, in
paren of eenpersoons, een langwerpige rij en marcheerde onder de meest
afschuwelijke marsmuziek die u zich maar kunt bedenken stampvoetend van
genoegen door de zaal, waarbij af en toe kunstzinnig gedachte figuren werden
gevormd. Zoals een poortje waar ik met mijn partner geacht werd vrolijk onder
door te lopen. Het hoogtepunt kwam aan het einde van de rit wanneer het
bruidspaar op een paar stoelen werd gezet en - omringd door een kring bruisende
feestgangers zich hoog liet leven. Lang zullen ze leven, zij wel, maar mij
niet gezien, niet op déze manier.
Stel je niet aan! zegt u. Maar
om aan te tonen dat het nog veel erger is dan u op het eerste gezicht denkt,
laat ik hier nu een potpourri (een
typisch polonaise-woord waar mijn maag van opspeelt, ook dat nog!) volgen van
teksten die onder het marcheren meegebruld werden. Wij beginnen, zei het
vijfmans-orkestje voor bruiloften en politieke partijen, dat zijn kunnen vooral
baseerde op meegebrachte ingeblikte polonaisemuziek-op-cd-rom, met een mars. Alte Kameraden, het zal toch niet waar
zijn! Gevolgd door:
en dat-te-we toffe jongens zijn, dat willen we weten
ouwe taaie, jippie, jippie, jé, hé, hé,
laat nu de klok maar luiden, laat nu de klok maar
slaan,
en hoeperdepoep zat op de stoep en laten we vrolijk
wezen
op een slof en een ouwe voetbalschoen
geef mijn maar Amsterdam (voor de enkele Rotterdammer gevolgd
door)
hand in hand, kameraden,
mijn sariemareis die zakte door het ijs
waar in t bronsgroen eikenhout t nachtegaaltje
zingt,
nachten in Brabant zijn lang
olé, olé, olé, olé, wie aar ze sjempions, wie aar ze
sjempions
en de bruigom durreft zijn bruidje niet te kussen,
falderalderiere!
Lang zullen ze leven! In de gloria!
Hieperdepiep HOERA!
En zoiets maakt deel uit van
de een-of-andere canon van de Nederlandse
volkscultuur! Als ik ingeburgerd moest worden, zou ik absoluut weigeren het zelfs
maar mee te neuriën. Tot aan de Hoge Raad zou ik gaan om mijn gelijk te halen.
Het ligt niet aan de
polonaise an-sich of aan het woord.
Een polonaise is van oorsprong een statige Poolse dans die een modieuze Franstalige
naam heeft aangenomen. Ziet u het voor u? In prachtige volksdracht getooid
loopt het gezelschap in den ronde, de mannen aan de binnenkant, de inner circle, de vrouwen lopen de
buitenbocht. Af en toe staat men stil. Dan maakt de man een buiginkje ende vrouw een knicksje. Voor de vele musici
onder de lezers laat ik hieronder even de grondritmes zien waarop rondgeschreden wordt. Een beetje
hortend en stotend, dat wel, maar dat zou ook aan de Polen kunnen liggen.
Toegift: Het bovenste
van Wikipedia geleende fotootje laat enigszins zien wat ik bedoel. Een rij
vrolijk hossende heren die om wat voor reden dan ook (carnaval? opheffen van de taalgrens? voetbalkampioen?) een
polonaise proberen.
Een verhaal voor jonge lezers en voor hen die dat hun
hele leven willen blijven.
Vier geniale broers uit één
gezin, heb je ooit zoiets gehoord?
Op de eerste foto hieronder
weten ze nog niet dat ze geniaal zijn. Ze zijn boos en verdrietig. Ze zitten maar
een beetje te mokken en te kniezen.
Vader zegt: Trek de wijde
wereld in en leer eerst maar eens een ordentelijk beroep.
Ordentelijk is een moeilijk
woord. Ik weet ook niet wat het betekent.
Op een goeie dag gaan ze weg.
Je kunt vier kanten op: noord oost, zuid en west. Meer kanten zijn er niet.
Vader gaat mee tot het kruispunt. Dag jongens! Tot over een jaar, dan komen
jullie immers terug!
