Officieel staat het
Nederlandse warmterecord op 38.6 graden Celsius. Gemeten zomer 1946 in
Warnsveld-of-all-places door een
enthousiaste amateur-meteoroloog, medewerker van het KNMI in De Bilt en tevens gerespecteerd
huisarts.
Nu ik dit schrijf is het half
juli en we hebben al twee hittegolven achter de rug. Bij de laatste spande het
erom of het record van 1946 zou worden verbeterd. Dat is niet gebeurd, maar het
kan nog! Want de zomer duurt nog even.
Bij ons thuis wemelt het van barometers,
thermometers, weer-apparaatjes en mini-weerstationnetjes. Zij zouden u kunnen
laten denken dat wij geheel en al geobsedeerd zijn door alles met het weer en
de weersvoorspellingen te maken heeft. Dat is niet het geval. Wij laten alles
wat van boven komt over ons heen komen en dat is ook het geval met Gods water
over Gods akker. Kortom, wij zien wel.
Toch kijk ik tijdens een
hitte- of koudegolf graag naar mijn metertjes om te zien of zij de officiële
KNMI-verwachting bij kunnen houden. Ik tik op mijn oeroude barometer in de
voorkeuken en kijk naar de grote buitenthermometer buiten aan de schuurmuur. Die
denkt dat het bij benadering 38° is. Ik kijk met verbazing naar mijn display op
mijn weerstationnetje in de schuur dat, wonder boven wonder de temperatuur in de toekomst kan voorspellen - en zie
dat het op 19 juli 39.7° zal worden. De thermometer in de groentetuin houdt het
bij 38 graden en nog iets.
Dat is nog niet alles. Op
mijn werkkamer boven, onder het pannendak van de boerderij, hangt een klein
thermometertje dat het verschil laat zien tussen binnen en buiten. Op het
thermometertje lees ik dat het om 11 minuten over vier vóór de monitor en bóven
mijn toetsenbord 32.5 graden is. Maar aan de andere kant van de muur, vlak
onder de pannen van het dak waar nu de mussen (pardon, de mosjes) van af vallen,
is het 41.0 graden. Celsius wel te verstaan. Oftewel tegen de 100 graden
Fahrenheit. Dat slaat alle records.
Er bestaan, zoals u ongetwijfeld
weet, diverse soorten beeldende kunst. Om te beginnen is er het verschil tussen
figuratief en non-figuratief. Bij het beschouwen van een figuratief schilderij
behoeft u niet na te denken over wat het voorstelt: u ziet een brug over de
Seine en het labeltje onderaan vermeldt dat dit inderdaad een brug over de
Seine is, geschilderd in olieverf door een zekere August de la Manière. En het veilinghuis
dat u dit prachtige kunstwerk te koop aanbiedt schrijft er nog bij dat de geschatte
waarde 2,5 miljoen euro bedraagt. Dus te duur om bij u thuis boven de sofa te
hangen (waar het overigens een buitengewoon goed figuur zou slaan.)
Je hebt ook beeldende kunst
die de beschouwer volledig in het ongewisse laat over wat zij denkt te zien. ꞌOnweer
boven Parijsꞌ denkt u? De kunstenaar zelf noemt het: ꞌZonder kraak of smaakꞌ.
Het stelt niets voor: en dat in alle opzichten.
Er worden zelfs
tentoonstellingen van moderne beeldende kunst geopend en gesloten die de
bezoeker bij het verlaten ervan in volstrekte wanhoop achterlaten. Nee, niet
dat enkele schilderijen niet mooi zouden zijn. Ja, omdat niemand, zelfs de
kunstenaar niet, je kan uitleggen wat de bedoeling van het kunstwerk is. En wij
willen allen graag de bedoeling van iets weten, niet dan?