Het jaar vliegt voorbij. Voor
je het weet staan de vier broers weer bij vader op de stoep. Vader vraagt: nou,
vertel maar, heb je een ordentelijk beroep geleerd waarmee je de kost kunt verdienen?
Vertel het mij om de beurt; de oudste begint.
Oudste zoon: Lach niet, maar
ik ben dief geworden. Zakkenroller eerste klas. Ik zal jullie laten
zien dat ik bij een broedende ekster ginds in die boom vier eieren kan weghalen
zonder dat die het merkt. Kijk maar. Hier zijn de vier groengestipte eieren. Ik
leg ze op tafel.
Zoon twee legt op alle vier hoeken
van de tafel een ei. Hij zegt dat hij jager is geworden. Dan pakt hij zijn
jachtgeweer, mikt even goed en schiet met één schot in één keer alle vier
eieren stuk! Je ziet het voor je ogen gebeuren, maar je gelooft het niet!
Vlug! vlug! zegt de derde
zoon. Die is nu kleermaker,
eigenlijk couturier. Je zegt koe-tuu-rie-jee, ongeveer net zo als
hol-la-die-jee. Hij pakt uit een naaigarnituurtje een flinterdunne naald en een
bijna onzichtbare draad en naait alle kapotte eierschalen weer netjes aan
elkaar. De zakkenroller brengt de gerepareerde eitjes terug naar de ekster in
zijn nest. Die zegt later dat hij niets heeft gemerkt.
Ga mee naar buiten, naar de
wei, zegt de jongste zoon die nu aan de beurt is. Ik ben kapper. Geen gewone, maar een vliegende. Ik kan fietsende mensen op
weg naar hun werk knippen, scheren en lekker laten ruiken. Hij laat zien hoe
hij een toevallig langslopende haas inzeept en scheert. Zo glad als een
biljartbal en zonder een sneetje of een druppeltje bloed! Doe hem dat maar eens
na!
Nou, zegt vader, ik ben erg
onder de indruk. Jullie hebben allemaal een ordentelijk beroep geleerd, ik kan
niet anders zeggen.
Dat vinden de vier geniale
broers ook. Alleen zie je hieronder op de tweede foto dat ze nog steeds zitten
te kniezen en mokken. Ze weten nog steeds niet wat ordentelijk betekent.
Terra heeft dit verhaal
vroeger in een dik boek gelezen. Hij weet niet meer precies in welk. Hij
gelooft het sprookjesboek van de geniale broers Grimm.
De mate waarin een traditie
stand houdt, is recht evenredig met het profijt dat men ervan trekt. Veel
minder ingewikkeld geformuleerd: een traditie blijft bestaan wanneer er iets te
halen valt. Dat geldt zeker voor het zogenaamde nieuwjaar winnen*). Een gebruik
dat vroeger en nu - op de eerste dagen van het nieuwe jaar plaats vindt. Hóe precies wij dat deden, lang geleden, leest u in het vervolg van deze bijdrage die ons al bij voorbaat het water in de mond doet lopen.
Het ritueel voltrok zich als
volgt. Met tassen gewapende kinderen liepen alleen of in groepen naar de
huizen van familie en buren en spraken daar aangekomen een nieuwjaarswens uit.
Kinderen uit protestantse nesten riepen: Veel heil en zegen, terwijl
katholieke kinderen het hielden bij het traditionele Zalig Nieuwjaar!
Kinderen van ouders die het allemaal niet meer zoveel kon schelen, wensten
iedereen een niet minder welgemeend Gelukkig Nieuwjaar! Als beloning kregen
de kinderen een bruine, papieren zak, gevuld met wat ik voor het gemak maar
even zal noemen: lekkernijen. De
centrale vraag uit deze herinnering is: wat zat er eigenlijk allemaal in die zak?
Bij het antwoord ga ik dus uit van de situatie ruim een halve eeuw geleden.
Sprekend over de inhoud van
de nieuwjaarszak (in ons dialect een ni-jjaorstoete
met een lange oe) is het nuttig te
onderscheiden tussen kwantiteit en kwaliteit, en rekening te houden met zaken
als volume, gewicht en omvang. Ook speelde de smaak van de ontvanger een niet
onbelangrijke rol.
Statistieken liegen, maar
door de bank genomen zat er in een nieuwjaarszak
-een appel
(meestal goudrenet) niet zelden voorzien van enkele beurse plekjes; later meestal
vervangen door een sinaasappel
-een krentebroodje
(zonder tussen-n maar met krenten en rozijnen)
-een oliebol of
pufferken (poffertje)
-een handvol
pindas
-pepernoten
-walnoten of
hazelnoten (alleen als men beschikte over desbetreffende bomen)
-flikjes,
schuimpjes en andere snoepgoed
-een nogablok, in
ruitvorm, verpakt in groenachtig zilverpapier
-gekleurde drolletjes
suikerglazuur op een bedje van biscuit (zogenaamde daisys)
-een reepje
chocolade of kwatta; geen normale reep maar een dunne versie
-koekjes,
biskwietjes en dan vooral opzettertjes. Dat waren koekjes met een voorstelling
als een huisje of een haan met een uitstulping aan de onderkant die paste in
een ronde staander met een gat in het midden, ook van biscuit.
-een pakje kauwgom
(met voetbal- of filmsterplaatjes) of een rolletje drop. De laatste twee zaken
kwamen voor in zakken van meer bevoorrechte lieden.
Wanneer u het rijtje afloopt
dat niet volledig is, maar dat zal u niet verwonderen: dat zijn op
statistieken gebouwde lijstjes nooit kunt u nagaan welk van de genoemde
kwaliteitsaspecten van toepassing is. Bij de appel en krentenbol gaat het
natuurlijk om het volume en het gewicht; bij de chocolade om de kwaliteit en de
smaak. Zo heeft iedere gave wel wat.
Thuisgekomen werden de
ontvangen nieuwjaarsgaven gesorteerd. Wij gebruikten daar moeders inmaakglazen
voor (bedoeld zijn natuurlijk de u welbekende Weckglazen). Eén glas met
pindas, één met chocoladerepen, één met pepernoten en biscuitjes, enzovoort;
zo kreeg alles netjes een plaats. Tenminste, als het niet van tevoren opgegeten
was. Zelf was ik iemand die na enkele dagen in het nieuwe jaar alleen nog maar
lege glazen had. Mijn zusje daarentegen pronkte eind januari nog met haar glas
chocoladerepen. De waarheid gebiedt te zeggen dat ik haar bij het ledigen van
haar glazen wel eens geholpen heb.
*)Nieuwjaar winnen is een wedstrijd. Je hebt gewonnen wanneer je de
nieuwjaarswens éérder uitspreekt dan degene die je plotseling ontmoet.Je zegt dan: ik heb jou het nieuwe jaar
afgewonnen.
Alles wat u hieronder ziet,
zat in de nieuwjaarstoete van 2014. Kant en klaar te koop bij de buurtsuper. De
appelflappen daar weer onder (nog lekkerder dan pufferkes) zijn zelfgebakken.
Vraag mij niet om
het verschil haarfijn uit te leggen, maar een quilt is niet hetzelfde als een
patchwork-werkje en quilten is heel iets anders dan patchworken. Patchwork is
een nuttig vrouwelijk handwerk waarbij lapjes stof (wol, zijde, katoen, noem
maar op) vernuftig aan elkaar worden genaaid. Die lapjes hebben een bijzondere
vorm waarover goed is nagedacht, zodat het uiteindelijke product gezien mag
worden.
Een patchwork is
eigenlijk het vóórstadium van een quilt. (Spreek uit als kwilt, anders heb je
in de quiltgemeente de poppen aan het dansen, want een kilt is een Schots mannenrokje.)
Een echte quilt bestaat uit een aantal lagen, meestal drie: a) de bovenlaag waarvan
het artistieke niveau en het vakvrouwschap duidelijk af te zien is, b) een
tussenlaag van vliseline of iets dergelijks voor de vulling, en c) een stevige
onderlaag. De kunst bestaat hierin om deze drie lagen met veel creativiteit en
handvaardigheid met elkaar te verbinden. Dat gebeurt (met de naaimachine, maar
echte quilters doen het met de hand) met behulp van kleine, fijne rijgsteekjes.