Nu bestaat, en dat al sedert
tientallen jaren, een tegenbeweging die zijn oorsprong vindt in het Engeland
van de industriële revolutie. We hebben het over een kunststroming die het
begrip kunst probeert te verbinden aan het begrip vakmanschap. Kort door de
bocht gezegd komt het er in deze benadering op neer dat een kunstenaar laat
zien dat zij of hij met eigen handen iets tastbaars en aanraakbaars kan maken
en dat doet op een vernuftige en buitengewoon artistieke manier. Een koppeling
van handvaardigheid en beeldende kunst; dát is het. Omdat men in Engeland het
eerst en het meest van het nut van deze kunstopvatting overtuigd was noemt men deze
stroming "Arts and Crafts". Waarbij ꞌArtsꞌ natuurlijk verwijst naar
het kunstzinnige, het artistieke, en ꞌCraftsꞌ naar het handvaardige. Bij
een onlangs door mij gemaakte wandeling zag ik ergens in een etalage een fraai
voorbeeld van deze A & C dat ik u niet wil onthouden.
Wat is hier aan de hand?
Iemand, de naam van de maker/maakster is mij helaas niet bekend, maar het zou
mij niet verwonderen dat de schepper van dit kunstwerk een vrouw is, heeft de
euvele moed gehad een doodgewoon rijwiel zeg maar gewoon: fiets te omhullen
en omringen met een buitengewoon artistieke wollen bekleding. Wij zien meteen de
twee belangrijkste onderdelen van de A & C-benadering. De vakmanschap (zeg
in dit geval maar liever vakvrouwschap) blijkt uit de ongeëvenaarde breikunst. Zelfs
een volslagen ondeskundige op het gebied van de edele breikunst als ik kan zien
dat hier een topprofessional aan het werk is geweest. En kijkt u eens hoe origineel
en creatief de wielen zijn ingepakt (zomaar een voorbeeld uit talloze andere
mogelijke).
Zonder twijfel zou dit een topstuk uit een
denkbare A & C collectie kunnen worden. Is er dan geen oliesjeik uit Qatar
die hier enkele miljoenen voor over heeft? Als belegging?
Tenslotte ben ik zo vrij u attent
te maken op een aspect dat in veel (moderne) beeldende kunst, figuratief of
niet, volledig ontbreekt. Ik bedoel humor. Je kunt immers niet naar deze wollen
fiets te kijken zonder op zn minst te glimlachen?
Hopelijk kent U Kleef. Al was
het maar van horen zeggen. Een mooie, oude stad in het Duitse Rijnland.
Prachtig gelegen met aan de voorkant de wijde weilanden en uiterwaarden die de
grens met de rivier markeren, en op de achtergrond de beboste heuvels van het
Reichswald dat van hier via Beek en Berg en Dal tot bijna aan de benedenstad
van Nijmegen reikt. Beroemd is de Schwanenburg, de Zoo en Haus Koekoek waar in
de 19e eeuw een van de grootste Nederlandse landschapsschilders met zijn uitgebreide
familie woonde en werkte.
Neen, geen kwaad woord over
Kleef, noch over het uiterlijk voorkomen, laat staan over de inwoners en al
helemaal niet over de taxichauffeurs. Want dit gilde heeft ervoor gezorgd dat
ik ooit een schier hopeloze situatie zag veranderen in een prachtige uitkomst.
Hoezo? zou u kunnen vragen. Ik zal het u uitleggen.
Kiezen kun je, theoretisch
althans. Op een kruising in het westelijk deel van Kleef kun je terugrijden
richting Emmerich of rechtdoor de weg door het Reichswald naar Gennep nemen. Je
kunt ook links afslaan de binnenstad in of rechtsaf via Nütterden, Kranenburg
en Wyler naar Noviomagus (wat, zoals u al vermoedde Nijmegen betekent) rijden.
Dat laatste was mijn opzet en bedoeling.
Want om twee uur (14.00 uur)
stond een belangrijk psychologie-tentamen voor de deur. Alle tweedejaars
psychologiestudenten, waaronder ikzelf, werden hartelijk uitgenodigd hun kennis
betreffende de grondslagen van de ontwikkelingspsychologie op te schrijven en van
deugdelijke argumenten te voorzien. De tijd die iemand daarvoor gegund werd
bedroeg op de kop af twee uur en een kwartier. (Alle gekheid op een stokje: dit
tentamen was veruit het belangrijkste in mijn tweede studiejaar (1978/79). Het
slagen ervoor was een voorwaarde om verder te kunnen.)
Precies om één uur bereikte
ik in mijn trouwe 2CV, de fameuze Citroën-Eend, het kruispunt in Kleef dat ik
zojuist heb beschreven. Nog een half uurtje rijden en dan rustig de tijd nemen
voor een ontspannen en tegelijkertijd geconcentreerde voorbereiding.
Plotseling, ik was net rechts
afgeslagen, gaf mijn eend er de brui aan. Dat wil zeggen: de koppeling was niet
bereid of in staat de auto in een van de vier beschikbare versnellingen (zelfs
niet de achteruit) te bewegen. Ik stapte uit en schoof mijn eend in zijn
vrijloop naar een parkeervak langs de weg. Het was ondertussen 13.10 uur.
Het was 13 uur 30, toen ik,
na een aantal vergeefse liftpogingen, besloot terug te gaan naar de binnenstad.
Daar wilde ik een taxi of een ander vervoermiddel nemen en de bestuurder te
vragen mij METEEN en ONVERWIJLD naar Nijmegen te brengen. Om tien vóór twee
bereikte ik de binnenstad waar mij een vriendelijke mevrouw meedeelde dat de
eerstvolgende taxistandplaats zich een kilometer verderop bevond. Bovendien meldde zij
mij dat de bus naar Kranenburg vijf minuten geleden vertrokken was. Het was al
lang twee uur geweest (14.10 uur om precies te zijn) toen ik langs Garage X
kwam. Net toen ik een pompbediende vroeg of hier een mogelijkheid tot vervoer
aanwezig was, kwam er een als taxi verklede Mercedes de hoek om en stopte voor
mijn neus. De chauffeur was bereid mij voor de somma van twintig Mark, al het
geld dat ik op zak had, naar Nijmegen te brengen. Eerst reden we naar de
parkeerhaven waar de Eend stond met mijn spullen. Toen we daar wegreden stond
de klok op 14.30 uur.
Onderweg legde ik de
taxichauffeur uit in welke moeilijke, bijna uitzichtloze toestand ik mij
bevond. Waarop deze zijn snelheid opvoerde en alle verkeersregels aan zijn
laars lappend mij naar Nijmegen bracht. Het was 15.00 uur (zegge drie uur) toen
ik de examenzaal binnenging. Een paar collega-studenten begroetten mij zwijgend,
maar je kon hen horen denken: waar bleef je nou zo lang?
Ik las de tentamenvragen en
opgaven, besloot daaruit een keuze te maken, en ging aan het werk. Kwart over
vier was het toen ik de dienstdoende professor een blad met geschreven
antwoorden plus toegevoegde argumenten en opmerkingen overhandigde.
De volgende dag sleepten een
collega en ik mijn gestrande eend terug naar mijn huisgarage waar het euvel
gerepareerd werd. Veertien dagen later las ik op een van de grote
uitslagenborden in de aula dat de student met het nummer 76 .. voor het
tentamen ꞌOnwikkelingspsychologie I en IIꞌ geslaagd was. Nog later hoorde ik
dat de betreffende student veel aftrek had gekregen door het onbeantwoord laten
van enkele vragen en opdrachten, maar de rest was blijkbaar goed genoeg om het
geheel met een ꞌvoldoendeꞌ te honoreren.
Is dit voorval een speling
van het lot? Of een kwestie van toeval? Of gewoon een geluk bij een ongeluk? U
mag het zeggen.
Drie fotos laat ik u hier beneden
zien: fotos van oude huizen, huizen van voorouders. Allemaal boerderijen: een
grote en een kleine. In dit soort huizen woonden mijn opa en oma. In het ene
huis die van mijn vaders kant, in het andere die van mijn vrouws vaders kant.
De bovenste twee fotos laten
u Aaldershuis zien. Zo heet de
boerderij. Oorspronkelijk heeft hier een zekere Alert gewoond en naar hem is
het huis genoemd. Alerts huis werd in de loop van de jaren Aaldershuis.
Mijn grootvader en
grootmoeder hebben hier jaren gewoond maar opa is er niet geboren. Die kwam van
een boerderij uit Duitsland, een paar kilometer verderop. Opa is er zogezegd
bij ingetrouwd.