En niet alleen volgens vaste rechte lijnen, maar ook golvend en buigend. Die vloeiende
lijnen van rijgsteekjes geven aan de quilt een bijzondere uitstraling.
Mijn in 2012
overleden vrouw was een fanatiek quilster. Fanatiek in de goede betekenis van
het woord, maar practisch elke vrije minuut werd aan het quilten besteed. Zij
verzamelde van heinde en ver afkomstige stofjes en lapjes van elk denkbaar
materiaal, sorteerde die naar kleur en vorm in dozen, en wanneer de tijd daar
was, werd er een nieuwe quilt op stapel gezet.
Zij was
mede-oprichter van een regionale quiltclub bestaande uit een tiental volgens dezelfde
principes handwerkende dames. Eenmaal per maand kwam deze groep quilters bij
ons thuis bijeen om met elkaar te beraadslagen over nieuwe projecten en om
elkaars werk te bewonderen.
Deze quiltclub heeft
zich ontfermd over de talloze dozen met stofjes en lapjes die mijn vrouw heeft
nagelaten. Het eerste werkstuk dat met dit materiaal is gemaakt bestond uit een
herinneringsquilt. Elk lid van de club heeft haar steentje bijgedragen: ieder heeft
voor een eigen blok gezorgd. In
september 2013 hebben de dames van de quiltclub deze herinneringsquilt aan mij
aangeboden. Sindsdien hangt hij bij mij thuis te pronken in de gang.
Te pronken, ja, want
de quilt is erg mooi en het verhaal erachter eveneens.
Met twee plaatjes
van mijn herinneringsquilt, de complete quilt en een detail, wens ik al mijn
lezeressen en lezers prettige kerstdagen en een gelukkig en gezond nieuwjaar.
Je hebt mensen die verschrikkelijk veel weten. Feitjes, bedoel ik dan, en wel uit hun hoofd. Zaken die wij
vergeten omdat ze van nul en gener waarde zijn, zoals: op welke breedtegraad
ligt Coevorden? schudden zij zo maar even uit hun mouw. Handig voor twee minuten
over twaalf of hoe die quiz ook weer heet, of voor de Vlaamse blokkers onder
ons.
Volgens de boekjes waar al die weetjes in staan, was de
laatste persoon die werkelijk alles wist wat er toentertijd te weten viel de
filosoof en mathematicus Gottfried W. Leibnitz (1646-1716). Nu is het op drie
jaar na driehonderd jaar geleden dat hij gestorven is. Misschien bestond er toen nog niet zo veel weetbaars, maar
dan nog. Iemand die alles weet! Stel je dat eens voor! Leibnitz was dus een man
van weetjes. Hij was echter nog veel meer: hij was ook wiskundige die voor ons
het differentiaalrekenen heeft uitgevonden. Van bewondering en ontzag val ik
met terugwerkende kracht bijna van mijn stoel.
Sorry voor deze wat lang uitgevallen inleiding, maar ik
moest hieraan denken toen ik weer eens geconfronteerd werd met de uitdrukking
op het wat stoppelige gezicht van mijn imaginaire Russische vriend Wassili
Ibramovich. Voor zijn vrienden en mijzelfdus gewoon Wassi.Want Wassi was
indertijd ook zo iemand die alles wist. Hij had wel zijn specialisaties. Omdat
hij van huis uit geoloog was, kon je hem alles vragen over aardrijkskunde,
biologie, fysica, natuurlijke historie en wat dies op het gebied van de
zaakvakken nog meer in huis had.
Wassi heeft op een goed moment zijn baantje als geoloog
vaarwel gezegd om zich te kunnen toeleggen op het exploiteren van zijn
ongekende talenten. Hij reisde in de toenmalige Sovjet Unie stad en land af en
gaf in elke schouwburg die hij kon vinden een avondvullende voorstelling van
zaken. Wassi, het antwoord op al uw
vragen! stond er niet bijster origineel op het affiche.