De tweede foto van
Aaldershuis stamt uit de tijd toen er nog echte winters met veel sneeuw waren.
Aaldershuis, met in het midden het mooie voorhuis, rechts het bijgebouw (het
spieker) en links de grote schuur, lijkt zich bijna achter de sneeuwbergen te
willen verstoppen. Aaldershuis was de eerste boerderij buiten de bebouwde kom
van mijn woonplaats. Wij vonden het altijd een mooi visitekaartje wanneer je
van de andere kant het dorp binnenkwam.
De laatste boerderij is
Beesterni-jhuus. (Alle zich respecterende boerderijen in onze contreien hebben
zogenaamde huisnamen.) Voorbeelden te over: t Broeker, de Steengroeve, t
Beester, de Fökkert, te veel om allemaal op te noemen. Beesterni-jhuus is maar een
klein keuterboerderijtje. Je begrijpt niet dat er tijden zijn geweest dat er
twee gezinnen in woonden als je rekent dat er ook ruimte moest zijn voor het
vee (koeien, kalveren, varkens en kippen) en veevoer (hooi, stro,
voederbieten). We denken dat ze hutje mutje op elkaar woonden.
Beesternijhuus betekent
eigenlijk: ꞌhet nieuwe huis bij t Beesterꞌ. En t Beester is nu nog steeds een
grote boerderij aan de overkant van de weg. Beesternijhuus is een klein
daghuurdersboerderijtje. Opa heeft het gekocht voor enkele duizenden guldens.
Nu een schijntje, maar destijds een rib uit s mensen lijf. Opa moest er bij
enkele plaatselijke welgestelden leningen voor afsluiten.
Ik praat nu weer over oma en
opa. Dit keer zijn het de grootvader en grootmoeder van mijn vrouw. Dus eigenlijk
mijn schoongrootouders.
Er is veel veranderd in al
die jaren. Anno 2015 is Aaldershuis verdwenen. Het heeft plaats moeten maken
voor een nieuwbouwwijk. Maar de naam Aaldershuis bestaat nog. Terug te vinden
in straatnamen zoals de Aaldersbeeklaan.
Beestenijhuus bestaat nog
steeds. Het viert dit jaar zijn 119de verjaardag en verkeert in
goede gezondheid. Af en toe waait er weliswaar een pan van het dak en zakt een
draagbalk door, maar dat is de leeftijd. Ik kan het weten, want ik woon er. Nog
steeds. Nog steeds met plezier.
Wat denkt u dat erger is: (A)
van de ladder vallen bij het aardbeien plukken, of (B) onderuit gaan bij het
kalverschetsen?
Ik zal u een beetje op weg
helpen. (A) is een voorbeeldje van absurde Achterhoekse humor, dus dat zal het
wel niet zijn. (B) daarentegen is ook maar voor een gedeelte waar. Juist is de
bewering dat je op weg naar het
kalverschetsen onderuit kunt gaan. Want dat is mijn vrouw ooit overkomen,
weliswaar jaren geleden, maar toch. In een beijzelde, gladde bocht ging ze met
haar brommertje onderuit. Gelukkig zonder ernstig nadelige gevolgen. En het
werkwoord kalverschetsen bestaat inderdaad. Lees maar verder.
Tegenwoordig moet iedereen
zich kunnen legitimeren, ook de boerderijdieren op het platteland. De schapen
en zelfs de koeien in de mega-stallen. Daarom dragen ze ook van die
afschuwelijke gele oormerken. Binnenkort staat alle informatie digitaal op een
ingeplant chipje, dan zijn die gele flappen ook niet meer nodig. Niet iedereen
weet echter dat ook vroeger iedere koe of kalf al moest beschikken over een
paspoort. En omdat je met een kalfje niet even naar de drogist kunt gaan om een
pasfoto te laten maken, maakte mijn vrouw evenals haar vader, mijn
schoonvader dus - een tekening, een schets.
Ze deed dat voor het rundveestamboek of voor de onderlinge veeverzekering.
Gewapend met een voorbedrukt formulier en tekengereedschap ging ze naar de stal
of een weiland om het pasgeboren nieuw leven te portretteren. Op de grove
omtrek van het dier op het formulier werd ingetekend wat wit en wat zwart was.