Laten we in gedachten de schouwburg in Swerdlovsk binnengaan
waar Wassi vorig jaar om deze tijd optrad. De entree bedroeg vijf roebel, maar
je kon de portier ook voor hetzelfde geld omkopen, dan kwam je er ook in. Veel
bezoekers dienden van te voren vragen in, schriftelijk, op een in vieren
gevouwen papiertje zodat Wassi zich niet even kon voorbereiden. Je kon
natuurlijk ook de zaalmicrofoon gebruiken en stante pede een vraag stellen.
De spanning knisperde door de zaal. Die zat bomvol en de
verkoper van pindaatjes en chips deed goede zaken, temeer omdat hij ook
papieren zakdoekjes verkocht die gebruikt konden worden door geëmotioneerde
toeschouwers. Klokslag half acht begon de voorstelling. De balalaikagroep Niet mooi, maar wel hard, die Wassi op
al zijn tournees begeleidde, zorgde voor een aangename stemming. Daarna kwam de
maestro zelf. Wassi dus, gekleed in een donker, onopvallend driedelig grijs.
Hij bleek een melodieuze zachte microfoonstem te hebben die moeiteloos tot in
alle hoeken doordrong. Wie gedacht had, dat de avond zou beginnen met een
aantal relatief gemakkelijke vragen om er in te komen zag zich bedrogen.
Neen, het ging meteen met volle kracht vooruit en Wassi diende hem vanaf het
begin van katoen te geven, om niet nóg meer irritante clichés te gebruiken.
Wat moeten wij ons voorstellen bij de inhoud van de gestelde
vragen? Ik geef enkele sprekende voorbeelden.
Wassili Ibramovich, hoe breed is de Wolga op
zijn smalst? Het antwoord graag in kilometers en meters respectievelijk mijlen
en inches. Bij voorbaat hartelijk dank.
Hoeveel omwentelingen om de aarde maakte
onze gevierde astronout kameraad Yoeri Gagarin tijdens zijn eerste
ruimtevlucht? (Buitengewoon gemakkelijk, want dit leert ieder Russisch kind
al in de tweede klas.)
Zoals u weet hebben alle spinnen acht poten.
Er is echter een gemuteerde en gemankeerde Mongoolse variant met slechts zeven
ledematen. Wat is zijn gewicht (met twee cijfers achter de komma) als hij de
leeftijd van 6 maanden heeft bereikt?
Op
13 oktober 1877 gaf Pjotr I. Tsjaikowski in deze zaal een concert. Welke snaar
brak toen hij verwoestend uithaalde in het derde deel van de Mondscheinsonate?
Dit type vragen kreeg Wassi te beantwoorden. Ogenschijnlijk
vol zelfvertrouwen en steeds vriendelijk ogend deed hij dat. Na ieder goed
antwoord braken golven van applaus los. Gezegd moet worden dat de vragen na de
pauze iets moeilijker waren en meer tijd vergden qua antwoord. Enkele vragen
moesten worden afgewezen omdat zij de privacy van bepaalde mensen aantastten.
Zoals: ..met welke zuipschuit had mijn
nicht Tanja eergisteravond in Riga een blind-date? Nee, op zulke vragen
ging Wassi niet in.
Na aanvankelijk enig succes in de provincie bereikten
Wassis ongekende talenten een grote nationale populariteit. Zijn shows werden
live op tv uitgezonden. Er werd zelfs op hem gewed. Met grote bedragen aan
roebels, want voor minder deed men het niet. En het was niet alleen de Moskouse
penose die meedeed. De vraag was natuurlijk: wie stelt een vraag aan Wassi die
deze NIET kan beantwoorden. Wedden dat het mij lukt? Wedden dat het jou niet
lukt?
Iedereen dacht natuurlijk dat als er zoiets als kennis bestaat,
er ook grenzen aan kennis zijn. Er
zijn grenzen aan macht, er zijn ook grenzen aan de macht-van-het-alles-weten.
Niemand kan alles weten. Echt alles. Leibnitz is al eeuwen dood. Er moet toch
een onderwerp zijn waarop we Wassi kunnen pakken?
Drie maand geleden gebeurde het. Tijdens een voorstelling in
Спасйбо in de zuidflank van de Oeral. Nadat Wassi zoals altijd met superieur
gemak moeilijke weetjes ten beste had gegeven, kwam een oudere bedachtzame man
met deze volgende vraag.
- Wassili
Ibramovich, wat is de meisjesnaam van uw schoonmoeder?
Later op de avond, tijdens een inderhaast ingelaste
persconferentie, sprak een lijkbleke Wassi die zijn einde al voelde naderen. Echt
waar, ik heb jaren nodig gehad om erin te slagen alle kennis omtrent mijn
schoonmoeder te verdringen. En nu wordt dát mij noodlottig.
Die avond hebben miljoenen roebels hun eigenaar gewisseld.
Sommige Moskovieten en Sintpetersburgers gingen van het ene op het andere
moment bankroet. U kunt hen tegenwoordig zien bij het schoonvegen van het
pleintje voor de metro-ingang.
Met Wassi ging het in razend tempo bergaf. Zijn gezondheid
vertoonde diepe deuken en zijn geheugen begon hem in de steek te laten. Het
einde kwam niet geheel onverwacht. Na zijn overlijden opende men zijn
testament. Daarin stond dat hij zijn brein vermaakte aan het Psychologisch
Laboratorium in Спасйбо. Daar kunt u het nu zien, samen met zijn schedel, het
omhulsel. Als je goed kijkt, zie je tussen de hersenplooien de weetjes nog
zitten.
Een oud sprookje dat best
eens waar zou kunnen zijn.
Er leefden eens, in een land
hier ver vandaan, twee mannen, twee buren: Jan-Willem en Willem-Jan. Ze konden
goed met elkaar overweg, hielpen elkaar waar nodig en hetzelfde gold voor hun beider
gezinnen.
Eenmaal per jaar, op de
tweede dag van het nieuwe jaar (op de eerste hadden ze andere zaken aan hun
hoofd) kwamen de twee mannen bij elkaar om hun goede voornemens uit te
wisselen. Op de voorlaatste dag van het jaar (op oudejaarsdag hadden ze wel
betere dingen te doen) troffen ze elkaar weer om na te gaan wat er van hun goed
bedoelde plannen was terechtgekomen.
Voor dit jaar luidden de
afspraken als volgt.
Willem-Jan beloofde: Iedere
keer wanneer iemand of iets mij erg gelukkig maakt doe ik als herinnering een bruineboon in een leeg bloempotje.
Jan-Willem: Ik hou erg veel
van mijn lieve echtgenote, maar ik kan het niet helpen dat ik ook wel eens een
oogje op andere vrouwen werp. Dit jaar zal ik iedere keer dat ik met begerige
blikken naar een andere vrouw kijk een groene
erwt in een leeg bloempotje doen.
Op de afgesproken dag aan het
eind van het jaar komen de twee vrienden bij elkaar en zetten de meegebrachte
bloempotjes naast elkaar op tafel: één met bruine bonen; één met groene erwten.
Bij het tellen van
Willem-Jans bonen blijkt dat zijn bloempot 75 bruine bonen bevat. Willem-Jan:
Het hadden er met gemak nog veel meer kunnen zijn, zoveel gelukkig makende
zaken heb ik meegemaakt. Zoals: de lach van mijn jongste kind, het prachtige
fluiten van de merel in het topje van de kastanjeboom, Willem-Jan-junior die
slaagt voor zijn rijbewijs, een lied van het mannenkoor, noem maar op.
In Jan-Willems bloempotje
zitten vijf erwten.
Jan-Willem: Ik geef toe dat
ik een paar keer een oogje heb laten vallen op een of andere knappe dame die
toevallig mijn pad kruiste. En ik weet ook wel dat je niet mag begeren wat van
je naaste is. Er zitten nu vijf erwten in het potje. Ik had bijna vergeten te
vertellen dat ik er trouwens dit jaar al wel twee keer erwtensoep van heb
gekookt.
Zoals het betaamt leefden ze
nog lang en gelukkig.