Niet tot op de punt en de komma nauwkeurig, en het was ook niet nodig ieder
haartje en rimpeltje te kunnen zien, maar wel zo dat je aan de hand van de
getekende schets uit een kudde van honderd dieren het betreffende kalf kon
herkennen. Dát is m, zie je wel!
Een tweede voorbeeld van een
Achterhoekse schets, zij het van een geheel andere aard, laat ik u hieronder ook
nog even zien. Het is ook geen schets in de strikte betekenis: een vluchtige
tekening met potlood of houtskoolstift. Het is een ets, meer precies een
droge-naald ets. Als u klaar bent met het bewonderen ervan zou u wellicht
kunnen opmerken dat zoiets ook in West-Vlaanderen, de kop van Overijssel of in
de Krimpenerwaard te zien en te (sch)etsen is.
De maker geeft geen
geografische of topografische informatie. Hij benoemt de ets met de woorden opklarend
landschap na onweer. Maar wij herkennen ogenblikkelijk het Achterhoekse land,
ons deel van Gelderland, en de daarbij horende mentaliteit. Dreigend en somber,
op het melancholische af, maar niet zó dat het totaal overheerst. Wij zijn ons
bewust van de gevaren die ons omringen, maar altijd zijn er hoopvolle signalen
zoals het zonnetje dat door de wolken breekt.In het midden zien we de geploegde voren zich naar de einder spoeden,
waardoor we weten dat de boer klaar is met het winterbed. En in het
boerderijtje maakt de boerin voorbereidselen voor de broodmaaltijd in de
namiddag: het vier-uur-eten. Roggebrood met spek.
De ets is gemaakt door mijn
getalenteerde, kunstzinnige jongste broer. Hij (de ets) hangt al jaren op een
opvallende plek in onze woonkamer en hoe langer hij er hangt, hoe mooier hij
wordt. Althans, dat vinden wij. Maar dat vindt u ook van het Gezicht op Leuven
(in olieverf) dat bij u boven de sofa hangt.
Kruissteken met dubbel-s
horen thuis in de wereld van de nuttige handwerken met een artistiek randje; de
fascinerende wereld van smyrnakussens, telpatronen, borduurwerkjes, merklappen
en antimakassars. Je moet streng in de leer zijn, hetgeen in deze context
betekent dat je secuur en nauwkeurig moet kunnen werken. Je hebt er een
stramienachtige ondergrond voor nodig, strengen garen in vele kleuren en
natuurlijk naald en draad. Een kruissteek, zo heb ik mij laten vertellen, is in
de borduurwereld wat één-recht-één-averecht is in de breiwereld: een
basisbewerking zonder welke borduren (of breien in het tweede geval) volstrekt
ondenkbaar is.
Ma begon pas te borduren toen
ze bezig was aan de tweede helft van haar leven. De aanleiding om ermee te
beginnen schiet me niet meer te binnen, maar het zou me niet verwonderen dat ze
zich heeft laten inspireren door haar eerste dochter, mijn oudste zus, die op
een goede dag met het lumineuze idee thuiskwam om met smyrnawol en dito haak
een compleet vloerkleed te knopen. Ik zie me nog wol om een latje wikkelen om
later met een scheermes draadjes van gelijke lengte te snijden. In ieder geval
heeft Ma toen haar kinderen nog klein waren, nooit geborduurd, maar wel gebreid.
Sokken in alle maten en kleuren.
In den beginne is er de volledig blanco ondergrond,
het gekleurde borduurgaren en het borduurgereedschap. Ooit heeft Ma een
voorbedrukt stramien gebruikt, maar dat was eens maar nooit weer. Een rood
kruisje op een ondergrond-in-dezelfde-kleur borduren kan immers iedereen, daar
is geen kunst aan.
Hoe Ma begint? Ergens in het lege veld slaat zij om zo
te zeggen eerst een paar piketpaaltjes: zij zet met donker garen op vaste
afstanden hier en daar een beginkruisje. De juiste plaats bepaalt zij door
eenvoudig te tellen. Daarna verbindt Ma de beginkruisjes met elkaar zodat er
vormen, lijnen, vierkanten, recht- en veelhoeken ontstaan. Symmetrie mág, maar
hoeft niet per se. Liever niet. Soms begint zij met twee diagonalen. De zo
ontstane door kruissteken afgebakende vormenworden vervolgens opgevuld zodat
er veelkleurige vlakken ontstaan. Wanneer het gehele stramien gevuld is, werkt
Ma het geheel af met een gehaakt randje. Het eindresultaat kan van alles zijn:
een lopertje op tafel, een kussenovertrek, een vloerkleedje, een antimakassar
op de stoelrug of een wandversiering.
Zo bijzonder als haar
borduurwerkjes waren, was Ma eigenlijk zelf ook. Ma had tamelijk veel lak aan
voorschriften en conventies, behalve wanneer zij ze zelf had bedacht. Behalve
wijs was Ma ook eigenwijs. Normaliter werd door huisvrouwen in ons grensdorp de
maandag besteed aan de witte en bonte was. Zo niet door Ma: je moest niet raar
staan te kijken dat pas op vrijdag de waslijn volhing met kledingstukken van pa
en ma, in de loop der jaren aangevuld met kleren van vijf kinderen. Even
normaal is het dat je binnen een afzienbare periode na afloop van een geslaagde
middagmaaltijd (Ma kon heel goed koken) de vaat ontdoet van etensresten. Maar
Mawachtte daar vaak mee tot een uur of
vier, want dan had ze in tussentijd gelegenheid haar boek verder uit te lezen.
En de buitenboel doen? Ma zou zeggen: die stof regent er wel vanzelf af. Het
was maar goed dat er elke vrijdag een dienstmeisje kwam, anders waren we
onherroepelijk met zijn allen zwaar vervuild.
Op iedere goed bedoelde
kritische vraag (Ma, hoe kun je nou die rok met die blouse
combineren?) had Ma een laconiek antwoord klaar in de trant van: nou èn, dat
valt wel mee, dat ziet toch niemand, dat denk je maar. Ze zei het met zoveel
stelligheid dat het leek of ze gelijk had.
Ma had veel oog en oor voor
haar medemens, vooral voor de noodlijdende. Zij was de goedheid zelve. Op
oudejaarsavond liep Ma naar het huisje van een oude zwerver ergens in het dorp
om hem een zakje eigengebakken oliebollen te brengen. Typisch Ma.
Af en toe liepen Mas
borduurwerkjes uit de hand. Vooral toen ze bij het hoofdstuk vloerkleedjes
aangekomen waren. Overal in haar kamer in het verzorgingstehuis waar ze aan het
eind van haar leven woonde, lagen haar vloerkleedjes. Het waren er tenslotte
zoveel dat we er wat van zeiden. Bijvoorbeeld dat ze gevaarlijk waren: Straks
val je erover en breek je je heup of nog erger! Wat dan weer een typisch
Ma-antwoord opleverde: Nee hoor, dat zal mij niet overkomen, dat is immers nog
nooit gebeurd, waarna de discussie gesloten was.
Ma bewoonde de naar haar
zeggen mooiste kamer van het verzorgingstehuis (toen nog rusthuis geheten). Dat
was de kamer naast de centrale ingang. Om beter te kunnen zien wie er in- en
uitging, zat Ma graag op de leuning van haar stoel bij het raam. Af en toe
zwaaide ze vriendelijk naar een passerende kennis. Onder de stoel stond haar
borduurmandje met het opgerolde half-affe kleedje en de strengetjes wol. Toen
ze hoogbejaard was geworden, kwam als vanzelf het ogenblik dat het kleedje niet
meer afgemaakt werd. Het zou voor altijd on-af blijven.
Het is al bijna twintig jaar geleden
dat Ma gestorven is. Maar er gaat praktisch geen dag voorbij dat ik niet aan
haar denk. Dat komt ook doordat wij thuis een aantal van haar kruissteekwerkjes
op de overloop hebben opgehangen. Telkens als ik via trap en overloop opstijg
naar mijn slaapkamer zie ik ze en denk daarbij aan Ma. Uniek en origineel zijn
ze, die borduurjuweeltjes, net als de maakster.